ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 347

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

65e jaargang
9 september 2022


Inhoud

Bladzijde

 

 

EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2021-2022
Vergaderingen van 8 t/m 11 maart 2022
AANGENOMEN TEKSTEN

1


 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Parlement

 

Dinsdag, 8 maart 2022

2022/C 347/01

Resolutie van het Europees Parlement van 8 maart 2022 over de steeds beperktere ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Europa (2021/2103(INI))

2

2022/C 347/02

Resolutie van het Europees Parlement van 8 maart 2022 over de rol van cultuur, onderwijs, media en sport bij racismebestrijding (2021/2057(INI))

15

2022/C 347/03

Resolutie van het Europees Parlement van 8 maart 2022 over cohesiebeleid als een instrument om verschillen in de gezondheidszorg te verkleinen en grensoverschrijdende samenwerking op gezondheidsgebied te verbeteren (2021/2100(INI))

27

2022/C 347/04

Resolutie van het Europees Parlement van 8 maart 2022 over de rol van het cohesiebeleid bij het bevorderen van innovatieve en slimme transformatie en regionale ICT-connectiviteit (2021/2101(INI))

37

 

Woensdag, 9 maart 2022

2022/C 347/05

Resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde katoen GHB811 (BCS-GH811-4), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D077486/02 — 2021/3057(RSP))

48

2022/C 347/06

Resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd koolzaad 73496 (DP-Ø73496-4) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D077485/02 — 2021/3058(RSP))

55

2022/C 347/07

Resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2022 over buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (2020/2268(INI))

61

2022/C 347/08

Resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2022 met voorstellen aan de Commissie inzake burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders (2021/2026(INL))

97

2022/C 347/09

Resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2022 over het in gesprek gaan met burgers: het petitierecht, het recht zich te wenden tot de Europese Ombudsman en het Europees burgerinitiatief (2020/2275(INI))

110

 

Donderdag, 10 maart 2022

2022/C 347/10

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over een nieuw strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk voor de periode na 2020 (met inbegrip van een betere bescherming van werknemers tegen de blootstelling aan schadelijke stoffen, stress op het werk en lichamelijke klachten als gevolg van repeterende bewegingen) (2021/2165(INI))

122

2022/C 347/11

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over gendermainstreaming in het Europees Parlement — jaarverslag 2020 (2021/2039(INI))

139

2022/C 347/12

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over het EU-genderactieplan III (2021/2003(INI))

150

2022/C 347/13

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de rechtsstaat en de gevolgen van het arrest van het HvJ-EU (2022/2535(RSP))

168

2022/C 347/14

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over een Europees kader voor bronbelasting (2021/2097(INI))

172

2022/C 347/15

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2022 (2022/2006(INI))

181

2022/C 347/16

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de situatie van journalisten en mensenrechtenactivisten in Mexico (2022/2580(RSP))

187

2022/C 347/17

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over Myanmar, een jaar na de staatsgreep (2022/2581(RSP))

191

2022/C 347/18

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de vernietiging van cultureel erfgoed in Nagorno-Karabach (2022/2582(RSP))

198

2022/C 347/19

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over het verslag over het EU-burgerschap 2020: burgers meer zeggenschap geven en hun rechten beschermen (2021/2099(INI))

202

2022/C 347/20

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie (follow-up door het Parlement van het actieplan van de Commissie van juli en de daarin vervatte 25 initiatieven op het gebied van btw, vennootschapsbelasting en personenbelasting) (2020/2254(INL))

211


 

III   Voorbereidende handelingen

 

Europees Parlement

 

Dinsdag, 8 maart 2022

2022/C 347/21

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 maart 2022 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 138/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat de regionale landbouwrekeningen betreft (COM(2021)0054 — C9-0020/2021 — 2021/0031(COD))

223

2022/C 347/22

Resolutie van het Europees Parlement van 8 maart 2022 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers naar aanleiding van een aanvraag van Spanje — EGF/2021/006 ES/Catalonië automobielsector (COM(2022)0020 — C9-0015/2022 — 2022/0010(BUD))

224

2022/C 347/23

Resolutie van het Europees Parlement van 8 maart 2022 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EGF/2022/000 TA 2022 — Technische bijstand op initiatief van de Commissie) (COM(2022)0025 — C9-0025/2022 — 2022/0015(BUD))

228

 

Woensdag, 9 maart 2022

2022/C 347/24

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2022 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2008/118/EG en Richtlijn (EU) 2020/262 (herschikking) betreffende taxfreeshops in de Franse terminal van de Kanaaltunnel (COM(2021)0817 — C9-0016/2022 — 2021/0418(CNS))

231

2022/C 347/25

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2022 over de ontwerprichtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat de btw-tarieven betreft (14754/2021 — C9-0456/2021 — 2018/0005(CNS))

232

 

Donderdag, 10 maart 2022

2022/C 347/26

P9_TA(2022)0067
Algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 (COM(2020)0652 — C9-0329/2020 — 2020/0300(COD))
P9_TC1-COD(2020)0300
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 10 maart 2022 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2022/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030

233

2022/C 347/27

Besluit van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de instelling van een Bijzondere Commissie COVID-19-pandemie: geleerde lessen en aanbevelingen voor de toekomst, haar bevoegdheden, aantal leden en ambtstermijn (2022/2584(RSO))

234

2022/C 347/28

Besluit van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de instelling van een Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (INGE 2) — bevoegdheden, aantal leden en ambtstermijn (2022/2585(RSO))

238

2022/C 347/29

Besluit van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de instelling van een enquêtecommissie om het gebruik van de Pegasus- en soortgelijke spyware voor surveillance te onderzoeken, en houdende de vaststelling van het onderwerp van de enquête, alsook van de bevoegdheden, het aantal leden en de duur van het mandaat van de commissie (2022/2586(RSO))

241

2022/C 347/30

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 10 maart 2022 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020 (COM(2020)0798 — C9-0400/2020 — (2020/0353(COD))

245


Verklaring van de gebruikte tekens

*

Raadplegingsprocedure

***

Goedkeuringsprocedure

***I

Gewone wetgevingsprocedure, eerste lezing

***II

Gewone wetgevingsprocedure, tweede lezing

***III

Gewone wetgevingsprocedure, derde lezing

(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond)

Amendementen van het Parlement:

Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept.

NL

 


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/1


EUROPEES PARLEMENT

ZITTING 2021-2022

Vergaderingen van 8 t/m 11 maart 2022

AANGENOMEN TEKSTEN

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Parlement

Dinsdag, 8 maart 2022

9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/2


P9_TA(2022)0056

De steeds beperktere ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Europa

Resolutie van het Europees Parlement van 8 maart 2022 over de steeds beperktere ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Europa (2021/2103(INI))

(2022/C 347/01)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest” genoemd),

gezien het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM),

gezien Verordening (EU) 2021/692 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden” en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad (1),

gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (de conditionaliteitsverordening) (2),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 juli 2021, getiteld “Verslag over de rechtsstaat 2021 — De situatie op het gebied van de rechtsstaat in de Europese Unie” (COM(2021)0700),

gezien de richtsnoeren van de Commissie van 23 september 2020 voor de uitvoering van de EU-regels inzake de omschrijving en bestrijding van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf (3),

gezien het rapport van de Groep Grondrechten en de rechtsstaat van het Europees Economisch en Sociaal Comité van juni 2020 met als titel “National developments from a civil society perspective, 2018-2019”,

gezien het verslag “Challenges facing civil society organisations working on human rights in the EU” van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) van 17 januari 2018, gezien de in 2020 gepubliceerde bulletins van het FRA over de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de grondrechten in de EU, en gezien zijn andere verslagen, gegevens en instrumenten, met name het informatiesysteem van de Europese Unie over de grondrechten (Efris),

gezien het verslag van het FRA van 22 september 2021: “Protecting civic space in the EU”,

gezien de gezamenlijke richtsnoeren van het Bureau voor democratische instellingen en mensenrechten (ODIHR) van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de Commissie van Venetië van 1 januari 2015 over de vrijheid van vereniging,

gezien het verslag van de Raad van Europa van 11 februari 2019 getiteld “Shrinking space for civil society: the impact on young people and their organisations”,

gezien de richtsnoeren van de OVSE/ODIHR en de Commissie van Venetië van 8 juli 2019 over de vrijheid van vreedzame vergadering,

gezien de richtsnoernota van de Verenigde Naties van 23 september 2020 over de bescherming en bevordering van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld,

gezien de VN-Verklaring van 9 december 1998 betreffende het recht en de verantwoordelijkheid van personen, groeperingen en maatschappelijke instanties voor de bevordering en bescherming van universeel erkende mensenrechten en fundamentele vrijheden,

gezien Algemene Opmerking nr. 34 van het VN-Mensenrechtencomité van 12 september 2011 over artikel 19: vrijheid van mening en vrijheid van meningsuiting,

gezien Algemene Opmerking nr. 37 van het VN-Mensenrechtencomité van 17 september 2020 over artikel 21: het recht op vreedzame vergadering,

gezien het verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de VN van 25 juni 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Verdrag van Aarhus) en Besluit nr. VII/9 van 21 oktober 2021 inzake een mechanisme voor snelle respons voor het aanpakken van kwesties in verband met artikel 3, lid 8, van het Verdrag van Aarhus,

gezien VN-resoluties 2250 (2015), 2419 (2018) en 2535 (2020) over jongeren, vrede en veiligheid,

gezien de VN-Verklaring over mensenrechtenverdedigers van 1998,

gezien de aanbeveling van het Comité van Ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten van 10 oktober 2007 over de juridische status van niet-gouvernementele organisaties in Europa,

gezien de verklaring van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa van 16 mei 2019, getiteld “Let’s defend LGBTI defenders”,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) van 20 maart 2019, getiteld “Een veerkrachtige democratie dankzij een sterk en divers maatschappelijk middenveld”,

gezien het advies van het EESC van 19 oktober 2017, getiteld “De financiering van organisaties van het maatschappelijk middenveld door de EU”,

gezien het jaarverslag 2020 van de partnerorganisaties van het Platform van de Raad van Europa ter bevordering van de bescherming van de journalistiek en de veiligheid van journalisten,

gezien de mededeling van de Commissie van 2 december 2020 over een strategie ter versterking van de toepassing van het Handvest van de grondrechten in de EU (COM(2020)0711),

gezien de mededeling van de Commissie van 3 december 2020 over het actieplan voor Europese democratie (COM(2020)0790),

gezien zijn resolutie van 3 oktober 2017 over het aanpakken van de steeds beperktere ruimte voor het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden (4),

gezien zijn resolutie van 19 april 2018 over de noodzaak van invoering van een Europees waardeninstrument ter ondersteuning van maatschappelijke organisaties die in de Europese Unie op lokaal en nationaal niveau de fundamentele waarden uitdragen (5),

gezien zijn resolutie van 14 november 2018 over de noodzaak van een omvattend EU-mechanisme voor de bescherming van democratie, de rechtsstaat en de grondrechten (6),

gezien zijn resolutie van 7 oktober 2020 over de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten (7),

gezien zijn resolutie van 13 november 2020 over de impact van de COVID-19-maatregelen op de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten (8),

gezien zijn resolutie van 25 november 2020 over versterking van de mediavrijheid: bescherming van journalisten in Europa, haatzaaiende taal, desinformatie en de rol van platforms (9),

gezien zijn resolutie van 26 november 2020 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie — Jaarverslag voor de jaren 2018-2019 (10),

gezien zijn resolutie van 24 juni 2021 over het verslag over de rechtsstaat 2020 van de Commissie (11),

gezien zijn resolutie van 17 februari 2022 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende een statuut voor Europese grensoverschrijdende verenigingen en organisaties zonder winstoogmerk (12),

gezien zijn resolutie van 11 november 2021 over versterking van de democratie en de vrijheid en pluriformiteit van de media in de EU: oneigenlijk gebruik van civielrechtelijke en strafrechtelijke procedures om journalisten, ngo’s en het maatschappelijk middenveld het zwijgen op te leggen (13),

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie juridische zaken,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0032/2022),

A.

overwegende dat de Unie is gegrondvest op de in artikel 2 VEU verankerde waarden en dat de lidstaten deze waarden delen; overwegende dat in artikel 11, lid 2, VEU en in artikel 15, lid 1, VWEU, wordt benadrukt dat de civiele dialoog belangrijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie;

B.

overwegende dat maatschappelijke organisaties geen winstoogmerk hebben en onafhankelijk zijn van overheidsinstellingen en commerciële belangen en met hun activiteiten bijdragen tot de verwezenlijking van de in artikel 2 VEU vastgelegde waarden en grondrechten van de EU; overwegende dat maatschappelijke organisaties diverse vormen kunnen aannemen, zoals verenigingen en stichtingen; overwegende dat voorvechters van de mensenrechten, activisten en informele groeperingen eveneens belangrijke actoren in het maatschappelijk middenveld zijn;

C.

overwegende dat een intersectionele benadering van essentieel belang is om de kwetsbaarheden waar burgers mee te maken krijgen bij hun contacten met het maatschappelijk middenveld, met succes aan te pakken;

D.

overwegende dat veel maatschappelijke organisaties worstelen om te overleven en problemen hebben in verband met financiering, hetgeen hun doeltreffendheid en hun vermogen om hun mandaat te volbrengen ernstig kan belemmeren;

E.

overwegende dat de ruimte voor het maatschappelijk middenveld verwijst naar het juridische en politieke kader waarbinnen mensen en groeperingen op zinvolle wijze kunnen deelnemen aan het politieke, economische, sociale en culturele leven van hun samenlevingen, door gebruik te maken van het recht om standpunten te uiten, het recht op informatie, en het recht op vergadering, vereniging en het aangaan van een dialoog met elkaar en met de autoriteiten;

F.

overwegende dat de vrijheid van denken en de vrijheid van meningsuiting, ook online, essentiële onderdelen zijn van een open, vrije en democratische samenleving; overwegende dat burgeractivisme de essentie vormt van een goed functionerende democratie waarin de rechten van minderheden worden gewaarborgd en geëerbiedigd; overwegende dat maatschappelijke organisaties het recht moeten hebben op een stem in het politieke en publieke debat, ongeacht of zij een standpunt innemen dat strookt met het overheidsbeleid of zij een aanpassing van de wetgeving nastreven;

G.

overwegende dat de vrijheid van vereniging een van de essentiële grondslagen van een democratische en pluralistische samenleving is, aangezien deze de burgers in staat stelt collectief op te treden op gebieden van wederzijds belang en bij te dragen aan de goede werking van het openbare leven; overwegende dat de vrijheid van vereniging niet alleen de mogelijkheid betreft om verenigingen tot stand te brengen of te ontbinden, maar ook waarborgt dat verenigingen kunnen functioneren zonder ongerechtvaardigde overheidsinmenging; overwegende dat het zoeken naar, bemachtigen en gebruiken van middelen van essentieel belang is voor het functioneren van iedere vereniging; overwegende dat het verbod op of de ontbinding van een vereniging altijd een laatste redmiddel moet zijn en dat tegen dergelijke besluiten beroep moet kunnen worden ingesteld;

H.

overwegende dat het recht op vreedzame vergadering een hoeksteen van de democratie is, en van cruciaal belang is voor de totstandbrenging van een tolerante en pluralistische samenleving waarin groepen met uiteenlopende geloofsovertuigingen, praktijken of politieke overtuigingen vreedzaam kunnen samenleven; overwegende dat inperkingen van en toezicht op vreedzame vergaderingen wettig, noodzakelijk en evenredig moeten zijn, en het beginsel van non-discriminatie moeten eerbiedigen;

I.

overwegende dat het recht op informatie een eerste voorwaarde is voor een gefundeerd publiek debat en om autoriteiten en overheidsinstellingen ter verantwoording te kunnen roepen;

J.

overwegende dat de vrijheid van meningsuiting en de toegang tot informatie in bepaalde lidstaten zijn ingeperkt onder het mom van de bestrijding van desinformatie met betrekking tot COVID-19; overwegende dat maatregelen ter bestrijding van terrorisme of haatzaaiende taal niet mogen leiden tot een onnodige beknotting van de vrijheid van meningsuiting; overwegende dat strategische rechtszaken tegen publieke inspraak (SLAPP’s) ook zijn gebruikt om maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers aan te pakken, alsmede activisten die zich inzetten voor het milieu, de rechtsstaat, lhbtiq+-rechten en vrouwenrechten in verschillende lidstaten; overwegende dat SLAPP’s een sterk afschrikkend effect op de vrijheid van meningsuiting en openbaar activisme hebben;

K.

overwegende dat de vrijheid van vereniging in bepaalde lidstaten wordt uitgehold door hervormingen waardoor maatschappelijke organisaties het risico lopen te worden uitgeschreven of waardoor onnodig omslachtige administratieve procedures worden gecreëerd, met inbegrip van maar niet beperkt tot de incorrecte toepassing van maatregelen of beleid ter bestrijding van het witwassen van geld, als gevolg waarvan het recht op belangenbehartiging wordt ingeperkt;

L.

overwegende dat in bepaalde lidstaten beperkingen zijn opgelegd met het bewuste doel de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in te perken; overwegende dat deze beperkingen gepaard gaan met juridische, administratieve en fiscale intimidatie, criminalisering en negatieve retoriek met het doel maatschappelijke organisaties te stigmatiseren, hun legitimiteit in twijfel te trekken en hun capaciteit om hun rechtmatige werk uit te voeren, uit te hollen; overwegende dat haatzaaiende taal, zowel online als offline, verbale en fysieke intimidatie en aanvallen ook afkomstig zijn van niet-overheidsactoren; overwegende dat maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers die actief zijn op het gebied van de rechtsstaat, transparantie en corruptie, vrouwenrechten, met inbegrip van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, milieukwesties, de bescherming van minderheden en lhbtiq+-rechten, en de vrijheid van de media en vrijheid van meningsuiting, alsook organisaties die bijstand verlenen aan asielzoekers en personen die betrokken zijn bij opsporings- en reddingsoperaties, bijzonder kwetsbaar zijn;

M.

overwegende dat het inperken van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in buurlanden ook implicaties en gevolgen heeft voor de toestand van het maatschappelijk middenveld in de EU;

N.

overwegende dat bepaalde nationale maatschappelijke organisaties die als waakhond optreden, met name door zich bezig te houden met de monitoring van en verslaglegging over schendingen van rechten en vrijheden, belangenbehartiging en geschillenbeslechting, in het bijzonder worden getroffen door beperkingen, vergeldingsmaatregelen en toezicht;

O.

overwegende dat de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa de situatie van verdedigers van lhbtiq+-rechten in Europa als zorgwekkend heeft beschreven en verschillende gevallen heeft gemeld van online- en offline-intimidatie, gewelddadige aanvallen, haatcampagnes en doodsbedreigingen in de lidstaten en nabuurschapslanden; overwegende dat deze ontwikkeling samenhangt met het tot zondebok verklaren van andere minderheidsgroepen en indruist tegen het beginsel dat alle mensen gelijk worden geboren en dezelfde rechten hebben;

P.

overwegende dat een goede relatie tussen de staat en zijn burgers inhoudt dat alle burgers, met inbegrip van kinderen en jongeren, aan het debat moeten kunnen deelnemen en het overheidsbeleid moeten kunnen beïnvloeden; overwegende dat democratieën alleen kunnen gedijen als iedereen in de democratische systemen gelooft en als de instellingen geloofwaardig zijn voor de burgers;

Q.

overwegende dat bepaalde lidstaten beperkingen hebben opgelegd aan het vermogen van maatschappelijke organisaties om politieke activiteiten te ontplooien; overwegende dat andere lidstaten de beschuldigingen dat maatschappelijke organisaties politiek zijn, gebruiken als middel om hen te stigmatiseren en hun legitimiteit in twijfel te trekken; overwegende dat de praktijk van het in twijfel trekken van de legitimiteit van maatschappelijke organisaties in bepaalde lidstaten in verband kan worden gebracht met door de staat of media gevoerde lastercampagnes; overwegende dat maatschappelijke organisaties melding maken van discriminerende en restrictieve financieringspraktijken in bepaalde lidstaten;

R.

overwegende dat in bepaalde lidstaten beleidsmaatregelen en procedures zijn vastgesteld die een afschrikkend effect op de ruimte voor het maatschappelijk middenveld hebben, met als doel zelfcensuur tot stand te brengen en burgers ervan te weerhouden hun rechten uit te oefenen; overwegende dat deze beleidsmaatregelen dikwijls een combinatie omvatten van vage bepalingen die overheidsinstanties een ruime discretionaire bevoegdheid laten, en onevenredig hoge sancties; overwegende dat alleen al het vooruitzicht op toepassing van deze maatregelen genoeg is om tot zelfcensuur te leiden, zonder dat de maatregelen daadwerkelijk hoeven te worden toegepast;

S.

overwegende dat het recht op vreedzame vergadering in het merendeel van de lidstaten is ingeperkt door het noodzakelijke gebod tot afstand houden; overwegende dat bepaalde lidstaten in de afgelopen jaren wetgeving hebben ingevoerd als gevolg waarvan het recht op vreedzame vergadering is ingeperkt en vereisten inzake toestemming en kennisgeving zijn gecreëerd; overwegende dat de rechtshandhavingsautoriteiten in bepaalde lidstaten steeds meer bevoegdheden krijgen, wat aanleiding geeft tot bezorgdheid over de noodzaak en evenredigheid ervan;

T.

overwegende dat de noodwetgeving in antwoord op de gezondheidscrisis in bepaalde lidstaten is gebruikt als voorwendsel om de grondrechten en vrijheden arbitrair in te perken en hard op te treden tegen het maatschappelijk middenveld en andere kritische stemmen; overwegende dat is gebleken dat deze maatregelen in sommige gevallen niet voldoen aan de vereisten inzake noodzaak, evenredigheid, beperktheid in de tijd en non-discriminatie, wat betekent dat alle hieruit voortvloeiende beperkingen van grondrechten en fundamentele vrijheden niet als legitiem en wettig kunnen worden beschouwd; overwegende dat maatschappelijke organisaties ondanks hun rol in de praktijk niet zijn geraadpleegd over de ontwikkeling van noodmaatregelen;

U.

overwegende dat de verspreiding van de COVID-19-pandemie tot een ongekende inzet door maatschappelijke organisaties heeft geleid bij het leveren van oplossingen voor de pandemie en het verlenen van bijstand aan mensen in kwetsbare situaties; overwegende dat jongerenorganisaties tijdens de pandemie een positieve impact hebben gehad op het tegengaan van misinformatie en het versterken van het vertrouwen in overheidsinstellingen; overwegende dat passende langetermijnfinanciering en institutionele steun voor het maatschappelijk middenveld, in tijden van crisis meerwaarde creëren;

V.

overwegende dat de opkomst van door de regering georganiseerde niet-gouvernementele organisaties (GONGO’s), die tot doel hebben de politieke legitimiteit van de machthebbers permanent te ondersteunen alsook steun te bieden aan de overheid in het publieke debat en aan haar politieke doelstellingen, onder het mom van onafhankelijkheid, een van de ernstigste vormen van aanval op maatschappelijke organisaties is en hun voortbestaan in gevaar brengt door actief burgerschap te ondermijnen en overheidsfinanciering te ontzien;

W.

overwegende dat alhoewel maatschappelijke organisaties in toenemende mate economische activiteiten uitoefenen en bijdragen aan de sociale economie, er geen wetgevingsmaatregelen zijn genomen om hun activiteiten op EU-niveau vrij te geven; overwegende dat het beginsel van non-discriminatie en het vrije verkeer van kapitaal met betrekking tot grensoverschrijdende donaties, ondanks concrete jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU), nog altijd niet algemeen in de lidstaten wordt toegepast;

X.

overwegende dat de deelname door maatschappelijke organisaties aan de ontwikkeling van wetgeving en beleid moet worden vergemakkelijkt door middel van beleidskaders die het mogelijk maken dat zij een dialoog kunnen voeren met overheidsinstanties; overwegende dat er weliswaar vooruitgang is geboekt op zowel nationaal als EU-niveau, maar dat de dialoog met het maatschappelijk middenveld vaak nog altijd een ad-hocproces is;

Y.

overwegende dat buitenlandse financiering in sommige lidstaten het doelwit is geweest van juridische en politieke aanvallen; overwegende dat beperkingen die worden opgelegd aan maatschappelijke organisaties die buitenlandse financiering ontvangen, in strijd zijn met het Unierecht, namelijk artikel 63 VWEU inzake het vrije verkeer van kapitaal en het Handvest; overwegende dat het HvJ-EU in zaak C-78/18 (14) van oordeel was dat de aan hem voorgelegde wetgeving in strijd was met het vrije verkeer van kapitaal en het recht op vereniging;

Z.

overwegende dat de Unie met de Europese Green Deal en de digitale transformatie een proces in gang heeft gezet; overwegende dat dit proces een gezonde ruimte voor het maatschappelijk middenveld zal vergen, zodat burgers en de betrokken gemeenschappen hun belangen kenbaar kunnen maken, over beleidsoplossingen in discussie kunnen treden en nieuwe sociale contracten kunnen sluiten;

1.

wijst op de cruciale rol die maatschappelijke organisaties spelen bij de verwezenlijking en bescherming van de waarden van de Unie die zijn vastgelegd in artikel 2 VEU, en bij de formulering en uitvoering van EU-wetgeving, -beleid en -strategieën, met inbegrip van de bestrijding van klimaatverandering, digitale transformatie en het herstel van de COVID-19-pandemie; benadrukt dat zij een belangrijke bijdrage leveren aan de totstandkoming van een gefundeerd publiek debat doordat zij uitdrukking geven aan aspiraties in de samenleving, kwetsbare en gemarginaliseerde mensen een stem geven, toegang tot essentiële diensten bieden, deskundigheid op het gebied van beleidsvorming leveren, actief burgerschap bevorderen, fungeren als scholen voor democratie en optreden als onmisbare waakhonden doordat zij democratische controle uitoefenen op overheidsorganen en verantwoordingsplicht met betrekking tot overheidsmaatregelen en het gebruik van publieke middelen afdwingen; erkent daarom dat de ruimte voor het maatschappelijk middenveld een integraal onderdeel is van de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten; benadrukt dat de Unie zich daarom moet inzetten voor het behoud en de ontwikkeling van de civiele ruimte op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau;

2.

benadrukt dat maatschappelijke organisaties alleen gedijen wanneer de ruimte voor het maatschappelijk middenveld een gunstig en veilige omgeving voor hen is die vrij is van ongepaste inmenging, intimidatie, pesterijen en afschrikkende effecten van de zijde van statelijke en niet-statelijk actoren; herinnert lidstaten aan hun positieve verplichting om te zorgen voor een gunstig klimaat voor maatschappelijke organisaties, met inbegrip van toegang tot transparante financieringsmechanismen en mechanismen voor dialoog met burgers, in overeenstemming met de internationale mensenrechtennormen inzake de vrijheid van vereniging, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, en zoals ook bevestigd in het Handvest; wijst erop dat pluriformiteit van de media belangrijk is willen maatschappelijke organisaties tot de publieke meningsvorming kunnen doordringen en daardoor bijdragen aan het publieke debat;

3.

waarschuwt ervoor dat in de hele EU de ruimte voor het maatschappelijk middenveld verslechterd als gevolg van beleidsmaatregelen die de activiteiten van maatschappelijke organisaties, hun toegang tot duurzame financiering en hun vermogen om deel te nemen aan de besluitvorming belemmeren; veroordeelt elke vorm van intimidatie, laster, stigmatisering, criminalisering en het tot zondebok verklaren van maatschappelijke organisaties; wijst erop dat deze acties een gevaar vormen voor actief burgerschap en het kunnen laten horen van kritische stemmen, en dus het publieke debat en bijgevolg het fundament van de democratie ondermijnen;

4.

merkt op dat de COVID-19-pandemie veel van de bestaande uitdagingen waarmee maatschappelijke organisaties worden geconfronteerd, verder heeft aangescherpt, zoals blijkt uit het verslag van het FRA uit 2021, waarin door 57 % van de nationale en lokale organisaties werd vastgesteld dat de situatie was “verslechterd” of “sterk verslechterd” in vergelijking met voorgaande jaren; stelt met bezorgdheid vast dat bepaalde regeringen van de pandemie hebben geprofiteerd om de ruimte voor het maatschappelijk middenveld terug te dringen en controversiële wetten en discriminerende maatregelen aan te nemen die niet altijd verband houden met de pandemie, terwijl het vermogen van de samenleving om te mobiliseren beperkt was, met inbegrip van het vermogen om deel te nemen aan het publieke debat en gevolg te geven aan de vrijheid van meningsuiting, vergadering en vereniging;

5.

is het eens met de Commissie dat inperkingen van de speelruimte van het maatschappelijk middenveld een teken zijn dat de rechtsstaat in gevaar komt; is verheugd over het feit dat de Commissie als onderdeel van haar jaarlijkse verslag over de rechtsstaat de aandacht heeft gericht op de omgeving voor het maatschappelijk middenveld, waarbij zij terecht aangeeft dat de rechtsstaat niet kan functioneren zonder een levendig maatschappelijk middenveld dat zijn activiteiten kan uitvoeren in een veilige en gunstige omgeving; dringt er daarom bij de Commissie op aan haar toezicht op de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in de lidstaten te intensiveren en te structureren door een “Europese index voor de ruimte voor het maatschappelijk middenveld” op te stellen op basis van bestaande kaders voor het meten van deze ruimte, en door in haar jaarlijks verslag over de rechtsstaat een volwaardig hoofdstuk te wijden aan de ruimte voor het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van landspecifieke aanbevelingen, en hierin ook alle grondrechten mee te nemen; spoort de Commissie aan structureel gebruik te maken van de verslagen van het FRA, en het FRA in te schakelen voor methodologisch advies;

6.

is ermee ingenomen dat de Commissie in verband met een aantal EU- beleidsterreinen en -strategieën en financieringsprogramma’s het belang van het maatschappelijk middenveld erkent; benadrukt evenwel dat het versnipperde karakter van deze aanpak ertoe leidt dat de situatie van maatschappelijke organisaties ter plaatse nauwelijks effectief verbetert;

7.

dringt er daarom bij de Commissie op aan een volwaardige strategie voor het maatschappelijk middenveld vast te stellen ten behoeve van de bescherming en ontwikkeling van een ruimte voor het maatschappelijk middenveld binnen de Unie waarin alle bestaande instrumenten worden geïntegreerd, lacunes op het gebied van monitoring, ondersteuning en bescherming worden opgevuld en daadwerkelijke politieke erkenning wordt gegeven aan de cruciale rol van maatschappelijke organisaties bij de verwezenlijking van democratische waarden en beleidsvorming, en waarin een duidelijke koppeling bestaat tussen monitoring- en rapportage-instrumenten enerzijds en handhavingsmechanismen anderzijds met het oog op het waarborgen van tijdige en doeltreffende follow-up-maatregelen; verzoekt de Commissie initiatieven te verkennen voor het versterken van de netwerken de maatschappelijke organisaties ondersteunen;

8.

is van mening dat deze strategie een reeks concrete maatregelen moet omvatten ter bescherming en versterking van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld, onder meer door:

(a)

de invoering van minimumnormen voor het juridisch en bestuurlijk klimaat waarbinnen het maatschappelijk middenveld opereert;

(b)

de oprichting van een statuut voor Europese grensoverschrijdende verenigingen en organisaties zonder winstoogmerk;

(c)

de totstandbrenging van contactpunten tussen Europese instellingen en het maatschappelijk middenveld;

(d)

waarborging van de stelselmatige toegang tot beleidsdebatten en agendabepaling op Unieniveau in overeenstemming met de EU-Verdragen en het reglement van orde van de EU-instellingen;

(e)

versterking van de toegang in verband met toezicht op het beleid en op de uitvoering van de begroting van de Unie;

(f)

de uitbreiding van flexibele toegang tot Uniefinanciering;

9.

verzoekt de Raad en de Commissie de samenhang van het intern en extern beleid van de Unie te waarborgen waar het de bescherming en facilitering van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld betreft, onder meer door interne richtsnoeren betreffende mensenrechtenverdedigers vast te stellen die in overeenstemming zijn met de richtsnoeren betreffende het extern optreden van de EU;

Een gunstig regelgevings- en politiek klimaat zonder afschrikkende effecten, bedreigingen en aanvallen

10.

benadrukt dat het vermogen tot handelen van maatschappelijke organisaties ervan afhangt of er een gunstig juridisch en politiek klimaat bestaat, met name wat betreft de uitoefening van de vrijheid van vereniging, vreedzame vergadering en meningsuiting en het recht op publieke inspraak; dringt er bij de lidstaten op aan de uitoefening van deze rechten te waarborgen in overeenstemming met de Europese en internationale rechtsorde en normen, met inbegrip van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, de aanbeveling van het Comité van Ministers van de Raad van Europa van 28 november 2018 aan de lidstaten over de noodzaak om de bescherming en bevordering van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Europa te versterken, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, de VN-verklaring over mensenrechtenverdedigers en de VN-leidraad over de bescherming en bevordering van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld, en gebruik te maken van de mogelijkheid om de Commissie van Venetië om advies over geplande wetgeving te verzoeken;

11.

herinnert aan het belang van onafhankelijke, onpartijdige, professionele en verantwoordelijke journalistiek bij de berichtgeving over de activiteiten van maatschappelijke organisaties in zowel de private als de publieke media, alsook aan het belang van de openbare toegankelijkheid van informatie als belangrijke pijlers van democratische, op de rechtsstaat gefundeerde staten;

12.

betreurt de toenemende concentratie van media-eigendom ten koste van pluraliteit, onafhankelijkheid en eerlijke openbare vertegenwoordiging van de ideeën en acties van maatschappelijke organisaties; herinnert eraan dat onafhankelijke en verantwoordelijke journalistiek en toegang tot pluralistische informatie belangrijke pijlers van de democratie zijn en dat de acties en de inbreng van het maatschappelijk middenveld van vitaal belang zijn voor de bloei van elke democratie; verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat de media gevrijwaard blijven van politieke en economische druk, de pluriformiteit van de media te waarborgen en te zorgen voor transparantie; verzoekt de Commissie media-eigendomsregels voor de gehele EU voor te stellen, naast de regels voor de transparantie van media-eigendom, als minimale vereisten in het kader van de komende EU-wet inzake mediavrijheid om de pluriformiteit van de media te vergroten;

13.

is van mening dat de bijdrage van maatschappelijke organisaties aan de interne markt en de sociale economie, evenals hun rol bij de verwezenlijking van het EU-beleid en de waarden die zijn verankerd in artikel 2 VEU, een sterk argument vormen voor het wegnemen van de hindernissen die hun activiteiten op EU-niveau in de weg staan; verzoekt de Commissie dan ook in reactie hierop met passende maatregelen te komen, met inbegrip van wetgevingsvoorstellen, om deze doelstelling te verwezenlijken; wijst erop dat dergelijke wetgeving niet alleen zou voorzien in basisbescherming voor maatschappelijke organisaties, maar ook een gelijk speelveld zou kunnen creëren waardoor zij hun volledige potentieel kunnen benutten;

14.

verzoekt de Commissie om in haar effectbeoordelingen een systematische controle van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld op te nemen, met duidelijkere criteria voor de definitie van een gunstige omgeving voor het maatschappelijk middenveld, op basis van internationale mensenrechtennormen voor de vrijheid van vereniging, meningsuiting en vergadering, zoals bekrachtigd in het Handvest, om te voorkomen dat geplande wetgeving negatieve gevolgen heeft voor deze ruimte; verzoekt de Commissie bij het vaststellen van risico’s de nodige waarborgen in te voeren en ontwerprichtsnoeren op te stellen met betrekking tot de uitvoering hiervan door de lidstaten in samenwerking met het maatschappelijk middenveld;

15.

verzoekt de Commissie ook de uitvoering van de EU-wetgeving te evalueren en te monitoren om te waarborgen dat deze geen negatieve gevolgen heeft voor de ruimte voor het maatschappelijk middenveld, en in de nodige rechtsmiddelen te voorzien indien dit wel het geval is; verzoekt de lidstaten vergelijkbare rechtsmiddelen op nationaal niveau vast te stellen;

16.

verzoekt de Commissie haar bevoegdheden op grond van de Verdragen te gebruiken om EU-wetgeving voor te stellen met het oog op het aanpakken van lacunes en uitdagingen waar actoren uit het maatschappelijk middenveld in de hele Unie mee te kampen hebben, met inbegrip van minimumnormen op het gebied van de registratie, werking en financiering van maatschappelijke organisaties en procedurele waarborgen tegen SLAPP’s, en richtsnoeren te verstrekken over de manier waarop de EU-wetgeving kan worden toegepast om het maatschappelijk middenveld beter te beschermen;

17.

is van mening dat een statuut voor non-profitorganisaties en grensoverschrijdende verenigingen in de EU zou kunnen zorgen voor een extra niveau van bescherming voor maatschappelijke organisaties die te maken krijgen met onnodige belemmeringen voor hun oprichting of werking;

18.

verzoekt de lidstaten de uitoefening van het recht op vreedzame vergadering in acht te nemen en te faciliteren, en wijst erop dat dit recht alleen kan worden beperkt door de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid te eerbiedigen, in overeenstemming met het toepasselijk recht; waarschuwt voor de uitbreiding van de bevoegdheden van de rechtshandhavingsautoriteiten in bepaalde lidstaten bij de controle op vergaderingen; veroordeelt elk onevenredig gebruik van geweld tegen demonstranten, evenals hun criminalisering, vervolging en tegen hen gerichte surveillance; dringt erop aan dat de lidstaten onmiddellijk de wetten en regels intrekken die het geweld tegen demonstranten doen toenemen of het recht om te betogen beperken; verzoekt de Commissie richtsnoeren uit te vaardigen voor de bescherming van de vrijheid van vreedzame vergadering, zowel in tijden van gezondheidscrises als in normale tijden;

19.

wijst erop dat een aanzienlijk deel van de activiteiten van het maatschappelijk middenveld sinds de uitbraak van de pandemie online is gegaan; verzoekt de Commissie en de lidstaten de volledige vrijheid van meningsuiting te waarborgen, elke vorm van haatzaaiende taal tegen te gaan en meer bewustzijn te creëren met betrekking tot haatzaaiende taal en de risico’s daarvan voor de democratie en voor mensen, ook en met name op online sociale netwerken;

20.

waarschuwt voor de schadelijke gevolgen van beleid en retoriek die een afschrikkend effect hebben op de ruimte voor het maatschappelijk middenveld; verzoekt de Commissie nadrukkelijk de analyse van afschrikkende effecten een centraal aspect te maken van haar jaarlijks verslag over de rechtsstaat, voort te bouwen op zaak C-78/18 om maatregelen aan te vechten die de uitoefening van de rechten van het Handvest belemmeren wanneer vergelijkbare benaderingen mogelijk zijn, en voorlopige maatregelen te nemen om onherstelbare schade te voorkomen zolang de rechterlijke toetsing loopt;

21.

veroordeelt het feit dat vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties in bepaalde lidstaten als rechtstreeks gevolg van hun werkzaamheden te kampen hebben met fysieke en verbale aanvallen, pesterijen en intimidatie, zowel online als offline; betreurt voorts dat de gevolgen voor de geestelijke gezondheid van deze vertegenwoordigers onder meer kunnen bestaan uit burn-outs, depressie, trauma’s als gevolg van het verlenen van hulp en compassiemoeheid, en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de psychologische gevolgen die vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties kunnen ondervinden als gevolg van hun werkzaamheden; onderstreept dat kinderen en jongeren extra kwetsbaar zijn, aangezien zij mogelijk geen melding doen van gevallen van haat en intimidatie omdat ze niet weten wat intimidatie inhoudt en hoe en bij wie ze de situatie moeten aankaarten;

22.

veroordeelt alle bedreigingen en aanvallen van overheidsactoren en aan de overheid verbonden actoren op maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers, met inbegrip van negatieve en stigmatiserende retoriek, het tot zondebok verklaren van maatschappelijke organisaties, en juridische, gerechtelijke, bestuurlijke en fiscale intimidatie, en veroordeelt het feit dat overheidsactoren maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers niet beschermen tegen dergelijke aanvallen en bedreigingen; veroordeelt eveneens alle aanvallen en bedreigingen door niet-overheidsactoren, met inbegrip van SLAPP’s;

23.

maakt zich zorgen over het lage aantal meldingen op nationaal niveau van aanvallen en bedreigingen ten aanzien van maatschappelijke organisaties; dringt er bij de lidstaten op aan dergelijk handelen ondubbelzinnig te veroordelen, preventieve en doeltreffende maatregelen te nemen, alle gerelateerde beschuldigingen stelselmatig, onverwijld, grondig, onafhankelijk en onpartijdig te onderzoeken, en te investeren in opleidingsprogramma’s voor autoriteiten zodat zij dit soort zaken beter kunnen aanpakken; verzoekt de Commissie deze processen te combineren met het doen van aanbevelingen en het vergemakkelijken van de uitwisseling van optimale werkmethoden;

24.

benadrukt dat een goede samenwerking tussen het maatschappelijk middenveld, de politie en de betrokken instellingen essentieel is voor het aanpakken van tekortkomingen en voor het vinden van optimale werkmethoden voor de bescherming van activisten, het maatschappelijk middenveld en de democratie zelf;

25.

maakt zich ernstig zorgen over de toenemende mate van geweld en haat tegen organisaties en activisten die actief zijn op het gebied van religieuze minderheden of racismebestrijding, feminisme en lhbtiq+-rechten;

26.

herinnert eraan dat het tot zondebok verklaren van maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor vrouwenrechten, minderheden en kwetsbare groepen zoals lhbtiq+-personen geen op zichzelf staand incident betreft, maar fungeert als opzettelijke en geleidelijke afbraak van de grondrechten die worden beschermd op grond van artikel 2 VEU, en deel uitmaakt van een bredere politieke agenda of “anti-gendercampagne”; verzoekt de lidstaten te waken voor initiatieven die gericht zijn op inperking van verworven rechten die bedoeld zijn om mensen te vrijwaren van en beschermen tegen discriminatie en gelijkheid te bevorderen;

27.

verzoekt de Commissie verwijzingen naar aanvallen op mensenrechtenverdedigers op te nemen in haar verslaglegging uit hoofde van het kaderbesluit betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat, bij het monitoren en beoordelen van de EU-regels en -instrumenten ter bescherming van de rechten van misdaadslachtoffers, en bij het herzien van de EU-bepalingen over de bestrijding van haatzaaiende taal en haatmisdrijven;

28.

stelt vast dat de Unie momenteel niet over doeltreffende procedures beschikt om adequaat te kunnen reageren wanneer maatschappelijke organisaties melden dat de democratische normen en de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in de lidstaten in gevaar zijn; steunt de invoering van een EU-waarschuwingsmechanisme om maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers in staat te stellen aanvallen te melden, waarschuwingen te registreren, trends in kaart te brengen en slachtoffers tijdig en gericht te ondersteunen; is van mening dat een dergelijk mechanisme ook bevorderlijk zal zijn voor de verbetering van de verslaglegging op Unieniveau, input zal leveren voor de jaarlijkse evaluatie van de rechtsstaat door de Commissie en zal bijdragen tot een betere informatieverstrekking aan het Europees publiek in het algemeen;

29.

betreurt ten zeerste dat zowel de Commissie als de Raad afwijzend hebben gereageerd op het initiatief van het Parlement in verband met het instellen van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en de grondrechten, dat door een interinstitutioneel akkoord tussen het Parlement, de Commissie en de Raad zou worden geregeld; herinnert eraan dat het monitoren van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld nauw verbonden is met de democratie en de grondrechten, en dat een mechanisme voor het monitoren van de waarden uit hoofde van artikel 2 VEU in dit opzicht het beste instrument is voor een holistische aanpak;

30.

spoort de Commissie aan haar handhavingsbevoegdheden in te zetten ten aanzien van de lidstaten die in strijd met het EU-recht de ruimte voor het maatschappelijk middenveld onnodig inperken, onder meer door middel van inbreukprocedures, het kader voor de rechtsstaat, de nieuwe conditionaliteitsverordening en de in artikel 7 VEU vastgestelde procedure; verzoekt de Commissie de actieve participatie van het maatschappelijk middenveld en zijn betekenisvolle bijdrage aan deze processen te waarborgen, en ervoor te zorgen dat de legitieme belangen van de eindontvangers en begunstigden naar behoren worden beschermd;

31.

is van oordeel dat de lidstaten de registratie, werking, financiering en grensoverschrijdende bewegingen van maatschappelijke organisaties niet strafbaar mogen stellen of anderszins negatief mogen beïnvloeden; maakt zich in dit kader zorgen over de interpretatie door bepaalde lidstaten van EU-bepalingen, die kan leiden tot het strafbaar stellen van de activiteiten van maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers, met name op het gebied van migratie, dikwijls in strijd met de richtsnoeren van de Commissie; verzoekt de lidstaten onmiddellijk een eind te maken aan het onterecht strafbaar stellen en vervolgen van opsporings- en reddingsactiviteiten, en spoort de Commissie ertoe aan de desbetreffende lidstaten actief in het oog te houden en maatregelen tegen hen te nemen; herhaalt eveneens dat alle actoren die zich om humanitaire redenen bezighouden met migranten en die betrokken zijn bij opsporings- en reddingsactiviteiten moeten voldoen aan de algemene beginselen van het internationaal recht en het recht inzake de mensenrechten en het toepasselijke Europees en nationaal recht ten aanzien van die beginselen;

Duurzame en niet-discriminerende toegang tot hulpbronnen

32.

merkt op dat maatschappelijke organisaties wat betreft financiering onder meer geconfronteerd worden met een gebrek aan toereikende financieringsbronnen, omslachtige administratieve procedures voor toegang tot financiering, een gebrek aan transparantie en billijkheid bij de toewijzing van middelen, en restrictieve subsidiabiliteitscriteria;

33.

wijst op de conclusies in VN-resolutie nr. 2535(2020), te weten dat een versnelde jongerenparticipatie van cruciaal belang is voor de totstandbrenging en het behoud van vreedzame samenlevingen;

34.

benadrukt de belangrijke en positieve bijdragen die jongeren kunnen leveren en daadwerkelijk leveren aan de inspanningen ten behoeve van democratische en vreedzame samenlevingen; verzoekt de lidstaten bijgevolg de investeringen in jongeren en jongerenorganisaties op te schroeven; roept voorts op tot de passende financiering van het Erasmus+-programma en benadrukt de rol daarvan bij de totstandbrenging van een democratisch Europa;

35.

dringt er bij de Commissie op aan bestaande belemmeringen in kaart te brengen en een uitgebreide reeks maatregelen en aanbevelingen voor te stellen ter waarborging van voorspelbare, passende en gunstige langetermijnfinanciering voor maatschappelijke organisaties, met inbegrip van de financiering van hun operationele activiteiten op het gebied van belangenbehartiging en monitoring; wijst erop dat bureaucratische maatregelen bij EU-financiering voor maatschappelijke organisaties moeten worden voorkomen;

36.

is van mening dat openheid en transparantie van essentieel belang zijn voor de totstandbrenging van de verantwoordingsplicht van en het publieke vertrouwen in maatschappelijke organisaties, zolang deze tot doel hebben legitieme publieke toetsing te waarborgen en ervoor te zorgen dat de verslagleggingsvereisten te allen tijde noodzakelijk en evenredig zijn; veroordeelt iedere vorm van misbruik van transparantiemaatregelen met als doel specifieke maatschappelijke organisaties te stigmatiseren;

37.

benadrukt dat het veiligstellen van aanvullende bronnen van financiering belangrijk is, onder meer van overheidsinstellingen op alle niveaus, particuliere, filantropische en individuele donateurs, lidmaatschapsgelden en inkomsten uit economische activiteiten en uit lokale, regionale en nationale bronnen, aangezien dit maatschappelijke organisaties veerkrachtiger kan maken ten aanzien van mogelijke overheidsbeperkingen op externe financiering; verzoekt de lidstaten en de EU het rechtskader voor maatschappelijke organisaties te verbeteren en de voorwaarden voor toegang tot verschillende financieringsbronnen, waaronder particuliere en buitenlandse financiering, voor hen te versoepelen; onderstreept dat overheidsfinanciering alle soorten activiteiten van het maatschappelijk middenveld moet dekken, met inbegrip van belangenbehartiging, procesrecht en activiteiten in de rol van waakhond, onderwijs en bewustmaking, dienstverlening en capaciteitsopbouw en coalitievorming, waardoor de waarden van de Unie die zijn vastgelegd in artikel 2 VEU worden bevorderd en beschermd; verzoekt de lidstaten en de EU verder te gaan dan projectfinanciering en te voorzien in kernfinanciering voor infrastructuur en meerjarige financieringscycli om de duurzaamheid van het maatschappelijk middenveld te waarborgen;

38.

veroordeelt iedere vorm van politiek of anderszins gemotiveerde discriminatie bij de toewijzing van publieke middelen en de daaruit voortvloeiende afschrikkende effecten; verzoekt de lidstaten in dit kader duidelijke, transparante en niet-discriminerende procedures te waarborgen; veroordeelt alle soorten beperkingen op de toegang tot financiering, met name wanneer die gericht zijn tegen maatschappelijke ondernemingen en activisten die zich inzetten voor de bescherming van de rechten van vrouwen, lhbtiq+-personen, minderheden, migranten en vluchtelingen;

39.

benadrukt dat campagnes van maatschappelijke organisaties omtrent een bepaald thema niet aan financieringsbeperkingen mogen worden onderworpen onder het voorwendsel dat ze zouden overlappen met verkiezingen of andere politieke campagnes; stelt vast dat in veel gevallen de voor maatschappelijke organisaties beschikbare financiële middelen een medefinancieringscomponent bevatten, wat kan betekenen dat de begunstigde een deel van de benodigde middelen uit andere bronnen moet zien te genereren, hetgeen schadelijk kan zijn voor het project of de werking van de organisatie; is dan ook van oordeel dat het aandeel van de verplichte medefinanciering redelijkerwijs beperkt moet zijn en dat rekening moet worden gehouden met verschillende middelen die gemonetariseerd kunnen worden;

40.

betreurt dat overheidsinstanties openbaredienstverplichtingen op gebieden als huisvesting, gezondheid, onderwijs en asiel uitbesteden aan maatschappelijke organisaties, en dat deze uitbesteding verder gaat dan een evenwichtige samenwerking van overheidsinstanties met non-profitorganisaties die goede ervaring hebben in het werken met en voor de betrokken personen, en niet wordt ondersteund door voldoende aanvullende middelen; benadrukt dat bij dergelijke uitbestedingspraktijken gebruik wordt gemaakt van middelen van het maatschappelijk middenveld om verantwoordelijkheden van staten na te komen en niet de broodnodige ruimte wordt gelaten voor publieke participatie van maatschappelijke organisaties door middel van belangenbehartiging, strategische rechtszaken en openbaar onderwijs;

41.

is ernstig bezorgd over de opkomst van GONGO’s en de daarmee verband houdende discriminerende en vaak ondoorzichtige praktijken op het gebied van overheidsfinanciering; waarschuwt voor het schadelijke effect ervan op de democratie, pluralisme en diversiteit binnen het maatschappelijk middenveld, en op de manier waarop de legitimiteit van maatschappelijke organisaties wordt ervaren, en daarmee op de bereidheid van burgers om actief burgerschap te ontplooien; verzoekt de lidstaten groepen die in strijd met de toepasselijke rechtsregels tot haat aanzetten te onderzoeken en daar maatregelen tegen te nemen; benadrukt dat zij het publieke debat kunnen verstoren, met ondermijning van de essentie van de democratie tot gevolg;

42.

dringt er bij de Commissie op aan voorwaarden en procedures uiteen te zetten om ervoor te zorgen dat voor het maatschappelijk middenveld bestemde EU-middelen, zowel in direct als gedeeld beheer, uitsluitend worden toegekend aan organisaties die strikt onafhankelijk zijn van elke regering en volledig in overeenstemming met de in artikel 2 VEU verankerde EU-waarden handelen; spoort de Commissie aan om beschuldigingen van een discriminerende verdeling van EU-financiering onder maatschappelijke organisaties aan de orde te stellen en om passende maatregelen te nemen om te waarborgen dat EU-middelen niet worden aangewend om GONGO’s te ondersteunen;

43.

juicht toe dat het programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden” is aangenomen met een ruimere begroting van 1,55 miljard EUR voor de periode 2021-2027, en erkent dat dit een adequaat antwoord vormt op de uitdagingen waar het maatschappelijk middenveld in de EU mee te kampen heeft, en een eerste stap is in de richting van een meer systemisch kader voor bijstand aan maatschappelijke organisaties in de Unie; verzoekt de Commissie maatschappelijke organisaties actief te raadplegen bij de vaststelling van werkprogramma’s en financieringsmechanismen met het oog op de waarborging van transparantie, flexibiliteit en gebruiksvriendelijkheid; is ingenomen met de mechanismen voor het opnieuw verstrekken van subsidies binnen het onderdeel Waarden van de Unie; benadrukt het belang van het veiligstellen van voldoende financiering voor activiteiten in verband met de waakhondfunctie, belangenbehartiging, procesrecht en capaciteitsopbouw, aangezien deze activiteiten de bijdrage van maatschappelijke organisaties bevorderen bij het waarborgen van de EU-waarden en grondrechten; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat financiering wordt gereserveerd voor de ondersteuning van maatschappelijke organisaties bij het uitvoeren van de taken en rollen die in het kader van verschillende sectorale beleidsmaatregelen aan hen zijn toegewezen; pleit voor specifieke noodfinanciering voor en praktische ondersteuning van maatschappelijke actoren en mensenrechtenverdedigers die het risico lopen dat hun grondrechten geschonden worden;

44.

verzoekt de Commissie meer te doen voor het bevorderen van de deelname van maatschappelijke organisaties aan het programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden” en andere centraal beheerde fondsen, onder meer door verdere vereenvoudiging, flexibelere subsidiabiliteitscriteria en gerichte informatie en opleidingen; verzoekt de Commissie meer toezicht uit te oefenen op de in de lidstaten gehanteerde praktijken, en aanbevelingen te doen voor het bevorderen van de deelname van maatschappelijke organisaties aan programma’s in gedeeld beheer; verzoekt de Commissie maatschappelijke organisaties meer te betrekken bij en beter op te leiden voor het monitoren van de besteding van EU-middelen op het niveau van de lidstaten;

45.

is van mening dat begrotingssteun voor maatschappelijke organisaties niet alleen moet worden gepland, maar ook moet worden bevorderd en ondersteund in alle EU-programma’s; betreurt het feit dat het Europees herstelpakket niet specifiek gericht was op maatschappelijke organisaties, naast bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen; verzoekt de Commissie en de lidstaten erop toe te zien dat maatschappelijke organisaties betrokken zijn bij de uitvoering en monitoring van de nationale herstel- en veerkrachtplannen en van andere middelen in gedeeld beheer en te onderzoeken of de nationale herstelplannen tegemoet komen aan de financieringsbehoeften van maatschappelijke organisaties; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat onafhankelijke maatschappelijke organisaties geen negatieve gevolgen ondervinden van de intrekking van financiering uit hoofde van de conditionaliteitsverordening of de voorwaarden die verbonden zijn aan fondsen en programma’s in het kader van het meerjarig financieel kader of de herstel- en veerkrachtfaciliteit op grond waarvan de eerbiediging van de rechtsstaat en het beginsel van non-discriminatie een randvoorwaarde vormt voor het ontvangen van financiering, door te voorzien in specifieke regelingen op basis waarvan financiering aan maatschappelijke organisaties kan worden toegekend, waarbij deze regelingen zijn toegespitst op de omgeving waarin de organisaties actief zijn;

46.

dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat EU-middelen uitsluitend worden toegekend aan organisaties die strikt onafhankelijk zijn van elke regering en volledig in overeenstemming met de EU-waarden handelen;

47.

veroordeelt de pogingen van bepaalde lidstaten om beperkingen op te leggen aan buitenlandse financiering, het daarmee verband houdende politieke discours dat zij hebben verspreid en de maatregelen die zij hebben genomen met het doel maatschappelijke organisaties te stigmatiseren of intimideren; herinnert eraan dat het HvJ-EU van oordeel was dat deze in strijd zijn met het vrije verkeer van kapitaal en het recht op vereniging; verzoekt de Commissie in dit kader door te gaan met het inleiden van inbreukprocedures en structureel voorlopige maatregelen te nemen; verzoekt de Commissie de beperkingen ten aanzien van buitenlandse financiering in de Unie in kaart te brengen om te waarborgen dat de door het HvJ-EU bevestigde beginselen in alle lidstaten daadwerkelijk worden geëerbiedigd;

48.

benadrukt het belang van belastingvoordelen voor het stimuleren van particuliere donaties; spoort de lidstaten aan dergelijke regelingen verder uit te bouwen; verzoekt de Commissie optimale werkmethoden in kaart te brengen en aanbevelingen te verstrekken; erkent hoe belangrijk het is dat maatschappelijke organisaties de nationale regels naleven op het gebied van belastingen en de bestrijding van het witwassen van geld, maar herinnert eraan dat dergelijke regels en transparantie van de financiering over het algemeen niet mogen worden misbruikt voor het belemmeren van activiteiten van maatschappelijke organisaties en het creëren van afschrikkende effecten die van invloed zijn op hun leden en donateurs;

49.

herinnert eraan dat internationale normen betreffende de vrijheid van vereniging met zich meebrengen dat de autoriteiten een vermoeden toepassen ten gunste van de vrijheid van maatschappelijke organisaties om financiering uit iedere bron aan te trekken en te ontvangen, ook met betrekking tot de wettigheid van hun activiteiten, waarbij beperkingen mogelijk zijn als die zijn voorgeschreven door de wet, een of meer rechtmatige doelen dienen en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de doelen in kwestie;

50.

verzoekt de Commissie richtsnoeren te verstrekken voor het beginsel van non-discriminatie en het vrije verkeer van kapitaal met betrekking tot grensoverschrijdende donaties; benadrukt dat een aanpassing van de definitie van het begrip “algemeen nut” wederzijdse erkenning en gelijke behandeling op het gebied van grensoverschrijdende donaties en de aan de status van algemeen nut verbonden voordelen mogelijk zou maken; verlangt een definitie van het begrip “algemeen nut” op EU-niveau aangezien dit grensoverschrijdende donaties kan bevorderen — wederzijdse erkenning van de status van algemeen nut en gelijke behandeling op het gebied van de daaraan verbonden voordelen worden dan immers mogelijk; verzoekt de Commissie maatregelen te ontwikkelen voor het wegnemen van belemmeringen met betrekking tot grensoverschrijdende filantropie, en voor het waarborgen van gelijke behandeling van grensoverschrijdende donaties, in overeenstemming met de arresten van het HvJ-EU;

Dialoog met het maatschappelijk middenveld en deelname aan beleidsvorming

51.

benadrukt dat een dialoog met het maatschappelijk middenveld belangrijk is voor gefundeerde beleidsvorming en onderstreept dat maatschappelijke organisaties een sleutelrol vervullen als bemiddelaars tussen burgers en autoriteiten op alle niveaus, door een gestructureerde dialoog te waarborgen; onderstreept dat maatschappelijke organisaties een belangrijke rol spelen in het voortdurende contact met burgers, met inbegrip van gemarginaliseerde of kwetsbare groepen; stelt vast dat zij dankzij hun deskundigheid eveneens een sleutelrol spelen in de civiele dialoog, en degenen die zich op de grootste afstand bevinden in staat stellen deel te nemen en hun zorgen te uiten, waarbij zij democratische controle uitoefenen en verantwoordingsplicht met betrekking tot overheidsmaatregelen waarborgen;

52.

is verheugd over de positieve stappen die in bepaalde lidstaten zijn gezet in de vorm van nieuwe strategieën met betrekking tot de dialoog met het maatschappelijk middenveld en adviescomités voor het maatschappelijk middenveld; veroordeelt echter praktijken die de deelname van maatschappelijke organisaties opzettelijk belemmeren, zoals de uitsluiting van deze organisaties van publieke processen, de toepassing van ondoorzichtige parapluwetten en versnelde parlementaire processen waarbij de verplichtingen op het gebied van raadpleging en overleg terzijde worden geschoven;

53.

herinnert eraan dat de toegang van maatschappelijke organisaties tot besluitvormingsprocessen vaak nog verder is belemmerd door de urgentie van de aan COVID-19 gerelateerde maatregelen; stelt evenwel vast dat een aantal lidstaten pogingen onderneemt om dit probleem te verhelpen;

54.

betreurt het feit dat de dialoog met het maatschappelijk middenveld vaak een ad-hocproces blijft; verzoekt de lidstaten coherente beleidskaders te ontwikkelen zodat gezorgd wordt voor gestructureerde, voorspelbare en langetermijnprocessen, inclusieve participatie en systematische evaluatie, en passende middelen toe te wijzen, onder meer voor het opleiden van ambtenaren; verzoekt de Commissie in nauwe samenwerking met het maatschappelijk middenveld aanbevelingen te doen op basis van de analyse van bestaande werkmethoden;

55.

is van mening dat alle EU-instellingen hun voorwaarden voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties overeenkomstig artikel 11 VEU moeten herzien om een open, transparante, betekenisvolle en regelmatige dialoog met maatschappelijke organisaties te waarborgen, op voet van gelijkheid met andere belanghebbenden; verzoekt de Commissie te overwegen een interinstitutionele overeenkomst in te dienen betreffende de dialoog met het maatschappelijk middenveld tussen alle belangrijke instellingen, die niet alleen alle domeinen van het Uniebeleid beslaat maar ook transversale processen, zoals de Staat van de Unie of de Conferentie over de toekomst van Europa;

56.

is in dit kader van mening dat de voorzitter van het Parlement ook een van haar vicevoorzitters zou kunnen aanwijzen voor het voeren van een open, transparante en regelmatige dialoog met maatschappelijke organisaties; spoort de fracties ertoe aan hun eigen vormen van dialoog met het maatschappelijk middenveld te ontwikkelen;

57.

verzoekt de Commissie met name om in het kader van haar raadplegingsprocedures het evenwicht te herstellen tussen vertegenwoordigers van bedrijfsbelangen en vertegenwoordigers van andere belangen, zoals werknemersrechten, sociale rechten en milieubescherming, en te zorgen voor waarborgen tegen oneerlijke lobbypraktijken die niet verenigbaar zijn met een eerlijke en transparante dialoog;

58.

verzoekt de lidstaten, de EU-instellingen in het algemeen en de Commissie in het bijzonder om te zorgen voor nauw overleg met het maatschappelijk middenveld bij het ontwerp of de herziening van wetgeving die impact kan hebben op de ruimte voor het maatschappelijk middenveld en op de vrijheden;

59.

merkt op dat een vicevoorzitter van de Commissie de verantwoordelijkheid krijgt om een open, transparante en regelmatige dialoog met het maatschappelijk middenveld te voeren; benadrukt dat de dialoog met het maatschappelijk middenveld verder geoperationaliseerd moet worden; verzoekt de Commissie met name te overwegen om binnen ieder directoraat-generaal specifieke contactpunten op te zetten om het maatschappelijk middenveld in staat te stellen nauw contact te onderhouden met de vicevoorzitter van de Commissie; acht het van essentieel belang een prominente rol toe te kennen aan een brede waaier aan maatschappelijke organisaties via een transparant selectieproces dat wordt uitgevoerd door deskundigengroepen en adviesraden die de Commissie ondersteunen, en daarbij speciale aandacht te schenken aan maatschappelijke organisaties die opkomen voor kwetsbare en ondervertegenwoordigde groepen;

60.

verzoekt de Commissie gebruik te maken van de vaststelling van nationale programma’s voor de aanwending van EU-fondsen en de tenuitvoerlegging van EU-strategieën en actieplannen door de lidstaten om de lidstaten aan te sporen tot de invoering van doeltreffende mechanismen voor de deelname van en dialoog met het maatschappelijk middenveld; pleit voor een versterkte participatie van het maatschappelijk middenveld in het kader van het Europees Semester en bij het monitoren van het Europees herstelpakket;

61.

is ingenomen met het Europees Jaar van de Jeugd als een kans om de samenwerking en dialoog met het maatschappelijk middenveld in een democratische samenleving verder te bevorderen;

62.

zegt toe passende maatregelen te nemen naar aanleiding van dit verslag en roept de Commissie en de Raad op dezelfde toezegging te doen;

o

o o

63.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 156 van 5.5.2021, blz. 1.

(2)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 1.

(3)  PB C 323 van 1.10.2020, blz. 1.

(4)  PB C 346 van 27.9.2018, blz. 20.

(5)  PB C 390 van 18.11.2019, blz. 117.

(6)  PB C 363 van 28.10.2020, blz. 45.

(7)  PB C 395 van 29.9.2021, blz. 2.

(8)  PB C 415 van 13.10.2021, blz. 36.

(9)  PB C 425 van 20.10.2021, blz. 28.

(10)  PB C 425 van 20.10.2021, blz. 107.

(11)  PB C 81 van 18.2.2022, blz. 27.

(12)  Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0044.

(13)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0451.

(14)  Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 juni 2020, Europese Commissie/Hongarije, ECLI:EU:C:2020:476.


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/15


P9_TA(2022)0057

De rol van cultuur, onderwijs, media en sport bij racismebestrijding

Resolutie van het Europees Parlement van 8 maart 2022 over de rol van cultuur, onderwijs, media en sport bij racismebestrijding (2021/2057(INI))

(2022/C 347/02)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name de tweede, vierde, vijfde, zesde en de zevende alinea van de preambule, artikel 2, artikel 3, lid 3, tweede alinea, en artikel 6,

gezien de artikelen 10 en 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 2, 3, 4, 5 en 21,

gezien de Europese pijler van sociale rechten, met inbegrip van het derde beginsel inzake gelijke kansen, en het bijbehorende actieplan,

gezien Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (1) (richtlijn inzake rassengelijkheid),

gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (2),

gezien de oprichting in juni 2016 van de EU-groep op hoog niveau voor de bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en andere vormen van onverdraagzaamheid,

gezien de mededeling van de Commissie van 22 mei 2018, getiteld: “Bouwen aan een sterker Europa: de rol van het beleid inzake jongeren, onderwijs en cultuur” (COM(2018)0268),

gezien de mededeling van de Commissie van 18 september 2020, getiteld: “Een Unie van gelijkheid: EU-actieplan tegen racisme 2020-2025” (COM(2020)0565),

gezien de mededeling van de Commissie van 3 december 2020 over de “Europese media in het digitale decennium: Een actieplan ter ondersteuning van het herstel en de transformatie” (COM(2020)0784),

gezien Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (3),

gezien Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs en opleiding, jeugd en sport (4),

gezien Verordening (EU) 2021/818 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van het Programma Creatief Europa (2021-2027) (5),

gezien Verordening (EU) 2021/888 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van het programma “Europees Solidariteitskorps” (6),

gezien Verordening (EU) 2021/692 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden” (7),

gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens,

gezien de aanbeveling van de Raad van 12 maart 2021 inzake de gelijkheid, inclusie en participatie van de Roma (8),

gezien Kaderbesluit 2008/913/JBZ van de Raad van 28 november 2008 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht (9),

gezien het verslag over de grondrechten van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van 9 juni 2020 en de tweede enquête van het bureau inzake minderheden en discriminatie van 5 december 2017 en het bijbehorende verslag en de samenvatting, getiteld “Being black in the EU” van respectievelijke 23 november 2018 en 15 november 2019, waarin de ervaringen worden beschreven van mensen van Afrikaanse afkomst met rassendiscriminatie en racistisch geweld in de EU,

gezien de mededeling van de Commissie van 12 november 2020, getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025” (COM(2020)0698),

gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2021, getiteld “Een Unie van gelijkheid: Strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030” (COM(2021)0101),

gezien de conclusies van de Raad van 15 november 2018 over het werkplan voor cultuur 2019-2022 (10),

gezien het strategisch EU-kader voor gelijkheid, integratie en participatie van de Roma voor 2020-2030 van 7 oktober 2020,

gezien de mededeling van de Commissie van 5 oktober 2021, getiteld “EU-strategie ter bestrijding van antisemitisme en ter bevordering van het Joodse leven (2021-2030)” (COM(2021)0615),

gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over de antiracismedemonstraties na de dood van George Floyd (11),

gezien de aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie in lesgeven (12),

gezien zijn resolutie van 26 maart 2019 over de grondrechten van mensen van Afrikaanse afkomst in Europa (13),

gezien zijn resolutie van 17 september 2020 over de uitvoering van de nationale strategieën voor integratie van de Roma: bestrijding van een negatieve houding ten opzichte van mensen met een Romani-achtergrond in Europa (14),

gezien zijn resolutie van 11 maart 2021 over de rechten van het kind in het licht van de EU-strategie voor de rechten van het kind (15),

gezien de door de Commissie ingeleide inbreukprocedures wegens niet-naleving van de richtlijn inzake rassengelijkheid door het discrimineren van Roma-kinderen in het onderwijs (inbreukprocedures nrs. 20142174, 20152025 en 20152206),

gezien Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+)” (16),

gezien zijn resolutie van 23 november 2021 over het sportbeleid van de EU: beoordeling en mogelijke verdere stappen (17),

gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde regels betreffende artificiële intelligentie (wet op de artificiële intelligentie) en tot wijziging van bepaalde wetgevingshandelingen van de Unie (COM(2021)0206),

gezien zijn resolutie van 11 november 2021 over de Europese onderwijsruimte: een gedeelde holistische benadering (18),

gezien de studie opgesteld in oktober 2021 door de beleidsondersteunende afdeling Structuur- en Cohesiebeleid van het directoraat-generaal Intern Beleid van de Unie over de rol van cultuur, onderwijs, media en sport bij de bestrijding van racisme,

gezien de algemene beleidsaanbevelingen van de Europese Commissie tegen Racisme en Onverdraagzaamheid van de Raad van Europa, met name aanbeveling nr. 10 van 15 december 2006 inzake de bestrijding van racisme en discriminatie in en door middel van het onderwijs op school,

gezien de routekaart van de Europese Commissie tegen Racisme en Onverdraagzaamheid voor effectieve gelijkheid van 27 september 2019,

gezien de zesde evaluatie van de Commissie van de gedragscode voor de bestrijding van illegale haatzaaiende uitlatingen op internet,

gezien doelstelling 10 van de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling: minder ongelijkheid binnen en tussen landen,

gezien de Conferentie over de toekomst van Europa,

gezien de aanbevelingen van oktober 2021 van de Europese Groep van regulerende instanties voor audiovisuele mediadiensten voor de nieuwe praktijkcode betreffende desinformatie,

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A9-0027/2022),

A.

overwegende dat discriminatie en racisme de menselijke waardigheid, kansen voor zelfontplooiing, welvaart, welzijn en vaak de veiligheid ondermijnen; overwegende dat racistische stereotypen vaak generaties lang standhouden; overwegende dat discriminatie op grond van ras of etnische afkomst verboden is in de EU; overwegende dat onder meer migranten, vluchtelingen en asielzoekers aan racisme en discriminerend gedrag worden blootgesteld;

B.

overwegende dat raciale discriminatie en intimidatie volgens het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (19) nog steeds wijdverbreid zijn in de hele Europese Unie; overwegende dat met name raciale, religieuze en etnische minderheden maar al te vaak het slachtoffer worden van intimidatie, geweld, raciale en etnische profilering, onder meer door rechtshandhavende instanties, en haatzaaiende uitingen, zowel online als offline; overwegende dat de meeste door haat ingegeven racistische en xenofobe incidenten niet door de slachtoffers worden gemeld (20); overwegende dat raciale en etnische minderheden in de EU worden geconfronteerd met structurele discriminatie en in sommige gevallen segregatie, op bepaalde gebieden van het dagelijks leven, met inbegrip van huisvesting, gezondheidszorg, werkgelegenheid, onderwijs en rechtsstelsels;

C.

overwegende dat in het EU-actieplan tegen racisme 2020-2025 structureel racisme wordt omschreven als discriminerend gedrag dat kan zijn ingebed in sociale, financiële en politieke instellingen en gevolgen heeft voor de politieke hefbomen en beleidsvorming;

D.

overwegende dat het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties structurele discriminatie definieert als de regels, normen, routines, houding en gedragspatronen in instellingen en andere maatschappelijke structuren die groepen of individuen belemmeren bij het verwezenlijken van dezelfde rechten en kansen die de meerderheid van de bevolking ter beschikking staan;

E.

overwegende dat migranten, vluchtelingen, politieke asielzoekers en leden van raciale, religieuze en etnische minderheden beperkte toegang hebben tot de arbeidsmarkt en vaak het voorwerp zijn van arbeidsuitbuiting;

F.

overwegende dat gebleken is dat het verzamelen van gegevens van goede kwaliteit een van de meest doeltreffende manieren is om sociale problemen te analyseren — zowel kwantitatief als kwalitatief — en van nut is voor het formuleren, aanpassen, controleren en ontwikkelen van empirisch onderbouwde beleidsmaatregelen om deze problemen aan te pakken;

G.

overwegende dat bepaalde opinieleiders en politici in de gehele EU er hardnekkige racistische en xenofobische denkbeelden op na houden, waardoor er een maatschappelijk klimaat ontstaat dat een voedingsbodem is voor racisme, discriminatie en haatmisdrijven; overwegende dat dit klimaat verder wordt aangewakkerd extremistische bewegingen zoals fascistische en extreem rechtse bewegingen, die onze samenlevingen uiteen proberen te spelen; overwegende dat dergelijke handelingen in strijd zijn met de gemeenschappelijke Europese waarden en idealen van democratie en gelijkheid die alle lidstaten hebben onderschreven;

H.

overwegende dat tal van minderheden het slachtoffer zijn van politiegeweld, zoals collectieve bestraffing en raciale profilering; overwegende dat er specifieke maatregelen nodig zijn om dit fenomeen tegen te gaan; overwegende dat als gevolg van tekortkomingen in de rechtsstaat en het strafrecht de slachtoffers van politiegeweld onvoldoende bescherming en toegang tot de rechter hebben en vaak worden vervolgd door overheidsinstanties; overwegende dat racisme tegen etnische en raciale minderheden tot geweld en moorden heeft geleid;

I.

overwegende dat de manier waarop mensen, ongeacht hun ras of etnische achtergrond, in de media worden neergezet, negatieve stereotypen met raciale connotaties kan versterken; overwegende dat de culturele sector en de media de mogelijkheid hebben om inclusie te bevorderen en racisme en dergelijke stereotypen te bestrijden;

J.

overwegende dat de strijd tegen online en offline racisme en discriminatie, in zowel openlijke als indirecte vorm, in onze samenlevingen opgevoerd moet worden en dat wij daar met zijn allen verantwoordelijk voor zijn; overwegende dat de Europese Unie en de lidstaten verder moeten nadenken over en zich moeten blijven inzetten voor de bestrijding van structureel racisme en structurele discriminatie van waar veel minderheden mee te maken hebben;

K.

overwegende dat desinformatie vaak op minderheden is gericht en aanzet tot sociale onrust; overwegende dat onafhankelijke en pluralistische media die naar evenwichtige verhalen streven, inclusieve samenlevingen bevorderen;

L.

overwegende dat solidariteit, respect voor het menselijk leven en voor andere mensen waarden zijn die van generatie op generatie worden doorgegeven; overwegende dat schoolonderwijs een cruciale rol speelt in dit proces;

M.

overwegende dat toegang tot onderwijs en een hoger opleidingsniveau in heel Europa een probleem is voor gemeenschappen die te maken krijgen met raciale discriminatie; overwegende dat segregatie in het onderwijs nog altijd een groot probleem vormt in Europa; overwegende dat in sommige lidstaten nog steeds sprake is van het plaatsen van kinderen op gescheiden scholen en de discriminerende praktijk om kinderen van etnische en raciale minderheden op scholen voor kinderen met een verstandelijke handicap te plaatsen;

N.

overwegende dat scholen een belangrijke rol kunnen spelen door leerlingen het belang van diversiteit te laten ervaren, inclusie te bevorderen, racisme te bestrijden en raciale stereotypes en vooroordelen terug te dringen;

O.

overwegende dat het voor kinderen en jongeren belangrijk is te merken dat zij overal in de samenleving vertegenwoordigd zijn, ook in het onderwijs, in de culturele en sportclubs en activiteiten waaraan zij deelnemen, op het internet en in de media waar zij gebruik van maken;

P.

overwegende dat sport een sleutelrol speelt in het sociale, culturele en educatieve leven en mensen van verschillende rassen, etnische groepen en religies kan verenigen, dat sport kan worden gebruikt om gemeenschappen samen te brengen en waarden als gelijkheid, toegankelijkheid en respect te bevorderen, maar dat zich bij sportevenementen en in de sport in het algemeen in heel Europa herhaaldelijk racistische incidenten hebben voorgedaan en dat er nog veel uitdagingen in verband met racisme zijn; overwegende dat de radicalisering die zich binnen bepaalde aan sport gelieerde groepen voordoet, moet worden bestreden;

Q.

overwegende dat mensen die tot raciale en etnische minderheden behoren onevenredig sterk geraakt worden door de nadelige gevolgen van de COVID-19-pandemie, hetgeen de ongelijkheid versterkt, benadrukt en aanscherpt, onder meer in cultuur, media, onderwijs en sport; overwegende dat door haat ingegeven intimidatie en haatmisdrijven tijdens de uitbraak van de COVID-19-pandemie aanzienlijk zijn toegenomen;

Algemene context

1.

benadrukt dat racisme op alle gebieden van ons dagelijks leven bestaat en vele vormen kan hebben; roept op tot een nultolerantiebenadering van dit probleem; wijst erop dat verschillende groepen, gemeenschappen en individuen te maken hebben met racisme, vreemdelingenhaat en discriminatie; wijst erop dat elke specifieke vorm van racisme specifieke kenmerken heeft, waarbij bepaalde vormen van racisme in sommige lidstaten meer op de voorgrond treden dan in andere, onder meer om historische of politieke redenen;

2.

wijst op het EU-actieplan tegen racisme; is ingenomen met de opname van een specifiek onderdeel over onderwijs en specifieke verwijzingen naar media, sport en cultuur; verzoekt de Commissie en de lidstaten een holistische benadering te volgen en adequate financiering en middelen ter beschikking te stellen om de verbintenissen in het kader van het plan na te komen, zonder afbreuk te doen aan de financiering van bestaande programma’s en acties, en met inachtneming van de Europese waarden;

3.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de coördinator voor racismebestrijding over passende middelen kan beschikken en dat de werkzaamheden om rassengelijkheid te integreren in het beleid van de EU worden gedeeld door alle DG’s;

4.

ziet uit naar de beoordeling van het bestaande rechtskader ter bestrijding van discriminatie, racisme, vreemdelingenhaat en andere vormen van onverdraagzaamheid; verzoekt de Commissie de tenuitvoerlegging van dit kader te beoordelen, te bepalen hoe dit waar nodig kan worden verbeterd, en een regelmatige dialoog en uitwisseling van beste praktijken met de lidstaten en belanghebbenden te houden, met name met hen die de zorgen vertegenwoordigen van degenen die met racisme en raciale discriminatie te kampen hebben;

5.

herinnert eraan dat nationale actieplannen een doeltreffend instrument zijn om te reageren op racisme, discriminatie op grond van ras of etnische afstamming en daarmee samenhangende onverdraagzaamheid in de lidstaten, aangezien zij het mogelijk maken concrete maatregelen te nemen als reactie op specifieke situaties; betreurt dat slechts 15 lidstaten dergelijke plannen hebben vastgesteld (21); dringt er bij de Commissie op aan om de geplande gemeenschappelijke richtsnoeren te publiceren voor de uitvoering van nationale actieplannen tegen racisme en raciale discriminatie en andere instrumenten om de inspanningen op nationaal niveau te ondersteunen; roept op om bij de ontwikkeling van die plannen specifieke doelstellingen op te nemen om de volledige diversiteit van de samenleving op het gebied van cultuur, onderwijs, media en sport te weerspiegelen; acht het in dit verband noodzakelijk goede praktijken te verzamelen en met de lidstaten te delen teneinde de ontwikkeling van hun nationale actieplannen te vergemakkelijken en het uitwisselen van ervaringen tussen nationale agentschappen te bevorderen;

6.

is ingenomen met de publicatie en uitvoering van specifieke EU-richtsnoeren inzake het verzamelen van gelijkheidsgegevens gebaseerd op ras of etnische afkomst die in overeenstemming met de EU-richtlijn rassengelijkheid op vrijwillige en anonieme wijze moeten worden verzameld en waarbij wordt gezorgd voor de bescherming van persoonsgegevens, zelfidentificatie en overleg met betrokken gemeenschappen; roept de lidstaten op de nationale statistieken aan te passen en belemmeringen weg te nemen voor het systematisch verzamelen van betrouwbare, uitgesplitste en landspecifieke gegevens over gelijkheid, deze te vergemakkelijken en — waar nodig — te verbeteren, teneinde de wortels van racisme en discriminatie in kaart te brengen en deze te bestrijden en een empirisch onderbouwd beleid op zowel nationaal als EU-niveau te ondersteunen; roept de Commissie en de lidstaten op deze gegevens te gebruiken voor de ontwikkeling van beleid om rassengelijkheid te bewerkstelligen en deze gegevens toegankelijk te maken voor het publiek, met volledige inachtneming van het grondrecht op privacy, de bescherming van persoonsgegevens en de relevante EU-wetgeving, waaronder de richtlijn rassengelijkheid, de algemene verordening gegevensbescherming (22) en de voorgestelde e-privacy-verordening (23), alsmede de relevante nationale rechtskaders;

7.

is ingenomen met het streven naar diversiteit en inclusie binnen Erasmus+, Creatief Europa, het Europees Solidariteitskorps, het programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden”, het initiatief “Nieuw Europees Bauhaus”, ESF+ en de Europese jongerengarantie; benadrukt dat de bijdrage van elk van deze programma’s aan de bestrijding van racisme systematisch moet worden gevolgd en geanalyseerd en dat een overzicht van goede praktijken moet worden opgesteld; verzoekt de Commissie te waarborgen dat de recent gepubliceerde inclusiestrategieën geïntegreerd worden in alle relevante EU-programma’s en initiatieven op het gebied van onderwijs, cultuur, media en sport en toezicht te houden op de uitvoering en impact ervan;

8.

is ingenomen met de erkenning van de Commissie dat er behoefte is aan een intersectionele benadering van beleidsvorming; verzoekt de Commissie en de lidstaten te waarborgen dat de relevante doelstellingen voor racismebestrijding op alle beleidsterreinen worden uitgevoerd;

9.

neemt met bezorgdheid kennis van het gebrek aan overeenstemming in de Raad over het voorstel van de Commissie van 2 juli 2008 voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (24); verzoekt de lidstaten om zo spoedig mogelijk te komen met een gemeenschappelijk standpunt over het voorstel; steunt de Commissie om vooruitgang in de richting van de vereiste unanimiteit in de Raad om dit voorstel goed te keuren, aan te moedigen;

10.

moedigt verdere samenwerking aan tussen de Europese Commissie tegen Racisme en Onverdraagzaamheid (ECRI), organen voor de bevordering van gelijke behandeling in de lidstaten, ngo’s, regeringen en belanghebbenden, met name die welke de zorgen vertegenwoordigen van individuen en groepen die te maken hebben met racisme en raciale discriminatie; verzoekt de lidstaten in het bijzonder de aanbevelingen van de Europese Commissie tegen racisme en intolerantie volledig uit te voeren;

11.

verzoekt de Commissie en de lidstaten hun steun aan de Alliantie der beschavingen van de Verenigde Naties te vergroten teneinde de internationale, interculturele en interreligieuze dialoog en samenwerking te versterken;

12.

wijst erop dat de beperkte toegang tot technologieën en digitale infrastructuur op het gebied van onderwijs, cultuur, sport en media een nieuwe vorm van discriminatie en ongelijkheid dreigt te creëren die door de Commissie en de lidstaten naar behoren en snel moet worden aangepakt;

13.

verzoekt de lidstaten hulplijnen, bemiddelingsinstanties en opleiding van personeel op te zetten om geweld of andere raciale of etnische incidenten in de onderwijs-, culturele, media- en sportsector naar behoren aan te pakken en daarover verslag uit te brengen;

14.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een versterkte strategie te ontwikkelen ter bevordering van de integratie van mensen uit plattelands-, berg- en geïsoleerde gebieden, met name jongeren en vrouwen, in onderwijs-, culturele, sport- en media-activiteiten, en tegelijkertijd lokale en aangepaste infrastructuur te ontwikkelen en daarin te investeren;

15.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een samenhangend actieplan op te stellen om het risico van discriminatie waarmee mobiele werknemers en met name hun kinderen worden geconfronteerd, naar behoren aan te pakken, met inbegrip van beperkte toegang tot hoogwaardig onderwijs, cultuur, media en sport;

Cultuur

16.

benadrukt dat in Europese samenlevingen sprake is van een toenemende culturele diversiteit en een groeiend aandeel in het buitenland geboren bevolkingsgroepen en hun nakomelingen; is van mening dat cultuur, onderwijs en sport van fundamenteel belang zijn om een open samenleving te bevorderen die iedereen toelaat; acht het belangrijk de bijdrage en nalatenschap aan de Europese cultuur en kennis van deze bevolkingsgroepen door de geschiedenis heen te erkennen;

17.

wijst erop dat racisme diep geworteld is in de samenleving en vervlochten is met zijn culturele wortels, erfgoed en sociale normen; benadrukt derhalve de belangrijke rol die cultuur kan en moet spelen bij het bestrijden van discriminatie en racisme en het bevorderen van sociale inclusie, diversiteit, gelijkheid en verdraagzaamheid; wijst op het belang van de stimuleren van intercultureel leren;

18.

wijst op de enorme bijdrage van diverse gemeenschappen aan de culturele en taalkundige verscheidenheid in Europa;

19.

betreurt het bestaan van belemmeringen voor de deelname van minderheden aan cultuur, met name stereotypen, vooroordelen segregatie en gettovorming; verzoekt de Commissie en de lidstaten initiatieven te bevorderen die gericht zijn op een meer diverse deelname van raciale gemeenschappen en individuen aan de culturele sector, met name door gebruik te maken van financiering uit alle relevante programma’s om dergelijke belemmeringen weg te nemen; dringt aan op meer steun voor bestaande kanalen en de totstandbrenging van ondersteunende netwerken en stimuleringsactiviteiten, ook voor die in voorsteden, op het platteland, in ultraperifere gebieden en in andere achterstandsregio’s;

20.

verzoekt de lidstaten initiatieven te ontplooien om mensen met verschillende raciale en etnische achtergronden aan te moedigen deel te nemen aan culturele evenementen, zoals voucherregelingen of soortgelijke initiatieven;

21.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de monitoring en evaluatie te verbeteren, onder meer door participatie-instrumenten en beste praktijken te testen, te delen en uit te wisselen, waardoor de uitwerking van het bevorderen van inclusie en non-discriminatie en het bestrijden van racisme door middel van cultuur kan worden aangetoond en een bijdrage kan worden geleverd tot het tot stand brengen van inclusiever beleid;

22.

verzoekt de lidstaten en relevante belanghebbenden de diversiteit in culturele instellingen op werknemers- en managementniveau te bevorderen door subsidiabiliteits- en gunningscriteria in te voeren in organisaties die overheidsmiddelen ontvangen, en ervoor te zorgen dat alle werknemers vanaf het begin van hun loopbaan worden betaald;

23.

is ingenomen met het werk van de Werkgroep open-coördinatiemethode van deskundigen uit de lidstaten inzake gendergelijkheid in de culturele en creatieve sectoren; verzoekt de lidstaten in het volgende werkplan voor cultuur een Werkgroep open-coördinatiemethode van deskundigen uit de lidstaten inzake de bestrijding van racisme door middel van kunst en cultuur op te nemen; verzoekt de Werkgroep open-coördinatiemethode een onderzoek te voeren naar de rol van cultuur en de creatieve sector bij het bevorderen van rassengelijkheid binnen deze sectoren;

24.

is ingenomen met de opneming van de meest behoeftige mensen en plaatsen als een van de strategische assen van het Nieuw Europees Bauhaus; vraagt dat dit initiatief rekening houdt met de sociale inclusie van migranten teneinde hun gelijke toegang tot kansen te bieden;

25.

is er een groot voorstander van dat bepaalde lidstaten erkennen dat culturele werken en kunstvoorwerpen naar hun plaats van oorsprong moeten worden teruggebracht, omdat dit het respect voor en het wederzijds begrip voor elkaars cultureel erfgoed zou bevorderen en de waarde ervan zou verhogen, niet in de laatste plaats doordat deze werken en kunstvoorwerpen voor het publiek toegankelijk worden gemaakt; roept op tot de nodige onderzoeken, studies en uitwisselingen met het oog op de opstelling van coherente programma’s voor de restauratie van culturele werken en kunstvoorwerpen in hetzij hun land van oorsprong, hetzij een andere, door het land van oorsprong aangewezen, passende culturele instelling, in overeenstemming met de desbetreffende internationale overeenkomsten voor de bescherming van het cultureel erfgoed; moedigt de Commissie aan de dialoog te faciliteren om de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten, niet-EU-landen, musea en andere culturele instellingen te bevorderen;

Onderwijs

26.

wijst op de doorslaggevende rol van onderwijs en opleiding bij het aanpakken van structureel racisme en discriminatie, het opbouwen van inclusieve samenlevingen, het ontkrachten van vooroordelen en stereotypen, en het bevorderen van tolerantie, begrip en diversiteit; benadrukt de rol van de nieuwe Europese onderwijsruimte in de strijd tegen alle vormen van discriminatie binnen en buiten de klas, met name bij de ontwikkeling van hoogwaardige en inclusieve onderwijsruimten;

27.

benadrukt dat bepaalde elementen van de Europese geschiedenis, waaronder kolonialisme, slavernij en genocide, met name de Holocaust, samen met andere uitingen van racisme, nog steeds een onuitwisbare impact hebben op de hedendaagse samenleving, ook in de onderwijsstelsels en de ontwikkeling van onderwijsprogramma’s; stelt voor de onderwijsprogramma’s te herzien om de geschiedenis van onze samenlevingen door middel van een gerichte en gecontextualiseerde aanpak uit te leggen, teneinde de verbanden met het heden beter te begrijpen en te werken aan de uitbanning van de stereotypen die leiden tot de discriminatie waarvan wij thans getuige zijn;

28.

wijst op de noodzaak om in geschiedeniscurricula meer ruimte te geven voor objectief en feitelijk leren over verschillende raciale of etnische ideologieën, hun vormen en oorsprong, zoals slavernij, kolonialisme en fascisme, evenals het misbruik van wetenschap voor hun rechtvaardiging, alsmede de gevolgen en mogelijke overblijfselen ervan in deze tijd;

29.

moedigt de lidstaten aan de ontwikkeling van diverse en inclusieve leerplannen in het onderwijs en onderwijsinstrumenten of -activiteiten te bevorderen om te waarborgen dat auteurs, geschiedkundigen, wetenschappers, kunstenaars en andere personen met verschillende raciale en etnische achtergronden in educatief en ander essentieel informatief materiaal worden opgenomen;

30.

benadrukt de rol van onderwijs bij het bevorderen van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden vrijheid, verdraagzaamheid en non-discriminatie; onderstreept dat het van belang is synergieën tot stand te brengen tussen burgerschapsonderwijs in heel Europa en het EU-beleid ter bestrijding van racisme en discriminatie; moedigt de lidstaten aan meer nadruk te leggen op onderwijs over de geschiedenis van de EU, teneinde de samenhang te bevorderen; is van mening dat deze gebieden integraal deel moeten uitmaken van de curricula voor burgerschapsvorming;

31.

verzoekt de lidstaten de taal, cultuur en geschiedenis van minderheden in de schoolprogramma’s, in musea en andere culturele en historische contexten te bevorderen, en de bijdrage van hun cultuur aan het Europees erfgoed te erkennen; verzoekt de lidstaten coherente en consistente maatregelen te ontwikkelen, met passende middelen om de kunst en cultuur van door raciale discriminatie getroffen en etnische groepen te stimuleren, te ondersteunen en te bevorderen, teneinde het materiële en immateriële erfgoed van de cultuur van traditionele gemeenschappen te onderzoeken en in stand te houden;

32.

verzoekt de Commissie en de lidstaten meertaligheid te bevorderen als een belangrijk instrument dat mensen samenbrengt;

33.

onderstreept dat het van belang is de kinderen van mobiele werknemers in de lidstaten passende steun te bieden, zodat zij hun moedertaal kunnen leren en kennis kunnen maken met de cultuur van hun eigen land en het nieuwe land van verblijf, met het oog op een betere integratie;

34.

dringt erop aan dat meer nadruk wordt gelegd op de studie van menswetenschappen, geschiedenis, filosofie, talen en literatuur, hetgeen gemeenschappelijke vakken zijn die kunnen helpen om de Europese geest van eendracht te bevorderen; dringt erop aan dat in de curricula voor geschiedenis een gerichte aanpak wordt gehanteerd van de geschiedenis van de rassen- en etnische gemeenschappen die in Europa leven, teneinde een breder en feitelijker perspectief op de Europese en de wereldgeschiedenis te bevorderen en een beter begrip te kweken van de interacties tussen de verschillende continenten voor, tijdens en na de Europese kolonisatie; dringt erop aan dat in geschiedenisboeken de nadruk wordt gelegd op de bijdragen van rassengemeenschappen aan de ontwikkeling en vormgeving van het Europa van vandaag;

35.

verzoekt de lidstaten actief op te treden tegen vooroordelen in schoolboeken, onderwijsinstrumenten, films en nieuwsprogramma’s voor kinderen en jongeren, en sport; verzoekt de lidstaten deze doelstellingen in de uitvoering van het Europees Jaar van de Jeugd 2022 op te nemen;

36.

veroordeelt ten stelligste de praktijk van rassen- en etnische segregatie in scholen, die in Europa nog steeds bestaat; waarschuwt dat dergelijke praktijken tot marginalisering, voortijdig schoolverlaten, lage inschrijvingspercentages en het creëren van parallelle sociale ruimten leiden, structurele discriminatie in stand houden en gelijke toegang tot een kwaliteitsvol leven belemmeren; roept alle lidstaten op een inclusief beleid in te voeren of te versterken om te voorkomen dat gemarginaliseerde groepen leerlingen, van kleuteronderwijs tot hoger onderwijs, al dan niet opzettelijk in aparte scholen, onderwijsinstellingen of klassen worden geplaatst, sociale insluiting te bevorderen met de garantie van gelijke kansen voor iedereen, en ervoor te zorgen dat alle kinderen gelijke toegang hebben tot kwaliteitsonderwijs en buitenschoolse activiteiten, waaronder cultuur en sport; moedigt de lidstaten aan de integratie van kinderen uit minderheidsgroepen in scholen en lokale gemeenschappen actief te bevorderen en het seculiere karakter van het openbaar onderwijs te vrijwaren, met eerbiediging van de culturele en religieuze identiteiten;

37.

verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen te nemen om kinderen uit raciale en etnische minderheden en uit precaire sociaaleconomische milieus te steunen op hun weg naar uitmuntendheid door hen te helpen op hoog niveau deel te nemen aan buitenschoolse activiteiten (bijvoorbeeld kunst en sport), hen in staat te stellen naar scholen te gaan die aan hun specifieke behoeften voldoen, hun hoogwaardige onderwijsmogelijkheden te bieden en de nodige financiële voorzieningen te treffen;

38.

verzoekt de lidstaten het recht op onderwijs voor elk kind te waarborgen en maatregelen vast te stellen om voortijdig schoolverlaten te bestrijden en te voorkomen, en te zorgen voor genderevenwichtige toegang tot hoogwaardig, inclusief onderwijs vanaf de vroege kinderjaren tot de adolescentie; verzoekt de Commissie nieuwe financieringsinstrumenten of subprogramma’s uit te werken, die de maatregelen van de lidstaten moeten aanvullen, met het oog op gerichte en op maat gesneden steun voor kwaliteitsonderwijs voor kinderen vanaf drie jaar die met extreme armoede te kampen hebben en niet in aanmerking komen voor bestaande of toekomstige EU-financieringsinitiatieven op het gebied van onderwijs en sociale inclusie, zoals Erasmus+, de kindergarantie of ESF+;

39.

wijst op het belang van onderwijs aan kinderen en jongeren om hen bewust te maken van de negatieve gevolgen van onverdraagzaamheid en hun kritisch denkvermogen te ontwikkelen; onderstreept dat ervoor moet worden gezorgd dat het onderwijs over de mensenrechten al op zeer jonge leeftijd begint en dat het lesmateriaal de diversiteit en het pluralisme van de samenleving weerspiegelt en geen racistische inhoud bevat;

40.

verzoekt de Commissie onderzoek naar systemen voor vroegtijdige waarschuwing en doeltreffende lesmethoden ter bestrijding van racisme en discriminatie op scholen te bevorderen, rekening houdend met de in Europa bestaande beste praktijken, en de verspreiding van resultaten te bevorderen met het oog op het uitbannen van pesten op grond van ras;

41.

roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat onderwijzend personeel uit raciale en etnische minderheidsgroepen gelijke en eerlijke toegang krijgt tot onderwijs- en opleidingsfuncties op alle onderwijsniveaus en dat er maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat zowel onderwijzend personeel als leerlingen worden beschermd tegen rassendiscriminatie in het schoolsysteem;

42.

betreurt de structurele discriminatie van duizenden vluchtelingenkinderen in Europa die weinig of geen toegang tot onderwijs hebben gehad; benadrukt dat afzonderlijke lessen in opvangkampen, vaak gegeven door vrijwilligers, geen vervanging mogen zijn voor scholing; pleit voor verplicht onderwijs voor vluchtelingenkinderen in het schoolsysteem van het gastland als voorwaarde om toegang te krijgen tot EU-financiering op het gebied van migratie;

43.

verzoekt de lidstaten te zorgen voor een passende opleiding voor leraren, ongeacht hun vak, hun specialisatie, de leeftijd van hun leerlingen, of het soort instelling waar zij les zullen geven, teneinde hen toe te rusten met de vaardigheden en culturele bekwaamheden die zij nodig hebben om integratie en verdraagzaamheid te bevorderen en discriminatie in het onderwijsstelsel te bestrijden; dringt erop aan dat alle opvoeders en jeugdwerkers de tijd krijgen om deel te nemen aan eerste opleiding van onderwijsgevenden en bij- en nascholing die gericht zijn op onderwijs in een multiculturele, multiraciale context, met inbegrip van opleiding in onbewuste vooroordelen; verzoekt de lidstaten programma’s voor een leven lang leren in te voeren voor ambtenaren en met name voor staatsveiligheidstroepen om racistisch en xenofoob gedrag uit te bannen;

44.

herinnert eraan dat artificiële-intelligentiesystemen die bedoeld zijn om te worden gebruikt in onderwijs en beroepsopleiding, alsmede bij de aanwerving van onderwijzend personeel in sommige gevallen worden beschouwd als “hoog risico”; dringt aan op deugdelijke risicobeoordelingen voorafgaand aan het gebruik van dergelijke instrumenten;

45.

wijst op het belang van herdenkingsactiviteiten in het programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden” en de noodzaak van voldoende financiering en zichtbaarheid voor projecten die gericht zijn op het herdenken en onderzoeken van en onderwijzen over gebeurtenissen in de recente Europese geschiedenis, en op bewustmaking onder Europese burgers van hun gemeenschappelijke geschiedenis, cultuur, cultureel erfgoed en waarden, zodat hun inzicht in de EU en haar oorsprong, doel en diversiteit wordt vergroot;

46.

wijst erop dat mobiliteitsprogramma’s zoals Erasmus+ een zegen zijn voor de educatieve, sociale, persoonlijke en professionele ontwikkeling en hebben bijgedragen tot het kweken van begrip voor andere mensen; spoort ertoe aan dergelijke programma’s te blijven steunen;

47.

benadrukt de waarde van EU-burgerschapsvorming voor wederzijds begrip en sociale cohesie, een overtuiging die wordt gedeeld door de burgers die hun bijdrage hebben geleverd aan de Conferentie over de toekomst van Europa, en die ook in aanmerking zal worden genomen in de conclusies van de conferentie die dit jaar zullen worden gepubliceerd;

48.

wijst op het belang van de erkenning van niet-formeel en informeel onderwijs, alsmede van de automatische erkenning van diploma’s en kwalificaties als essentiële instrumenten om personen uit raciale en etnische groepen kansen te bieden, structureel racisme en discriminatie aan te pakken en diversiteit te bevorderen;

49.

erkent het belang van rolmodellen voor het behalen van een hoger opleidingsniveau; moedigt de oprichting aan van een pan-Europees platform van personen en groepen personen afkomstig uit raciale en etnische minderheden die hun ervaringen kunnen delen met lerenden;

50.

benadrukt dat het van belang is het grote publiek en de publieke opinie bewust te maken van de diverse aard van onze samenlevingen door middel van educatief en ander informatief materiaal;

51.

verzoekt de lidstaten om bezuinigingen op de begroting voor onderwijsprogramma’s te vermijden, omdat dit zou kunnen leiden tot minder ruimte voor discussies over intercultureel bewustzijn en antiracisme (25);

52.

benadrukt het belang van door de EU gefinancierde sociale programma’s, met name de schoolmaaltijdregelingen, voor de integratie van sociaal achtergestelde kinderen en jongeren;

Media

53.

benadrukt het belang van vertegenwoordiging en diversiteit voor de ontwikkeling van inclusieve samenlevingen; herinnert aan de verantwoordelijkheid van de media om samenlevingen in al hun diversiteit te weerspiegelen, en betreurt het gebrek aan raciale en etnische diversiteit in tal van mediakanalen; dringt er bij de culturele en mediasector op aan praktijken te vermijden die negatieve stereotypen over etnische en raciale minderheden herhalen of versterken en moedigt hen aan om leden van deze minderheden in een positieve rol te tonen; verzoekt de betrokken partijen diversiteit en vertegenwoordiging binnen hun organisaties aan de orde te stellen, onder meer door een voor diversiteit verantwoordelijke persoon te benoemen en initiatieven uit te voeren om mediaprofessionals beter vertrouwd te maken met kwesties van diversiteit en inclusiviteit, zodat de onafhankelijke en pluralistische aard van hun taken beter tot uiting komt;

54.

is ingenomen met de communicatie- en bewustmakingscampagne van de Commissie om de diversiteit in de audiovisuele sector te bevorderen, zowel off- als on-screen; dringt erop aan dat deze campagne gericht moet zijn op de diversiteit en de geschiedenis van gemeenschappen die te maken krijgen met raciale discriminatie en andere vormen van marginalisering en nadruk moet leggen op de manier waarop de verwezenlijking van raciale rechtvaardigheid een bijdrage kan leveren aan een vreedzamer en democratischer Europa met een grotere cohesie;

55.

is verheugd over het feit dat het Europees Waarnemingscentrum voor de digitale media is belast met het aanpakken van desinformatie en acties die gericht zijn tegen minderheidsgemeenschappen; benadrukt dat in onderwijsprogramma’s dringend meer nadruk moet worden gelegd op de ontwikkeling van kritisch denken, mediageletterdheid en digitale vaardigheden; benadrukt de cruciale effecten die campagnes en initiatieven op het gebied van mediageletterdheid kunnen hebben voor het beperken van verhalen over raciale discriminatie die via desinformatie worden verspreid; benadrukt dat aan jongeren analyse- en operationele instrumenten moeten worden aangereikt zodat zij de verspreiding van haatzaaiende uitingen online kunnen herkennen en bestrijden;

56.

dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de definitie van haatzaaiende uitingen, zowel online als offline, en de strafbaarstelling van haatmisdrijven volledig en correct in het nationaal recht van de lidstaten worden omgezet, en waar nodig inbreukprocedures in te leiden;

57.

is ingenomen met de zesde evaluatie van de gedragscode voor de bestrijding van illegale haatzaaiende uitlatingen op internet en de vooruitgang bij het verwijderen van haatzaaiende uitlatingen op internet; betreurt echter dat hoewel het gemiddelde van de binnen 24 uur beoordeelde meldingen hoog blijft (81 %), het is gedaald ten opzichte van 2020 (90,4 %) en dat het gemiddelde verwijderingspercentage van 62,5 % lager was dan in 2019 en 2020; dringt er bij de Commissie op aan de samenwerking met platforms voort te zetten om haatzaaiende uitlatingen online uit te bannen en de verwijderingspercentages, transparantie en feedback aan gebruikers te verbeteren;

58.

is bezorgd over de verspreiding van haatzaaiende uitlatingen en desinformatie op basis van AI en algoritmen die raciale en discriminerende inhoud bevatten; merkt op dat dergelijke haatzaaiende uitlatingen en desinformatie een onmiddellijk verstorend effect in onze samenlevingen hebben; roept op tot inspanningen om dergelijke activiteiten tegen te gaan, met name door het ontwerpen van speciale AI en algoritmen met het uiteindelijke doel de stroom van haatdragende taal en desinformatie in te dammen en de repercussies ervan te beperken;

59.

wijst op het algemene gebruik van de Engelse taal bij de ontwikkeling, de uitrol en het gebruik van AI, waaronder in inhoudsfilters; waarschuwt dat online haatzaaien ook plaatsvindt in andere talen, waarvan de inhoudfilters minder doeltreffend zijn; dringt aan op maatregelen ter bestrijding van haatzaaiende uitlatingen in alle talen;

60.

is ingenomen met de praktijk die een aantal internationale aanbieders van audiovisuele diensten hebben ingesteld om vóór uitzendingen van media disclaimers toe te voegen met betrekking tot schadelijke en racistische inhoud; moedigt de ontwikkeling van dergelijke praktijken binnen Europese audiovisuele kringen aan;

61.

merkt op dat sommige lidstaten beschikken over audiovisuele regelgevende instanties die de bevoegdheid hebben sancties op te leggen naar aanleiding van programma’s die discriminerende of racistische inhoud bevorderen; moedigt de lidstaten aan hun regelgevende agentschappen in dit verband te versterken; dringt erop aan dat de Europese Groep van regulerende instanties voor audiovisuele mediadiensten toegang krijgt tot middelen om nationale agentschappen goed te coördineren bij het verzamelen en delen van hoogwaardige gegevens en bij het toezicht op deze taken; roept de Commissie en de lidstaten op een einde te maken aan de financiering door de EU en overheden van mediakanalen die door de bevoegde regelgevende autoriteiten in strijd worden bevonden met de wettelijke normen inzake de bestrijding van haatzaaiende taal en vreemdelingenhaat;

62.

veroordeelt de racistische retoriek van bepaalde media die rassengemeenschappen stigmatiseren, bijvoorbeeld door migranten aan te wijzen als de bron van diverse economische en sociale problemen en door onevenredig veel aandacht te besteden aan door migranten gepleegde misdrijven; verzoekt de lidstaten doeltreffende maatregelen te nemen om te voorkomen dat de media stigmatiserende retoriek, haatzaaiende uitlatingen, valse verhalen en negatieve portretten van bepaalde etnische of raciale groepen verspreiden die er alleen maar toe dienen de betrokken personen te ontmenselijken;

63.

onderstreept de noodzaak om digitale platformen en sociale netwerken meer te responsabiliseren om de verspreiding van het aanzetten tot rassenhaat tegen migranten en minderheidsgroepen tegen te gaan;

Sport

64.

wijst erop dat sportclubs en -federaties een cruciale rol te vervullen hebben bij de bestrijding van racisme, onder meer door het bewustzijn van deze fenomenen te vergroten; herinnert eraan dat sport en in het bijzonder teamsport een drijvende kracht is achter sociale inclusie, gelijkheid en de bevordering van EU-waarden, zoals bedoeld in de Erasmus+-verordening; juicht het toe dat de EU en de lidstaten financiële middelen ter beschikking stellen om mensen die in armoede leven, met name minderheden en kinderen, in staat te stellen aan sportactiviteiten deel te nemen;

65.

merkt op dat racisme wordt genoemd in de sectorspecifieke prioriteit inzake partnerschappen voor sport van kernactie 2 van het jaarlijks werkprogramma 2022 van Erasmus+ en dat breedtesportinitiatieven die gericht zijn op inclusie en de strijd tegen racisme in het kader van de nieuwe kleinschalige partnerschappen kunnen worden gefinancierd; verzoekt de Commissie om deze initiatieven te beoordelen en systematisch toezicht te houden op het aantal en de soort sportprojecten die de strijd tegen racisme als voornaamste aandachtspunt hebben en op de financieringsbedragen die daaraan worden toegewezen; verzoekt de Commissie de integratie van migranten en mensen uit raciale en etnische minderheidsgroepen in breedtesportclubs te bevorderen;

66.

is ingenomen met de inspanningen van ngo’s en basisorganisaties in verschillende lidstaten om sport te gebruiken als middel om mensen bij elkaar te brengen en het collectieve geheugen te bevorderen met het oog op het opbouwen van respect en inclusie; verzoekt de Commissie een databank van beste praktijken op het gebied van sportonderwijs en media op te stellen teneinde de ontwikkeling ervan in de hele Unie te bevorderen;

67.

is van mening dat meer aandacht moet worden besteed aan de vertegenwoordiging van diverse groepen in de sport in het algemeen en in leidinggevende functies bij sportorganisaties, waaronder vrouwen en kansarme groepen zoals vluchtelingen, etnische en raciale minderheden en de lhbtiq-gemeenschap; dringt er bij de internationale, Europese en nationale sportbestuursorganen en belanghebbenden op aan maatregelen te nemen op het gebied van diversiteit en inclusie, met name om iets te doen aan het lage aantal vrouwen en personen uit etnische minderheden in leidinggevende functies en bestuursraden; verzoekt de lidstaten om inclusief sportbeleid te ontwikkelen, met toereikende financiering om ervoor te zorgen dat sport toegankelijk is voor iedereen, ongeacht etnische, raciale of sociaaleconomische achtergrond of handicaps;

68.

dringt aan op een nultolerantiebenadering van racisme, haatzaaiende taal, geweld en ander racistisch gedrag in de sport en dringt er bij de Commissie, de lidstaten en de sportbonden op aan maatregelen te ontwikkelen om dergelijke incidenten te voorkomen en doeltreffende straffen en maatregelen ter ondersteuning van de slachtoffers aan te nemen, alsmede maatregelen om sporters die racisme aan de kaak stellen of zich uitspreken voor diversiteit, te beschermen tegen represailles;

69.

dringt er bij de Commissie op aan aanbevelingen of richtsnoeren op sportgebied uit te werken om racisme in de sport op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau te bestrijden en inclusie en respect te bevorderen, ook voor diegenen die specifieke kleding willen dragen, op alle niveaus van de sport; verzoekt sportorganisaties en belanghebbenden op alle niveaus actief bij te dragen tot een dergelijke code, deze te onderschrijven en te integreren in hun statuten; moedigt organisaties aan een dergelijke code en de inhoud daarvan meer onder de aandacht te brengen bij hun leden en familie en het bredere publiek;

o

o o

70.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

(2)  PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.

(3)  PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1.

(4)  PB L 189 van 28.5.2021, blz. 1.

(5)  PB L 189 van 28.5.2021, blz. 34.

(6)  PB L 202 van 8.6.2021, blz. 32.

(7)  PB L 156 van 5.5.2021, blz. 1.

(8)  PB C 93 van 19.3.2021, blz. 1.

(9)  PB L 328 van 6.12.2008, blz. 55.

(10)  PB C 460 van 21.12.2018, blz. 12.

(11)  PB C 362 van 8.9.2021, blz. 63.

(12)  PB C 195 van 7.6.2018, blz. 1.

(13)  PB C 108 van 26.3.2021, blz. 2.

(14)  PB C 385 van 22.9.2021, blz. 104.

(15)  PB C 474 van 24.11.2021, blz. 146.

(16)  PB L 231 van 30.6.2021, blz. 21.

(17)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0463.

(18)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0452.

(19)  Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, Tweede enquête van de Europese Unie naar minderheden en discriminatie, Roma — Belangrijkste resultaten, 6 december 2017; Tweede enquête van de Europese Unie naar minderheden en discriminatie: Moslims — geselecteerde resultaten, 21 september 2017; Ervaringen met en perceptie van antisemitisme — Tweede enquête over discriminatie van en haatmisdrijven tegen Joden in de EU, 10 december 2018; Tweede enquête van de Europese Unie naar minderheden en discriminatie: Roma — geselecteerde resultaten, 29 november 2016; Tweede enquête van de Europese Unie naar minderheden en discriminatie: being Black in the EU, 23 november 2018.

(20)  Ibidem.

(21)  Per 2019, volgens het verslag van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van 9 juni 2020.

(22)  PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.

(23)  Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de eerbiediging van het privéleven en de bescherming van persoonsgegevens in elektronische communicatie (COM(2017)0010).

(24)  COM(2008)0426.

(25)  The role of culture, education, media and sport in the fight against racism, Europees Parlement, directoraat-generaal Intern Beleid van de Unie, beleidsondersteunende afdeling Structuur- en Cohesiebeleid, oktober 2021, blz. 13.


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/27


P9_TA(2022)0058

Cohesiebeleid: verschillen in de gezondheidszorg verkleinen en grensoverschrijdende samenwerking op gezondheidsgebied verbeteren

Resolutie van het Europees Parlement van 8 maart 2022 over cohesiebeleid als een instrument om verschillen in de gezondheidszorg te verkleinen en grensoverschrijdende samenwerking op gezondheidsgebied te verbeteren (2021/2100(INI))

(2022/C 347/03)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin is vastgesteld dat bij de bepaling en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Unie een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid moet worden verzekerd, en dat tot doel heeft de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen ter verbetering van de complementariteit van hun gezondheidsdiensten in de grensgebieden,

gezien artikel 174 VWEU betreffende de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang,

gezien Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (1),

gezien Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (2) (“richtlijn grensoverschrijdende gezondheidszorg”), en met name artikel 168,

gezien Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (3),

gezien de studie van de Commissie over grensoverschrijdende samenwerking getiteld “Capitalising on existing initiatives for cooperation in cross-border regions” (Voortbouwen op bestaande initiatieven voor samenwerking in grensgebieden), die in maart 2018 werd gepubliceerd (4),

gezien het advies van het Europees Comité van de Regio’s van 14 oktober 2020 over de implementatie van en perspectieven voor grensoverschrijdende gezondheidszorg (5),

gezien de mededeling van de Commissie van 11 november 2020, getiteld “Bouwen aan een Europese gezondheidsunie: de veerkracht van de EU bij grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid versterken” (COM(2020)0724),

gezien het verslag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) van 19 november 2020, getiteld “Health at a Glance: Europe 2020”,

gezien zijn in eerste lezing vastgestelde standpunt van 9 maart 2021 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid (“EU4Health-programma”) voor de periode 2021-2027, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 282/2014 (6),

gezien Verordening (EU) 2021/522 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van een actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid (“EU4Health-programma”) voor de periode 2021-2027, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 282/2014 (7),

gezien Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (8),

gezien Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (9),

gezien Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en door externe financieringsinstrumenten (10),

gezien Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (11),

gezien de in opdracht van de Commissie regionale ontwikkeling in 2021 uitgevoerde studie over grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van de gezondheidszorg (12),

gezien de richtsnoeren van de Commissie over de Europese structuur- en investeringsfondsen 2014-2020,

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie regionale ontwikkeling (A9-0026/2022),

A.

overwegende dat het gebrek aan basisinfrastructuur, goed opgeleid personeel en hoogwaardige diensten in regio’s van NUTS-niveau 2 (regio’s met tussen de 800 000 tot 3 miljoen inwoners) met een bbp per hoofd van de bevolking van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-27 en overgangsregio’s met een bbp per hoofd van de bevolking tussen 75 % en 90 % van het gemiddelde van de EU-27 een ernstige belemmering vormt voor gelijke toegang tot gezondheidszorg en de belangrijkste reden is waarom hoogwaardige gezondheidsinfrastructuur en voldoende en goed opgeleid zorgpersoneel een prioriteit zouden moeten zijn voor alle nationale en regionale overheden;

B.

overwegende dat de uitbraak van de COVID-19-pandemie het cruciale belang van de gezondheidssector heeft aangetoond en meer heeft gevergd van gezondheidszorgstelsels en gezondheidswerkers, en zo de zwakke punten en tekortkomingen van de gezondheidszorgstelsels en de ongelijkheden op het gebied van de gezondheidszorg tussen en binnen de lidstaten aan het licht heeft gebracht, met name in grensregio’s, ultraperifere regio’s, afgelegen en plattelandsgebieden, met inbegrip van regio’s met een lage bevolkingsdichtheid;

C.

overwegende dat het cohesiebeleid, via het investeringsinitiatief coronavirusrespons (CRII) en het investeringsinitiatief coronavirusrespons plus (CRII+), de eerste verdedigingslinie tegen de COVID-19-pandemie vormde, waarmee is aangetoond dat dit beleid aanzienlijk kan bijdragen tot het terugdringen van ongelijkheden op gezondheidsgebied door de vooruitgang op het gebied van e-gezondheid, e-geneeskunde en andere vormen van digitalisering te ondersteunen, die weliswaar een bron van nieuwe mogelijkheden zijn, maar ook passende apparatuur vereisen om elke specifieke situatie het hoofd te kunnen bieden, alsmede opleiding van medisch personeel om op elke specifieke situatie te kunnen inspelen;

D.

overwegende dat de normen voor de verstrekking van gezondheidszorg in de EU nog steeds vallen onder de exclusieve bevoegdheden van de lidstaten en er aanzienlijke verschillen bestaan tussen regio’s, hetgeen tot ongelijkheden leidt; overwegende dat regio’s van NUTS-niveau 2 met een bbp per hoofd van de bevolking van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-27 niet in staat zijn een bedrag per hoofd van de bevolking aan gezondheidszorg te besteden dat enigszins in de buurt komt van dat van hun meer ontwikkelde tegenhangers;

E.

overwegende dat de EU-instrumenten die bedoeld zijn om een aantal van deze problemen te compenseren, meestal beperkt zijn tot “zachte” wetgeving, hetgeen leidt tot algemene tekortkomingen; overwegende dat een gestructureerdere benadering op Unieniveau, aangevuld met een sterker en uitgebreider rechtskader en juridisch bindende actiemiddelen, vereist is om de samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten te verbeteren, de gezondheid van mensen beter te beschermen en de bestaande ongelijkheden in de gezondheidszorg doeltreffend aan te pakken;

F.

overwegende dat de Commissie grensoverschrijdende samenwerking in de gezondheidszorg ondersteunt door middel van talrijke studies en initiatieven zoals Interreg, die in het kader van de structuurfondsen worden gefinancierd;

G.

overwegende dat grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van gezondheidszorg de steun en betrokkenheid vereist van een breed scala van partners, sociale en medische instellingen, zorgverzekeraars en overheidsinstanties, die de bestaande belemmeringen voor het overschrijden van grenzen op gebieden als vrij verkeer, informatie, verschillende belasting- en socialezekerheidsstelsels, alsook de erkenning van kwalificaties voor zorgpersoneel en belemmeringen waarmee zorginstellingen te maken krijgen, moeten aanpakken;

H.

overwegende dat het recht op toegang tot hoogwaardige gezondheidszorg, met inbegrip van preventieve zorg, deel uitmaakt van de Europese pijler van sociale rechten en dat dergelijke hoogwaardige gezondheidszorg ook toegankelijk moet zijn voor mensen in grensgebieden, die 40 % van het grondgebied van de EU uitmaken en waar bijna een derde van de EU-bevolking woont, en die over het algemeen economisch slechter presteren dan andere regio’s in de lidstaten, in het bijzonder grensgebieden met een lagere bevolkingsdichtheid en kwetsbare economieën, zoals landelijke, afgelegen en ultraperifere gebieden en eilanden;

I.

overwegende dat de versterking van het cohesiebeleid noodzakelijk is om de verschillen tussen de normen voor gezondheidszorg in de EU te verkleinen;

J.

overwegende dat de uitgaven voor gezondheidszorg in de EU goed zijn voor bijna 10 % van het bbp, en dat 15 % van de beroepsbevolking in de EU werkt in gezondheidsgerelateerde sectoren; overwegende dat er nog steeds sprake is van aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten en hun regio’s wat betreft het niveau van de uitgaven voor gezondheidszorg en de beschikbaarheid van artsen en gezondheidswerkers;

K.

overwegende dat de ernstige ontvolking van grensgebieden, vooral onder jongeren en geschoolde arbeidskrachten, het gebrek aan economische kansen in deze gebieden illustreert en ze bovendien minder aantrekkelijk maakt wat werkgelegenheid in de gezondheidszorgsector betreft; overwegende dat het personeelstekort in de rechtvaardige gezondheidszorg, hetzij als gevolg van een beperking van het aantal studenten, hetzij als gevolg van te weinig loopbaanvooruitzichten, een van de belangrijkste problemen is voor de duurzaamheid van de Europese gezondheidszorgstelsels;

L.

overwegende dat in de laatste twee meerjarige financiële kaders (MFK’s) gezondheidszorginvesteringen uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) doorgaans geconcentreerd waren in de minder ontwikkelde lidstaten en regio’s van NUTS-niveau 2 met een bbp per hoofd van de bevolking van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-27, en meestal gericht waren op de modernisering van de gezondheidsdiensten, terwijl de investeringen uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) gericht waren op de toegang tot gezondheidszorg en doorgaans geconcentreerd waren in landen die met bijzondere uitdagingen kampen op het gebied van toegang tot betaalbare, duurzame en hoogwaardige diensten;

M.

overwegende dat de primaire verantwoordelijkheid voor gezondheidszorg momenteel bij de lidstaten ligt, aangezien zij bevoegd zijn voor de organisatie en financiering van gezondheidszorgdiensten en medische praktijken;

N.

overwegende dat de prioriteiten van NextGenerationEU digitalisering en de veerkracht van de gezondheidszorgstelsels omvatten;

O.

overwegende dat grensoverschrijdende gezondheidszorg een van de beleids- en werkterreinen is die het meest te kampen hebben met juridische en niet-juridische belemmeringen als gevolg van grote verschillen tussen de nationale stelsels;

P.

overwegende dat een Europese gezondheidsunie nauwere samenwerking, coördinatie en kennisuitwisseling op gezondheidsgebied tussen de lidstaten en relevante belanghebbenden moet bevorderen en ertoe moet bijdragen, en de capaciteit van de EU moet vergroten om grensoverschrijdende bedreigingen voor de gezondheid te bestrijden;

De verschillen in gezondheidszorg verkleinen via het cohesiebeleid

1.

onderstreept dat via het cohesiebeleid van de EU wordt geïnvesteerd in gezondheid als een belangrijk onderdeel van regionale ontwikkeling, sociale convergentie en regionaal concurrentievermogen, teneinde de economische en sociale ongelijkheden te verminderen;

2.

wijst erop dat de toegang tot openbare diensten van essentieel belang is voor de 150 miljoen inwoners van interne grensgebieden, maar vaak wordt bemoeilijkt door talloze juridische en administratieve belemmeringen; verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve maximale inspanningen te leveren om deze belemmeringen weg te nemen, met name wanneer deze verband houden met gezondheidsdiensten, vervoer, onderwijs, arbeidsmobiliteit en het milieu;

3.

is van mening dat de EU een strategische en geïntegreerde benadering moet ontwikkelen met betrekking tot belangrijke ziekten, door verschillende middelen uit diverse fondsen, met inbegrip van de cohesiefondsen, samen te brengen; benadrukt dat het model van het Europees kankerbestrijdingsplan moet worden gekopieerd om andere gezondheidsproblemen aan te pakken, zoals problemen met de geestelijke gezondheid en hart- en vaatziekten;

4.

wijst op de toename van mentale ziekten en aandoeningen, met name sinds de uitbraak van de COVID-19-pandemie; verzoekt de Commissie zo snel mogelijk een nieuw Europees actieplan voor de geestelijke gezondheid voor te stellen op basis van het model van het Europees kankerbestrijdingsplan, waarbij gebruik wordt gemaakt van alle beschikbare instrumenten, met inbegrip van het cohesiebeleid, in de vorm van een alomvattend plan met maatregelen en streefcijfers, waarbij niemand aan zijn lot wordt overgelaten;

5.

is van oordeel dat het herstel van de COVID-19-pandemie een gelegenheid biedt om sterkere en veerkrachtigere gezondheidsstelsels op te bouwen door gebruik te maken van de instrumenten van het cohesiebeleid; steunt de Commissie bij de totstandbrenging van een goed functionerende Europese gezondheidsunie teneinde het enorme potentieel van samenwerking op gezondheidsgebied te benutten;

6.

wijst erop dat veel regio’s van NUTS-niveau 2 met een bbp per hoofd van de bevolking van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-27 en overgangsregio’s met een bbp per hoofd van de bevolking tussen 75 % en 90 % van het gemiddelde van de EU-27, alsook plattelandsgebieden en gebieden met een lage bevolkingsdichtheid, niet op uniforme wijze voldoen aan de normen voor de verstrekking van gezondheidszorg in vergelijking met de diensten die in meer ontwikkelde delen van de EU beschikbaar zijn; benadrukt dat verdere convergentie en samenwerking tussen de lidstaten en op het niveau van de EU nodig zijn op dit gebied, met name via investeringen in het kader van het cohesiebeleid; verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve samen te werken bij de vaststelling van minimumnormen voor zowel gezondheidsinfrastructuur als gezondheidsdiensten, en de EU-middelen te gebruiken om gelijke toegang tot minimumkwaliteitsnormen in alle regio’s te waarborgen, en met name voor dringende problemen in grensgebieden; verzoekt de Commissie en de lidstaten hun krachten en middelen te bundelen om deze doelstelling te bereiken;

7.

herinnert aan de aanzienlijke bijdrage van het cohesiebeleid aan de geplande investeringen in de gezondheidssector in de afgelopen programmeringsperiode (2014-2020) via het ESF en het EFRO, ten belope van tot nu toe ongeveer 24 miljard EUR, gericht op het verbeteren van de toegang tot diensten en op de ontwikkeling van gespecialiseerde gezondheidsinfrastructuur en -capaciteiten om de ongelijkheden op gezondheidsgebied te verminderen;

8.

is van mening dat investeringen in innovatie van de gezondheidszorg, gezondheidszorgstelsels en gekwalificeerd en voldoende gezondheidspersoneel de ongelijkheden op gezondheidsgebied zullen verminderen en het dagelijks leven van de burgers aanzienlijk zullen blijven verbeteren, hetgeen zal leiden tot een hogere levensverwachting; wijst op het belang van de EU en de nationale en regionale autoriteiten om te zorgen voor een efficiëntere betrokkenheid van een breed scala aan zorginstellingen; wijst voorts op de noodzaak van rechtstreekse samenwerking, acties en projecten waarbij gebruik wordt gemaakt van de instrumenten van het cohesiebeleid tussen en binnen de lidstaten en hun regio’s om procedures vast te stellen die erop gericht zijn de bureaucratische lasten voor patiënten te verminderen en zoveel mogelijk problemen bij de zorgverzekeringsdiensten in grensgebieden op te lossen;

9.

verzoekt de lidstaten naar behoren rekening te houden met de positieve bijdrage van de particuliere gezondheidszorgsector en ervoor te zorgen dat bij de programmering van de volgende cohesieprogramma’s voldoende middelen beschikbaar zijn voor particuliere projecten op het gebied van gezondheidsinfrastructuur en -diensten;

10.

beveelt aan om bij de vaststelling van het gezondheidszorgbeleid op regionaal, nationaal en EU-niveau te zorgen voor een op maat gesneden en adaptieve aanpak van het gezondheidsbeleid en het sociaal en economisch beleid, met als doel de dialoog, de synergieën en de geplande investeringen uit de structuurfondsen en andere relevante EU-programma’s zoals Interreg te verbeteren, bijvoorbeeld door in eerste instantie medische apparatuur ter beschikking te stellen, medisch personeel uit te wisselen en patiënten over te brengen naar ziekenhuisvoorzieningen die aan de onvervulde gezondheids- en sociale behoeften van de burgers tegemoet kunnen komen;

11.

benadrukt dat de Europese referentienetwerken (ERN’s) de toegang tot de gezondheidszorg voor zeldzame en complexe ziekten zouden kunnen verbeteren; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor continue steun en betere middelen voor de ERN’s en nationale expertisecentra voor zeldzame en complexe ziekten en het werkterrein van de ERN’s uit te breiden naar andere gebieden, zoals programma’s voor ernstige brandwonden en orgaantransplantatie; verzoekt de Commissie na te gaan of het haalbaar is om in het kader van het cohesiebeleid een speciaal fonds op te richten om rechtvaardige toegang tot goedgekeurde therapieën voor zeldzame ziekten te waarborgen;

12.

verzoekt de lidstaten om bij de vaststelling van het gezondheidszorgbeleid rekening te houden met de specifieke kenmerken van grensgebieden en het keuzerecht van patiënten, en gebruik te maken van de instrumenten van het cohesiebeleid om de regionale gezondheidsinfrastructuur en procedures te ontwikkelen die het voor patiënten mogelijk maken voor medische diensten in de regio aan beide zijden van de grens te kiezen, ongeacht hun lidstaat van verblijf;

13.

stelt voor dat de Commissie een Europese adviesraad inzake gezondheid in het leven roept, waarbij nationale, regionale en lokale overheden en andere belanghebbenden worden betrokken, met als doel een beter gebruik van de Europese fondsen te bevorderen en te werken aan een doeltreffende en geharmoniseerde respons op gemeenschappelijke volksgezondheidskwesties;

14.

dringt aan op betere synergieën en complementariteit tussen de programma’s van het cohesiebeleid, met als doel de regionale verschillen te verkleinen, met name bij Horizon Europa, dat nieuwe kennis moet genereren, en EU4Health, en deze nieuwe kennis optimaal te benutten ten behoeve van de burgers en gezondheidszorgstelsels;

15.

verzoekt de Commissie haar bevoegdheid op het gebied van het gezondheidsbeleid ten volle te benutten en de nationale en regionale autoriteiten te steunen bij het versterken van de gezondheidsstelsels, en daarbij de opwaartse convergentie van de gezondheidszorgnormen te bevorderen met het oog op het verminderen van de ongelijkheden op gezondheidsgebied in en tussen de lidstaten, en de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten te vergemakkelijken, met name in verband met de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, onder meer door waar passend gebruik te maken van het EU4Health-programma en het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+);

16.

wijst op het belang van het cohesiebeleid bij het aanpakken van genderongelijkheid in de gezondheidszorg en het bevorderen van gendergerelateerde gezondheidsprioriteiten van de EU-strategie voor gendergelijkheid 2020-2025, waaronder seksuele en reproductieve gezondheid en rechten;

17.

verzoekt de Commissie de integratie van gezondheidszorg en medische behandelingen te bevorderen op basis van gezondheids- en zorgstrategieën, zodat de patiënt centraal wordt gesteld en overlappingen, lacunes en gebrek aan zorg worden voorkomen, met name in het geval van chronisch zieke patiënten of ouderen, waarbij vooral lering kan worden getrokken uit de ervaringen met grensoverschrijdende programma’s;

18.

wijst erop dat bij de evaluatie van het totaalbedrag van de gefinancierde structurele projecten en benchmarks in de context van gezondheid ook de latere gezondheidsresultaten van afzonderlijke projecten moeten worden geëvalueerd om de resultaten ervan te kunnen volgen, een continue analyse van hun doeltreffendheid te kunnen verrichten en de juiste conclusies te kunnen trekken, teneinde de programmering en uitvoering van deze projecten in de toekomst te verbeteren, onder meer met het oog op de verdere ontwikkeling van een door de Commissie opgestelde gids voor goede praktijken;

19.

onderstreept dat het belangrijk is door te gaan met de opbouw van een alomvattende gezondheidsinfrastructuur en de bestaande ongelijkheden zoveel mogelijk te verkleinen; herinnert eraan dat het cohesiebeleid een aanzienlijke bijdrage kan leveren aan de opbouw van gezondheidsinfrastructuur in alle delen van de EU, met name in regio’s van NUTS-niveau 2 met een bbp per hoofd van de bevolking van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-27 en in overgangsregio’s met een bbp per hoofd van de bevolking tussen 75 % en 90 % van het gemiddelde van de EU-27, teneinde hoogwaardige, volledig uitgeruste en veerkrachtige gezondheidszorgstelsels tot stand te brengen in de hele EU om de volksgezondheid beter te beschermen; benadrukt bovendien dat het noodzakelijk is om een operationeel netwerk voor grensoverschrijdende samenwerking tussen de lidstaten en hun regio’s op te zetten waarmee doeltreffend zou kunnen worden gereageerd op huidige en toekomstige uitdagingen op gezondheidsgebied;

20.

dringt erop aan de fondsen van het cohesiebeleid te gebruiken voor de ontwikkeling van gespecialiseerde kenniscentra voor specifieke ziekten in de hele EU, die ook hun buurlanden zouden bestrijken en zouden bijdragen tot grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van gezondheidszorg; herhaalt in dit verband dat alle bestaande EU-instrumenten, zoals EU4Health en Horizon Europa, in synergie moeten worden gebruikt om de ontwikkeling te ondersteunen van een netwerk van dergelijke centra, die op billijke wijze over het hele grondgebied van de EU moeten worden gespreid;

21.

benadrukt dat mensen in grensgebieden, plattelandsgebieden en ultraperifere regio’s vaak te maken krijgen met belemmeringen voor gelijke toegang tot gezondheidszorg die hun mogelijkheden beperken om de zorg te verkrijgen die zij nodig hebben, met name in de vorm van basisinfrastructuur voor gezondheidszorg, voldoende gekwalificeerd zorgpersoneel en toegang tot levensnoodzakelijke geneesmiddelen; benadrukt dat hoogwaardige diensten beschikbaar moeten zijn en tijdig moeten kunnen worden verkregen zodat deze mensen voldoende toegang krijgen tot de gezondheidsinfrastructuur en de gezondheidszorg die zij nodig hebben; wijst bovendien op de specifieke situatie met betrekking tot de toegang tot gezondheidszorg in grensgebieden aan de externe grenzen van de EU en de perifere regio’s, waar EU-burgers al met talrijke uitdagingen te maken hebben;

22.

merkt op dat vervoerskosten een van de redenen zijn voor de stijgende prijs van geneesmiddelen en klinische apparatuur voor ziekenhuizen en gezondheidscentra in ultraperifere gebieden, afgelegen gebieden en gebieden met een lage bevolkingsdichtheid, die ook te kampen hebben met lange levertijden, hetgeen betekent dat regionale gezondheidsdiensten meer capaciteit moeten hebben om grote voorraden op te slaan en tekorten te voorkomen; is derhalve van mening dat de EU een antwoord op deze kwesties moet vinden;

23.

wijst erop dat gelijke toegang tot gezondheidszorg ook de inclusie van mensen, met inbegrip van personen met een handicap of anderszins benadeelde personen, zal vergroten en het niveau van hun sociale bescherming zal verhogen; merkt op dat het bevorderen van de toegankelijkheid van geestelijke gezondheidszorg ook kan helpen de werkgelegenheid te vergroten en armoede in minder ontwikkelde gebieden uit te bannen;

24.

benadrukt dat het belangrijk is Europese middelen te mobiliseren om meer te investeren in ziektepreventie, de bevordering van een gezonde levensstijl en actief ouder worden teneinde vroegtijdige druk op gezondheidszorgstelsels te voorkomen; wijst op het belang van ondersteuning van campagnes om met name jongeren bewust te maken van de voordelen van een gezonde levensstijl, en het belang van ondersteuning van de ontwikkeling van screeningprogramma’s voor de vroegtijdige opsporing van ernstige ziekten;

25.

is van mening dat er, om de belangrijkste belemmeringen voor gelijke toegang tot gezondheidszorg in plattelandsgebieden weg te nemen, breed gebruik moet worden gemaakt van geavanceerde technologieën zoals e-gezondheid, robotchirurgie en 3D-printen, als integraal onderdeel van het concept “slimme dorpen”, met als doel de toegang tot gezondheidszorg te verbeteren en de efficiëntie en kwaliteit te verhogen; benadrukt dat het belangrijk is de cohesieprogramma’s van de EU te gebruiken om de uitrol van digitale oplossingen te verbeteren en technische bijstand te verlenen aan overheidsdiensten, verzekeringsmaatschappijen en andere actoren in de gezondheidszorg die te maken hebben met kwesties in verband met grensoverschrijdende samenwerking; benadrukt daarom dat snelle internettoegang in plattelands- en afgelegen gebieden moet worden gewaarborgd, digitale geletterdheid bij alle leeftijdsgroepen in die gebieden moet worden bevorderd en gezondheidsdiensten in plattelands- en afgelegen gebieden moeten worden uitgerust met de middelen die nodig zijn om doeltreffende onlinegezondheidszorg zoals e-geneeskunde te waarborgen en klinische gegevens op een beveiligde en geharmoniseerde manier op te slaan; beveelt aan een duurzame vergelijkbare grensoverschrijdende databank op te zetten en de grens- en grensoverschrijdende actoren in de gezondheidszorg in kaart te brengen om de grensoverschrijdende realiteit zichtbaar te maken en nieuwe mogelijkheden te creëren;

26.

wijst op de verdiensten van een Europese aanpak van de COVID-19-pandemie, met gezamenlijke aankopen, voorraden en andere maatregelen; dringt erop aan deze aanpak voort te zetten en verder te ontwikkelen, en gebruik te maken van de instrumenten van het cohesiebeleid voor andere gezamenlijke EU-aankopen van medische uitrusting en behandelingen, zoals vaccins ter voorkoming van kanker, bijvoorbeeld vaccins tegen het humaan papillomavirus (HPV) en hepatitis B, en nooduitrusting, teneinde de betaalbaarheid van en toegang tot behandelingen te verbeteren;

27.

dringt aan op doortastende maatregelen in het kader van het cohesiebeleid, in overeenstemming met de in de EU geldende wettelijke bepalingen, om het aanzienlijke tekort aan voldoende en gekwalificeerde gezondheidswerkers in grens- en plattelandsgebieden te verminderen, met name door gezondheidswerkers en hun gezin te helpen zich in deze gebieden te vestigen, mogelijkheden te bieden voor bij- en nascholing en specialisatie, goede arbeidsomstandigheden te waarborgen en hen aan te moedigen om in deze gebieden hun praktijk te beginnen of te hervatten;

28.

wijst erop dat duurzame langetermijninvesteringen in zorgpersoneel gezien de ernstige economische, sociale en gezondheidseffecten van de COVID-19-crisis dringender zijn dan ooit; wijst erop dat met name moet worden geïnvesteerd in voldoende zorgpersoneel, opleiding via het ESF + en de financiering van de specialisatie en subspecialisatie van gezondheidswerkers in de lidstaten en regio’s die met een braindrain worden geconfronteerd; roept de lidstaten die geconfronteerd worden met een braindrain in de gezondheidszorg op om prioriteit te geven aan investeringen uit het cohesiebeleid ter verbetering van de werkomgeving van medisch personeel;

29.

roept op tot het gebruik van middelen uit het cohesiebeleid om de werkomgeving van zorgpersoneel te verbeteren en de gezondheidszorgsector aantrekkelijker te maken, teneinde strategieën te bevorderen om belangstelling te wekken en zorgpersoneel te behouden in regio’s van NUTS-niveau 2 met een bbp per hoofd van de bevolking van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-27, in overgangsregio’s met een bbp per hoofd van de bevolking tussen 75 % en 90 % van het gemiddelde van de EU-27 en in gebieden met een lage bevolkingsdichtheid en minder economische welvaart, ter aanvulling van nationaal en regionaal beleid dat erop gericht is in de hele EU te zorgen voor voldoende gezondheidswerkers; dringt aan op een grotere rol voor lokale en regionale overheden, met name in grensgebieden, bij het opzetten en uitvoeren van programma’s en projecten in het kader van het cohesiebeleid die een aanzienlijke impact hebben op het verkleinen van de verschillen op gezondheidsgebied;

30.

spoort de lidstaten aan echte samenwerking op het gebied van grensoverschrijdende gezondheidszorg te waarborgen, zodat de rechten van de patiënt worden geëerbiedigd overeenkomstig de richtlijn inzake grensoverschrijdende gezondheidszorg, alsook te waarborgen dat de beschikbaarheid en kwaliteit van diensten toenemen;

31.

wijst erop dat de COVID-19-crisis heeft aangetoond dat er meer moet worden geïnvesteerd om de paraatheid, het reactievermogen en de veerkracht van gezondheidszorgstelsels te versterken en grensoverschrijdende samenwerking in de hele EU te waarborgen, en dat solidariteit, duurzaamheid en rechtvaardigheid daarom essentieel zijn om deze crisis en de verwoestende sociaaleconomische gevolgen ervan te boven te komen;

32.

benadrukt dat de COVID-19-crisis het belang duidelijk heeft gemaakt van publiek-private partnerschappen bij de behandeling van patiënten, het onderzoek naar geneesmiddelen en vaccins, en de distributie van vaccins; is van mening dat rekening moet worden gehouden met de kosten-batenverhouding van het gebruik van EU-middelen voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten in de gezondheidszorg die via publiek-private partnerschappen worden uitgevoerd;

33.

wijst op de noodzaak van een onlineplatform met relevante belanghebbenden teneinde de uitwisseling van beste praktijken en discussies over grensoverschrijdende gezondheidszorg aan te moedigen;

34.

is van mening dat de COVID-19-pandemie een historisch omslagpunt vormt voor investeringen in gezondheidszorgstelsels en toekomstige personeelscapaciteit; verzoekt om de oprichting van een sterke en voldoende gefinancierde Europese gezondheidsunie om de samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten te verbeteren, openbare gezondheidsstelsels te versterken, de gezondheid van mensen beter te beschermen en de lang bestaande ongelijkheden op het gebied van de gezondheidszorg aan te pakken;

Grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van gezondheid — bijdrage van Interreg-programma’s en andere kansen

35.

dringt erop aan de middelen van NextGenerationEU en de cohesiefondsen te gebruiken om de digitale capaciteiten van gezondheidszorgstelsels radicaal te verbeteren; wijst op de noodzaak van een verbeterde interoperabiliteit van IT-systemen, aangezien dit de belangrijkste pijler is voor het vergemakkelijken van de grensoverschrijdende verlening van e-gezondheidsdiensten en met name telegeneeskundediensten;

36.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de instrumenten van het cohesiebeleid te gebruiken om de digitalisering van medicatiediensten in Europese ziekenhuizen te bevorderen, met inbegrip van traceerbaarheidssystemen, om fouten in verband met medicatie te beperken, de communicatie tussen zorgafdelingen te verbeteren en de administratieve lasten te vereenvoudigen; dringt aan op de uitvoering en ontwikkeling van de digitale diensteninfrastructuur voor e-gezondheid (eHDSI), met inbegrip van een enkel Europees digitaal patiëntendossier, dat waarborgt dat burgers overal in de EU snel toegang hebben tot adequate medische diensten;

37.

verzoekt de Commissie een Europese lijst van essentiële geneesmiddelen op te stellen en de beschikbaarheid en betaalbaarheid ervan te waarborgen door middel van permanente voorraden, gezamenlijke prijsonderhandelingen en gezamenlijke aanbestedingen, met gebruikmaking van EU-instrumenten, waaronder de instrumenten van het cohesiebeleid;

38.

wijst erop dat veel grensgebieden reeds een geschiedenis van samenwerking op gezondheidsgebied hebben en over de nodige structuren beschikken, die zij in de geest van Europese solidariteit ten volle zouden moeten benutten;

39.

wijst op het belang van de mobiliteit van patiënten en de grensoverschrijdende toegang tot veilige en hoogwaardige gezondheidszorg in de EU; herinnert eraan dat patiënten vaak niet kunnen profiteren van gezondheidszorgdiensten in buurlanden vanwege de verschillende systemen voor de terugbetaling van de kosten, terwijl grensarbeiders te maken krijgen met verwarrende regelingen voor belastingen en sociale uitkeringen omdat de lidstaten verschillende socialezekerheidsstelsels hanteren; dringt daarom sterk aan op de bevordering van specifieke intermediairs, zoals zones van georganiseerde toegang tot grensoverschrijdende gezondheidszorg (ZOAST), Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS), waarnemingsposten op gezondheidsgebied en andere netwerken om de grensoverschrijdende samenwerking in de gezondheidszorg te helpen coördineren, in samenwerking met lokale, regionale en nationale autoriteiten; benadrukt dat verbeteringen van de grensoverschrijdende gezondheidszorg patiënten ten goede kunnen komen door rechtvaardige toegang tot gezondheidsdiensten en -infrastructuur in andere lidstaten of hun aangrenzende regio’s mogelijk te maken, met inbegrip van diagnose en klinische proeven, op basis van het beginsel van “de gemakkelijkste, dichtstbijzijnde, beste en snelste toegang”; roept op tot efficiëntere mogelijkheden voor het vervoer van patiënten naar de dichtstbijzijnde grensoverschrijdende voorzieningen, en erkent dat het wegnemen van alle juridische en administratieve belemmeringen nog steeds een last vormt en in een toekomstige verordening betreffende een Europees grensoverschrijdend mechanisme (ECBM) moet worden aangepakt;

40.

wijst op het belang van de recente maatregelen in het kader van het cohesiebeleid om de COVID-19-pandemie aan te pakken, namelijk het investeringsinitiatief coronavirusrespons (CRII), het investeringsinitiatief coronavirusrespons plus (CRII+) en de herstelbijstand voor cohesie en de regio’s van Europa (React-EU); benadrukt bovendien dat vergelijkbare maatregelen werden opgenomen in Verordening (EU) 2021/1060;

41.

beveelt ten zeerste aan vereenvoudigde informatie voor patiënten en gezondheidswerkers in grensgebieden te verbeteren en te verspreiden via een handleiding voor patiënten of via grensoverschrijdende regionale contactpunten;

42.

erkent het bestaan van talrijke geslaagde grensoverschrijdende gezondheidsprojecten in heel Europa en benadrukt dat de ervaring die met deze projecten is opgedaan, moet worden gebruikt om voort te bouwen op het slimme gebruik van bestaande projecten in het kader van het cohesiebeleid, door de grensoverschrijdende samenwerking op dit gebied verder te verbeteren en te vergemakkelijken, ten behoeve van iedereen in de EU; benadrukt daarnaast hoe belangrijk het is te leren van de succesverhalen van een aantal grensgebieden en het potentieel ervan verder te benutten;

43.

erkent het belang van investeringen in gezondheid in programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking die inspelen op de in de grensgebieden geconstateerde behoeften en uitdagingen op gezondheidsgebied, zoals grensoverschrijdend bestuur, dat belangrijk is in noodsituaties, bijvoorbeeld nooddiensten die regio’s aan weerszijden van de grens bestrijken; wijst op de cruciale rol die investeringen in hoogwaardige openbare diensten spelen bij het opbouwen van sociale veerkracht en het helpen van mensen om economische, gezondheids- en sociale crises het hoofd te bieden; roept de Commissie en de lidstaten op prioriteit te geven aan investeringen in de gezondheidssector van grensgebieden door middel van een doeltreffende mix van investeringen in infrastructuur, innovatie, menselijk kapitaal, goed bestuur en institutionele capaciteit;

44.

wijst op het belang van grensoverschrijdende samenwerking op gezondheidsgebied voor alle Europese regio’s en de noodzaak om oplossingen te vinden voor grensoverschrijdende gezondheidszorg, met name voor grensgebieden waar burgers dagelijks de grens oversteken; wijst erop dat een hoog niveau van samenwerking tussen grensgebieden vereist is om de nodige diensten te verlenen;

45.

roept op om bij projecten die in de nieuwe programmeringsperiode via Interregprogramma’s worden gefinancierd en projecten die met name gericht zijn op kwetsbare en gemarginaliseerde groepen meer aandacht te besteden aan patiënten, alsook aan de gendergerelateerde gezondheidsprioriteiten van de EU-strategie voor gendergelijkheid 2020-2025, waaronder seksuele en reproductieve gezondheid en rechten;

46.

is van mening dat de financiële middelen die in het kader van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” beschikbaar zijn, moeten worden gebruikt om functionele grensoverschrijdende openbare gezondheidsdiensten tot stand te brengen en niet louter als instrument mogen worden gebruikt om niet-verbonden gezondheidsfaciliteiten te creëren; benadrukt daarnaast dat projecten in het kader van Interreg een duidelijke grensoverschrijdende component moeten hebben; verzoekt de Commissie en de lidstaten de ontwikkeling te bevorderen van een alomvattende gezamenlijke territoriale planning voor grensgebieden op het gebied van gezondheidszorgdiensten;

47.

herinnert eraan dat Interregprogramma’s een belangrijk instrument zijn geworden om problemen op te lossen die kenmerkend zijn voor grensgebieden, om de samenwerking tussen partners over de grenzen heen te bevorderen en om het potentieel van Europese grensgebieden te ontwikkelen;

48.

benadrukt dat de grensoverschrijdende samenwerking op gezondheidsgebied in de laatste Interreg V-A-periode er onder meer op gericht was de grensoverschrijdende mobiliteit van gezondheidswerkers en patiënten te vergemakkelijken, innovatie te bevorderen en toegang tot hoogwaardige gezondheidszorg te ontwikkelen door gebruik te maken van gemeenschappelijke apparatuur, gedeelde diensten en gezamenlijke faciliteiten in grensgebieden, en dat die samenwerking projecten omvatte met betrekking tot acties zoals opleiding (38 %), behandeling en diagnose (22 %) en apparatuur (17 %);

49.

dringt erop aan projecten te financieren ter vergemakkelijking van grensoverschrijdende gezondheidscontracten, waarbij patiënten in het kader van contractuele overeenkomsten reizen en worden behandeld en hun gezondheidswerkers vrij kunnen kiezen;

50.

merkt op dat de Commissie en de lidstaten met het oog op succesvolle grensoverschrijdende openbare gezondheidszorgdiensten een grote hoeveelheid gegevens moeten verzamelen over de aard van de juridische en niet-juridische belemmeringen in elk grensgebied en een beleidsspecifieke analyse moeten ondersteunen over de manier waarop deze belemmeringen kunnen worden weggewerkt;

51.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de bestaande coördinatie-instanties grensoverschrijdende behandelingen op basis van geneesmiddelen voor geavanceerde therapie faciliteren, en dat patiënten in de hele EU rechtvaardige toegang hebben tot innovatieve therapieën; verzoekt de lidstaten de toegang tot dergelijke innovatieve behandelingen in het buitenland op doeltreffende en tijdige wijze goed te keuren en de terugbetalingsprocessen voor patiënten te versnellen;

52.

is van mening dat kenniscentra het gebruik van grensoverschrijdende contracten nog meer zouden kunnen stimuleren en doen toenemen en dat dergelijke centra bijgevolg van groot belang kunnen zijn voor en ten goede kunnen komen aan de verbetering van de algemene gezondheidssituatie, waardoor de levensverwachting van EU-burgers stijgt;

53.

verzoekt de Commissie, de lidstaten en de regio’s een beter beheer van grensoverschrijdende gezondheidszorg aan te moedigen, aangezien patiënten in de EU nog steeds worden geconfronteerd met ernstige problemen en belemmeringen bij de toegang tot gezondheidszorg in andere lidstaten en slechts een minderheid van de potentiële patiënten zich bewust is van hun recht om gebruik te maken van grensoverschrijdende gezondheidszorg; roept de Commissie en de lidstaten op informatie beter te verspreiden en een passende EU-brede campagne te overwegen teneinde het publiek te informeren over hun rechten en over hoe zij toegang kunnen krijgen tot grensoverschrijdende gezondheidszorg; wijst nogmaals op het belang van de financiering van digitalisering en investeringen in publieksinformatie, alsook van de integratie van informatie- en datasystemen om de toegang en het gebruik te vergemakkelijken;

54.

verzoekt de Commissie een uitgebreide studie uit te voeren naar het kader voor de samenwerking tussen verzekeringsstelsels in de EU en daarbij te kijken naar potentiële knelpunten en tekortkomingen waarmee patiënten te maken krijgen die op het grondgebied van een andere lidstaat willen gebruikmaken van medische diensten, alsook naar administratieve belemmeringen die burgers ervan weerhouden gebruik te maken van grensoverschrijdende gezondheidszorg, en erop te wijzen hoe de instrumenten van het cohesiebeleid kunnen worden gebruikt om deze potentiële problemen op te lossen;

55.

benadrukt dat het gebrek aan een gecoördineerd grensoverschrijdend stelsel voor zorgverzekeringen ertoe leidt dat patiënten ervan afzien zich over de grens te laten behandelen wanneer zij de kosten van de zorg niet vooraf kunnen betalen, voordat hun verzekering hen vergoedt;

56.

is van mening dat de uitwisseling van kennis en het opschalen van praktijken via Interreg zullen bijdragen tot de versterking van de paraatheids- en responsvoorzieningen over de grenzen heen, die tijdens de door de pandemie veroorzaakte crisis een belangrijke factor zijn geworden;

57.

is van mening dat in het kader van Interregprogramma’s gezamenlijke openbare gezondheidsdiensten kunnen worden verleend en andere grensoverschrijdende initiatieven kunnen worden gestart, aangezien de bevordering van een dergelijke nabijheid in hoge mate verenigbaar is met de doelstelling van groene duurzaamheid;

58.

benadrukt dat verschillende Interregprojecten hebben bijgedragen tot de bestrijding van COVID-19 door grensgebieden in de hele EU, bijvoorbeeld door middel van de mobiliteit van patiënten in de intensieve zorg en gezondheidswerkers, het verstrekken van medische apparatuur, persoonlijke beschermingsmiddelen en PCR-tests over de grenzen heen, de uitwisseling van informatie of het verlenen van juridisch advies; wijst daarom op het belang van kleinschalige en grensoverschrijdende projecten om mensen samen te brengen en zo nieuwe mogelijkheden te creëren voor duurzame lokale ontwikkeling en grensoverschrijdende samenwerking op gezondheidsgebied; merkt echter op dat de grenssluitingen in de EU tijdens de pandemie de mobiliteit van patiënten en gezondheidswerkers hebben belemmerd, dat de informatie over infectiegegevens, vaccinaties of voorwaarden voor de overdracht van patiënten niet voldoende was geharmoniseerd tussen de lidstaten en dat dit de gezamenlijke epidemiologische respons op COVID-19 heeft vertraagd, verwarring heeft gecreëerd en de regionale samenwerking tussen de zwaarst getroffen regio’s heeft belemmerd;

59.

is er vast van overtuigd dat er vanwege de bestaande diversiteit tussen grensgebieden behoefte is aan oplossingen op maat en een lokale benadering, die een voorwaarde zijn voor duurzame lokale ontwikkeling;

60.

verzoekt de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten de flexibiliteit die wordt geboden door de programma’s van het cohesiebeleid, zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1060, en de Interreg-programma’s volledig te benutten om de huidige COVID-19-crisis aan te pakken;

61.

roept de Commissie en de lidstaten op om, in het licht van de COVID-19-pandemie, gezamenlijk via het cohesiebeleid en het EU4Health-programma steun te verlenen aan de ontwikkeling van responsstrategieën, protocollen en procedures op nationaal en EU-niveau, teneinde bij toekomstige volksgezondheidscrises een betere samenwerking mogelijk te maken;

62.

is van mening dat grensoverschrijdende samenwerking op gezondheidsgebied in het kader van het cohesiebeleid niet volledig mogelijk zal zijn zonder de wederzijdse erkenning van diploma’s en kwalificaties op het gebied van medische dienstverlening in alle lidstaten; verzoekt de Commissie een kader voor te stellen voor de automatische erkenning van het niveau van hogeronderwijsdiploma’s op Europees niveau, op basis van het in 2015 door de landen van de Benelux ondertekende besluit;

63.

verzoekt de lidstaten beter gebruik te maken van bilaterale overeenkomsten en samenwerkingsregelingen op te zetten om de belemmeringen voor grensoverschrijdende gezondheidszorg weg te nemen;

o

o o

64.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1.

(2)  PB L 88 van 4.4.2011, blz. 45.

(3)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 470.

(4)  Röhrling, I., Habimana, K., Groot, W., et al., Capitalising on existing initiatives for cooperation in cross-border regions, directoraat-generaal Gezondheid en Voedselveiligheid, Europese Commissie, 2018.

(5)  PB C 440 van 18.12.2020, blz. 10.

(6)  PB C 474 van 24.11.2021, blz. 179.

(7)  PB L 107 van 26.3.2021, blz. 1.

(8)  PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1.

(9)  PB L 231 van 30.6.2021, blz. 60.

(10)  PB L 231 van 30.6.2021, blz. 94.

(11)  PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159.

(12)  Beleidsondersteunende afdeling Structuur- en Cohesiebeleid, Cross-border cooperation in healthcare, directoraat-generaal Intern Beleid van de Unie, Europees Parlement, 2021.


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/37


P9_TA(2022)0059

Cohesiebeleid: innovatieve en slimme transformatie en regionale ICT-connectiviteit bevorderen

Resolutie van het Europees Parlement van 8 maart 2022 over de rol van het cohesiebeleid bij het bevorderen van innovatieve en slimme transformatie en regionale ICT-connectiviteit (2021/2101(INI))

(2022/C 347/04)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie inzake de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang van de Unie,

gezien Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (1) (hierna de “verordening gemeenschappelijke bepalingen” genoemd), en met name de eerste beleidsdoelstelling daarvan, zoals vastgelegd in artikel 5,

gezien Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (2),

gezien Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en door externe financieringsinstrumenten (3),

gezien Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013 (4),

gezien Verordening (EU) 2020/2221 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat betreft extra middelen en uitvoeringsregelingen om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie (React-EU) (5),

gezien Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (6),

gezien Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (7),

gezien Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het programma Digitaal Europa (8), gericht op de ondersteuning van digitale transformatie in de EU,

gezien het herstelinstrument NextGenerationEU,

gezien de mededeling van de Commissie van 19 februari 2020, getiteld “De digitale toekomst van Europa vormgeven” (COM(2020)0067),

gezien de mededeling van de Commissie van 9 maart 2021, getiteld “Digitaal kompas 2030: de Europese aanpak voor het digitale decennium” (COM(2021)0118),

gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020, getiteld “Een kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa” (COM(2020)0103),

gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019, getiteld “De Europese Green Deal” (COM(2019)0640),

gezien de mededeling van de Commissie van 1 juli 2020, getiteld “Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht” (COM(2020)0274),

gezien de mededeling van de Commissie van 30 september 2020, getiteld “Actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027 — Onderwijs en opleiding herbronnen voor het digitale tijdperk” (COM(2020)0624),

gezien de mededeling van de Commissie van 30 juni 2021, getiteld “Een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU — Naar sterkere, verbonden, veerkrachtige en welvarende plattelandsgebieden in 2040” (COM(2021)0345),

gezien de verslagen van de Commissie van 2020 over de index van de digitale economie en samenleving,

gezien de studie van zijn beleidsondersteunende afdeling Structuur- en Cohesiebeleid van 15 juni 2018, getiteld “Digital Agenda and Cohesion Policy”,

gezien de op 9 april 2019 door EU-ministers en vertegenwoordigers van de lidstaten en door Noorwegen en het VK ondertekende toezeggingsverklaring “Women in Digital”,

gezien de Verklaring van Berlijn van 8 december 2020 over een digitale samenleving en een op waarden gebaseerde digitale overheid,

gezien het verslag van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) van 16 oktober 2020, getiteld “Gender Equality Index 2020: Digitalisation and the future of work”,

gezien de aanbeveling van de Raad van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) over breedbandconnectiviteit, zoals gewijzigd op 24 februari 2021,

gezien de conclusies van de Europese Raad van 2 oktober 2020 over COVID-19, de eengemaakte markt, het industriebeleid en de digitalisering en externe betrekkingen, en met name die over de digitale transformatie,

gezien de ontwerpconclusies van de Raad van 11 december 2020 betreffende digitalisering ten bate van het milieu,

gezien de ontwerpconclusies van de Raad van 7 april 2021, getiteld “Telework in the context of remote work”,

gezien het gecombineerd plan voor telewerken en het klimaat van de Stad Brussel,

gezien de studie van zijn beleidsondersteunende afdeling Economische Zaken, Wetenschapsbeleid en Levenskwaliteit van 30 april 2021, getiteld “The impact of teleworking and digital work on workers and society: Special focus on surveillance and monitoring, as well as on mental health of workers”,

gezien de EU-actie voor slimme dorpen, die uitgaat van de Commissie,

gezien de studie van zijn beleidsondersteunende afdeling Structuur- en Cohesiebeleid van 30 september 2020, getiteld “EU lagging regions: state of play and future challenges”,

gezien de Verklaring van Cork 2.0 van 5 en 6 september 2016, getiteld “A Better Life in Rural Areas”,

gezien de gezamenlijke studie van het Comité van de Regio’s en de Commissie van 18 januari 2018, getiteld “Innovation Camp Methodology Handbook: Realising the potential of the Entrepreneurial Discovery Process for Territorial Innovation and Development” (9),

gezien het Ierse beleid voor de ontwikkeling van het platteland voor 2021-2025 met de naam “Our Rural Future”, en de nadruk die daarin wordt gelegd op telewerken in plattelandsgebieden,

gezien het verslag van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden van 28 september 2020, getiteld “Living, working and COVID-19”,

gezien de studie van de Commissie van augustus 2019, getiteld “The changing nature of work and skills in the digital age” (10),

gezien het werkdocument van de Commissie van december 2018, getiteld “The Geography of EU Discontent” (11),

gezien zijn resolutie van 20 mei 2021 over de digitale toekomst van Europa vormgeven: belemmeringen voor de werking van de digitale eengemaakte markt wegnemen en het gebruik van AI voor Europese consumenten verbeteren (12),

gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal (13),

gezien zijn resolutie van 25 maart 2021 over het cohesiebeleid en regionale milieustrategieën in het kader van de strijd tegen de klimaatverandering (14),

gezien zijn resolutie van 20 mei 2021 over demografische tendensen in de regio’s van de EU ombuigen met behulp van instrumenten van het cohesiebeleid (15),

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A9-0010/2022),

A.

overwegende dat de EU ernaar streeft een doeltreffend digitaal beleid te voeren dat alle mensen en bedrijven in staat stelt in alle regio’s een duurzame en welvarende digitale toekomst tot stand te brengen;

B.

overwegende dat de digitale transformatie eerlijk en inclusief moet zijn, kansen moet creëren en gelijkheid, de levenskwaliteit, het regionale concurrentievermogen en de modernisering van de economie moet bevorderen;

C.

overwegende dat de digitale transitie en de lopende groene transitie, die samen “de dubbele transitie” worden genoemd, hand in hand moeten gaan; overwegende dat de sociale dimensie hiervan niet mag worden veronachtzaamd;

D.

overwegende dat een moderne economie de invoering meebrengt van nieuwe bedrijfsmodellen die zijn afgestemd op de ontwikkelingen van de vierde industriële revolutie en die een antwoord zullen bieden op de moderne uitdagingen van de digitale en de groene transformatie;

E.

overwegende dat de Europese regio’s met de grootste behoefte aan een duurzame transitie over het algemeen regio’s zijn waar veel armoede en uitsluiting voorkomt; overwegende dat voor een snel herstel beslissende maatregelen en investeringen noodzakelijk zijn die gericht moeten zijn op het verzachten van de economische en sociale gevolgen van de pandemie, het heropstarten van de economische activiteit, het bevorderen van de duurzame ontwikkeling, de groene transitie en de digitale transformatie, en het toepassen van de beleidsbeginselen van de Europese pijler van sociale rechten om het concurrentievermogen van Europa te verbeteren;

F.

overwegende dat het nieuwe meerjarig financieel kader in combinatie met NextGenerationEU het grootste stimuleringspakket ooit in de EU vormt en ertoe zal bijdragen de Unie in de periode na COVID-19 groener, digitaler en veerkrachtiger herop te bouwen; overwegende dat het nieuwe cohesiebeleid de lidstaten tegelijkertijd een ongekende kans biedt om de digitalisering te stimuleren, aangezien het hen verplicht een minimumbedrag toe te wijzen aan de digitale transitie en ervoor te zorgen dat aan bepaalde voorwaarden moet zijn voldaan, als uiteengezet in het investeringskader voor het cohesiebeleid 2021-2027, om dergelijke financiering te ontvangen;

G.

overwegende dat er in de EU nog steeds een digitale kloof bestaat in geografisch opzicht en wat leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, sociaal-economische status en inkomen betreft, waardoor sommige personen en bedrijven niet de vruchten kunnen plukken van de digitale transformatie; overwegende dat deze digitale kloof voor regio’s die te kampen hebben met demografische achteruitgang de achterstand nog kan vergroten, wat bijdraagt tot territoriale onevenwichtigheden in de EU;

H.

overwegende dat er nog steeds aanzienlijke investeringen nodig blijken voor breedbanddekking in Europa, en met name in de plattelandsgebieden, waar 10 % van de huishoudens geen gebruik kan maken van een vast netwerk, waar 41 % niet over snelle breedbandtechnologie van welke aard ook beschikt, en waar slechts 59 % toegang heeft tot een breedbandnetwerk van de volgende generatie (ten minste 30 megabit/s), tegenover 87 % van de huishoudens in de rest van de EU (16); overwegende dat plattelands- en perifere gebieden vaak niet alleen te kampen hebben met lage ICT-connectiviteit, maar ook met andere structurele problemen, zoals een gebrek aan infrastructuur en diensten, lage inkomens of een gebrek aan onderwijsvoorzieningen en culturele troeven, die ertoe leiden dat hoogopgeleide mensen verhuizen naar gebieden waar hun vooruitzichten rooskleuriger zijn (braindrain) (17); overwegende dat EU-financiering de aanleg van essentiële infrastructuur moet vergemakkelijken om demografische uitdagingen aan te pakken;

I.

overwegende dat kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) de ruggengraat van de Europese economie vormen, 99 % van alle bedrijven in de EU vertegenwoordigen en werk bieden aan ongeveer 100 miljoen mensen; overwegende dat zij goed zijn voor meer dan de helft van het bbp van Europa en niet alleen cruciaal zijn voor het verwezenlijken van de dubbele transitie van de EU naar een duurzame en digitale economie, maar ook voor het toevoegen van waarde in elke sector van de economie; overwegende dat echter slechts 17 % van de kmo’s met succes digitale technologieën in het bedrijf heeft geïntegreerd, tegenover 54 % van de grote ondernemingen; overwegende dat sommige bedrijfstakken en traditionele sectoren, zoals de bouwsector en de sectoren agrovoeding, textiel en staal, achterliggen op het gebied van de digitale transformatie (18);

J.

overwegende dat de COVID-19-pandemie weliswaar heeft geleid tot een massale uitbreiding van telewerk en op ICT gebaseerd mobiel werk (TICTM) (19) en dat er aldus een groot potentieel is ontstaan om verdere verbindingen tussen werkplekken aan te leggen van stedelijke centra naar kleinere steden, voorsteden en plattelandsgebieden, maar dat er toch aanzienlijke verschillen zijn in de mogelijkheid om telewerk te verrichten tussen hoog- en laagbetaalde werknemers, tussen hoofd- en handarbeiders en naargelang gender (20); overwegende dat TICTM en de digitalisering van diensten onder bepaalde voorwaarden een meer evenwichtige geografische spreiding van de werkgelegenheid en de bevolking kunnen bevorderen;

K.

overwegende dat het ESF+ om bij te dragen aan de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten investeringen in mensen en systemen op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs en sociale inclusie moet ondersteunen en tegelijkertijd steun moet verlenen ter verbetering van de kwaliteit, inclusiviteit, doeltreffendheid en relevantie voor de arbeidsmarkt van onderwijs- en opleidingsstelsels, met inbegrip van de bevordering van digitaal leren en de professionele ontwikkeling van onderwijzend personeel; overwegende dat dit de economische, sociale en territoriale samenhang zou ondersteunen overeenkomstig artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

L.

overwegende dat uit de ervaringen tijdens de COVID-19-pandemie is gebleken hoe belangrijk de ontwikkeling van digitale infrastructuur is voor de werking van economieën en samenlevingen, met inbegrip van openbare gezondheidszorg, openbaar onderwijs en openbaar bestuur; overwegende dat tijdens de pandemie veel van de bestaande problemen in plattelandsgebieden nog zichtbaarder zijn geworden en de kwetsbaarheid van deze gebieden nog is benadrukt, met name wat betreft digitale capaciteit, kwaliteit en aanbod van gezondheidszorg, onderwijs, breedbandtoegang, veerkrachtige waardeketens en digitale vaardigheden;

M.

overwegende dat hoewel in de Europese vaardighedenagenda de doelstelling is geformuleerd dat 70 % van de volwassen bevolking in de EU tegen 2025 ten minste over digitale basisvaardigheden moet beschikken, 42 % van de EU-bevolking nog steeds niet over digitale basisvaardigheden beschikt en 37 % van de werknemers nog steeds niet over toereikende digitale vaardigheden beschikt, volgens de Commissie; overwegende dat er nog steeds grote geografische verschillen bestaan in het niveau van ICT-vaardigheden; overwegende dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in de ICT-sector in de EU, aangezien zij slechts 17 % (21) van de gespecialiseerde ICT-functies bekleden en minder vaak over gespecialiseerde digitale vaardigheden beschikken en minder vaak gespecialiseerd werk verrichten in de ICT-sector; overwegende dat minder dan 25 % van de ondernemingen in de EU-27 in 2019 ICT-opleidingen aan het personeel heeft verstrekt en dat er in dit verband aanzienlijke verschillen bestaan tussen de lidstaten (22); overwegende dat de genderkloof met name voor startende ondernemingen blijft bestaan, aangezien 91 % van het totale in de Europese technologiesector geïnvesteerde kapitaal in 2020 naar teams met uitsluitend mannelijke stichters is gegaan (23);

N.

overwegende dat de ontwikkeling van de ICT-sector en maatregelen ter bevordering van innovatie ook noodzakelijk zijn om de economische en sociale digitalisering in het algemeen en de digitalisering in industriële sectoren in het bijzonder te ondersteunen;

O.

overwegende dat de digitalisering van overheidsdiensten hand in hand moet gaan met het recht op privacy en de bescherming van persoonsgegevens, in overeenstemming met de algemene verordening gegevensbescherming (24);

Het cohesiebeleid voor 2021-2027 en de uitdagingen van de dubbele transitie

1.

is ingenomen met het pakket voor het cohesiebeleid 2021-2027 en de eerste beleidsdoelstelling ervan, die gericht is op de ontwikkeling van “een competitiever en slimmer Europa door bevordering van een innovatieve en slimme economische transformatie en regionale ICT-connectiviteit” (25);

2.

wijst op de rol die het nieuwe cohesiebeleid kan spelen bij het bevorderen van de dubbele digitale en groene transitie; onderstreept dat de digitale component en de innovatiecomponent van het nieuwe cohesiebeleid van cruciaal belang zullen zijn om een duurzame en inclusieve transformatie van de samenleving naar een socialere en meer concurrerende economie mogelijk te maken en om de doelstellingen van de Europese Green Deal en van Europa’s digitale decennium van Europa voor 2030 te verwezenlijken; benadrukt de noodzaak van goede en betaalbare digitale infrastructuur, naast maatregelen ter bevordering van de digitale vaardigheden van alle gebruikersgroepen, en benadrukt dat in dit verband ook de flexibele en complementaire inzet van verschillende soorten steun en financiering voor stimulansen moet zorgen;

3.

herinnert eraan dat voor de lidstaten met het oog op de verwezenlijking van de eerste beleidsdoelstelling steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (hierna “EFRO-CF” genoemd) beschikbaar is voor investeringen in innovatie in overeenstemming met het concept “slimme specialisatie”; verzoekt de nationale en regionale autoriteiten hun benadering van slimme specialisatie te actualiseren door zich te richten op de meest veelbelovende gebieden en projecten wat innovatiemogelijkheden en duurzame ontwikkeling betreft;

4.

benadrukt hoe belangrijk het concept “slimme dorpen” is om de digitale en klimaatgerelateerde uitdagingen van de EU aan te pakken en juicht de integratie ervan in het toekomstige gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en cohesie- en regionaal beleid toe; dringt erop aan dat de lidstaten hun benadering van slimme dorpen integreren in de cohesiebeleidsprogramma’s op nationaal en regionaal niveau;

5.

herinnert eraan dat de lidstaten op grond van de EFRO-CF-verordening ten minste 8 % van hun middelen moeten toewijzen aan investeringen in banen en groei met het oog op duurzame stedelijke ontwikkeling; betreurt dat een soortgelijke vereiste voor plattelandsgebieden nog niet kon worden vastgesteld; merkt in dit verband op dat in de verordening is bepaald dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan het aanpakken van milieu- en klimaatuitdagingen en aan het benutten van het potentieel van digitale technologieën voor innovatiedoeleinden, zodat regionale autoriteiten de financiering kunnen richten op het domein van duurzame stedelijke ontwikkeling;

6.

herinnert eraan dat in de verordening tot oprichting van het programma Digitaal Europa is bepaald dat gezamenlijk optreden in het kader van dit instrument en het EFRO-CF moet bijdragen tot de ontwikkeling en versterking van regionale en lokale ecosystemen inzake innovatie, industriële transformatie en de digitale transformatie van de samenleving en de overheden;

7.

dringt er bij de Raad en de Commissie op aan ambitieuzere doelstellingen vast te stellen voor de digitale ontwikkeling van alle EU-regio’s en dringt aan op een Europees digitaal actieplan voor alle regio’s met tussentijdse doelstellingen en maatregelen voor 2025 en specifieke aanbevelingen voor de EU en de lidstaten om tegen 2030 tastbare resultaten te bereiken;

8.

benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat bij digitaliseringsprocessen terdege rekening wordt gehouden met de specifieke regionale kenmerken en behoeften; herinnert eraan dat een uniforme aanpak de bestaande kloof tussen regio’s en gebieden met een verschillend ontwikkelingsniveau dreigt te vergroten;

9.

benadrukt dat het belangrijk is te zorgen voor samenhang tussen de talrijke initiatieven en programma’s van de EU ter bevordering van digitalisering en dienovereenkomstig synergieën met de instrumenten in het kader van het cohesiebeleid tot stand te brengen om de kansen op dit gebied optimaal te benutten; dringt er bij de lidstaten op aan rekening te houden met de noodzaak om in het kader van investeringen in digitalisering een groeidoelstelling op te nemen die is afgestemd op de strategieën voor duurzame economische ontwikkeling, en overlappingen in dit verband te voorkomen;

10.

merkt op dat een efficiënt mobiliteitssysteem een van de voorwaarden is voor regionale economische ontwikkeling, territoriale samenhang en de ontwikkeling van het regionale potentieel; wijst daarom op de noodzaak om te voorzien in de nodige financiering voor de ontwikkeling en het onderhoud van ecologisch duurzame en betaalbare vervoersverbindingen, die de oudere generatie ertoe kunnen aanzetten langer in de landbouw te blijven en jongeren uit regionale centra kunnen aantrekken om op het platteland te werken;

11.

onderstreept dat minder ontwikkelde regio’s in de EU met specifieke uitdagingen worden geconfronteerd; verzoekt de Commissie deze regio’s bijstand op maat te verlenen ter versterking van de bestuurlijke capaciteit, kennis en technologische deskundigheid, om te zorgen voor een succesvolle transitie van de desbetreffende economieën en samenlevingen met het oog op een steeds meer digitale toekomst;

12.

is ingenomen met het standpunt van de Raad ter ondersteuning van de erkenning door de Commissie van de “dubbele uitdaging” van de groene transitie en de digitale transformatie; onderstreept het potentieel van de dubbele transitie voor nieuwe groene en digitale banen die nodig zijn voor het economisch herstel na de COVID-19-pandemie, en is ervan overtuigd dat de digitale component van cruciaal belang zal zijn voor het verwezenlijken van de ambities in het kader van de Europese Green Deal en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN, zoals uiteengezet in “De digitale toekomst van Europa vormgeven”, de digitale strategie van de EU;

13.

onderstreept de noodzaak om de ontwikkeling van digitale oplossingen te ondersteunen, niet alleen met het oog op het voorkomen van de klimaatverandering, bijvoorbeeld door de broeikasgasemissies te verminderen middels digitale hulpbronnenefficiëntie en slimme innovatie, maar ook met het oog op aanpassing aan de klimaatverandering; benadrukt dat er digitale waarschuwingsinstrumenten en -apps moeten worden ontwikkeld ter beperking van de negatieve gevolgen van natuurrampen zoals overstromingen, modderstromen, hittegolven en bosbranden;

Overbrugging van de digitale kloof

14.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de toekomstige waarnemingspost voor het platteland uitgebreide en actuele gegevens over de digitale kloof verzamelt om de lidstaten te ondersteunen bij het in kaart brengen van de behoeften van de regio’s en steden; acht het van fundamenteel belang over actuele informatie te beschikken over de vooruitgang inzake digitalisering in alle Europese regio’s, en verzoekt de Commissie gegevens over de index van de digitale economie en samenleving op NUTS 2-niveau te verstrekken;

15.

wijst erop dat de digitale kloof twee aspecten met verschillende oorsprong omvat, infrastructuur en capaciteit, en dat de uit te voeren beleidsmaatregelen in het kader van de twee aspecten niet dezelfde zijn en op de respectieve kenmerken van elk van beide moeten worden afgestemd;

16.

stelt met bezorgdheid vast dat de digitale kloof in en tussen de lidstaten blijft bestaan; is met name bezorgd over de digitale kloof tussen stad en platteland wat de kwaliteit en betaalbaarheid van breedbandnetwerken betreft (26); herinnert er met name aan dat toekomstige investeringen in het kader van het EFRO-CF verder moeten bijdragen tot de ontwikkeling van snelle digitale infrastructuurnetwerken; benadrukt dat in dit kader bijzondere aandacht moet uitgaan naar plattelandsgebieden;

17.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan steun en bijstand te verlenen aan bestaande platforms en projecten op het gebied van inclusieve en eerlijke digitalisering als instrumenten om alle gebieden van de EU, met inbegrip van afgelegen en plattelandsgebieden, in de 21e eeuw te brengen;

18.

merkt op dat er een ernstige kloof bestaat tussen de digitale vaardigheden van volwassenen in plattelandsgebieden en volwassenen die in steden wonen, en stelt vast dat die kloof met name gevolgen heeft voor mensen met een laag inkomen, vrouwen en ouderen; merkt op dat deze kloof in bepaalde lidstaten bijzonder groot is en de bestaande moeilijkheden bij het vinden van een baan in plattelandsgebieden nog groter maakt; verzoekt de lidstaten te investeren in gerichte bijscholing en onderwijsmaatregelen om de digitale kloof te dichten, en beklemtoont dat deze kloof onder meer verband houdt met een gebrek aan toegang tot netwerken met een hoge capaciteit;

19.

neemt met grote belangstelling kennis van het digitaal kompas van de Commissie, dat is bedoeld om de digitale ambities van de EU voor 2030 te vertalen in concrete doelstellingen voor vier belangrijke sectoren: vaardigheden, beveiligde en duurzame digitale infrastructuur, de digitale transformatie van bedrijven en de digitalisering van overheidsdiensten; verzoekt de Commissie op gezette tijden verslag uit te brengen over de vooruitgang op deze vier gebieden;

20.

is ervan overtuigd dat de digitalisering een kans biedt om de levenskwaliteit te verbeteren en onderwijskansen, het scheppen van banen, innovatie en een betere toegankelijkheid van overheidsdiensten in plattelandsgebieden en gebieden met een ontwikkelingsachterstand te bevorderen, waardoor ontvolking kan worden omgebogen en braindrain kan worden tegengegaan;

21.

is ingenomen met de doelstelling in het kader van het programma inzake digitaal beleid voor 2030 om ervoor te zorgen dat alle bevolkte gebieden in de EU tegen het eind van het decennium door 5G worden gedekt; verzoekt de Commissie in toekomstige wetgeving maatregelen te bevorderen om de uitrol van 5G-netwerken in plattelandsgebieden te vergemakkelijken, met name door belastende administratieve procedures te verminderen of af te schaffen;

22.

benadrukt dat de aanhoudende digitale kloof tussen plattelands- en stedelijke gebieden moet worden gedicht en dat het potentieel van de digitalisering en connectiviteit in plattelandsgebieden moet worden benut door de ontwikkeling van een horizontale strategie; verzoekt de lidstaten gebruik te maken van de middelen in het kader van het cohesiebeleid, het GLB en NextGenerationEU om het concept “slimme dorpen” voor de periode na 2020 te ontwikkelen en verder ingang te doen vinden, aangezien dit zal bijdragen tot de digitalisering, de versterking van het economisch potentieel, innovatie en sociale inclusie in plattelandsgebieden en de zelfstandigheid van plattelandsgemeenschappen door middel van projecten op maat die gericht zijn op het verbeteren van breedbandconnectiviteit en infrastructuur; herinnert er echter aan dat de digitaliseringsstrategieën moeten worden afgestemd op de plattelandscontext en dat de uitvoering daarvan de betrokkenheid en actieve deelname van de plattelandsgemeenschappen zelf vergt, evenals de toepassing van digitale en robottechnologieën in de landbouw; benadrukt dat de doelstelling voor 2030 inzake de overgang naar duurzame landbouw kan worden behaald via de bevordering van nieuwe technologieën, onderzoek en innovatie en permanente kennisoverdracht naar het platteland;

23.

dringt er bij de lidstaten op aan de financiële middelen waarover zij in het kader van zowel de Europese structuur- en investeringsfondsen als NextGenerationEU kunnen beschikken, ten volle en zo efficiënt mogelijk te gebruiken om regio’s de gerichte steun te bieden die zij nodig hebben om achterstand in te lopen en de digitale kloof in plattelandsgebieden en tussen de generaties te dichten; verzoekt de lidstaten bovendien de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit te ondersteunen door middel van adequate overheidsfinancieringsregelingen in gebieden die niet door de markt worden bediend, en sectoroverschrijdende en alomvattende oplossingen te bieden, zoals slimme dorpen en hubs voor innovatie op het platteland; steunt inspanningen ter bevordering van de digitalisering door de thematische concentratie in het cohesiebeleid te versterken en door tegelijkertijd de samenwerking met de Europese Investeringsbank of andere ontwikkelingsbanken te stimuleren; vestigt de aandacht op het risico dat de ongelijkheid nog toeneemt doordat de meest kwetsbare gebieden, die vaak over minder capaciteit beschikken om op doeltreffende wijze financiering te plannen en middelen te besteden, niet naar behoren worden ondersteund hoewel de behoeften daar het grootst zijn;

24.

dringt bovendien aan op de volledige uitvoering van de Connecting Europe Facility, waarvan het nieuwe digitale financieringsinstrument samen met grotere grensoverschrijdende digitale connectiviteit een essentiële rol zal spelen bij het wegwerken van de economische, sociale en territoriale verschillen, waardoor de regio’s en plattelandsgebieden in Europa talloze nieuwe kansen krijgen;

Inclusieve en eerlijke digitalisering

25.

benadrukt de noodzaak van duurzame, inclusieve digitalisering die sociaal en economisch rechtvaardig is en waarbij niemand aan zijn lot wordt overgelaten; onderstreept dat steun in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen moet bijdragen tot de ontwikkeling van het digitale potentieel en innovatie in de kmo-sector om de digitale capaciteiten en vaardigheden van de bevolking te vergroten, dat dergelijke steun inclusie in de digitale samenleving moet ondersteunen en de economische, sociale en territoriale samenhang in alle EU-regio’s moet bevorderen, met bijzondere aandacht voor minder ontwikkelde regio’s;

26.

verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de digitalisering van overheidsdiensten hand in hand gaat met maatregelen die toegang tot internet zonder discriminatie, beperking of inmenging bevorderen; herinnert eraan dat het succes van de digitale transitie afhankelijk is van stabiele en betaalbare internetverbindingen met hoge capaciteit;

27.

onderstreept de uitdagingen van de perifere gebieden van Europa, met inbegrip van de eilanden, wat digitale connectiviteit betreft; is van mening dat digitale connectiviteit een van de essentiële pijlers moet zijn van elke strategie voor de Europese eilanden; roept op tot verdere actie om de digitale transitie voor alle lokale gemeenschappen inclusief te maken;

28.

stelt met bezorgdheid vast dat de bestaande ongelijkheid die voortvloeit uit de digitale kloof tussen bevolkingsgroepen, nog groter is geworden doordat tijdens de COVID-19-pandemie het gebruik van digitale oplossingen en TICTM is toegenomen; benadrukt echter dat de digitalisering onder bepaalde voorwaarden sociaal en economisch kwetsbare en gemarginaliseerde groepen ook ten goede kan komen; vestigt er de aandacht op dat wie digitaal wordt uitgesloten, dubbel wordt uitgesloten, aangezien de betrokkenen ook problemen kunnen ondervinden bij de toegang tot onderwijs, de arbeidsmarkt of essentiële overheidsdiensten; onderstreept dat met name slimme dorpen als praktische oplossing kunnen dienen om de beschikbare diensten in plattelandsgebieden te vergroten en zo de bestaande ongelijkheid te verminderen;

29.

benadrukt dat de COVID-19-pandemie het belang van digitale oplossingen, en met name telewerken, aan het licht heeft gebracht; dringt er bij de Commissie op aan een richtlijn voor te stellen inzake minimumnormen en -voorwaarden voor eerlijk telewerk, om de gezondheid en veiligheid van werknemers te beschermen en te zorgen voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, met inbegrip van het vrijwillige karakter van dergelijk werk, de eerbiediging van de werktijden, verlof, een evenwicht tussen werk en privéleven en andere digitale rechten op het werk, zoals het recht om offline te zijn, en de bescherming van de privacy van werknemers, onder meer door het verbod op monitoring op afstand of enige andere vorm van digitale tracering en op het gebruik van artificiële intelligentie bij aanwervingsprocedures, en tegelijk rekening te houden met de kaderovereenkomst inzake digitalisering van de Europese sociale partners;

30.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een globale strategie te ontwikkelen waarin een holistisch perspectief op alle niveaus wordt geïntegreerd om de sociale ongelijkheden en discriminatie in verband met de digitalisering en telewerken of hybride werkregelingen aan te pakken en de positieve effecten ervan te versterken;

31.

is van mening dat de versterking van de positie van de burgers, de raadpleging van de relevante belanghebbenden en de betrokkenheid van lokale autoriteiten van cruciaal belang zijn voor zowel een goede planning als een succesvolle uitvoering van regionale digitale strategieën;

Digitalisering van kleine en middelgrote ondernemingen en overheidsdiensten

32.

dringt erop aan dat er follow-up wordt gegeven aan het actieplan inzake e-overheid met twee overkoepelende hoofddoelstellingen: enerzijds zorgen voor een efficiënte digitale transformatie en minder bureaucratie, waardoor de levenskwaliteit van de burgers wordt verbeterd, door middel van maatregelen die de toegang van het publiek en de overheidsdiensten in alle lidstaten verbeteren en de transparantie vergroten, en anderzijds maatregelen vaststellen om de digitale vaardigheden van werknemers in de overheidssector te verbeteren; onderstreept dat in het kader van deze follow-up rekening moet worden gehouden met de vele lessen die zijn getrokken uit de COVID-19-pandemie, waarbij overheidsdiensten bijna uitsluitend online zijn gaan werken;

33.

merkt op dat uit de COVID-19-pandemie is gebleken dat de toename van TICTM onze samenleving kwetsbaarder heeft gemaakt voor cyberaanvallen, zowel in de particuliere als in de overheidssector; herinnert eraan dat de toegang op afstand tot netwerken in de particuliere of de overheidssector nieuwe oplossingen voor cyberbeveiliging vergt;

34.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan sneller vooruitgang te boeken met de digitalisering van overheidsdiensten, met inbegrip van scholen, universiteiten, onderzoeksinstellingen, openbaar vervoer, e-overheid en efficiënt bestuur;

35.

merkt op dat de COVID-19-pandemie de opkomst van elektronische overheidsdiensten en e-gezondheidsoplossingen heeft versneld; benadrukt dat het tekort aan e-vaardigheden bij gezondheidswerkers moet worden aangepakt en dat patiënten, en met name ouderen en sociaal achtergestelde burgers, in staat moeten worden gesteld gebruik te maken van digitale gezondheidsdiensten; waarschuwt voor het risico dat sommige mensen voor wie het moeilijker is de technologieën te gebruiken die zij nodig hebben of zich deze te veroorloven, zoals ouderen of sociaal achtergestelde personen, aan hun lot zouden worden overgelaten; wijst op de noodzaak van overheidsinvesteringen op gebieden als personele middelen, een digitaal aanbod voor het publiek en proactieve steunmaatregelen om te zorgen voor niet-discriminerende, snelle en hoogwaardige toegang tot digitale overheidsdiensten, met inbegrip van gezondheidsdiensten, voor iedereen; benadrukt in dit verband dat maatregelen op het gebied van onderwijs en de ontwikkeling van digitale vaardigheden moeten worden bevorderd en versterkt, met name in plattelandsgebieden; benadrukt dat het volledige potentieel van nieuwe digitale instrumenten, technologieën en oplossingen voor een gezonde samenleving moet worden ontsloten;

36.

onderkent dat het belangrijker dan ooit is te zorgen voor eerlijk en sociaal duurzaam werk en echte participatie van werknemers bij het vormgeven van de arbeidsomstandigheden — op digitale platforms net zoals in alle andere sectoren — en dat werknemers democratische invloed moeten kunnen uitoefenen op het bestuur op het werk; beklemtoont dat de voordelen van de digitalisering breed en eerlijk moeten worden verdeeld en dat werknemers in de digitale sector dezelfde rechten en arbeidsomstandigheden moeten genieten als werknemers in andere sectoren; verzoekt de Commissie met een voorstel te komen voor een richtlijn inzake fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en -rechten in de digitale economie;

37.

onderstreept de cruciale rol van ondernemers, micro-ondernemingen en kmo’s bij het scheppen van fatsoenlijke banen, duurzame groei en plattelandsontwikkeling en is van mening dat overheidsinvesteringen via het cohesiebeleid en andere instrumenten zullen bijdragen tot betere sociale, economische en territoriale samenhang in alle regio’s van de EU; benadrukt dat toegang tot financiering een van de meest urgente problemen is voor veel micro- en kleine ondernemingen en dat de verschillende soorten kmo’s geïndividualiseerde vormen van steun en stimulansen op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau vereisen, naargelang de omstandigheden en het technologisch niveau; dringt er bij de regio’s op aan op kmo’s gerichte innovatiestrategieën vast te stellen die zijn afgestemd op hun strategieën voor slimme specialisatie op het gebied van onderzoek en innovatie;

38.

betreurt dat de overgrote meerderheid van kmo’s in de EU de kansen van de digitale transformatie nog niet ten volle heeft aangegrepen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de lidstaten hun operationele programma’s gebruiken om zich te richten op kmo’s in gebieden met een lager digitaal ontwikkelingspeil;

39.

merkt op dat e-handel een groot potentieel heeft voor kmo’s op het platteland en lokale producenten, aangezien dit hun bereik vergroot en belemmeringen wegruimt in regio’s die te kampen hebben met ernstige en permanente geografische of demografische uitdagingen; verzoekt de regio’s en lidstaten van de EU proefprojecten en digitaliseringsstrategieën uit te stippelen om e-handel te integreren in de bedrijfsmodellen van kmo’s op het platteland;

40.

onderkent het potentieel van digitalisering voor de verbinding van bedrijven, en met name kmo’s, en wijst op de positieve impact van digitalisering op de verlening van sociale diensten zoals slimme vervoersoplossingen, e-gezondheid, internetbankieren en leermiddelen op maat voor kwetsbare studenten; herinnert eraan dat het belangrijk is tegelijkertijd onderwijs in digitale vaardigheden aan te bieden om ervoor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten;

41.

herinnert eraan dat in de verordening tot oprichting van het programma Digitaal Europa is bepaald dat de synergieën in het kader van dit programma en het EFRO-CF moeten bijdragen tot de ontwikkeling en versterking van regionale en lokale ecosystemen inzake innovatie, industriële transformatie en de digitale transformatie van de samenleving en de overheden;

42.

wijst op het standpunt van de Rekenkamer (27) over het EFRO-CF, namelijk dat kmo’s innovatieve oplossingen bieden voor uitdagingen als klimaatverandering, hulpbronnenefficiëntie en sociale cohesie en helpen bij de verspreiding van dergelijke innovatie in de Europese regio’s, en dat zij derhalve essentieel zijn voor de transitie van de EU naar een duurzame en digitale economie;

43.

stelt met bezorgdheid vast dat zowel startende ondernemingen als gevestigde kmo’s kampen met een gebrek aan geschoolde werknemers en benadrukt dat het tekort aan vaardigheden bijzonder acuut is inzake digitalisering en nieuwe technologieën, aangezien 35 % van de beroepsbevolking (28) over weinig of geen digitale vaardigheden beschikt; is van mening dat er initiatieven moeten worden genomen om kmo’s te ondersteunen die met bijzondere uitdagingen worden geconfronteerd, om bij de beroepsbevolking de competenties en vaardigheden te ontwikkelen die van vitaal belang zijn voor de moderne economie, onder meer teneinde digitaal talent aan te trekken en te behouden, en om tegelijkertijd flexibele digitale vaardigheden en bij- en omscholingsmogelijkheden voor iedereen te bevorderen, ongeacht arbeidssituatie, leeftijd, onderwijs of beroep;

44.

benadrukt hoe belangrijk het is het aantal innovatieve bedrijven te laten stijgen door te zorgen voor toegang tot nieuwe technologieën, door aan te sluiten in het kader van de vierde industriële revolutie en normen voor een duurzame economie in acht te nemen, particulier kapitaal te mobiliseren, personele middelen te ontwikkelen en initiatieven voor slimme steden te ondersteunen;

Bevordering van vaardigheden voor het digitale tijdperk

45.

benadrukt dat het tekort aan digitale vaardigheden in de EU moet worden aangepakt, zodat alle personen en bedrijven optimaal kunnen profiteren van de digitale transformatie; dringt aan op de geleidelijke uitvoering van het actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027 van de Commissie ter bevordering van betere digitale vaardigheden, aangezien hiermee zou worden gezorgd voor onderwijs, opleiding en arbeidskansen voor iedereen, ook wat ondernemerschap betreft; wijst op de cruciale rol van de lidstaten en de regionale overheden bij het ondersteunen van de inspanningen van de autoriteiten van plattelandsgebieden om digitale inclusie vorm te geven en te garanderen, door de gegevens van burgers te beschermen en mensen en lokale ondernemingen controle te geven via de toegang tot gegevens; benadrukt dat digitale vaardigheden en mediageletterdheid gedurende het hele leven vanaf jonge leeftijd moeten worden bevorderd; verzoekt de Commissie de verlening van steun te bevorderen aan onderwijsprogramma’s en initiatieven op het gebied van digitale mediageletterdheid op scholen, in instellingen voor beroepsopleiding en aan universiteiten; benadrukt in dit verband het belang van het ESF+ voor de financiering van projecten die werknemers of werklozen helpen nieuwe vaardigheden te verwerven, met het oog op de doelstellingen van het fonds om hen uit te rusten met nieuwe vaardigheden waarmee zij hun positie op het werk kunnen verbeteren (bijscholing) of met vaardigheden die hen kunnen helpen ander werk te vinden (omscholing); is van mening dat het van belang is hybride leermodellen te ontwikkelen zodat ook mensen met slechts elementaire of helemaal geen digitale vaardigheden zich toch kunnen bijscholen;

46.

is ingenomen met de aanbeveling in het kader van de versterkte jongerengarantie dat mensen die geen scholing volgen en geen werk en geen stage hebben, hun digitale vaardigheden moeten laten beoordelen en — indien er lacunes worden vastgesteld — opleiding moeten krijgen om hun digitale vaardigheden te verbeteren;

47.

merkt op dat er een kritieke kloof op het gebied van digitale vaardigheden bestaat tussen mensen die in plattelandsgebieden wonen en mensen die in steden wonen, alsook tussen de generaties; merkt bovendien op dat TICTM onevenredig veel voorkomt onder in de stad gevestigde, goed opgeleide werknemers in de dienstensector die over sterke digitale vaardigheden beschikken; wijst op het gebrek aan mogelijkheden in plattelandsgebieden om digitale vaardigheden te verwerven; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan gebruik te maken van het ESF+ en het EFRO om maatregelen te nemen om dit onevenwicht weg te werken en arbeidskansen te bieden in regio’s waar ontvolking dreigt; merkt op dat slimme dorpen als praktische oplossing kunnen dienen, omdat daarin een digitale bottom-upbenadering wordt gevolgd waarin gebruik wordt gemaakt van instrumenten voor digitaal leren;

48.

onderstreept dat de bevordering en ontwikkeling van digitale vaardigheden een essentiële rol speelt bij het vergroten van de capaciteit van de arbeidsmarkt, sociale inclusie bevordert, technologische diversificatie ondersteunt en arbeidskansen schept, met name in plattelandsgebieden en minder ontwikkelde regio’s; spoort de Commissie aan haar inspanningen op te voeren om het tekort inzake digitale vaardigheden weg te werken door alle belanghebbenden in het kader van de coalitie voor digitale vaardigheden en banen hierbij te betrekken;

49.

merkt op dat het ESF+, waarnaar wordt verwezen in het kader van de vierde beleidsdoelstelling van de verordening gemeenschappelijke bepalingen, een specifieke doelstelling omvat met betrekking tot digitale vaardigheden, inclusiviteit en opleidingsstelsels, onder meer door validatie van niet-formeel en informeel leren;

50.

benadrukt dat in de Europese vaardighedenagenda wordt opgeroepen tot investeringen in infrastructuur met een grote sociale impact, met inbegrip van digitale infrastructuur, via het EFRO-CF en het InvestEU-programma; wijst op de behoefte aan investeringen in digitale infrastructuur via het EFRO-CF en het InvestEU-programma, waarmee wordt voortgebouwd op initiatieven ter bevordering van digitale vaardigheden, zoals het actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027;

51.

herhaalt dat het aanpakken van demografische veranderingen een fundamentele uitdaging vormt voor de EU, die prioriteit moet krijgen bij het ontwerp en de uitvoering van programma’s; herinnert er in dit verband aan dat een van de hoofddoelstellingen van het EFRO-CF voor 2021-2027 erin bestaat stedelijke en plattelandsgebieden met geografische of demografische belemmeringen te ondersteunen, waarbij de lidstaten financiële steun van de EU moeten toewijzen aan projecten ter bevordering van digitale ontwikkeling in de betrokken gebieden en ICT-connectiviteit; herinnert er in dit kader aan dat er bijzondere steun moet worden verleend aan NUTS 3-gebieden of lokale bestuurlijke eenheden met een bevolkingsdichtheid van minder dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer of met een gemiddelde jaarlijkse bevolkingsafname van meer dan 1 % tussen 2007 en 2017, en dat die aan specifieke regionale en nationale beoordelingen moeten worden onderworpen;

52.

is ingenomen met de oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie en de focus ervan op opleiding en vaardigheden; juicht toe dat dit fonds voorziet in investeringen in sociale infrastructuur, zoals opleidingscentra, om alle regio’s middels betere arbeidskansen en hoogwaardige banen te helpen bij hun transitie naar klimaatneutraliteit tegen uiterlijk 2050, en benadrukt dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan digitale vaardigheden; verzoekt de Commissie na te gaan of het nodig en haalbaar is het Fonds voor een rechtvaardige transitie te herzien om de huidige uitdagingen aan te pakken;

53.

verzoekt de lidstaten en hun beheersautoriteiten om de toegang tot middelen in het kader van NextGenerationEU en de Europese structuur- en investeringsfondsen voor plattelandsgebieden te bevorderen en te vereenvoudigen; acht het noodzakelijk te zorgen voor nauwkeurige monitoring van alle relevante institutionele actoren wat het gebruik betreft van de middelen in het kader van NextGenerationEU en de Europese structuur- en investeringsfondsen op territoriaal niveau, om te waarborgen dat de financiering eerlijk wordt verdeeld over de regio’s;

54.

stelt met bezorgdheid vast dat in het kader van veel openbare aanbestedingen voor digitale programma’s een oproep tot het indienen van voorstellen zal worden uitgeschreven, hetgeen de capaciteit van plattelandsgebieden om toegang te krijgen tot middelen in het kader van NextGenerationEU en de Europese structuur- en investeringsfondsen zou kunnen ondermijnen, aangezien de capaciteitsopbouw en technische ondersteuning bij de programmering en besteding van EU-middelen traditioneel minder sterk is in die gebieden;

55.

verzoekt de Commissie en de Raad spoedig uitvoering te geven aan de conclusies van de Raad over mensenrechten, participatie en het welzijn van ouderen in het tijdperk van digitalisering, en in dit verband een platform “participatie en vrijwilligerswerk na het beroepsleven” op te richten, en uitwisselingen en banden tussen de generaties te bevorderen;

o

o o

56.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan het Comité van de Regio’s en de lidstaten.

(1)  PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159.

(2)  PB L 231 van 30.6.2021, blz. 60.

(3)  PB L 231 van 30.6.2021, blz. 94.

(4)  PB L 231 van 30.6.2021, blz. 21.

(5)  PB L 437 van 28.12.2020, blz. 30.

(6)  PB L 231 van 30.6.2021, blz. 1.

(7)  PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30.

(8)  PB L 166 van 11.5.2021, blz. 1.

(9)  Rissola, G., Kune, H., Martinez, P., Innovation Camp Methodology Handbook: Realising the potential of the Entrepreneurial Discovery Process for Territorial Innovation and Development, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.

(10)  Arregui Pabollet, E. e.a., The changing nature of work and skills in the digital age, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.

(11)  Dijkstra, L., Poelman, H., Rodríguez-Pose, A., The Geography of EU Discontent, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.

(12)  PB C 15 van 12.1.2022, blz. 204.

(13)  PB C 270 van 7.7.2021, blz. 2.

(14)  PB C 494 van 8.12.2021, blz. 26.

(15)  PB C 15 van 12.1.2022, blz. 125.

(16)  Werkdocument van de diensten van de Commissie van 11 juni 2020, getiteld “Digital Economy and Society Index (DESI) 2020” (SWD(2020)0111).

(17)  SWD(2020)0111.

(18)  Negreiro, M., Madiega, T., Onderzoeksdienst van het Europees Parlement, Digital Transformation, juni 2019.

(19)  Ontwerpconclusies van de Raad, getiteld “Telework in the context of remote work”, punt 17.

(20)  Werkdocument van de Commissie van mei 2020, getiteld “Teleworkability and the COVID-19 crisis: a new digital divide?”.

(21)  Europees Instituut voor gendergelijkheid, “Work-life balance in the ICT sector — Women in the ICT sector”.

(22)  Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie, beleidsnota, Telework in the EU before and after the COVID-19: where we were, where we head to, 2020.

(23)  Verslag, The State of European Tech 2020.

(24)  PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.

(25)  Artikel 5, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060.

(26)  Negreiro, M., Onderzoeksdienst van het Europees Parlement, The rise of digital health technologies during the pandemic, april 2021.

(27)  Europese Rekenkamer, persbericht, “EU-controleurs nemen Europese financiering om het concurrentievermogen van kmo’s te stimuleren onder de loep”, 14 oktober 2020.

(28)  Europese Rekenkamer, EU-maatregelen voor de aanpak van zwakke digitale vaardigheden, februari 2021.


Woensdag, 9 maart 2022

9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/48


P9_TA(2022)0062

Genetisch gemodificeerde katoen GHB811 (BCS-GH811-4)

Resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde katoen GHB811 (BCS-GH811-4), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D077486/02 — 2021/3057(RSP))

(2022/C 347/05)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB811 (BCS-GH811-4) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D077486/02,

gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,

gezien de stemming van 11 januari 2022 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd,

gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (2),

gezien het advies dat op 8 juli 2021 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 16 augustus 2021 werd gepubliceerd (3),

gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (“ggo’s”) (4),

gezien artikel 112, leden 2 en 3, van zijn Reglement,

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

A.

overwegende dat BASF Agricultural Solutions Belgium NV, gevestigd in België en een tak van BASF SE, gevestigd in Duitsland, op 19 september 2018 namens BASF Agricultural Solutions Seed US LLC, gevestigd in de Verenigde Staten (“de aanvrager”), een aanvraag heeft ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde katoen GHB811 (“de genetisch gemodificeerde katoen”), overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003; overwegende dat de aanvraag ook betrekking heeft op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit de genetisch gemodificeerde katoen voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;

B.

overwegende dat de EFSA op 8 juli 2021 een positief advies heeft goedgekeurd met betrekking tot de aanvraag voor het in de handel brengen van de gemodificeerde katoen, en dat dit advies op 16 augustus 2021 werd gepubliceerd;

C.

overwegende dat het genetisch gemodificeerde katoen werd ontwikkeld om het katoen tolerantie te geven voor glyfosaat en HPPD-remmers (5); overwegende dat het bij HPPD-remmers gaat om herbiciden als isoxaflutool, mesotrione en tembotrionine;

D.

overwegende dat katoenzaadolie in Europa slechts op relatief beperkte schaal gebruikt wordt voor menselijke consumptie, maar wel in allerlei levensmiddelen verwerkt wordt, zoals dressings, mayonaise, banketbakkerswaren, chocoladepasta en chips; overwegende dat van katoen afkomstige producten vooral aan dieren gevoerd worden, bijvoorbeeld in de vorm van katoenzaadkoeken en katoenzaadmeel of in de vorm van volvet katoenzaad (6); overwegende dat katoenmeel ook door de mens wordt geconsumeerd;

Ontoereikende beoordeling van de complementaire herbicide

E.

overwegende dat krachtens Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 van de Commissie (7) beoordeeld moet worden of de verwachte landbouwpraktijken van invloed zijn op de uitkomsten voor de onderzochte eindpunten; overwegende dat dit volgens de uitvoeringsverordening met name relevant is bij planten die herbicideresistent zijn;

F.

overwegende dat in diverse studies is aangetoond dat de teelt van herbicidetolerante ggo-gewassen leidt tot een toename van het gebruik van complementaire herbiciden, voornamelijk vanwege het ontstaan van herbicidetolerant onkruid (8); overwegende dat er bijgevolg van moet worden uitgegaan dat de genetisch gemodificeerde katoen zal worden blootgesteld aan zowel hogere als herhaalde doses glyfosaat en HPPD-remmers, met als gevolg dat een grotere hoeveelheid residuen aanwezig kan zijn in de oogst;

G.

overwegende dat de EFSA in november 2015 tot de conclusie is gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat glyfosaat kankerverwekkend is, en dat het Europees Agentschap voor chemische stoffen in maart 2017 heeft geconcludeerd dat het niet gerechtvaardigd is de stof als zodanig in te delen; overwegende dat het Internationaal Agentschap voor kankeronderzoek, het agentschap van de Wereldgezondheidsorganisatie dat gespecialiseerd is op het gebied van kankeronderzoek, glyfosaat in 2015 echter heeft ingedeeld als waarschijnlijk kankerverwekkend voor de mens; overwegende dat in een aantal recente, collegiaal getoetste wetenschappelijke studies wordt bevestigd dat glyfosaat mogelijk kankerverwekkend is (9);

H.

overwegende dat er volgens de EFSA geen toxicologische gegevens beschikbaar zijn op grond waarvan een beoordeling van de risico’s voor de consument kan worden uitgevoerd van diverse afbraakproducten van glyfosaat die ontstaan bij het gebruik van glyfosaat op glyfosaattolerante genetisch gemodificeerde gewassen (10);

I.

overwegende dat isoxaflutool volgens de door de Unie goedgekeurde geharmoniseerde indeling en etikettering zeer giftig is voor in het water levende organismen en vermoedelijk schadelijk voor ongeboren kinderen (11); overwegende dat voor de risicobeoordeling alleen isoxaflutool op de genetisch gemodificeerde katoen is gebruikt; overwegende dat HPPD-remmers echter een scala aan herbiciden omvatten, waaronder mesotrione, die volgens de EFSA beschouwd kunnen worden als stoffen met hormoonontregelende eigenschappen (12);

J.

overwegende dat het volgens een onafhankelijke wetenschappelijke analyse (13), als gevolg van het werkingsmechanisme van de werkzame bestanddelen van de aanvullende herbiciden, aannemelijk is dat de toepassing van deze herbiciden stressreacties in de planten teweegbrengt en zo een effect heeft op de genexpressie en de samenstelling van de planten zelf;

K.

overwegende dat de beoordeling van residuen van herbiciden en afbraakproducten daarvan in genetisch gemodificeerde planten wordt beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen (“EFSA-panel voor ggo’s”) valt en daarom geen deel uitmaakt van de vergunningsprocedure voor ggo’s; overwegende dat dit problematisch is, aangezien de genetische modificatie zelf bepalend kan zijn voor de manier waarop complementaire herbiciden door de genetisch gemodificeerde plant worden afgebroken en voor de samenstelling en dus de toxiciteit van de afbraakproducten (metabolieten) (14);

Opmerkingen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten

L.

overwegende dat de lidstaten tijdens de raadplegingsperiode van drie maanden bij de EFSA tal van kritische opmerkingen hebben ingediend (15); overwegende dat deze kritische opmerkingen onder meer betrekking hebben op het feit dat het op basis van het voorgelegde bewijsmateriaal niet mogelijk is een conclusie te trekken over de vergelijkende evaluatie van het genetisch gemodificeerde katoen of over de veiligheid ervan, dat de teelt van het genetisch gemodificeerde katoen voor de exploitanten in derde landen een verhoogde blootstelling aan glyfosaat met zich meebrengt, waarvan het effect op de gezondheid momenteel omstreden is maar ongunstig zou kunnen zijn, dat de verstrekte informatie en gegevens over toxicologie ontoereikend zijn en dat in het monitoringplan de monitoringactiviteiten niet in verband worden gebracht met relevante beschermingsdoelstellingen;

Het nakomen van de internationale verplichtingen van de Unie

M.

overwegende dat in een verslag uit 2017 van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties (VN) voor het recht op voedsel werd vastgesteld dat gevaarlijke bestrijdingsmiddelen catastrofale gevolgen hebben voor de volksgezondheid, met name in ontwikkelingslanden (16); overwegende dat duurzameontwikkelingsdoelstelling (SDG) 3.9 van de VN erin bestaat om tegen 2030 het aantal sterfgevallen en ziekten als gevolg van gevaarlijke chemische stoffen en de vervuiling en besmetting van lucht, water en bodem in aanzienlijke mate te verminderen (17); overwegende dat het verlenen van een vergunning voor de invoer van genetisch gemodificeerd katoen de vraag naar dit gewas, dat behandeld wordt met glyfosaat en HPPD-remmers, zou doen toenemen, waardoor het blootstellingsrisico van werknemers in derde landen en de gevaren voor het milieu zouden worden vergroot; overwegende dat het gevaar van een verhoogde blootstelling van werknemers en van het milieu bij herbicidetolerante, genetisch gemodificeerde gewassen zeer aanwezig is, gelet op de grotere hoeveelheden herbiciden die worden gebruikt;

N.

overwegende dat uit een collegiaal getoetste studie die in 2020 werd gepubliceerd naar voren kwam dat het gebruik van Roundup, een van de meest gebruikte herbiciden op basis van glyfosaat ter wereld, kan leiden tot achteruitgang van de biodiversiteit, waardoor ecosystemen kwetsbaarder worden voor verontreiniging en klimaatverandering (18);

O.

overwegende dat een Mexicaanse collegiaal getoetste wetenschappelijke studie uit 2021 fysiologische, metabolische en ecologische effecten van transgene introgressie (19) in wild katoen heeft aangetoond en onder meer heeft uitgewezen dat de expressie van cp4-epsps (glyfosaattolerante) genen in wild katoen onder natuurlijke omstandigheden de afscheidingsniveaus van extraflorale nectar en bijgevolg de associatie met verschillende mierensoorten, alsook de mate van schade door herbivoren heeft veranderd (20); overwegende dat in de studie wordt gesteld: “Als wij de primaire genenpool van wilde verwanten in situ in stand willen houden, moeten wij nagaan welke ecologische en evolutionaire processen worden beïnvloed door de aanwezigheid en het permanente karakter van deze transgenen binnen hun populaties” en: “Wanneer deze genen worden ontdekt, kunnen onmiddellijk mitigatiestrategieën worden opgezet om de omvang van de schade te beperken”; overwegende dat de meest doeltreffende strategie om de introgressie van transgenen en de daarmee gepaard gaande risico’s voor in het wild levende populaties en de biodiversiteit te beperken, in overeenstemming met het voorzorgsbeginsel, erin bestaat om überhaupt geen transgene gewassen te telen;

P.

overwegende dat de Unie als partij bij het Verdrag van de VN inzake biologische diversiteit er voor moet zorgen dat activiteiten die binnen haar rechtsgebied of onder haar controle worden verricht, geen schade veroorzaken aan het milieu van andere staten (21); overwegende dat de invoer van genetisch gemodificeerd katoen niet mag worden toegestaan, aangezien de teelt ervan en de daaruit voortvloeiende transgene introgressie de delicate ecologische interacties in ecosystemen van wild katoen kunnen verstoren;

Q.

overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders geen negatieve effecten mogen hebben op de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu, en dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit rekening moet houden met eventuele relevante bepalingen van de communautaire wetgeving en andere ter zake dienende factoren; overwegende dat dergelijke ter zake dienende factoren de verplichtingen van de Unie in het kader van de SDG’s van de VN, de Klimaatovereenkomst van Parijs en het VN-Verdrag inzake biologisch diversiteit moeten omvatten;

Niet-democratische besluitvorming

R.

overwegende dat de stemming op 11 januari 2022 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden;

S.

overwegende dat de Commissie erkent dat het problematisch is dat besluiten tot vergunningverlening voor ggo’s nog altijd worden goedgekeurd door de Commissie zonder dat een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten zich daarvoor heeft uitgesproken, wat in het kader van de vergunningverlening voor producten uitzonderlijk is, maar in het kader van de besluitvorming over vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders de norm is geworden;

T.

overwegende dat het Europees Parlement tijdens zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s voor gebruik in levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) of tegen de teelt van ggo’s in de Unie (3 resoluties); overwegende dat het Europees Parlement tijdens zijn negende zittingsperiode reeds 23 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s; overwegende dat bij geen van deze ggo’s een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten voor het verlenen van een vergunning was; overwegende dat de lidstaten de vergunningverlening voor deze ggo’s niet steunden omdat zij onder andere van mening waren dat tijdens de vergunningsprocedure het voorzorgsbeginsel niet werd nageleefd en omdat zij wetenschappelijke bedenkingen hadden in verband met de risicobeoordeling;

U.

overwegende dat de Commissie zich bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement, maar desondanks vergunningen blijft verlenen voor ggo’s;

V.

overwegende dat er geen wetswijziging nodig is om de Commissie in staat te stellen af te zien van het verlenen van een vergunning voor ggo’s als in het comité van beroep geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten voor vergunningverlening is (22);

1.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt;

2.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, aangezien het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (23) zijn vastgesteld de basis te leggen voor de waarborging van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;

3.

verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;

4.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om geen vergunningen meer te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen tot de met de residuen gepaard gaande gezondheidsrisico’s uitgebreid en per geval zijn onderzocht, hetgeen een volledige beoordeling inhoudt van de residuen afkomstig van besproeiing van zulke genetisch gemodificeerde gewassen met complementaire herbiciden en een beoordeling van de afbraakproducten van herbiciden en eventuele combinatorische effecten, ook met de genetisch gemodificeerde plant zelf;

5.

is ingenomen met het feit dat de Commissie in een schrijven van 11 september 2020 aan leden van het Parlement eindelijk heeft erkend dat het noodzakelijk is dat bij besluiten inzake vergunningverlening voor ggo’s rekening wordt gehouden met duurzaamheid (24); is echter zeer teleurgesteld dat de Commissie sindsdien is doorgegaan met het verlenen van vergunningen voor de invoer van ggo’s in de Unie, ondanks het feit dat het Parlement zich daar consequent tegen blijft verzetten en een meerderheid van de lidstaten ertegen stemt;

6.

verzoekt de EFSA om gegevens op te vragen over de effecten van de consumptie van levensmiddelen en diervoeders die afkomstig zijn van genetisch gemodificeerde planten op het microbioom van de darmen;

7.

dringt er nogmaals bij de Commissie op aan rekening te houden met de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten, zoals de Overeenkomst van Parijs, het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit en de SDG’s van de VN; roept er nogmaals toe op om ontwerpuitvoeringshandelingen vergezeld te doen gaan van een toelichting waarin wordt uiteengezet op welke manier aan het “geen schade berokkenen”-beginsel is voldaan (25);

8.

wijst erop dat in de amendementen op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011 (26), die door het Europees Parlement op 17 december 2020 werden aangenomen als basis voor onderhandelingen met de Raad, staat dat de Commissie geen vergunning voor ggo’s dient te verlenen als de lidstaten geen gekwalificeerde meerderheid voor vergunningverlening kunnen bereiken; is van oordeel dat de Commissie zich hiernaar moet voegen, en verzoekt de Raad met zijn werkzaamheden door te gaan en ten aanzien van dit dossier zo snel mogelijk een algemene benadering vast te stellen;

9.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(3)  Wetenschappelijk advies van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen, getiteld “Assessment of genetically modified cotton GHB811 for food and feed uses, under Regulation (EG) No 1829/2003 (application EFSA-GMO-ES-2018/154)”, https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/6781

(4)  Tijdens de achtste zittingsperiode nam het Parlement 36 resoluties aan waarin bezwaar werd gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor ggo’s. Bovendien heeft het Parlement tijdens de negende zittingsperiode de volgende resoluties aangenomen:

Resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZHG0JG (SYN-ØØØJG-2) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0028).

Resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen A2704-12 (ACS-GMØØ5-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0029).

Resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 × DAS-40278-9, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 89034, 1507, MON 88017, 59122 en DAS-40278-9, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0030).

Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen LLCotton25 (ACS-GHØØ1-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0054).

Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen MON 89788 (MON-89788-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0055).

Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en subcombinaties MON 89034 × NK603 × DAS-40278-9, 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en NK603 × DAS-40278-9 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0056).

Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × 1507 × 5307 × GA21 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie, vier of vijf van de “events” Bt11, MIR162, MIR604, 1507, 5307 en GA21, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen Teksten, P9_TA(2019)0057).

Resolutie van het Europees Parlement van 14 mei 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 × A5547-127, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0069).

Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × MIR162 × NK603 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, MIR162 en NK603, en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1111 van de Commissie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0291).

Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen SYHT0H2 (SYN-ØØØH2-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0292).

Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 87460 × MON 89034 × MIR162× NK603, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 87427, MON 87460, MON 89034, MIR162 en NK603, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0293).

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87751 × MON 87701 × MON 87708 × MON 89788 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0365).

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × MIR162 × MON 87411, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, MIR162 en MON 87411 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0366).

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MIR604 (SYN-IR6Ø4-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0367).

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 88017 (MON-88Ø17-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0368).

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 (MON-89Ø34-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0369).

Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × T304-40 × GHB119 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0080).

Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZIR098 (SYN-ØØØ98-3), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0081).

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-81419-2 × DAS–44406–6 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0334).

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais 1507 × MIR162 × MON810 × NK603 en genetisch gemodificeerde maisrassen die twee of drie van de afzonderlijke transformatiestappen 1507, MIR162, MON810 en NK603 combineren, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0335).

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt 11 (SYN-BTØ11-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0336).

Resolutie van het Europees Parlement van 15 februari 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen GMB151 (BCS-GM151-6), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0024).

Resolutie van het Europees Parlement van 15 februari 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen GHB614 (BCS-GHØØ2-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0025).

(5)  Advies van de EFSA, blz. 1.

(6)  Wetenschappelijk advies van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen inzake genetisch gemodificeerde katoen “Assessment of genetically modified cotton GHB614× T304-40 × GHB119 for food and feed uses, import and processing under Regulation (EG) No 1829/2003 (application EFSA-GMO-NL-2014-122), EFSA Journal 2018; 16(7):5349”, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.2903/j.efsa.2018.5349 , blz. 22.

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 van de Commissie van 3 april 2013 betreffende vergunningaanvragen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 641/2004 van de Commissie en (EG) nr. 1981/2006 van de Commissie (PB L 157 van 8.6.2013, blz. 1).

(8)  Zie bijvoorbeeld Bonny, S., “Genetically Modified Herbicide-Tolerant Crops, Weeds, and Herbicides: Overview and Impact”, Environmental Management, januari 2016; 57(1), blz. 31-48, https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/26296738 en Benbrook, C.M., “Impacts of genetically engineered crops on pesticide use in the U.S. — the first sixteen years”, Environmental Sciences Europe, 28 september 2012, vol. 24(1),https://enveurope.springeropen.com/articles/10.1186/2190-4715-24-24

(9)  Zie bijvoorbeeld: https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S1383574218300887,

https://academic.oup.com/ije/advance-article/doi/10.1093/ije/dyz017/5382278,

https://journals.plos.org/plosone/article?id=10.1371/journal.pone.0219610, en

https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC6612199/

(10)  Conclusie van de EFSA over de intercollegiale toetsing van de pesticiderisicobeoordeling van de werkzame stof glyfosaat, EFSA Journal, 2015; 13(11):4302, blz. 3, https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/4302

(11)  https://echa.europa.eu/substance-information/-/substanceinfo/100.114.433

(12)  Conclusie van de EFSA over de intercollegiale toetsing van de pesticide-risicobeoordeling van de werkzame stof mesotrione. EFSA Journal 2016; 14(3):4419, blz. 3, https://doi.org/10.2903/j.efsa.2016.4419

(13)  Commentaar van Testbiotech op het wetenschappelijk advies inzake genetisch gemodificeerde katoen, getiteld “Assessment of genetically modified cotton GHB811 for food and feed uses, under Regulation (EG) No 1829/2003 (application EFSA-GMO-ES-2018-154) by BASF”.

https://www.testbiotech.org/content/testbiotech-comment-cotton-ghb811

(14)  Dit is inderdaad het geval voor glyfosaat, zoals vermeld in het met redenen omkleed advies van de EFSA getiteld “Review of the Existing Maximum Residue Levels for Glyphosate according to Article 12 of Regulation (EC) No 396/2005”, EFSA Journal 2018; 16(5):5263, blz. 12, https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5263

(15)  Opmerkingen van de lidstaten, beschikbaar via het EFSA-vragenregister: https://www.efsa.europa.eu/en/register-of-questions

(16)  https://www.ohchr.org/EN/Issues/Food/Pages/Pesticides.aspx

(17)  https://www.un.org/sustainabledevelopment/health/

(18)  https://www.mcgill.ca/newsroom/channels/news/widely-used-weed-killer-harming-biodiversity-320906

(19)  Transgene introgressie is de permanente introductie van transgenen van transgene gewassen in een natuurlijke populatie door kruisbestuiving.

(20)  Vázquez-Barrios, V., Boege, K., Sosa-Fuentes, T.G., Rojas, P., Wegier, A.,. ’’Ongoing ecological and evolutionary consequences by the presence of transgenes in a wild cotton population’, Scientific Reports 11, 2021, 1959, https://doi.org/10.1038/s41598-021-81567-z

(21)  Verdrag inzake biologische diversiteit, artikel 3: https://www.cbd.int/convention/articles/?a=cbd-03

(22)  Als in het comité van beroep geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten voor vergunningverlening is, kan de Commissie een vergunning verlenen, maar hoeft zij dat niet te doen (artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) nr. 182/2011).

(23)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(24)  https://tillymetz.lu/wp-content/uploads/2020/09/Co-signed-letter-MEP-Metz.pdf

(25)  Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal (PB C 270 van 7.7.2021, blz. 2), par. 102.

(26)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0364.


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/55


P9_TA(2022)0063

Genetisch gemodificeerd koolzaad 73496 (DP-Ø73496-4)

Resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd koolzaad 73496 (DP-Ø73496-4) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D077485/02 — 2021/3058(RSP))

(2022/C 347/06)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd koolzaad 73496 (DP-Ø73496-4), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D077485/02,

gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,

gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 van de Commissie van 3 april 2013 betreffende vergunningaanvragen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 641/2004 van de Commissie en (EG) nr. 1981/2006 van de Commissie (2),

gezien de stemming van 11 januari 2022 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd,

gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (3),

gezien het advies dat op 5 mei 2021 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 17 juni 2021 (4) werd gepubliceerd,

gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (“ggo’s”) (5),

gezien artikel 112, leden 2 en 3, van zijn Reglement,

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

A.

overwegende dat op 15 mei 2012 Pioneer Overseas Corporation, gevestigd in België, namens Pioneer Hi-Bred International Inc., gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika (de “aanvrager”), bij de bevoegde nationale instantie van Nederland een aanvraag heeft ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd koolzaad 73496 (het “GG-koolzaad”), overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003; overwegende dat de aanvraag ook betrekking had op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit de genetisch gemodificeerd koolzaad 73496 voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;

B.

overwegende dat de EFSA op 5 mei 2021 een positief advies heeft goedgekeurd met betrekking tot de vergunning voor het GG-koolzaad, en dat dit advies op 17 juni 2021 werd gepubliceerd;

C.

overwegende dat het GG-koolzaad tolerant is voor glyfosaat (6) door expressie van het glyfosaatacetyltransferase-eiwit GAT4621;

Ontoereikende beoordeling van de complementaire herbicide

D.

overwegende dat krachtens Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 beoordeeld moet worden of de verwachte landbouwpraktijken van invloed zijn op de uitkomsten voor de onderzochte eindpunten; overwegende dat dit volgens de uitvoeringsverordening met name relevant is bij planten die herbicideresistent zijn;

E.

overwegende dat in diverse studies is aangetoond dat de teelt van herbicidetolerante ggo-gewassen leidt tot een toename van het gebruik van complementaire herbiciden, voornamelijk vanwege het ontstaan van herbicidetolerant onkruid (7); overwegende dat er dan ook van moet worden uitgegaan dat het GG-koolzaad blootgesteld zal worden aan meer en hogere doses glyfosaat, waardoor er mogelijk meer residuen en afbraakproducten (“metabolieten”) daarvan zullen achterblijven in de oogst;

F.

overwegende dat de EFSA in november 2015 tot de conclusie is gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat glyfosaat kankerverwekkend is, en dat het Europees Agentschap voor chemische stoffen in maart 2017 heeft geconcludeerd dat het niet gerechtvaardigd is de stof als zodanig in te delen; overwegende dat het Internationaal Agentschap voor kankeronderzoek, het agentschap van de Wereldgezondheidsorganisatie dat gespecialiseerd is op het gebied van kankeronderzoek, glyfosaat in 2015 echter heeft ingedeeld als waarschijnlijk kankerverwekkend voor de mens; overwegende dat in een aantal recente, collegiaal getoetste wetenschappelijke studies wordt bevestigd dat glyfosaat mogelijk kankerverwekkend is (8);

G.

overwegende dat volgens de EFSA toxicologische gegevens ontbreken die een beoordeling van de risico’s voor de consument mogelijk maken voor de metabolieten N-acetyl-glyfosaat en N-acetyl-AMPA, die relevant zijn voor toepassingen op GG glyfosaattolerante plantenrassen die in de Unie worden ingevoerd (9);

H.

overwegende dat de beoordeling van residuen van herbiciden en afbraakproducten daarvan in genetisch gemodificeerde planten wordt beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen valt en daarom geen deel uitmaakt van de vergunningsprocedure voor ggo’s; overwegende dat dit problematisch is, aangezien de genetische modificatie zelf invloed kan hebben op de manier waarop complementaire herbiciden door de genetisch gemodificeerde plant worden afgebroken en op de samenstelling en dus de toxiciteit van de metabolieten (10);

Opmerkingen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten

I.

overwegende dat de lidstaten tijdens de raadplegingsperiode van drie maanden bij de EFSA tal van kritische opmerkingen hebben ingediend (11); overwegende dat deze kritische opmerkingen onder meer inhouden dat de methodologische benaderingen die worden gebruikt bij de risicobeoordeling van GG-koolzaad in sommige gevallen verschillen van die welke in de richtsnoeren van de EFSA worden aanbevolen, wat betekent dat de risicobeoordeling duidelijke tekortkomingen vertoont en dat er geen sterke conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot de veiligheid, dat de representativiteit van de proeflocaties voor het scala aan milieuomstandigheden die zich voordoen tijdens de commerciële productie van koolzaadmateriaal dat in de Unie wordt ingevoerd, niet voldoende is aangetoond, dat het gehalte aan residuen van glyfosaatbehandeling en glyfosaatmetabolieten in het GG-koolzaad niet is beoordeeld, dat de veiligheid van het GG-koolzaad niet kan worden bevestigd zonder informatie over de concentraties glyfosaat, N-acetylglyfosaat en metabolieten daarvan, en dat er geen bewijs is van de non-toxiteit van geacetyleerd glyfosaat;

Het nakomen van de internationale verplichtingen van de Unie

J.

overwegende dat in een verslag uit 2017 van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties (VN) voor het recht op voedsel werd vastgesteld dat gevaarlijke bestrijdingsmiddelen catastrofale gevolgen hebben voor de volksgezondheid, met name in ontwikkelingslanden (12); overwegende dat duurzameontwikkelingsdoelstelling (SDG) 3.9 van de VN erin bestaat om tegen 2030 het aantal sterfgevallen en ziekten als gevolg van gevaarlijke chemische stoffen en de vervuiling en besmetting van lucht, water en bodem in aanzienlijke mate te verminderen (13); overwegende dat het verlenen van een vergunning voor de invoer van genetisch gemodificeerd koolzaad de vraag naar dit gewas, dat behandeld wordt met glyfosaat, zou doen toenemen, waardoor het blootstellingsrisico van werknemers in derde landen en de gevaren voor het milieu zouden worden vergroot; overwegende dat het gevaar van een verhoogde blootstelling van werknemers en van het milieu bij herbicidetolerante, genetisch gemodificeerde gewassen zeer aanwezig is, gelet op de grotere hoeveelheden herbiciden die worden gebruikt;

K.

overwegende dat uit een collegiaal getoetste studie die in 2020 werd gepubliceerd naar voren kwam dat het gebruik van Roundup, een van de meest gebruikte herbiciden op basis van glyfosaat ter wereld, kan leiden tot achteruitgang van de biodiversiteit, waardoor ecosystemen kwetsbaarder worden voor verontreiniging en klimaatverandering (14);

L.

overwegende dat de Unie als partij bij het Verdrag van de VN inzake biologische diversiteit er voor moet zorgen dat activiteiten die binnen haar rechtsgebied of onder haar controle worden verricht, geen schade veroorzaken aan het milieu van andere staten (15);

M.

overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders geen negatieve effecten mogen hebben op de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu, en dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit rekening moet houden met eventuele relevante bepalingen van de communautaire wetgeving en andere ter zake dienende factoren; overwegende dat dergelijke ter zake dienende factoren de verplichtingen van de Unie in het kader van de SDG’s van de VN, de Klimaatovereenkomst van Parijs en het VN-Verdrag inzake biologisch diversiteit moeten omvatten;

Niet-democratische besluitvorming

N.

overwegende dat de stemming op 11 januari 2022 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden;

O.

overwegende dat de Commissie erkent dat het problematisch is dat besluiten tot vergunningverlening voor ggo’s nog altijd worden goedgekeurd door de Commissie zonder dat een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten zich daarvoor heeft uitgesproken, wat in het kader van de vergunningverlening voor producten uitzonderlijk is, maar in het kader van de besluitvorming over vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders de norm is geworden;

P.

overwegende dat het Parlement tijdens zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) en tegen de teelt van ggo’s in de Unie (drie resoluties); overwegende dat het Parlement in zijn negende zittingsperiode reeds 23 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s; overwegende dat bij geen van deze ggo’s een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten voor het verlenen van een vergunning was; overwegende dat de lidstaten de vergunningverlening voor deze ggo’s niet steunden omdat zij onder andere van mening waren dat tijdens de vergunningsprocedure het voorzorgsbeginsel niet werd nageleefd en omdat zij wetenschappelijke bedenkingen hadden in verband met de risicobeoordeling;

Q.

overwegende dat de Commissie zich bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement, maar desondanks vergunningen blijft verlenen voor ggo’s;

R.

overwegende dat er geen wetswijziging nodig is om de Commissie in staat te stellen af te zien van het verlenen van een vergunning voor ggo’s als in het comité van beroep geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten voor vergunningverlening is (16);

1.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt;

2.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, aangezien het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (17) zijn vastgesteld de basis te leggen voor de waarborging van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;

3.

verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;

4.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om geen vergunningen meer te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen tot de met de residuen gepaard gaande gezondheidsrisico’s uitgebreid en per geval zijn onderzocht, hetgeen een volledige beoordeling inhoudt van de residuen afkomstig van besproeiing van zulke genetisch gemodificeerde gewassen met complementaire herbiciden en een beoordeling van de afbraakproducten van herbiciden en eventuele combinatorische effecten, ook met de genetisch gemodificeerde plant zelf;

5.

is ingenomen met het feit dat de Commissie in een schrijven van 11 september 2020 aan leden van het Parlement eindelijk heeft erkend dat het noodzakelijk is dat bij besluiten inzake vergunningverlening voor ggo’s rekening wordt gehouden met duurzaamheid (18); is echter zeer teleurgesteld dat de Commissie sindsdien is doorgegaan met het verlenen van vergunningen voor de invoer van ggo’s in de Unie, ondanks het feit dat het Parlement zich daar consequent tegen blijft verzetten en een meerderheid van de lidstaten ertegen stemt;

6.

verzoekt de EFSA om gegevens op te vragen over de effecten van de consumptie van levensmiddelen en diervoeders die afkomstig zijn van genetisch gemodificeerde planten op het microbioom van de darmen;

7.

dringt er nogmaals bij de Commissie op aan rekening te houden met de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten, zoals de Overeenkomst van Parijs, het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit en de SDG’s van de VN; roept er nogmaals toe op om ontwerpuitvoeringshandelingen vergezeld te doen gaan van een toelichting waarin wordt uiteengezet op welke manier aan het “geen schade berokkenen”-beginsel is voldaan (19);

8.

wijst erop dat in de amendementen op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011 (20), die door het Europees Parlement op 17 december 2020 werden aangenomen als basis voor onderhandelingen met de Raad, staat dat de Commissie geen vergunning voor ggo’s dient te verlenen als de lidstaten geen gekwalificeerde meerderheid voor vergunningverlening kunnen bereiken; is van oordeel dat de Commissie zich hiernaar moet voegen, en verzoekt de Raad met zijn werkzaamheden door te gaan en ten aanzien van dit dossier zo snel mogelijk een algemene benadering vast te stellen;

9.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 8.6.2013, blz. 1.

(3)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(4)  Wetenschappelijk advies van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen, getiteld “Assessment of genetically modified oilseed rape 73496 for food and feed uses, under Regulation (EC) No 1829/2003 (application EFSA-GMO-NL-2012)”, EFSA Journal 2021; 19(4):6424,

https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/6610

(5)  Tijdens de achtste zittingsperiode nam het Parlement 36 resoluties aan waarin bezwaar werd gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor ggo’s. Bovendien heeft het Parlement tijdens de negende zittingsperiode de volgende resoluties aangenomen:

Resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZHG0JG (SYN-ØØØJG-2) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0028).

Resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen A2704-12 (ACS-GMØØ5-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0029).

Resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 × DAS-40278-9, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 89034, 1507, MON 88017, 59122 en DAS-40278-9, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0030).

Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen LLCotton25 (ACS-GHØØ1-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0054).

Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen MON 89788 (MON-89788-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0055).

Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en subcombinaties MON 89034 × NK603 × DAS-40278-9, 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en NK603 × DAS-40278-9 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0056).

Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × 1507 × 5307 × GA21 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie, vier of vijf van de “events” Bt11, MIR162, MIR604, 1507, 5307 en GA21, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen Teksten, P9_TA(2019)0057).

Resolutie van het Europees Parlement van 14 mei 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 × A5547-127, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0069).

Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × MIR162 × NK603 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, MIR162 en NK603, en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1111 van de Commissie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0291).

Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen SYHT0H2 (SYN-ØØØH2-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0292).

Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 87460 × MON 89034 × MIR162× NK603, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 87427, MON 87460, MON 89034, MIR162 en NK603, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0293).

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87751 × MON 87701 × MON 87708 × MON 89788 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0365).

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × MIR162 × MON 87411, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, MIR162 en MON 87411 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0366).

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MIR604 (SYN-IR6Ø4-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0367).

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 88017 (MON-88Ø17-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0368).

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 (MON-89Ø34-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0369).

Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × T304-40 × GHB119 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0080).

Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZIR098 (SYN-ØØØ98-3), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0081).

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-81419-2 × DAS–44406–6 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0334).

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais 1507 × MIR162 × MON810 × NK603 en genetisch gemodificeerde maisrassen die twee of drie van de afzonderlijke transformatiestappen 1507, MIR162, MON810 en NK603 combineren, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0335).

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt 11 (SYN-BTØ11-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0336).

Resolutie van het Europees Parlement van 15 februari 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen GMB151 (BCS-GM151-6), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0024).

Resolutie van het Europees Parlement van 15 februari 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen GHB614 (BCS-GHØØ2-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0025).

(6)  Advies van de EFSA, blz. 1.

(7)  Zie bijvoorbeeld Bonny, S., “Genetically Modified Herbicide-Tolerant Crops, Weeds, and Herbicides: Overview and Impact”, Environmental Management, januari 2016; 57(1), blz. 31-48, https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/26296738 en Benbrook, C.M., “Impacts of genetically engineered crops on pesticide use in the U.S. — the first sixteen years”, Environmental Sciences Europe, 28 september 2012, vol. 24(1),https://enveurope.springeropen.com/articles/10.1186/2190-4715-24-24

(8)  Zie bijvoorbeeld: https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S1383574218300887,

https://academic.oup.com/ije/advance-article/doi/10.1093/ije/dyz017/5382278,

https://journals.plos.org/plosone/article?id=10.1371/journal.pone.0219610, and

https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC6612199/

(9)  Conclusie van de EFSA over de intercollegiale toetsing van de pesticiderisicobeoordeling van de werkzame stof glyfosaat, EFSA Journal, 2015; 13(11):4302, blz. 3, https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/4302

(10)  Dit is inderdaad het geval voor glyfosaat, zoals vermeld in het met redenen omkleed advies van de EFSA getiteld “Review of the Existing Maximum Residue Levels for Glyphosate according to Article 12 of Regulation (EC) No 396/2005”, EFSA Journal 2018; 16(5):5263, blz. 12, https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5263

(11)  Opmerkingen van de lidstaten, beschikbaar via het EFSA-vragenregister: https://www.efsa.europa.eu/en/register-of-questions

(12)  https://www.ohchr.org/EN/Issues/Food/Pages/Pesticides.aspx

(13)  https://www.un.org/sustainabledevelopment/health/

(14)  https://www.mcgill.ca/newsroom/channels/news/widely-used-weed-killer-harming-biodiversity-320906

(15)  Verdrag inzake biologische diversiteit, artikel 3: https://www.cbd.int/convention/articles/?a=cbd-03

(16)  De Commissie kan een vergunning verlenen, maar hoeft dat niet te doen, wanneer er in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten wordt gevonden, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 (artikel 6, lid 3).

(17)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(18)  https://tillymetz.lu/wp-content/uploads/2020/09/Co-signed-letter-MEP-Metz.pdf

(19)  Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal (PB C 270 van 7.7.2021, blz. 2), par. 102.

(20)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0364.


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/61


P9_TA(2022)0064

Buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de EU

Resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2022 over buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (2020/2268(INI))

(2022/C 347/07)

Het Europees Parlement,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”), en met name de artikelen 7, 8, 11, 12, 39, 40, 47 en 52,

gezien het Handvest van de Verenigde Naties, en met name de artikelen 1 en 2,

gezien resolutie 2131 (XX) van 21 december 1965 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, getiteld Verklaring inzake de ontoelaatbaarheid van inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van staten en de bescherming van hun onafhankelijkheid en soevereiniteit,

gezien het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en met name de artikelen 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 16 en 17, alsook het protocol daarbij, met name artikel 3 daarvan,

gezien zijn resolutie van 23 november 2016 over de strategische communicatie van de EU in reactie op negatieve EU-propaganda door derden (1) en zijn aanbeveling van 13 maart 2019 bij het opmaken van de balans ten aanzien van de door de EDEO gegeven follow-up twee jaar na het EP-verslag over strategische communicatie van de EU in reactie op negatieve EU-propaganda door derden (2),

gezien zijn resolutie van 13 juni 2018 over cyberdefensie (3),

gezien de gezamenlijke mededelingen van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 5 december 2018 getiteld “Actieplan tegen desinformatie” (JOIN(2018)0036) en van 14 juni 2019 getiteld “Verslag over de uitvoering van het actieplan tegen desinformatie” (JOIN(2019)0012),

gezien het gezamenlijk werkdocument van 23 juni 2021 over het vijfde voortgangsverslag over de uitvoering van het gezamenlijk kader van 2016 ter bestrijding van hybride bedreigingen, en de gezamenlijke mededeling van 2018 over het opbouwen van weerbaarheid en reactiecapaciteit tegen hybride bedreigingen (SWD(2021)0729),

gezien het actieplan voor Europese democratie (COM(2020)0790),

gezien de mededeling van de Commissie van 3 december 2020 getiteld “Europese media in het digitale decennium: Een actieplan ter ondersteuning van het herstel en de transformatie” (COM(2020)0784),

gezien het wetgevingspakket digitale diensten,

gezien zijn resolutie van 20 oktober 2021, over de Europese media in het digitale decennium: een actieplan ter ondersteuning van het herstel en de transformatie (4),

gezien de praktijkcode betreffende desinformatie van 2018 en de richtsnoeren van 2021 ter versterking van de praktijkcode betreffende desinformatie (COM(2021)0262) en de aanbevelingen inzake de nieuwe praktijkcode betreffende desinformatie die in oktober 2021 door de Europese Groep van regelgevende instanties voor audiovisuele mediadiensten zijn gepubliceerd,

gezien Speciaal verslag 09/2021 van de Europese Rekenkamer getiteld “Desinformatie met gevolgen voor de EU: aangepakt, maar niet beteugeld”,

gezien het voorstel van de Commissie van 16 december 2020 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veerkracht van kritieke entiteiten (COM(2020)0829) en de voorgestelde bijlage bij de Richtlijn,

gezien Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (5) (BDI-screeningverordening) en de richtsnoeren van maart 2020 over de BDI-screeningverordening (C(2020)1981),

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 16 december 2020 getiteld “De EU-strategie inzake cyberbeveiliging voor het digitale tijdperk” (JOIN(2020)0018),

gezien de artikelen van de Commissie Internationaal Recht inzake de aansprakelijkheid van staten voor internationale onrechtmatige daden,

gezien het voorstel van de Commissie van 16 december 2020 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148 (COM(2020)0823),

gezien het EU-instrumentarium van maart 2021 voor risicobeperkende maatregelen inzake de cyberbeveiliging van 5G-netwerken,

gezien Verordening (EU) 2019/881 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging), en inzake de certificering van de cyberbeveiliging van informatie- en communicatietechnologie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 526/2013 (6),

gezien de studies, nota’s en uitgebreide analyses op verzoek van de Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (INGE),

gezien de door zijn Commissie interne markt en consumentenbescherming in samenwerking met andere commissies georganiseerde hoorzitting met Frances Haugen van 8 november 2021,

gezien zijn resolutie van 7 oktober 2021 over de stand van de cyberdefensievermogens van de EU (7),

gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (Sustainable Development Goals — SDG’s) van de Verenigde Naties, en met name SDG 16, die gericht is op de bevordering van vreedzame en inclusieve samenlevingen met het oog op duurzame ontwikkeling,

gezien de toespraak en intentieverklaring in de Staat van de Unie van 2021,

gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN van 10 september 2021 inzake “onze gemeenschappelijke agenda”,

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 10 juni 2020 getiteld “Desinformatie in verband met COVID-19 aanpakken: feiten onderscheiden van fictie” (JOIN(2020)0008),

gezien het besluit van de Raad van 15 november 2021 tot wijziging van de sanctieregeling tegen Belarus ter uitbreiding van de aanwijzingscriteria betreffende personen en entiteiten die hybride aanvallen en de instrumentalisering van mensen door het regime in Belarus organiseren of hieraan meewerken,

gezien zijn besluit van 18 juni 2020 over de instelling van een Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie — bevoegdheden, aantal leden en ambtstermijn (8), aangenomen overeenkomstig artikel 207 van zijn Reglement,

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het verslag aan de Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (A9-0022/2022),

A.

overwegende dat buitenlandse inmenging een ernstige schending vormt van de universele waarden en beginselen waarop de Unie is gegrondvest, zoals menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkheid, solidariteit, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, democratie en de rechtsstaat;

B.

overwegende dat buitenlandse inmenging, manipulatie van informatie en desinformatie een inbreuk vormen op de fundamentele vrijheden van meningsuiting en informatie zoals neergelegd in artikel 11 van het Handvest, en een bedreiging vormen voor deze vrijheden, en de democratische processen in de EU en haar lidstaten, zoals het houden van vrije en eerlijke verkiezingen, ondermijnen; overwegende dat buitenlandse inmenging tot doel heeft een verdraaide en verkeerde voorstelling van de feiten te geven, eenzijdige argumenten op kunstmatige wijze te versterken, informatie in diskrediet te brengen teneinde het politieke debat aan te tasten en uiteindelijk het vertrouwen in het kiesstelsel te ondermijnen, en daarmee ook in het democratische proces zelf;

C.

overwegende dat Rusland zich schuldig maakt aan desinformatie van een ongeëvenaarde kwaadaardigheid en omvang via zowel traditionele mediakanalen als socialemediaplatforms, om zijn burgers in eigen land en de internationale gemeenschap te misleiden aan de vooravond van en tijdens de aanvalsoorlog tegen Oekraïne die Rusland op 24 februari 2022 is begonnen, waaruit blijkt dat zelfs informatie als wapen kan worden ingezet;

D.

overwegende dat elke actie tegen buitenlandse inmenging en manipulatie van informatie zelf de fundamentele vrijheden van meningsuiting en informatie moet eerbiedigen; overwegende dat het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) een sleutelrol speelt bij de evaluatie van de eerbiediging van de grondrechten, met inbegrip van artikel 11 van het Handvest, om onevenredige acties te voorkomen; overwegende dat actoren die zich bezighouden met buitenlandse inmenging en informatiemanipulatie deze vrijheden in hun voordeel misbruiken en dat het daarom van essentieel belang is de preventieve strijd tegen buitenlandse inmenging en informatiemanipulatie op te voeren, aangezien de democratie afhankelijk is van mensen die weloverwogen beslissingen nemen;

E.

overwegende dat is aangetoond dat kwaadwillende en autoritaire buitenlandse overheids- en niet-overheidsactoren, zoals onder meer Rusland, China, gebruikmaken van manipulatie van informatie en andere vormen van bemoeienis om zich in democratische processen in de EU te mengen; overwegende dat deze aanvallen, die deel uitmaken van een strategie voor hybride oorlogvoering en een schending van het internationaal recht vormen, burgers misleiden en bedriegen en hun stemgedrag beïnvloeden, verdeeldheid zaaien, polariseren en misbruik maken van de kwetsbaarheden van samenlevingen, haatzaaiende uitlatingen bevorderen, de situatie van kwetsbare groepen die vaker het slachtoffer worden van desinformatie verergeren, de integriteit van democratische verkiezingen en referenda verstoren, het wantrouwen zaaien in nationale regeringen, overheidsinstanties en de liberale democratische orde en het doel hebben de Europese democratie te destabiliseren, en derhalve een ernstige bedreiging vormen voor de veiligheid en soevereiniteit van de EU;

F.

overwegende dat buitenlandse inmenging een gedragspatroon is dat waarden, democratische procedures, politieke processen en de veiligheid van staten en burgers bedreigt of in potentie negatief beïnvloedt, alsmede het vermogen om uitzonderlijke situaties het hoofd te bieden; overwegende dat deze inmenging een manipulatief karakter heeft en opzettelijk en gecoördineerd wordt uitgevoerd en gefinancierd; overwegende dat degenen die verantwoordelijk zijn voor dergelijke inmenging, met inbegrip van hun gevolmachtigden binnen en buiten hun eigen grondgebied, statelijke of niet-statelijke actoren kunnen zijn en in hun buitenlandse inmenging dikwijls worden bijgestaan door politieke handlangers in de lidstaten die politieke en economische voordelen halen uit het bevoordelen van buitenlandse strategieën; overwegende dat het gebruik door buitenlandse actoren van binnenlandse gevolmachtigden en de samenwerking met binnenlandse bondgenoten de grens tussen buitenlandse en binnenlandse inmenging doet vervagen;

G.

overwegende dat buitenlandse inmenging vele vormen aanneemt, zoals desinformatie, het onderdrukken van informatie, manipulatie van socialemediaplatforms, hun algoritmen, algemene voorwaarden en reclamesystemen, cyberaanvallen, hack-and-leak-operaties om toegang te krijgen tot informatie over stemgerechtigden en zich in te laten met de legitimatie van de verkiezingen, bedreigingen en intimidatie van journalisten, onderzoekers, politici en leden van maatschappelijke organisaties, verkapte donaties en leningen aan politieke partijen, campagnes ten gunste van specifieke kandidaten, organisaties en mediakanalen, nep- of proxymediakanalen en -organisaties, inkapseling en coöptatie van elites, crimineel geld, neppersoonlijkheden en -identiteiten, druk om zelfcensuur uit te oefenen, misbruik van historische, religieuze en culturele narratieven, druk op onderwijs- en culturele instellingen, overname van kritieke infrastructuur, het onder druk zetten van buitenlanders die in de EU wonen, het instrumentaliseren van migranten en spionage; overwegende dat deze tactieken veelal gecombineerd worden toegepast om meer effect te sorteren;

H.

overwegende dat manipulatie van informatie en de verspreiding van desinformatie de economische belangen van statelijke en niet-statelijke actoren en hun gevolmachtigden ten goede kunnen komen en economische afhankelijkheden kunnen creëren die voor politieke doeleinden kunnen worden uitgebuit; overwegende dat buitenlandse inmenging in een wereld van non-kinetische internationale concurrentie bij uitstek als instrument kan worden gebruikt voor het destabiliseren en verzwakken van specifieke tegenhangers, of voor het bevorderen van het eigen concurrentievoordeel door de totstandbrenging van invloedskanalen, afhankelijkheden binnen toeleveringsketens, chantage of dwang; overwegende dat desinformatie directe en indirecte economische schade veroorzaakt die nog niet stelselmatig is beoordeeld op EU-niveau;

I.

overwegende dat misinformatie verifieerbaar onjuiste informatie betreft die niet is bedoeld om schade te berokkenen, terwijl desinformatie verifieerbaar onjuiste of misleidende informatie betreft die opzettelijk wordt gecreëerd, gepresenteerd of verspreid om schade te berokkenen of mogelijk ontwrichtende gevolgen voor de samenleving te bewerkstelligen door het publiek te misleiden, of met het doel om economisch voordeel te behalen;

J.

overwegende dat er binnen de EU overeenstemming moet worden bereikt over gezamenlijke en zeer gedetailleerde definities en methodologieën om het gemeenschappelijk inzicht in de bedreigingen te verbeteren en passende EU-normen te ontwikkelen teneinde het toeschrijven van verantwoordelijkheid en de respons te verbeteren; overwegende dat de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) op dit gebied veel werk heeft verzet; overwegende dat deze definities moeten garanderen dat inmenging van buitenaf niet mogelijk is en de mensenrechten worden geëerbiedigd; overwegende dat samenwerking met gelijkgestemde partners in de betreffende internationale fora bij het opstellen van gemeenschappelijke definities van buitenlandse inmenging met het oog op de vaststelling van internationale normen en standaarden, van het allergrootste belang is; overwegende dat de EU het voortouw moet nemen bij het vaststellen van duidelijke internationale regels voor het toeschrijven van de verantwoordelijkheid bij buitenlandse inmenging;

Noodzaak van een gecoördineerde strategie tegen buitenlandse inmenging

K.

overwegende dat pogingen tot buitenlandse inmenging in de hele wereld toenemen en steeds systemischer en geraffineerder worden, waarbij wijdverbreid gebruikgemaakt wordt van artificiële intelligentie (AI) en de toerekenbaarheid wordt uitgehold;

L.

overwegende dat het de plicht is van de EU en haar lidstaten om alle burgers en infrastructuur, alsook hun democratische stelsels, te beschermen tegen pogingen van buitenlandse inmenging; overwegende dat het de EU en haar lidstaten echter lijkt te ontbreken aan passende en toereikende middelen om deze dreigingen beter te kunnen voorkomen, opsporen, toeschrijven, bestrijden en bestraffen;

M.

overwegende dat veel beleidsmakers, en burgers in het algemeen, zich niet bewust zijn van de realiteit van deze kwesties, hetgeen onbedoeld kan bijdragen tot het ontstaan van nog meer kwetsbaarheden; overwegende dat de kwestie van desinformatiecampagnes bij Europese beleidsmakers niet bovenaan de agenda staat; overwegende dat de hoorzittingen en werkzaamheden van de Bijzondere Commissie INGE hebben bijgedragen tot de publieke erkenning en de contextualisering van deze kwesties en het Europese debat over buitenlandse inmenging met succes hebben ingekaderd; overwegende dat langdurige pogingen vanuit het buitenland om desinformatie te verspreiden reeds hebben bijgedragen tot de opkomst van desinformatie van eigen bodem;

N.

overwegende dat het van cruciaal belang is dat institutionele organen en onafhankelijke analisten en factcheckers in realtime toezicht houden op de stand van zaken met betrekking tot buitenlandse inmenging, doeltreffend hun maatregelen coördineren en informatie uitwisselen, zodat passende actie wordt ondernomen, niet alleen om informatie te verstrekken over actuele kwaadwillige aanvallen, maar ook om deze tegen te gaan; overwegende dat er vergelijkbare aandacht moet uitgaan naar het in kaart brengen van de samenleving en het identificeren van de onderdelen ervan die het meest kwetsbaar en ontvankelijk zijn voor buitenlandse inmenging en desinformatie, en naar het aanpakken van de oorzaken van die kwetsbaarheden;

O.

overwegende dat de eerste prioriteit van de EU-defensie, dat wil zeggen de weerbaarheid van EU-burgers tegen buitenlandse inmenging en manipulatie van informatie, een aanpak op de lange termijn en voor de gehele samenleving vereist, om te beginnen door middel van vroegtijdige voorlichting over en bewustmaking van de problemen;

P.

overwegende dat het noodzakelijk is om op alle bestuurlijke niveaus en sectoren samen te werken en te coördineren tussen de lidstaten, op EU-niveau en met gelijkgestemde landen, alsook met het maatschappelijk middenveld en de particuliere sector, om kwetsbaarheden in kaart te brengen, aanvallen op te sporen en te neutraliseren; overwegende dat het dringend noodzakelijk is de perceptie van bedreigingen te synchroniseren met de nationale veiligheid;

Weerbaarheid opbouwen door situationeel bewustzijn, mediawijsheid en informatiegeletterdheid, mediapluriformiteit, onafhankelijke journalistiek en onderwijs

Q.

overwegende dat situationeel bewustzijn, krachtige democratische stelsels, een sterke rechtsstaat, een levendig maatschappelijk middenveld, vroegtijdige waarschuwingen en dreigingsevaluatie de eerste stappen zijn om manipulatie van informatie en inmenging tegen te gaan; overwegende dat, ondanks alle vooruitgang die is geboekt bij de bewustmaking van buitenlandse inmenging, veel mensen, waaronder beleidsmakers en ambtenaren die werkzaam zijn in de potentieel betrokken domeinen, zich nog steeds niet bewust zijn van de potentiële risico’s die verbonden zijn aan buitenlandse inmenging en niet weten hoe zij die kunnen aanpakken;

R.

overwegende dat hoogwaardige, duurzaam en transparant gefinancierde en onafhankelijke nieuwsmedia en professionele journalistiek essentieel zijn voor de vrijheid en de pluriformiteit van de media en voor de rechtsstaat, en derhalve een pijler van de democratie en de beste remedie tegen desinformatie vormen; overwegende dat sommige buitenlandse actoren misbruik maken van de westerse mediavrijheid om desinformatie te verspreiden; overwegende dat professionele media en de traditionele journalistiek, als bron van kwaliteitsvolle informatie, voor moeilijke tijden staan in het digitale tijdperk; overwegende dat hoogwaardig onderwijs en hoogwaardige opleidingen journalistiek binnen en buiten de EU nodig zijn om waardevolle journalistieke analysen en hoge redactionele normen te kunnen voortbrengen te waarborgen; overwegende dat de EU journalistiek in de digitale omgeving moet blijven steunen; overwegende dat wetenschappelijk onderbouwde communicatie een belangrijke rol moet spelen;

S.

overwegende dat de media met een onafhankelijke redactie een essentiële en onvervangbare rol vervullen bij het leveren van hoogwaardige en onpartijdige informatiediensten aan het grote publiek en moeten worden beschermd tegen kwaadwillige inkapseling en worden versterkt als een fundamentele pijler in de strijd tegen desinformatie;

T.

overwegende dat verschillende belanghebbenden en instellingen verschillende methoden en definities hanteren om buitenlandse inmenging te analyseren — alle met een verschillende mate van begrijpelijkheid — en overwegende dat deze verschillen vergelijkbare monitoring, analyse en beoordeling van het dreigingsniveau in de weg kunnen staan, hetgeen gezamenlijk optreden bemoeilijkt; overwegende dat er behoefte is aan een EU-definitie en -methodologie om de gemeenschappelijke dreigingsanalyse te verbeteren;

U.

overwegende dat terminologie die zich toespitst op inhoud — zoals nep- of misleidend nieuws, onjuiste informatie en desinformatie — moet worden aangevuld met terminologie die zich toespitst op gedrag, teneinde het probleem adequaat aan te pakken; overwegende dat deze terminologie moet worden geharmoniseerd en zorgvuldig in acht moet worden genomen;

V.

overwegende dat opleiding in media- en digitale geletterdheid en bewustmaking, zowel voor kinderen als volwassenen, belangrijke instrumenten zijn om burgers weerbaarder te maken tegen pogingen van inmenging in de informatieruimte en om manipulatie en polarisatie te vermijden; overwegende dat samenlevingen met een hoog niveau van mediageletterdheid over het algemeen weerbaarder zijn tegen pogingen tot buitenlandse inmenging; overwegende dat journalistieke werkmethoden zoals constructieve journalistiek het vertrouwen van burgers in de journalistiek kunnen helpen versterken;

W.

overwegende dat manipulatie van informatie vele vormen kan aannemen, zoals het verspreiden van desinformatie en volledig onwaar nieuws, het verdraaien van feiten, narratieven en voorstellingen van meningen, het onderdrukken van bepaalde informatie of meningen, het uit de context halen van informatie, het manipuleren van gevoelens van mensen, het bevorderen van haatzaaiende uitlatingen, het bevorderen van sommige meningen ten koste van andere en het intimideren van mensen om hen het zwijgen op te leggen; overwegende dat de manipulatie van informatie onder meer tot doel heeft chaos te creëren om het afbrokkelen van vertrouwen van de burgers in de oude en nieuwe “poortwachters” van informatie aan te moedigen; benadrukt dat er een dunne scheidingslijn bestaat tussen de vrijheid van meningsuiting en de bevordering van haatzaaiende uitlatingen en desinformatie, die niet mag worden misbruikt;

X.

wijst erop dat onder meer Azerbeidzjan, China, Turkije en Rusland het hebben gemunt op journalisten en tegenstanders in de Europese Unie, zoals de zaak van de Azerbeidzjaanse blogger en oppositiefiguur Mahammad Mirzali in Nantes of de Turkse journalist Erk Acarer in Berlijn;

Y.

overwegende dat er concreet bewijs bestaat dat de democratische processen van de EU doelwit zijn en inmenging ondervinden van desinformatiecampagnes die de democratische idealen en grondrechten op de proef stellen; overwegende dat desinformatie over onderwerpen zoals gender, lgbtiq+, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, en minderheden een vorm van desinformatie is die een bedreiging vormt voor de mensenrechten, de digitale en politieke rechten ondermijnt, alsook de veiligheid en beveiliging van de doelwitten ervan, en tweespalt en verdeeldheid zaait tussen de lidstaten; overwegende dat vrouwelijke politieke kandidaten tijdens verkiezingscampagnes onevenredig vaak het doelwit zijn van seksistische narratieven, hetgeen ertoe kan leiden dat vrouwen worden ontmoedigd deel te nemen aan democratische processen; overwegende dat de daders van dergelijke desinformatiecampagnes, onder het mom van bevordering van “traditionele” of “conservatieve” waarden, strategische samenwerkingsverbanden aangaat met lokale partners teneinde toegang te krijgen tot informatie op lokaal niveau, en naar verluidt miljoenen euro’s aan buitenlandse financiering ontvangt;

Z.

overwegende dat ook elk onderdeel binnen de samenleving en elk individu, naast overheidsorganen, journalisten en de particuliere sector, een belangrijke rol te vervullen hebben om verspreiding van desinformatie te identificeren en een halt toe te roepen en mensen in hun omgeving die gevaar lopen, te waarschuwen; overwegende dat het maatschappelijk middenveld, de academische wereld en journalisten al sterk hebben bijgedragen aan de bewustmaking van het publiek en de vergroting van de maatschappelijke weerbaarheid, onder meer in samenwerking met confraters in partnerlanden;

AA.

overwegende dat maatschappelijke organisaties die de stemmen van minderheden vertegenwoordigen en mensenrechtenorganisaties in heel Europa nog altijd ondergefinancierd zijn, ondanks het feit dat zij een cruciale rol spelen op het gebied van bewustmaking en het tegengaan van desinformatie; overwegende dat maatschappelijke organisaties over passende middelen moeten beschikken om hun rol te vervullen bij het beperken van de gevolgen van buitenlandse inmenging;

AB.

overwegende dat het belangrijk is gemakkelijk en tijdig toegang te hebben tot op feiten gebaseerde informatie uit betrouwbare bronnen wanneer desinformatie zich begint te verspreiden;

AC.

overwegende dat het noodzakelijk is gevallen van buitenlandse inmenging en pogingen van manipulatie van de informatiesfeer snel op te sporen om deze tegen te gaan; overwegende dat EU-inlichtingenanalyses en situationeel bewustzijn afhankelijk zijn van de bereidheid van de lidstaten om informatie uit te wisselen; overwegende dat de voorzitter van de Commissie heeft voorgesteld een EU-centrum voor gezamenlijk situationeel bewustzijn tot stand te brengen; overwegende dat preventie en proactieve maatregelen, waaronder prebunking en een gezond informatie-ecosysteem, vele malen doeltreffender blijken te zijn dan factchecking en debunking die een veel lager bereik blijken te hebben dan de oorspronkelijke desinformatie; overwegende dat de EU en haar lidstaten momenteel niet over voldoende middelen beschikken om dergelijke maatregelen te treffen; overwegende dat nieuwe op AI gebaseerde analytische instrumenten, zoals het Litouwse Debunk.eu, kunnen helpen aanvallen op te sporen, kennis te delen en het publiek te informeren;

AD.

overwegende dat desinformatie gedijt in een omgeving van een zwak of versplinterd discours op nationaal of EU-niveau en in gepolariseerde en emotionele debatten, waarbij zwakke punten en vooroordelen in de samenleving en bij individuen worden uitgebuit, en overwegende dat desinformatie het publieke debat rond verkiezingen en andere democratische processen verstoort en het voor burgers moeilijk kan maken om weloverwogen keuzes te maken;

Buitenlandse inmenging met behulp van onlineplatforms

AE.

overwegende dat onlineplatforms gemakkelijk toegankelijke en betaalbare instrumenten kunnen zijn voor degenen die zich bezighouden met manipulatie van informatie en andere vormen van inmenging, zoals haatzaaien en pesten, het aantasten van de gezondheid en veiligheid van onze onlinegemeenschappen, het monddood maken van opposanten, spionage of de verspreiding van desinformatie; overwegende dat is gebleken dat de werking ervan gepolariseerde en extreme opvattingen in de hand werkt die ten koste gaan van op feiten gebaseerde informatie; overwegende dat platforms ook belangen hebben en niet persé neutraal zijn bij de behandeling van informatie; overwegende dat sommige onlineplatforms in hoge mate profiteren van het systeem dat verdeeldheid, extremisme en polarisatie versterkt; overwegende dat onlineruimte net zo belangrijk is geworden voor onze democratie als fysieke ruimte en daarom overeenkomstige regels nodig heeft;

AF.

overwegende dat platforms de verspreiding van onjuiste informatie en desinformatie op een ongekende en problematische manier hebben versneld en verergerd; overwegende dat onlineplatforms de stroom van online-informatie en -reclame controleren, dat platforms algoritmen ontwerpen en gebruiken om deze stromen te controleren en dat platforms niet transparant zijn, niet over geschikte procedures beschikken voor identiteitscontrole, gebruikmaken van onduidelijke en vage terminologie, en zeer weinig of geen informatie delen over het ontwerp, het gebruik en de effecten van deze algoritmen; overwegende dat het verslavende element van de algoritmen van onlineplatforms een ernstig probleem voor de volksgezondheid heeft gecreëerd dat moet worden aangepakt; overwegende dat onlineplatforms verantwoordelijk moeten zijn voor de schadelijke gevolgen van hun diensten, aangezien sommige platforms zich bewust waren van de tekortkomingen in hun algoritmen — met name hun rol bij het verspreiden van verdeeldheid zaaiende inhoud — maar nalieten deze tekortkomingen aan te pakken om zoveel mogelijk winst te behalen, zoals door klokkenluiders werd onthuld;

AG.

overwegende dat de premiers van Estland, Letland, Litouwen en Polen naar aanleiding van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne op 27 februari 2022 een brief hebben gestuurd naar de CEO’s van de socialemediaplatforms van de grote technologiebedrijven (Twitter, Alphabet, YouTube en Meta), waarin zij onder meer opriepen tot de opschorting van accounts die oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid behandelen en verheerlijken, tot een versterkte inhoudsmoderatie in het Russisch en Oekraïens, tot de volledige en onmiddellijke afsluiting van alle accounts die desinformatie van de Russische en Belarussische regering verspreiden, en tot assistentie aan gebruikers die betrouwbare informatie over de oorlog in Oekraïne proberen te vinden;

AH.

overwegende dat er sprake is van inmenging en campagnes voor manipulatie van informatie die gericht zijn tegen allerlei maatregelen om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan — waaronder vaccinatie in de hele EU — en dat onlineplatforms hun optreden daartegen niet hebben gecoördineerd en mogelijk zelfs hebben bijgedragen aan deze verspreiding; overwegende dat dergelijke desinformatie levensbedreigend kan zijn wanneer mensen ervan wordt weerhouden te worden gevaccineerd of onjuiste behandelingen worden aangeprezen; overwegende dat de pandemie de systemische strijd tussen de democratie en het autoritarisme heeft verergerd, hetgeen autoritaire overheids- en niet-overheidsactoren, zoals China en Rusland, ertoe heeft aangezet een brede waaier aan openlijke en heimelijke instrumenten in te zetten in hun streven naar het destabiliseren van hun democratische tegenhangers; overwegende dat uit de “Facebook Papers” is gebleken dat het platform vaccingerelateerde desinformatie, ook in de Engelse taal, niet heeft aangepakt; overwegende dat de situatie nog slechter is waar het vaccingerelateerde desinformatie betreft die niet in het Engels is opgesteld; overwegende dat dit probleem alle platforms betreft;

AI.

overwegende dat talrijke in de EU geregistreerde verkopers niet-authentieke “likes”, volgers, opmerkingen en “shares” verkopen aan actoren die hun zichtbaarheid online op kunstmatige wijze willen vergroten; overwegende dat het onmogelijk is legitiem gebruik van dergelijke diensten vast te stellen, terwijl schadelijk gebruik onder meer bestaat uit het manipuleren van verkiezingen en andere democratische processen, het bevorderen van zwendel, het posten van negatieve beoordelingen van producten van concurrenten, het bedriegen van adverteerders en het creëren van een neppubliek voor het bepalen van de conversatie, voor persoonlijke aanvallen en voor het op kunstmatige wijze versterken van bepaalde standpunten waar anders geen aandacht aan zou worden besteed; overwegende dat buitenlandse regimes, zoals Rusland en China, deze online-instrumenten op grote schaal gebruiken om het publieke debat in Europese landen te beïnvloeden; overwegende dat desinformatie de Europese democratie kan destabiliseren;

AJ.

overwegende dat sociale platforms, digitale apparaten en toepassingen immense hoeveelheden zeer gedetailleerde persoonlijke en vaak gevoelige gegevens over elke gebruiker verzamelen en opslaan; overwegende dat dergelijke gegevens kunnen worden gebruikt om gedragstendensen te voorspellen, cognitieve vooroordelen te versterken en richting te geven aan de besluitvorming, zoals is gebleken uit het schandaal rondom Cambridge Analytica; overwegende dat dergelijke gegevens voor commerciële doeleinden worden misbruikt; overwegende dat datalekken herhaaldelijk voorkomen, hetgeen ten koste gaat van de veiligheid van de slachtoffers van dergelijke lekken, en gegevens op de zwarte markt kunnen worden verkocht; overwegende dat dergelijke databanken goudmijnen kunnen zijn voor kwaadwillende actoren die groepen of individuen in het vizier willen nemen;

AK.

overwegende dat in het algemeen platforms zo zijn ingericht dat gewaarborgd wordt dat de keuze om gegevens niet te delen niet-intuïtief, omslachtig en tijdrovend is in vergelijking met de keuze om gegevens wel te delen;

AL.

overwegende dat onlineplatforms in de meeste aspecten van ons leven zijn geïntegreerd en de verspreiding van informatie op platforms een enorme invloed kan hebben op ons denken en ons gedrag, bijvoorbeeld als het gaat om onze stemvoorkeuren of ons stemgedrag, economische en sociale keuzes, en de keuze van informatiebronnen, en dat deze doorslaggevende keuzes van publiek belang vandaag de dag in feite worden bepaald door de commerciële belangen van particuliere bedrijven;

AM.

overwegende dat mechanismen voor algoritmische curatie en andere kenmerken van socialemediaplatforms zijn opgezet om een zo groot mogelijke betrokkenheid tot stand te brengen; overwegende dat herhaaldelijk is gemeld dat deze kenmerken polarisatie en radicalisering van inhoud in de hand werken, discriminerende inhoud bevorderen en gebruikers in gelijkgestemde gemeenschappen houden; overwegende dat dit leidt tot de geleidelijke radicalisering van platformgebruikers en tot de conditionering en vervuiling van collectieve discussieprocessen, in plaats van tot de bescherming van democratische processen en individuen; overwegende dat ongecoördineerde acties door platforms hebben gezorgd voor discrepanties in hun acties en voor een situatie waarin desinformatie tussen platforms kan worden verspreid; overwegende dat het bedrijfsmodel om geld te genereren door de verspreiding van polariserende informatie en het ontwerpen van algoritmen platforms een gemakkelijk doelwit maken voor manipulatie door vijandige buitenlandse actoren; overwegende dat socialemediaplatforms op een andere manier kunnen worden ingericht teneinde een gezondere online publieke ruimte te bevorderen;

AN.

overwegende dat het creëren van deepfake audio- en audiovisueel materiaal steeds eenvoudiger wordt met de intrede van betaalbare en gebruiksvriendelijke technologieën, en dat de verspreiding van dergelijk materiaal een exponentieel groeiend probleem is; overwegende dat 90 % van het onderzoek momenteel is gericht op de ontwikkeling van deepfake materiaal en slechts 10 % op de opsporing ervan;

AO.

overwegende dat zelfreguleringssystemen zoals de praktijkcode betreffende desinformatie van 2018 tot verbeteringen hebben geleid; overwegende dat het vertrouwen op de goede wil van platforms echter niet werkt noch doeltreffend is en weinig betekenisvolle gegevens over hun totale impact heeft opgeleverd; overwegende dat platforms daarnaast individuele maatregelen hebben genomen, in verschillende mate en met verschillende effecten, zodat er achterdeurtjes zijn ontstaan en inhoud wel wordt verwijderd maar elders kan worden verspreid; overwegende dat er behoefte is aan een reeks duidelijke regels en sancties zodat de praktijkcode voldoende effect op de onlineomgeving kan hebben;

AP.

overwegende dat het actieplan voor Europese democratie tot doel heeft de praktijkcode van 2018 te versterken, een stap weg vormt van de zelfregulerende aanpak, en erop gericht is om samen met de wet inzake digitale diensten meer garanties en bescherming voor gebruikers in te voeren, door de autonomie te verhogen en de passiviteit met betrekking tot de aangeboden diensten te doorbreken, maatregelen in te voeren die bedrijven tot meer transparantie en verantwoording dwingen en platforms meer verplichtingen op te leggen;

AQ.

overwegende dat de huidige acties tegen desinformatiecampagnes op onlineplatforms niet doeltreffend of afschrikkend zijn en platforms de mogelijkheid bieden discriminatoire en kwaadwillende inhoud te blijven bevorderen;

AR.

overwegende dat platforms aanzienlijk minder middelen besteden aan inhoudsbeheer in weinig gesproken talen, en zelfs in veel gesproken niet-Engelse talen, in vergelijking met Engelstalige inhoud;

AS.

overwegende dat de klachten- en beroepsprocedures van platforms over het algemeen ontoereikend zijn;

AT.

overwegende dat in de afgelopen maanden verschillende grote spelers zich aan censuurregels hebben gehouden, bijvoorbeeld tijdens de Russische parlementsverkiezingen in september 2021, toen Google en Apple Smart Voting-apps uit hun appstores in Rusland haalden;

AU.

overwegende dat het gebrek aan transparantie met betrekking tot de algoritmische keuzes van platforms het onmogelijk maakt om beweringen te valideren van platforms over wat zij doen om manipulatie van informatie en inmenging tegen te gaan en over de effecten van hun acties; overwegende dat er discrepanties bestaan tussen de effecten van hun inspanningen zoals vermeld in hun jaarlijkse zelfevaluaties en hun daadwerkelijke doeltreffendheid, zoals blijkt uit de recent uitgebrachte “Facebook Papers”;

AV.

overwegende dat de niet-transparante aard van gerichte reclame ertoe leidt dat enorme hoeveelheden onlinereclame van gerenommeerde merken, soms zelfs van overheidsinstellingen, terechtkomen op websites die haatzaaiende uitlatingen en desinformatie verspreiden, en de groei van deze websites financieren, zonder medeweten of toestemming van de adverteerders;

AW.

overwegende dat de markt voor onlinereclame wordt beheerst door een klein aantal grote reclametechnologiebedrijven die de markt samen in handen heeft, met Google en Facebook als de grootste spelers; overwegende dat deze hoge marktconcentratie bij enkele bedrijven gepaard gaat met een grote machtsongelijkheid; overwegende dat het gebruik van clickbait-technieken en de macht van dit kleine aantal actoren om te bepalen welke inhoud geld oplevert en welke niet, hoewel de algoritmen die zij gebruiken het verschil tussen desinformatie en normale nieuwsinhoud niet kunnen maken, een bedreiging vormen voor gediversifieerde media; overwegende dat de markt voor gerichte reclame zeer ondoorzichtig is; overwegende dat reclametechnologiebedrijven merken dwingen op te draaien voor hun nalatigheid bij het monitoren van waar de reclame wordt geplaatst;

Kritieke infrastructuur en strategische sectoren

AX.

overwegende dat de beheersing van bedreigingen van kritieke infrastructuur — vooral wanneer die deel uitmaken van een gesynchroniseerde, kwaadaardige hybride strategie — gecoördineerde en gezamenlijke inspanningen vergt in alle sectoren, op verschillende niveaus — EU, nationaal, regionaal en lokaal — en op verschillende tijden;

AY.

overwegende dat de Commissie een nieuwe richtlijn heeft voorgesteld om de veerkracht van kritieke entiteiten die essentiële diensten in de EU verlenen, te vergroten, waaronder een voorgestelde lijst van nieuwe soorten kritieke infrastructuur; overwegende dat de lijst van diensten in de bijlage bij de richtlijn zal worden opgenomen;

AZ.

overwegende dat de toenemende mondialisering van de arbeidsverdeling en van productieketens heeft geleid tot productie- en vaardigheidslacunes in belangrijke sectoren in de gehele Unie; overwegende dat dit heeft geleid tot een grote afhankelijkheid van de EU van de invoer uit het buitenland van veel essentiële producten en primaire activa, die ingebouwde kwetsbaarheden kunnen bevatten; overwegende dat veerkracht van toeleveringsketens een van de prioriteiten van de besluitvormers van de EU moet zijn;

BA.

overwegende dat buitenlandse directe investeringen (BDI’s) — investeringen door derde landen en buitenlandse ondernemingen — in strategische sectoren in de EU, maar ook in naburige gebieden, zoals de Westelijke Balkan, met name de verwerving van kritieke structuren door China, de afgelopen jaren een steeds grotere bron van zorg zijn geworden, gezien het toenemende belang van het verband tussen handel en veiligheid; overwegende dat deze investeringen het risico met zich meebrengen dat economische afhankelijkheid ontstaat en dat er in belangrijke productie- en industriële sectoren kennis verloren gaat;

BB.

overwegende dat de open strategische autonomie van de EU de zeggenschap over de Europese strategische infrastructuur vereist; overwegende dat de Commissie en de lidstaten hun bezorgdheid hebben geuit over de veiligheid van en de controle op technologieën en infrastructuur in Europa;

Buitenlandse inmenging tijdens verkiezingsprocessen

BC.

overwegende dat kwaadwillende actoren die inmenging in verkiezingsprocessen nastreven, gebruikmaken van de openheid en het pluralisme van onze samenlevingen als strategische kwetsbaarheid teneinde democratische processen en de veerkracht van de EU en haar lidstaten aan te tasten; overwegende dat buitenlandse inmenging in het kader van verkiezingsprocessen gevaarlijker wordt naarmate burgers opnieuw en meer betrokken zijn bij conventionele politieke participatie;

BD.

overwegende dat de specifieke aard van buitenlandse inmenging in verkiezingsprocessen en het gebruik van nieuwe technologieën in dit kader, alsmede de potentiële effecten ervan, bijzonder gevaarlijke bedreigingen voor de democratie vormen; overwegende dat buitenlandse inmenging in verkiezingsprocessen aanzienlijk verder reikt dan “informatieoorlog” op sociale media waarin specifieke kandidaten worden gesteund, databanken het doelwit zijn van hacking om toegang te krijgen tot informatie over geregistreerde kiezers, en de normale werking, het concurrentievermogen en de legitimiteit van het verkiezingsproces rechtstreeks verstoort; overwegende dat buitenlandse inmenging tot doel heeft twijfel, onzekerheid en wantrouwen te creëren en niet alleen de uitslag van de verkiezingen te wijzigen, maar het gehele verkiezingsproces te delegitimeren;

Heimelijke financiering van politieke activiteiten door buitenlandse actoren en donateurs

BE.

overwegende dat uit solide bewijsmateriaal blijkt dat buitenlandse actoren zich actief hebben bemoeid met het democratisch functioneren van de EU en haar lidstaten, met name tijdens verkiezingsperioden en referenda, door middel van geheime financieringsoperaties;

BF.

overwegende dat bijvoorbeeld Rusland, China en andere autoritaire regimes meer dan 300 miljoen USD naar 33 landen hebben gesluisd om zich te mengen in democratische processen, en dat ook andere actoren zoals Iran en Venezuela, uit het Midden-Oosten en uiterst rechts in de VS betrokken zijn geweest bij verkapte financiering; overwegende dat deze trend duidelijk versnelt; overwegende dat in de helft van deze gevallen het om acties van Rusland in Europa gaat; overwegende dat corruptie en illegale witwaspraktijken bronnen van politieke financiering uit autoritaire derde landen zijn;

BG.

overwegende dat door buitenlandse donateurs op niet-transparante wijze ontwikkelde media-instrumenten zeer effectief worden voor het verzamelen van grote aantallen volgers en het creëren van betrokkenheid;

BH.

overwegende dat deze operaties extremistische, populistische en anti-Europese politieke partijen en bepaalde andere partijen en personen of bewegingen financieren die het verdiepen van de maatschappelijke versplintering en het ondermijnen van de legitimiteit van Europese en nationale overheden beogen; overwegende dat dit heeft bijgedragen aan het vergroten van het bereik van die partijen of bewegingen;

BI.

overwegende dat Rusland toenadering zoekt met partijen, personen en bewegingen om spelers binnen de EU-instellingen te gebruiken om Russische standpunten en proxyregeringen te legitimeren, te lobbyen voor verlichting van sancties en de gevolgen van internationaal isolement te verzachten; overwegende dat partijen zoals de Oostenrijkse Freiheitliche Partei Österreichs, het Franse Rassemblement National en de Italiaanse Lega Nord samenwerkingsovereenkomsten hebben gesloten met de partij Verenigd Rusland van de Russische president Vladimir Poetin en nu worden geconfronteerd met beschuldigingen in de media dat zij bereid zijn politieke financiering van Rusland te aanvaarden; overwegende dat andere Europese partijen, zoals de Duitse Alternative für Deutschland (AfD), de Hongaarse Fidesz en Jobbik, en de brexitpartij in het VK naar verluidt ook nauw contact hebben met het Kremlin, en dat de AfD en Jobbik werkzaam zijn geweest als zogenaamde “verkiezingswaarnemers” in door het Kremlin gecontroleerde verkiezingen, bijvoorbeeld in Donetsk en Loegansk in Oost-Oekraïne, om door Rusland gesponsorde verkiezingen te monitoren en te legitimeren; overwegende dat bevindingen over de nauwe en regelmatige contacten tussen Russische functionarissen en vertegenwoordigers van een groep Catalaanse separatisten in Spanje, alsook tussen Russische functionarissen en de grootste particuliere donor van de brexitcampagne Vote Leave, een diepgaand onderzoek vereisen en deel uitmaken van de bredere strategie van Rusland om elke gelegenheid aan te grijpen om het debat te manipuleren teneinde destabilisatie te bevorderen;

BJ.

overwegende dat de Groep van Staten tegen Corruptie (Greco) van de Raad van Europa, en de Commissie van Venetië reeds uiteenlopende aanbevelingen hebben gedaan om de reikwijdte van mogelijke inmenging door buitenlandse actoren door middel van politieke financiering in te perken;

BK.

overwegende dat kieswetgeving — met name bepalingen inzake de financiering van politieke activiteiten — niet voldoende gecoördineerd wordt op EU-niveau en derhalve ruimte laat voor ondoorzichtige financieringsmethoden door buitenlandse actoren; overwegende dat de wettelijke definities van politieke donaties te beperkt zijn, waardoor bijdragen in natura van buitenlandse actoren in de Europese Unie mogelijk zijn;

BL.

overwegende dat politieke onlinereclame in sommige lidstaten niet onderworpen is aan de regels voor politieke offlinereclame; overwegende dat sprake is van een ernstig gebrek aan transparantie in politieke onlinereclame, waardoor het voor regelgevers onmogelijk is bestedingslimieten te handhaven en illegale financieringsbronnen te voorkomen, met mogelijk rampzalige gevolgen voor de integriteit van onze kiesstelsels;

BM.

overwegende dat een gebrek aan transparantie inzake financiering een klimaat schept voor corruptie, die vaak samengaat met buitenlandse financiering en investeringen;

BN.

overwegende dat Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 van 22 oktober 2014 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen (9) wordt herzien om een grotere mate van transparantie te bereiken wat de financiering van politieke activiteiten betreft;

BO.

overwegende dat de rol van politieke stichtingen in de laatste jaren is toegenomen, dat deze stichtingen meestal een positieve rol in de politiek vervullen alsmede voor het versterken van de democratie, maar dat zij in sommige gevallen tot een onvoorspelbaarder middel kunnen uitgroeien voor kwaadwillige vormen van financiering en indirecte inmenging;

BP.

overwegende dat moderne technologieën en digitale activa, zoals cryptovaluta, worden gebruikt om illegale financiële transacties met politieke actoren en politieke partijen te verhullen;

Cyberbeveiliging en weerbaarheid tegen cyberaanvallen

BQ.

overwegende dat het aantal cyberaanvallen en cybergerelateerde incidenten onder leiding van vijandige overheids- en niet-overheidsactoren de afgelopen jaren is toegenomen; overwegende dat verschillende cyberaanvallen — zoals de wereldwijde spear-phishing-aanvallen gericht tegen strategische vaccinopslagplaatsen en de cyberaanvallen tegen het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), de Europese Bankautoriteit, het Noorse parlement en talloze anderen — te herleiden zijn tot door de staat gesteunde hackersgroepen, die voornamelijk verbonden zijn aan de Russische en Chinese overheden;

BR.

overwegende dat de Europese Unie zich inzet voor de toepassing van het bestaande internationale recht in de cyberruimte, met name het Handvest van de Verenigde Naties; overwegende dat kwaadwillige buitenlandse actoren misbruik maken van het ontbreken van een sterk internationaal rechtskader op cybergebied;

BS.

overwegende dat de samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van cyberdefensie in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO), met inbegrip van de oprichting van snellereactieteams bij cyberincidenten, is toegenomen; overwegende dat in de werkprogramma’s van het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie inlichtingen (EDIDP), beveiligde communicatie en cyberdefensie zijn opgenomen; overwegende dat de huidige capaciteit om cyberdreigingen het hoofd te bieden beperkt is door de schaarse personele en financiële middelen, bijvoorbeeld in kritieke structuren zoals ziekenhuizen; wijst erop dat de EU heeft toegezegd in het kader van het programma Digitaal Europa 1,6 miljard EUR te zullen investeren (10) in de responsecapaciteit en de uitrol van instrumenten voor cyberbeveiliging ten behoeve van overheidsdiensten, bedrijven en particulieren, en de samenwerking tussen de publieke en de private sector te zullen bevorderen;

BT.

overwegende dat lacunes in en versnippering van de capaciteiten en strategieën van de EU op cybergebied een steeds groter probleem worden, zoals de Europese Rekenkamer heeft opgemerkt (11); overwegende dat het EU-instrumentarium voor cyberdiplomatie, dat in mei 2019 is opgezet, de toegevoegde waarde heeft aangetoond van een gezamenlijke diplomatieke reactie van de EU op kwaadwillige cyberactiviteiten; overwegende dat de Raad op 30 juli 2020 voor het eerst heeft besloten beperkende maatregelen op te leggen tegen particulieren, entiteiten en instanties die verantwoordelijk zijn voor of betrokken zijn bij diverse cyberaanvallen;

BU.

overwegende dat surveillanceprogramma’s, zoals Pegasus, illegaal en op grote schaal gebruikt worden door buitenlandse overheidsactoren om journalisten, mensenrechtenactivisten, academici, overheidsfunctionarissen en politici, waaronder Europese staatshoofden, in het vizier te krijgen; overwegende dat de lidstaten ook gebruik hebben gemaakt van de spyware voor surveillance;

Bescherming van de lidstaten, instellingen, agentschappen, delegaties en missies van de EU

BV.

overwegende dat het gedecentraliseerde en multinationale karakter van de EU-instellingen, waaronder hun missies en operaties, steeds meer een doelwit wordt en wordt uitgebuit door kwaadwillende buitenlandse actoren die verdeeldheid in de EU willen zaaien; overwegende dat er sprake is van een algeheel gebrek aan een veiligheidscultuur bij de Europese instellingen, hoewel het onmiskenbare doelwitten zijn; overwegende dat het Parlement als democratisch verkozen EU-instelling voor specifieke uitdagingen staat; overwegende dat uit verschillende gevallen is gebleken dat de EU-instellingen kwetsbaar lijken te zijn voor buitenlandse infiltratie; overwegende dat de veiligheid van het EU-personeel moet worden gewaarborgd;

BW.

overwegende dat de Unie zich prioritair moet uitrusten met krachtige en coherente crisisbeheersingsprocedures; overwegende dat aanvullende opleiding moet worden aangeboden om de paraatheid van het personeel te vergroten;

BX.

overwegende dat verschillende EU-instellingen onlangs het doelwit zijn geweest van cyberaanvallen, hetgeen de noodzaak beklemtoont van een sterke interinstitutionele samenwerking op het gebied van het opsporen, monitoren en delen van informatie tijdens cyberaanvallen en/of met het oog op het voorkomen ervan, ook tijdens missies en operaties in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB); overwegende dat de EU en de lidstaten regelmatig gezamenlijke oefeningen moeten organiseren, om zwakke plekken te identificeren en de nodige maatregelen te nemen;

Inmenging via het inkapselen van elites, nationale diaspora, universiteiten en culturele evenementen

BY.

overwegende dat een aantal politici, waaronder voormalige hooggeplaatste Europese politici en ambtenaren, door onder controle van buitenlandse, autoritaire staten staande nationale of particuliere bedrijven zijn ingehuurd of gecoöpteerd, in ruil voor hun kennis ten koste van de belangen van de burgers van de EU en haar lidstaten;

BZ.

overwegende dat enkele landen bijzonder actief zijn op het gebied van inkapseling en coöptatie van elites, met name Rusland en China, maar ook Saudi-Arabië en andere golfstaten, waarbij bijvoorbeeld de voormalige Duitse bondskanselier Gerhard Schröder en voormalig premier van Finland Paavo Lipponen zich beiden bij Gazprom hebben aangesloten om de aanvraagprocedure voor Nord Stream 1 en 2 te versnellen, voormalig Oostenrijks minister van Buitenlandse Zaken Karin Kneissl benoemd is tot bestuurslid van Rosneft, voormalig premier van Frankrijk François Fillon benoemd is tot bestuurslid van Zaroubejneft, voormalig premier van Frankrijk Jean-Pierre Raffarin actief betrokken is bij de bevordering van Chinese belangen in Frankrijk, voormalig Tsjechisch commissaris Štefan Füle werkzaam is geweest bij CEFC China Energy, voormalig premier van Finland Esko Aho nu lid is van de raad van bestuur van de Kremlin Sherbank, voormalig Frans minister belast met de betrekkingen met het parlement Jean-Marie Le Guen lid is van de raad van bestuur van Huawei Frankrijk of voormalig premier van België Yves Leterme medevoorzitter is van het Chinees investeringsfonds ToJoy, en vele andere hooggeplaatste politici en functionarissen die soortgelijke rollen vervullen;

CA.

overwegende dat economische lobbystrategieën kunnen worden gecombineerd met doelstellingen op het gebied van buitenlandse inmenging; overwegende dat volgens het verslag van de OESO over lobbyen in de 21e eeuw (12) alleen de VS, Australië en Canada regels hebben die betrekking hebben op buitenlandse invloed; overwegende dat er een ernstig gebrek is aan juridisch bindende regels en handhaving van het lobbyregister van de EU, waardoor het praktisch onmogelijk is om lobbyactiviteiten van buiten de EU te volgen; overwegende dat er momenteel geen toezicht kan worden gehouden op lobbyactiviteiten in lidstaten, die via de Europese Raad invloed uitoefenen op wetgeving en buitenlands beleid; overwegende dat de regels inzake lobbyactiviteiten in de EU voornamelijk gericht zijn op persoonlijk contact en geen rekening houden met het hele ecosysteem van verschillende soorten lobbyactiviteiten in Brussel; overwegende dat ook landen als China en Rusland, maar ook Qatar, de Verenigde Arabische Emiraten en Turkije veel hebben geïnvesteerd in lobbyactiviteiten in Brussel;

CB.

overwegende dat het trachten instrumentaliseren van kwetsbare groepen, waaronder de nationale minderheden en diasporagemeenschappen die op het grondgebied van de EU wonen, een belangrijk element vormt van de buitenlandse inmengingsstrategieën;

CC.

overwegende dat verschillende overheidsactoren, zoals de Russische, de Chinese, en, in mindere mate, Turkse regeringen, hebben getracht hun invloed te vergroten door de oprichting en gebruikmaking van culturele, onderwijs- (bv. via subsidies en studiebeurzen) en religieuze instellingen in de verschillende EU-lidstaten, in een strategische inspanning om de Europese democratie te destabiliseren en de controle over Oost- en Midden-Europa uit te breiden; overwegende dat Rusland in het verleden de vermeende moeilijke situatie van zijn nationale minderheid heeft gebruikt als excuus voor directe interventie in derde landen;

CD.

overwegende dat er bewijzen zijn van Russische inmenging en manipulatie van online-informatie in tal van liberale democratieën overal ter wereld, met inbegrip van maar niet beperkt tot het brexitreferendum in het Verenigd Koninkrijk en de presidentsverkiezingen in Frankrijk en de VS, en van praktische steun aan extreme, populistische, anti-Europese partijen en bepaalde andere partijen en personen in heel Europa, zoals onder meer Frankrijk, Duitsland, Italië en Oostenrijk; overwegende dat meer steun aan onderzoek en onderwijs nodig is om te kunnen nagaan wat de exacte invloed van buitenlandse inmenging is op specifieke gebeurtenissen, zoals de brexit en de verkiezing van president Trump in 2016;

CE.

overwegende dat door de Russische staat gecontroleerde Sputnik en RT-netwerken die in het westen zijn gevestigd, in combinatie met westerse media die geheel of gedeeltelijk eigendom zijn van Russische en Chinese juridische en individuele entiteiten, actief betrokken zijn bij desinformatieactiviteiten tegen liberale democratieën; overwegende dat Rusland zijn toevlucht neemt tot historisch revisionisme, de geschiedenis van Sovjetmisdaden probeert te herschrijven en Sovjetnostalgie onder de gevoelige bevolking in Midden- en Oost-Europa bevordert; overwegende dat het voor nationale omroepen in Midden- en Oost-Europa moeilijk is te concurreren met televisie-inhoud in de Russische taal, die door de Russische regering wordt gefinancierd; overwegende dat er een risico bestaat van een onevenwichtige samenwerking tussen Chinese en buitenlandse media, rekening houdend met het feit dat de Chinese media in binnen- en buitenland de stem van de Chinese Communistische Partij zijn;

CF.

overwegende dat over de hele wereld meer dan 500 Confucius-centra zijn geopend, waaronder zo’n 200 in Europa, en dat Confucius-instituten en Confucius-klaslokalen door China worden gebruikt als een instrument van inmenging binnen de EU; overwegende dat academische vrijheid binnen het Confucius-instituut ernstig wordt beperkt; overwegende dat universiteiten of onderwijsprogramma’s het doelwit zijn van aanzienlijke buitenlandse financiering, met name uit China of Qatar, zoals de Fudan-universiteit in Boedapest;

CG.

overwegende dat de EU momenteel niet over het nodige instrumentarium beschikt om de inkapseling van elites aan te pakken en de totstandbrenging van invloedskanalen tegen te gaan, ook binnen de EU-instellingen; overwegende dat vermogens op het gebied van situationeel bewustzijn en instrumenten voor contra-intelligentie op EU-niveau nog steeds schaars blijven, waarbij in hoge mate wordt vertrouwd op de bereidheid van nationale actoren om informatie uit te wisselen;

Afschrikking, toerekening en collectieve tegenmaatregelen, waaronder sancties

CH.

overwegende dat de EU en haar lidstaten momenteel niet beschikken over een specifieke sanctieregeling in verband met buitenlandse inmenging en desinformatiecampagnes die door buitenlandse overheidsactoren worden georkestreerd, hetgeen betekent dat deze actoren er veilig van uit kunnen gaan dat hun destabilisatiecampagnes tegen de EU geen gevolgen zullen hebben;

CI.

overwegende dat het waarborgen van een duidelijke toerekening van desinformatie en propaganda-aanvallen, met inbegrip van het publiekelijk benoemen van de daders, hun sponsors en de doelen die zij nastreven, alsmede het meten van de effecten van deze aanvallen op het beoogde publiek, eerste stappen zijn om zich effectief tegen zulke acties te verdedigen;

CJ.

overwegende dat de EU haar afschrikkingsinstrumenten moet versterken, evenals de middelen waarmee de verantwoordelijkheid voor dergelijke aanvallen en het al of niet illegale karakter daarvan volgens het internationaal recht worden vastgesteld met het oog op de toepassing van doeltreffende sanctieregelingen, zodat kwaadwillende buitenlandse actoren de kosten van hun beslissingen moeten betalen en de gevolgen moeten dragen; overwegende dat het mogelijk niet voldoende is om personen aan te pakken; overwegende dat andere instrumenten, zoals handelsmaatregelen, kunnen worden gebruikt om Europese democratische processen te beschermen tegen door de staat gesteunde hybride aanvallen; overwegende dat afschrikkende maatregelen op transparante wijze en met alle nodige garanties moeten worden toegepast; overwegende dat hybride aanvallen zodanig zijn gekalibreerd dat zij opzettelijk onder de drempel van artikel 42, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 5 van het Noord-Atlantisch Verdrag vallen;

Wereldwijde samenwerking en multilateralisme

CK.

overwegende dat kwaadwillige acties, die door buitenlandse overheids- en niet-overheidsactoren worden opgezet, tal van democratische partnerlanden in de wereld treffen; overwegende dat democratische bondgenoten afhankelijk zijn van de mogelijkheid om hun krachten te bundelen in een collectieve respons;

CL.

overwegende dat de toetredingslanden van de Westelijke Balkan bijzonder hard worden getroffen door aanvallen in de vorm van buitenlandse inmenging en desinformatiecampagnes uit Rusland, China en Turkije, zoals de Russische interventiecampagnes tijdens het ratificatieproces van de Overeenkomst van Prespa in Noord-Macedonië; overwegende dat China en Rusland de COVID-19-pandemie in de Westelijke Balkan verder hebben uitgebuit om deze landen te destabiliseren en de EU in diskrediet te brengen; overwegende dat van kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten wordt verwacht dat zij zich aansluiten bij de initiatieven van de EU ter bestrijding van buitenlandse inmenging;

CM.

overwegende dat het bij gelijkgestemde partners en bondgenoten nog steeds ontbreekt aan een gemeenschappelijk begrip en gemeenschappelijke definities met betrekking tot de aard van deze bedreigingen; overwegende dat de secretaris-generaal van de VN oproept tot een mondiale gedragscode om de integriteit van openbare informatie te bevorderen; overwegende dat de Conferentie over de toekomst van Europa een belangrijk platform is voor discussies over dit thema;

CN.

overwegende dat er behoefte is aan wereldwijde, multilaterale samenwerking en steun tussen gelijkgestemde partners bij de aanpak van buitenlandse kwaadwillige inmenging; overwegende dat andere democratieën geavanceerde vaardigheden en strategieën hebben ontwikkeld, zoals Australië of Taiwan; overwegende dat Taiwan een voortrekkersrol speelt in de strijd tegen manipulatie van informatie, voornamelijk vanuit China; overwegende dat het succes van het Taiwanese systeem is gebaseerd op samenwerking tussen alle geledingen van de overheid, maar ook met onafhankelijke ngo’s die zijn gespecialiseerd in factchecking en mediawijsheid en met socialemediaplatforms als Facebook, op het gebied van de bevordering van mediawijsheid voor alle generaties, het ontkrachten van desinformatie en het beteugelen van manipulatieve berichten; overwegende dat de bijzondere commissie INGE een driedaags officieel werkbezoek aan Taiwan heeft gebracht om desinformatie en buitenlandse verkiezingsinterventies te bespreken;

Noodzaak van een gecoördineerde EU-strategie tegen buitenlandse inmenging

1.

is ernstig bezorgd over de toenemende frequentie en het almaar geraffineerdere karakter van pogingen van buitenlandse inmenging en manipulatie van informatie, die voornamelijk door Rusland en China worden gedaan, en die gericht zijn tegen alle aspecten van de democratische werking van de Europese Unie en haar lidstaten;

2.

is ingenomen met de aankondiging van de voorzitter van de Commissie van 27 februari 2022 om in de hele EU een verbod in te stellen op Russische propagandakanalen zoals Sputnik TV, RT (dat voorheen bekendstond als Russia Today) en andere Russische desinformatieorganen, die uitsluitend tot doel hebben de publieke opinie in de EU en de besluitvormers van de EU te verzwakken en tweedracht te zaaien; dringt in dit verband aan op verdere maatregelen;

3.

verzoekt de Commissie een meerlagige, gecoördineerde en sectoroverschrijdende strategie voor te stellen — en de medewetgevers en de lidstaten om deze te steunen — alsmede toereikende financiële middelen, die erop gericht zijn de EU en haar lidstaten uit te rusten met passende prognoses, weerbaarheidsbeleid en afschrikkingsinstrumenten, zodat zij het hoofd kunnen bieden aan alle hybride bedreigingen en door buitenlandse statelijke en niet-statelijke actoren georganiseerde aanvallen; is van mening dat deze strategie moet berusten op:

(a)

gemeenschappelijke terminologie en definities, één enkele methodologie, evaluaties en effectbeoordelingen achteraf van de tot dusver aangenomen wetgeving, een gedeeld inlichtingensysteem, en inzicht, monitoring, met inbegrip van vroegtijdige waarschuwingen, en situationeel bewustzijn van de betreffende kwesties;

(b)

concrete beleidsmaatregelen die de opbouw van weerbaarheid onder EU-burgers mogelijk maken in overeenstemming met de democratische waarden, onder meer door steun aan het maatschappelijk middenveld;

(c)

passende ontwrichtings- en defensievermogens;

(d)

diplomatieke en afschrikkende maatregelen, met inbegrip van een EU-instrumentarium voor de bestrijding van buitenlandse inmenging en beïnvloeding, met inbegrip van hybride operaties, door middel van passende maatregelen, zoals het toeschrijven van verantwoordelijkheid en het benoemen van daders, sancties en tegenmaatregelen, en mondiale partnerschappen om praktijken uit te wisselen en internationale normen voor verantwoordelijk gedrag van staten te bevorderen;

4.

benadrukt dat alle maatregelen om buitenlandse inmenging te voorkomen, op te sporen, toe te rekenen, te bestrijden en te bestraffen, zodanig moeten worden opgezet dat de grondrechten — met inbegrip van het vermogen van EU-burgers om op veilige, anonieme en ongecensureerde wijze te communiceren, zonder ongeoorloofde inmenging van buitenlandse actoren — worden geëerbiedigd en bevorderd;

5.

is van oordeel dat deze strategie moet berusten op een op risico’s gebaseerde, de gehele samenleving omvattende en de gehele regering omvattende aanpak, die met name betrekking heeft op de volgende gebieden:

(a)

versterking van de weerbaarheid van de EU door situationeel bewustzijn, mediawijsheid en informatiegeletterdheid en onderwijs;

(b)

buitenlandse inmenging met behulp van onlineplatforms;

(c)

kritieke infrastructuur en strategische sectoren;

(d)

buitenlandse inmenging tijdens verkiezingsprocessen;

(e)

heimelijke financiering van politieke activiteiten door buitenlandse actoren;

(f)

cyberbeveiliging en weerbaarheid tegen cyberaanvallen;

(g)

bescherming van de lidstaten, instellingen, agentschappen, delegaties en missies van de EU;

(h)

inmenging via het inkapselen van elites, nationale diaspora, universiteiten en culturele evenementen;

(i)

afschrikking, toerekening en collectieve tegenmaatregelen, waaronder sancties;

(j)

wereldwijde samenwerking en multilateralisme;

6.

dringt er met name bij de EU en haar lidstaten op aan in heel Europa en wereldwijd meer middelen toe te wijzen aan organen en organisaties — zoals denktanks en factcheckers — die belast zijn met het toezicht op en de bewustmaking van de ernst van dreigingen, waaronder desinformatie; benadrukt de cruciale rol van de EU in bredere strategische zin; dringt erop aan dat de prognosecapaciteit en de interoperabiliteit van de EU en haar lidstaten worden versterkt om te zorgen voor een robuuste paraatheid om manipulatie en inmenging van buitenlandse informatie te voorspellen, te voorkomen en te beperken, de bescherming van hun strategische belangen en infrastructuur te versterken en deel te nemen aan multilaterale samenwerking en coördinatie om in de relevante internationale fora tot een gemeenschappelijk begrip van deze kwestie te komen; verzoekt de Raad Buitenlandse Zaken regelmatig kwesties van buitenlandse inmenging te bespreken;

7.

is bezorgd over het enorme gebrek aan besef, onder meer bij het grote publiek en regeringsfunctionarissen, van de ernst van de huidige bedreigingen die uitgaan van buitenlandse autoritaire regimes en andere kwaadwillende actoren die zich tegen alle niveaus en sectoren van de Europese samenleving richten en ondermijning van de grondrechten en de legitimiteit van de overheid en verdieping van de politieke en sociale versplintering beogen;

8.

is bezorgd over het ontbreken van normen en passende en afdoende maatregelen om de verantwoordelijken voor handelingen van buitenlandse inmenging aan te wijzen en daarop te reageren, wat voor kwaadwillende actoren resulteert in een aantrekkelijke rekensom van lage kosten, een laag risico en een hoge beloning, aangezien het risico van represailles voor hun acties momenteel zeer gering is;

9.

dringt er bij de Commissie op aan, in voorkomend geval, een perspectief van buitenlandse manipulatie van informatie en inmenging op te nemen in de ex-ante-effectbeoordeling die wordt uitgevoerd alvorens nieuwe voorstellen in te dienen, met het oog op integratie van de bestrijding van buitenlandse inmenging en manipulatie van informatie in de beleidsvorming van de EU; dringt er bij de EDEO en de Commissie op aan regelmatig de weerbaarheid te evalueren, waarbij de ontwikkeling van de bedreigingen en de gevolgen ervan voor de huidige wetgeving en beleidsmaatregelen beoordeeld worden;

10.

verzoekt de Commissie een analyse te maken van recente nationale instellingen — zoals de nationale coördinator voor de bestrijding van buitenlandse inmenging in Australië, het Finse veiligheidscomité dat de regering en ministeries bijstaat, het Zweedse agentschap voor burgerbescherming, het nieuwe agentschap voor psychologische verdediging en het National China Centre in Zweden, het nieuwe nationale agentschap Viginum in Frankrijk, het nationale centrum voor cyberbeveiliging van Litouwen en de overkoepelende taskforce voor coördinatie van desinformatie in Taiwan — om na te gaan wat we kunnen leren van deze beste praktijken en in welke mate een soortgelijke idee op EU-niveau kan worden toegepast; verzoekt de Commissie de uitwisseling van informatie en beste praktijken tussen de lidstaten in dit verband te ondersteunen; benadrukt het belang van proactieve aanpak en instrumenten, met inbegrip van strategische communicatie als kernactiviteit voor de uitvoering van het beleid van de EU en lidstaten door middel van woorden en acties; verzoekt de Commissie voor toereikende opleidingen op het gebied van gegevenswetenschap te zorgen en binnen de Commissie één toezichtsorgaan voor manipulatie van informatie op te zetten;

11.

is bezorgd over de vele leemten en mazen in de huidige wetgeving en beleidslijnen op EU- en nationaal niveau die bedoeld zijn om buitenlandse inmenging op te sporen, te voorkomen en tegen te gaan;

12.

merkt op dat een aantal langetermijnprojecten en -programma’s die gericht zijn op de bestrijding van desinformatie op technologisch, juridisch, psychologisch en informatieniveau worden gefinancierd door de EU; verzoekt de Commissie het effect van deze projecten en programma’s en de toepasbaarheid ervan te beoordelen;

13.

verzoekt de Commissie een taskforce van de Commissie, met vicevoorzitter Jourová voor Waarden en Transparantie als verantwoordelijk commissaris, op te zetten die de bestaande wetgeving en beleidsmaatregelen onder de loep neemt voor het opsporen van lacunes waarvan kwaadwillende actoren misbruik kunnen maken, en dringt er bij de Commissie op aan deze lacunes te dichten; wijst erop dat deze structuur met andere EU-instellingen en de lidstaten op nationaal, regionaal en lokaal niveau moet samenwerken en de uitwisseling van beste praktijken moet vergemakkelijken; verzoekt de Commissie en de EDEO na te denken over de oprichting van een goed uitgerust en onafhankelijk Europees Centrum voor dreigingen van inmenging en integriteit van informatie, dat tegen de EU als geheel gerichte operaties van informatiemanipulatie en dreigingen van inmenging moet identificeren, analyseren en documenteren, het situationeel bewustzijn moet vergroten, een gespecialiseerd kenniscentrum moet ontwikkelen door een platform te worden voor coördinatie met het maatschappelijk middenveld, het bedrijfsleven, de EU- en nationale instellingen, en het publiek bewuster moet maken, onder meer door middel van regelmatige verslagen over systemische bedreigingen; wijst erop dat de voorlopige oprichting van een nieuw, onafhankelijk en goed uitgerust Europees Centrum voor dreigingen van inmenging en integriteit van informatie de rol van de StratCom-divisie van de EDEO met haar taskforces als strategisch orgaan van de diplomatieke dienst van de EU moet verduidelijken en versterken en overlapping van activiteiten moet voorkomen; wijst erop dat het mandaat van de StratCom-divisie van de EDEO gericht moet zijn op de strategische ontwikkeling van extern beleid om bestaande en opkomende gezamenlijke bedreigingen tegen te gaan en de samenwerking met internationale partners op dit gebied te versterken; wijst erop dat de StratCom-divisie van de EDEO dit kan voortzetten in nauwe samenwerking met het nieuwe Europees Centrum voor dreigingen van inmenging en een nieuwe taskforce van de Commissie;

14.

verzoekt alle EU-instellingen en lidstaten het maatschappelijk middenveld in staat te stellen een actieve rol te spelen bij de bestrijding van deze buitenlandse invloed; verzoekt alle niveaus en sectoren van de Europese samenleving om systemen op te zetten om organisaties en burgers weerbaarder te maken tegen buitenlandse inmenging, om aanvallen tijdig te kunnen opsporen en om aanvallen zo efficiënt mogelijk tegen te gaan, onder meer door gedegen onderwijs en bewustmaking, binnen een EU-grondrechtenkader en op transparante en democratische wijze; wijst in dit kader op de beste praktijken en aanpak die in Taiwan worden toegepast, waarbij de volledige samenleving wordt betrokken; verzoekt besluitvormers het maatschappelijk middenveld passende instrumenten en financiering te verschaffen om onderzoek te doen naar buitenlandse invloed en deze bloot te leggen en tegen te gaan;

De EU weerbaarder maken door situationeel bewustzijn, mediawijsheid en onderwijs

15.

wijst erop dat de EU-instellingen en de lidstaten degelijke, solide en onderling verbonden systemen nodig hebben voor het opsporen, analyseren, volgen en in kaart brengen van incidenten waarbij buitenlandse overheids- en niet-overheidsactoren trachten democratische processen te verstoren, teneinde situationeel bewustzijn te ontwikkelen en een duidelijk inzicht te krijgen in het soort gedragingen die de EU en haar lidstaten moeten afschrikken en aanpakken; dringt aan op regelmatige sociologische onderzoeken en opiniepeilingen voor de monitoring van weerbaarheid en mediageletterdheid, en voor het verkrijgen van inzicht in het maatschappelijke draagvlak en de publieke opinie voor wat de meest voorkomende vormen van desinformatie betreft;

16.

beklemtoont dat het evenzeer van belang is dat de inzichten uit deze analyse niet binnen groepen specialisten op het gebied van buitenlandse inmenging blijven, maar in de mate van het mogelijke openlijk worden gedeeld met het bredere publiek, met name met mensen die gevoelige functies bekleden, zodat iedereen zich bewust is van de dreigingspatronen en de risico’s kan vermijden;

17.

benadrukt dat er een gemeenschappelijke methodologie tot stand moet worden gebracht voor het ontwikkelen van situationeel bewustzijn, vroegtijdige waarschuwing en dreigingsevaluaties, het verzamelen van systematisch bewijsmateriaal en het opsporen van manipulatie van de informatieomgeving, alsmede normen voor technische toerekening;

18.

wijst erop dat de EU, in samenwerking met de lidstaten en door multilateraal te werken in de relevante internationale fora, een conceptuele definitie moet ontwikkelen van de dreigingen van inmenging waarmee de EU wordt geconfronteerd; benadrukt dat deze definitie de tactieken, technieken, procedures en instrumenten moet weerspiegelen die worden gebruikt om de gedragspatronen beschrijven van de moderne bedreigende overheids- en niet-overheidsactoren; dringt er bij de Commissie op aan het Bureau voor de grondrechten (FRA) van de EU te betrekken om ervoor te zorgen dat er geen discriminerende of onbillijke concepten of vooroordelen zijn ingebed in conceptuele definities;

19.

benadrukt dat publieke diplomatie en strategische communicatie essentiële elementen zijn van de externe betrekkingen van de EU en de bescherming van de democratische waarden van de EU; verzoekt de EU-instellingen met klem het belangrijke werk van de StratCom-divisie van de EDEO, inclusief haar taskforces, het Inlichtingen- en situatiecentrum van de EU (EU-Intcen) en de EU-Fusiecel voor analyse van hybride dreigingen, het directoraat Inlichtingen van de Militaire Staf van de EU, het systeem voor snelle waarschuwing, de bestaande samenwerking op administratief niveau tussen de EDEO, de Commissie en het Parlement, het door de Commissie geleide netwerk tegen desinformatie en de administratieve taskforce van het Parlement tegen desinformatie verder uit te bouwen en te stimuleren, alsmede de voortdurende samenwerking met de NAVO, de G7, het maatschappelijk middenveld en de particuliere sector op het gebied van samenwerking inzake inlichtingen, analyse, uitwisseling van beste praktijken en bewustmaking omtrent buitenlandse manipulatie van informatie en inmenging; is ingenomen met speciaal verslag 09/2021 van de Europese Rekenkamer getiteld “Desinformatie met gevolgen voor de EU: aangepakt, maar niet beteugeld”; verzoekt de EDEO en de Commissie een gedetailleerd tijdschema voor de uitvoering van de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer te publiceren;

20.

benadrukt dat het permanente toezicht moet worden versterkt, en dat dit toezicht moet worden geïntensiveerd ruim voor verkiezingen, referenda of andere belangrijke politieke processen in heel Europa;

21.

verzoekt de lidstaten om ten volle gebruik te maken van deze middelen door relevante inlichtingen met EU-Intcen te delen en hun deelname aan het systeem voor snelle waarschuwing te verbeteren; is van mening dat de samenwerking op het gebied van analyse en inlichtingen binnen de EU en met de NAVO nog verder moet worden versterkt, waarbij deze samenwerking nog transparanter en democratisch verantwoordelijk moet worden, onder meer middels het delen van informatie met het Parlement;

22.

is ingenomen met het idee van Commissievoorzitter Von der Leyen om een gemeenschappelijk centrum voor situationeel bewustzijn op te richten met als doel de strategische prognoses en de strategische autonomie van de EU te verbeteren, maar verwacht nadere verduidelijking over de opzet en missie daarvan; benadrukt dat een dergelijk centrum een actieve samenwerking met de diensten van de Commissie, de EDEO, de Raad, het Parlement en nationale instanties zou vereisen; herhaalt evenwel dat dubbel werk en overlapping met bestaande EU-structuren moeten worden voorkomen;

23.

herinnert eraan dat de EDEO moet worden toegerust met een versterkt en duidelijk omschreven mandaat en met de nodige middelen om zijn divisie strategische communicatie en informatieanalyse in staat te stellen manipulatie van informatie en inmenging te controleren en aan te pakken buiten de buitenlandse bronnen die momenteel door de drie taskforces worden bestreken, en herhaalt dat er middels een risicogebaseerde benadering op een bredere geografische dekking moet worden gemikt; roept de EDEO er dringend toe op adequate capaciteiten in te zetten om de manipulatie van informatie en inmenging door China aan te pakken en hiertoe met name een specifiek team voor het Verre Oosten op te zetten; wijst er voorts op dat de deskundigheid en het taalvermogen met betrekking tot China en andere strategisch belangrijke regio’s aanzienlijk moeten worden opgevoerd, zowel binnen de EDEO als in de lidstaten en bij de EU-instellingen in het algemeen, en dat er gebruik moet worden gemaakt van vrij toegankelijke inlichtingenbronnen, die momenteel worden onderbenut;

24.

wijst op het belang van breed verdeelde, concurrerende en pluriforme media, onafhankelijke journalisten, factcheckers, onderzoekers en sterke publieke mediadiensten voor een levendig en vrij democratisch debat; is ingenomen met initiatieven om organisaties van onafhankelijke journalisten, factcheckers en onderzoekers in heel Europa — en met name in de regio’s die het meest bedreigd zijn — bijeen te brengen, op te leiden en anderszins te ondersteunen, zoals het Europees Waarnemingscentrum voor digitale media en het Europees Fonds voor Democratie; betreurt ten zeerste dat het Europees Waarnemingscentrum voor digitale media zich niet bezighoudt met de Baltische staten; is daarnaast ingenomen met initiatieven die erop gericht zijn indicatoren voor de betrouwbaarheid van journalistiek en factchecking vast te stellen die gemakkelijk te herkennen zijn, zoals het initiatief van verslaggevers zonder grenzen; verzoekt de Commissie om monopolistische eigendom van massamedia tegen te gaan;

25.

prijst het onontbeerlijke onderzoek en de vele creatieve en succesvolle initiatieven op het gebied van mediawijsheid en digitale geletterdheid en bewustmaking die door individuele personen, scholen, universiteiten, mediaorganisaties, overheidsinstellingen en maatschappelijke organisaties zijn ontplooid;

26.

roept de EU en de lidstaten ertoe op overheidsfinanciering te reserveren voor onafhankelijke factcheckers, onderzoekers, kwaliteits- en onderzoeksmedia en -journalisten, en ngo’s die onderzoek doen naar manipulatie van informatie en inmenging, en vraagt ze media-, informatie- en digitale geletterdheid te versterken, evenals andere middelen om burgers weerbaarder te maken, en te onderzoeken hoe de doeltreffendheid van opleidingen in media-, informatie- en digitale geletterdheid, bewustmaking, ontkrachting en strategische communicatie op zinvolle wijze kan worden gemeten;

27.

dringt aan op versterking van professionele en pluriforme media door te waarborgen dat uitgevers een eerlijke vergoeding ontvangen voor het gebruik van hun inhoud op internet; benadrukt dat verscheidene landen over de hele wereld stappen ondernemen om ervoor te zorgen dat de media over voldoende financiële middelen beschikken; herhaalt zijn oproep voor de oprichting van een permanent EU-fonds voor nieuwsmedia, en is in dit verband ingenomen met het NEWS-initiatief en met de nieuwe financieringsmogelijkheden voor de mediasector en voor media- en informatiegeletterdheid in het kader van het programma Creatief Europa 2021-2027; merkt echter op dat financieringsstromen tot afhankelijkheid kunnen leiden of gevolgen kunnen hebben voor de onafhankelijkheid van de media; benadrukt in dit verband het belang van transparantie van mediafinanciering; is van mening dat openbaarmaking van informatie over wie mediakanalen bezit, controleert, er geld aan doneert of inhoud aan verstrekt en wie voor journalistieke inhoud betaalt, noodzakelijk is om de pluriformiteit van de media te beschermen;

28.

benadrukt dat analyses, incidentverslagen en op inlichtingen gebaseerde dreigingsevaluaties over manipulatie van informatie en inmenging moeten worden geconsolideerd en dat deze informatie beschikbaar moeten worden gesteld aan het publiek; stelt daarom voor een Europese databank op te zetten over de incidenten van buitenlandse inmenging die door de autoriteiten van de EU en de lidstaten zijn gemeld; onderstreept dat informatie over deze incidenten indien toepasselijk kan worden gedeeld met maatschappelijke organisaties en de bevolking, in alle EU-talen;

29.

verzoekt alle lidstaten om media- en digitale geletterdheid, alsmede onderwijs inzake democratie, grondrechten, de recente geschiedenis, wereldaangelegenheden, kritisch denken en inspraak van het publiek, op te nemen in hun leerplannen, van kleuter- tot volwassenenonderwijs, en ook leraren en onderzoekers hierin op te leiden; verzoekt de Commissie en de lidstaten meer steun te verlenen aan geschiedenisonderwijs en historisch onderzoek naar de wijze waarop buitenlandse inmenging en totalitarisme in het verleden de samenleving in het algemeen en grootschalige democratische gebeurtenissen in het bijzonder hebben beïnvloed;

30.

roept de EU-instellingen en de lidstaten ertoe op om op alle bestuurlijke niveaus sectoren aan te wijzen waar het risico van pogingen van inmenging bestaat, en regelmatig opleidingen en oefeningen te organiseren voor het personeel dat in deze sectoren werkt over de wijze waarop pogingen van inmenging kunnen worden opgespoord en voorkomen, en benadrukt dat dergelijke inspanningen baat zouden hebben bij een door de EU vastgesteld standaardformaat; beveelt aan om ook aan alle ambtenaren uitgebreide opleidingsmodulen aan te bieden; is in dit verband ingenomen met de opleiding die door de diensten van het Parlement aan de leden en het personeel wordt aangeboden; beveelt aan deze opleiding verder te ontwikkelen;

31.

onderstreept de noodzaak om het bewustzijn over buitenlandse inmenging in alle lagen van de samenleving te vergroten; is ingenomen met de initiatieven van de EDEO, de Commissie en de diensten van het Parlement, zoals opleidings- en voorlichtingsevenementen voor journalisten, leraren, influencers, studenten, senioren en bezoekers, zowel offline als online, in Brussel en in alle EU-lidstaten, en beveelt aan deze verder te ontwikkelen;

32.

verzoekt de lidstaten, de EU-administratie en maatschappelijke organisaties om beste praktijken voor opleiding in mediawijsheid en informatiegeletterdheid en bewustmaking uit te wisselen, zoals gevraagd in de richtlijn audiovisuele mediadiensten (13); verzoekt de Commissie deze uitwisselingen te organiseren in samenwerking met de deskundigengroep mediawijsheid; benadrukt dat de herziene richtlijn snel en correct door de lidstaten moet worden uitgevoerd;

33.

dringt er bij de EU-instellingen op aan een gedragscode op te stellen om overheden en politieke vertegenwoordigers te begeleiden bij het gebruik van socialemediaplatforms en -netwerken; acht het noodzakelijk verantwoord gebruik van dergelijke platforms en netwerken aan te moedigen om manipulatie en onjuiste informatie afkomstig uit de publieke ruimte tegen te gaan;

34.

verzoekt de EU en haar lidstaten met klem bewustmakingsprogramma’s en programma’s voor media- en informatiegeletterdheid op maat uit te voeren, ook voor diasporagemeenschappen en minderheden, en verzoekt de Commissie een systeem op te zetten voor het gemakkelijk delen van materiaal in minderheidstalen, teneinde de vertaalkosten te beperken en zoveel mogelijk mensen te bereiken; roept regio’s en gemeenten ertoe op hierbij het voortouw te nemen, aangezien het belangrijk is om plattelandsgebieden en diverse bevolkingsgroepen te bereiken;

35.

beklemtoont dat een essentiële reactie op pogingen tot buitenlandse inmenging verdediging van de voornaamste doelgroepen behelst waartegen deze zijn gericht; benadrukt de noodzaak van gerichte actie, door middel van een geharmoniseerd EU-rechtskader, tegen de verspreiding van desinformatie en haatzaaiende uitlatingen over kwesties die verband houden met gender, lgbtiq+-personen, minderheden en vluchtelingen; verzoekt de Commissie strategieën uit te werken en in te voeren om de financiering van individuen en groepen te beletten die actief desinformatie verspreiden of meewerken aan de manipulatie van informatie, vaak in verband met de bovengenoemde bevolkingsgroepen en onderwerpen, met als doel de samenleving te verdelen; dringt aan op positieve communicatiecampagnes over deze kwesties en onderstreept de noodzaak van gendergevoelige voorlichting;

36.

erkent dat gendergerelateerde desinformatieaanvallen en -campagnes vaak worden ingezet als onderdeel van een bredere politieke strategie om de gelijke participatie in democratische processen te ondermijnen, met name voor vrouwen en lgbtiq+-personen; beklemtoont dat desinformatie over lgbtiq-personen haat in de hand werkt, zowel online als offline, en mensenlevens in gevaar brengt; pleit voor onderzoek naar onlinedesinformatie vanuit een intersectionele benadering, mede met het doel om de wijzigingen in kaart te brengen die platforms doorvoeren in antwoord op gendergerelateerde desinformatiecampagnes online; pleit ervoor meer aandacht te besteden aan gendergerelateerde desinformatie door systemen voor vroegtijdige waarschuwing in het leven te roepen waarmee gendergerelateerde desinformatiecampagnes kunnen worden gemeld en geïdentificeerd;

37.

verzoekt de Commissie een overkoepelende strategie inzake media- en informatiegeletterdheid voor te stellen, met speciale aandacht voor de bestrijding van manipulatie van informatie;

38.

is ingenomen met de oprichting van de deskundigengroep voor de bestrijding van desinformatie en de bevordering van digitale geletterdheid door middel van onderwijs en opleiding, die onder meer gericht zal zijn op kritisch denken, lerarenopleiding, weerlegging op voorhand, ontkrachting en factchecking alsmede betrokkenheid van studenten; verzoekt de Commissie de resultaten van de werkzaamheden van deze deskundigengroep te delen en de conclusies ervan uit te voeren;

39.

benadrukt het belang van strategische communicatie om de meest voorkomende antidemocratische verhalen te weerleggen; dringt aan op verbetering van de strategische communicatie van de EU om haar bereik zowel ten aanzien van haar burgers als in het buitenland te vergroten; wijst erop dat alle democratische organisaties de democratie moeten verdedigen, de rechtsstaat moeten eerbiedigen en een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid hebben om met de burgers in gesprek te gaan, met behulp van hun voorkeurstalen en -platforms;

40.

verzoekt de lidstaten te zorgen voor doeltreffende publieke communicatiecampagnes met betrekking tot de COVID-19-pandemie teneinde tijdig nauwkeurige informatie te verspreiden om desinformatie tegen te gaan, met name met betrekking tot vaccins;

41.

is ernstig bezorgd over de verspreiding van buitenlandse staatspropaganda, voornamelijk vanuit Moskou, Peking en Ankara, die in lokale talen wordt vertaald — bijvoorbeeld in door Russia Today, Sputnik, Andadolu, CCTV, Global Times, Xinhua en de Chinese communistische partij gesponsorde media-inhoud onder het mom van journalistiek — en samen met kranten wordt verspreid; is van mening dat dergelijke kanalen niet kunnen worden beschouwd als echte media en derhalve niet dezelfde rechten en bescherming mogen genieten als democratische media; is eveneens bezorgd over hoe deze verhalen in echte journalistieke producten zijn doorgesijpeld; benadrukt dat Russische en Chinese desinformatiecampagnes, die tot doel hebben de democratische waarden aan te vechten en de EU te verdelen, sterker onder de aandacht moeten worden gebracht, aangezien deze in Europa de voornaamste bron van desinformatie vormen; verzoekt de Commissie een studie op te starten naar minimumnormen voor media als basis om licenties in geval van inbreuken mogelijk in te trekken; verzoekt de Commissie de bevindingen van de studie te integreren in toekomstige wetgeving, zoals een mogelijke wet inzake mediavrijheid; merkt op dat buitenlandse actoren die zich bezighouden met inmenging zich valselijk als journalisten kunnen voordoen; is van mening dat het in dergelijke gevallen mogelijk moet zijn om die persoon of organisatie te bestraffen, bijvoorbeeld door hen publiekelijk terecht te wijzen, hun de toegang tot persevenementen te ontzeggen of hun persaccreditatie in te trekken;

42.

is ernstig bezorgd over aanvallen, intimidatie, geweld en bedreigingen ten aanzien van journalisten, mensenrechtenactivisten en andere personen die buitenlandse inmenging aan het licht brengen, en vreest dat dit ook hun onafhankelijkheid kan ondermijnen; verzoekt de Commissie snel concrete en ambitieuze voorstellen te doen om de veiligheid van al deze personen veilig te stellen, en denkt daarbij onder meer aan een instrument tegen SLAPP (strategic lawsuits against public participation: strategische rechtszaken ter ontmoediging van publieke participatie) en economische, juridische en diplomatieke steun, zoals aangekondigd in het actieplan voor Europese democratie; is in dit opzicht ingenomen met Aanbeveling (EU) 2021/1534 van de Commissie van 16 september 2021 over het waarborgen van de bescherming, de veiligheid en de weerbaarheid van journalisten en andere mediaprofessionals in de Europese Unie (14); verzoekt de lidstaten journalisten en andere mediaprofessionals doeltreffend te beschermen aan de hand van wetgevende en niet-wetgevende instrumenten;

43.

wijst erop dat lokale en regionale beleidsmakers die verantwoordelijk zijn voor strategische besluiten op gebieden die onder hun bevoegdheid vallen — zoals infrastructuur, cyberbeveiliging, cultuur en onderwijs — bij de besluitvorming moeten worden betrokken; benadrukt dat lokale en regionale politici en overheden zorgwekkende ontwikkelingen vaak in een vroeg stadium kunnen signaleren en wijst erop dat lokale kennis vaak nodig is om adequate tegenmaatregelen vast te stellen en uit te voeren;

44.

vraagt de Commissie en de lidstaten communicatiekanalen op te zetten en platforms op te richten waar bedrijven, ngo’s en personen, ook binnen diasporagemeenschappen, gemakkelijk melding kunnen doen wanneer zij het slachtoffer worden van manipulatie van informatie of inmenging; verzoekt de lidstaten om steun te verlenen aan degenen die het slachtoffer zijn van aanvallen en degenen die zich bewust zijn van dergelijke aanvallen of onder druk worden gezet;

Buitenlandse inmenging met behulp van onlineplatforms

45.

is ingenomen met de voorgestelde herziening van de gedragscode betreffende desinformatie, en met de voorstellen voor een wet inzake digitale diensten, een wet inzake digitale markten en andere maatregelen in verband met het actieplan voor Europese democratie, en meent dat dit doeltreffende instrumenten kunnen zijn om buitenlandse inmenging aan te pakken; beveelt aan dat bij de definitieve lezing van deze teksten rekening wordt gehouden met de aspecten die in het vervolg van dit gedeelte aan de orde komen;

46.

wijst erop dat de vrijheid van meningsuiting niet ten onrechte mag worden uitgelegd als de vrijheid om online activiteiten te ontplooien die offline illegaal zijn, zoals pesterijen, haatuitingen, rassendiscriminatie, terrorisme, geweld, spionage en dreigementen; benadrukt dat platforms zich niet alleen aan de wet moeten houden van het land waarin zij actief zijn, maar ook hun eigen algemene voorwaarden moeten naleven, in het bijzonder voor wat schadelijke online-inhoud betreft; roept platforms ertoe op meer inspanningen te leveren om te verhinderen dat inhoud die als illegaal is aangemerkt en verwijderd, opnieuw opduikt;

47.

onderstreept dat bovenal de toename van desinformatie en buitenlandse inmenging online moet worden onderzocht en dat er EU-brede wetgeving nodig is om te zorgen voor aanzienlijk meer betekenisvolle transparantie, monitoring en verantwoordingsplicht met betrekking tot de activiteiten van onlineplatforms en de toegang tot gegevens voor legitieme vragende partijen, in het bijzonder in de context van algoritmen en onlinereclame; verzoekt socialemediabedrijven om advertentiebibliotheken aan te houden;

48.

dringt aan op regelgeving en maatregelen om platforms, met name die met een systemisch risico voor de samenleving, ertoe te verplichten hun steentje bij te dragen aan het tegengaan van manipulatie van informatie en inmenging, bijvoorbeeld door labels te gebruiken die de ware auteurs achter accounts aangeven; het bereik te beperken van accounts die regelmatig worden gebruikt om desinformatie te verspreiden of die regelmatig de algemene voorwaarden van het platform schenden; niet-authentieke accounts die worden gebruikt voor gecoördineerde inmengingscampagnes, op te schorten en, indien nodig en op basis van duidelijke wetgeving, te verwijderen; sites die desinformatie verspreiden te demonetiseren; maatregelen te nemen ter beperking van de inmengingsrisico’s die het gevolg zijn van de impact van hun algoritmen, reclamemodellen, aanbevelingssystemen en AI-technologieën; en desinformatie in zowel berichten als commentaren te signaleren; wijst er nogmaals op dat deze maatregelen op transparante en verantwoordelijke wijze moeten worden doorgevoerd;

49.

verzoekt de Commissie ten volle rekening te houden met het in juni 2021 goedgekeurde richtsnoer van de Raad van Europa over goede praktijken met het oog op doeltreffende juridische en procedurele kaders voor zelf- en coreguleringsmechanismen voor inhoudsmoderatie;

50.

dringt aan op de volledige en effectieve uitvoering van de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) (15), die de hoeveelheid gegevens die platforms over gebruikers mogen opslaan en de gebruiksduur van deze gegevens beperkt — met name voor platforms en toepassingen die gebruikmaken van zeer persoonlijke en/of gevoelige gegevens, zoals berichten-, gezondheids-, financiële en datingapps en kleine discussiegroepen; roept poortwachterplatforms ertoe op persoonsgegevens niet te combineren met persoonsgegevens van andere door de poortwachter aangeboden diensten of met persoonsgegevens van diensten van derden, het niet-instemmen met de opslag en uitwisseling van gegevens even gemakkelijk te maken als het wel aanvaarden hiervan, en gebruikers toe te staan zelf te bepalen of zij op hun persoon toegesneden onlinereclame willen zien; is ingenomen met alle inspanningen om microtargetingtechnieken voor politieke reclame te verbieden, met name — maar niet uitsluitend — technieken die gebaseerd zijn op gevoelige persoonsgegevens, zoals etnische afkomst, religieuze overtuigingen of seksuele geaardheid, en verzoekt de Commissie te overwegen het verbod op microtargeting uit te breiden tot thematische reclame;

51.

dringt aan op bindende EU-regels om platforms ertoe te verplichten samen te werken met de bevoegde autoriteiten, hun systemen regelmatig te testen, en het risico van manipulatie van informatie en inmenging als gevolg van het gebruik van hun diensten alsook de gevaren waaraan gebruikers van hun diensten zich blootstellen, inclusief de manier waarop het ontwerp en het beheer van hun diensten tot dit risico bijdragen, te evalueren en te beperken; pleit voor bindende EU-regels om platforms te verplichten systemen op te zetten waarmee kan worden nagegaan hoe hun diensten worden gebruikt, bijvoorbeeld middels realtimetoezicht op de meest besproken en populaire berichten in een overzicht per land, zodat manipulatie van informatie en inmenging kunnen worden opgespoord en vermoedelijke inmenging bij de verantwoordelijke autoriteiten kunnen worden gemeld, en om de kosten te verhogen voor actoren die de ogen te sluiten voor dergelijke door hun systemen vergemakkelijkte acties;

52.

verzoekt onlineplatforms voldoende middelen uit te trekken om schadelijke buitenlandse inmenging te voorkomen en te zorgen voor betere arbeidsomstandigheden, psychologische zorg en een billijk loon voor inhoudsmoderatoren; dringt er bij grote socialemediaplatforms op aan gedetailleerde verslagen per land te verstrekken over de middelen die in elk land worden besteed aan factchecking, onderzoeksactiviteiten, inhoudsmoderatie, met inbegrip van menselijke en AI-capaciteiten in individuele talen, en samenwerking met het plaatselijke maatschappelijk middenveld; benadrukt dat deze platforms meer moeten doen om desinformatie in kleinere en commercieel minder winstgevende markten in de EU aan te pakken;

53.

verzoekt socialemediaplatforms de gelijkheid van alle EU-burgers ten volle te eerbiedigen, ongeacht de taal die zij gebruiken, bij het ontwerp van hun diensten, instrumenten en monitoringmechanismen en bij het nemen van maatregelen voor meer transparantie en een veiligere onlineomgeving; benadrukt dat dit niet alleen betrekking heeft op alle officiële nationale en regionale talen, maar ook op de talen van aanzienlijke diasporagemeenschappen binnen de EU; onderstreept dat deze diensten ook toegankelijk moeten zijn voor slechthorenden;

54.

pleit ervoor deepfakes van een duidelijk en goed leesbaar label te voorzien, zowel ten behoeve van de gebruikers van platforms als in inhoudsgerelateerde metadata, zodat onderzoekers en factcheckers deze deepfakes gemakkelijker kunnen traceren; is in dit verband ingenomen met de initiatieven ter verbetering van de authenticiteit en traceerbaarheid van inhoud, zoals de ontwikkeling van watermerken en authenticatienormen en de invoering van internationale normen;

55.

dringt aan op de regulering van diensten die instrumenten en diensten voor manipulatie van sociale media aanbieden, zoals het vergroten van het bereik van accounts of inhoud met behulp van kunstmatige betrokkenheid of niet-authentieke profielen; onderstreept dat deze verordening gebaseerd moet zijn op een grondige beoordeling van de huidige praktijken en de daaraan verbonden risico’s, en moet verhinderen dat kwaadwillige actoren deze diensten gebruiken voor politieke inmenging;

56.

wijst op de nood aan transparantie met betrekking tot de werkelijke natuurlijke of rechtspersoon achter online-inhoud en accounts voor personen die willen adverteren; verzoekt platforms om mechanismen in te voeren om met name niet-authentieke accounts die verbonden zijn met gecoördineerde beïnvloedingsactiviteiten, op te sporen en op te schorten; benadrukt dat deze praktijken geen invloed mogen hebben op de mogelijkheid om zich anoniem online te begeven, iets wat van het allergrootste belang is voor de bescherming van journalisten, activisten, gemarginaliseerde gemeenschappen en personen in kwetsbare posities (bijvoorbeeld klokkenluiders, dissidenten en politieke tegenstanders van autocratische regimes), en ruimte moeten laten voor satirische en humoristische accounts;

57.

benadrukt dat een grotere verantwoordelijkheid voor het verwijderen van inhoud niet mag leiden tot de willekeurige verwijdering van legale inhoud; dringt aan op voorzichtigheid wat betreft het volledig opschorten van de accounts van echte personen of het grootschalige gebruik van geautomatiseerde filters; wijst bezorgd op de willekeurige beslissingen van platforms om de accounts van gekozen overheidsfunctionarissen op te schorten; benadrukt dat deze accounts alleen mogen worden verwijderd op hoofde van duidelijke wetgeving die gebaseerd is op democratische waarden, die worden omgezet in bedrijfsbeleid en worden gehandhaafd middels onafhankelijk democratisch toezicht, en dat er sprake moet zijn van een volledig transparante procedure die ook het recht op beroep omvat;

58.

dringt aan op bindende regels om platforms ertoe te verplichten gemakkelijk beschikbare en effectieve communicatiekanalen te creëren voor personen of organisaties die illegale inhoud, schendingen van algemene voorwaarden, desinformatie of buitenlandse inmenging of manipulatie willen melden, waarbij in beschuldiging gestelde personen waar toepasselijk de kans krijgen om te reageren vooraleer er beperkende maatregelen worden genomen, en pleit voor de invoering van onpartijdige, transparante, snelle en toegankelijke verwijzings- of beroepsprocedures voor slachtoffers van online geplaatste inhoud, personen die inhoud melden, en personen of organisaties die worden getroffen door een besluit om een label te plaatsen op accounts, de zichtbaarheid ervan te beperken, de toegang ertoe onmogelijk te maken, ze op te schorten, of om de toegang tot reclame-inkomsten te beperken; beveelt aan dat socialemediaplatforms een specifiek contactpunt voor elke lidstaat aanwijzen en taskforceteams vormen voor elke belangrijke verkiezing in elke lidstaat;

59.

dringt aan op regelgeving ter garantie van transparantie ten aanzien van gebruikers en de algemene bevolking, bijvoorbeeld door platforms ertoe te verplichten openbare en gemakkelijk doorzoekbare archieven op te zetten van onlineadvertenties, waarbij ook moet worden geregistreerd op wie de reclame advertenties gericht zijn en wie ervoor heeft betaald, alsook van gemodereerde en verwijderde inhoud, en uitgebreide en zinvolle toegang te verlenen tot informatie over het ontwerp, het gebruik en de impact van algoritmen aan nationale bevoegde autoriteiten, erkende onderzoekers die verbonden zijn aan academische instellingen, de media, maatschappelijke organisaties en internationale organisaties die het openbaar belang behartigen; is van mening dat de gegevens in deze bibliotheken moeten worden geharmoniseerd om platformoverschrijdende analyse mogelijk te maken en de administratieve lasten voor de platforms te verminderen;

60.

pleit ervoor een eind te maken aan bedrijfsmodellen waarbij mensen ertoe worden aangemoedigd langer op platforms te blijven door hun aantrekkelijke inhoud voor te schotelen; roept beleidsmakers en platforms ertoe op om er door het gebruik van menselijke moderatoren en controle door een derde partij voor te zorgen dat algoritmen geen illegale, extremistische, discriminerende of radicaliserende inhoud bevorderen, maar gebruikers integendeel een grote verscheidenheid aan perspectieven bieden en feiten en wetenschappelijk onderbouwde inhoud te bevorderen en hieraan voorrang te geven, met name wanneer het gaat om belangrijke sociale kwesties zoals de volksgezondheid en klimaatverandering; is van oordeel dat verslavende classificatiesystemen op basis van de mate van betrokkenheid een systeemrisico inhouden voor onze samenleving; verzoekt de Commissie zich te buigen over het actuele probleem van prijsprikkels, waarbij voor zeer gerichte reclame met tot verdeeldheid leidende inhoud vaak veel lagere prijzen worden gehanteerd voor hetzelfde aantal weergaven dan bij minder gerichte reclame met sociaal integratieve inhoud;

61.

dringt erop aan algoritmen zodanig te wijzigen dat inhoud afkomstig van niet-authentieke accounts en kanalen die de toename van schadelijke buitenlandse manipulatie van informatie kunstmatig stimuleren, niet langer wordt gepromoot; pleit ervoor algoritmen zodanig aan te passen dat zij geen inhoud onder de aandacht brengen die verdeeldheid in de hand werkt en woede uitlokt; benadrukt dat de EU maatregelen moet nemen zodat socialemediabedrijven er wettelijk toe worden verplicht om de versterking van geïdentificeerde desinformatie zo veel mogelijk te beperken, en zodat platforms worden bestraft indien zij niet voldoen aan de verplichting om desinformatie te verwijderen;

62.

wijst op de noodzaak van een verbeterde testfase en een systematisch onderzoek naar de gevolgen van algoritmen, onder meer naar de wijze waarop zij het publieke debat vormgeven en verkiezingsuitslagen beïnvloeden en naar de wijze waarop inhoud voorrang krijgt; benadrukt dat bij een dergelijk onderzoek ook moet worden nagegaan of platforms de garanties die zij in hun respectieve voorwaarden beloven, kunnen handhaven en of zij over afdoende waarborgen beschikken om te voorkomen dat grootschalig gecoördineerd niet-authentiek gedrag de op hun platforms getoonde inhoud manipuleert;

63.

is verontrust over het bedrag van gemiddeld 65 miljoen EUR aan reclame-inkomsten dat jaarlijks wordt opgehaald door de ongeveer 1 400 desinformatiesites die zich richten op EU-burgers (16); wijst erop dat onlineadvertenties, soms zelfs van openbare instellingen, terechtkomen op en aldus financiering bieden aan kwaadwillende websites die haatuitingen en desinformatie verspreiden, zonder de toestemming of zelfs het medeweten van de adverteerders in kwestie; merkt op dat vijf bedrijven, waaronder Google Ads, goed zijn voor 97 % van deze reclame-inkomsten en, doordat ze verantwoordelijk zijn voor de selectie van de websites van uitgevers die in hun inventaris zijn opgenomen, de macht hebben om te beslissen welke inhoud te gelde wordt gemaakt en welke niet; acht het onaanvaardbaar dat de algoritmen waarmee reclamefondsen worden verdeeld, volslagen ondoorzichtig zijn voor het publiek; verzoekt de Commissie om gebruik te maken van de instrumenten van het mededingingsbeleid en de antikartelwetgeving om ervoor te zorgen dat de markt naar behoren functioneert en om dit monopolie te breken; verzoekt deze actoren te voorkomen dat desinformatiesites door hun advertentiediensten worden gefinancierd; prijst organisaties die zich inzetten om deze zorgwekkende kwestie onder de aandacht te brengen; benadrukt dat adverteerders het recht moeten hebben te weten en te beslissen waar hun advertenties worden geplaatst en welke tussenpersoon hun gegevens heeft verwerkt; pleit voor de vaststelling van een bemiddelingsprocedure, die het mogelijk maakt adverteerders te vergoeden wanneer reclame op websites wordt geplaatst die desinformatie bevorderen;

64.

benadrukt dat voor de geactualiseerde praktijkcode betreffende desinformatie, de wet inzake digitale diensten, de wet inzake digitale markten en andere maatregelen in verband met het actieplan voor Europese democratie, na de goedkeuring ervan, een doeltreffend mechanisme voor overzicht, evaluatie en sanctionering nodig zal zijn, zodat de uitvoering ervan op nationaal en EU-niveau regelmatig kan worden geëvalueerd en lacunes onverwijld kunnen worden opgespoord en verholpen, en zodat er sancties kunnen worden opgelegd in geval van onjuiste toepassing of niet-toepassing van de verplichtingen; pleit in dit verband voor doortastende en vindingrijke coördinatoren voor digitale diensten in alle lidstaten, alsook voor toereikende middelen om de handhavingsarm van de Commissie in staat te stellen zich te kwijten van de taken die hem op grond van de wet inzake digitale diensten zijn toegekend; beklemtoont voorts dat het van groot belang is te garanderen dat onlineplatforms worden onderworpen aan onafhankelijke, door de Commissie gecertificeerde controles; merkt op dat controleurs niet mogen worden gefinancierd door individuele platforms, zodat hun onafhankelijkheid wordt gewaarborgd;

65.

dringt in dit verband aan op de vaststelling van objectieve kernprestatie-indicatoren, door middel van coregulering, met het oog op het veiligstellen van de controleerbaarheid en de impact van de door de platforms ondernomen stappen; onderstreept dat deze kernprestatie-indicatoren landspecifieke gegevens moeten omvatten, zoals de doelgroep van desinformatie, de mate van betrokkenheid (doorklikfrequentie enz.), financiering van factcheck- en onderzoeksactiviteiten in de landen, en de invloed en sterkte van betrekkingen met het maatschappelijk middenveld in de landen;

66.

maakt zich grote zorgen over het gebrek aan openheid bij de herziening van de praktijkcode betreffende desinformatie, aangezien het debat grotendeels is gevoerd door de particuliere sector en de Commissie; betreurt dat het Europees Parlement, met name de Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging, en een aantal andere essentiële belanghebbenden niet naar behoren zijn geraadpleegd tijdens het opstellen van de herziening van de praktijkcode;

67.

betreurt dat de praktijkcode zelfregulerend van aard blijft, aangezien zelfregulering ontoereikend is om het publiek te beschermen tegen pogingen tot inmenging en manipulatie; vindt het zorgwekkend dat de geactualiseerde praktijkcode betreffende desinformatie mogelijk geen antwoord biedt op de komende uitdagingen; vindt het verontrustend dat de richtsnoeren ter versterking van de praktijkcode betreffende desinformatie zo sterk leunen op het voorstel voor de wet inzake digitale diensten van de Commissie; dringt aan op snelle actie om ervoor te zorgen dat de praktijkcode bindende verplichtingen omvat voor de platforms, zodat de EU voorafgaand aan de volgende lokale, regionale, nationale en Europese verkiezingen goed beslagen ten ijs komt;

68.

dringt er bij de EU op aan de dialoog in de technologiegemeenschap en uitwisseling van informatie over het gedrag en de strategieën van sociale platforms te beschermen en aan te moedigen; is van mening dat alleen een open technologiegemeenschap de publieke opinie weerbaarder kan maken tegen aanvallen, manipulatie en inmenging; pleit ervoor te onderzoeken of het mogelijk is een publiek-privaat centrum voor informatie-uitwisseling en -analyse (ISAC) over desinformatie op te richten, waarbij de leden van het ISAC dreigingsinformatie over desinformatie en degenen die deze doorspelen volgen, volgens een dreigingsclassificatie van een label voorzien en deze informatie delen; is van mening dat deze informatie kan worden gebruikt door het systeem voor snelle waarschuwing van de EU en het mechanisme voor snelle respons van de G7 en ook van voordeel kan zijn voor kleinere actoren met minder middelen; pleit voor een voor de gehele bedrijfstak geldende norm inzake desinformatie voor advertentiediensten en onlinemonetisatiediensten, teneinde schadelijke inhoud te demonetiseren, die ook moet worden gehanteerd door onlinebetalingssystemen en e-commerceplatforms en door een derde partij moeten worden gecontroleerd;

69.

beklemtoont dat de praktijkcode dienst moet kunnen doen als een doeltreffend instrument totdat de wet inzake digitale diensten in werking treedt; is van mening dat in de praktijkcode alvast een aantal van de verplichtingen uit hoofde van de wet inzake digitale diensten moeten worden opgenomen en dat de ondertekenaars ertoe moeten worden verplicht een aantal van de bepalingen van de wet inzake digitale diensten uit te voeren met betrekking tot gegevenstoegang voor onderzoekers en toezichthouders, alsook de transparantie van reclame, waaronder de transparantie van algoritmen en aanbevelingssystemen; dringt er bij de ondertekenaars op aan hun naleving van deze verplichtingen te laten controleren door een onafhankelijke controleur en pleit ervoor deze controleverslagen openbaar te maken;

70.

betreurt het gebrek aan transparantie over het toezicht op de naleving van de praktijkcode, alsook de keuze van het tijdstip van de herziening ervan, waaraan vóór de conclusie van de Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging de laatste hand zal worden gelegd; merkt op dat ten minste de vergaderagenda’s, de slotaantekeningen en de presentielijsten openbaar gemaakt moeten worden; dringt er bij de ondertekenaars op aan voor het Parlement een verklaring af te leggen over hun verplichtingen onder de praktijkcode en de manier waarop zij hieraan gevolg hebben gegeven en dat in de toekomst zullen doen;

71.

is van mening dat onafhankelijke regelgevende instanties voor de media, zoals de Europese Groep van regelgevende instanties voor audiovisuele mediadiensten, een cruciale rol kunnen spelen bij het toezicht op en de handhaving van de gedragscode;

72.

is ingenomen met het voorstel om overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie ter versterking van de praktijkcode een taskforce op te richten; verzoekt de Commissie met klem vertegenwoordigers van het Parlement, nationale toezichthouders en andere belanghebbenden, onder meer uit het maatschappelijk middenveld en de onderzoeksgemeenschap, uit te nodigen om zitting te nemen in deze taskforce;

Kritieke infrastructuur en strategische sectoren

73.

is van mening dat kritieke infrastructuur, gezien haar verwevenheid en grensoverschrijdende karakter, steeds kwetsbaarder wordt voor inmenging van buitenaf en is van mening dat het thans geldende kader moet worden herzien; is derhalve ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een nieuwe richtlijn ter versterking van de veerkracht van kritieke entiteiten die essentiële diensten in de Europese Unie verlenen;

74.

beveelt aan dat de lidstaten het voorrecht behouden om kritieke entiteiten te identificeren, maar dat coördinatie op EU-niveau noodzakelijk is om:

(a)

de verbindings- en communicatiekanalen te versterken die door meerdere actoren worden gebruikt, onder meer voor de algemene veiligheid van EU-missies en -operaties;

(b)

de bevoegde autoriteiten in de lidstaten te ondersteunen via de Groep voor de veerkracht van kritieke entiteiten, waarbij wordt gezorgd voor de betrokkenheid van diverse belanghebbenden, en met name de effectieve betrokkenheid van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), maatschappelijke organisaties en vakbonden;

(c)

de uitwisseling van beste praktijken te bevorderen, niet alleen tussen de lidstaten maar ook op regionaal en lokaal niveau en met de Westelijke Balkan, alsook tussen eigenaars en exploitanten van kritieke infrastructuur, onder meer door communicatie tussen instanties, teneinde zorgwekkende ontwikkelingen in een vroeg stadium te onderkennen en adequate tegenmaatregelen te ontwikkelen;

(d)

een gemeenschappelijke strategie uit te voeren om cyberaanvallen op kritieke infrastructuur het hoofd te bieden;

75.

suggereert de lijst van kritieke infrastructuur uit te breiden met digitale verkiezingsinfrastructuur en onderwijssystemen, gezien hun cruciale belang voor de werking en de stabiliteit op lange termijn van de EU en haar lidstaten, en pleit voor de mogelijkheid van flexibiliteit bij het nemen van besluiten over de toevoeging aan de lijst van nieuwe strategische sectoren die moeten worden beschermd;

76.

dringt aan op een overkoepelende EU-aanpak om vraagstukken in verband met hybride bedreigingen van verkiezingsprocessen aan te pakken en de coördinatie en samenwerking tussen de lidstaten te verbeteren; verzoekt de Commissie de afhankelijkheid van platforms en de gegevensinfrastructuur in de context van verkiezingen kritisch te beoordelen; is van mening dat er een gebrek is aan democratisch toezicht op de particuliere sector; dringt aan op meer democratisch toezicht op platforms en voor passende toegang tot gegevens en algoritmen voor bevoegde autoriteiten;

77.

beveelt aan dat de verplichtingen die voortvloeien uit de voorgestelde richtlijn, waaronder de evaluaties van de bedreigingen, risico’s en kwetsbaarheden in de hele EU en per land, moeten zijn afgestemd op de nieuwste ontwikkelingen en worden verricht door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek in samenwerking met het Intcen van de EDEO; onderstreept de noodzaak van voldoende middelen voor deze instellingen, zodat zij de meest recente en geavanceerde analyse kunnen leveren, met sterk democratisch toezicht, hetgeen niet mag beletten dat het FRA vooraf een evaluatie uitvoert om de eerbiediging van de grondrechten te waarborgen;

78.

is van mening dat de EU en haar lidstaten financieringsalternatieven moeten bieden aan de kandidaat-lidstaten in de Westelijke Balkan en andere potentiële kandidaat-lidstaten wanneer derde landen buitenlandse directe investeringen (BDI) hebben gebruikt als een geopolitiek hulpmiddel om hun invloed op deze landen te vergroten, met als doel te voorkomen dat grote delen van de kritieke infrastructuur van EU-lidstaten en kandidaat-lidstaten in handen komen van landen en bedrijven buiten de EU, zoals het geval is voor de haven van Piraeus in Griekenland en zoals momenteel gebeurt met Chinese investeringen in onderzeese kabels in de Oostzee, de Middellandse Zee en de Noordelijke IJszee; is derhalve ingenomen met de BDI-screeningverordening als een belangrijk instrument om het optreden van de lidstaten inzake buitenlandse investeringen te coördineren, en dringt aan op een sterker regelgevingskader en een strengere handhaving van dit kader om ervoor te zorgen dat BDI die een negatieve impact hebben op de veiligheid van de EU, zoals omschreven in de verordening, worden geblokkeerd en om ervoor te zorgen dat de EU-instellingen meer bevoegdheden toegewezen krijgen inzake de screening van BDI; pleit voor de afschaffing van het beginsel van de laagste bieder in de besluitvorming over overheidsinvesteringen; roept alle lidstaten zonder screeningsmechanismen voor investeringen ertoe op dergelijke maatregelen te treffen; meent dat het kader beter moet aansluiten op onafhankelijke analysen die worden verricht door nationale en EU-instellingen of andere relevante belanghebbenden, zoals denktanks, met als doel BDI in kaart te brengen en te evalueren; is van mening dat het ook aangewezen kan zijn andere strategische sectoren, zoals de sector van 5G en andere informatie- en communicatietechnologieën (ICT), in het kader op te nemen, teneinde de EU en haar lidstaten minder afhankelijk te maken van leveranciers met een hoog risico; beklemtoont dat deze aanpak ook moet gelden voor kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten;

79.

is van mening dat de EU in het verleden niet voldoende geïnvesteerd heeft, hetgeen heeft bijgedragen tot haar afhankelijkheid van buitenlandse leveranciers van technologie, en daardoor nu met grotere problemen wordt geconfronteerd; beveelt aan de productie- en toeleveringsketens van kritieke infrastructuur en kritiek materiaal binnen de EU veilig te stellen; is van mening dat de stap van de EU naar open strategische autonomie en digitale soevereiniteit belangrijk is en de juiste weg voorwaarts is; benadrukt dat de EU naar verwachting nieuwe instrumenten zal inzetten om haar geopolitieke positie te versterken, onder meer een antidwanginstrument; beschouwt de door de Commissie aangekondigde Europese chipwet — die ervoor moet zorgen dat onderdelen die van vitaal belang zijn voor de productie van chips in de EU worden vervaardigd — als een belangrijke stap om de afhankelijkheid van derde landen zoals China en de VS te beperken; is van mening dat investeringen in de productie van chips in de gehele Unie op gecoördineerde wijze en op basis van een analyse van de vraagzijde moeten worden gedaan om een wedloop naar nationale overheidssubsidies en versnippering van de interne markt te voorkomen; verzoekt de Commissie derhalve om een specifiek Europees halfgeleiderfonds op te richten dat de opleiding van hoognodig gekwalificeerd personeel kan ondersteunen en de hogere oprichtingskosten voor productie- en ontwerpinfrastructuur in de EU kan compenseren; beschouwt Taiwan als een belangrijke partner bij het verhogen van de productie van halfgeleiders in de EU;

80.

pleit voor de verdere ontwikkeling van Europese netwerken van aanbieders van data-infrastructuur en -diensten met Europese beveiligingsnormen, zoals GAIA-X, en beschouwt dit als een belangrijke stap voor de totstandbrenging van concurrerende alternatieven voor bestaande dienstverleners en een grote stap in de richting van een open, transparante en veilige digitale economie; onderstreept dat kmo’s moeten worden versterkt en dat kartelvorming op de cloudmarkt moet worden vermeden; wijst erop dat datacentra tot de kritieke infrastructuur behoren; is bezorgd over de invloed van derde landen en bedrijven uit derde landen op de ontwikkeling van GAIA-X;

81.

beklemtoont dat de integriteit, beschikbaarheid en vertrouwelijkheid van openbare elektronische communicatienetwerken, zoals internetbackbones en onderzeese communicatiekabels, van het allerhoogste belang zijn voor de veiligheid; vraagt de Commissie en de lidstaten sabotage en spionage binnen deze communicatienetwerken te verhinderen en het gebruik van interoperabele, veilige routeringsnormen te bevorderen om de integriteit en robuustheid van elektronische communicatienetwerken en -diensten te waarborgen, onder meer via de recente Global Gateway-strategie;

82.

verzoekt de Commissie maatregelen voor te stellen voor het opbouwen van een veilige en duurzame voorziening van de grondstoffen die worden gebruikt voor de productie van kritieke onderdelen en technologieën, waaronder batterijen en apparatuur, 5G en vervolgtechnologieën, en chemische en farmaceutische producten, en benadrukt het belang van wereldwijde handel en internationale samenwerking, met volledige inachtneming van de rechten van werknemers en het natuurlijke milieu, en met handhaving van de internationale sociale duurzaamheidsnormen betreffende het gebruik van hulpbronnen; wijst erop dat de nodige financiële middelen ter beschikking moeten worden gesteld voor onderzoek en ontwikkeling om passende vervangers te vinden voor het geval de toeleveringsketens worden verstoord;

Buitenlandse inmenging tijdens verkiezingsprocessen

83.

dringt erop aan de bescherming van het volledige verkiezingsproces te beschouwen als een prioritair Europees en nationaal veiligheidsvraagstuk, aangezien vrije en eerlijke verkiezingen de hoeksteen van het democratische proces vormen; verzoekt de Commissie een kader te ontwikkelen om beter te reageren op buitenlandse inmenging in verkiezingsprocessen en deze inmenging tegen te gaan, en vindt dat dit kader onder meer directe communicatiekanalen met burgers moet omvatten;

84.

benadrukt dat de samenleving weerbaarder moet worden gemaakt tegen desinformatie tijdens verkiezingsprocessen, ook op het niveau van privépersonen en de academische wereld, en dat er een holistische aanpak nodig is waarbij deze inmenging voortdurend wordt aangepakt, in educatieve programma’s op scholen, middels de technische veiligstelling van de integriteit en betrouwbaarheid van de stembusgang en via structurele maatregelen ter bestrijding van de hybride aard van deze vorm van desinformatie; pleit met name voor een voorbereidingsplan voor de Europese verkiezingen in 2024 dat een strategie, opleidingen en voorlichting voor Europese politieke partijen en hun personeel moet omvatten, alsmede striktere beveiligingsmaatregelen om buitenlandse inmenging te voorkomen;

85.

is van mening dat onjuiste informatie en desinformatie via de sociale media een steeds groter wordend probleem vormen voor de integriteit van verkiezingen; is van oordeel dat socialemediaplatforms moeten toezien op de uitvoering en de goede werking van beleid ter bescherming van de integriteit van verkiezingen; is verontrust over recent nieuws over privébedrijven die door kwaadwillige actoren worden ingeschakeld om zich met de verkiezingen te bemoeien, onjuiste verhalen de wereld in te sturen en samenzweringstheorieën aan te wakkeren, dit alles hoofdzakelijk via de sociale media; pleit voor een diepgaand onderzoek naar de manier waarop het verschijnsel van betaalde desinformatiecampagnes kan worden tegengegaan, aangezien dit fenomeen steeds vernuftiger wordt en overal ter wereld terrein wint;

86.

benadrukt dat verkiezingswaarnemingsmissies van het grootste belang zijn om relevante informatie te verstrekken en specifieke aanbevelingen te doen om het kiesstelsel weerbaarder te maken en buitenlandse inmenging in verkiezingsprocessen tegen te gaan; pleit voor de verbetering en versterking van verkiezingsprocessen en wijst erop dat verkiezingswaarnemingsmissies een essentieel instrument vormen in de strijd tegen het toenemende gebruik van oneerlijke en frauduleuze verkiezingen door illiberale regimes die zich als democratisch proberen voor te doen; benadrukt in dit verband dat de instrumenten en methoden voor internationale verkiezingswaarneming tegen het licht moeten worden gehouden en moeten worden geactualiseerd om rekening te houden met nieuwe trends en dreigingen, en denkt hierbij onder meer aan het bestrijden van valse verkiezingswaarnemers, de uitwisseling van beste praktijken met gelijkgezinde partners, en nauwere samenwerking met relevante internationale organisaties zoals de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de Raad van Europa, alsook alle relevante actoren in het kader van de Verklaring inzake de beginselen voor internationale verkiezingswaarneming en de Gedragscode voor internationale verkiezingswaarnemers; beklemtoont dat de deelname van EP-leden aan niet-toegestane verkiezingswaarnemingsmissies de geloofwaardigheid en reputatie van het Europees Parlement ondermijnt; verheugt zich over en steunt de volledige handhaving van de procedure van de Coördinatiegroep democratieondersteuning en verkiezingen voor “gevallen van individuele niet-officiële verkiezingswaarneming door leden van het Europees Parlement” (aangenomen op 13 december 2018), die het mogelijk maakt leden van het Europees Parlement voor de rest van hun mandaat uit te sluiten van officiële verkiezingswaarnemingsdelegaties van het Parlement;

Heimelijke financiering van politieke activiteiten door buitenlandse donateurs

87.

benadrukt dat er een beter begrip nodig is van de impact van heimelijke financiering van politieke activiteiten op bijvoorbeeld antidemocratische tendensen in Europa, en dat de buitenlandse financiering van politieke activiteiten via geheime operaties een ernstige inbreuk vormt op de integriteit van de democratische werking van de EU en haar lidstaten, met name tijdens verkiezingsperioden, en derhalve in strijd is met het beginsel van vrije en eerlijke verkiezingen; benadrukt dat alle lidstaten het deelnemen aan geheime, door buitenlandse mogendheden gefinancierde activiteiten die tot doel hebben het verloop van de Europese of de nationale politiek te beïnvloeden, bij wet moeten verbieden; merkt in dit verband op dat landen als Australië wetten hebben ingevoerd die buitenlandse inmenging in de politiek verbieden;

88.

hekelt het feit dat extremistische, populistische, anti-Europese en bepaalde andere partijen en individuen banden hebben met en overduidelijk meewerken aan pogingen om de democratische processen van de Unie te beïnvloeden, en is verontrust over het feit dat deze partijen en individuen worden gebruikt als spreekbuis voor inmenging door buitenlandse actoren teneinde hun autoritaire regeringen te legitimeren; dringt aan op volledige opheldering over de politieke en economische betrekkingen tussen deze partijen en individuen en Rusland; beschouwt deze betrekkingen als zeer ongepast en veroordeelt hun medeplichtigheid bij het nastreven van politieke doelstellingen die de EU en haar lidstaten kan blootstellen aan aanvallen door buitenlandse mogendheden;

89.

roept de lidstaten ertoe op om een verbod op buitenlandse donaties in te voeren en bij de verdere harmonisatie van hun nationale regelgeving in het bijzonder de volgende achterpoortjes te dichten;

(a)

bijdragen in natura van buitenlandse actoren aan politieke partijen, stichtingen, personen die een openbaar ambt of een verkozen ambt bekleden, met inbegrip van financiële leningen van rechtspersonen of natuurlijke personen die buiten de EU en de Europese Economische Ruimte (EER) gevestigd zijn (Europese kiezers uitgezonderd), anonieme donaties boven een bepaalde drempel, en het ontbreken van uitgavenlimieten voor politieke campagnes die invloed via grote donaties mogelijk maken; politici, politieke actoren of politieke partijen aan wie respectievelijk waaraan financiële bijdragen of bijdragen in natura zijn aangeboden en/of die deze hebben ontvangen van een buitenlandse actor, moeten ertoe verplicht worden deze bij de bevoegde autoriteiten te melden, en deze informatie moet vervolgens ook op EU-niveau worden geregistreerd, met het oog op EU-wijd toezicht;

(b)

stropopdonateurs met binnenlandse nationaliteit (17): transparantie van natuurlijke personen en rechtspersonen moet worden afgedwongen door middel van conformiteitsverklaringen van donateurs om hun status te bevestigen en door kiescommissies meer handhavingsbevoegdheden te geven; donaties van binnen de EU die een bepaalde minimumdrempel overschrijden, moeten worden opgetekend in een officieel, openbaar register en moeten aan een natuurlijke persoon gekoppeld worden, en er moet een maximumdrempel worden vastgelegd voor donaties van natuurlijke en rechtspersonen (en hun dochterondernemingen) aan politieke partijen;

(c)

lege vennootschappen en binnenlandse dochterondernemingen van buitenlandse moedermaatschappijen (18): lege vennootschappen moeten worden verboden en er moeten strengere eisen worden vastgesteld om de herkomst van financiering via moedermaatschappijen aan het licht te brengen; financiering en donaties aan politieke partijen boven een bepaalde drempel moeten worden ingeschreven in een openbaar centraal register met een officiële naam en een officieel adres die aan een bestaande persoon kunnen worden gekoppeld, en de lidstaten moeten deze informatie opvragen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de autoriteiten in de lidstaten het recht hebben om de oorsprong van financiering te onderzoeken en de door binnenlandse dochterondernemingen verstrekte informatie te verifiëren, en het gebrek aan voldoende gegevens in de nationale registers aan te pakken, met name in situaties waarin een netwerk van brievenbusondernemingen wordt gebruikt;

(d)

non-profitorganisaties en derden (19), gecoördineerd door buitenlandse actoren en opgericht met het oog op het beïnvloeden van verkiezingsprocessen: in de gehele EU moeten meer uniforme regels en transparantie worden overwogen voor organisaties die politieke activiteiten willen financieren wanneer zij proberen rechtstreeks invloed uit te oefenen op verkiezingsprocessen zoals verkiezingen en referendumcampagnes; dergelijke regels mogen niet beletten dat non-profitorganisaties en derden financiering ontvangen voor campagnes over specifieke vraagstukken; regels ter waarborging van de transparantie van financiering of donaties moeten ook worden toegepast op politieke stichtingen;

(e)

online politieke reclame is niet onderworpen aan de regels voor tv-, radio- en gedrukte reclame en is meestal niet gereglementeerd op EU-niveau: advertenties die zijn gekocht door actoren van buiten de EU en de EER moeten dan ook worden verboden en er moet worden gezorgd voor volledige transparantie met betrekking tot de aankoop van online politieke reclame door actoren van binnen de EU; beklemtoont dat er moet worden gezorgd voor een veel grotere transparantie en voor veel meer democratische verantwoordingsplicht met betrekking tot het gebruik van algoritmen; is ingenomen met de aankondiging door de Commissie van een nieuw wetgevingsvoorstel inzake de transparantie van gesponsorde politieke inhoud, zoals voorgesteld in het kader van het actieplan voor Europese democratie, dat moet proberen een lappendeken van 27 verschillende nationale wetgevingskaders over online politieke reclame te verhinderen en moet waarborgen dat EU-partijen in de aanloop naar de Europese verkiezingen online campagne kunnen voeren, waarbij het risico op buitenlandse inmenging moet worden beperkt en moet worden nagegaan welke van de regels die politieke partijen binnen afzonderlijke lidstaten en grote socialemediaplatforms vrijwillig hebben vastgesteld, kunnen worden ingevoerd als regels voor iedereen in de EU; roept de lidstaten ertoe op hun nationale regels voor politieke reclame te actualiseren, die immers geen gelijke tred hebben gehouden met de gestage ontwikkeling richting digitale media als de voornaamste vorm van politieke communicatie; vraagt de Commissie met een voorstel te komen voor een democratische definitie van thematische politieke reclame om een eind te maken aan een situatie waarin particuliere platforms met winstoogmerk besluiten wat thematisch is en wat niet;

(f)

verkiezingsuitgaven moeten worden gemonitord door onafhankelijke controleurs, aan wie tijdig informatie ter beschikking moet worden gesteld over uitgaven en donaties, zodat risico’s zoals belangenconflicten en beleidsbeïnvloeding met betrekking tot politieke financiering worden beperkt; middels de invoering van proactieve openbaarmaking moeten instellingen die belast zijn met de financiële regelgeving een duidelijk mandaat ontvangen en moeten zij beschikken over de mogelijkheden, middelen en wettelijke bevoegdheden om onderzoeken in te stellen en zo nodig het parket in te schakelen;

90.

verzoekt de Commissie derhalve een analyse uit te voeren van heimelijke financiering in de EU en concrete voorstellen in te dienen om alle mazen te dichten die ondoorzichtige financiering van politieke partijen, stichtingen en personen die verkozen ambten bekleden vanuit bronnen van derde landen mogelijk maken, en gemeenschappelijke EU-normen voor te stellen die van toepassing zijn op nationale kieswetten in alle lidstaten; is van mening dat de lidstaten moeten streven naar de invoering van duidelijke transparantievereisten voor de financiering van politieke partijen en naar een verbod op donaties aan politieke partijen en individuele politieke actoren van buiten de EU en de Europese Economische Ruimte (EER), met uitzondering van kiezers die buiten de EU en de EER wonen, en dat zij een duidelijke strategie voor het sanctiesysteem moeten uitstippelen; verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem een EU-autoriteit voor financiële controles op te richten ter bestrijding van illegale financiële praktijken en inmenging vanuit Rusland en andere autoritaire regimes; benadrukt dat donaties of financiering met behulp van opkomende technologieën die zeer moeilijk te traceren zijn, moeten worden verboden; verzoekt de lidstaten en de Commissie meer middelen toe te wijzen en een krachtiger mandaat te geven aan de controleautoriteiten teneinde de kwaliteit van de gegevens te verhogen;

91.

verbindt zich ertoe erop toe te zien dat alle non-profitorganisaties, denktanks, instellingen en ngo’s die tijdens de parlementaire werkzaamheden input leveren voor de EU-beleidsvorming of een raadgevende rol vervullen in het wetgevingsproces volledig transparant, onafhankelijk en vrij van belangenconflicten zijn voor wat betreft de financiering en eigendom ervan;

92.

is ingenomen met de lopende herziening van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen; steunt alle inspanningen om te komen tot een grotere transparantie van de financiering van de activiteiten van Europese politieke partijen en stichtingen, met name met het oog op de Europese verkiezingen van 2024, met inbegrip van een verbod op alle donaties van anonieme bronnen en van buiten de EU (de diaspora uit EU-lidstaten uitgezonderd) alsook donaties van buiten de EU die niet kunnen worden geboekstaafd door middel van contracten, dienstverleningsovereenkomsten of kosten in verband met het lidmaatschap van Europese politieke partijen, maar is van oordeel dat lidmaatschapsbijdragen van nationale zusterpartijen van buiten de EU en de EER aan Europese politieke partijen moeten worden toegestaan; dringt er bij Europese en nationale politieke partijen op aan zich achter de bestrijding van buitenlandse inmenging en van de verspreiding van desinformatie te scharen door een handvest met specifieke verplichtingen op dit gebied te ondertekenen;

93.

benadrukt dat de uitvoering van veel van de aanbevelingen van de Groep van Staten tegen Corruptie (Greco) van de Raad van Europa en de Commissie van Venetië het politieke systeem van de lidstaten en de Unie als geheel minder vatbaar zou maken voor buitenlandse financiële invloed;

Cyberbeveiliging en weerbaarheid tegen cyberaanvallen

94.

dringt er bij de EU-instellingen en de lidstaten op onverwijld meer te investeren in de strategische cybercapaciteiten en het strategische cybervermogen van de Unie om buitenlandse inmenging — zoals artificiële intelligentie, beveiligde communicatie, en data- en cloudinfrastructuur — op te sporen, aan het licht te brengen en aan te pakken, teneinde de cyberbeveiliging van de Unie te verbeteren en tegelijk de eerbiediging van de grondrechten te garanderen; verzoekt de Commissie tevens meer te investeren in het vergroten van de digitale kennis en technische deskundigheid van de EU, zodat beter inzicht wordt verkregen in de digitale systemen die in de EU worden gebruikt; verzoekt de Commissie om extra personele, materiële en financiële middelen uit te trekken voor de capaciteiten voor de analyse van cyberdreigingen, te weten het Intcen van de EDEO, en de cyberbeveiliging van de lidstaten en van de instellingen, organen en agentschappen van de EU, met name Enisa en het computercrisisresponsteam voor de EU-instellingen (CERT-EU); betreurt het gebrek aan samenwerking en harmonisatie op het gebied van cyberbeveiliging tussen de lidstaten;

95.

is ingenomen met de voorstellen van de Commissie voor een nieuwe cyberbeveiligingsstrategie en een nieuwe richtlijn betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Europese Unie, tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148 (20) (NIS 2-richtlijn); beveelt aan dat bij het eindresultaat van de lopende werkzaamheden betreffende het voorstel de tekortkomingen van de NIS-richtlijn van 2016 worden aangepakt, met name door beveiligingseisen aan te scherpen, het toepassingsgebied uit te breiden, een kader voor samenwerking en uitwisseling van informatie in Europa in het leven te roepen, de cyberbeveiligingsvermogens van de lidstaten te versterken, publiek-private samenwerking te ontwikkelen, strengere handhavingseisen in te voeren en het hoogste leidinggevende niveau te belasten met cyberbeveiliging voor Europese entiteiten die van vitaal belang zijn voor onze samenleving; benadrukt dat het van belang is een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in alle lidstaten te bewerkstelligen, teneinde de zwakke punten in de gezamenlijke cyberbeveiliging van de EU te beperken; benadrukt dat het van het allerhoogste belang is de weerbaarheid van informatiesystemen te garanderen en is in dit verband ingenomen met het netwerk van verbindingsorganisaties voor cybercrises (CyCLONe); moedigt aan de vertrouwenwekkende maatregelen van de OVSE voor cyberspace te blijven bevorderen;

96.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie in de NIS 2-richtlijn om gecoördineerde beoordelingen van de veiligheidsrisico’s uit te voeren voor kritieke toeleveringsketens, vergelijkbaar met haar EU-instrumentarium voor 5G, zodat er beter rekening wordt gehouden met risico’s die verbonden zijn aan het gebruik van software en hardware die geproduceerd is door bedrijven die onder controle staan van buitenlandse staten; vraagt de Commissie mondiale 6G-normen en mededingingsregels te ontwikkelen, overeenkomstig de democratische waarden; verzoekt de Commissie uitwisselingen tussen de EU-instellingen en nationale autoriteiten over de uitdagingen, beste praktijken en oplossingen in verband met de maatregelen van het instrumentarium te bevorderen; is van mening dat de EU meer moet investeren in haar capaciteiten op het gebied van 5G- en post-5G-technologieën teneinde de afhankelijkheid van buitenlandse leveranciers te verkleinen;

97.

benadrukt dat cybercriminaliteit geen grenzen kent en dringt er bij de EU op aan haar internationale inspanningen om cybermisdrijven op doeltreffende wijze aan te pakken, op te voeren; wijst erop dat de EU het voortouw moet nemen bij de uitwerking van een Internationaal verdrag inzake cyberbeveiliging met internationale normen voor cyberbeveiliging ter bestrijding van cybercriminaliteit;

98.

benadrukt dat de EU, de NAVO en gelijkgezinde internationale partners hun bijstand op het gebied van cyberbeveiliging aan Oekraïne moeten opvoeren; is ingenomen met de eerste inzet van deskundigen van het in het kader van PESCO gefinancierde snellereactieteam bij cyberincidenten en dringt aan op volledige gebruikmaking van de EU-cybersanctieregeling tegen personen, entiteiten en organen die verantwoordelijk zijn voor of betrokken zijn bij de verschillende cyberaanvallen tegen Oekraïne;

99.

is ingenomen met de aankondiging van de opstelling van een wet inzake cyberveerkracht als aanvulling op een Europees beleid voor cyberdefensie, aangezien cyberkwesties en defensie nauw samenhangen; roept op tot meer investeringen in Europese capaciteiten en coördinatie op het gebied van cyberdefensie; beveelt aan de opbouw van cybercapaciteit van onze partners te bevorderen door middel van EU-opleidingsmissies of civiele cybermissies; onderstreept de noodzaak om cybergerelateerde opleidingen te harmoniseren en te standaardiseren en dringt aan op structurele EU-financiering op dit gebied;

100.

veroordeelt het grootschalige en illegale gebruik van de Pegasus-bewakingssoftware van de NSO Group door overheidsinstanties, onder meer in Marokko, Saudi-Arabië, Hongarije, Polen, Bahrein, de Verenigde Arabische Emiraten en Azerbeidzjan, die wordt ingezet tegen journalisten, mensenrechtenactivisten en politici; herinnert eraan dat Pegasus slechts een van de vele voorbeelden is van misbruik van een programma door overheidsinstanties met als doel onschuldige burgers illegaal te bespioneren; veroordeelt ook andere door overheden uitgevoerde spionageactiviteiten die gericht zijn tegen Europese politici; dringt er bij de Commissie op aan een lijst van illegale bewakingssoftware op te stellen en deze lijst voortdurend bij te werken; vraagt de EU en de lidstaten met klem deze lijst te gebruiken om erop toe te zien dat de mensenrechten terdege worden geëerbiedigd en dat de uitvoer van en technische bijstand voor Europese bewakingstechnologie naar lidstaten die een duidelijk risico vormen voor de rechtsstaat, naar behoren worden gecontroleerd; dringt daarnaast aan op de oprichting van een EU-burgerlab, vergelijkbaar met dat in Canada, bestaande uit journalisten, mensenrechtendeskundigen en deskundigen op het gebied van reverse engineering malware, dat als taak zou hebben het onrechtmatige gebruik van software voor illegale bewakingsdoeleinden op te sporen en aan het licht te brengen;

101.

verzoekt de EU een krachtig regelgevingskader op dit gebied vast te stellen, zowel binnen de EU als op internationaal niveau; is in dit verband ingenomen met de beslissing van het Bureau voor Industrie en Veiligheid van het Amerikaanse ministerie van Handel om NSO Group Technologies op een zwarte lijst te zetten, met als gevolg dat het bedrijf geen Amerikaanse technologie meer kan ontvangen;

102.

uit zijn bezorgdheid over het feit dat de EU samenwerkt op het gebied van recht en wetshandhaving met derde landen die een beroep hebben gedaan op de diensten van NGO Group en de Pegasus-spyware hebben gebruikt om EU-burgers te bespieden; pleit voor aanvullende waarborgen en versterking van het democratische toezicht op deze samenwerking;

103.

verzoekt de Commissie de investeringen van de EU in NSO Group Technologies te herzien en gerichte maatregelen te treffen tegen buitenlandse staten die software gebruiken om EU-burgers of personen die in EU-landen de vluchtelingenstatus genieten, te bespieden;

104.

is bezorgd over het feit dat journalisten en voorvechters van democratie illegaal in de gaten kunnen worden gehouden en kunnen worden lastiggevallen door de autoritaire regimes waaraan zij trachtten te ontsnappen, zelfs op het grondgebied van de EU, en beschouwt dit als een ernstige schending van de fundamentele waarden van de Unie en van de grondrechten van het individu, zoals die zijn neergelegd in het Handvest, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten; betreurt het gebrek aan juridische ondersteuning voor de slachtoffers van deze spionagesoftware;

105.

wijst erop dat het wetgevingskader dringend moet worden versterkt om degenen die dergelijke software voor illegale en ongeoorloofde doeleinden verspreiden, gebruiken en misbruiken, ter verantwoording te roepen; verwijst met name naar de sancties die op 21 juni 2021 zijn opgelegd aan Aleksandr Sjatrov, algemeen directeur van een Belarussisch bedrijf dat software voor gezichtsherkenning produceert die door een autoritair regime wordt gebruikt, bijvoorbeeld om de identiteit van demonstranten van de politieke oppositie vast te stellen; verzoekt de Commissie het gebruik en de financiering van illegale bewakingstechnologieën in de EU te verhinderen; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan om in samenwerking met de overheden van derde landen en middels versterking van het democratische toezicht een einde te maken aan repressieve wetgeving en praktijken op het gebied van cyberbeveiliging en terrorismebestrijding; dringt aan op een onderzoek door de bevoegde EU-instanties naar het onrechtmatig gebruik van spyware in de EU en naar de uitvoer van dergelijke software vanuit de EU, en pleit voor sancties tegen de lidstaten en geassocieerde landen, inclusief landen die deelnemen aan EU-programma’s, die dergelijke spyware hebben gekocht en gebruikt en van waaruit deze is uitgevoerd met als doel journalisten, mensenrechtenverdedigers, juristen en politici op illegale wijze op de korrel te nemen;

106.

dringt aan op een ambitieuze herziening van de e-privacyrichtlijn (21) teneinde de vertrouwelijkheid van communicatie en van persoonsgegevens bij het gebruik van elektronische apparatuur te versterken, zonder het niveau van bescherming dat door de richtlijn wordt geboden, te verlagen, en zonder afbreuk te doen aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten om de nationale veiligheid te waarborgen; wijst erop dat overheidsinstanties ertoe moeten worden verplicht om de kwetsbaarheden die zij ontdekken in IT-apparatuur, bekend te maken; roept de EU en de lidstaten op hun maatregelen op basis van de richtlijn over aanvallen op informatiesystemen (22) verder te coördineren om ervoor te zorgen dat een definitie van de strafbare feiten onrechtmatige toegang tot informatiesystemen en onrechtmatige systeemverstoring en onrechtmatige gegevensverstoring wordt ingevoerd en dat deze met passende sancties worden bestraft; herinnert eraan dat elke inbreuk op de vertrouwelijkheid met het oog op de nationale veiligheid in een democratische samenleving rechtmatig en voor uitdrukkelijke en legitieme doeleinden moet worden uitgevoerd, op basis van strikte noodzaak en evenredigheid, zoals vereist door het EVRM en het Hof van Justitie van de Europese Unie;

Bescherming van de lidstaten, instellingen, agentschappen, delegaties en missies van de EU

107.

benadrukt dat de netwerken, gebouwen en personeelsleden van de EU-instellingen, -organen, -agentschappen, -delegaties, -missies en -operaties een doelwit vormen voor allerlei hybride bedreigingen en aanvallen door buitenlandse overheidsactoren, en derhalve naar behoren moeten worden beschermd, met bijzondere aandacht voor de bedrijfsmiddelen, gevouwen en activiteiten van de EDEO in het buitenland en voor de veiligheid van EU-personeel dat is gestationeerd in niet-democratische landen met repressieve regimes; dringt aan op een gestructureerde respons op deze bedreigingen door GVDB-missies, alsook op concretere ondersteuning van deze missies door middel van strategische communicatie; erkent dat het aantal door de staat gesteunde aanvallen op instellingen, organen en instanties van de EU — waaronder het EMA — en op instellingen en overheidsinstanties van de lidstaten voortdurend toeneemt;

108.

dringt aan op een grondige en periodieke herziening van alle diensten, netwerken, apparatuur en hardware van de instellingen, organen, agentschappen, delegaties, missies en operaties van de EU, met als doel deze weerbaarder te maken tegen cyberdreigingen en mogelijk gevaarlijke programma’s en apparaten, zoals die van Kaspersky Lab, te weren; dringt er bij de EU-instellingen en de lidstaten op aan te zorgen voor goede bijstand en veilige instrumenten voor het personeel; benadrukt dat het gebruik van beveiligde diensten en netwerken binnen instellingen en overheidsdiensten, ook tijdens missies, meer onder de aandacht moet worden gebracht; wijst op de voordelen voor het vertrouwen en de veiligheid van netwerkbesturingssystemen met vrije programmatuur, die alom worden gebruikt door geallieerde militaire instanties en overheidsdiensten;

109.

wijst op het belang van doeltreffende, tijdige en nauwe coördinatie tussen de verschillende instellingen, organen en instanties van de EU die gespecialiseerd zijn in cyberbeveiliging, zoals CERT-EU, waarvan ook de operationele capaciteiten ten volle moeten worden ontplooid, alsmede Enisa en de aanstaande gezamenlijke cybereenheid, die zal instaan voor een gecoördineerde reactie op grootschalige cyberbedreigingen in de EU; is ingenomen met de huidige gestructureerde samenwerking tussen CERT-EU en Enisa; is ook ingenomen met de oprichting van een EU-werkgroep voor cyberinlichtingen binnen het EU-Intcen met als doel de strategische samenwerking op het gebied van inlichtingen te bevorderen; waardeert de recente initiatieven van de secretarissen-generaal van de EU-instellingen om gemeenschappelijke regels voor informatie en cyberbeveiliging te ontwikkelen;

110.

ziet uit naar de twee voorstellen van de Commissie voor verordeningen tot instelling van een normatief kader voor informatiebeveiliging en cyberbeveiliging in alle instellingen, organen en instanties van de EU, en is van mening dat deze verordeningen ook het opbouwen van capaciteit en weerbaarheid moeten omvatten; verzoekt de Commissie en de lidstaten om extra middelen uit te trekken voor de cyberbeveiliging van de EU-instellingen teneinde de uitdagingen van voortdurend evoluerende bedreigingen het hoofd te bieden;

111.

kijkt uit naar het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer over de controle van cyberbeveiliging, dat begin 2022 wordt verwacht;

112.

pleit voor een grondig onderzoek naar de gemelde gevallen van buitenlandse infiltratie in het personeel van de EU-instellingen; dringt aan op een evaluatie en de mogelijke herziening van het personeelsbeleid, met onder meer screening vóór aanwerving, om mazen in de wetgeving te dichten die buitenlandse infiltratie mogelijk maken; verzoekt de bestuursorganen van het Parlement de screeningprocedures voor personeel te verbeteren en de regels en controles voor de toegang tot zijn gebouwen aan te scherpen om te voorkomen dat personen die nauwe banden hebben met buitenlandse belanghebbenden toegang krijgen tot vertrouwelijke vergaderingen en informatie; verzoekt de Belgische autoriteiten hun binnenlandse antispionagekader te evalueren en te actualiseren zodat daders doeltreffend kunnen worden opgespoord, vervolgd en gestraft; pleit ervoor dat andere lidstaten vergelijkbare maatregelen nemen om de EU-instellingen en -agentschappen op hun grondgebied te beschermen;

113.

verzoekt alle EU-instellingen om het bewustzijn van hun personeel te vergroten door middel van degelijke opleiding en voorlichting, teneinde cyber- en niet-cyberbeveiligingsrisico’s te vermijden, te beperken en aan te pakken; roept op tot verplichte en regelmatige veiligheids- en ICT-opleiding voor alle personeelsleden (inclusief stagiairs) en leden van het Europees Parlement; dringt erop aan dat buitenlandse invloed binnen de instellingen regelmatig in kaart wordt gebracht en aan specifieke risicobeoordelingen wordt onderworpen;

114.

wijst op de noodzaak van goede crisisbeheersingsprocedures voor gevallen van manipulatie van informatie, waaronder waarschuwingssystemen tussen bestuurlijke niveaus en sectoren, teneinde de verstrekking van wederzijdse informatie te waarborgen en de verspreiding van manipulatie van informatie te voorkomen; is in dit verband ingenomen met het systeem voor snelle waarschuwing en de procedure voor snelle waarschuwing die vóór de Europese verkiezingen van 2019 zijn ingesteld, alsmede met de procedures die bij de diensten van de Commissie en het Europees Parlement van kracht zijn om te waarschuwen voor mogelijke gevallen die van invloed zijn op de instellingen of democratische processen van de EU; verzoekt de EU-administratie haar toezicht te versterken, onder meer door een centraal archief op te richten, een hulpmiddel voor het volgen van incidenten in te voeren en een gemeenschappelijk instrumentarium te ontwikkelen dat in geval van een snelle waarschuwing in werking kan worden gesteld;

115.

dringt aan op verplichte transparantievoorschriften voor reizen die door andere landen en buitenlandse entiteiten worden aangeboden aan ambtenaren van de EU-instellingen, inclusief de leden van het Europees Parlement, geaccrediteerde parlementaire medewerkers en fractieadviseurs, en aan nationale ambtenaren, onder meer met betrekking tot: de naam van de betalingsgemachtigden, het bedrag van de reizen en een beschrijving van de beweegredenen; wijst erop dat dergelijke georganiseerde reizen niet mogen worden beschouwd als officiële delegaties van het Parlement en dringt aan op strenge sancties indien dit beginsel niet wordt geëerbiedigd; benadrukt dat informele vriendschapsgroepen de werkzaamheden van de officiële organen van het Parlement kunnen bemoeilijken en problematisch kunnen zijn voor de reputatie van het Parlement en de coherentie van zijn optreden; dringt er bij de bestuursorganen van het Parlement op aan de transparantie en verantwoordingsplicht van deze vriendschapsgroepen te vergroten, toe te zien op de naleving van de huidige regels, en de noodzakelijke maatregelen te treffen wanneer deze vriendschapsgroepen door derde landen worden misbruikt; verzoekt de quaestoren een toegankelijk en actueel register van vriendschapsgroepen en -verklaringen op te zetten en bij te houden;

Inmenging door mondiale actoren via het inkapselen van elites, nationale diaspora, universiteiten en culturele evenementen

116.

veroordeelt alle vormen van inkapseling van elites en de techniek van coöptatie van topambtenaren en voormalige EU-politici door buitenlandse bedrijven die banden hebben met regeringen die actief betrokken zijn bij tegen de EU gerichte inmenging, en betreurt het ontbreken van de nodige instrumenten en handhaving om deze praktijken te voorkomen; is van mening dat het openbaar maken van vertrouwelijke informatie die is verkregen tijdens de uitvoering van overheidsmandaten of functies van ambtenaren, ten koste van de strategische belangen van de EU en haar lidstaten, juridische consequenties moet hebben, bijvoorbeeld ontslag op staande voet en/of diskwalificatie voor toekomstige aanwerving door de instellingen; is van mening dat de verklaringen van inkomen en eigendom van dergelijke personen openbaar moeten worden gemaakt;

117.

verzoekt de Commissie om maatregelen tegen inkapseling van elites aan te moedigen en te coördineren, zoals het aanvullen en onvoorwaardelijk handhaven van de afkoelingsperiode voor EU-commissarissen en hooggeplaatste EU-ambtenaren met een meldplicht na de periode, met als doel draaideurpraktijken te voorkomen, en gestructureerde regels om inkapseling van elites op EU-niveau aan te pakken; verzoekt de Commissie te evalueren of de bestaande afkoelingsvereisten hun doel nog dienen; benadrukt dat voormalige Europese politici en EU-ambtenaren aan de bel moeten trekken bij een relevant toezichthoudend orgaan wanneer zij worden benaderd door een buitenlandse staat en dat zij klokkenluiderbescherming moeten genieten; verzoekt alle lidstaten afkoelingsperioden toe te passen voor hun politieke leiders en deze perioden te harmoniseren, en voor maatregelen en systemen te zorgen waarmee overheidsdienaren hun externe activiteiten, arbeidsbetrekkingen, investeringen, activa en aanzienlijke geschenken of voordelen moeten opgeven die kunnen leiden tot belangenverstrengeling;

118.

maakt zich zorgen over geïntegreerde lobbystrategieën waarin industriële belangen en buitenlandse politieke doelstellingen worden gecombineerd, met name wanneer deze de belangen van een autoritaire staat dienen; dringt er derhalve bij de EU-instellingen op aan het transparantieregister te hervormen, onder meer door strengere transparantieregels in te voeren, buitenlandse financiering voor EU-gerelateerd lobbyen in kaart te brengen en te zorgen voor een vermelding waarmee financiering door buitenlandse regeringen kan worden geïdentificeerd; pleit voor doeltreffende samenwerking op dit terrein tussen alle EU-instellingen; beschouwt de Australische regeling inzake transparantie van buitenlandse invloeden als een goede praktijk die navolging verdient;

119.

verzoekt de lidstaten te overwegen een regeling voor registratie van buitenlandse invloeden op te zetten en een door de overheid beheerd register samen te stellen van aangegeven activiteiten die voor of namens een buitenlandse staat worden verricht, in navolging van de goede praktijken van andere gelijkgestemde democratieën;

120.

is bezorgd over de pogingen van buitenlandse autoritaire staten om op EU-grondgebied wonende diasporagemeenschappen te controleren; wijst op de cruciale rol van het Chinese United Front, een afdeling die rechtstreeks verslag uitbrengt aan het centrale comité van de Chinese communistische partij en belast is met de coördinatie van de strategie van externe inmenging van China door middel van de strikte controle van Chinese personen en Chinese bedrijven in het buitenland; wijst op de ervaringen van Australië en Nieuw-Zeeland in hun omgang met het United Front;

121.

veroordeelt ten zeerste de inspanningen van het Kremlin om minderheden in de EU-lidstaten te instrumentaliseren aan de hand van een zogenaamd landgenotenbeleid, met name in de Baltische staten en de oostelijke buurlanden, als onderdeel van de geopolitieke strategie van het bewind van Poetin, dat samenlevingen in de EU beoogt te verdelen, naast de uitvoering van het concept van de “Russische wereld”, dat expansionistische acties van het bewind beoogt te rechtvaardigen; merkt op dat veel Russische “particuliere stichtingen”, “particuliere ondernemingen”, “mediaorganisaties” en “ngo’s” staatseigendom zijn, verborgen banden hebben met de Russische staat; wijst erop dat het van het hoogste belang is in dialogen met het Russisch maatschappelijk middenveld onderscheid te maken tussen organisaties die zich op geen enkele manier laten beïnvloeden door de Russische regering en degenen die banden hebben met het Kremlin; herinnert eraan dat er ook bewijs is van Russische inmenging en manipulatie in veel Westerse liberale democratieën, en van actieve steun aan extremistische krachten en radicaal gezinde entiteiten met als doel de Unie te destabiliseren; merkt op dat het Kremlin cultuur, met inbegrip van populaire muziek, audiovisuele inhoud en literatuur, breed inzet als wapen in zijn ecosysteem voor desinformatie; betreurt de pogingen van Rusland om de Sovjetmisdaden uit het verleden niet volledig te erkennen en in plaats daarvan een nieuwe versie van de Russische geschiedenis te presenteren;

122.

is bezorgd over de pogingen van de Turkse regering om mensen van Turkse afkomst te beïnvloeden met als doel de diaspora te gebruiken als spreekbuis voor de standpunten van Ankara en met als doel de Europese samenlevingen te verdelen, met name via het voorzitterschap van Turks Abroad and Related Communities (YTB); veroordeelt de openlijke pogingen van Turkije om zijn diaspora in Europa te gebruiken met als doel het verloop van verkiezingen te beïnvloeden;

123.

hekelt de inspanningen van Rusland om etnische spanningen in de Westelijke Balkan te misbruiken met als doel conflicten aan te wakkeren en gemeenschappen te verdelen, en wijst erop dat dit de hele regio kan destabiliseren; vindt het verontrustend dat de orthodoxe kerk in landen zoals Servië, Montenegro, en in het bijzonder in de Servische Republiek, één van de federale entiteiten van Bosnië en Herzegovina, probeert Rusland voor te stellen als een land dat traditionele familiewaarden beschermt en de banden tussen kerk en staat poogt te versterken; is bezorgd over het feit dat landen zoals Hongarije en Servië China en Rusland helpen hun geopolitieke doelstellingen te verwezenlijken; beveelt aan dialogen te starten met het maatschappelijk middenveld in de Westelijke Balkan en de particuliere sector om inspanningen te coördineren om desinformatie in de regio te bestrijden, waarbij de nadruk moet liggen op onderzoek en analyse en de benutting van regionale expertise; verzoekt de Commissie de nodige infrastructuur op te zetten voor een op feiten gebaseerde respons op de korte- en langetermijnrisico’s van desinformatie in de Westelijke Balkan; verzoekt de EDEO zich proactiever op te stellen en met name aandacht te besteden aan het vergroten van de geloofwaardigheid van de EU in de regio in plaats van aan de bescherming ervan, en de StratCom-monitoring uit te breiden en hierbij bijzondere aandacht te besteden aan de grensoverschrijdende gevaren die samenhangen met desinformatie vanuit landen in en rond de Westelijke Balkan;

124.

wijst erop dat de EU en haar lidstaten de landen van het Oostelijk Partnerschap meer moeten ondersteunen, in het bijzonder door samen te werken om de weerbaarheid van hun staten en samenlevingen tegen desinformatie en Russische staatspropaganda te vergroten, zodat de strategische verzwakking en fragmentatie van hun samenlevingen en instellingen een halt kan worden toegeroepen;

125.

is verontrust over de extraterritoriale toepassing van dwangmaatregelen die voortvloeien uit de nieuwe nationale veiligheidswet in Hongkong en de wet om buitenlandse sancties tegen te gaan in China, in combinatie met de uitleveringsovereenkomsten die China met andere landen heeft gesloten en die China in staat stellen grootschalige afschrikkingsacties uit te voeren tegen kritische niet-Chinese onderdanen, bijvoorbeeld, in een recent geval, tegen twee Deense parlementsleden, en over de Chinese tegensancties tegen vijf leden van het Europees Parlement, de Subcommissie mensenrechten van het Parlement, drie parlementsleden uit EU-lidstaten, het Politiek en Veiligheidscomité van de Raad van de EU, twee Europese wetenschappers en twee Europese denktanks in Duitsland en Denemarken; verzoekt alle lidstaten uitlevering te weigeren en zich ertegen te verzetten, en de personen in kwestie, in voorkomend geval, passende bescherming te bieden om te voorkomen dat hun mensenrechten worden geschonden;

126.

is bezorgd over het aantal Europese universiteiten, scholen en culturele centra dat partnerschappen aangaat met Chinese entiteiten, waaronder Confucius-instituten, die het mogelijk maken wetenschappelijke kennis te stelen en strikte controle uit te oefenen op alle onderwerpen in verband met China op het gebied van onderzoek en onderwijs, hetgeen een schending inhoudt van de grondwettelijke bescherming van academische vrijheid en autonomie, en op de keuzes van culturele activiteiten in verband met China; is bang dat dergelijke acties kunnen leiden tot het verlies van kennis over aan China verwante kwesties, met als gevolg dat de EU niet over de noodzakelijke competenties beschikt; uit zijn bezorgdheid onder andere over de sponsoring in 2014 van de China-bibliotheek van het Europacollege door het voorlichtingsbureau van de staatsraad van de Chinese regering (23); is ernstig bezorgd over de pogingen van China om druk en censuur uit te oefenen, bijvoorbeeld op het museum van Nantes in verband met de tentoonstelling over Dzjengis Khan die aanvankelijk voor 2020 op de agenda stond (24); verzoekt de Commissie de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten te vergemakkelijken zodat buitenlandse inmenging in de culturele en onderwijssector kan worden aangepakt;

127.

is bezorgd over gevallen van verhulde financiering van in Europa uitgevoerd onderzoek, waaronder Chinese pogingen om talent weg te kapen via het Thousand Talents-plan en de beurzen van het Confucius-instituut, en de opzettelijke vermenging van militaire en civiele wetenschappelijke projecten via de Chinese strategie voor civiel-militaire fusie; benadrukt de pogingen van Chinese instellingen voor hoger onderwijs om memoranda van overeenstemming te sluiten met partnerinstellingen in Europa, die clausules bevatten waarmee Chinese propaganda wordt bestendigd of steun wordt aangewakkerd voor standpunten of politieke initiatieven van de Chinese Communistische Partij, zoals de Nieuwe Zijderoute, waarbij de officiële standpunten van de regeringen van de desbetreffende landen worden omzeild en ondermijnd; verzoekt culturele, academische en niet-gouvernementele instellingen transparanter te zijn omtrent Chinese invloed en roept hen op alle uitwisselingen en banden met de Chinese regering en verwante organisaties openbaar te maken;

128.

veroordeelt het besluit van de Hongaarse regering om een afdeling van de Fudan-universiteit te openen en tegelijkertijd de Central European University in Boedapest te sluiten; is bezorgd over de toenemende financiële afhankelijkheid van Europese universiteiten van China en andere buitenlands staten, gezien het gevaar dat gevoelige gegevens, technologieën en onderzoeksresultaten bij buitenlandse staten terechtkomen en de gevolgen die deze afhankelijkheid zou kunnen hebben voor de academische vrijheid; wijst erop hoe belangrijk academische vrijheid is om desinformatie en beïnvloedingspraktijken aan te pakken; spoort deze instellingen aan gedetailleerde kwetsbaarheidsbeoordelingen uit te voeren alvorens nieuwe partnerschappen met buitenlandse partners aan te gaan; benadrukt dat academisch personeel moet worden opgeleid om via een speciale hotline melding te maken van heimelijke financiering of invloed en dat degenen die zich melden altijd klokkenluidersbescherming moeten genieten; roept de Commissie en de lidstaten op te garanderen dat financiering voor geopolitiek gevoelig onderzoek aan Europese universiteiten afkomstig is uit Europese bronnen; verzoekt de Commissie wetgeving voor te stellen om de transparantie van de buitenlandse financiering van universiteiten, ngo’s en denktanks te vergroten, bijvoorbeeld via verplichte donatieverklaringen, zorgvuldigheidscontroles van hun financieringsstromen en de openbaarmaking van informatie over financiering, bijdragen in natura en subsidies van buitenlandse partijen; verzoekt de autoriteiten van de lidstaten doeltreffende regels inzake buitenlandse financiering van instellingen voor hoger onderwijs vast te stellen, met inbegrip van strikte plafonds en rapportagevereisten;

129.

benadrukt dat de veiligheidsrisico’s en het gevaar van diefstal van intellectuele eigendom in de particuliere sector, waar medewerkers mogelijk toegang hebben tot cruciale technologieën en handelsgeheimen, vergelijkbaar zijn; verzoekt de Commissie en de lidstaten academische instellingen en de particuliere sector aan te sporen om uitgebreide beveiligings- en nalevingsprogramma’s op te zetten, met inbegrip van specifieke veiligheidsbeoordelingen voor nieuwe contracten; merkt op dat striktere beperkingen voor systeem- en netwerktoegang en veiligheidsscreenings gerechtvaardigd kunnen zijn voor sommige professoren of medewerkers die aan kritieke onderzoeken en producten werken;

130.

merkt op dat de herziene blauwekaartrichtlijn (25), die het gemakkelijker maakt voor geschoolde migranten van buiten de EU om naar de EU te komen, in Europa gevestigde Chinese en Russische bedrijven bijvoorbeeld in staat stelt geschoolde migranten uit hun eigen land naar de EU te halen; wijst erop dat het op deze manier lastiger kan worden voor de lidstaten om controle uit te oefenen op de instroom van deze burgers, waardoor er gevaar van buitenlandse inmenging kan ontstaan;

131.

wijst op het toenemende aantal Confucius-instituten dat wereldwijd en met name in Europa wordt opgericht; merkt op dat het Centrum voor taalonderwijs en samenwerking, dat voorheen bekendstond als de zetel van het Confucius-instituut of Hanban (Kantoor van de Internationale Raad voor de Chinese taal), dat verantwoordelijk is voor het programma van de Confucius-instituten wereldwijd, deel uitmaakt van de propagandamachine van de Chinese partijstaat; verzoekt de lidstaten en de Commissie onafhankelijke cursussen Chinees te steunen zonder de betrokkenheid van de Chinese staat of daaraan gelieerde organisaties; is van mening dat het onlangs opgerichte National China Centre in Zweden als lichtend voorbeeld kan dienen voor hoe onafhankelijke competenties met betrekking tot China in Europa kunnen worden vergroot;

132.

is voorts van mening dat de Confucius-instituten als lobbyplatform dienen voor Chinese economische belangen, de Chinese inlichtingendienst en de werving van agenten en spionnen; herinnert eraan dat tal van universiteiten hebben besloten hun samenwerking met Confucius-instituten te beëindigen vanwege de risico’s van Chinese spionage en inmenging, zoals de universiteiten van Düsseldorf in 2016, Brussel (VUB en ULB) in 2019, en Hamburg in 2020, en alle universiteiten in Zweden; dringt erop aan dat meer universiteiten hun huidige samenwerkingsverbanden evalueren om te garanderen dat hun academische vrijheid niet in het gedrang komt; verzoekt de lidstaten nauw toezicht te houden op onderwijs-, onderzoeks- en andere activiteiten binnen de Confucius-instituten en, indien er duidelijk bewijs is van spionage of inmenging, handhavingsmaatregelen te nemen om de Europese economische en politieke soevereiniteit te waarborgen, onder meer door financiering te weigeren of de vergunningen van verwante instituten in te trekken;

133.

merkt op dat buitenlandse inmenging ook kan plaatsvinden via invloed in en de instrumentalisering van religieuze instituten, zoals de Russische invloed in orthodoxe kerken, met name in Servië, Montenegro, Bosnië en Herzegovina — vooral in Republika Srpska –, Georgië en in zekere mate Oekraïne, onder andere door verdeeldheid te zaaien onder de plaatselijke bevolking, een partijdige geschiedschrijving tot stand te brengen en een anti-EU-agenda te bevorderen, de invloed van de Turkse regering via moskeeën in Frankrijk en Duitsland, en de Saudi-Arabische invloed via salafistische moskeeën in heel Europa, waarbij de radicale islam wordt gepropageerd; verzoekt de Commissie en de lidstaten toe te zien op een betere coördinatie inzake de bescherming van religieuze instituten tegen buitenlandse inmenging, een plafond in te stellen voor de financiering van deze instituten en de transparantie van die financiering te vergroten; verzoekt de lidstaten nauwlettend toezicht te houden op activiteiten in religieuze instituten en, in voorkomend geval en op basis van bewijs, maatregelen te nemen, onder meer door financiering te weigeren of de vergunningen van verwante instituten in te trekken;

134.

verzoekt de EDEO een studie uit te laten voeren naar de aanwezigheid en invloed van kwaadwillende overheidsactoren in Europese denktanks, universiteiten, religieuze organisaties en mediaorganisaties; verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten samen te werken en een systematische dialoog aan te gaan met belanghebbenden en deskundigen met als doel om de buitenlandse invloed in de culturele, academische en religieuze sfeer nauwkeurig in kaart te brengen en te monitoren; dringt aan op een betere uitwisseling van nieuwsitems tussen Europese nationale omroepen, met inbegrip van omroepen in buurlanden;

135.

uit zijn bezorgdheid over meldingen van buitenlandse inmenging in de Europese rechtsstelsels; vraagt met name aandacht voor de uitvoering van Russische vonnissen tegen opponenten van het Kremlin door Europese rechtbanken; verzoekt de lidstaten bewustzijn te kweken onder justitieel personeel en met het maatschappelijk middenveld samen te werken om misbruik van internationale justitiële samenwerkingsverbanden en Europese tribunalen en rechtbanken door buitenlandse regeringen te voorkomen; verzoekt de EDEO opdracht te geven tot een studie naar het vóórkomen en de invloed van buitenlandse inmenging in Europese gerechtelijke procedures; merkt op dat het, op basis van deze studie, noodzakelijk kan zijn om wijzigingen voor te stellen in de transparantie- en financieringsvereisten voor gerechtelijke procedures;

Afschrikking, toerekening en collectieve tegenmaatregelen, waaronder sancties

136.

is van mening dat de sanctieregelingen die de EU onlangs heeft ingesteld — zoals de beperkende maatregelen tegen cyberaanvallen die de Unie en haar lidstaten bedreigen (26) en de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten (27) (EU-Magnitski-wet), die respectievelijk op 17 mei 2019 en 7 december 2020 zijn genomen — een meerwaarde hebben aangetoond doordat zij de EU waardevolle afschrikkingsinstrumenten verschaffen; verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel in te dienen om een nieuwe thematische sanctieregeling vast te stellen en daarmee ernstige corruptiepraktijken aan te pakken; herinnert eraan dat de sanctieregelingen voor cyberaanvallen en de mensenrechten tweemaal zijn toegepast, respectievelijk in 2020 en 2021; dringt erop aan de cybersanctieregeling permanent te maken en verzoekt de lidstaten al het bewijsmateriaal en alle inlichtingen te delen, zodat die kunnen worden gebruikt om lijsten met cybersancties op te stellen;

137.

verzoekt de EU en haar lidstaten met klem om — met volledige eerbiediging van de vrijheid van meningsuiting en van informatie — verdere maatregelen te nemen tegen buitenlandse inmenging, waaronder grootschalige desinformatiecampagnes, hybride dreigingen en hybride oorlogsvoering, onder meer in de vorm van een sanctieregeling; is van mening dat deze regeling de invoering van een sectoroverschrijdend en asymmetrisch sanctiekader moet omvatten, evenals diplomatieke sancties, reisverboden, bevriezing van tegoeden en het afnemen van EU-verblijfsvergunningen van buitenlandse personen en hun familieleden die betrokken zijn bij pogingen tot buitenlandse inmenging, en dat die regeling zo nauwkeurig mogelijk gericht moet zijn op de besluitvormers en organen die verantwoordelijk zijn voor agressieve acties, waarbij een lik-op-stukbeleid wordt vermeden, overeenkomstig artikel 29 VEU en artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) (beperkende maatregelen) en stevig verankerd moet zijn in de pijlers van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het GVDB van de Unie; roept de lidstaten op van buitenlandse en binnenlandse inmenging en desinformatie een vast agendapunt te maken van de Raad Buitenlandse Zaken; verzoekt de EU te definiëren wat een handeling in strijd met het internationale recht is en minimumdrempels vast te stellen voor de activering van tegenmaatregelen op grond van deze nieuwe definitie, die gepaard moet gaan met een effectbeoordeling om rechtszekerheid te bieden; merkt op dat de Raad bij meerderheid in plaats van eenparigheid van stemmen moet kunnen beslissen over sancties met betrekking tot buitenlandse inmenging; is van mening dat landen die zich schuldig maken aan buitenlandse inmenging en manipulatie van informatie met als doel de situatie in de EU te destabiliseren, de kosten van hun beslissingen moeten betalen en de economische en/of reputatieschade en/of diplomatieke gevolgen moeten dragen; verzoekt de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid concrete voorstellen in dit verband in te dienen;

138.

benadrukt dat een sanctieregeling weliswaar gericht moet zijn op de instandhouding van democratische processen, mensenrechten en vrijheden zoals omschreven in de Verdragen, maar in het bijzonder aandacht moet besteden aan de gevolgen van opgelegde sancties voor de grondrechten en fundamentele vrijheden, teneinde de eerbiediging van het Handvest te handhaven, en daarnaast transparant moet zijn als het gaat om de gronden op basis waarvan een sanctie wordt opgelegd; wijst erop dat op EU-niveau meer duidelijkheid moet worden verschaft over de reikwijdte en de effecten van sancties die worden opgelegd aan geassocieerde personen, zoals EU-onderdanen en -bedrijven;

139.

is van mening dat de aard van deze hybride aanvallen weliswaar varieert, maar het gevaar ervan voor de waarden, de fundamentele belangen, de veiligheid, de onafhankelijkheid en de integriteit van de EU en haar lidstaten, alsmede voor de consolidatie van en de steun voor de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten, de beginselen van het internationaal recht en fundamentele vrijheden, aanzienlijk kan zijn, hetzij door de omvang van de aanvallen, hetzij door de aard of het cumulatieve effect ervan; is ingenomen met het feit dat het actieplan voor Europese democratie erin voorziet dat de Commissie en de EDEO samen een instrumentarium ontwikkelen voor buitenlandse inmenging en beïnvloeding, met inbegrip van hybride operaties en de duidelijke toerekening van tegen de EU gerichte kwaadwillige aanvallen aan derden en derde landen;

140.

wijst erop dat het inzicht dat bepaalde vormen van buitenlandse inmenging democratische processen ernstig schaden en van invloed zijn op de uitoefening van rechten of plichten, internationaal terrein wint; wijst in dit verband op de in 2018 aangenomen wijzigingen in de Australische wet tot wijziging van de nationale veiligheidswetgeving (spionage en buitenlandse inmenging), die erop gericht is heimelijke en misleidende activiteiten van buitenlandse actoren met de bedoeling politieke of regeringsprocessen te verstoren, rechten of plichten te beïnvloeden of de inlichtingenactiviteiten van een buitenlandse regering te ondersteunen, strafbaar te stellen door nieuwe strafbare feiten in het leven te roepen zoals “opzettelijke buitenlandse inmenging”;

141.

is zich ervan bewust dat de Unie krachtens artikel 21, lid 3, VEU moet zorgen voor consistentie tussen de verschillende aspecten van haar externe optreden en tussen het externe optreden en het beleid op andere terreinen, zoals omschreven in de Verdragen; wijst er in dit verband op dat buitenlandse inmenging — zoals de dreiging die uitgaat van buitenlandse terroristische strijders en groeperingen die invloed uitoefenen op personen die in de EU verblijven — ook is aangepakt via Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding (28);

142.

benadrukt dat sancties, om het effect ervan te versterken, collectief moeten worden opgelegd, indien mogelijk op basis van coördinatie met gelijkgestemde partners, waarbij eventueel internationale organisaties worden betrokken en die formeel worden vastgelegd in een internationale overeenkomst, waarin ook andere soorten reacties op aanvallen aan de orde komen; merkt op dat kandidaat- en potentiële kandidaat-lidstaten deze sancties ook moeten nemen om hun beleid op het GBVB van de EU af te stemmen; wijst op het belangrijke werk dat de NAVO heeft verzet op het gebied van hybride dreigingen en verwijst in dit verband naar het communiqué van de NAVO-vergadering van 14 juni 2021, waarin opnieuw werd bevestigd dat de Noord-Atlantische Raad per geval zou besluiten wanneer een cyberaanval zou leiden tot het inroepen van artikel 5 van het NAVO-Verdrag, en dat de impact van significante kwaadwillende cumulatieve cyberactiviteiten in bepaalde omstandigheden kan worden beschouwd als een gewapende aanval (29); wijst erop dat de EU en de NAVO een meer toekomstgerichte en strategische benadering moeten hanteren voor hybride dreigingen waarin de nadruk ligt op de motieven en doelstellingen van vijanden, en moeten verduidelijken in welke situaties de EU beter is toegerust en relatief over betere capaciteiten beschikt om te reageren op een dreiging; herinnert eraan dat verscheidende EU-lidstaten geen lid zijn van de NAVO, maar niettemin samenwerken met de NAVO, bijvoorbeeld via haar programma Partnerschap voor de Vrede (PvV) en Partnership Interoperability Initiative (PII), en onderstreept daarom dat geen enkele vorm van samenwerking tussen de EU en de NAVO afbreuk mag doen aan het veiligheids- en defensiebeleid van de EU-lidstaten die geen lid zijn van de NAVO, met inbegrip van de lidstaten die een neutraliteitsbeleid voeren; wijst op het belang van wederzijdse bijstand en solidariteit overeenkomstig artikel 42, lid 7, VEU en artikel 222 VWEU, en verzoekt de EU concrete scenario’s uit te werken voor de inwerkingtreding van deze artikelen in het hypothetische geval van een cyberaanval; verzoekt de EU en alle lidstaten deze kwestie te koppelen aan de andere aspecten van hun betrekkingen met de staten die achter inmenging en desinformatiecampagnes zitten, met name Rusland en China;

Wereldwijde samenwerking en multilateralisme

143.

onderkent dat tal van democratische landen in de hele wereld met soortgelijke destabiliseringsacties van buitenlandse overheids- en niet-overheidsactoren te maken hebben;

144.

beklemtoont de noodzaak van wereldwijde, multilaterale samenwerking tussen gelijkgestemde landen op relevante internationale fora met betrekking tot deze kwesties van cruciaal belang, in de vorm van een partnerschap op basis van gemeenschappelijke inzichten en gezamenlijke definities, met het oog op de vaststelling van internationale normen en beginselen; onderstreept hoe belangrijk nauwe samenwerking met de VS en andere gelijkgestemde staten is voor de modernisering van multilaterale organisaties; is in dit verband ingenomen met de top voor democratie en verwacht dat deze zal resulteren in concrete voorstellen en maatregelen om de grootste dreigingen waarmee democratieën vandaag de dag worden geconfronteerd, door middel van collectief optreden aan te pakken;

145.

is van mening dat gelijkgestemde partners — op basis van een gemeenschappelijk situationeel bewustzijn — beste praktijken moeten uitwisselen en gemeenschappelijke reacties moeten bepalen op wereldwijde, maar ook gedeelde binnenlandse uitdagingen, waaronder collectieve sancties, de bescherming van de mensenrechten en democratische normen; verzoekt de EU het debat over de juridische implicaties van buitenlandse inmenging te leiden, gemeenschappelijke internationale definities en regels voor het toerekenen van verantwoordelijkheid te bevorderen en een internationaal kader te ontwikkelen voor reacties op inmenging in verkiezingen, teneinde een mondiale praktijkcode voor vrije en veerkrachtige democratische processen vast te stellen;

146.

roept de EU en haar lidstaten op zich te beraden op de juiste internationale formules om een dergelijk partnerschap en samenwerking tussen gelijkgestemde partners mogelijk te maken; verzoekt de EU en haar lidstaten op VN-niveau een proces op gang te brengen om een wereldwijd verdrag ter bevordering en verdediging van de democratie aan te nemen waarin een gemeenschappelijke definitie van buitenlandse inmenging is opgenomen; verzoekt de EU een instrumentarium voor de wereldwijde verdediging van de democratie voor te stellen, dat in het verdrag moet worden opgenomen, met gezamenlijke acties en sancties om buitenlandse inmenging tegen te gaan;

147.

is ingenomen met de NAVO-verklaring van 14 juni 2021, waarin wordt onderkend dat cyberdreigingen, hybride dreigingen en andere asymmetrische dreigingen, waaronder desinformatiecampagnes, alsmede het kwaadwillige gebruik van almaar geavanceerdere nieuwe en ontwrichtende technologieën, een steeds grotere uitdaging vormen; is ingenomen met de vooruitgang die is geboekt bij de samenwerking tussen de EU en de NAVO op het gebied van cyberdefensie; is ingenomen met het door Litouwen opgerichte regionale cyberdefensiecentrum waarbij de VS en de landen van het Oostelijk Partnerschap betrokken zijn; is voorstander van nauwere samenwerking met partnerlanden op het gebied van cyberdefensie, in de vorm van informatie-uitwisseling en operationele werkzaamheden; is ingenomen met de besprekingen tussen de VS en de EU over multilaterale uitvoercontroles op producten voor cybertoezicht in het kader van de Handels- en Technologieraad;

148.

is ingenomen met de reeds genomen initiatieven, met name op bestuurlijk niveau, om in realtime kennis uit te wisselen over de stand van zaken met betrekking tot hybride aanvallen, waaronder desinformatieactiviteiten, zoals het door de EDEO opgezette systeem voor snelle waarschuwing dat gedeeltelijk is opengesteld voor gelijkgestemde derde landen, het door de G7 opgezette mechanisme voor snelle reactie en de gemeenschappelijke inlichtingen- en veiligheidsdivisie van de NAVO;

149.

benadrukt dat wereldwijde samenwerking gebaseerd moet zijn op gemeenschappelijke waarden die weerspiegeld worden in gemeenschappelijke projecten waarbij internationale organisaties zoals de OESO en Unesco worden betrokken en democratische capaciteitsopbouw wordt opgezet en duurzame vrede en veiligheid wordt bevorderd in landen die met soortgelijke dreigingen van buitenlandse inmenging worden geconfronteerd; roept de EU op een Europees fonds voor democratische media op te richten ter ondersteuning van onafhankelijke journalistiek in (potentiële) uitbreidingslanden, de landen van het Europees nabuurschap en in kandidaat- en potentiële kandidaat-lidstaten; benadrukt dat onafhankelijke journalisten uit buurlanden vaak aangeven praktische behoeften te hebben, bijvoorbeeld aan technische apparatuur om hun werk te kunnen doen;

150.

benadrukt dat er dringend iets moet worden gedaan aan onjuiste en desinformatie op het gebied van klimaat; is ingenomen met de inspanningen tijdens de COP26 om een universele definitie van onjuiste informatie en desinformatie over het klimaat vast te stellen en maatregelen uiteen te zetten om dit aan te pakken; dringt erop aan dat modellen zoals van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering worden ontwikkeld om een mondiale gedragscode inzake desinformatie op te stellen, een proces dat de basis zou leggen voor een Overeenkomst van Parijs inzake desinformatie;

151.

benadrukt hoe belangrijk het is een duidelijk perspectief te bieden aan kandidaat- en potentiële kandidaat-lidstaten en ondersteuning te bieden aan partner- en buurlanden zoals de landen van de Westelijke Balkan en de oostelijke en zuidelijke buurlanden van de EU, aangezien landen zoals Rusland, Turkije en China proberen deze landen te gebruiken als laboratorium voor manipulatie van informatie en hybride oorlogsvoering, met als doel om de EU te ondermijnen; is van mening dat de VS een belangrijke partner is bij de bestrijding van buitenlandse inmenging, desinformatiecampagnes en hybride dreigingen in die regio’s; is met name bezorgd over de rol die Servië en Hongarije spelen bij de grootschalige verspreiding van desinformatie in omringende landen; onderstreept dat de EU deze landen moet ondersteunen en met hen moet samenwerken, zoals bepaald in de NDICI-verordening (30); is van mening dat haar acties de vorm kunnen aannemen van het bevorderen van de meerwaarde en de positieve impact van de EU in de regio, het financieren van projecten die gericht zijn op het waarborgen van mediavrijheid, het versterken van het maatschappelijk middenveld en de rechtsstaat, en het versterken van de samenwerking op het gebied van media, digitale en informatiegeletterdheid, met inachtneming van de soevereiniteit van deze landen; dringt in dit verband aan op een verhoging van de capaciteit van de EDEO;

152.

spoort de EU en haar lidstaten aan nauwer te gaan samenwerken met Taiwan bij het bestrijden van inmengingsactiviteiten en desinformatiecampagnes uit kwaadwillige derde landen, onder andere door middel van de uitwisseling van beste praktijken, gezamenlijke benaderingen om de persvrijheid en journalistiek te bevorderen, nauwere samenwerking op het gebied van cyberveiligheid en cyberdreigingen, het vergroten van het bewustzijn van burgers en het verbeteren van de algemene digitale geletterdheid van de bevolking om de veerkracht van onze democratische stelsels te vergroten; steunt intensievere samenwerking tussen relevante Europese en Taiwanese overheidsinstanties, ngo’s en denktanks op dit gebied;

153.

roept het Parlement op actief werk te maken van een EU-verhaal, een leidende rol te spelen bij het bevorderen van de uitwisseling van informatie en beste praktijken te bespreken met parlementen over de hele wereld, door gebruik te maken van zijn uitgebreide netwerk van interparlementaire delegaties, alsmede van de initiatieven voor democratie en de ondersteunende activiteiten die worden gecoördineerd door de Coördinatiegroep democratieondersteuning en verkiezingen; benadrukt hoe belangrijk het is nauw samen te werken met parlementsleden uit derde landen door middel van projecten op maat die een Europees perspectief voor kandidaat- en potentiële kandidaat-lidstaten bevorderen;

154.

roept de EDEO op de rol van de EU-delegaties en van de GBVB-missies van de EU in derde landen te versterken om hen beter in staat te stellen door buitenlandse overheidsactoren georkestreerde desinformatiecampagnes op te sporen en te ontkrachten, en projecten voor onderwijs die de democratische waarden versterken te financieren; beveelt sterk aan een door de EDEO geïnitieerde strategische communicatiehub op te richten om structurele samenwerking tot stand te brengen op het gebied van de bestrijding van desinformatie en buitenlandse inmenging, die in Taipei moet worden gevestigd; verzoekt de EU-delegaties bovendien bij te dragen aan de strijd van de EU tegen desinformatie door relevante EU-besluiten, zoals dringende resoluties van het Parlement, te vertalen in de taal van het land waar zij gevestigd zijn;

155.

dringt erop aan dat de kwestie van buitenlandse kwaadwillige inmenging in het aanstaande nieuwe strategisch kompas van de EU aan de orde wordt gesteld;

156.

pleit voor de oprichting van een permanent institutioneel orgaan in het Europees Parlement dat wordt belast met de follow-up van deze aanbevelingen om buitenlandse inmenging en desinformatie in de EU systematisch aan te pakken buiten het huidige mandaat van de commissie INGE; dringt aan op een verbeterde geïnstitutionaliseerde uitwisseling tussen de Commissie, de EDEO en het Parlement via dit orgaan;

o

o o

157.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB C 224 van 27.6.2018, blz. 58.

(2)  PB C 23 van 21.1.2021, blz. 152.

(3)  PB C 28 van 27.1.2020, blz. 57.

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0428.

(5)  PB L 79 I van 21.3.2019, blz. 1.

(6)  PB L 151 van 7.6.2019, blz. 15.

(7)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0412.

(8)  PB C 362 van 8.9.2021, blz. 186.

(9)  PB L 317 van 4.11.2014, blz. 1.

(10)  https://www.consilium.europa.eu/nl/policies/cybersecurity/

(11)  https://www.eca.europa.eu/Lists/ECADocuments/ BRP_CYBERSECURITY/BRP_CYBERSECURITY_NL.pdf

(12)  Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, Lobbying in the 21st Century: Transparency, Integrity and Access, 2021, OECD Publishing, Paris, beschikbaar op: https://doi.org/10.1787/c6d8eff8-en

(13)  Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1).

(14)  PB L 331 van 20.9.2021, blz. 8.

(15)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(16)  https://www.europarl.europa.eu/cmsdata/232164/revised_Agenda%20item%207_Clare%20Melford_GDI_Deck_EU-Ad-funded_Disinfo.pdf

(17)  Persoon die onder zijn eigen naam andermans geld doneert aan een politieke partij of een kandidaat voor een politieke functie.

(18)  Deze maas in de wetgeving heeft betrekking op twee verschillende fenomenen: enerzijds de lege vennootschappen, die geen echte bedrijfsactiviteiten verrichten en niets anders zijn dan vehikels voor financiële ondersteuning, en anderzijds de binnenlandse dochterbedrijven van buitenlandse moederbedrijven die worden gebruikt om geld naar de politiek door te sluizen.

(19)  Non-profitorganisaties en derden hoeven de identiteit van hun donateurs niet bekend te maken, maar mogen in verschillende EU-lidstaten wel politieke partijen en kandidaten voor een politieke functie financieren.

(20)  Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148 (COM(2020)0823).

(21)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).

(22)  Richtlijn 2013/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 augustus 2013 over aanvallen op informatiesystemen en ter vervanging van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad (PB L 218 van 14.8.2013, blz. 8).

(23)  https://www.coleurope.eu/events/official-inauguration-china-library

(24)  https://www.chateaunantes.fr/expositions/fils-du-ciel-et-des-steppes/

(25)  Richtlijn (EU) 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad (PB L 382 van 28.10.2021, blz. 1).

(26)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=OJ%3AL%3A2019%3A129I%3ATOC

(27)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=OJ:L:2020:410I:TOC

(28)  PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6.

(29)  https://www.nato.int/cps/en/natohq/news_185000.htm

(30)  Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad (PB L 209 van 14.6.2021, blz. 1).


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/97


P9_TA(2022)0065

Burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders

Resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2022 met voorstellen aan de Commissie inzake burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders (2021/2026(INL))

(2022/C 347/08)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 4, lid 3, en artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien artikel 21, leden 1 en 2, artikel 77, lid 2, punt a), artikel 79, lid 2, en de artikelen 80, 82, 87, 114, 311, 337 en 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 7, 8 en 20,

gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en met name artikel 8,

gezien Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (1) (de “richtlijn gezinshereniging”),

gezien Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (2) (de “richtlijn langdurig ingezetenen”),

gezien Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (3),

gezien Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (4),

gezien de criteria van Kopenhagen, en het geheel van EU-regels dat een kandidaat-lidstaat moet vaststellen, toepassen en handhaven wanneer hij in aanmerking wil komen voor toetreding tot de EU (het acquis), en met name de hoofdstukken 23 en 24,

gezien de schriftelijke aanmaningen van de Commissie van 20 oktober 2020 aan Cyprus en Malta, waarbij inbreukprocedures werden ingeleid met betrekking tot hun burgerschapsregelingen voor investeerders,

gezien de brief van de Commissie aan Bulgarije van 20 oktober 2020 waarin zij haar bezorgdheid uit over een burgerschapsregeling voor investeerders en om nadere gegevens vraagt,

gezien het verslag van de Commissie van 23 januari 2019 getiteld “Burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders in de Europese Unie”,

gezien de presentatie door de Commissie op 20 juli 2021 van een pakket van vier wetgevingsvoorstellen ter aanscherping van de EU-regels inzake witwassen van geld en de bestrijding van de financiering van terrorisme,

gezien zijn resoluties van 16 januari 2014 over het te koop aanbieden van het EU-burgerschap (5), van 26 maart 2019 over financiële misdrijven, belastingontduiking en belastingontwijking (6), van 18 december 2019 over de rechtsstaat in Malta, na de recente onthullingen over de moord op Daphne Caruana Galizia (7), van 10 juli 2020 over een alomvattend EU-beleid voor de preventie van witwassen en financieren van terrorisme — Actieplan van de Commissie en andere recente ontwikkelingen (8), van 17 december 2020 over de EU-strategie voor de veiligheidsunie (9), en van 29 april 2021 over de moord op Daphne Caruana Galizia en de rechtsstaat in Malta (10),

gezien de studie van de onderzoeksdienst van het Europees Parlement van 17 oktober 2018 getiteld “Citizenship by investment (CBI) and residency by investment (RBI) schemes in the EU” (Burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders in de EU),

gezien de studie van de onderzoeksdienst van het Europees Parlement van 22 oktober 2021 getiteld “Avenues for EU action in citizenship and residence by investment schemes — European added value assessment” (Opties voor EU-maatregelen met betrekking tot burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders — Beoordeling van de Europese meerwaarde) (de “EAVA-studie van de EPRS”),

gezien de studie van Milieu Ltd voor de Commissie van juli 2018 getiteld “Factual analysis of Member States Investors’ Schemes granting citizenship or residence to third-country nationals investing in the said Member State — Study Overview” (Feitelijke analyse van de regelingen van lidstaten voor investeerders op grond waarvan burgerschap of een verblijfsvergunning wordt toegekend aan onderdanen van derde landen die in de betreffende lidstaat investeren — Overzichtsstudie),

gezien de activiteiten van de monitoringgroep inzake de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten (DRFMG) die is opgericht in het kader van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, over dit onderwerp, en met name haar gedachtewisselingen met onder meer de Commissie, academici, het maatschappelijk middenveld en journalisten op 19 december 2019, 11 september 2020 en 4 december 2020, en haar bezoek aan Malta op 19 september 2018;

gezien de artikelen 47 en 54 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0028/2022),

A.

overwegende dat Commissievoorzitter Von der Leyen, vóór haar bevestiging door het Parlement, in de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie 2019-2024 (11) heeft beloofd een initiatiefrecht voor het Parlement te zullen steunen en heeft toegezegd te zullen reageren met een wetgevingshandeling wanneer het Parlement resoluties aanneemt waarin de Commissie wordt verzocht wetgevingsvoorstellen in te dienen;

B.

overwegende dat Commissievoorzitter Von der Leyen in haar Staat van de Unie op 16 september 2020 verklaarde: “Of het nu gaat om de voorrang van het Europees recht, de persvrijheid, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht of de verkoop van gouden paspoorten, de Europese waarden zijn niet te koop.”;

C.

overwegende dat verscheidene lidstaten burgerschapsregelingen voor investeerders (citizenship by investment — CBI) en verblijfsregelingen voor investeerders (residence by investment — RBI) kennen, waarbij aan onderdanen van derde landen de burgerschaps- of verblijfsstatus wordt verleend, hoofdzakelijk in ruil voor financiële tegenprestaties in de vorm van “passieve” kapitaalinvesteringen; overwegende dat dergelijke regelingen voor investeerders minimale of geen vereisten inzake fysieke aanwezigheid stellen en een “snelle route” naar de burgerschaps- of verblijfsstatus in een lidstaat bieden in vergelijking met de gebruikelijke kanalen; overwegende dat de benodigde tijd om aanvragen te behandelen, aanzienlijk verschilt van lidstaat tot lidstaat (12); overwegende dat het gemak waarmee met behulp van dergelijke regelingen een verblijfsvergunning of burgerschap kan worden verkregen in schril contrast staat tot de hinderpalen voor personen die via de gebruikelijke kanalen om internationale bescherming verzoeken, legaal willen migreren of zich willen laten naturaliseren;

D.

overwegende dat het bestaan van deze CBI-regelingen alle lidstaten aangaat omdat met de toekenning van het burgerschap door één lidstaat automatisch ook rechten worden verleend die gevolgen hebben voor andere lidstaten, met name het recht op vrij verkeer, actief en passief kiesrecht bij lokale en Europese verkiezingen, het recht op consulaire bescherming voor wie geen vertegenwoordiging buiten de Unie heeft, en het recht op toegang tot de interne markt om economische activiteiten uit te oefenen; overwegende dat CBI- en RBI-regelingen van individuele lidstaten ook aanzienlijke externe effecten hebben op andere lidstaten, zoals corruptie- en witwasrisico’s; overwegende dat deze externe effecten regulering door de Unie rechtvaardigen;

E.

overwegende dat het burgerschap van de Unie een unieke en fundamentele status is die aan de burgers van de Unie wordt toegekend als aanvulling op het nationale burgerschap en een van de belangrijkste resultaten van de Europese integratie vormt, op grond waarvan aan burgers in de hele Unie gelijke rechten worden verleend;

F.

overwegende dat de toekenning van het nationale burgerschap een prerogatief van de lidstaten is, maar dat dit prerogatief te goeder trouw, in een geest van wederzijds respect, op transparante wijze, volgens het beginsel van loyale samenwerking en met volledige inachtneming van het recht van de Unie moet worden uitgeoefend; overwegende dat de Unie maatregelen heeft getroffen om de mogelijkheden voor legale migratie naar de Unie en de aan verblijf verbonden rechten te harmoniseren, zoals de richtlijn langdurig ingezetenen;

G.

overwegende dat de toepassing van CBI-regelingen leidt tot de commercialisering van het burgerschap van de Unie; overwegende dat de commercialisering van rechten de waarden van de Unie, in het bijzonder gelijkheid, geweld aandoet; overwegende dat trajecten voor legale migratie naar de Unie en de aan verblijf verbonden rechten reeds onder het Unierecht vallen, zoals in de richtlijn langdurig ingezetenen;

H.

overwegende dat Bulgarije, Cyprus en Malta momenteel wetgeving hebben die het mogelijk maakt CBI-regelingen toe te passen; overwegende dat de Bulgaarse regering een wetsontwerp heeft ingediend om een einde te maken aan haar CBI-regeling; overwegende dat de Cypriotische regering op 13 oktober 2020 heeft aangekondigd dat zij haar CBI-regeling zal opschorten; overwegende dat de Cypriotische regering heeft aangekondigd dat alle lopende aanvragen voor het Cypriotische staatsburgerschap ontvangen vóór november 2020 zullen worden behandeld; overwegende dat ook een aantal andere lidstaten grote investeerders aan de hand van buitengewone procedures beloont met burgerschap;

I.

overwegende dat Bulgarije, Cyprus, Estland, Griekenland, Ierland, Italië, Letland, Luxemburg, Malta, Nederland, Portugal en Spanje momenteel RBI-regelingen toepassen met minimuminvesteringsniveaus die variëren van 60 000 EUR (Letland) tot 1 250 000 EUR (Nederland); overwegende dat het aantrekken van investeringen voor de lidstaten een gebruikelijke methode is om ervoor te zorgen dat hun economieën goed blijven draaien, maar geen juridische of veiligheidsrisico’s met zich mag brengen voor de burgers van de Unie;

J.

overwegende dat volgens de EAVA-studie van de EPRS tussen 2011 en 2019 naar schatting 42 180 aanvragen op grond van CBI/RBI-regelingen zijn goedgekeurd en meer dan 132 000 personen, met inbegrip van gezinsleden van aanvragers uit derde landen, via CBI/RBI-regelingen een verblijfsvergunning of burgerschap in lidstaten hebben verkregen, met een totale investering van naar schatting 21,4 miljard EUR (13);

K.

overwegende dat aanvragen in het kader van CBI/RBI-regelingen vaak worden afgehandeld met hulp van commerciële tussenpersonen die hiervoor een percentage van de kosten voor de aanvraag kunnen ontvangen; overwegende dat in sommige lidstaten commerciële tussenpersonen een rol hebben gespeeld bij de ontwikkeling en het promoten van de CBI/RBI-regelingen;

L.

overwegende dat de Commissie inbreukprocedures tegen Cyprus en Malta heeft ingeleid omdat de toekenning van het burgerschap van de Unie in ruil voor vooraf bepaalde betalingen of investeringen zonder enig verband met de lidstaten in kwestie de essentie van het burgerschap van de Unie ondergraaft;

M.

overwegende dat CBI- en RBI-regelingen in verschillende mate risico’s inhouden, waaronder risico’s van corruptie, witwassen van geld, veiligheidsdreigingen, belastingontwijking, macro-economische onevenwichtigheden, druk op de vastgoedsector — waardoor de toegang tot huisvesting afneemt — en uitholling van de integriteit van de interne markt; overwegende dat het door de beperkte informatie en transparantie moeilijk is om de omvang van die risico’s in te schatten en dat die risico’s momenteel onvoldoende worden beheerst, hetgeen leidt tot een zwakke screening en een gebrek aan due diligence met betrekking tot indieners van aanvragen in het kader van CBI/RBI-regelingen in de lidstaten; overwegende dat die risico’s naar behoren moeten worden beoordeeld en dat de transparantie over de uitvoering en de gevolgen van de regelingen moet worden vergroot;

N.

overwegende dat uit onderzoek blijkt dat lidstaten met CBI/RBI-regelingen vatbaarder zijn voor risico’s in verband met financiële geheimhouding en corruptie dan andere lidstaten;

O.

overwegende dat het bestaande Unierecht niet voorziet in systematische raadpleging van de grootschalige IT-systemen van de Unie om de antecedenten van aanvragers van CBI/RBI-regelingen te onderzoeken; overwegende dat de bestaande nationale en EU-regelgeving niet vereist dat er screeningprocedures worden toegepast voordat burgerschap of een verblijfsvergunning wordt toegekend in het kader van een CBI/RBI-regeling; overwegende dat de lidstaten niet altijd databanken raadplegen, grondige procedures toepassen of de resultaten van controles en procedures delen;

P.

overwegende dat de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) richtsnoeren heeft uitgevaardigd om het omzeilen van de Common Reporting Standard door misbruik van CBI/RBI-regelingen te beperken (14);

Q.

overwegende dat het initiatief van de Commissie om een deskundigengroep inzake burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders op te richten, tot doel had vertegenwoordigers van de lidstaten een gemeenschappelijke reeks veiligheidscontroles overeen te laten komen, maar dat die groep geen gemeenschappelijke reeks veiligheidscontroles heeft voorgesteld; overwegende dat die groep sinds 2019 niet meer is bijeengekomen;

R.

overwegende dat sommige derde landen die zijn opgenomen in bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1806 en waarvan de burgers visumvrije toegang hebben tot de Unie, CBI-regelingen toepassen met beperkte of zelfs geen verblijfsvereisten en met zwakke veiligheidscontroles, met name wat de wetgeving ter bestrijding van witwassen betreft; overwegende dat dergelijke CBI-regelingen worden aangeprezen als “gouden paspoorten” die uitdrukkelijk tot doel hebben visumvrij reizen naar de Unie mogelijk te maken; overwegende dat sommige kandidaat-lidstaten soortgelijke regelingen hebben, met een mogelijk toekomstig lidmaatschap van de Unie als verwacht extra voordeel;

S.

overwegende dat de begunstigden van CBI/RBI-regelingen zodra ze hun nieuwe verblijfs- of burgerschapsstatus hebben verkregen, onmiddellijk vrijheid van verkeer (15) genieten binnen het Schengengebied;

T.

overwegende dat het recht van derde landen om hun burgers toe te staan van naam te veranderen, een risico inhoudt omdat onderdanen van derde landen in het kader van een CBI-regeling het burgerschap van een derde land zouden kunnen verwerven en vervolgens hun naam zouden kunnen veranderen en onder die nieuwe naam de Unie zouden kunnen binnenkomen;

U.

overwegende dat de Cypriotische autoriteiten op 15 oktober 2021 hebben aangekondigd dat zij het staatsburgerschap zullen intrekken van 39 buitenlandse investeerders en zes van hun familieleden die Cypriotisch staatsburger waren geworden op grond van een CBI-regeling; overwegende dat iets meer dan de helft van de 6 779 paspoorten die Cyprus tussen 2007 en 2020 in het kader van die regeling heeft afgegeven, zijn afgegeven zonder dat de antecedenten van de aanvragers voldoende waren onderzocht (16);

V.

overwegende dat de Commissie in 2019 heeft geconcludeerd dat er onvoldoende of geen duidelijke statistieken over de ontvangen, goedgekeurde en afgewezen CBI/RBI-aanvragen zijn;

W.

overwegende dat RBI-regelingen zeer specifiek van aard zijn; overwegende dat eventuele wijzigingen in de Uniewetgeving ten aanzien van aanvragers in het kader van RBI-regelingen op die specifieke soort verblijfsstatus gericht moeten zijn en geen negatieve gevolgen mogen hebben voor de rechten van aanvragers van andere soorten verblijfsstatussen, zoals studenten, werkenden en gezinsleden; merkt op dat strengere veiligheidscontroles ten aanzien van aanvragers in het kader van RBI-regelingen niet mogen gelden voor wie een verblijfsstatus in de Unie aanvraagt in het kader van verblijfsregelingen die reeds onder het Unierecht vallen;

X.

overwegende dat de Montenegrijnse regering niet heeft besloten haar CBI-regeling te beëindigen hoewel zij te kennen had gegeven dat het belangrijk was deze CBI-regeling zo spoedig mogelijk volledig en effectief af te schaffen; verzoekt de Montenegrijnse regering dit onverwijld te doen;

1.

is van mening dat regelingen waarbij de nationaliteit wordt toegekend op basis van een financiële investering (CBI-regelingen), ook wel “gouden paspoorten” genoemd, vanuit ethisch, juridisch en economisch oogpunt afkeurenswaardig zijn en verscheidene ernstige veiligheidsrisico’s voor de burgers van de Unie inhouden, zoals risico’s die voortvloeien uit witwaspraktijken en corruptie; is van oordeel dat het ontbreken van gemeenschappelijke normen en geharmoniseerde voorschriften voor regelingen waarbij een verblijfsvergunning wordt verleend op basis van een financiële investering (RBI-regelingen) eveneens dergelijke veiligheidsrisico’s kan inhouden, gevolgen kan hebben voor het vrije verkeer van personen binnen het Schengengebied en kan bijdragen tot het ondergraven van de integriteit van de Unie;

2.

herinnert aan zijn standpunt dat CBI/RBI-regelingen vanwege hun aard een aantal ernstige risico’s met zich meebrengen en door alle lidstaten geleidelijk moeten worden afgeschaft (17); herhaalt dat de Commissie en de lidstaten sinds zijn resolutie van 16 januari 2014 over het te koop aanbieden van het EU-burgerschap onvoldoende actie hebben ondernomen om die regelingen tegen te gaan;

3.

is van mening dat CBI-regelingen tornen aan de essentie van het burgerschap van de Unie, dat een van de belangrijkste verworvenheden van de integratie van de Unie vormt en de burgers van de Unie een unieke en fundamentele status toekent, met inbegrip van stemrecht bij Europese en lokale verkiezingen;

4.

is van mening dat het burgerschap van de Unie geen handelswaar is die kan worden verhandeld of verkocht en nooit als zodanig in de Verdragen is opgevat;

5.

erkent dat het reguleren van de toekenning van de nationaliteit in de eerste plaats een bevoegdheid van de lidstaten is, maar wijst erop dat die bevoegdheid te goeder trouw, in een geest van wederzijds respect, op transparante wijze, met due diligence en een nauwkeurig onderzoek, volgens het beginsel van loyale samenwerking en met volledige inachtneming van het recht van de Unie (18) moet worden uitgeoefend; is van mening dat er wanneer lidstaten niet in volledige overeenstemming met die normen en beginselen handelen, een juridische grond voor optreden van de Unie ontstaat; is van oordeel dat er op grond van artikel 21, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) ook een bevoegdheid van de Unie zou kunnen ontstaan met betrekking tot bepaalde aspecten van het nationaliteitsrecht van de lidstaten (19);

6.

is van mening dat de gunstige voorwaarden en de versnelde procedures die in het kader van CBI/RBI-regelingen voor investeerders zijn vastgesteld in vergelijking met de voorwaarden en procedures voor andere onderdanen van derde landen die internationale bescherming, verblijfsrecht of burgerschap willen verkrijgen, discriminerend en oneerlijk zijn en de samenhang van het acquis van de Unie inzake asiel en migratie kunnen ondermijnen;

7.

is van mening dat CBI-regelingen moeten worden onderscheiden van RBI-regelingen omdat de ernst van risico’s die ze inhouden, verschilt, en dat ze daarom een specifieke wetgevings- en beleidsaanpak van de Unie vergen; erkent dat er een relatie bestaat tussen RBI-regelingen en burgerschap, omdat verworven verblijfsrechten de toegang tot het burgerschap kunnen vergemakkelijken;

8.

merkt op dat drie lidstaten wetgeving hebben die CBI-regelingen mogelijk maakt, namelijk Bulgarije (hoewel de Bulgaarse regering een wetsontwerp heeft ingediend om de CBI-regeling te beëindigen), Cyprus en Malta, en dat twaalf lidstaten RBI-regelingen hebben, allemaal met uiteenlopende investeringsbedragen en -mogelijkheden en met uiteenlopende normen voor controles en procedures; betreurt dat deze verschillen tot een concurrentiestrijd om aanvragers tussen de lidstaten zouden kunnen leiden en het risico inhouden dat er een “race to the bottom” ontstaat in de vorm van lagere screeningnormen en steeds minder due diligence om het gebruik van de regelingen te bevorderen (20);

9.

is van mening dat de rol van tussenpersonen bij het ontwikkelen en promoten van CBI/RBI-regelingen en bij het voorbereiden van individuele aanvragen, vaak zonder transparantie of verantwoording, grond voor belangenconflicten vormt en vatbaar is voor misbruik, en dat daarom een strikte en bindende regulering van deze tussenpersonen nodig is die verder gaat dan loutere zelfregulering en gedragscodes; vraagt dat de diensten van tussenpersonen in het geval van CBI-regelingen worden stopgezet;

10.

betreurt het ontbreken van uitgebreide veiligheidscontroles, screeningprocedures en due diligence in de lidstaten waar CBI/RBI-regelingen van kracht zijn; betreurt dat de lidstaten niet altijd de beschikbare databanken van de Unie raadplegen en geen informatie uitwisselen over de resultaten van dergelijke controles en procedures, waardoor het mogelijk wordt om her en der in de Unie opeenvolgende aanvragen voor CBI/RBI-regelingen in te dienen; vraagt de lidstaten die databanken te raadplegen; is van oordeel dat de autoriteiten van de lidstaten moeten beschikken over adequate procedures voor het doorlichten van CBI/RBI-aanvragers, aangezien het toekennen van verblijfs- en burgerschapsrechten de verantwoordelijkheid van de staat is en de autoriteiten van de lidstaten niet mogen vertrouwen op antecedentenonderzoeken en due-diligenceprocedures die worden uitgevoerd door tussenpersonen en andere niet-overheidsactoren, hoewel de lidstaten gebruik mogen maken van relevante informatie van onafhankelijke niet-overheidsactoren; uit zijn bezorgdheid over de meldingen dat in sommige lidstaten aanvragen voor staatsburgerschap zelfs werden geaccepteerd als de aanvrager niet aan de veiligheidseisen voldeedt;

11.

betreurt dat de deskundigengroep inzake burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders, die is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten, niet vóór eind 2019 overeenstemming heeft bereikt over een gemeenschappelijke reeks veiligheidscontroles, zoals haar was opgedragen; is van oordeel dat het uitblijven van een akkoord over een gemeenschappelijke reeks veiligheidscontroles de grenzen van een intergouvernementele aanpak ter zake aantoont en benadrukt dat de Unie moet optreden;

12.

betreurt dat de verblijfscriteria om in aanmerking te komen voor de RBI/CBI-regelingen van de lidstaten niet altijd een ononderbroken en daadwerkelijke fysieke aanwezigheid vereisen en moeilijk te controleren zijn, waardoor mogelijk te kwader trouw handelende aanvragers worden aangetrokken die het nationale burgerschap uitsluitend kopen omdat het toegang biedt tot het grondgebied en de interne markt van de Unie, zonder dat zij een band met de lidstaat in kwestie hebben;

13.

verzoekt de lidstaten de verplichting tot fysiek verblijf daadwerkelijk toe te passen op onderdanen van derde landen die de status van langdurig ingezetene uit hoofde van de richtlijn langdurig ingezetenen wensen te verkrijgen zonder dat ze vijf jaar ononderbroken en legaal in het land hebben verbleven, hetgeen krachtens die richtlijn vereist is;

14.

is ingenomen met de inbreukprocedures die de Commissie in oktober 2020 tegen Cyprus en Malta heeft ingeleid met betrekking tot hun CBI-regelingen; verzoekt de Commissie voortgang te maken met deze procedures, aangezien ze, in aanvulling op de hier voorgestelde wetgevingsmaatregelen, verder kunnen verduidelijken hoe CBI-regelingen kunnen worden aangepakt, en verdere inbreukprocedures met betrekking tot RBI-regelingen in te leiden tegen lidstaten indien dat gerechtvaardigd is; verzoekt de Commissie alle CBI/RBI-regelingen in de hele Unie nauwlettend te monitoren, daar verslag over uit te brengen en maatregelen ter zake te nemen;

15.

is van mening dat de wetgeving van de Unie ter bestrijding van het witwassen van geld een cruciaal element is om de risico’s van CBI/RBI-regelingen tegen te gaan; is verheugd dat het pakket wetgevingsvoorstellen van de Commissie van 20 juli 2021 inzake de bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme ook RBI-regelingen aanpakt, met name door te bevorderen dat tussenpersonen op de lijst van meldingsplichtige entiteiten worden geplaatst; is evenwel van mening dat er nog leemten zullen blijven bestaan, bijvoorbeeld door het feit dat overheidsinstanties die CBI/RBI-aanvragen behandelen, niet op de lijst van meldingsplichtige entiteiten zullen worden opgenomen;

16.

merkt op dat aanvragen in het kader van CBI/RBI-regelingen bijzonder moeilijk te monitoren en te beoordelen zijn wanneer het gaat om gezamenlijke aanvragen die betrekking hebben op verscheidene gezinsleden; merkt op dat er op grond van bepaalde nationale RBI-regelingen verblijfsrechten kunnen worden toegekend op basis van persoonlijke, familie- of andere banden met de hoofdaanvragers; merkt op dat na het verkrijgen van de verblijfsstatus in een lidstaat het recht op gezinshereniging uit hoofde van de richtlijn gezinshereniging van toepassing is, waardoor gezinsleden de Unie kunnen binnenkomen zonder verdere specifieke controles die normaliter in het kader van RBI-regelingen vereist zijn;

17.

merkt op dat derde landen die CBI-regelingen hebben en van visumvrij reizen naar de Unie profiteren (21), een risico vormen, omdat onderdanen van derde landen het burgerschap van die derde landen kunnen kopen met als enig doel om zonder extra screening de Unie binnen te komen; wijst erop dat de risico’s groter zijn in het geval van kandidaat-lidstaten van de Unie die CBI/RBI-regelingen hebben (22), omdat de verwachte voordelen van toekomstig lidmaatschap van de Unie en visumvrij reizen in de Unie een rol kunnen spelen;

18.

is, gezien de bijzondere risico’s die aan CBI-regelingen verbonden zijn en de inherente onverenigbaarheid ervan met het beginsel van loyale samenwerking, zoals erkend in de lopende inbreukprocedures van de Commissie tegen twee lidstaten, van oordeel dat de CBI-regelingen in alle lidstaten volledig moeten worden uitgefaseerd, en verzoekt de Commissie vóór het einde van haar huidige mandaat een voorstel voor een daartoe strekkende handeling in te dienen, dat zou kunnen worden gebaseerd op artikel 21, lid 2, artikel 79, lid 2, artikel 114 of artikel 352 VWEU;

19.

is van mening dat de uitfasering van CBI-regelingen een overgangsperiode zal vergen en dat, aangezien CBI/RBI-regelingen een vorm van profiteren zijn en ernstige gevolgen voor de Unie en de lidstaten hebben, een financiële bijdrage aan de begroting van de Unie voor zowel CBI- als RBI-regelingen gerechtvaardigd is, in het geval van CBI-regelingen totdat die volledig zijn afgeschaft, als concrete uiting van solidariteit die onder meer voortvloeit uit artikel 80 VWEU; verzoekt de Commissie derhalve om in 2022, op basis van artikel 311 VWEU, een voorstel in te dienen voor de instelling van een nieuwe categorie eigen middelen van de Unie, bestaande in een “CBI- en RBI-correctiemechanisme”, waarbij een heffing van een betekenisvol percentage zou worden toegepast op de investeringen die in de lidstaten worden gedaan in het kader van CBI/RBI-regelingen, redelijk geraamd op basis van alle negatieve externe gevolgen voor de Unie als geheel die met betrekking tot de regelingen zijn vastgesteld;

20.

is van mening dat CBI/RBI-regelingen weinig aan de reële economie van de lidstaten bijdragen qua banencreatie, innovatie en groei, en dat aanzienlijke bedragen rechtstreeks in de vastgoedmarkt of in fondsen worden geïnvesteerd; is van mening dat de grote investeringen die aan CBI/RBI-regelingen verbonden zijn, gevolgen kunnen hebben voor de financiële stabiliteit, met name in kleine lidstaten waar de instroom van kapitaal een groot deel van het bbp of de buitenlandse investeringen kan vertegenwoordigen (23); vraagt de Commissie om in 2022, op basis van artikel 79, lid 2, en de artikelen 80, 82, 87 en 114 VWEU, een voorstel voor een handeling in te dienen met voorschriften op EU-niveau voor investeringen in het kader van RBI-regelingen, teneinde de toegevoegde waarde daarvan voor de reële economie te vergroten en links te leggen met de prioriteiten voor het economisch herstel van de Unie;

21.

vraagt de Commissie om vóór het einde van haar huidige mandaat een voorstel voor een verordening in te dienen, zo nodig aangevuld met andere wetgevingsmaatregelen, mogelijk op basis van artikel 79, lid 2, en de artikelen 80, 82, 87 en 114 VWEU, waarin verschillende aspecten van RBI-regelingen op alomvattende wijze worden geregeld, met als doel de normen en procedures te harmoniseren en de strijd tegen georganiseerde criminaliteit, het witwassen van geld, corruptie en belastingontduiking op te voeren, en waarin onder meer de volgende elementen aan bod komen:

(a)

meer due diligence en strenge antecedentenonderzoeken van de aanvragers en, indien noodzakelijk, hun gezinsleden, waaronder de bronnen van hun geld, verplichte controles aan de hand van de grootschalige IT-systemen van de Unie op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, en screeningprocedures in derde landen;

(b)

de regulering, degelijke certificering en controle van tussenpersonen, alsook de beperking van hun activiteiten en, in het geval van CBI-regelingen, de stopzetting van hun diensten;

(c)

geharmoniseerde regels en verplichtingen voor de lidstaten betreffende rapportage aan de Commissie over hun RBI-regelingen en de in het kader daarvan ontvangen aanvragen;

(d)

minimumvereisten inzake fysiek verblijf en minimumvereisten inzake actieve betrokkenheid bij de investering, kwaliteit van de investering, toegevoegde waarde en bijdrage tot de economie als voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning in het kader van RBI-regelingen;

(e)

een monitoringmechanisme om achteraf te controleren of succesvolle aanvragers nog steeds aan de wettelijke voorschriften van de RBI-regelingen voldoen;

22.

verzoekt de Commissie de strenge regelgevingsnormen zowel voor CBI- als voor RBI-regelingen te waarborgen en te handhaven indien een alomvattende verordening op RBI-regelingen van toepassing zou zijn voordat CBI-regelingen volledig zijn afgeschaft;

23.

is verheugd dat de lidstaten hebben toegezegd maatregelen te zullen nemen om de verkoop van het burgerschap aan Russen die banden hebben met de Russische regering te beperken; vraagt alle lidstaten hun CBI- en RBI-regelingen met onmiddellijke ingang stop te zetten voor alle Russische aanvragers; dringt er bij de lidstaten op aan alle aanvragen van Russische onderdanen die de afgelopen jaren zijn goedgekeurd, opnieuw te beoordelen en daarbij alle mogelijkheden uit hoofde van het nationale recht en het recht van de Unie te benutten om ervoor te zorgen dat geen enkele Russische persoon met financiële, zakelijke of andere banden met het regime van Poetin zijn of haar burgerschaps- en verblijfsrechten behoudt of dat dergelijke personen tijdelijk wordt belet die rechten uit te oefenen; verzoekt de Commissie deze door de lidstaten uitgevoerde herbeoordelingen te controleren en met spoed een wetgevingsvoorstel in te dienen om CBI-regelingen volledig te verbieden en RBI-regelingen te verbieden voor Russische onderdanen die aan gerichte maatregelen onderworpen zijn;

24.

verzoekt de Commissie in haar voorstel te voorzien in een gerichte herziening van de bestaande wetgeving van de Unie die ertoe kan bijdragen lidstaten ervan te weerhouden schadelijke RBI-regelingen in te stellen, door de wetgeving ter bestrijding van witwassen en de desbetreffende bepalingen in de richtlijn langdurig ingezetenen aan te scherpen;

25.

vraagt de Commissie zoveel mogelijk druk uit te oefenen om ervoor te zorgen dat derde landen die CBI/RBI-regelingen hebben en op grond van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1806 in aanmerking komen voor visumvrij reizen, hun CBI-regelingen afschaffen en hun RBI-regelingen hervormen om ze in overeenstemming te brengen met het recht en de normen van de Unie, en vraagt de Commissie in dat verband om in 2022 op grond van artikel 77, lid 2, punt a), VWEU een voorstel in te dienen voor een handeling tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1806; merkt op dat kwesties in verband met CBI/RBI-regelingen volgens de herziene uitbreidingsmethode van de Unie als complex worden aangemerkt en in diverse onderhandelingsclusters en -hoofdstukken worden behandeld; benadrukt dat het belangrijk is dat kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten dergelijke regelingen geleidelijk en zorgvuldig afstemmen op het Unierecht; stelt voor om de beëindiging van CBI-regelingen en de regulering van RBI-regelingen op te nemen in de toetredingscriteria;

26.

herinnert de voorzitter van de Commissie aan haar toezegging betreffende het initiatiefrecht van het Parlement en haar belofte om aan initiatiefverslagen van het Parlement gevolg te geven met een wetgevingsvoorstel, zoals vervat in de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie 2019-2024; verwacht derhalve dat de Commissie aan deze resolutie gevolg geeft met concrete wetgevingsvoorstellen;

27.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en het bijgaande voorstel te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.

(1)  PB L 251 van 3.10.2003, blz. 12.

(2)  PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44.

(3)  PB L 303 van 28.11.2018, blz. 39.

(4)  PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73.

(5)  PB C 482 van 23.12.2016, blz. 117.

(6)  PB C 108 van 26.3.2021, blz. 8.

(7)  PB C 255 van 29.6.2021, blz. 22.

(8)  PB C 371 van 15.9.2021, blz. 92.

(9)  PB C 445 van 29.10.2021, blz. 140.

(10)  PB C 506 van 15.12.2021, blz. 64.

(11)  “Een Unie die de lat hoger legt: Mijn agenda voor Europa — Politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie 2019-2024” door kandidaat-voorzitter van de Europese Commissie Ursula von der Leyen, https://ec.europa.eu/info/sites/default/files/political-guidelines-next-commission_nl_0.pdf

(12)  EAVA-studie van de EPRS, tabel 9, blz. 28-29.

(13)  EAVA-studie van de EPRS.

(14)  “Preventing abuse of residence by investment schemes to circumvent the CRS”, OESO, 19 februari 2018, en “Corruption Risks Associated with Citizen- and Resident-by-Investment Schemes”, OESO, 2019.

(15)  Aangezien Bulgarije, Kroatië, Cyprus, Ierland en Roemenië geen Schengenlanden zijn, geniet een onderdaan van een derde land die houder is van een door een van deze lidstaten afgegeven verblijfsvergunning niet automatisch het recht van vrij verkeer binnen het Schengengebied.

(16)  https://agenceurope.eu/en/bulletin/article/12814/25

(17)  Resoluties van het Europees Parlement van 18 december 2019 over de rechtsstaat in Malta, na de recente onthullingen over de moord op Daphne Caruana Galizia, van 10 juli 2020 over een alomvattend EU-beleid voor de preventie van witwassen en financieren van terrorisme — Actieplan van de Commissie en andere recente ontwikkelingen, van 17 december 2020 over de EU-strategie voor de veiligheidsunie, en van 29 april 2021 over de moord op Daphne Caruana Galizia en de rechtsstaat in Malta.

(18)  Zie de argumentatie die is gebruikt in de inbreukprocedures van de Commissie tegen Malta en Cyprus met betrekking tot hun burgerschapsregelingen voor investeerders (https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/nl/ip_20_1925) en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie: arrest van het Hof van 7 juli 1992, Mario Vicente Micheletti e.a. tegen Delegación del Gobierno en Cantabria, C-369/90, ECLI:EU:C:1992:295; arrest van het Hof van 11 november 1999, Belgische Staat tegen Fatna Mesbah, C-179/98, ECLI:EU:C:1999:549; arrest van het Hof van 20 februari 2001, The Queen tegen Secretary of State for the Home Department, ex parte: Manjit Kaur, C-192/99, ECLI:EU:C:2001:106; arrest van het Hof van 2 maart 2010, Janko Rottman tegen Freistaat Bayern, C-135/08, ECLI:EU:C:2010:104; en arrest van het Hof van 12 maart 2019, M.G. Tjebbes e.a. tegen Minister van Buitenlandse Zaken, C-221/17, ECLI:EU:C:2019:189.

(19)  EAVA-studie van de EPRS, blz. 43-44.

(20)  EAVA-studie van de EPRS, blz. 57; “Preventing abuse of residence by investment schemes to circumvent the CRS”, OESO, 19 februari 2018.

(21)  Antigua en Barbuda, Dominica, Grenada, Saint Kitts en Nevis en Saint Lucia.

(22)  Servië, Albanië, Turkije, Montenegro en Noord-Macedonië.

(23)  EAVA-studie van de EPRS, blz. 36-39.


BIJLAGE BIJ DE RESOLUTIE:

VOORSTELLEN VOOR EEN ALOMVATTEND WETGEVINGSPAKKET

Voorstel 1: een geleidelijke afschaffing van de CBI-regelingen in de hele Unie vóór 2025

Er moet in de hele Unie een kennisgevingssysteem met meetbare doelstellingen worden ingevoerd, dat strikt alleen van toepassing is op de bestaande programma’s en het dus niet mogelijk maakt dat nieuwe programma’s door dit systeem worden gelegitimeerd, waarbij een maximum wordt gesteld aan het aantal personen dat op grond van CBI-regelingen het staatsburgerschap van lidstaten kan verwerven; dit aantal moet elk jaar geleidelijk worden verlaagd tot nul in 2025, zodat CBI-regelingen geheel worden uitgefaseerd. Een dergelijke geleidelijke afschaffing zal de lidstaten die nog CBI-regelingen hebben, in staat stellen alternatieve middelen te vinden om investeringen aan te trekken en hun overheidsfinanciën op peil te houden. Een dergelijke uitfasering strookt met het standpunt dat het Parlement eerder in verscheidene resoluties heeft ingenomen en is noodzakelijk gezien de grote bedreiging die CBI-regelingen vormen voor het beginsel van loyale samenwerking als bedoeld in de Verdragen (artikel 4, lid 3, VEU).

Dit voorstel zou kunnen worden gebaseerd op artikel 21, lid 2, artikel 79, lid 2, en, aangezien CBI-regelingen van invloed zijn op de interne markt, artikel 114 VWEU.

Voorstel 2: een alomvattende verordening die alle RBI-regelingen in de Unie bestrijkt

Om de specifieke kenmerken en de ruime toepassing van RBI-regelingen in de lidstaten te reguleren, is een specifiek rechtskader van de Unie in de vorm van een verordening noodzakelijk. Een dergelijke verordening zal voor harmonisatie in de Unie zorgen, de risico’s van RBI-regelingen beperken en RBI-regelingen onder toezicht van de Unie stellen, waardoor de transparantie en de governance ervan zullen worden verbeterd. De verordening is ook bedoeld om de lidstaten ervan te weerhouden schadelijke RBI-regelingen in te voeren.

De verordening moet voorzien in normen en procedures op Unieniveau voor meer due diligence en strenge antecedentenonderzoeken met betrekking tot aanvragers en de bron van hun vermogen. Met name moeten de gegevens van alle aanvragers door de autoriteiten van de lidstaten stelselmatig worden nagetrokken in alle relevante nationale databanken, EU-databanken en internationale databanken, met inachtneming van de grondrechten. Er moet een onafhankelijke verificatie van de ingediende documenten, een volledig antecedentenonderzoek van alle politiedossiers en een onderzoek naar betrokkenheid bij eerdere en lopende burgerlijke en strafrechtelijke rechtszaken worden uitgevoerd, er moeten persoonlijke interviews met de aanvragers worden gehouden en er moet een grondige verificatie worden verricht van de wijze waarop het vermogen van de aanvrager is vergaard en de relatie daarvan met het opgegeven inkomen. De procedure moet voldoende tijd bieden voor een degelijk due-diligenceproces en moet voorzien in de mogelijkheid om positieve besluiten met terugwerkende kracht nietig te verklaren in geval van onjuiste verklaringen of bedrog.

Gezamenlijke aanvragen, waarbij een hoofdaanvrager en gezinsleden deel uitmaken van dezelfde aanvraag, moeten worden verboden: alleen individuele aanvragen die aan strenge individuele controles worden onderworpen, mogen worden toegestaan. Daarbij wordt dan rekening gehouden met de banden tussen de aanvragers. Daarnaast moeten er strenge controles worden uitgevoerd wanneer verblijfsrechten kunnen worden aangevraagd door gezinsleden van personen die met goed gevolg een aanvraag hebben ingediend op grond van de regels voor gezinshereniging of andere vergelijkbare bepalingen.

Een belangrijk element van de verordening, zo nodig aangevuld met andere wetgevingsmaatregelen, moet de regulering van tussenpersonen zijn. Daarbij moet het volgende worden geregeld:

a)

een vergunningsprocedure op EU-niveau voor tussenpersonen, met inbegrip van een grondige procedure met due diligence en een audit van de tussenpersoon, de eigenaars daarvan en daaraan gelieerde ondernemingen. De vergunning moet om de twee jaar worden verlengd en worden opgenomen in een openbaar EU-register van tussenpersonen. Wanneer bij aanvragen tussenpersonen betrokken zijn, mogen de lidstaten die aanvragen alleen in behandeling nemen indien zij zijn opgesteld door tussenpersonen met een EU-vergunning. De vergunningaanvragen moeten worden ingediend bij de Commissie, die bij de uitvoering van de controles en de procedure wordt bijgestaan door de bevoegde instellingen, organen en instanties van de Unie;

b)

specifieke regels voor de activiteiten van tussenpersonen. Die regels moeten gedetailleerde voorschriften omvatten betreffende de antecedentenonderzoeken, de due diligence en de veiligheidscontroles waaraan de tussenpersonen de aanvragers moeten onderwerpen;

c)

een in de hele Unie geldend verbod op marketingpraktijken voor RBI-regelingen waarbij de vlag van de Unie of andere met de Unie verband houdende symbolen worden gebruikt op materiaal, websites of documenten of waarbij de RBI-regelingen worden gelinkt aan voordelen die verband houden met de Verdragen en het acquis;

d)

duidelijke regels voor transparantie over tussenpersonen en hun eigendomsstructuur;

e)

corruptiebestrijdingsmaatregelen en best practices inzake due diligence die bij tussenpersonen moeten worden genomen, onder meer in de vorm van passende beloning van het personeel, de tweepersonenregel (d.w.z. dat elke stap door ten minste twee personen wordt gecontroleerd), bepalingen betreffende een second opinion bij het opstellen van aanvragen en het uitvoeren van controles van aanvragen, en roulatie van medewerkers tussen de landen van herkomst van de aanvragers in het kader van RBI-regelingen;

f)

een verbod op het combineren van advisering van regeringen over de invoering en handhaving van RBI-regelingen en betrokkenheid bij het opstellen van aanvragen. Een dergelijke combinatie creëert een belangenconflict en geeft verkeerde stimulansen. Voorts mag het tussenpersonen niet worden toegestaan zelf RBI-regelingen ten behoeve van de autoriteiten van de lidstaten uit te voeren. Zij mogen alleen als tussenpersoon bij individuele aanvragen optreden en alleen wanneer zij door individuele aanvragers worden benaderd. De activiteiten van tussenpersonen op het gebied van algemene public affairs moeten organisatorisch gescheiden zijn van hun andere activiteiten en moeten voldoen aan alle wettelijke vereisten en gedragscodes op EU- en nationaal niveau met betrekking tot transparantie;

g)

een kader voor toezicht, onderzoek en sancties om ervoor te zorgen dat tussenpersonen de verordening naleven. De bevoegde rechtshandhavingsinstanties moeten undercoveronderzoeken kunnen verrichten, ook door zich voor te doen als potentiële aanvragers. De sancties moeten onder meer afschrikkende boetes omvatten en moeten, indien inbreuken tweemaal worden vastgesteld, leiden tot de intrekking van de EU-vergunning.

Er moet een verplichting voor de lidstaten worden ingevoerd om aan de Commissie verslag uit te brengen over hun RBI-regelingen. De lidstaten moeten jaarlijks gedetailleerde verslagen bij de Commissie indienen over de algemene institutionele en governanceaspecten van hun regelingen alsook over de bestaande monitoringmechanismen. Zij moeten ook verslag uitbrengen over individuele aanvragen, met inbegrip van de afwijzing en goedkeuring van aanvragen en de redenen voor de goedkeuring of afwijzing, zoals niet-naleving van bepalingen ter bestrijding van witwassen. De statistieken moeten een overzicht van de aanvragers omvatten, uitgesplitst naar land van herkomst, en informatie over gezinsleden en personen ten laste die rechten hebben verkregen via een aanvrager in het kader van een RBI-regeling. De Commissie moet die jaarverslagen publiceren, zo nodig bewerkt overeenkomstig de verordeningen inzake gegevensbescherming en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en samen met die jaarverslagen haar beoordeling ervan publiceren.

Er moet een op Unieniveau beheerd systeem worden opgezet voor voorafgaande kennisgeving aan en raadpleging van alle andere lidstaten en de Commissie voordat een verblijfsvergunning op grond van een RBI-regeling wordt toegekend. Indien de lidstaten niet binnen 20 dagen bezwaar aantekenen, zou dat moeten betekenen dat zij geen bezwaar hebben tegen de toekenning van de verblijfsvergunning (1). Dat zou alle lidstaten in staat stellen dubbele of opeenvolgende aanvragen op te sporen en controles in nationale databanken uit te voeren. Binnen deze 20 dagen moet de Commissie ook, in samenwerking met de bevoegde instellingen, organen en instanties van de Unie (onder meer via hun verbindingsofficieren in derde landen), op EU-niveau eindcontroles van aanvragen verrichten aan de hand van de relevante EU- en internationale databanken en verdere veiligheidscontroles en antecedentenonderzoeken uitvoeren. Op basis daarvan moet de Commissie een advies aan de lidstaat uitbrengen. De bevoegdheid om op grond van RBI-regelingen al dan niet een verblijfsvergunning toe te kennen, moet bij de lidstaten blijven berusten. De Commissie moet alle relevante informatie verstrekken om gevallen aan het licht te helpen brengen waarin dezelfde persoon verschillende malen zonder succes een aanvraag heeft ingediend.

De lidstaten moeten worden verplicht het fysieke verblijf daadwerkelijk te controleren, onder meer door gebruik te maken van de mogelijkheid om minimumvereisten inzake fysieke aanwezigheid vast te stellen, en daarvan een register bij te houden dat door de Commissie en de agentschappen van de Unie kan worden geraadpleegd. Deze controles moeten inhouden dat de betrokken personen zich ten minste twee keer per jaar persoonlijk moeten melden en ter plaatse op hun woonadres controlebezoeken krijgen.

Om belastingontwijking tegen te gaan, moeten er specifieke maatregelen van de Unie ter voorkoming en bestrijding van ontduiking van de Common Reporting Standard via RBI-regelingen worden ingevoerd, met name intensievere uitwisseling van informatie tussen de belastingautoriteiten en de financiële-inlichtingeneenheden (FIE’s) (2).

Er moeten regels worden ingevoerd voor de verschillende soorten investeringen die op grond van RBI-regelingen vereist zijn. Een aanzienlijk deel van de vereiste investeringen moet bestaan uit productieve investeringen in de reële economie, in overeenstemming met de prioritaire gebieden van de groene en digitale economische activiteit. Investeringen in onroerend goed, in beleggings- of trustfondsen of in overheidsobligaties, dan wel rechtstreekse bijdragen aan de begroting van de lidstaat moeten beperkt blijven tot een klein deel van het geïnvesteerde bedrag. Voorts moeten eventuele rechtstreekse bijdragen aan de begroting van de lidstaten worden beperkt om te voorkomen dat zij budgettair afhankelijk worden van deze bron, en moet de Commissie de lidstaten verzoeken dergelijke betalingen in het kader van het Europees semester te beoordelen.

Deze verordening zou kunnen worden gebaseerd op artikel 79, lid 2, de artikelen 80, 82 en 87 en, aangezien RBI-regelingen ook van invloed zijn op de interne markt, artikel 114 VWEU.

Indien een nieuwe verordening of een andere wetgevingshandeling inzake RBI-regelingen in werking treedt voordat CBI-regelingen volledig zijn afgeschaft, moeten alle regels die voor RBI-regelingen gelden, ook voor CBI-regelingen gelden om te voorkomen dat CBI-regelingen minder streng worden gecontroleerd dan RBI-regelingen.

Voorstel 3: een nieuwe categorie eigen middelen van de Unie, bestaande in een “CBI- en RBI-correctiemechanisme”

Aangezien alle lidstaten en de instellingen van de Unie worden geconfronteerd met de risico’s en kosten van de door sommige lidstaten toegepaste CBI- en RBI-regelingen, is een gemeenschappelijk mechanisme, gebaseerd op passende gegevens en informatie, ter compensatie van de negatieve gevolgen van CBI- en RBI-regelingen voor de Unie als geheel gerechtvaardigd. Bovendien hangt de waarde van het burgerschap of het visum dat een lidstaat verkoopt, onlosmakelijk samen met de rechten en vrijheden van de Unie die daaraan verbonden zijn. Door de instelling van een CBI- en RBI-correctiemechanisme worden de negatieve gevolgen voor alle lidstaten gecompenseerd door een billijke bijdrage aan de begroting van de Unie. Het is een kwestie van solidariteit tussen de lidstaten die CBI- en RBI-regelingen hebben en de andere lidstaten en de instellingen van de Unie. Wil dit mechanisme doeltreffend zijn, dan moet de aan de Unie verschuldigde heffing worden vastgesteld op een betekenisvol percentage van de investeringen die in het kader van CBI/RBI-regelingen in de lidstaten worden gedaan. Dat percentage moet redelijkerwijs worden geraamd op basis van alle negatieve externe effecten die in de regelingen zijn vastgesteld;

Het mechanisme zou kunnen worden ingesteld op grond van artikel 311 VWEU, dat bepaalt dat “de Unie [zich] voorziet […] van de middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken en aan haar beleid uitvoering te geven”, met inbegrip van de mogelijkheid om nieuwe categorieën van eigen middelen vast te stellen, dan wel bestaande categorieën in te trekken. Verdere uitvoeringsmaatregelen zouden kunnen worden vastgesteld in de vorm van een verordening. Iets soortgelijks is gedaan voor de eigen middelen op basis van kunststof verpakkingsafval, een bijdrage die sinds 1 januari 2021 van kracht is. Deze optie impliceert een vrij lang proces van formele vaststelling van een eigenmiddelenbesluit, afhankelijk van de respectieve nationale grondwettelijke vereisten voor de goedkeuring ervan. Dit zou kunnen worden gecombineerd met de rechtsgrondslag van artikel 80 VWEU, waarin “de beginselen van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten, ook op financieel vlak” zijn neergelegd, mede op het gebied van immigratie.

Voorstel 4: een gerichte herziening van de rechtshandelingen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering

De Commissie heeft een welkome stap gezet door de RBI-regelingen een prominente plaats te geven in haar pakket aan wetgevingsvoorstellen van 20 juli 2021 tot herziening van de rechtshandelingen inzake de bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme, met name wanneer het gaat om tussenpersonen. Daaraan zouden nog drie elementen moeten worden toegevoegd:

a)

overheidsinstanties die zich bezighouden met de verwerking van aanvragen in het kader van RBI-regelingen zouden moeten worden opgenomen in de lijst van entiteiten die meldingsplichtig zijn op grond van rechtshandelingen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, meer bepaald in artikel 3, punt 3, van het voorstel voor een verordening tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering (2021/0239(COD));

b)

meer uitwisseling van informatie over aanvragers in het kader van RBI-regelingen tussen de autoriteiten van de lidstaten in het kader van rechtshandelingen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, met name tussen de FIE’s;

c)

strengere due-diligencemaatregelen om de risico’s van RBI-regelingen te beperken, zoals aanbevolen door de OESO, voor alle meldingsplichtige entiteiten die bij de RBI-procedure betrokken zijn.

Voorstel 5: een gerichte herziening van de richtlijn langdurig ingezetenen

De Commissie moet, wanneer zij de verwachte voorstellen voor de herziening van de richtlijn langdurig ingezetenen indient, de mogelijkheid beperken dat onderdanen van derde landen die een verblijfsvergunning hebben gekregen op grond van een RBI-regeling in aanmerking komen voor een gunstiger behandeling uit hoofde van die richtlijn. Dat zou kunnen worden bereikt door artikel 13 van de richtlijn langdurig ingezetenen te wijzigen en het toepassingsgebied ervan te beperken door de begunstigden van RBI-regelingen uitdrukkelijk uit te sluiten.

De Commissie moet de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het legale en ononderbroken verblijf van vijf jaar dat wordt voorgeschreven door artikel 4, lid 1, van de richtlijn langdurig ingezetenen, niet wordt omzeild door RBI-regelingen, onder meer door ervoor te zorgen dat de lidstaten strengere controles en meldingsverplichtingen voor aanvragers in het kader van RBI-regelingen toepassen.

Voorstel 6: ervoor zorgen dat derde landen geen schadelijke RBI/CBI-regelingen toepassen

CBI-regelingen van derde landen moeten in Verordening (EU) 2018/1806 worden opgenomen als specifiek element waarmee rekening moet worden gehouden wanneer wordt beslist of een bepaald derde land in de bijlagen bij die verordening wordt opgenomen, d.w.z. als criterium om te beslissen van welke derde landen de onderdanen van de visumplicht worden vrijgesteld. Dat element moet ook worden opgenomen in het in artikel 8 van die verordening bedoelde mechanisme voor de opschorting van de visumvrijstelling en in het geplande toezicht.

Aan Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (3) moet een nieuw artikel worden toegevoegd over samenwerking met derde landen met het oog op de geleidelijke afschaffing van hun CBI-regelingen en de aanpassing van hun RBI-regelingen aan de nieuwe verordening die in het kader van het bovengenoemde voorstel 2 wordt voorgesteld.

Voor kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten moeten de geleidelijke algehele afschaffing van CBI-regelingen en de strikte regulering van RBI-regelingen een belangrijk en integraal onderdeel van de toetredingscriteria vormen.


(1)  Vergelijkbaar met het systeem als bedoeld in artikel 22 van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).

(2)  Zie “Preventing abuse of residence by investment schemes to circumvent the CRS”, OESO, 19 februari 2018; Richtlijn 2014/107/EU van de Raad van 9 december 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (PB L 359 van 16.12.2014, blz. 1).

(3)  PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1.


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/110


P9_TA(2022)0066

In gesprek gaan met burgers: het petitierecht en het recht zich te wenden tot de Europese Ombudsman, het Europees burgerinitiatief

Resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2022 over het in gesprek gaan met burgers: het petitierecht, het recht zich te wenden tot de Europese Ombudsman en het Europees burgerinitiatief (2020/2275(INI))

(2022/C 347/09)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 10 en 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien de artikelen 24 en 227 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), die uiting geven aan het belang dat in het Verdrag wordt gehecht aan het recht van EU-burgers en -ingezetenen om hun zorgen onder de aandacht van het Parlement te brengen,

gezien artikel 228 VWEU inzake de rol en taken van de Europese Ombudsman,

gezien de handeling van de Raad strekkende tot samenstelling van een herziene versie van het EU-kader dat is voorgeschreven door artikel 33, lid 2, van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (het “gehandicaptenverdrag”),

gezien de artikelen 11, 41, 42, 43 en 44 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”) met betrekking tot het recht om een verzoekschrift in te dienen bij het Europees Parlement,

gezien de bepalingen van het VWEU met betrekking tot de inbreukprocedure, en met name de artikelen 258 en 260,

gezien zijn resoluties over de conclusies over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften,

gezien de artikelen 222, 230 en 216 van zijn Reglement,

gezien artikel 10, lid 3, VEU,

gezien artikel 20 VWEU betreffende het recht om een verzoekschrift in te dienen bij het Europees Parlement, zich tot de Europese Ombudsman te wenden, en zich in een van de talen van de Verdragen tot de instellingen en de adviesorganen van de Unie te richten en in die taal antwoord te krijgen,

gezien Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom van het Europees Parlement van 9 maart 1994 inzake het statuut van de Europese Ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt (1),

gezien zijn eerdere resoluties over de werkzaamheden van de Europese Ombudsman,

gezien Verordening (EU) 2019/788 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende het Europees burgerinitiatief (2),

gezien Verordening (EU) 2020/1042 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 tot vaststelling, in het licht van de COVID-19-uitbraak, van tijdelijke maatregelen inzake de termijnen voor de verzameling, de verificatie en het onderzoek als vastgesteld in Verordening (EU) 2019/788 betreffende het Europees burgerinitiatief (3),

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie constitutionele zaken,

gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A9-0018/2022),

A.

overwegende dat in artikel 10, lid 3, VEU is bepaald dat “iedere burger het recht [heeft] aan het democratisch bestel van de Unie deel te nemen” en dat “de besluitvorming op een zo open mogelijke wijze [plaatsvindt], en zo dicht bij de burgers als mogelijk is”;

B.

overwegende dat de Commissie verzoekschriften een “beschermende rol” vervult, teneinde te zorgen voor de naleving door de EU van het gehandicaptenverdrag in het kader van de beleidsvorming en wetgevende maatregelen op EU-niveau; overwegende dat de Commissie verzoekschriften van het Parlement is aangewezen om samen met de Europese Ombudsman, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en het Europees Gehandicaptenforum het EU-kader te vormen in het herziene EU-kader zoals vastgesteld door de Raad tijdens zijn 3513e vergadering, die op 16 januari 2017 werd gehouden;

C.

overwegende dat een grotere betrokkenheid van de burgers bij en meer transparantie op het niveau van de EU van essentieel belang zijn om de waargenomen kloof tussen de EU en haar burgers, en vertegenwoordigende organisaties, te dichten;

D.

overwegende dat het recht om een verzoekschrift in te dienen bij het Europees Parlement, zoals vastgelegd in artikel 44 van het Handvest, een van de grondrechten van de burgers van de EU is;

E.

overwegende dat het aantal verzoekschriften bescheiden is gebleven in verhouding tot de totale bevolking van de EU, waaruit blijkt dat serieuze inspanningen en op maat gesneden maatregelen nodig zijn om de burgers bekender te maken met en veel meer gebruik te doen maken van het recht om een verzoekschrift in te dienen; overwegende dat jaarlijks gemiddeld zo’n 1 200 verzoekschriften bij het Europees Parlement worden ingediend;

F.

overwegende dat het aantal bij het Europees Parlement ingediende verzoekschriften in 2013 piekte en sindsdien een dalende trend vertoont; overwegende dat veel Europese burgers niet weten dat zij het recht hebben een verzoekschrift in te dienen;

G.

overwegende dat de criteria voor de ontvankelijkheid van verzoekschriften zijn vastgelegd in artikel 227 VWEU en artikel 226 van het Reglement van het Parlement, op grond waarvan verzoekschriften moeten worden ingediend door EU-burgers of -ingezetenen die rechtstreeks de gevolgen ondervinden van aangelegenheden die tot de werkterreinen van de EU behoren;

H.

overwegende dat het Europees Parlement over de meest open en meest transparante verzoekschriftenprocedure van de Unie beschikt, waardoor indieners van verzoekschriften aan zijn activiteiten, zoals debatten in commissies en hoorzittingen, kunnen deelnemen;

I.

overwegende dat de Commissie verzoekschriften elk verzoekschrift onderzoekt en verwerkt, en de enige commissie is die een dagelijkse dialoog met de burgers onderhoudt;

J.

overwegende dat het recht om een verzoekschrift in te dienen vaak door particulieren wordt uitgeoefend;

K.

overwegende dat een groter gebruik van het recht om een verzoekschrift in te dienen alleen kan worden gerealiseerd door maatregelen te nemen die de EU-instellingen en de lidstaten in staat stellen binnen een redelijke termijn daadwerkelijke oplossingen aan te dragen voor de problemen waar de indieners tegenaan lopen, met volledige bescherming van de grondrechten van de burgers;

L.

overwegende dat sommige verzoekschriften niet-ontvankelijk worden verklaard vanwege een gebrek aan informatie of onduidelijkheid bij de burgers over de bevoegdheden van de Europese Unie;

M.

overwegende dat de Commissie nog altijd geen alomvattende informatie geeft over het aantal verzoekschriften dat tot een inbreukprocedure of enige andere actie van wetgevende of niet-wetgevende aard leidt;

N.

overwegende dat het Reglement van het Parlement moet worden herzien om de regels betreffende het indienen van een verzoekschrift te verbeteren, teneinde de zichtbaarheid en de follow-up van verzoekschriften, waaronder in het kader van de plenaire werkzaamheden van het Parlement, te vergroten, en de onderwerpen die in verzoekschriften worden aangekaart beter te integreren in de prioriteiten van de politieke agenda van de EU;

O.

overwegende dat de Commissie haar strategie voor de behandeling van verzoekschriften heeft gebaseerd op haar mededeling uit 2016 getiteld “EU-wetgeving: betere resultaten door betere toepassing”, waarin geen bepalingen houdende de vaststelling van administratieve procedure of praktijken met betrekking tot verzoekschriften zijn vastgesteld;

P.

overwegende dat het VWEU meer inhoud aan het burgerschap van de Unie geeft en de democratische werking ervan verder versterkt doordat het — onder andere — bepaalt dat iedere burger het recht heeft via een Europees burgerinitiatief (EBI) aan het democratisch bestel van de Unie deel te nemen;

Q.

overwegende dat het belang van het EBI voor de uitwerking van de initiatieven en strategische ontwikkelingen van de Unie moet worden onderstreept;

R.

overwegende dat de burgers van de Unie het recht hebben zich rechtstreeks tot de Commissie te wenden met het verzoek een voorstel voor een rechtshandeling van de Unie ter uitvoering van de Verdragen in te dienen;

S.

overwegende dat de EU de burgers, met bijzondere aandacht voor de speciale behoeften van personen met een handicap, het recht moet garanderen om in een van de officiële talen van de EU actief aan de democratische processen van de Europese Unie deel te nemen, teneinde enige vorm van discriminatie te vermijden en meertaligheid te bevorderen;

T.

overwegende dat het EBI aldus bijdraagt tot het versterken van de democratische werking van de Unie dankzij de deelname van burgers aan het democratisch en politiek bestel; overwegende dat het EBI moet worden gezien als een van de manieren waarop de burgers bepaalde kwesties onder de aandacht van de EU-instellingen kunnen brengen en kunnen verzoeken wetgeving vast te stellen met betrekking tot onderwerpen die onder de bevoegdheden van de EU vallen en de burgers betreffen, naast de dialoog met vertegenwoordigende organisaties en met het maatschappelijk middenveld, overleg met belanghebbende partijen, het recht om een verzoekschrift in te dienen en het recht om een klacht bij de Europese Ombudsman in te dienen;

U.

overwegende dat Verordening (EU) 2019/788, die op 1 januari 2020 in werking is getreden, het EBI toegankelijker en — voor de organisatoren ervan — gemakkelijker implementeerbaar heeft gemaakt, met name door de vertaling van de initiatieven in alle officiële talen van de EU;

V.

overwegende dat de Commissie een aantal hindernissen ten aanzien van de uitvoering van Verordening (EU) nr. 211/2011 (4) in kaart heeft gebracht, en verder overwegende dat de nieuwe Verordening (EU) 2019/788 ernaar streeft deze kwesties in detail aan te pakken met het oog op de doeltreffendheid van het EBI en een betere werking van dit instrument; overwegende dat de tenuitvoerlegging ervan doeltreffend en tijdig moet worden beoordeeld; overwegende dat de Commissie in ieder geval uiterlijk op 1 januari 2024, en vervolgens om de vier jaar, een formeel verslag moet indienen;

W.

overwegende dat, om deze doelstellingen te bereiken en het volledige potentieel van het EBI te benutten, de voor het EBI vereiste procedures en voorwaarden moeten waarborgen dat de Commissie initiatieven die geldig zijn in de zin van artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) 2019/788 naar behoren onderzoekt en van een antwoord voorziet; overwegende dat de Commissie wettelijk verplicht is te vermelden welke maatregelen zij eventueel gaat nemen met betrekking tot een geldig EBI, en op heldere, begrijpelijke en uitgebreide wijze te vermelden waarom zij al dan niet maatregelen neemt; overwegende dat ten minste één miljoen handtekeningen van onderdanen uit ten minste een kwart van de lidstaten vereist zijn voor een geldig EBI dat aan de Commissie kan worden voorgelegd; overwegende dat, in reactie op de COVID-19-pandemie, met Verordening (EU) 2020/1042 tijdelijke maatregelen zijn ingevoerd waarmee de termijnen voor de fasen van het verzamelen, verifiëren en onderzoeken zijn versoepeld; overwegende dat de toepassing van deze maatregelen is uitgebreid door middel van uitvoeringshandelingen van de Commissie; overwegende dat deze verordening slechts van tijdelijke aard is en slechts van toepassing tot eind 2022, hetgeen tevens het moment is waarop de in artikel 11 van Verordening (EU) 2019/788 bedoelde afzonderlijke systemen voor het online verzamelen van steunbetuigingen geleidelijk worden afgeschaft;

X.

overwegende dat het organiseren en ondersteunen van een EBI niet alleen een politiek recht voor de burgers van de Unie vormt maar ook een uniek instrument om prioriteiten op het gebied van de participerende democratie in de EU vast te stellen, zodat de burgers actief kunnen deelnemen aan projecten en processen die hen betreffen; overwegende dat er tot op heden zes geldige EBI’s zijn geweest, die allemaal een antwoord van de Commissie hebben gekregen, met als recentste voorbeelden het “Minority SafePack”-initiatief en het “End the Cage Age”-initiatief; overwegende dat dit de eerste EBI’s waren waarover in het Europees Parlement is gedebatteerd na de inwerkingtreding van de nieuwe Verordening (EU) 2019/788 en in overeenstemming met het onlangs ingevoerde artikel 222, lid 8, van het Reglement van het Parlement; overwegende dat het Parlement de daaropvolgende resoluties in december 2020 en juni 2021 met een overweldigende meerderheid van 76 % respectievelijk 82 % van de uitgebrachte stemmen heeft aangenomen;

Y.

overwegende dat de Commissie verzoekschriften 107 verzoeken voor het starten van een EBI heeft ontvangen, dat 83 daarvan ontvankelijk en als geschikt voor registratie werden aangemerkt, en dat zes daarvan succesvol waren;

Z.

overwegende dat een van de prioritaire doelstellingen van de EU de versterking van de democratische legitimiteit van haar instellingen moet zijn, en het waarborgen van de volledige transparantie van de besluitvormingsprocessen op het niveau van de EU, alsook de doeltreffende bescherming van de grondrechten van de burgers en de vergroting van hun betrokkenheid bij de vaststelling van de politieke agenda van de EU middels versterkte en meer doeltreffende en transparante instrumenten voor burgerparticipatie;

AA.

overwegende dat de artikelen 20, 24 en 228 VWEU en artikel 43 van het Handvest de Europese Ombudsman de bevoegdheid geven om klachten in ontvangst te nemen over gevallen van wanbeheer bij het optreden van de instellingen, organen of instanties van de Unie, uitgezonderd van het Hof van Justitie van de Europese Unie bij de uitoefening van zijn gerechtelijke taken;

AB.

overwegende dat de onderzoeken van de Ombudsman met name betrekking hebben op transparantie en verantwoording, de cultuur van dienstverlening, de goede uitoefening van de discretionaire bevoegdheden en de inachtneming van de procedurele rechten;

AC.

overwegende dat in 2020 de 25e verjaardag van de instelling van de Europese Ombudsman is gevierd; overwegende dat het bureau van de Ombudsman sinds de oprichting 57 000 klachten heeft behandeld, die tot meer dan 7 600 onderzoeken hebben geleid;

AD.

overwegende dat het recht om een verzoekschrift in te dienen, het recht om zich tot de Europese Ombudsman te wenden en het EBI participatie-instrumenten zijn die de transparantie, de participerende democratie en een actief Europees burgerschap bevorderen;

Het recht om een verzoekschrift in te dienen

1.

herinnert eraan dat het recht om een verzoekschrift in te dienen het oudste instrument voor directe burgerparticipatie op het niveau van de Unie is en dat het voor de burger de eenvoudigste en meest directe manier is om contact op te nemen met de instellingen van de Unie, zijn standpunt ten aanzien van op Unieniveau vastgestelde wetgeving en strategische keuzen kenbaar te maken, en klachten in te dienen over achterdeurtjes en zwakke tenuitvoerlegging; herinnert eraan dat het aantal ontvangen verzoekschriften in verhouding tot de bevolking van de EU bescheiden blijft en dat er wat betreft het uitoefenen van het recht om een verzoekschrift in te dienen, sprake is van aanzienlijke verschillende tussen lidstaten, regio’s en talen; is van oordeel dat met gerichte informatiecampagnes en voorlichting aan de burgers over de rechten die aan het EU-burgerschap verbonden zijn meer mensen kunnen worden bereikt en tastbare resultaten kunnen worden geboekt wat betreft de bekendheid met de rechten van de burgers op het niveau van de EU; onderstreept dat de Commissie verzoekschriften over een brede waaier aan instrumenten beschikt, te weten het opstellen van verslagen en resoluties, openbare hoorzittingen, thematische workshops en “fact-finding”-bezoeken, om op de zorgen van de burgers te reageren en het Europees Parlement, de overige Europese instellingen en de nationale autoriteiten ertoe aan te zetten actie te ondernemen; verzoekt de Commissie verzoekschriften haar samenwerking met de nationale parlementen te intensiveren en een partnerschap tot stand te brengen voor het uitwisselen van goede praktijken;

2.

herinnert eraan dat de manier waarop de in verzoekschriften aangekaarte kwesties worden behandeld doorslaggevend is voor de waardering die de burgers hebben voor het in de EU-Verdragen vastgelegde recht om een verzoekschrift in te dienen, alsook voor de wijze waarop de burgers tegen de instellingen van de Unie aankijken;

3.

betreurt het dat de weigering van de Commissie om actie te ondernemen naar aanleiding van in afzonderlijke verzoekschriften aangekaarte kwesties een inbreuk vormt op de bepalingen in de huidige EU-verdragen over het recht om een verzoekschrift in te dienen, aangezien het niet beperkt is tot kwesties van strategisch belang of die duiden op structurele problemen;

4.

verzoekt de Commissie haar huidige strategische benadering van het behandelen van verzoekschriften op korte termijn te herzien, aangezien deze erin resulteert dat — onder andere — kwesties betreffende ernstige schendingen van het EU-recht die ertoe leiden dat de bescherming van de rechten van de burgers niet wordt gewaarborgd, niet worden behandeld;

5.

verzoekt het Parlement en de Commissie een bindend interinstitutioneel akkoord te sluiten over het behandelen van verzoekschriften, teneinde tot een helder, voorspelbaar en transparant juridisch kader te komen gericht op een stelselmatige tenuitvoerlegging van het in de EU-Verdragen vastgelegde recht om een verzoekschrift in te dienen, alsook op een doeltreffende bescherming van de grondrechten van de burgers;

6.

onderstreept dat het recht om een verzoekschrift in te dienen een essentieel onderdeel van participerende democratie is; verzoekt de Raad en de Commissie in dit verband het recht om een verzoekschrift in te dienen niet alleen te beschouwen als een essentieel communicatiemiddel tussen de burgers en de instellingen van de EU, maar ook als een cruciaal element voor democratische en transparante governance op het niveau van de EU;

7.

herinnert eraan dat veel Europese burgers het recht om een verzoekschrift in te dienen niet kunnen uitoefenen omdat hun platforms niet voldoen aan de toegankelijkheidsnormen en de vereisten zoals vastgelegd in artikel 33, lid 2, van het gehandicaptenverdrag van de VN;

8.

stelt vast dat, binnen de in de EU-Verdragen vastgelegde kaders, belangrijke verbeteringen nodig zijn om te voldoen aan de verwachtingen van de burgers wanneer zij een verzoekschrift indienen om tot een oplossing voor hun probleem te komen, teneinde situaties te voorkomen waarin zij teleurgesteld raken in de instellingen van de EU; verzoekt de burgers meer informatie te verstrekken over het recht om een verzoekschrift in te dienen en de samenwerking met de autoriteiten van de lidstaten te verbeteren, teneinde de rechten van de burgers uit hoofde van het EU-recht volledig te beschermen; verzoekt de EU-instellingen heldere informatie te verstrekken over het recht om een verzoekschrift in te dienen en het gebruik van dit instrument stelselmatig aan te moedigen;

9.

is van oordeel dat het belangrijk is de communicatiekanalen te diversifiëren en de bekendheid bij de burgers te vergroten, in nauwe samenwerking met nationale en plaatselijke verenigingen, door middel van voorlichtingscampagnes en een continu openbaar debat over het optreden van de Unie op de verschillende beleidsterreinen; is van oordeel dat interactieve onlineforums moeten worden ontwikkeld waar de burgers informatie kunnen krijgen, van gedachten kunnen wisselen en zich vrij kunnen uiten, met name om jongeren te bereiken;

10.

geeft aan dat de frustratie bij de indieners van verzoekschriften over het uitblijven van daadwerkelijke oplossingen voor hun problemen in teleurstelling in de EU-instellingen kan leiden, alsook in euroscepsis;

11.

dringt aan op gemeenschappelijke criteria voor de verschillende verzoekschriften, teneinde ervoor te zorgen dat zij op gestandaardiseerde en coherente wijze worden behandeld, en te voorkomen dat de verzoeken van de burgers op willekeurige of partijdige wijze worden gebruikt; beklemtoont dat het gebrek aan uniformiteit bij de behandeling van verzoekschriften bij de indieners ervan tot verwarring kan leiden en erin kan resulteren dat de burgers meer in het algemeen minder geneigd zullen zijn een verzoekschrift in te dienen;

12.

herinnert in deze context dat een te enge of incoherente interpretatie van artikel 51 van het Handvest het vertrouwen van de burgers in de Unie ondermijnt; vraagt de Commissie met maatregelen te komen die een coherente en uitgebreide toepassing van de bepalingen van artikel 51 zullen waarborgen en verzoekt de Conferentie over de toekomst van Europa deze kwestie te onderzoeken;

13.

herinnert aan de mogelijkheden die het recht om een verzoekschrift in te dienen biedt om de instellingen van de Unie in te lichten over eventuele tekortkomingen of schendingen of over een gebrekkige uitvoering van het Unierecht, zowel in concrete gevallen als op systematische wijze; wijst met klem op het potentieel van afzonderlijke verzoekschriften als een instrument voor de toepassing en verbetering van het EU-recht; verzoekt de Commissie, als hoedster van de Verdragen, meer aandacht te besteden aan de kwesties die in verzoekschriften (met inbegrip van individuele verzoekschriften) aan de orde worden gesteld en ervoor te zorgen dat zij tot passende onderzoeken leiden zodat echte verbeteringen kunnen worden aangebracht aan de correcte toepassing van het recht van de EU in de hele Unie; benadrukt dat de Commissie, in de gevallen waarin zij geen wetgevende macht heeft, daadwerkelijk gebruik moet maken van de mogelijkheid om handelend op te treden door voor coördinatie of ondersteuning te zorgen, teneinde passend te reageren op de problemen en behoeften van de indieners van verzoekschriften;

14.

stelt vast dat de Commissie verzoekschriften veel verzoekschriften in verband met de COVID-19-pandemie heeft behandeld, hoofdzakelijk middels de urgentieprocedure; feliciteert de Commissie verzoekschriften met de snelle en doeltreffende behandeling van verzoekschriften in tijden van grote crisis, hetgeen een voorwaarde is voor het vertrouwen van de burgers in de instellingen van de EU;

15.

herinnert eraan dat het recht om een verzoekschrift in te dienen een essentieel element voor het burgerschap van de Unie vormt; betreurt ten zeerste dat het recht om een verzoekschrift in te dienen niet wordt genoemd in de mededeling van de Commissie over het verslag van 2020 over het burgerschap van de Unie en het Europees actieplan voor de democratie; meent dat dit een gemiste kans was om de zichtbaarheid van een van de aspecten van het burgerschap van de EU te vergroten; verzoekt de Commissie het recht om een verzoekschrift in te dienen in haar strategische documenten op te nemen;

16.

dringt erop aan een grondige analyse te houden en in kaart te brengen waarom het aantal geregistreerde verzoekschriften de afgelopen jaren is gedaald; verzoekt de Commissie in coördinatie met de Commissie verzoekschriften een studie te verrichten naar de belangrijkste obstakels voor het uitoefenen van het recht om een verzoekschrift in te dienen, alsook naar eventuele communicatieproblemen; dringt aan op de invoering van de noodzakelijke mechanismen voor het aanpakken van de potentiële tekortkomingen en problemen die in het kader van de studie worden vastgesteld;

17.

bekritiseert de Commissie voor het feit dat zij niet beschikt over een goed systeem voor het verzamelen van informatie over verzoekschriften en het verband met inbreukprocedures of EU-optreden, mede bevestigd door de tekortkomingen in de jaarverslagen van de Commissie over de monitoring van de toepassing van het EU-recht, waarin alleen in zeer algemene termen naar verzoekschriften wordt verwezen;

18.

vraagt de Commissie om elk jaar een monitoring, een analyse en samenvatting van de behandelde verzoekschriften op te stellen en ervoor te zorgen dat bij de politieke besluitvorming op het niveau van de Commissie met deze analyse rekening wordt gehouden; verzoekt de Commissie sneller te reageren op verzoeken van het Parlement in verband met verzoekschriften;

19.

verzoekt de Raad en de lidstaten actief betrokken te zijn bij en deel te nemen aan de beraadslagingen en debatten over verzoekschriften, en antwoorden te geven op de door indieners op het niveau van de EU aangekaarte vraagstukken, met name door verzoekschriften aan de verantwoordelijke en bevoegde autoriteiten te doen toekomen, voor een passende follow-up te zorgen en aan parlementaire debatten deel te nemen;

20.

wijst erop dat er voor een adequate follow-up van verzoekschriften moet worden gezorgd in het kader van parlementaire en wetgevende werkzaamheden; stipt aan dat verzoekschriften kunnen worden beschouwd als een strategisch instrument ter bevordering van het in artikel 225 VWEU verankerde wetgevend initiatiefrecht van het Europees Parlement, waarmee de mazen en inconsistenties in het EU-recht die via verzoekschriften aan de orde worden gesteld, worden aangepakt om te waarborgen dat de burgerrechten volledig worden beschermd;

21.

roept de EU-instellingen en de commissies van het Parlement, alsook de lidstaten, op om beter samen te werken met de Commissie verzoekschriften, teneinde de indieners van verzoekschriften op een doeltreffende manier te antwoorden en hun verzoeken in te willigen; acht het van essentieel belang te zorgen voor de aanwezigheid en betrokkenheid van vertegenwoordigers van de lidstaten bij de behandeling van verzoekschriften in de commissie; dringt er in dat verband bij de Commissie op aan algemene antwoorden te vermijden en aan indieners van verzoekschriften gerichte, op het verzoek toegesneden antwoorden te geven;

22.

vraagt het gehele maatschappelijk middenveld volop gebruik te maken van het recht om een verzoekschrift in te dienen wat betreft de uitvoering van strategische en wetswijzigingen op het niveau van de Unie; moedigt organisaties van het maatschappelijk middenveld aan verzoekschriften beter te gebruiken als instrumenten van directe democratie om hun zorgen en mogelijke niet-naleving van het recht van de Unie aan de Europese instellingen kenbaar te maken;

23.

verzoekt de Conferentie over de toekomst van Europa na te denken en een debat te houden over het recht om verzoekschriften in te dienen, en samen met het publiek na te gaan hoe de kennis van en de toegang tot het recht om verzoekschriften in te dienen kunnen worden verbeterd, teneinde van dit recht een democratischer en nuttiger instrument te maken voor burgers en inwoners van de EU dat hen rechtstreeks in contact brengt met de EU-instellingen en als doorgeefluik voor hun klachten fungeert; verzoekt de Conferentie over de toekomst van Europa suggesties te doen om de toepassing van het petitierecht op EU-niveau te verbeteren;

24.

vraagt de positie van de Commissie verzoekschriften binnen het Parlement en in haar interinstitutionele betrekkingen te versterken, aangezien zij de enige commissie is die direct met de burgers in contact staat; wijst erop dat de Commissie verzoekschriften meer personeel en middelen moet krijgen, gezien de omvang van haar werkzaamheden;

25.

roept de andere commissies op om tijdig bij te dragen aan de door het Parlement geleverde inspanningen om sneller en doeltreffender in te spelen op de zorgen van de burgers en bij lopende wetgevingswerkzaamheden rekening te houden met de problemen die door indieners van verzoekschriften aan de orde worden gesteld; verzoekt de andere commissies in het kader van de dagelijkse wetgevingsactiviteiten van het Parlement rekening te houden met de verzoekschriften in verband met hun bevoegdheidsgebieden en formeel en concreet in te gaan op de verwachtingen die in de verzoekschriften van burgers worden gewekt;

26.

is van mening dat het verzoekschriftennetwerk een noodzakelijk instrument is om de follow-up van verzoekschriften in het kader van de parlementaire en wetgevende werkzaamheden te vergemakkelijken en om de uitwisseling van informatie en beste praktijken tussen zijn leden, zowel op technisch als op politiek niveau, te bevorderen; is van mening dat dit netwerk de dialoog en samenwerking met de Commissie en andere EU-instellingen moet versterken;

27.

dringt aan op een actualisering van de richtsnoeren (5) om de Commissie verzoekschriften en andere commissies de nodige bevoegdheden te geven om hun werk doeltreffend uit te voeren, aangezien een commissie, volgens de richtsnoeren, wanneer zij om advies wordt gevraagd, het belang van het petitierecht en haar wetgevingswerklast afweegt alvorens een besluit te nemen over het al dan niet uitbrengen van een advies, en dat deze regel dateert van vóór het Verdrag van Lissabon en een oude perceptie van het belang van verzoekschriften in de parlementaire werkzaamheden weerspiegelt;

28.

vraagt om een Eurobarometer-enquête uit te voeren naar de kennis die burgers van de Unie hebben van het recht om een verzoekschrift aan het Europees Parlement te richten, teneinde gegevens te verzamelen om een sterke en toegankelijke voorlichtingscampagne op te kunnen zetten; is van mening dat regelmatige EU-brede enquêtes, gebaseerd op grensoverschrijdende peilingen, ertoe bijdragen dat de Europese instellingen zich meer bewust worden van de zorgen van de burgers;

29.

dringt aan op de oprichting van een gemeenschappelijke databank tussen het Parlement en de Commissie om op transparante en coöperatieve wijze informatie te delen over alle follow-upmaatregelen van de Commissie naar aanleiding van verzoekschriften, met inbegrip van EU Pilot- en inbreukprocedures, wetgevingsvoorstellen en andere EU-handelingen;

30.

verzoekt niet alleen het recht om een verzoekschrift in te dienen maar ook het verzoekschriftenportaal van het Europees Parlement actiever te bevorderen via sociale media, voorlichtingscampagnes, opleiding van journalisten en de koppeling van dit portaal aan erkende verzoekschriftenportalen die door burgers worden gebruikt om steun op zowel Europees als nationaal niveau te verkrijgen;

31.

verzoekt de Raad en de Commissie om hun websites alsook het platform van de Conferentie over de toekomst van Europa aan het verzoekschriftenportaal te verbinden en dit portaal te promoten via hun kanalen, waaronder de vertegenwoordigingen van de Commissie in de lidstaten, die moeten worden aangespoord om met de verbindingsbureaus van het Europees Parlement samen te werken;

32.

dringt erop aan dat het internetportaal voor verzoekschriften wordt verbeterd, zodat het meer opvalt bij het publiek, gebruiksvriendelijker wordt, gemakkelijker en intuïtiever te raadplegen is en toegankelijk is voor alle burgers, met name voor personen met een handicap; dringt aan op een betere gegevensanalysefunctie in de databank ePetition om het gemakkelijker te maken eerdere verzoekschriften over hetzelfde onderwerp terug te vinden in ePetition; dringt aan op een vereenvoudigde procedure voor burgers om een via het onlineportaal ingediend verzoekschrift te steunen, zodat zij beter gebruik kunnen maken van hun petitierecht;

33.

merkt op dat indieners geen realtimetoegang hebben tot informatie over de status van hun verzoekschriften; vraagt dan ook dat meer informatie op het verzoekschriftenportaal bekend wordt gemaakt en wordt weergegeven, bijvoorbeeld wat betreft de voortgang van het verzoekschrift en onderzoeken die daaromtrent bij andere instellingen lopen; dringt aan op meer synergie tussen het portaal en de interne databank van het Parlement om een grotere transparantie bij de behandeling van verzoekschriften te bevorderen;

34.

vraagt om meer informatie over het profiel van indieners van verzoekschriften te verzamelen, met volledige inachtneming van de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens, teneinde groepen te identificeren die wat de uitoefening van het petitierecht betreft, ondervertegenwoordigd zijn, en zich op hen te concentreren via op maat gesneden communicatiecampagnes;

Functie van de Europese Ombudsman

35.

herinnert aan het belang van het recht van iedere burger en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats in de Unie om zich tot de Europese Ombudsman te wenden met klachten over gevallen van wanbeheer binnen de instellingen van de Unie; is van mening dat door burgers aan de Ombudsman gerichte klachten een essentieel element van de participerende democratie en de legitimiteit van het besluitvormingsproces van de Unie vormen; wijst erop dat het recht om zich tot de Ombudsman te wenden de betrokkenheid van burgers en hun vertrouwen in de instellingen van de Unie verstrekt omdat dit de transparantie en behoorlijk bestuur in de instellingen en organen van de Unie bevordert;

36.

benadrukt de groeiende rol van de Ombudsman, die op eigen initiatief kan handelen om steun te bieden bij de bestrijding van systeemgebonden problemen met het bestuur van de Unie en om voor goed bestuur te ijveren, dat wil zeggen de inachtneming van de strengste normen door de instellingen, organen en instanties van de Unie; meent in deze context dat de rol van de Ombudsman belangrijker dan ooit is, gezien het feit dat het bestuur van de EU, via haar instanties, een steeds belangrijkere rol speelt in het leven van de burgers op gebieden zoals milieu, migratie en gezondheid;

37.

stipt aan dat de Europese Ombudsman het recht heeft aanbevelingen te doen, oplossingen aan te dragen en suggesties voor verbetering te formuleren, met het oog op het oplossen van een probleem in verband met diverse gevallen van wanbeheer; stelt vast dat indien een klacht buiten zijn mandaat valt, de Ombudsman de indiener kan aanraden zich tot een andere autoriteit of tot de Commissie verzoekschriften te wenden; merkt op dat de Ombudsman in 2020 meer dan 1 400 klachten heeft ontvangen die niet onder zijn mandaat vielen, voornamelijk omdat zij geen betrekking hadden op activiteiten in verband met bestuur op EU-niveau;

38.

roept de Ombudsman op er nog nauwlettender op toe te zien hoe de Europese middelen en begroting worden besteed en na te gaan of de belangen van de Unie niet in het gedrang worden gebracht door schendingen van de rechtsstaat, inbreuken op de beginselen en waarden van de EU, corruptie of belangenconflicten, met name in het kader van het Europees herstelplan NextGenerationEU; benadrukt dat de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële voorwaarde vormt om toegang te krijgen tot Europese fondsen; is van mening dat deze voorwaarde inzake de eerbiediging van de rechtsstaat en het feit dat de Europese Unie niet van haar waarden afwijkt, het vertrouwen van de burgers in de Unie vergroten en tonen dat de EU sterk gehecht is aan de kwaliteit van de democratie op haar grondgebied;

39.

herinnert eraan dat het onderhouden van de betrekkingen met de Ombudsman een van de taken is die in het Reglement van het Parlement aan de Commissie verzoekschriften zijn opgedragen;

40.

is ingenomen met de onlangs in het statuut van de Europese Ombudsman aangebrachte wijzigingen, die de uitoefening van de functie van de Ombudsman in overeenstemming brengen met het Verdrag van Lissabon en het recht van burgers en ingezetenen van de Unie om klachten vanwege wanbeheer in te dienen nog verder zullen versterken, met name wat betreft bescherming van klokkenluiders, intimidatie en belangenconflicten in de instellingen, organen en instanties van de EU; stipt aan dat het nieuwe statuut van de Ombudsman ook de voorwaarden verduidelijkt waaronder de Ombudsman op eigen initiatief onderzoeken kan verrichten, en herhaalt dat de Ombudsman kan samenwerken met de autoriteiten van de lidstaten en met de instellingen, organen en instanties van de EU; is er in dit verband stellig van overtuigd dat de Ombudsman een groter budget moet krijgen, zodat hij over de nodige middelen beschikt om de toegenomen werklast doeltreffend het hoofd te bieden en op competente wijze te blijven werken ten dienste van de Europese burgers; dringt er bij de Europese instellingen, organen en instanties op aan de aanbevelingen van de Ombudsman inzake transparantie en andere ethische kwesties op te volgen;

41.

wijst erop dat EU-burgers recht hebben op toegang tot de documenten van de EU-instellingen; feliciteert de Ombudsman met het opmerkelijke werk dat is geleverd inzake de toegankelijkheid van EU-documenten, en met name de toepassing van de versnelde procedure voor het verwerken van deze aanvragen; verzoekt de medewetgevers de aanbevelingen van de Ombudsman met betrekking tot Verordening (EG) nr. 1049/2001 (6) inzake de toegang van het publiek tot documenten op te volgen en de herziening ervan aan te moedigen; is van mening dat de herziening van Verordening (EG) nr. 1049/2001 een prioriteit is om volledige transparantie en volledige toegang van het publiek tot bij de instellingen van de Unie berustende documenten te waarborgen; benadrukt dat de taken van de Ombudsman op het gebied van transparantie belangrijk zijn voor de Europese democratie, met name die met betrekking tot de toegankelijkheid van documenten voor de Europese burgers, om hen in staat te stellen hun recht op informatie ten volle uit te oefenen en het vertrouwen van de burgers in het Europese project te vergroten; verzoekt de Ombudsman zich hiervoor te blijven inspannen, aangezien de mogelijkheid om documenten tijdig te raadplegen in de 24 officiële talen van de EU van essentieel belang is om een adequate deelname van burgers en van het maatschappelijk middenveld aan het besluitvormingsproces te waarborgen;

42.

feliciteert de Ombudsman met het werk dat is verricht inzake de bevordering van meertaligheid voor burgers en met de publicatie van een reeks aanbevelingen aan de EU-administratie over het gebruik van officiële EU-talen bij de communicatie met het publiek, welke richtsnoeren bevatten over hoe en wanneer in welke talen moet worden gecommuniceerd om de taalkundige verscheidenheid van de EU te beschermen;

43.

wijst erop dat de manier waarop de burgers naar de EU kijken, onder meer te verbeteren valt door ze voor hen begrijpelijker en transparanter te maken; is van mening dat de Raad moet blijven werken aan het verbeteren van zijn transparantie, en verzoekt de Raad uitvoering te geven aan een aantal van de aanbevelingen die het Parlement en de Ombudsman herhaaldelijk hebben gedaan;

44.

meent dat het van groot belang is burgers van de Unie relevante informatie te blijven verstrekken over de rol en het bereik van de activiteiten van de Ombudsman en zijn invloed op de ontwikkeling van de instellingen van de Unie; verzoekt de Ombudsman informatie te blijven verspreiden over de resultaten van onderzoeken die hebben geleid tot het vergroten van de transparantie van handelsbesprekingen van de Unie, het bekendmaken van de resultaten van klinische proeven met in de Unie beoordeelde geneesmiddelen, het instellen van klachtenmechanismen voor asielzoekers en het aanscherpen van de gedragsregels die op Europese commissarissen van toepassing zijn;

45.

vraagt de Ombudsman het Europees Netwerk van Ombudsmannen verder te consolideren teneinde het recht om zich tot een ombudsman te wenden zowel op nationaal niveau als op Europees niveau te bevorderen en rekening te blijven houden met en oog te blijven houden voor de nationale omstandigheden van burgers; acht het noodzakelijk de interactie en uitwisseling van goede praktijken tussen nationale en regionale ombudsmannen en de Europese Ombudsman te intensiveren om ervoor te zorgen dat burgers beter worden geïnformeerd over hun rechten en betere begeleiding krijgen bij het indienen van klachten;

Het Europees burgerinitiatief

46.

beklemtoont dat het EBI een onmisbaar hulpmiddel en een uniek instrument voor participerende democratie is; wijst erop dat het EBI de burgers van de Unie een unieke gelegenheid biedt om kwesties waarover zij zich zorgen maken, aan te kaarten en op de Europese politieke agenda te plaatsen, hun verwachtingen kenbaar te maken en de Unie te vragen op te treden en wetten vast te stellen, en dat het gebruik ervan moet worden aangemoedigd en op alle mogelijke manieren moet worden ondersteund; herinnert in dit verband aan de verplichtingen die krachtens Verordening (EU) 2019/788 op de Commissie en de lidstaten rusten, met name om de burgers van de Unie bewust te maken van het bestaan, de doelstellingen en de werking van het EBI en om bijstand en praktische ondersteuning te bieden aan organisatoren van EBI’s; is in dit verband van mening dat de bijdrage van het Parlement aan de communicatieverplichtingen van de Commissie moet worden verduidelijkt;

47.

verzoekt de Commissie beter gehoor te geven aan geldige EBI’s en het gebrek aan wetgevende follow-up te verhelpen, teneinde de doelstelling te verwezenlijken om de democratische legitimiteit van de Unie te vergroten door te zorgen voor een grotere participatie van de burgers in het democratische en politieke leven van de Unie; is dan ook van mening dat de Commissie elk geldig EBI daadwerkelijk moet overwegen en zich moet inzetten om aan de verwachtingen van de burgers te voldoen;

48.

stipt aan dat de Commissie slechts enkele succesvolle EBI’s adequaat heeft opgevolgd;

49.

acht het voor de Europese democratie van essentieel belang dat burgers kunnen bijdragen aan de uitoefening van de wetgevingsbevoegdheden van de Unie en direct worden betrokken bij de indiening van wetgevingsvoorstellen; roept de Commissie derhalve op de voorstellen van elk geldig EBI grondig te beoordelen en volledig te voldoen aan haar wettelijke verplichting om op heldere, begrijpelijke en uitgebreide wijze te vermelden waarom zij al dan niet maatregelen neemt; wijst op de verplichting van het Parlement om elk geldig EBI en de door de Commissie genomen maatregelen te beoordelen overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) 2019/788 en artikel 222, lid 9, van het Reglement van het Parlement, met name wanneer de Commissie dergelijke voorstellen niet indient of niet ten uitvoer legt;

50.

roept op tot een verdere versterking van de rol van het Parlement en tot het aanhalen van zijn banden met maatschappelijke organisaties met betrekking tot specifieke geldige EBI’s en de uitvoering ervan door de Commissie; is van mening dat in de specifieke gevallen waarin de Commissie verzuimt overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) 2019/788 haar voornemens bekend te maken binnen de daarvoor gestelde termijnen, of in een mededeling aangeeft dat zij geen maatregelen neemt naar aanleiding van een EBI dat aan de procedurele voorschriften voldoet — namelijk dat het initiatief verenigbaar is met het primaire EU-recht en niet indruist tegen de in artikel 2 VEU vastgelegde waarden van de Unie en de rechten die zijn verankerd in het Handvest –, het Parlement overeenkomstig artikel 222 van het Reglement van het Parlement kan besluiten om gevolg te geven aan het EBI door een initiatiefverslag van wetgevende aard (INL-verslag) op te stellen; verzoekt de Commissie zich ertoe te verbinden na de aanneming van een dergelijk INL-verslag door het Parlement een wetgevingsvoorstel in te dienen; is van mening dat als een dergelijk geval zich voordoet, de Commissie haar oorspronkelijke antwoord grondig moet herbeoordelen en het INL-verslag van het Parlement daarbij volledig in acht moet nemen; verzoekt om een wijziging van Verordening (EU) 2019/788 om de Commissie te stimuleren een voorstel voor een rechtshandeling in te dienen mits aan de voorwaarden voor de indiening van een EIB is voldaan;

51.

roept de Commissie op burgers duidelijk te informeren over de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten opdat EBI’s verband houden met onderwerpen en uitdagingen die vallen onder de bevoegdheden van de Commissie om rechtshandelingen voor te stellen, alsook de organisatoren praktisch en tijdig advies te verstrekken over het opstellen van EBI’s en adequaat gebruik te maken van de mogelijkheid om een EBI gedeeltelijk te registreren; beklemtoont dat de Unie in recente EBI’s is verzocht meer en sneller op te treden, met name op het gebied van milieubescherming, gezondheid, dierenwelzijn, burgerrechten en politieke rechten, waaronder de initiatieven “Minority SafePack” en “End the Cage Age”, die zeer brede steun hebben gekregen; herhaalt daarom dat het kader van de bevoegdheden van de Commissie om een rechtshandeling voor te stellen zo ruim mogelijk moet worden opgevat;

52.

is verheugd over het feit dat de Commissie voorlichtingsseminars heeft gehouden en in 2020 een Week van het Europees burgerinitiatief heeft georganiseerd, waaraan vertegenwoordigers van de instellingen, leden van het maatschappelijk middenveld en organisatoren van vroegere en lopende initiatieven hebben deelgenomen, om na te denken over de wijze waarop dit instrument kan worden verbeterd; is echter van mening dat het EBI nog steeds weinig bekend is; verzoekt de Commissie daarom via de media meer bekendheid te geven aan dit participatie-instrument, overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) 2019/788;

53.

verzoekt de Commissie om een volledige evaluatie van de tijdelijke maatregelen in Verordening (EU) 2020/1042, met name wat betreft de verlenging van de verzamelperioden en de gevolgen daarvan voor het vermogen van organisatoren om steun voor hun EBI’s te mobiliseren, teneinde onder meer informatie te verstrekken voor de herziening van Verordening (EU) 2019/788; is van mening dat, als deze evaluatie positief uitvalt, een verlenging van deze tijdelijke maatregelen voor een langere periode kan worden overwogen;

54.

roept de Commissie op het EBI-instrument te verbeteren zodat burgers gemakkelijker kunnen deelnemen, aangezien slechts weinig EBI’s succesvol zijn geweest en tot het initiëren van rechtshandelingen hebben geleid; wijst in dit verband op de in Verordening (EU) 2019/788 beschreven maatregelen ter verbetering van de manier waarop de burgers van de Unie hun recht om een EBI te steunen kunnen uitoefenen, en dringt erop aan dat de uitvoering van deze maatregelen wordt beoordeeld; verzoekt de Commissie in haar volgende verslag over het EU-burgerschap de uitoefening van dit recht grondig te beoordelen en een overzicht te geven van de wetgevende en niet-wetgevende maatregelen die kunnen worden genomen om de uitoefening van dit recht verder te verbeteren;

55.

is van mening dat de manier waarop de Commissie haar officiële antwoorden op succesvolle burgerinitiatieven formuleert, van grote invloed kan zijn op wat de burgers van het instrument vinden, en dat bij elk succesvol initiatief meer inspanningen en voorzichtiger onderzoek nodig zijn om ervoor te zorgen dat de Commissie voldoende rekening houdt met de voorstellen van de burgers;

56.

benadrukt dat er permanente participatiemechanismen nodig zijn om de deelname van burgers aan de besluitvorming van de EU mogelijk te maken;

57.

benadrukt dat er een degelijk follow-upmechanisme voor niet-succesvolle EBI’s moet komen om de inbreng van de burgers ernstig en doeltreffend te beoordelen, onder meer door de burgers door te verwijzen naar de Commissie verzoekschriften, aangezien het gebrek aan impact tot desinteresse kan leiden; beklemtoont dat de Commissie verzoekschriften tijdens de gehele hoorzittingsprocedure een grotere rol moet spelen; verzoekt de Commissie tijdig met het Parlement samen te werken nadat een EBI als geldig is aangemerkt, zodat het Parlement de periode van drie maanden ten volle kan benutten om de openbare hoorzitting door de desbetreffende commissies te organiseren, en de plenaire debatten en resoluties naar aanleiding van geldige EBI’s kan voorbereiden; benadrukt dat met de langere termijn uit hoofde van Verordening (EU) 2019/788 — op grond waarvan de Commissie moet reageren op geldige EBI’s — fundamenteel wordt beoogd de Commissie in staat te stellen ten volle rekening te houden met de meningen en standpunten over de EBI’s die tijdens de onderzoeksfase naar voren zijn gebracht, en de mogelijke opties voor de voorstellen voor rechtshandelingen voldoende in aanmerking te nemen;

58.

juicht toe dat de Commissie heeft toegezegd om het Forum voor het Europees burgerinitiatief te verbeteren en te versterken, hetgeen tevens een wettelijke verplichting is die voortvloeit uit Verordening (EU) 2019/788; dringt erop aan dat het Forum de organisatoren praktische richtsnoeren en juridische ondersteuning biedt en dient als instrument voor capaciteitsopbouw om EBI’s in de verzamelingsfase op te starten, te ondersteunen en te versterken, en om het EBI ingang te doen vinden als instrument voor betrokkenheid van de burgers bij het democratisch leven van de Unie;

59.

verzoekt de Conferentie over de toekomst van Europa de burgers van de Unie rechtstreeks te laten aangeven of ze de uitvoering van het EBI en het huidige rechtskader ervan doeltreffend vinden, en het EBI te bevorderen als een nuttig instrument dat de burgers in staat stelt deel te nemen aan de uitvoering van het openbaar beleid van de Unie;

60.

benadrukt dat de Conferentie over de toekomst van Europa beter kan doen inzien hoe belangrijk het is de EU-agenda mee te bepalen, en dat zij bijgevolg de mogelijkheid zou kunnen bieden om na te denken over hoe het proces van burgerparticipatie kan worden verbeterd en toegepast; beklemtoont dat de conferentie de Europese discussie over de versterking van de democratie, met name van EBI’s, een nieuwe impuls zal geven; roept de Commissie op burgers wier voorstellen in het kader van de Conferentie over de toekomst van Europa niet in de voorstellen van de Commissie zijn overgenomen, aan te moedigen om gebruik te maken van alle instrumenten die tot hun beschikking staan, waaronder EBI’s;

Conclusies

61.

wijst op de rol van de drie participatie-instrumenten, die erin bestaat de betrokkenheid van burgers en ingezetenen van de Unie te vergemakkelijken en te bevorderen en zo rechtstreeks en concreet invloed uit te oefenen op de politieke agenda van de EU; vraagt om een grootschalige, centraal toegankelijke interinstitutionele website (en een gebruiksvriendelijke applicatie) voor de burgers van de Unie in het leven te roepen en te promoten om informatie te verstrekken over alle rechten en democratische instrumenten aan de hand waarvan burgers direct kunnen deelnemen aan en invloed kunnen uitoefenen op het besluitvormingsproces op Unieniveau; is van mening dat een dergelijk centraal platform niet alleen de burgers bewuster zou maken van hun rechten, maar ook de complementariteit tussen de verschillende instrumenten zou bevorderen;

62.

benadrukt dat het regelmatig verzamelen van informatie over onderwerpen die van belang zijn voor burgers, en over kwesties die regelmatig aan bod komen in verzoekschriften, onderzoeken van de Europese Ombudsman en EBI’s, zou helpen om sneller oplossingen te vinden en tegelijkertijd de samenhang van het EU-beleid voor haar burgers te waarborgen;

63.

acht het van essentieel belang onderzoek te doen naar de communicatieproblemen tussen de Europese instellingen en de burgers, die ertoe leiden dat de Europeanen de mechanismen voor burgerparticipatie onvoldoende gebruiken; dringt aan op de invoering van de nodige middelen om informatie over het bestaan en de werking van deze instrumenten onder het grote publiek te verspreiden;

64.

roept ertoe op het publiek, en met name jongeren, over deze drie participatie-instrumenten voor te lichten teneinde er doeltreffende en nuttige hulpmiddelen voor democratische participatie van te maken; benadrukt dat alle Europese instellingen hun communicatie-inspanningen op lokaal, regionaal en nationaal niveau maximaal moeten opvoeren om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk burgers op de hoogte zijn van en worden aangemoedigd om deel te nemen aan de drie instrumenten, namelijk het EBI, klachten bij de Europese Ombudsman en het recht om verzoekschriften in te dienen; benadrukt dat het belangrijk is burgers, zowel op Europees als op lokaal niveau, via de Europe Direct-informatiecentra en de huizen van Europa (7) bijstand te verlenen bij het indienen van verzoekschriften, EBI’s en klachten bij de Europese Ombudsman;

65.

onderstreept de cruciale educatieve rol die academische belanghebbenden moeten spelen bij het verstrekken van Europese burgerschapsvorming; dringt er bij de lidstaten op aan leerlingen op lagere en middelbare scholen en studenten aan universiteiten te onderwijzen over de drie participatie-instrumenten van de EU, zodat zij zich bewust zijn van het besluitvormingsproces van de EU en van de wijze waarop zij actief daaraan kunnen deelnemen; verzoekt de Commissie de doelstellingen van het Erasmus+-programma inzake de actieve deelname van jongeren aan het democratische leven te versterken, met name door middel van leeractiviteiten om burgerschapsvaardigheden en inzicht in het Europese beleid te ontwikkelen; wijst erop dat het maatschappelijk engagement van jongeren van fundamenteel belang is voor de toekomst van alle democratieën;

66.

benadrukt dat het van belang is personen met een handicap alle verschillende instrumenten ter beschikking te stellen die de EU haar burgers te bieden heeft, met name in de vorm van structurele tolk- en vertaaldiensten in gebarentaal en gemakkelijk te lezen taal;

67.

verzoekt de EU-instellingen de uitdagingen aan te pakken waar kwetsbare en ondervertegenwoordigde groepen mensen die niet gehoord worden mee kampen, en hen bij de besluitvorming te betrekken;

68.

verzoekt de Commissie de drie participatie-instrumenten op te nemen in de uitvoering van de strategie voor jongeren 2019-2027 met de titel “Jongeren betrekken, verbinden en versterken: een nieuwe EU-strategie voor jongeren”, in het bijzonder de actiegebieden “Betrekken” en “Verbinden”;

69.

stipt aan dat het meertalige communicatiebeleid van de EU en de publicatie van informatie en documenten in alle officiële talen van de EU van cruciaal belang zijn voor de communicatie met en betrokkenheid van burgers uit alle lidstaten, hetgeen moet worden versterkt; benadrukt het belang daarvan in alle communicatiekanalen, waaronder sociale media, teneinde beter met de burgers in contact te komen, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de speciale behoeften van personen met een handicap; is ingenomen met de door de Ombudsman gepubliceerde richtsnoeren die de instellingen instrueren over hoe zij hun taalbeleid op de meest burgervriendelijke wijze kunnen ontwikkelen;

70.

benadrukt dat het Parlement de rol en de omvang van de Commissie verzoekschriften moet bespreken; wijst erop dat meer aandacht voor de verzoeken van burgers alleen kan worden bereikt als een bevoegd orgaan verantwoordelijk is voor de follow-up; benadrukt dat de Commissie verzoekschriften momenteel niet groot genoeg is en over onvoldoende bevoegdheden beschikt om tegemoet te komen aan de vraag van burgers naar bijstand;

71.

wijst erop dat de tekortkomingen van het verzoekschriftensysteem van de EU moeten worden aangepakt, rekening houdend met de speciale behoeften van personen met een handicap, zodat het democratisch potentieel en de agenda-bepalende rol ervan ten volle worden benut; verzoekt de EU-instellingen hun middelen aan te wenden om dit instrument aantrekkelijker te maken en de participatie van de burgers in het wetgevingsproces van de EU te bevorderen; wijst er in dat verband op dat er meer EU-middelen moeten worden toegewezen aan de bevordering van de participatiemechanismen;

72.

benadrukt dat burgers, om hun participatie te vergroten, over duidelijke richtsnoeren moeten beschikken bij het kiezen van het meest geschikte participatie-instrument om met hun zorgen gehoor te vinden; meent dat het nodig is inzicht te krijgen in de belemmeringen die burgers, en met name Europeanen met een handicap, ondervinden bij het indienen van een verzoekschrift bij het Parlement, een klacht bij de Ombudsman en een burgerinitiatief bij de Commissie, en deze hinderpalen uit de weg te ruimen;

73.

onderstreept bovendien dat EBI’s en verzoekschriften die stof doen opwaaien, met name door uitgebreide berichtgeving in de media of een onderzoek door de Commissie of het Parlement, moeten worden onderzocht teneinde geslaagde strategieën en goede praktijken te identificeren die in de toekomst als leidraad kunnen worden gebruikt;

74.

wijst op het belang van transparantie bij de behandeling van klachten en burgerinitiatieven; verzoekt de Commissie de nodige maatregelen te nemen om volledige transparantie te waarborgen; betuigt zijn steun voor de stappen die de Europese Ombudsman heeft ondernomen om alle instellingen en organen van de Unie veel transparanter te maken en meer verantwoording aan de EU-burgers te doen afleggen;

75.

is er sterk van overtuigd dat de toegang van burgers tot de documenten van de Europese instellingen aan de basis van participerende democratie ligt; wijst in dat opzicht op het belang van transparantie en verantwoordingsplicht van de instellingen ten aanzien van de burgers;

76.

benadrukt dat het debat over de toekomst van de EU moet leiden tot een verbetering van de instrumenten voor burgerparticipatie, die het mogelijk zullen maken een Unie tot stand te brengen die democratischer en transparanter is en meer openstaat voor haar burgers;

o

o o

77.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de Europese Ombudsman, de regeringen en parlementen van de lidstaten en hun ombudsmannen of soortgelijke organen.

(1)  PB L 113 van 4.5.1994, blz. 15.

(2)  PB L 130 van 17.5.2019, blz. 55.

(3)  PB L 213 van 17.7.2020, blz. 7.

(4)  Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief (PB L 65 van 11.3.2011, blz. 1).

(5)  Conferentie van commissievoorzitters van het Europees Parlement, Richtsnoeren inzake de behandeling van verzoekschriften door de vaste commissies, 14 juli 1998, PE225.233.

(6)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(7)  In het Frans “Maison de l’Europe”, https://www.maisons-europe.eu/


Donderdag, 10 maart 2022

9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/122


P9_TA(2022)0068

Een nieuw strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk voor de periode na 2020

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over een nieuw strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk voor de periode na 2020 (met inbegrip van een betere bescherming van werknemers tegen de blootstelling aan schadelijke stoffen, stress op het werk en lichamelijke klachten als gevolg van repeterende bewegingen) (2021/2165(INI))

(2022/C 347/10)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien de artikelen 153 en 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien artikel 3 van het Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa,

gezien artikel 3 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien de verdragen en aanbevelingen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk,

gezien de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s) 2030 van de Verenigde Naties, en met name doelstelling 8.8, getiteld “Arbeidsrechten beschermen en veilige werkomgevingen bevorderen”,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (het “gehandicaptenverdrag”), waar de EU en al haar lidstaten partij bij zijn,

gezien het rapport van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) van de VN getiteld “AR6 Climate Change 2021: The Physical Science Basis”,

gezien het Europees kader voor actie inzake geestelijke gezondheid 2021-2025 van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) (1),

gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (2),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld “Het Europees kankerbestrijdingsplan”, van 3 februari 2021 (COM(2021)0044),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld “Strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk 2021-2027 — Gezondheid en veiligheid op het werk in een veranderende arbeidswereld”, van 28 juni 2021 (COM(2021)0323),

gezien het advies van de deskundigengroep van de Commissie over doeltreffende manieren om te investeren in gezondheid, getiteld “Supporting mental health of health workforce and other essential workers”, van 23 juni 2021,

gezien de Europese pijler van sociale rechten, en met name de beginselen 5 t/m 10 daarvan, zoals op 17 november 2017 afgekondigd door het Parlement, de Raad en de Commissie (de “pijler”),

gezien het actieplan van de Europese pijler van sociale rechten van de Commissie van 4 maart 2021,

gezien de verklaring van de Europese Raad van Porto van 8 mei 2021,

gezien de conclusies van de Raad van oktober 2019 over “the Economy of Wellbeing”, waarin het cruciale belang van het bevorderen van de geestelijke gezondheid op het werk wordt benadrukt,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité getiteld “Gezondheid en veiligheid op het werk — Strategisch EU-kader (2021-2027)”, van 20 oktober 2021,

gezien het EU-kader voor actie inzake geestelijke gezondheid en welzijn, dat tijdens de slotconferentie over de gezamenlijke actie op het gebied van geestelijke gezondheid en welzijn van 21-22 januari 2016 werd aangenomen (3),

gezien de EU-strategie voor de rechten van personen met een handicap 2021-2030,

gezien het eerste gezamenlijke verslag over de uitvoering van de kaderovereenkomst inzake digitalisering (2021) van de Europese sociale partners,

gezien de richtsnoeren van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) getiteld “COVID-19: terug naar de werkplek — Aanpassing van werkplekken en veiligheidsmaatregelen voor werknemers”, van 24 april 2020,

gezien het rapport van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) getiteld “Telewerken en gezondheidsrisico’s in de context van de COVID-19-pandemie: gegevens uit de praktijk en beleidsimplicaties”, van 22 oktober 2021,

gezien zijn resolutie van 11 september 2018 over trajecten voor de re-integratie van werknemers die herstellen van letsel of ziekte in een hoogwaardige baan (4),

gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over Europese bescherming van grensoverschrijdende en seizoenarbeiders in het kader van de COVID-19-crisis (5),

gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities (6),

gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het recht om offline te zijn (7),

gezien zijn resolutie van 16 september 2021 inzake eerlijke arbeidsvoorwaarden, rechten en sociale bescherming voor platformwerkers — nieuwe vormen van werkgelegenheid die gekoppeld zijn aan de digitale ontwikkeling (8),

gezien zijn resolutie van 20 oktober 2021 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de bescherming van werknemers tegen asbest (9),

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A9-0023/2022),

A.

overwegende dat bij de bepaling en uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Unie een hoge mate van bescherming van de menselijke gezondheid moet worden gewaarborgd;

B.

overwegende dat volgens de oprichtingsakte van de WHO gezondheid een toestand is van volkomen lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn en niet alleen de afwezigheid van ziekte of beperkingen (10);

C.

overwegende dat de WHO geestelijke gezondheid definieert als een toestand van welbevinden die een persoon toelaat zijn/haar mogelijkheden te verwezenlijken, de normale lasten van het leven te dragen, productieve arbeid te verrichten en bij te dragen aan de gemeenschap waarvan hij/zij deel uitmaakt (11);

D.

overwegende dat er in 2018 in de EU-27 meer dan 3 300 dodelijke ongevallen en 3,1 miljoen niet-dodelijke ongevallen waren; overwegende dat elk jaar meer dan 200 000 werknemers sterven aan werkgerelateerde ziekten (12); overwegende dat in deze gegevens niet de ongevallen in het kader van zwartwerk zijn meegenomen, waardoor de daadwerkelijke cijfers waarschijnlijk veel hoger liggen dan de cijfers in de officiële statistieken (13); overwegende dat volgens de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) 20 % van de banen in Europa in 2017 “laagwaardig” was en een verhoogd risico voor de lichamelijke of geestelijke gezondheid van werknemers inhield; overwegende dat 14 % van de werknemers op enig moment aan een verhoogd niveau van psychosociale risico’s wordt blootgesteld (14); overwegende dat 23 % van de werknemers in Europa van oordeel is dat hun gezondheid of veiligheid gevaar loopt vanwege hun werk; overwegende dat uit de Europese enquête naar de arbeidsomstandigheden (EWCS) in 2015 bleek dat 21 % van de banen in Europa destijds het profiel “ambitieus” had (15); overwegende dat het veldwerk in het kader van de EWCS in 2020 is stopgezet vanwege het uitbreken van de COVID-19-pandemie, maar in juli 2021 opnieuw is opgestart met het oog op publicatie eind 2022;

E.

overwegende dat werknemers tijdens de eerste vier weken op hun werk meer dan drie keer zoveel risico lopen op werkgerelateerd letsel als werknemers die hun baan al langer dan een jaar uitoefenen (16);

F.

overwegende dat niet alle landen dezelfde trend volgen wat de vermindering van het aantal ongevallen en sterfgevallen op het werk betreft;

G.

overwegende dat het Europees kankerbestrijdingsplan erop is gericht de gevolgen van kanker voor patiënten, hun gezinnen en families en de zorgstelsels in te perken; overwegende dat kanker de voornaamste oorzaak van werkgerelateerde sterfgevallen in de EU is (52 % van het totaal); overwegende dat carcinogenen bijdragen aan naar schatting 100 000 werkgerelateerde kankerdoden per jaar (17); overwegende dat diverse agentschappen, belanghebbenden en de WHO prioritaire lijsten hebben opgesteld van tussen de 50 en 70 stoffen of groepen stoffen die worden geclassificeerd als carcinogene, mutagene en reprotoxische agentia op de werkplek, waar bindende grenswaarden voor moeten worden vastgesteld; overwegende dat werknemers op de werkplek kunnen worden blootgesteld aan een combinatie van stoffen die gezondheidsrisico’s kunnen vergroten, nadelige effecten op hun voortplantingssysteem kunnen hebben, waaronder verminderde vruchtbaarheid of onvruchtbaarheid, en een negatief effect op de ontwikkeling van de foetus en borstvoeding kunnen hebben;

H.

overwegende dat blootstelling aan asbest jaarlijks ongeveer 88 000 mensen in Europa het leven kost en 55 tot 75 procent van alle op de werkplek ontwikkelde longkankers veroorzaakt, en verder overwegende dat asbest de belangrijkste oorzaak van longkanker is (verantwoordelijk voor 45 % van alle gevallen) (18); overwegende dat de mortaliteitscijfers naar aanleiding van deze blootstelling volgens ramingen nog tot het eind van de jaren 20 en 30 van deze eeuw zullen blijven stijgen (19); overwegende dat asbest in de EU weliswaar sinds 2005 verboden is, maar nog steeds vaak voorkomt in overheidsgebouwen, scholen, woningen, infrastructuur, openbaarvervoersvoorzieningen en waterleidingnetwerken; overwegende dat 80 % van de in de lidstaten erkende beroepskankers asbestgerelateerd is;

I.

overwegende dat factoren zoals straling, stress, de organisatie van het werk en de arbeidsomstandigheden allemaal in verband zijn gebracht met werkgerelateerde kanker; overwegende dat het aantal gevallen van huidkanker, een van de meest voorkomende beroepsziekten, toeneemt als gevolg van verschillende factoren, waaronder klimaatverandering, maar dat slechts een zeer klein deel van de arbeidsgerelateerde huidkankers als beroepsziekte wordt erkend; overwegende dat personen die buiten werken, met name degenen die in de landbouw, de bosbouw, de bouw of de toerismesector werken, een aanzienlijk risico lopen om niet-melanome huidkanker te krijgen vanwege de verhoogde niveaus van blootstelling aan uv-straling; overwegende dat personen die in de sectoren gezondheidszorg en noodhulpverlening werken, die een essentiële rol vervullen bij de voorbereidheid en de respons op noodsituaties, zoals brandweermannen en verplegend personeel, met vergelijkbare blootstellingen worden geconfronteerd, alsook met bijkomende stress als gevolg van een verhoogde werkdruk, die de psychosociale risico’s kan vergroten; overwegende dat Europa nog geen gemeenschappelijke aanpak van blootstelling aan uv-straling heeft (20); overwegende dat er momenteel een tekort aan betrouwbare en vergelijkbare gegevens op EU-niveau bestaat over de blootstelling op de werkplek aan risicofactoren voor kanker (21); overwegende dat 2 % van alle gevallen van kanker in de EU kan worden toegerekend aan ioniserende straling en dat de blootstelling aan radon en vervalproducten ervan binnenshuis de op een na belangrijkste oorzaak van longkanker is in Europa (22) (23);

J.

overwegende dat de klimaatverandering al schadelijke gevolgen heeft gehad en zal blijven hebben voor de menselijke gezondheid, de veiligheid op het werk en de arbeidsomstandigheden; overwegende dat volgens het meest recente IPCC-rapport de arbeidsomstandigheden steeds meer zullen worden beïnvloed door significante veranderingen in weerpatronen zoals hittegolven en zware regenval; overwegende dat een grotere blootstelling aan hoge temperaturen op de werkplek het risico op beroertes door hitte, uitdroging, vermoeidheid, gebrek aan concentratie en complicaties van chronische ziekten zal vergroten; overwegende dat werkgerelateerde ziekten die verband houden met biologische agentia ook worden beïnvloed door klimaatverandering, aangezien bijvoorbeeld stijgende temperaturen van invloed kunnen zijn op de geografische verspreiding van de overbrengers (teken, muggen) van biologische agentia, wat de verspreiding van ziekten die nieuw zijn voor een regio vergemakkelijkt; overwegende dat het van essentieel belang is de werkmethoden aan te passen om rekening te houden met de effecten van de klimaatverandering (24);

K.

overwegende dat een goede psychosociale werkomgeving het mentale en fysieke welzijn van de werknemers verbetert; overwegende dat psychosociale risico’s kunnen voortvloeien uit een slecht ontwerp, een slechte organisatie en slecht management van het werk, alsook uit een slechte sociale context van het werk, en kunnen leiden tot negatieve psychologische, fysieke en sociale gevolgen zoals stress, angst, burn-outs en depressies, die tot de op een na grootste groep door de betroffenen zelf gemelde arbeidsgerelateerde gezondheidsproblemen behoren (25); overwegende dat werkgerelateerde stress het risico op het uitlokken of verergeren van spier- en skeletaandoeningen, hartaandoeningen, auto-immuunziekten en reumatische/chronische ontstekingsziekten aanzienlijk kan verhogen (26); overwegende dat volgens Eurofound en EU-OSHA een kwart van de werknemers in Europa met buitensporige werkgerelateerde stress wordt geconfronteerd; overwegende dat 51 % van de werknemers in de EU aangeeft dat stress op hun werk gemeengoed is en dat bijna 80 % van de leidinggevenden zich zorgen maakt over werkgerelateerde stress (27), hetgeen laat zien dat psychosociale risico’s in de meeste bedrijven een bron van zorg zijn (28); overwegende dat meer dan de helft van alle verloren werkdagen in de EU wordt veroorzaakt door werkgerelateerde stress (29); overwegende dat de aanpak van en de wetgeving inzake psychosociale risico’s per lidstaat enorm verschillen; overwegende dat de geestelijke gezondheid en het welzijn van de Europese bevolking positief kunnen worden beïnvloed door aandacht te besteden aan strategieën die op de werkplek worden toegepast; overwegende dat het voorkómen van geestelijke gezondheidsproblemen en het bevorderen van de geestelijke gezondheid ook zouden bijdragen tot het verminderen van daarmee samenhangend risicogedrag op gezondheidsgebied, zoals alcohol-, drugs- en tabaksgebruik, lichamelijke inactiviteit en slechte eetgewoonten; overwegende dat een hoger niveau van psychisch en lichamelijk welzijn rechtstreeks verband houdt met betere prestaties op de werkplek;

L.

overwegende dat werkplekken, naargelang van hun logistieke middelen, een belangrijke rol kunnen spelen in de volksgezondheid door een gezonde levensstijl te bevorderen, het beoefenen van sport en lichamelijke activiteiten aan te moedigen, en bij werknemers gezondheid in al haar aspecten op grotere schaal te bevorderen;

M.

overwegende dat kennis over gezondheid een fundamentele rol speelt bij de voorbereiding op en de beperking van de gevolgen van gezondheidsbedreigingen en ertoe bijdraagt dat de bevolking de tegenmaatregelen en de risicobeoordeling van diverse bedreigingen voor de gezondheid beter begrijpt;

N.

overwegende dat de COVID-19-pandemie duidelijk heeft gemaakt dat de veiligheid en bescherming van werknemers moeten worden gewaarborgd, inclusief hun geestelijke gezondheid; overwegende dat de pandemie het belang zichtbaar heeft gemaakt van investeringen in volksgezondheid; overwegende dat de COVID-19-pandemie voor een enorme toename van het verschijnsel telewerken heeft gezorgd, erin resulterend dat bijna de helft van alle werknemers in de EU nu in ieder geval een deel van hun arbeidstijd thuis werkt (30) gedurende lockdowns, en meer zorgtaken moet vervullen; overwegende dat bekend is dat werken op afstand een grote impact heeft op de organisatie van de arbeidstijd, doordat het de flexibiliteit vergroot en erin resulteert dat werknemers permanent beschikbaar zijn (31), hetgeen vaak leidt tot een conflict tussen werk en privéleven; overwegende dat werken op afstand en telewerken naar verwachting ook na de COVID-19-crisis populairder zullen zijn dan voorheen het geval was, en mogelijkerwijs zelfs nog verder zullen toenemen (32); overwegende dat werken op afstand tijdens de crisis als buffer diende en banen in stand hield die anders mogelijkerwijs verloren zouden zijn gegaan (33); overwegende dat telewerken werknemers ook de vrijheid biedt om hun werkuren en roosters aan te passen aan hun eigen persoonlijke en gezinsbehoeften (34); overwegende dat uit sommige studies blijkt dat de perceptie van werken op afstand aanzienlijk is verbeterd sinds het begin van de pandemie, wat zich op zijn beurt vertaalt in een algemene voorkeur voor hybride werkregelingen (35);

O.

overwegende dat mensen die veel thuis werken meer dan twee keer zoveel kans hebben om meer dan 48 uur per week te werken, en minder vaak een rusttijd van 11 uur tussen werkdagen in acht nemen; overwegende dat bijna 30 % van de telewerkers aangeeft elke dag of meerdere keren per week ook in de vrije tijd te werken, terwijl dat voor werknemers op kantoor minder dan 5 % is, en dat telewerkers ook vaker geneigd zijn op onregelmatige tijden te werken; overwegende dat psychosociale risico’s de meest voorkomende gezondheidsrisico’s zijn bij telewerken (36); overwegende dat de grotere gangbaarheid van telewerken ook geresulteerd heeft in een hogere prevalentie van bijvoorbeeld spier- en skeletaandoeningen in verband met een zittend bestaan, slechte ergonomische omstandigheden, lange werktijden en werkgerelateerde stress;

P.

overwegende dat een veranderende arbeidsmarkt, met demografische ontwikkelingen, de invoering van nieuwe technologieën zoals nanotechnologieën en artificiële intelligentie, alsook generaties van bestaande gereedschappen of machines, de aanwezigheid van nieuwe stoffen en chemische producten en nieuwe soorten banen, in potentie gevolgen kan hebben voor de gezondheid en veiligheid op het werk en voor de arbeidsomstandigheden; overwegende dat meer werknemers platformwerk, niet-traditioneel werk of atypisch werk verrichten;

Q.

overwegende dat de COVID-19-crisis de kwetsbaarheid van atypische werknemers, met inbegrip van diegenen die digitaal of via platforms werken en van zelfstandigen, aan het licht heeft gebracht; overwegende dat het aandeel van platformwerk op de arbeidsmarkt zeer waarschijnlijk zal blijven toenemen; overwegende dat zelfstandigen uitgesloten zijn van het toepassingsgebied van het strategisch kader voor gezondheid en veiligheid op het werk, aangezien de EU-wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk niet op hen van toepassing is; overwegende dat platformwerkers blootgesteld kunnen worden aan verhoogde gezondheids- en veiligheidsrisico’s, die niet beperkt blijven tot fysieke gezondheid, maar ook van invloed kunnen zijn op de psychosociale gezondheid door onvoorspelbare werktijden, de intensiteit van het werk, een concurrerende omgeving, een overdaad aan informatie en isolement; overwegende dat algoritmisch management nieuwe uitdagingen met zich meebrengt voor de toekomst van werk, die een buitensporige snelheids- en efficiëntiedruk voor werknemers kunnen veroorzaken; overwegende dat deze vorm van management de verkeersveiligheid van platformwerkers in de vervoers- en leveringssector, met name van fietsers, die kwetsbare weggebruikers zijn, alsmede de veiligheid van andere weggebruikers, in het gedrang kan brengen; overwegende dat vrouwelijke platformwerkers, met name vrouwelijke chauffeurs en vrouwen die schoonmaak- en zorgdiensten verstrekken in particuliere woningen, mogelijk een groter risico lopen het slachtoffer te worden van seksuele intimidatie en geweld, en dat zij dat mogelijk niet zullen aangeven omdat er geen instrumenten zijn voor aangifte, omdat zij geen contact hebben met een manager of omdat zij bang zijn slechte beoordelingen te krijgen en toekomstige opdrachten mis te lopen; overwegende dat seksuele intimidatie en geweld in het kader van platformwerk niet altijd worden gemeld (37);

R.

overwegende dat de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat werkplekken belangrijke besmettingsbrandhaarden kunnen zijn; overwegende dat de precaire arbeids- en levensomstandigheden van seizoensarbeiders in Europa, met name in de landbouwsector, al goed gedocumenteerd waren vóór de COVID-19-crisis (38); overwegende dat verontrustende berichten over inbreuken op de rechten inzake arbeids- en levensomstandigheden van grensoverschrijdende en seizoensarbeiders hebben aangetoond dat hun toestand tijdens de pandemie nog verder is verslechterd; overwegende dat werknemers met een kortlopende aanstelling vaak in groepsaccommodaties wonen, waar het moeilijk is fysieke afstand te bewaren, hetgeen het risico op infectie vergroot; overwegende dat er grote uitbraken van COVID-19-infecties hebben plaatsgevonden in sectoren zoals de voedselverwerkende industrie; overwegende dat onzekere vormen van werk, zoals uitzendwerk, schijnzelfstandigheid of werk in onderaannemingsketens, werknemers regelmatig uitsluiten van diensten en opleiding op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk; overwegende dat de Europese Arbeidsautoriteit (ELA) tot doel heeft te zorgen voor eerlijke arbeidsmobiliteit door de lidstaten en de Commissie bij te staan bij de doeltreffende toepassing en handhaving van het recht van de Unie dat verband houdt met het arbeidsmobiliteit en de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels in de EU, inclusief het melden van verdachte onregelmatigheden, zoals inbreuken op de regelgeving inzake arbeidsomstandigheden en de regels inzake gezondheid en veiligheid op het werk, wanneer zij daar in het kader van de uitoefening van hun taken kennis van nemen;

S.

overwegende dat preventie, bewustmaking, welzijnsactiviteiten en bevordering van een gezondheids- en veiligheidscultuur op het werk positieve resultaten kunnen opleveren bij de verbetering van de gezondheid van werknemers, en tevens nieuwe mogelijkheden voor werkgelegenheid of vrijwilligerswerk kunnen bieden;

T.

overwegende dat arbeidsinspecties een belangrijke rol spelen bij de tenuitvoerlegging op regionaal en plaatselijk niveau van het beleid inzake gezondheid en veiligheid op het werk; overwegende dat in de IAO-aanbeveling gepleit wordt voor 1 arbeidsinspecteur per 10 000 werknemers, teneinde doeltreffende en tijdige inspecties uit te voeren om een einde te maken aan alle vormen van misbruik; overwegende dat volgens onderzoek van EU-OSHA 88 % van de werkgevers stelt dat naleving van de wetgeving de belangrijkste reden is waarom zij de gezondheid en veiligheid op het werk beheren (39);

U.

overwegende dat de COVID-19-pandemie buitengewone eisen heeft gesteld aan werknemers in de gezondheidszorg; overwegende dat een veeleisende werkomgeving en angst voor persoonlijke en gezinsveiligheid tot negatieve psychologische gevolgen hebben geleid; overwegende dat beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg meer stress, angst en depressie ervaren dan beroepsbeoefenaren in andere sectoren (40); overwegende dat de Europese Unie lering moet trekken uit de COVID-19-crisis en een doeltreffend systeem moet opzetten voor de coördinatie van de respons op elke toekomstige bedreiging van de volksgezondheid, met inbegrip van een planning voor preventie, paraatheid en respons op het werk;

V.

overwegende dat de COVID-19-pandemie de genderongelijkheid heeft blootgelegd en verergerd; overwegende dat een meerderheid van de eerstelijnswerkers in de gezondheidszorg, de sociale sector, het onderwijs en de zorg vrouw is; overwegende dat deze vrouwelijke werknemers tijdens het hoogtepunt van de pandemie te maken hadden met lange werktijden en meldden dat zij problemen hadden om werk en gezinsleven te combineren; overwegende dat deze beroepen, hoewel ze als essentieel worden beschouwd, nog steeds tot de meest ondergewaardeerde en onderbetaalde banen in de EU behoren; overwegende dat vrouwen een bijzonder hoog risico hebben gelopen en harder getroffen zijn door de economische en sociale gevolgen van de COVID-19-crisis (41);

W.

overwegende dat het belangrijk is een genderperspectief toe te passen op gezondheid en veiligheid op het werk, aangezien werknemers — afhankelijk van hun geslacht — meer kunnen worden blootgesteld aan en kwetsbaarder zijn voor verschillende soorten stoffen of risico’s; overwegende dat genderaspecten moeten worden aangepakt in het kader van het recht om offline te zijn;

X.

overwegende dat het aanpakken van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen en andere risicofactoren op de werkplek met name relevant is om ongelijkheden op gezondheidsgebied aan te pakken, aangezien sommige categorieën werknemers, die tot de meest kwetsbare behoren, er ook in toenemende mate aan blootgesteld kunnen zijn; overwegende dat personen met een handicap, jongeren en ouderen in het kader van de COVID-19-crisis bijzonder kwetsbaar zijn; overwegende dat zij waarschijnlijk onevenredig zullen lijden en bijzondere ondersteuningsbehoeften hebben waarmee in een strategie voor veiligheid en gezondheid op het werk rekening moet worden gehouden bij de respons op de pandemie; overwegende dat mensen met een handicap, chronisch zieken en mensen die herstellen van letsel of ziekte om individuele ondersteuning en aanpassing van de werkplek kunnen vragen wanneer zij aan het arbeidsproces willen deelnemen; overwegende dat uit onderzoek blijkt dat deze groepen een hoog risico lopen op het ontwikkelen van geestelijke gezondheidsproblemen; overwegende dat het ontbreken van voorzieningen voor aanpassingen van de werkplek en voor redelijke accommodatie, inclusief evacuatieprocedures voor noodsituaties, met name voor werknemers met een handicap, kan leiden tot fysieke, mentale en psychologische spanningen die de gezondheid en veiligheid van deze werknemers in gevaar kunnen brengen, met name wanneer nog geen sprake is van volledige toegankelijkheid van werkgerelateerde digitale tools voor personen met een handicap;

Y.

overwegende dat in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, dat in 2011 in de EU in werking is getreden, is bepaald dat “staten die partij zijn […] doeltreffende en passende maatregelen [nemen], onder andere via ondersteuning door lotgenoten, om personen met een handicap in staat te stellen de maximaal mogelijke onafhankelijkheid, fysieke, mentale, sociale en beroepsmatige vaardigheden te verwerven en volledige opname in en participatie in alle aspecten van het leven”, alsook dat zij “het recht van personen met een handicap op werk [erkennen], op voet van gelijkheid met anderen” en dat “dit […] het recht [omvat] op de mogelijkheid in het levensonderhoud te voorzien door middel van in vrijheid gekozen of aanvaard werk op een arbeidsmarkt en in een werkomgeving die open zijn, waarbij niemand wordt uitgesloten, en die toegankelijk zijn voor personen met een handicap”;

Z.

overwegende dat EU-burgers volgens Eurofound (42) ongelijk zijn in hun vermogen om weer aan het werk te gaan tijdens of na een blessure of ziekte; overwegende dat slechts een op de drie werknemers in de EU wier dagelijkse activiteiten ernstig of enigszins door een chronische ziekte beperkt worden, aangeeft dat hun werkplek is aangepast aan hun gezondheidsprobleem; overwegende dat Eurofound er ook op wijst dat laagopgeleide werknemers en laaggeschoolden niet alleen een grotere kans hebben op een chronische ziekte en beperkingen in hun dagelijkse activiteiten, maar ook minder baat hebben bij aanpassing van de werkplek;

AA.

overwegende dat de wetenschappelijke kennis over de blootstelling aan verschillende risico’s de laatste jaren opmerkelijk is toegenomen; overwegende dat de EU-lijst van beroepsziekten derhalve moet worden geactualiseerd; overwegende dat in Aanbeveling 2003/670/EG van de Commissie van 19 september 2003 betreffende de Europese lijst van beroepsziekten (43) wordt aanbevolen dat de lidstaten in hun nationale wetgeving zo spoedig mogelijk wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen inzake voor schadevergoeding in aanmerking komende beroepsziekten opnemen; overwegende dat de lidstaten in hun nationale wetgeving een recht op schadeloosstelling wegens beroepsziekte moeten opnemen voor werknemers die aan een aandoening lijden waarvan de beroepsgerelateerde oorsprong en aard kunnen worden vastgesteld; overwegende dat het bestaande gebrek aan harmonisatie inzake de erkenning van beroepsziekten kan leiden tot discriminatie van sommige werknemers in de EU wier landen een hogere of lagere erkenning van beroepsziekten kennen;

AB.

overwegende dat strenge normen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk, evenwicht tussen werk en privéleven, een werkomgeving die past bij de leeftijd, lagere kwantitatieve eisen en autonomie op het gebied van arbeidstijd ouderen in staat zouden kunnen stellen en aanmoedigen om vrijwillig op de arbeidsmarkt te blijven; overwegende dat speciale aandacht moet uitgaan naar de behoeften van werknemers met een lichamelijk of mentaal zwaar beroep;

AC.

overwegende dat werkgerelateerde verkeersongevallen met motorvoertuigen plaatsvinden op de werkplek en tijdens het rijden in verband met het werk, waarbij meestal een bedrijfsvoertuig betrokken is; overwegende dat dodelijke werkgerelateerde ongevallen en sterfgevallen op de weg in de lidstaten verschillend worden gerapporteerd, wat het vergelijken van statistieken over werkgerelateerde ongevallen moeilijk maakt; overwegende dat werkgerelateerde ongevallen naar schatting verantwoordelijk zijn voor tussen een kwart en meer dan een derde van alle werkgerelateerde sterfgevallen; overwegende dat er geen gestandaardiseerde EU-definitie is van werkgerelateerde verkeersdode; overwegende dat er verschillende doelstellingen voor heel Europa bestaan om het sterftecijfer als gevolg van verkeersongevallen terug te dringen, maar dat geen enkele daarvan rechtstreeks betrekking heeft op werkgerelateerde verkeersongevallen;

AD.

overwegende dat traditionele gezondheidsrisico’s, zoals het manueel hanteren van zware lasten, lawaai, ongemakkelijke werkhoudingen en repetitieve hand-armbewegingen, een bedreiging blijven voor veel werknemers en als zodanig ook zijn gepresenteerd in de vijfde enquête naar de arbeidsomstandigheden van Eurofound (44); overwegende dat tot de risicofactoren voor reumatische ziekten en spier- en skeletaandoeningen op de werkplek onder meer trillingen, zwaar tillen, werken met beeldschermapparatuur en het gebruik van machines en zware werkuitrusting behoren; overwegende dat reumatische ziekten en spier- en skeletaandoeningen van alle arbeidsomstandigheden het grootste verlies aan productiviteit veroorzaken (45);

AE.

overwegende dat werkgerelateerde hart- en vaatziekten en aandoeningen van de luchtwegen de op een na grootste bijdrage leveren aan werkgerelateerde sterfgevallen; overwegende dat hoge psychologische eisen, werkdruk, lange werkdagen, psychische stoornissen, baanonzekerheid en lichamelijke inactiviteit direct daarmee in verband worden gebracht (46);

AF.

overwegende dat gezondheid en veiligheid op het werk moeten worden beschouwd als een ethische en sociale plicht en als een strikte wettelijke verplichting waaraan ondernemers moeten voldoen;

1.

verwelkomt het strategisch kader van de Commissie en — met name — de invoering van de Vision Zero-benadering van werkgerelateerde ongelukken en ziekten, met inbegrip van de aangekondigde nieuwe indicatoren van het sociaal scorebord voor dodelijke ongevallen op het werk; betreurt echter dat het ambitieniveau van de strategie voor gezondheid en veiligheid op het werk niet strookt met de doelstelling van de Vision Zero-benadering, en verzoekt de Commissie om met voorstellen te komen die op deze ambitie zijn afgestemd; pleit voor de totstandbrenging van een routekaart voor het verminderen van ongevallen en sterfgevallen op het werk, met toereikende EU- en nationale financiering voor de lidstaten, teneinde de doelstelling van nul dodelijke ongevallen te verwezenlijken; benadrukt dat de Vision Zero-benadering niet mag leiden tot onderrapportage van werkgerelateerde ongevallen en ziekten; verzoekt de Commissie alle vormen van letsel en ongevallen, alsook fysieke en mentale uitputting, op te nemen in de Vision Zero-benadering; verzoekt de Commissie en de lidstaten aanzienlijk meer aandacht te besteden aan preventiestrategieën, zoals het versterken van de arbeidsinspectiediensten, de nationale gezondheids- en veiligheidsdiensten, en de dialoog met de sociale partners, teneinde ervoor te zorgen dat alle werknemers, ongeacht het type of de omvang van de werkgever, het recht hebben op het hoogst mogelijke beschermingsniveau van hun gezondheid en veiligheid; dringt aan op een ambitieuze tenuitvoerlegging en monitoring van het nieuwe strategische kader voor veiligheid en gezondheid op het werk 2021-2027, ook in het licht van de impact van de COVID-19-pandemie; dringt erop aan het strategische kader regelmatig te actualiseren en de bestaande nationale strategieën te verbeteren, rekening houdend met de ontwikkeling van de arbeidsmarkten en de dubbele (digitale en groene) transitie; is van mening dat verschillende aspecten van het EU-beleid inzake gezondheid en veiligheid op de werkplek baat zouden hebben bij een sterke samenwerking met sociale partners en bij wetgevende maatregelen, als aanvulling op de reeks zachte maatregelen die zijn voorzien met het oog op het verwezenlijken van Vision Zero; dringt aan op specifieke aandacht voor werknemersparticipatie en voor versterking van de raadpleging van de sociale partners in de Vision Zero-benadering; juicht toe dat tijdens de top over gezondheid en veiligheid op het werk in 2023 met name aandacht zal worden besteed aan de voortgang van de Vision Zero-benadering;

2.

verzoekt de Commissie in het Europees kankerbestrijdingsplan haar ambities op het gebied van de aanpak van werkgerelateerde kanker op te voeren; dringt erop aan Richtlijn 2004/37/EG betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (47) continu en binnen een ambitieus tijdskader te actualiseren, onder andere middels het op korte termijn in de richtlijn opnemen van grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling voor ten minste 25 extra stoffen, in het verlengde van de presentatie van het actieplan en vóór eind 2022, na raadpleging van Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats; benadrukt in dat verband dat de Commissie voor voldoende personele middelen moet zorgen, onder andere in de desbetreffende eenheden en instanties; beklemtoont dat het voor alle lidstaten tot stand brengen van alomvattende nationale registers de weg vrij zou kunnen maken voor de Europabrede verzameling van gegevens over alle relevante kankerverwekkende stoffen; roept op tot nauwe samenwerking tussen de EU-instellingen en relevante agentschappen, de lidstaten en relevante betrokken partijen, en tot intensieve participatie van de sociale partners bij het actief gebruiken van de verzamelde gegevens om de noodzakelijke wetgevende en niet-wetgevende maatregelen te nemen ter bestrijding van werkgerelateerde kanker; verzoekt de lidstaten het recht van alle werknemers te waarborgen om het werk te staken bij dreigend gevaar en in uitzonderlijk gevaarlijke arbeidsomstandigheden, in overeenstemming met de nationale praktijken;

3.

is ingenomen met de toezegging van de Commissie om de grenswaarden voor blootstelling aan lood en loodverbindingen en diisocyanaten in Richtlijn 2004/37/EG te herzien; merkt op dat, hoewel het Comité risicobeoordeling (RAC) van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) de atmosferische grenswaarde van 4 μg/m3 en de biologische grenswaarde van 150 μg lood per liter bloed aanbeveelt, wat een stap in de goede richting zou zijn, de voorgestelde biologische grenswaarde vrouwen, en vooral zwangere vrouwen, geen passende bescherming biedt (48); verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat elk voorstel voor herziene grenswaarden voor blootstelling aan lood en loodverbindingen gelijke bescherming biedt voor alle werknemers op de werkplek, ongeacht geslacht; is ingenomen met de verbintenis van de Commissie om hormoonontregelende stoffen toe te voegen als categorie zeer zorgwekkende stoffen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (49) (Reach-verordening), en ze voorts te classificeren uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1272/2008 (50) (CLP-verordening); benadrukt dat werknemers krachtens EU-wetgeving moeten worden beschermd tegen de blootstelling aan hormoonontregelende stoffen; wijst erop dat de automatisering en robotisering van sommige activiteiten de risico’s van blootstelling aan carcinogene agentia op het werk voor werknemers sterk zouden kunnen verkleinen; benadrukt dat er aanvullende maatregelen moeten worden genomen om werkgerelateerde vormen van kanker die samenhangen met nachtarbeid te voorkomen, te detecteren en beter te herkennen; verzoekt de Commissie met name aandacht te schenken aan groepen die in het bijzonder worden blootgesteld aan gevaarlijke chemicaliën, zoals werknemers in de chemische industrie en de landbouw, of werknemers die bijzonder kwetsbaar zijn, zoals vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven;

4.

is ingenomen met de toezegging van de Commissie om in 2022 een wetsvoorstel in te dienen teneinde de blootstelling van werknemers aan asbest verder te beperken; verzoekt de Commissie zich ambitieuzer op te stellen en met een Europese strategie voor de verwijdering van alle asbest te komen, in overeenstemming met de resolutie van het Parlement met aanbevelingen aan de Commissie over de bescherming van werknemers tegen asbest; vraagt de Commissie op ambitieus te zijn bij haar inspanningen om de verwijdering van alle asbest te bewerkstelligen, en Richtlijn 2009/148/EG (51) te herzien met betrekking tot de minimumeisen voor gecertificeerde opleiding van werknemers die aan asbest worden blootgesteld, en als prioriteit de grenswaarde voor blootstelling aan asbest, die moet worden vastgesteld op 0,001 vezel/cm3 (1 000 vezels/m3), bij te werken; verzoekt de Commissie met een voorstel te komen voor een EU-kaderrichtlijn inzake nationale strategieën voor de verwijdering van asbest; verzoekt de Commissie Richtlijn 2010/31/EU (52) bij te werken met het oog op de verplichte screening van gebouwen en de daaropvolgende verwijdering van asbest en andere gevaarlijke stoffen voor de aanvang van renovatiewerkzaamheden, om de omhulling en inkapseling te verbieden van asbesthoudende materialen die technisch gezien kunnen worden verwijderd; verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel voor te leggen waarin rekening wordt gehouden met de bestaande nationale regelgeving, alsook een effectbeoordeling van de meest efficiënte modellen voor de verplichte screening van gebouwen, die bestaat uit een door een professionele entiteit met gepaste kwalificaties en vergunningen uit te voeren oppervlaktediagnose om, voordat gebouwen worden verkocht of verhuurd, vast te stellen of er asbest aanwezig is, en waarin minimumeisen voor asbestcertificaten worden vastgesteld voor gebouwen die voor 2005 of voor het jaar van inwerkingtreding van een gelijkwaardig nationaal asbestverbod zijn gebouwd; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor de betere erkenning van ziekten die verband houden met asbest en de schadeloosstelling van alle werknemers die aan asbest worden blootgesteld, om de gezondheid van bouwvakkers en andere werknemers in de groene transitie te beschermen; pleit voor het gebruik van analytische transmissie-elektronenmicroscopie (Analytical Transmission Electron Microscopy — ATEM) of vergelijkbaar geavanceerde methoden voor het tellen van vezels, waar mogelijk;

5.

is van oordeel dat Richtlijn 89/391/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (53) wellicht niet doeltreffend genoeg is voor het arbeidsbestel van de 21e eeuw en de laatste ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, onder meer voor het beoordelen en aanpakken van psychosociale risico’s; is van mening dat de richtlijn daarom moet worden aangevuld om dit aspect te versterken; wijst nogmaals op zijn verzoek aan de Commissie om het recht om offline te zijn op te nemen in het strategisch kader voor gezondheid en veiligheid op het werk en om, meer in het bijzonder, als onderdeel van het kader nieuwe psychosociale maatregelen vast te stellen; verzoekt de Commissie in dit verband meer ambitie aan de dag te leggen met betrekking tot het strategisch kader voor gezondheid en veiligheid op het werk; verzoekt de Commissie in overleg met de sociale partners met een voorstel te komen voor een richtlijn inzake psychosociale risico’s en welzijn op het werk, die gericht is op de doelmatige voorkoming van psychosociale risico’s op de werkvloer, zoals angstigheid, depressie, burn-out en stress, waaronder risico’s die veroorzaakt worden door structurele problemen, bijvoorbeeld de manier waarop het werk wordt georganiseerd (d.w.z. slecht management, slechte inrichting van werk of toewijzing van taken aan werknemers die niet over de benodigde kennis en vaardigheden beschikken); verzoekt de Commissie en de lidstaten mechanismen in het leven te roepen ter voorkoming van deze risico’s en ter re-integratie van getroffen werknemers, en over te stappen van optreden bij afzonderlijke gevallen naar een aanpak voor de gehele arbeidsorganisatie, in overeenstemming met de algemene preventiebeginselen als bedoeld in Richtlijn 89/391/EEG; verzoekt de Commissie richtsnoeren op te stellen met betrekking tot het minimumaantal personeelsleden dat bedrijfsgeneeskundige diensten levert dat nodig is om adequaat toezicht op de gezondheid op het werk te waarborgen (54); meent dat de bescherming en bevordering van de geestelijke gezondheid een integraal deel moet uitmaken van de plannen voor gezondheid en veiligheid op het werk voor toekomstige gezondheidscrises; beklemtoont dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de geestelijke gezondheid van gezondheidswerkers en andere essentiële werknemers; is in dit verband ingenomen met de bijdrage die de deskundigengroep inzake doeltreffende manieren om te investeren in gezondheid heeft geleverd met haar advies inzake de ondersteuning van de geestelijke gezondheid van gezondheidswerkers en andere essentiële werknemers; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat deze aanbevelingen naar behoren worden opgevolgd en uitgevoerd;

6.

benadrukt dat het van belang is ervoor te zorgen dat werknemers beschikken over doeltreffende opties voor schadevergoeding in het geval van beroepsziekten; verzoekt de Commissie in overleg met de sociale partners de aanbeveling van de Commissie van 2003 betreffende de Europese lijst van beroepsziekten te herzien en daaraan werkgerelateerde spier- en skeletaandoeningen, werkgerelateerde geestelijke aandoeningen, en met name depressie, burn-out, angstigheid en stress, alle ziekten die verband houden met asbest, huidkanker, reuma en chronische ontstekingsziekten toe te voegen; verzoekt de Commissie deze aanbeveling na overleg met de sociale partners om te vormen tot een richtlijn tot vaststelling van een minimumlijst van beroepsziekten en minimumeisen voor de erkenning van deze beroepsziekten en de schadeloosstelling van getroffen personen;

7.

benadrukt dat vrouwelijke werknemers voor steeds grotere uitdagingen worden gesteld op het gebied van gezondheid en welzijn op het werk, met name in de gezondheids- en zorgsector; is verheugd dat de Commissie wat veiligheid en gezondheid op het werk betreft meer aandacht besteedt aan een genderbewuste aanpak; verzoekt de Commissie en de lidstaten in alle maatregelen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk het genderperspectief op te nemen en rekening te houden met genderverschillen; verzoekt de Commissie het aankomende wetgevingsinitiatief inzake de voorkoming en bestrijding van gendergerelateerd geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te baseren op de kaderovereenkomst inzake intimidatie en geweld op het werk; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de preventieve en beschermingsmaatregelen voor de uitbanning van geweld, discriminatie en intimidatie op het werk, alsook geweld en intimidatie door derden (d.w.z. door klanten, cliënten, bezoekers of patiënten), in voorkomend geval ongeacht de reden en de oorzaak van de intimidatie van toepassing zijn en niet beperkt blijven tot gevallen waarbij sprake is van discriminatie; verzoekt de lidstaten Verdrag nr. 190 en Aanbeveling No. 206 van de IAO inzake geweld en intimidatie te ratificeren en de noodzakelijke wetgeving en beleidsmaatregelen vast te stellen om geweld en intimidatie op het werk te voorkomen en aan te pakken;

8.

roept de Commissie en de lidstaten op strategieën vast te stellen om zich voor te bereiden op de vergrijzing van de beroepsbevolking, de hogere prevalentie van werknemers met chronische aandoeningen en de noodzaak om de werkplek aan te passen aan de behoeften van werknemers met een handicap, om re-integratie en non-discriminatie actief te ondersteunen, en om de arbeidsomstandigheden aan te passen voor mensen met een handicap of een chronische aandoening, alsook voor mensen die van een ziekte herstellen; onderstreept dat er op maat gesneden, individuele strategieën moeten worden vastgesteld en uitgevoerd om het herstel- en revalidatieproces van werknemers te vergemakkelijken; benadrukt dat deze strategieën de bevordering van onderwijs, opleiding en een leven lang leren voor mensen van alle leeftijden moeten omvatten, alsmede een beter evenwicht tussen werk en privéleven en de bevordering van uitwisseling tussen de generaties op de werkplek; benadrukt dat er tevens speciale aandacht moet worden besteed aan zorgverleners;

9.

verzoekt de Commissie in het kader van de strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030 duidelijke en ambitieuze richtsnoeren te verstrekken aan de lidstaten en werkgevers voor het bieden van aanpassingen op de werkplek en redelijke voorzieningen voor mensen met een handicap; verzoekt de Commissie in dit verband over te gaan tot een ambitieuze herziening van Richtlijn 2000/78/EG inzake gelijke behandeling; benadrukt dat het evenzeer belangrijk is aandacht te schenken aan de situatie van werknemers met chronische aandoeningen;

10.

verzoekt de Commissie en de lidstaten in hun strategieën voor gezondheid en veiligheid op het werk bijzondere aandacht te besteden aan jonge werknemers, en met name aan werknemers onder de 18 jaar; wijst erop dat uit statistieken blijkt dat het risico op een ernstig arbeidsongeval hoger is onder 18- tot 24-jarigen dan onder oudere volwassenen vanwege onvoldoende ervaring, opleiding en toezicht, slechte kennis van hun rechten en van de plichten van werkgevers, een gebrek aan erkenning van hun behoeften door werkgevers, en blootstelling aan onzekere arbeidsomstandigheden, hetgeen leidt tot beroepsziekten op jonge of op latere leeftijd (55);

11.

wijst erop dat platformwerkers mogelijk grotere gezondheids- en veiligheidsrisico’s lopen, zowel bij platformwerk op locatie als online; benadrukt dat deze risico’s niet beperkt blijven tot de lichamelijke gezondheid, maar ook van invloed kunnen zijn op de psychosociale gezondheid, en dat onvoorspelbare werktijden, de intensiteit van het werk, een concurrerende omgeving, een overvloed aan informatie en isolement opkomende risicofactoren zijn; is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een richtlijn ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van platformwerkers, die de arbeidsomstandigheden van platformwerkers moet verbeteren; onderstreept dat alle platformwerkers recht moeten hebben op schadeloosstelling in geval van een arbeidsongeval of beroepsziekte, en sociale bescherming moeten krijgen, waaronder een ziektekosten- en invaliditeitsverzekering, door middel van de invoering van een weerlegbaar vermoeden van een arbeidsverhouding voor platformwerkers, in overeenstemming met de nationale definities zoals vastgelegd in de wetgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten van de afzonderlijke lidstaten; wijst in dit verband nogmaals op de aanbevelingen die zijn opgenomen in zijn resolutie van 16 september 2021 over eerlijke arbeidsvoorwaarden, rechten en sociale bescherming voor platformwerkers — nieuwe vormen van werkgelegenheid die gekoppeld zijn aan de digitale ontwikkeling;

12.

verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat alle werknemers met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding in de zin van het nationaal recht, collectieve overeenkomsten of praktijken, waaronder atypische werknemers (56), zelfstandigen, schijnzelfstandigen en mobiele werknemers, binnen het toepassingsgebied van de wetgeving en beleidsmaatregelen inzake gezondheid en veiligheid op het werk vallen; benadrukt dat collectieve onderhandelingen een cruciale rol spelen bij de waarborging van hoge gezondheids- en veiligheidsnormen op de werkvloer; onderstreept dat Europese en internationale mensenrechten alle werknemers het recht garanderen om vakbonden op te richten en zich daarbij aan te sluiten, collectieve onderhandelingen aan te gaan, collectieve actie te ondernemen om hun rechten te beschermen, en bescherming te genieten op grond van collectieve overeenkomsten, ongeacht hun dienstverband (57);

13.

verzoekt de Commissie gezondheid en veiligheid op te nemen in alle relevante EU-strategieën en -maatregelen voor de groene en de digitale transitie, alsook voor artificiële intelligentie (AI); benadrukt dat AI-oplossingen op de werkplek ethisch, transparant en eerlijk moeten zijn, de mens centraal moeten stellen en alle negatieve gevolgen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers moeten voorkomen; verzoekt de Commissie te overwegen na overleg met de sociale partners een wetgevingsinitiatief voor te leggen om de verplichtingen en verantwoordelijkheden op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk met betrekking tot AI-systemen en nieuwe manieren van werken te verduidelijken; benadrukt dat voorlichting en opleiding voor werknemers en maatregelen ter waarborging van doeltreffende strategieën voor gezondheid en veiligheid op het werk noodzakelijk zijn voor de invoering van AI en het gebruik ervan door werknemers op de werkplek; wijst erop dat het aannemelijk is dat AI en digitalisering synergieën tussen mens en machine bevorderen en zo economische en maatschappelijke voordelen bieden, evenals nieuwe kansen voor bedrijven; merkt op dat deze ontwikkelingen niettemin ook bezorgdheid met zich meebrengen wat betreft gezondheid en veiligheid op het werk, waaronder over de opkomst van nieuwe vormen van toezicht op en beheer van werknemers op basis van de verzameling van grote hoeveelheden realtime-gegevens, hetgeen kan leiden tot juridische, regelgevings- en ethische vragen; pleit in het bijzonder voor de invoering van waarborgen tegen de nadelige gevolgen van beheer op basis van algoritmen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers; onderstreept dat algoritmen die op de werkvloer worden ingezet, transparant, niet-discriminerend en ethisch moeten zijn en dat besluiten die op grond van algoritmen worden genomen, moeten kunnen worden verantwoord, betwist en, in voorkomend geval, teruggedraaid, en bovendien aan menselijk toezicht moeten worden onderworpen; vestigt de aandacht op de rol van de sociale partners bij het anticiperen op nieuwe beroepsrisico’s die voortvloeien uit de ontwikkeling van disruptieve technologieën;

14.

herinnert eraan dat de klimaatverandering directe gevolgen heeft voor de gezondheid van werknemers; wijst erop dat de intensivering van extreme weersomstandigheden tot meer lichamelijk letsel zal leiden en dat de klimaatverandering ook het risico op huidkanker en blootstelling aan stof kan vergroten, evenals de psychosociale risico’s; wijst er nadrukkelijk op dat een gebrekkige organisatie van het werk de situatie ook kan verergeren; vestigt de aandacht op de rol van de sociale partners bij het anticiperen op nieuwe beroepsrisico’s als gevolg van de klimaatverandering; wijst erop dat de gezondheid en veiligheid van werknemers onder de bevoegdheden van de EU vallen en dat werknemers overeenkomstig Richtlijn 89/391/EEG tegen alle risico’s moeten worden beschermd, met inbegrip van opkomende risico’s; verzoekt de Commissie de nieuwe en opkomende risico’s voor de gezondheid en veiligheid op het werk in verband met de klimaatverandering grondig en met spoed te beoordelen om werknemers beter te beschermen tegen blootstelling aan hogere temperaturen, natuurlijke uv-straling en andere veiligheidsrisico’s op dit gebied;

15.

pleit voor de verbetering van de bescherming tegen blootstelling aan uv-straling op EU-niveau, met name in het kader van de wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk voor werknemers die in de buitenlucht werken; verzoekt de Commissie daarom Richtlijn 2006/25/EG betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan risico’s van fysische agentia (kunstmatige optische straling) (58) te herzien en zonnestraling in het toepassingsgebied op te nemen; verzoekt de Commissie over te gaan tot een beoordeling van de uitvoering van de huidige maatregelen ter bescherming van werknemers die aan ioniserende straling worden blootgesteld, zoals personeel in vliegtuigen, werknemers van kerncentrales, werknemers in bepaalde industriële omgevingen en onderzoekers, gezondheidswerkers en dierenartsen die werkzaam zijn op het vlak van radiologie, radiotherapie en stralingsgeneeskunde, en deze maatregelen waar nodig naar verhouding te herzien;

16.

verzoekt de Commissie binnen de huidige interinstitutionele opzet een mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing tot stand te brengen om vast te stellen waar aanpassingen en herzieningen nodig zijn van richtlijnen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk, die betrekking hebben op terreinen die voortdurend aan verandering onderhevig zijn en bijvoorbeeld kunnen worden beïnvloed door nieuwe wetenschappelijke informatie over gevaarlijke producten of ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en van de arbeidsomstandigheden binnen de gelijktijdige groene en digitale transitie; onderstreept dat het bijzonder belangrijk is om sociale partners uit de desbetreffende sectoren bij dit mechanisme te betrekken, aangezien zij als eersten met veranderende situaties te maken krijgen;

17.

dringt er bij de lidstaten op aan om nationaal beleid te ontwikkelen ter bescherming van de gezondheid en veiligheid op het werk als een fundamenteel onderdeel van overheidsopdrachten;

18.

verzoekt de Commissie de bredere kwestie van fatsoenlijk werk in toekomstige handelsovereenkomsten van de EU te bevorderen en ervoor te zorgen dat naar behoren rekening wordt gehouden met de gezondheids- en veiligheidsnormen op de werkvloer als onderdeel van bindende toezeggingen op het gebied van arbeids- en sociale normen; verzoekt de Commissie kandidaat-lidstaten bij te staan bij de afstemming van hun rechtskader op het EU-acquis op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk; verzoekt de Commissie en de lidstaten nauw samen te werken met de IAO en de WHO om het recht op gezonde en veilige arbeidsomstandigheden te bevorderen binnen het kader van fundamentele arbeidsbeginselen en -rechten van de IAO, en om de naleving van deze beginselen door actoren in wereldwijde toeleveringsketens te waarborgen; is ingenomen met het voornemen van de Commissie om een Uniebreed verbod voor te stellen op producten die met behulp van dwangarbeid zijn vervaardigd;

19.

is ingenomen met de doelstelling om de betrokkenheid bij de aangelegenheden van de partnerlanden van de EU, van regionale en internationale organisaties en van andere internationale fora te versterken teneinde de normen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk wereldwijd te verhogen; dringt aan op actieve betrokkenheid van de Commissie bij de ondersteuning van de opname van het recht op gezonde en veilige arbeidsomstandigheden in het kader van fundamentele arbeidsbeginselen en -rechten van de IAO;

20.

is van oordeel dat gezamenlijke grensoverschrijdende opleidingen voor gezondheidswerkers en volksgezondheidswerkers in grensregio’s moeten worden bevorderd, alsook de uitwisseling van optimale werkmethoden;

Paraatheidsplan voor toekomstige gezondheidscrises: de lessen die uit de COVID-19-pandemie getrokken zijn en de gevolgen ervan voor de werkgelegenheid

21.

benadrukt dat het van wezenlijk belang is lessen te trekken uit de COVID-19-pandemie en beter voorbereid te zijn op de eventuele gezondheidscrises van morgen; staat achter het verzoek aan de lidstaten om in het kader van hun nationale strategieën op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk, in overleg met de nationale sociale partners, paraatheidsplannen voor toekomstige crises vast te stellen, onder meer voor de tenuitvoerlegging van richtsnoeren en instrumenten van de EU; onderstreept dat er doeltreffende EU-mechanismen nodig zijn voor de coördinatie van deze plannen; meent dat de verbetering van de mededeling van geverifieerde informatie in elk paraatheidsplan op gezondheidsgebied centraal moet staan; is van oordeel dat de bescherming en bevordering van de geestelijke gezondheid een integraal onderdeel moet vormen van de paraatheidsplannen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk voor toekomstige gezondheidscrises en benadrukt dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan de geestelijke gezondheid van gezondheidswerkers en andere essentiële werknemers; is verheugd over het voornemen van de Commissie om over te gaan tot een diepgaande beoordeling van de gevolgen van de pandemie en de doelmatigheid van de EU- en nationale kaders op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk, teneinde noodprocedures en richtsnoeren vast te stellen voor de snelle uitrol, uitvoering en monitoring van maatregelen bij eventuele toekomstige gezondheidscrises, in nauwe samenwerking met actoren op het gebied van volksgezondheid; vraagt de lidstaten bijzondere aandacht te schenken aan grensregio’s om de samenwerking te verbeteren; is van oordeel dat de afkondiging van een noodsituatie voor de volksgezondheid van de EU, waarin de toekomstige verordening inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid (59) voorzien, de aanzet moet geven tot de uitvoering en coördinatie op EU-niveau van de maatregelen waarin de nationale paraatheidsplannen van de lidstaten op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk voorzien;

22.

brengt in herinnering dat de Commissie heeft toegezegd te zullen bepalen of er aanvullende maatregelen nodig zijn om de werking van het bestaande regelgevingskader van de EU inzake gezondheid en veiligheid te verbeteren, en of Richtlijn 2000/54/EG betreffende biologische agentia op het werk moet worden herzien; verzoekt de Commissie onverwijld over te gaan tot een gerichte herziening van deze richtlijn en daarbij voort te bouwen op de lessen die getrokken zijn uit de COVID-19-pandemie, om de paraatheid en responsplanning tijdens gezondheidscrises en de veerkracht van alle werkplekken te verbeteren; benadrukt dat de herziening ervoor moet zorgen dat met behulp van de richtlijn op pandemieën kan worden gereageerd, de opstelling van nationale noodplannen bij de uitbraak van een pandemie kan worden vergemakkelijkt en werkgevers aan alle werknemers schriftelijke instructies in verschillende talen verstrekken over de risico’s voor de gezondheid en veiligheid, de gezondheidsmaatregelen en de manier waarop het werk in geval van een uitbraak zal worden georganiseerd; is ingenomen met het voornemen van de Commissie om COVID-19 op te nemen in de aanbeveling betreffende de Europese lijst van beroepsziekten;

23.

verzoekt de Commissie en de lidstaten zowel op EU- als op nationaal niveau hoge prioriteit en toereikende financiering toe te kennen aan de versterking van onderzoek en gegevensverzameling op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk, in het bijzonder met betrekking tot de oorzaken van en gevolgen voor de geestelijke gezondheid, psychosociale en ergonomische risico’s, spier- en skeletaandoeningen, werkgerelateerde hart- en vaatziekten, beroepskanker en chronische ontstekingsziekten in alle sectoren, en een grondige beoordeling uit te voeren van problemen, met inbegrip van de gevolgen van het veranderende arbeidsbestel, alsook kansen en uitdagingen, op het gebied van gezondheid en veiligheid die verband houden met werken op afstand, telewerken en het recht om offline te zijn, om het effect van gender, leeftijd en handicaps te analyseren; verzoekt de Commissie dit onderzoek na overleg met de sociale partners op te volgen met zowel wetgevende als niet-wetgevende maatregelen om de gezondheid en veiligheid van werknemers te beschermen;

24.

verzoekt de Commissie aanvullend onderzoek te doen naar de economische kosten van gezondheid en uitsluiting op het werk;

25.

verzoekt de Commissie een wetgevingskader voor te stellen met het oog op de vaststelling van minimumeisen voor telewerk in de hele Unie zonder de arbeidsomstandigheden van telewerkers aan te tasten; merkt op dat dit kader moet worden vormgegeven in overleg met de lidstaten en de Europese sociale partners, met volledige eerbiediging van de nationale arbeidsmarktmodellen en met inachtneming van de kaderovereenkomsten van de sociale partners voor telewerk en digitalisering; benadrukt dat dit kader de arbeidsomstandigheden moet verduidelijken, waaronder de verstrekking en het gebruik van evenals de aansprakelijkheid voor apparatuur (zowel bestaande als nieuwe digitale hulpmiddelen), en ervoor moet zorgen dat dit werk vrijwillig wordt uitgevoerd en dat de rechten, het evenwicht tussen werk en privéleven en de werklast van evenals de prestatienormen voor telewerkers gelijk zijn aan die van vergelijkbare werknemers die op de werkplek werken; onderstreept dat dit wetgevingsinitiatief moet stoelen op een alomvattende beoordeling van de psychosociale risico’s die gepaard gaan met digitale werk- en telewerkmethoden en doordringbare werkomgevingen; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor preventieve maatregelen met betrekking tot toegankelijkheid en inclusieve technologie voor mensen met een handicap die de overgang maken naar telewerken en/of een beroepsopleiding volgen op afstand;

26.

vraagt de Commissie in overleg met de sociale partners met een voorstel te komen voor een richtlijn betreffende minimumnormen en -voorwaarden om ervoor te zorgen dat alle werknemers hun recht om offline te zijn daadwerkelijk kunnen uitoefenen en om het gebruik van bestaande en nieuwe digitale hulpmiddelen voor werk te reguleren, in overeenstemming met zijn resolutie van 21 januari 2021 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het recht om offline te zijn, en met inachtneming van de kaderovereenkomst van de sociale partners inzake digitalisering;

27.

is ingenomen met de toezegging van de Commissie om het wetgevingskader voor veiligheid en gezondheid op het werk te moderniseren door Richtlijn 89/654/EEG betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor arbeidsplaatsen (60) en Richtlijn 90/270/EEG betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid met betrekking tot het werken met beeldschermapparatuur (61) te herzien; vraagt de Commissie zich in dit verband ambitieuzer op te stellen en onverwijld met een voorstel te komen voor een bredere en omvattendere richtlijn betreffende de preventie en het beheer van werkgerelateerde spier- en skeletaandoeningen, reuma en chronische ontstekingsziekten, en vraagt de lidstaten hun onderzoek en gegevensverzameling op te voeren; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle werkgerelateerde risico’s die kunnen leiden tot spier- en skeletaandoeningen, reuma of chronische ontstekingsziekten, zoals zwaar tilwerk, repetitieve bewegingen, trillingen of langdurig staan of zitten, onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen; wijst erop dat vrouwelijke werknemers een hoger risico lopen op spier- en skeletaandoeningen; herinnert de Commissie eraan dat een voorstel inzake werkgerelateerde spier- en skeletaandoeningen een sterke genderdimensie moet hebben voor de beoordeling preventie en behandeling van deze aandoeningen; verzoekt de Commissie en de lidstaten te overwegen flexibele werkroosters in te voeren voor werknemers die lijden aan spier- en skeletaandoeningen, reuma of chronische ontstekingsziekten; verzoekt de Commissie en de lidstaten werkgerelateerde risico’s in verband met hart- en vaatziekten aan de orde te stellen;

28.

verzoekt de Commissie en de lidstaten bedrijven aan te sporen om zich met behulp van de logistieke middelen waarover zij beschikken, in te zetten voor de bevordering van de gezondheid van werknemers door aanbevelingen te doen over een gezonde levensstijl, werknemers aan te sporen tot lichaamsbeweging door toegang te bieden tot speciale ruimten in het bedrijfsgebouw of in externe gebouwen, de samenstelling van interne sportteams te stimuleren, te voorzien in fietsgarages, goede eetgewoonten te bevorderen door gezonde, gebalanceerde en gevarieerde gerechten aan te bieden in de bedrijfskantine, evenals automaten met natuurlijke dranken, en borden op te hangen om werknemers te verzoeken de ruimten rond gemeenschappelijke in- en uitgangen vrij te houden van schadelijke stoffen, zoals sigarettenrook, alsook door middel van andere educatieve maatregelen die daartoe kunnen bijdragen, zoals de bevordering van de Europese code tegen kanker; vestigt de aandacht op het positieve effect van behoorlijke voorlichting en opleiding van managers en werknemers die verantwoordelijk zijn voor het personeel, om psychosociale risico’s en intimidatie op het werk te voorkomen; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat managers en werknemers die verantwoordelijk zijn voor het personeel een opleiding op dit vlak krijgen of hebben gevolgd, met inbegrip van opleidingen in de preventie van psychosociale risico’s en anti-intimidatiecursussen, voordat zij hun taken op de werkplek opnemen; verzoekt de lidstaten en de sociale partners initiatieven te ontplooien om de opleiding van vertegenwoordigers en managers op het gebied van gezondheid en veiligheid te verbeteren, in overeenstemming met nationale wetgeving en praktijken; verzoekt de lidstaten de actieve betrokkenheid van werknemers bij de uitvoering van preventieve maatregelen voor gezondheid en veiligheid op het werk te ondersteunen en ervoor te zorgen dat gezondheids- en veiligheidsvertegenwoordigers opleidingen kunnen krijgen die verder gaan dan de basismodules;

29.

wijst erop dat de rechten van werknemers tijdens de COVID-19-pandemie veelvuldig zijn geschonden, en met name de rechten van mobiele werknemers, waaronder grensarbeiders, seizoensarbeiders en migrerende werknemers, die werden blootgesteld aan ongezonde en onveilige woon- en werkomstandigheden, zoals slechte of overvolle huisvesting, en die niet naar behoren over hun rechten werden geïnformeerd; verzoekt de Commissie nogmaals dringend actie te ondernemen om de arbeids-, werk- en gezondheids- en veiligheidsomstandigheden van mobiele en migrerende werknemers, zoals grens- en seizoensarbeiders en gedetacheerde werknemers, te verbeteren door de rol van uitzendbureaus, aanwervingsbureaus, andere tussenpersonen en onderaannemers onder de loep te nemen om lacunes op het gebied van bescherming in kaart te brengen in het licht van het beginsel van gelijke behandeling en van de bijzondere gezondheids- en veiligheidsuitdagingen waarmee mobiele en migrerende werknemers te maken hebben, zoals toegang tot goede uitrusting en voorzieningen, hoogwaardige accommodatie, veilig vervoer en degelijke maaltijden (62); vraagt de Commissie voorts werk te maken van de herziening van het bestaande wetgevingskader om de vastgestelde lacunes weg te nemen en het kader pandemiebestand te maken, met inachtneming van de lessen die uit de COVID-19-pandemie zijn getrokken; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de huisvesting van werknemers, indien deze door de werkgever wordt geregeld, veilig en fatsoenlijk is en aan de minimumnormen voldoet; vestigt de aandacht op de rol die de ELA speelt bij de verlening van bijstand aan de lidstaten en de Commissie met het oog op de doeltreffende toepassing en handhaving van het EU-recht op het gebied van arbeidsmobiliteit en de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels in de EU; onderstreept dat het mandaat van de ELA in het kader van de evaluatie van 2024 moet worden herzien en dat hierin bepalingen moeten worden opgenomen inzake gezondheid en veiligheid op het werk; verzoekt EU-OSHA en de ELA samen te werken om de Commissie en de lidstaten te ondersteunen bij het verbeteren van de gezondheid en veiligheid van mobiele en migrerende werknemers op het werk; verzoekt de Commissie na te gaan hoe digitale hulpmiddelen kunnen helpen de grensoverschrijdende handhaving van gezondheids- en veiligheidsnormen op het werk voor alle mobiele werknemers te versterken, waaronder voor zelfstandige en mobiele onderdanen van derde landen die onder de EU-regels inzake arbeidsmobiliteit binnen de EU vallen; verzoekt de Commissie in nauwe samenwerking met de ELA en na de uitvoering van een gedegen beoordeling met een wetgevingsvoorstel te komen voor een Europese socialezekerheidspas voor alle mobiele werknemers en onderdanen van derde landen die onder de EU-regels inzake arbeidsmobiliteit binnen de EU vallen, om de betrokken nationale autoriteiten en sociale partners een instrument te bieden met behulp waarvan zij de handhaving van de EU-regels inzake arbeidsmobiliteit en de coördinatie van sociale zekerheid op de arbeidsmarkt op eerlijke en doeltreffende wijze kunnen verbeteren teneinde een gelijk speelveld tot stand te brengen in de EU, onder meer met betrekking tot de bescherming van de gezondheid en veiligheid van mobiele werknemers, overeenkomstig de resolutie van het Parlement van 25 november 2021 over de invoering van een Europese socialezekerheidspas voor het verbeteren van de digitale handhaving van socialezekerheidsrechten en billijke mobiliteit (63);

30.

onderstreept dat gezondheid en veiligheid op het werk in openbare aanbestedingen moeten worden opgenomen en verzoekt de lidstaten in dit verband nationaal beleid voor te stellen ter waarborging daarvan; dringt er bij de Commissie op aan optimale werkmethoden uit te wisselen betreffende de manier waarop gezondheid en veiligheid op het werk in de regels voor openbare aanbestedingen kunnen worden opgenomen en de manier waarop clausules met betrekking tot veiligheid en gezondheid op het werk in nationale wetgeving kunnen worden opgenomen, in overeenstemming met de richtlijn overheidsopdrachten;

Uitvoering en handhaving

31.

vestigt de aandacht op de essentiële rol die nationale arbeidsinspecties spelen bij het waarborgen van de naleving van de gezondheids- en veiligheidswetgeving en bij de preventie van beroepsziekten en -letsel; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat nationale arbeidsinspecties voldoende financiering ontvangen, en uitvoering te geven aan de aanbeveling van de IAO om te zorgen dat er één arbeidsinspecteur per tienduizend werknemers kan worden aangewezen, opdat inspecties doeltreffend en tijdig kunnen worden uitgevoerd en een eind kan worden gemaakt aan alle vormen van misbruik; verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar de manier waarop nationale arbeidsinspecties hun inspecties uitvoeren, alsook naar de reikwijdte en de inhoud van deze inspecties, onder meer met betrekking tot het aantal vastgestelde inbreuken en de oplegging van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, en de resultaten van dit onderzoek te verspreiden, teneinde in kaart te brengen in hoeverre de arbeidsinspecties de bestaande regels op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk kunnen handhaven, en zo een gelijk speelveld tot stand te brengen dat voldoende bescherming biedt; verzoekt de Commissie een speciale tripartiete werkgroep voor handhaving op te richten binnen de bevoegdheid van het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats om het onderzoek te volgen; verzoekt de Commissie en de lidstaten de normen voor gezondheid en veiligheid op het werk in alle beleidsmaatregelen te stroomlijnen en de preventieve maatregelen en de handhaving van de bestaande regels voor gezondheid en veiligheid op het werk te verbeteren; vestigt de aandacht op de rol die de sociale partners en de nationale gezondheids- en veiligheidsdiensten in dit verband spelen; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor meer coördinatie, samenwerking en opleiding op Europees niveau;

32.

verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor passende financiering van en toegang voor alle werknemers tot opleidings- en leerfaciliteiten op het gebied van gezondheid en veiligheid om ongevallen en ziekten op het werk tegen te gaan; benadrukt dat op dit gebied nauw moet worden samengewerkt met de sociale partners;

33.

verzoekt de Commissie de asymmetrie tussen de nationale wetgevingen inzake gezondheid en veiligheid op het werk te bestrijden, die niet alleen in de interne markt, maar ook in de betrekkingen met derde landen tot oneerlijke mededinging leidt;

34.

verzoekt de Commissie een evaluatie te starten van het werk van de gezondheids- en veiligheidsdiensten en van de lessen die op het gebied van de verlening van externe gezondheids- en veiligheidsdiensten zijn geleerd sinds de invoering van de bepalingen van artikel 7, lid 3, van Richtlijn 89/391/EEG; verzoekt de Commissie aanbevelingen op te stellen ter versterking van de nationale verlening van externe gezondheids- en veiligheidsdiensten met het oog op de verbetering van de risicopreventie op het werk;

35.

verzoekt de lidstaten verslag uit te brengen over de doelstellingen die in de nationale strategieën op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk zijn vastgelegd en te zorgen voor voldoende financiering om de uitvoering ervan te ondersteunen; benadrukt dat de sociale partners volledig bij de uitvoering en opvolging van nationale plannen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk moeten worden betrokken; benadrukt dat de sociale partners en de gezondheids- en veiligheidsvertegenwoordigers op de werkvloer tevens erkend en betrokken moeten worden bij de vormgeving, uitvoering en handhaving van het wetgevingskader voor gezondheid en veiligheid op het werk; verzoekt de Commissie een onderzoek te starten naar concepten en praktijken die de betere participatie mogelijk maken van werknemers en hun vertegenwoordigers in vakbonden en ondernemingsraden in alle stadia van risicobeoordeling en beleid inzake veiligheid en gezondheid op het werk op bedrijfsniveau, en gefinancierde programma’s te lanceren ter verbetering van de participatie van werknemers in de gezondheids- en veiligheidsactiviteiten van bedrijven; verzoekt de lidstaten nationale wetgeving weg te nemen die collectieve onderhandelingen in de weg staat, onder meer door ervoor te zorgen dat vakbonden toegang hebben tot de werkplek met het oog op organisatie, uitwisseling van informatie en raadpleging, de werknemersvertegenwoordiging te versterken en zodoende goede gezondheids- en veiligheidsnormen op de werkplek te waarborgen;

36.

onderstreept dat het mobiliteitspakket en de bijbehorende initiatieven, waaronder de richtsnoeren van de Commissie inzake rij- en rusttijden, de gezondheid en veiligheid op het werk kunnen verbeteren; verzoekt de lidstaten te zorgen voor meer toezicht op de wegen en voor de naleving van deze regels, door onder meer te waarborgen dat werkgevers chauffeurs degelijke werkroosters geven om buitensporige werkdruk te voorkomen, en zodoende de veiligheid op de weg te verbeteren; verzoekt de Commissie en de lidstaten in hun nationale verkeersveiligheidsstrategieën duidelijke streefdoelen vast te stellen voor het terugdringen van het aantal verkeersdoden als gevolg van arbeidsongevallen; verzoekt de Commissie met soortgelijke initiatieven te komen om de gezondheid en veiligheid van werknemers in de luchtvaart- en maritieme industrie te verbeteren; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat arbeidsongevallen op de weg door de lidstaten worden gemeld en dat hierover statistieken worden verstrekt;

37.

benadrukt dat alle werknemers afdoende moeten worden beschermd, ongeacht de omvang van de ondernemingen, en dat er met name steun moet worden verleend aan micro-ondernemingen en kmo’s om hen te helpen de regels inzake gezondheid en veiligheid op het werk correct toe te passen; wijst op de rol die EU-OSHA speelt bij het voorzien in de hulpmiddelen en normen die micro-ondernemingen en kmo’s nodig hebben om de risico’s voor hun personeel te beoordelen en passende preventieve maatregelen te treffen; is van mening dat de rol van EU-OSHA moet worden versterkt opdat in de hele Unie gezonde en veilige werkplekken kunnen worden bevorderd en verdere initiatieven kunnen worden ontwikkeld om preventie op het werk in alle bedrijfstakken te verbeteren;

o

o o

38.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  Ontwerpresolutie over het Europees kader voor actie inzake geestelijke gezondheid 2021-2025 van de WHO, 71e Regionaal Comité voor Europa, 13-15 september 2021.

(2)  PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.

(3)  https://ec.europa.eu/research/participants/data/ref/h2020/other/guides_for_applicants/h2020-SC1-BHC-22-2019-framework-for-action_en.pdf

(4)  PB C 433 van 23.12.2019, blz. 9.

(5)  PB C 362 van 8.9.2021, blz. 82.

(6)  PB C 445 van 29.10.2021, blz. 75.

(7)  PB C 456 van 10.11.2021, blz. 161.

(8)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0385.

(9)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0427.

(10)  https://www.who.int/about/governance/constitution

(11)  Fact sheet van de WHO getiteld “Mental health: strengthening our response”, maart 2018. https://www.who.int/news-room/fact-sheets/detail/mental-health-strengthening-our-response

(12)  Persbericht van de Europese Commissie over gezondheid en veiligheid op het werk in een veranderende arbeidswereld, 28 juni 2021. https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/en/IP_21_3170

(13)  Eurostat, statistieken over ongevallen op het werk, november 2020.

(14)  Eurofound, Zesde Europese enquête naar de arbeidsomstandigheden — Overzichtsverslag (update 2017), Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2017.

(15)  Patronen in werkkwaliteit suggereren dat het beeld genuanceerder is dan een duidelijke tweedeling tussen banen van hoge en lage kwaliteit. In de analyse zijn werknemers in vijf werkkwaliteitsprofielen gegroepeerd: banen met het profiel “ambitieus” (omvat 21 % van de werknemers); banen met het profiel “comfortabel” (25 %); banen met het profiel “actieve handenarbeid” (21 %); banen met het profiel “onder druk” (13 %); en banen met het profiel “zeer lage kwaliteit” (20 %). Het patroon van de werkkwaliteitsscores tussen de profielen is ongelijk, wat de aanname versterkt dat werkkwaliteit verschillende dimensies omvat.

(16)  https://www.safetyandhealthmagazine.com/articles/14053-new-workers-higher-risk

(17)  EU-OSHA, An international comparison of the cost of work-related accidents and illnesses, 2017.

(18)  Takala, J., werkdocument Eliminating occupational cancer in Europe and globally, 2015, blz. 6.

(19)  Global Asbestos Disaster, International Journal of Environmental Research and Public Health, 2018.

(20)  https://www.euractiv.com/section/health-consumers/infographic/the-economic-impact-of-non-melanoma-skin-cancer-on-the-society-and-the-welfare-system/

(21)  Werknemersenquête inzake blootstelling aan risicofactoren voor kanker, EU-OSHA, 20 mei 2020.

(22)  Fact sheet van de WHO getiteld “Radon and health”, 2 februari 2021. https://www.who.int/news-room/fact-sheets/detail/radon-and-health

(23)  Europees Parlement, DG IPOL, Strengthening Europe in the fight against cancer — Going further, faster, juli 2020. https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2020/642388/IPOL_STU(2020)642388_EN.pdf

(24)  IPCC, sixth assessment report, regional fact sheet — Europe. https://www.ipcc.ch/report/ar6/wg1/downloads/factsheets/IPCC_AR6_WGI_Regional_Fact_Sheet_Europe.pdf

(25)  Eurostat, self-reported work-related health problems and risk factors — key statistics, september 2021.

(26)  EU OSHA, Musculoskeletal disorders: association with psychosocial risk factors at work, 2021.

(27)  Eurofound en EU-OSHA, Psychosocial risks in Europe: Prevalence and strategies for prevention, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2014.

(28)  EU-OSHA, Psychosocial risks and stress at work. https://osha.europa.eu/en/themes/psychosocial-risks-and-stress

(29)  EU OSHA, OSH figures: stress at work — facts and figures, 2009.

(30)  Eurofound, Living, working and COVID-19, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2020.

(31)  Eurofound and the International Labour Office, Working anytime, anywhere: The effects on the world of work, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, en het Internationaal Arbeidsbureau, Genève, 2017.

(32)  Europees Vakbondsinstituut, Teleworking in the aftermath of the Covid-19 pandemic: enabling conditions for a successful transition, Europees Vakbondsinstituut, 2021.

(33)  Eurofound and European Commission Joint Research Centre, What just happened? COVID-19 lockdowns and change in the labour market, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2021.

(34)  Eurofound, Telework and ICT-based mobile work: Flexible working in the digital age, New forms of employment series, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2020.

(35)  Microsoft Work Trend Index, “The next great disruption is hybrid work — are we ready?”, 2021.

(36)  EU-OSHA, Telework and health risks in the context of the COVID-19 pandemic: evidence from the field and policy implications, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxembourg, 2021.

(37)  Internationale Arbeidsorganisatie, World Employment and Social Outlook 2021, The role of digital labour platforms in transforming the world of work. https://www.ilo.org/global/research/global-reports/weso/2021/lang--en/index.htm

https://eige.europa.eu/publications/gender-equality-index-2020-digitalisation-and-future-work

(38)  Europees Verbond van Vakverenigingen, nota getiteld “National measures targeting seasonal workers to address labour shortages (particularly in the agricultural sector)”, 29 mei 2020. https://www.etuc.org/sites/default/files/publication/file/2020-05/Covid-19%20Briefing%20Seasonal%20Workers%20Final_updated%2029%20May%202020.pdf

(39)  EU-OSHA, Derde Europese bedrijvenenquête naar nieuwe en opkomende risico’s (ESENER 3), 2019. https://www.enshpo.eu/pdfs/news01.pdf

(40)  da Silva Neto, AM et al, “Psychological effects caused by the COVID-19 pandemic in health professionals: A systematic review with meta-analysis”, Progress in neuro-psychopharmacology & biological psychiatry, 10 januari 2021.

(41)  Infographic van het Europees Parlement “Understanding Covid-19’s impact on women”, 1 maart 2021. https://www.europarl.europa.eu/news/en/headlines/society/20210225STO98702/understanding-the-impact-of-covid-19-on-women-infographics; European Institute for Gender Equality. https://eige.europa.eu/covid-19-and-gender-equality/essential-workers

(42)  Eurofound, nieuwsartikel getiteld “Just one in three workers with limiting chronic disease in adapted workplace”, 15 oktober 2019, https://www.eurofound.europa.eu/news/news-articles/just-one-in-three-workers-with-limiting-chronic-disease-in-adapted-workplace

(43)  PB L 238 van 25.9.2003, blz. 28.

(44)  Eurofound, Europese enquête naar de arbeidsomstandigheden 2021 https://www.eurofound.europa.eu/surveys/2021/european-working-conditions-survey-2021;

(45)  https://eular.org/myUploadData/files/ eular_vision_paper_on_eu_health_policy_branded.pdf

(46)  Niedhammer I, Bertrais S, Witt K (2021), Psychosocial work exposures and health outcomes: a meta-review of 72 literature reviews with meta-analysis, Scand J Work Environ Health 2021; 47(7):489-508.

(47)  Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50).

(48)  Europees Vakbondsinstituut, Occupational Exposure Limits (OELs) for lead and lead compounds & equality of treatment of women and men at work, 14 december 2020.

(49)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(50)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(51)  Richtlijn 2009/148/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest op het werk (PB L 330 van 16.12.2009, blz. 28).

(52)  Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).

(53)  PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.

(54)  Aanbeveling nr. 171 van de IAO over bedrijfsgeneeskundige diensten:https://www.ilo.org/dyn/normlex/en/f?p=NORMLEXPUB:12100:0::NO::P12100_INSTRUMENT_ID:312509

(55)  https://osha.europa.eu/nl/themes/young-workers

(56)  https://www.ilo.org/global/topics/non-standard-employment/lang--en/index.htm

(57)  In artikel 23 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is het volgende bepaald: “Eenieder heeft het recht om vakverenigingen op te richten en zich daarbij aan te sluiten ter bescherming van zijn belangen”; Verdrag nr. 87 van de IAO van 1948 betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht; en Verdrag nr. 98 van de IAO van 1949 betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen.

(58)  Richtlijn 2006/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan risico’s van fysische agentia (kunstmatige optische straling) (PB L 114 van 27.4.2006, blz. 38).

(59)  Voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 november 2020 inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Besluit nr. 1082/2013/EU (COM(2020)0727). Op 14 september en 11 november 2021 werden door het Parlement amendementen op het voorstel aangenomen (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0377 en P9_TA(2021)0449).

(60)  Richtlijn 89/654/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor arbeidsplaatsen (PB L 393 van 30.12.1989, blz. 1).

(61)  Richtlijn 90/270/EEG van de Raad van 29 mei 1990 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid met betrekking tot het werken met beeldschermapparatuur (PB L 156 van 21.6.1990, blz. 14).

(62)  https://www.ilo.org/global/about-the-ilo/newsroom/news/WCMS_075505/lang--en/index.htm

(63)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0473.


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/139


P9_TA(2022)0072

Gendermainstreaming in het Europees Parlement — jaarverslag 2020

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over gendermainstreaming in het Europees Parlement — jaarverslag 2020 (2021/2039(INI))

(2022/C 347/11)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 8, 10 en 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de artikelen 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul) dat op 1 augustus 2014 in werking is getreden,

gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152),

gezien het voorstel van de Commissie van 2 juli 2008 voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426, de horizontale antidiscriminatierichtlijn),

gezien het voorstel van de Commissie van 14 november 2012 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen (COM(2012)0614, richtlijn vrouwelijke bestuurders),

gezien Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad (1) (“richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven”),

gezien het Speciaal verslag nr. 10/2021 van de Europese Rekenkamer getiteld “Gendermainstreaming in de EU-begroting: tijd om de daad bij het woord te voegen”,

gezien het verslag van de Europese Ombudsman van 17 december 2018 over waardigheid op het werk in de instellingen en agentschappen van de EU,

gezien de studie van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement getiteld “Gender mainstreaming in the European Parliament: state of play” (Gendermainstreaming in het EP: stand van zaken),

gezien de studie uit 2021 in opdracht van de beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van het Parlement op verzoek van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid (FEMM) getiteld “Gender equality: economic value of care from the perspective of the applicable EU funds” (Gendergelijkheid: de economische waarde van zorg vanuit EU-financieringsperspectief),

gezien de brochure “Vrouwen in het Europees Parlement” van 2021,

gezien de workshop van 16 maart 2021 op verzoek van FEMM getiteld “Applying gender mainstreaming in the EU recovery package” (Toepassing van gendermainstreaming in het EU-herstelpakket),

gezien zijn resolutie van 13 maart 2003 over gendermainstreaming in het Europees Parlement (2),

gezien zijn resolutie van 18 januari 2007 over de geïntegreerde benadering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de werkzaamheden van de commissies (3),

gezien zijn resolutie van 22 april 2009 over de geïntegreerde benadering van gendergelijkheid in het kader van de werkzaamheden van de commissies en delegaties (4),

gezien zijn resolutie van 7 mei 2009 over gendermainstreaming in de externe betrekkingen van de EU en haar vredesopbouw/natievorming (5),

gezien zijn resolutie van 15 januari 2019 over gendermainstreaming in het Europees Parlement (6),

gezien zijn resolutie van 24 november 2016 over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen (7),

gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul en andere maatregelen ter bestrijding van gendergerelateerd geweld (8),

gezien zijn resolutie van 26 oktober 2017 over de bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU (9),

gezien zijn resolutie van 11 september 2018 over maatregelen ter voorkoming en bestrijding van pesterijen en seksuele intimidatie op het werk, in openbare ruimten en in het politieke leven in de EU (10),

gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over de EU-strategie inzake gendergelijkheid (11),

gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over de noodzaak van een specifieke Raadsformatie voor gendergelijkheid (12),

gezien zijn resolutie van 26 november 2020 over de stand van zaken met betrekking tot het Europees verkiezingsproces (13),

gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over het genderperspectief in de COVID-19-crisis en de periode na de crisis (14),

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid (A9-0021/2022),

A.

overwegende dat gendergelijkheid een fundamenteel beginsel van de EU is; overwegende dat gendermainstreaming een wereldwijd erkende strategie is voor het integreren van het genderperspectief in het ontwerp, de uitvoering en de evaluatie van al het beleid en alle programma’s en maatregelen, met als doel de bevordering van gendergelijkheid en de bestrijding van discriminatie; overwegende dat genderaspecten alomtegenwoordig zijn, ook op onderbelichte terreinen zoals belastingen, handel en de groene transitie; overwegende dat gendergelijkheid bereikt moet worden door middel van een horizontale aanpak waarin alle binnen het Europees Parlement aanwezige werkterreinen worden geïntegreerd;

B.

overwegende dat, ondanks dat op sommige gebieden vooruitgang voor gendergelijkheid is bereikt, vrouwen zowel in het openbare leven als in de privésfeer nog steeds gediscrimineerd worden vanwege hun gender en er dus nog veel ruimte is voor verbetering, bijvoorbeeld op het punt van de gefragmenteerde uitvoering van gendermainstreaming op de beleidsterreinen en in de instellingen van de EU, alsook op nationaal niveau;

C.

overwegende dat discriminatie op grond van gender vaak samenvalt met andere vormen van discriminatie op andere gronden, waardoor specifieke groepen te maken krijgen met meerdere, elkaar versterkende vormen van discriminatie die gelijktijdig optreden, elkaar onderling beïnvloeden en niet los van elkaar kunnen worden gezien;

D.

overwegende dat onder gendermainstreaming onder meer verstaan wordt: het invoeren van quota, regelingen voor een goed evenwicht tussen werk en privéleven, beleid ter voorkoming van intimidatie, genderbewuste aanwervingsprocedures, gendereffectbeoordelingen, genderindicatoren, genderbewust budgetteren en evalueren in het kader van het aannemen van genderbewuste wetgeving, genderneutraal taalgebruik en genderbewuste communicatie;

E.

overwegende dat de OESO genderevenwicht definieert als een gelijke verdeling van de kansen en mogelijkheden in het leven tussen vrouwen en mannen en/of de gelijke vertegenwoordiging van vrouwen en mannen;

F.

overwegende dat het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) horizontale segregatie definieert als de concentratie van vrouwen en mannen in verschillende sectoren en beroepsgroepen;

G.

overwegende dat de #MeToo-beweging na vier jaar onvoldoende effect heeft gehad op de aanpak van seksuele intimidatie en seksueel geweld, en er zowel binnen de instellingen van de EU als daarbuiten nog veel te verbeteren valt; overwegende dat uit onderzoek blijkt dat intimidatie meer wijdverbreid is dan gewoonlijk wordt aangenomen en dat de werkelijkheid aanzienlijk erger is dan uit de cijfers van meldingen naar voren komt;

H.

overwegende dat gendermainstreaming ook moet worden toegepast in het begrotingsproces; overwegende dat genderbewust budgetteren niet enkel draait om het financieren van initiatieven die expliciet gericht zijn op gendergelijkheid, maar om het nadenken over de impact van financierings- en beleidsbesluiten op de gendergelijkheid en de publieke uitgaven en inkomsten hierop aan te passen; overwegende dat de toewijzing van begrotingsmiddelen en dienstverlening onderbouwd moet zijn met gegevens over waar behoefte aan is, met inbegrip van kwalitatieve gegevens over gendereffecten;

I.

overwegende dat de Europese Rekenkamer (ERK) erop heeft gewezen dat in de begrotingscyclus van de EU niet naar behoren rekening is gehouden met gendergelijkheid; overwegende dat het ERK de Commissie heeft aanbevolen te evalueren of in de herstel- en veerkrachtplannen van de lidstaten aandacht wordt besteed aan gendergelijkheid, en hierover verslag uit te brengen;

J.

overwegende dat de Verdragen en de EU-strategie inzake gendergelijkheid 2020-2025 voor alle instellingen van de EU leidend zijn; overwegende dat het Parlement wat betreft gendergelijkheid een leider moet zijn voor andere parlementen, en tegelijkertijd lering moet trekken uit het werk van andere parlementen die gendermainstreaming hebben toegepast in hun structuren en processen, en goede voorbeelden van gendermainstreaming in de publieke en private sectoren en in de maatschappij ter harte moet nemen; overwegende dat gendermainstreaming nog steeds niet volledig geïntegreerd is in de werkwijzen en regels van het Europees Parlement (15); overwegende dat voor de hoorzittingen in de meeste commissies van het Parlement geldt dat vanaf het begin van deze zittingsperiode tot november 2020 het aandeel vrouwen onder de aanwezigen minder dan 50 % bedroeg; overwegende dat onder andere in de Commissies landbouw en plattelandsontwikkeling, visserij, verzoekschriften, en werkgelegenheid en sociale zaken het aandeel vrouwen minder dan 25 % bedroeg;

K.

overwegende dat de COVID-19-pandemie verstrekkende gevolgen heeft gehad voor het evenwicht tussen werk en privéleven in het Parlement, en dat het gebruik van digitale hulpmiddelen er vaak op neerkomt dat EP-leden en medewerkers meer uren maken; overwegende dat thuiswerken geen vervanging is voor kinderopvang; overwegende dat het Parlement als werkgever en instelling die als rolmodel voor de samenleving als geheel fungeert, beschikt over gemotiveerde medewerkers en een gezonde werkomgeving, en dat evenwicht tussen werk en privéleven voor werknemers gedurende hun hele loopbaan toegankelijk moet zijn;

Algemene opmerkingen

1.

bevestigt opnieuw zijn krachtige inzet voor gendergelijkheid en steunt gendermainstreaming als een van zijn officiële beleidsbenaderingen om dit te verwezenlijken; betreurt dat de toepassing van gendermainstreaming op de beleidsterreinen en in de instellingen van de EU gefragmenteerd is; benadrukt dat gendergelijkheid een gezamenlijke verantwoordelijkheid is die van alle instellingen, lidstaten en agentschappen van de EU een actieve benadering vergt, in partnerschap met het maatschappelijk middenveld, vrouwenorganisaties, de sociale partners en de private sector;

2.

onderstreept dat vrouwen de helft van de bevolking uitmaken en daarom te maken hebben met diverse elkaar overlappende vormen van discriminatie; benadrukt dat bij maatregelen om gendergelijkheid te waarborgen een intersectionele benadering moet worden toegepast met als doel dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten en alle vormen van discriminatie, met inbegrip van onderling verweven vormen, worden uitgebannen; benadrukt dat er ook behoefte is aan processen voor participatie, die openstaan voor alle betrokken spelers en waarbij top-down en bottom-upbenaderingen gecombineerd worden;

3.

is ingenomen met het toenemend aantal vrouwen dat politiek actief is, maar benadrukt dat het doel van genderpariteit nog lang niet bereikt is en dat vrouwen met publieke bekendheid, zoals politici en activisten, vaak het doelwit zijn van intimidatie om zodoende hun aanwezigheid in het openbare leven en in de besluitvorming te ontmoedigen; benadrukt dat er geen feministische wetgeving of beleid gericht op het bereiken van genderevenwicht op alle terreinen kan worden ontwikkeld zonder de aanwezigheid van vrouwen in het besluitvormingsproces; herinnert aan het belang van een genderbewuste werkomgeving om de vertegenwoordiging van vrouwen op alle niveaus van het Parlement te verbeteren, met inbegrip van de fracties en kantoren van de EP-leden;

4.

wijst als het gaat om gendermainstreaming binnen de EU-instellingen op het gebrek aan kwantitatieve en kwalitatieve gegevens die meer omvatten dan louter het aantal vrouwen in verschillende functies; roept daarom op tot het verzamelen van uitgebreide genderstatistieken en zet zich in voor de ontwikkeling van kwalitatieve indicatoren voor gendergelijkheid om aanvullende, naar gender uitgesplitste gegevens te vergaren met het oog op het verder verbeteren van gendergelijkheid;

5.

is ingenomen met de toolkit voor gendergevoelige parlementen van het EIGE, waarin vijf belangrijke aandachtspunten worden aangewezen: gelijke kansen om in het parlement binnen te komen, gelijke kansen om de werkprocedures van het parlement te beïnvloeden, voldoende ruimte op de parlementaire agenda voor de belangen en problemen van vrouwen, het ontwikkelen van gendergevoelige wetgeving en het beantwoorden door het parlement aan zijn symbolische functie;

6.

is ingenomen met de goedkeuring van genderactieplannen door alle commissies van het Parlement; wijst echter op het gebrek aan toezicht op en uitvoering van deze plannen; verzoekt de commissies daarom toezicht te houden op hun genderactieplannen om de voortgang ervan te meten en ervoor te zorgen dat zij worden uitgevoerd; benadrukt dat het netwerk voor gendermainstreaming van het Parlement verantwoordelijk is voor het mainstreamen van een genderinclusieve aanpak in de werkomgeving en werkzaamheden van de commissies en delegaties;

7.

is ingenomen met de nieuwe bepaling van het Reglement van het Parlement die in 2019 is aangenomen en waarin de verplichting is vastgelegd om een genderactieplan vast te stellen dat erop gericht is een genderperspectief op te nemen in alle activiteiten van het Parlement, op alle niveaus en in alle stadia; is ingenomen met het feit dat in juli 2020 een genderactieplan is goedgekeurd, in april 2021 gevolgd door een routekaart voor de implementatie ervan; verzoekt om met regelmaat verslagen uit te brengen waarin de gemaakte voortgang bij de uitvoering van het genderactieplan wordt bijgehouden; betreurt dat het genderactieplan en de routekaart niet publiek beschikbaar zijn en dat de meeste van de daarin opgenomen maatregelen zijn geformuleerd in de vorm van beginselen zonder duidelijke doelstellingen en verplichtingen, hetgeen wijst op een gebrek aan politieke betrokkenheid bij de uitvoering ervan;

8.

dringt aan op een nog sterkere gestructureerde samenwerking tussen alle EU-instellingen bij de toepassing van gendermainstreaming om meer succes te boeken op het vlak van gendergelijkheid; is van mening dat het Parlement en de fracties hun krachten moeten bundelen om zowel in Europa als wereldwijd gendergelijkheid te verbeteren en antifeministische en antigenderbewegingen, die per definitie antidemocratisch zijn, te bestrijden;

Instroom van leden/personeel in het Parlement

9.

merkt op dat het percentage vrouwelijke leden sinds het einde van de vorige zittingsperiode licht is gedaald van ongeveer 39,6 % naar 39,1 %; is niettemin ingenomen met het leiderschap van het Parlement op dit gebied, met inbegrip van de vooruitgang op het gebied van de politieke vertegenwoordiging van vrouwen die hoger is dan het gemiddelde van 30,4 % in de nationale parlementen van de lidstaten en aanzienlijk hoger is dan het wereldwijde gemiddelde van 25,2 % voor nationale parlementen; is ingenomen met het feit dat sommige lidstaten en politieke partijen regels hebben ingevoerd om genderevenwicht in hun kieslijsten te waarborgen en benadrukt dat bij de komende herziening van de EU-kieswet de man-vrouwrits of een andere soortgelijke methode moet worden ingevoerd (16) zodat vrouwelijke en mannelijke kandidaten gelijke kansen hebben om verkozen te worden;

10.

moedigt de EU-lidstaten aan om in het geval van een herziening van hun kieswet rekening te houden met de noodzaak van genderinclusieve parlementen; moedigt nationale politieke partijen voorts aan quota in te voeren bij de samenstelling van hun kandidatenlijsten, ook al is dat niet bij wet geregeld; verzoekt om politieke partijen met het oog daarop te helpen door middel van ondersteuning en het delen van best practices; benadrukt dat een partij die vrouwelijk kandidaten wil hebben, moet inzetten op een genderbewuste interne organisatie van de partij en haar procedures, waarbij gedacht moet worden aan het expliciet benoemen van gendergelijkheid in het partijreglement, het vaststellen van genderquota voor besluitvormende posities en het hebben van goed functionerende fora voor lobbyen, beïnvloeding en discussie, waaronder vrouwenafdelingen en -commissies;

11.

betreurt het gebrek aan genderbewuste aanwervingsprocedures in het Parlement en verzoekt dat de diensten van het Parlement en de fracties volgens dit soort procedures gaan werken, om discriminatie te voorkomen en de aanwezigheid van vrouwen te vergroten op gebieden waar vrouwen ondervertegenwoordigd zijn, zowel in de administratie als in de fracties; dringt erop aan dat concrete maatregelen worden vastgesteld om de kloof te dichten;

Mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de werkprocedures van het Parlement

12.

is ingenomen met de volledig genderevenwichtige samenstelling van het Bureau van het Europees Parlement, waarin acht van de 14 ondervoorzitters en twee van de vijf quaestoren vrouw is; merkt echter op dat slechts drie van de zeven fracties van het Parlement een vrouw als voorzitter of medevoorzitter hebben, dat 8 van de 25 commissies momenteel door een vrouw worden voorgezeten en 15 van de 43 delegatievoorzitters vrouw is; pleit voor verbetering van het genderevenwicht in de leiderschapsposities binnen commissies, delegaties en fracties; is ingenomen met de wijziging van artikel 213, lid 1, van het Reglement van het Parlement, waarin wordt bepaald dat het bureau van elke commissie een genderevenwichtige samenstelling moet hebben; betreurt echter dat deze wijziging pas in werking treedt bij de opening van de eerste vergaderperiode na de volgende verkiezingen voor het Parlement, die plaatsvinden in 2024;

13.

pleit ervoor dat op alle niveaus van de werkzaamheden van de plenaire vergadering, de commissies en de delegaties het genderevenwicht wordt gewaarborgd, ook bij de benoeming van coördinatoren, rapporteurs en schaduwrapporteurs en bij de verdeling van de spreektijd;;

14.

dringt aan op maatregelen voor het aanpakken van horizontale segregatie om te zorgen voor genderevenwicht in verschillende commissies en om een einde te maken aan de genderconcentratie in portefeuilles, waarbij terreinen met een groter aandeel vrouwen minder waardevol worden geacht;

15.

verzoekt de fracties en hun secretariaten interne regels en andere relevante maatregelen vast te stellen, zoals gedragscodes en hulpmiddelen voor gendermainstreaming, opleidingen en monitoring om gendergelijkheid binnen hun interne organisatie te waarborgen, met name wat betreft benoemingen en de verdeling van posities en verantwoordelijkheden; verlangt dat fracties worden voorzien van handleidingen en advies omtrent best practices, onder meer met betrekking tot opleidingen voor personeel en leden over gendermainstreaming, zodat zij het concept van gendermainstreaming beter kunnen begrijpen en toepassen op hun interne functioneren;

16.

verzoekt de betrokken directoraten-generaal ervoor te zorgen dat de selectie van auteurs van studies genderevenwichtig is;

17.

wijst erop op dat, ondanks alle vooruitgang en geleverde inspanningen, gendergelijkheid op alle managementniveaus van de administratie van het Parlement nog niet is bereikt; is ingenomen met het feit dat op directieniveau een pariteit is bereikt, maar betreurt dat vrouwen slechts 23,1 % van de directeuren-generaal en 39,3 % van de afdelingshoofden vertegenwoordigen; prijst in dit verband de doelstelling van de administratie van het Parlement om uiterlijk 2024 50 % vrouwen in midden- en hogere managementfuncties en 40 % vrouwen in de hoogste leidinggevende functies in de administratie te hebben; pleit ervoor dat vrouwen bij aanwerving voorrang krijgen wanneer zij ondervertegenwoordigd zijn en de respectieve verdiensten van de kandidaten gelijk zijn; benadrukt dat op managementniveau genderexpertise moet worden opgebouwd en versterkt; dringt aan op de invoering van mentorprogramma’s;

18.

verzoekt om het verzamelen van gegevens over verticale en horizontale vertegenwoordiging van het personeel van de fracties, en van geanonimiseerde gegevens over de loonkloof met betrekking tot medewerkers van leden, fractiemedewerkers en personeel van de diensten van het Parlement om beloningstransparantie te kunnen waarborgen;

19.

verlangt dat er regelmatig gegevens worden verzameld over het percentage parlementaire medewerkers dat deeltijds werkt, uitgesplitst naar gender; dringt erop aan dat op basis van bestaande cijfers (17) actie wordt ondernomen om het aanzienlijke gebrek aan evenwicht aan te pakken en om te beoordelen of het Parlement aanvullende steun kan verlenen indien medewerkers opnieuw voltijds willen werken;

20.

benadrukt dat intimidatie op de werkplek een ernstige aanval op de psychologische en fysieke gezondheid van een persoon vormt, waardoor deze zich onzeker kan voelen op het werk en in sommige gevallen zelfs wordt belet om zijn of haar werk te doen; merkt op dat vrouwen veel vaker dan mannen worden blootgesteld aan seksuele intimidatie; is van oordeel dat, ondanks alle inspanningen die tot nu toe zijn geleverd om intimidatie te verbannen, er nog steeds gevallen van seksuele intimidatie in het Parlement zijn en dat de inspanningen ter voorkoming van seksuele intimidatie moeten worden opgevoerd; herhaalt daarom zijn oproep om de volgende maatregelen te nemen om het beleid ter bestrijding van intimidatie te verbeteren:

(a)

publicatie van de externe beoordeling door het adviescomité dat klachten behandelt over intimidatie door leden;

(b)

het laten uitvoeren van een onafhankelijke evaluatie, door externe en op transparante wijze gekozen controleurs, van de doeltreffendheid van het adviescomité Intimidatie en Voorkoming van intimidatie op het werk, en indien dit noodzakelijk wordt geacht het zo snel mogelijk en vóór het einde van deze zittingsperiode voorstellen van wijzigingen om te zorgen voor politieke onafhankelijkheid, genderevenwicht en ter voorkoming van belangenconflicten in de bestaande structuren;

(c)

analyse van klachten en verhaalmiddelen op een meer omvattende en holistische wijze, en een aangepaste samenstelling van het adviescomité Intimidatie en Voorkoming van intimidatie op het werk waarbij onafhankelijke deskundigen met bewezen ervaring in de bestrijding van intimidatie op de werkplek, zoals artsen, therapeuten en juridische deskundigen, formeel lidmaatschap met volledig stemrecht hebben;

(d)

verplichte anti-intimidatietraining voor alle leden, die gemakkelijk toegankelijk moet zijn, onder meer door de training beschikbaar te stellen in alle officiële talen of met vertolking, en het richten van voorlichtingsactiviteiten op afzonderlijke delegaties en fracties;

(e)

verplichte training over het anti-intimidatiebeleid van het Parlement voor iedereen die regelmatig werkzaam is in de gebouwen van het Parlement, waarin hulpmiddelen worden aangereikt om alle vormen van intimidatie, waaronder seksuele intimidatie, te herkennen en te melden, en waarin gedetailleerde informatie wordt gegeven over de beschikbare structuren waar men terecht kan voor hulp, zodat deze structuren bredere bekendheid krijgen en toegankelijker worden;

21.

verbindt zich ertoe een goed evenwicht tussen werk en privéleven te garanderen voor leden, fractiepersoneel, geaccrediteerde parlementaire medewerkers en personeel van de diensten van het Parlement, bijvoorbeeld door werktijden aan te nemen waarbij rekening wordt gehouden met het evenwicht tussen werk en privéleven en door samen te werken met de Commissie en de Raad om een gemeenschappelijke oplossing te vinden voor vergaderingen waarbij de drie instellingen betrokken zijn; verzoekt om een herziening van de maatregelen voor het evenwicht tussen werk en privéleven om het huidige kader te verbeteren en te versterken, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de gevolgen van thuiswerken in de nasleep van de COVID-19-pandemie, en flexibele werkregelingen in evenwicht worden gebracht met de vereisten van een goed functionerend en sterk Parlement;

22.

dringt aan op langer niet-overdraagbaar zwangerschaps- en vaderschapsverlof voor het personeel van het Parlement na de komst van een kind, in de vorm van in totaal zes maanden verlof per ouder die gedurende het eerste jaar moeten worden opgenomen; benadrukt dat de zes maanden ouderschapsverlof binnen de eerste drie levensjaren van een kind kunnen worden opgenomen; betreurt dat personeelsleden bij de EU-instellingen wanneer zij ouderschapsverlof opnemen alleen een vaste toelage ontvangen in plaats van 100 % van hun salaris, hetgeen het opnemen van dit verlof sterk ontmoedigt; dringt erop aan dat ouderschapsverlof volledig wordt vergoed; is ingenomen met de gezinstoelagen die beschikbaar zijn voor werknemers van het Europees Parlement;

23.

verlangt met name dat zwangerschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof voor leden van het Parlement worden erkend door middel van een wijziging van het Statuut van de leden van het Europees Parlement; verzoekt bovendien om de introductie van oplossingen waardoor leden tijdens hun zwangerschaps-, vaderschaps- of ouderschapsverlof kunnen doorwerken, zoals het blijven aanbieden van de mogelijkheid om gedurende de verlofperiode op afstand te werken of het onderzoeken van de optie van tijdelijke vervanging, zodat kiezers ook tijdens de verlofperiode van het lid vertegenwoordigd blijven en leden niet de druk voelen om onmiddellijk weer aan het werk te gaan; benadrukt dat de keuze om gebruik te maken van tijdelijke vervanging bij het betrokken lid zou liggen;

24.

dringt aan op een onderzoek door de diensten van het Parlement naar de impact van de menopauze op het beroepsleven van werknemers van het Parlement; benadrukt dat empirische onderbouwing hierbij de grondslag moet vormen en dat op basis van nationale en internationale richtsnoeren advies kan worden gegeven over medische en lifestyle-remedies bij symptomen van de midlifefase en de menopauze; dringt erop aan rekening te houden met de menopauze in het beleid inzake ziekte- en aanwezigheidsbeheer;

Prominente plaats voor het genderperspectief in parlementaire activiteiten

25.

is ingenomen met het werk van FEMM, de groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid en diversiteit en het netwerk voor gendermainstreaming als aansturende krachten voor het toepassen van gendermainstreaming in het Parlement; dringt echter aan op nauwere en meer gestructureerde samenwerking en coördinatie tussen deze organen, met name in buitengewone omstandigheden zoals de COVID-19-crisis en de nasleep daarvan, door middel van regelmatige bijeenkomsten waar informatie wordt uitgewisseld en door gezamenlijke thematische verslagen te publiceren;

26.

is ingenomen met een nieuw initiatief van de Conferentie van delegatievoorzitters om alle delegaties uit te nodigen leden te benoemen die belast zijn met gendermainstreaming, en prijst de samenwerking tussen het netwerk voor gendermainstreaming en de leden die in de delegaties verantwoordelijkheid dragen voor gender en diversiteit;

27.

pleit ervoor het netwerk voor gendermainstreaming in het Reglement op te nemen om zodoende uitdrukking te geven aan de functie van het netwerk om gendermainstreaming in de werkzaamheden van de parlementaire commissies en delegaties te bevorderen; vraagt dat de nodige middelen worden uitgetrokken zodat het netwerk zijn taken kan uitvoeren en relevante aanbevelingen kan doen; pleit voor de toevoeging van een permanent discussiepunt op de agenda’s van commissievergaderingen;

28.

is ingenomen met de training van het EIGE voor leden over gendereffectbeoordelingen en genderbewust budgetteren die speciaal voor het Parlement was ontwikkeld; spoort aan tot een nauwere samenwerking met het EIGE in de vorm van regelmatige trainingen over gendermainstreaming voor leden, fractiemedewerkers, medewerkers van leden, parlementaire dienstverleners en medewerkers van de commissiesecretariaten; herinnert eraan dat het belangrijk is programma’s aan te bieden die zijn afgestemd op de concrete behoeften en kennis op politiek en administratief niveau;

29.

wijst erop dat FEMM als commissie die volledig gewijd is aan vrouwenrechten en gendergelijkheid veel horizontale kwesties behandelt die vaak raakvlak hebben met het werk van andere commissies; merkt op dat de opneming van voorstellen van FEMM in de vorm van adviezen of amendementen verschilt per andere commissie; is ingenomen met de toezegging in de routekaart om via de betrokken diensten en organen duidelijke indicatoren te verzamelen waarmee gemeten kan worden of de input van FEMM wordt meegenomen in het werk van andere commissies en in het definitieve standpunt van het Parlement; dringt erop aan dat de controle op de overname van de suggesties van FEMM systematisch, transparant en toerekenbaar moet zijn, omdat dit essentieel is voor een afdoende toepassing van de beginselen van gendergelijkheid en gendermainstreaming;

30.

benadrukt hoezeer de amendementen die FEMM in haar adviezen formuleert van belang zijn voor het bereiken van gendermainstreaming; verzoekt in het kader van initiatiefverslagen te zorgen voor betere samenwerking tussen commissies op het vlak van het tijdschema zodat er voldoende tijd is tussen het beschikbaar komen van het ontwerpverslag van de leidende commissie en de stemming in de commissie, zodat FEMM in staat is haar standpunt in de vorm van amendementen op het ontwerpverslag aan te leveren; benadrukt dat leden die bij het netwerk voor gendermainstreaming zijn aangesloten verantwoordelijk zijn voor het toepassen van gendermainstreaming binnen hun commissies; betreurt dat dit werk een sterk ad-hoc-karakter heeft en is van oordeel dat dit op een meer gestructureerde basis moet worden georganiseerd;

31.

dringt erop aan dat alle werkbezoeken van commissies en delegaties een genderevenwichtige samenstelling hebben en dat de gendergelijkheids- en vrouwenrechtendimensies ervan worden onderzocht; dringt er bovendien op aan om in de programma’s van werkbezoeken bijeenkomsten op te nemen met organisaties die gendergelijkheid bevorderen;

32.

is ingenomen met het feit dat in het genderactieplan en de routekaart wordt toegezegd om ervoor te zorgen dat alle commissies en andere organen die hoorzittingen, workshops en conferenties organiseren erop toezien dat hun panels een genderevenwichtige samenstelling hebben en dat de gendergelijkheids- en vrouwenrechtendimensies van het betreffende onderwerp worden onderzocht met behulp van gekwalificeerde deskundigen; vraagt om duidelijke doelen vast te stellen voor de uitvoer van deze bepaling;

33.

is ingenomen met de Week van de gendergelijkheid die sinds 2020 wordt gehouden in het Parlement, en waarbij alle parlementaire commissies en delegaties worden uitgenodigd evenementen te organiseren over gendergelijkheid op hun bevoegdheidsterreinen; is ingenomen met de voortzetting van dit succesvolle initiatief in 2021 en met het feit dat 16 commissies en zes delegaties hebben deelgenomen en dat er 21 evenementen zijn georganiseerd; verzoekt alle organen van het Parlement, met inbegrip van de commissies en delegaties die dit nog niet hebben gedaan, zich op regelmatige basis bij dit bewustwordings- en samenwerkingsinitiatief aan te sluiten en eraan bij te dragen;

34.

verzoekt het netwerk voor gendermainstreaming, de groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid en diversiteit, FEMM, de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole om specifieke richtsnoeren te ontwikkelen en vast te stellen voor de toepassing van gendermainstreaming en genderbewust budgetteren;

35.

is ingenomen met de studie van de EPRS over gendermainstreaming in het Parlement; merkt echter op dat de EPRS deze studie regelmatig moet herhalen op basis van kwantitatieve en kwalitatieve genderstatistieken en naar geslacht uitgesplitste gegevens, die systematisch verzameld moeten worden en door de diensten van het Parlement beschikbaar moeten worden gesteld in het kader van zijn genderactieplan en bijbehorende routekaart;

36.

is ingenomen met de vertaling van de richtsnoeren voor genderneutraal taalgebruik in alle officiële talen van de EU; betreurt het gebrek aan toepassing van deze richtlijnen en vraagt om aanvullende bewustmakingsacties en specifieke trainingen voor juristen-linguïsten van het Parlement; verzoekt om een regelmatige herziening van de richtsnoeren en de vertalingen ervan, om er zeker van te zijn dat zij ontwikkelingen in de afzonderlijke talen weerspiegelen en accuraat blijven;

37.

zal ervoor zorgen dat er voldoende financiering en personeel worden toegewezen aan gendermainstreaming, en dat er beter wordt samengewerkt en afgestemd tussen de verschillende organen die zich bezighouden met gendergelijkheid en diversiteit in het Parlement;

Wetgeving met een genderperspectief

38.

benadrukt het belang van gendereffectbeoordelingen voor het opstellen van wetgevingsvoorstellen en genderbewuste evaluaties van wetgevingsinitiatieven; betreurt dat gendereffecten zelden ter sprake komen in het kader van de effectbeoordelingen van de Commissie en dat in de richtsnoeren voor effectbeoordeling van de Commissie voor het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 wordt aanbevolen om bij beleidsvorming alleen rekening te houden met gendergelijkheid wanneer dat “evenredig” is; verzoekt de Commissie haar benadering te wijzigen, voor elk wetgevingsvoorstel een gendereffectbeoordeling uit te voeren en in haar voorstellen uitdrukkelijk gendergerelateerde doelstellingen en prestatie-indicatoren op te nemen; verbindt zich ertoe voor elk initiatiefverslag van wetgevende aard een gendereffectbeoordeling uit te voeren met als doel het genderperspectief erin op te nemen; verbindt zich ertoe nieuwe methoden en instrumenten te onderzoeken om gendermainstreaming in het wetgevingsproces te verbeteren;

39.

betreurt dat gendermainstreaming nog niet op alle onderdelen van de EU-begroting is toegepast en dat niet adequaat is gemonitord in hoeverre de begroting bijdraagt aan het bereiken van gendergelijkheid; dringt aan op een systematische toepassing van gendermainstreaming in de EU-begroting; benadrukt dat het genderperspectief op alle niveaus van het begrotingsproces moet worden geïntegreerd om inkomsten en uitgaven te gebruiken om gendergelijkheidsdoelstellingen te verwezenlijken; is ingenomen met de maatregelen die worden voorzien in het genderactieplan en de routekaart van het Parlement met betrekking tot genderbewust budgetteren en verzoekt deze zo spoedig mogelijk uit te voeren;

40.

prijst de onderhandelaars van het Parlement voor de aanwezigheid van gendermainstreaming als horizontaal beginsel in het MFK 2021-2027; is met name ingenomen met de toezegging van de Commissie om uiterlijk eind 2022 een methodologie in te voeren om de relevante uitgaven van programma’s met financiering uit het MFK 2021-2027 te meten; verzoekt de Commissie de verantwoordingsplicht en de begrotingstransparantie te verbeteren, de nieuwe methodologie op alle financieringsprogramma’s van de EU toe te passen en genderbewust budgetteren bij de tussentijdse evaluatie van het huidige MFK toe te passen; dringt er bij de Commissie op aan om in dit verband gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer;

41.

is ingenomen met de algemene doelstelling van het verzachten van de sociale en economische gevolgen van de COVID-19-crisis, met name voor vrouwen, en de vereiste om een toelichting op te nemen over de wijze waarop de maatregelen in de nationale herstel- en veerkrachtplannen zullen bijdragen aan gendergelijkheid, zoals opgenomen in de verordening betreffende de herstel- en veerkrachtfaciliteit (18); betreurt echter dat geen gehoor is gegeven aan de oproep van FEMM om een specifiek hoofdstuk over gendergelijkheid in nationale plannen op te nemen; benadrukt dat sociale tracering en sociale investeringen niet toereikend zijn om genderbewuste rapportage en gendermainstreaming te vervangen; is van mening dat gendergelijkheid in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit zijn eigen methodologie voor mainstreaming moet hebben en herinnert eraan dat het EIGE een geschikte methodologie heeft ontwikkeld;

42.

verzoekt de Commissie nauwlettend toe te zien op de uitvoering van de faciliteit voor herstel en veerkracht, met name wat betreft de bestaande bepalingen in verband met gendergelijkheid, en relevante indicatoren op te nemen in het scorebord voor herstel en veerkracht om het effect van nationale plannen op gendergelijkheid en de hoeveelheid financiering die is toegewezen en uitgegeven ter ondersteuning van dit doel, te monitoren; benadrukt dat gendergelijkheid moet worden geïntegreerd in de architectuur van de economische governance van de EU en het Europees semester;

43.

betreurt dat verschillende EU-financieringsprogramma’s met een aanzienlijk potentieel om bij te dragen aan gendergelijkheid, zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen, het gemeenschappelijk landbouwbeleid en Erasmus, niet effectief rekening hielden met gendergelijkheid;

44.

benadrukt dat sociale dialoog een belangrijk instrument is voor alle partijen die betrokken zijn bij besluitvormingsprocessen en dus essentieel is voor het verbeteren van gendergelijkheid in de EU-instellingen;

45.

verzoekt de Commissie het institutionele kader ter ondersteuning van gendermainstreaming te versterken en haar inzet voor gendermainstreaming in specifieke acties om te zetten; verzoekt de Commissie op elk beleidsterrein een uitvoeringsplan voor gendermainstreaming vast te stellen;

46.

betreurt dat de Commissie geen complete strategie heeft voor trainingen inzake gendermainstreaming, en slechts één, niet-verplichte, inleidende cursus aan haar personeel aanbiedt; dringt er bij de Commissie op aan een opleidingsstrategie inzake gendermainstreaming te ontwikkelen, ervoor te zorgen dat alle personeelsleden trainingen kunnen volgen en ten volle gebruik te maken van de instrumenten en deskundigheid van het EIGE op het gebied van gendermainstreaming;

47.

verzoekt de Commissie bij het verzamelen van gegevens deze systematisch naar gender uit te splitsen, en in evaluaties van en verslagen over EU-programma’s de genderdimensie aan bod te laten komen; verzoekt de Commissie in toekomstige wetgevingsvoorstellen de verplichting op te nemen om systematisch naar gender uitgesplitste gegevens en relevante gendergelijkheidsindicatoren voor alle programma’s te verzamelen en genderbewuste monitoring- en evaluatievereisten op te nemen; onderstreept het belang van genderbewuste monitoring en evaluatie om de doelstellingen van gendermainstreaming beter te kunnen verwezenlijken;

48.

betreurt het gebrek aan engagement van de Raad om wetgeving met een genderperspectief tot stand te brengen en herhaalt zijn verzoeken om de ratificatie door de EU van het Verdrag van Istanbul, de horizontale antidiscriminatierichtlijn — die ervoor zal zorgen dat bij de bestrijding van genderdiscriminatie rekening wordt gehouden met de intersectionele dimensie — en de richtlijn vrouwelijke bestuurders te deblokkeren;

49.

dringt er bij de lidstaten op aan de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven volledig om te zetten en uit te voeren en verzoekt de Commissie hier doeltreffend toezicht op te houden;

50.

herhaalt zijn verzoek aan de Raad en de Europese Raad om een Raadsformatie “Gendergelijkheid” op te richten, aangezien de EU behoefte heeft aan een platform voor intergouvernementele uitwisseling inzake gendergelijkheid en een formeel forum voor de ministers en staatssecretarissen met verantwoordelijkheid voor gendergelijkheid, teneinde gendermainstreaming in alle beleidsmaatregelen en wetgeving van de EU te versterken, dialoog en samenwerking tussen lidstaten te ontwikkelen, best practices en wetgeving uit te wisselen, de onderhandelingen over de belangrijkste dossiers in verband met gendergelijkheid te deblokkeren, gemeenschappelijke antwoorden te bieden op EU-brede problemen en ervoor te zorgen dat gendergelijkheidskwesties op het hoogste politieke niveau worden besproken;

51.

dringt aan op een betere en efficiëntere toepassing van gendermainstreaming in de Conferentie over de toekomst van Europa, door de relevante parlementaire organen meer met elkaar te laten afstemmen met het oog op het versterken van de genderdimensie in de bijdragen van de werkgroepen en in de debatten en voorstellen van de plenaire vergadering van de Conferentie;

52.

pleit daarnaast voor maatregelen ter bevordering van gendermainstreaming en voor specifieke, gerichte maatregelen om gendergelijkheid te bereiken, zoals wetgeving, aanbevelingen en beleid met betrekking tot gendergerelateerd geweld, loontransparantie en zorg;

Gendergelijkheid en diversiteit in de symbolische functie van het Parlement

53.

benadrukt dat de symbolische betekenissen die binnen en door de instelling via haar communicatiestrategie en het ontwerp van fysieke ruimten worden overgebracht, begrip en aandacht moeten krijgen in een genderbewust Parlement; verlangt dat de inspanningen op deze vlakken opgevoerd worden;

54.

dringt erop aan dat er concrete doelstellingen worden vastgesteld om te zorgen voor genderevenwicht bij de naamgeving en het hernoemen van de gebouwen, zalen en andere fysieke ruimten van het Parlement;

55.

is ingenomen met de toezegging in de routekaart om een analyse uit te voeren van de ruimten voor kinderopvang in de gebouwen van het Parlement, met inbegrip van borstvoedingsruimten, en vraagt om een toezegging om deze waar nodig opnieuw te ontwerpen nadat de reeds afgesproken analyse van hun huidige toestand is afgeleverd;

56.

verzoekt om een analyse van de spreiding en het ontwerp van de toiletten van het Parlement om na te gaan of het nodig is deze aan te passen aan de behoeften van alle genders, onder meer door middel van maatregelen zoals de invoering van genderneutrale toiletten en het uitbreiden van het aantal toiletten met individuele vuilnisbakken en wastafels om het gebruik van menstruatiecups en andere hygiënische producten te vergemakkelijken;

57.

vraagt om een herziening van de communicatiestrategie van het Parlement, met onder meer het opzetten van een protocol voor het herdenken van slachtoffers van feminicide en een herziening van de website van het Parlement zodat het hoofdmenu een specifiek onderdeel over gendergelijkheid bevat, alsook relevante informatie over belangrijke dossiers — zoals het proces van ratificatie door de EU van het Verdrag van Istanbul — en een update van de informatie over de geschiedenis en samenstelling van het Parlement vanuit genderoogpunt;

Slotopmerkingen

58.

herhaalt zijn oproep om een audit uit te voeren (19) om de huidige situatie op het gebied van gendergelijkheid en gendermainstreaming in kaart te brengen en aanbevelingen te doen wat betreft zowel de politieke als de administratieve kant van de werkzaamheden van het Parlement; stelt voor dat deze audit ingaat op alle gebieden en indicatoren die in de toolkit voor genderbewuste parlementen van het EIGE worden uitgewerkt, waarbij voor elk geanalyseerd gebied wordt vastgesteld welke regels gendergelijkheid bevorderen dan wel belemmeren, met de bedoeling het genderactieplan van het Parlement en de bijbehorende routekaart te actualiseren; dringt erop aan dat deze audit ook een gendereffectbeoordeling omvat van het invoeren van een vaste verplichting voor genderevenwicht in alle parlementaire structuren, met inbegrip van commissies, delegaties en werkbezoeken;

59.

wijst erop dat sommige gebieden die onder het genderactieplan en de bijbehorende routekaart vallen, inherent verbonden zijn met de politieke organisatie van de fracties en daarom een politieke beraadslaging met alle fracties vereisen; dringt aan op de oprichting van een tijdelijke werkgroep die valt onder de Conferentie van voorzitters, bestaande uit vertegenwoordigers van elke fractie en voorgezeten door de vaste rapporteurs van het Parlement voor gendermainstreaming, om sturing te geven aan de werkzaamheden op dat vlak, deze resolutie ten uitvoer te leggen en in voorkomend geval te coördineren met de groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid en diversiteit, het Bureau van het Parlement, FEMM en het netwerk voor gendermainstreaming; moedigt de fracties aan deze werkgroep tegen medio 2022 op te richten;

o

o o

60.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 188 van 12.7.2019, blz. 79.

(2)  PB C 61 E van 10.3.2004, blz. 384.

(3)  PB C 244 E van 18.10.2007, blz. 225.

(4)  PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 18.

(5)  PB C 212 E van 5.8.2010, blz. 32.

(6)  PB C 411 van 27.11.2020, blz. 13.

(7)  PB C 224 van 27.6.2018, blz. 96.

(8)  PB C 232 van 16.6.2021, blz. 48.

(9)  PB C 346 van 27.9.2018, blz. 192.

(10)  PB C 433 van 23.12.2019, blz. 31.

(11)  PB C 456 van 10.11.2021, blz. 208.

(12)  PB C 445 van 29.10.2021, blz. 150.

(13)  PB C 425 van 20.10.2021, blz. 98.

(14)  PB C 456 van 10.11.2021, blz. 191.

(15)  Ahrens, P., “Working against the tide? Institutionalizing Gender Mainstreaming in the European Parliament”, Gendering the European Parliament: Structures, Policies, and Practices, eds. P. Ahrens and A. L. Rolandsen, Rowman & Littlefield International, 2019, pp. 85-101 (Vechten tegen de bierkaai? De institutionalisering van gendermainstreaming in het EP. Structuren, beleid en werkwijzen.).

(16)  Overeenkomstig artikel 223 VWEU en de kieswet van de EU zoals vastgelegd in de Verkiezingsakte van 1976 betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, zoals gewijzigd in 2002 (PB L 278 van 8.10.1976, blz. 5).

(17)  Te vinden in de brochure “Vrouwen in het Europees Parlement” van 2021.

(18)  PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17.

(19)  PB C 323 van 11.8.2021, blz. 33.


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/150


P9_TA(2022)0073

Het EU-genderactieplan III

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over het EU-genderactieplan III (2021/2003(INI))

(2022/C 347/12)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW), en algemene aanbeveling nr. 30 over vrouwen in conflictpreventie-, conflict- en postconflictsituaties van 18 oktober 2013 van het VN-Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen,

gezien de Verklaring van Peking van 1995 en het actieprogramma van de vierde Wereldvrouwenconferentie alsmede de resultaten van de toetsingsconferenties ervan,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (CRPD), dat op 21 januari 2011 in de EU in werking is getreden overeenkomstig Besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (1),

gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2021, getiteld “Een Unie van gelijkheid: Strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030” (COM(2021)0101),

gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN, die in september 2015 is goedgekeurd, en de bijbehorende duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) en met name de doelstellingen 1, 4, 5, 8, 10 en 17,

gezien Verdrag nr. 100 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende gelijke beloning van 1951,

gezien Verdrag nr. 111 van de IAO betreffende discriminatie in arbeid en beroep van 1958,

gezien Verdrag nr. 190 van de IAO inzake het uitbannen van geweld en pesterijen op de werkvloer van 2019,

gezien Aanbeveling nr. 202 van de IAO inzake nationale socialebeschermingsniveaus van 2012,

gezien de vierde Conventie van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd van 12 augustus 1949,

gezien de resoluties 1325 (2000), 1820 (2008), 1888 (2009), 1889 (2009), 1960 (2010), 2106 (2013), 2122 (2013), 2242 (2015), 2467 (2019) en 2493 (2019) van de VN-Veiligheidsraad inzake vrouwen, vrede en veiligheid,

gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul) van 11 mei 2011,

gezien de Verdragen van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel van 16 mei 2005 en inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van 25 oktober 2007,

gezien de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (ICPD), die in 1994 in Caïro heeft plaatsgevonden, en het bijbehorende actieprogramma, alsmede de resultaten van de toetsingsconferenties ervan en de top van Nairobi van 2019 (ICPD+25) ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan van de Conferentie,

gezien de actieagenda van Addis Abeba van de derde internationale conferentie over de financiering van ontwikkeling van juli 2015,

gezien het gezamenlijke Spotlight-initiatief van de EU en de VN, dat zich richt op de uitbanning van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes,

gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 8, artikel 153, lid 1, en artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien de integrale strategie van de EU voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie van juni 2016,

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheid van 25 november 2020 getiteld “EU-genderactieplan (GAP) III — Een ambitieuze agenda inzake gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen in het externe optreden van de EU 2021-2025” (JOIN(2020)0017), en het bijbehorende gezamenlijke werkdocument getiteld “Objectives and Indicators to frame the implementation of the Gender Action Plan III (2021-25)” (SWD(2020)0284),

gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019, getiteld “De Europese Green Deal” (COM(2019)0640),

gezien Verordening (EU) 2021/522 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van een actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid (“EU4Health-programma”) voor de periode 2021-2027, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 282/2014 (2),

gezien de beleidsnota van de secretaris-generaal van de VN van 9 april 2020 getiteld “The Impact of COVID-19 on Women”,

gezien het verslag van het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties van 27 april 2020 getiteld “Impact of the COVID-19 Pandemic on Family Planning and Ending Gender-based Violence, Female Genital Mutilation and Child Marriage”,

gezien de in november 2020 gelanceerde mondiale strategie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) om baarmoederhalskanker uit te bannen als volksgezondheidsprobleem,

gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2020, getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152),

gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers,

gezien het actieplan van de EU inzake vrouwen, vrede en veiligheid 2019-2024, dat op 5 juli 2019 werd aangenomen,

gezien het Generation Equality Forum dat van 29 tot en met 31 maart 2021 in Mexico en van 30 juni tot en met 2 juli 2021 in Parijs heeft plaatsgevonden, en de aangekondigde toezeggingen om wereldwijd meer haast te maken met het bereiken van gendergelijkheid, alsook het “Global Acceleration Plan for Gender Equality” en het nieuwe “Compact on Women, Peace and Security and Humanitarian Action”, die naar aanleiding van het Forum werden gelanceerd,

gezien Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld (3),

gezien zijn resolutie van 31 mei 2018 over de tenuitvoerlegging van het gezamenlijk werkdocument (SWD(2015)0182) — Gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen: Het leven van meisjes en vrouwen veranderen via de externe betrekkingen van de EU 2016-2020 (4),

gezien zijn resolutie van 12 februari 2020 over een EU-strategie om wereldwijd een einde te maken aan vrouwelijke genitale verminking (5),

gezien zijn resolutie van 13 februari 2020 over de EU-prioriteiten voor de 64e zitting van de Commissie van de VN inzake de positie van de vrouw (6),

gezien zijn resolutie van 23 oktober 2020 over gendergelijkheid in het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU (7),

gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over het genderperspectief in de COVID-19-crisis en de periode na de crisis (8),

gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over de digitale kloof tussen vrouwen en mannen dichten: de deelname van vrouwen aan de digitale economie (9),

gezien zijn resolutie van 24 juni 2021 over het vijfentwintigjarig bestaan van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (ICPD25) (de top van Nairobi) (10),

gezien zijn resolutie van 24 juni 2021 over de situatie op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in de EU, in verband met de gezondheid van vrouwen (11),

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie internationale handel en de Begrotingscommissie,

gezien het gezamenlijk verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid (A9-0025/2022),

A.

overwegende dat gendergelijkheid een van de waarden van de Europese Unie is, alsmede een fundamenteel en universeel mensenrecht;

B.

overwegende dat gendergeweld in al zijn vormen, met name femicide, de meest extreme vorm van genderongelijkheid is; overwegende dat gendergeweld moet worden gezien als een extreme vorm van discriminatie en een schending van de mensenrechten;

C.

overwegende dat het noodzakelijk is de rechten van de vrouw te beschermen en stappen te nemen ter bestrijding van alle vormen van uitbuiting, geweld, onderdrukking en ongelijkheid tussen vrouwen en mannen; overwegende dat het ter voorkoming van gendergeweld nodig is om de gendernormen die ongelijkheden in stand houden, aan te vechten en deze, naast andere maatregelen, om te zetten in de vaststelling en uitvoering van doeltreffende wetgevingsmaatregelen en hervormingen;

D.

overwegende dat gendergeweld zowel de oorzaak als het gevolg is van stelselmatige ongelijkheden en van een ongelijke machtsverdeling; overwegende dat de bestrijding van geweld inzicht vereist in de oorzaken ervan en de factoren die ertoe bijdragen; overwegende dat genderongelijkheid diep verankerd is in maatschappelijke waarden die gebaseerd zijn op genderstereotypen; overwegende dat het betrekken van mannen en jongens bij gendergelijkheid zowel een doel als een vereiste is voor het verwezenlijken van duurzame en doeltreffende gelijkheid;

E.

overwegende dat geweld tegen vrouwen en meisjes verschillende en elkaar niet uitsluitende vormen aanneemt, waaronder cybergeweld; overwegende dat volgens schattingen meer dan de helft (58 %) van 14 000 vrouwen en meisjes in 31 landen online is geïntimideerd en misbruikt;

F.

overwegende dat vrouwen met overlappende identiteiten en kwetsbaarheden een groter risico lopen op geweld en intimidatie;

G.

overwegende dat het Spotlight-initiatief in gang is gezet door de EU en de Verenigde Naties om geweld tegen vrouwen en meisjes, onder meer op seksueel gebied, te bestrijden;

H.

overwegende dat seksuele uitbuiting een ernstige vorm van geweld is die vooral vrouwen en meisjes treft; overwegende dat de EU partnerlanden moet ondersteunen, zodat zij meer financiering beschikbaar stellen voor sociale bijstand en sociale diensten voor slachtoffers van mensenhandel en seksuele uitbuiting, met inbegrip van psychologische en sociale ondersteuning door specialisten, en gespecialiseerde diensten moeten invoeren die gericht zijn op de sociale en economische inclusie van kwetsbare vrouwen en meisjes om hen te bevrijden van seksuele uitbuiting;

I.

overwegende dat de toegang tot diensten inzake seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) universeel moet zijn; overwegende dat gezondheidsrechten, met name rechten betreffende de seksuele en reproductieve gezondheid, behoren tot de grondrechten van vrouwen die versterkt moeten worden en op geen enkele wijze mogen worden afgezwakt of ingetrokken; overwegende dat uitlatingen die een bedreiging vormen voor de bescherming van seksuele en reproductieve rechten zowel binnen de EU als daarbuiten in opmars zijn;

J.

overwegende dat vrouwen in al hun diversiteit te maken krijgen met stelselmatige intersectionele discriminatie op grond van ras, etniciteit, godsdienst of overtuiging, handicap, gezondheid, sociaal-economische achtergrond, status bij hun geboorte, leeftijd, klasse, vluchtelingen- of migratiestatus, seksuele gerichtheid en genderidentiteit, vormen van discriminatie die moeten worden erkend als belemmeringen voor de volledige uitoefening van de grondrechten;

K.

overwegende dat het van essentieel belang is voor wereldwijde kennis en governance om uitgesplitste en kwantificeerbare gegevens over genderongelijkheid te verzamelen, rekening houdend met intersectionele factoren;

L.

overwegende dat de rechten van vrouwen en meisjes onder druk staan en er in veel landen op de wereld, zowel in de EU als daarbuiten, steeds minder ruimte is voor maatschappelijke organisaties, in het bijzonder organisaties die vrouwenrechten verdedigen, feministische en basisorganisaties; overwegende dat er in de hele wereld sprake is van een zorgwekkende weerstand tegen vrouwen- en lhbtqi+-rechten, waarbij SRGR worden beperkt, en seksuele voorlichting en genderstudies worden verboden;

M.

overwegende dat het van het allergrootste belang is dat maatschappelijke organisaties die opkomen voor de rechten van vrouwen en meisjes in partnerlanden toereikende bevoegdheden en middelen krijgen, willen er nieuwe sociale houdingen en een consensus ontstaan die bevorderlijk zijn voor gendergelijkheid; overwegende dat actieve betrokkenheid van vrouwenorganisaties in het veld van het allergrootste belang is om GAP III met succes te kunnen uitvoeren;

N.

overwegende dat vrouwen en meisjes onevenredig zwaar getroffen worden door het steeds grotere aantal noodsituaties als gevolg van bijvoorbeeld gewapende conflicten, natuurrampen en klimaatverandering;

O.

overwegende dat de COVID-19-pandemie en de daaropvolgende lockdownmaatregelen ernstige gevolgen hebben gehad voor vrouwen en meisjes, en bestaande genderongelijkheden hebben verergerd, hetgeen met name gevolgen heeft gehad voor de toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, in het bijzonder SRGR, en voor het evenwicht tussen werk en privéleven; overwegende dat dit leidt tot een toename van gendergeweld en sociale en economische ongelijkheden;

P.

overwegende dat de pandemie vrouwen onevenredig heeft getroffen; overwegende dat ongeveer 70 % van de maatschappelijke en gezondheidswerkers die COVID-19 aan de frontlinie bestrijden, of het nu verpleegkundigen, artsen of schoonmakers betreft, vrouw is; overwegende dat vrouwen die thuis werken, werkloos zijn of deeltijds werken nog zwaarder onder druk zijn komen te staan, aangezien zij de meerderheid van de huishoudelijke taken en de zorg voor het gezin op zich zijn blijven nemen; overwegende dat de beschikbare gegevens erop wijzen dat het aantal vrouwen dat slachtoffer is geworden van geweld en/of intimidatie tijdens de COVID-19-lockdown is gestegen;

Q.

overwegende dat er gebrek is aan vrouwelijke studenten in het STEM-onderwijs (wetenschap, technologie, engineering en wiskunde);

R.

overwegende dat evenwichtige vertegenwoordiging, deelname en invloed van vrouwen en mannen in het politieke leven een eerste voorwaarde is voor een werkelijk democratische samenleving; overwegende dat de constructieve bijdrage van vrouwen en meisjes aan het voorkomen en oplossen van conflicten en aan de wederopbouw bevorderlijk is voor een duurzamere vrede;

S.

overwegende dat de bestrijding van ongelijkheden van fundamenteel belang zal zijn voor het herstel na de COVID-19-pandemie; overwegende dat de participatie, de vertegenwoordiging en het leiderschap van vrouwen en meisjes voorrang moeten krijgen bij het uitwerken, uitvoeren en evalueren van dergelijke maatregelen;

T.

overwegende dat de eerbiediging van de menselijke waardigheid en van gendergelijkheid nog steeds een uitdaging is; overwegende dat geen enkel land in de wereld vóór 2030 in de buurt van gendergelijkheid zal komen;

U.

overwegende dat GAP III moet dienen als kader voor een actieve bijdrage van het extern optreden van de EU in de strijd tegen genderongelijkheid; overwegende dat GAP III volledig moet worden uitgevoerd als belangrijk instrument om discriminatie en marginalisering te ontmoedigen en de rechten en waardigheid van vrouwen en meisjes te waarborgen, doordat het pleit voor de mainstreaming van gendervraagstukken in alle internationale samenwerkingsprogramma’s en de opname van gendergelijkheid in nationale plannen en strategieën in samenwerking met lokale partners en maatschappelijke organisaties;

V.

overwegende dat er moet worden gezocht naar een meer strategische, gecoördineerde en systematische benadering ten aanzien van de samenwerking tussen de EU en de lidstaten met betrekking tot gendervraagstukken in partnerlanden; overwegende dat de missies en delegaties van de EU een uiterst belangrijke rol spelen bij het uitvoeren van GAP III en dat de expertise van de personeelsleden van de delegaties en missies van groot belang is voor de succesvolle uitvoering ervan; overwegende dat de Commissie delegaties technische bijstand moet verlenen bij het opstarten van de nationale uitvoeringsplannen;

1.

is ingenomen met het nieuwe EU-genderactieplan III voor 2021-2025 en het pleidooi in het plan voor een wereld met gelijke kansen voor mannen en vrouwen als voortzetting van en voortbouwend op het werk van GAP II en de getrokken lessen en resultaten daarvan; is ingenomen met de verbetering, toezeggingen en alomvattende doelstellingen van GAP III, met name met zijn opwaardering van werkdocument tot een gezamenlijke mededeling, waar het Europees Parlement om heeft verzocht in zijn resolutie van 23 oktober 2020 over gendergelijkheid in het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU;

2.

is ingenomen met het inclusieve karakter van het raadplegingsproces dat is gevolgd bij het opstellen van GAP III en met het feit dat daarin rekening is gehouden met de aanbevelingen van het Parlement, de lidstaten, de contactpunten van de EU voor gendervraagstukken en in het bijzonder die van vrouwenrechtenorganisaties;

3.

betreurt het feit dat de Raad er niet in is geslaagd eenstemmigheid over de conclusies te bereiken als gevolg van bezwaren van vier lidstaten tegen het woord “gender”, wat de formele goedkeuring van het actieplan in de weg staat, en benadrukt dat dit duidelijke tekenen zijn van de achteruitgang op het gebied van gendergelijkheid en vrouwenrechten; pleit nogmaals voor de oprichting van een nieuwe Raadsformatie voor gendergelijkheid waarin de EU-ministers en -staatssecretarissen die verantwoordelijk zijn voor gendergelijkheid bijeenkomen om gendermainstreaming te bevorderen in al het EU-beleid, met inbegrip van het buitenlands en veiligheidsbeleid en het ontwikkelingsbeleid; dringt erop aan dat er moet worden gewerkt aan een gemeenschappelijk standpunt van de EU en aan krachtige maatregelen om de achteruitgang op het gebied van gendergelijkheid eensgezind aan de kaak te stellen;

4.

wijst erop dat de EU een belangrijke rol moet spelen bij de totstandbrenging van een wereld met gelijke kansen voor mannen en vrouwen door partnerlanden te ondersteunen bij het aanpakken van genderdiscriminatie; verzoekt de EU het goede voorbeeld te geven en dringt er bij de zes lidstaten die het Verdrag van Istanbul nog steeds niet hebben geratificeerd en uitgevoerd op aan dit zo snel mogelijk te doen; roept de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) op om in het kader van zijn politieke dialoog met de partnerlanden van de Raad van Europa de ratificatie van het Verdrag van Istanbul te bevorderen;

5.

veroordeelt de terugtrekking van Turkije uit het Verdrag van Istanbul ten stelligste; is van mening dat de opzegging van het Verdrag van Istanbul opnieuw twijfels doet rijzen over de status van Turkije als kandidaat voor het EU-lidmaatschap;

Een doeltreffender engagement van de EU en doelmatige uitvoering

6.

roept op tot de volledige uitvoering en prioritering van GAP III op ieder gebied van het extern optreden van de EU door middel van een gendertransformatieve en intersectionele aanpak met betrekking tot zowel de geografische dekking als de actieterreinen van GAP III, alsmede de mainstreaming van de genderdimensie in alle gebieden van het extern optreden, of het nu om handel, ontwikkelingsbeleid, humanitaire hulp, veiligheid of sectoren als energie en landbouw gaat; herhaalt dat bij maatregelen ter uitvoering van GAP III de noodzaak om de onderliggende oorzaken van genderongelijkheden aan te pakken leidend moet zijn en dat de maatregelen de zinvolle deelname van mannen, vrouwen en achtergestelde groepen mogelijk moeten maken, en dat onder meer beperkte financiering en onderbezetting fundamentele belemmeringen vormen voor de uitvoering van de EU-doelstellingen op het gebied van gendergelijkheid en gendermainstreaming; herhaalt dat bij elke inspanning om de doelstellingen van GAP III te verwezenlijken rekening moet worden gehouden met de diversiteit van vrouwen; wijst er nogmaals op dat GAP III moet zorgen voor beleidssamenhang ten aanzien van ontwikkeling door middel van systematische gendereffectbeoordelingen om de negatieve effecten van het EU-beleid op de rechten van vrouwen en meisjes en op gendergelijkheid te vermijden; verzoekt de Commissie de noodzakelijke praktische en politieke instrumenten te verschaffen om te zorgen voor een soepele omzetting van de beginselen van GAP III in acties en praktijken; verzoekt de EU ambitieus te zijn bij het bevorderen van doelstellingen die leiden tot de eerbiediging van de mensenrechten en echte gendergelijkheid onder de externe partners met wie de EU wil samenwerken;

7.

vraagt dat er een uitgebreid en alomvattend opleidingsprogramma wordt opgezet om de uitvoering van GAP III te ondersteunen, met name op het gebied van gendermainstreaming, genderbudgettering en gendereffectbeoordelingen, alsook gendergeweld; benadrukt het belang van investeringen in kennis, middelen en interne expertise met betrekking tot gendergelijkheid bij EU-delegaties zodat zij GAP III naar behoren kunnen uitvoeren; dringt erop aan deze opleidingsprogramma’s zoveel mogelijk af te stemmen op de lokale en nationale context waarbinnen GAP III wordt uitgevoerd; pleit ervoor dat lokale partners die dat willen gemakkelijk en kosteloos gebruik kunnen maken van deze cursussen en aanverwante instrumenten;

8.

benadrukt dat de resultaten van GAP III regelmatig, extern en onafhankelijk moeten worden beoordeeld, op elk niveau en in elke fase, in het licht van de vastgestelde doelgerichte en meetbare doelstellingen, en dat de inbreng van het maatschappelijk middenveld, ngo’s en andere relevante belanghebbenden ter plaatse op transparante en inclusieve wijze in aanmerking moet worden genomen; vraagt om de stelselmatige uitvoering van grondige genderanalyses, met gebruikmaking van genderbewuste en naar sekse opgesplitste indicatoren en statistieken; dringt erop aan dat bij de beoordeling van GAP III de uitvoering van al het EU-beleid dat relevant is voor het extern optreden van de EU wordt geëvalueerd; pleit ervoor in GAP III overzichtelijke instrumenten op te nemen waarmee het bedrag kan worden bijgehouden dat in totaal wordt uitgegeven aan gendergelijkheid en waarmee de kwalitatieve effecten van deze initiatieven op de bevordering van gendergelijkheid kunnen worden beoordeeld; verwacht dat de ontbrekende specifieke en meetbare uitgangswaarden, indicatoren, acties en streefdoelen onverwijld worden opgenomen in het werkdocument, samen met routekaarten en tijdschema’s voor alle doelstellingen; benadrukt het belang van de programmering van het instrument “Europa in de wereld”, die een uitgelezen gelegenheid vormt om de doelstellingen van GAP III handen en voeten te geven;

9.

roept de missies en delegaties van de EU, de lidstaten en lokale en regionale overheden op om nauw samen te werken bij de uitvoering van GAP III, met gebruikmaking van alle diplomatieke middelen en programma-instrumenten die hun ter beschikking staan, door middel van adequate richtsnoeren die via de delegaties zijn ontwikkeld en gedeeld; herinnert eraan dat gendercontactpunten een sleutelrol spelen en dringt erop aan hun rol en zichtbaarheid te versterken; is ingenomen met de invoering van de nationale uitvoeringsplannen en dringt erop aan dat alle nationale uitvoeringsplannen openbaar worden gemaakt en vertaald om de toegankelijkheid voor het lokale maatschappelijk middenveld en basisorganisaties te waarborgen;

10.

vraagt de Commissie de synergieën met de VN, partnerlanden en internationale belanghebbenden te versterken en gezamenlijk internationale doelstellingen te bevorderen en te verwezenlijken in verband met gendergelijkheid in de Agenda 2030 en de SDG’s daarvan, in de verklaring van Peking en het bijbehorende actieprogramma, en in het actieprogramma van de ICPD en de toetsingsconferenties daarvan;

11.

dringt aan op het aangaan van nauwe betrekkingen met lokale maatschappelijke organisaties, met name organisaties die zich inzetten voor de bescherming van de rechten van vrouwen en meisjes, onder wie vrouwen en meisjes uit kwetsbare gemeenschappen, en met ministeries en regionale en lokale overheden in partnerlanden, teneinde de doeltreffendheid en de eigen verantwoordelijkheid van de landen bij de uitvoering van GAP III en de bijbehorende nationale uitvoeringsplannen te vergroten; dringt voorts aan op een jaarlijkse beleids- en politieke dialoog met het Europees Parlement over de uitvoering van GAP III, waarbij belanghebbenden en met name lokale autoriteiten, het maatschappelijk middenveld en vrouwenorganisaties worden betrokken; roept de missies en delegaties van de EU nogmaals op een inhoudelijke dialoog aan te gaan met maatschappelijke organisaties, en informatie te verstrekken en uit te wisselen over de manier waarop hun inbreng is gebruikt en omgezet in genderbeleid;

12.

is ingenomen met de aandacht in GAP III voor jongeren als aanjagers van verandering; verzoekt de EU ervoor te zorgen dat vrouwen en meisjes, alsook vrouwenrechten- en basisorganisaties, met name door meisjes en jongeren geleide organisaties en door vrouwen geleide eerstelijnshulpverlening, door middel van financiering en opleiding op zinvolle wijze deelnemen aan en een leidende rol spelen bij de uitvoering van GAP III in hun land; wijst nogmaals op het belang en de meerwaarde van de expertise van en langdurige samenwerking met lokale activisten, basisorganisaties en/of andere deskundigen en belanghebbenden op het gebied van gendervraagstukken, zodat genderprojecten kunnen worden afgestemd op de lokale sociaal-economische en culturele context;

13.

dringt aan op een intensievere en systematische samenwerking tussen de belanghebbenden die betrokken zijn bij de uitvoering van GAP III, onder meer tussen de directoraten-generaal van de Commissie; moedigt de lidstaten en EU-delegaties sterk aan lokale en regionale overheden als belangrijke actoren in het kader van het ontwikkelingsbeleid te beschouwen aangezien zij de democratische laag vormen die het dichtst bij de burger staat en de beste uitgangspositie hebben om gendergelijkheid en duurzame ontwikkeling te bevorderen; wijst erop dat er nauw moet worden samengewerkt met plattelandsgemeenschappen en gemeenschapsleiders om de reikwijdte van gendergelijkheidsprogramma’s in perifere gebieden te vergroten;

14.

pleit ervoor een specifiek streefdoel op te nemen voor de financiering van vrouwenrechtenorganisaties en het maatschappelijk middenveld; dringt aan op meerjarige, flexibele, rechtstreekse, adequate en toereikende financiering voor lokale maatschappelijke organisaties en netwerken in al hun diversiteit, met name die welke zich inzetten voor de bescherming van de rechten van vrouwen, meisjes en andere kwetsbare gemeenschappen, en voor mensenrechtenorganisaties die werken aan de verbetering van het rechtskader van landen; verzoekt de Commissie vereenvoudigde financieringsmechanismen en -praktijken voor te stellen om kleinere basisorganisaties toegang te geven tot EU-financiering voor gendergelijkheid; veroordeelt alle vormen van onderdrukking van vrouwenactivisten, onder wie verdedigers van de mensenrechten van vrouwen, en roept alle regeringen op het maatschappelijk middenveld te beschermen en te ondersteunen en ermee samen te werken;

15.

wijst erop dat verdedigers van de mensenrechten van vrouwen in een bijzonder kwetsbare positie verkeren, met name in conflictgebieden en in conflict- en postconflictsituaties; is ingenomen met het pleidooi voor samenwerking met en bevordering van een veilige omgeving voor verdedigers van de mensenrechten van vrouwen en vraagt de Commissie hen te beschermen door middel van passende maatregelen en mechanismen, in combinatie met de toewijzing van toereikende middelen aan de EU-delegaties;

16.

verzoekt de EU-delegaties de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers streng toe te passen in verband met activisten die opkomen voor de rechten vrouwen, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting om verslag uit te brengen over overheidsorganen die zich schuldig maken aan schendingen van de mensenrechten, en activisten zo nodig legale trajecten te bieden; verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) jaarlijks verslag uit te brengen aan het Parlement over de uitvoering van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers;

17.

onderstreept dat voor een doeltreffende uitvoering van GAP III toereikende financiering via het programmeringsproces van de EU nodig is; dringt er sterk op aan GAP III beter af te stemmen op andere initiatieven, zoals het Spotlight-initiatief, waarvan de begroting moet worden verhoogd en de doeltreffendheid moet worden verbeterd in overeenstemming met de recente tussentijdse evaluatie, en door lering te trekken uit de nieuwe omstandigheden als gevolg van de COVID-19-pandemie; is ingenomen met het Spotlight-initiatief en de doelstelling ervan om alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes uit te bannen; pleit ervoor de voor het Spotlight-initiatief gereserveerde middelen te vernieuwen wanneer het huidige programma in 2022 afloopt en het programma te verlengen tot aan het einde van de volledige meerjarige financieringsperiode en in alle subregio’s;

18.

benadrukt dat SDG 5 de verwezenlijking van gendergelijkheid en empowerment van alle vrouwen en meisjes behelst en dat deze SDG horizontaal moet worden geïntegreerd in de verschillende gebieden waarop de EU handelingsbevoegdheid heeft; betreurt dat SDG 5 tot de drie SDG’s met de minste financiering behoort; stelt met voldoening vast dat gendergelijkheid in GAP III wordt beschouwd als horizontale prioriteit bij de beleids- en programmeringswerkzaamheden in het kader van het extern optreden van de EU; herhaalt dat gendermainstreaming op passende wijze moet worden doorgevoerd in alle sectoren van het extern optreden van de EU en dat ervoor moet worden gezorgd dat de prioriteiten van “Europa in de wereld” in partnerlanden, alsook de initiatieven in het kader van Team Europa gendertransformatief zijn overeenkomstig GAP III, en met name in het geval van humanitaire hulp;

19.

juicht toe dat 85 % van alle nieuwe externe acties gender als belangrijke of voornaamste doelstelling moet hebben; is ingenomen met het voornemen van de Europese Commissie om ervoor te zorgen dat 5 % van haar nieuwe programma’s voor extern optreden gendergelijkheid als hoofddoelstelling heeft; is tevens ingenomen met het opnemen van ten minste één initiatief per land dat gendergelijkheid als hoofddoel heeft; herinnert eraan dat het streefdoel van 5 % al in 2019 werd gehaald en roept op tot meer ambitie, meer steun en concrete reservering van middelen voor het opnemen van op gender gerichte initiatieven in GAP III; dringt erop aan 20 % van de officiële ontwikkelingshulp (ODA) in elk land toe te wijzen aan programma’s die gendergelijkheid als een van de hoofddoelstellingen hebben; pleit voor het vaststellen van een specifiek streefdoel waarbij 85 % van de ODA-financiering van de EU bestemd moet zijn voor programma’s met gendergelijkheid als voornaamste of belangrijke doelstelling; verwacht en dringt er daarom bij de EU en de lidstaten op aan, dat zij zich ertoe verbinden geen ODA te besteden aan projecten die de resultaten op het gebied van gendergelijkheid ongedaan kunnen maken of in gevaar kunnen brengen; benadrukt dat de vastgestelde doelstellingen eveneens moeten worden gekwantificeerd aan de hand van specifieke financiering en niet alleen als een percentage van alle programma’s;

20.

dringt er bij de Commissie en de EDEO op aan het goede voorbeeld te geven en zich te concentreren op hun eigen interne structuren; wijst op het belang van genderresponsief leiderschap bij de verwezenlijking van gendergelijkheid en de correcte uitvoering van GAP III; is ingenomen met de toezegging dat er zal worden gezorgd voor genderevenwicht bij het management op het hoofdkwartier van de EDEO en in de externe diensten van de Commissie, de EU-delegaties en missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB); betreurt evenwel dat de EDEO het streefdoel van 50 % vrouwen in leidende posities nog lang niet heeft bereikt en verzoekt de huidige HV/VV gendergelijkheid zoals gepland op alle niveaus volledig door te voeren; is ingenomen met de toezegging om opleidingen op het gebied van gendergelijkheid en GAP III te verzorgen voor alle leidinggevenden op het hoofdkantoor en bij de EU-delegaties, en dringt erop aan deze maatregel verplicht te stellen en uit te breiden tot al het personeel dat werkzaam is op het gebied van het extern optreden van de EU;

21.

merkt op dat de EDEO het voortouw moet nemen door gender een essentieel onderdeel van het extern optreden te maken, en dat de dienst de EU-delegaties moet stimuleren en politiek moeten ondersteunen om hetzelfde te doen op het niveau van de partnerlanden; benadrukt dat in de opdrachtbrieven en functiebeschrijvingen van delegatiehoofden specifiek moet worden verwezen naar gendergelijkheid en de uitvoering van GAP III, en dat het belangrijk is dat EU-delegaties en lidstaten systematisch samenwerken en elkaar raadplegen om ervoor te zorgen dat GAP en de gendertransformatieve, op mensenrechten gebaseerde, intersectionele benadering ervan volledig worden geïntegreerd in de planning van de meerjarige indicatieve programma’s; is ingenomen met de toezegging in het kader van GAP III dat alle externe diensten van de EU-delegaties en op het hoofdkantoor beschikken over genderadviseurs/contactpersonen of contactpunten voor gendervraagstukken, maar wijst erop dat het hierbij moet gaan om personen in een voltijdse functie die over voldoende middelen beschikken om hun taken uit te voeren; pleit er nogmaals voor ook genderadviseurs aan te stellen bij militaire missies in het kader van het GVDB;

22.

verzoekt de Commissie en de EDEO relevante personeelsgegevens te verzamelen, uitgesplitst naar geslacht, om het aantal voordrachten, kandidaten op de shortlist, selecties, contractverlengingen en duur van de aanstelling, naast andere criteria, te evalueren, en de voortgang bij te houden, alsook gesystematiseerde gesprekken te voeren met vrouwen en personen die tot een achtergestelde groep behoren over de redenen waarom zij een bepaalde functie neerleggen;

23.

betreurt dat het belangrijke vraagstuk van diversiteit onder de verantwoordelijkheid van de EDEO-adviseur inzake gender en diversiteit valt, en roept de EDEO op het nodige belang toe te kennen aan zowel gendergelijkheid als de agenda voor vrouwen, vrede en veiligheid, alsook aan diversiteit en inclusie, en om voor elk van deze vraagstukken een functie in het leven te roepen en deze functies en de mandaten, middelen en bevoegdheden ervan te versterken; pleit voor de aanstelling van een specifieke genderadviseur bij elk EDEO-directoraat, die direct rapporteert aan de EDEO-adviseur inzake gender en diversiteit, en voor nauwe samenwerking tussen het personeel van die directoraten en het Europees Instituut voor gendergelijkheid;

24.

benadrukt dat gendergelijkheid een mensenrecht is, dat cruciaal is voor duurzame ontwikkeling en slimme economieën en dat zowel vrouwen als mannen in al hun diversiteit ten goede komt, met inbegrip van de lhbtqi+-gemeenschap; merkt op dat genderongelijkheid wordt verergerd door andere vormen van ongelijkheid; benadrukt dat ongelijkheden aanzienlijke sociaal-economische gevolgen hebben voor de hele samenleving en dat belanghebbenden die zich verzetten tegen verandering hier rekening mee zouden moeten houden; herhaalt dat de toezeggingen van de EU meer effect sorteren als de EU bij haar optreden een intersectionele benadering van gendergelijkheid volgt; verzoekt nogmaals dat er bij alle acties van de EU rekening wordt gehouden met intersectionele identiteiten en discriminatie en dat wordt erkend dat vrouwen en meisjes in al hun diversiteit niet op gelijke wijze door genderongelijkheid worden getroffen;

25.

is ingenomen met het opnemen in GAP III van intersectionaliteit als kernbeginsel maar betreurt het ontbreken van streefdoelen, indicatoren en specifieke acties om deze uit te voeren; benadrukt de inzet van de Commissie en de EDEO om lhbtqi+’ers te beschermen en hen in staat te stellen hun rechten overal ter wereld te doen gelden;

26.

is er verheugd over dat in GAP III wordt verwezen naar het potentieel van het EU-toetredingsproces om gendergelijkheid in kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten te bevorderen; benadrukt de noodzaak van een sterke beleidsdialoog en technische bijstand om gendergelijkheid in het uitbreidings- en nabuurschapsbeleid te integreren; roept de Commissie en de EDEO op meer gebruik te maken van toetredingsonderhandelingen als hefboom om uitbreiding ten goede te laten komen aan vrouwen;

27.

verwelkomt het feit dat in GAP III de buitengewone kwetsbaarheid van vrouwen en meisjes in een migratiesituatie aan de orde wordt gesteld; vraagt bijzondere aandacht voor de situatie van vrouwen en meisjes die onderweg zijn of zich op migratieroutes of in kampen bevinden, en dringt er met name op aan dat wordt gewaarborgd dat zij toegang hebben tot water, sanitaire voorzieningen en hygiëne, SRGR en kraamzorg;

Zeven actiegebieden

Alle vormen van gendergeweld uitbannen

28.

juicht toe dat GAP III in de eerste plaats gericht is op de uitbanning van alle vormen van gendergeweld; roept op tot een verbeterd, gecoördineerd en holistisch optreden ter bestrijding van feminicide en elke vorm van gendergeweld, zowel online als offline, met name in conflict- en noodsituaties waarin vrouwen en meisjes extra kwetsbaar zijn en met de nadruk op vrouwen en meisjes die vaker het slachtoffer van geweld zijn, zoals vrouwen en meisjes met een handicap; benadrukt dat met partnerlanden moet worden samengewerkt om alle vormen van gendergeweld strafbaar te stellen;

29.

dringt erop aan dringend actie te ondernemen om de onderliggende oorzaken van geweld tegen vrouwen en meisjes aan te pakken, aan de hand van een gendertransformatieve en intersectionele benadering, met name gezien de aanzienlijke toename van feminicide en andere vormen van gendergeweld tegen de achtergrond van de pandemie; is ingenomen met de nadruk die door de Commissie wordt gelegd op preventie door schadelijke gendernormen aan te vechten; benadrukt in dit verband hoe belangrijk het is om samen met partnerlanden en maatschappelijke organisaties de strijd aan te binden met genderstereotypen op alle terreinen van het maatschappelijk leven; verzoekt EU-delegaties en lidstaten alle mogelijke diplomatieke middelen in te zetten voor het bevorderen van nieuwe wetgeving die voorziet in structurele gendergelijkheid in ieder opzicht;

30.

herinnert eraan dat de verplichte opleiding voor alle personeelsleden binnen de EDEO, de Commissie, de EU-delegaties en de missies en -operaties in het kader van het GVDB ook uitgebreide programma’s moet omvatten voor de herkenning van slachtoffers van conflictgerelateerd seksueel en/of gendergeweld, alsmede preventieprogramma’s, naast de opleiding voor al het EU-personeel, met inbegrip van militairen en politiemensen; dringt er bij de EU op aan alle mogelijke middelen aan te wenden om ervoor te zorgen dat daders van groepsverkrachtingen ten tijde van oorlog worden aangegeven, geïdentificeerd, vervolgd en gestraft overeenkomstig het internationaal strafrecht; herinnert eraan dat het Statuut van Rome een permanent rechtskader biedt om seksueel en gendergeweld uitvoerig te benaderen als misdaad tegen de menselijkheid en roept de EU derhalve op het onafhankelijke en cruciale werk van het Internationaal Strafhof zowel politiek als financieel actief te ondersteunen; is ingenomen met de opname van seksueel en gendergeweld in de criteria voor het opleggen van sancties in het kader van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten, en moedigt de lidstaten aan hier effectief gebruik van te maken;

31.

benadrukt dat gedwongen huwelijken en kindhuwelijken schendingen van de mensenrechten vormen die meisjes extra kwetsbaar maken voor geweld en misbruik; herinnert eraan dat vrouwelijke genitale verminking (VGV) internationaal erkend is als een mensenrechtenschending met 200 miljoen slachtoffers wereldwijd en 500 000 slachtoffers alleen al in de EU, en dat jaarlijks ten minste drie miljoen meisjes het risico lopen genitale verminking te ondergaan; onderstreept dat VGV en gedwongen huwelijken de persoonlijke waardigheid van vrouwen aantasten; vraagt met betrekking tot VGV en gedwongen huwelijken om een aanpak waarbij voorlichting en preventie elkaar aanvullen, met name in conflict- en noodsituaties; verzoekt de Commissie te zorgen voor een coherente langetermijnstrategie om VGV binnen en buiten de EU een halt toe te roepen door middel van verbeterde synergieën tussen interne en externe programma’s van de EU; herhaalt zijn oproep om maatregelen ter voorkoming van VGV op te nemen in alle beleidsterreinen in zijn externe optreden;

32.

herinnert eraan dat de slachtoffers van mensenhandel en seksuele uitbuiting voornamelijk vrouwen en meisjes zijn; pleit voor meer leiderschap en toezicht van de zijde van de Commissie en de lidstaten en meer internationale samenwerking om een einde te maken aan de hierboven genoemde schadelijke praktijken die uitmonden in dergelijke vormen van slavernij; herinnert eraan dat de kwetsbaarheid van vrouwen voor mensenhandel en seksuele uitbuiting wordt verergerd in tijden van armoede, gewapend conflict en noodsituaties; pleit voor verdere integratie van de strijd tegen handel in vrouwen en meisjes met de doelstellingen van GAP III en voor meer synergieën met de EU-strategie voor de bestrijding van mensenhandel (2021-2025);

Toegang van vrouwen tot gezondheidszorg en seksuele en reproductieve rechten

33.

wijst er nogmaals op dat SRGR mensenrechten zijn en fundamentele onderdelen zijn van de menselijke waardigheid en de empowerment van vrouwen; maakt zich zorgen over de weerstand tegen gendergelijkheid en vrouwenrechten alsook de opkomst van vrouwonvriendelijke, conservatieve uitlatingen en groeperingen, waaronder religieuze groeperingen, hetgeen onder meer de toegang tot SRGR binnen en buiten de Europese Unie in het gedrang dreigt te brengen; wijst erop dat het terugdraaien van wetgeving over abortus een ondermijning vormt van de bescherming van de gezondheid, rechten en waardigheid van de vrouw, en de sociaal en economisch meest kwetsbare vrouwen aan grotere risico’s blootstelt; merkt op dat de EU wereldwijd een voorbeeld moet zijn op het gebied van de bevordering van SRGR, zonder dwang, geweld, discriminatie en misbruik; vraagt alle lidstaten derhalve om op hun grondgebied universele toegang tot SRGR te waarborgen;

34.

betreurt dat wereldwijd in veel gebieden de toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid, met inbegrip van veilige en legale abortus, ernstig ingeperkt en vaak gecriminaliseerd is; beklemtoont dat met name vrouwen die in armoede leven, op het platteland wonen of tot een minderheid behoren daarvan het slachtoffer zijn; onderstreept dat de aandacht moet uitgaan naar alle leeftijdsgroepen, waaronder ook meisjes en jongere vrouwen, en dat moet worden gezorgd voor relevante informatie, onderwijs en toegang tot SRGR, met inbegrip van prenatale zorg, veilige en legale abortus en anticonceptie; wijst erop dat het van groot belang is discriminerende normen ter discussie te blijven stellen die het voor vrouwen, meisjes en lhbtiq+-personen moeilijk maken gebruik te maken van hun SRGR, alsook stereotypen die de oorzaak zijn van discriminatie van gemarginaliseerde vrouwen tijdens hun bevalling;

35.

beklemtoont dat de beschikbaarheid van anticonceptiemiddelen in partnerlanden moet worden verbeterd, met name voor tienermeisjes; bevestigt dat alle vrouwen en tienermeisjes het recht hebben om hun eigen vrije en geïnformeerde keuzes te maken met betrekking tot hun SRGR; herinnert eraan dat de kwaliteit van de geboortezorg een belangrijke indicatie is voor het ontwikkelingsniveau van een land; is van mening dat de EU partnerlanden moet helpen het recht op gezondheid in de context van zwangerschap en bevalling te handhaven met behulp van de totstandbrenging van gedegen geboortezorgverlening waarmee het kindersterftecijfer en het aantal sterftegevallen ten gevolge van complicaties tijdens de bevalling doeltreffend worden verlaagd;

36.

vraagt om in het kader van GAP III hoge prioriteit te verlenen aan gendergelijkheid en SRGR binnen de humanitaire hulpverlening van de EU en de lidstaten, en ook aan verantwoordingsplicht en toegang tot de rechter en verhaalmogelijkheden in geval van schendingen van seksuele en reproductieve rechten en in geval van gendergeweld, zowel wat betreft de opleiding van humanitaire actoren als wat betreft financiering;

37.

vraagt om in het kader van GAP III meer belang te hechten aan SRGR, gezien de ernstige gevolgen van de pandemie voor vrouwen en meisjes in partnerlanden, en adequate, flexibele, continue en gerichte financiering te coördineren en aan hen toe te wijzen bij de programmering van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld; verzoekt de Commissie, de EDEO en de lidstaten SRGR als prioriteit te beschouwen bij het programmeringsproces van het externe optreden van de EU, ook waar sprake is van gezamenlijke programmering; onderstreept de cruciale functie van niet-gouvernementele organisaties als dienstverleners en pleitbezorgers op het gebied van SRGR;

38.

herinnert aan het belang van SRGR voor het lichaam en de autonomie van vrouwen en meisjes en dringt erop aan dat SRGR worden behandeld als een onderdeel van de volksgezondheid dat universeel en zonder discriminatie toegankelijk is; pleit voor universele toegang tot volledige, bij de leeftijd passende seksuele voorlichting, doeltreffende anticonceptie, preventie van hiv en soa’s, en veilige en legale abortus; dringt erop aan dat in programma’s voor seksuele voorlichting aandacht besteed wordt aan interpersoonlijke relaties, seksuele gerichtheid, gendergelijkheid, gendernormen, het voorkomen van gendergeweld en toestemming, en dat zij informatie verstrekken over de puberteit, de menstruatiecyclus, zwangerschap en bevalling, anticonceptie en de preventie van seksueel overdraagbare aandoeningen;

39.

benadrukt dat het nodig is om op het vlak van SRGR-gerelateerde activiteiten rekening te houden met leeftijd, bijvoorbeeld door de informatie en dienstverlening toegankelijk te maken voor jongeren; wijst erop dat de EU moet bevorderen dat partnerlanden deze onderwerpen in hun nationale volksgezondheidsplannen opnemen; roept de EU en de lidstaten op zich te verbinden aan de doelstellingen inzake SRGR van GAP III, en nationale uitvoeringsplannen op te stellen waarin voorrang wordt gegeven aan SRGR;

40.

acht het noodzakelijk dat toegang tot onderwijs op alle niveaus en in alle omstandigheden moet worden bevorderd om vroegtijdige huwelijken, tienerzwangerschappen en economische afhankelijkheid te beperken; pleit voor meer inspanningen om te voorkomen dat meisjes die moeder zijn geworden thuisblijven en het voor hen mogelijk te maken terug naar school te gaan en hun schoolloopbaan af te maken en de arbeidsmarkt op te gaan;

41.

dringt erop aan schoolverzuim onder meisjes tijdens hun menstruatie te voorkomen door de sanitaire voorzieningen, hygiënediensten en de voorzieningen voor menstruele hygiëne op scholen te verbeteren en door menstruatie-armoede aan te pakken en stigmatisering op dit vlak tegen te gaan, onder meer door te werken met vrouwen, meisjes, en mannen en jongens; dringt aan op meer synergieën tussen programma’s op het gebied van gezondheid, SRGR en water, sanitaire voorzieningen en hygiënediensten op scholen en persoonlijke ondersteuning voor meisjes;

42.

herinnert aan de intersectionele ongelijkheden en verschillen tussen vrouwen en mannen wat betreft de toegang tot en de kwaliteit van gezondheidszorg, gezien het gebrek aan genderresponsieve gezondheidszorg en diensten; pleit voor universele toegang tot informatievoorziening over, en tot de preventie, diagnose, zorg en behandeling van vrouwenziekten zoals endometriose en baarmoederhalskanker, en seksueel overdraagbare aandoeningen zoals hiv; verzoekt de Europese Unie steun te verlenen aan de uitvoering van de mondiale strategie van de WHO om baarmoederhalskanker uit te bannen;

43.

roept de partnerlanden op hun volksgezondheidssystemen adequaat te financieren en onderzoek te doen naar de gezondheid van vrouwen wereldwijd ter bevordering van de kennis over kwesties in verband met gender en geslacht op het gebied van ziektepreventie, diagnostiek, behandelingen en onderzoek; dringt er voorts op aan het publiek bewust te maken van gendergerelateerde gezondheidskwesties;

44.

benadrukt dat de lidstaten een volksgezondheidsbeleid moeten voeren waarin bijzondere nadruk ligt op gezondheidsbevordering en ziektepreventie, met de garantie van universele en kwalitatief hoogwaardige gezondheidszorg, en waarin de benodigde middelen beschikbaar worden gesteld om de voornaamste volksgezondheidsproblemen te bestrijden;

Economische en sociale rechten en gelijkheid, en autonomie voor vrouwen en meisjes

45.

herhaalt dat door de crisis en de economische en sociale gevolgen van de COVID-19-pandemie de toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt disproportioneel is verslechterd; herinnert de EU aan het belang en de noodzaak van steun voor de ontwikkeling en introductie van een intersectionele genderdimensie in alle COVID-19-herstelplannen in de partnerlanden en in alle initiatieven van Team Europa; wijst op de behoefte aan een genderbewuste respons op COVID-19 bij de uitvoering van GAP III om rekening te houden met de unieke omstandigheden van vrouwen en meisjes en kansen na de crisis te stimuleren; verzoekt de Commissie de genderdimensie en gendertransformatieve activiteiten te integreren in alle maatregelen in verband met de COVID-19-pandemie in partnerlanden, met inbegrip van de plannen en maatregelen voor herstel, en projecten, waaronder financiële projecten, op zo’n manier te ondersteunen dat rekening wordt gehouden met gendergelijkheid; onderstreept dat nieuwe financieringsvormen zoals “gender bonds” nationale economieën zouden kunnen doen heropleven terwijl tegelijkertijd ook de vrouwenemancipatie ermee wordt geholpen;

46.

is van mening dat werk centraal staat bij de bestrijding van ongelijkheid; steunt collectieve onderhandelingen als middel om niet alleen de arbeidsvoorwaarden te verbeteren, maar ook de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen aan te pakken;

47.

is verheugd over het feit dat de Commissie voornemens is om bij haar komende herziening van de verordening betreffende het schema van algemene tariefpreferenties naleving te eisen van de relevante IAO- en VN-verdragen betreffende gendergelijkheid; verzoekt de Commissie gendergelijkheid effectief op te nemen in alle hoofdstukken inzake handel en duurzame ontwikkeling en te garanderen dat handel en investeringen de genderongelijkheid niet verergeren; beklemtoont dat in alle effectbeoordelingen die verband houden met handel rekening moet worden gehouden met de standpunten van maatschappelijk organisaties;

48.

wijst erop dat financiële steun voor vrouwen gepaard moet gaan met opleiding, toegang tot informatie, vaardighedentraining van vrouwen en bewustmaking van hun grondrechten;

49.

verzoekt de Commissie en de lidstaten samen met partnerlanden te werken aan de preventie en aanpak van tegen vrouwen gerichte intimidatie op het werk, en om de ratificatie van het IAO-Verdrag inzake geweld en intimidatie (Verdrag nr. 190) te bevorderen;

50.

dringt erop aan om in het kader van GAP III de economische activiteit van vrouwen en hun toegang tot de nodige economische en sociale hulpmiddelen, middelen en sociale bescherming te bevorderen, vooral in noodsituaties; wijst erop dat de deelname van vrouwen aan de economie overal ter wereld belangrijk is voor duurzame ontwikkeling en duurzame en inclusieve economische groei, die onlosmakelijk verbonden zijn met het mondiale doel om armoede uit te bannen zoals geschetst in de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling; roept de Commissie en de lidstaten ertoe op genderresponsieve mechanismen voor sociale bescherming, met inbegrip van geldovermakingen, te ondersteunen en te bevorderen zodat de partnerlanden een grotere capaciteit krijgen om crises en externe schokken het hoofd te bieden;

51.

verzoekt de EU en de partnerlanden maatregelen te nemen om vrouwen beter inzetbaar te maken op de arbeidsmarkt en hen fatsoenlijke banen, toegang tot financiering en zakelijke kansen te bieden, onder meer door lokale door vrouwen geleide organisaties te ondersteunen en hun deelname aan vakbonden en werknemersorganisaties aan te moedigen; wijst erop dat het belangrijk is de toegang tot, bijvoorbeeld, microkredieten te bevorderen om de creativiteit en het ondernemerschap van vrouwen op kleinere schaal te faciliteren en stimuleren;

52.

wijst erop dat moet worden nagegaan in hoeverre andere, complementaire acties nodig zijn om de doeltreffendheid ervan te garanderen, zoals verschoond blijven van gendergeweld, toegang hebben tot waardig werk en betaalbare kinderopvang en ouderenzorg; verzoekt de EU en haar lidstaten moeders en vaders wereldwijd mondiger te maken en te beschermen, en met partnerlanden samen te werken om adequaat zwangerschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof te waarborgen, en praktische maatregelen te nemen om die bescherming te waarborgen, naast investeringen in kinderopvang en onderwijs;

53.

benadrukt dat de EU de totstandbrenging van een bindend instrument inzake bedrijfsleven en mensenrechten binnen het kader van de VN moet steunen, teneinde de uitoefening van de mensenrechten en de rechten van de vrouw volledig te waarborgen;

54.

verzoekt de Commissie en de lidstaten samen met partnerlanden te werken aan de financiering en bevordering van maatregelen om de onevenredige last van onbetaald werk op de schouders van vrouwen aan te pakken, en om acties te ondersteunen die vrouwelijke arbeidskrachten van de informele naar de formele economie helpen overstappen; onderstreept dat vrouwen en mannen de verantwoordelijkheid voor onbetaalde zorg en huishoudelijke taken gelijk moeten verdelen; pleit voor het zetten van concrete stappen voor de erkenning, inperking en herverdeling van onbetaalde zorg en huishoudelijk werk;

55.

pleit ervoor de rol van vrouwen in en hun bijdrage aan de economie en de maatschappij actief te bevorderen, en hierbij hun burger- en wettelijke rechten, met inbegrip van het recht op eigendom, toegang tot bankkrediet en het recht om actief te zijn in verschillende economische sectoren en in het politieke leven, te erkennen, vooral door genderresponsieve macro-economische beleidsmaatregelen te bevorderen; betreurt het feit dat het recht op gelijke beloning voor gelijk werk van gelijke waarde in veel omstandigheden niet vanzelfsprekend is, zowel binnen als buiten de EU, zelfs niet wanneer dit in de wet verankerd is, en benadrukt dat de onderliggende oorzaak van deze discriminatie moet worden aangepakt;

56.

onderstreept dat het van essentieel belang is dat de private sector haar bijdrage levert aan het behalen van de in GAP III vastgelegde doelstellingen en ter verantwoording wordt geroepen wanneer er tijdens bedrijfsactiviteiten schendingen van vrouwenrechten gepleegd zijn; verzoekt de Commissie het genderperspectief op te nemen in haar toekomstige wetgevingsvoorstel inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven;

57.

onderstreept dat de economische en sociale empowerment van vrouwen van cruciaal belang is met het oog op duurzame en inclusieve groei; roept op tot een alomvattende inzet om meisjes en vrouwen toegang te verlenen tot hoogwaardig onderwijs en training van vaardigheden, en doeltreffende hulpmiddelen die bijdragen tot hun toegang tot de arbeidsmarkt, met name in noodsituaties en wanneer er sprake is van ontheemding; beveelt partnerlanden ten zeerste aan om meer te investeren in hoogwaardig en inclusief onderwijs, met steun uit de EU-begroting; onderstreept dat begrotingssteun van de EU, waarvan de doeltreffendheid op het gebied van onderwijs is bewezen, de voorkeur blijft genieten als de manier om toegang tot inclusief en hoogwaardig onderwijs voor iedereen in ontwikkelingslanden mogelijk te maken; is ingenomen met het voornemen om het totale budget voor onderwijs te verhogen, waarbij 10 % van de begroting voor humanitaire hulp bestemd wordt voor de financiering van onderwijs in noodsituaties;

58.

benadrukt dat er steun nodig is voor aanzienlijke investeringen in de gezondheidszorg en het onderwijs, betaalbaar wonen en veilig, betaalbaar en toegankelijk openbaar vervoer, zowel in plattelands- als in stedelijke gebieden, teneinde tegemoet te komen aan de behoeften van de bevolking en een bijdrage te leveren aan de onafhankelijkheid, gelijkheid en emancipatie van vrouwen; herinnert eraan dat deze kwesties met name in fragiele en postconflictlanden onder de aandacht moeten komen, en dat de EU daar ook ontwikkelingsprojecten zal opzetten om het gebrek aan huisvesting, land en eigendomsrechten voor vrouwen aan te pakken;

59.

uit zijn bezorgdheid over de toegenomen digitale genderkloof in veel landen, waardoor gelijke toegang tot informatie en digitale diensten wordt belemmerd; benadrukt het belang van de bevordering van digitale geletterdheid, alsook de toegang tot en de betaalbaarheid van digitale hulpmiddelen en de toegang tot de arbeidsmarkt; pleit ervoor de financiering en beurzen gericht te verhogen zodat vrouwen en meisjes hoger onderwijs en beroepsopleidingen kunnen volgen, met name ter bevordering van digitale en technologische opleidingen onder vrouwen en van de participatie van vrouwen aan STEM-sectoren, en om door vrouwen geleide projecten te ondersteunen; is ingenomen met het feit dat met GAP III wordt gestreefd naar de dichting van de digitale kloof tussen vrouwen en mannen om een werkelijk inclusieve digitale transitie te bevorderen;

60.

herinnert eraan dat vrouwen, met name vrouwen die te maken hebben met intersectionele discriminatie, moeilijkheden kunnen ondervinden bij de toegang tot digitale diensten en de bijbehorende infrastructuur; dringt erop aan dat vrouwen en meisjes, met name als zij woonachtig zijn in plattelands- en afgelegen gebieden, betere, universele, veilige en beveiligde toegang krijgen tot digitale hulpmiddelen en training in het gebruik daarvan;

61.

beklemtoont dat openbare en particuliere dienstverlening via genderresponsieve digitale kanalen, technologieën en diensten (bijvoorbeeld e-overheid, digitale financiële diensten) die de inclusie en participatie van vrouwen en meisjes in de samenleving versterken, moet worden ondersteund; verzoekt de lidstaten de digitale uitsluiting van alle kwetsbare groepen in de samenleving aan te pakken en onderwijs in informatie- en communicatietechnologie voor deze groepen toegankelijk te maken, en daarbij rekening te houden met de verschillende factoren die bepalend zijn voor de toegang van vrouwen tot onderwijs en door gratis digitale toegangspunten op te zetten;

62.

vraagt dat de modernisering en digitalisering van bestuurlijke procedures in partnerlanden door de EU worden ondersteund, en er met name voor te zorgen dat al deze landen beschikken over betrouwbare registers van de burgerlijke stand waarin elke geboorte geregistreerd wordt;

63.

erkent dat noodsituaties, zoals gewapende conflicten en economische crises, en ontheemdingssituaties, het onderwijs en de opleiding van vrouwen en meisjes in gevaar brengen; herhaalt dat toegang van vrouwen tot bestaansmiddelen en arbeidskansen in noodsituaties ernstig wordt aangetast en benadrukt daarom dat in dergelijke gevallen de nodige middelen moeten worden toegewezen, met name aan lokale door vrouwen geleide organisaties en aan bestaande structuren, teneinde de structuren te verbeteren die de juiste ontwikkeling van hun onderwijs, vaardigheden en toegang tot banen op de lange termijn waarborgen;

64.

merkt op dat voedselonzekerheid vrouwen asymmetrisch treft en dat zij onevenredig minder grond, vee en andere activa bezitten; verzoekt de Commissie en de lidstaten steun te verlenen aan het streven naar gendergelijkheid in de voedsel- en landbouwsector, financiële kansen en toegang tot opleiding om de positie van vrouwen in de agrarische sector te versterken; wijst erop dat het belangrijk is steun te verlenen aan de inspanningen van partnerlanden op het gebied van wettelijke, beleidsmatige en institutionele hervormingen die bedoeld zijn om vrouwen gelijke rechten te geven op economische middelen, met name toegang tot en zeggenschap over land en andere vormen van eigendom;

65.

verzoekt de EU economisch en handelsbeleid te bevorderen dat in overeenstemming is met de SDG’s en de doelstellingen van GAP III; herinnert aan zijn eerdere standpunt over handel en gender als geformuleerd in zijn resolutie van 13 maart 2018 over gendergelijkheid in de handelsverdragen van de EU (12); dringt erop aan dat de EU handelsbeleid blijft ondersteunen en introduceren waarmee de sociaal-economische verschillen worden verkleind en een hoog niveau van bescherming en eerbiediging van de fundamentele vrijheden en de mensenrechten, met inbegrip van gendergelijkheid, wordt gewaarborgd;

66.

is ingenomen met het feit dat in GAP III wordt aangedrongen op de bevordering van gendergelijkheid via de handelspolitiek van de EU; dringt er bij de Commissie, de Raad en de EDEO op aan de opname van een specifiek genderhoofdstuk in alle handels- en investeringsovereenkomsten van de EU te bevorderen, met inbegrip van verbintenissen om gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen te bevorderen; verzoekt de Commissie het gendereffect van het handelsbeleid en de handelsovereenkomsten van de EU op te nemen in effectbeoordelingen vooraf en achteraf;

67.

onderstreept zijn eerdere standpunt waarin werd aangedrongen op een specifiek hoofdstuk over handel en gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in de komende actualisering van de associatieovereenkomst tussen de EU en Chili; neemt met belangstelling kennis van de vooruitgang die tijdens de onderhandelingen is geboekt inzake een handels- en genderhoofdstuk;

68.

verwijst naar zijn resolutie van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale normen en milieunormen in internationale handelsovereenkomsten (13);

69.

merkt op dat handelspolitiek niet genderneutraal is en dat een betere verzameling van gegevens uitgesplitst naar gender, in combinatie met heldere indicatoren, nodig is om de verschillende effecten van de handelspolitiek op vrouwen en mannen adequaat te beoordelen; verzoekt de EU en haar lidstaten nogmaals zich te laten inspireren door de toolkit die is ontwikkeld door de UNCTAD-conferentie inzake handel en ontwikkeling, en in effectbeoordelingen vooraf en evaluaties achteraf rekening te houden met de land- en sectorspecifieke gendereffecten van de handelspolitiek en handelsovereenkomsten van de EU; verzoekt de Commissie samen te werken met internationale partners, zoals de WTO, en plaatselijke autoriteiten en organisaties bij het verzamelen van gegevens, de analyse van de gevolgen van de handel voor vrouwen en het omzetten van gegevens in concrete voorstellen om de rol van vrouwen in het internationale handelssysteem te versterken en inclusieve economische groei te bevorderen; benadrukt dat een intensievere samenwerking tussen internationale organisaties zoals de WTO, het Internationaal Handelscentrum (ITC) en de VN, en de oprichting van netwerken bestaande uit universiteiten, maatschappelijke organisaties en parlementen, kan leiden tot een betere uitwisseling van goede praktijken en methoden voor gegevensverzameling, en tot de opneming van een genderperspectief in de handel; onderstreept dat genderkwesties niet beperkt mogen blijven tot het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling;

70.

verzoekt de Commissie actief deel te nemen aan de onlangs opgerichte informele WTO-werkgroep inzake handel en gender om te werken aan een sterke ministeriële verklaring tijdens de 12e Ministeriële Conferentie van de WTO, die als stappenplan voor de uitvoering van de Verklaring van Buenos Aires van 2017 zou kunnen dienen; onderstreept dat de informele werkgroep inzake handel en gender een eerste stap is op weg naar een meer permanent platform binnen de WTO om kwesties in verband met handel en gender te bespreken; verzoekt de Commissie proactief met andere WTO-leden te blijven samenwerken om bij te dragen aan de werkzaamheden van de informele werkgroep, en te onderzoeken of het mogelijk is een permanente werkgroep op te richten;

71.

herinnert aan zijn verzoek aan de Commissie ervoor te zorgen dat de interne adviesgroepen genderevenwichtig zijn samengesteld, dat hun toezichtstaak verder wordt uitgebreid, en dat er in het kader van elke vrijhandelsovereenkomst een commissie inzake Handel en Gender wordt opgericht om tekortkomingen vast te stellen;

72.

verzoekt de Commissie nauwkeurig de gevolgen te evalueren van handelsovereenkomsten voor sectoren met een hoog percentage vrouwelijke werknemers, zoals de kledingsector en kleinschalige agrarische ondernemingen; herinnert eraan dat de door COVID-19 veroorzaakte economische crisis deze sectoren zwaar heeft getroffen en het risico op toenemende ongelijkheid, discriminatie en uitbuiting van vrouwelijke werknemers heeft verergerd;

73.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat er voldoende middelen beschikbaar zijn, en bekend te maken hoeveel middelen ter beschikking worden gesteld, om de kernwaarde van gendergelijkheid in haar handels- en investeringsbeleid te bevorderen en ervoor te zorgen dat de secretariaten van de EU-instellingen die verantwoordelijk zijn voor de handelspolitiek en -onderhandelingen over de nodige kennis en technische capaciteit beschikken om het genderperspectief te integreren in het gehele proces van handelsonderhandelingen en beleidsvorming door in de instellingen en delegaties van de EU contactpunten voor genderkwesties in te richten;

74.

dringt erop aan in alle hoofdstukken inzake handel en duurzame ontwikkeling afdwingbare bepalingen op te nemen inzake de naleving van de fundamentele arbeidsnormen van de IAO en de relevante verdragen, met name Verdrag nr. 189 betreffende fatsoenlijk werk voor huishoudelijk personeel, Verdrag nr. 156 betreffende arbeiders met gezinsverantwoordelijkheid, CEDAW, Verdrag nr. 111 betreffende discriminatie op het gebied van arbeid en beroep, Verdrag nr. 100 betreffende gelijke beloning, en Verdrag nr. 190 betreffende geweld en intimidatie, en deze verdragen op te nemen in de lijst van verdragen in de SAP+-herziening;

75.

is ingenomen met de International Workshop Agreement (ISO/IWA 34) van de Internationale Organisatie voor normalisatie inzake mondiale definities in verband met vrouwelijk ondernemerschap, die tot doel heeft de beleidsvorming, gegevensverzameling en toegang tot capaciteitsopbouw, financiering en markten ten behoeve van de economische empowerment van vrouwen te vergemakkelijken;

76.

verwelkomt hetgeen tot nu toe bereikt is op het gebied van gender in het kader van het leenbeleid van de Europese Investeringsbank (EIB), en verzoekt de EIB haar inspanningen op te voeren en in het kader van haar externe leningenmandaat met name maximaal rekening te houden met de beleidsdoelstellingen van GAP III;

77.

beklemtoont dat het beleid van de EIB en andere relevante Europese instellingen voor ontwikkelingsfinanciering volledig afgestemd moet zijn op GAP III; verzoekt de EIB rekening te houden met de doelstellingen van GAP III wanneer zij steun verleent aan ondernemingen in partnerlanden, door middel van effectbeoordelingen die moeten worden verricht voor elk door de EIB gefinancierd project, en dringt aan op voortdurende monitoring van de activiteiten ter plaatse;

Aanmoedigen van participatie en leiderschap van vrouwen, meisjes en jonge vrouwen

78.

benadrukt het belang van leiderschap en participatie van vrouwen en meisjes op alle besluitvormingsniveaus en benadrukt dat gelijke deelname van vrouwen aan het openbare en politieke leven essentieel is voor goed bestuur en goede beleidsvorming; onderstreept dat het belangrijk is dat vrouwen, op alle niveaus van het externe optreden, aan beide kanten van de onderhandelingstafel vertegenwoordigd zijn; herhaalt dat wanneer vrouwen en meisjes even vaak de leiding hebben, hele gemeenschappen profiteren van betere en duurzamere oplossingen; stelt vast dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn op alle niveaus van het politieke en openbare leven en dat er maar langzaam vooruitgang wordt geboekt;

79.

roept op tot de financiering van programma’s die de opleiding, burgerlijke betrokkenheid en participatie van vrouwen bevorderen, met inbegrip van steun aan participatieve benaderingen op gemeenschapsniveau en specifieke educatieve activiteiten voor meisjes en jonge vrouwen, aangezien zij het vaakst gediscrimineerd worden; dringt aan op de inclusie van vrouwen op alle niveaus van besluitvorming, bestuur, leiderschap en machtsposities, via hervormingen van het openbaar bestuur, programma’s en activiteiten zoals netwerken, uitwisselingen, mentorschap en sponsoring, en pleit voor de opname van lokale vrouwenrechtenorganisaties en door vrouwen geleide humanitaire hulpverleners in de structuren voor humanitaire coördinatie en besluitvorming;

Vrouwen betrekken bij initiatieven voor vredesopbouw en veiligheid

80.

benadrukt het belang van de rol van vrouwen en het maatschappelijk middenveld voor het bevorderen van dialoog, het vormen van coalities, het bemiddelen in vredesonderhandelingen en het bieden van verschillende gezichtspunten op de betekenis van vrede en veiligheid, met name opvattingen over conflictpreventie en -oplossing en de heropbouw na conflicten; pleit ervoor dat de EU een grotere rol voor vrouwen bij vredeshandhaving en verdere vredesopbouw aanmoedigt, en vrouwen, jonge vrouwen en meisjes ondersteunt en erkent in hun rol als belangrijke aanjagers van verandering, en hen te steunen en beschermen; beklemtoont dat de eerbiediging en volledige verwezenlijking van de mensenrechten van vrouwen de grondslag vormen van een democratische en inclusieve samenleving;

81.

is ingenomen met de integratie van het EU-actieplan voor vrouwen, vrede en veiligheid in GAP III en pleit voor een doeltreffende uitvoering ervan; benadrukt de belangrijke functie van bestaande en succesvolle lokale initiatieven voor vredesopbouw onder leiding van vrouwen en vrouwelijke mensenrechtenverdedigers, en dringt er bij de EU op aan deze initiatieven te ondersteunen, te versterken en systematisch op te nemen in het overleg over vredesopbouw, in de coördinatie en in de besluitvorming;

82.

vraagt de EDEO om systematische conflictanalyses met een geïntegreerd genderperspectief te verrichten, op basis van genderanalyse en genderinclusieve conflictanalyse, met name ten aanzien van GVDB-missies en operaties en activiteiten uit hoofde van de Europese Vredesfaciliteit; benadrukt dat er voldoende middelen moeten zijn om de EU-expertise en -capaciteit voor het verrichten van risico- en conflictanalyses met een geïntegreerd genderperspectief op te bouwen en te vergroten, waarbij speciale aandacht moet uitgaan naar gendergelijkheid, en een betekenisvolle deelname van vrouwen en achtergestelde groepen moet worden gewaarborgd;

83.

wijst op het belang van een koppeling tussen het concept van menselijke veiligheid en de genderbenadering; roept de EU op het concept van menselijke veiligheid zoals bepaald in Resolutie 66/290 van de Algemene Vergadering van de VN op te nemen in de agenda voor vrouwen, vrede en veiligheid; dringt erop aan dat veiligheid gericht moet zijn op menselijke levens en de bescherming van levens tegen dreigingen zoals geweld, het ontbreken van onderwijs, gezondheidszorg, voedsel of economische onafhankelijkheid; roept de Commissie, de EDEO en de lidstaten op de ontwapeningsagenda van de VN te ontwikkelen en te bevorderen; dringt aan op een feministisch buitenlands beleid inzake ontwapening en non-proliferatie;

84.

wijst erop dat vrouwen onevenredig zwaar worden getroffen door conflictgerelateerd seksueel geweld en andere schendingen van de mensenrechten die straffeloos gepleegd worden, en dat zij ook een groter risico lopen slachtoffer te worden van mensenhandel; beklemtoont dat vrouwen en meisjes die slachtoffer zijn van seksueel geweld in conflictgebieden en -landen passende en holistische zorg en behandeling moeten ontvangen, en dat zij onmiddellijk een doeltreffende schadevergoeding moeten ontvangen; stelt vast dat dit systeem reeds functioneert op plekken waar het wordt toegepast en dat het ook helpt bij de herintegratie van deze slachtoffers in de maatschappij; wijst erop dat stigmatisering van de slachtoffers moet worden bestreden; pleit voor de continuïteit van steun voor maatregelen waarmee vrouwen in conflict- en noodsituaties worden voorzien van hulppakketten inzake SRGR, door financiering te verstrekken aan eerstelijnsorganisaties en door vrouwen geleide organisaties;

85.

wijst erop dat vrouwen en meisjes onevenredig worden getroffen door gewapende conflicten; betreurt het gebruik van seksueel geweld als oorlogswapen en acht het dringend nodig dit te bestrijden en tevens straffeloosheid tegen te gaan door de daders voor de rechter te brengen; beklemtoont eveneens dat vrouwen vaak de eerste slachtoffers zijn van ontheemding in conflictgebieden en dat zij vaak hun economische autonomie en hun toegang tot onderwijs of tot betrouwbare diensten inzake seksuele en reproductieve gezondheid kwijtraken; wijst erop dat mensen die ten gevolge van conflicten of natuurrampen ontheemd zijn toegang moeten hebben tot onderwijs en werkgelegenheid; verzoekt de Commissie en de lidstaten samen met partnerlanden en hun strijdkrachten te werken aan de waarborging van passende handhaving van het Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd met specifieke aandacht voor de preventie en bestraffing van seksueel geweld;

86.

betreurt het dat in GAP III geen aandacht wordt besteed aan het cultureel erfgoed in de diverse landen en aan de rol van vrouwen bij de bescherming en ontwikkeling daarvan; roept de Commissie en de EDEO op programma’s op te zetten die gericht zijn op de bescherming en erkenning van cultureel erfgoed en tradities die door vrouwen zijn ontwikkeld en die vaak onopgemerkt blijven, met name gedurende de gehele conflictcyclus;

Genderresponsief humanitair optreden

87.

betreurt dat de recente mededeling van de Commissie over het humanitaire optreden van de EU: nieuwe uitdagingen, zelfde beginselen (COM(2021)0110) onvoldoende rekening houdt met het genderperspectief in humanitaire contexten; verzoekt de Commissie meer concrete voorstellen te doen voor specifieke uitgaven, programma’s, tracering en beoordeling van gendergerelateerde activiteiten in humanitaire contexten, en maatregelen uit te werken voor de verdere ontwikkeling van aangepast en efficiënt genderresponsief humanitair optreden van de EU, gezien de kans die ligt besloten in een drieledige aanpak van humanitaire hulp, ontwikkeling en vrede om de rechten van vrouwen en meisjes te beschermen en gendergelijkheid in alle contexten te bevorderen;

Een groene en digitale samenleving opbouwen

88.

is ingenomen met de opname in GAP III van het prioritaire gebied klimaatverandering, aangezien klimaatverandering niet genderneutraal is, aangezien zij de bestaande genderongelijkheden versterkt, met name voor armen, jongeren en inheemse volkeren, en met name in kwetsbare omgevingen; prijst de vastberadenheid van de EU om genderkwesties in het kader van de groene transitie aan te pakken, gezien de intersectionele en onevenredige impact van klimaatverandering op vrouwen en meisjes, met name in ontwikkelingslanden; beklemtoont dat het nodig is om vrouwen en meisjes te betrekken bij het ontwerpen en uitvoeren van doeltreffende benaderingen van klimaatmitigatie en -aanpassing in partnerlanden, naar hen te luisteren en hen een stem te geven, en zodoende vorm te geven aan doeltreffende, gendertransformatieve klimaatactie; verzoekt de EU het goede voorbeeld te geven door onverwijld een genderperspectief en doelstellingen inzake gendergelijkheid op te nemen in de Europese Green Deal en aanverwante initiatieven;

89.

herhaalt dat gendergelijkheid een voorwaarde is voor duurzame ontwikkeling en voor het realiseren van een eerlijke en rechtvaardige transitie waarbij niemand achterblijft; herinnert derhalve aan zijn oproep om op de Europese Green Deal snel een “diplomatie van de Green Deal” te laten volgen, die stelselmatig teruggrijpt op een gender- en intersectioneel perspectief en waarbij vrouwen en meisjes, waaronder de vrouwen van inheemse volkeren, worden betrokken bij de strategische besluitvorming over de aanpassing aan klimaatverandering;

90.

benadrukt dat vrouwen en vrouwenorganisaties vooroplopen qua oplossingen en deskundigheid op het gebied van landbouw, klimaat, energie en het behoud van de biodiversiteit en dat zij bij de bestrijding van klimaatverandering in de frontlinie staan; roept ertoe op hen te ondersteunen door middel van toereikende en flexibele financiering, wettelijke kaderbepalingen, toegang tot land en tot middelen en samenwerking met de particuliere en de financiële sector; wijst nogmaals op de rol van genderresponsieve aanpassing, met inbegrip van klimaatslimme landbouw, rampenrisicovermindering, circulaire economie en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen;

91.

dringt erop aan dat vrouwen en meisjes betere toegang krijgen tot digitale hulpmiddelen en opleiding in het gebruik ervan, en dat er maatregelen worden genomen ter bevordering van het succes van vrouwen in STEM-beroepen;

92.

benadrukt dat sociale netwerken een bron zijn van gendergerelateerde discriminatie en pesterijen; benadrukt dat overheden meer moeten doen om deze netwerken beter te reguleren, samen met digitale platformen, teneinde gendergerelateerd cybergeweld en cyberpesten te bestrijden; erkent dat dit een groot obstakel vormt voor de toegang van vrouwen en meisjes tot digitale ruimten en hun online participatie, en dat dit de politieke participatie van meisjes en vrouwen ernstig belemmert, vooral voor vrouwen en meisjes met een intersectionele identiteit aangezien zij vaker melding maken van cyberintimidatie; dringt aan op doelgerichte beschermingsmechanismen voor vrouwen op het internet en dringt erop aan dat vrouwen worden betrokken bij het ontwerp, de vervaardiging en de ontwikkeling van toepassingen van artificiële intelligentie teneinde te strijden tegen de instandhouding van genderstereotypen en -vooroordelen; pleit voor de handhaving van passende bepalingen in het strafrecht waarmee misbruik, dreigementen, seksuele intimidatie, en het zonder toestemming delen van privébeelden op het internet worden tegengegaan;

93.

merkt op dat e-commerce het potentieel heeft meer vrouwelijke ondernemers met internationale markten te verbinden; verzoekt de Commissie evenwel vrouwen te ondersteunen bij het gebruik van nieuwe technologieën zoals blockchain die, dankzij een peer-to-peer-karakter, anonimiteit en efficiëntie, bepaalde vrouwen kan helpen discriminerende wettelijke en culturele handelsbelemmeringen te overwinnen, hun toegang tot financiering te verbeteren en onderdeel te worden van mondiale waardeketens;

Een echte Generatie Gelijkheid creëren

94.

wijst nogmaals op de prominente rol die de EU op multilateraal niveau moet spelen ten behoeve van feministische diplomatie, om uitvoering te geven aan internationale overeenkomsten op het gebied van de rechten en de empowerment van vrouwen en meisjes; verzoekt de EU, haar lidstaten, de Commissie en de EDEO zich ertoe te verbinden vooruitgang te boeken in de richting van een feministisch buitenlands, veiligheids- en ontwikkelingsbeleid dat een gendertransformatieve visie omvat, en van gendergelijkheid een centraal onderdeel van hun externe acties en prioriteiten te maken;

95.

is ingenomen met de 33 miljard EUR die regeringen wereldwijd, de particuliere sector en maatschappelijke organisaties tijdens het Generation Equality Forum in Parijs hebben beloofd; dringt aan op een internationaal en doeltreffend verantwoordingssysteem en verzoekt de Commissie de overeengekomen toezeggingen en de concrete uitvoering ervan jaarlijks te monitoren;

96.

herinnert aan de toezegging van de Commissie om 4 miljard EUR van de externe begroting aan vrouwen en meisjes te besteden en meer middelen uit te trekken voor vrouwenorganisaties; dringt erop aan dat deze toezeggingen worden verduidelijkt, adequaat worden gemonitord en in de praktijk worden omgezet, en dat er een duidelijke uitgangswaarde en streefcijfers worden vastgesteld;

97.

herinnert eraan dat de intergenerationele dialoog en de betrokkenheid evenals het engagement van mannen en jongens bij de bevordering van gendergelijkheid van cruciaal belang zijn voor het doorvoeren van een maatschappelijke verandering en het creëren van een echte Generatie Gelijkheid;

98.

is ingenomen met het feit dat binnen GAP III het belang wordt erkend om mannen en jongens actief te betrekken teneinde een verandering in sociale houdingen te bewerkstelligen en bijgevolg een bredere structurele verandering te bereiken; benadrukt dat het van belang is praktische manieren te scheppen om mannen en jongens in te zetten als aanjagers van verandering door aanvullende indicatoren en doelen vast te stellen in verband met de betrokkenheid van mannen en jongens en ervoor te zorgen dat GAP III ook voor hen positieve resultaten oplevert;

o

o o

99.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid.

(1)  PB L 23 van 27.1.2010, blz. 35.

(2)  PB L 107 van 26.3.2021, blz. 1.

(3)  PB L 209 van 14.6.2021, blz. 1.

(4)  PB C 76 van 9.3.2020, blz. 168.

(5)  PB C 294 van 23.7.2021, blz. 8.

(6)  PB C 294 van 23.7.2021, blz. 58.

(7)  PB C 404 van 6.10.2021, blz. 202.

(8)  PB C 456 van 10.11.2021, blz. 191.

(9)  PB C 456 van 10.11.2021, blz. 232.

(10)  PB C 81 van 18.2.2022, blz. 63.

(11)  PB C 81 van 18.2.2022, blz. 43.

(12)  PB C 162 van 10.5.2019, blz. 9.

(13)  PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 31.


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/168


P9_TA(2022)0074

De rechtsstaat en de gevolgen van het arrest van het HvJ-EU

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de rechtsstaat en de gevolgen van het arrest van het HvJ-EU (2022/2535(RSP))

(2022/C 347/13)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 2, artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 3, artikel 6, artikel 7, artikel 13, artikel 14, lid 1, artikel 16, lid 1, artikel 17, de leden 1, 3 en 8, artikel 19, lid 1, tweede alinea, en artikel 49 van het Verdrag betreffende Europese Unie (VEU), alsook de artikelen 265, 310, 317 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (1) (“verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat”),

gezien zijn resolutie van 25 maart 2021 over de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092, het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat (2),

gezien zijn resolutie van 10 juni 2021 over de situatie van de rechtsstaat in de Europese Unie en de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 inzake conditionaliteit (3),

gezien zijn resolutie van 8 juli 2021 over de opstelling van richtsnoeren voor de toepassing van het algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (4),

gezien zijn op 29 oktober 2021 ingestelde beroep wegens nalaten in zaak C-657/21, Parlement/Commissie, dat momenteel aanhangig is bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU),

gezien de verslagen van de Commissie over de rechtsstaat van 30 september 2020 (COM(2020)0580) en van 20 juli 2021 (COM(2021)0700),

gezien de conclusies van de Europese Raad van 11 december 2020,

gezien de jurisprudentie van het Hvj-EU en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens,

gezien de arresten van het HvJ-EU van 16 februari 2022 in de zaken C-156/21 en C-157/21 (5),

gezien de uitspraak van het HvJ-EU van 3 juni 2021 in zaak C-650/18, houdende verwerping van het beroep dat Hongarije had ingesteld tegen de resolutie van het Parlement van 12 september 2018 die de procedure voor het constateren van een duidelijk gevaar van een ernstige schending, door een lidstaat, van de waarden waarop de Europese Unie berust, in werking had gesteld (6),

gezien de beschikking van het HvJ-EU van 14 juli 2021 en zijn arrest van 15 juli 2021 (7), waarin wordt bepaald dat het tuchtstelsel voor rechters in Polen niet verenigbaar is met het EU-recht,

gezien zijn resolutie van 12 september 2018 over een voorstel houdende een verzoek aan de Raad om overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie te constateren dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending door Hongarije van de waarden waarop de Unie berust (8),

gezien het met redenen omklede voorstel van de Commissie van 20 december 2017 op grond van artikel 7, lid 1, VEU inzake de rechtsstaat in Polen: voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de constatering van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending, door de Republiek Polen, van de rechtsstaat (COM(2017)0835),

gezien zijn resolutie van 1 maart 2018 over het besluit van de Commissie om de procedure van artikel 7, lid 1, VEU in te leiden ten aanzien van de situatie in Polen (9),

gezien de brieven d.d. 17 november 2021 van de Commissie aan Polen en Hongarije ingevolge artikel 6, lid 4, van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat,

gezien artikel 132, lid 2, en bijlage VI van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Europese Unie berust op de in artikel 2 VEU verankerde waarden, namelijk eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren;

B.

overwegende dat overeenkomstig de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat, de rechtsstaat moet worden begrepen in het licht van de waarden en beginselen die zijn verankerd in artikel 2 VWEU, waaronder grondrechten en non-discriminatie; is van mening dat de Commissie alle instrumenten waarover zij beschikt, met inbegrip van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat, moet gebruiken om de aanhoudende schendingen van de democratie en de grondrechten overal in de Unie aan te pakken, met inbegrip van aanvallen op de mediavrijheid en journalisten, migranten, vrouwenrechten, de rechten van lhbtiq’ers en de vrijheid van vereniging en vergadering; verzoekt de Commissie op te treden en hiermee rekening te houden bij de toepassing van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat;

C.

overwegende dat het bestaan van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending van de in artikel 2 VEU verankerde waarden door een lidstaat niet alleen gevolgen heeft voor de lidstaat waar dit gevaar zich voordoet, maar ook gevolgen heeft voor de andere lidstaten, voor het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten, voor de Unie in haar geheel en voor de grondrechten van haar burgers krachtens het Unierecht;

D.

overwegende dat de in artikel 2 VEU vervatte waarden de identiteit zelf van de Europese Unie definiëren als een gemeenschappelijke rechtsorde en dat de Europese Unie derhalve deze waarden moet kunnen verdedigen, binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar bij de Verdragen zijn toegedeeld;

E.

overwegende dat de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat op 1 januari 2021 in werking is getreden en sinds die datum verbindend is in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk is in elke lidstaat;

F.

overwegende dat de toepasselijkheid, het doel en de werkingssfeer van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat in deze verordening duidelijk zijn omschreven; overwegende dat overeenkomstig artikel 17, lid 1, VEU de Commissie “[toeziet] op de toepassing van zowel de Verdragen als de maatregelen die de instellingen krachtens deze Verdragen vaststellen”;

G.

overwegende dat de afwezigheid van de voorzitter van de Commissie tijdens het plenaire debat op 16 februari 2022 aantoont dat de Commissie haar verplichting om, indien daarom wordt verzocht, voorrang te geven aan haar aanwezigheid tijdens de plenaire vergaderingen van het Parlement boven andere onverenigbare gebeurtenissen of uitnodigingen, zoals vastgelegd in het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie, niet ernstig neemt (10);

H.

overwegende dat voorzitter Von der Leyen in haar persverklaring van 16 februari 2022 heeft aangekondigd dat de Commissie, rekening houdend met de arresten van het Europees Hof van Justitie, in de komende weken richtsnoeren zal vaststellen om meer duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop de Commissie het mechanisme in de praktijk toepast;

I.

overwegende dat de toepassing van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat niet afhankelijk is van de vaststelling van richtsnoeren, die geen deel uitmaken van de verordening, en dat richtsnoeren de bedoeling van de medewetgevers niet mogen ondergraven, noch het toepassingsgebied van de verordening mogen wijzigen, uitbreiden of beperken;

J.

overwegende dat met de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat wordt beoogd de begroting van de Unie te beschermen tegen gevolgen die voortvloeien uit schendingen van de beginselen van de rechtsstaat;

K.

overwegende dat het onaanvaardbaar is dat de Commissie en de Raad sinds december 2021 hebben geweigerd in onderhandeling te treden over een interinstitutioneel akkoord inzake een enkel, op feiten gebaseerd en EU-breed mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten, zoals het Parlement in zijn wetgevingsinitiatief van 7 oktober 2020 heeft gevraagd (11);

L.

overwegende dat aan de drie door de voorzitter van de Commissie op 19 oktober 2021 genoemde voorwaarden voor de uitbetaling van de middelen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit aan Polen nog niet is voldaan;

M.

overwegende dat overeenkomstig artikel 319 VWEU het Europees Parlement “op aanbeveling van de Raad (…) aan de Commissie kwijting [verleent] voor de uitvoering van de begroting”;

N.

overwegende dat de oorlog in Oekraïne ons heeft herinnerd aan onze gedeelde plicht om de democratie, de rechtsstaat en onze waarden, zoals verankerd in artikel 2 VEU, doeltreffend te beschermen met alle middelen waarover wij beschikken;

O.

overwegende dat overeenkomstig artikel 234 VWEU het Europees Parlement het recht heeft te stemmen over een motie van afkeuring van de Commissie;

P.

overwegende dat de Commissie helaas heeft besloten zich te houden aan de niet-bindende conclusies van de Europese Raad van 11 december 2020, hoewel zij volledig onafhankelijk is en haar leden geen instructies vragen of aanvaarden van enige regering, instelling, orgaan of instantie (artikel 17, lid 3, VEU en artikel 245 VWEU), bovendien verantwoording aflegt aan het Europees Parlement (artikel 17, lid 8, VEU), en toeziet op de toepassing van zowel de Verdragen als de maatregelen die de instellingen krachtens deze Verdragen vaststellen (artikel 17, lid 1, VEU);

1.

is ingenomen met de arresten van het HvJ-EU van 16 februari 2022 (12) en zijn conclusies dat het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat in overeenstemming is met het EU-recht, waarbij de geschiktheid van de rechtsgrondslag en de verenigbaarheid van het regime met artikel 7 VEU en het beginsel van rechtszekerheid, alsook de bevoegdheden van de EU op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten worden bevestigd, en de conclusie dat de door Hongarije en Polen tegen de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat ingestelde beroepen moeten worden verworpen;

2.

verzoekt de Commissie dringend actie te ondernemen en het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat onmiddellijk toe te passen door een schriftelijke kennisgeving te zenden overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat, en het Parlement daarvan vervolgens direct op de hoogte te stellen, en verwacht dat alle voorvallen die binnen het toepassingsgebied van de verordening vallen in de 14 maanden na de inwerkingtreding ervan in januari 2021, deel uitmaken van de kennisgeving; onderstreept dat het hoog tijd is dat de Commissie haar taken als hoedster van de Verdragen vervult en onmiddellijk reageert op de aanhoudende ernstige schendingen van de beginselen van de rechtsstaat in sommige lidstaten, die een ernstig gevaar vormen voor de financiële belangen van de Unie met betrekking tot de eerlijke, rechtmatige en onpartijdige verdeling van EU-middelen, met name die in gedeeld beheer; waarschuwt dat verdere vertraging ernstige gevolgen kan hebben;

3.

benadrukt dat inactiviteit en een lakse aanpak van oligarchische structuren en de systematische schending van de rechtsstaat de hele Europese Unie verzwakken en het vertrouwen van haar burgers ondermijnen; onderstreept dat ervoor moet worden gezorgd dat het geld van de belastingbetaler nooit terechtkomt in de zakken van degenen die de gedeelde waarden van de EU ondermijnen;

4.

betreurt de ontoereikende reactie van de Commissie op de arresten van het Europees Hof van Justitie van 16 februari 2022, niettegenstaande haar toezegging om de richtsnoeren voor de toepassing van het rechtsstaatmechanisme definitief vast te stellen; herhaalt evenwel zijn standpunt dat de tekst van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat duidelijk is en geen aanvullende uitlegging vereist om te kunnen worden toegepast, en dat de medewetgevers de Commissie daartoe geen enkele bevoegdheid hebben verleend; onderstreept dat het HvJ-EU met name heeft erkend dat de lidstaten niet kunnen stellen dat zij niet in staat zijn om met voldoende nauwkeurigheid de essentiële inhoud en de uit de verordening voortvloeiende vereisten vast te stellen; benadrukt in dit verband dat het proces van de opstelling van richtsnoeren, die niet juridisch bindend zijn en geen deel uitmaken van de verordening, hoe dan ook niet mag leiden tot verdere vertraging bij de toepassing van de verordening, en wijst er met name op dat de Commissie de plicht heeft EU-wetgeving ten uitvoer te leggen, ongeacht het tijdschema voor verkiezingen in de lidstaten;

5.

merkt op dat in oktober 2021 het Parlement, overeenkomstig artikel 265 VWEU, zich tot het HvJ-EU heeft gewend in verband met het verzuim van de Commissie om te handelen en de verordening toe te passen, hetgeen in 2021 in twee resoluties was verzocht en volgde op de onbevredigende antwoorden van de Commissie en haar poging om tijd te rekken; herinnert eraan dat deze zaak (13) zich momenteel in het stadium van de schriftelijke procedure bevindt, waarbij de betrokken partijen — de Commissie en het Parlement — hun argumenten schriftelijk naar voren brengen; betreurt het feit dat de Commissie nog niet heeft gereageerd op de oproep van het Parlement om artikel 6, lid 1, van de verordening in werking te stellen en geen schriftelijke kennisgevingen aan de betrokken lidstaten heeft gezonden, maar pas in november 2021 verzoeken om informatie aan Hongarije en Polen heeft gestuurd;

6.

betreurt het dat de Raad niet in staat is betekenisvolle vooruitgang te boeken bij het handhaven van de waarden van de Unie in procedures krachtens artikel 7 in reactie op de bedreigingen voor de gemeenschappelijke Europese waarden in Polen en Hongarije; wijst erop dat dit verzuim van de Raad om artikel 7 VEU doeltreffend in te zetten de integriteit van de gemeenschappelijke Europese waarden, het wederzijds vertrouwen en de geloofwaardigheid van de Unie als geheel blijft ondermijnen; dringt er bij het Franse voorzitterschap en zijn opvolgers op aan regelmatig hoorzittingen te organiseren; is in dit verband ingenomen met de eerste hoorzitting die op 22 februari 2022 door het Franse voorzitterschap is bijeengeroepen en de tweede, die gepland is voor 30 mei 2022; beveelt de Raad aan om als follow-up van de hoorzittingen concrete aanbevelingen te doen aan de betrokken lidstaten, zoals vastgelegd in artikel 7, lid 1, VEU, en termijnen voor de uitvoering van die aanbevelingen aan te geven;

7.

dringt er daarom bij het Franse voorzitterschap op aan zijn gehechtheid aan “een humaan Europa” te tonen en resoluut bij te dragen aan de versterking van de rechtsstaat en de bescherming van de grondrechten, zoals vastgelegd in zijn programma van het EU-voorzitterschap, waarin de rechtsstaat wordt omschreven als “een essentiële voorwaarde voor de goede werking van de Unie”; dringt er bij het Franse voorzitterschap op aan de snelle en correcte toepassing en tenuitvoerlegging van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat te ondersteunen;

8.

onderstreept dat de verslechterende situatie op het gebied van de rechtsstaat in sommige lidstaten een constructieve dialoog vereist over de verdere ontwikkeling van het EU-instrumentarium voor de rechtsstaat;

9.

benadrukt dat de Commissie bij het nemen van maatregelen op grond van de verordening moet zorgen voor volledige transparantie en het Parlement volledig en tijdig moet inlichten, in tegenstelling tot de aanpak die de Commissie in november 2021 hanteerde bij het verzenden van brieven waarin uit hoofde van de verordening om informatie wordt verzocht;

10.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de eindontvangers of begunstigden van EU-middelen niet worden beroofd van de voordelen van EU-middelen in geval van toepassing van sancties in het kader van het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat, zoals bepaald in artikel 5, leden 4 en 5, van de verordening;

11.

benadrukt dat het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat zowel op de begroting van de Unie als op NextGenerationEU moet worden toegepast; benadrukt voorts dat de goedkeuring van de nationale plannen in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht afhankelijk moet worden gesteld van de naleving van alle 11 criteria van artikel 19 van en bijlage V bij de Verordening tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit; verwacht van de Commissie dat zij alle risico’s uitsluit van programma’s in het kader van het cohesiebeleid die bijdragen tot misbruik van EU-middelen of tot inbreuken op de rechtsstaat, alvorens de partnerschapsovereenkomsten en de cohesiebeleidsprogramma’s goed te keuren; verzoekt de Commissie de verordening gemeenschappelijke bepalingen en het Financieel Reglement strikter toe te passen teneinde het discriminerend gebruik van EU-middelen aan te pakken, met name wanneer hier politieke redenen aan ten grondslag liggen;

12.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de lidstaten.

(1)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 1.

(2)  PB C 494 van 8.12.2021, blz. 61.

(3)  PB C 67 van 8.2.2022, blz. 86.

(4)  PB C 99 van 1.3.2022, blz. 146.

(5)  Arrest van 16 februari 2022, Hongarije tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie, C-156/21, ECLI:EU:C:2022:97, en arrest van 16 februari 2022, Republiek Polen tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie, C-157/21, ECLI:EU:C:2022:98.

(6)  Arrest van 3 juni 2021, Hongarije/Parlement, C-650/18, ECLI:EU:C:2021:426.

(7)  Beschikking van de vicepresident van het Hof van 14 juli 2021, Europese Commissie tegen Republiek Polen, C-204/21 R, ECLI:EU:C:2021:593, en arrest van 15 juli 2021, Europese Commissie tegen Republiek Polen, C-791/19, ECLI:EU:C:2021:596.

(8)  PB C 433 van 23.12.2019, blz. 66.

(9)  PB C 129 van 5.4.2019, blz. 13.

(10)  PB L 304 van 20.11.2010, blz. 47.

(11)  PB C 395 van 29.9.2021, blz. 2.

(12)  In de zaken C-156/21 en C-157/21, zoals hierboven vermeld.

(13)  C-657/21.


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/172


P9_TA(2022)0075

Europees kader voor bronbelasting

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over een Europees kader voor bronbelasting (2021/2097(INI))

(2022/C 347/14)

Parlement,

gezien de artikelen 12, 45, 49, 58, 63, 64, 65, 113, 115 en 116 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het voorstel van de Commissie van 11 november 2011 voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake betalingen van rente en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (COM(2011)0714),

gezien Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (1) (de “moeder-dochterrichtlijn”),

gezien Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (2) en Richtlijn (EU) 2017/952 van de Raad van 29 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/1164 wat betreft hybridemismatches met derde landen (3),

gezien Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (4) (de “richtlijn interest en royalty’s”),

gezien Richtlijn 2014/107/EU van de Raad van 9 december 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (5),

gezien Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies (6),

gezien de voorstellen van de Commissie van 25 oktober 2016 betreffende een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (COM(2016)0685) en van 25 oktober 2016 betreffende een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (COM(2016)0683), het pakket belasting digitale economie (7), alsook de standpunten van het Parlement daarover,

gezien de mededeling van de Commissie van 18 mei 2021 getiteld “Belastingheffing van ondernemingen in de 21e eeuw” (COM(2021)0251),

gezien zijn standpunt dat in eerste lezing is vastgesteld op 11 september 2012 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (8),

gezien zijn aanbeveling van 13 december 2017 aan de Raad en de Commissie na het onderzoek naar witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking (9),

gezien de follow-up van de Commissie van elk van de bovengenoemde resoluties van het Parlement (10),

gezien het rapport van de Europese Autoriteit voor effecten en markten van 23 september 2020 over cum/ex, cum/cum en regelingen voor het terugvorderen van bronbelasting,

gezien de aanbeveling van de Commissie van 19 oktober 2009 betreffende procedures voor bronbelastingvermindering (11),

gezien de mededeling van de Commissie van 11 november 2011 over dubbele belasting op de interne markt (COM(2011)0712),

gezien de mededeling van de Commissie van 15 juli 2020 getiteld “Actieplan voor billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie” (COM(2020)0312),

gezien de mededeling van de Commissie van 24 september 2020 getiteld “Een kapitaalmarktenunie voor mensen en bedrijven — nieuw actieplan” (COM(2020)0590),

gezien de gedragscode inzake bronbelasting van de Commissie van 2017,

gezien het rapport van de Europese Bankautoriteit van 11 mei 2020 over cum/ex, cum/cum en regelingen voor het terugvorderen van bronbelasting,

gezien het eindrapport van de Europese Autoriteit voor effecten en markten van 23 september 2020 over de herziening van de MAR,

gezien het verslag van de Commissie van 24 maart 2017 getiteld “Versnellen van de kapitaalmarktenunie: aanpakken van nationale belemmeringen voor kapitaalstromen” (COM(2017)0147),

gezien de studie van de EU-waarnemingspost voor belastingheffing van oktober 2021 getiteld “Effecten van de wereldwijde minimumbelasting op de inkomsten, schattingen per land”,

gezien de studie van de EU-waarnemingspost voor belastingheffing van 22 november 2021 getiteld “Nieuwe vormen van belastingconcurrentie in de Europese Unie: Een empirisch onderzoek”,

gezien Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (12),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 22 januari 2021 getiteld “Guidance to Member States: recovery and resilience plans” (SWD(2021)0012),

gezien de verklaring van het inclusief kader inzake grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS) van de G20/Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) van 1 juli 2021 over een tweepijleroplossing om de uitdagingen op belastinggebied aan te pakken die voortvloeien uit de digitalisering van de economie,

gezien het project belastingverlichting op grond van verdragen en versterking van de naleving (Trace) van de OESO,

gezien de aanvangseffectbeoordeling van de Commissie van 28 september 2021 van het initiatief getiteld “Nieuw EU-systeem voor de voorkoming van dubbele belastingheffing en de preventie van het misbruik van belastingen op het gebied van de bronbelasting”,

gezien zijn resolutie van 25 november 2015 over tax rulings en andere maatregelen van gelijke aard of met vergelijkbaar effect (13),

gezien zijn resolutie van 6 juli 2016 over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (14),

gezien zijn resolutie van 29 november 2018 over het cum-ex-schandaal: financiële criminaliteit en de mazen in het huidige wetgevingskader (15),

gezien zijn resolutie van 26 maart 2019 over financiële misdrijven, belastingontduiking en belastingontwijking (16),

gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over de hervorming van de EU-lijst van belastingparadijzen (17),

gezien zijn resolutie van 16 september 2021 getiteld “Toepassing van de EU-voorschriften voor de uitwisseling van belastinggegevens: voortgang, geleerde lessen en te nemen hindernissen” (18);

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0011/2022),

A.

overwegende dat de lidstaten nog altijd belastinginkomsten mislopen als gevolg van schadelijke fiscale praktijken, en dat de schattingen van de vennootschapsbelasting die de EU als gevolg van belastingontwijking misloopt, uiteenlopen van 36-37 miljard EUR per jaar (19) tot 160-190 miljard EUR per jaar (20);

B.

overwegende dat onafhankelijk onderzoek (21) uitwijst dat de EU-lidstaten gezamenlijk meer inkomsten uit vennootschapsbelasting kwijtraken aan andere EU-lidstaten dan aan derde landen;

C.

overwegende dat indien binnen een bepaald rechtsgebied grote betalingen aan royalty’s, interest en dividenden worden verricht, dit erop wijst dat winsten worden omgeleid met als enige doel minder belastingen te betalen;

D.

overwegende dat structuren van agressieve belastingplanning in drie hoofdkanalen kunnen worden ingedeeld: (i) betalingen van royalty’s; (ii) betalingen van interest en (iii) verrekenprijzen (22), waaruit het belang van passieve inkomstenstromen voor belastingontwijking en -ontduiking blijkt;

E.

overwegende dat het inclusief kader inzake BEPS van de OESO/G20 overeenstemming heeft bereikt over de belangrijkste componenten van een tweepijlerhervorming van het internationale belastingstelsel, teneinde iets te doen aan de uitdagingen die voortvloeien uit de digitalisering van de economie, met inbegrip van een daadwerkelijk minimumtarief voor de vennootschapsbelasting van 15 %;

F.

overwegende dat de EU-waarnemingspost voor belastingheffing heeft geraamd dat de uitvoering van de tweede pijler van de overeenstemming van de OESO/G20 onmiddellijk zal leiden tot een stijging van 63,9 miljard EUR aan belastinginkomsten voor de 27 lidstaten;

G.

overwegende dat bronbelastingen het risico van belastingontduiking en -ontwijking kunnen verminderen, maar ook tot dubbele belastingheffing kunnen leiden; overwegende dat dergelijke belastingen een bron van inkomsten zijn voor de lidstaten voor het financieren van overheidsuitgaven, alsook een doeltreffend middel om een binnenlandse belastinggrondslag veilig te stellen en winstverschuiving naar rechtsgebieden met een laag belastingtarief te bestrijden;

H.

overwegende dat wijzigingen in het systeem van bronbelasting op EU- en lidstaatniveau moeten worden geïntegreerd met de bestaande en toekomstige bepalingen ter bestrijding van belastingontwijking, zoals de uitvoering van de bovenvermelde overeenstemming van het inclusief kader inzake BEPS van de OESO/G20;

I.

overwegende dat het zowel bij de cum-ex-regeling als de cum-cum-regeling om de teruggaaf van bronbelasting op dividenden ging waar de begunstigden geen recht op hadden, en dat deze de belastingbetaler tussen 2000 en 2020 naar schatting rond de 140 miljard EUR hebben gekost; overwegende dat het hierbij in de meeste gevallen om illegale teruggaaf ging en dat de onthullingen het grootste belastingfraudeschandaal ooit in de Europese Unie betreffen;

J.

overwegende dat ingewikkelde, lang aanslepende, dure en niet-gestandaardiseerde teruggaafprocedures het risico op belastingfraude en -ontwijking vergroten, zoals blijkt uit de cum-ex-onthullingen, en in het geval van grensoverschrijdende investeringen ook voor veel administratieve rompslomp zorgen, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en kleine beleggers, en grensoverschrijdende investeringen kunnen ontmoedigen en een belemmering kunnen vormen voor marktintegratie en de ontwikkeling van de kapitaalmarktenunie;

K.

overwegende dat het standpunt van het Europees Parlement over de kapitaalmarktenunie verwoord wordt in zijn resolutie van 8 oktober 2020 getiteld “Verdere ontwikkeling van de kapitaalmarktenunie (KMU): de toegang tot kapitaalmarktfinanciering verbeteren, met name voor kmo’s, en de deelname van kleine beleggers bevorderen” (23); overwegende dat de EU zich ervoor blijft inzetten de kapitaalmarktenunie te voltooien en een echte Europese markt te bevorderen die grensoverschrijdende investeringen bevordert; overwegende dat de Commissie de doelstelling van verlichting van de belastingdruk voor grensoverschrijdende investeringen heeft aangekondigd als een van de belangrijkste actiepunten in haar mededeling van 2020 getiteld “Een kapitaalmarktenunie ten dienste van mensen en ondernemingen — Een nieuw actieplan”;

L.

overwegende dat de Commissie niet-bindende maatregelen heeft genomen om de procedures voor belastingteruggaaf te vergemakkelijken, waaronder een gedragscode inzake bronbelasting en een aanbeveling betreffende vereenvoudiging van de procedures voor het indienen van een verzoek om grensoverschrijdende bronbelastingvermindering, die evenwel slechts in beperkte mate succesvol zijn gebleken; overwegende dat het Trace-pakket van de OESO (24) ook niet op grote schaal wordt toegepast;

M.

overwegende dat de Commissie de totale kosten van procedures voor de teruggaaf van bronbelasting in 2016 op ongeveer 8,4 miljard EUR heeft geschat, hetgeen voornamelijk het gevolg was van gederfde belastingverminderingen, de kosten van terugvorderingsprocedures en alternatieve kosten (25), hetgeen het minder aantrekkelijk maakt grensoverschrijdend te investeren;

N.

overwegende dat zowel de richtlijn interest en royalty’s als de moeder-dochterrichtlijn bepaalde grensoverschrijdende betalingen die binnen de EU plaatsvinden en met interest, royalty’s en dividenden verband houden, vrijstellen van bronbelasting, teneinde dubbele belastingheffing te voorkomen;

O.

overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie op 26 februari 2019 uitspraak heeft gedaan in verschillende zaken met betrekking tot de Deense regeling voor bronbelasting met betrekking tot dividenden en interest die Deense ondernemingen aan ondernemingen in andere EU-lidstaten betalen, met belangrijke gevolgen voor de toepassing van de richtlijn interest en royalty’s en de moeder-dochterrichtlijn; overwegende dat deze zaken het belang bevestigen van betrouwbare informatie over feitelijk eigendom en economisch belang van de zijde van de ontvanger van passieve inkomsten;

P.

overwegende dat in de derde overweging van de richtlijn interest en royalty’s staat dat “[…] moet worden gewaarborgd dat uitkeringen van interest en royalty’s eenmaal in een lidstaat worden belast”;

Q.

overwegende dat de onderhandelingen in de Raad over herziening van de richtlijn interest en royalty’s sinds 2012 vastzitten, omdat de lidstaten van mening verschillen over de mogelijkheid van opneming van een daadwerkelijk minimumbelastingtarief voor interest en royalty’s; overwegende dat de Commissie van mening is dat de omzetting van pijler II van het inclusief kader inzake BEPS van de OESO/G20 de weg moet effenen voor een akkoord over het hangende voorstel voor herschikking van de richtlijn interest en royalty’s (26);

R.

overwegende dat de Commissie heeft toegezegd een wetgevingsinitiatief voor te stellen voor de invoering van een gemeenschappelijk, gestandaardiseerd, EU-breed systeem voor bronbelastingvermindering, vergezeld van een mechanisme voor informatie-uitwisseling en samenwerking tussen belastingdiensten (27);

S.

overwegende dat hoge normen voor samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van belastingen, binnen de kaders van de Verdragen en het Europees wettelijk kader, onverminderd essentieel zijn om de integriteit van de interne markt te beschermen en te vrijwaren;

Beëindiging van winstverschuivingspraktijken

1.

stelt vast dat het bronbelastingsysteem van de lidstaten, ondanks voortdurende inspanningen, wat de tarieven en de procedures voor vermindering ervan betreft ook nu nog grotendeels gefragmenteerd is, hetgeen achterdeurtjes en rechtsonzekerheid creëert; merkt verder op dat het huidige systeem wordt misbruikt om winsten te verschuiven, agressieve belastingplanning toelaat en het ongewenste effect van dubbele belastingen tot gevolg heeft, en daarnaast een belemmering kan vormen voor grensoverschrijdende investeringen in de interne markt;

2.

juicht het toe dat de afgelopen jaren zowel in de EU als op internationaal niveau aanzienlijke progressie is geboekt bij de bestrijding van schadelijke belastingpraktijken, maar benadrukt tegelijkertijd dat de bestaande wetgeving beter moet worden toegepast en dat — in het licht van het zich opstapelende bewijs van winstverschuiving, schadelijke belastingconcurrentie, en fraude, met name na de cum-ex-onthullingen — mogelijkerwijs ook nieuwe wetgeving nodig is, naast de inspanningen om fiscale belemmeringen voor grensoverschrijdende investeringen aan te pakken;

3.

verwelkomt het dat het inclusief kader van de OESO/G20 overeenstemming heeft bereikt over een tweepijlerhervorming, met inbegrip van een wereldwijd daadwerkelijk minimumtarief voor de vennootschapsbelasting; ziet dit als een belangrijke stap in de richting van beëindiging van de praktijk van winstverschuiving naar rechtsgebieden met een laag belastingtarief, vermindering van schadelijke belastingconcurrentie tussen gebieden, en waarborging van het beginsel dat ondernemingen in elk rechtsgebied billijke belastingen afdragen; merkt evenwel op dat de overeenstemming uitsluitingsclausules en een de-minimusuitsluiting bevat, en dat het toepassingsgebied ervan met name gericht is op multinationals met een wereldwijde geconsolideerde omzet van ten minste 750 miljoen EUR;

4.

is er tevreden over dat 137 landen en rechtsgebieden de overeenstemming van het inclusief kader van de OESO/G20 over een tweepijlerhervorming hebben gesteund; is verheugd dat alle G20-leden, alle OESO-leden en alle EU-lidstaten zich bij de overeenstemming hebben aangesloten; juicht het toe dat de Commissie kort nadat de OESO haar modelregels had vastgesteld een wetgevingsvoorstel heeft gepresenteerd voor de tenuitvoerlegging van pijler II dat aansluit bij de bedoelde overeenstemming; verzoekt de Raad die voorstellen snel goed te keuren, rekening houdend met het standpunt van het Parlement, teneinde deze in 2023 te kunnen toepassen; is van mening dat het vastleggen van een ondergrens voor belastingconcurrentie onderdeel uitmaakt van de tenuitvoerlegging van de internationale overeenkomst;

5.

herinnert eraan dat bronbelastingen een defensieve maatregel kunnen zijn die de lidstaten nemen ten aanzien van landen die vermeld staan op de EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied; verzoekt de Commissie te overwegen een wetgevingsvoorstel in te dienen waarin wordt gezorgd voor een betere coördinatie van de defensieve maatregelen tegen op de lijst vermelde landen, aangezien de discretionaire toepassing door individuele lidstaten minder doeltreffend is gebleken dan verwacht; benadrukt in dit verband dat ook rekening moet worden gehouden met de uitvoering van de overeenstemming van de OESO/G20, met name pijler II;

6.

herhaalt zijn vorige verzoek aan de Commissie om te komen met een wetgevingsvoorstel voor een EU-brede bronbelasting, om te garanderen dat er over de winsten die binnen de Unie worden gegenereerd ten minste eenmaal belasting wordt geheven voordat ze de Unie verlaten (28); dringt er met klem bij de Commissie op aan in dit voorstel krachtige antimisbruikmaatregelen op te nemen;

7.

merkt op dat een eenvoudig, samenhangend en rechtvaardig belastingstelsel cruciaal is voor vergroting van het concurrentievermogen van de EU; betreurt het feit dat grondslaguitholling en winstverschuiving nog altijd plaatsvinden en worden vergemakkelijkt door het ontbreken van een gemeenschappelijke bronbelasting op uitgaande betalingen aan derde landen en het ontbreken van gemeenschappelijke regels en procedures die er beter voor zorgen dat belasting wordt geheven op stromen van dividenden, royalty’s en interest binnen de EU, inclusief een eventueel effectief minimumbelastingtarief; onderstreept dat de aanpak van winstverschuiving de komende jaren een prioritaire taak voor de EU moet zijn;

8.

herinnert eraan dat de Commissie in het kader van het Europees Semester en de beoordeling van de nationale plannen voor herstel en veerkracht heeft geconstateerd dat er meer hervormingen nodig zijn om agressieve belastingplanning in zes lidstaten aan te pakken, waar het volledig ontbreken van bronbelasting c.q. de beperkte toepassing daarvan op uitgaande betalingen de deur openzet voor agressieve belastingplanning en treaty shopping;

9.

verzoekt de Commissie erop te hameren dat uitvoering wordt gegeven aan de aanbevelingen in het kader van het Europees Semester en de beoordeling van de nationale herstel- en veerkrachtplannen met betrekking tot agressieve belastingplanning, en met name betalingen van interest, royalty’s en dividenden;

10.

benadrukt dat het bestaande stelsel uit hoofde van de richtlijn interest en royalty’s en de moeder-dochterrichtlijn, in combinatie met het ontbreken van gemeenschappelijke regels en procedures die ervoor zorgen dat belasting wordt geheven op stromen van dividenden, royalty’s en interest binnen de EU, erin kan resulteren dat deze stromen de EU onbelast verlaten naar rechtsgebieden met lage belastingtarieven, met een aanzienlijke inkomstenderving als gevolg; benadrukt dat hier ten minste met regels ter voorkoming van grondslaguitholling iets aan moet worden gedaan;

11.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een gemeenschappelijk en gestandaardiseerd bronbelastingkader tot stand te brengen dat minder ingewikkeld is voor investeerders, de praktijk van treaty shopping indamt, en erin resulteert dat alle in de EU gegenereerde dividenden, interest, winsten, betalingen van royalty’s, betalingen voor professionele diensten en relevante contractbetalingen met een effectief tarief worden belast;

12.

herinnert aan zijn standpunt dat in eerste lezing is vastgesteld op 11 september 2012 over de herziening van de richtlijn interest en royalty’s; betreurt dat de herziening van deze richtlijn sinds 2012 vastzit in de Raad, omdat de lidstaten van mening verschillen over de mogelijkheid van opneming van een daadwerkelijk minimumbelastingtarief voor interest en royalty’s; verzoekt de Raad de onderhandelingen over de richtlijn interest en royalty’s snel te hervatten en tot afronding te brengen in het licht van de uitvoering van pijler II door de EU;

13.

stelt vast dat het ontbreken van een daadwerkelijk minimumbelastingtarief op betalingen van dividenden aan aandeelhouders een klimaat heeft doen ontstaan dat belastingontwijking in de hand zou kunnen werken; verzoekt de Commissie deze kwestie te analyseren en te beoordelen wat de beste wetgevingsopties zijn om het probleem aan te pakken, inclusief een eventuele herziening van de moeder-dochterrichtlijn;

14.

herinnert eraan dat uit recent onderzoek (29) blijkt dat er grote verschillen zijn in de toepassing van bronbelastingen tussen de lidstaten — de tarieven kunnen variëren tussen 0 en 35 % — en wijst erop dat bronbelastingtarieven in belastingverdragen vaak lager liggen dan de normale tarieven;

15.

spoort alle lidstaten aan de ratificatie van het Multilateraal Verdrag ter implementatie van aan belastingverdragen gerelateerde maatregelen ter voorkoming van grondslaguitholling en winstverschuiving (MLI) af te ronden; verzoekt de Commissie deze MLI-normen op te nemen in de hervorming van de EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied en de criteria daarvan;

16.

moedigt de lidstaten aan alle vigerende belastingverdragen die zij met derde landen hebben ondertekend te herzien om de naleving van nieuwe mondiale normen te waarborgen; verzoekt de Commissie voorstellen voor proportionele maatregelen voor te leggen aan de lidstaten met betrekking tot hun bestaande bilaterale belastingverdragen om ervoor te zorgen dat daarin algemene antimisbruikregels worden opgenomen;

17.

verzoekt de Commissie na te denken over het ontwikkelen van EU-richtsnoeren voor onderhandelingen over belastingverdragen tussen lidstaten en ontwikkelingslanden in het licht van de “Subject to Tax Rule” in pijler II;

Opvoering van de strijd tegen dividendarbitrage

18.

herinnert eraan dat een onderzoek in oktober 2018 aan het licht heeft gebracht dat elf lidstaten tot wel 55,2 miljard EUR aan belastinginkomsten waren misgelopen als gevolg van de cum-ex- en de cum-cum-regeling, maar dat volgens nieuwe schattingen op basis van een in oktober 2021 gepubliceerd onderzoek het bedrag van het verlies aan overheidsinkomsten ongeveer 140 miljard EUR bedraagt voor de periode 2000-2020; is bezorgd over het feit dat deze regelingen nog steeds worden uitgebuit, ten koste van de overheidsfinanciën van de EU; is bezorgd over het feit dat er mogelijkerwijs nog andere regelingen bestaan met soortgelijke schadelijke gevolgen, zoals cum-fake; merkt op dat het Duitse gerechtshof in Karlsruhe in juli 2021 heeft geoordeeld dat cum-ex-regelingen illegaal zijn en derhalve belastingfraude vormen;

19.

wijst op het onderzoek naar en het eindrapport van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en de Europese Bankautoriteit (EBA) over cum-ex, cum-cum en regelingen voor de teruggaaf van bronbelasting, waar het Parlement op had aangedrongen; verzoekt de Commissie te bekijken hoe deze regelingen zouden kunnen worden aangepakt, bijvoorbeeld door de teruggaaf van belastingen te koppelen aan de onderliggende distributie van dividenden, met name door middel van een unieke identificatiecode, en/of door een enkele entiteit in elke lidstaat te belasten met de verantwoordelijkheid voor het innen van de bronbelasting en de afgifte van het desbetreffende belastingcertificaat, teneinde te waarborgen dat zich niet meerdere belastingteruggaven ten aanzien van één distributie kunnen voordoen en dat misbruik van teruggaafprocedures door belastingdiensten gemakkelijk wordt ontdekt;

20.

benadrukt dat de cum-ex-onthullingen invloed hebben gehad op de marktintegriteit en het beleggersvertrouwen; verzoekt de Commissie goed te kijken naar de conclusies van het eindrapport van de ESMA betreffende de herziening van de marktmisbruikverordening, teneinde vast te stellen of de verordening is geschonden, en in voorkomend geval wijzigingen aan de verordening in kwestie voor te stellen; onderstreept dat de Europese autoriteiten, waaronder de EBA en de ESMA, zich aan hun toezichtstaken moeten houden;

21.

verzoekt de Commissie te komen met maatregelen voor betere samenwerking en wederzijdse bijstand te zorgen tussen belastingdiensten, autoriteiten voor markttoezicht en, in voorkomend geval, wetshandhavingsinstanties met betrekking tot de opsporing en vervolging van regelingen voor de teruggaaf van bronbelasting; wijst in het bijzonder op de aanbeveling van de ESMA (30) aan de Commissie om de huidige wettelijke beperkingen voor de uitwisseling van informatie tussen autoriteiten voor markttoezicht en belastingautoriteiten weg te nemen; verzoekt de Commissie in toekomstige wetgevingsvoorstellen in een rechtsgrond te voorzien voor de uitwisseling van relevante informatie tussen die autoriteiten, met name voor het melden van verdachte activiteiten;

22.

deelt de bezorgdheid van de ESMA dat regelingen voor de teruggaaf van bronbelasting zelden beperkt zijn tot de grenzen van de EU (31) en wijst derhalve met klem op het belang van voortgezette internationale samenwerking op dit gebied;

23.

wijst op de inspanningen van de Commissie en de initiatieven van het Parlement om de samenwerking tussen de lidstaten op belastinggebied te versterken, waarvan het Fiscalis-programma een voorbeeld is;

24.

benadrukt dat hoewel Richtlijn 2014/107/EU van de Raad de uitwisseling van informatie heeft vergemakkelijkt er andere obstakels voor de opsporing van cum-ex- en cum-cum-regelingen bestaan, waaronder vertragingen bij de afwikkeling van effectentransacties, de reikwijdte van de uitwisseling van informatie over kapitaalwinsten, en de gebrekkige spontaniteit van de uitwisseling van informatie; herinnert aan de aanbevelingen in zijn resolutie van 16 september 2021 getiteld “Tenuitvoerlegging van de EU-vereisten voor de uitwisseling van belastinginformatie: voortgang, geleerde lessen en te nemen hindernissen”;

25.

benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de rol van tussenpersonen en verzoekt de Commissie en de lidstaten passende maatregelen te treffen om te verhinderen dat tussenpersonen een rol spelen bij het vergemakkelijken van belastingfraude en -ontwijking; herinnert eraan dat krachtens Richtlijn (EU) 2018/822 (DAC 6) verplichte openbaarmakingsregels voor grensoverschrijdende constructies werden ingevoerd, waardoor tussenpersonen verplicht zijn potentieel schadelijke belastingregelingen te melden; verzoekt de Commissie in kaart te brengen in welke mate deze regels bijgedragen hebben aan het aan het licht brengen van schadelijke belastingregelingen zoals cum-cum en cum-ex, en in welke mate zij een afschrikwekkende werking hebben gehad;

26.

verzoekt de Commissie de verplichte uitwisseling van informatie ook te laten gelden voor dividendarbitrageconstructies en alle informatie over kapitaalwinsten, met inbegrip van restitutie van belastingen op dividenden en kapitaalwinsten; verzoekt de Commissie verder te beoordelen wat de gevolgen zijn van de uitbreiding van de rapportageverplichtingen tot grensoverschrijdende regelingen inzake vermogensbeheer voor cliënten die natuurlijke personen zijn, rekening houdend met de administratieve rompslomp die dat met zich mee zou brengen; benadrukt in dit verband het belang van nauwkeurige en volledige informatie over feitelijk eigendom;

Slechting van belemmeringen voor grensoverschrijdende investeringen in de interne markt;

27.

juicht het zeer toe dat de Commissie van plan is om voor het eind van 2022 een voorstel te presenteren voor het tot stand brengen van een gemeenschappelijk en gestandaardiseerd bronbelastingkader, in combinatie met een mechanisme voor de uitwisseling van informatie en samenwerking tussen de belastingdiensten van de lidstaten; dringt er bij de Commissie op aan ook plannen te ontwikkelen om de verschillen in bronbelastingen in de EU aan te pakken, met volledige inachtneming van de bevoegdheden van de EU;

28.

verlangt dat een dergelijk voorstel tegemoetkomt aan de noodzaak van een geharmoniseerde uitvoering, die in plaats moet komen van belastingverdragen tussen de lidstaten; verzoekt de Commissie aan te geven welke Verdragsbepalingen de lidstaten kunnen gebruikt in hun bilaterale overeenkomsten met derde landen;

29.

herinnert aan de toezegging van de Commissie dat zij de kapitaalmarktunie zal voltooien; verzoekt de Commissie in dit opzicht uiterlijk in 2022 een effectbeoordeling uit te voeren van de uitvoering van de maatregelen uit het in 2019 gelanceerde actieplan;

30.

stelt vast dat de aanbeveling van de Commissie om goed functionerende procedures voor vermindering aan de bron in te voeren of, indien dit niet mogelijk is, snelle en gestandaardiseerde terugbetalingsprocedures vast te stellen, die in het kader van de aanbeveling van de Commissie van 19 oktober 2009 betreffende procedures voor bronbelastingvermindering is gedaan, tot dusver door de lidstaten niet op bevredigende wijze is uitgevoerd;

31.

verzoekt de Commissie met klem een voorstel te presenteren voor een gemeenschappelijke en gestandaardiseerde EU-procedure voor de teruggaaf van bronbelasting voor alle lidstaten; benadrukt dat een dergelijke harmonisatie met name nuttig zou zijn voor kleine beleggers, die er vaak van worden weerhouden teruggaafprocedures te voltooien vanwege de buitensporige lasten als gevolg van deze discrepanties, waarmee aldus het gelijk speelveld zou worden verbeterd;

32.

verzoekt de Commissie om — onder andere en in het kader van deze harmonisatie — regels uit te werken inzake vrijstellingen en aftrekposten en een gestandaardiseerd formaat en een gestandaardiseerd proces voor terugvorderingsverzoeken, en iets te doen aan het feit dat we nu niet beschikken over een uniforme definitie van “uiteindelijk gerechtigde”, aan de gebrekkige afstemming van de termijnen voor aanvraag en terugvordering, alsmede aan taalbarrières; benadrukt dat het belangrijk is in het nieuwe kader de mogelijkheid van fraude te voorkomen;

33.

is van mening dat terugbetaling van bronbelastingen nog steeds voornamelijk een op papierwerk gebaseerd proces is, dat niet alleen langzamer en ingewikkelder is voor belastingbetalers, en het proces voor buitenlandse beleggers ingewikkelder maakt, maar ook gevoeliger is voor fraude; benadrukt dat goed functionerende, gebruiksvriendelijke, snelle, gestandaardiseerde en digitale procedures voor terugbetaling van bronbelasting en betere samenwerking tussen nationale belastingdiensten de administratieve rompslomp alsook de onzekerheid bij grensoverschrijdende investeringen en belastingontduiking kan verminderen, en tegelijkertijd de procedures voor zowel beleggers als belastingdiensten kan bespoedigen, waarmee een verbetering ten opzichte van de status quo wordt gerealiseerd;

34.

neemt kennis van het potentieel van “distributed ledger”-technologie (DLT) om het bronheffingssysteem in elk land efficiënter te maken, maar ook om naadloze procedures tussen verschillende nationale systemen te vergemakkelijken en frauduleuze activiteiten te voorkomen; verzoekt de Commissie in dit verband rekening te houden met bestaande digitale oplossingen in de lidstaten, in kaart te brengen hoe blockchaintechnologieën gebruikt kunnen worden om belastingontduiking en -ontwijking te voorkomen, met volledige inachtneming van de EU-gegevensbeschermingsregels, en te overwegen een proefprojectproject op te zetten; benadrukt evenwel dat technologie alleen geen oplossing kan zijn voor de problemen naar aanleiding van het ontbreken van een gemeenschappelijk kader;

35.

geeft aan dat de moeder-dochterrichtlijn en de richtlijn interest en royalty’s geresulteerd hebben in een geleidelijke afschaffing van bronbelasting op betalingen van dividenden, interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen in de EU die bepaalde drempels bereiken, teneinde het risico van dubbele belastingheffing te verminderen; stelt vast dat onverminderd bronbelasting wordt geheven op investeerders beneden deze drempels en dat de procedures voor belastingvrijstelling of -vermindering in dit geval aan verdragen inzake dubbele belastingen zijn onderworpen;

36.

verwelkomt de door de Commissie geschetste optie van het tot stand brengen van een volwaardig, gemeenschappelijk EU-systeem voor vermindering aan de bron, hetgeen een betrouwbare langetermijnoplossing zou kunnen zijn; beklemtoont dat de keuze voor een dergelijk systeem geen afbreuk mag doen aan de strijd tegen misbruik van belastingstelsels, of direct of indirect de deur open mag zetten voor winstverschuiving naar rechtsgebieden met lage belastingen, of voor dubbele niet-belastingheffing; benadrukt dat naleving door de lidstaat van bestemming van EU-wetgeving tot uitvoering van het inclusief kader van de OESO/G20 te allen tijde voorwaarde moet zijn voor vermindering aan de bron;

37.

herinnert aan het OESO-beginsel om bedrijfsactiviteiten te belasten waar zij plaatsvinden; verzoekt de Commissie en de lidstaten ook te kijken naar andere opties, zoals een alternatief systeem van “vermindering op de plaats van verblijf”, waarbij alle bronbelasting die aan de bronlidstaat wordt betaald middels belastingkrediet zou worden gecompenseerd door de lidstaat van verblijf waar het inkomen wordt opgegeven, hetgeen waarborgt dat zich geen dubbele belastingheffing voordoet en het risico van misbruik verkleint;

38.

neemt kennis van het Trace-initiatief van de OESO, dat erkende tussenpersonen de bevoegdheid geeft bronbelastingvorderingen op portefeuillebeleggingen terug te vorderen; herinnert eraan dat slechts één lidstaat Trace heeft uitgevoerd; moedigt anderen aan de resultaten te beoordelen, zowel wat betreft de vermindering van administratieve lasten, het effect op belastinginkomsten als frauderisico’s;

o

o o

39.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 345 van 29.12.2011, blz. 8.

(2)  PB L 193 van 19.7.2016, blz. 1.

(3)  PB L 144 van 7.6.2017, blz. 1.

(4)  PB L 157 van 26.6.2003, blz. 49.

(5)  PB L 359 van 16.12.2014, blz. 1.

(6)  PB L 139 van 5.6.2018, blz. 1.

(7)  Het pakket bestaat uit de mededeling van de Commissie van 21 maart 2018 getiteld “Tijd om een moderne, eerlijke en efficiënte standaard voor de belastingheffing van de digitale economie vast te stellen” (COM(2018)0146), het voorstel van de Commissie van 21 maart 2018 voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels betreffende de vennootschapsbelasting op een aanmerkelijke digitale aanwezigheid (COM(2018)0147), het voorstel van de Commissie van 21 maart 2018 voor een richtlijn van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van een digitaledienstenbelasting op inkomsten uit de levering van bepaalde digitale diensten (COM(2018)0148), en de aanbeveling van de Commissie van 21 maart 2018 betreffende de vennootschapsbelasting op een aanmerkelijke digitale aanwezigheid (C(2018)1650).

(8)  PB C 353 E van 3.12.2013, blz. 196.

(9)  PB C 369 van 11.10.2018, blz. 132.

(10)  De gezamenlijke follow-up van 16 maart 2016 over transparantie, coördinatie en convergentie van de maatregelen in verband met de vennootschapsbelasting in de Unie en TAXE 1-resoluties, de follow-up van 16 november 2016 over de resolutie van het Europees Parlement over tax rulings en andere maatregelen van gelijke aard of met vergelijkbaar effect, de follow-up van april 2018 over de PANA-aanbeveling, de follow-up van 26 maart 2019 over de resolutie over het cum-ex-schandaal, en de follow-up van 27 augustus 2019 over de TAX 3-resolutie.

(11)  PB L 279 van 24.10.2009, blz. 8.

(12)  PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17.

(13)  PB C 366 van 27.10.2017, blz. 51.

(14)  PB C 101 van 16.3.2018, blz. 79.

(15)  PB C 363 van 28.10.2020, blz. 102.

(16)  PB C 108 van 26.3.2021, blz. 8.

(17)  PB C 456 van 10.11.2021, blz. 177.

(18)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0392.

(19)  Rapport van de Commissie van 18 mei 2021 getiteld “Jaarverslag inzake belastingen 2021”.

(20)  Dover, R. e.a., “Bringing transparency, coordination and convergence to corporate tax policies in the European Union, Part I: Assessment of the magnitude of aggressive corporate tax planning”, Europees Parlement, directoraat-generaal Parlementaire Onderzoeksdiensten, afdeling Europese Meerwaarde, september 2015.

(21)  Tørsløv, T., Wier, L. and Zucman, G., “The Missing Profits of Nations”, werkdocument 24701, juni 2018, beschikbaar op: https://www.nber.org/papers/w24701.

(22)  https://ec.europa.eu/taxation_customs/system/files/2018-03/taxation_papers_71_atp_.pdf

(23)  PB C 395 van 29.9.2021, blz. 89.

(24)  Openingsverklaring van Paul Gisby (Accountancy Europe) tijdens de openbare hoorzitting in de Subcommissie FISC in het Europees Parlement op 27 oktober 2021.

(25)  Verslag van de Commissie van 24 maart 2017 getiteld “Versnellen van de kapitaalmarktenunie: aanpakken van nationale belemmeringen voor kapitaalstromen” (COM(2017)0147).

(26)  Mededeling van de Commissie van 18 mei 2021 getiteld “Belastingheffing van ondernemingen in de 21e eeuw” (COM(2021)0251).

(27)  Actieplan van de Commissie voor billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie.

(28)  Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect, paragraaf 26.

(29)  Van ’t Riet, M. and Lejour, A., “A Common Withholding Tax On Dividend, Interest And Royalties In The European Union”, 2020.

(30)  Eindrapport van de Europese Autoriteit voor effecten en markten van 23 september 2020 over de herziening van de MAR, paragraaf 624.

(31)  Ibidem, paragraaf 617.


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/181


P9_TA(2022)0076

Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse duurzamegroeiananalyse 2022

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2022 (2022/2006(INI))

(2022/C 347/15)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 121, lid 2, en artikel 136,

gezien het aan de Verdragen gehechte Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie,

gezien het aan de Verdragen gehechte Protocol nr. 2 over de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid,

gezien het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie,

gezien de Overeenkomst van Parijs die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen,

gezien Richtlijn 2011/85/EU van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten (1),

gezien Verordening (EU) nr. 1177/2011 van de Raad van 8 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (2),

gezien Verordening (EU) nr. 1173/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied (3),

gezien Verordening (EU) nr. 1174/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied (4),

gezien Verordening (EU) nr. 1175/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (5),

gezien Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (6),

gezien Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten in de eurozone die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit (7),

gezien Verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone (8),

gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (9) (de “verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat”),

gezien Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (10) (de “RRF-verordening”),

gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2020, getiteld “Het moment van Europa: herstel en voorbereiding voor de volgende generatie” (COM(2020)0456),

gezien de mededeling van de Commissie van 2 juni 2021 getiteld “Coördinatie van het economisch beleid in 2021: COVID-19 overwinnen, het herstel ondersteunen en onze economie moderniseren” (COM(2021)0500),

gezien de mededeling van de Commissie van 4 maart 2021 getiteld “Het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten” (COM(2021)0102),

gezien het sociaal engagement van Porto van 7 mei 2021 van de Raad, de Commissie, het Parlement en de sociale partners,

gezien de mededeling van de Commissie van 24 november 2021 getiteld “Jaarlijkse strategie voor duurzame groei voor 2022” (COM(2021)0740),

gezien het verslag van de Commissie van 24 november 2021 getiteld “Waarschuwingsmechanismeverslag 2022” (COM(2021)0741), en de aanbeveling van de Commissie van 24 november 2021 voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone (COM(2021)0742),

gezien het verslag van de Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB) van 16 februari 2021 getiteld “Financial stability implications of support measures to protect the real economy from the COVID-19 pandemic” (De gevolgen van steunmaatregelen ter bescherming van de reële economie tegen de COVID-19-pandemie voor de financiële stabiliteit),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 27 mei 2020 getiteld “Identifying Europe’s Recovery Needs” (De herstelbehoeften van Europa in kaart brengen),

gezien de economische herfstprognose 2021 van de Commissie van 11 november 2021,

gezien de beoordeling van het Europees Begrotingscomité van 16 juni 2021 van de begrotingskoers die in 2022 voor de eurozone passend is,

gezien zijn resolutie van 6 juni 2021 over de standpunten van het Parlement over de lopende beoordeling door de Commissie en de Raad van de nationale plannen voor herstel en veerkracht,

gezien zijn resolutie van 13 november 2020 over het investeringsplan voor een duurzaam Europa — Financiering van de Green Deal,

gezien de conclusies van het Europees Begrotingscomité van 10 november 2021,

gezien zijn resolutie van 8 juli 2021 over de herziening van het macro-economische wetgevingskader voor een betere impact op de reële economie van Europa en een grotere transparantie van de besluitvorming en democratische verantwoordingsplicht (11),

gezien zijn resolutie van 1 maart 2022 over de aanval van Rusland op Oekraïne (12),

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0034/2022),

A.

overwegende dat het Europees Semester een belangrijke rol speelt bij de coördinatie van het economisch en begrotingsbeleid van de lidstaten, en zodoende de macro-economische stabiliteit van de economische en monetaire unie waarborgt; overwegende dat bij dit proces niet voorbij mag worden gegaan aan de doelstellingen van de Europese pijler van sociale rechten en de Europese Green Deal, alsook aan andere kwesties in verband met de financiële sector en belastingen; overwegende dat de integratie van deze onderwerpen geen afbreuk mag doen aan het in hoofdzaak economische en fiscale karakter van het Europees Semester;

B.

overwegende dat het bbp volgens de economische winterprognose van de Commissie in 2022 met 4,0 % zal stijgen in zowel de eurozone als de EU-27, maar in 2023 naar verwachting zal dalen met respectievelijk 2,7 % in de eurozone en 2,8 % in de EU-27;

C.

overwegende dat uit de economische winterprognose van de Commissie blijkt dat het tempo van het herstel in de lidstaten sterk uiteenloopt in 2021, met een verschil van de groei van het bbp dat varieert van 2,8 % tot 13,7 %;

D.

overwegende dat de crisis als gevolg van de COVID-19-pandemie tot grotere sociale, territoriale, intergenerationele, economische en gendergebaseerde ongelijkheden heeft geleid;

E.

overwegende dat de gemiddelde werkloosheid volgens de winterprognose van de Commissie tot 7,0 % in het eurogebied en 6,4 % in de EU-27 is gedaald in 2021;

F.

overwegende dat de ongekende economische recessie in 2020 en de naar aanleiding van de pandemie getroffen maatregelen de overheidsschuldquote in 2021 hebben op gedreven tot 100 % in de eurozone, en 92,1 % in de EU-27;

G.

overwegende dat om de productiviteit en het mondiale concurrentievermogen van de EU te vergroten structurele, sociaal evenwichtige, groeibevorderende en duurzame hervormingen en een passende investeringsniveau nodig zijn;

H.

overwegende dat voor economisch herstel na de pandemie een snelle en doeltreffende tenuitvoerlegging van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF) nodig is; overwegende dat alle herstel- en veerkrachtplannen gerelateerd moeten zijn aan de zes pijlers en de algemene en specifieke doelstellingen van de RRF-verordening, en de horizontale beginselen daarvan moeten eerbiedigen;

I.

overwegende dat gedurende het proces van het Europees Semester ook uitdagingen in verband met de rechtsstaat zijn geïdentificeerd;

J.

overwegende het Europees Parlement een speciaal initiatiefverslag heeft gewijd aan aspecten in verband met de mogelijke toekomst van het EU-begrotingskader;

K.

overwegende dat in het parallelle verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken van het Parlement getiteld “Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse duurzamegroeianalyse 2020” aandacht wordt besteed aan de werkgelegenheids- en sociale aspecten van de jaarlijkse duurzamegroeianalyse;

L.

overwegende het Europees Parlement in een speciaal initiatiefverslag aandacht zal besteden aan aspecten in verband met de tenuitvoerlegging van de herstel- en veerkrachtfaciliteit;

Economische vooruitzichten voor de EU

1.

stelt vast dat de Europese economie zich sneller dan verwacht aan het herstellen is van de verwoestende gevolgen van de wereldwijde COVID-19-pandemie; onderstreept dat tijdige en innovatieve maatregelen van cruciaal belang zijn geweest, en zullen blijven, voor het beperken van de impact van de pandemie op de Europese economie;

2.

benadrukt dat het conflict in Oekraïne en de zware sancties tegen de Russische Federatie onvermijdelijk negatieve gevolgen zullen hebben voor de economie van de EU; verzoekt de Commissie middelen en manieren vast te stellen en te faciliteren om de economische en sociale gevolgen van de sancties aan te pakken;

3.

maakt zich zorgen over nieuwe varianten, plaatselijke pandemische lockdowns, oplopende energieprijzen, inflatiedruk, verstoringen aan de aanbodzijde, en het groter wordende tekort aan arbeidskrachten; stelt vast dat deze risico’s een aanzienlijk aantal onzekerheden creëren, de groeivooruitzichten van de economie de komende maanden negatief zouden kunnen beïnvloeden en de transitie naar een meer duurzame, digitale, concurrerende en toekomstbestendige economie zouden kunnen vertragen;

4.

stelt vast dat alle lidstaten naar verwachting tegen eind 2022 weer hun outputvolume van vóór de pandemie zullen bereiken; neemt er kennis van dat het tempo van het herstel in de lidstaten en de regio’s uiteen heeft gelopen, met grote verschillen en een kloof tussen de lidstaten in 2021; merkt echter op dat het herstel in 2022 en 2023 naar verwachting gelijker zal zijn; onderstreept het feit dat de voorspelde groeicijfers voor de EU in 2022 en 2023 achterblijven bij de voorspelde wereldwijde economische groei van het bbp;

5.

erkent dat de door de COVID-19-pandemie teweeggebrachte crisis bijzonder zwaar is geweest voor ondernemingen, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), in de sectoren toerisme, horeca en cultuur; benadrukt dat de lidstaten die afhankelijker waren van die diensten de zwaarste economische klappen hebben gehad;

6.

erkent het concept van Europese solidariteit dat aan de totstandkoming van de herstel- en veerkrachtfaciliteit ten grondslag ligt; wijst erop dat een transparante en succesvolle uitrol van de herstel- en veerkrachtfaciliteit de economieën en samenlevingen van de EU welvarender, duurzamer, inclusiever, concurrerender, veerkrachtiger en beter voorbereid op de groene en de digitale transitie zal helpen maken, en de economische, sociale en territoriale cohesie ten goede zal helpen komen;

Verantwoord en duurzaam begrotingsbeleid

7.

neemt er nota van dat de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact ook in 2022 van toepassing zal blijven en naar verwachting vanaf 2023 zal worden gedeactiveerd, op voorwaarde dat onderliggende rechtvaardiging van die toepassing niet langer geldt;

8.

is van mening dat het EU-kader voor economische governance moet worden herzien; is het met het Europees Begrotingscomité eens dat het belangrijk is om, bij voorkeur vóór de deactivering van de algemene ontsnappingsclausule, over een duidelijk traject naar een herzien begrotingskader te beschikken;

9.

neemt er kennis van dat de Commissie voornemens is richtsnoeren voor het begrotingsbeleid te ontwikkelen voor de periode in aanloop naar de deactivering van de algemene ontsnappingsclausule, en daarbij rekening te houden met zowel de specifieke economische situatie van elke lidstaat als de gesprekken over het kader voor economische governance; herinnert in dit verband aan zijn resolutie van 8 juli 2021 over de herziening van het macro-economisch wetgevingskader;

10.

is ervan overtuigd dat de coördinatie van het begrotingsbeleid van de lidstaten van cruciaal belang blijft om het herstel te ondersteunen; stelt vast dat de algemene begrotingskoers, rekening houdend met de nationale begrotingen en de herstel- en veerkrachtfaciliteit, in 2022 op ondersteuning van het herstel gericht zal blijven en zal leiden tot een geleidelijke verschuiving in het begrotingsbeleid; is het met de Commissie eens dat lidstaten met een laag of gemiddeld schuldniveau een op ondersteuning gerichte begrotingskoers moeten volgen of continueren, en dat lidstaten met een hoog schuldniveau de herstel- en veerkrachtfaciliteit moeten gebruiken voor het financieren van aanvullende investeringen ter ondersteuning van herstel, in combinatie met een prudent begrotingsbeleid dat de nodige overheidsinvesteringen in sectoren van strategisch belang voor het herstel en de veerkracht van de Europese economieën en samenlevingen echter niet tegenhoudt; is het met de Commissie eens dat alle lidstaten hun nationaal gefinancierde investeringen (in grote lijnen) moeten handhaven;

11.

benadrukt dat zowel de overheidsinkomsten als de overheidsuitgaven essentieel zijn om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen; verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om belastingfraude, belastingontwijking, belastingontduiking en witwaspraktijken aan te pakken, en duurzame, sociaal evenwichtige en groeibevorderende hervormingen door te voeren;

Groeibevorderende, evenwichtige, inclusieve en duurzame structurele hervormingen en investeringen

12.

acht het cruciaal om de nationale hervormings- en investeringsinspanningen en de uitwisseling van goede praktijken te coördineren, teneinde de convergentie en de veerkracht van onze economieën te vergroten, duurzame en inclusieve groei te bevorderen, en de institutionele kaders te verbeteren voor meer nationaal eigendom en verantwoordingsplicht;

13.

onderstreept dat de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor alle lidstaten een ongekende en unieke kans vormt om cruciale structurele uitdagingen en investeringsbehoeften aan te pakken, inclusief de rechtvaardige, groene en digitale transitie; wijst erop dat het belangrijk is dat alle herstel- en veerkrachtplannen aansluiten op het bepaalde in de RRF-verordening, in het bijzonder de zes pijlers; wijst met name op het samenspel tussen het Europees Semester en de herstel- en veerkrachtfaciliteit; verzoekt de lidstaten deze kans met beide handen aan te grijpen en te benutten om hun economieën te transformeren en duurzaam, concurrerender en beter bestand tegen toekomstige schokken te maken; onderstreept de rol van het Europees Parlement bij de tenuitvoerlegging van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zoals vastgelegd in de RRF-verordening;

14.

herinnert eraan dat de herstel- en veerkrachtfaciliteit en elk van de nationale herstel- en veerkrachtplannen volledig in overeenstemming moeten zijn met de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot rechtsstaat en dat de in die plannen vastgelegde maatregelen in overeenstemming moeten zijn met de EU-waarden die zijn vastgelegd in artikel 2 van het Verdrag betreffende Europese Unie; dringt erop aan dat de Commissie er daartoe op moet toezien dat geen projecten of maatregelen tijdens de beoordelings- dan wel de uitvoeringsfase in strijd zijn met deze waarden, en verzoekt de Commissie passende maatregelen te nemen met het oog op een evaluatie;

15.

benadrukt dat de COVID-19-pandemie een aanzienlijke impact heeft gehad op vrouwen; benadrukt het belang van het vergroten van de participatie van vrouwen in de economie, waaronder inclusieve participatie in de digitale economie en transformatie, en van het waarborgen van meer inclusieve groei als onderdeel van de oplossing van het herstel na de pandemie, hetgeen zal bijdragen aan meer banen, economische welvaart en concurrentievermogen in de hele EU;

16.

stelt vast dat veel lidstaten zowel met een achterblijvend niveau van particuliere en publieke investeringen als met oude en nieuwe structurele uitdagingen worden geconfronteerd, die hun groeipotentieel belemmeren; onderstreept derhalve dat het aanpakken van structurele uitdagingen en het vergroten van particuliere en publieke investeringen essentieel zijn voor duurzaam herstel en blijvende groei; is van oordeel dat het doorvoeren van hervormingen voor het aanpakken van oude en nieuwe structurele kwetsbaarheden niet alleen een “must” is voor het verbeteren van het vermogen om bestaande uitdagingen op te vangen en aan te pakken, maar ook voor het op duurzame, billijke en inclusieve wijze realiseren van de dubbele transitie en het verminderen van de sociale ongelijkheden; wijst erop dat het gebrek aan nationaal eigendom een van de voornaamste zwakheden is bij het doorvoeren van hervormingen voor het aanpakken van structurele onvolkomenheden;

17.

is bezorgd over het feit dat de Commissie in twaalf lidstaten macro-economische kwetsbaarheden in verband met onevenwichtigheden en buitensporige onevenwichtigheden heeft vastgesteld; is bezorgd over het feit dat de aard en de bron van de onevenwichtigheden van de lidstaten grotendeels dezelfde zijn als vóór de pandemie en dat de pandemie de onevenwichtigheden en de economische verschillen zelfs wel eens zou kunnen verergeren; roept de lidstaten op om de ongeziene kans die de herstel- en veerkrachtfaciliteit biedt, aan te grijpen om de bestaande macro-economische onevenwichtigheden aanzienlijk te verminderen, met name door ambitieuze hervormingsmaatregelen in de nationale plannen van alle lidstaten op te nemen; wijst erop dat een degelijke uitvoering van essentieel belang is om deze kans volledig te benutten;

18.

merkt op dat hoge overheidsschulden tot macro-economische instabiliteit kunnen leiden, met name indien het monetaire beleid van de Europese Centrale Bank minder accommoderend zou worden; benadrukt het belang van een passend regelgevingskader en van beleidsstrategieën die een reductie van de schuld-bbp-verhouding kunnen combineren met een passend niveau van particuliere en publieke investeringen dat waarborgen biedt voor langdurige economische groei, een hoog concurrentievermogen en sociale samenhang;

19.

erkent het belang van de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden voor de opsporing, preventie en aanpak van macro-economische onevenwichtigheden in de EU; wijst erop dat voortdurende monitoring en waakzaamheid nodig zullen zijn en dat de lidstaten nieuwe onevenwichtigheden moeten aanpakken door middel van hervormingen die de economische en sociale veerkracht vergroten en de digitale transformatie en de groene en rechtvaardige transitie bevorderen; benadrukt dat de Commissie in dit verband een belangrijke rol heeft bij het ter verantwoording roepen van regeringen;

20.

herinnert eraan dat de cyclus van het Europees Semester een beproefd kader is waarbinnen de lidstaten van de EU hun begrotings-, economisch, sociaal en werkgelegenheidsbeleid coördineren; beklemtoont dat zonder gecoördineerde inspanningen voor het verwezenlijken van de digitale en de milieutransitie, en het aanpakken van bepaalde kwesties in verband met de financiële sector, de Europese economieën langetermijnschade zouden kunnen oplopen, waarmee ook alle pogingen om tot een houdbaar en geloofwaardig begrotingsbeleid te komen, worden ondermijnd; verzoekt de Commissie derhalve al deze elementen zorgvuldig in overweging te nemen in het toekomstige proces van het Europees Semester, zonder de huidige benadering op basis van fiscaal en begrotingsbeleid te ondermijnen;

Een democratischer Europees Semester

21.

benadrukt het belang van het voeren van een alomvattend debat en van een passende betrokkenheid van zowel de nationale parlementen als het Europees Parlement bij het proces van het Europees Semester; roept nogmaals op tot versterking van de democratische rol van het Parlement in het kader voor economische governance, en verzoekt de Raad en de Commissie terdege rekening te houden met de resoluties van het Parlement;

22.

verzoekt de Commissie het Parlement en de Raad, als medewetgevers, even goed op de hoogte te houden van alle aspecten in verband met de toepassing van het EU-kader voor economische governance, met inbegrip van de voorbereidende fasen;

23.

merkt op dat de Commissie, de Raad en de voorzitter van de Eurogroep regelmatig in de bevoegde commissie van het Parlement zouden moeten verschijnen om informatie te verstrekken en van gedachten te wisselen over de recentste economische en politieke gebeurtenissen;

24.

dringt aan op geëngageerde coördinatie met de sociale partners en andere relevante belanghebbenden op zowel nationaal als Europees niveau, met het oog op meer democratische verantwoordingsplicht en transparantie;

o

o o

25.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 41.

(2)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 33.

(3)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 1.

(4)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 8.

(5)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 12.

(6)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25.

(7)  PB L 140 van 27.5.2013, blz. 1.

(8)  PB L 140 van 27.5.2013, blz. 11.

(9)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 1.

(10)  PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17.

(11)  PB C 99 van 1.2.2022, blz. 191.

(12)  Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0052.


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/187


P9_TA(2022)0078

De situatie van journalisten en mensenrechtenverdedigers in Mexico

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de situatie van journalisten en mensenrechtenactivisten in Mexico (2022/2580(RSP))

(2022/C 347/16)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Mexico,

gezien de Overeenkomst inzake economisch partnerschap, politieke coördinatie en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Verenigde Mexicaanse staten, anderzijds (1) (algemene overeenkomst tussen de EU en Mexico), die sinds 2000 van kracht is, en de geactualiseerde overeenkomst,

gezien de dialogen op hoog niveau over mensenrechten en de dialoog op hoog niveau over multilaterale kwesties tussen de EU en Mexico,

gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenactivisten en inzake de vrijheid van meningsuiting online en offline,

gezien de plaatselijke verklaring van de Europese Unie, Noorwegen en Zwitserland van 15 februari 2022 over de moord op journalist Heber López Vásquez,

gezien de gezamenlijke verklaring van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten, de speciale rapporteur inzake vrijheid van meningsuiting van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten en het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN in Mexico van 28 januari 2022 ter veroordeling van de moord op María de Lourdes Maldonado López,

gezien de verklaring van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN van 19 oktober 2020, getiteld “UN expert encourages Mexico to increase protection of human rights defenders” (VN-deskundige spoort Mexico ertoe aan mensenrechtenactivisten beter te beschermen),

gezien het actieplan van de VN inzake de veiligheid van journalisten en de kwestie van straffeloosheid van 2012,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948,

gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het geweld en de mensenrechtenschendingen ten aanzien van, evenals de aanvallen op journalisten en mensenrechtenactivisten, waaronder milieuactivisten en inheemse volkeren en gemeenschappen, en vrouwenrechtenactivisten in Mexico dramatisch toenemen; overwegende dat het wijdverbreide geweld in Mexico alsmaar toeneemt, zoals tijdens de gemeenteraadsverkiezingen en de regionale verkiezingen van juni 2021 te zien was, en de rechtsstaat ernstig wordt aangetast; overwegende dat een verontrustend groot aantal journalisten en mensenrechtenactivisten, en in het bijzonder journalisten en activisten die, met name op lokaal niveau, onderzoek doen naar corruptie waarbij overheidsfunctionarissen betrokken zijn of het werk van criminele drugskartels aan het licht brengen, wordt gewaarschuwd, geïntimideerd, bedreigd, verkracht of aangevallen, gedwongen verdwijnt of zelfs wordt vermoord of in de gaten wordt gehouden door overheidsinstanties of criminele groeperingen; overwegende dat op 27 februari 2022 een massamoord heeft plaatsgevonden waarbij 17 mensen om het leven zijn gekomen;

B.

overwegende dat Mexico volgens verschillende niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) en internationale organisaties al lange tijd de gevaarlijkste en dodelijkste plaats is voor journalisten buiten officiële oorlogszones; overwegende dat Mexico volgens Verslaggevers zonder Grenzen in 2021 voor het derde jaar op rij het gevaarlijkste land ter wereld was voor journalisten en dat jaar op de 143e plaats is geëindigd in de wereldindex voor persvrijheid, die 180 landen telt;

C.

overwegende dat begin 2022 ten minste zes journalisten zijn vermoord en dat het begin van 2022 daarmee het dodelijkste begin van een jaar was voor journalisten; overwegende dat de moorden op María de Lourdes Maldonado López, Margarito Martínez, José Luis Gamboa, Heber López Vásquez en Roberto Toledo slechts enkele opzienbarende voorbeelden zijn van aanvallen op journalisten en mediawerkers; overwegende dat journalisten onder slechte arbeidsomstandigheden moeten werken en vaak geen toegang hebben tot gezondheidszorg en geestelijke zorg; overwegende dat de situatie sinds de laatste presidentsverkiezingen van juli 2018 is verslechterd en dat volgens officiële bronnen ten minste 47 journalisten zijn vermoord;

D.

overwegende dat volgens het ministerie van Binnenlandse Zaken sinds december 2018 ten minste 68 mensenrechtenactivisten zijn vermoord in Mexico; overwegende dat het geweld tegen vrouwen en het aantal vrouwenmoorden de pan uit rijzen en dat het aantal verdwijningen, ondanks de institutionele stappen die genomen zijn, nog altijd zeer zorgwekkend is;

E.

overwegende dat president López Obrador zich in zijn dagelijkse persconferenties meermaals van populistische retoriek heeft bediend om onafhankelijke journalisten, media-eigenaren en activisten te denigreren en te intimideren; overwegende dat deze retoriek van misbruik en stigmatisering leidt tot een klimaat van aanhoudende onrust ten aanzien van onafhankelijke journalisten; overwegende dat de Mexicaanse regering onder het mom van de bestrijding van nepnieuws een staatsplatform tot stand heeft gebracht waarop gegevens over de kritieke pers worden bekendgemaakt, opdat deze kan worden aangevallen en gestigmatiseerd; overwegende dat in februari 2022 in 13 van de 32 staten van Mexico protesten zijn gehouden door journalisten, waarbij betere veiligheid voor en meer onderzoek naar de aanvallen op journalisten werden geëist;

F.

overwegende dat het federale mechanisme voor de bescherming van mensenrechtenactivisten en journalisten met ingang van januari 2022 voor 1 518 mensen beschermingsmaatregelen had ingesteld, van wie 1 023 mensenrechtenactivisten en 495 journalisten; overwegende dat het mechanisme veel te weinig financiële en personele middelen tot zijn beschikking heeft en bovendien kampt met een gebrek aan passende begeleiding en coördinatie met overheidsorganen, alsook met vertragingen bij de tenuitvoerlegging van beschermingsmaatregelen, hetgeen vaak levens kost; overwegende dat ten minste negen begunstigden die in het kader van het beschermingsprogramma bescherming genoten, zijn vermoord;

G.

overwegende dat de Mexicaanse overheid werkt aan een nationaal preventie- en beschermingssysteem voor mensenrechtenactivisten en journalisten, dat zal stoelen op een algemene wet inzake preventie van en bescherming tegen aanvallen op mensenrechtenactivisten en journalisten, en de vaststelling van een nationaal preventiemodel zal omvatten, evenals de totstandbrenging van een nationaal aanvalsregister en de tenuitvoerlegging van een nationaal beschermingsprotocol;

H.

overwegende dat de geïnstitutionaliseerde en wijdverbreide corruptie, die in de hand wordt gewerkt door een gebrekkig rechtsstelsel, een endemisch probleem van straffeloosheid veroorzaakt, waarbij 95 % van de moorden op journalisten onbestraft blijft; overwegende dat het Bureau van de speciale rapporteur inzake vrijheid van meningsuiting van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten erop heeft gewezen dat deze straffeloosheid het signaal afgeeft dat geweld geoorloofd is, en daarmee aanspoort tot het plegen van meer misdrijven en een effect van zelfcensuur teweegbrengt; overwegende dat de hervormingen die nodig zijn om het geweld en de straffeloosheid terug te dringen, onder meer in verband met misdaden tegen journalisten en mensenrechtenactivisten, niet naar behoren door de Mexicaanse regering zijn doorgevoerd;

I.

overwegende dat er sterke aanwijzingen zijn dat de Mexicaanse overheid instrumenten voor het hacken van telefoons die bedoeld zijn voor de bestrijding van terroristische en kartelactiviteiten, waaronder de spyware Pegasus, heeft ingezet tegen journalisten en mensenrechtenactivisten;

J.

overwegende dat Mexico in november 2020 de Overeenkomst van Escazú heeft geratificeerd, die een sterke bescherming van milieuactivisten omvat; overwegende dat Mexico prioriteit moet toekennen aan de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst;

K.

overwegende dat onlangs een zorgwekkend wetgevingsvoorstel aan het Mexicaanse congres is voorgelegd, waarmee wordt getracht ngo’s die buitenlandse financiering ontvangen, te verbieden de wetgeving te beïnvloeden of aan strategische rechtszaken deel te nemen;

L.

overwegende dat verschillende, door de regering-López Obrador ingestelde grondwetshervormingen inzake het kiesstelsel en het rechtsstelsel twijfels doen rijzen over de stabiliteit van de rechtsstaat en de rechtszekerheid;

M.

overwegende dat het strategisch partnerschap tussen de EU en Mexico nauwere samenwerking mogelijk heeft gemaakt tussen de EU en Mexico op het gebied van kwesties die van mondiaal belang zijn, en in het bijzonder de dialoog, coördinatie en uitwisseling op gebieden als veiligheid, mensenrechten, hervorming van het kiesstelsel, regionale ontwikkeling, en regelgevings- en handelsbeleid heeft verbeterd; overwegende dat Mexico en de Europese Unie gemeenschappelijke waarden hebben;

N.

overwegende dat de algemene overeenkomst tussen de EU en Mexico clausules over mensenrechten en democratie omvat, te weten in de artikelen 1 en 39; overwegende dat de dialoog op hoog niveau over mensenrechten van 2020 heeft geresulteerd in een overeenkomst over gezamenlijke werkzaamheden in Mexico om mensenrechtenactivisten beter te beschermen;

1.

veroordeelt de bedreiging, intimidatie en moord van journalisten en mensenrechtenactivisten in Mexico, met inbegrip van milieuactivisten en inheemse volkeren en gemeenschappen; verzoekt de autoriteiten de moorden snel, grondig, onafhankelijk en onpartijdig te onderzoeken, en in het geval van journalisten en mediawerkers, overeenkomstig het goedgekeurde protocol voor het onderzoek naar misdrijven tegen de vrijheid van meningsuiting;

2.

spreekt zijn diepste medeleven, solidariteit en deelneming uit met alle slachtoffers van terreuraanslagen en hun familie; spreekt nogmaals zijn bezorgdheid uit over het klimaat van onveiligheid en vijandigheid waarmee mensenrechtenactivisten en journalisten worden geconfronteerd en is solidair met hen;

3.

onderstreept dat de vrijheid van meningsuiting, zowel online als offline, de persvrijheid en vrijheid van vergadering essentiële mechanismen zijn voor het functioneren van een gezonde democratie; verzoekt de Mexicaanse autoriteiten alle nodige stappen te nemen om te zorgen voor de bescherming en de verwezenlijking van een veilige omgeving voor journalisten en mensenrechtenactivisten in overeenstemming met de geldende internationale normen, onder meer door zowel op deelstaat- als op federaal niveau het probleem van wijdverbreide corruptie, ontoereikende opleiding en middelen, de medeplichtigheid van sommige ambtenaren en gebrekkige rechtsstelsels, wat tot deze hoge mate van straffeloosheid leidt, aan te pakken;

4.

neemt met bezorgdheid kennis van de systematische en harde kritiek van de hoogste autoriteiten binnen de Mexicaanse regering op journalisten en hun werk en veroordeelt de frequente aanvallen op de mediavrijheid en met name op journalisten en mediawerkers; wijst er nogmaals op dat journalistiek alleen kan worden beoefend in een omgeving die vrij is van bedreigingen, fysieke, psychologische of morele agressie of andere vormen van intimidatie en pesterijen, en roept de Mexicaanse autoriteiten op de hoogste normen inzake de bescherming van de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vergadering en de keuzevrijheid te eerbiedigen en te waarborgen;

5.

verzoekt de autoriteiten, en met name de hoogste, zich te onthouden van communicatie die mensenrechtenactivisten, journalisten en mediawerkers in een kwaad daglicht zou kunnen stellen, de stemming tegen hen grimmiger zou kunnen maken of hun onderzoekslijnen zou kunnen verstoren; verzoekt deze autoriteiten de centrale rol van mensenrechtenactivisten en journalisten in democratische samenlevingen publiekelijk te benadrukken;

6.

dringt er bij de Mexicaanse regering op aan concrete, snelle en doeltreffende maatregelen te nemen ter versterking van de instellingen op nationaal, deelstaat- en lokaal niveau en ter uitvoering van een reeks dringende, alomvattende en samenhangende strategieën inzake preventie, bescherming, schadeloosstelling en verantwoordingsplicht, teneinde te waarborgen dat mensenrechtenactivisten en journalisten hun activiteiten kunnen voortzetten zonder angst voor represailles en zonder beperkingen, in overeenstemming met de aanbevelingen van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten en de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten; beveelt Mexico aan een genderperspectief te integreren in de aanpak van de veiligheid van journalisten en mensenrechtenactivisten;

7.

dringt er bij het federale mechanisme voor de bescherming van mensenrechtenactivisten en journalisten op aan zijn beloften na te komen om zijn financiering en middelen uit te breiden en snellere processen in te voeren om activisten en journalisten er als begunstigden in op te nemen, teneinde levens te redden en de veiligheid van bedreigde personen te waarborgen, onder meer door veiligheidsmaatregelen te nemen ten aanzien van hun familie, collega’s en advocaten; benadrukt dat de overheidsorganen en -instellingen van iedere deelstaat en op lokaal niveau betrokken moeten worden bij het beleid inzake de openbare bescherming;

8.

moedigt de Mexicaanse regering aan maatregelen te nemen om overheidsinstellingen te versterken en de rechtsstaat te consolideren teneinde een aantal van de structurele problemen aan te pakken die ten grondslag liggen aan de schendingen van de mensenrechten, en dringt erop aan dat maatschappelijke organisaties die actief zijn op het gebied van de mensenrechten bij dit proces worden betrokken; is ingenomen met de oprichting van de nationale opsporingscommissie (CNB) teneinde massagraven in het hele land te doorzoeken en stappen te nemen om het werkelijke aantal verdwenen personen vast te stellen en te publiceren;

9.

verzoekt de Mexicaanse regering volledig samen te werken met de VN-organen en een vaste uitnodiging te verstrekken voor bezoeken in het kader van speciale procedures van de VN-Mensenrechtenraad, met name de speciale VN-rapporteur voor vrijheid van mening en meningsuiting, en proactief met hem of haar samen te werken;

10.

is ingenomen met het recente bezoek van de VN-commissie inzake gedwongen verdwijningen aan Mexico en de erkenning door de regering van de rechtsmacht van de commissie om zaken uit Mexico te behandelen, zodat families van slachtoffers zaken aan de commissie kunnen voorleggen wanneer alle rechtsmiddelen in eigen land zijn uitgeput;

11.

verzoekt alle lidstaten, de Europese Dienst voor extern optreden en de EU-delegatie in Mexico mensenrechtenkwesties aan de orde te stellen bij hun Mexicaanse tegenhangers en de bescherming van journalisten en mensenrechtenactivisten centraal te stellen in de dialogen tussen de EU en Mexico; dringt er bij de EU-delegatie en de lidstaten op aan de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenactivisten en vrijheid van meningsuiting, zowel online als offline, volledig uit te voeren teneinde alle passende steun te verlenen voor het werk van mensenrechtenactivisten en journalisten;

12.

benadrukt het belang van Mexico als strategische partner; wijst op het belang van sterke en diepgaande betrekkingen tussen de EU en Mexico en herhaalt zijn engagement om de betrekkingen te bevorderen via de vernieuwde algemene overeenkomst tussen de EU en Mexico, die de mensenrechtenbepalingen verder aanscherpt en de EU en Mexico in staat stelt een reeks kwesties zoals mensenrechten te bespreken met het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van journalisten, mensenrechtenactivisten en anderen op multilateraal niveau;

13.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de lidstaten, het tijdelijk voorzitterschap van de Gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische Staten, de secretaris-generaal van de Organisatie van Amerikaanse Staten, de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering en de president, de regering en het congres van Mexico.

(1)  PB L 276 van 28.10.2000, blz. 45.


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/191


P9_TA(2022)0079

Myanmar, één jaar na de staatsgreep

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over Myanmar, een jaar na de staatsgreep (2022/2581(RSP))

(2022/C 347/17)

Het Europees Parlement,

gezien zijn voorgaande resoluties over Myanmar, met name die van 7 juli 2016 (1), 15 december 2016 (2), en 14 september 2017 over Myanmar (3), met name over de situatie van Rohingya, van 14 juni 2018 over de situatie van Rohingya-vluchtelingen, in het bijzonder de benarde situatie van kinderen (4), van 13 september 2018 over Myanmar, met name de zaak van de journalisten Wa Lone en Kyaw Soe Oo (5), van 19 september 2019 over Myanmar, met name de situatie van de Rohingya (6), van 11 februari 2021 over de situatie in Myanmar (7), en van 7 oktober 2021 over de mensenrechtensituatie in Myanmar, met inbegrip van de situatie van religieuze en etnische groepen (8),

gezien Verordening (EU) 2022/238 van de Raad van 21 februari 2022 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Myanmar (9),

gezien de conclusies van de Raad van 22 februari 2021 over Myanmar,

gezien Besluit (GBVB) 2021/711 van de Raad van 29 april 2021 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Myanmar (10),

gezien de gezamenlijke verklaring van 1 februari 2022 van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid namens de Europese Unie, en de ministers van Buitenlandse Zaken van Albanië, Australië, Canada, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, de Republiek Korea, Zwitserland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten over de situatie een jaar na de militaire staatsgreep in Myanmar,

gezien de verklaringen van de hoge vertegenwoordiger namens de EU van 31 januari 2022 over de voortdurende escalatie van het geweld in Myanmar, van 8 november en 6 december 2021 over de situatie in Myanmar, van 13 oktober 2021 waarin hij steun uitspreekt voor het werk van de speciale gezant van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (Asean), en van 30 april 2021 over de uitkomst van de Asean-top,

gezien de verklaring van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden van 11 januari 2022 over de laatste veroordeling van staatsadviseur Daw Aung San Suu Kyi,

gezien de richtsnoeren van de EU tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging,

gezien de vijfpuntenconsensus van de Asean van 24 april 2021,

gezien de verklaring van 2 februari 2022 van de voorzitter van de ASEAN over de situatie in Myanmar,

gezien de verklaringen over Myanmar van 23 september 2021 van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN en van 22 september 2021 van de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Myanmar,

gezien het verslag van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN van 16 september 2021 over de mensenrechtensituatie in Myanmar,

gezien de verklaring van de VN-Veiligheidsraad van 29 december 2021 over de situatie in Myanmar,

gezien de persverklaring van de VN-Veiligheidsraad van 2 februari 2022 over de situatie in Myanmar,

gezien de verklaring van 30 januari 2022 van de woordvoerder van de VN-secretaris-generaal over de situatie in Myanmar,

gezien de verklaring van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten van 28 januari 2022 over de situatie in Myanmar,

gezien de verslagen van de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in Myanmar, met name het verslag “Enabling Atrocities: UN Member States’ Arms Transfers to the Myanmar Military” van 22 februari 2022,

gezien de conclusie van 28 februari 2022 van de openbare hoorzittingen over de door Myanmar opgeworpen voorlopige bezwaren in de zaak betreffende de toepassing van het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide (Gambia tegen Myanmar),

gezien resolutie 75/287 van de Algemene Vergadering van de VN van 18 juni 2021 over de situatie in Myanmar,

gezien het verslag van december 2021 van het VN-Bureau voor de coördinatie van humanitaire aangelegenheden “Overzicht humanitaire behoeften — Myanmar”,

gezien de verklaring van 27 december 2021 van de speciale gezant van de secretaris-generaal van de VN over Myanmar,

gezien de verslagen van de secretaris-generaal van de VN over de situatie van de mensenrechten van Rohingya-moslims en andere minderheden in Myanmar,

gezien het verslag 2021 van het onafhankelijk onderzoeksmechanisme voor Myanmar,

gezien het verslag van 22 augustus 2019 van de onafhankelijke internationale onderzoeksmissie van de VN voor Myanmar over seksueel en gendergerelateerd geweld in Myanmar en de gevolgen op gendergebied van de etnische conflicten in het land,

gezien de verslagen van het toezichtmechanisme van de Internationale Arbeidsorganisatie over Myanmar,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

gezien de Verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen hierbij,

gezien het VN-Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide uit 1948,

gezien artikel 25 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,

gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het leger van Myanmar, bekend onder de naam Tatmadaw, op 1 februari 2021 president Win Myint, staatsadviseur Aung San Suu Kyi en vooraanstaande regeringsleden heeft gearresteerd, via een staatsgreep de wetgevende, rechterlijke en uitvoerende macht in handen heeft genomen en voor de duur van een jaar de noodtoestand heeft uitgeroepen, hetgeen neerkomt op een duidelijke schending van de grondwet van Myanmar en van de verkiezingsresultaten van november 2020; overwegende dat de opperbevelhebber van de militaire junta, Min Aung Hlaing, in augustus 2021 aankondigde dat hij zichzelf tot premier benoemde en meedeelde dat de noodtoestand werd verlengd tot augustus 2023; overwegende dat alleen Win Myint, als president van Myanmar, krachtens de grondwet gemachtigd is een noodtoestand uit te vaardigen;

B.

overwegende dat in reactie op de militaire machtsovername in verschillende steden in Myanmar vreedzame protesten en demonstraties zijn uitgebroken, waarbij werd geroepen om herstel van de democratie; overwegende dat hier verschillende groepen aan deelnamen, waaronder de Civil Disobedience Movement (beweging voor burgerlijke ongehoorzaamheid); overwegende dat veiligheidstroepen buitensporig en dodelijk geweld hebben gebruikt tegen de demonstranten; overwegende dat de weerstand onder de bevolking heeft aangehouden en dat het geweld dat in reactie hierop door de Tatmadaw wordt gebruikt met de dag toeneemt;

C.

overwegende dat het comité ter vertegenwoordiging van de Pyidaungsu Hluttaw (CRPH) en de regering van nationale eenheid (NUG) zijn opgericht om de democratische wensen van de bevolking van Myanmar te behartigen;

D.

overwegende dat Asean-leiders op 24 april 2021 in Jakarta een ontmoeting hadden met Min Aung Hlaing, opperbevelhebber van de militaire junta, en toen een vijfpuntenconsensus hebben bereikt; overwegende dat de militaire junta tot op heden geen actie heeft ondernomen om deze vijfpuntenconsensus uit te voeren; overwegende dat het geweld sinds de vijfpuntenconsensus is aangenomen zelfs is geëscaleerd en drastisch is toegenomen;

E.

overwegende dat de militaire junta in mei 2021 eerste stappen heeft gezet om de politieke partij van Aung San Suu Kyi, die tot de staatsgreep van februari 2021 deel uitmaakte van de regering, te ontbinden; overwegende dat staatsadviseur Aung San Suu Kyi en president Win Myint nog altijd worden vastgehouden en de eerste straffen tegen zich hebben horen eisen in het kader van de reeks hun ten laste gelegde feiten; overwegende dat Aung San Suu Kyi aanvankelijk was veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf, die later werd teruggebracht tot twee jaar, maar dat haar in totaal zeker twaalf strafbare feiten ten laste zijn gelegd;

F.

overwegende dat de junta zich schuldig heeft gemaakt aan moorden, gedwongen verdwijningen, marteling, verkrachting en andere seksuele geweldsmisdrijven; overwegende dat politici, overheidsambtenaren, mensenrechtenverdedigers, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, geestelijken, vreedzame demonstranten en schrijvers sinds 1 februari 2021 onwettig zijn opgepakt of onder huisarrest zijn geplaatst; overwegende dat in de laatste persverklaring van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN van 28 januari 2022 wordt verklaard dat er sinds de staatsgreep minstens 1500 mensen om het leven zijn gebracht en er minstens 11 787 willekeurig door de militaire autoriteiten zijn gearresteerd; overwegende dat de junta sinds 21 januari 2022 649 oppositieleden van de Nationale Liga voor Democratie heeft vastgezet, van wie er 14 tijdens of vlak na de arrestatie om het leven zijn gekomen; overwegende dat militaire rechtbanken tot op 4 maart 2022 84 mensen ter dood hebben veroordeeld; overwegende dat er tussen februari 2021 en januari 2022 minstens 4924 aanvaringen met en 1724 aanvallen op burgers hebben plaatsgevonden;

G.

overwegende dat de junta vrouwen tot doelwit heeft gemaakt via buitengerechtelijke executies, wijdverbreide willekeurige detenties, seksueel en gendergerelateerd geweld; overwegende dat er van alle sinds 1 februari 2021 opgepakte vrouwen meer dan 2000 vrouw zijn; overwegende dat de veiligheidstroepen van de junta in december 2021 94 vrouwen om het leven hadden gebracht tijdens offensieven, verhoren en anti-juntabetogingen;

H.

overwegende dat de religieuze en etnische minderheden in Myanmar het slachtoffer zijn van schendingen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en van andere mensenrechten; overwegende dat er sinds het begin van de staatsgreep sprake is van meer dan 35 gedocumenteerde meldingen van aanvallen op kerken en andere gebedshuizen en gelovigen, onder wie christenen en moslims;

I.

overwegende dat het leger tegelijkertijd nog harder is gaan optreden tegen de media in Myanmar en een toenemend aantal journalisten willekeurig heeft gearresteerd, opgesloten en in beschuldiging heeft gesteld, met als doel de media de mond te snoeren en de vrijheid van meningsuiting te beknotten; overwegende dat de junta steeds meer gebruik maakt van bewakings- en censuurinstrumenten en beperkingen instelt op telecommunicatie en het internet; overwegende dat de junta sinds 21 januari 2022 120 journalisten heeft vastgezet en er drie om het leven heeft gebracht, waarmee Myanmar op een land na de grootste journalistenvervolger ter wereld is geworden; overwegende dat het leger twaalf nieuwskanalen heeft beschuldigd van strafbare feiten en/of hun vergunning heeft ingetrokken;

J.

overwegende dat er sinds de staatsgreep minstens 27 vakbondsactivisten om het leven zijn gebracht en 116 arbeiders en vakbondsleden zijn gearresteerd; overwegende dat er 16 arbeidsrechtenorganisaties illegaal zijn verklaard en talloze arbeidsorganisaties zijn gedwongen uit zelfbescherming ondergronds te gaan; overwegende dat het leger twee weken na de staatsgreep aanzienlijke wijzigingen op het wetboek van strafrecht en het wetboek van strafvordering heeft doorgevoerd, die de voornaamste gerechtelijke bepalingen zijn geworden voor de veroordeling van tegenstanders van het militaire regime, onder wie vakbondsleiders en verdedigers van arbeidsrechten;

K.

overwegende dat de junta uit dezelfde krachten bestaat die in 2017 de genocidale aanvallen openden en die nog altijd een genocidaal beleid voeren ten aanzien van de Rohingya, waarbij zij ook segregatie toepassen; overwegende dat de ruwweg 600 000 resterende Rohingya in de deelstaat Rakhine het slachtoffer zijn van aanhoudende discriminerende beleidsmaatregelen en praktijken, systematische schendingen van hun grondrechten, willekeurige arrestaties en opsluiting in overbevolkte kampen voor intern ontheemden, en slechts heel beperkt toegang hebben tot onderwijs en gezondheidszorg; overwegende dat de Rohingya in de wet op het staatsburgerschap van Myanmar als “niet-onderdanen” of “buitenlandse ingezetenen” worden bestempeld, waardoor zij geen staatsburger kunnen zijn en hun situatie nog hachelijker wordt; overwegende dat de vervolging van de Rohingya-minderheid ondanks talrijke oproepen van de internationale gemeenschap nog altijd aan de gang is;

L.

overwegende dat de junta in Myanmar weigert om de mensenrechtenschendingen tegen de Rohingya grondig te onderzoeken en de daders ervan ter verantwoording te roepen; overwegende dat de autoriteiten weigeren om met VN-mechanismen samen te werken; overwegende dat dit voor het Internationaal Strafhof de aanleiding vormde om een specifiek onderzoek te starten naar de situatie van de Rohingya-minderheid;

M.

overwegende dat de militaire junta sinds december 2021 het aantal luchtaanvallen op dorpen in de staten met etnische minderheden heeft opgevoerd, waarbij minstens 200 000 burgers tragisch om het leven zijn gekomen; overwegende dat volgens de VN in december 2021 meerdere ongewapende personen door het leger om het leven zijn gebracht, onder wie vijf minderjarigen die levend werden verbrand;

N.

overwegende dat de secretaris-generaal van de VN heeft gewaarschuwd voor het risico van een grootschalig gewapend conflict en heeft verklaard dat een collectief optreden noodzakelijk is om een in veel opzichten rampzalige situatie in en rond het centrum van Zuidoost-Azië te voorkomen;

O.

overwegende dat meer dan 453 000 recentelijk ontheemden, grotendeels vrouwen en kinderen, nog altijd vastzitten in de conflictgebieden, naast de nog eens 370 400 mensen die al voor februari 2021 langdurig ontheemd waren en de bijna een miljoen Myanmarese vluchtelingen die zich in de buurlanden bevinden; overwegende dat er naar schatting van de VN 14,4 miljoen mensen in Myanmar humanitaire bijstand nodig hebben, van wie 5 miljoen kinderen en 13,3 miljoen mensen risico lopen op voedselonzekerheid en honger, terwijl dit er voor de militaire machtsovername 2,8 miljoen waren; overwegende dat het VN-Bureau voor de coördinatie van humanitaire aangelegenheden in december 2021 het humanitaire responsplan 2022 heeft gepresenteerd, waarin werd verklaard dat er 826 miljoen USD nodig is om de 6,2 miljoen mensen die behoefte hebben aan levensreddende humanitaire hulp te bereiken;

P.

overwegende dat de toegang tot en distributie van humanitaire hulp ernstig is beperkt en opzettelijk is belemmerd door het regime, dat de infrastructuur in behoeftige gebieden heeft vernietigd, zorgmedewerkers heeft gearresteerd, mensen geneesmiddelen en zuurstof heeft ontnomen en lokale vrijwilligers die humanitaire bijstand boden heeft vermoord;

Q.

overwegende dat de humanitaire situatie in Myanmar ook is verslechterd door de nalatige aanpak van de COVID-19-crisis door de junta; overwegende dat het leger de maatregelen tegen COVID-19 heeft aangewend om hard op te treden tegen prodemocratische activisten, mensenrechtenactivisten en journalisten; overwegende dat de junta ziekenhuizen heeft gesloten en medische beroepsbeoefenaars in het vizier heeft genomen, met als gevolg dat het gezondheidsstelsel tijdens de COVID-19-epidemie in het land is ingestort; overwegende dat soldaten medische benodigdheden en uitrusting hebben vernield en ettelijke medische faciliteiten hebben bezet, en dat de bevolking van Myanmar daardoor uit angst om te worden opgesloten of neergeschoten geen medische hulp zoekt; overwegende dat de overvolle gevangenissen en de algemene verwaarlozing van de gezondheid van gevangenen hebben bijgedragen tot een stijging van het aantal COVID-19-besmettingen;

R.

overwegende dat de Tatmadaw en zijn generaals illegaal geld verdienen met de illegale verkoop van hout, edelstenen, aardgas en aardolie, en van alle kanten worden beschuldigd van corruptie; overwegende dat er nog geen adequate due-diligencemaatregelen zijn genomen om de herkomst te bepalen van de edelstenen die Europese bedrijven en consumenten kopen; overwegende dat inkomsten uit gas de grootste bron van inkomsten in buitenlandse valuta voor het leger zijn, met naar schatting 1 miljard USD per jaar aan rechten, belastingen, royalty’s, vergoedingen, tarieven en andere winsten; overwegende dat 19 internationaal opererende banken meer dan 65 miljard USD hebben geïnvesteerd in 18 bedrijven die directe en langdurige commerciële banden hebben met hetzij het Myanmarese leger, hetzij staatsentiteiten die het leger als gevolg van de staatsgreep onder controle probeert te krijgen;

S.

overwegende dat de EU op 21 februari 2022 aanvullende sancties tegen personen en entiteiten heeft aangekondigd wegens hun betrokkenheid bij ernstige mensenrechtenschendingen in Myanmar; overwegende dat de Myanmar Oil and Gas Enterprise (MOGE), een van de entiteiten op de lijst, een staatsbedrijf is dat sinds de staatsgreep van vorig jaar onder controle van de militaire junta staat; overwegende dat een afwijking van de sanctieregeling Europese olie- en gasbedrijven die in Myanmar blijven, uitdrukkelijk toestaat financiële transacties met MOGE te verrichten;

T.

overwegende dat de militaire junta gevechtsvliegtuigen en pantservoertuigen van China en Rusland krijgt; overwegende dat die sinds de staatsgreep van vorig jaar tegen de burgerbevolking zijn gebruikt; overwegende dat Servië toestemming heeft gegeven voor de uitvoer van raketten en artillerie naar het Myanmarese leger; overwegende dat China en Rusland veel politieke, militaire en economische inspanningen hebben geleverd om de junta te legitimeren; overwegende dat beide landen, als grootste wapenleveranciers van het land, banden hebben met de Myanmarese strijdkrachten; overwegende dat beide landen herhaaldelijk pogingen van de VN-Veiligheidsraad hebben geblokkeerd om overeenstemming te bereiken over verklaringen over de situatie in Myanmar;

U.

overwegende dat de Myanmarese junta haar steun heeft uitgesproken voor de oorlog van Poetin tegen Oekraïne;

V.

overwegende dat de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in Myanmar in een officiële verklaring heeft aangegeven dat de wijdverbreide en systematische aanvallen van het leger op de Myanmarese bevolking waarschijnlijk neerkomen op misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden in het kader van het internationaal recht; overwegende dat de speciale rapporteur van de VN uitdrukkelijk heeft verklaard dat de beramers en uitvoerders van de staatsgreep en deze schendingen ter verantwoording moeten worden geroepen;

W.

overwegende dat de Commissie tot op heden nog steeds geen onderzoek uit hoofde van artikel 19, lid 1, punt a), van de SAP-verordening (11) heeft ingesteld met het oog op de opschorting van de handelspreferenties die Myanmar geniet, zoals het Parlement in juni 2018, september 2018, september 2019, februari 2021 en oktober 2021 formeel met zeer grote meerderheid heeft gevraagd;

1.

veroordeelt ten stelligste de staatsgreep van 1 februari 2021 door de Tatmadaw onder leiding van opperbevelhebber Min Aung Hlaing en de daaropvolgende afschuwelijke wreedheden, massamoorden en wijdverbreide mensenrechtenschendingen tegen de Myanmarese bevolking;

2.

vraagt de Tatmadaw de uitslag van de democratische verkiezingen van november 2020 volledig te respecteren, de burgerregering opnieuw aan te stellen en een einde te maken aan de noodtoestand; steunt het CRPH, de NUG en de National Unity Consultative Council (NUCC) als de enige legitieme vertegenwoordigers van de democratische wensen van het Myanmarese volk;

3.

vraagt het Myanmarese leger onmiddellijk een einde te maken aan alle geweld en aanvallen tegen de Myanmarese bevolking in alle delen van het land, Aung San Suu Kyi en alle andere politieke gevangenen, met inbegrip van religieuze leiders, onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten, en stappen te ondernemen om met alle betrokken partijen, met inbegrip van de NUG, het CRPH en vertegenwoordigers van alle betrokken etnische groepen, een weg naar dialoog en verzoening in te slaan, en er tegelijk voor te zorgen dat de fundamentele vrijheden van meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering alsook van godsdienst of overtuiging volledig worden geëerbiedigd;

4.

is ontzet over de misdaden van de Tatmadaw tegen etnische en religieuze groeperingen in Myanmar; veroordeelt ten stelligste de aanvallen van de Tatmadaw in de staten Kayin, Kayah, Kachin, Shan en Chin en de regio’s Magwe en Sagaing, die hebben geleid tot grootschalige ontheemding, de dood van burgers, onder wie kinderen, de vernieling van religieuze gebouwen en andere schendingen van de mensenrechten en het humanitair recht;

5.

veroordeelt andermaal deze schendingen van de mensenrechten van en de stelselmatige en wijdverbreide aanvallen op de Rohingya-bevolking; onderstreept dat de EU de acties van de militaire leiders tegen minderheden in het land, met inbegrip van de Rohingya, nauwlettend zal blijven volgen;

6.

veroordeelt de vervolging van christenen in het land; dringt er bij de Tatmadaw op aan op te houden met het doden en arresteren van christenen en het beschieten en plunderen van kerken; benadrukt dat de internationale gemeenschap haar diepe bezorgdheid heeft geuit over de gewelddadige aanvallen op christelijke gemeenschappen in Myanmar;

7.

veroordeelt elk gebruik van geweld door de junta tegen zijn burgers alsook andere vormen van intimidatie, met name tegen voorvechters van de mensenrechten, activisten uit het maatschappelijk middenveld en journalisten; betreurt de beperkingen van het recht op vrije meningsuiting en andere mensenrechten; dringt er bij de junta op aan alle beperkingen op telecommunicatie en internet op te heffen, met inbegrip van het blokkeren van onafhankelijke mediawebsites en socialemediaplatforms;

8.

veroordeelt en verwerpt ten stelligste alle seksueel en op gender gebaseerd geweld dat door het leger wordt gepleegd als onderdeel van een doelbewuste strategie om de burgerbevolking, met inbegrip van etnische minderheden, te intimideren, te terroriseren en te straffen; veroordeelt alle vormen van geweld tegen vrouwen, die een ernstige schending van de mensenrechten en de waardigheid van vrouwen en meisjes vormen;

9.

veroordeelt de toenemende schendingen van de arbeidsrechten, met name in de kledingsector, en de aanvallen op en mishandeling van vakbondsleden en verdedigers van arbeidsrechten; vraagt dat er onmiddellijk een einde wordt gemaakt aan het geweld tegen arbeiders en vakbonden en dat de rechten van vakbonden en hun leden, met inbegrip van het recht om vrijelijk actief te zijn, worden beschermd;

10.

veroordeelt de aanvallen van de militaire autoriteiten op medisch personeel en medische faciliteiten en hekelt hun reactie op de COVID-19-pandemie; dringt er bij de junta op aan opnieuw een beheersingsstrategie en een systeem voor contactonderzoek in te stellen en ervoor te zorgen dat mensen toegang hebben tot gezondheidsdiensten en vaccins; verzoekt de Commissie in dit verband meer steun te verlenen, onder meer door doses van het COVID-19-vaccin te leveren, en erop toe te zien dat die de Myanmarese burgers bereiken;

11.

betreurt dat de VN-Veiligheidsraad er niet in geslaagd is een ontwerpresolutie over Myanmar te bespreken en vraagt de EU-lidstaten en de Europese Dienst voor extern optreden de druk op de VN-Veiligheidsraad op te voeren teneinde eensgezind gerichte sancties aan te nemen, waaronder een wereldwijd reisverbod en bevriezing van de tegoeden van de leiders van de junta en van conglomeraten die eigendom zijn van het leger, een wereldwijd alomvattend wapenembargo tegen Myanmar in te stellen, en alle directe en indirecte leveringen, verkoop of overdracht van wapens en producten voor tweeërlei gebruik, munitie en andere militaire en veiligheidsuitrusting, alsook het verstrekken van opleiding of andere militaire en veiligheidsbijstand op te schorten; verzoekt de lidstaten en de geassocieerde landen het embargo te handhaven op de directe en indirecte levering, verkoop en overdracht, met inbegrip van doorvoer, verzending en tussenhandel, van alle wapens, munitie en andere militaire, veiligheids- en bewakingsapparatuur en -systemen, alsmede op het verzorgen van trainingen, onderhoud en andere bijstand op militair en veiligheidsgebied; wijst erop dat nader onderzoek naar de situatie door het Internationaal Strafhof noodzakelijk is;

12.

veroordeelt ten stelligste de levering van wapens en militaire uitrusting aan de Tatmadaw door China, Rusland en Servië; benadrukt dat landen die, zoals China, Rusland en Servië, wapens aan de Myanmarese junta leveren, rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor de wreedheden die met die wapens worden begaan;

13.

veroordeelt ten stelligste de steun van de Myanmarese junta voor de illegale oorlog die Rusland in Oekraïne voert;

14.

is van mening dat de consensus van de Asean over vijf punten tot dusver geen resultaat heeft opgeleverd; verzoekt de Asean, haar leden en met name haar speciale gezant voor Myanmar proactiever gebruik te maken van hun bijzondere rol in Myanmar, samen te werken met de speciale gezant van de VN en het gesprek aan te gaan met alle betrokken partijen, met name de NUG en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, in het bijzonder vrouwen en etnische groepen, teneinde op zijn minst de effectieve en betekenisvolle tenuitvoerlegging van de consensus over vijf punten te bevorderen met het oog op een duurzame en democratische oplossing van de huidige crisis in de nabije toekomst; betreurt het bezoek van de Cambodjaanse premier Hun Sen aan de militaire machthebber van Myanmar, Min Aung Hlaing, op 7 januari 2022, het eerste bezoek van een regeringsleider aan de junta sinds de staatsgreep die de junta legitimiteit heeft verleend;

15.

dringt er bij alle partijen bij de crisis in Myanmar op aan een veilige en ongehinderde toegang voor humanitaire hulpverlening te faciliteren en toegang te verlenen aan humanitair personeel; verzoekt de Commissie bij de verlening van humanitaire hulp niet langer met de junta samen te werken, en zo te voorkomen dat zij humanitaire hulp als wapen gebruikt; verzoekt de Commissie de humanitaire hulp, met inbegrip van gezondheidszorg, via grensoverschrijdende kanalen, lokale humanitaire netwerken, etnische dienstverleners, gemeenschapsorganisaties en maatschappelijke organisaties om te leiden en op te voeren; verzoekt de Commissie te onderzoeken hoe ontwikkelingsprojecten met deze groepen kunnen worden uitgevoerd en daar ontwikkelingshulp voor uit te trekken;

16.

laakt het feit dat vluchtelingen door buurlanden worden teruggestuurd naar Myanmar, wat in strijd is met het beginsel van non-refoulement; vraagt de buurlanden, in het bijzonder Thailand, India en China, toegang te bieden aan vluchtelingen die de grens oversteken; verzoekt deze regeringen er zorg voor te dragen dat hulporganisaties en lokale maatschappelijke organisaties toegang krijgen tot de gebieden langs hun grenzen met Myanmar waar zich intern ontheemden ophouden;

17.

verzoekt de EU, haar lidstaten en de internationale gemeenschap dringend te voldoen aan hun financiële verplichtingen in het kader van het humanitaire responsplan 2021 van de VN voor Myanmar;

18.

is ingenomen met de vier reeksen EU-sancties naar aanleiding van de militaire staatsgreep en de daaropvolgende repressie; verzoekt de Raad uitdrukkelijk de Staatsbestuursraad (SAC) als geheel en niet de afzonderlijke leden op te nemen op de lijst van natuurlijke personen en rechtspersonen, entiteiten en lichamen die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen; is ingenomen met het besluit van de EU om MOGE toe te voegen aan de lijst van entiteiten waaraan sancties worden opgelegd; verzoekt de Raad de afwijking terug te draaien waardoor Europese olie- en gasbedrijven die in Myanmar blijven, uitdrukkelijk financiële transacties met MOGE kunnen uitvoeren, en dringt er bij de lidstaten op aan de afwijking niet toe te passen; dringt er bij de Commissie en de EU-lidstaten op aan ervoor te zorgen dat de terugtrekking van EU-bedrijven die aan de sancties voldoen, niet ten goede komt aan de junta, overeenkomstig de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, onder meer door te verduidelijken dat in het kader van de handhaving van de sancties geen aandelen van bedrijven mogen worden verkocht of overgedragen aan MOGE of andere bedrijven van de junta; benadrukt dat verdere internationale coördinatie met gelijkgezinde rechtsgebieden van essentieel belang is; verzoekt de Raad in een nieuwe sanctieronde het vizier ook op de reserves van de centrale bank te richten; benadrukt dat daartoe een bevriezing van activa en een verbod op internationale financiële overdrachten moeten worden opgelegd aan de twee staatsbanken, Myanmar Foreign Trade Bank en Myanmar Investment and Commercial Bank;

19.

dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan alle wegen te verkennen om recht te doen geschieden en verantwoording te doen afleggen voor ernstige internationale misdrijven die door de strijdkrachten zijn gepleegd, waaronder misdrijven tegen de menselijkheid in de nasleep van de staatsgreep, alsook misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven en daden van genocide die gedurende tientallen jaren zijn gepleegd in Rakhine en andere etnische staten, door een verwijzing van de situatie door de VN-Veiligheidsraad naar het ICC te steunen, door de zaak die Gambia tegen Myanmar bij het Internationaal Gerechtshof heeft aangespannen in verband met het Verdrag inzake genocide formeel te steunen, en door ervoor te blijven zorgen dat het onafhankelijk onderzoeksmechanisme voor Myanmar volledig wordt gefinancierd en gesteund;

20.

verzoekt de Commissie nauwlettend te volgen of er een onderzoek moet worden ingesteld naar de intrekking van de “alles behalve wapens”-regeling, met het oog op de opschorting van de handelspreferenties waarvan Myanmar in specifieke sectoren profiteert, met name als het gaat om bedrijven die toebehoren aan Myanmarese militairen, en het Parlement naar behoren op de hoogte te houden van de te nemen stappen;

21.

benadrukt dat lokale en multinationale ondernemingen die in Myanmar actief zijn, de mensenrechten moeten eerbiedigen en daders van geweld niet langer in de kaart mogen spelen; dringt er bij in de EU gevestigde bedrijven met klem op aan ervoor te zorgen dat zij geen banden hebben met de Myanmarese strijdkrachten, individuele militairen of entiteiten die hun eigendom zijn of onder hun zeggenschap staan, en dat zij niet direct of indirect bijdragen aan de onderdrukking van de democratie en de mensenrechten door het leger;

22.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de rechtmatige president en de regering van nationale eenheid van Myanmar, het comité ter vertegenwoordiging van de Pyidaungsu Hluttaw, de staatsadviseur van Myanmar, de Tatmadaw, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Commissie, de Raad, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de lidstaten van de Asean, de secretaris-generaal van de Asean, de intergouvernementele mensenrechtencommissie van de Asean, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in Myanmar, de Hoge Commissaris van de VN voor de vluchtelingen en de Mensenrechtenraad van de VN.

(1)  PB C 101 van 16.3.2018, blz. 134.

(2)  PB C 238 van 6.7.2018, blz. 112.

(3)  PB C 337 van 20.9.2018, blz. 109.

(4)  PB C 28 van 27.1.2020, blz. 80.

(5)  PB C 433 van 23.12.2019, blz. 124.

(6)  PB C 171 van 6.5.2021, blz. 12.

(7)  PB C 465 van 17.11.2021, blz. 135.

(8)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0417.

(9)  PB L 40 van 21.2.2022, blz. 8.

(10)  PB L 147 van 30.4.2021, blz. 17.

(11)  Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties (PB L 303 van 31.10.2012, blz. 1).


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/198


P9_TA(2022)0080

Vernietiging van cultureel erfgoed in Nagorno-Karabach

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de vernietiging van cultureel erfgoed in Nagorno-Karabach (2022/2582(RSP))

(2022/C 347/18)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Armenië en Azerbeidzjan,

gezien zijn resolutie van 16 februari 2006 over cultureel erfgoed in Azerbeidzjan (1),

gezien zijn resolutie van 17 februari 2022 over de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — jaarverslag 2021 (2),

gezien de gezamenlijke verklaring van 9 december 2021 van de voorzitter van de Delegatie voor de betrekkingen met de zuidelijke Kaukasus en de vaste rapporteurs van het Europees Parlement voor Armenië en voor Azerbeidzjan over de beschikkingen van het Internationaal Gerechtshof van 7 december 2021 in de zaken tussen Armenië en Azerbeidzjan,

gezien de rapporten van de Europese Commissie tegen Racisme en Onverdraagzaamheid (ECRI) van de Raad van Europa,

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 18 maart 2020 getiteld “Het beleid inzake het Oostelijk Partnerschap na 2020: de weerbaarheid versterken — een Oostelijk Partnerschap dat iedereen ten goede komt” (JOIN(2020)0007),

gezien het economisch en investeringsplan voor de landen van het Oostelijk Partnerschap,

gezien de verklaring van de covoorzitters van de Minsk Groep van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) van 11 november 2021, waarin wordt herhaald dat het belangrijk is plaatsen met historische en culturele waarde in de regio te beschermen,

gezien de beschikkingen van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 7 december 2021,

gezien de conclusies van de Raad van 21 juni 2021 over de benadering van de EU met betrekking tot cultureel erfgoed in conflicten en crises,

gezien de Unesco-Overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld van 16 november 1972,

gezien de Verklaring van de Unesco over de opzettelijke vernieling van cultureel erfgoed van 17 oktober 2003,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966,

gezien het Europees Cultureel Verdrag, het herziene Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed en het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden, waarbij Armenië en Azerbeidzjan partij zijn,

gezien het Haags Verdrag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, waarbij Armenië en Azerbeidzjan partij zijn, en het bijbehorende Protocol, zoals van toepassing op bezette gebieden, en het Tweede Protocol betreffende een betere bescherming van cultuurgoederen, dat “elke wijziging of verandering van het gebruik van cultuurgoederen met het oogmerk cultureel, historisch of wetenschappelijk bewijs te maskeren of te vernietigen” verbiedt,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948,

gezien het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie van 21 december 1965,

gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de vernietiging of schennis van monumenten of voorwerpen die behoren tot het cultureel, religieus of nationaal erfgoed in strijd is met de beginselen van de Europese Unie;

B.

overwegende dat 1 456 voornamelijk Armeense monumenten na het staakt-het-vuren van 9 november 2020 onder controle van Azerbeidzjan zijn komen te vallen; overwegende dat Azerbeidzjan tijdens de oorlog van 2020 opzettelijk aanzienlijke schade heeft veroorzaakt aan Armeens cultureel erfgoed, met name door bombardementen op de Gazanchi-kerk, de kathedraal van de Heilige Redder/Ghazanchetsots in Shusha/Shushi, alsook de vernieling, verandering van functie of beschadiging van andere kerken en begraafplaatsen tijdens en na het conflict, zoals de Zoravor Surb Astvatsatsin-kerk bij de stad Mekhakavan en de St. Yeghishe-kerk bij het dorp Mataghis in Nagorno-Karabach; overwegende dat president Aliyev tijdens zijn bezoek aan de 12e-eeuwse Armeense kerk in Tsakuri plechtig heeft verklaard de Armeense inscripties van de kerk te zullen verwijderen;

C.

overwegende dat, zoals vermeld in de Verklaring van de Unesco over de opzettelijke vernieling van cultureel erfgoed van 2003, cultureel erfgoed een belangrijke component is van de culturele identiteit van gemeenschappen, groepen en individuen, en van de sociale cohesie, zodanig dat de opzettelijke vernieling van cultureel erfgoed schadelijke gevolgen kan hebben voor de menselijke waardigheid en de mensenrechten;

D.

overwegende dat de vernietiging van plaatsen, kunstvoorwerpen en voorwerpen die tot het cultureel erfgoed behoren, bijdraagt tot de escalatie van vijandelijkheden, wederzijdse haat en rassenvooroordelen tussen en binnen samenlevingen;

E.

overwegende dat respect voor minderheden, waaronder de bescherming van hun cultureel erfgoed, deel uitmaakt van het Europees nabuurschapsbeleid; overwegende dat het Europees nabuurschapsbeleid tot doel heeft een partnerschap met Armenië en Azerbeidzjan tot stand te brengen op basis van gemeenschappelijke waarden;

F.

overwegende dat aan het meest recente gewapende conflict in en rond Nagorno-Karabach een einde kwam na een overeenkomst tussen Armenië, Azerbeidzjan en Rusland over een volledig staakt-het-vuren in en rond Nagorno-Karabach die op 9 november 2020 is ondertekend en op 10 november 2020 in werking is getreden;

G.

overwegende dat er zich in Nagorno-Karabach talrijke kerken, moskeeën, kruisstenen en begraafplaatsen bevinden;

H.

overwegende dat het IGH op 7 december 2021 in zijn beschikking heeft aangegeven dat Azerbeidzjan geacht wordt “alle nodige maatregelen te nemen om daden van vandalisme en schennis die het Armeense culturele erfgoed aantasten, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, kerken en andere gebedshuizen, monumenten, plaatsen van historische betekenis, begraafplaatsen en kunstvoorwerpen, te voorkomen en te bestraffen”; overwegende dat het IGH Armenië en Azerbeidzjan heeft gelast “alle nodige preventieve maatregelen te nemen tegen aanzetting tot en bevordering van rassenhaat”; overwegende dat het IGH Azerbeidzjan heeft gelast “alle personen die in verband met het conflict van 2020 in hechtenis zitten, te beschermen tegen geweld en lichamelijk letsel”; overwegende dat het IGH in haar beschikkingen heeft aangegeven dat beide partijen worden geacht “zich te onthouden van iedere handeling die het geschil voor het Hof zou kunnen verergeren of uitbreiden, of de beslechting van het geschil moeilijker zou kunnen maken”;

I.

overwegende dat de Unesco er meermaals op heeft gewezen dat landen verplicht zijn cultureel erfgoed te beschermen overeenkomstig de bepalingen van het Haags Verdrag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, en heeft voorgesteld dat een onafhankelijke missie van deskundigen een voorlopige inventaris van belangrijke culturele goederen op zou kunnen stellen, als een eerste stap ten behoeve van een doeltreffende bescherming van het erfgoed van de regio;

J.

overwegende dat het beschermen van cultureel erfgoed een sleutelrol speelt bij het bevorderen van duurzame vrede omdat het tolerantie, interculturele en interreligieuze dialoog en wederzijds begrip, alsook democratie en duurzame ontwikkeling kan stimuleren;

K.

overwegende dat cultuurgoederen van groot cultureel, artistiek, historisch en wetenschappelijk belang zijn en beschermd moeten worden tegen onrechtmatige toe-eigening, aantasting en vernieling; overwegende dat Armeense kerken en kloosters deel uitmaken van het oudste christelijke erfgoed ter wereld en tot het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid behoren;

L.

overwegende dat er in de zaak voor het IGH ernstige beschuldigingen zijn geuit over de betrokkenheid van de autoriteiten van Azerbeidzjan bij de vernietiging van begraafplaatsen, kerken en historische monumenten in Nagorno-Karabach;

M.

overwegende dat het langdurige conflict rampzalige gevolgen heeft gehad voor het cultureel erfgoed van Nagorno-Karabach en de regio; overwegende dat in de afgelopen 30 jaar Azerbeidzjan de onomkeerbare vernietiging van religieus en cultureel erfgoed heeft veroorzaakt, met name in de Autonome Republiek Nachitsjevan waar 89 Armeense kerken, 20 000 graven en meer dan 5 000 grafstenen zijn vernield; overwegende dat dit ook heeft plaatsgevonden in de voormalige conflictgebieden die door Armenië aan Azerbeidzjan zijn teruggegeven, met name de bijna volledige vernieling en plundering van Aghdam en Fuzuli;

N.

overwegende dat de eerste oorlog in Nagorno-Karabach heeft geleid tot beschadiging en vernietiging van Azerbeidzjaans cultureel erfgoed, met inbegrip van culturele en religieuze locaties die door Azerbeidzjaanse intern ontheemden in de regio zijn achtergelaten; overwegende dat deze locaties zijn vernield, gedeeltelijk vernield, verwaarloosd, of afgebroken voor bouwmaterialen;

O.

overwegende dat het uitwissen van de restanten van het Armeense culturele erfgoed in de regio Nagorno-Karabach niet alleen geschiedt door vernietiging en beschadiging, maar ook door vervalsing van de geschiedenis en pogingen om het als zogenaamd “Kaukasisch Albanees” voor te stellen; overwegende dat de minister van Cultuur van Azerbeidzjan, Anar Karimov, op 3 februari 2022 de instelling heeft aangekondigd van een werkgroep die belast wordt met het verwijderen van “de fictieve sporen die door Armeniërs op Albanese religieuze tempels zijn aangebracht”;

1.

veroordeelt met klem het continue gevoerde beleid van Azerbeidzjan om het Armeense culturele erfgoed in en rond Nagorno-Karabach uit te wissen en het bestaan ervan te ontkennen, hetgeen in strijd is met het internationaal recht en de recente beschikking van het ICJ;

2.

wijst erop dat het uitwissen van het Armeense culturele erfgoed deel uitmaakt van een breder patroon van een systematisch, door de Azerbeidzjaanse autoriteiten gevoerd beleid van Armenofobie, historisch revisionisme en haat jegens Armeniërs, dat onder meer tot uiting komt in ontmenselijking, verheerlijking van geweld en territoriale aanspraken op de Republiek Armenië, waardoor de vrede en de veiligheid in de zuidelijke Kaukasus worden bedreigd;

3.

wijst erop dat cultureel erfgoed onlosmakelijk verbonden is met de geschiedenis en de identiteit van volkeren en een universele dimensie heeft, en dat de internationale gemeenschap ervoor moet zorgen dat cultureel erfgoed beschermd wordt en voor toekomstige generaties behouden blijft; benadrukt het belang van het rijke culturele erfgoed in de regio; dringt er bij alle staten op aan de nodige maatregelen te nemen om de bescherming te waarborgen van de locaties van immaterieel cultureel erfgoed die zich bevinden op grondgebied dat onder hun controle staat; betreurt dat de conflicten in de regio Nagorno-Karabach hebben geleid tot vernieling, plundering en het leegroven van gemeenschappelijk cultureel erfgoed, waardoor het wederzijds wantrouwen en de animositeit nog zijn aangewakkerd;

4.

herinnert eraan dat historisch revisionisme en beschadiging en vernieling van cultureel of religieus erfgoed in strijd zijn met de beschikking van het ICJ van 7 december 2021, alsook met de resolutie van het Parlement van 20 mei 2021 (3);

5.

onderkent, evenals de aanklager van het ICJ, dat cultureel erfgoed een unieke en belangrijke getuigenis vormt van de cultuur en de identiteit van volkeren, en dat de aantasting en de vernietiging van cultureel erfgoed, materieel dan wel immaterieel, een verlies betekent voor de getroffen gemeenschappen, alsmede voor de internationale gemeenschap als geheel;

6.

is verheugd over de centrale rol die de Unesco speelt bij de bescherming van het cultureel erfgoed en de bevordering van cultuur als middel om mensen nader tot elkaar te brengen en de dialoog te bevorderen;

7.

is ingenomen met het voorstel van de Unesco om een missie van onafhankelijke deskundigen te organiseren en dringt erop aan dat deze missie onverwijld wordt uitgezonden; benadrukt dat Azerbeidzjan ongehinderde toegang moet verlenen tot alle locaties van cultureel erfgoed, zodat de missie ter plaatse een inventaris kan opstellen en kan nagaan wat er met de locaties is gebeurd;

8.

dringt er met klem op aan dat Azerbeidzjan de Unesco toegang verleent tot de erfgoedlocaties in de gebieden die onder zijn controle staan, zodat deze kunnen worden geïnventariseerd en Azerbeidzjan voor de bescherming ervan kan zorgen; dringt er bij Azerbeidzjan op aan ervoor te zorgen dat Armeense erfgoedlocaties niet worden aangetast voordat er een Unesco-beoordelingsmissie heeft plaatsgevonden, en dat Armeense en internationale deskundigen op het gebied van cultureel erfgoed worden geraadpleegd voorafgaand aan, en nauw worden betrokken bij, ingrepen op Armeense culturele erfgoedlocaties; roept op tot de volledige restauratie van deze en andere verwoeste locaties en tot een grotere betrokkenheid van de internationale gemeenschap, met name de Unesco, bij de bescherming van de werelderfgoedlocaties in de regio;

9.

roept de EU op actief bij te dragen aan de inspanningen om het cultureel erfgoed dat in Nagorno-Karabach gevaar loopt, te beschermen, met name door maatregelen te treffen om de onderzoeksmissie van de Unesco te vergemakkelijken; moedigt alle initiatieven aan, ook particuliere, om dit erfgoed in stand te helpen houden; stelt voor het Satellietcentrum van de EU (SatCen) in te schakelen om te kunnen beschikken over satellietbeelden, zodat de uiterlijke staat van het bedreigde erfgoed in de regio kan worden vastgesteld;

10.

benadrukt dat de bescherming van het historisch en cultureel erfgoed moet worden benaderd in het ruimere kader van de oplossing van het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan en de definitieve vaststelling van de status van Nagorno-Karabach; roept Azerbeidzjan in dit verband op zijn buitensporige ambities, militaristische aanpak en territoriale aanspraken op Armenië te laten varen en te goeder trouw deel te nemen aan onderhandelingen onder auspiciën van de Minsk-groep van de OVSE over de definitieve status van Nagorno-Karabach;

11.

benadrukt dat de in de beschikkingen van het ICJ van 7 december 2021 genoemde maatregelen onverwijld moeten worden genomen; benadrukt dat nieuwe gevallen van vernieling of beschadiging van cultureel erfgoed onmiddellijk door de internationale gemeenschap moeten worden aangepakt;

12.

roept Azerbeidzjan op de voorlopige beslissing van het Internationaal Gerechtshof volledig uit te voeren, met name door “af te zien van het onderdrukken van de Armeense taal, het vernietigen van Armeens cultureel erfgoed of het anderszins teniet doen van de historische Armeense culturele aanwezigheid of het belemmeren van de toegang van Armeniërs tot en hun genot van het Armeense culturele erfgoed” en door “alle Armeense culturele en religieuze gebouwen en locaties, artefacten of voorwerpen te restaureren of terug te geven”;

13.

herhaalt zijn verzoek aan de EU om een clausule inzake de bescherming van archeologische en historische locaties op te nemen in de actieplannen die ten grondslag liggen aan het partnerschap tussen de EU en Armenië en Azerbeidzjan, die beide betrokken zijn bij het Europees nabuurschapsbeleid;

14.

benadrukt dat eerbiediging van de rechten van minderheden, met inbegrip van het historisch, religieus en cultureel erfgoed, een essentiële voorwaarde is voor een doeltreffende uitvoering van het Europees nabuurschapsbeleid, en voor het scheppen van voorwaarden die bevorderlijk zijn voor wederopbouw, werkelijke verzoening en betrekkingen van goed nabuurschap tussen Armenië en Azerbeidzjan na de oorlog;

15.

roept de regeringen van Azerbeidzjan en Armenië op om, met de steun van de internationale gemeenschap, te zorgen voor een doeltreffend onderzoek naar alle beschuldigingen van schendingen van het internationaal recht, met inbegrip van de bescherming van het cultureel erfgoed;

16.

roept de EU en de lidstaten op de werkzaamheden van internationale organisaties ter bescherming van het cultureel en religieus erfgoed te blijven steunen;

17.

roept de EU en de lidstaten op de verstrekking van humanitaire noodhulp te blijven steunen;

18.

roept de EU en de lidstaten op steun te verlenen aan maatschappelijke organisaties in Armenië en Azerbeidzjan die daadwerkelijk tot verzoening bijdragen;

19.

roept de EU, de Unesco, de Raad van Europa en de OVSE op om gezamenlijk inspanningen gericht op het behoud van cultureel en religieus erfgoed aan te moedigen en te ondersteunen;

20.

roept de Commissie op alle beschikbare instrumenten te gebruiken om vandalisme, vernieling of beschadiging van het cultureel erfgoed in Nagorno-Karabach te voorkomen;

21.

onderstreept dat de inspanningen van de internationale gemeenschap om het cultureel erfgoed te beschermen van essentieel belang zijn om de basis te leggen voor duurzame vrede in de regio;

22.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regering en de president van Armenië, de regering en de president van Azerbeidzjan, de secretaris-generaal van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de secretaris-generaal van de Raad van Europa, de directeur-generaal van Unesco en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.

(1)  PB C 290 E van 29.11.2006, blz. 421.

(2)  Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0039.

(3)  Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2021 over krijgsgevangenen na het meest recente conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan (PB C 15 van 12.1.2022, blz. 156).


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/202


P9_TA(2022)0081

Verslag over het EU-burgerschap 2020

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over het verslag over het EU-burgerschap 2020: burgers meer zeggenschap geven en hun rechten beschermen (2021/2099(INI))

(2022/C 347/19)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 2, 6 en 9 t/m 12 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 18 t/m 25 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien de artikelen 21 en 39 t/m 46 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”),

gezien het recht om een verzoekschrift tot het Europees Parlement te richten, zoals verankerd in artikel 24, lid 2, en artikel 227 van het VWEU, en in artikel 44 van het Handvest,

gezien Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (1) (de richtlijn vrij verkeer),

gezien Richtlijn 94/80/EG van de Raad van 19 december 1994 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actieve en passieve kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij de nationaliteit niet bezitten (2) en Richtlijn 93/109/EG van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn (3),

gezien Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (4),

gelet op Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (5),

gezien Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (6),

gezien het verslag van de Commissie van 15 december 2020“Verslag over het EU-burgerschap 2020: Burgers meer zeggenschap geven en hun rechten beschermen” (COM(2020)0730),

gezien het verslag van de Commissie van 15 december 2020 krachtens artikel 25 VWEU “Over de vorderingen op weg naar een echt EU-burgerschap 2016-2020” (COM(2020)0731),

gezien de resultaten van de openbare raadpleging van de Commissie over de rechten van het EU-burgerschap 2020, en de resultaten van de Flash Eurobarometer-enquête 485 over het burgerschap en de democratie van de Europese Unie uit juli 2020, waaruit blijkt dat veel EU-burgers tijdens de COVID-19-pandemie moeilijkheden ondervonden bij de toegang tot gezondheidszorg, kinderopvang, informatie over grensbeperkingen enz.,

gezien zijn resolutie van 12 december 2017“Het verslag over het EU-burgerschap 2017: versterking van de rechten van de burgers in een Unie van democratische verandering” (7),

gezien zijn resolutie van 12 februari 2019 over de tenuitvoerlegging van de verdragsbepalingen inzake EU-burgerschap (8),

gezien het verslag van de Commissie van 17 juni 2020 over de gevolgen van demografische veranderingen,

gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap,

gezien Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 inzake de toegankelijkheid van de websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties (9),

gezien de Strategie van de Commissie voor de rechten van personen met een handicap 2021-2030,

gezien het groenboek van de Commissie van 27 januari 2021 over de vergrijzing, getiteld “Bevorderen van intergenerationele solidariteit en verantwoordelijkheid” (COM(2021)0050);

gezien het informatief rapport van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 20 maart 2019 over het werkelijk stemrecht van personen met een handicap bij de EP-verkiezingen,

gezien zijn resoluties van 24 november 2020 over het Schengensysteem en de tijdens de COVID-19-crisis genomen maatregelen (10) en van 17 september 2020 met als titel “COVID-19: EU-coördinatie van gezondheidsbeoordelingen en risico-indeling en de gevolgen voor Schengen en de interne markt” (11),

gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over Europese bescherming van grensoverschrijdende en seizoenarbeiders in het kader van de COVID-19-crisis (12),

gezien zijn resolutie van 8 juli 2020 over de rechten van personen met een verstandelijke handicap en hun familie tijdens de COVID-19-crisis (13),

gezien zijn resolutie van 24 november 2020 over het aanpakken van dakloosheid in de Europese Unie (14),

gezien zijn resoluties van 17 december 2020 over het burgerinitiatief “Minority SafePack — één miljoen handtekeningen voor verscheidenheid in Europa” (15), en van 7 februari 2018 over de bescherming en non-discriminatie ten aanzien van minderheden in de EU-lidstaten (16),

gezien zijn resolutie van 14 september 2021 over lhbtiq-rechten in de EU (17),

gezien zijn resolutie van 7 oktober 2021“De bescherming van personen met een handicap via verzoekschriften: geleerde lessen” (18),

gezien zijn resoluties van 11 maart 2021“De werkzaamheden van de Europese Ombudsman — jaarverslag 2019” (19) en van 16 januari 2020“De activiteiten van de Europese Ombudsman — jaarverslag 2018” (20),

gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over het resultaat van de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften tijdens het jaar 2019 (21),

gezien zijn resolutie van 16 december 2021 over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften in 2020 (22),

gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften van het Parlement (PETI) “In gesprek gaan met burgers: het petitierecht, het recht zich te wenden tot de Europese Ombudsman en het Europees burgerinitiatief” (A9-0018/2022),

gezien het verslag van PETI over het jaarverslag over de activiteiten van de Europese Ombudsman in 2020 (A9-0342/2021),

gezien de openbare hoorzittingen over kwesties in verband met het EU-burgerschap die sinds 2018 door PETI worden georganiseerd, met name de hoorzittingen van 26 mei 2021 over “Interinstitutionele betrekkingen bij de behandeling van verzoekschriften: de rol van de Commissie”; van 29 oktober 2020 over “EU-burgerschap: empowerment, inclusiviteit, inspraak”, in samenwerking met de Commissie juridische zaken, de Commissie constitutionele zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (LIBE); van 1 februari 2018 over “Burgerrechten na brexit”, in samenwerking met de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en LIBE; en van 21 februari 2018 over het “Europees burgerinitiatief: beoordeling van het voorstel van de Commissie voor een nieuwe EBI-verordening”, in samenwerking met de Commissie constitutionele zaken,

gezien de openbare hoorzitting over “Minority SafePack: één miljoen handtekeningen voor verscheidenheid in Europa” die op 15 oktober 2020 is gehouden door de Commissie cultuur en onderwijs en LIBE in samenwerking met PETI,

gezien de interparlementaire commissievergadering van 27 november 2018, die gezamenlijk werd georganiseerd door PETI en de Commissie juridische zaken over het “Mondiger maken van de parlementen en het afdwingen van de rechten van de burgers bij de tenuitvoerlegging en toepassing van het recht van de Unie”,

gezien de studies waartoe in 2019, 2020 en 2021 op verzoek van PETI opdracht is gegeven door de beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken, genaamd “Het vergroten van de rol en de effecten van verzoekschriften als instrument voor participatieve democratie — Uit het oogpunt van de burger geleerde lessen, tien jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon” (29 oktober 2021), “Obstakels bij het vrije verkeer van regenbooggezinnen in de EU” (8 maart 2021), “Obstakels bij deelname aan lokale en Europese verkiezingen binnen de Europese Unie” (15 september 2020) en “Resultaten van de Commissie verzoekschriften tijdens de zittingsperiode 2014-2019 en de uitdagingen voor de toekomst” (3 juli 2019),

gezien de workshops over lhbti+-rechten in de EU en de rechten van personen met een beperking, die respectievelijk op 22 maart 2021 en 28 oktober 2020 in opdracht van PETI zijn georganiseerd door de beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken,

gezien het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (23) (het terugtrekkingsakkoord),

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A9-0019/2022),

A.

overwegende dat het EU-burgerschap een van de concreetste prestaties is van de EU, EU-burgers van een reeks grondrechten voorziet — waaronder het recht van vrij verkeer in de EU, het recht op actieve deelname aan het democratische leven in de EU en het recht om beschermd te worden tegen discriminatie — en eveneens gelijke kansen waarborgt;

B.

overwegende dat de brexit duidelijk maakt hoe belangrijk EU-burgerschapsrechten zijn en dat zij een cruciale rol spelen in het dagelijks leven van miljoenen EU-burgers, en meer bewustzijn heeft gecreëerd in de EU met betrekking tot het mogelijke verlies van die rechten en de gevolgen daarvan, zoals blijkt uit de talloze verzoekschriften die zijn ingediend door EU-burgers die in het Verenigd Koninkrijk wonen en door Britse burgers die in de EU wonen over de gevolgen van de brexit voor hun status als EU-burger;

C.

overwegende dat de rechtsstaat een van de grondwaarden is van de Unie, en dat de bescherming ervan een waarborg vormt voor de grondrechten en de democratie;

D.

overwegende dat het recht van vrij verkeer, dat iedere EU-burger in staat stelt in een andere lidstaat te wonen, werken of studeren of gezondheidszorg te ontvangen, een van de fundamenten is van de EU;

E.

overwegende dat actief burgerschap beter is gewaarborgd wanneer in de fundamentele behoeften van burgers wordt voorzien; overwegende dat de door minimumlonen geboden bescherming daarom essentieel is en een randvoorwaarde vormt voor de verwezenlijking van het EU-doel om niemand aan zijn lot over te laten;

F.

overwegende dat mensen met onzekere arbeids- en levensomstandigheden zich vaak gemarginaliseerd voelen en minder of helemaal niet deelnemen aan het sociale leven, het maatschappelijk middenveld en verkiezingen;

G.

overwegende dat daklozen niet alleen te kampen hebben met onzekere levensomstandigheden, maar ook vaak weinig of geen toegang hebben tot informatie over hun rechten en de instrumenten om die te verdedigen;

H.

overwegende dat de definities van kwetsbare, benadeelde of ondervertegenwoordigde groepen erg verschillen naar gelang de lidstaat en zelfs afhankelijk kunnen zijn van de politieke en sociale situatie die op een bepaald moment in een lidstaat heerst;

I.

overwegende dat talloze grens- en seizoensarbeiders te kampen hebben met moeilijke, ongezonde en onveilige arbeidsomstandigheden, weinig of geen arbeidszekerheid en ontoereikende of geen socialezekerheidsdekking en toegang tot sociale uitkeringen; overwegende dat veel grens- en seizoensarbeiders afkomstig zijn uit kwetsbare sociale groepen en regio’s; overwegende dat de COVID-19-crisis de bestaande structurele onzekere situatie van talloze grens- en seizoensarbeiders heeft vergroot en voor lacunes heeft gezorgd bij de uitvoering van de geldende wetgeving met het oog op hun bescherming;

J.

overwegende dat de COVID-19-pandemie een aantal ongekende belemmeringen heeft opgeworpen voor het vrije verkeer in de EU, waaronder reisbeperkingen en grenscontroles die door veel lidstaten als noodmaatregel werden ingesteld; overwegende dat een aanzienlijk aantal EU-burgers verzoekschriften heeft ingediend waarin er ernstige zorgen werden geuit over de gevolgen van nationale noodmaatregelen voor hun vrijheid om naar het buitenland te reizen, daar te werken en te studeren, en voor het opbouwen en het onderhouden van grensoverschrijdende familiebanden;

K.

overwegende dat de pandemie een bijzonder negatief effect heeft op de situatie van personen met een handicap en ouderen, aangezien deze hen ernstig beperkt in de mogelijkheid om hun rechten uit te oefenen;

L.

overwegende dat PETI een aanzienlijk aantal verzoekschriften heeft ontvangen waarin zorgen werden geuit over discriminatie van lhbtiq-personen in de EU en vooral van regenbooggezinnen (d.w.z. gezinnen waar ten minste een gezinslid lhbtiq’er is) bij het uitoefenen van het recht van vrij verkeer in de EU, met negatieve gevolgen voor de rechten en de belangen van hun kinderen;

M.

overwegende dat artikel 21 van het Handvest een verbod inhoudt op elke vorm van discriminatie op grond van o.a. geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid, en dat dit verbod een primaire uiting is van EU-burgerschap; overwegende dat het tegelijkertijd een cruciaal onderdeel vormt van de succesvolle uitoefening van het vrij verkeer, zoals uit bovengenoemde verzoekschriften is gebleken;

N.

overwegende dat in de EU rond de vijftig miljoen mensen tot een nationale minderheid behoren of een minderheidstaal spreken; overwegende dat de Commissie geen juridische stappen heeft ondernomen naar aanleiding van het Europees burgerinitiatief “Minority Safepack — één miljoen handtekeningen voor verscheidenheid in Europa”, ondanks het feit dat het initiatief door een grote meerderheid van EP-leden werd gesteund;

O.

overwegende dat de toekenning en ontzegging van burgerschap een bevoegdheid van de lidstaten blijft;

P.

overwegende dat uit verzoekschriften is gebleken dat mobiele EU-burgers en -ingezetenen nog steeds geconfronteerd worden met aanzienlijke moeilijkheden bij de uitoefening van hun kiesrecht vanwege administratieve lasten, bureaucratie en taalbarrières in bepaalde lidstaten, en onjuiste informatie of een gebrek aan samenwerking door de autoriteiten van sommige lidstaten;

Q.

overwegende dat personen met een beperking nog steeds tegen juridische, praktische en fysieke belemmeringen oplopen bij de daadwerkelijke uitoefening van hun passieve en actieve kiesrecht en hun recht op toegang tot informatie over kiesreglementen, verkiezingsprocedures, -programma’s en -debatten in een vorm die is aangepast aan de behoeften van mensen met verschillende soorten handicaps, en zij dientengevolge nog altijd ondervertegenwoordigd zijn bij verkiezingen; overwegende dat de opkomst van ondervertegenwoordigde groepen bij verkiezingen nog altijd laag is;

R.

overwegende dat het recht van EU-burgers om deel te nemen aan het democratische bestel verder gaat dan alleen stemmen of zich kandidaat stellen bij Europese verkiezingen; overwegende dat de Verdragen voorzien in een aantal participatie-instrumenten om de betrokkenheid van burgers bij de EU te vergroten, waaronder het petitierecht, het recht om zich tot de Europese Ombudsman te wenden en het recht een Europees burgerinitiatief in te dienen;

S.

overwegende dat staatlozen met een status van langdurig ingezetene in sommige EU-lidstaten niet volledig worden betrokken bij de democratische participatie en hun met name het recht op deelname aan de gemeentelijke en/of Europese verkiezingen wordt ontzegd; overwegende dat de Commissie geen aanbevelingen heeft gedaan voor de totstandbrenging van gelijkheid van staatloze minderheden, zoals de Roma, maar dat deze zijn voorgesteld in het Europees burgerinitiatief “Minority Safepack — één miljoen handtekeningen voor verscheidenheid in Europa”;

T.

overwegende dat de EU bescherming moet bieden aan EU-burgers die in het Verenigd Koninkrijk wonen, in overeenstemming met het terugtrekkingsakkoord;

U.

overwegende dat ouderen geëngageerde burgers zijn die een belangrijke en waardevolle bijdrage leveren aan de samenleving door deel te nemen aan vrijwillige activiteiten en sociale initiatieven en door afhankelijke personen te ondersteunen en verzorgen;

V.

overwegende dat de toegang tot goederen en diensten, waaronder openbare diensten, steeds meer digitale vaardigheden vergt;

W.

overwegende dat de digitale transformatie mogelijkheden schept maar ook een bedreiging vormt voor alle generaties, met name ouderen; overwegende dat technologische veranderingen een negatief effect kunnen hebben op ouderen die niet beschikken over de juiste kennis, vaardigheden en toegang tot digitale technologie; overwegende dat ouderen vaak het slachtoffer zijn van discriminatie, geweld, uitsluiting en beperkingen van hun zelfstandigheid als gevolg van de invoering van digitale oplossingen waarbij geen rekening wordt gehouden met hun behoeften;

1.

neemt kennis van het verslag van de Commissie over het “EU-burgerschap 2020 — Burgers meer zeggenschap geven en hun rechten beschermen” en is ingenomen met de voortdurende inzet van de Commissie om de rechten van EU-burgers te beschermen, onder meer door regelmatig in kaart te brengen in hoeverre mensen uit benadeelde groepen — onder wie mensen met een handicap en ouderen — de mogelijkheid hebben hun burgerrechten uit te oefenen, en tegen welke belemmeringen zij daarbij oplopen; betreurt het feit dat slechts twee van de 18 acties die door de Commissie zijn voorgesteld van wetgevende aard zijn; benadrukt dat er behoefte is aan een uitgebreide evaluatie van de rechten van EU-burgers, alsook aan duidelijk omschreven en concrete toezeggingen, acties en wetgevingsinitiatieven voor de komende drie jaar; onderstreept dat de verslaglegging over het EU-burgerschap in overeenstemming met artikel 25 VWEU uiteindelijk zou moeten leiden tot concrete initiatieven met het oog op de consolidatie van burgerrechten en vrijheden in het kader van een EU-burgerschapsstatuut, vergelijkbaar met de Europese pijler van de sociale rechten, met inbegrip van de fundamentele rechten en vrijheden die zijn vastgelegd in het Handvest, de sociale rechten die in de Europese Pijler van de sociale rechten en de waarden die in artikel 2 van het VEU zijn vastgelegd als bepalende elementen van de Europese “publieke ruimte”, waaronder het bestuursmodel dat relevant is voor die openbare ruimte, waardigheid, vrijheid, de rechtsstaat, democratie, pluralisme, tolerantie, gerechtigheid en solidariteit, gelijkheid en non-discriminatie, waarmee bij een toekomstige of eventuele hervorming van de Verdragen rekening zou worden gehouden;

2.

juicht toe dat de Commissie opnieuw haar aandacht richt op de eerbiediging van de rechtsstaat in de lidstaten;

3.

benadrukt dat een onafhankelijke rechterlijke macht, toegang tot de rechter, vrijheid van meningsuiting, het recht op toegang tot en het ontvangen en delen van informatie, en pluralisme in de media cruciale onderdelen van de rechtsstaat zijn; verzoekt de Commissie toe te zien op de instandhouding van deze kernwaarden van de EU wanneer lidstaten er inbreuk op maken;

4.

wijst erop dat instrumenten die afbreuk doen aan het recht op privacy en de bescherming van persoonsgegevens niet alleen over een rechtsgrondslag moeten beschikken, maar ook noodzakelijk en evenredig moeten zijn, zoals vereist in de algemene verordening gegevensbescherming en het Handvest;

5.

herinnert eraan dat het vrije verkeer, hoewel het een kernwaarde van het Europese project vormt, ernstig is beperkt door de ongekende gezondheidscrisis als gevolg van de COVID-19-pandemie en de aanverwante nationale noodmaatregelen, waaronder reisbeperkingen en de tijdelijke herinvoering van controles aan de binnengrenzen; herhaalt dat deze maatregelen aanzienlijke negatieve gevolgen hebben gehad voor het privéleven, werk, gezinnen en economische en sociale omstandigheden, wat ook blijkt uit talloze verzoekschriften; benadrukt dat alle nationale noodmaatregelen proportioneel moeten zijn ten opzichte van het oorspronkelijke doel om de COVID-19-pandemie in te dammen; roept in dit verband de Commissie op om door te gaan met het monitoren van COVID-19-maatregelen en de effecten daarvan op de rechten van het EU-burgerschap; dringt er bij de lidstaten op aan om nationale noodmaatregelen af te bouwen zodra de noodzaak vervalt; onderstreept dat de COVID-19-pandemie een negatief effect heeft op het welzijn en de mentale gezondheid van burgers, met name jongeren en ouderen;

6.

herinnert eraan dat de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie veelal gevolgen had voor EU-burgers die in het Verenigd Koninkrijk wonen en voor Britse Burgers die aan het eind van de overgangsperiode in een van de 27 EU-lidstaten woonden; verzoekt de Commissie er nauwlettend op toe te zien dat deel twee van het terugtrekkingsakkoord met betrekking tot burgerrechten correct wordt uitgevoerd om de rechten van burgers die hun recht op vrij verkeer voor het einde van de overgangsperiode uitoefenden volledig en doeltreffend te waarborgen;

7.

is verontrust over de vele belemmeringen waarmee regenbooggezinnen te maken krijgen wanneer ze hun recht uitoefenen om naar andere lidstaten te reizen door de verschillen in nationale wetgeving omtrent paren van hetzelfde geslacht en hun ouder-kindrelatie; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om de aanbevelingen uit te voeren die opgenomen zijn in de resolutie van het Parlement over lhbtiq-rechten in de EU, waaronder de oproep aan de Commissie om te onderzoeken of alle lidstaten het arrest van het Hof van Justitie van 5 juni 2018 in de zaak C-673/16, Relu Adrian Coman e.a. tegen Inspectoratul General pentru Imigrări en Ministerul Afacerilor Interne (24) naleven, en dit arrest op te nemen in de komende herziening van de richtsnoeren van 2009 met betrekking tot vrij verkeer;

8.

betreurt dat ouders en kinderen niet in alle lidstaten over dezelfde rechtsmiddelen beschikken in geval van een scheiding of echtscheiding, met als resultaat dat honderden ouders in de EU de Commissie verzoekschriften hebben verzocht om steun bij hun grensoverschrijdende familiegeschillen en gevallen van kinderontvoering door ouders; verzoekt de Commissie en de lidstaten een niet-discriminerend controlesysteem in te voeren voor zaken betreffende kinderen die betrokken zijn bij grensoverschrijdende voogdijregelingen, waarbij de grondrechten van het kind volledig worden geëerbiedigd;

9.

herinnert eraan dat het recht van vrij verkeer niet alleen onder druk staat door grote, mondiale gebeurtenissen; stelt tot zijn spijt vast dat, zoals blijkt uit de vele verzoekschriften die omtrent dit onderwerp zijn ontvangen, EU-burgers, langdurig ingezetenen die onderdaan zijn van een andere lidstaat en gezinsleden van EU-burgers die onderdaan zijn van een derde land nog altijd tegen juridische, administratieve en praktische obstakels oplopen als ze verhuizen naar een andere lidstaat, vooral met betrekking tot verblijfsprocedures, civiele of sociale kwesties zoals familierecht of pensioenen, coördinatie tussen socialezekerheidsstelsels, toegang tot gezondheidszorg, ziektekostenverzekeringen, onderwijs- en belastingstelsels en de erkenning van beroepskwalificaties; benadrukt dat deze obstakels vaak voortkomen uit discriminerende administratieve vereisten of uit willekeurige vereisten met betrekking tot documenten die gewoonlijk niet in andere lidstaten worden afgegeven; onderstreept dat deze obstakels vaak het gevolg zijn van het ontbreken van een duidelijke definitie van bepaalde begrippen in de richtlijn vrij verkeer, zoals “een verzekering die de ziektekosten volledig dekt” en “toereikende bestaansmiddelen”; verzoekt de Commissie bij haar toezicht op de uitvoering van de richtlijn vrij verkeer ook aandacht te besteden aan de discriminerende administratieve praktijken in lidstaten, vooral op lokaal niveau, de nodige handhavingsmaatregelen te treffen tegen dergelijke praktijken en in haar herziene richtsnoeren een verduidelijking te bieden van de begrippen die niet duidelijk zijn omschreven in de richtlijn vrij verkeer; verzoekt de Commissie en de lidstaten voorts verdere samenwerking te bevorderen in situaties waarin werknemers uitkeringen ontvangen en bijdragen betalen in verschillende EU-lidstaten, door de grensoverschrijdende gegevensuitwisseling tussen de verschillende socialezekerheidsorganen te versterken zodat alle bijdragen naar behoren kunnen worden meegenomen bij de berekening van pensioenrechten;

10.

roept de lidstaten op maatregelen te treffen om hun werkzaamheden te coördineren en samen te werken teneinde de problemen van dubbele voertuigregistratiebelasting, belastingdiscriminatie en dubbele belasting in een grensoverschrijdende context doeltreffend aan te pakken, en om beter rekening te houden met de realiteit van de grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit; is van mening dat de bestaande bilaterale belastingovereenkomsten of eenzijdige maatregelen van lidstaten ontoereikend zijn om de problemen van de dubbele belasting aan te pakken en dat er behoefte is aan een gecoördineerd en tijdig optreden op EU-niveau;

11.

is ingenomen met de aankondiging van de Commissie dat ze de regels omtrent consulaire bescherming gaat herzien; verzoekt de Commissie in het kader van deze herziening eveneens de toegankelijkheid van consulaire bescherming voor personen met verschillende soorten handicaps te evalueren; dringt er bij de Commissie op aan om ondersteuning te verzekeren voor EU-burgers uit niet-vertegenwoordigde lidstaten; verzoekt de Commissie en lidstaten met klem het recht op consulaire bescherming uit te breiden naar personen met een reisdocument dat is afgegeven door een lidstaat, ook wanneer zij geen staatsburger zijn van de desbetreffende lidstaat;

12.

herinnert eraan dat minimumlonen er mede voor moeten zorgen dat de Europese pijler van sociale rechten wordt uitgevoerd en dat er niemand aan zijn lot wordt overgelaten; benadrukt de onzekere situatie waarin grens- en seizoensarbeiders verkeren, met name sinds de COVID-19-crisis; roept de Commissie en de lidstaten ertoe op de kwetsbaarheden waarmee grens- en seizoensarbeiders in de context van de COVID-19-crisis te kampen hebben aan te pakken, en ervoor te zorgen dat alle werknemers in de EU een hoog niveau van sociale bescherming genieten en een passende, naar behoren betaalde baan hebben, onder meer door te waarborgen dat het recht van de Unie met betrekking tot arbeidsmobiliteit en het recht op gelijke beloning voor gelijk of gelijkwaardig werk doeltreffend wordt toegepast en gehandhaafd; beschouwt deze aanpak als cruciaal om de marginalisering van EU-burgers te voorkomen, hun positie te versterken zodat ze volledig en actief kunnen deelnemen aan ons democratische bestel en hun rechten uit hoofde van het EU-burgerschap te verdedigen;

13.

merkt op dat het ontbreken van een mechanisme voor wederzijdse erkenning van de gehandicaptenstatus een van de oorzaken is van de moeilijkheden waar mensen met een handicap tegenaan lopen bij de uitoefening van hun recht op vrij verkeer, toegang tot onderwijs, arbeid en cultuurgoed; steunt de ontwikkeling van een wederzijds erkende EU-gehandicaptenkaart om binnen de EU gelijke toegang tot bepaalde voordelen te waarborgen; verzoekt de Commissie en de lidstaten een EU-gehandicaptenkaart in te voeren zodat het vrij verkeer van Europese burgers met een handicap wordt gegarandeerd;

14.

dringt er bij alle lidstaten op aan het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap te ratificeren en het protocol te ondertekenen; vraagt de Commissie in verband met de ratificering van dit verdrag met klem de nodige maatregelen te treffen om personen met een handicap in staat te stellen hun volledige rechten als EU-burger uit te oefenen, zonder enige vorm van discriminatie;

15.

is bezorgd over de marginalisering van daklozen vanwege hun moeilijke levensomstandigheden en het gebrek aan informatie waarmee zij te kampen hebben; verzoekt de lidstaten maatregelen te treffen om daklozen en hun rechten te beschermen, ze te bereiken met voorlichtingscampagnes over deze maatregelen en ze zo beter te betrekken bij het sociale en politieke leven en het maatschappelijk middenveld;

16.

is ingenomen met het voornemen van de Commissie dat is aangekondigd in het verslag over het EU-burgerschap 2020 om de richtlijnen betreffende het kiesrecht van mobiele EU-burgers bij gemeenteraadsverkiezingen en Europese verkiezingen (Richtlijnen 94/80/EG en 93/109/EG van de Raad) te actualiseren; benadrukt dat in dit verband dringend alle belemmeringen en moeilijkheden bij de uitoefening van het kiesrecht door mobiele EU-burgers, ook door personen met een beperking, moeten worden verholpen, de verstrekking van informatie over de Europese en gemeenteverkiezingen en de stemprocedures uitgebreid en ondersteund moet worden (eventueel via één volledig toegankelijk informatieplatform voor de hele EU), waarbij de lidstaten, voornamelijk op lokaal niveau, worden aangemoedigd om de uitoefening van het stemrecht door mobiele EU-burgers te vergemakkelijken, en dat er moet worden gekeken naar en gewerkt aan mogelijkheden om op afstand te stemmen, waaronder elektronisch stemmen, om deelname aan het democratische bestel te vergroten en te vergemakkelijken; onderstreept dat de lidstaten met het oog op stemmen op afstand moeten zorgen voor transparantie van het ontwerp en de uitrol van elektronische en internetsystemen, de mogelijkheid om stemmen handmatig of elektronisch opnieuw te tellen zonder dat het stemgeheim daarbij in het gedrang komt, en de bescherming van persoonsgegevens in overeenstemming met het toepasselijk recht van de Unie; herinnert eraan dat mensen met een handicap onder toepassing van beschermende maatregelen, zoals voogdij, in sommige lidstaten automatisch zijn uitgesloten van politieke participatie en hun het stemrecht dus wordt ontzegd; beklemtoont dat van deze drastische oplossing moet worden afgezien en mensen met een handicap op bepaalde gebieden van het leven moeten worden ondersteund; juicht in dit verband toe dat de Commissie heeft verklaard dat zij zal samenwerken met de lidstaten en het Parlement om de politieke rechten van personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen te waarborgen en met name om ervoor te zorgen dat bij de volgende Europese verkiezingen van dit recht gebruik wordt gemaakt;

17.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om binnen het Europees samenwerkingsnetwerk voor verkiezingen optimale werkwijzen uit te wisselen en bevorderen met het oog op de tegemoetkoming aan de specifieke verkiezingsbehoeften van benadeelde groepen burgers om hun deelname aan verkiezingen te verhogen en ervoor te zorgen dat zij in een voldoende sterke positie verkeren om hun stemrecht bij de volgende Europese verkiezingen daadwerkelijk te kunnen uitoefenen; benadrukt in dit verband dat er behoefte is aan uitgebreide gegevens over ondervertegenwoordigde categorieën kiezers, en dat er overeenstemming moet worden bereikt over een basisreeks gemeenschappelijke definities van benadeelde groepen, zoals lhbtiq’ers, migranten en vluchtelingen, mensen uit huishoudens met een laag inkomen, raciale, etnische of taalkundige minderheden, en personen met een handicap;

18.

herinnert aan het feit dat het kiesrecht van EU-burgers die in het buitenland wonen vaak het onderwerp is van verzoekschriften; merkt op dat sommige lidstaten hun burgers het recht ontnemen om te stemmen bij nationale parlementsverkiezingen zodra ze naar een ander EU-land verhuizen; is van mening dat het ontnemen van het kiesrecht van EU-burgers wanneer ze naar het buitenland verhuizen, evenals de niet-erkenning van hun kiesrecht bij nationale verkiezingen in het land waar zij wonen, het vrije verkeer kan belemmeren en kan leiden tot de ontzegging van het grondrecht van politieke participatie; onderstreept dat verschillende lidstaten langdurig ingezetenen die staatsburger van een andere EU-lidstaat zijn het kiesrecht hebben ontzegd bij lokale en Europese verkiezingen;

19.

benadrukt dat meer dan 60 % van de respondenten van de openbare raadpleging over het verslag over het EU-burgerschap 2020 van oordeel was dat er onvoldoende werd gedaan om burgers in te lichten over hun rechten als EU-burger; verzoekt de Commissie en de lidstaten EU-burgers beter op de hoogte te brengen van hun rechten en plichten, in een vorm die toegankelijk is voor mensen met verschillende soorten handicaps, en erop toe te zien dat zij in hun land van herkomst en in iedere andere lidstaat in dezelfde mate aanspraak kunnen maken op die rechten; onderstreept het belang van nationale websites waarop EU-burgers kunnen lezen wat hun rechten zijn en hoe zij in contact kunnen komen met EP-leden en hun stemgedrag en besluiten kunnen volgen;

20.

moedigt lidstaten aan in hun onderwijsprogramma’s meer ruimte te geven aan politieke vorming op het gebied van EU-aangelegenheden, onder andere over EU-burgerrechten, en om de opleiding van leraren hierop aan te passen; is van mening dat de lidstaten schoolbezoeken aan EU-instellingen via hun onderwijsstelsels moeten bevorderen; benadrukt dat toegankelijk onderwijs een cruciale rol vervult bij het verstrekken van informatie aan toekomstige burgers;

21.

erkent dat het bij de huidige opzet van het EU-participatiekader voor sommigen misschien niet duidelijk is wanneer ze het best welk kanaal kunnen gebruiken om in contact te komen met EU-instellingen en ze daarom van de beschikbare mogelijkheden afzien; verzoekt de Commissie en de lidstaten voor passende instrumenten te zorgen om te waarborgen dat de burgers en inwoners van de EU volledig op de hoogte zijn van hun recht om verzoekschriften in te dienen bij het Parlement en hun recht om zich tot de Europese ombudsman te wenden om hun rechten te doen gelden en schendingen te melden, zoals vastgelegd in artikel 44 van het Handvest en artikel 227 van het VWEU;

22.

dringt aan op de oprichting van een online één-loketsysteem waar alle EU-participatie-instrumenten te vinden zijn, in alle officiële EU-talen informatie, advies en ondersteuning wordt geboden om met de EU in contact te komen, in een vorm die toegankelijk is voor mensen met verschillende soorten handicaps, en ook wordt toegelicht wat in hun geval het meest geschikte kanaal is, om de burgers dichter bij de EU te brengen en de democratische participatie te vergroten; is ervan overtuigd dat een dergelijk één-loketsysteem het gebruik van de verschillende participatie-instrumenten zou stroomlijnen en dat hun potentieel daarmee volledig zou worden benut;

23.

spreekt nogmaals zijn steun uit voor de Conferentie over de toekomst van Europa; is er stellig van overtuigd dat de conferentie een gelegenheid biedt voor participatie van onderaf in het democratische proces van de EU; dringt er nogmaals op aan dat de conferentie concrete aanbevelingen formuleert zodat de instellingen daarmee aan de slag kunnen en ze kunnen omzetten in handelingen; verzoekt alle deelnemers aan de conferentie om daadwerkelijk een vervolg te geven aan de uitkomst ervan;

24.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Ombudsman, de regeringen en parlementen van de lidstaten, hun verzoekschriftencommissies en hun nationale ombudsman of soortgelijke bevoegde organen.

(1)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.

(2)  PB L 368 van 31.12.1994, blz. 38.

(3)  PB L 329 van 30.12.1993, blz. 34.

(4)  PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1.

(5)  PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1.

(6)  PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44.

(7)  PB C 369 van 11.10.2018, blz. 11.

(8)  PB C 449 van 23.12.2020, blz. 6.

(9)  PB L 327 van 2.12.2016, blz. 1.

(10)  PB C 425 van 20.10.2021, blz. 7.

(11)  PB C 385 van 22.9.2021, blz. 159.

(12)  PB C 362 van 8.9.2021, blz. 82.

(13)  PB C 371 van 15.9.2021, blz. 6.

(14)  PB C 425 van 20.10.2021, blz. 2.

(15)  PB C 445 van 29.10.2021, blz. 70.

(16)  PB C 463 van 21.12.2018, blz. 21.

(17)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0366.

(18)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0414.

(19)  PB C 474 van 24.11.2021, blz. 82.

(20)  PB C 270 van 7.7.2021, blz. 105.

(21)  PB C 445 van 29.10.2021, blz. 168.

(22)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0507.

(23)  PB C 384 I van 12.11.2019, blz. 1.

(24)  Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2018, Relu Adrian Coman e.a. tegen Inspectoratul General pentru Imigrări en Ministerul Afacerilor Interne, C-673/16, EU:C:2018:385.


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/211


P9_TA(2022)0082

Billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie (follow-up door het Parlement van het actieplan van de Commissie van juli en de daarin vervatte 25 initiatieven op het gebied van btw, vennootschapsbelasting en personenbelasting) (2020/2254(INL))

(2022/C 347/20)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 255 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de mededeling van de Commissie van 15 juli 2020 getiteld “Actieplan voor billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie” (COM(2020)0312),

gezien de mededeling van de Commissie van 15 juli 2020 over goed fiscaal bestuur in de EU en daarbuiten (COM(2020)0313),

gezien de mededeling van de Commissie van 7 april 2016 over een actieplan betreffende de btw — “Naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU — Tijd om knopen door te hakken” (COM(2016)0148),

gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2021 getiteld “Een jaar na de uitbraak van COVID-19: de respons vanuit het begrotingsbeleid” (COM(2021)0105),

gezien de nog niet vastgestelde voorstellen van de Commissie, met name die betreffende een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCTB), betreffende een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) (1) en betreffende het pakket belasting digitale economie (2), alsook de standpunten van het Parlement daarover,

gezien de mededeling van de Commissie van 15 januari 2019 getiteld “Naar een meer efficiënte en democratische besluitvorming in het fiscale beleid van de EU” (COM(2019)0008),

gezien de mededeling van de Commissie van 19 februari 2020 getiteld “De digitale toekomst van Europa vormgeven” (COM(2020)0067),

gezien het inclusief kader van de OESO/G20 betreffende het actieplan inzake grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS) van oktober 2015,

gezien het tussentijds verslag van het inclusief kader van de OESO/G20 van oktober 2018 getiteld “Belastinguitdagingen die voortvloeien uit digitalisering” en het bijbehorende werkprogramma van mei 2019 voor het uitwerken van een consensusoplossing voor de belastinguitdagingen die voortvloeien uit de digitalisering van de economie,

gezien de verslagen over de blauwdrukken van pijler 1 en pijler 2 die op 14 oktober 2020 door het inclusief kader van de OESO/G20 zijn aangenomen en de resultaten van een economische analyse en effectbeoordeling van de OESO,

gezien de mededeling van de Commissie van 18 mei 2021 over belastingheffing van ondernemingen in de 21e eeuw (COM(2021)0251),

gezien het jaarverslag 2021 inzake belastingen, getiteld “Annual Report on Taxation 2021 — Review of taxation policies in the EU Member States”, DG TAXUD, 18 mei 2021,

gezien het verslag van het Internationaal Monetair Fonds getiteld “Taxing Multinationals in Europe”, Afdelingen Europese en Fiscale Zaken, 2021, nr. 21/12,

gezien de resultaten van verschillende G7-, G8-, en G20-topontmoetingen over internationale belastingaangelegenheden,

gezien zijn resolutie van 16 december 2015 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende meer transparantie, coördinatie en convergentie van het vennootschapsbelastingbeleid in de Unie (3),

gezien zijn resoluties met betrekking tot de Bijzondere Commissie TAXE van 25 november 2015 over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (TAX 1) (4), van 6 juli 2016 over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (TAX 2) (5), en van 26 maart 2019 over financiële misdrijven, belastingontduiking en belastingontwijking (TAX 3) (6),

gezien zijn resolutie en aanbevelingen van 13 december 2017 naar aanleiding van het onderzoek naar witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking (PANA) (7),

gezien zijn verslag over de toepassing van de EU-voorschriften voor de uitwisseling van belastinggegevens: geboekte vooruitgang, opgedane ervaring en weg te werken belemmeringen (2020/2046(INI)),

gezien zijn verslag over de hervorming van het EU-beleid inzake schadelijke belastingpraktijken (met inbegrip van de hervorming van de Groep gedragscode) (2020/2258(INI)),

gezien de artikelen 47 en 54 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0024/2022),

A.

overwegende dat de ongekende omvang van de COVID-19-crisis en de ongekende impact ervan op de economie hebben geleid tot lagere belastinginkomsten en hogere schulden en begrotingsuitgaven om de samenleving en de economie te beschermen, en de oorzaak zijn van een scherpe stijging van de overheidsschuld; overwegende dat belastingontwijking, belastingfraude en belastingontduiking de overheidsinkomsten en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, de belastingstelsels en de fiscale billijkheid ondermijnen; overwegende dat het van het grootste belang is belastingontwijking en -ontduiking te bestrijden en tegelijkertijd de belastingen op een niveau te houden dat de duurzame groei van de economie, het economisch en sociaal herstel van de Unie en de uitdagingen op langere termijn, zoals een vergrijzende bevolking, ecologische en klimaattransitie en digitalisering van de economie, ondersteunt, zonder toereikende belastinginkomsten te ondermijnen;

B.

overwegende dat het belastingeffect verschoven is van vermogen naar inkomen, van kapitaal naar inkomen uit arbeid en consumptie, van multinationale ondernemingen naar kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), en van de financiële sector naar de reële economie, met een verschuiving van de belastingdruk van meer mobiele naar minder mobiele belastingbetalers;

C.

overwegende dat voor een snel herstel een krachtige respons van het economisch en fiscaal beleid nodig is door middel van hervormingen en investeringen, onder meer: (i) het garanderen van een effectief gelijk speelveld voor belastingbetalers en bedrijven, waarbij belastingvoordelen die op oneerlijke wijze nadelen opleveren voor kmo’s, worden verminderd of afgeschaft, met onder meer minder administratieve rompslomp, om de mededinging, de binnenlandse handel en de handel binnen de interne markt te stimuleren, ondersteund door een eenvoudig, billijker, digitaal en voorspelbaarder belastingklimaat, (ii) het veiligstellen van belastinginkomsten voor de lidstaten ter financiering van het herstel, de overgang naar een koolstofneutrale economie, een vermindering van de schuldquote en het stimuleren van investeringen, en iii) het waarborgen van eerlijke belastingheffing voor bedrijven en burgers, met meer transparantie en vertrouwen in de samenleving en eerlijke mededinging, op basis van overeengekomen normen en gecoördineerde en gedigitaliseerde rapportagesystemen;

D.

overwegende dat het actieplan van de Commissie voor billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie (“het actieplan”) deel uitmaakt van een ruimere belastingstrategie van de Unie op het gebied van belasting over de toegevoegde waarde (btw), bedrijfsbelastingen en individuele belastingen; overwegende dat het actieplan een tweeledige aanpak behelst, waarbij maatregelen ter bestrijding van belastingfraude en belastingontduiking worden gecombineerd met vereenvoudigingen om onnodige obstakels en administratieve lasten voor belastingbetalers, met name burgers en kmo’s, weg te nemen;

E.

overwegende dat 99 % van de bedrijven in de Unie kmo’s zijn en dat kmo’s twee op de drie banen in de private sector creëren, maar dat de kosten van de naleving van de belastingwetgeving goed zijn voor 30 % van hun belastingdruk, terwijl dat voor grote ondernemingen slechts 2 % is;

F.

overwegende dat er behoefte is aan meer wederzijds vertrouwen en samenwerking tussen de belastingautoriteiten van de lidstaten en aan uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten met betrekking tot de nationale rapportagesystemen;

G.

overwegende dat in het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer uit 2021 over de uitwisseling van fiscale inlichtingen in de EU (8) wordt vastgesteld dat de tussen de lidstaten uitgewisselde inlichtingen achterhaald, onjuist en onvolledig zijn;

H.

overwegende dat de huidige internationale regels inzake vennootschapsbelasting niet langer geschikt zijn in de context van de digitalisering en mondialisering van de economie; overwegende dat de ontwikkelingen op het gebied van digitalisering en een groter gebruik van immateriële activa en de toename ervan in de waardeketens vooruitzichten en uitdagingen creëren op het gebied van de traceerbaarheid van economische verrichtingen en belastbare feiten, inclusief het mogelijk maken van praktijken op het gebied van belastingontwijking, met name wanneer deze verrichtingen grensoverschrijdend zijn of plaatsvinden buiten de Unie;

I.

overwegende dat de vennootschapsbelasting moet worden geleid door het beginsel dat winsten worden belast waar ze worden gegenereerd, en dat een meer geharmoniseerde en gecoördineerde aanpak van het vennootschapsbelastingstelsel in de hele Unie het gemakkelijker zou maken om oneerlijke concurrentie tegen te gaan die wordt veroorzaakt door schadelijke belastingpraktijken die de werking van de interne markt verstoren en vaak tot een verkeerde toewijzing van middelen leiden;

J.

overwegende dat betere samenwerking tussen de belastingautoriteiten van de Unie en de lidstaten en meer transparantie op het gebied van vennootschapsbelasting de belastinginning en de naleving van de belastingwetgeving kan verbeteren en ook noodzakelijk is om eerlijke competitiviteit op de interne markt te bevorderen, waardoor het werk van de belastingautoriteiten efficiënter zal worden; overwegende dat het gebruik van technologie en digitalisering voor een efficiënter gebruik van de beschikbare gegevens, de efficiëntie en transparantie van de belastingautoriteiten kan ondersteunen, de nalevingskosten kan verlagen en het vertrouwen van het publiek kan vergroten; overwegende dat de vooruitgang die is geboekt met de digitalisering, zowel voor belastingplichtigen als voor belastingautoriteiten, alternatieven biedt voor het systematisch aanpakken van bepaalde vormen van belastingfraude en ook de belastingheffing van mobiele belastinggrondslagen kan vergemakkelijken;

Algemene overwegingen over het actieplan van de Commissie voor billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie

1.

verwelkomt het actieplan en steunt een grondige uitvoering ervan; stelt vast dat de meeste van de 25 acties verband houden met btw, hetgeen passend is gezien de grote inkomstenderving op het gebied van btw en het feit dat bedrijven moeten worden ondersteund, met name kmo’s; is evenwel van mening dat als aanvulling van concrete wetgevingsvoorstellen een effectbeoordeling moet worden uitgevoerd om een beter zich te krijgen op de mogelijke gevolgen voor belastingplichtigen en bedrijven; is ingenomen met het recente akkoord over btw-tarieven in de Raad, maar blijft bezorgd over het feit dat het definitieve btw-stelsel in de Raad geen steun heeft gekregen; verzoekt de Commissie het actieplan te controleren in het licht van de internationale ontwikkelingen op het niveau van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)/de G20 en in het licht van de COVID-19-pandemie;

2.

is van mening dat het besluit van de Commissie om initiatieven uit te voeren voor meer samenwerking tussen belastingautoriteiten en een verdere harmonisatie van de procedureregels op de interne markt van het grootste belang is; is tevreden met het initiatief van de Commissie inzake een “EU-kader voor samenwerking op het gebied van de naleving” als methode voor het aanmoedigen van nauwere samenwerking tussen belastingautoriteiten en bedrijven, en beveelt duidelijke subsidiabiliteits- en werkingsregels aan, alsook een mogelijke uitbreiding van het programma naar btw-gerelateerde kwesties; is tevreden met en kijkt uit naar het wetgevingsinitiatief van de Commissie inzake de invoering van een gemeenschappelijk, gestandaardiseerd, EU-breed stelsel voor bronbelastingvermindering, samen met een mechanisme voor de uitwisseling van inlichtingen en samenwerking tussen de belastingautoriteiten; verzoekt de Commissie in dit verband en als reactie op de recente Cum-Ex-onthullingen en de wereldwijde belastingovereenkomst van de OESO/G20 de mogelijke voordelen te onderzoeken van een effectief minimumtarief voor bronbelastingvermindering; verzoekt de Commissie in dit verband de discussie herop te starten over de geblokkeerde herziening van Richtlijn 2003/49/EG van de Raad (9) (richtlijn interest en royalty’s);

3.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie om de btw-voorschriften te moderniseren, te vereenvoudigen en te harmoniseren door gebruik te maken van op transacties gebaseerde realtimerapportage en e-facturering; merkt op dat die rapportage belastingbetalervriendelijk moet zijn, maar tegelijk de belastingdiensten in staat moet stellen in realtime een overzicht te krijgen van de verschillende transacties, zodat fraude en risicohoudende marktdeelnemers gemakkelijker kunnen worden voorkomen en opgespoord; is van mening dat de rapportagevoorschriften en de belastingformulieren in alle lidstaten moeten convergeren; is van oordeel dat het gebruik van de dataminingtool transactienetwerkanalyse (TNA) een van de beschikbare mogelijkheden is om belastingfraude te verminderen en pleit voor de verdere ontwikkeling ervan en de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten;

4.

herinnert eraan dat bij belastingmaatregelen, ongeacht of zij tijdelijk zijn of niet, moet worden voorkomen dat zij investeringsbeslissingen verstoren en dat deze maatregelen moeten fungeren als instrument ter ondersteuning van de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie als bepaald in artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, met inbegrip van het concurrentievermogen van Europese bedrijven; benadrukt dat de rapportagevereisten niet mogen leiden tot een onevenredige stijging van de administratieve kosten voor economische actoren, met name kmo’s; merkt op dat er om effectief iets te doen aan gederfde belastinginkomsten wellicht behoefte is aan gegevens van betere kwaliteit en mogelijk aan grotere hoeveelheden gegevens; benadrukt het beginsel dat alle gegevens die de belastingautoriteiten hebben verzameld bij de belastingplichtigen, met eerbiediging van hun rechten, slechts één keer aan de lidstaten hoeven te worden verstrekt, beschermd door de strengste veiligheidsmaatregelen en met inachtneming van de wetgeving inzake gegevensbescherming; wijst op het potentieel van gegevens en digitale hulpmiddelen om de administratieve rompslomp te verminderen en diverse verplichtingen van de belastingbetaler te vereenvoudigen, met name op het gebied van btw-aangiften en overzichtslijsten, en merkt op dat artificiële intelligentie (AI) en diverse software moeten worden gebruikt om het gebruik van gegevens zo doeltreffend mogelijk te maken; wijst erop dat de inspanningen ter versterking van de administratieve samenwerking tussen de lidstaten moeten worden voortgezet om fraude en belastingontduiking terug te dringen; is van mening dat niet alleen de kwantiteit moet worden verhoogd, maar ook de kwaliteit van de uitgewisselde gegevens moet worden verbeterd, met het oog op een efficiënter systeem;

5.

onderstreept dat de diversiteit van de belastingvoorschriften van de lidstaten een lastige uitdaging vormt, met name voor kmo’s en startups die actief zijn of willen beginnen met handel drijven op de interne markt, aangezien zij te make, hebben met maar liefst 27 verschillende belastingstelsels; is van mening dat naar behoren rekening moet worden gehouden met het feit dat kmo’s hogere nalevingskosten dragen; benadrukt dat kmo’s niet verder mogen worden benadeeld door de financiële lasten die gepaard gaan met het verrichten van activiteiten in het kader van verschillende nationale systemen en dat de voordelen van de interne markt voor hen gemakkelijk toegankelijk moeten zijn;

6.

benadrukt dat in een strategie voor duurzaam herstel rekening moet worden gehouden met de houdbaarheid van de aanhoudende lage rentetarieven en de stijgende inflatie in de hele Unie; is van mening dat de belastingdruk niet mag verschuiven van kapitaalwinst naar arbeid, zoals nu het geval is; is in dit verband van mening dat meer aandacht moet worden besteed aan het grote aantal mobiele werknemers;

7.

wijst er nogmaals op dat de middelen uit NextGenerationEU belangrijk zijn voor het economisch herstel van de Unie en wijst op de mogelijkheid om de herstel- en veerkrachtfaciliteit te gebruiken voor het doorvoeren van fiscale hervormingen en het doen van investeringen die leiden tot een billijker, duurzamer en beter gedigitaliseerd belastingstelsel; herinnert eraan dat het Fiscalis-programma voor de periode 2021-2027, met een begroting van 269 miljoen EUR, gericht is op het bestrijden van belastingfraude en de inning ondersteunt van inkomsten voor de begroting van de Unie en de lidstaten door nationale belastingautoriteiten te helpen beter samen te werken om belastingfraude, belastingontduiking en agressieve fiscale planning te bestrijden;

8.

neemt kennis van het feit dat in 2016 naar schatting 46 miljard EUR aan inkomsten verloren is gegaan als gevolg van internationale belastingontduiking door individuen; wijst op de huidige verstoringen van de interne markt als gevolg van schadelijke belastingpraktijken die schadelijke belastingconcurrentie vormen; merkt op dat naast het actieplan een mededeling van de Commissie is gepubliceerd over goed fiscaal bestuur in de EU en daarbuiten, waarin de nadruk ligt op de noodzakelijke hervorming van de Gedragscode van de EU inzake de belastingregeling voor ondernemingen en de criteria die zijn vastgelegd in de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden; betreurt de stilstand met betrekking tot beide kwesties in de Raad; neemt nota van het resultaat van de Ecofin-vergadering van 8 december 2021; betreurt in dit verband dat de ministers van Financiën van de lidstaten het niet eens konden worden over de hervorming van de Gedragscode van de EU inzake de belastingregeling voor ondernemingen van 1997 en herinnert aan de resolutie van het Europees Parlement van 7 oktober 2021 over de hervorming van het EU-beleid inzake schadelijke belastingpraktijken (met inbegrip van de hervorming van de Groep gedragscode); spreekt nogmaals zijn steun uit voor het voornemen van de Commissie om het actiegebied van de Groep gedragscode uit te breiden tot andere soorten regelingen en algemene aspecten van de nationale vennootschapsbelastingstelsels, en moedigt de Commissie aan coördinatiemechanismen zoals procedures voor collegiale toetsing binnen de Groep gedragscode verder te ontwikkelen; pleit voor de opname van preferentiële regelingen op het gebied van inkomstenbelasting met het oog op het aanpakken van speciale burgerschapsregelingen of maatregelen om zeer mobiele rijke personen en digitale nomaden aan te trekken, die kunnen leiden tot aanzienlijke verstoringen van de eengemaakte markt; verzoekt de Commissie om in het kader van het komende belastingsymposium in 2022 verstoringen op de interne markt te analyseren en evenredige oplossingen voor te stellen;

Drijvende krachten achter veranderingen

9.

is van mening dat betere ramingen van de totale belastingderving in de Unie en een gedetailleerde analyse van de systemische oorzaken hiervan van essentieel belang zijn om te komen tot efficiënte voorstellen voor manieren om de belastingderving effectief te verminderen; benadrukt dat een betere beschikbaarheid van de door bedrijven en belastingautoriteiten verstrekte gegevens aanzienlijk kan bijdragen tot betere schattingen; benadrukt het feit dat de OESO-databank met statistieken op het gebied van vennootschapsbelasting en de bijdrage van de lidstaten hieraan belangrijk zijn; betreurt voorts het feit dat de Raad met het Europees Parlement niet de nodige informatie heeft gedeeld in het kader van het uitvoeringsverslag van de DAC van de OESO; benadrukt dat btw-fraude zoals “carrouselfraude” directe gevolgen heeft voor de eigen middelen uit de btw en dus voor de samenstelling van de inkomsten van de Unie (10); benadrukt het feit dat btw-fraude vele vormen kan aannemen, met eventuele veranderingen om te voldoen aan een nieuw rechtskader, zoals het voorgesteld “definitieve systeem”; verzoekt de Commissie een gecoördineerde inspanning van de lidstaten op touw te zetten om te komen tot een gezamenlijk systeem voor het verzamelen van statistieken over dergelijke carrouselfraude; wijst erop dat een dergelijk systeem gebaseerd kan worden op praktijken die in sommige lidstaten reeds worden gehanteerd; neemt kennis van de oprichting van de EU-waarnemingspost voor belastingheffing en verzoekt de Commissie een onafhankelijke beoordeling te verstrekken van het werk dat tot dusver is verricht met betrekking tot de wijze waarop vooruitgang kan worden geboekt met deze voorbereidende actie, die is geïnitieerd door het Europees Parlement op basis van een proefproject in het kader van de jaarlijkse begroting van de Unie;

10.

herinnert eraan dat fiscale transparantie, billijkheid en zekerheid op basis van duidelijke respectieve rechten en plichten de belangrijkste beginselen zijn om wederzijds vertrouwen tussen belastingbetalers en belastingdiensten op te bouwen; steunt in dit verband de formalisering van het Handvest voor de rechten van de belastingplichtige, meer samenhang in de regels inzake fiscale woonplaats voor personen en een intensievere uitwisseling van informatie; is van mening dat moet worden nagedacht over de verdere ontwikkeling van een doeltreffend Europees geschillenbeslechtingsmechanisme en het opsporen van lacunes daarin; is van mening dat de uitkomst van geschillen openbaar moet worden gemaakt in de vorm van een samenvatting waarin naast andere essentiële, maar niet commercieel gevoelige informatie het resulterende effectieve belastingtarief wordt gepubliceerd dat de belastingplichtige betaalt;

11.

merkt op dat nieuwe werkregelingen, zoals telewerk, voor werknemers en werkgevers zowel uitdagingen als kansen met zich meebrengen; onderstreept dat het begrip fiscale woonplaats voor personen dringend beter moet worden gedefinieerd in het licht van de nieuwe werkregelingen die zich snel hebben ontwikkeld als gevolg van de COVID-19-pandemie; wijst erop dat de lidstaten nog steeds verschillende criteria hanteren voor het bepalen van de status op het gebied van fiscale woonplaats, waardoor een risico ontstaat van dubbele belastingheffing of dubbele niet-heffing; herinnert in dit verband aan het actieplan met de aankondiging van een wetgevingsvoorstel van de Commissie in 2022/2023 om te verduidelijken waar belastingbetalers voor belastingdoeleinden moeten worden beschouwd als ingezetenen wanneer zij in de Unie actief zijn over de grenzen heen; kijkt uit naar dit voorstel van de Commissie, dat gericht moet zijn op het garanderen van een consistentere bepaling van de fiscale woonplaats binnen de interne markt;

12.

kijkt uit naar het DAC8-voorstel van de Commissie voor een uitbreiding van de automatische uitwisseling van informatie naar cryptoactiva; herinnert in dit verband aan de aanbevelingen die zijn aangenomen door het Europees Parlement, waarnaar wordt verwezen in het uitvoeringsverslag van de DAC; is van mening dat de fiscale zekerheid zou worden versterkt als de lidstaten een gemeenschappelijke opvatting zouden hebben over de fiscale beleidsmaatregelen, stimulansen en praktijken die niet verstorend zijn voor de interne markt; verzoekt de Commissie een analyse te presenteren van de richtsnoeren of andere maatregelen die kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van die doelstelling;

13.

is ingenomen met de maatregelen die de Commissie heeft genomen op het gebied van de voorkoming en beslechting van geschillen inzake dubbele btw-heffing;

14.

stelt vast dat het besluitvormingsproces van de Unie niet bevorderlijk is voor verandering, aangezien belastingbeleid een nationale bevoegdheid is waarover met eenparigheid van stemmen moet worden besloten; herinnert eraan dat in artikel 116 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt bepaald dat een distorsie van de mededinging op de interne markt door de lidstaten moet worden opgeheven; betreurt dat de huidige situatie soms leidt tot een ongelijke of inconsistente toepassing van de belastingvoorschriften en een vertraging bij de harmonisatie van de belastingpraktijken of -normen in de Unie; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor meer geharmoniseerde en consistente belastingvoorschriften en de toepassing daarvan, teneinde de werking van de interne markt te beschermen en het beginsel te waarborgen dat belasting wordt geheven waar de winst wordt gegenereerd; betreurt dat voorstellen zoals de CCCTB, de herziening van de richtlijn interest en royalty’s en de hervorming van de Gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen in de Raad zijn tegengehouden;

15.

herinnert in dit verband aan de mededeling van de Commissie getiteld “Naar een meer efficiënte en democratische besluitvorming in het fiscale beleid van de EU”; merkt op dat artikel 116 VWEU, hoewel dit is voorgesteld in het actieplan, nog niet is gebruikt in belastingzaken en de besluitvorming in de Raad doeltreffender zou maken; roept de Commissie, het Europees Parlement en de Raad ertoe op om in het kader van de Conferentie over de toekomst van Europa het besluitvormingsproces dat gebruikt wordt voor besluiten inzake het belastingbeleid verder te onderzoeken, in het kader van de bescherming van de financiële belangen van de Unie;

16.

wijst op het belang van een snelle uitwisseling van informatie tussen de lidstaten om belastingfraude te bestrijden; is ingenomen met het voorstel voor een Eurofisc 2.0 in het actieplan om Eurofisc verder te ontwikkelen; steunt krachtig het voorstel van de Commissie om het instrument uit te breiden naar directe belastingen; steunt Eurofisc bij het uitgroeien tot een EU-hub voor belastinginformatie niet alleen voor btw-doeleinden; herinnert eraan dat Eurofisc, het EU-netwerk van deskundigen voor fraudebestrijding, om doeltreffend te zijn moet worden versterkt en uitgerust met voldoende middelen om gezamenlijke risicoanalyses uit te voeren, onderzoeken te coördineren en samen te werken met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), Europol en het Europees Openbaar Ministerie (EOM), met name met het oog op het onderzoeken van btw-fraude;

17.

kijkt uit naar de herziening van Richtlijn 2011/64/EU van de Raad (11), als aangekondigd in het pakket van de Commissie voor billijke en eenvoudige belastingheffing; wijst op de grote prijsverschillen tussen de lidstaten, die grensoverschrijdend winkelen in de hand werken; wijst voorts op de opkomst van nieuwe producten, zoals elektronische sigaretten, verhitte-tabaksproducten en nieuwe tabaksproducten; kijkt uit naar een ambitieuze herziening met betrekking tot de tarieven met het oog op een betere bijdrage aan het verwezenlijken van de gezondheidsdoelstellingen;

Uitdagingen voor het btw-beleid van de Unie

18.

constateert dat het huidige btw-stelsel van de Unie nog steeds te complex is, met name voor kmo’s, en te fraudegevoelig, terwijl het voor de marktdeelnemers hoge nalevingskosten met zich meebrengt (12); neemt er nota van dat de verschillende maatregelen om belastingfraude tegen te gaan, in de lidstaten worden vastgesteld; herinnert eraan dat er dringend werk moet worden gemaakt van de modernisering van het btw-stelsel en de shift naar een coherenter btw-stelsel in de hele Unie (13);

19.

benadrukt dat het aanpakken van de btw-kloof en van belastingfraude een dringende prioriteit moet zijn voor de Unie en de lidstaten in de economie na COVID-19; uit zijn bezorgdheid over de omvang van de btw-kloof, die voor 2018 werd geraamd op ongeveer 140 miljard EUR, waarvan 50 miljard EUR in verband met grensoverschrijdende belastingontduiking en -fraude; neemt er met bezorgdheid nota van dat de btw-kloof volgens de beoordeling van de Commissie als gevolg van de COVID-19-crisis kan oplopen tot meer dan 160 miljard EUR; merkt op dat de complexe samenstelling van de btw-kloof meerdere acties nodig maakt, afgestemd op de specifieke onderdelen van de factoren die aan de kloof ten grondslag liggen;

20.

onderstreept dat het huidige btw-stelsel nog steeds versnipperd is, wat leidt tot een aanzienlijke administratieve last voor bedrijven, met name bedrijven die grensoverschrijdende activiteiten verrichten en kmo’s, hetgeen de voordelen van aanwezigheid op de interne markt vermindert en ook kosten veroorzaakt voor de lidstaten als gevolg van mogelijke inkomstenderving; merkt op dat de Commissie in de nieuwe voorstellen rekening moet houden met de specifieke behoeften van kmo’s en een gelijk speelveld moet creëren, onder meer door de invoering van vereisten op basis van drempels, indien relevant;

21.

is ingenomen met de instelling van het éénloketsysteem van de Unie, dat tot doel heeft de naleving van de belastingwetgeving te vereenvoudigen, met name door de onzekerheid op de interne markt te verminderen en de kosten voor grensoverschrijdende transacties te verlagen, waardoor grensoverschrijdende marktdeelnemers gemakkelijker kunnen voldoen aan de btw-verplichtingen voor e-handel binnen de Unie; verzoekt de Commissie na te gaan hoe het toepassingsgebied van het éénloketsysteem kan worden uitgebreid naar een ruimer scala aan diensten, met name naar alle B2C-transacties van goederen en de overdracht van eigen voorraden, zodat bedrijven zich voor de btw slechts hoeven te registreren in één land; is ingenomen met het voorstel voor één btw-registratie;

22.

neemt kennis van het initiatief van de Commissie voor een herziening van de huidige btw-vrijstelling voor financiële diensten en verzekeringen, met name na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en de herziening van de nationale regels op dit gebied; benadrukt dat deze herziening ervoor moet zorgen dat de btw-regels voor financiële diensten geschikt zijn voor de huidige digitale economie, met inbegrip van financiële technologie, en dat een internationaal gelijk speelveld wordt gehandhaafd voor bedrijven uit de Unie;

23.

merkt op dat de Commissie in het actieplan een “goed ontworpen belastingstelsel dat een belangrijke rol speelt bij de ondersteuning van de groene transitie” heeft beschreven dat kan bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal; kijkt in dit verband uit naar het voorstel voor een herziening van de btw-tarieven op het gebied van vrijstellingen voor het personenvervoer, als aangekondigd in het pakket van de Commissie voor billijke en eenvoudige belastingheffing; benadrukt het feit dat de belastingmix evenwichtiger moet worden gemaakt om de impact van de belasting op arbeid voor werknemers geleidelijk tot een minimum te beperken en toe te werken naar een billijker belastingstelsel;

24.

merkt bezorgd op dat sommige lidstaten geen algemene btw-vrijstelling verlenen voor donaties in natura, waardoor ondernemingen consumentengoederen vernietigen, met name geretourneerde goederen, ondanks het feit dat deze vrijstelling mogelijk is op grond van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad (14); verzoekt de Commissie richtsnoeren uit te vaardigen voor de lidstaten om te verduidelijken dat btw-vrijstellingen voor donaties in natura verenigbaar zijn met de bestaande Uniewetgeving inzake btw totdat het voorstel voor een richtlijn van de Raad (COM(2018)0020, met name artikel 98, lid 2, hiervan) wordt goedgekeurd door de lidstaten;

25.

verzoekt de Commissie de mogelijkheden te analyseren en te onderzoeken om gebruik te maken van technologie, bijvoorbeeld AI en diverse software, door deze toe te passen op realtime of vrijwel realtime btw-rapportage bij B2B-transacties, met inachtneming van de vereisten op het gebied van gegevensbescherming en vertrouwelijkheid; merkt op dat het beste resultaat zal worden behaald als de instrumenten voor gegevensanalyse worden ingevoerd en toegepast binnen de interne markt of de normen voor dergelijke rapportage gelijktijdig worden vastgesteld in de hele Unie;

26.

is verheugd dat het EOM sinds juni 2021 operationeel is;

27.

is ingenomen met de transactienetwerkanalyse (TNA) en steunt de nauwere samenwerking tussen Eurofisc-leden met het oog op het snel opsporen van carrouselfraude; verzoekt de Commissie stappen te ondernemen voor een efficiënter gebruik van het TNA-instrument en te focussen op de kwaliteit van de verstrekte gegevens, aangezien dit een essentieel element is bij de bestrijding van btw-fraude; verzoekt de Commissie in verband hiermee na te gaan hoe het TNA-instrument door de lidstaten wordt gebruikt en hen te helpen richtsnoeren in te voeren voor beste praktijken; is van mening dat, om de nalevingskosten voor belastingplichtigen te verminderen, de verstrekte gegevens moeten worden gegenereerd door middel van een geautomatiseerd gedigitaliseerd systeem voor het rapporteren van gegevens van de belastingplichtige aan de belastingautoriteiten (15) (bijvoorbeeld door middel van het e-factureringssysteem waarnaar wordt verwezen in de bijlage);

Aan de gang zijnde hervormingen van het internationale belastingstelsel en het belastingstelsel van de Unie

28.

stelt vast dat de kloof (16) als gevolg van de ontwijking van vennootschapsbelasting, die op 35 miljard EUR per jaar wordt geraamd, is afgenomen ten opzichte van de eerdere ramingen van de Commissie voordat er maatregelen ter bestrijding van BEPS waren ingevoerd, namelijk 50 à 70 miljard EUR, en stelt vast dat er een correlatie is tussen de verbetering en de wetgevingsinspanningen van de Commissie op het gebied van belastingontwijking; neemt nota van de uitvoering van de richtlijn ter bestrijding van belastingontwijking van 2019 en verzoekt de Commissie om een evaluatieverslag over de impact en de uitvoering ervan; benadrukt dat situaties waarin sommige bedrijven hun belastingfactuur nog steeds door middel van belastingontwijking of agressieve fiscale planning kunnen verlagen, de eerlijke concurrentie op de interne markt ondermijnen en vaak het concurrentievermogen van kmo’s schaden; herinnert eraan dat de belastingkloof als gevolg van ontwijking van vennootschapsbelasting kan oplopen tot 190 miljard EUR (17) wanneer rekening wordt gehouden met bijzondere belastingregelingen, ondoeltreffendheden bij de inning en andere praktijken; benadrukt voorts dat unilaterale bijzondere regelingen, zoals lagere vennootschapsbelastingtarieven voor sommige belastingbetalers, een risico kunnen vormen voor stabiele belastinggrondslagen in de hele EU;

29.

benadrukt dat de huidige mondiale belastingomgeving achterhaald is en alleen op mondiaal niveau volledig kan worden aangepakt; is ingenomen met de historische, op twee pijlers berustende overeenkomst die door het inclusief kader van de OESO/G20 is bereikt over de verdeling van heffingsrechten en de toepassing van een effectief minimumbelastingtarief van 15 % op de mondiale winsten van multinationals; beschouwt dit als een unieke kans om de internationale belastingarchitectuur beter af te stemmen op de ontwikkeling van de economie door de verstoringen van de eerlijke mededinging op de markt, die tijdens de COVID-19-crisis zijn toegenomen en problemen met het belasten van grote multinationals aan het licht hebben gebracht, verder aan te pakken; wijst erop dat volgens de overeenkomst alle deelnemers belastingen op digitale diensten en andere, soortgelijke maatregelen moeten afschaffen en zich ertoe moeten verplichten dergelijke maatregelen in de toekomst niet in te voeren; wijst erop dat de op twee pijlers berustende oplossing effectief moet worden uitgevoerd in de Unie en daarbuiten, om te zorgen voor een eerlijkere verdeling van winsten en heffingsrechten over de landen ten aanzien van de grootste en meest winstgevende multinationale ondernemingen; is ingenomen met het wetgevingsvoorstel van de Commissie van 22 december 2021 om beide pijlers van het inclusief kader ten uitvoer te leggen; verzoekt de Raad die voorstellen snel goed te keuren zodat de overeenkomst uiterlijk in 2023 van kracht kan worden; is ingenomen met het voorstel van de Commissie inzake het gebruik van brievenbusmaatschappijen;

30.

neemt kennis van het feit dat sommige lidstaten unilaterale maatregelen hebben genomen die gevolgen hebben gehad voor de internationale onderhandelingen; merkt op dat het multilaterale verdrag alle partijen ertoe zal verplichten alle belastingen op digitale diensten en andere, soortgelijke maatregelen geleidelijk af te schaffen met betrekking tot alle bedrijven en zich ertoe te verplichten dergelijke maatregelen niet in te voeren tot eind 2023;

De weg effenen voor de nieuwe agenda van de Unie voor de belastingheffing van ondernemingen

31.

herinnert eraan dat toekomstige beleidsopties en politieke keuzes van de Unie op het gebied van de belastingheffing van ondernemingen gebaseerd moeten zijn op fiscale billijkheid, efficiëntie en transparantie, rekening houdend met het feit dat de belastinginkomsten van de lidstaten stabiel moeten zijn, gezien de doorslaggevende rol van regeringen bij het bevorderen van een duurzaam economisch herstel na de COVID-19-crisis, om te komen tot eerlijk verdeelde belastingen voor alle soorten multinationale ondernemingen, terwijl de nalevingskosten voor de belastingplichtigen worden verlaagd, met name voor kmo’s, en bronnen van verstoring van de bedrijfsactiviteit op de interne markt, in de handel en bij investeringen worden weggenomen;

32.

steunt de grondgedachte van het voorstel van de Commissie getiteld “Business in Europe: Framework for Income Taxation” (Bedrijven in Europa: kader voor de belastingheffing van inkomsten) (BEFIT), dat verwacht wordt in 2023 en waarmee beoogd wordt een nieuw, gemeenschappelijk EU-“rulebook” voor de vennootschapsbelasting op te stellen op basis van een eerlijke, alomvattende en doeltreffende formuletoerekening en een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting, dat ondernemingen duidelijkheid en voorspelbaarheid zal bieden, in overeenstemming met de consensus die tijdens de onderhandelingen over pijler 1 en pijler 2 van de OESO is bereikt; herinnert eraan dat bij eerdere pogingen van de Unie om een gemeenschappelijk rulebook vast te stellen, drie factoren in aanmerking werden genomen: arbeid, activa en verkoop; is van mening dat de nadruk op één factor een onevenwichtig effect zou hebben op de belastinginkomsten van de lidstaten; verzoekt de Commissie maatregelen te overwegen die de tenuitvoerlegging van het toekomstige BEFIT-voorstel vergemakkelijken, met name voor kmo’s;

33.

is evenwel van mening dat het BEFIT-initiatief moet worden ondersteund door het politieke proces om politieke steun op te bouwen voor verandering, en dat het initiatief vergezeld moet gaan van een grondige effectbeoordeling om toekomstige voorstellen vorm te geven, hetgeen moet bijdragen tot het bereiken van een consensus tussen de lidstaten; kijkt uit naar de details van het BEFIT-initiatief en verzoekt de Commissie daarom een ruim, inclusief raadplegingsproces op gang te brengen met belanghebbenden, de lidstaten, inclusief hun nationale parlementen, en het Europees Parlement, en een dialoog aan te gaan met deskundigen en burgers over de leidende beginselen, voorafgaand aan de tewaterlating van het BEFIT-voorstel door de Commissie in 2023; benadrukt dat de tenuitvoerlegging van één rulebook voor belastingheffing een aanzienlijke verdienste zou hebben met betrekking tot het beperken van de mogelijkheden voor winstverschuiving door gebruik te maken van belastingplanningssystemen en tegelijkertijd de nalevingskosten te verlagen, met name voor grensoverschrijdende economische activiteiten;

34.

merkt op dat de nieuwe agenda voor de vennootschapsbelasting een mechanisme omvat om de scheeftrekking tussen vreemd en eigen vermogen aan te pakken door middel van een systeem met stimulansen, dat in de toekomst zal helpen de veerkracht van ondernemingen te ondersteunen bij ongunstige economische omstandigheden en dat een einde maakt aan de prikkels ten gunste van een bedrijfsfinancieringsmodel dat te zeer gebaseerd is op schulden; neemt kennis van het voornemen van de Commissie om een voorstel op te stellen voor de invoering van een vrijstelling ter beperking van de scheeftrekking tussen vreemd en eigen vermogen en verzoekt de Commissie een grondige effectbeoordeling uit te voeren en krachtige bepalingen op te nemen tegen ontwijking om te voorkomen dat een vrijstelling voor eigen vermogen wordt gebruikt als nieuw instrument voor grondslaguitholling;

35.

steunt, met het oog op fiscale transparantie, het verzamelen van regelmatig geactualiseerde gegevens over de effectieve vennootschapsbelastingtarieven die de grootste ondernemingen in de Unie betalen op hun in de Unie gegenereerde winsten; is van mening dat dit overzicht moet worden gebruikt om de doeltreffendheid van het bestaande belastingkader en de bestaande belastingregels te beoordelen;

36.

verzoekt de Commissie uiterlijk in 2022/2023 een of meer wetgevingsvoorstellen in te dienen overeenkomstig de in de bijlage opgenomen aanbevelingen;

37.

is van oordeel dat de financiële implicaties van het verlangde voorstel moeten worden gedekt door passende begrotingstoewijzingen;

o

o o

38.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.

(1)  Voorstel van 25 oktober 2016 voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCTB) COM(2016)0685, en voorstel van 25 oktober 2016 voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB), COM(2016)0683.

(2)  Het pakket bestaat uit de mededeling van de Commissie van 21 maart 2018 getiteld “Tijd om een moderne, eerlijke en efficiënte standaard voor de belastingheffing van de digitale economie vast te stellen” (COM(2018)0146), het voorstel van 21 maart 2018 voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels betreffende de vennootschapsbelasting op een aanmerkelijke digitale aanwezigheid (COM(2018)0147), het voorstel van 21 maart 2018 voor een richtlijn van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van een digitaledienstenbelasting op inkomsten uit de levering van bepaalde digitale diensten (COM(2018)0148), en de aanbeveling van de Commissie van 21 maart 2018 betreffende de vennootschapsbelasting op een aanmerkelijke digitale aanwezigheid (C(2018)1650).

(3)  PB C 399 van 24.11.2017, blz. 74.

(4)  PB C 366 van 27.10.2017, blz. 51.

(5)  PB C 101 van 16.3.2018, blz. 79.

(6)  PB C 108 van 26.3.2021, blz. 8.

(7)  PB C 369 van 11.10.2018, blz. 132.

(8)  Speciaal verslag nr. 03/2021 van de Europese Rekenkamer van 26 januari 2021, getiteld “Uitwisseling van fiscale inlichtingen in de EU: de basis is solide, de uitvoering suboptimaal”.

(9)  Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (PB L 157 van 26.6.2003, blz. 49).

(10)  Briefing van de commissie BUDG — EU Own Resources (Eigen middelen van de EU) (2020), hier te vinden: https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/BRIE/2020/647459/IPOL_BRI(2020)647459_EN.pdf.

(11)  Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van 21 juni 2011 betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabrikaten (PB L 176 van 5.7.2011, blz. 24).

(12)  Volgens de beoordeling van de Europese meerwaarde door de EPRS (september 2021) kan de btw-kloof, met inbegrip van grensoverschrijdende btw-ontduiking en -fraude, in 2020 worden geraamd op ongeveer 120 miljard EUR (blz. 42).

(13)  Volgens de beoordeling van de Europese meerwaarde door de EPRS (september 2021) zou de geraamde meerwaarde van de uitgebreide samenwerking tussen de lidstaten en de volledige tenuitvoerlegging van het éénloketsysteem kunnen leiden tot een vermindering van de btw-kloof met naar schatting 29 miljard EUR en een vermindering van de nalevingskosten voor bedrijven met naar schatting 10 miljard EUR (blz. 39).

(14)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).

(15)  Voorstel om te overwegen af te zien van de bestaande rapportage en een geharmoniseerd rapportagesysteem voor grensoverschrijdende transacties op te zetten, waardoor transacties gemakkelijker aan elkaar kunnen worden gekoppeld (zoals bevestigd door de EPRS-studie).

(16)  COM(2020)0312, blz. 5. Volgens andere ramingen, bijvoorbeeld van het Europees Parlement, bedragen de verliezen als gevolg van financiële criminaliteit, belastingontduiking en belastingontwijking 190 miljard EUR. Op basis van de uitvoerige werkzaamheden van de OESO in het BEPS-verslag, actie 11, bedroeg de wereldwijde inkomstenderving voordat tot enige anti-BEPS-maatregel was besloten, 100 à 240 miljard USD, d.i. 0,35 % van het wereldwijde bbp. Volgens de Commissie kwam 50 à 70 miljard EUR daarvan voor rekening van de Unie voordat de lidstaten overeenstemming bereikten over de richtlijnen I en II ter bestrijding van belastingontwijking.

(17)  ibid.


BIJLAGE BIJ DE RESOLUTIE:

AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

A.    Vereenvoudiging, vermindering van de nalevingskosten voor belastingplichtigen

Aanbeveling A1 — Eén EU-btw-registratieprocedure en één EU-btw-nummer

Het Europees Parlement verzoekt de Commissie werk te maken van de invoering van één EU-btw-registratieprocedure en één EU-btw-nummer tegen 2023.

Een dergelijke procedure moet:

De nalevingskosten verlagen, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) die op de interne markt actief zijn, en een identiek proces voor btw-registratie in de hele Unie voorstellen (met inachtneming van de verschillende voorwaarden voor registratie in de lidstaten).

Ervoor zorgen dat de registratie gemakkelijk toegankelijk is, met gebruikmaking van een of meer geharmoniseerde onlineplatforms die overal in de Unie op dezelfde manier werken, in een overeengekomen minimumaantal talen, om het gebruik in de hele Unie te vergemakkelijken.

Aanbeveling A2 — Eenvoudigere belastingheffing voor en met Europese vennootschappen (SE’s) / kmo’s

Het Europees Parlement verzoekt de Commissie maatregelen in te voeren om de kosten en de complexiteit van de belastingheffing voor kmo’s en SE’s uiterlijk in 2023 verder te verminderen.

Verscheidene in dit verslag genoemde initiatieven moeten door de Commissie worden voorgesteld en snel worden gevolgd door concrete voorstellen om kmo’s te ondersteunen in de post-COVID-19-economie.

Om SE’s en start-ups verder te ondersteunen, verzoekt het Europees Parlement de Commissie na te gaan of het mogelijk is om één pan-Europese inkomstenbelastingregeling voor SE’s en start-ups in te voeren teneinde de kosten in verband met de naleving van de belastingwetgeving tot een minimum te beperken, met name als zij in meer dan één lidstaat actief zijn. De regeling zou facultatief zijn voor SE’s (bv. beperkt door de omzet) en zou kunnen worden gebaseerd op de Europese vennootschap. De belastinginkomsten uit de regeling zouden aan de lidstaten worden toegewezen volgens een overeengekomen formule (bv. op basis van het percentage ingezetenen dat bij een bedrijf werkt).

B.    Meer zekerheid voor belastingplichtigen en/of belastingdiensten van de lidstaten

Aanbeveling B1 — Geschillenbeslechtingsmechanisme voor gevallen waarin twee of meer lidstaten aanspraak maken op de fiscale woonplaats

Het Europees Parlement verzoekt de Commissie rekening te houden met de ervaring die is opgedaan met de bestaande Richtlijn (EU) 2017/1852 van de Raad betreffende mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie en de resterende lacunes in deze richtlijn te identificeren, alsmede een of meer efficiënte manieren voor te stellen om iets te doen aan de bestaande conflicten en onzekerheden met betrekking tot de woonplaats, zowel voor natuurlijke als voor rechtspersonen, die risico’s van dubbele belastingheffing of dubbele niet-heffing veroorzaken. Het Parlement dringt er bij de Commissie op aan om uiterlijk in 2023 voorstellen voor de definitie van fiscaal inwonerschap in te dienen.

Het Europees Parlement herinnert er ook aan dat de uitkomst van geschillen openbaar moet worden gemaakt in de vorm van een samenvatting, op basis van de procedure van artikel 18 van Richtlijn (EU) 2017/1852, en de effectieve belastingtarieven moet omvatten. De vastgestelde regeling moet garanderen dat de termijnen, die de problemen weerspiegelen die belastingplichtigen als gevolg van geschillen ondervinden met betrekking tot het verkrijgen van een beslissing, wettelijk bindend zijn en worden gehandhaafd. Gezien de veranderingen in de economie na COVID-19, waaronder de overgang naar telewerken, moet de Commissie zo spoedig mogelijk beoordelen of de huidige wetgeving toereikend is om het risico van dubbele belasting voor belastingplichtigen te verminderen en zo nodig een herziening van die richtlijn uitvoeren, dan wel nieuwe maatregelen voorstellen. Ook wordt opgemerkt dat de richtlijn onvoldoende zichtbaar is en dat de Commissie meer moet doen om ervoor te zorgen dat de burgers zich ervan bewust zijn dat dit mechanisme beschikbaar is.

Aanbeveling B2 — Uitbreiding van de automatische uitwisseling van informatie

Het Europees Parlement verzoekt de Commissie na te gaan of er behoefte is en de meest passende manier te vinden om de automatische uitwisseling van informatie tussen de lidstaten uit te breiden naar andere inkomsten- en vermogenscategorieën, zoals cryptoactiva (DAC8). Aangezien de lidstaten wettelijk alleen verplicht zijn gegevens te verstrekken voor de categorieën waarvoor reeds informatie beschikbaar is, lijkt er bijgevolg een gebrek aan informatie te bestaan met betrekking tot bepaalde inkomsten- en vermogenscategorieën.

Aanbeveling B3 — Richtsnoeren over positieve fiscale stimuleringsmaatregelen

Het Europees Parlement verzoekt de Commissie richtsnoeren te publiceren over fiscale stimuleringsmaatregelen die niet verstorend zijn voor de interne markt. Dit komt door het feit dat de fiscale zekerheid voor belastingplichtigen en de lidstaten zou worden versterkt als de lidstaten een gemeenschappelijke opvatting zouden hebben over de fiscale stimuleringsmaatregelen die de economische prestaties in de Unie stimuleren zonder de werking van de interne markt in het gedrang te brengen.

C.    Verkleining van de belastingkloof en vermindering van de nalevingskosten

Aanbeveling C1 — E-facturering

Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan om:

Onverwijld en uiterlijk in 2022 een geharmoniseerde gemeenschappelijke norm voor e-facturering in de hele Unie vast te stellen om de kosten te verminderen van de instelling van versnipperde en uiteenlopende systemen in de lidstaten.

De rol van e-facturering in realtimerapportage vast te stellen.

De mogelijkheid te onderzoeken van een geleidelijke invoering van verplichte e-facturering in de hele Unie uiterlijk in 2023, met de nadruk op een aanzienlijke vermindering van de nalevingskosten, met name voor kmo’s. De afgifte van facturen dient uitsluitend te worden beheerd via door de staat beheerde/gecertificeerde “systemen” waarbij volledige gegevensbescherming wordt gewaarborgd.

Uiterlijk in 2023 de mogelijkheid te onderzoeken dat het systeem alle belastingnalevingsgegevens/documenten (of een deel daarvan) verstrekt aan in aanmerking komende belastingplichtigen, met inbegrip van de verantwoordelijkheid voor de conformiteit van deze aangiften (of delen ervan), met name vanuit het oogpunt van de vermindering van de nalevingskosten en risico’s voor kmo’s.

Aanbeveling C2 — Alternatief voor het verminderen van de btw-kloof

Het Europees Parlement verzoekt de Commissie, met het oog op een aanzienlijke vermindering van de btw-kloof in de Unie, met name in de economie na COVID-19, maatregelen voor te stellen die de geconstateerde btw-kloof aanzienlijk zouden verminderen, met name de kloof in verband met de vrijstelling voor grensoverschrijdende handel in de Unie. Aan het verzoek kan uiterlijk in 2022-2023 worden voldaan met een of meer van de volgende initiatieven:

Het initiatief van het definitieve stelsel nieuw leven inblazen als meest natuurlijke en efficiënte manier om btw-belastingfraude, die elk jaar tot grote verliezen leidt, tegen te gaan.

De naleving van de btw-verplichtingen vereenvoudigen en gegevens verkrijgen voor het monitoren en tegengaan van belastingfraude (1) teneinde de aan de btw verbonden administratieve lasten in verband met grensoverschrijdende handel te verminderen, voorstellen om het toepassingsgebied van het bestaande éénloketsysteem geleidelijk maar snel verder uit te breiden van B2C tot B2B, met name met betrekking tot B2C-leveringen van goederen waarvoor de tot voldoening van de btw gehouden persoon niet gevestigd is in de lidstaat waar de btw verschuldigd is, met betrekking tot bepaalde B2B-verrichtingen van diensten wanneer de verrichte diensten overwegend B2C-diensten zijn, en in verband met artikel 196 van Richtlijn 2006/112/EG.

Een norm voor onlinerapportering van gegevens voor (in eerste instantie) grensoverschrijdende handel in de Unie ontwerpen en voorstellen, bij voorkeur door gebruik te maken van gegevens afkomstig van e-facturering (of van een alternatief, maar met inachtneming van het beginsel dat de gegevens slechts één keer moeten worden verstrekt), met efficiënte en goed beveiligde gecentraliseerde/gedecentraliseerde gegevensverwerking voor het opsporen van fraude. De gegevens zullen in de plaats komen van alle bestaande rapportageverplichtingen op dit gebied, waardoor de totale nalevingskosten zullen dalen, met name voor kmo’s. De verzamelde gegevens moeten worden gebruikt met eerbiediging van de vertrouwelijkheid en met inachtneming van alle relevante wetgeving inzake gegevensbescherming. Het gebruik van blockchaintechnologie (of alternatieve technologie) kan worden overwogen en regelingen die op gemeenschappelijke normen van de Unie zijn gebaseerd, kunnen door particuliere leveranciers worden toegepast.

Aanbeveling C3 — Eén geharmoniseerde belastingaangifte en éénloketsysteem

Het Europees Parlement dringt er bij de Commissie op aan met een wetgevingsvoorstel te komen:

één geharmoniseerde vennootschapsbelastingaangifte ter ondersteuning van het BEFIT in de Unie. Een gestandaardiseerde aanpak van de inhoud en het formaat van de belastingaangifte kan worden gebruikt om de voorbereiding van de aangifte te vereenvoudigen. Een dergelijke optie zou bijdragen tot de vereenvoudiging van de rapportage inzake vennootschapsbelasting en tot het verminderen van de noodzaak de naleving van de belastingwetgeving uit te besteden, met name voor kmo’s die zich bezighouden met grensoverschrijdende ondernemingsactiviteiten.

Aanbeveling C4 — Een waarnemingspost voor belastingheffing voor het volgen en kwantificeren van trends op het gebied van Europese belastingheffing

In 2019 initieerde het Europees Parlement de oprichting van een EU-waarnemingspost voor belastingheffing als voorbereidende actie. Het Europees Parlement verzoekt de Commissie een onafhankelijke beoordeling te verstrekken van het verrichte werk en manieren voor te stellen om met dit initiatief vooruitgang te boeken.

D.    Een nieuw gecoördineerd Europees vennootschapsbelastingstelsel

Aanbeveling D1 — De scheeftrekking tussen vreemd en eigen vermogen oplossen

De Commissie heeft een initiatief aangekondigd voor het beperken van de belastinggerelateerde scheeftrekking tussen vreemd en eigen vermogen bij bedrijfsinvesteringen als gevolg van de aftrekbaarheid van rentebetalingen op schuldfinanciering.

Het Europees Parlement dringt er bij de Commissie op aan om:

Een grondige effectbeoordeling uit te voeren en in het komende voorstel voor de invoering van een vrijstelling ter beperking van de scheeftrekking tussen vreemd en eigen vermogen krachtige bepalingen op te nemen ter bestrijding van belastingontwijking; te overwegen dat deze verschuiving kan worden aangepakt door nieuwe aftrekmogelijkheden in te voeren voor de kosten van aandelenfinanciering of door de aftrekmogelijkheden voor rentebetalingen te beperken, met dien verstande dat het beperken van de vermindering van de aftrek van overmatige financieringskosten tot maximaal 20 % van de inkomsten van de belastingplichtige vóór interest, belastingen, afschrijvingen en amortisatie (ebitda) een andere oplossing is om de bevoordeling van schuld te verminderen.

Aanbeveling D2 — Eén fiscaal rulebook voor de Unie

In het kader van het BEFIT dringt het Europees Parlement er bij de Commissie op aan om:

De verschillende elementen van wat de werkelijke economische activiteit van ondernemingen vormt (verkoop, personeel, activa), te analyseren.

Een brede raadpleging te starten waarbij de lidstaten, nationale parlementen en het Europees Parlement worden betrokken.

E.    Doeltreffendheid van belastingdiensten, uitwisseling van belastinginformatie en kwaliteit van gegevens

Aanbeveling E1 — Eurofisc 2.0

Het Europees Parlement dringt er bij de Commissie op aan om:

Het EU-netwerk van deskundigen voor fraudebestrijding, Eurofisc, te versterken en uit te rusten met voldoende middelen om op doeltreffende wijze gezamenlijke risicoanalyses uit te voeren, onderzoeken te coördineren en samen te werken met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), Europol en het Europees Openbaar Ministerie, met name met het oog op het onderzoeken van btw-fraude.

Met het Eurofisc 2.0-voorstel te komen. Het Parlement herhaalt de aanbevelingen uit zijn resolutie van 16 september 2021 over de tenuitvoerlegging van de EU-vereisten voor de uitwisseling van belastinginformatie: geboekte vooruitgang, opgedane ervaring en weg te werken belemmeringen. Het Parlement merkt op dat Eurofisc 2.0 in hoge mate kan bijdragen tot een doeltreffend gebruik door de belastingdiensten van de uitgewisselde belastinginformatie en de kwaliteit van de uitgewisselde informatie.


(1)  Volgens de beoordeling van de Europese meerwaarde door de EPRS zal het scenario van uitgebreide samenwerking (informatie-uitwisseling + éénloketsysteem) een Europese meerwaarde van ongeveer 39 miljard EUR opleveren.


III Voorbereidende handelingen

Europees Parlement

Dinsdag, 8 maart 2022

9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/223


P9_TA(2022)0053

Regionale landbouwrekeningen ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 maart 2022 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 138/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat de regionale landbouwrekeningen betreft (COM(2021)0054 — C9-0020/2021 — 2021/0031(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2022/C 347/21)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2021)0054),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 338, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0020/2021),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 10 december 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A9-0282/2021),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/224


P9_TA(2022)0054

Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering — aanvraag EGF/2021/006 ES/Catalonië automobielsector — Spanje

Resolutie van het Europees Parlement van 8 maart 2022 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers naar aanleiding van een aanvraag van Spanje — EGF/2021/006 ES/Catalonië automobielsector (COM(2022)0020 — C9-0015/2022 — 2022/0010(BUD))

(2022/C 347/22)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2022)0020 — C9-0015/2022),

gezien Verordening (EU) 2021/691 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1309/2013 (de “EFG-verordening”),

gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (2) (de “MFK-verordening”), en met name artikel 8,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (3), en met name punt 9,

gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0038/2022),

A.

overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om aanvullende steun te verlenen aan werknemers die de gevolgen ondervinden van globalisering en van technologische en milieuveranderingen, zoals verschuivingen in de wereldhandelsstromen, handelsgeschillen, significante verschuivingen in de handelsbetrekkingen van de Unie of de samenstelling van de interne markt en financiële of economische crises, alsook de overgang naar een koolstofarme economie, of als gevolg van digitalisering of automatisering;

B.

overwegende dat de financiële bijdragen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) in de eerste plaats gericht moeten zijn op actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen en gepersonaliseerde diensten die erop gericht zijn begunstigden snel aan een fatsoenlijke en duurzame betrekking binnen of buiten hun oorspronkelijke sector te helpen, en hen tegelijkertijd voor te bereiden op een groenere en digitalere Europese economie;

C.

overwegende dat Spanje aanvraag EGF/2021/006 ES/Catalonië automobielsector heeft ingediend voor een financiële bijdrage uit het EFG naar aanleiding van het ontslag van 705 werknemers in de economische sector die is ingedeeld (4) in NACE Rev. 2-afdeling 29 (Vervaardiging van auto’s, aanhangwagens en opleggers) in de regio van NUTS-niveau 2 Catalonië (ES51) in Spanje, met als referentieperiode voor de aanvraag de periode van 1 januari 2021 tot 1 juli 2021;

D.

overwegende dat de aanvraag betrekking heeft op 346 ontslagen werknemers die hun werkzaamheden tijdens de referentieperiode in de economische sector moesten beëindigen, terwijl 359 werknemers vóór of na de referentieperiode werden ontslagen als gevolg van dezelfde gebeurtenissen die de aanleiding vormden voor de beëindiging van de werkzaamheden van de ontslagen werknemers tijdens de referentieperiode en derhalve ook als in aanmerking komende begunstigden zullen worden beschouwd;

E.

overwegende dat de aanvraag is ingediend op grond van de criteria voor steunverlening van artikel 4, lid 2, punt b), van de EFG-verordening, waarin is bepaald dat de beëindiging van de werkzaamheden van ten minste 200 ontslagen werknemers binnen een referentieperiode van zes maanden moet hebben plaatsgevonden in ondernemingen die actief zijn in dezelfde NACE Rev. 2-afdeling en gelegen zijn in een NUTS 2-regio of twee aan elkaar grenzende NUTS 2-regio’s in een lidstaat;

F.

overwegende dat Nissan op 28 mei 2020 de sluiting heeft aangekondigd van zijn fabriek in Barcelona, met meer dan 2 500 directe ontslagen en het verlies van 8 000 banen bij zijn leveranciers tot gevolg; overwegende dat de ontslagen waarnaar in dit verzoek wordt verwezen, zijn geconcentreerd in vier districten in de regio Barcelona (Barcelonès, Alt Penedès, Baix Llobregat en Vallès Oriental), waar een groot aantal bedrijven in de automobielsector is gevestigd; overwegende dat het aantal werknemers dat tussen januari en juni 2021 in Catalonië werd ontslagen middels een collectieve ontslagprocedure (7 993) al groter is dan het aantal ontslagen werknemers in heel 2020 (7 936), en dat het aantal banen dat in deze regio’s in de periode 2018-2020 is geschrapt, is toegenomen;

G.

overwegende dat het EFG een jaarlijks maximumbedrag van 186 000 000 EUR (in prijzen van 2018) niet mag overschrijden, zoals vastgesteld in artikel 8 van de MFK-verordening;

1.

is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 4, lid 2, punt b), van de EFG-verordening en dat Spanje recht heeft op een financiële bijdrage ter hoogte van 2 795 156 EUR uit hoofde van die verordening, wat overeenkomt met 85 % van de totale kosten van 3 288 419 EUR, waarvan 3 138 300 EUR voor gepersonaliseerde diensten en 150 119 EUR voor de uitvoering van het EFG (5);

2.

stelt vast dat de Spaanse autoriteiten de aanvraag op 23 september 2021 hebben ingediend, dat de Commissie haar beoordeling op 20 januari 2022 heeft afgerond en het Parlement hiervan diezelfde dag nog in kennis heeft gesteld;

3.

stelt vast dat de aanvraag betrekking heeft op in totaal 705 ontslagen werknemers wier werkzaamheden zijn beëindigd; stelt voorts vast dat Spanje verwacht dat 450 van alle in aanmerking komende begunstigden zullen deelnemen aan de maatregelen (beoogde begunstigden); wijst erop dat er transparantie moet zijn in elke fase van de procedure en dringt erop aan dat het maatregelenpakket wordt uitgevoerd en geëvalueerd met betrokkenheid van de sociale partners;

4.

herinnert eraan dat de sociale gevolgen van de ontslagen naar verwachting aanzienlijk zullen zijn voor Catalonië, waar de automobielindustrie de op twee na belangrijkste sector is (na de chemische sector en de voedingsindustrie), zowel wat omzet als wat werkgelegenheid betreft;

5.

wijst erop dat 34,9 % van de beoogde begunstigden ouder is dan 54 jaar, 44,4 % vrouw is en 50,4 % lager middelbaar onderwijs of minder heeft afgerond; is van mening dat het leeftijdsprofiel en het opleidingsniveau van de beoogde begunstigden specifieke uitdagingen met zich meebrengen bij de herintreding van deze personen en benadrukt daarom dat erop moet worden toegezien dat bij de uitvoering van het pakket gepersonaliseerde steunmaatregelen naar behoren rekening wordt gehouden met leeftijd, opleidingsniveau en de combinatie van die twee;

6.

stelt vast dat Spanje met ingang van 17 januari 2022 is begonnen met het verlenen van gepersonaliseerde diensten aan de beoogde begunstigden, wat betekent dat de periode om in aanmerking te komen voor een financiële bijdrage uit het EFG zal lopen van 17 januari 2022 tot 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van het financieringsbesluit;

7.

wijst erop dat de gepersonaliseerde diensten die aan de ontslagen werknemers worden verleend voor in totaal 37,8 % van de financiële steun de volgende maatregelen omvatten: workshops over verschillende methoden voor het zoeken naar werk, loopbaanbegeleiding, opleidingen (horizontale competenties, omscholing, bijscholing, stages en beroepsopleiding), ondersteuning van ondernemerschap, steun voor het opzetten van een bedrijf, intensieve hulp bij het zoeken naar werk, waaronder het in kaart brengen van lokale en regionale uitzichten op werk, begeleiding door een mentor na herintreding en een waaier aan financiële stimuleringsmaatregelen;

8.

is ermee ingenomen dat het gecoördineerde pakket gepersonaliseerde diensten zo gepland is dat ze passen in de Spaanse strategie voor de circulaire economie (6), die gebaseerd moet zijn op niet-toxische materiaalcycli, en de strategie voor duurzame ontwikkeling van Catalonië (7), en dat de EFG-aanvraag werd gesteund door vertegenwoordigers van de SOC (8), het CIAC (9) en het Agència per la Competitivitat de l’Empresa (ACCIÓ) (10), in een procedure waaraan ook de sociale partners hebben deelgenomen (11); merkt op dat opleidingsmaatregelen moeten voldoen aan de eis van verspreiding van de vaardigheden die vereist zijn in het digitale industriële tijdperk en in een groene en hulpbronnenefficiënte economie, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de EFG-verordening;

9.

is ingenomen met het feit dat de stimuleringsmaatregelen een bijdrage omvatten van maximaal 20 EUR per dag voor ontslagen werknemers met zorgtaken en, voor een periode van maximaal drie maanden, van 350 EUR per maand voor mensen die weer aan het werk gaan; onderstreept dat deze maatregel is bedoeld om een snelle herintreding te bevorderen en oudere werknemers aan te sporen op de arbeidsmarkt te blijven;

10.

benadrukt dat de Spaanse autoriteiten hebben bevestigd dat voor de subsidiabele acties geen steun uit andere fondsen of financieringsinstrumenten van de Unie wordt ontvangen;

11.

wijst er nogmaals op dat steun uit het EFG geen vervanging mag zijn voor maatregelen die op grond van nationale wetgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten onder de verantwoordelijkheid van bedrijven vallen, of voor welke vergoedingen of rechten ten behoeve van de begunstigden van het EFG dan ook, en dat de toewijzing dus geheel en al aanvullend moet zijn;

12.

herinnert eraan dat het koolstofvrij maken van de vervoerssector op handen is; merkt op dat de digitale en groene transformatie ook gevolgen zal hebben voor de arbeidsmarkt en naar verwachting de automobielsector ingrijpend zal wijzigen; wijst in dit verband nogmaals op de belangrijke rol die de Unie moet spelen bij het bieden van de kwalificaties die nodig zijn voor een rechtvaardige transitie die aansluit bij de Europese Green Deal; is er sterk voorstander van dat het EFG in de periode 2021-2027 gebruikt blijft worden om solidariteit te betonen met de getroffen personen, maar dat tegelijkertijd de nadruk behouden blijft op de impact van herstructureringen op werknemers, en dringt erop aan dat bij toekomstige aanvragen zoveel mogelijk wordt gelet op beleidscoherentie; is van mening dat speciale aandacht moet worden besteed aan gekwalificeerd onderwijs, met inbegrip van beroepsopleiding, en bevordering van het zogenaamde duale leerlingstelsel, dat in diverse lidstaten doeltreffend is gebleken;

13.

merkt op dat aan alle procedurele vereisten is voldaan; onderstreept dat transparantie in elke fase van de procedure noodzakelijk is; is ingenomen met de betrokkenheid van de sociale partners bij de werkgroep die is opgericht om het pakket maatregelen vast te stellen waarvoor medefinanciering uit het EFG wordt gevraagd, en dringt erop aan dat de sociale partners worden betrokken bij de uitvoering en evaluatie van het dienstenpakket;

14.

hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

15.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

16.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 153 van 3.5.2021, blz. 48.

(2)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11.

(3)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(4)  Betrokken ondernemingen: Aludyne Automotive Spain SLU, Bosch Sistemas de Frenado SLU, Continental Automotive Spain SA, Faurencia Interior Systems España SAU, Fico Transpar SA, Gruau Ibérica SLU, Magna Seating Spain SLU, Nobel Plastiques Iberia SA, Robert Bosch España (fabriek Castellet), U-Shin Spain SLU.

(5)  Overeenkomstig artikel 7, lid 5, van de EFG-verordening.

(6)  https://www.miteco.gob.es/es/calidad-y-evaluacion-ambiental/temas/economia-circular/estrategia/

(7)  Estrategia para el desarrollo sostenible de Cataluña

(8)  Servei Públic d'Ocupació de Catalunya

(9)  Cluster of the Automotive Industry of Catalonia (CIAC)

(10)  ACCIÓ is het Catalaanse agentschap voor het concurrentievermogen van ondernemingen.

(11)  Comisiones Obreras, UGT, Fomento del Trabajo Nacional (Foment) and Pimec (vereniging van kmo’s in Catalonië).


BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers naar aanleiding van een aanvraag van Spanje (EGF/2021/006 ES/Catalonië automobielsector)

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2022/458.)


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/228


P9_TA(2022)0055

Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers — aanvraag EGF/2022/000 TA 2022 — Technische bijstand op initiatief van de Commissie

Resolutie van het Europees Parlement van 8 maart 2022 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EGF/2022/000 TA 2022 — Technische bijstand op initiatief van de Commissie) (COM(2022)0025 — C9-0025/2022 — 2022/0015(BUD))

(2022/C 347/23)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2022)0025 — C9-0025/2022),

gezien Verordening (EU) 2021/691 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1309/2013 (1) (de “EFG-verordening”),

gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (2), en met name artikel 8,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (3), (“IIA van 16 december 2020”), en met name punt 9,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0037/2022),

A.

overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om aanvullende steun te verlenen aan werknemers die de gevolgen ondervinden van globalisering en van technologische en milieuveranderingen, zoals verschuivingen in de wereldhandelsstromen, handelsgeschillen, significante verschuivingen in de handelsbetrekkingen van de Unie of de samenstelling van de interne markt en financiële of economische crises, alsook de overgang naar een koolstofarme economie, of als gevolg van digitalisering of automatisering;

B.

overwegende dat steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, met inachtneming van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 voor wat betreft het nemen van besluiten om middelen beschikbaar te stellen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG);

C.

overwegende dat de Unie het toepassingsgebied van het EFG had uitgebreid om financiële steun te verlenen in geval van grote herstructureringen en aldus de economische gevolgen van de COVID-19-crisis te dekken;

D.

overwegende dat de goedkeuring van de nieuwe EFG-verordening in 2021 het toepassingsgebied van het EFG verder heeft uitgebreid tot grote herstructureringen als gevolg van de overgang naar een koolstofarme economie of als gevolg van digitalisering of automatisering, waarbij ook de vereiste drempel voor de activering van het EFG is verlaagd van 500 ontslagen werknemers tot 200;

E.

overwegende dat in artikel 8, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad het jaarlijkse maximumbedrag voor het EFG is vastgesteld op 186 miljoen EUR (in prijzen van 2018) en dat in artikel 11, lid 1, van de EFG-verordening is bepaald dat op initiatief van de Commissie maximaal 0,5 % van dat bedrag beschikbaar kan worden gesteld voor technische bijstand;

F.

overwegende dat de Commissie in 2021 als gevolg van de COVID-19-pandemie geen steun voor technische bijstand heeft gevraagd vanwege onzekerheid wat betreft algemene activiteiten en met name evenementen die fysieke aanwezigheid vereisen;

G.

overwegende dat technische bijstand kan bestaan uit technische en administratieve uitgaven voor de uitvoering van het EFG, zoals activiteiten op het gebied van voorbereiding, toezicht, controle, audit en evaluatie, alsmede gegevensverzameling, onder meer met betrekking tot institutionele informatietechnologiesystemen, communicatieactiviteiten en activiteiten die de zichtbaarheid van het EFG als fonds of met betrekking tot specifieke projecten en andere maatregelen voor technische bijstand vergroten;

H.

overwegende dat het voorgestelde bedrag van 290 000 EUR overeenkomt met circa 0,14 % van het beschikbare jaarlijkse maximumbedrag voor het EFG in 2022;

1.

stemt ermee in dat de door de Commissie voorgestelde maatregelen gefinancierd worden als technische bijstand, in overeenstemming met artikel 11, leden 1 en 4, en artikel 12, leden 2, 3 en 4, van de EFG-verordening;

2.

is verheugd over de opzet van een speciale website voor het EFG en verzoekt de Commissie deze regelmatig bij te werken en uit te breiden, teneinde de zichtbaarheid van de door het EFG betoonde Europese solidariteit bij het grote publiek te vergroten en de transparantie van het optreden van de Unie te verbeteren;

3.

is verheugd dat de werkzaamheden in verband met de gestandaardiseerde procedures voor EFG-aanvragen en -beheer worden voortgezet, waarbij gebruikgemaakt wordt van de functies van het systeem voor elektronische gegevensuitwisseling (gemeenschappelijk systeem voor gedeeld fondsenbeheer — SFC), wat een vereenvoudiging en snellere verwerking van aanvragen mogelijk maakt, alsmede een betere verslaglegging;

4.

wijst erop dat de Commissie het beschikbare bedrag voor administratieve bijstand zal besteden aan vergaderingen van de Deskundigengroep van contactpersonen van het EFG (twee leden per lidstaat), en één seminar waaraan de EFG-uitvoeringsorganen en sociale partners zullen deelnemen, met het oog op de bevordering van netwerken tussen de lidstaten;

5.

roept de Commissie op het Parlement consequent te blijven uitnodigen voor deze vergaderingen en seminars, overeenkomstig de relevante bepalingen van het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Parlement en de Commissie;

6.

verzoekt de Commissie de beste praktijken die tijdens de COVID-19-pandemie zijn ontwikkeld, waar passend en nodig, aan te passen en, wanneer de omstandigheden van de pandemie dat toelaten, niet volledig los te laten, maar als basis te gebruiken voor betere werkmethoden en uitwisselingen;

7.

onderstreept dat de algemene bekendheid en de zichtbaarheid van het EFG verder moeten worden versterkt; wijst erop dat dit bereikt moet worden door het EFG te presenteren in diverse publicaties en audiovisuele activiteiten van de Commissie, zoals voorzien in artikel 11, lid 1, van de EFG-verordening;

8.

herinnert de lidstaten die aanvragen indienen aan hun belangrijke taak om op grote schaal bekendheid te geven aan de acties die met het EFG worden gefinancierd, en zich daarbij te richten tot de beoogde begunstigden, de lokale en regionale autoriteiten, de sociale partners, de media en het grote publiek, zoals bepaald in artikel 12 van de EFG-verordening;

9.

hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

10.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

11.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 153 van 3.5.2021, blz. 48.

(2)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11.

(3)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.


BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EGF/2022/000 TA 2022 — Technische bijstand op initiatief van de Commissie)

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2022/457.)


Woensdag, 9 maart 2022

9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/231


P9_TA(2022)0060

Taxfreeshops in de Franse terminal van de Kanaaltunnel *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2022 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2008/118/EG en Richtlijn (EU) 2020/262 (herschikking) betreffende taxfreeshops in de Franse terminal van de Kanaaltunnel (COM(2021)0817 — C9-0016/2022 — 2021/0418(CNS))

(Bijzondere wetgevingsprocedure — raadpleging)

(2022/C 347/24)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2021)0817),

gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9-0016/2022),

gezien artikel 82 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0035/2022),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/232


P9_TA(2022)0061

Btw-tarieven *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2022 over de ontwerprichtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat de btw-tarieven betreft (14754/2021 — C9-0456/2021 — 2018/0005(CNS))

(Bijzondere wetgevingsprocedure — hernieuwde raadpleging)

(2022/C 347/25)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van de Raad (14754/2021),

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2018)0020),

gezien zijn standpunt van 3 oktober 2018 (1),

gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad opnieuw is geraadpleegd (C9-0456/2021),

gezien de artikelen 82 en 84 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0036/2022),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

(1)  PB C 11 van 13.1.2020, blz. 211.


Donderdag, 10 maart 2022

9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/233


P9_TA(2022)0067

Algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 (COM(2020)0652 — C9-0329/2020 — 2020/0300(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2022/C 347/26)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2020)0652),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 192, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0329/2020),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 27 januari 2021 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 5 februari 2021 (2),

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 10 december 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien de adviezen van de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A9-0203/2021),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast (3);

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 123 van 9.4.2021, blz. 76.

(2)  PB C 106 van 26.3.2021, blz. 44.

(3)  Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 8 juli 2021 (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0352).


P9_TC1-COD(2020)0300

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 10 maart 2022 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2022/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2022/591.)


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/234


P9_TA(2022)0069

Instelling van een Bijzondere Commissie COVID-19-pandemie: geleerde lessen en aanbevelingen voor de toekomst

Besluit van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de instelling van een Bijzondere Commissie COVID-19-pandemie: geleerde lessen en aanbevelingen voor de toekomst, haar bevoegdheden, aantal leden en ambtstermijn (2022/2584(RSO))

(2022/C 347/27)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Conferentie van voorzitters,

gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden (1),

gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over de situatie in het Schengengebied als gevolg van de COVID-19-pandemie (2),

gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over Europese bescherming van grensoverschrijdende en seizoenarbeiders in het kader van de COVID-19-crisis (3),

gezien zijn resolutie van 10 juli 2020 over de EU-strategie voor volksgezondheid na COVID-19 (4),

gezien zijn resolutie van 17 september 2020 over COVID-19: EU-coördinatie van gezondheidsbeoordelingen en risico-indeling en de gevolgen voor Schengen en de interne markt (5),

gezien zijn resolutie van 13 november 2020 over de impact van de COVID-19-maatregelen op de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten (6),

gezien zijn resolutie van 10 juni 2021 over de omgang met de uitdaging van de wereldwijde COVID-19-pandemie: gevolgen van een opschorting van de TRIPS-overeenkomst van de WTO voor COVID-19-vaccins en de behandeling, uitrusting en productiecapaciteit in ontwikkelingslanden (7),

gezien zijn resolutie van 21 oktober 2021 over EU-transparantie in de ontwikkeling, aankoop en distributie van COVID-19-vaccins (8),

gezien de reeks voorstellen van de Commissie over de Europese gezondheidsunie van 11 november 2020 en haar voorstel voor een verordening inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid (COM(2020)0727),

gezien artikel 207 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de verspreiding van COVID-19 tragischerwijze de levens van miljoenen mensen in Europa en de wereld heeft gekost, onherstelbare schade heeft veroorzaakt en meer dan een miljard mensen aan huis heeft gekluisterd;

B.

overwegende dat er op EU-niveau veel maatregelen zijn genomen, onder meer via de vaccinstrategie van de EU en de coördinatie van een gemeenschappelijke Europese respons;

C.

overwegende dat Team Europa een van de grootste bijdragen levert aan Covax, het wereldwijde initiatief voor eerlijke en billijke toegang tot COVID-19-vaccins;

D.

overwegende dat, gezien de aanzienlijke financiering om de gevolgen van de COVID-19-pandemie aan te pakken, transparantie en verantwoordingsplicht inzake overheidsuitgaven belangrijk zijn;

E.

overwegende dat COVID-19 vrouwen, jongeren, personen met een handicap en kwetsbare groepen onevenredig zwaar heeft getroffen en de wereldwijde ongelijkheid heeft vergroot;

1.

besluit een Bijzondere Commissie “COVID-19-pandemie: geleerde lessen en aanbevelingen voor de toekomst” in te stellen, die tot taak heeft na te gaan hoe de Europese respons op de pandemie en de geleerde lessen kunnen bijdragen tot toekomstige maatregelen op de volgende terreinen:

Gezondheid

(a)

de respons van de EU, haar instellingen en agentschappen op de pandemie, voortbouwend op het pakket “Europese gezondheidsunie” om de crisispreventie, paraatheid en respons van de EU op grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid te versterken;

(b)

de mate van coördinatie en solidariteit tussen de lidstaten en de paraatheid van de zorgstelsels om de pandemie en toekomstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid het hoofd te bieden;

(c)

de gezondheidseffecten van de pandemie, onder meer op de continuïteit van de gezondheidszorg en de preventie, screening, diagnose, behandeling en monitoring van niet-overdraagbare ziekten, geestelijke gezondheid, “long COVID” en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten;

(d)

de gevolgen voor de zorgverlening van personeelstekorten en de beschikbaarheid van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen, met inbegrip van beschermingsmiddelen, en de gevolgen van de pandemie voor zorgdiensten, bewoners van zorginstellingen, werknemers, mantelzorgers en de personen die van hen afhankelijk zijn;

(e)

de gevolgen van de pandemie voor de opkomst van digitale gezondheid, telegeneeskunde en teleconsulten, monitoring op afstand, verbonden apparaten, digitale gezondheidsplatforms en gezondheidsapps;

(f)

de COVID-19-vaccinstrategie van de EU en de manier waarop deze de levering van veilige en doeltreffende vaccins heeft kunnen waarborgen, met inbegrip van de onderhandelingen over aankoopovereenkomsten en gezamenlijke aankoopovereenkomsten, de transparantie en handhaving van contracten en licentieovereenkomsten, en de productie, opslag en distributie van vaccins, alsook de kwestie van de wettelijke aansprakelijkheid en de rol van de farmaceutische industrie bij bovengenoemde elementen evenals bij technologieoverdracht, aspecten van octrooibescherming en transparantie bij lobbyactiviteiten;

(g)

samenwerking op het gebied van wetenschappelijk onderbouwde en gecoördineerde maatregelen voor risicobeheersing, met inbegrip van het adviespanel voor COVID-19;

(h)

de rol en het mandaat van de Europese Autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied (HERA), het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC), en de EU-strategie voor COVID-19-geneesmiddelen bij de ontwikkeling van toegankelijke en betaalbare producten;

(i)

terughoudendheid ten aanzien van vaccins en de verspreiding van onjuiste informatie bij de bestrijding van de pandemie en aanvullende EU-maatregelen om deze verschijnselen in de toekomst aan te pakken;

(j)

het verband tussen diergezondheid en menselijke gezondheid, vooral met betrekking tot zoönotische ziekten, volgens de “één gezondheid”-benadering;

Een gecoördineerde aanpak met eerbiediging van de democratie en de grondrechten

(k)

de noodzaak en evenredigheid van grenssluitingen van de lidstaten en andere beperkingen op het vrije verkeer van personen en de interne markt, en de wijze waarop onnodige beperkingen in de toekomst kunnen worden vermeden, onder meer door de ontwikkeling van een gezamenlijke aanpak van reismaatregelen;

(l)

de gevolgen voor de individuele en grondrechten van kwetsbare groepen en voor de ongelijkheid in het algemeen;

(m)

de verschillende benaderingen van de ontwikkeling en inzet van technologische instrumenten in de strijd tegen COVID-19, zoals apps voor contacttracering en het digitale EU-COVID-certificaat;

(n)

het gebruik van verschillende gegevensreeksen door de lidstaten en de lering die kan worden getrokken uit het gebruik van dezelfde gegevens en criteria, met name de rol van de door het ECDC verstrekte gegevensreeksen;

(o)

democratisch toezicht op de respons op de pandemie, met inbegrip van de betrokkenheid van het Europees Parlement en de nationale parlementen bij de besluitvorming en transparantie, waarbij rekening wordt gehouden met de werkzaamheden van de Contactgroep COVID-19;

Maatschappelijke en economische effecten

(p)

de gevolgen van de pandemie voor de organisatie van werk, telewerken en de toekomst van werk, voor armoede, ongelijkheid en sociale uitsluiting, en voor de socialebeschermingsstelsels;

(q)

oplossingen om belemmeringen bij het gebruik van digitale technologieën weg te nemen en om de mogelijkheden voor bij- en omscholing van werknemers te vergroten;

(r)

het effect op gendergelijkheid, onder meer op personen die het risico lopen op gendergerelateerd en huiselijk geweld, en de aandacht die wordt besteed aan de integratie van het genderperspectief in de beheersing van de crisis en bij de respons op toekomstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid;

(s)

de gevolgen van de pandemie voor onderwijs en opleiding en voor de ontwikkeling van kinderen en jongeren;

(t)

maatregelen om de strategische autonomie van de EU op gezondheidsgebied en de veerkracht van toeleveringsketens te waarborgen, onder meer voor kritieke farmaceutische en medische producten en andere essentiële goederen, en om het onderzoeksbeleid van de EU op het vlak van gezondheid te ondersteunen en aan te passen als belangrijk onderdeel van een krachtig industriebeleid van de EU en zodoende de huidige crisis aan te pakken en te voorkomen dat deze opnieuw de kop opsteekt;

(u)

de gevolgen voor de sectoren die het zwaarst door de pandemie getroffen zijn, zoals cultuur, horeca, toerisme en vervoer, en de noodzaak van een snelle en toereikende EU-respons;

De EU en de wereld

(v)

de rol van de EU bij het beheer en de coördinatie tussen de lidstaten van de internationale aspecten van de pandemie, onder meer in het kader van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en andere multilaterale initiatieven zoals Covax, en een mogelijk internationaal pandemieverdrag, een herziening van de Internationale Gezondheidsregeling (IHR) en de noodzaak van een geharmoniseerde aanpak van reizigers naar de EU uit derde landen;

(w)

de aanpak van vaccindiplomatie en de mate waarin deze bijdraagt tot mondiale solidariteit, universele en billijke toegang tot essentiële medische producten en vaccins, en het idee dat “niemand veilig is totdat iedereen veilig is”;

(x)

de rol van de EU en haar lidstaten bij de aanpak van de ontoereikende levering van en de onbillijke toegang tot COVID-19-vaccins en medische producten wereldwijd, door de betaalbaarheid en beschikbaarheid ervan, knelpunten in de toeleveringsketen, handelsgerelateerde belemmeringen en infrastructuur aan te pakken, de transparantie van de toeleveringsketen te waarborgen en expertise en technische knowhow te verstrekken;

2.

benadrukt dat de aanbevelingen van de bijzondere commissie moeten worden opgevolgd door de vaste commissies van het Parlement;

3.

besluit dat de bevoegdheden, het personeel en de beschikbare middelen van de vaste commissies van het Parlement die bevoegd zijn voor kwesties in verband met de goedkeuring, monitoring en tenuitvoerlegging van wetgeving van de Unie die binnen de bevoegdheidsterreinen van de bijzondere commissie valt, onveranderd blijven; benadrukt dat er moet worden gezorgd voor een goede samenwerking en informatiestroom tussen de bijzondere commissie en de bevoegde vaste commissies;

4.

besluit dat, wanneer de werkzaamheden van de bijzondere commissie de behandeling omvat van feiten met een vertrouwelijk karakter, getuigenissen die betrekking hebben op persoonsgegevens of gedachtewisselingen dan wel hoorzittingen met overheden en instanties over vertrouwelijke informatie, haar vergaderingen plaatshebben met gesloten deuren; besluit voorts dat getuigen en deskundigen het recht hebben een verklaring af te leggen of te getuigen met gesloten deuren;

5.

besluit dat de agenda’s, de lijst van de personen die zijn uitgenodigd voor openbare vergaderingen, de lijst van de personen die deze vergaderingen bijwonen en de notulen van deze vergaderingen openbaar worden gemaakt;

6.

besluit dat de door de bijzondere commissie ontvangen vertrouwelijke documenten worden beoordeeld volgens de procedure van artikel 221 van zijn Reglement; besluit daarnaast dat deze informatie uitsluitend wordt gebruikt voor het opstellen van het eindverslag van de bijzondere commissie;

7.

besluit dat de bijzondere commissie 38 leden zal tellen;

8.

besluit dat de ambtstermijn van de bijzondere commissie twaalf maanden zal bedragen, waarna zij het Parlement een verslag voorlegt met, in voorkomend geval, aanbevelingen voor te nemen maatregelen of initiatieven.

(1)  PB C 316 van 6.8.2021, blz. 2.

(2)  PB C 362 van 8.9.2021, blz. 77.

(3)  PB C 362 van 8.9.2021, blz. 82.

(4)  PB C 371 van 15.9.2021, blz. 102.

(5)  PB C 385 van 22.9.2021, blz. 159.

(6)  PB C 415 van 13.10.2021, blz. 36.

(7)  PB C 67 van 8.2.2022, blz. 64.

(8)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0435.


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/238


P9_TA(2022)0070

Oprichting van een Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie

Besluit van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de instelling van een Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (INGE 2) — bevoegdheden, aantal leden en ambtstermijn (2022/2585(RSO))

(2022/C 347/28)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Conferentie van voorzitters,

gezien de mededeling van de Commissie betreffende het actieplan voor Europese democratie (COM(2020)0790),

gezien het wetgevingspakket inzake digitale diensten, met inbegrip van het voorstel voor een verordening betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (COM(2020)0825), en het voorstel voor een verordening over betwistbare en eerlijke markten in de digitale sector (wet inzake digitale markten) (COM(2020)0842),

gezien zijn resolutie van 20 oktober 2021 over de Europese media in het digitale decennium: een actieplan ter ondersteuning van het herstel en de transformatie (1),

gezien de praktijkcode betreffende desinformatie van 2018 en de richtsnoeren van 2021 ter versterking van de praktijkcode betreffende desinformatie (COM(2021)0262) en de aanbevelingen inzake de nieuwe praktijkcode betreffende desinformatie die in oktober 2021 door de Europese Groep van regelgevende instanties voor audiovisuele mediadiensten zijn gepubliceerd,

gezien het voorstel van de Commissie van 16 december 2020 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veerkracht van kritieke entiteiten (COM(2020)0829),

gezien de EU-toolbox voor risicobeperkende maatregelen inzake de cyberbeveiliging van 5G-netwerken van maart 2021,

gezien Speciaal verslag 09/2021 van de Europese Rekenkamer, getiteld “Desinformatie met gevolgen voor de EU: aangepakt, maar niet beteugeld”,

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 10 juni 2020, getiteld “Desinformatie in verband met COVID-19 aanpakken: feiten onderscheiden van fictie” (JOIN(2020)0008),

gezien het verslag van de Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (A9-0022/2022),

gezien artikel 207 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat buitenlandse inmenging een ernstige schending vormt van de universele waarden en beginselen waarop de EU is gegrondvest, zoals menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkheid, solidariteit, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de democratie en de rechtsstaat; overwegende dat is aangetoond dat kwaadwillende en autoritaire buitenlandse overheids- en niet-overheidsactoren gebruikmaken van manipulatie van informatie en andere tactieken om zich in democratische processen in de EU te mengen; overwegende dat deze aanvallen burgers misleiden en bedriegen en hun stemgedrag beïnvloeden, meningsverschillen creëren, verdeeldheid zaaien, polariseren en misbruik maken van de kwetsbaarheden van samenlevingen, haatzaaiende uitlatingen bevorderen, de situatie van kwetsbare groepen die vaker het slachtoffer worden van desinformatie verergeren, de integriteit van democratische verkiezingen en referenda verstoren, wantrouwen in nationale regeringen, overheidsinstanties en de liberale democratische orde zaaien, en het doel hebben de Europese democratie te destabiliseren;

B.

overwegende dat Rusland sinds de vooravond van en tijdens de aanvalsoorlog tegen Oekraïne die het op 24 februari 2022 is gestart, een desinformatiecampagne van een ongeëvenaarde kwaadaardigheid en omvang heeft gevoerd om zowel zijn burgers in eigen land als de internationale gemeenschap van staten als geheel te misleiden;

C.

overwegende dat de pogingen door overheidsactoren van derde landen en niet-overheidsactoren om door middel van kwaadwillige inmenging invloed uit te oefenen op de werking van de democratie in de EU en haar lidstaten en de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie verankerde waarden onder druk te zetten, deel uitmaken van een algemene ontwrichtende tendens waarmee democratieën wereldwijd te maken krijgen;

D.

overwegende dat kwaadwillende actoren inmenging in verkiezingsprocessen blijven nastreven en blijven trachten gebruik te maken van de openheid en het pluralisme van onze samenlevingen, en dat zij blijven proberen democratische processen en de veerkracht van de EU en haar lidstaten aan te tasten;

E.

overwegende dat de EU en haar lidstaten momenteel niet beschikken over een specifieke sanctieregeling in verband met buitenlandse inmenging en desinformatiecampagnes die door buitenlandse overheidsactoren worden georkestreerd, hetgeen betekent dat deze actoren er veilig van uit kunnen gaan dat ze geen gevolgen zullen ondervinden van hun destabilisatiecampagnes tegen de EU;

F.

overwegende dat er geen gemeenschappelijke definitie bestaat van en te weinig inzicht is in dit verschijnsel en dat er nog veel leemten en mazen in de huidige wetgeving en het huidige beleid op EU- en nationaal niveau bestaan om buitenlandse inmenging op te sporen, te voorkomen en tegen te gaan;

G.

overwegende dat buitenlandse inmenging, desinformatie en talrijke aanvallen op en bedreigingen van de democratie naar verwachting zullen voortduren in de aanloop naar de lokale, regionale en nationale verkiezingen en de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2024, op steeds grotere schaal en op meer verfijnde wijze;

H.

overwegende dat eerdere aanbevelingen van het Parlement om kwaadwillige buitenlandse inmenging in de democratische processen van de EU tegen te gaan, hebben bijgedragen tot algemeen inzicht in en een groter bewustzijn van dit probleem in de EU;

I.

overwegende dat de hoorzittingen en werkzaamheden van de Bijzondere Commissie INGE hebben bijgedragen tot publieke erkenning en contextualisering van deze problemen, en een passend kader vormen voor het Europese debat over buitenlandse inmenging in democratische processen en desinformatie;

J.

overwegende dat er verder toezicht moet worden gehouden op deze aanbevelingen;

K.

overwegende dat er behoefte is aan wereldwijde, multilaterale samenwerking en steun tussen gelijkgestemde partners, onder meer tussen parlementsleden, bij de aanpak van buitenlandse kwaadwillige inmenging en desinformatie; overwegende dat in democratieën geavanceerde vaardigheden en tegenmaatregelen zijn ontwikkeld om deze bedreigingen het hoofd te bieden;

1.

besluit tot instelling van een Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (INGE 2), die de volgende bevoegdheden krijgt:

a)

in samenwerking met en in overleg met de parlementaire commissies waar het gaat om hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden uit hoofde van bijlage VI bij het Reglement, de bestaande en geplande wetgeving en beleidsmaatregelen te onderzoeken om eventuele leemten en mazen en overlappingen op te sporen die in het kader van kwaadwillige inmenging in democratische processen kunnen worden benut, onder meer met betrekking tot de volgende aangelegenheden:

i)

beleidsmaatregelen die bijdragen tot democratische processen in de EU, weerbaarheid door situationeel bewustzijn, mediawijsheid en informatiegeletterdheid, mediapluriformiteit, onafhankelijke journalistiek en onderwijs,

ii)

inmenging via onlineplatforms, met name door de verantwoordelijkheid en impact van zeer grote onlineplatforms op de democratie en democratische processen in de EU grondig te evalueren,

iii)

kritieke infrastructuur en strategische sectoren,

iv)

inmenging tijdens verkiezingsprocessen,

v)

heimelijke financiering van politieke activiteiten door buitenlandse actoren en donateurs,

vi)

cyberbeveiliging en veerkracht met betrekking tot cyberaanvallen, wanneer deze verband houden met democratische processen,

vii)

de rol van niet-overheidsactoren,

viii)

de impact van inmenging op de rechten van minderheden en andere gediscrimineerde groepen,

ix)

inmenging door mondiale actoren via het inkapselen van elites, nationale diaspora, universiteiten en culturele evenementen,

x)

afschrikking, toerekening en collectieve tegenmaatregelen, waaronder sancties,

xi)

samenwerking in het kader van nabuurschap, wereldwijde samenwerking en multilateralisme,

xii)

inmenging van in de EU gevestigde actoren in de EU en derde landen,

b)

in nauwe samenwerking met de parlementaire commissies en volgens de werkmethoden van de Bijzondere Commissie INGE 1 suggesties op te stellen over hoe deze lacunes kunnen worden weggewerkt om de juridische veerkracht van de EU te bevorderen, en over hoe het institutionele kader van de EU kan worden verbeterd;

c)

nauw samen te werken met andere EU-instellingen, de autoriteiten van de lidstaten, internationale organisaties, het maatschappelijk middenveld en partners in derde landen — die al dan niet banden hebben met de overheid — om het optreden van de EU tegen hybride dreigingen en desinformatie te versterken, terwijl de Bijzondere Commissie INGE 2 bij al haar openbare activiteiten de in dit besluit vastgestelde prioriteiten in acht moet nemen;

d)

de uitvoering van het verslag van de Bijzondere Commissie INGE 1 nauwgezet en strikt op te volgen, en de in dat verband door de EU-instellingen genomen maatregelen te evalueren;

e)

bij te dragen tot de algehele institutionele veerkracht tegen buitenlandse inmenging, hybride dreigingen en desinformatie in de aanloop naar de Europese verkiezingen in 2024;

2.

besluit dat wanneer het werk van de bijzondere commissie de behandeling omvat van feiten met een vertrouwelijk karakter, getuigenissen die betrekking hebben op persoonsgegevens of gedachtewisselingen dan wel hoorzittingen met overheden en instanties over vertrouwelijke informatie, inclusief wetenschappelijke studies of delen daarvan waaraan een vertrouwelijkheidsstatus is toegekend op grond van artikel 63 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2), de vergaderingen plaatshebben met gesloten deuren; besluit voorts dat getuigen en deskundigen het recht hebben een verklaring af te leggen of te getuigen met gesloten deuren;

3.

besluit dat de lijst van de personen die zijn uitgenodigd voor openbare vergaderingen, de lijst van wie deze vergaderingen bijwoont en de notulen van deze vergaderingen openbaar worden gemaakt;

4.

besluit dat de door de bijzondere commissie ontvangen vertrouwelijke documenten worden beoordeeld volgens de procedure van artikel 221 van zijn Reglement; besluit daarnaast dat deze informatie uitsluitend wordt gebruikt voor het opstellen van het eindverslag van de bijzondere commissie;

5.

besluit dat de bijzondere commissie 33 leden zal tellen;

6.

besluit dat de ambtstermijn van de bijzondere commissie 12 maanden bedraagt en ingaat op de datum van haar constituerende vergadering;

7.

besluit dat de bijzondere commissie, na de uitvoering van het verslag van de Bijzondere Commissie INGE 1 en de bestaande wetgeving te hebben onderzocht en na leemten en mazen en overlappingen te hebben opgespoord, de passende rechtsgrondslag voor eventuele noodzakelijke wetgevingshandelingen vaststelt en voorbereidingen treft met het oog op permanente institutionele oplossingen voor de EU om buitenlandse kwaadwillige inmenging en desinformatie aan te pakken, en dat zij indien nodig de Commissie verzoekt specifieke institutionele maatregelen te nemen door overeenkomstig artikel 54 van het Reglement een initiatiefverslag op te stellen waarin de Commissie wordt verzocht een passend voorstel in dit verband in te dienen.

(1)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0428.

(2)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/241


P9_TA(2022)0071

Instelling van een Enquêtecommissie om het gebruik van Pegasus- en soortgelijke spyware voor surveillance te onderzoeken

Besluit van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de instelling van een enquêtecommissie om het gebruik van de Pegasus- en soortgelijke spyware voor surveillance te onderzoeken, en houdende de vaststelling van het onderwerp van de enquête, alsook van de bevoegdheden, het aantal leden en de duur van het mandaat van de commissie (2022/2586(RSO))

(2022/C 347/29)

Het Europees Parlement,

gezien het verzoek van 290 leden om een enquêtecommissie in te stellen voor onderzoek naar de vermeende inbreuken op of het wanbeheer bij de toepassing van het recht van de Unie wat betreft het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware die op mobiele apparatuur geïnstalleerd is door middel van misbruik van IT-kwetsbaarheden (“soortgelijke surveillancespyware”),

gezien het voorstel van de Conferentie van voorzitters,

gezien artikel 226 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien Besluit 95/167/EG, Euratom, EGKS van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 19 april 1995 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Europees Parlement (1),

gezien de toegewijdheid van de Europese Unie aan de waarden en beginselen van vrijheid, democratie en respect voor mensenrechten en grondrechten en de rechtsstaat, zoals uiteengezet in de preambule bij het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name de artikelen 2, 6 en 21,

gezien artikel 4, lid 2, VEU, waarin de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten voor de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de nationale veiligheid wordt bekrachtigd,

gezien de artikelen 16 en 223 VWEU,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), en met name de artikelen 7, 8, 11, 21 en 47, waarin de daarin vermelde specifieke rechten, vrijheden en beginselen worden erkend, zoals het recht van eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven, het recht van bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van meningsuiting en informatie, het recht van non-discriminatie, alsook het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, en dat volledig van toepassing is op de lidstaten wanneer zij het Unierecht toepassen, en artikel 52, lid 1, dat voorziet in een zekere beperking van de uitoefening van grondrechten en -vrijheden,

gezien Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (de “richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie”) (2),

gezien Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (de “algemene verordening gegevensbescherming”) (3),

gezien Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (4),

gezien Besluit (GBVB) 2019/797 van de Raad van 17 mei 2019 betreffende beperkende maatregelen tegen cyberaanvallen die de Unie of haar lidstaten bedreigen (5), zoals gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2021/796 van de Raad van 17 mei 2021 (6),

gezien Verordening (EU) 2021/821 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot instelling van een Unieregeling voor controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik (7),

gezien de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen (8),

gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en met name de artikelen 8, 9, 13, en 17, alsook het protocol daarbij,

gezien de leidende beginselen van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten (9),

gezien zijn resolutie van 12 maart 2014 over het toezichtprogramma van de NSA in de VS, toezichtsinstanties in verschillende lidstaten en gevolgen voor de grondrechten van EU-burgers en voor de trans-Atlantische samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken (10), en zijn aanbeveling betreffende versterking van de IT-beveiliging in de instellingen, organen en instanties van de EU,

gezien artikel 208 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat recent is onthuld dat meerdere landen, waaronder lidstaten, de Pegasus-surveillancespyware hebben gebruikt tegen journalisten, politici, wetshandhavers, diplomaten, advocaten, zakenmensen, actoren van het maatschappelijk middenveld en andere actoren, en dat dergelijke praktijken zeer verontrustend zijn en de gevaren van het misbruik van surveillancetechnologie met het oog op ondermijning van mensenrechten en democratie lijken te bevestigen;

1.

besluit tot instelling van een enquêtecommissie voor onderzoek naar de vermeende inbreuken op of het wanbeheer bij de toepassing van het recht van de Unie wat betreft het gebruik van Pegasus en soortgelijke spyware, onverminderd de bevoegdheden van de nationale of Unierechtbanken;

2.

besluit dat de enquêtecommissie tot taak heeft:

onderzoek te doen naar de omvang van de vermeende inbreuken op, of het wanbeheer bij de toepassing van het recht van de Unie naar aanleiding van het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware, informatie te verzamelen over de mate waarin lidstaten, waaronder — maar niet beperkt tot — Hongarije en Polen, of derde landen inkijkoperaties gebruiken op een wijze die een schending vormt van de rechten en de vrijheden als bedoeld in het Handvest, alsook te beoordelen welk risico dit vormt voor de waarden als vastgelegd in artikel 2 VEU, zoals democratie, de rechtsstaat en respect voor mensenrechten;

in het kader van de uitoefening van haar taken, informatie te verzamelen en te analyseren, teneinde:

het gebruik en de werking van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware door de lidstaten bij de toepassing van het recht van de Unie door de lidstaten in kaart te brengen, alsook de vermeende negatieve gevolgen daarvan voor de in het Handvest bedoelde grondrechten;

vast te stellen binnen welk bestaand rechtskader de lidstaten de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware hebben verkregen en gebruikt;

vast te stellen of de autoriteiten van de lidstaten de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware voor politieke, economische en/of andere niet-gerechtvaardigde doeleinden hebben gebruikt om journalisten, politici, wetshandhavers, diplomaten, advocaten, zakenmensen, actoren van het maatschappelijk middenveld en andere actoren te bespioneren, hetgeen een schending vormt van het recht van de Unie en van de waarden als bedoeld in artikel 2 VEU, of van de rechten in het Handvest;

vast te stellen of het gebruik, in strijd met het Unierecht, van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware negatieve gevolgen heeft gehad voor democratische processen in de lidstaten in verband met plaatselijke, nationale en Europese verkiezingen;

de vermeende inbreuken op of het wanbeheer door de lidstaten naar aanleiding van het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware bij de toepassing van Richtlijn 2002/58/EG vast te stellen, in het bijzonder met betrekking tot het beginsel van vertrouwelijkheid van communicaties en het verbod op het afluisteren, aftappen, opslaan of anderszins onderscheppen of controleren van de communicatie en de daarmee verband houdende verkeersgegevens van personen;

te bepalen of het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware door de lidstaten schendingen van Richtlijn (EU) 2016/680 en Verordening (EU) 2016/679 waren, of daarin hebben geresulteerd, of aan het licht hebben gebracht;

vast te stellen of de Commissie over bewijzen beschikte van het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware tegen personen;

vast te stellen of de lidstaten voor voldoende institutionele en wettelijke waarborgen hebben gezorgd om het illegale gebruik van spyware te voorkomen, en of personen die vermoeden dat hun rechten worden geschonden over mogelijkheden voor toegang tot een doeltreffende voorziening in rechte beschikken;

vast te stellen of het klopt dat de lidstaten te weinig hebben gedaan om te voorkomen dat entiteiten in de EU betrokken zijn bij de ontwikkeling, de verspreiding of de financiering van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware, met inbegrip van de toeleveringsketen wat technologie en de benutting daarvan betreft, voor zover hierbij sprake is van schending van het recht van de Unie, waaronder Verordening (EU) 2021/821, en of surveillancesoftware die voor een bepaald doel op de markt wordt aangeboden (bijv. bestrijding van terrorisme) in een andere context wordt gebruikt;

vast te stellen welke rol de regering van Israël en andere derde landen hebben gespeeld bij de levering van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware;

vast te stellen of het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware door de autoriteiten van de lidstaten heeft geresulteerd in de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen, in het bijzonder — maar niet beperkt tot — NSO Group, alsook de regeringen van derde landen;

te bepalen of het gebruik van de Pegasus of soortgelijke surveillancespyware, met de directe of indirecte betrokkenheid van aan de Unie verbonden entiteiten, heeft bijgedragen aan de illegale bespionering van journalisten, politici, wetshandhavers, diplomaten, advocaten, zakenmensen, actoren van het maatschappelijk middenveld en andere actoren in derde landen, en heeft geresulteerd in mensenrechtenschendingen die van grote zorg zijn in verband met de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid van de EU, en of dat gebruik neerkomt op schending van de waarden als bedoeld in artikel 21 VEU en het Handvest, ook wat betreft de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de Verenigde Naties en andere in internationale mensenrechtenverdragen vastgelegde rechten;

vast te stellen of er voldoende redenen waren voor de Raad om in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid van de EU beperkende maatregelen vast te stellen tegen een of meer derde landen, in gevallen waarin een overeenkomstig hoofdstuk 2 van Titel V VEU genomen besluit voorzag in onderbreking of reducering van economische of financiële betrekkingen, in overeenstemming met artikel 215, lid 1, VWEU;

vast te stellen of het gebruik van de Pegasus of soortgelijke surveillancespyware door derde landen gevolgen heeft gehad voor uit hoofde van het Unierecht gewaarborgde grondrechten, en of er voor de Raad voldoende redenen waren om in overeenstemming met artikel 218 VWEU met derde landen gesloten internationale samenwerkingsovereenkomsten aan een toetsing te onderwerpen;

ter zake aanbevelingen te doen als zij dit nuttig acht;

aanbevelingen te doen om de instellingen van de EU en haar leden en personeel tegen dergelijke surveillancespyware te beschermen;

3.

besluit dat de enquêtecommissie binnen twaalf maanden na goedkeuring van dit besluit haar eindverslag moet indienen;

4.

besluit dat de enquêtecommissie bij haar werkzaamheden rekening moet houden met alle belangrijke ontwikkelingen die zich voordoen tijdens haar mandaat en die betrekking hebben op het onderwerp van haar mandaat;

5.

onderstreept dat, om een goede samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de enquêtecommissie en de verschillende permanente commissies en subcommissies te garanderen, de voorzitter en de rapporteur van de enquêtecommissie betrokken zouden kunnen worden bij de relevante besprekingen in de permanente commissies en subcommissies, en andersom, met name in het geval van hoorzittingen van de enquêtecommissie;

6.

besluit dat alle door de enquêtecommissie geformuleerde aanbevelingen aan de relevante permanente commissies en subcommissies met hun respectieve bevoegdheden als bedoeld in bijlage VI bij het Reglement moeten worden voorgelegd;

7.

besluit dat de enquêtecommissie 38 leden zal tellen;

8.

verzoekt zijn Voorzitter zorg te dragen voor publicatie van dit besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(1)  PB L 113 van 19.5.1995, blz. 1.

(2)  PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.

(3)  PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.

(4)  PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89.

(5)  PB L 129 I van 17.5.2019, blz. 13.

(6)  PB L 174 I van 18.5.2021, blz. 1.

(7)  PB L 206 van 11.6.2021, blz. 1.

(8)  PB L 278 van 8.10.1976, blz. 5.

(9)  https://www.ohchr.org/Documents/Publications/GuidingPrinciplesBusinessHR_EN.pdf

(10)  PB C 378 van 9.11.2017, blz. 104.


9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/245


P9_TA(2022)0077

Batterijen en afgedankte batterijen ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 10 maart 2022 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020 (COM(2020)0798 — C9-0400/2020 — (2020/0353(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2022/C 347/30)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

Batterijen zijn een belangrijke bron van energie en een van de essentiële middelen die duurzame ontwikkeling, groene mobiliteit, schone energie en klimaatneutraliteit mogelijk maken. De verwachting is dat de vraag naar batterijen de komende jaren snel zal toenemen, met name voor elektrische wegvoertuigen die voor hun aandrijving gebruikmaken van tractiebatterijen, waardoor deze markt op mondiaal niveau aan strategisch belang wint. De aanzienlijke wetenschappelijke en technische vooruitgang op het gebied van batterijtechnologie zal worden voortgezet. Gezien het strategische belang van batterijen en om alle betrokken marktdeelnemers rechtszekerheid en een gelijke behandeling te bieden, handelsbelemmeringen en verstoringen op de markt voor batterijen te voorkomen, is het noodzakelijk om regels op te stellen over duurzaamheidsparameters, prestaties, veiligheid, inzameling, recycling en een tweede leven van batterijen, alsmede voorschriften betreffende de informatie over batterijen. Het is noodzakelijk een geharmoniseerd regelgevingskader te creëren voor de gehele levenscyclus van batterijen die in de Unie in de handel worden gebracht.

(2)

Batterijen zijn een belangrijke bron van energie en een van de essentiële middelen die duurzame ontwikkeling, groene mobiliteit, schone energie en klimaatneutraliteit mogelijk maken. De verwachting is dat de vraag naar batterijen de komende jaren snel zal toenemen, met name voor elektrische wegvoertuigen en lichte vervoermiddelen die voor hun aandrijving gebruikmaken van tractiebatterijen, waardoor deze markt op mondiaal niveau aan strategisch belang wint. De aanzienlijke wetenschappelijke en technische vooruitgang op het gebied van batterijtechnologie zal worden voortgezet. Gezien het strategische belang van batterijen en om alle betrokken marktdeelnemers rechtszekerheid en een gelijke behandeling te bieden, handelsbelemmeringen en verstoringen op de markt voor batterijen te voorkomen, is het noodzakelijk om regels op te stellen over duurzaamheidsparameters, prestaties, veiligheid, inzameling, recycling en een tweede leven van batterijen, alsmede voorschriften betreffende de informatie over batterijen voor consumenten en marktdeelnemers over batterijen . Het is noodzakelijk een geharmoniseerd regelgevingskader te creëren voor de gehele levenscyclus van batterijen die in de Unie in de handel worden gebracht.

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(2 bis)

Het is bovendien noodzakelijk de wetgeving van de Unie inzake het beheer van afgedankte batterijen bij te werken en maatregelen te treffen ter bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid door de negatieve gevolgen van de productie en het beheer van afvalstoffen te voorkomen en te beperken, de gevolgen van het gebruik van hulpbronnen te beperken en de efficiëntie van het gebruik ervan te verbeteren. Dergelijke maatregelen zijn van cruciaal belang voor de transitie naar een circulaire en klimaatneutrale economie en een gifvrij milieu, alsook voor het concurrentievermogen en de strategische autonomie van de Unie op de lange termijn. Met behulp van deze maatregelen kunnen belangrijke economische kansen worden geschept, kunnen synergieën tussen de circulaire economie en beleidsmaatregelen op het gebied van energie, klimaat, vervoer, industrie en onderzoek worden versterkt, kan het milieu worden beschermd en kunnen broeikasgasemissies worden teruggedrongen.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

Deze verordening moet van toepassing zijn op alle typen batterijen en accu’s die in de Unie in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen, hetzij als zodanig, hetzij ingebouwd in apparaten of anderszins geleverd bij elektrische en elektronische apparaten en voertuigen. Deze verordening moet van toepassing zijn ongeacht of een batterij specifiek voor een product is ontworpen of algemeen gebruikt wordt en ongeacht of deze in een product is verwerkt of samen met of afzonderlijk van een product wordt geleverd waarin de batterij gebruikt gaat worden.

(10)

Deze verordening moet van toepassing zijn op alle typen batterijen en accu’s die in de Unie in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen, ongeacht of deze in de Unie zijn geproduceerd of zijn ingevoerd, hetzij als zodanig, hetzij ingebouwd in apparaten of anderszins geleverd bij elektrische en elektronische apparaten en voertuigen. Deze verordening moet van toepassing zijn ongeacht of een batterij specifiek voor een product is ontworpen of algemeen gebruikt wordt en ongeacht of deze in een product is verwerkt of samen met of afzonderlijk van een product wordt geleverd waarin de batterij gebruikt gaat worden.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(12)

Binnen het ruime toepassingsgebied van de verordening is het passend een onderscheid te maken tussen verschillende categorieën batterijen naar gelang van het ontwerp en het gebruik ervan, los van de chemische samenstelling van de batterij. De indeling in draagbare batterijen enerzijds en industriële batterijen en autobatterijen anderzijds in het kader van Richtlijn 2006/66/EG moet verder worden ontwikkeld om beter aan te sluiten bij nieuwe ontwikkelingen in het gebruik van batterijen. Batterijen die worden gebruikt voor de aandrijving van elektrische voertuigen en die op grond van Richtlijn 2006/66/EG in de categorie industriële batterijen vallen, vormen een groot en groeiend deel van de markt door de snelle toename van het aantal elektrische wegvoertuigen. Het is daarom passend om batterijen die worden gebruikt voor de aandrijving van wegvoertuigen te classificeren als een nieuwe categorie van batterijen voor elektrische voertuigen. Batterijen die worden gebruikt voor de aandrijving van andere vervoermiddelen, onder meer voor het spoorvervoer, de scheepvaart en de luchtvaart, blijven in het kader van deze verordening tot de categorie van de industriële batterijen behoren. Industriële batterijen behoren tot een grote groep batterijen die bedoeld zijn voor gebruik tijdens industriële activiteiten, in communicatie-infrastructuur, bij landbouwactiviteiten of voor de opwekking en distributie van energie. Naast deze niet-uitputtende lijst met voorbeelden van industriële batterijen, moeten alle batterijen die noch draagbare batterijen, noch autobatterijen, noch batterijen voor elektrische voertuigen zijn, als industriële batterijen worden beschouwd. Batterijen voor de opslag van energie in particuliere of huiselijke omgevingen worden voor de toepassing van deze verordening als industriële batterijen beschouwd. Om ervoor te zorgen dat alle batterijen die in lichte vervoermiddelen, zoals e-bikes en scooters, worden gebruikt als draagbare batterijen worden geclassificeerd, moet de definitie van draagbare batterijen worden verduidelijkt en moet een gewichtslimiet voor dergelijke batterijen worden ingevoerd.

(12)

Binnen het ruime toepassingsgebied van de verordening is het passend een onderscheid te maken tussen verschillende categorieën batterijen naar gelang van het ontwerp en het gebruik ervan, los van de chemische samenstelling van de batterij. De indeling in draagbare batterijen enerzijds en industriële batterijen en autobatterijen anderzijds in het kader van Richtlijn 2006/66/EG moet verder worden ontwikkeld om beter aan te sluiten bij nieuwe ontwikkelingen en de marktspread met betrekking tot het gebruik van batterijen. Batterijen die worden gebruikt voor de aandrijving van elektrische voertuigen en die op grond van Richtlijn 2006/66/EG in de categorie industriële batterijen vallen, vormen een groot en groeiend deel van de markt door de snelle toename van het aantal elektrische wegvoertuigen. Het is daarom passend om batterijen die worden gebruikt voor de aandrijving van wegvoertuigen te classificeren als een nieuwe categorie van batterijen voor elektrische voertuigen. Batterijen die worden gebruikt voor de aandrijving van andere vervoermiddelen, onder meer voor het spoorvervoer, de scheepvaart en de luchtvaart, blijven in het kader van deze verordening tot de categorie van de industriële batterijen behoren. Batterijen die gebruikt worden voor de aandrijving van lichte vervoermiddelen, zoals e-bikes en e-scooters, werden in Richtlijn 2006/66/EG niet duidelijk geclassificeerd als batterijen en maken vanwege het toegenomen gebruik ervan in duurzame stedelijke mobiliteit een aanzienlijk deel van de markt uit. Het is daarom passend om batterijen die voor de aandrijving van lichte vervoermiddelen worden gebruikt, te classificeren als een nieuwe categorie batterijen, namelijk batterijen voor lichte vervoermiddelen. Industriële batterijen behoren tot een grote groep batterijen die bedoeld zijn voor gebruik tijdens industriële activiteiten, in communicatie-infrastructuur, bij landbouwactiviteiten of voor de opwekking en distributie van energie. Naast deze niet-uitputtende lijst met voorbeelden van industriële batterijen, moeten alle batterijen die noch draagbare batterijen, noch autobatterijen, noch batterijen voor lichte vervoermiddelen, noch batterijen voor elektrische voertuigen zijn, als industriële batterijen worden beschouwd. Batterijen voor de opslag van energie in particuliere of huiselijke omgevingen worden voor de toepassing van deze verordening als industriële batterijen beschouwd.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13)

Batterijen moeten zo worden ontworpen en geproduceerd dat de prestaties, degelijkheid en veiligheid ervan worden geoptimaliseerd en de ecologische voetafdruk tot een minimum wordt beperkt. Er moeten specifieke duurzaamheidsvereisten worden vastgesteld voor oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag met een capaciteit van meer dan 2 kWh , aangezien deze batterijen het marktsegment vormen dat naar verwachting de komende jaren het sterkst zal groeien.

(13)

Batterijen moeten zo worden ontworpen en geproduceerd dat de prestaties, degelijkheid en veiligheid ervan worden geoptimaliseerd en de ecologische voetafdruk tot een minimum wordt beperkt. Er moeten specifieke duurzaamheidsvereisten worden vastgesteld voor industriële batterijen , batterijen voor lichte vervoermiddelen en batterijen voor elektrische voertuigen, aangezien deze batterijen het marktsegment vormen dat naar verwachting de komende jaren het sterkst zal groeien.

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15)

Het gebruik van gevaarlijke stoffen in batterijen moet worden beperkt om de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen en de aanwezigheid van dergelijke stoffen in het afval te verminderen. Naast de in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (29) vastgestelde beperkingen, moeten beperkingen worden vastgesteld voor kwik en cadmium in bepaalde typen batterijen. Batterijen die worden gebruikt in voertuigen die in aanmerking komen voor een vrijstelling uit hoofde van bijlage II bij Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad (30) moeten worden uitgesloten van het verbod op het bevatten van cadmium.

(15)

Het gebruik van gevaarlijke stoffen in batterijen moet worden beperkt om de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen en de aanwezigheid van dergelijke stoffen in het afval te verminderen. Naast de in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (29) vastgestelde beperkingen, moeten beperkingen worden vastgesteld voor kwik, cadmium en lood in bepaalde typen batterijen. Batterijen die worden gebruikt in voertuigen die in aanmerking komen voor een vrijstelling uit hoofde van bijlage II bij Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad (30) moeten worden uitgesloten van het verbod op het bevatten van cadmium. De Commissie moet een holistische, systemische beoordeling uitvoeren van gevaarlijke stoffen in batterijen, en moet daarin worden bijgestaan door het Europees Agentschap voor chemische stoffen. Bij die beoordeling moet in het bijzonder worden gekeken naar de chemische samenstelling van batterijen in de markt die veelvuldig worden gebruikt, naar veranderende en nieuwe chemische samenstellingen en naar de beschikbaarheid van geschikte alternatieven voor lood-zuurbatterijen voor industrieel gebruik en voor motorvoertuigen en nikkel-cadmiumbatterijen voor industrieel gebruik.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(17)

De procedure voor de vaststelling van nieuwe en de wijziging van de huidige beperkingen voor gevaarlijke stoffen in batterijen moet volledig worden afgestemd met Verordening (EG) nr. 1907/2006. Om een doeltreffende besluitvorming, coördinatie en beheer van de gerelateerde technische, wetenschappelijke en administratieve aspecten van deze verordening te waarborgen, moet het bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 opgerichte Europees Agentschap voor chemische stoffen (“het Agentschap”) specifieke taken uitvoeren met betrekking tot de beoordeling van de risico’s van stoffen bij de productie en het gebruik van batterijen, alsmede van de risico’s die zich kunnen voordoen na het einde van de levensduur van batterijen, alsmede de beoordeling van de sociaaleconomische elementen en de analyse van alternatieven, overeenkomstig de desbetreffende richtsnoeren van het Agentschap. Bijgevolg moeten het Comité risicobeoordeling en het Comité sociaaleconomische analyse van het Agentschap de uitvoering van bepaalde taken die bij deze verordening aan het Agentschap worden toevertrouwd, vergemakkelijken.

(17)

De procedure voor de vaststelling van nieuwe en de wijziging van de huidige beperkingen voor gevaarlijke stoffen in batterijen moet volledig worden afgestemd met Verordening (EG) nr. 1907/2006. Om een doeltreffende besluitvorming, coördinatie en beheer van de gerelateerde technische, wetenschappelijke en administratieve aspecten van deze verordening te waarborgen, is goede samenwerking, coördinatie en uitwisseling van informatie nodig tussen de lidstaten, het bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 opgerichte Europees Agentschap voor chemische stoffen (“het Agentschap”) , de Commissie en belanghebbenden . De lidstaten of het Agentschap moeten specifieke taken uitvoeren met betrekking tot de beoordeling van de risico’s van stoffen bij de productie en het gebruik van batterijen, alsmede van de risico’s die zich kunnen voordoen na het einde van de levensduur van batterijen, alsmede de beoordeling van de sociaaleconomische elementen en de analyse van alternatieven, overeenkomstig de desbetreffende richtsnoeren van het Agentschap. Bijgevolg moeten het Comité risicobeoordeling en het Comité sociaaleconomische analyse van het Agentschap de uitvoering van bepaalde taken die bij deze verordening aan het Agentschap worden toevertrouwd, vergemakkelijken.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 17 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(17 bis)

Om ervoor te zorgen dat de onderhavige verordening aansluit bij eventuele toekomstige wijzigingen van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en bij andere toekomstige wetgeving van de Unie inzake duurzaamheidscriteria voor gevaarlijke stoffen en chemische stoffen, moet de Commissie nagaan of artikel 6 of artikel 71 van de verordening, bijlage I daarbij, of al deze bepalingen, moeten worden gewijzigd. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van deze bepalingen waar nodig.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

Het verwachte grootschalige gebruik van batterijen in sectoren als mobiliteit en energieopslag moet de koolstofemissies omlaag brengen. Om deze mogelijkheden maximaal te benutten, moet de koolstofvoetafdruk gedurende de gehele levenscyclus laag zijn. Volgens de regels voor de milieuvoetafdruk van een productcategorie voor oplaadbare batterijen met een hoog specifiek vermogen voor mobiele toepassingen (31) is klimaatverandering de op één na hoogste gerelateerde effectencategorie voor batterijen na het gebruik van mineralen en metalen. De technische documentatie voor oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh die in de Unie in de handel worden gebracht, moet daarom vergezeld gaan van een specifieke koolstofvoetafdrukverklaring , zo nodig per productiepartij. Batterijen worden in partijen vervaardigd, in specifieke aantallen en binnen een bepaald tijdsbestek. De harmonisatie van de technische regels voor de berekening van de koolstofvoetafdruk voor alle oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag met een capaciteit van meer dan 2 kWh die in de Unie in de handel worden gebracht, is een eerste vereiste om te kunnen voorschrijven dat de technische documentatie van de batterijen een koolstofvoetafdrukverklaring moet omvatten, en vervolgens koolstofvoetafdrukprestatieklassen vast te stellen zodat batterijen met een algemeen lage koolstofvoetafdruk kunnen worden geïdentificeerd. De verwachting is dat de voorschriften met betrekking tot informatie en duidelijke etikettering inzake de koolstofvoetafdruk van batterijen op zich niet zullen leiden tot de gedragsverandering die nodig is om de doelstelling van de Unie te verwezenlijken tot het koolstofvrij maken van de sectoren mobiliteit en energieopslag overeenkomstig de internationaal overeengekomen doelstellingen inzake klimaatverandering (32). Er worden derhalve maximale koolstofdrempelwaarden ingevoerd in aanvulling op een specifieke effectbeoordeling voor het vaststellen van deze waarden. Bij het voorstellen van maximale drempelwaarden voor de koolstofvoetafdruk houdt de Commissie onder meer rekening met de relatieve verdeling van de waarden van de koolstofvoetafdruk van in de handel gebrachte batterijen, de mate van voortgang bij het terugdringen van de koolstofvoetafdruk van in de Unie in de handel gebrachte batterijen, en de effectieve en potentiële bijdrage van deze maatregel aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, alsook met haar doelstellingen inzake duurzame mobiliteit. Teneinde transparantie inzake de koolstofvoetafdruk van batterijen te waarborgen en, ongeacht de plaats van productie, een verschuiving richting koolstofarmere batterijen teweeg te brengen in de markt van de Unie, is een geleidelijke en cumulatieve aanscherping van de vereisten met betrekking tot de koolstofvoetafdruk gerechtvaardigd. De vermeden koolstofemissies gedurende de levenscyclus van batterijen als gevolg van deze vereisten, zullen een bijdrage leveren aan de doelstelling van de Unie om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken. Dit kan ook andere beleidsmaatregelen op het niveau van de Unie en op nationaal niveau mogelijk maken die de productie van batterijen met een geringer milieueffect bevorderen, bijvoorbeeld in de vorm van stimulansen of criteria met betrekking tot groene overheidsopdrachten.

(18)

Het verwachte grootschalige gebruik van batterijen in sectoren als mobiliteit en energieopslag moet de koolstofemissies omlaag brengen. Om deze mogelijkheden maximaal te benutten, moet de koolstofvoetafdruk gedurende de gehele levenscyclus laag zijn. Volgens de regels voor de milieuvoetafdruk van een productcategorie voor oplaadbare batterijen met een hoog specifiek vermogen voor mobiele toepassingen (31), is door broeikasgasemissies verergerde klimaatverandering de op één na hoogste gerelateerde effectencategorie voor batterijen na de winning en het gebruik van mineralen en metalen. De technische documentatie voor industriële batterijen , batterijen voor lichte vervoermiddelen en batterijen voor elektrische voertuigen die in de Unie in de handel worden gebracht, moet daarom vergezeld gaan van een specifieke koolstofvoetafdrukverklaring. De harmonisatie van de technische regels voor de berekening van de koolstofvoetafdruk voor alle industriële batterijen , batterijen voor lichte vervoermiddelen en batterijen voor elektrische voertuigen die in de Unie in de handel worden gebracht, is een eerste vereiste om te kunnen voorschrijven dat de technische documentatie van de batterijen een koolstofvoetafdrukverklaring moet omvatten, en vervolgens koolstofvoetafdrukprestatieklassen vast te stellen zodat batterijen met een algemeen lage koolstofvoetafdruk kunnen worden geïdentificeerd. De verwachting is dat de voorschriften met betrekking tot informatie en duidelijke etikettering inzake de koolstofvoetafdruk van batterijen op zich niet zullen leiden tot de gedragsverandering die nodig is om de doelstelling van de Unie te verwezenlijken tot het koolstofvrij maken van de sectoren mobiliteit en energieopslag overeenkomstig de internationaal overeengekomen doelstellingen inzake klimaatverandering (32). Er worden derhalve maximale koolstofdrempelwaarden ingevoerd in aanvulling op een specifieke effectbeoordeling voor het vaststellen van deze waarden. Bij het voorstellen van maximale drempelwaarden voor de koolstofvoetafdruk houdt de Commissie onder meer rekening met de relatieve verdeling van de waarden van de koolstofvoetafdruk van in de handel gebrachte batterijen, de mate van voortgang bij het terugdringen van de koolstofvoetafdruk van in de Unie in de handel gebrachte batterijen, en de effectieve en potentiële bijdrage van deze maatregel aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, alsook met haar doelstellingen inzake duurzame mobiliteit. Teneinde transparantie inzake de koolstofvoetafdruk van batterijen te waarborgen en, ongeacht de plaats van productie, een verschuiving richting koolstofarmere batterijen teweeg te brengen in de markt van de Unie, is een geleidelijke en cumulatieve aanscherping van de vereisten met betrekking tot de koolstofvoetafdruk gerechtvaardigd. De vermeden koolstofemissies gedurende de levenscyclus van batterijen als gevolg van deze vereisten, zullen een bijdrage leveren aan de klimaatdoelstellingen van de Unie , met name de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken. Dit kan ook andere beleidsmaatregelen op het niveau van de Unie en op nationaal niveau mogelijk maken die de productie van batterijen met een geringer milieueffect bevorderen, bijvoorbeeld in de vorm van stimulansen of criteria met betrekking tot groene overheidsopdrachten.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 18 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(18 bis)

De maximale drempelwaarden voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur moeten toekomstbestendig zijn en geleidelijk worden afgestemd op de beste beschikbare vervaardigings- en productieprocessen. Daarom moet de Commissie, wanneer zij een gedelegeerde handeling vaststelt tot vaststelling van de maximale drempelwaarde voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur, rekening houden met de beste beschikbare vervaardigings- en productieprocessen en ervoor zorgen dat de gekozen technische criteria stroken met de doelstelling van deze verordening om te waarborgen dat in de Unie in de handel gebrachte batterijen een hoog beschermingsniveau van de menselijke gezondheid, de veiligheid, eigendommen en het milieu bieden.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(19)

Bepaalde stoffen in batterijen, zoals kobalt, lood, lithium of nikkel, worden verkregen uit schaarse hulpbronnen die in de Unie niet gemakkelijk beschikbaar zijn en sommige worden door de Commissie als kritieke grondstoffen beschouwd. Dit is een gebied waarop Europa zijn strategische autonomie moet versterken en zijn veerkracht moet vergroten ter voorbereiding op mogelijke toekomstige onderbrekingen in de levering als gevolg van gezondheids- en andere crises. Het verbeteren van de circulariteit en het efficiënt gebruik van hulpbronnen, met meer recycling en terugwinning van deze grondstoffen, zal bijdragen aan het bereiken van dit doel.

(19)

Bepaalde stoffen in batterijen, zoals kobalt, lood, lithium of nikkel, worden verkregen uit schaarse hulpbronnen die in de Unie niet gemakkelijk beschikbaar zijn en sommige worden door de Commissie als kritieke grondstoffen beschouwd. In overeenstemming met de industriële strategie van de Unie moet Europa zijn strategische autonomie versterken , onder meer door investeringen in fabrieken die op grote schaal batterijen gaan produceren te vergemakkelijken, en zijn veerkracht vergroten ter voorbereiding op mogelijke toekomstige onderbrekingen in de levering als gevolg van gezondheids- en andere crises. Het verbeteren van de circulariteit en het efficiënt gebruik van hulpbronnen, met meer recycling en terugwinning van deze grondstoffen, zal bijdragen aan het bereiken van dit doel. Het vervangen van schaarse grondstoffen door alternatieve, beter beschikbare stoffen, waaronder hernieuwbare grondstoffen, zou bovendien bijdragen aan de bevordering van de eigen batterijproductie in en de strategische autonomie van de Unie. Het is daarom van cruciaal belang dat de Unie en de lidstaten onderzoek en ontwikkelingsinitiatieven op dit gebied ondersteunen.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(21)

Om rekening te houden met het leveringsrisico van kobalt, lood, lithium en nikkel en om de beschikbaarheid ervan te beoordelen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de doelstellingen voor het minimumgehalte aan gerecycled kobalt, lood, lithium of nikkel in de actieve materialen in batterijen.

(21)

Om rekening te houden met het leveringsrisico van kobalt, lood, lithium en nikkel en om de beschikbaarheid ervan te beoordelen , en met het oog op de technische en wetenschappelijke vooruitgang, moet de Commissie beoordelen of het passend is om de doelstellingen voor het minimumgehalte aan gerecycled kobalt, lood, lithium of nikkel in de actieve materialen in batterijen te herzien en daartoe, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel indienen .

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 21 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(21 bis)

Om rekening te houden met veranderingen in de voor batterijen gebruikte technologieën die van invloed zijn op de soorten materialen die kunnen worden teruggewonnen, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door meer grondstoffen en bijbehorende streefcijfers op te nemen in de lijst van minimumaandelen van gerecycled materiaal die de actieve materialen in batterijen moeten bevatten.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 22

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(22)

Om te zorgen voor uniforme voorwaarden voor de uitvoering van de regels inzake de berekening en verificatie, per batterijmodel, per partij en per productiefaciliteit, van de hoeveelheid kobalt, lood, lithium of nikkel die wordt teruggewonnen uit afval in actieve materialen in batterijen en de informatievereisten voor de technische documentatie, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend.

(22)

Om in de hele Unie te zorgen voor uniforme voorwaarden voor de verklaring inzake teruggewonnen materialen , die in een geharmoniseerd format moet worden overlegd, alsook voor de technische documentatie, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend voor de vaststelling van het format en de technische documentatie met betrekking tot de verklaring inzake teruggewonnen materialen .

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 23

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(23)

Batterijen die in de Unie in de handel worden gebracht, moeten een lange levensduur hebben (degelijk zijn) en zeer goed presteren. Daarom moeten er prestatie- en degelijkheidsparameters worden vastgesteld voor draagbare batterijen voor algemeen gebruik evenals voor oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen. De informele VN/ECE-werkgroep voor elektrische voertuigen en het milieu ontwikkelt momenteel degelijkheidsvereisten voor batterijen die zijn ingebouwd in elektrische voertuigen, zodat in deze verordening geen aanvullende duurzaamheidsvereisten worden vastgesteld voor batterijen in elektrische voertuigen . Aan de andere kant worden ten aanzien van batterijen voor energieopslag de bestaande meetmethoden voor het testen van de prestaties en de degelijkheid van batterijen onvoldoende nauwkeurig en representatief geacht om de invoering van minimumeisen mogelijk te maken. De invoering van minimumeisen met betrekking tot prestaties en degelijkheid voor dergelijke batterijen moet samengaan met adequate geharmoniseerde normen of adequate gemeenschappelijke specificaties.

(23)

Batterijen die in de Unie in de handel worden gebracht, moeten een lange levensduur hebben (degelijk zijn) en zeer goed presteren. Daarom moeten er prestatie- en degelijkheidsparameters worden vastgesteld voor draagbare batterijen evenals voor industriële batterijen , batterijen voor lichte vervoermiddelen en batterijen voor elektrische voertuigen. De informele VN/ECE-werkgroep voor elektrische voertuigen en het milieu ontwikkelt momenteel degelijkheidsvereisten voor batterijen die zijn ingebouwd in elektrische voertuigen, hetgeen inhoudt dat deze verordening moet aansluiten bij de conclusies van de werkgroep . Aan de andere kant worden ten aanzien van batterijen voor energieopslag de bestaande meetmethoden voor het testen van de prestaties en de degelijkheid van batterijen onvoldoende nauwkeurig en representatief geacht om de invoering van minimumeisen mogelijk te maken. De invoering van minimumeisen met betrekking tot prestaties en degelijkheid voor dergelijke batterijen moet samengaan met adequate geharmoniseerde normen of adequate gemeenschappelijke specificaties.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 24

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(24)

Om de milieueffecten van batterijen tijdens hun levenscyclus te beperken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van het wijzigen van de prestatie- en degelijkheidsparameters en het vaststellen van minimumwaarden voor deze parameters voor draagbare batterijen voor algemeen gebruik en voor oplaadbare industriële batterijen.

(24)

Om de milieueffecten van batterijen tijdens hun levenscyclus te beperken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van het wijzigen van de prestatie- en degelijkheidsparameters en het vaststellen van minimumwaarden voor deze parameters voor draagbare batterijen , voor batterijen voor lichte vervoermiddelen en voor oplaadbare industriële batterijen.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 24 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(24 bis)

Om ervoor te zorgen dat de regelgeving van de Unie inzake de elektrochemische prestatie en degelijkheid van batterijen voor elektrische voertuigen stroken met de technische specificaties van de informele VN/ECE-werkgroep voor elektrische voertuigen en het milieu, en met het oog op de technische en wetenschappelijke vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen tot wijziging van de prestatie- en degelijkheidsparameters en de minimumwaarden voor deze parameters voor batterijen voor elektrische voertuigen.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 25

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(25)

Sommige niet-oplaadbare batterijen voor algemeen gebruik kunnen een inefficiënt gebruik van hulpbronnen en energie met zich meebrengen. Er moeten objectieve vereisten met betrekking tot de prestaties en degelijkheid van dergelijke batterijen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat er minder niet-oplaadbare draagbare batterijen met geringe prestaties voor algemeen gebruik in de handel worden gebracht , met name wanneer het alternatieve gebruik van oplaadbare batterijen op basis van een levenscyclusanalyse tot algemene milieuvoordelen zou leiden.

(25)

Sommige niet-oplaadbare batterijen voor algemeen gebruik kunnen een inefficiënt gebruik van hulpbronnen en energie met zich meebrengen. Toch worden voor bepaalde apparaten nog altijd niet-oplaadbare batterijen gebruikt. Er moeten objectieve vereisten met betrekking tot de prestaties en degelijkheid van dergelijke batterijen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat er minder niet-oplaadbare draagbare batterijen met geringe prestaties voor algemeen gebruik in de handel worden gebracht . De Commissie moet voor specifieke productgroepen waarin niet-oplaadbare batterijen worden gebruikt, op basis van een levenscyclusanalyse beoordelen of het alternatieve gebruik van oplaadbare batterijen tot algemene milieuvoordelen zou leiden en of het gebruik van niet-oplaadbare draagbare batterijen voor algemeen gebruik bijgevolg moet worden uitgefaseerd . Het moet daarnaast mogelijk zijn om de vereisten van deze verordening aan te vullen met vereisten voor specifieke producten die door batterijen worden gevoed in het kader van uitvoeringsmaatregelen uit hoofde van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad  (1) .

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Overweging 26

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(26)

Om te garanderen dat draagbare batterijen die in apparaten zijn ingebouwd naar behoren gescheiden worden ingezameld, verwerkt en hoogwaardig worden gerecycled zodra ze worden afgedankt, zijn bepalingen nodig om ervoor te zorgen dat ze uit dergelijke apparaten kunnen worden verwijderd en vervangen. Gebruikte batterijen moeten ook vervangbaar zijn om de verwachte levensduur van de apparaten waar ze deel van uitmaken, te verlengen. De algemene bepalingen van deze verordening kunnen worden aangevuld met voorschriften voor specifieke producten die door batterijen worden gevoed in het kader van uitvoeringsmaatregelen uit hoofde van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad  (33). Wanneer in andere wetgeving van de Unie om veiligheidsredenen specifiekere eisen worden gesteld aan het verwijderen van batterijen uit producten (bv. speelgoed), moeten die specifieke regels van toepassing zijn.

(26)

Om te garanderen dat draagbare batterijen die in apparaten zijn ingebouwd naar behoren gescheiden worden ingezameld, verwerkt en hoogwaardig worden gerecycled zodra ze worden afgedankt, zijn bepalingen nodig om ervoor te zorgen dat ze uit dergelijke apparaten kunnen worden verwijderd en vervangen. Daarnaast moeten er regels worden vastgesteld inzake batterijen voor lichte vervoermiddelen. Gebruikte batterijen moeten ook vervangbaar zijn om de verwachte levensduur van de apparaten waar ze deel van uitmaken, te verlengen. De algemene bepalingen van deze verordening kunnen worden aangevuld met voorschriften voor specifieke producten die door batterijen worden gevoed in het kader van uitvoeringsmaatregelen uit hoofde van Richtlijn 2009/125/EG. Wanneer in andere wetgeving van de Unie om veiligheidsredenen specifiekere eisen worden gesteld aan het verwijderen van batterijen uit producten (bv. speelgoed), moeten die specifieke regels van toepassing zijn. Er moeten tevens bepalingen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat industriële batterijen, autobatterijen en batterijen voor elektrische voertuigen kunnen worden verwijderd en vervangen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uiteenlopende aard en specifieke veiligheidsvereisten van deze batterijen.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Overweging 26 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 bis)

Autobatterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en industriële batterijen moeten door gekwalificeerde, onafhankelijke marktdeelnemers kunnen worden gerepareerd en vervangen. Er moeten bepalingen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat deze batterijen kunnen worden verwijderd, vervangen en gedemonteerd. Daarbij moet worden gewaarborgd dat de veiligheid van deze batterijen na reparatie kan worden beoordeeld aan de hand van niet-destructieve tests die op deze batterijen zijn afgestemd. Om de reparatie van autobatterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en industriële batterijen te vergemakkelijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening om criteria vast te stellen voor de verwijderbaarheid, vervangbaarheid en demonteerbaarheid van autobatterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en industriële batterijen. Om de veiligheid van deze batterijen na reparatie te kunnen beoordelen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen tot vaststelling van passende niet-destructieve testmethoden.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Overweging 26 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 ter)

Om de afvalstromen verder te beperken, moet de interoperabiliteit van batterijen, connectoren en opladers voor verschillende productsoorten worden bevorderd in productspecifieke uitvoeringswetgeving inzake milieuvriendelijk ontwerp en in het aankomende initiatief inzake duurzame producten.

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Overweging 26 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 quater)

De interoperabiliteit van opladers voor specifieke categorieën batterijen kan onnodige verspilling tegengaan en tot lagere kosten leiden, hetgeen consumenten en andere eindgebruikers ten goede komt. Batterijen voor elektrische voertuigen, lichte vervoermiddelen en oplaadbare batterijen in specifieke categorieën elektrische en elektronische apparatuur moeten daarom kunnen worden opgeladen door middel van universele opladers die binnen elke categorie batterijen voor interoperabiliteit zorgen. De onderhavige verordening moet daarom bepalingen bevatten op grond waarvan de Commissie moet beoordelen hoe zij voor deze categorieën batterijen het best geharmoniseerde normen voor universele opladers kan invoeren, die uiterlijk vanaf 1 januari 2026 moeten gelden. Deze beoordeling moet indien nodig vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Overweging 27

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(27)

Betrouwbare batterijen zijn van fundamenteel belang voor de werking en de veiligheid van veel producten, apparaten en diensten. Daarom moeten de batterijen zo worden ontworpen en vervaardigd dat ze veilig kunnen worden gebruikt. Dit aspect is met name relevant voor batterijsystemen voor stationaire energieopslag, die momenteel niet onder andere Uniewetgeving vallen. Daarom moeten voor deze energieopslagsystemen parameters worden vastgesteld waarmee rekening moet worden gehouden bij de veiligheidstests.

(27)

Betrouwbare batterijen zijn van fundamenteel belang voor de werking en de veiligheid van veel producten, apparaten en diensten. Daarom moeten de batterijen zo worden ontworpen en vervaardigd dat ze veilig kunnen worden gebruikt en geen letsel of schade toebrengen aan mensen, aan het milieu of aan eigendommen . Dit aspect is met name relevant voor batterijen in batterijsystemen voor stationaire energieopslag, die momenteel niet onder andere Uniewetgeving vallen. Daarom moeten voor deze batterijen parameters worden vastgesteld waarmee rekening moet worden gehouden bij de veiligheidstests en moeten deze parameters worden aangevuld met de toepasselijke CEN-, Cenelec- en IEC-normen .

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Overweging 28

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(28)

Om de eindgebruikers transparante, betrouwbare en duidelijke informatie over batterijen en hun belangrijkste kenmerken en over afgedankte batterijen te verschaffen zodat zij weloverwogen beslissingen kunnen nemen bij de aankoop en het afdanken van batterijen, en om de afvalverwerkers in staat te stellen de afgedankte batterijen op de juiste manier te verwerken, moeten de batterijen van een etiket worden voorzien. De etikettering op batterijen moet alle noodzakelijke informatie over hun belangrijkste kenmerken bevatten, waaronder hun capaciteit en het gehalte aan bepaalde gevaarlijke stoffen. Om ervoor te zorgen dat de informatie na verloop van tijd beschikbaar blijft, moet die informatie ook door middel van QR-codes beschikbaar worden gesteld.

(28)

Om de eindgebruikers transparante, betrouwbare en duidelijke informatie over batterijen en hun belangrijkste kenmerken en over afgedankte batterijen te verschaffen zodat zij weloverwogen beslissingen kunnen nemen bij de aankoop en het afdanken van batterijen, en om de afvalverwerkers in staat te stellen de afgedankte batterijen op de juiste manier te verwerken, moeten de batterijen van een etiket worden voorzien. De etikettering op batterijen moet alle noodzakelijke informatie over hun belangrijkste kenmerken bevatten, waaronder hun capaciteit , productiekenmerken en het gehalte aan bepaalde gevaarlijke stoffen. Om ervoor te zorgen dat de informatie na verloop van tijd beschikbaar blijft, moet die informatie ook beschikbaar worden gesteld door middel van QR-codes , die moeten voldoen aan de richtsnoeren van ISO/IEC-norm 18004 . De QR-code die op alle batterijen wordt gedrukt of gegraveerd, moet toegang bieden tot het productpaspoort van batterijen. Etiketten en QR-codes moeten overeenkomstig de in Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad  (1) vastgestelde vereisten toegankelijk zijn voor personen met een handicap.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Overweging 29

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(29)

Informatie over de prestaties van batterijen is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de eindgebruikers als consumenten goed en tijdig worden geïnformeerd en in het bijzonder dat zij een gemeenschappelijke basis hebben om verschillende batterijen te vergelijken voordat zij hun aankoop doen. Draagbare batterijen voor algemeen gebruik en autobatterijen moeten derhalve worden voorzien van een etiket met de informatie over de minimale gemiddelde levensduur bij gebruik in specifieke toepassingen. Bovendien is het belangrijk om eindgebruikers te informeren dat zij zich op passende wijze van afgedankte batterijen moeten ontdoen.

(29)

Informatie over de prestaties van batterijen is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de eindgebruikers , en met name consumenten, goed en tijdig worden geïnformeerd en in het bijzonder dat zij een gemeenschappelijke basis hebben om verschillende batterijen te vergelijken voordat zij hun aankoop doen. Draagbare batterijen , batterijen voor lichte vervoermiddelen en autobatterijen moeten derhalve worden voorzien van een etiket met de informatie over de minimale gemiddelde duur bij gebruik in specifieke toepassingen en de verwachte levensduur . Bovendien is het belangrijk om eindgebruikers te informeren dat zij zich op passende wijze van afgedankte batterijen moeten ontdoen.

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Overweging 30

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(30)

Oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag met een capaciteit van meer dan 2 kWh moeten van een batterijmanagementsysteem zijn voorzien dat gegevens opslaat , zodat de conditie en de verwachte levensduur van de batterijen te allen tijde door de eindgebruiker of namens deze optredende derden kan worden vastgesteld. Voor de herbestemming of herproductie van een batterij moet de persoon die de batterij heeft gekocht, of een derde die namens hem optreedt, toegang hebben tot het batterijmanagementsysteem om de restwaarde van de batterij te beoordelen, het hergebruik, de herbestemming of de herproductie van de batterij te vergemakkelijken en de batterij ter beschikking te stellen van onafhankelijke aankoopgroeperingen, als bedoeld in Richtlijn (EU)  201/944 van het Europees Parlement en de Raad (34), die virtuele elektriciteitscentrales in elektriciteitsnetten exploiteren. Dit voorschrift moet van toepassing zijn in aanvulling op het Unierecht inzake de typegoedkeuring van voertuigen, met inbegrip van de technische specificaties die voortvloeien uit de werkzaamheden van de informele VN/ECE-werkgroep voor elektrische voertuigen en het milieu inzake de toegang tot gegevens in elektrische voertuigen.

(30)

Batterijen in batterijsystemen voor stationaire energieopslag, batterijen voor lichte vervoermiddelen en batterijen voor elektrische voertuigen moeten van een batterijmanagementsysteem zijn voorzien dat gegevens opslaat . Dit batterijmanagementsysteem moet informatie bevatten over de toestand , de veiligheid en de verwachte levensduur van de batterijen , zodat deze aspecten te allen tijde door de eindgebruiker of namens deze optredende derden kunnen worden vastgesteld. Om het hergebruik, de herbestemming of de herproductie van een batterij te vergemakkelijken, moet de persoon die de batterij heeft gekocht, of een derde die namens hem optreedt, toegang hebben tot read-only gegevens die afkomstig zijn uit het batterijmanagementsysteem om de restwaarde van de batterij te beoordelen, de voorbereiding voor hergebruik, het hergebruik, de voorbereiding voor herbestemming, de herbestemming of de herproductie van de batterij te vergemakkelijken en de batterij ter beschikking te stellen van onafhankelijke aankoopgroeperingen, als bedoeld in Richtlijn (EU)  2019/944 van het Europees Parlement en de Raad (34), die virtuele elektriciteitscentrales in elektriciteitsnetten exploiteren , waaronder kenmerken die “vehicle-to-grid”-diensten (netintegratie van elektrische voertuigen) mogelijk maken . Om de invoering en het gebruik van elektrische voertuigen in de Unie te vergemakkelijken, moeten batterijen voor elektrische voertuigen en batterijen voor lichte vervoermiddelen vergezeld gaan van read-only realtimegegevens in het voertuig in verband met de toestand, het laadniveau, het instelpunt voor het vermogen en de capaciteit van de batterij. Met het oog op de mogelijkheid van slimme oplaadfuncties moet het batterijmanagementsysteem voor batterijen van elektrische voertuigen ook over een communicatiefunctie beschikken, onder meer tussen voertuigen en het elektriciteitsnet, voertuigen en lading, voertuigen onderling, voertuigen en powerbanks (draadloze opladers) en voertuigen en gebouwen. Dit voorschrift moet van toepassing zijn in aanvulling op het Unierecht inzake de typegoedkeuring van voertuigen, met inbegrip van de technische specificaties die voortvloeien uit de werkzaamheden van de informele VN/ECE-werkgroep voor elektrische voertuigen en het milieu inzake de toegang tot gegevens in elektrische voertuigen. De technische specificaties die gebaseerd zijn op de mondiale technische reglementen van de VN/ECE moeten, zodra deze van toepassing zijn in het Unierecht, als benchmarks worden beschouwd voor de gegevens over de parameters voor de vaststelling van de toestand en de verwachte levensduur van batterijen in batterijmanagementsystemen.

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Overweging 31

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(31)

Een aantal productspecifieke eisen in het kader van deze verordening, waaronder prestaties, degelijkheid, herbestemming en veiligheid, moet worden gemeten met behulp van betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare methoden waarbij algemeen erkende geavanceerde meet- en berekeningsmethoden in acht worden genomen. Om handelsbelemmeringen op de interne markt te voorkomen, moeten de normen op het niveau van de Unie worden geharmoniseerd. Deze methoden en normen moeten, voor zover mogelijk, rekening houden met het werkelijke gebruik van batterijen, een afspiegeling zijn van het gemiddelde consumentengedrag en robuust zijn om opzettelijke en onopzettelijke ontwijking te ontmoedigen. Zodra een verwijzing naar een dergelijke norm is vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad (35) en in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, moet een vermoeden van overeenstemming met de op basis van deze verordening vastgestelde productspecifieke eisen worden vastgesteld, mits de resultaten van dergelijke methoden aantonen dat de minimumwaarden die voor die wezenlijke eisen zijn vastgesteld, worden bereikt. Indien bij de toepassing van productspecifieke eisen nog geen normen zijn gepubliceerd, moet de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen gemeenschappelijke specificaties vaststellen en moet de naleving van die specificaties ook het vermoeden van conformiteit doen ontstaan. In gevallen waarin de gemeenschappelijke specificaties in een later stadium tekortkomingen blijken te vertonen, moet de Commissie de betrokken gemeenschappelijke specificaties bij uitvoeringshandeling wijzigen of intrekken.

(31)

Een aantal productspecifieke eisen in het kader van deze verordening, waaronder prestaties, degelijkheid, herbestemming en veiligheid, moet worden gemeten met behulp van betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare methoden waarbij algemeen erkende geavanceerde normen en meet- en berekeningsmethoden in acht worden genomen. Om handelsbelemmeringen op de interne markt te voorkomen, moeten de normen op het niveau van de Unie worden geharmoniseerd. Deze methoden en normen moeten, voor zover mogelijk, rekening houden met het werkelijke gebruik van batterijen, een afspiegeling zijn van het gemiddelde consumentengedrag en robuust zijn om opzettelijke en onopzettelijke ontwijking te ontmoedigen. Zodra een verwijzing naar een dergelijke norm is vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad (35) en in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, moet een vermoeden van overeenstemming met de op basis van deze verordening vastgestelde productspecifieke eisen worden vastgesteld, mits de resultaten van dergelijke methoden aantonen dat de minimumwaarden die voor die wezenlijke eisen zijn vastgesteld, worden bereikt. Om dubbele maatstaven te voorkomen, de efficiëntie te maximaliseren en de hoogste deskundigheid en allernieuwste kennis te integreren, moet de Commissie een of meerdere Europese normalisatie-instellingen verzoeken een norm vast te stellen indien een dergelijke norm ontbreekt. Indien bij de toepassing van productspecifieke eisen nog geen normen zijn gepubliceerd of indien de betreffende Europese normalisatie-instelling niet op bevredigende wijze reageert , moet de Commissie in uitzonderlijke, gemotiveerde gevallen en na overleg met de betrokken belanghebbenden door middel van uitvoeringshandelingen gemeenschappelijke specificaties vaststellen en moet de naleving van die specificaties ook het vermoeden van conformiteit doen ontstaan. In gevallen waarin de gemeenschappelijke specificaties in een later stadium tekortkomingen blijken te vertonen, moet de Commissie de betrokken gemeenschappelijke specificaties bij uitvoeringshandeling wijzigen of intrekken.

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Overweging 31 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(31 bis)

Actieve betrokkenheid bij de werkzaamheden van internationale normalisatie-instellingen is een belangrijke strategische voorwaarde om toekomstige technologieën in de handel te brengen. In bepaalde gevallen is de Unie in deze normalisatie-instellingen onvoldoende vertegenwoordigd. Daarom moeten de Commissie en de lidstaten het werk van Europese bedrijven voor deze internationale normalisatie-instellingen actief ondersteunen. Alvorens te overwegen normen vast te stellen door middel van secundaire wetgeving, moet de Commissie de werkzaamheden die op internationaal niveau zijn verricht, zorgvuldig beoordelen.

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Overweging 31 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(31 ter)

De Commissie moet zorgen voor samenhang met betrekking tot geharmoniseerde normen en gemeenschappelijke specificaties in het kader van deze verordening, alsook bij de herziening van Verordening (EU) nr. 1025/2012.

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Overweging 32

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(32)

Het moet mogelijk zijn om informatie over de conformiteit met alle handelingen van de Unie die van toepassing zijn op batterijen online te geven in de vorm van één enkele EU-conformiteitsverklaring voor een effectieve toegang tot informatie ten behoeve van het markttoezicht, voor de aanpassing aan nieuwe technologieën en om veerkracht te garanderen in het geval van wereldwijde crises, zoals de COVID-19-pandemie.

(32)

Informatie over de conformiteit met alle handelingen van de Unie die van toepassing zijn op batterijen , kan online worden verstrekt in de vorm van één enkele EU-conformiteitsverklaring, voor een effectieve toegang tot informatie ten behoeve van het markttoezicht, voor de aanpassing aan nieuwe technologieën en om veerkracht te garanderen in het geval van wereldwijde crises, zoals de COVID-19-pandemie.

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Overweging 35

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(35)

In de gekozen modules wordt echter geen rekening gehouden met bepaalde specifieke aspecten van batterijen en daarom is het noodzakelijk de gekozen modules voor de conformiteitsbeoordelingsprocedure aan te passen. Om rekening te houden met de nieuwheid en de complexiteit van de duurzaamheids-, veiligheids- en etiketteringsvoorschriften van deze verordening en om ervoor te zorgen dat de in de handel gebrachte batterijen aan de wettelijke eisen voldoen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van het wijzigen van de conformiteitsbeoordelingsprocedures door verificatiestappen toe te voegen of de beoordelingsmodule te wijzigen, op grond van de ontwikkelingen op de batterijmarkt of in de waardeketen van batterijen.

(35)

In de gekozen modules wordt echter geen rekening gehouden met bepaalde specifieke aspecten van batterijen en daarom is het noodzakelijk de gekozen modules voor de conformiteitsbeoordelingsprocedure aan te passen. Om rekening te houden met de nieuwheid en de complexiteit van de duurzaamheids-, veiligheids- , etiketterings- en informatievoorschriften van deze verordening en om ervoor te zorgen dat de in de handel gebrachte batterijen aan de wettelijke eisen voldoen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van het wijzigen van de conformiteitsbeoordelingsprocedures door verificatiestappen toe te voegen of de beoordelingsmodule te wijzigen, op grond van de ontwikkelingen op de batterijmarkt of in de waardeketen van batterijen. Er zijn robuuste conformiteitsbeoordelingsprocedures nodig om de naleving van de duurzaamheidsvoorschriften en van de in deze verordening vervatte zorgvuldigheidseisen voor de waardeketen te waarborgen.

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Overweging 38

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(38)

Gezien de nieuwheid en de complexiteit van de duurzaamheids-, veiligheids- en etiketteringsvoorschriften voor batterijen en om te zorgen voor een consistent kwaliteitsniveau van de conformiteitsbeoordeling van batterijen, moeten eisen worden vastgesteld voor de aanmeldende autoriteiten die betrokken zijn bij de beoordeling en aanmelding van en het toezicht op aangemelde instanties. Met name moet ervoor worden gezorgd dat de aanmeldende autoriteit objectief en onpartijdig is met betrekking tot haar activiteiten. Voorts moeten de aanmeldende autoriteiten worden verplicht de vertrouwelijkheid van de verkregen informatie te waarborgen, maar moeten zij desondanks informatie over aangemelde instanties kunnen uitwisselen met de nationale autoriteiten, de aanmeldende autoriteiten van andere lidstaten en de Commissie om consistentie in de conformiteitsbeoordeling te waarborgen.

(38)

Gezien de nieuwheid en de complexiteit van de duurzaamheids-, prestatie-, veiligheids- , etiketterings- en informatievoorschriften voor batterijen en om te zorgen voor een consistent kwaliteitsniveau van de conformiteitsbeoordeling van batterijen, moeten eisen worden vastgesteld voor de aanmeldende autoriteiten die betrokken zijn bij de beoordeling en aanmelding van en het toezicht op aangemelde instanties. Met name moet ervoor worden gezorgd dat de aanmeldende autoriteit objectief en onpartijdig is met betrekking tot haar activiteiten en voldoende technisch competente medewerkers telt om haar taken te kunnen uitvoeren . Voorts moeten de aanmeldende autoriteiten worden verplicht de vertrouwelijkheid van de verkregen informatie te waarborgen, maar moeten zij desondanks informatie over aangemelde instanties kunnen uitwisselen met de nationale autoriteiten, de aanmeldende autoriteiten van andere lidstaten en de Commissie om consistentie in de conformiteitsbeoordeling te waarborgen.

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Overweging 39

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(39)

Het is van essentieel belang dat alle aangemelde instanties hun taken op hetzelfde niveau en onder dezelfde voorwaarden van eerlijke concurrentie en autonomie uitvoeren. Daarom moeten eisen worden vastgesteld voor conformiteitsbeoordelingsinstanties die aangemeld wensen te worden om conformiteitsbeoordelingsactiviteiten te verrichten. Deze eisen moeten van toepassing blijven als voorwaarde voor het behoud van de bevoegdheid van de aangemelde instantie. Om haar autonomie te waarborgen, moeten de aangemelde instantie en het personeel dat zij in dienst heeft, onafhankelijk kunnen blijven van de marktdeelnemers in de waardeketen van de batterijen en van andere bedrijven, met inbegrip van brancheorganisaties en moeder- en dochterondernemingen. De aangemelde instantie moet haar onafhankelijkheid gedocumenteerd kunnen aantonen en deze documentatie aan de aanmeldende autoriteit kunnen overleggen.

(39)

Het is van essentieel belang dat alle aangemelde instanties hun taken op hetzelfde niveau en onder dezelfde voorwaarden van eerlijke concurrentie en autonomie uitvoeren. Daarom moeten eisen worden vastgesteld voor conformiteitsbeoordelingsinstanties die aangemeld wensen te worden om conformiteitsbeoordelingsactiviteiten te verrichten. Deze eisen moeten van toepassing blijven als voorwaarde voor het behoud van de bevoegdheid van de aangemelde instantie. Om haar autonomie te waarborgen, moeten de aangemelde instantie en het personeel dat zij in dienst heeft, onafhankelijk kunnen blijven van de marktdeelnemers in de waardeketen van de batterijen en van andere bedrijven, met inbegrip van brancheorganisaties en moeder- en dochterondernemingen. De aangemelde instantie moet haar onafhankelijkheid gedocumenteerd kunnen aantonen en deze documentatie aan de aanmeldende autoriteit kunnen overleggen. Daarnaast moeten teams elkaar aflossen en moet een passende bedenktijd worden gegarandeerd.

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Overweging 42

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(42)

Aangezien de door de aangemelde instanties in een lidstaat aangeboden diensten betrekking kunnen hebben op batterijen die in de hele Unie in de handel worden aangeboden, moeten de andere lidstaten en de Commissie in de gelegenheid worden gesteld om bezwaar te maken tegen een aangemelde instantie. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de aanmeldende autoriteit te verzoeken corrigerende maatregelen te nemen wanneer een aangemelde instantie niet of niet meer aan de eisen van deze verordening voldoet.

(42)

Aangezien de door de aangemelde instanties in een lidstaat aangeboden diensten betrekking kunnen hebben op batterijen die in de hele Unie in de handel worden aangeboden, moeten de andere lidstaten, de Commissie , marktdeelnemers en betrokken belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld om bezwaar te maken tegen een aangemelde instantie. De Commissie moet tijdens de onderzoeksprocedure advies inwinnen van een overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1020 aangewezen testfaciliteit van de Unie. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de aanmeldende autoriteit te verzoeken corrigerende maatregelen te nemen wanneer een aangemelde instantie niet of niet meer aan de eisen van deze verordening voldoet.

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Overweging 43

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(43)

Om de conformiteitsbeoordelingsprocedure, de certificering en uiteindelijk de markttoegang te vergemakkelijken en te versnellen en gezien de nieuwheid en complexiteit van de duurzaamheids-, veiligheids- en etiketteringsvoorschriften voor batterijen is het van cruciaal belang dat aangemelde instanties voortdurend toegang hebben tot alle benodigde testapparatuur en testfaciliteiten en dat zij de procedures toepassen zonder onnodige lasten voor de marktdeelnemers te creëren. Om dezelfde reden, en om de gelijke behandeling van marktdeelnemers te waarborgen, moeten de aangemelde instanties de conformiteitsbeoordelingsprocedures consistent toepassen.

(43)

Om de conformiteitsbeoordelingsprocedure, de certificering en uiteindelijk de markttoegang te vergemakkelijken en te versnellen en gezien de nieuwheid en complexiteit van de duurzaamheids-, veiligheids- , etiketterings- en informatievoorschriften voor batterijen is het van cruciaal belang dat aangemelde instanties voortdurend toegang hebben tot alle benodigde testapparatuur en testfaciliteiten en dat zij de procedures toepassen zonder onnodige lasten voor de marktdeelnemers te creëren. Om dezelfde reden, en om de gelijke behandeling van marktdeelnemers te waarborgen, moeten de aangemelde instanties de conformiteitsbeoordelingsprocedures consistent toepassen.

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Overweging 51

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(51)

Om de communicatie tussen marktdeelnemers, markttoezichtautoriteiten en consumenten te vergemakkelijken, moeten marktdeelnemers als onderdeel van hun contactgegevens naast het postadres ook een websiteadres vermelden.

(51)

Om de communicatie tussen marktdeelnemers, markttoezichtautoriteiten en consumenten te vergemakkelijken, moeten marktdeelnemers als onderdeel van hun contactgegevens een telefoonnummer, postadres, e-mailadres en websiteadres vermelden.

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Overweging 52

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(52)

Er moet worden gewaarborgd dat batterijen uit derde landen die de markt van de Unie binnenkomen, voldoen aan de voorschriften van deze verordening, ongeacht of zij als zelfstandige batterijen worden ingevoerd of deel uitmaken van producten, en met name dat de fabrikanten passende conformiteitsbeoordelingsprocedures met betrekking tot deze batterijen hebben uitgevoerd. Daarom moet worden bepaald dat importeurs ervoor moeten zorgen dat de batterijen die zij in de handel brengen en in gebruik nemen, aan de eisen van deze verordening voldoen en dat de CE-markering op batterijen en de door de fabrikanten opgestelde documentatie beschikbaar zijn voor inspectie door de nationale autoriteiten.

(52)

Er moet worden gewaarborgd dat batterijen uit derde landen die de markt van de Unie binnenkomen, voldoen aan de voorschriften van deze verordening en aan het toepasselijke Unierecht ter zake , ongeacht of zij als zelfstandige batterijen worden ingevoerd of deel uitmaken van producten, en met name dat de fabrikanten passende conformiteitsbeoordelingsprocedures met betrekking tot deze batterijen hebben uitgevoerd. Daarbij moet in het bijzonder worden gewaarborgd dat de controles door derden van de voorschriften van deze verordening met betrekking tot het productieproces van batterijen robuust en onafhankelijk zijn. De naleving van de koolstofvoetafdrukverklaring, het gehalte aan gerecycled materiaal en de in deze verordening neergelegde zorgvuldigheidsverplichtingen op het gebied van mensenrechten en de batterijwaardeketen moet daarom volledig worden gewaarborgd. Daarom moet worden bepaald dat importeurs ervoor moeten zorgen dat de batterijen die zij in de handel brengen en in gebruik nemen, aan de eisen van deze verordening voldoen en dat de CE-markering op batterijen en de door de fabrikanten opgestelde documentatie beschikbaar zijn voor inspectie door de nationale autoriteiten. Deze autoriteiten moeten, met name wanneer zij controles uitvoeren van producten die de markt van de Unie binnenkomen vanuit derde landen, zorgen voor een consistente handhaving van het Unierecht door middel van een doeltreffend en uniform controleniveau, overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1020.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Overweging 53

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(53)

Bij het in de handel brengen of in gebruik nemen van een batterij moet elke importeur op de batterij de naam van de importeur, diens geregistreerde handelsnaam of geregistreerde handelsmerk en postadres vermelden. In uitzonderingen moet worden voorzien in gevallen waarin de afmetingen van de batterij dit niet toelaten. Dit geldt ook voor gevallen waarin de importeur de verpakking zou moeten openen om de naam en het adres op de batterij te plaatsen of indien de batterij te klein is om deze informatie aan te brengen .

(53)

Bij het in de handel brengen of in gebruik nemen van een batterij moet elke importeur op de batterij de naam van de importeur, diens geregistreerde handelsnaam of geregistreerde handelsmerk en postadres , e-mailadres en telefoonnummer vermelden. In uitzonderingen moet worden voorzien in gevallen waarin de afmetingen van de batterij dit niet toelaten omdat de batterij te klein is om deze informatie aan te brengen . Ook moet worden voorzien in uitzonderingen in gevallen waarin de importeur de verpakking zou moeten openen om de naam en de andere contactgegevens op de batterij te plaatsen. In die uitzonderlijke gevallen moet de importeur deze informatie in een bij de batterij gevoegd document of op een andere onmiddellijk toegankelijke wijze verstrekken . Indien er een verpakking is, moet deze informatie daarop worden vermeld .

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Overweging 56

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(56)

Omdat distributeurs en importeurs dicht bij de markt staan, moeten zij worden betrokken bij de markttoezichttaken van de nationale autoriteiten en moeten zij bereid zijn actief medewerking te verlenen en deze autoriteiten alle nodige informatie over de betrokken batterij te verstrekken.

(56)

Omdat distributeurs, importeurs en fulfilmentdienstverleners, met inbegrip van marktplaatsen, dicht bij de markt staan, moeten zij worden betrokken bij de markttoezichttaken van de nationale autoriteiten en moeten zij bereid zijn actief medewerking te verlenen en deze autoriteiten alle nodige informatie over de betrokken batterij te verstrekken.

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Overweging 57

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(57)

Door de traceerbaarheid van een batterij in de hele toeleveringsketen te garanderen, wordt het markttoezicht eenvoudiger en efficiënter. Een efficiënt traceringssysteem vergemakkelijkt de taak van de markttoezichtautoriteiten om marktdeelnemers op te sporen die niet-conforme batterijen in de handel hebben gebracht, op de markt hebben aangeboden of in gebruik hebben genomen. De marktdeelnemers moeten daarom worden verplicht de informatie over hun transacties met batterijen gedurende een bepaalde periode te bewaren.

(57)

Door de traceerbaarheid van een batterij in de hele toeleveringsketen te garanderen, wordt het markttoezicht eenvoudiger en efficiënter en beschikken de consumenten over transparantie . Een efficiënt traceringssysteem vergemakkelijkt de taak van de markttoezichtautoriteiten om marktdeelnemers op te sporen die niet-conforme batterijen in de handel hebben gebracht, op de markt hebben aangeboden of in gebruik hebben genomen. De marktdeelnemers moeten daarom worden verplicht de informatie over hun transacties met batterijen gedurende een bepaalde periode te bewaren , onder meer in elektronische vorm .

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Overweging 59

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(59)

Slechts enkele landen leveren deze grondstoffen en in sommige gevallen kunnen de lage bestuurlijke normen de sociale en milieuproblemen verergeren. De ontginning en raffinage van zowel kobalt als nikkel brengen een groot aantal sociale en milieurisico’s met zich mee, met inbegrip van mogelijke gevaren voor het milieu en gevaren voor de menselijke gezondheid. Hoewel de sociale en milieueffecten met betrekking tot natuurlijk grafiet minder ernstig zijn, gaat de ontginning ervan samen met een hoge mate van ambachtelijke en kleinschalige activiteiten die grotendeels in informeel verband worden uitgevoerd en grote gevolgen voor de gezondheid en het milieu kunnen hebben, onder meer in het geval van een gebrek aan toezicht en herstelprocessen bij de sluiting van mijnen, met de aantasting van ecosystemen en de bodem tot gevolg. De verwachte toename van het gebruik van lithium voor de productie van batterijen zal de winnings- en raffinageactiviteiten waarschijnlijk verder onder druk zetten, als gevolg waarvan wordt aanbevolen lithium op te nemen in de verplichtingen ten aanzien van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen . De verwachte enorme stijging in de vraag naar batterijen in de Unie mag niet leiden tot een toename van dergelijke milieu- en sociale risico’s.

(59)

Slechts enkele landen leveren deze grondstoffen en in sommige gevallen kunnen de lage bestuurlijke normen de sociale en milieuproblemen verergeren. De ontginning en raffinage van kobalt , koper, nikkel , ijzer en bauxiet brengen een groot aantal sociale en milieurisico’s met zich mee, met inbegrip van mogelijke gevaren voor het milieu en gevaren voor de menselijke gezondheid. Hoewel de sociale en milieueffecten met betrekking tot natuurlijk grafiet minder ernstig zijn, gaat de ontginning ervan samen met een hoge mate van ambachtelijke en kleinschalige activiteiten die grotendeels in informeel verband worden uitgevoerd en grote gevolgen voor de gezondheid en het milieu kunnen hebben, onder meer in het geval van een gebrek aan toezicht en herstelprocessen bij de sluiting van mijnen, met de aantasting van ecosystemen en de bodem tot gevolg. De verwachte toename van het gebruik van lithium voor de productie van batterijen zal de winnings- en raffinageactiviteiten waarschijnlijk verder onder druk zetten, als gevolg waarvan wordt aanbevolen lithium op te nemen in de verplichtingen ten aanzien van passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen . De verwachte enorme stijging in de vraag naar batterijen in de Unie mag niet leiden tot een toename van dergelijke milieu- en sociale risico’s in het buitenland .

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Overweging 60

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(60)

Een aantal van de betreffende grondstoffen, zoals kobalt, lithium en natuurlijk grafiet, worden als kritieke grondstoffen voor de EU beschouwd (38) waarvan de duurzame winning vereist is voor de goede werking van het ecosysteem voor batterijen in de EU.

(60)

Een aantal van de betreffende grondstoffen, zoals bauxiet, kobalt, lithium en natuurlijk grafiet, worden als kritieke grondstoffen voor de EU beschouwd (38) waarvan de duurzame winning vereist is voor de goede werking van het ecosysteem voor batterijen in de EU.

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Overweging 62

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(62)

In de Unie zijn algemene zorgvuldigheidseisen inzake bepaalde mineralen en metalen ingevoerd bij Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad (39). Die verordening heeft echter geen betrekking op de mineralen en materialen die worden gebruikt voor de productie van batterijen.

(62)

In de leidende beginselen van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen is bepaald dat marktdeelnemers zorgvuldigheid moeten betrachten om maatschappelijk verantwoord te ondernemen op het gebied van de mensenrechten en het milieu. In de Unie zijn algemene zorgvuldigheidseisen inzake bepaalde mineralen en metalen ingevoerd bij Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad (39). Die verordening heeft echter geen betrekking op de mineralen en materialen die worden gebruikt voor de productie van batterijen.

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Overweging 63

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(63)

Met het oog op de verwachte exponentiële stijging van de vraag naar batterijen in de EU moeten marktdeelnemers die een batterij in de EU in de handel brengen derhalve een beleid van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen opzetten . Er moeten derhalve vereisten worden vastgesteld voor het aanpakken van de sociale en milieurisico’s in verband met de winning van grondstoffen en de verwerking en verhandeling van bepaalde grondstoffen voor de productie van batterijen.

(63)

De verantwoordelijkheid om de mensenrechten, de sociale rechten, de menselijke gezondheid en het milieu te eerbiedigen, moet gelden voor alle productieactiviteiten en de daaraan gerelateerde zakelijke relaties van marktdeelnemers in de gehele waardeketen van batterijen. Met het oog op de verwachte exponentiële stijging van de vraag naar batterijen in de EU en het feit dat de winning en verwerking van, en de handel in bepaalde grondstoffen, chemicaliën en secundaire grondstoffen die voor de vervaardiging van batterijen worden gebruikt en die bij de verwerking van afgedankte batterijen voorkomen, bepaalde risico’s met zich meebrengen, moeten derhalve bepaalde vereisten voor het proces van passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen worden vastgesteld voor het aanpakken van de sociale en milieurisico’s in verband met de winning van grondstoffen en de verwerking en verhandeling van bepaalde grondstoffen , chemicaliën en secundaire grondstoffen voor de productie van batterijen , met de verwerking van afgedankte batterijen, met het productieproces zelf alsook met alle relevante andere zakelijke betrekkingen .

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Overweging 64

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(64)

De invoering van een op risico’s gebaseerd beleid moet gebaseerd zijn op internationaal erkende beginselen inzake passende zorgvuldigheid, zoals de Tien Principes van het Global Compact van de Verenigde Naties (40), de “Guidelines for Social Life Cycle Assessment of Products” (41), de tripartiete verklaring van de IAO betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid (42), en de OESO Due Diligence Handreiking voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (43), die een gemeenschappelijk inzicht onder overheden en belanghebbenden weerspiegelen, en op de specifieke context en omstandigheden van marktdeelnemers moeten worden afgestemd. Waar het de winning en verwerking van, en de handel in, natuurlijke mineralen die worden gebruikt voor de productie van batterijen betreft, vertegenwoordigen de OESO-richtsnoeren inzake de zorgvuldigheidseisen voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden (44) (“OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid”) een jarenlange inspanning van overheden en belanghebbenden om goede praktijken op dit gebied vast te stellen.

(64)

De invoering van een op risico’s gebaseerd proces moet gebaseerd zijn op internationaal erkende normen en beginselen inzake passende zorgvuldigheid, zoals de leidende beginselen van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten, de Tien Principes van het Global Compact van de Verenigde Naties (40), de “Guidelines for Social Life Cycle Assessment of Products” (41), de tripartiete verklaring van de IAO betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid (42), de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de OESO Due Diligence Handreiking voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (43), die een gemeenschappelijk inzicht onder overheden en belanghebbenden weerspiegelen, en op de specifieke context en omstandigheden van marktdeelnemers moeten worden afgestemd. Waar het de winning en verwerking van, en de handel in, natuurlijke mineralen uit risicogebieden die worden gebruikt voor de productie van batterijen betreft, vertegenwoordigen de OESO-richtsnoeren inzake de zorgvuldigheidseisen voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden (44) (“OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid”) een internationaal erkende norm voor de aanpak van de specifieke risico’s van grove mensenrechtenschendingen bij de winning van, en de handel in, bepaalde grondstoffen tegen de achtergrond van conflicten, alsook een jarenlange inspanning van overheden en belanghebbenden om goede praktijken op dit gebied vast te stellen.

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Overweging 65

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(65)

Volgens de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid  (45) is passende zorgvuldigheid een permanent, proactief en reactief proces op basis waarvan bedrijven kunnen waarborgen dat zij de mensenrechten eerbiedigen en niet bijdragen aan conflicten (46). Op risico’s gebaseerd beleid inzake passende zorgvuldigheid verwijst naar de maatregelen die bedrijven moeten nemen om daadwerkelijke of potentiële risico’s te identificeren en aan te pakken teneinde de nadelige gevolgen die samengaan met hun activiteiten of beslissingen inzake het betrekken van grondstoffen, te voorkomen of te beperken. Bedrijven kunnen de risico’s als gevolg van hun activiteiten en betrekkingen beoordelen en risicobeperkende maatregelen vaststellen aan de hand van de relevante normen uit hoofde van het nationaal en internationaal recht, aanbevelingen van internationale organisaties met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen, door de overheid gesteunde instrumenten, vrijwillige initiatieven vanuit de particuliere sector, alsook het interne beleid en de interne systemen van de betreffende bedrijven. Aan de hand van deze benadering kan het beleid inzake passende zorgvuldigheid worden afgestemd op het volume van de activiteiten van het bedrijf of de verhoudingen binnen de toeleveringsketen.

(65)

Volgens de VN, de IAO en de OESO-normen en — beginselen is passende zorgvuldigheid een permanent, proactief en reactief proces op basis waarvan bedrijven kunnen waarborgen dat zij de mensenrechten en het milieu eerbiedigen en niet bijdragen aan conflicten (46). Op risico’s gebaseerd beleid inzake passende zorgvuldigheid verwijst naar de maatregelen die bedrijven moeten nemen om de nadelige gevolgen die samengaan met hun activiteiten of beslissingen inzake het betrekken van grondstoffen op te sporen , te voorkomen , te beëindigen en te beperken en om er verantwoording over af te leggen . Marktdeelnemers moeten geïnformeerd, doeltreffend en zinvol overleg plegen met de getroffen gemeenschappen. Bedrijven kunnen de risico’s als gevolg van hun activiteiten en betrekkingen beoordelen en risicobeperkende maatregelen, zoals de vereiste van aanvullende informatie, onderhandeling met het doel om de situatie op te lossen of de opschorting of stopzetting van de banden met leveranciers, vaststellen aan de hand van de relevante normen uit hoofde van het nationaal en internationaal recht, aanbevelingen van internationale organisaties met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen, door de overheid gesteunde instrumenten, vrijwillige initiatieven vanuit de particuliere sector, alsook het interne beleid en de interne systemen van de betreffende bedrijven. Aan de hand van deze benadering kan het beleid inzake passende zorgvuldigheid worden afgestemd op het volume van de activiteiten van het bedrijf of de verhoudingen binnen de toeleveringsketen. Vereisten inzake passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen moeten van toepassing zijn op elke marktdeelnemer, met inbegrip van onlineplatforms, die batterijen op de Europese markt brengt.

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Overweging 65 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(65 bis)

Hoewel regelingen inzake passende zorgvuldigheid in de particuliere sector marktdeelnemers kunnen ondersteunen bij hun beleid inzake passende zorgvuldigheid, dienen marktdeelnemers individueel verantwoordelijk te zijn voor het nakomen van de verplichtingen ten aanzien van passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen als bedoeld in deze verordening.

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Overweging 65 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(65 ter)

De lidstaten moeten marktdeelnemers, met name kleine en middelgrote ondernemingen, specifieke technische bijstand verlenen, zodat zij aan de zorgvuldigheidseisen in de waardeketen van batterijen kunnen voldoen.

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Overweging 66

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(66)

Er moet een verplicht beleid inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen worden vastgesteld of gewijzigd dat in ieder geval de meest gangbare sociale en milieurisicocategorieën omvat. Dit moet enerzijds betrekking hebben op de huidige en te verwachten gevolgen voor het sociale leven, met name de mensenrechten, de menselijke gezondheid en veiligheid en de rechten met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid op het werk, en anderzijds op de huidige en te verwachten gevolgen voor het milieu, met name voor het watergebruik, de bodembescherming, de luchtvervuiling en de biodiversiteit, met inbegrip van het gemeenschapsleven.

(66)

Er moet een verplicht beleid inzake passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen worden vastgesteld of gewijzigd dat in ieder geval de meest gangbare sociale en milieurisicocategorieën omvat. Dit moet enerzijds betrekking hebben op de huidige en te verwachten gevolgen voor het sociale leven, met name de mensenrechten, de menselijke gezondheid en veiligheid en de rechten met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid op het werk, en anderzijds op de huidige en te verwachten gevolgen voor het milieu, met name voor het watergebruik, de bodembescherming, de luchtvervuiling , de klimaatverandering en de biodiversiteit, met inbegrip van het gemeenschapsleven.

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Overweging 67

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(67)

Waar het de categorieën van sociale risico’s betreft moet beleid inzake passende zorgvuldigheid gericht zijn op de risico’s in de toeleveringsketen van batterijen ten aanzien van de bescherming van de mensenrechten, met inbegrip van de menselijke gezondheid, de bescherming van kinderen en de gendergelijkheid, overeenkomstig de internationale wetgeving inzake de mensenrechten (47). Het beleid inzake passende zorgvuldigheid moet informatie bevatten over de manier waarop de marktdeelnemer een bijdrage heeft geleverd aan de voorkoming van mensenrechtenschendingen en over de bestaande instrumenten in de bedrijfsstructuur die de marktdeelnemer hanteert ter bestrijding van corruptie en omkoping. Het beleid inzake passende zorgvuldigheid moet voorts de juiste uitvoering waarborgen van de regels van de fundamentele verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (48) zoals vermeld in bijlage I bij de tripartiete verklaring van de IAO.

(67)

Waar het de categorieën van sociale risico’s betreft moet beleid inzake passende zorgvuldigheid gericht zijn op de risico’s in de waardeketen van batterijen ten aanzien van de bescherming van de mensenrechten, met inbegrip van de menselijke gezondheid, de rechten van inheemse volken, de bescherming van kinderen en de gendergelijkheid, overeenkomstig de internationale wetgeving inzake de mensenrechten (47). Het beleid inzake passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen moet informatie bevatten over de manier waarop de marktdeelnemer een bijdrage heeft geleverd aan de voorkoming van mensenrechtenschendingen en over de bestaande instrumenten in de bedrijfsstructuur die de marktdeelnemer hanteert ter bestrijding van corruptie en omkoping. Het beleid inzake passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen moet voorts de juiste uitvoering waarborgen van de regels van de fundamentele verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (48) zoals vermeld in bijlage I bij de tripartiete verklaring van de IAO.

Amendement 51

Voorstel voor een verordening

Overweging 68

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(68)

Waar het de milieurisicocategorieën betreft moet beleid inzake passende zorgvuldigheid gericht zijn op de risico’s in de toeleveringsketen van batterijen ten aanzien van de bescherming van het milieu en de biodiversiteit overeenkomstig het Verdrag inzake biologische diversiteit (49), waarin ook rekening wordt gehouden met lokale gemeenschappen en de bescherming en ontwikkeling van deze gemeenschappen.

(68)

Waar het de milieurisicocategorieën betreft moet beleid inzake passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen gericht zijn op de risico’s in de waardeketen van batterijen ten aanzien van de bescherming van het milieu en de biodiversiteit overeenkomstig het Verdrag inzake biologische diversiteit (49), waarin ook rekening wordt gehouden met lokale gemeenschappen en de bescherming en ontwikkeling van deze gemeenschappen. Het beleid moet tevens gericht zijn op de risico’s in verband met klimaatverandering, in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs en het daarin gestelde doel om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5  oC boven het peil van voor de industrialisering, alsook met in andere internationale milieuverdragen vermeldde milieurisico’s.

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Overweging 69

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(69)

De verplichtingen ten aanzien van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen inzake de identificatie en beperking van sociale en milieurisico’s die samengaan met het gebruik van grondstoffen voor de productie van batterijen, moeten bijdragen aan de uitvoering van UNEP-resolutie nr. 19 inzake de governance van minerale bronnen waarin de belangrijke bijdrage van de mijnbouwsector aan de verwezenlijking van de Agenda 2030 en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling wordt erkend.

(69)

De verplichtingen ten aanzien van passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen inzake de identificatie en beperking van sociale en milieurisico’s die samengaan met het gebruik van grondstoffen voor de productie van batterijen, moeten bijdragen aan de uitvoering van UNEP-resolutie nr. 19 inzake de governance van minerale bronnen waarin de belangrijke bijdrage van de mijnbouwsector aan de verwezenlijking van de Agenda 2030 en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling wordt erkend.

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Overweging 69 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(69 bis)

Ook als passende zorgvuldigheid wordt betracht, kan zich schade voordoen. Marktdeelnemers moeten zelf of in samenwerking met andere actoren actief voorzien in herstel van zulke schade. Zij moeten aansprakelijk zijn voor de nadelige gevolgen die zij of de entiteiten die zij controleren of kunnen controleren, hebben veroorzaakt of waartoe zij hebben bijgedragen. Personen die getroffen zijn door de nadelige gevolgen, moeten recht hebben op herstel en moeten toegang tot de rechter krijgen.

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Overweging 70

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(70)

Andere wetgevingsinstrumenten van de EU waarin vereisten betreffende passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen zijn vastgesteld, zijn van toepassing voor zover er in deze verordening geen specifieke bepalingen zijn met dezelfde doelstelling, van dezelfde aard en met hetzelfde effect die kunnen worden aangepast in het licht van toekomstige wetswijzigingen.

(70)

Andere wetgevingsinstrumenten van de EU waarin vereisten betreffende passende zorgvuldigheid zijn vastgesteld, zijn van toepassing op zowel binnen als buiten de Unie gevestigde ondernemingen die batterijen op de EU-markt willen brengen, zodat er een gelijk speelveld wordt gewaarborgd, voor zover er in deze verordening geen specifieke bepalingen zijn met dezelfde doelstelling, van dezelfde aard en met hetzelfde effect die kunnen worden aangepast in het licht van toekomstige wetswijzigingen.

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Overweging 71

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(71)

Voor een aanpassing aan de ontwikkelingen in de waardeketen van batterijen, met inbegrip van veranderingen in de reikwijdte en aard van de relevante sociale en milieurisico’s, en aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang op het gebied van batterijen en de chemische samenstelling van batterijen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de lijst van grondstoffen en risicocategorieën en de vereisten voor passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen .

(71)

Voor een aanpassing aan de ontwikkelingen in de waardeketen van batterijen, met inbegrip van veranderingen in de reikwijdte en aard van de relevante sociale en milieurisico’s, en aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang op het gebied van batterijen en de chemische samenstelling van batterijen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de lijst van grondstoffen en risicocategorieën en de vereisten voor passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen .

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Overweging 71 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(71 bis)

In het geval dat toekomstige Uniewetgeving tot vaststelling van algemene regels inzake duurzame corporate governance en passende zorgvuldigheid wordt vastgesteld, moet de Commissie nagaan of die nieuwe Uniewetgeving vereist dat de bepalingen van de leden 2 tot en met 5 van artikel 39, de bepalingen van bijlage X, of beide, moeten worden gewijzigd. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot de dienovereenkomstige wijziging van deze bepalingen.

Amendement 57

Voorstel voor een verordening

Overweging 72

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(72)

Geharmoniseerde regels voor afvalstoffenbeheer zijn noodzakelijk om te waarborgen dat producenten en andere marktdeelnemers in alle lidstaten aan dezelfde regels worden onderworpen bij het uitvoeren van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor batterijen. Het maximaliseren van de gescheiden inzameling van afgedankte batterijen en ervoor zorgen dat alle ingezamelde batterijen worden gerecycled door middel van processen die gemeenschappelijke minimale recyclingrendementen bereiken, is noodzakelijk om een hoog niveau van materiaalterugwinning te bereiken. Uit de evaluatie van Richtlijn 2006/66/EG is gebleken dat een van de tekortkomingen van die richtlijn is dat de bepalingen ervan te weinig gedetailleerd zijn, wat leidt tot een ongelijke uitvoering, aanzienlijke belemmeringen voor de werking van de recyclingmarkten en suboptimale niveaus van recycling. Bijgevolg moeten nadere en geharmoniseerde voorschriften voorkomen dat de markt voor de inzameling, verwerking en recycling van afgedankte batterijen wordt verstoord, moeten zij zorgen voor een overeenkomstige uitvoering van de voorschriften in de hele Unie, moeten zij de kwaliteit van de door de marktdeelnemers verleende afvalbeheerdiensten verder harmoniseren en moeten zij de markten voor secundaire grondstoffen vergemakkelijken.

(72)

Geharmoniseerde regels voor afvalstoffenbeheer zijn noodzakelijk om te waarborgen dat producenten en andere marktdeelnemers in alle lidstaten aan dezelfde regels worden onderworpen bij het uitvoeren van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor batterijen en dat in de gehele Unie de menselijke gezondheid en het milieu in hoge mate worden beschermd . Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid kan ertoe bijdragen dat het totale gebruik van hulpbronnen wordt beperkt, met name door een vermindering van afgedankte batterijen, alsook een vermindering van de negatieve gevolgen in verband met het beheer van afgedankte batterijen. Het maximaliseren van de gescheiden inzameling van afgedankte batterijen en ervoor zorgen dat alle ingezamelde batterijen worden gerecycled door middel van processen die gemeenschappelijke minimale recyclingrendementen bereiken, is noodzakelijk om een hoog niveau van materiaalterugwinning te bereiken. Uit de evaluatie van Richtlijn 2006/66/EG is gebleken dat een van de tekortkomingen van die richtlijn is dat de bepalingen ervan te weinig gedetailleerd zijn, wat leidt tot een ongelijke uitvoering, aanzienlijke belemmeringen voor de werking van de recyclingmarkten en suboptimale niveaus van recycling. Bijgevolg moeten nadere en geharmoniseerde voorschriften voorkomen dat de markt voor de inzameling, verwerking en recycling van afgedankte batterijen wordt verstoord, moeten zij zorgen voor een overeenkomstige uitvoering van de voorschriften in de hele Unie, moeten zij de kwaliteit van de door de marktdeelnemers verleende afvalbeheerdiensten verder harmoniseren en moeten zij de markten voor secundaire grondstoffen vergemakkelijken.

Amendement 58

Voorstel voor een verordening

Overweging 73

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(73)

Deze verordening bouwt voort op de regels voor afvalbeheer en de algemene beginselen van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (50), die moeten worden aangepast aan de specifieke situatie van batterijen. Om de inzameling van afgedankte batterijen zo efficiënt mogelijk te organiseren, is het van belang dat dit gebeurt in nauwe samenhang met de plaats waar de batterijen in een lidstaat worden verkocht, en dicht bij de eindgebruiker. Ook kunnen afgedankte batterijen zowel samen met afgedankte elektrische en elektronische apparatuur als met autowrakken worden ingezameld via nationale inzamelingssystemen die zijn opgezet op basis van Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad (51) respectievelijk Richtlijn 2000/53/EG. Hoewel de huidige verordening specifieke regels voor batterijen bevat, is er behoefte aan een coherente en complementaire aanpak, die voortbouwt op de bestaande structuren voor afvalbeheer en deze verder harmoniseert. Bijgevolg, en om de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid met betrekking tot het afvalbeheer daadwerkelijk te realiseren, moeten er verplichtingen worden vastgesteld ten aanzien van de lidstaat waar de batterijen voor het eerst op de markt worden aangeboden.

(73)

Deze verordening bouwt voort op de regels voor afvalbeheer en de algemene beginselen van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (50), die moeten worden aangepast aan de specifieke aard van afgedankte batterijen. Om de inzameling van afgedankte batterijen zo efficiënt mogelijk te organiseren, is het van belang dat dit gebeurt in nauwe samenhang met de plaats waar de batterijen in een lidstaat worden verkocht, en dicht bij de eindgebruiker. Afgedankte batterijen moeten gescheiden worden ingezameld van andere afvalstromen, zoals metaal, papier en karton, glas, kunststof, hout, textiel en bioafval. Ook kunnen afgedankte batterijen zowel samen met afgedankte elektrische en elektronische apparatuur als met autowrakken worden ingezameld via nationale inzamelingssystemen die zijn opgezet op basis van Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad (51) respectievelijk Richtlijn 2000/53/EG. Hoewel de huidige verordening specifieke regels voor batterijen bevat, is er behoefte aan een coherente en complementaire aanpak, die voortbouwt op de bestaande structuren voor afvalbeheer en deze verder harmoniseert. Bijgevolg, en om de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid met betrekking tot het afvalbeheer daadwerkelijk te realiseren, moeten er verplichtingen worden vastgesteld ten aanzien van de lidstaat waar de batterijen voor het eerst op de markt worden aangeboden.

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Overweging 76

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(76)

De producenten moeten de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid dragen voor het beheer van hun batterijen aan het einde van de levensduur. Daarom moeten zij de kosten financieren van de inzameling, verwerking en recycling van alle ingezamelde batterijen, van de rapportage over batterijen en afgedankte batterijen en van de informatieverstrekking aan eindgebruikers en afvalverwerkers over batterijen en passend hergebruik en beheer van afgedankte batterijen. De verplichtingen in verband met de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid moeten gelden voor alle vormen van levering, met inbegrip van verkoop op afstand. De producenten moeten in staat zijn deze verplichtingen gezamenlijk uit te voeren, via organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen de verantwoordelijkheid op zich nemen. De producenten of organisaties voor producentenverantwoordelijkheid moeten worden gemachtigd en zij moeten aantonen dat zij over de financiële middelen beschikken om de kosten van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te dekken. Om verstoring van de interne markt te voorkomen en eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de regeling van de financiële bijdragen die de producenten aan de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid betalen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend.

(76)

De producenten moeten de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid dragen voor het beheer van hun batterijen aan het einde van de levensduur. Deze moet bestaan uit een reeks voorschriften met betrekking tot specifieke operationele en financiële verplichtingen voor de producenten van producten waarin de verantwoordelijkheid van de producent is uitgebreid naar de fase na consumptie van de levensduur van een product. Daarom moeten zij ten minste de in artikel 8 bis, lid 4, punt a), van Richtlijn 2008/98/EG bedoelde kosten financieren , met inbegrip van de kosten voor het organiseren van de gescheiden inzameling , de voorbereiding voor herbestemming en herproductie, de verwerking, de voorbereiding voor hergebruik en de recycling van afgedankte batterijen, de rapportage over batterijen en afgedankte batterijen en de bewustmakingscampagnes om eindgebruikers aan te moedigen zich op passende wijze van afgedankte batterijen te ontdoen . De verplichtingen in verband met de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid moeten gelden voor alle vormen van levering, met inbegrip van verkoop op afstand en online . De producenten moeten in staat zijn deze verplichtingen gezamenlijk uit te voeren, via organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen de verantwoordelijkheid op zich nemen. De producenten of organisaties voor producentenverantwoordelijkheid moeten worden gemachtigd en zij moeten aantonen dat zij over de financiële middelen beschikken om de kosten van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te dekken. Om verstoring van de interne markt te voorkomen en eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de regeling van de financiële bijdragen die de producenten aan de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid betalen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend.

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Overweging 76 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(76 bis)

De invoering van voorschriften inzake producentenverantwoordelijkheid moet bijdragen aan een verlaging van de kosten en een verbetering van de prestaties, alsmede aan het zorgen voor een gelijk speelveld, ook voor kleine en middelgrote ondernemingen en ondernemingen die actief zijn op het gebied van elektronische handel, en belemmeringen voor de goede werking van de interne markt voorkomen. Zij moeten er ook toe bijdragen dat kosten aan het einde van de levensduur van producten worden meegenomen in de prijs ervan en producenten ertoe aanzetten bij het ontwerp van hun producten de duurzaamheidsbepalingen in acht te nemen. In het algemeen moeten dergelijke voorschriften het beheer en de transparantie van regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid verbeteren en de kans verkleinen dat er belangenconflicten ontstaan tussen organisaties voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid en de afvalverwerkers waarmee zij een overeenkomst sluiten. De voorschriften moeten van toepassing zijn op zowel nieuwe als bestaande regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid.

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Overweging 77

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(77)

Deze verordening moet de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor batterijen uitputtend regelen en daarom mogen de regels die in Richtlijn 2008/98/EG voor regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid zijn vastgesteld, niet van toepassing zijn op batterijen .

(77)

Deze verordening moet de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor batterijen uitputtend regelen en moet daarom worden beschouwd als een aanvulling op de regels die in Richtlijn 2008/98/EG voor regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid zijn vastgesteld, die als minimumvereisten moeten worden opgevat .

Amendement 62

Voorstel voor een verordening

Overweging 78

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(78)

Om de hoogwaardige recycling in de toeleveringsketens van batterijen te waarborgen, de toepassing van hoogwaardige secundaire grondstoffen te stimuleren en het milieu te beschermen, moet als regel een hoog percentage afgedankte batterijen worden ingezameld en gerecycled. De inzameling van afgedankte batterijen is een fundamentele cruciale stap om de kringloop voor de waardevolle materialen die zich in batterijen bevinden te sluiten door middel van recycling en om de waardeketen van batterijen binnen de Unie te houden, zodat de toegang tot de teruggewonnen materialen die verder kunnen worden gebruikt voor de productie van nieuwe producten wordt vergemakkelijkt.

(78)

Om de hoogwaardige recycling in de waardeketens van batterijen te waarborgen, de toepassing van hoogwaardige secundaire grondstoffen te stimuleren en het milieu te beschermen, moet als regel een hoog percentage afgedankte batterijen worden ingezameld en gerecycled. De inzameling van afgedankte batterijen is een fundamentele cruciale stap om de kringloop voor de waardevolle materialen die zich in batterijen bevinden te sluiten door middel van recycling en om de waardeketen van batterijen binnen de Unie te houden en haar strategische autonomie in deze sector te bevorderen , zodat de toegang tot de teruggewonnen materialen die verder kunnen worden gebruikt voor de productie van nieuwe producten wordt vergemakkelijkt. Er moeten passende maatregelen met betrekking tot de inzameling, verwerking, voorbereiding voor hergebruik, voorbereiding voor herbestemming en recycling van afgedankte batterijen worden opgenomen in de nationale afvalbeheersplannen. De afvalbeheersplannen van de lidstaten moeten derhalve worden geactualiseerd op basis van de bepalingen van deze verordening.

Amendement 63

Voorstel voor een verordening

Overweging 79

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(79)

De producenten van alle batterijen moeten verantwoordelijk zijn voor de financiering en de organisatie van de gescheiden inzameling van afgedankte batterijen. Zij moeten dit doen door een inzamelingsnetwerk op te zetten dat het volledige grondgebied van de lidstaten bestrijkt, dat zich dicht bij de eindgebruiker bevindt en dat zich niet alleen richt op gebieden en batterijen met een winstgevende inzameling. Het inzamelingsnetwerk moet alle distributeurs, erkende verwerkingsinrichtingen van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur en afgedankte voertuigen, openbare voorzieningen en andere actoren die zelf een initiatief opzetten, zoals overheden en scholen, omvatten. Teneinde de doeltreffendheid van het inzamelingsnetwerk en de voorlichtingscampagnes te controleren en te verbeteren, moeten er regelmatig samenstellingsenquêtes worden gehouden, ten minste op NUTS 2-niveau (53) op gemengd stedelijk afval en ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur om de hoeveelheid ingezamelde afgedankte draagbare batterijen hierin te bepalen.

(79)

De producenten van alle batterijen moeten verantwoordelijk zijn voor de financiering of de financiering en de organisatie van de gescheiden inzameling van afgedankte batterijen. Zij moeten dit doen door een terugname- en inzamelingsnetwerk op te zetten dat het volledige grondgebied van de lidstaten bestrijkt, dat zich dicht bij de eindgebruiker bevindt en dat zich niet alleen richt op gebieden en batterijen met een winstgevende inzameling. Het inzamelingsnetwerk moet alle distributeurs, erkende verwerkingsinrichtingen van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur en afgedankte voertuigen, openbare voorzieningen en andere actoren die zelf een initiatief opzetten, zoals overheden en scholen, omvatten. Teneinde de doeltreffendheid van het inzamelingsnetwerk en de voorlichtingscampagnes te controleren en te verbeteren, moeten er regelmatig samenstellingsenquêtes worden gehouden, ten minste op NUTS 2-niveau (53) op gemengd stedelijk afval en ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur om de hoeveelheid ingezamelde afgedankte draagbare batterijen hierin te bepalen.

Amendement 64

Voorstel voor een verordening

Overweging 81

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(81)

Gezien de milieueffecten en het verlies van materialen door afgedankte batterijen die niet gescheiden worden ingezameld en daarom niet op een milieuverantwoorde manier worden behandeld, moet de reeds bij Richtlijn 2006/66/EG vastgestelde inzamelingsdoelstelling voor draagbare batterijen van toepassing blijven en geleidelijk aan worden verhoogd. Volgens deze verordening omvatten draagbare batterijen ook batterijen voor lichte vervoermiddelen. Aangezien de huidige stijging van de verkoop van dit type batterijen het lastig maakt de in de handel gebrachte en aan het eind van de levensduur ingezamelde hoeveelheden te berekenen, moeten deze draagbare batterijen worden uitgesloten van de huidige inzamelingsdoelstelling voor draagbare batterijen. Deze uitsluiting moet samen met de inzamelingsdoelstelling voor afgedankte draagbare batterijen worden herzien, in het kader waarvan ook de methode voor de berekening van de inzameling van draagbare batterijen kan worden herzien. De Commissie moet een verslag uitbrengen ter onderbouwing van deze herzieningen.

(81)

Gezien de milieueffecten en het verlies van materialen door afgedankte batterijen die niet gescheiden worden ingezameld en daarom niet op een milieuverantwoorde manier worden behandeld, moet de reeds bij Richtlijn 2006/66/EG vastgestelde inzamelingsdoelstelling voor draagbare batterijen van toepassing blijven en geleidelijk aan worden verhoogd. Teneinde zoveel mogelijk afgedankte batterijen in te zamelen en de veiligheidsrisico’s te beperken, moeten de haalbaarheid en de potentiële voordelen van de invoering van een statiegeldsysteem voor batterijen in de hele Unie, met name voor draagbare batterijen voor algemeen gebruik, worden beoordeeld . Nationale statiegeldsystemen mogen niet in de weg staan van de vaststelling van een geharmoniseerd systeem voor de hele Unie.

Amendement 65

Voorstel voor een verordening

Overweging 82 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(82 bis)

Teneinde de methode voor de berekening en verificatie van het inzamelingsstreefcijfer voor afgedankte batterijen uit lichte vervoermiddelen te actualiseren, zodat kan worden weergegeven hoeveel afgedankte batterijen kunnen worden ingezameld, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen. Het is van cruciaal belang dat in de nieuwe methode het niveau van milieuambitie van de bestaande methode met betrekking tot de inzameling van afgedankte batterijen wordt gehandhaafd of verhoogd.

Amendement 66

Voorstel voor een verordening

Overweging 82 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(82 ter)

De Commissie moet tevens overwegen om een methode in te voeren voor de berekening van het streefcijfer voor gescheiden inzameling om de hoeveelheid afgedankte draagbare batterijen die kunnen worden ingezameld te weerspiegelen. Het is van cruciaal belang dat in de nieuwe methode het niveau van milieuambitie van de bestaande methode met betrekking tot de inzameling van afgedankte batterijen wordt gehandhaafd of verhoogd.

Amendement 67

Voorstel voor een verordening

Overweging 84

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(84)

Gezien de afvalhiërarchie zoals vastgesteld bij artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG, waarin prioriteit wordt gegeven aan preventie, voorbereiding voor hergebruik en recycling, en in overeenstemming met artikel 11, lid 4, van Richtlijn 2008/98/EG en artikel 5, lid 3, punt f), van Richtlijn 1999/31/EG (54), mogen ingezamelde batterijen niet worden verbrand of op een stortplaats gestort .

(84)

Gezien de afvalhiërarchie zoals vastgesteld bij artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG, waarin prioriteit wordt gegeven aan preventie, voorbereiding voor hergebruik en recycling, en in overeenstemming met artikel 11, lid 4, van Richtlijn 2008/98/EG en artikel 5, lid 3, punt f), van Richtlijn 1999/31/EG5 (54), mogen ingezamelde batterijen niet worden gestort of voor energiedoeleinden worden gebruikt .

Amendement 68

Voorstel voor een verordening

Overweging 87

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(87)

Het zou alleen mogelijk moeten zijn om de verwerking en recycling buiten de betrokken lidstaat of buiten de Unie uit te voeren wanneer de overbrenging van afgedankte batterijen in overeenstemming is met Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (58) en Verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie (59) en wanneer de verwerkings- en recyclingactiviteiten voldoen aan de eisen die voor dit soort afvalstoffen gelden, overeenkomstig de classificatie ervan in Beschikking 2000/532/EG van de Commissie, zoals gewijzigd (60). Die beschikking, zoals gewijzigd, moet worden herzien om rekening te houden met alle verschillende chemische samenstellingen van batterijen. Wanneer een dergelijke verwerking of recycling buiten de Unie plaatsvindt, moet de exploitant voor wiens rekening deze wordt uitgevoerd, worden verplicht aan de bevoegde autoriteit van de betreffende lidstaat verslag uit te brengen en te bewijzen dat de verwerking wordt uitgevoerd onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die van deze verordening, om te worden meegeteld voor de recyclingrendementen en -doelstellingen. Om vast te stellen wat de vereisten zijn om een dergelijke verwerking als gelijkwaardig te beschouwen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van nadere regels met criteria voor de beoordeling van gelijkwaardige voorwaarden.

(87)

Het zou alleen mogelijk moeten zijn om de verwerking , voorbereiding voor hergebruik, voorbereiding voor herbestemming en recycling buiten de betrokken lidstaat of buiten de Unie uit te voeren wanneer de overbrenging van afgedankte batterijen in overeenstemming is met Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (58) en Verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie (59) en wanneer de verwerkings- en recyclingactiviteiten voldoen aan de eisen die voor dit soort afvalstoffen gelden, overeenkomstig de classificatie ervan in Beschikking 2000/532/EG van de Commissie, zoals gewijzigd (60). Die beschikking, zoals gewijzigd, moet worden herzien om rekening te houden met alle verschillende chemische samenstellingen van batterijen , met inbegrip van de toevoeging van codes voor afgedankte lithiumionbatterijen, teneinde het op correcte wijze sorteren van en rapporteren over afgedankte lithiumionbatterijen te vergemakkelijken . Wanneer een dergelijke verwerking of recycling buiten de Unie plaatsvindt, moet de exploitant voor wiens rekening deze wordt uitgevoerd, worden verplicht aan de bevoegde autoriteit van de betreffende lidstaat verslag uit te brengen en met door de bevoegde autoriteit van het land van bestemming goedgekeurde bewijsstukken te bewijzen dat de verwerking wordt uitgevoerd onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die van deze verordening en relevante milieuvereisten en voorschriften ter bescherming van de menselijke gezondheid in andere wetgeving van de Unie , om te worden meegeteld voor de recyclingrendementen en -doelstellingen. Om vast te stellen wat de vereisten zijn om een dergelijke verwerking als gelijkwaardig te beschouwen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van nadere regels met criteria voor de beoordeling van gelijkwaardige voorwaarden.

Amendement 69

Voorstel voor een verordening

Overweging 87 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(87 bis)

Indien afgedankte batterijen uit de Unie worden uitgevoerd voor voorbereiding op hergebruik, voorbereiding voor herbestemming of recycling, moeten de bevoegde autoriteiten doeltreffend gebruikmaken van de in artikel 50, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1013/2006 bedoelde bevoegdheden om bewijsstukken te verlangen om de naleving van de in deze verordening vastgestelde eisen te verifiëren. Het moet voor de bevoegde autoriteiten in de lidstaten mogelijk zijn om samen te werken met andere relevante actoren, zoals de bevoegde autoriteiten in het land van bestemming, onafhankelijke externe verificatie-instanties of organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die zijn opgericht in het kader van regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, die fysieke en andere controles van inrichtingen in derde landen kunnen uitvoeren.

Amendement 70

Voorstel voor een verordening

Overweging 88

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(88)

Industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen die niet meer geschikt zijn voor het oorspronkelijke doel waarvoor ze zijn gemaakt, kunnen voor een ander doel worden gebruikt als batterijen voor stationaire energieopslag. Er ontstaat een markt voor de tweede levensfase van gebruikte industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen en teneinde de praktische uitvoering van de afvalhiërarchie te ondersteunen, moeten er derhalve specifieke regels worden vastgesteld om een verantwoorde herbestemming van gebruikte batterijen mogelijk te maken, waarbij het voorzorgsbeginsel in acht wordt genomen en de gebruiksveiligheid voor de eindgebruikers wordt gewaarborgd. De conditie en de beschikbare capaciteit van dergelijke gebruikte batterijen moeten worden beoordeeld om na te gaan of ze geschikt zijn voor gebruik voor een ander doel dan het oorspronkelijke doel. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de bepalingen over de beoordeling van de conditie van batterijen te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend.

(88)

Batterijen die niet meer geschikt zijn voor het oorspronkelijke doel waarvoor ze zijn gemaakt, kunnen voor een ander doel worden gebruikt als batterijen voor stationaire energieopslag. Er ontstaat een markt voor de tweede levensfase van gebruikte batterijen en teneinde de praktische uitvoering van de afvalhiërarchie te ondersteunen, moeten er derhalve specifieke regels worden vastgesteld om een verantwoorde herbestemming van gebruikte batterijen mogelijk te maken, waarbij het voorzorgsbeginsel in acht wordt genomen en de gebruiksveiligheid voor de eindgebruikers wordt gewaarborgd. De conditie en de beschikbare capaciteit van dergelijke gebruikte batterijen moeten worden beoordeeld om na te gaan of ze geschikt zijn voor gebruik voor een ander doel dan het oorspronkelijke doel. Batterijen waarvan wordt vastgesteld dat ze geschikt zijn voor een ander gebruik dan het oorspronkelijke doel, worden idealiter herbestemd. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de bepalingen over de beoordeling van de conditie van batterijen te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend.

Amendement 71

Voorstel voor een verordening

Overweging 89

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(89)

Producenten en distributeurs moeten actief worden betrokken bij het verstrekken van de informatie aan de eindgebruikers dat batterijen gescheiden moeten worden ingezameld, dat er inzamelingssystemen beschikbaar zijn en dat de eindgebruikers een belangrijke rol spelen bij het uit milieuoogpunt optimaal beheer van afgedankte batterijen. Bij de bekendmaking van informatie aan alle eindgebruikers en de rapportage over batterijen moet gebruik worden gemaakt van moderne informatietechnologie. De informatie moet worden verstrekt via de traditionele wegen, zoals buiten, op posters en via campagnes op sociale media, of via innovatievere middelen, zoals de elektronische toegang tot websites via QR-codes die op de batterij zijn aangebracht.

(89)

Producenten en distributeurs , met inbegrip van onlinemarktplaatsen, moeten actief worden betrokken bij het verstrekken van de informatie aan de eindgebruikers dat batterijen gescheiden moeten worden ingezameld, dat er inzamelingssystemen beschikbaar zijn en dat de eindgebruikers een belangrijke rol spelen bij het uit milieuoogpunt optimaal beheer van afgedankte batterijen ; zij moeten met name uitleggen hoe veiligere en schonere afvalstromen de uitvoer van afval naar derde landen kunnen helpen verminderen en de grondstoffenkringloop binnen de Unie kunnen helpen sluiten . Bij de bekendmaking van informatie aan alle eindgebruikers en de rapportage over batterijen moet gebruik worden gemaakt van moderne informatietechnologie. De informatie moet worden verstrekt via de traditionele wegen, zoals buiten, op posters en via campagnes op sociale media, en/ of via innovatievere middelen, zoals de elektronische toegang tot websites via QR-codes die op een toegankelijke en begrijpelijke manier op de batterij zijn aangebracht.

Amendement 72

Voorstel voor een verordening

Overweging 90

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(90)

Om de naleving en de doeltreffendheid van de verplichtingen inzake de inzameling en verwerking van batterijen te kunnen controleren, is het noodzakelijk dat de betreffende exploitanten verslag uitbrengen aan de bevoegde autoriteiten. Producenten van batterijen en afvalbeheerders die batterijen inzamelen, moeten voor elk kalenderjaar, in voorkomend geval, de gegevens over de verkochte batterijen en de ingezamelde afgedankte batterijen melden. Wat de verwerking en recycling betreft, moeten de exploitanten van afvalbeheer , respectievelijk de recyclers, verplicht worden verslag uit te brengen.

(90)

Om de naleving en de doeltreffendheid van de verplichtingen inzake de inzameling en verwerking van batterijen te kunnen controleren, is het noodzakelijk dat de betreffende exploitanten verslag uitbrengen aan de bevoegde autoriteiten. Producenten van batterijen en afvalverwerkers die batterijen inzamelen, moeten voor elk kalenderjaar, in voorkomend geval, de gegevens over de verkochte batterijen en de ingezamelde afgedankte batterijen melden. Wat de verwerking en recycling betreft, moeten de afvalverwerkers , respectievelijk de recyclers, verplicht worden verslag uit te brengen. Afvalverwerkers die overeenkomstig deze verordening instaan voor de verwerking moeten worden onderworpen aan een selectieprocedure door de producenten van de desbetreffende batterijen of door organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, overeenkomstig de artikelen 8 en 8 bis van Richtlijn 2008/98/EG.

Amendement 73

Voorstel voor een verordening

Overweging 95

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(95)

Bij Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad (62) zijn voorschriften vastgesteld voor markttoezicht en controle op producten die de markt van de Unie binnenkomen. Om ervoor te zorgen dat producten die vallen onder het vrije verkeer van goederen voldoen aan eisen die een hoog beschermingsniveau bieden voor algemene belangen zoals de menselijke gezondheid, de veiligheid, de bescherming van eigendommen en het milieu, moet die verordening van toepassing zijn op batterijen die onder deze verordening vallen. Daarom moet Verordening (EU) 2019/1020 dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(95)

Bij Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad (62) zijn voorschriften vastgesteld voor markttoezicht en controle op producten die de markt van de Unie binnenkomen. Om ervoor te zorgen dat producten die vallen onder het vrije verkeer van goederen voldoen aan eisen die een hoog beschermingsniveau bieden voor algemene belangen zoals de menselijke gezondheid, de veiligheid, de bescherming van eigendommen en het milieu, moet die verordening van toepassing zijn op batterijen die onder deze verordening vallen , inclusief batterijen die buiten de Unie worden geproduceerd en de markt van de Unie binnenkomen . Daarom moet Verordening (EU) 2019/1020 dienovereenkomstig worden gewijzigd.

Amendement 74

Voorstel voor een verordening

Overweging 97

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(97)

Er moet een procedure bestaan om de belanghebbende partijen te informeren over de maatregelen die moeten worden genomen met betrekking tot batterijen die een risico voor de menselijke gezondheid, de veiligheid, eigendommen of het milieu vormen. Deze procedure moet ook de markttoezichtautoriteiten in de lidstaten in staat stellen om, samen met de betrokken marktdeelnemers, in een vroeg stadium tegen dergelijke batterijen op te treden. Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om te bepalen of nationale maatregelen met betrekking tot niet-conforme batterijen al dan niet gerechtvaardigd zijn.

(97)

Er moet een procedure bestaan om de belanghebbende partijen te informeren over de maatregelen die moeten worden genomen met betrekking tot batterijen die een risico voor de menselijke gezondheid, de veiligheid, eigendommen of het milieu vormen. Deze procedure moet ook de markttoezichtautoriteiten in de lidstaten in staat stellen om, samen met de betrokken marktdeelnemers, in een vroeg stadium tegen dergelijke batterijen op te treden. Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend zodat zij snel kan bepalen of nationale maatregelen met betrekking tot niet-conforme batterijen al dan niet gerechtvaardigd zijn.

Amendement 75

Voorstel voor een verordening

Overweging 98

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(98)

De markttoezichtautoriteiten moeten het recht hebben van de marktdeelnemers te eisen dat zij corrigerende maatregelen nemen op grond van bevindingen dat de batterij niet aan de eisen van deze verordening voldoet of dat de marktdeelnemer de regels inzake het in de handel brengen of op de markt aanbieden van een batterij, of inzake duurzaamheid, veiligheid en etikettering , of de passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen overtreedt.

(98)

De markttoezichtautoriteiten moeten het recht hebben van de marktdeelnemers te eisen dat zij corrigerende maatregelen nemen op grond van bevindingen dat de batterij niet aan de eisen van deze verordening voldoet of dat de marktdeelnemer de regels inzake het in de handel brengen of op de markt aanbieden van een batterij, of inzake duurzaamheid, veiligheid , etikettering en informatie , of de passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen overtreedt.

Amendement 76

Voorstel voor een verordening

Overweging 98 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(98 bis)

Om de doeltreffendheid en samenhang van de tests in de hele Unie in het kader van het bij Verordening (EU) 2019/1020 ingestelde markttoezicht met betrekking tot batterijen te waarborgen, alsook om onafhankelijk technisch en wetenschappelijk advies te verstrekken bij de beoordeling van batterijen die een risico inhouden, moet de Commissie een Unietestfaciliteit aanwijzen. Voorts moet de naleving van het bij deze verordening vastgestelde wetgevingskader van de Unie inzake batterijen ook op nationaal niveau worden bevorderd.

Amendement 77

Voorstel voor een verordening

Overweging 98 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(98 ter)

Het vrije verkeer van goederen in de Unie stoot vaak op belemmeringen op nationaal niveau die de volledige verwezenlijking van de interne markt in de weg staan en ondernemingen kansen ontnemen om zaken te doen en zich te ontwikkelen, met name kmo’s, die de ruggengraat van de EU-economie vormen. Daarom moeten de lidstaten ten volle gebruikmaken van de mogelijkheid om onderling overeenkomsten te sluiten om arbitrageprocedures mogelijk te maken, zodat geschillen in verband met de toegang tot de interne markt voor batterijen snel kunnen worden beslecht.

Amendement 78

Voorstel voor een verordening

Overweging 99

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(99)

Overheidsopdrachten spelen een belangrijke rol bij het verminderen van de effecten van menselijke activiteiten op het milieu en het stimuleren van de markttransformatie naar duurzamere producten. Aanbestedende diensten, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (63) en Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad (64), en aanbestedende instanties zoals gedefinieerd in Richtlijn 2014/25/EU moeten bij de aankoop van batterijen of producten die batterijen bevatten rekening houden met de milieueffecten, om de markt voor schone en energie-efficiënte mobiliteit en energieopslag te bevorderen en te stimuleren en aldus bij te dragen aan de doelstellingen van het milieu-, klimaat- en energiebeleid van de Unie.

(99)

Overheidsopdrachten spelen een belangrijke rol bij het verminderen van de effecten van menselijke activiteiten op het milieu en het stimuleren van de markttransformatie naar duurzamere producten. Aanbestedende diensten, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (63) en Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad (64), en aanbestedende instanties zoals gedefinieerd in Richtlijn 2014/25/EU moeten bij de aankoop van batterijen of producten die batterijen bevatten rekening houden met de milieueffecten en erop toezien dat marktdeelnemers de sociale en milieuvoorschriften daadwerkelijk naleven , om de markt voor schone en energie-efficiënte mobiliteit en energieopslag te bevorderen en te stimuleren en aldus bij te dragen aan de doelstellingen van het milieu-, klimaat- en energiebeleid van de Unie. Bovendien zou het verbeteren van de toegang van kmo’s tot overheidsopdrachten op de markt voor batterijen en het aanmoedigen van lokale en EU-belanghebbenden om daaraan deel te nemen aanzienlijk bijdragen tot de verwezenlijking van die doelstellingen.

Amendement 79

Voorstel voor een verordening

Overweging 105

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(105)

De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen om te bepalen of een nationale maatregel die is genomen met betrekking tot een batterij die aan de eisen voldoet en een risico vormt, al dan niet gerechtvaardigd is wanneer in naar behoren gemotiveerde gevallen met betrekking tot de bescherming van de menselijke gezondheid, de veiligheid, eigendommen of het milieu, dwingende redenen van urgentie dit vereisen.

(105)

De Commissie moet onverwijld onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen om te bepalen of een nationale maatregel die is genomen met betrekking tot een batterij die aan de eisen voldoet en een risico vormt, al dan niet gerechtvaardigd is wanneer in naar behoren gemotiveerde gevallen met betrekking tot de bescherming van de menselijke gezondheid, de veiligheid, eigendommen of het milieu, dwingende redenen van urgentie dit vereisen.

Amendement 80

Voorstel voor een verordening

Overweging 106

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(106)

De lidstaten moeten regels vaststellen voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en ervoor zorgen dat deze regels worden gehandhaafd. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(106)

De lidstaten moeten regels vaststellen voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en ervoor zorgen dat deze regels worden gehandhaafd. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Om te zorgen voor een geharmoniseerde handhaving in de hele Unie moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot de ontwikkeling van geharmoniseerde criteria of richtsnoeren voor sancties en voor de vergoeding van aan personen toegebrachte schade.

Amendement 81

Voorstel voor een verordening

Overweging 109 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(109 bis)

Het is belangrijk dat bij de uitvoering van deze verordening rekening wordt gehouden met de sociale, economische en milieugevolgen ervan. Om een gelijk speelveld te waarborgen is het bovendien belangrijk dat bij de uitvoering van deze verordening in gelijke mate rekening wordt gehouden met alle relevante beschikbare technologieën, op voorwaarde dat deze technologieën het mogelijk maken dat batterijen volledig voldoen aan alle relevante voorschriften die in deze verordening zijn vastgesteld. Bovendien mogen marktdeelnemers, met name kmo’s, geen buitensporige administratieve lasten worden opgelegd.

Amendement 82

Voorstel voor een verordening

Overweging 110

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(110)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de werking van de interne markt waarborgen en er tegelijkertijd voor zorgen dat de in de handel gebrachte batterijen voldoen aan de eisen die een hoog beschermingsniveau van de menselijke gezondheid, de veiligheid, eigendommen en het milieu bieden, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar gezien de noodzaak van harmonisatie beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen vaststellen, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

(110)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de werking van de interne markt waarborgen en ervoor zorgen dat de in de handel gebrachte batterijen en de activiteiten in verband met afgedankte batterijen voldoen aan de eisen die een hoog beschermingsniveau van de menselijke gezondheid, de veiligheid, eigendommen en het milieu bieden, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar gezien de noodzaak van harmonisatie beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen vaststellen, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

Amendement 83

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Bij deze verordening worden vereisten vastgesteld inzake duurzaamheid, veiligheid, etikettering en informatie om het in de handel brengen of in gebruik nemen van batterijen toe te staan , alsmede voorschriften voor de inzameling, verwerking en recycling van afgedankte batterijen.

1.   Bij deze verordening worden vereisten vastgesteld inzake ecologische, economische en sociale duurzaamheid, veiligheid, etikettering en informatie om het in de handel brengen of in gebruik nemen van batterijen toe te staan.

Amendement 84

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Voorts worden bij deze verordening maatregelen vastgesteld ter bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid door het ontstaan van afgedankte batterijen, evenals de negatieve gevolgen van het ontstaan en het beheer van dergelijke batterijen te voorkomen en te beperken, en door de algemene gevolgen van het gebruik van hulpbronnen te beperken en de efficiëntie van dat gebruik te verbeteren.

Amendement 85

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Deze verordening is van toepassing op alle batterijen, namelijk draagbare batterijen, autobatterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en industriële batterijen, ongeacht hun vorm, volume, gewicht, ontwerp, materiaalsamenstelling, gebruik of doel. Zij is ook van toepassing op batterijen die in andere producten zijn ingebouwd of die aan andere producten zijn toegevoegd.

2.   Deze verordening is van toepassing op alle batterijen, namelijk draagbare batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen, autobatterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en industriële batterijen, ongeacht hun vorm, volume, gewicht, ontwerp, materiaalsamenstelling, gebruik of doel. Zij is ook van toepassing op batterijen die in andere producten zijn ingebouwd of die aan andere producten zijn toegevoegd.

Amendement 86

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 3 — punt b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

apparatuur die specifiek is ontworpen voor de veiligheid van kerninstallaties, zoals gedefinieerd in artikel 3 van Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad  (1 bis) .

Amendement 87

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Met uitzondering van hoofdstuk VII is deze verordening niet van toepassing op batterijen waarvan de producent kan aantonen dat deze vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn geproduceerd.

Amendement 88

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1)

“batterij”: elke bron van door rechtstreekse omzetting van chemische energie verkregen elektrische energie, bestaande uit een of meer niet-oplaadbare of oplaadbare batterijcellen of groepen daarvan;

1)

“batterij”: elke bron van door rechtstreekse omzetting van chemische energie verkregen elektrische energie, bestaande uit een of meer niet-oplaadbare of oplaadbare batterijcellen of groepen daarvan , zoals batterijpakken en batterijmodules;

Amendement 89

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6)

“batterij met interne opslag”: een batterij waarop geen externe apparaten zijn aangesloten die bedoeld zijn om energie op te slaan;

Schrappen

Amendement 90

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 7 — streepje 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

niet voor industriële doeleinden ontworpen is, en

niet uitsluitend voor industrieel gebruik ontworpen is, en

Amendement 91

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 7 — streepje 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

noch een batterij voor een elektrisch voertuig, noch een autobatterij is;

noch een batterij voor lichte vervoermiddelen, noch een batterij voor een elektrisch voertuig, noch een autobatterij is;

Amendement 92

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8)

“draagbare batterijen voor algemeen gebruik”: draagbare batterijen met de volgende algemene modellen: 4,5  volt (3R12), D, C, AA, AAA, AAAA, A23, 9 volt (PP3);

8)

“draagbare batterijen voor algemeen gebruik”: draagbare batterijen met de volgende algemene modellen: 4,5  volt (3R12), knoopcellen, D, C, AA, AAA, AAAA, A23, 9 volt (PP3);

Amendement 93

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

9)

“lichte vervoermiddelen”: voertuigen op wielen met een elektromotor van minder dan 750 watt, waarop reizigers zitten wanneer het voertuig in beweging is en die uitsluitend door de elektromotor of door een combinatie van motor en menselijke kracht kunnen worden aangedreven ;

9)

“batterij voor lichte vervoermiddelen”: elke batterij in voertuigen die uitsluitend door de elektromotor of door een combinatie van motor en menselijke kracht kunnen worden aangedreven, met inbegrip van voertuigen waarvoor typegoedkeuring is verleend, die tot de in Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) vastgestelde voertuigcategorieën behoren en minder dan 25 kg wegen ;

Amendement 94

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

10)

“autobatterij”: elke batterij die uitsluitend wordt gebruikt voor het starten, voor de verlichting of het ontstekingsvermogen van een motorvoertuig;

10)

“autobatterij”: elke batterij die voornamelijk wordt gebruikt voor het starten, voor de verlichting of het ontstekingsvermogen of andere ondersteunende functies van een motorvoertuig en een niet voor de weg bestemde mobiele machine ;

Amendement 95

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

11)

“industriële batterij”: een batterij die is ontworpen voor industrieel gebruik en alle andere batterijen, met uitzondering van draagbare batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen;

11)

“industriële batterij”: een batterij die uitsluitend is ontworpen voor industrieel gebruik en alle andere batterijen, met inbegrip van batterijen in een systeem voor stationaire energieopslag, en met uitzondering van draagbare batterijen , batterijen voor lichte vervoermiddelen , batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen;

Amendement 96

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

12)

“batterij voor een elektrisch voertuig”: een batterij die specifiek is ontworpen om te zorgen voor de aandrijving van hybride en elektrische wegvoertuigen ;

12)

“batterij voor een elektrisch voertuig”: een batterij die specifiek is ontworpen om te zorgen voor de energie voor de aandrijving van een voertuig van categorie L als bedoeld in Verordening (EU) nr. 168/2013 en met een gewicht van meer dan 25 kg, of van een voertuig van de categorie M, N of O als bedoeld in Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis);

Amendement 97

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

13)

“batterijsysteem voor stationaire energieopslag”: een oplaadbare industriële batterij met interne opslag die speciaal is ontworpen om elektrische energie op te slaan en aan het elektriciteitsnet te leveren , ongeacht de plaats waar deze batterij wordt gebruikt of de persoon door wie zij wordt gebruikt;

13)

“batterij in een systeem voor stationaire energieopslag”: een oplaadbare industriële batterij die speciaal is ontworpen om elektrische energie op te slaan en te leveren wanneer zij is aangesloten op het elektriciteitsnet , ongeacht de plaats waar deze batterij wordt gebruikt of de persoon door wie zij wordt gebruikt;

Amendement 98

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

21)

“QR-code”: een matrixstreepjescode die een koppeling vormt met informatie over een batterijmodel ;

21)

“QR-code”: een machineleesbare matrixcode die een koppeling vormt met krachtens deze verordening vereiste informatie ;

Amendement 99

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 22

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

22)

“batterijmanagementsysteem”: een elektronisch apparaat dat de elektrische en thermische functies van de batterij regelt of beheert, dat de gegevens over de parameters voor het bepalen van de conditie en de verwachte levensduur van de batterijen, zoals vastgesteld in bijlage VII, beheert en opslaat en dat communiceert met het voertuig of het apparaat waarin de batterij is ingebouwd;

22)

“batterijmanagementsysteem”: een elektronisch apparaat dat de elektrische en thermische functies van de batterij regelt of beheert met als doel de veiligheid, prestaties en levensduur van de batterij te beïnvloeden , dat de gegevens over de parameters voor het bepalen van de conditie en de verwachte levensduur van de batterijen, zoals vastgesteld in bijlage VII, beheert en opslaat en dat communiceert met het voertuig of het apparaat waarin de batterij is ingebouwd;

Amendement 100

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 26 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

26 bis)

“voorbereiding voor herbestemming”: elke handeling waarmee een afgedankte batterij geheel of gedeeltelijk wordt voorbereid zodat deze kan worden gebruikt voor een ander doeleinde of een andere toepassing dan waarvoor de batterij oorspronkelijk was ontworpen;

Amendement 101

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 26 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

26 ter)“

herproductie”: elke activiteit in verband met het demonteren, herstellen en vervangen van onderdelen van gebruikte batterijpakken, batterijmodules en/of batterijcellen om de prestaties en kwaliteit van een batterij weer op een niveau te brengen dat vergelijkbaar is met dat van de oorspronkelijke batterij, voor het oorspronkelijke of een ander doel;

Amendement 102

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 38

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

38)

“organisatie voor producentenverantwoordelijkheid”: een rechtspersoon die de nakoming van de verplichtingen inzake de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid financieel of operationeel organiseert namens meerdere producenten;

38)

“organisatie voor producentenverantwoordelijkheid”: een rechtspersoon die de nakoming van de verplichtingen inzake de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid financieel of financieel en operationeel organiseert namens meerdere producenten;

Amendement 103

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 39

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

39)

“afgedankte batterij”: een batterij die een afvalstof is in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG;

39)

“afgedankte batterij”: een batterij of batterijcel die valt onder de definitie van afvalstof in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG;

Amendement 104

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 40

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

40)

“hergebruik”: het geheel of gedeeltelijk rechtstreeks hergebruiken van de batterij voor het oorspronkelijke doel waarvoor de batterij werd ontworpen;

40)

“hergebruik”: het geheel of gedeeltelijk rechtstreeks hergebruiken van de batterij die geen afvalstof is, voor hetzelfde doel als waarvoor de batterij werd ontworpen;

Amendement 105

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 41 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

41)

“gevaarlijke stof”: een stof die voldoet aan de criteria voor een of meer van de volgende gevarenklassen of -categorieën die zijn opgenomen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (67):

41)

“gevaarlijke stof”: een stof die voldoet aan de criteria voor een of meer van de gevarenklassen of -categorieën die zijn opgenomen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (67):

Amendement 106

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 41 — a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de gevarenklassen 2.1 tot en met 2.4, 2.6 en 2.7, 2.8 typen A en B, 2.9, 2.10, 2.12, 2.13 categorieën 1 en 2, 2.14 categorieën 1 en 2, 2.15 typen A tot en met F,

Schrappen

Amendement 107

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 41 — b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

de gevarenklassen 3.1 tot en met 3.6, 3.7 schadelijke effecten op de seksuele functie en de vruchtbaarheid of de ontwikkeling, 3.8 andere effecten dan een narcotische werking, 3.9 en 3.10,

Schrappen

Amendement 108

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 41 — c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

gevarenklasse 4.1,

Schrappen

Amendement 109

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 41 — d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

gevarenklasse 5.1,

Schrappen

Amendement 110

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 36

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

36)

“zorgvuldigheidseisen in de toeleveringsketen” : de verplichtingen van de marktdeelnemer die een oplaadbare industriële batterij of een batterij voor elektrische voertuigen in de handel brengt met betrekking tot zijn beheersysteem, risicobeheer, externe verificaties door aangemelde instanties en de bekendmaking van informatie met het oog op de vaststelling en aanpak van huidige en potentiële risico’s in verband met de aankoop, verwerking en verhandeling van de voor de productie van batterijen benodigde grondstoffen;

36)

“zorgvuldigheidseisen in de waardeketen voor batterijen” : de verplichtingen van de marktdeelnemer die een batterij in de handel brengt met betrekking tot categorieën sociale en milieurisico’s, zijn beheersysteem, risicobeheer, externe verificaties door aangemelde instanties en de bekendmaking van informatie met het oog op de vaststelling , voorkoming en aanpak van huidige en potentiële risico’s in verband met de aankoop, verwerking en verhandeling van de voor de productie van batterijen en verwerking van afgedankte batterijen benodigde grondstoffen , chemische stoffen en secundaire grondstoffen, in verband met zijn productieactiviteiten en in verband met alle andere zakelijke relaties ;

Amendement 111

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 36 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

36 bis)

“zakelijke relaties”: de relaties tussen een onderneming en haar dochterondernemingen en de handelsbetrekkingen van een onderneming in de hele waardeketen, met inbegrip van leveranciers en onderaannemers, die rechtstreeks betrokken zijn bij de zakelijke activiteiten, producten of diensten van de onderneming;

Amendement 112

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 36 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

36 ter)

“hoogrisicogebieden”: gebieden zonder of met een zwak bestuur en zonder of met beperkte veiligheid, zoals mislukte staten, of gebieden met wijdverspreide en systematische schendingen van het internationaal recht, met inbegrip van schendingen van de mensenrechten;

Amendement 113

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Het op de markt aanbieden of het in gebruik nemen van batterijen die aan deze verordening voldoen, wordt door de lidstaten niet verboden, beperkt of belemmerd om redenen die verband houden met duurzaamheids- , veiligheids- , etiketterings- en informatievereisten voor batterijen of het beheer van afgedankte batterijen die onder deze verordening vallen.

1.   Het op de markt aanbieden of het in gebruik nemen van batterijen die aan deze verordening voldoen, wordt door de lidstaten niet verboden, beperkt of belemmerd om redenen die verband houden met vereisten inzake sociale en milieuduurzaamheid , veiligheid , etikettering en informatie voor batterijen of het beheer van afgedankte batterijen die onder deze verordening vallen.

Amendement 114

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De lidstaten verhinderen niet dat op handelsbeurzen, tentoonstellingen, bij demonstraties of soortgelijke evenementen batterijen worden getoond die niet aan deze verordening voldoen, op voorwaarde dat een zichtbaar bord duidelijk aangeeft dat deze batterijen niet aan deze verordening voldoen en niet te koop zijn voordat zij conform zijn gemaakt.

2.   De lidstaten verhinderen niet dat op handelsbeurzen, tentoonstellingen, bij demonstraties of soortgelijke evenementen batterijen worden getoond die niet aan deze verordening voldoen, op voorwaarde dat een zichtbaar bord duidelijk aangeeft dat deze batterijen niet aan deze verordening voldoen en niet op de markt kunnen worden aangeboden voordat zij conform zijn gemaakt. Tijdens demonstraties neemt de betrokken marktdeelnemer passende maatregelen om de veiligheid van personen te waarborgen.

Amendement 115

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Eisen ten aanzien van duurzaamheid, veiligheid, etikettering en informatie voor batterijen

Eisen ten aanzien van duurzaamheid, veiligheid, etikettering , informatie en passende zorgvuldigheid voor batterijen

Amendement 116

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — punt b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

de in artikel 39 vastgestelde eisen inzake passende zorgvuldigheid.

Amendement 117

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Voor batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen die in de handel worden gebracht ter vervanging van defecte batterijen, gelden dezelfde voorschriften als voor de vervangen batterijen in overeenstemming met het “repareren zoals geproduceerd”-beginsel.

Amendement 118

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Voor aspecten die niet onder de hoofdstukken II en III vallen, geldt dat batterijen geen risico voor de menselijke gezondheid, de veiligheid, eigendommen of het milieu mogen vormen.

2.   Voor aspecten die niet onder de hoofdstukken II en III en artikel 39 vallen, geldt dat batterijen geen risico voor de menselijke gezondheid, de veiligheid, eigendommen of het milieu mogen vormen.

Amendement 119

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 1 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Elke lidstaat wijst ook een van de in de eerste alinea bedoelde bevoegde autoriteiten aan als contactpunt voor de communicatie met de Commissie overeenkomstig lid 3.

Amendement 120

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Uiterlijk [drie maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de namen en adressen van de overeenkomstig lid 1 aangewezen bevoegde autoriteiten . De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke wijziging in de naam of het adres van deze bevoegde autoriteiten .

3.   Uiterlijk [drie maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de naam en het adres van het overeenkomstig lid 1 aangewezen contactpunt . De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke wijziging van de naam of het adres van het contactpunt .

Amendement 121

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     Binnen zes maanden na een wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 of de inwerkingtreding van toekomstige Uniewetgeving betreffende duurzaamheidscriteria voor gevaarlijke stoffen en chemische stoffen beoordeelt de Commissie of die wijziging of die toekomstige Uniewetgeving een wijziging vereist van dit artikel of van bijlage I bij deze verordening, of van allebei, en stelt zij in voorkomend geval overeenkomstig artikel 73 van deze verordening een gedelegeerde handeling vast om die bepalingen dienovereenkomstig te wijzigen.

Amendement 122

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 5 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 ter.     Uiterlijk op 31 december 2025 beoordeelt de Commissie, bijgestaan door het Europees Agentschap voor chemische stoffen, systematisch gevaarlijke stoffen in batterijen om mogelijke risico’s voor de menselijke gezondheid of het milieu in kaart te brengen. Bij deze beoordeling wordt rekening gehouden met de mate waarin het gebruik van een gevaarlijke stof nodig is voor de gezondheid of veiligheid, of van cruciaal belang is voor het functioneren van de samenleving, alsook met de beschikbaarheid van geschikte alternatieven vanuit milieu- en gezondheidsoogpunt. Daartoe dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in en beraadt zij zich over het treffen van passende maatregelen, met inbegrip van de vaststelling van gedelegeerde handelingen als bedoeld in lid 2.

Amendement 123

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Koolstofvoetafdruk van batterijen voor elektrische voertuigen en oplaadbare industriële batterijen

Koolstofvoetafdruk van batterijen voor elektrische voertuigen , batterijen voor lichte vervoermiddelen en industriële batterijen

Amendement 124

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Batterijen voor elektrische voertuigen en oplaadbare industriële batterijen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh gaan vergezeld van technische documentatie die per productiefaciliteit voor elk batterijmodel en elke partij een overeenkomstig de in de tweede alinea bedoelde gedelegeerde handeling opgestelde koolstofvoetafdrukverklaring bevat, met ten minste de volgende informatie:

1.   Batterijen voor elektrische voertuigen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en industriële batterijen gaan vergezeld van technische documentatie die per productiefaciliteit voor elk batterijmodel een overeenkomstig de in de tweede alinea bedoelde gedelegeerde handeling opgestelde koolstofvoetafdrukverklaring bevat, met ten minste de volgende informatie:

Amendement 125

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1 — alinea 1 — punt c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c bis)

informatie over de gebruikte grondstoffen, met inbegrip van het aandeel hernieuwbaar materiaal;

Amendement 126

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1 — alinea 1 — punt d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

de totale koolstofvoetafdruk van de batterij, berekend als kg koolstofdioxide-equivalent;

d)

de totale koolstofvoetafdruk van de batterij, berekend als kg koolstofdioxide-equivalent , en de koolstofvoetafdruk van de batterij, berekend als kg koolstofdioxide-equivalent per 1 kWh van de totale energie die tijdens de verwachte levensduur van het batterijsysteem wordt geleverd ;

Amendement 127

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De in de eerste alinea gestelde eis inzake de koolstofvoetafdrukverklaring geldt vanaf 1 juli 2024 voor batterijen voor elektrische voertuigen en oplaadbare industriële batterijen.

De in de eerste alinea gestelde eis inzake de koolstofvoetafdrukverklaring geldt vanaf 1 juli 2024 voor batterijen voor elektrische voertuigen , batterijen voor lichte vervoermiddelen en industriële batterijen.

Amendement 128

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1 — alinea 3 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Uiterlijk op 1  juli 2023 gaat de Commissie over tot de vaststelling van:

Uiterlijk op 1  januari 2023 gaat de Commissie over tot de vaststelling van:

Amendement 129

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1 — alinea 3 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 73 om deze verordening aan te vullen met de vaststelling van de methode voor de berekening van de in punt d) bedoelde totale koolstofvoetafdruk van de batterij, in overeenstemming met de essentiële elementen in bijlage II;

a)

een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 73 om deze verordening aan te vullen met de vaststelling van de methode voor de berekening en verificatie van de in punt d) bedoelde koolstofvoetafdruk van de batterij, in overeenstemming met de essentiële elementen in bijlage II;

Amendement 130

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1 — alinea 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in de eerste alinea genoemde informatievereisten te wijzigen.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in de eerste alinea genoemde informatievereisten te wijzigen in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang .

Amendement 131

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 2 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Batterijen voor elektrische voertuigen en oplaadbare industriële batterijen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh worden voorzien van een opvallend, duidelijk leesbaar en onuitwisbaar etiket waarop de koolstofvoetafdrukprestatieklasse van de afzonderlijke batterij is aangegeven.

Batterijen voor elektrische voertuigen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en industriële batterijen worden voorzien van een opvallend, duidelijk leesbaar en onuitwisbaar etiket waarop de koolstofvoetafdruk van de batterij zoals bedoeld in lid 1, punt d), en de koolstofvoetafdrukprestatieklasse van de afzonderlijke batterij zijn aangegeven.

Amendement 132

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 2 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De in de eerste alinea gestelde eisen inzake de koolstofvoetafdrukprestatieklasse gelden vanaf 1 januari 2026 voor batterijen voor elektrische voertuigen en oplaadbare industriële batterijen.

De in de eerste alinea gestelde eisen inzake de koolstofvoetafdrukprestatieklasse gelden vanaf 1 juli 2025 voor batterijen voor elektrische voertuigen , batterijen voor lichte vervoermiddelen en industriële batterijen.

Amendement 133

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 2 — alinea 4 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Uiterlijk op 31 december 2024 gaat de Commissie over tot de vaststelling van

Uiterlijk op 1 januari 2024 gaat de Commissie over tot de vaststelling van:

Amendement 134

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 3 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Batterijen voor elektrische voertuigen en oplaadbare industriële batterijen met een interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh gaan per productiefaciliteit voor elk batterijmodel en elke partij vergezeld van technische documentatie waaruit blijkt dat de aangegeven waarde voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur onder de drempelwaarde ligt die is vastgesteld in de door de Commissie overeenkomstig de derde alinea vastgestelde gedelegeerde handeling.

Batterijen voor elektrische voertuigen , batterijen voor lichte vervoermiddelen en industriële batterijen met een nominale energie van meer dan 2 kWh gaan per productiefaciliteit voor elk batterijmodel vergezeld van technische documentatie waaruit blijkt dat de aangegeven waarde voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur onder de drempelwaarde ligt die is vastgesteld in de door de Commissie overeenkomstig de derde alinea vastgestelde gedelegeerde handeling.

Amendement 135

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 3 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De in de eerste alinea gestelde eis inzake een maximale drempelwaarde voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur geldt vanaf 1  juli  2027 voor batterijen voor elektrische voertuigen en oplaadbare industriële batterijen.

De in de eerste alinea gestelde eis inzake een maximale drempelwaarde voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur geldt vanaf 1 januari 2027 voor batterijen voor elektrische voertuigen , batterijen voor lichte vervoermiddelen en industriële batterijen met een nominale energie van meer dan 2 kWh .

Amendement 136

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 3 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie stelt uiterlijk op 1 juli  2026 overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast om deze verordening aan te vullen met de vaststelling van de in de eerste alinea bedoelde maximale drempelwaarde voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur. Bij de voorbereiding van die gedelegeerde handeling houdt de Commissie rekening met de relevante essentiële elementen van bijlage II.

De Commissie stelt uiterlijk op 1 juli  2025 overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast om deze verordening aan te vullen met de vaststelling van de in de eerste alinea bedoelde maximale drempelwaarde voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur. Bij de voorbereiding van die gedelegeerde handeling houdt de Commissie rekening met de relevante essentiële elementen van bijlage II.

Amendement 137

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 3 — alinea 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De invoering van een maximale drempelwaarde voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur leidt zo nodig tot een herindeling van de in lid 2 bedoelde koolstofvoetafdrukprestatieklassen van de batterijen.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de maximale drempelwaarde voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur als bedoeld in de eerste alinea te wijzigen op basis van de recentste gegevens die overeenkomstig lid 1 zijn verstrekt. De invoering van een maximale drempelwaarde voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur leidt zo nodig tot een herindeling van de in lid 2 bedoelde koolstofvoetafdrukprestatieklassen van de batterijen.

Amendement 138

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Uiterlijk op 31 december 2025 beoordeelt de Commissie of het haalbaar is de in dit artikel vastgestelde vereisten uit te breiden tot draagbare batterijen, en de in lid 3 bedoelde vereiste tot industriële batterijen met een nominale energie van minder dan 2 kWh. Daartoe dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in en beraadt zij zich over het treffen van passende maatregelen, met inbegrip van de vaststelling van wetgevingsvoorstellen.

Amendement 139

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Gehalte aan gerecycled materiaal in industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen

Gehalte aan gerecycled materiaal in draagbare batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen, industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen

Amendement 140

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Vanaf 1  januari 2027 gaan industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh die kobalt, lood, lithium of nikkel in de actieve materialen bevatten, vergezeld van technische documentatie met informatie per productiefaciliteit over de uit afval teruggewonnen hoeveelheid kobalt, lood, lithium of nikkel die in de actieve materialen voor elk batterijmodel en elke partij aanwezig is.

Vanaf 1 juli 2025 gaan draagbare batterijen, met uitzondering van draagbare batterijen voor algemeen gebruik, batterijen voor lichte vervoermiddelen, industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen die kobalt, lood, lithium of nikkel in de actieve materialen bevatten, vergezeld van technische documentatie met informatie per productiefaciliteit over de uit afval teruggewonnen hoeveelheid kobalt, lood, lithium of nikkel die in de actieve materialen voor elk batterijmodel aanwezig is.

Amendement 141

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Uiterlijk op 31 december 2025 stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarin de methode voor de berekening en verificatie van de hoeveelheid kobalt, lood, lithium of nikkel die wordt teruggewonnen uit de afvalstoffen die aanwezig zijn in de actieve materialen in de in de eerste alinea bedoelde batterijen, en het model voor de technische documentatie worden vastgelegd. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 74, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Uiterlijk op 31 december 2023 stelt de Commissie het volgende vast:

 

a)

een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 73 ter aanvulling van deze verordening, waarin de methode voor de berekening en verificatie van de hoeveelheid kobalt, lood, lithium of nikkel die wordt teruggewonnen uit de afvalstoffen die aanwezig zijn in de actieve materialen in de in de eerste alinea bedoelde batterijen wordt vastgelegd;

 

b)

een uitvoeringshandeling waarin het model en de technische documentatie voor de verklaring inzake teruggewonnen materialen worden vastgelegd. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 74, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Amendement 142

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Vanaf 1 januari 2030 gaan industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh die kobalt, lood, lithium of nikkel in de actieve materialen bevatten, vergezeld van technische documentatie die per productiefaciliteit voor elk batterijmodel en elke partij aantoont dat deze batterijen het volgende minimumaandeel uit afval teruggewonnen kobalt, lood, lithium of nikkel bevatten in de actieve materialen:

2.   Vanaf 1 januari 2030 gaan draagbare batterijen, met uitzondering van draagbare batterijen voor algemeen gebruik, batterijen voor lichte vervoermiddelen, industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen die kobalt, lood, lithium of nikkel in de actieve materialen bevatten, vergezeld van technische documentatie die per productiefaciliteit voor elk batterijmodel aantoont dat deze batterijen het volgende minimumaandeel uit afval teruggewonnen kobalt, lood, lithium of nikkel bevatten in de actieve materialen:

Amendement 143

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 3 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Vanaf 1 januari 2035 gaan industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh die kobalt, lood, lithium of nikkel in de actieve materialen bevatten, vergezeld van technische documentatie die per productiefaciliteit voor elk batterijmodel en elke partij aantoont dat deze batterijen het volgende minimumaandeel uit afval teruggewonnen kobalt, lood, lithium of nikkel bevatten in de actieve materialen:

3.   Vanaf 1 januari 2035 gaan draagbare batterijen, met uitzondering van draagbare batterijen voor algemeen gebruik, batterijen voor lichte vervoermiddelen, industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen die kobalt, lood, lithium of nikkel in de actieve materialen bevatten, vergezeld van technische documentatie die per productiefaciliteit voor elk batterijmodel aantoont dat deze batterijen het volgende minimumaandeel uit afval teruggewonnen kobalt, lood, lithium of nikkel bevatten in de actieve materialen:

Amendement 144

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.    Indien gerechtvaardigd en passend vanwege de beschikbaarheid van kobalt, lood, lithium of nikkel uit afvalstoffen of het ontbreken daarvan , is de Commissie bevoegd om uiterlijk op 31 december 2027 overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast te stellen om de in de leden 2 en 3 vastgestelde streefcijfers te wijzigen .

4.    Na de vaststelling van de in lid 1 bedoelde methode en uiterlijk op 31 december 2027 beoordeelt de Commissie of het gezien de bestaande en verwachte beschikbaarheid in 2030 en 2035 van kobalt, lood, lithium of nikkel uit afvalstoffen of het ontbreken daarvan , en in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang, passend is om de in de leden 2 en 3 vastgestelde streefcijfers te herzien . De Commissie beoordeelt ook in hoeverre deze doelstellingen worden bereikt door afval vóór of na consumptie, en of het passend is de verwezenlijking van de doelstellingen te beperken tot afval na consumptie. Op basis van die beoordeling dient de Commissie indien nodig een wetgevingsvoorstel in.

Amendement 145

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     Wanneer dat gerechtvaardigd is door veranderingen in batterijtechnologieën die van invloed zijn op het soort materiaal dat kan worden teruggewonnen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen, door verdere grondstoffen en streefdoelen toe te voegen aan de in de leden 2 en 3 vastgestelde lijsten.

Amendement 146

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Prestatie- en degelijkheidseisen voor draagbare batterijen voor algemeen gebruik

Prestatie- en degelijkheidseisen voor draagbare batterijen

Amendement 147

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Met ingang van 1 januari 2027 voldoen draagbare batterijen voor algemeen gebruik aan de waarden voor de elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters van bijlage III die zijn vastgesteld in de door de Commissie overeenkomstig lid 2 vastgestelde gedelegeerde handeling.

1.   Met ingang van 1 januari 2027 voldoen draagbare batterijen aan de waarden voor de elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters van bijlage III die zijn vastgesteld in de door de Commissie overeenkomstig lid 2 vastgestelde gedelegeerde handeling.

Amendement 148

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Uiterlijk op 31 december  2025 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast om deze verordening aan te vullen met de vaststelling van minimumwaarden voor de in bijlage III vastgestelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters die draagbare batterijen voor algemeen gebruik moeten bereiken.

Uiterlijk op 1 juli  2025 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast om deze verordening aan te vullen met de vaststelling van minimumwaarden voor de in bijlage III vastgestelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters die draagbare batterijen , met inbegrip van draagbare batterijen voor algemeen gebruik, moeten bereiken.

Amendement 149

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in bijlage III vastgestelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters te wijzigen in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de minimumwaarden te wijzigen en verdere elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters zoals vastgesteld in bijlage III toe te voegen in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

Amendement 150

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Bij de voorbereiding van de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handeling houdt de Commissie rekening met de noodzaak om de milieueffecten van draagbare batterijen voor algemeen gebruik tijdens de levenscyclus te verminderen en houdt zij rekening met de desbetreffende internationale normen en etiketteringsregelingen. De Commissie zorgt er ook voor dat de bepalingen van deze gedelegeerde handeling geen significant nadelig effect hebben voor de werking van deze batterijen of de apparaten waarin deze batterijen zijn ingebouwd, de betaalbaarheid en de kosten voor de eindgebruikers en het concurrentievermogen van de sector. Er worden geen buitensporige administratieve lasten opgelegd aan de fabrikanten van de betrokken batterijen en apparaten.

Bij de voorbereiding van de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handeling houdt de Commissie rekening met de noodzaak om de milieueffecten van draagbare batterijen tijdens de levenscyclus te verminderen en de hulpbronnenefficiëntie te verbeteren en houdt zij rekening met de desbetreffende internationale normen en etiketteringsregelingen. De Commissie zorgt er ook voor dat de bepalingen van deze gedelegeerde handeling geen significant nadelig effect hebben voor de veiligheid en werking van deze batterijen of de apparaten waarin deze batterijen zijn ingebouwd, de betaalbaarheid en de kosten voor de eindgebruikers en het concurrentievermogen van de sector.

Amendement 151

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Uiterlijk op 31 december 2030 beoordeelt de Commissie de haalbaarheid van maatregelen om het gebruik van niet-oplaadbare draagbare batterijen voor algemeen gebruik geleidelijk uit te bannen met het oog op het minimaliseren van de milieueffecten ervan op basis van de levenscyclusanalysemethode. Daartoe dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in en beraadt zij zich over het treffen van passende maatregelen, met inbegrip van de vaststelling van wetgevingsvoorstellen.

3.   Uiterlijk op 31 december 2027 beoordeelt de Commissie de haalbaarheid van maatregelen om het gebruik van niet-oplaadbare draagbare batterijen voor algemeen gebruik geleidelijk uit te bannen met het oog op het minimaliseren van de milieueffecten ervan op basis van de levenscyclusanalysemethode en haalbare alternatieven voor eindgebruikers . Daartoe dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in en beraadt zij zich over het treffen van passende maatregelen, met inbegrip van de vaststelling van wetgevingsvoorstellen voor uitfasering, de vaststelling van eisen inzake ecologisch ontwerp, of allebei, wanneer dat het milieu ten goede komt .

Amendement 152

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Prestatie- en degelijkheidseisen voor oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen

Prestatie- en degelijkheidseisen voor industriële batterijen , batterijen voor elektrische voertuigen en batterijen voor lichte vervoermiddelen

Amendement 153

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Vanaf [twaalf maanden na de inwerkingtreding van de verordening] gaan oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh vergezeld van technische documentatie waarin waarden zijn opgegeven voor de in bijlage IV, deel A, vastgestelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters.

Vanaf [twaalf maanden na de inwerkingtreding van de verordening] gaan industriële batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en batterijen voor elektrische voertuigen vergezeld van technische documentatie waarin waarden zijn opgegeven voor de in bijlage IV, deel A, vastgestelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters.

Amendement 154

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Uiterlijk op 1 januari 2026 is de in lid 1 bedoelde informatie over de prestaties en degelijkheid van industriële batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en batterijen voor elektrische voertuigen beschikbaar via het voor het publiek beschikbare deel van het elektronische uitwisselingssysteem als beschreven artikel 64 en bijlage XIII. De informatie over de prestaties en degelijkheid van dergelijke batterijen wordt vóór de aankoop ter beschikking van de consument gesteld.

Amendement 155

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 ter.     De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in bijlage IV vastgestelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters voor batterijen voor elektrische voertuigen te wijzigen in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

Amendement 156

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 quater.     Binnen zes maanden na de vaststelling van de technische specificaties van de informele VN/ECE-werkgroep voor elektrische voertuigen en het milieu stelt de Commissie overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast om de in bijlage IV vastgestelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters van batterijen voor elektrische voertuigen te wijzigen, teneinde de samenhang van de parameters in bijlage IV en de technische specificaties van de VN/ECE te waarborgen.

Amendement 157

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Met ingang van 1 januari 2026 voldoen oplaadbare industriële batterijen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh aan de minimumwaarden die in de door de Commissie overeenkomstig lid 3 vastgestelde gedelegeerde handeling zijn vastgelegd voor de in bijlage IV, deel A, vermelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters.

2.   Met ingang van 1 januari 2026 voldoen industriële batterijen , batterijen voor lichte vervoermiddelen en batterijen voor elektrische voertuigen aan de minimumwaarden voor de specifieke soort batterij die in de door de Commissie overeenkomstig lid 3 vastgestelde gedelegeerde handeling zijn vastgelegd voor de in bijlage IV, deel A, vermelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters.

Amendement 158

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 3 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Uiterlijk op 31 december 2024 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast om deze verordening aan te vullen met de vaststelling van minimumwaarden voor de in bijlage IV, deel A, vermelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters die oplaadbare industriële batterijen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh moeten bereiken.

Uiterlijk op 31 december 2024 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast om deze verordening aan te vullen met de vaststelling van minimumwaarden voor de in bijlage IV, deel A, vermelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters die batterijen voor lichte vervoermiddelen, batterijen voor elektrische voertuigen en industriële batterijen moeten bereiken.

Amendement 159

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 3 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Bij de voorbereiding van de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handeling houdt de Commissie rekening met de noodzaak om de milieueffecten van oplaadbare industriële batterijen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh te beperken en zorgt zij ervoor dat de daarin vastgestelde voorschriften geen significant nadelig effect hebben voor de werking van deze batterijen of de apparaten waarin ze zijn ingebouwd, voor de betaalbaarheid ervan en voor het concurrentievermogen van de sector. Er worden geen buitensporige administratieve lasten opgelegd aan de fabrikanten van de betrokken batterijen en apparaten.

Bij de voorbereiding van de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handeling houdt de Commissie rekening met de noodzaak om de milieueffecten van industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en batterijen voor lichte vervoermiddelen tijdens hun levenscyclus te beperken en zorgt zij ervoor dat de daarin vastgestelde voorschriften geen significant nadelig effect hebben voor de werking van deze batterijen of de apparaten waarin ze zijn ingebouwd, voor de betaalbaarheid ervan en voor het concurrentievermogen van de sector.

Amendement 160

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in bijlage IV vastgestelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsminimumwaarden in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang te wijzigen, teneinde te zorgen voor synergiën met minimumwaarden die kunnen voortvloeien uit de werkzaamheden van de informele VN/ECE-werkgroep voor elektrische voertuigen en het milieu en onnodige overlappingen te vermijden. De wijziging van de elektrochemische prestatie- en degelijkheidsminimumwaarden leidt niet tot een verslechtering van de prestaties en degelijkheid van batterijen voor elektrische voertuigen.

Amendement 161

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Verwijderbaarheid en vervangbaarheid van draagbare batterijen

Verwijderbaarheid en vervangbaarheid van draagbare batterijen en batterijen voor lichte vervoermiddelen

Amendement 162

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Draagbare batterijen die in apparaten zijn ingebouwd, kunnen door de eindgebruiker of door onafhankelijke marktdeelnemers tijdens de levensduur van het apparaat gemakkelijk uit het apparaat worden genomen en vervangen worden indien die batterijen een kortere levensduur hebben dan het apparaat, of uiterlijk aan het einde van de levensduur van het apparaat.

Uiterlijk op 1 januari 2024 worden draagbare batterijen die in apparaten zijn ingebouwd en batterijen voor lichte vervoermiddelen zo ontworpen dat zij gemakkelijk en veilig kunnen worden verwijderd en vervangen met behulp van eenvoudige en algemeen beschikbare werktuigen en zonder dat het apparaat of de batterijen hierdoor schade oplopen. Draagbare batterijen kunnen door de eindgebruiker uit het apparaat worden genomen en worden vervangen, en batterijen voor lichte vervoermiddelen, kunnen door de eindgebruiker of door onafhankelijke marktdeelnemers uit het apparaat worden genomen en worden vervangen tijdens de levensduur van het apparaat indien die batterijen een kortere levensduur hebben dan het apparaat, of uiterlijk aan het einde van de levensduur van het apparaat. Batterijcellen voor lichte vervoermiddelen kunnen door onafhankelijke marktdeelnemers uit het apparaat worden genomen en worden vervangen.

Amendement 163

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Een batterij is gemakkelijk te vervangen wanneer deze, nadat ze uit een apparaat is genomen, kan worden vervangen door een soortgelijke batterij, zonder dat dit de werking of de prestaties van dat apparaat aantast.

Een batterij is gemakkelijk te vervangen wanneer deze, nadat ze uit een apparaat of een licht vervoermiddel is genomen, kan worden vervangen door een compatibele batterij, zonder dat dit de werking , de prestaties of de veiligheid van dat apparaat of licht vervoermiddel aantast.

Amendement 164

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 1 — alinea 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Draagbare batterijen en batterijen voor lichte vervoermiddelen zijn gedurende ten minste tien jaar nadat de laatste eenheid van het model in de handel is gebracht tegen een redelijke en niet-discriminerende prijs beschikbaar voor onafhankelijke marktdeelnemers en eindgebruikers als reserveonderdeel voor de apparatuur die zij van stroom voorzien.

Amendement 165

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     De betreffende marktdeelnemer verstrekt bij de aankoop van het apparaat duidelijke en gedetailleerde instructies voor verwijdering en vervanging en stelt deze gedurende de verwachte levensduur van het product permanent in een gemakkelijk te begrijpen vorm op zijn website ter beschikking van de eindgebruikers, met inbegrip van consumenten.

Amendement 166

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 ter.     Er wordt geen software gebruikt om de vervanging van draagbare batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen of belangrijke onderdelen daarvan door een andere compatibele batterij of belangrijk onderdeel te beïnvloeden.

Amendement 167

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 2 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de continuïteit van de stroomvoorziening noodzakelijk is en een permanente verbinding tussen het apparaat en de draagbare batterij vereist is om redenen van veiligheid , prestaties, medische of gegevensintegriteit; of

a)

de continuïteit van de stroomvoorziening noodzakelijk is en een permanente verbinding tussen het apparaat en de draagbare batterij vereist is om redenen van veiligheid en door de fabrikant kan worden aangetoond dat er geen alternatief verkrijgbaar is op de markt;

Amendement 168

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 2 — punt a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

de continuïteit van de stroomvoorziening noodzakelijk is en een permanente verbinding tussen het apparaat en de draagbare batterij vereist is om medische redenen of redenen van gegevensintegriteit en door de fabrikant kan worden aangetoond dat er geen alternatief verkrijgbaar is op de markt;

Amendement 169

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 2 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

de batterij uitsluitend kan werken wanneer de batterij in de constructie van het apparaat is geïntegreerd.

b)

de batterij uitsluitend kan werken wanneer de batterij in de constructie van het apparaat is geïntegreerd en door de fabrikant kan worden aangetoond dat er geen alternatief verkrijgbaar is op de markt .

Amendement 170

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 2 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De betrokken marktdeelnemer stelt de eindgebruikers bij de aankoop van het apparaat op duidelijke en begrijpelijke wijze, onder meer via het etiket, in kennis van alle gevallen waarin de in de eerste alinea bedoelde afwijking van toepassing is. In de verstrekte informatie wordt de verwachte levensduur van de batterij vermeld.

Amendement 171

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De Commissie stelt richtsnoeren vast om een geharmoniseerde toepassing van de in lid 2 genoemde afwijkingen te vergemakkelijken.

3.   De Commissie stelt uiterlijk twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening richtsnoeren vast om een geharmoniseerde toepassing van de in lid 2 genoemde afwijkingen te vergemakkelijken.

Amendement 172

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 11 bis

 

Verwijderbaarheid en vervangbaarheid van autobatterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en industriële batterijen

 

1.     Autobatterijen, industriële batterijen, en batterijen voor elektrische voertuigen zijn, indien de batterij een kortere levensduur heeft dan het apparaat of het voertuig waarin zij wordt gebruikt, gemakkelijk te verwijderen en te vervangen door gekwalificeerde onafhankelijke marktdeelnemers, die de batterij veilig en zonder voorafgaande demontage van het batterijpak kunnen ontladen.

 

2.     Industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen worden — ook wat de verbindings-, bevestigings- en afdichtingselementen betreft — zodanig ontworpen dat de behuizing, de afzonderlijke batterijcellen of andere belangrijke onderdelen kunnen worden verwijderd, vervangen en gedemonteerd zonder de batterij te beschadigen.

 

3.     Er wordt geen software gebruikt om de vervanging van industriële batterijen of batterijen voor elektrische voertuigen of belangrijke onderdelen daarvan door een andere compatibele batterij of belangrijk onderdeel te beïnvloeden.

 

4.     De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot vaststelling van gedetailleerde voorschriften ter aanvulling van de in dit artikel vastgestelde voorschriften, door de criteria vast te stellen voor de verwijderbaarheid, vervangbaarheid en demontage van autobatterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en industriële batterijen, waarbij rekening wordt gehouden met de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

Amendement 173

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 11 ter

Veiligheid van gerepareerde autobatterijen, industriële batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en batterijen voor elektrische voertuigen

1.     De veiligheid van gerepareerde autobatterijen, industriële batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en batterijen voor elektrische voertuigen wordt beoordeeld op basis van aan de batterijen aangepaste niet-destructieve tests.

2.     De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om passende testmethoden vast te stellen teneinde de veiligheid van gerepareerde batterijen te waarborgen.

Amendement 174

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 11 quater

Universele opladers

Uiterlijk op 1 januari 2024 beoordeelt de Commissie hoe het best geharmoniseerde normen voor een universele oplader kunnen worden ingevoerd, die uiterlijk op 1 januari 2026 van toepassing zijn, voor herlaadbare batterijen voor elektrische voertuigen en lichte vervoermiddelen en herlaadbare batterijen die zijn ingebouwd in bepaalde categorieën elektrische en elektronische apparatuur die onder Richtlijn 2012/19/EU vallen.

Bij de uitvoering van de in de eerste alinea bedoelde beoordeling houdt de Commissie rekening met de omvang van de markt, de vermindering van de hoeveelheid afval, de beschikbaarheid en de vermindering van de kosten voor consumenten en andere eindgebruikers.

Daartoe dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in en beraadt zij zich over het treffen van passende maatregelen, met inbegrip van de vaststelling van wetgevingsvoorstellen.

De beoordeling door de Commissie doet geen afbreuk aan de vaststelling van wetgeving waarin wordt voorzien in de invoering van dergelijke universele opladers op een eerder tijdstip.

Amendement 175

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Veiligheid van stationaire batterijsystemen voor energieopslag

Veiligheid van batterijen in een systeem voor stationaire energieopslag

Amendement 176

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    Batterijsystemen voor stationaire energieopslag gaan vergezeld van technische documentatie waaruit blijkt dat zij veilig zijn tijdens hun normale werking en gebruik, met inbegrip van bewijsmateriaal dat zij met succes zijn getest voor de in bijlage V vastgestelde veiligheidsparameters, waarvoor de modernste testmethoden moeten worden gebruikt.

1.    Batterijen in een systeem voor stationaire energieopslag gaan vergezeld van technische documentatie waaruit blijkt dat zij veilig zijn tijdens hun normale werking en gebruik, met inbegrip van bewijsmateriaal dat zij met succes zijn getest voor de in bijlage V vastgestelde veiligheidsparameters, waarvoor de modernste testmethoden worden gebruikt.

Amendement 177

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Met ingang van 1 januari 2027 worden batterijen voorzien van een etiket met de in bijlage VI, deel A, bedoelde informatie.

1.   Met ingang van … [24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] worden batterijen voorzien van een etiket met de in bijlage VI, deel A, bedoelde informatie , alsook de specifieke informatie die vereist is uit hoofde van Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad .

Amendement 178

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Met ingang van 1 januari 2027 worden draagbare batterijen en autobatterijen voorzien van een etiket met informatie over hun capaciteit, en worden draagbare batterijen voorzien van een etiket met informatie over de minimale gemiddelde levensduur bij gebruik in specifieke toepassingen.

2.   Met ingang van 1 januari 2027 worden draagbare batterijen , batterijen voor lichte vervoermiddelen en autobatterijen voorzien van een etiket met informatie over hun nominale energiecapaciteit en van een etiket met informatie over de minimale gemiddelde levensduur bij gebruik in specifieke toepassingen en de verwachte levensduur in aantal cycli en kalenderjaren .

Amendement 179

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Met ingang van 1 januari 2023 worden niet-oplaadbare draagbare batterijen voor algemeen gebruik voorzien van een etiket met de aanduiding “niet-oplaadbaar”.

Amendement 180

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 3 — alinea 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Indien de afmetingen van de batterij dusdanig zijn dat het symbool kleiner zou zijn dan 0,5  × 0,5  cm, behoeft de batterij niet te worden gemarkeerd, maar wordt een symbool van ten minste 1 × 1 cm op de verpakking afgedrukt.

Indien de afmetingen van de batterij dusdanig zijn dat het symbool kleiner zou zijn dan 0,47  × 0,47  cm, behoeft de batterij niet te worden gemarkeerd, maar wordt een symbool van ten minste 1 × 1 cm op de verpakking afgedrukt.

Amendement 181

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Met ingang van 1 juli 2023 worden batterijen voorzien van een etiket met symbool dat een geharmoniseerde kleurcode aangeeft op basis van de soort batterij en de chemische samenstelling ervan.

Amendement 182

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 5 — punt -a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

-a bis)

vanaf 1 januari 2025, tot de in bijlage VI, deel A bis, bedoelde informatie;

Amendement 183

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 5 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

vanaf 1 januari 2027, tot de in lid 2 bedoelde informatie voor draagbare en autobatterijen;

b)

vanaf 1 januari 2027, tot de in lid 2 bedoelde informatie voor draagbare batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en autobatterijen;

Amendement 184

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 5 — punt b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

vanaf 1 januari 2023, tot de in lid 2 bis bedoelde informatie voor draagbare batterijen voor algemeen gebruik;

Amendement 185

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 5 — punt e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

e)

vanaf [twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening], tot het in artikel 39, lid 6, bedoelde verslag voor oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen ;

e)

vanaf [twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening], tot het in artikel 39, lid 6, bedoelde verslag voor alle batterijen;

Amendement 186

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 5 — punt f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

f)

vanaf 1  juli 2024, tot de in artikel 7, lid 1, bedoelde koolstofvoetafdrukverklaring voor batterijen voor elektrische voertuigen en oplaadbare industriële batterijen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh ;

f)

vanaf juli 2024, tot de in artikel 7, lid 1, bedoelde koolstofvoetafdrukverklaring voor batterijen voor elektrische voertuigen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en industriële batterijen ;

Amendement 187

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 5 — punt g

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

g)

vanaf 1 januari 2026 , tot de in artikel 7, lid 2, bedoelde koolstofvoetafdrukprestatieklasse voor batterijen voor elektrische voertuigen en voor oplaadbare industriële batterijen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh ;

g)

vanaf 1 juli 2025 , tot de in artikel 7, lid 2, bedoelde koolstofvoetafdrukprestatieklasse voor batterijen voor elektrische voertuigen , batterijen voor lichte vervoermiddelen en voor industriële batterijen met interne opslag;

Amendement 188

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 5 — punt h

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

h)

vanaf 1  januari 2027 , tot de hoeveelheid kobalt, lood, lithium of nikkel die uit de afvalstoffen die aanwezig zijn in de actieve materialen is teruggewonnen, in overeenstemming met artikel 8, voor oplaadbare industriële batterijen, autobatterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh ;

h)

vanaf 1 juli 2025 , tot de hoeveelheid kobalt, lood, lithium of nikkel die uit de afvalstoffen die aanwezig zijn in de actieve materialen is teruggewonnen, in overeenstemming met artikel 8, voor draagbare batterijen, met uitzondering van draagbare batterijen voor algemeen gebruik, batterijen voor lichte vervoermiddelen, industriële batterijen, autobatterijen en batterijen voor elektrische voertuigen ;

Amendement 189

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 5 — punt j bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

j bis)

vanaf 1 januari 2026, tot de informatie uit het in artikel 65 bedoelde batterijpaspoort, voor batterijen voor lichte vervoermiddelen, batterijen voor elektrische voertuigen en industriële batterijen.

Amendement 190

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   De in de leden 1 tot en met 5 bedoelde etiketten en QR-codes worden zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op de batterij gedrukt of hierin gegraveerd. Wanneer dit vanwege de aard en de afmetingen van de batterij niet mogelijk of niet gegrond is, worden de etiketten aangebracht op de verpakking en op de documenten die de batterij vergezellen.

6.   De in de leden 1 tot en met 5 bedoelde etiketten en QR-codes worden zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op de batterij gedrukt of hierin gegraveerd. Wanneer dit vanwege de aard en de afmetingen van de batterij niet mogelijk of niet gegrond is, worden de etiketten aangebracht op de verpakking en op de documenten die de batterij vergezellen. In het geval van herproductie of herbestemming worden de etiketten vervangen door een nieuw etiket waarop de nieuwe productstatus van de batterij is aangegeven.

 

Wanneer batterijen in apparaten zijn ingebouwd, worden de in de leden 1, 2, 3 en 5 bedoelde etiketten en QR-codes zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op de apparaten gedrukt of hierin gegraveerd.

 

De QR-code biedt ook toegang tot het openbaar toegankelijke deel van het batterijpaspoort dat overeenkomstig artikel 65 is vastgesteld.

Amendement 191

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 bis.     De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang te voorzien in alternatieve soorten slimme etiketten in plaats van of in aanvulling op de QR-code.

Amendement 192

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.   De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2025 uitvoeringshandelingen vast met het oog op de vaststelling van geharmoniseerde specificaties voor de in de leden 1 en 2 bedoelde etiketteringsvoorschriften. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 74, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

7.   De Commissie stelt uiterlijk op 1 juli 2025 uitvoeringshandelingen vast met het oog op de vaststelling van geharmoniseerde specificaties voor de in de leden 1 en 2 bedoelde etiketteringsvoorschriften . Voor draagbare batterijen voor algemeen gebruik wordt op het etiket een gemakkelijk herkenbare classificatie van de prestaties en duurzaamheid ervan vermeld . Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 74, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Amendement 193

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

7 bis.     De Commissie stelt uiterlijk op 1 januari 2023 uitvoeringshandelingen vast met het oog op de vaststelling van geharmoniseerde specificaties voor de in lid 3 bedoelde etiketteringsvoorschriften inzake de geharmoniseerde kleurcode. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 74, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Amendement 194

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    Oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh worden uitgerust met een batterijmanagementsysteem dat gegevens bevat over de parameters voor het bepalen van de conditie en de verwachte levensduur van de batterijen, zoals vastgesteld in bijlage VII.

1.    Batterijen in een systemen voor stationaire energieopslag, batterijen voor elektrische voertuigen en batterijen voor lichte vervoermiddelen die zijn uitgerust met een batterijmanagementsysteem bevatten realtimegegevens in het batterijmanagementsysteem over de parameters voor het bepalen van de conditie , veiligheid en de verwachte levensduur van de batterijen, zoals vastgesteld in bijlage VII.

Amendement 195

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    Toegang tot de gegevens in het in lid 1 bedoelde batterijmanagementsysteem wordt te allen tijde op niet-discriminerende wijze verleend aan de rechtspersoon of natuurlijke persoon die de batterij rechtmatig heeft aangekocht of aan derden die namens hen optreden, met het oog op:

2.    “Alleen lezen”-toegang tot de gegevens in het in lid 1 bedoelde batterijmanagementsysteem en in draagbare batterijen die zijn uitgerust met een batterijmanagementsysteem wordt te allen tijde op niet-discriminerende wijze verleend aan de rechtspersoon of natuurlijke persoon die de batterij rechtmatig heeft aangekocht of aan derden die namens hen optreden, met het oog op:

Amendement 196

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 2 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

het vergemakkelijken van het hergebruik, de herbestemming of de herproductie van de batterij;

b)

het vergemakkelijken van de voorbereiding voor hergebruik, het hergebruik , de voorbereiding voor herbestemming , de herbestemming of de herproductie van de batterij;

Amendement 197

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Voor batterijen voor elektrische voertuigen en batterijen voor lichte vervoermiddelen die zijn uitgerust met een batterijmanagementsysteem verstrekken de fabrikanten realtimegegevens in het voertuig in verband met de conditie, het laadniveau, het instelpunt voor het vermogen en de capaciteit van de batterij.

Amendement 198

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 ter.     Uiterlijk op 1 januari 2024 is het batterijmanagementsysteem van batterijen voor elektrische voertuigen zodanig ontworpen dat het kan communiceren met slimme oplaadsystemen, onder meer via vehicle-to-grid-, vehicle-to-load-, vehicle-to-vehicle-, vehicle-to-power bank- en vehicle-to-building-oplaadfuncties.

Amendement 199

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 3 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in bijlage VII vastgestelde parameters voor het bepalen van de conditie en de verwachte levensduur van batterijen in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang te wijzigen en te zorgen voor synergiën met parameters die kunnen voortvloeien uit de werkzaamheden van de informele VN/ECE-werkgroep voor elektrische voertuigen en het milieu.

Amendement 200

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Met het oog op de naleving en de controle op de naleving van de eisen die zijn vastgesteld in de artikelen 9, 10, 12 en 13 en artikel 59, lid 5, punt a), van deze verordening worden metingen en berekeningen verricht volgens een betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare methode die gebruikmaakt van algemeen erkende geavanceerde methoden en waarvan de resultaten worden geacht weinig onzeker te zijn, met inbegrip van methoden die zijn opgenomen in normen waarvan de referentienummers voor dat doel in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt.

1.   Met het oog op de naleving en de controle op de naleving van de eisen die zijn vastgesteld in de artikelen 9, 10, 11 bis, 12 en 13 en artikel 59, lid 5, punt a), van deze verordening worden metingen en berekeningen verricht volgens een betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare methode die gebruikmaakt van algemeen erkende geavanceerde methoden en waarvan de resultaten worden geacht weinig onzeker te zijn, met inbegrip van methoden die zijn opgenomen in normen waarvan de referentienummers voor dat doel in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt.

Amendement 201

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Batterijen die worden getest in overeenstemming met geharmoniseerde normen of onderdelen daarvan waarvan de referentienummers in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden geacht in overeenstemming te zijn met de eisen in de artikelen 9, 10, 13 en 59, lid 5, punt a), voor zover deze eisen onder deze geharmoniseerde normen vallen.

2.   Batterijen die worden getest in overeenstemming met geharmoniseerde normen of onderdelen daarvan waarvan de referentienummers in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden geacht in overeenstemming te zijn met de eisen in de artikelen 9, 10, 13 en 59, lid 5, punt a), voor zover deze eisen onder deze geharmoniseerde normen of onderdelen daarvan vallen.

Amendement 202

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 1 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met het oog op de vaststelling van gemeenschappelijke specificaties voor de in de artikelen 9, 10, 12 en 13, artikel 59, lid 5, punt a), of de in artikel 15, lid 2, bedoelde tests, in de volgende gevallen:

1.   De Commissie kan in uitzonderlijke gevallen, na raadpleging van de relevante Europese normalisatieorganisaties en Europese organisaties van belanghebbenden die financiering ontvangen van de Unie in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1025/2012, uitvoeringshandelingen vaststellen met het oog op de vaststelling van gemeenschappelijke specificaties voor de in de artikelen 9, 10 , 11 bis , 12 en 13, artikel 59, lid 5, punt a), of de in artikel 15, lid 2, bedoelde tests, in de volgende gevallen:

Amendement 203

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 1 — alinea 1 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

de Commissie merkt op dat de goedkeuring van de gevraagde geharmoniseerde normen te lang op zich laat wachten, of is van mening dat de betreffende geharmoniseerde normen ontoereikend zijn ; of

b)

de Commissie merkt op dat de goedkeuring van de gevraagde geharmoniseerde normen te lang op zich laat wachten, namelijk door overschrijding van de in het normalisatieverzoek vastgestelde termijnen voor de normalisatieorganisatie, of is redelijkerwijs van mening dat de betreffende geharmoniseerde normen niet voldoen aan de in het normalisatieverzoek beschreven criteria ; of

Amendement 204

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     De Commissie ondersteunt actief de bedrijfstak van de Unie en versterkt haar aanwezigheid in internationale normalisatieorganisaties door een zo groot mogelijke samenhang te creëren tussen internationale en Europese normen en door het algemene gebruik van Europese normen buiten de EU te bevorderen.

Amendement 205

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Voordat een batterij in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt genomen, zorgt de fabrikant of zijn gemachtigde ervoor dat een conformiteitsbeoordeling van het product ten aanzien van de eisen in de hoofdstukken II en III van deze verordening wordt uitgevoerd.

1.   Voordat een batterij in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt genomen, zorgt de fabrikant of zijn gemachtigde ervoor dat een conformiteitsbeoordeling van het product ten aanzien van de eisen in de hoofdstukken II en III en artikel 39 van deze verordening wordt uitgevoerd.

Amendement 206

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De conformiteitsbeoordeling van de batterijen ten aanzien van de eisen in de artikelen 6, 9, 10, 11 , 12 , 13 en 14 wordt uitgevoerd volgens de in bijlage VIII, deel A, beschreven procedure.

2.   De conformiteitsbeoordeling van de batterijen ten aanzien van de eisen in de artikelen 6, 9, 11, 13 en 14 wordt uitgevoerd volgens de in bijlage VIII, deel A, beschreven procedure.

Amendement 207

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De conformiteitsbeoordeling van de batterijen ten aanzien van de eisen in de artikelen 7, 8 en 39 wordt uitgevoerd volgens de in bijlage VIII, deel B, beschreven procedures.

3.   De conformiteitsbeoordeling van de batterijen ten aanzien van de eisen in de artikelen 7, 8 , 10, 12 en 39 wordt uitgevoerd volgens de in bijlage VIII, deel B, beschreven procedures.

Amendement 208

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De dossiers en de correspondentie betreffende de conformiteitsbeoordeling van de batterijen worden opgesteld in een officiële taal van de lidstaat waar de aangemelde instantie die de in de leden 1 en 2 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures uitvoert, gevestigd is, of in een taal die door die instantie wordt aanvaard.

5.   De dossiers en de correspondentie betreffende de conformiteitsbeoordeling van de batterijen worden opgesteld in de officiële taal of talen van de lidstaat waar de aangemelde instantie die de in de leden 1 en 2 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures uitvoert, gevestigd is, of in een taal die door die instantie wordt aanvaard.

Amendement 209

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     Dit artikel is van toepassing 12 maanden na de datum van publicatie door de Commissie van de in artikel 30, lid 2, bedoelde lijst van aangemelde instanties.

Amendement 210

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   In de EU-conformiteitsverklaring wordt vermeld dat is aangetoond dat aan de eisen die zijn vermeld in de hoofdstukken II en III is voldaan.

1.   In de EU-conformiteitsverklaring wordt vermeld dat is aangetoond dat aan de eisen die zijn vermeld in de hoofdstukken II en III en artikel 39 is voldaan.

Amendement 211

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De EU-conformiteitsverklaring heeft de in bijlage IX beschreven modelstructuur, bevat de in de betreffende modules van bijlage VIII vermelde elementen en wordt voortdurend bijgewerkt. Ze wordt vertaald in de taal of talen die vereist zijn door de lidstaat waar de batterij in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt genomen.

2.   De EU-conformiteitsverklaring kan elektronisch worden ingevuld en heeft de in bijlage IX beschreven modelstructuur, bevat de in de betreffende modules van bijlage VIII vermelde elementen en wordt voortdurend bijgewerkt. Ze wordt vertaald in de taal of talen die vereist zijn door de lidstaat waar de batterij in de handel wordt gebracht , op de markt wordt aangeboden of in gebruik wordt genomen.

Amendement 212

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten melden de conformiteitsbeoordelingsinstanties die bevoegd zijn om uit hoofde van deze verordening conformiteitsbeoordelingen te verrichten aan bij de Commissie en de andere lidstaten.

De lidstaten melden de conformiteitsbeoordelingsinstanties die bevoegd zijn om uit hoofde van deze verordening conformiteitsbeoordelingen voor derden te verrichten aan bij de Commissie en de andere lidstaten.

Amendement 213

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Een aanmeldende autoriteit beschikt over een voldoende aantal bekwame personeelsleden om haar taken naar behoren uit te voeren.

5.   Een aanmeldende autoriteit beschikt over een voldoende aantal bekwame personeelsleden en voldoende financiële middelen om haar taken naar behoren uit te voeren.

Amendement 214

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is een derde partij die onafhankelijk is van enige zakelijke banden en van het batterijmodel dat zij beoordeelt, in het bijzonder van batterijfabrikanten, de handelspartners van batterijfabrikanten, investeerders met aandelen in de productiefaciliteiten van de batterijfabrikant, en van andere aangemelde instanties en de brancheorganisaties en moeder- of dochterondernemingen van de aangemelde instanties.

3.   Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is een derde partij die onafhankelijk is van enige zakelijke banden en van de batterijen die zij beoordeelt, in het bijzonder van batterijfabrikanten, de handelspartners van batterijfabrikanten, investeerders met aandelen in de productiefaciliteiten van de batterijfabrikant, en van andere aangemelde instanties en de brancheorganisaties en moeder- of dochterondernemingen van de aangemelde instanties.

Amendement 215

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 6 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is in staat alle in bijlage VIII vermelde conformiteitsbeoordelingsactiviteiten te verrichten waarvoor zij is aangemeld, ongeacht of deze taken door de conformiteitsbeoordelingsinstantie zelf of namens haar en onder haar verantwoordelijkheid worden verricht.

Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is in staat alle in bijlage VIII vermelde conformiteitsbeoordelingstaken te verrichten waarvoor zij is aangemeld, ongeacht of deze taken door de conformiteitsbeoordelingsinstantie zelf of namens haar en onder haar verantwoordelijkheid worden verricht.

Amendement 216

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 6 — alinea 2 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

intern personeel met de nodige technische kennis en voldoende relevante ervaring om de conformiteitsbeoordelingstaken te verrichten;

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie)

Amendement 217

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 6 — alinea 2 — punt c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

een passend beleid en geschikte procedures om een onderscheid te maken tussen activiteiten die zij als aangemelde instantie verricht en andere activiteiten ;

c)

een passend beleid en geschikte procedures om een onderscheid te maken tussen activiteiten die zij als aangemelde instantie verricht en andere taken ;

Amendement 218

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 6 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Een conformiteitsbeoordelingsinstantie heeft te allen tijde, voor elke conformiteitsbeoordelingsprocedure en voor elk batterijmodel waarvoor zij is aangemeld, toegang tot alle vereiste testapparatuur en -faciliteiten.

Een conformiteitsbeoordelingsinstantie heeft te allen tijde, voor elke conformiteitsbeoordelingsprocedure en voor elk batterijmodel waarvoor zij is aangemeld, toegang tot alle vereiste informatie, testapparatuur en -faciliteiten.

Amendement 219

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 7 — punt c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

voldoende kennis over en inzicht in de in de hoofdstukken II en III beschreven eisen, de in artikel 15 bedoelde toepasselijke geharmoniseerde normen en de in artikel 16 bedoelde gemeenschappelijke specificaties, en de toepasselijke bepalingen van de harmonisatiewetgeving van de Unie en de nationale wetgeving;

c)

voldoende kennis over en inzicht in de in de hoofdstukken II en III en in artikel 39 beschreven eisen, de in artikel 15 bedoelde toepasselijke geharmoniseerde normen en de in artikel 16 bedoelde gemeenschappelijke specificaties, en de toepasselijke bepalingen van de harmonisatiewetgeving van de Unie en de nationale wetgeving;

Amendement 220

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 8 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De onpartijdigheid van een conformiteitsbeoordelingsinstantie, haar hoogste leidinggevenden en het personeel dat de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verricht, moet zijn gewaarborgd.

De onpartijdigheid van een conformiteitsbeoordelingsinstantie, haar hoogste leidinggevenden en het personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken verricht, moet zijn gewaarborgd.

Amendement 221

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 8 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De beloning van de hoogste leidinggevenden en het personeel dat de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verricht, hangt niet af van het aantal uitgevoerde conformiteitsbeoordelingen of van de resultaten daarvan.

De beloning van de hoogste leidinggevenden en het personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken verricht, hangt niet af van het aantal uitgevoerde conformiteitsbeoordelingen of van de resultaten daarvan.

Amendement 222

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

10.   Het personeel van een conformiteitsbeoordelingsinstantie is gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle informatie waarvan het kennisneemt bij de verrichting van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten overeenkomstig bijlage VIII, behalve ten opzichte van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de werkzaamheden plaatsvinden. De eigendomsrechten worden beschermd.

10.   Het personeel van een conformiteitsbeoordelingsinstantie is gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle informatie waarvan het kennisneemt bij de verrichting van de conformiteitsbeoordelingstaken overeenkomstig bijlage VIII, behalve ten opzichte van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de werkzaamheden plaatsvinden. De eigendomsrechten worden beschermd.

Amendement 223

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

11.   Een conformiteitsbeoordelingsinstantie neemt deel aan, of zorgt ervoor dat haar personeel dat de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verricht op de hoogte is van de desbetreffende normalisatieactiviteiten en de activiteiten van de coördinatiegroep van aangemelde instanties die is opgericht uit hoofde van artikel 37, en hanteert de door die groep genomen administratieve beslissingen en geproduceerde documenten als algemene richtsnoeren.

11.   Een conformiteitsbeoordelingsinstantie neemt deel aan, of zorgt ervoor dat haar personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken verricht op de hoogte is van de desbetreffende normalisatieactiviteiten en de activiteiten van de coördinatiegroep van aangemelde instanties die is opgericht uit hoofde van artikel 37, en hanteert de door die groep genomen administratieve beslissingen en geproduceerde documenten als algemene richtsnoeren.

Amendement 224

Voorstel voor een verordening

Artikel 28 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Het verzoek om aanmelding gaat vergezeld van een beschrijving van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, van de in bijlage VIII beschreven conformiteitsbeoordelingsmodules en van het batterijmodel waarvoor de conformiteitsbeoordelingsinstantie verklaart bekwaam te zijn, evenals een accreditatiecertificaat, dat is afgegeven door een nationale accreditatie-instantie, waarin wordt verklaard dat de conformiteitsbeoordelingsinstantie voldoet aan de eisen in artikel 25.

2.   Het verzoek om aanmelding gaat vergezeld van een beschrijving van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, van de in bijlage VIII beschreven conformiteitsbeoordelingsmodule(s) en van het batterijmodel waarvoor de conformiteitsbeoordelingsinstantie verklaart bekwaam te zijn, evenals een accreditatiecertificaat, dat is afgegeven door een nationale accreditatie-instantie, waarin wordt verklaard dat de conformiteitsbeoordelingsinstantie voldoet aan de eisen in artikel 25.

Amendement 225

Voorstel voor een verordening

Artikel 32 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De Commissie onderzoekt alle gevallen waarin zij twijfelt of in kennis wordt gesteld van twijfels over de bekwaamheid van een aangemelde instantie of over de vraag of een aangemelde instantie nog aan de voor haar toepasselijke eisen voldoet en haar verantwoordelijkheden nakomt.

1.   De Commissie onderzoekt alle gevallen waarin zij twijfelt of in kennis wordt gesteld , met name door marktdeelnemers en andere relevante belanghebbenden, van twijfels over de bekwaamheid van een aangemelde instantie of over de vraag of een aangemelde instantie nog aan de voor haar toepasselijke eisen voldoet en haar verantwoordelijkheden nakomt.

Amendement 226

Voorstel voor een verordening

Artikel 32 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.    Alle gevoelige informatie die de Commissie in het kader van haar onderzoek ontvangt, wordt door haar vertrouwelijk behandeld.

3.    De Commissie kan het advies inwinnen van de in artikel 68 bis bedoelde Unietestfaciliteit en ziet erop toe dat alle gevoelige informatie die zij in het kader van haar onderzoek ontvangt, vertrouwelijk wordt behandeld.

Amendement 227

Voorstel voor een verordening

Artikel 33 — lid 2 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Een aangemelde instantie voert haar activiteiten op evenredige wijze uit, waarbij zij voorkomt de marktdeelnemers onnodig te belasten en naar behoren rekening houdt met de omvang van de onderneming, de sector waarin de onderneming actief is, haar structuur, de relatieve complexiteit van de te beoordelen batterij en het massa- of seriële karakter van het productieproces.

Een aangemelde instantie voert conformiteitsbeoordelingen op evenredige wijze uit, waarbij zij voorkomt de marktdeelnemers , en met name kleine en middelgrote ondernemingen, onnodig te belasten en waarbij zij naar behoren rekening houdt met de omvang van de onderneming, de sector waarin de onderneming actief is, haar structuur, de relatieve complexiteit van de te beoordelen batterij en het massa- of seriële karakter van het productieproces.

Amendement 228

Voorstel voor een verordening

Artikel 33 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Wanneer een aangemelde instantie vaststelt dat een fabrikant niet heeft voldaan aan de eisen van de hoofdstukken  II en III, aan de in artikel 15 genoemde geharmoniseerde normen, aan de in artikel 16 bedoelde gemeenschappelijke specificaties of aan andere technische specificaties, verlangt zij van die fabrikant dat deze passende corrigerende maatregelen neemt met het oog op een tweede, definitief certificeringsbesluit, tenzij de tekortkomingen niet kunnen worden verholpen, in welk geval zij geen certificaat verleent.

3.   Wanneer een aangemelde instantie vaststelt dat een fabrikant niet heeft voldaan aan de eisen van hoofdstuk  II of III of van artikel 39 , aan de in artikel 15 genoemde geharmoniseerde normen, aan de in artikel 16 bedoelde gemeenschappelijke specificaties of aan andere technische specificaties, verlangt zij van de fabrikant dat deze passende corrigerende maatregelen neemt met het oog op een tweede, definitief certificeringsbesluit, tenzij de tekortkomingen niet kunnen worden verholpen, in welk geval zij geen certificaat verleent.

Amendement 229

Voorstel voor een verordening

Artikel 35 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Een aangemelde instantie verstrekt andere aangemelde instanties die soortgelijke conformiteitsbeoordelingsactiviteiten voor dezelfde batterijen verrichten, relevante informatie over negatieve conformiteitsbeoordelingsresultaten, en op verzoek ook over positieve conformiteitsbeoordelingsresultaten.

2.   Een aangemelde instantie verstrekt andere uit hoofde van deze verordening aangemelde instanties die soortgelijke conformiteitsbeoordelingsactiviteiten voor dezelfde batterijen verrichten, relevante informatie over negatieve conformiteitsbeoordelingsresultaten, en op verzoek ook over positieve conformiteitsbeoordelingsresultaten.

Amendement 230

Voorstel voor een verordening

Artikel 36 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Uitwisseling van ervaringen

Uitwisseling van ervaringen en goede praktijken

Amendement 231

Voorstel voor een verordening

Artikel 36 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie voorziet in de organisatie van de uitwisseling van ervaringen tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het aanmeldingsbeleid.

De Commissie voorziet in de organisatie van de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het aanmeldingsbeleid.

Amendement 232

Voorstel voor een verordening

Artikel 37 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie zorgt voor passende coördinatie en samenwerking tussen aangemelde instanties in de vorm van een sectorale groep of groepen van aangemelde instanties.

De Commissie zorgt voor passende coördinatie en samenwerking tussen uit hoofde van deze verordening aangemelde instanties in de vorm van een sectorale groep of groepen van aangemelde instanties.

Amendement 233

Voorstel voor een verordening

Artikel 38 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    Wanneer fabrikanten een batterij in de handel brengen of in gebruik nemen, ook voor eigen gebruik, zorgen zij ervoor dat de batterij:

1.    Voor alle batterijen die de fabrikanten in de Unie in de handel brengen of in de Unie in gebruik nemen, ook voor eigen gebruik, zorgen zij ervoor dat de batterij:

Amendement 234

Voorstel voor een verordening

Artikel 38 — lid 4 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Indien echter een partij of zending van meerdere batterijen tegelijkertijd aan een enkele gebruiker wordt geleverd, mag deze vergezeld gaan van één enkel exemplaar van de EU-conformiteitsverklaring.

Indien echter een zending van meerdere batterijen tegelijkertijd aan een enkele gebruiker wordt geleverd, mag deze vergezeld gaan van één enkel exemplaar van de EU-conformiteitsverklaring.

Amendement 235

Voorstel voor een verordening

Artikel 38 — lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8.   Fabrikanten vermelden hun naam, geregistreerde handelsnaam of geregistreerd handelsmerk en hun postadres en website waarop contact met hen kan worden opgenomen op de verpakking van de batterij. Het postadres moet één enkele plaats aangeven waarop met de fabrikant contact kan worden gezocht. Die informatie moet worden opgesteld in een voor eindgebruikers en markttoezichtautoriteiten gemakkelijk te begrijpen taal en moet duidelijk, begrijpelijk en leesbaar zijn.

8.   Fabrikanten vermelden hun naam, geregistreerde handelsnaam of geregistreerd handelsmerk en het telefoonnummer, het postadres , het e-mailadres en de website waarop contact met hen kan worden opgenomen op de verpakking van de batterij. Het postadres moet één enkele plaats aangeven waarop met de fabrikant contact kan worden gezocht. Die informatie moet worden opgesteld in een voor eindgebruikers en markttoezichtautoriteiten gemakkelijk te begrijpen taal en moet duidelijk, begrijpelijk en leesbaar zijn.

Amendement 236

Voorstel voor een verordening

Artikel 38 — lid 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

11.   Fabrikanten die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebrachte of in gebruik genomen batterij niet conform de eisen in de hoofdstukken II en III is, nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om de batterij conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen. Bovendien brengen fabrikanten, indien de batterij een risico vertoont, de nationale autoriteit van de lidstaat waar zij de batterij op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

11.   Fabrikanten die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebrachte of in gebruik genomen batterij niet conform de eisen in de hoofdstukken II en III is, nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om de batterij conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen. Bovendien brengen fabrikanten, wanneer zij van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een batterij een risico vertoont, de nationale autoriteit van de lidstaat waar zij de batterij op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

 

(Horizontaal amendement: de wijziging in “wanneer zij van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een batterij een risico vertoont” geldt voor de hele tekst. Indien dit amendement wordt aangenomen, moet de wijziging in de hele tekst worden doorgevoerd.)

Amendement 237

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Verplichting voor marktdeelnemers die oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh in de handel brengen om een beleid inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen vast te stellen

Verplichting voor marktdeelnemers die batterijen in de handel brengen om passende zorgvuldigheid in de waardeketen te betrachten

Amendement 238

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Met ingang van [twaalf maanden na de inwerkingtreding van de verordening] voldoen marktdeelnemers die oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh in de handel brengen aan de verplichtingen ten aanzien van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel en houden zij documentatie bij waaruit blijkt dat zij zich aan hun respectieve verplichtingen houden, met inbegrip van de resultaten van de door aangemelde instanties verrichte externe verificatie.

1.   Met ingang van [twaalf maanden na de inwerkingtreding van de verordening] voldoen marktdeelnemers die batterijen in de handel brengen aan de verplichtingen ten aanzien van passende zorgvuldigheid in de waardeketen in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel en houden zij documentatie bij waaruit blijkt dat zij zich aan hun respectieve verplichtingen houden, met inbegrip van de resultaten van de door aangemelde instanties verrichte externe verificatie.

Amendement 239

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 2 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

stellen een bedrijfsbeleid voor de toeleveringsketen van grondstoffen zoals bedoeld in bijlage X, punt 1, vast en delen dat duidelijk mee aan leveranciers en het publiek;

a)

stellen een bedrijfsbeleid inzake passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen vast, onder meer met betrekking tot de grondstoffen zoals bedoeld in bijlage X, punt 1, en de daarmee samenhangende categorieën van sociale en milieurisico’s zoals bedoeld in bijlage X, punt 2, en delen dat duidelijk mee aan leveranciers en het publiek;

Amendement 240

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 2 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

nemen in hun beleid voor toeleveringsketens normen op overeenkomstig de normen in het modelbeleid voor toeleveringsketens in bijlage  II bij de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid ;

b)

nemen in hun beleid voor waardeketens normen op die in overeenstemming zijn met de internationaal erkende beginselen inzake passende zorgvuldigheid zoals bedoeld in bijlage X, punt 3 bis ;

Amendement 241

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 2 — punt c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

zorgen ervoor dat hun respectieve interne beheersystemen zo zijn gestructureerd dat passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen wordt ondersteund door het hogere management verantwoordelijk te maken voor het toezicht op het proces van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen , en houden gedurende ten minste vijf jaar gegevens bij van deze systemen;

c)

zorgen ervoor dat hun respectieve interne beheersystemen zo zijn gestructureerd dat passende zorgvuldigheid in de waardeketen wordt ondersteund door het hogere management verantwoordelijk te maken voor het toezicht op het proces van passende zorgvuldigheid in de waardeketen , en houden gedurende ten minste vijf jaar gegevens bij van deze systemen;

Amendement 242

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 2 — punt d — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

stellen een systeem van controles en transparantie van de toeleveringsketen in en hanteren dit systeem, inclusief een bewakingsketen of traceerbaarheidssysteem of de identificatie van upstreamactoren in de toeleveringsketen ;

d)

stellen een systeem van controles en transparantie van de waardeketen in en hanteren dit systeem, inclusief een bewakingsketen of traceerbaarheidssysteem , waarbij de upstreamactoren in de waardeketen worden geïdentificeerd ;

Amendement 243

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 2 — punt d — alinea 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

dat systeem wordt onderbouwd met documentatie met daarin de volgende informatie:

dat systeem wordt onderbouwd met documentatie met daarin ten minste de volgende informatie:

Amendement 244

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 2 — punt d — alinea 2 — iii bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

iii bis)

indien de grondstof afkomstig is uit een risicogebied, aanvullende informatie, overeenkomstig de specifieke aanbevelingen voor marktdeelnemers upstream als bepaald in de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid, waar relevant, zoals de mijn van oorsprong van de grondstof, de plaatsen waar de grondstoffen worden geconsolideerd, verhandeld en verwerkt, en betaalde belastingen, vergoedingen en royalty’s;

Amendement 245

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 2 — punt d — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De eisen onder de huidige letter d) kunnen worden uitgevoerd door deelname aan door de industrie gestuurde regelingen;

Onverminderd de individuele verantwoordelijkheid van marktdeelnemers voor hun zorgvuldigheidsprocessen, kunnen de eisen van het huidige punt d) worden uitgevoerd in samenwerking met andere actoren, onder meer door deelname aan door de industrie gestuurde regelingen die in het kader van deze verordening worden erkend.

Amendement 246

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 2 — punt e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

e)

nemen hun beleid voor toeleveringsketens op in contracten en overeenkomsten met leveranciers, met inbegrip van hun maatregelen op het gebied van risicobeheer;

e)

nemen hun beleid voor waardeketens op in contracten en overeenkomsten met leveranciers, met inbegrip van hun maatregelen op het gebied van risicobeheer;

Amendement 247

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 2 — punt f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

f)

stellen een klachtenmechanisme in als een systeem voor bewustmaking van risico’s door tijdige waarschuwingen of voorzien in een dergelijk mechanisme door samenwerkingsovereenkomsten met andere marktdeelnemers of organisaties, of door het gemakkelijker te maken een beroep te doen op een externe deskundige of organisatie, zoals een ombudsman.

f)

stellen een klachtenmechanisme in als een systeem voor bewustmaking van risico’s door tijdige waarschuwingen en als een mechanisme voor corrigerende maatregelen in overeenstemming met de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, of voorzien in dergelijke mechanismen door samenwerkingsovereenkomsten met andere marktdeelnemers of organisaties, of door het gemakkelijker te maken een beroep te doen op een externe deskundige of organisatie, zoals een ombudsman. In het kader van dergelijke mechanismen wordt rekening gehouden met de criteria voor klachtenmechanismen zoals uiteengezet in de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten.

Amendement 248

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 3 — alinea 1 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

identificeren en beoordelen de nadelige gevolgen in verband met de in bijlage X, punt 2, opgesomde risicocategorieën in hun toeleveringsketen door de op basis van de overeenkomstig lid 2 verstrekte informatie te toetsen aan de normen van hun beleid voor de toeleveringsketen ;

a)

identificeren en beoordelen het risico op nadelige gevolgen in verband met risicocategorieën, met inbegrip van die welke zijn opgesomd in bijlage X, punt 2, in hun waardeketen door de op basis van de overeenkomstig lid 2 verstrekte informatie en alle andere relevante informatie die hetzij openbaar is hetzij door belanghebbenden wordt verstrekt, te toetsen aan de normen van hun beleid voor de waardeketen ;

Amendement 249

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 3 — alinea 1 — punt b — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

leggen een strategie ten uitvoer om in te spelen op de vastgestelde risico’s zodat nadelige gevolgen worden voorkomen of beperkt door:

b)

leggen een strategie ten uitvoer om in te spelen op de vastgestelde risico’s zodat nadelige gevolgen worden voorkomen , beperkt en aangepakt door:

Amendement 250

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 3 — alinea 1 — punt b — i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i)

het rapporteren van de bevindingen van de risicobeoordeling inzake de toeleveringsketen aan het daartoe aangewezen hogere management,

i)

het rapporteren van de bevindingen van de risicobeoordeling inzake de waardeketen aan het daartoe aangewezen hogere management,

Amendement 251

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 3 — alinea 1 — punt b — ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii)

het vaststellen van maatregelen op het gebied van risicobeheer overeenkomstig bijlage II bij de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid, waarbij rekening wordt gehouden met hun vermogen om invloed uit te oefenen op en indien nodig actie te ondernemen om druk uit te oefenen op leveranciers die het vastgestelde risico het doeltreffendst kunnen voorkomen of beperken,

ii)

het vaststellen van maatregelen op het gebied van risicobeheer overeenkomstig de internationaal erkende beginselen inzake passende zorgvuldigheid zoals bedoeld in bijlage X, punt 3 bis , waarbij rekening wordt gehouden met hun vermogen om invloed uit te oefenen op en indien nodig actie te ondernemen om druk uit te oefenen op zakelijke relaties die het vastgestelde risico het doeltreffendst kunnen voorkomen of beperken,

Amendement 252

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 3 — alinea 1 — punt b — iii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iii)

het uitvoeren van het risicobeheersplan; het controleren en volgen van de resultaten van risicobeperkende inspanningen; het rapporteren aan het daartoe aangewezen hogere management; en het overwegen na mislukte pogingen tot risicobeperking de banden met een leverancier op te schorten of te verbreken, op basis van relevante contractuele afspraken in overeenstemming met de tweede alinea van lid 2 hierboven ,

iii)

het uitvoeren van het risicobeheersplan, het controleren en volgen van de resultaten van risicobeperkende inspanningen, het rapporteren aan het daartoe aangewezen hogere management, en het overwegen na mislukte pogingen tot risicobeperking de banden met een zakelijke relatie op te schorten of te verbreken, op basis van relevante contractuele afspraken in overeenstemming met de tweede alinea van lid 2,

Amendement 253

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 3 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Wanneer de in lid 1 bedoelde marktdeelnemer risicobeperkende maatregelen neemt terwijl hij de handel voortzet of tijdelijk opschort, overlegt hij met leveranciers en met de betrokken belanghebbenden, waaronder lokale en centrale overheidsinstanties, internationale of maatschappelijke organisaties en betrokken derden , en zoekt hij overeenstemming over een strategie voor meetbare risicobeperking in het risicobeheersplan.

Wanneer de in lid 1 bedoelde marktdeelnemer risicobeperkende maatregelen neemt terwijl hij de handel voortzet of tijdelijk opschort, overlegt hij met zakelijke relaties en met de betrokken belanghebbenden, waaronder lokale en centrale overheidsinstanties, internationale of maatschappelijke organisaties en betrokken gemeenschappen , en zoekt hij overeenstemming over een strategie voor meetbare risicobeperking in het risicobeheersplan.

Amendement 254

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 3 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De in lid 1 bedoelde marktdeelnemer stelt de waarschijnlijkheid van nadelige gevolgen in de in bijlage X, punt 2, opgesomde risicocategorieën in zijn toeleveringsketen vast en beoordeelt die op basis van beschikbare verslagen van door een aangemelde instantie uitgevoerde externe verificaties met betrekking tot de leveranciers in die keten, en door waar passend de praktijken van passende zorgvuldigheid van die leveranciers te beoordelen. Die verificatieverslagen worden opgesteld overeenkomstig lid 4, eerste alinea. Bij ontstentenis van dergelijke verslagen van externe verificaties met betrekking tot leveranciers, identificeert en beoordeelt de in lid 1 bedoelde marktdeelnemer de risico’s in zijn toeleveringsketen als onderdeel van zijn eigen systemen voor risicobeheer. In dergelijke gevallen verrichten de in lid 1 bedoelde marktdeelnemers externe verificaties van de passende zorgvuldigheid in hun eigen toeleveringsketens via een aangemelde instantie, overeenkomstig lid 4, eerste alinea.

De in lid 1 bedoelde marktdeelnemer stelt de waarschijnlijkheid van nadelige gevolgen in de in bijlage X, punt 2, opgesomde risicocategorieën in zijn waardeketen vast en beoordeelt die . De in lid 1 bedoelde marktdeelnemer stelt de risico’s in zijn waardeketen vast en beoordeelt die in het kader van zijn eigen systemen voor risicobeheer. In dergelijke gevallen verrichten de in lid 1 bedoelde marktdeelnemers externe verificaties van de passende zorgvuldigheid in hun eigen ketens via een aangemelde instantie, overeenkomstig lid 4, eerste alinea. De marktdeelnemer kan ook gebruikmaken van beschikbare verslagen van door een aangemelde instantie uitgevoerde externe verificaties met betrekking tot de zakelijke relaties in die keten, en, waar passend, van beoordeling van zijn eigen praktijken van passende zorgvuldigheid . Die verificatieverslagen worden opgesteld overeenkomstig lid 4, eerste alinea.

Amendement 255

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     De lidstaten zorgen ervoor dat zij beschikken over een aansprakelijkheidsregeling op grond waarvan marktdeelnemers overeenkomstig het nationale recht aansprakelijk kunnen worden gesteld en voorzien in herstel van alle schade die voortvloeit uit potentiële of daadwerkelijke negatieve effecten op de mensenrechten, het milieu of goed bestuur die zij of ondernemingen die zij controleren hebben veroorzaakt of waartoe zij hebben bijgedragen, door hun doen of laten.

Amendement 256

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 4 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De in lid 1 bedoelde marktdeelnemer laat het beleid van passende zorgvuldigheid in zijn toeleveringsketen verifiëren door een aangemelde instantie (“externe verificatie”).

4.   De in lid 1 bedoelde marktdeelnemer laat het beleid en de praktijken van passende zorgvuldigheid in zijn waardeketen verifiëren door een aangemelde instantie (“externe verificatie”).

Amendement 257

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 4 — alinea 2 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

heeft betrekking op alle activiteiten, processen en systemen die marktdeelnemers gebruiken bij het betrachten van passende zorgvuldigheid in hun toeleveringsketen overeenkomstig de leden 2, 3 en 5;

a)

heeft betrekking op alle activiteiten, processen en systemen die marktdeelnemers gebruiken bij het betrachten van passende zorgvuldigheid in hun waardeketen overeenkomstig de leden 2, 3 en 5;

Amendement 258

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 4 — alinea 2 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

heeft tot doel vast te stellen dat de praktijken van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen van de marktdeelnemers die batterijen in de handel brengen overeenstemmen met de leden 2, 3 en 5;

b)

heeft tot doel vast te stellen dat de praktijken van passende zorgvuldigheid in de waardeketen van de marktdeelnemers die batterijen in de handel brengen overeenstemmen met de leden 2, 3 en 5 , en, in voorkomend geval, controles bij ondernemingen uit te voeren en informatie van belanghebbenden te verkrijgen ;

Amendement 259

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 4 — alinea 2 — punt c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

formuleert aanbevelingen aan de marktdeelnemers die batterijen in de handel brengen over de wijze waarop zij hun praktijken van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen kunnen verbeteren;

c)

formuleert aanbevelingen aan de marktdeelnemers die batterijen in de handel brengen over de wijze waarop zij hun praktijken van passende zorgvuldigheid in de waardeketen kunnen verbeteren;

Amendement 260

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De marktdeelnemer zoals bedoeld in lid 1 stelt de rapporten van overeenkomstig lid 4 uitgevoerde externe verificaties dan wel het bewijs van conformiteit met een door de Commissie overeenkomstig artikel 72 erkende regeling inzake zorgvuldigheidseisen voor de toeleveringsketen op verzoek ter beschikking aan de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten.

5.   De marktdeelnemer zoals bedoeld in lid 1 stelt de rapporten van overeenkomstig lid 4 uitgevoerde externe verificaties dan wel het bewijs van conformiteit met een door de Commissie overeenkomstig artikel 72 erkende regeling inzake zorgvuldigheidseisen voor de waardeketen op verzoek ter beschikking aan de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten.

Amendement 261

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 6 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   De marktdeelnemer zoals bedoeld in lid 1 stelt aan zijn directe downstream afnemers alle informatie ter beschikking die hij heeft verzameld en bewaard ingevolge zijn beleid van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen , met inachtneming van de vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie en andere concurrentiekwesties.

6.   De marktdeelnemer zoals bedoeld in lid 1 stelt aan zijn directe downstream afnemers alle informatie ter beschikking die hij heeft verzameld en bewaard ingevolge zijn beleid van passende zorgvuldigheid in de waardeketen , met inachtneming van de vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie en andere concurrentiekwesties.

Amendement 262

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 6 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De marktdeelnemer zoals bedoeld in lid 1 brengt jaarlijks zo breed mogelijk, onder meer via internet, openbaar verslag uit over zijn beleid inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen . Dat verslag bevat een overzicht van de maatregelen die de marktdeelnemer heeft genomen om te voldoen aan de eisen die zijn vastgesteld in de leden 2 en 3, met inbegrip van bevindingen inzake aanzienlijke nadelige gevolgen voor de in bijlage X, punt 2, opgesomde risicocategorieën en de manier waarop die gevolgen zijn aangepakt, alsmede een samenvatting van de overeenkomstig lid 4 uitgevoerde externe verificaties, met inbegrip van de naam van de aangemelde instantie, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie en andere concurrentiekwesties.

De marktdeelnemer zoals bedoeld in lid 1 brengt jaarlijks zo breed mogelijk, onder meer via internet, openbaar verslag uit over zijn beleid inzake passende zorgvuldigheid in de waardeketen, met name met betrekking tot de grondstoffen die aanwezig zijn in elk batterijmodel dat in de handel wordt gebracht . Dat verslag is zo opgesteld dat het voor de eindgebruikers eenvoudig te begrijpen is en dat duidelijk is om welke batterijen het gaat, en het bevat een overzicht van de maatregelen die de marktdeelnemer heeft genomen om te voldoen aan de eisen die zijn vastgesteld in de leden 2 en 3, met inbegrip van bevindingen inzake aanzienlijke nadelige gevolgen voor de in bijlage X, punt 2, opgesomde risicocategorieën en de manier waarop die gevolgen zijn aangepakt, alsmede een samenvatting van de overeenkomstig lid 4 uitgevoerde externe verificaties, met inbegrip van de naam van de aangemelde instantie, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie en andere concurrentiekwesties.

Amendement 263

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.   De Commissie ontwikkelt richtsnoeren met betrekking tot de toepassing van de in de leden 2 en 3 van dit artikel omschreven zorgvuldigheidsvereisten met betrekking tot de in bijlage X, punt 2, bedoelde sociale en milieurisico’s, en met name in overeenstemming met de in bijlage X, punt  3, bedoelde internationale instrumenten.

7.   De Commissie ontwikkelt richtsnoeren met betrekking tot de toepassing van de in de leden 2 en 3 van dit artikel omschreven zorgvuldigheidsvereisten met betrekking tot de in bijlage X, punt 2, bedoelde sociale en milieurisico’s, en met name in overeenstemming met de in bijlage X, punten  3 en 3 bis , bedoelde internationale instrumenten.

Amendement 264

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

7 bis.     De lidstaten verlenen specifieke technische bijstand aan marktdeelnemers, en met name aan kleine en middelgrote ondernemingen, met het oog op de naleving van de in dit artikel vastgestelde vereisten voor passende zorgvuldigheid in de waardeketen. Voor het verlenen van deze technische bijstand kunnen de lidstaten worden bijgestaan door hun overeenkomstig artikel 68 ter opgerichte nationale kenniscentra voor batterijen.

Amendement 265

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 7 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

7 ter.     Om de lidstaten in staat te stellen toe te zien op de naleving van deze verordening overeenkomstig artikel 69, zijn de lidstaten verantwoordelijk voor de uitvoering van passende controles.

 

De in de eerste alinea bedoelde controles worden uitgevoerd aan de hand van een op een risicoanalyse gebaseerde benadering, ook in gevallen waar een bevoegde autoriteit beschikt over relevante informatie, bijvoorbeeld op basis van concrete aanwijzingen van derden, betreffende de naleving van deze verordening door een marktdeelnemer.

 

De in de eerste alinea bedoelde controles omvatten inspecties ter plaatse, onder meer in de bedrijfsruimten van de marktdeelnemer.

 

De marktdeelnemers verlenen alle assistentie die nodig is om het verrichten van de in de eerste alinea bedoelde controles te vergemakkelijken, met name wat de toegang tot bedrijfsruimten en het overleggen van documentatie en gegevens betreft.

 

Om voor een duidelijke taakverdeling en consistentie van de maatregelen tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te zorgen, bereidt de Commissie richtsnoeren voor met de stappen die de bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten volgen bij het uitvoeren van de in de eerste alinea bedoelde controles. Deze richtsnoeren omvatten waar passend modellen voor documenten om de uitvoering van deze verordening te vergemakkelijken.

 

De lidstaten registreren de in de eerste alinea bedoelde controles, waarbij zij met name de aard en de resultaten van die controles aangeven, alsmede de eventuele uitgevaardigde mededelingen met corrigerende maatregelen uit hoofde van artikel 69.

Amendement 266

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 8 — punt a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

de lijst van internationale instrumenten in bijlage X te wijzigen overeenkomstig de ontwikkelingen in de desbetreffende internationale fora;

Amendement 267

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 8 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

de in de leden 2 tot en met 4 vastgestelde verplichtingen voor de in lid 1 bedoelde marktdeelnemer te wijzigen in het licht van wijzigingen van Verordening (EU) 2017/821 en wijzigingen in de aanbevelingen inzake passende zorgvuldigheid in bijlage I bij de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid.

b)

de in de leden 2 tot en met 4 vastgestelde verplichtingen voor de in lid 1 bedoelde marktdeelnemer te wijzigen in het licht van wijzigingen van Verordening (EU) 2017/821, en de in bijlage X, punt 3 bis, opgenomen lijst van internationaal erkende instrumenten inzake passende zorgvuldigheid te wijzigen;

Amendement 268

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 8 — punt b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

een lijst van risicogebieden op te stellen en te wijzigen, rekening houdend met de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid.

Amendement 269

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

8 bis.     Indien toekomstige Uniewetgeving tot vaststelling van algemene regels inzake duurzame corporate governance en passende zorgvuldigheid wordt vastgesteld, worden de bepalingen van de leden 2 tot en met 5 van dit artikel en de bepalingen van bijlage X geacht een aanvulling te vormen op dergelijke toekomstige Uniewetgeving.

 

Binnen 6 maanden na de inwerkingtreding van toekomstige Uniewetgeving tot vaststelling van algemene regels inzake duurzame corporate governance en passende zorgvuldigheid gaat de Commissie na of die nieuwe Uniewetgeving vereist dat de bepalingen van de leden 2 tot en met 5 van dit artikel, de bepalingen van bijlage X, of beide, moeten worden gewijzigd, en stelt zij in voorkomend geval overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast om die bepalingen dienovereenkomstig te wijzigen.

 

Die gedelegeerde handeling doet geen afbreuk aan de in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel of in bijlage X vastgestelde verplichtingen die specifiek zijn voor marktdeelnemers die batterijen in de handel brengen. Eventuele aanvullende zorgvuldigheidsverplichtingen voor marktdeelnemers die in die gedelegeerde handeling worden vastgesteld, moeten van dien aard zijn dat zij ten minste hetzelfde beschermingsniveau bieden als in deze verordening wordt geboden, zonder dat dit onnodige administratieve lasten met zich meebrengt.

Amendement 270

Voorstel voor een verordening

Artikel 40 — lid 4 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Een gemachtigde voert de taken uit die gespecificeerd zijn in het mandaat dat hij van de fabrikant heeft ontvangen. De gemachtigde legt op verzoek een kopie van het mandaat over aan de bevoegde autoriteit. Het mandaat laat de gemachtigde toe ten minste de volgende taken te verrichten:

4.   Een gemachtigde voert de taken uit die gespecificeerd zijn in het mandaat dat hij van de fabrikant heeft ontvangen. De gemachtigde beschikt over de passende financiële en organisatorische middelen om de taken uit te voeren die gespecificeerd zijn in het mandaat. De gemachtigde legt op verzoek een kopie van het mandaat over aan de bevoegde autoriteit , in een door de bevoegde autoriteit bepaalde taal van de Unie . Het mandaat laat de gemachtigde toe ten minste de volgende taken te verrichten:

Amendement 271

Voorstel voor een verordening

Artikel 40 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     Wanneer zij van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een batterij een risico vertoont, stellen de gemachtigden de markttoezichtautoriteiten daarvan onmiddellijk in kennis.

Amendement 272

Voorstel voor een verordening

Artikel 41 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Importeurs brengen uitsluitend batterijen in de handel of nemen uitsluitend batterijen in gebruik die voldoen aan de eisen vastgesteld in de hoofdstukken II en III.

1.   Importeurs brengen uitsluitend batterijen in de handel of nemen uitsluitend batterijen in gebruik die voldoen aan de eisen vastgesteld in de hoofdstukken II en III en in artikel 39 .

Amendement 273

Voorstel voor een verordening

Artikel 41 — lid 2 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Wanneer een importeur van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een batterij niet in overeenstemming is met de eisen in de hoofdstukken II en III, mag de importeur de batterij niet in de handel brengen of in gebruik nemen voordat zij in overeenstemming is gebracht. Wanneer de batterij een risico vertoont, brengt de importeur de fabrikant en de markttoezichtautoriteiten hiervan bovendien op de hoogte.

Wanneer een importeur van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een batterij niet in overeenstemming is met de eisen in de hoofdstukken II en III en in artikel 39 , mag de importeur de batterij niet in de handel brengen of in gebruik nemen voordat zij in overeenstemming is gebracht. Wanneer de importeur van mening is of reden heeft om aan te nemen dat een batterij een risico vertoont, brengt hij de fabrikant en de markttoezichtautoriteiten hiervan bovendien onmiddellijk op de hoogte.

Amendement 274

Voorstel voor een verordening

Artikel 41 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Indien dit rekening houdend met de risico’s van een batterij passend wordt geacht, voeren importeurs met het oog op de bescherming van de menselijke gezondheid en de veiligheid van de consumenten, steekproeven uit op de op de markt gebrachte batterijen, onderzoeken zij klachten, non-conforme batterijen en teruggeroepen batterijen en houden zij daarvan zo nodig een register bij, en houden zij de distributeurs op de hoogte van dit toezicht.

6.   Indien dit rekening houdend met de risico’s van een batterij passend wordt geacht, voeren importeurs met het oog op de bescherming van de menselijke gezondheid , het milieu en de veiligheid van de consumenten, steekproeven uit op de op de markt gebrachte batterijen, onderzoeken zij klachten, non-conforme batterijen en teruggeroepen batterijen en houden zij daarvan zo nodig een register bij, en houden zij de distributeurs op de hoogte van dit toezicht.

Amendement 275

Voorstel voor een verordening

Artikel 41 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.   Importeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebrachte of in gebruik genomen batterij niet conform de eisen in de hoofdstukken II en III is, nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om de batterij conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen. Bovendien brengen importeurs, indien de batterij een risico vertoont, de nationale autoriteit van de lidstaat waar zij de batterij op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

7.   Importeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebrachte of in gebruik genomen batterij niet conform de eisen in de hoofdstukken II en III en in artikel 39 is, nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om de batterij conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen. Bovendien brengen importeurs, indien zij van mening zijn of reden hebben om aan te nemen dat een batterij een risico vertoont, de nationale autoriteit van de lidstaat waar zij de batterij op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

Amendement 276

Voorstel voor een verordening

Artikel 42 — lid 2 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de fabrikant, de gemachtigde van de fabrikant, de importeur of andere distributeurs geregistreerd zijn op het grondgebied van een lidstaat overeenkomstig artikel 46;

a)

de producent geregistreerd is op het grondgebied van een lidstaat overeenkomstig artikel 46;

Amendement 277

Voorstel voor een verordening

Artikel 42 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Wanneer een distributeur van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een batterij niet in overeenstemming is met de eisen in de hoofdstukken II en III, mag de distributeur de batterij pas op de markt aanbieden nadat zij in overeenstemming is gebracht. Wanneer de batterij een risico vertoont, brengt de distributeur bovendien de fabrikant of de importeur, evenals de desbetreffende markttoezichtautoriteiten hiervan op de hoogte.

3.   Wanneer een distributeur van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een batterij niet in overeenstemming is met de eisen in de hoofdstukken II en III en in artikel 39 , mag de distributeur de batterij pas op de markt aanbieden nadat zij in overeenstemming is gebracht. Wanneer de distributeur van mening is of reden heeft om aan te nemen dat de batterij een risico vertoont, brengt hij bovendien de fabrikant of de importeur, evenals de desbetreffende markttoezichtautoriteiten hiervan op de hoogte.

Amendement 278

Voorstel voor een verordening

Artikel 42 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Distributeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen op de markt aangeboden batterij niet conform de eisen in de hoofdstukken II en III is, zien erop toe dat de nodige corrigerende maatregelen worden genomen om de batterij conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen. Bovendien brengen distributeurs, indien de batterij een risico vertoont, de nationale autoriteit van de lidstaten waar zij de batterij op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

5.   Distributeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen op de markt aangeboden batterij niet conform de eisen in de hoofdstukken II en III en in artikel 39 is, zien erop toe dat de nodige corrigerende maatregelen worden genomen om de batterij conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen. Bovendien brengen distributeurs, indien zij van mening zijn of reden hebben om aan te nemen dat de batterij een risico vertoont, de nationale autoriteit van de lidstaten waar zij de batterij op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

Amendement 279

Voorstel voor een verordening

Artikel 42 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Distributeurs verstrekken op een met redenen omkleed verzoek van een nationale autoriteit aan deze autoriteit alle benodigde informatie en technische documentatie om de conformiteit van een batterij met de eisen in de hoofdstukken II en III aan te tonen, in een taal die deze autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Deze informatie en de technische documentatie worden op papier of elektronisch verstrekt. Op verzoek van de nationale autoriteit verlenen distributeurs medewerking aan alle genomen maatregelen ter uitschakeling van de risico’s van de door hen op de markt aangeboden batterijen.

6.   Distributeurs verstrekken op een met redenen omkleed verzoek van een nationale autoriteit aan deze autoriteit alle benodigde informatie en technische documentatie om de conformiteit van een batterij met de eisen in de hoofdstukken II en III en in artikel 39 aan te tonen, in een taal die deze autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Deze informatie en de technische documentatie worden op papier of elektronisch verstrekt. Op verzoek van de nationale autoriteit verlenen distributeurs medewerking aan alle genomen maatregelen ter uitschakeling van de risico’s van de door hen op de markt aangeboden batterijen.

Amendement 280

Voorstel voor een verordening

Artikel 43 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Fulfilmentdienstverleners zorgen voor de batterijen die zij behandelen voor zodanige opslag-, verpakkings-, adresserings- en verzendingsomstandigheden dat de overeenstemming van de batterij met de eisen in de hoofdstukken II en III niet in het gedrang komt.

Fulfilmentdienstverleners , met inbegrip van onlinemarktplaatsen, zorgen voor de batterijen die zij behandelen voor zodanige opslag-, verpakkings-, adresserings- en verzendingsomstandigheden dat de overeenstemming van de batterij met de eisen in de hoofdstukken II , III en VII niet in het gedrang komt.

 

Onverminderd de in hoofdstuk VI vastgestelde verplichtingen voor de betrokken marktdeelnemers voeren fulfilmentdienstverleners naast de in de eerste alinea genoemde vereiste de taken uit die zijn vastgesteld in artikel 40, lid 4, punt d), en lid 4 bis.

Amendement 281

Voorstel voor een verordening

Artikel 44 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Een importeur of distributeur wordt beschouwd als fabrikant voor de toepassing van deze verordening en is onderworpen aan de verplichtingen van de fabrikant overeenkomstig artikel  40 , wanneer

Een importeur of distributeur wordt beschouwd als fabrikant voor de toepassing van deze verordening en is onderworpen aan de verplichtingen van de fabrikant overeenkomstig artikel  38 , wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:

Amendement 282

Voorstel voor een verordening

Artikel 44 — alinea 1 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

een al in de handel gebrachte of in gebruik genomen batterij zodanig wordt gewijzigd door die importeur of distributeur dat de conformiteit met de eisen van deze verordening in het gedrang kan komen;

b)

een al in de handel gebrachte of in gebruik genomen batterij zodanig wordt gewijzigd door die importeur of distributeur dat de conformiteit met de eisen van deze verordening in het gedrang kan komen; of

Amendement 283

Voorstel voor een verordening

Artikel 46 — lid 2 — alinea 2 — punt d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

het soort batterijen dat de producent voor het eerst op de markt wil aanbieden op het grondgebied van een lidstaat, te weten draagbare batterijen, industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen of autobatterijen;

d)

het soort batterijen dat de producent voor het eerst op de markt wil aanbieden op het grondgebied van een lidstaat, te weten draagbare batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen, industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen of autobatterijen;

Amendement 284

Voorstel voor een verordening

Artikel 46 — lid 2 — alinea 2 — punt d bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d bis)

de chemische samenstelling van de batterijen die de producent voor het eerst op de markt wil aanbieden op het grondgebied van een lidstaat;

Amendement 285

Voorstel voor een verordening

Artikel 46 — lid 2 — alinea 2 — punt f — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

f)

informatie over hoe de producent zijn verantwoordelijkheden zoals beschreven in artikel 47 nakomt en voldoet aan de eisen in de artikelen 48 en 49:

f)

informatie over hoe de producent zijn verantwoordelijkheden zoals beschreven in artikel 47 nakomt en voldoet aan de eisen in de artikelen 48 , 48 bis en 49:

Amendement 286

Voorstel voor een verordening

Artikel 46 — lid 2 — alinea 2 — punt f — i — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i)

voor draagbare batterijen wordt aan de eisen in dit punt f) voldaan door het verstrekken van:

i)

voor draagbare batterijen en batterijen voor lichte vervoermiddelen wordt aan de eisen in dit punt f) voldaan door het verstrekken van:

Amendement 287

Voorstel voor een verordening

Artikel 46 — lid 2 — alinea 2 — punt f — i — streepje 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

een verklaring waaruit blijkt welke maatregelen de producent heeft getroffen om de verplichtingen inzake producentenverantwoordelijkheid uit hoofde van artikel 47 na te komen, welke maatregelen zijn getroffen om de verplichtingen inzake gescheiden inzameling uit hoofde van artikel 48, lid 1, na te komen met betrekking tot de hoeveelheid batterijen die de producent levert en welk systeem is opgezet om te verzekeren dat de aan de bevoegde autoriteiten gerapporteerde gegevens betrouwbaar zijn,

een verklaring waaruit blijkt welke maatregelen de producent heeft getroffen om de verplichtingen inzake producentenverantwoordelijkheid uit hoofde van artikel 47 na te komen, welke maatregelen zijn getroffen om de verplichtingen inzake gescheiden inzameling uit hoofde van artikel 48, lid 1, en van artikel 48 bis, lid 1, na te komen met betrekking tot de hoeveelheid batterijen die de producent levert en welk systeem is opgezet om te verzekeren dat de aan de bevoegde autoriteiten gerapporteerde gegevens betrouwbaar zijn,

Amendement 288

Voorstel voor een verordening

Artikel 46 — lid 2 — alinea 2 — punt f — i — streepje 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

waar van toepassing, de naam en contactgegevens van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid die er door de producent mee is belast aan de uitgebreide producentenverantwoordelijkheden te voldoen overeenkomstig artikel 47, lid  2, met inbegrip van postcode en plaatsnaam, straatnaam en nummer, land, telefoon- en faxnummers, internet- en e-mailadres en nationale identificatiecode, evenals het handelsregisternummer of een gelijkwaardig officieel registratienummer van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, met inbegrip van het Europese of nationale belastingnummer van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid en het mandaat van de vertegenwoordigde producent;

waar van toepassing, de naam en contactgegevens , waaronder het postadres, het telefoonnummer, het internet- en e-mailadres, en de nationale identificatiecode van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid die er door de producent mee is belast te voldoen aan de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid overeenkomstig artikel 47, leden  2 en 4 , met inbegrip van het handelsregisternummer of een gelijkwaardig officieel registratienummer van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, met inbegrip van het Europese of nationale belastingnummer van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid en het mandaat van de vertegenwoordigde producent,

Amendement 289

Voorstel voor een verordening

Artikel 46 — lid 2 — alinea 2 — punt f — i — streepje 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

wanneer de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid meer dan één producent vertegenwoordigt, vermeldt zij afzonderlijk hoe elk van de vertegenwoordigde producenten de verantwoordelijkheden in artikel 47 nakomt;

Amendement 290

Voorstel voor een verordening

Artikel 46 — lid 2 — alinea 2 — punt f — ii — streepje 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

waar van toepassing, de nationale identificatiecode van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid die er door de producent mee is belast aan de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te voldoen overeenkomstig artikel 47, leden 2 en 4, met inbegrip van het handelsregisternummer of een gelijkwaardig officieel registratienummer van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, met inbegrip van het Europese of nationale belastingnummer van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid en het mandaat van de vertegenwoordigde producent,

waar van toepassing, de naam en contactgegevens, waaronder het postadres, het telefoonnummer en het e-mail- en internetadres, en de nationale identificatiecode van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid die er door de producent mee is belast te voldoen aan de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid overeenkomstig artikel 47, leden 2 en 4, met inbegrip van het handelsregisternummer of een gelijkwaardig officieel registratienummer van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, met inbegrip van het Europese of nationale belastingnummer van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid en het mandaat van de vertegenwoordigde producent,

Amendement 291

Voorstel voor een verordening

Artikel 46 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Producenten die batterijen leveren door middel van communicatie op afstand worden geregistreerd in de lidstaat waaraan zij verkopen. Wanneer die producenten niet geregistreerd zijn in de lidstaat waaraan zij verkopen, worden zij geregistreerd via hun gemachtigde vertegenwoordiger.

Amendement 292

Voorstel voor een verordening

Artikel 46 — lid 3 — punt d bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d bis)

mag de door de producent verstrekte registratie weigeren indien de in lid 2 vastgestelde verplichting niet of niet voldoende wordt nagekomen.

Amendement 293

Voorstel voor een verordening

Artikel 46 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     Batterijproducenten verstrekken onlinemarktplaatsen informatie over hun registratie of gemachtigde vertegenwoordiger in de lidstaten waaraan zij verkopen.

Amendement 294

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — lid 1 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de gescheiden inzameling van afgedankte batterijen in overeenstemming met de artikelen 48 en 49 en vervolgens het vervoer, de voorbereiding met het oog op herbestemming of herproductie, de verwerking en recycling van afgedankte batterijen, met inbegrip van de nodige veiligheidsmaatregelen, in overeenstemming met artikel 56 te organiseren;

a)

ten minste de in artikel 8 bis, lid 4, punt a), van Richtlijn 2008/98/EG bedoelde kosten te dekken, met inbegrip van de kosten om de gescheiden inzameling van afgedankte batterijen in overeenstemming met de artikelen 48 , 48 bis en 49 en vervolgens het vervoer, de voorbereiding met het oog op herbestemming of herproductie, de verwerking , de voorbereiding voor hergebruik en recycling van afgedankte batterijen, en de nodige veiligheidsmaatregelen, in overeenstemming met artikel 56 te organiseren;

Amendement 295

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — lid 1 — punt c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

de gescheiden inzameling van batterijen te bevorderen, onder meer door de kosten te dekken voor het verrichten van onderzoeken om batterijen te identificeren die niet op de gepaste wijze door de eindgebruikers zijn afgedankt, overeenkomstig artikel 48, lid 1;

c)

de gescheiden inzameling van batterijen te bevorderen, onder meer door de kosten te dekken voor het verzamelen van gegevens en het regelmatig verrichten van onderzoeken om batterijen te identificeren die niet op de gepaste wijze door de eindgebruikers zijn afgedankt, overeenkomstig artikel 48, lid 1;

Amendement 296

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — lid 1 — punt d bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d bis)

bewustmakingscampagnes op te zetten en/of economische stimulansen in te stellen, inclusief degene die zijn opgenomen in bijlage IV bis bij Richtlijn 2008/98/EG, om eindgebruikers aan te moedigen zich van afgedankte batterijen te ontdoen op een wijze die overeenstemt met de informatie over het voorkomen en beheren van afgedankte batterijen die hen overeenkomstig artikel 60, lid 1, ter beschikking is gesteld;

Amendement 297

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — lid 1 — punt e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

e)

de in punten a) tot en met d) bedoelde activiteiten te financieren.

e)

de in punten a) tot en met d bis ) bedoelde activiteiten te financieren.

Amendement 298

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — lid 3 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

beschikken over de nodige organisatorische en financiële middelen om de in lid 1 bedoelde verplichtingen inzake de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid na te komen;

a)

beschikken over de nodige financiële middelen of over de nodige financiële én organisatorische middelen om de in lid 1 bedoelde verplichtingen inzake de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid na te komen;

Amendement 299

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — lid 4 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

ten minste worden gedifferentieerd op basis van batterijtype en chemische samenstelling van de batterij en, in voorkomend geval, rekening houdend met de oplaadbaarheid en het gehalte aan gerecycled materiaal bij de vervaardiging van batterijen;

a)

worden gedifferentieerd overeenkomstig de criteria van artikel 8 bis, lid 4, punt b), van Richtlijn 2008/98/EG en op basis van batterijtype en chemische samenstelling van de batterij en, in voorkomend geval, rekening houdend met de oplaadbaarheid , de duurzaamheid en het gehalte aan gerecycled materiaal bij de vervaardiging van batterijen , alsmede met de mogelijkheid van herproductie of herbestemming ervan, en met hun koolstofvoetafdruk ;

Amendement 300

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — lid 4 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

worden gecorrigeerd om rekening te houden met eventuele inkomsten van de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid uit het hergebruik en de verkoop van secundaire grondstoffen uit de batterijen en afgedankte batterijen;

b)

worden gecorrigeerd om rekening te houden met eventuele inkomsten van de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid uit het hergebruik , de herproductie, de herbestemming en de verkoop van secundaire grondstoffen uit de batterijen en afgedankte batterijen;

Amendement 301

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Wanneer activiteiten met het oog op de nakoming van de in lid 1, punten a) tot en met d), bedoelde verplichtingen overeenkomstig artikel 48, lid 2, artikel 49, lid 3, artikel 53, lid 1, artikel 56, lid 1, en artikel 61, leden 1, 2 en 3, worden verricht door andere derden dan de producent of een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, bedragen de door de producenten gedragen kosten niet meer dan de kosten die strikt noodzakelijk zijn om die activiteiten op een kosteneffectieve manier te verrichten. Deze kosten worden op een voor de producenten en de betrokken derden transparante wijze vastgesteld en worden gecorrigeerd om rekening te houden met eventuele inkomsten uit het hergebruik en de verkoop van secundaire grondstoffen uit de batterijen en afgedankte batterijen.

5.   Wanneer activiteiten met het oog op de nakoming van de in lid 1, punten a) tot en met d), bedoelde verplichtingen overeenkomstig artikel 48, lid 2, artikel 48 bis, lid 2, artikel  49, lid 3, artikel 53, lid 1, artikel 56, lid 1, en artikel 61, leden 1, 2 en 3, worden verricht door andere derden dan de producent of een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, bedragen de door de producenten gedragen kosten niet meer dan de kosten die strikt noodzakelijk zijn om die activiteiten op een kosteneffectieve manier te verrichten. Deze kosten worden op een voor de producenten en de betrokken derden transparante wijze vastgesteld en worden gecorrigeerd om rekening te houden met eventuele inkomsten uit het hergebruik , de herproductie, de herbestemming en de verkoop van secundaire grondstoffen uit de batterijen en afgedankte batterijen.

Amendement 302

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — lid 6 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.    Organisaties voor producentenverantwoordelijkheid vragen een machtiging aan bij de bevoegde autoriteit. De machtiging wordt slechts verleend wanneer is aangetoond dat de door de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid getroffen maatregelen volstaan om de verplichtingen na te komen die in dit artikel zijn vastgesteld ten aanzien van de hoeveelheid batterijen die voor het eerst op het grondgebied van een lidstaat op de markt worden aangeboden door de producenten namens welke de organisatie optreedt. De bevoegde autoriteit controleert op gezette tijden of nog steeds aan de in de leden 1, 3, 4 en 5 vastgestelde voorwaarden voor de machtiging is voldaan. De bevoegde autoriteiten bepalen de bijzonderheden van de machtigingsprocedure en de regelingen voor het controleren van de naleving, met inbegrip van de informatie die de producenten daartoe moeten verstrekken .

6.    Een producent of een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid die namens hem optreedt, vraagt een machtiging aan bij de bevoegde autoriteit. De machtiging wordt slechts verleend wanneer is aangetoond dat de door de producent of de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid getroffen maatregelen volstaan en dat zij over de nodige financiële middelen of de nodige financiële én organisatorische middelen beschikt om de verplichtingen na te komen die in dit hoofdstuk zijn vastgesteld ten aanzien van de hoeveelheid batterijen die voor het eerst op het grondgebied van een lidstaat op de markt worden aangeboden door de producenten namens welke de organisatie optreedt , en dat die maatregelen in overeenstemming zijn met het verwezenlijken van de streefcijfers voor de gescheiden inzameling van afgedankte batterijen, het percentage van recycling en de recyclingrendementen die in deze verordening zijn vastgesteld . De bevoegde autoriteit controleert op gezette tijden en ten minste om de drie jaar, of nog steeds aan de in de leden 1, 3, 4 en 5 vastgestelde voorwaarden voor de machtiging is voldaan. De machtiging kan worden ingetrokken indien de inzamelingsdoelstellingen in artikel 48, lid 4, of artikel 48 bis, lid 5, niet worden gehaald of indien de producent of de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid inbreuk maakt op artikel 49, lid 1, 2 of 3 .

Amendement 303

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — lid 6 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Organisaties voor producentenverantwoordelijkheid stellen de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van wijzigingen van de informatie in de machtigingsaanvraag, van wijzigingen die betrekking hebben op de voorwaarden van de machtiging en van de definitieve stopzetting van de activiteiten.

De producent of de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid die namens hem optreedt, stelt de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van wijzigingen van de informatie in de machtigingsaanvraag, van wijzigingen die betrekking hebben op de voorwaarden van de machtiging en van de definitieve stopzetting van de activiteiten.

Amendement 304

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — lid 9 — punt c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

het percentage van gescheiden inzameling van afgedankte batterijen, het percentage van recycling en de behaalde recyclingrendementen op basis van de hoeveelheid batterijen die voor het eerst in de lidstaat op de markt zijn aangeboden door de bij hen aangesloten producenten;

c)

het percentage van gescheiden inzameling van afgedankte batterijen, het percentage van recycling , de recyclingrendementen en de behaalde niveaus van teruggewonnen materialen op basis van de hoeveelheid batterijen die voor het eerst in de lidstaat op de markt zijn aangeboden door de bij hen aangesloten producenten;

Amendement 305

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — lid 9 — punt d bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d bis)

de selectieprocedure voor afvalbeheerders.

Amendement 306

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — lid 10 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

10 bis.     Wanneer een marktdeelnemer een batterij hergebruikt, herbestemt of herproduceert, wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor die batterij overgedragen van de producent naar die marktdeelnemer.

Amendement 307

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — lid 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

13.   De artikelen 8 en 8 bis van Richtlijn 2008/98/EG zijn niet van toepassing op batterijen .

13.   De vereisten inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid en de algemene minimumvereisten voor regelingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 8 bis van Richtlijn 2008/98/EG worden beschouwd als minimumvereisten en worden aangevuld met de in deze verordening vastgestelde bepalingen .

Amendement 308

Voorstel voor een verordening

Artikel 48 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, staan in voor de inzameling van alle afgedankte draagbare batterijen, ongeacht hun aard, merk of oorsprong, op het grondgebied van een lidstaat waar zij batterijen voor het eerst op de markt aanbieden. Daartoe:

1.   Producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, staan in voor de gescheiden inzameling van alle afgedankte draagbare batterijen, ongeacht hun aard , chemische samenstelling , merk of oorsprong, op het grondgebied van een lidstaat waar zij batterijen voor het eerst op de markt aanbieden. Daartoe:

Amendement 309

Voorstel voor een verordening

Artikel 48 — lid 1 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

stellen zij inzamelpunten voor afgedankte draagbare batterijen in;

a)

stellen zij terugname- en inzamelpunten voor afgedankte draagbare batterijen in;

Amendement 310

Voorstel voor een verordening

Artikel 48 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Eindgebruikers hoeven bij het verwijderen van afgedankte draagbare batterijen via de in lid 2 bedoelde inzamelpunten niet te betalen en mogen niet worden verplicht om een nieuwe batterij te kopen.

3.   Eindgebruikers kunnen afgedankte draagbare batterijen verwijderen via de in lid 2 bedoelde inzamelpunten en zij hoeven niet te betalen en mogen niet worden verplicht om een nieuwe batterij te kopen of om de batterij te hebben gekocht bij de producenten die de inzamelpunten hebben ingesteld .

Amendement 311

Voorstel voor een verordening

Artikel 48 — lid 4 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, halen en handhaven op duurzame wijze ten minste de volgende inzamelingsdoelstellingen voor afgedankte draagbare batterijen, berekend als percentage van de draagbare batterijen , met uitzondering van batterijen van lichte vervoermiddelen , die in een lidstaat voor het eerst op de markt zijn aangeboden door de respectieve producent of collectief door de producenten die bij een bepaalde organisatie voor producentenverantwoordelijkheid zijn aangesloten:

4.   Producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, halen en handhaven jaarlijks ten minste de volgende inzamelingsdoelstellingen voor afgedankte draagbare batterijen, berekend als percentage van de draagbare batterijen, die in een lidstaat voor het eerst op de markt zijn aangeboden door de respectieve producent of collectief door de producenten die bij een bepaalde organisatie voor producentenverantwoordelijkheid zijn aangesloten:

Amendement 312

Voorstel voor een verordening

Artikel 48 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     Producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, halen en handhaven jaarlijks ten minste de volgende inzamelingsdoelstellingen voor afgedankte draagbare batterijen voor algemeen gebruik, berekend als percentage van de draagbare batterijen voor algemeen gebruik die in een lidstaat voor het eerst op de markt zijn aangeboden door de respectieve producent, of collectief door de producenten die bij een bepaalde organisatie voor producentenverantwoordelijkheid zijn aangesloten:

 

a)

45 % uiterlijk op 31 december 2023;

b)

70 % uiterlijk op 31 december 2025;

c)

80 % uiterlijk op 31 december 2030.

Amendement 313

Voorstel voor een verordening

Artikel 48 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 48 bis

 

Inzameling van afgedankte batterijen voor lichte vervoermiddelen

 

1.     Producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, staan in voor de inzameling van alle afgedankte batterijen voor lichte vervoermiddelen, ongeacht hun aard, chemische samenstelling, merk of oorsprong, op het grondgebied van de lidstaat waar zij batterijen voor het eerst op de markt aanbieden.

 

2.     Producenten van batterijen voor lichte vervoermiddelen of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, nemen kosteloos en zonder verplichting voor de eindgebruiker om bij hen een nieuwe batterij te kopen of om de batterij bij hen te hebben gekocht, alle afgedankte batterijen voor lichte vervoermiddelen terug, ongeacht hun chemische samenstelling, merk of oorsprong, op het grondgebied van de lidstaat waar zij batterijen voor het eerst op de markt aanbieden. Daartoe nemen zij afgedankte batterijen voor lichte vervoermiddelen terug van eindgebruikers of van terugname- en inzamelpunten die worden ingesteld in samenwerking met:

 

a)

distributeurs van batterijen voor lichte vervoermiddelen overeenkomstig artikel 50, lid 1;

 

b)

onafhankelijke marktdeelnemers die lichte vervoermiddelen repareren;

 

c)

overheidsinstanties of derden die namens hen instaan voor het afvalbeheer, overeenkomstig artikel 53.

 

3.     De terugnameregelingen die overeenkomstig lid 2 worden ingevoerd, bestrijken het volledige grondgebied van een lidstaat, rekening houdend met de bevolkingsgrootte en -dichtheid, het verwachte volume aan afgedankte batterijen voor lichte vervoermiddelen en de toegankelijkheid en nabijheid voor eindgebruikers. De terugnameregelingen worden niet beperkt tot gebieden waar de inzameling en het daaropvolgende beheer van afgedankte batterijen voor lichte vervoermiddelen het meest winstgevend is.

 

4.     Eindgebruikers kunnen bij het verwijderen van afgedankte batterijen voor lichte vervoermiddelen via de in lid 2 bedoelde inzamelpunten altijd alle afgedankte batterijen voor lichte vervoermiddelen inleveren bij elk inzamelpunt, zonder dat zij hoeven te betalen en zonder verplicht te worden een nieuwe batterij te kopen.

 

5.     Producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, halen en handhaven jaarlijks ten minste de volgende inzamelingsdoelstellingen voor afgedankte batterijen voor lichte vervoermiddelen, berekend als percentage van de hoeveelheden batterijen voor lichte vervoermiddelen die in een lidstaat voor het eerst op de markt zijn aangeboden door de respectieve producent of collectief door de producenten die bij een bepaalde organisatie voor producentenverantwoordelijkheid zijn aangesloten:

 

a)

75 % uiterlijk op 31 december 2025;

 

b)

85 % uiterlijk op 31 december 2030.

 

Producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, berekenen het in de eerste alinea bedoelde inzamelingspercentage overeenkomstig de gedelegeerde handeling die is vastgesteld overeenkomstig artikel 55, lid 2 ter.

 

6.     De overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel opgezette inzamelpunten zijn niet onderworpen aan de registratie- of vergunningsvoorschriften van Richtlijn 2008/98/EG.

 

7.     Producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, vragen een machtiging aan bij de bevoegde autoriteit, die de naleving moet controleren van de regelingen die zijn ingevoerd om de naleving te garanderen van dit artikel. Indien de machtiging wordt aangevraagd door een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, wordt in de aanvraag duidelijk aangegeven welke actieve aangesloten producenten de organisatie vertegenwoordigt.

 

8.     De organisatie voor producentenverantwoordelijkheid waarborgt dat de gegevens in haar bezit wat bedrijfseigen informatie en rechtstreeks aan individuele producenten toe te schrijven informatie betreft, vertrouwelijk blijven. De bevoegde autoriteit kan in haar machtiging voorwaarden vaststellen die daartoe moeten worden vervuld.

 

9.     De machtiging uit hoofde van lid 6 mag slechts worden verleend wanneer met bewijsstukken is aangetoond dat aan de eisen in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel is voldaan en dat alle nodige regelingen zijn ingevoerd om ten minste de in lid 5 bedoelde inzamelingsdoelstellingen te behalen en duurzaam te handhaven. Indien de machtiging wordt aangevraagd door een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, wordt deze machtiging verkregen als onderdeel van de machtiging uit hoofde van artikel 47, lid 6.

 

10.     De bevoegde autoriteit stelt de bijzonderheden vast van de procedure voor het verlenen van de machtiging uit hoofde van lid 7 om de naleving te garanderen van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel en in artikel 56 vastgestelde eisen. Dit omvat de verplichte opstelling van een verslag van onafhankelijke deskundigen voor een controle vooraf om na te gaan of de inzamelingsregelingen uit hoofde van dit artikel zodanig zijn getroffen dat de naleving van de eisen in dit artikel wordt verzekerd. Het omvat ook termijnen voor de controle van de respectieve maatregelen en het besluit dat door de bevoegde autoriteit moet worden genomen. Beide moeten binnen zes weken na de indiening van een volledig aanvraagdossier gebeuren.

 

11.     De bevoegde autoriteit evalueert regelmatig, en ten minste om de drie jaar, of nog steeds aan de voorwaarden voor machtiging uit hoofde van lid 7 is voldaan. De machtiging kan worden ingetrokken wanneer de in lid 4 bedoelde inzamelingsdoelstelling niet is gehaald of wanneer de producent of organisatie voor producentenverantwoordelijkheid wezenlijk niet voldoet aan de verplichtingen overeenkomstig de leden 1 tot en met 3.

 

12.     De producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens de producent optreden, stellen de bevoegde autoriteit onmiddellijk in kennis van wijzigingen in de voorwaarden waarop de in lid 7 bedoelde machtigingsaanvraag betrekking heeft, van wijzigingen die betrekking hebben op de voorwaarden van de machtiging uit hoofde van lid 8 en van de definitieve stopzetting van de activiteiten.

 

13.     Elke vijf jaar verrichten de lidstaten een onderzoek op ten minste NUTS 2-niveau naar de samenstelling van de ingezamelde stromen gemengd stedelijk afval en afgedankte elektrische en elektronische apparatuur om het aandeel afgedankte draagbare batterijen daarin te bepalen. Het eerste onderzoek wordt uiterlijk op 31 december 2023 verricht. Op basis van de verkregen informatie kunnen de bevoegde autoriteiten bij het verlenen of evalueren van een machtiging uit hoofde van de leden 7 en 10 vereisen dat de producenten van draagbare batterijen of de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid corrigerende maatregelen nemen om hun netwerk van aangesloten inzamelpunten te vergroten en voorlichtingscampagnes te houden overeenkomstig artikel 60, lid 1, in verhouding tot het bij het onderzoek vastgestelde aandeel van afgedankte draagbare batterijen in de stromen gemengd stedelijk afval en afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.

Amendement 314

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — lid - 1 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

-1.     Producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, staan in voor de inzameling van alle afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen, ongeacht hun aard, chemische samenstelling, merk of oorsprong, op het grondgebied van de lidstaat waar zij batterijen voor het eerst op de markt aanbieden.

Amendement 315

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — lid 1 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Producenten van autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, nemen alle afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen van het respectieve type dat zij op het grondgebied van die lidstaat voor het eerst op de markt hebben aangeboden kosteloos terug, zonder verplichting voor de eindgebruiker om bij hen een nieuwe batterij te kopen of om de batterij bij hen te hebben gekocht. Daartoe aanvaarden zij de terugname van afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen van eindgebruikers of van inzamelpunten die worden ingesteld in samenwerking met:

1.   Producenten van autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, nemen alle afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen van het respectieve type dat zij op het grondgebied van die lidstaat voor het eerst op de markt hebben aangeboden kosteloos terug, zonder verplichting voor de eindgebruiker om bij hen een nieuwe batterij te kopen of om de batterij bij hen te hebben gekocht. Daartoe aanvaarden zij de terugname van afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen van eindgebruikers of van terugname- en inzamelpunten die worden ingesteld in samenwerking met:

Amendement 316

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — lid 1 — alinea 1 — punt a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

onafhankelijke marktdeelnemers die autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen hergebruiken, herproduceren of herbestemmen;

Amendement 317

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Wanneer afgedankte industriële batterijen eerst ter plaatse moeten worden ontmanteld bij particuliere, niet-commerciële gebruikers, omvat de verplichting van de producent om die batterijen terug te nemen de kosten voor de ontmanteling en inzameling van afgedankte batterijen ter plaatse bij die gebruikers.

Wanneer afgedankte industriële batterijen eerst ter plaatse moeten worden ontmanteld bij particuliere, niet-commerciële gebruikers, omvat de verplichting van de producent of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, om die batterijen terug te nemen de kosten voor de ontmanteling en inzameling van afgedankte batterijen ter plaatse bij die gebruikers.

Amendement 318

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — lid 3 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

voorzien in de in lid 1 bedoelde inzamelpunten met geschikte inzamelingsinfrastructuur voor de gescheiden inzameling van afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen die voldoen aan de toepasselijke veiligheidsvoorschriften, en dekken de noodzakelijke door die inzamelpunten gemaakte kosten in verband met de terugnameactiviteiten. De containers om dergelijke batterijen in te zamelen en tijdelijk op te slaan bij het inzamelpunt zijn toereikend gelet op het volume en de gevaarlijke aard van de afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen die naar verwachting via die inzamelpunten zullen worden ingezameld;

a)

voorzien in de in lid 1 bedoelde terugname- en inzamelpunten met geschikte inzamelingsinfrastructuur voor de gescheiden inzameling van afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen die voldoen aan de toepasselijke veiligheidsvoorschriften, en dekken de noodzakelijke door die terugname- en inzamelpunten gemaakte kosten in verband met de terugnameactiviteiten. De containers om dergelijke batterijen in te zamelen en tijdelijk op te slaan bij het inzamelpunt zijn toereikend gelet op het volume en de gevaarlijke aard van de afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen die naar verwachting via die terugname- en inzamelpunten zullen worden ingezameld;

Amendement 319

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     De lidstaten verzamelen jaarlijks informatie, met inbegrip van onderbouwde ramingen, over de hoeveelheden en categorieën autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen die op hun markt zijn gebracht en die beschikbaar zijn voor inzameling in vergelijking met de hoeveelheden die via alle routes worden ingezameld, voorbereid voor hergebruik, gerecycled en teruggewonnen binnen de lidstaat, en over batterijen in voertuigen/industriële producten die uitgevoerd zijn, naar gewicht en chemische samenstelling.

Amendement 320

Voorstel voor een verordening

Artikel 50 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Distributeurs nemen afgedankte batterijen kosteloos terug van de eindgebruiker, zonder hen te verplichten om een nieuwe batterij te kopen , ongeacht de chemische samenstelling of oorsprong van de batterijen. De terugname van draagbare batterijen wordt aangeboden in of in de onmiddellijke nabijheid van hun verkooppunt. De terugname van afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen wordt aangeboden in of in de onmiddellijke nabijheid van hun verkooppunt. Deze verplichting is beperkt tot de typen afgedankte batterijen die de distributeur in zijn aanbod heeft of als nieuwe batterijen in zijn aanbod had en, voor draagbare batterijen, tot de hoeveelheid die niet-professionele eindgebruikers gewoonlijk verwijderen.

1.   Distributeurs nemen afgedankte batterijen terug van de eindgebruiker zonder kosten of zonder de verplichting om de batterij bij dezelfde distributeur te hebben gekocht , ongeacht de chemische samenstelling of oorsprong van de batterijen. De terugname van draagbare batterijen wordt aangeboden in of in de onmiddellijke nabijheid van hun verkooppunt. De terugname van afgedankte batterijen voor lichte vervoermiddelen, autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen wordt aangeboden in of in de onmiddellijke nabijheid van hun verkooppunt. Deze verplichting is beperkt tot de typen afgedankte batterijen die de distributeur in zijn aanbod heeft of als nieuwe batterijen in zijn aanbod had en, voor draagbare batterijen, tot de hoeveelheid die niet-professionele eindgebruikers gewoonlijk verwijderen.

Amendement 321

Voorstel voor een verordening

Artikel 50 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Distributeurs overhandigen afgedankte batterijen die zij hebben teruggenomen aan de producenten of de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die overeenkomstig artikel 48 respectievelijk artikel 49 verantwoordelijk zijn voor de inzameling van die batterijen of aan een afvalverwerker met het oog op de verwerking en recycling ervan overeenkomstig artikel 56.

3.   Distributeurs overhandigen afgedankte batterijen die zij hebben teruggenomen aan de producenten of de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die overeenkomstig artikel 48 respectievelijk artikel 48 bis en artikel  49 verantwoordelijk zijn voor de inzameling van die batterijen of aan een afvalverwerker met het oog op de verwerking en recycling ervan overeenkomstig artikel 56. De lidstaten kunnen voorzien in een beperking van de mogelijkheid voor distributeurs om afgedankte batterijen naar gelang van het type te overhandigen aan producenten of organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, dan wel aan een afvalverwerker. De lidstaten zorgen ervoor dat dergelijke beperkingen geen negatieve gevolgen hebben voor de inzamelings- en recyclingsystemen.

Amendement 322

Voorstel voor een verordening

Artikel 50 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De verplichtingen uit hoofde van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op marktdeelnemers die via overeenkomsten op afstand batterijen leveren aan eindgebruikers. Die marktdeelnemers voorzien in een voldoende aantal inzamelpunten die het volledige grondgebied van een lidstaat bestrijken, rekening houdend met de bevolkingsgrootte en -dichtheid, het verwachte volume aan afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen, de toegankelijkheid en nabijheid voor eindgebruikers, waar eindgebruikers batterijen kunnen inleveren.

4.   De verplichtingen uit hoofde van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op marktdeelnemers die via overeenkomsten op afstand batterijen leveren aan eindgebruikers. Die marktdeelnemers voorzien in een voldoende aantal inzamelpunten die het volledige grondgebied van een lidstaat bestrijken, rekening houdend met de bevolkingsgrootte en -dichtheid, het verwachte volume aan afgedankte draagbare batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen, autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen, de toegankelijkheid en nabijheid voor eindgebruikers, waar eindgebruikers batterijen kunnen inleveren.

Amendement 323

Voorstel voor een verordening

Artikel 50 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     In geval van verkoop met levering, bieden distributeurs aan om batterijen kosteloos terug te nemen. De eindgebruiker wordt bij het bestellen van een batterij geïnformeerd over de regelingen voor terugname van de gebruikte batterij.

Amendement 324

Voorstel voor een verordening

Artikel 50 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 50 bis

Statiegeldsystemen voor batterijen

Uiterlijk op 31 december 2025 beoordeelt de Commissie de haalbaarheid en de potentiële voordelen van de invoering van statiegeldsystemen voor batterijen voor de hele Unie, met name voor draagbare batterijen voor algemeen gebruik. Daartoe dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in en beraadt zij zich over het nemen van passende maatregelen, met inbegrip van de vaststelling van wetgevingsvoorstellen. Bij de invoering van nationale statiegeldsystemen voor batterijen stellen de lidstaten de Commissie in kennis van die maatregelen. Nationale statiegeldsystemen staan niet in de weg aan de vaststelling van een geharmoniseerd systeem voor de hele Unie.

Amendement 325

Voorstel voor een verordening

Artikel 51 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Eindgebruikers verwijderen afgedankte batterijen in daartoe aangewezen inzamelpunten voor gescheiden inzameling die zijn ingesteld door of in overeenstemming met de specifieke regelingen van de producent of een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, in overeenstemming met de artikelen 48 en 49.

2.   Eindgebruikers verwijderen afgedankte batterijen in daartoe aangewezen inzamelpunten voor gescheiden inzameling die zijn ingesteld door of in overeenstemming met de specifieke regelingen van de producent of een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, in overeenstemming met de artikelen 48 , 48 bis en 49.

Amendement 326

Voorstel voor een verordening

Artikel 52 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Exploitanten van afvalverwerkingsinrichtingen die onderworpen zijn aan de Richtlijnen 2000/53/EG en 2012/19/EU overhandigen afgedankte batterijen die voortkomen uit de verwerking van autowrakken en afgedankte elektrische en elektronische apparatuur aan de producenten van de desbetreffende batterijen of, waar van toepassing, aan de overeenkomstig artikel 47, lid 2, van deze verordening aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, of aan afvalverwerkers met het oog op de verwerking en recycling ervan overeenkomstig de eisen in artikel 56 van deze verordening. De exploitanten van afvalverwerkingsinrichtingen houden een register van deze transacties bij.

Exploitanten van afvalverwerkingsinrichtingen die onderworpen zijn aan de Richtlijnen 2000/53/EG en 2012/19/EU overhandigen afgedankte batterijen die voortkomen uit de verwerking van autowrakken en afgedankte elektrische en elektronische apparatuur aan de producenten van de desbetreffende batterijen of, waar van toepassing, aan de overeenkomstig artikel 47, lid 2, van deze verordening aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, of aan gemachtigde afvalverwerkers met het oog op de verwerking en recycling ervan overeenkomstig de eisen in artikel 56 van deze verordening . De lidstaten kunnen voorzien in een beperking van de mogelijkheid voor exploitanten van afvalverwerkingsinrichtingen die onderworpen zijn aan Richtlijn 2000/53/EG of Richtlijn 2012/19/EU om afgedankte batterijen naar gelang van het type te overhandigen aan producenten of organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, dan wel aan een afvalverwerker. De lidstaten zorgen ervoor dat dergelijke beperkingen geen negatieve gevolgen hebben voor de inzamelings- en recyclingsystemen. De exploitanten van afvalverwerkingsinrichtingen houden een register van deze transacties bij.

Amendement 327

Voorstel voor een verordening

Artikel 53 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Afgedankte batterijen afkomstig van particuliere, niet-commerciële gebruikers mogen worden verwijderd in door overheidsinstanties voor afvalbeheer ingestelde afzonderlijke inzamelpunten.

1.   Afgedankte batterijen afkomstig van particuliere, niet-commerciële gebruikers mogen worden verwijderd in door overheidsinstanties voor afvalbeheer ingestelde afzonderlijke inzamelpunten. Wanneer deze inzamelpunten zijn ingesteld voor een specifiek batterijtype, weigeren de overheidsinstanties voor afvalbeheer nooit om afgedankte batterijen van dit type, met inbegrip van hergebruikte, herbestemde of geherproduceerde batterijen, terug te nemen.

Amendement 328

Voorstel voor een verordening

Artikel 53 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Overheidsinstanties voor afvalbeheer overhandigen ingezamelde afgedankte batterijen aan de producenten of, waar van toepassing, aan de overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, of aan afvalverwerkers met het oog op de verwerking en recycling ervan overeenkomstig de eisen in artikel 56 of zij staan zelf in voor de verwerking en recycling overeenkomstig de eisen in artikel 56.

2.   Overheidsinstanties voor afvalbeheer overhandigen ingezamelde afgedankte batterijen aan de producenten of, waar van toepassing, aan de overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, of aan afvalverwerkers met het oog op de verwerking en recycling ervan overeenkomstig de eisen in artikel 56 of zij staan zelf in voor de verwerking en recycling overeenkomstig de eisen in artikel 56. De lidstaten kunnen de mogelijkheid voor overheidsinstanties voor afvalbeheer om afgedankte batterijen naar gelang van het type te overhandigen aan producenten of organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, dan wel aan een afvalverwerker, of de mogelijkheid om de verwerking en recycling ervan zelf uit te voeren, beperken. De lidstaten zorgen ervoor dat dergelijke beperkingen geen negatieve gevolgen hebben voor de inzamelings- en recyclingsystemen.

Amendement 329

Voorstel voor een verordening

Artikel 54 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Vrijwillige-inzamelpunten voor draagbare batterijen overhandigen afgedankte draagbare batterijen aan de producenten van draagbare batterijen of aan derden die namens hen optreden, waaronder de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, of aan afvalverwerkers met het oog op de verwerking en recycling ervan overeenkomstig de eisen in artikel 56.

Vrijwillige-inzamelpunten voor draagbare batterijen overhandigen afgedankte draagbare batterijen aan de producenten van draagbare batterijen of aan derden die namens hen optreden, waaronder de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, of aan gemachtigde afvalverwerkers met het oog op de verwerking en recycling ervan overeenkomstig de eisen in artikel 56. De lidstaten kunnen de mogelijkheid voor vrijwillige-inzamelpunten voor draagbare batterijen om die afgedankte batterijen te overhandigen aan producenten of organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, dan wel aan een afvalverwerker, beperken. De lidstaten zorgen ervoor dat dergelijke beperkingen geen negatieve gevolgen hebben voor de inzamelings- en recyclingsystemen.

Amendement 330

Voorstel voor een verordening

Artikel 55 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Inzamelingspercentages voor afgedankte draagbare batterijen

Inzamelingspercentages voor afgedankte draagbare batterijen en afgedankte batterijen uit lichte vervoermiddelen

Amendement 331

Voorstel voor een verordening

Artikel 55 — lid 1 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

65  % uiterlijk op 31 december 2025;

b)

70  % uiterlijk op 31 december 2025;

Amendement 332

Voorstel voor een verordening

Artikel 55 — lid 1 — punt c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

70  % uiterlijk op 31 december 2030.

c)

80  % uiterlijk op 31 december 2030.

Amendement 333

Voorstel voor een verordening

Artikel 55 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     De lidstaten verwezenlijken de volgende minimale inzamelingsdoelstellingen voor afgedankte draagbare batterijen voor algemeen gebruik:

 

a)

45 % uiterlijk op 31 december 2023;

 

b)

70 % uiterlijk op 31 december 2025;

 

c)

80 % uiterlijk op 31 december 2030.

Amendement 334

Voorstel voor een verordening

Artikel 55 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De lidstaten verwezenlijken de volgende minimale inzamelingsdoelstellingen voor afgedankte batterijen uit lichte vervoermiddelen:

 

a)

75 % uiterlijk op 31 december 2025;

 

b)

85 % uiterlijk op 31 december 2030.

Amendement 335

Voorstel voor een verordening

Artikel 55 — lid 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 ter.     De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2023 overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast om deze verordening aan te vullen met gedetailleerde regels voor de berekening en controle van de inzamelingsstreefcijfers voor afgedankte batterijen uit lichte vervoermiddelen, om de hoeveelheid afgedankte batterijen die kunnen worden ingezameld te weerspiegelen.

Amendement 336

Voorstel voor een verordening

Artikel 55 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De Commissie evalueert uiterlijk op 31 december 2030 de in lid 1, punt c), vastgestelde doelstelling en overweegt in het kader van die evaluatie om een inzamelingsdoelstelling vast te stellen voor batterijen uit lichte vervoermiddelen, gelet op de ontwikkeling van het marktaandeel, als afzonderlijke doelstelling dan wel als onderdeel van de in lid 1,punt c), en de in artikel 48, lid 4, bedoelde evaluatie van de doelstelling . Bij die evaluatie kan tevens worden overwogen om een methode in te voeren voor de berekening van het percentage gescheiden inzameling om de hoeveelheid afgedankte batterijen die kunnen worden ingezameld te weerspiegelen. Daartoe dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over het resultaat van de evaluatie, dat zo nodig vergezeld gaat van een passend wetgevingsvoorstel.

3.   De Commissie evalueert uiterlijk op 31 december 2024 de in lid 1, punt c), vastgestelde doelstelling. Bij die evaluatie wordt tevens overwogen om een methode in te voeren voor de berekening van het percentage gescheiden inzameling om de hoeveelheid afgedankte draagbare batterijen die kunnen worden ingezameld te weerspiegelen. Daartoe dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over het resultaat van de evaluatie, dat zo nodig vergezeld gaat van een passend wetgevingsvoorstel.

Amendement 337

Voorstel voor een verordening

Artikel 55 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.     De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de in bijlage XI vastgestelde methode voor de berekening van het inzamelingspercentage voor draagbare batterijen te wijzigen.

Schrappen

Amendement 338

Voorstel voor een verordening

Artikel 56 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Ingezamelde afgedankte batterijen mogen niet worden gestort of verbrand .

1.   Ingezamelde afgedankte batterijen mogen niet worden weggegooid of aan een energieterugwinningshandeling worden onderworpen .

Amendement 339

Voorstel voor een verordening

Artikel 56 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     De lidstaten kunnen stimuleringsregelingen invoeren voor marktdeelnemers die hogere opbrengsten behalen dan de respectieve drempels die zijn vastgesteld in de delen B en C van bijlage XII.

Amendement 340

Voorstel voor een verordening

Artikel 57 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Alle ingezamelde afgedankte batterijen moeten aan een recyclingproces worden onderworpen.

1.   Alle ingezamelde afgedankte batterijen moeten aan een proces ter voorbereiding voor hergebruik of herbestemming of aan een recyclingproces worden onderworpen , behalve batterijen die kwik bevatten, dat wordt verwijderd op een wijze die geen negatieve gevolgen heeft voor de menselijke gezondheid of het milieu .

Amendement 341

Voorstel voor een verordening

Artikel 57 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Om goede sortering en rapportage van afgedankte lithium-ionbatterijen mogelijk te maken, neemt de Commissie afgedankte lithium-ionbatterijen indien nodig op in de lijst van afvalstoffen waarnaar wordt verwezen in Beschikking 2000/532/EG.

Amendement 342

Voorstel voor een verordening

Artikel 57 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2023 een uitvoeringshandeling vast teneinde nadere regels vast te stellen voor de berekening en controle van de recyclingrendementen en de terugwinning van materialen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 74, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

4.   De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2023 overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast om deze verordening aan te vullen met nadere regels voor de berekening en controle van de recyclingrendementen en de terugwinning van materialen.

Amendement 343

Voorstel voor een verordening

Artikel 57 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de in bijlage XII, delen B en C, vastgestelde minimumgehalten van teruggewonnen materialen voor afgedankte batterijen te wijzigen gelet op de technische en wetenschappelijke vooruitgang en opkomende nieuwe technologieën op het gebied van afvalbeheer.

5.    Uiterlijk op 31 december 2027 beoordeelt de Commissie de vooruitgang die is geboekt op het vlak van recyclingrendementen en de in bijlage XII, delen B en C, vastgestelde gehalten van teruggewonnen materialen voor afgedankte batterijen, gelet op de technische en wetenschappelijke vooruitgang en opkomende nieuwe technologieën op het gebied van afvalbeheer , en legt zij hierover een verslag voor. In voorkomend geval gaat dat verslag vergezeld van een wetgevingsvoorstel dat ertoe strekt de minimale recyclingrendementen en minimumgehalten van teruggewonnen materialen te verhogen.

Amendement 344

Voorstel voor een verordening

Artikel 57 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de in bijlage XII, delen B en C, vastgestelde lijst van chemische samenstellingen en materialen van batterijen uit te breiden, gelet op de technische en wetenschappelijke vooruitgang en opkomende nieuwe technologieën op het gebied van afvalbeheer.

Amendement 345

Voorstel voor een verordening

Artikel 58 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De verwerking en recycling mag buiten de betrokken lidstaat of buiten de Unie gebeuren voor zover de overbrenging van afgedankte batterijen strookt met Verordening (EG) nr. 1013/2006 en Verordening (EG) nr. 1418/2007.

1.   De verwerking , voorbereiding voor hergebruik of herbestemming , en recycling mogen buiten de betrokken lidstaat of buiten de Unie gebeuren voor zover de overbrenging van afgedankte batterijen strookt met Verordening (EG) nr. 1013/2006 en Verordening (EG) nr. 1418/2007

Amendement 346

Voorstel voor een verordening

Artikel 58 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Afgedankte batterijen die overeenkomstig lid 1 uit de Unie worden uitgevoerd, worden slechts meegerekend voor de nakoming van de in de artikelen 56 en 57 vastgestelde verplichtingen, rendementen en doelstellingen als de recycler of een andere houder van afvalstoffen die de afgedankte batterijen uitvoert voor verwerking en recycling kan aantonen dat de verwerking heeft plaatsgevonden onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de eisen van deze verordening.

2.   Afgedankte batterijen die overeenkomstig lid 1 uit de Unie worden uitgevoerd, worden slechts meegerekend voor de nakoming van de in de artikelen 56 en 57 vastgestelde verplichtingen, rendementen en doelstellingen als de recycler of een andere houder van afvalstoffen die de afgedankte batterijen uitvoert voor verwerking , voorbereiding voor hergebruik of herbestemming, en recycling met door de bevoegde autoriteit van bestemming goedgekeurde bewijsstukken aantoont dat de verwerking heeft plaatsgevonden onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de eisen van deze verordening en aan de toepasselijke milieuvereisten en de voorschriften ter bescherming van de menselijke gezondheid in andere regelgeving van de Unie .

Amendement 347

Voorstel voor een verordening

Artikel 58 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van nadere regels ter aanvulling op de regels in lid 2 van dit artikel, middels de vaststelling van de criteria voor de beoordeling van gelijkwaardige voorwaarden.

3.    Uiterlijk op 1 juli 2023 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast met betrekking tot de vaststelling van nadere regels ter aanvulling op de regels in lid 2 van dit artikel, middels de vaststelling van de criteria voor de beoordeling van gelijkwaardige voorwaarden.

Amendement 348

Voorstel voor een verordening

Artikel 59 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Eisen met betrekking tot de herbestemming en herproductie van industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen

Eisen met betrekking tot de herbestemming en herproductie van batterijen uit lichte vervoermiddelen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen

Amendement 349

Voorstel voor een verordening

Artikel 59 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Onafhankelijke marktdeelnemers krijgen onder gelijke voorwaarden toegang tot het batterijmanagementsysteem van oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag met een capaciteit van meer dan 2 kWh , voor het beoordelen en bepalen van de conditie en de resterende levensduur van de batterijen, volgens de in bijlage VII vastgestelde parameters.

1.   Onafhankelijke marktdeelnemers krijgen onder gelijke voorwaarden read-onlytoegang tot het batterijmanagementsysteem van batterijen voor lichte vervoermiddelen, batterijen in batterijsystemen voor stationaire energieopslag en batterijen voor elektrische voertuigen , en van draagbare batterijen die uitgerust zijn met een batterijmanagementsysteem , voor het beoordelen en bepalen van de conditie en de resterende levensduur van de batterijen, volgens de in bijlage VII vastgestelde parameters.

Amendement 350

Voorstel voor een verordening

Artikel 59 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Alle gebruikte batterijsystemen voor stationaire energieopslag en batterijen voor elektrische voertuigen worden beoordeeld om te bepalen of zij geschikt zijn voor hergebruik, herbestemming of herproductie. Indien uit de beoordeling blijkt dat de batterijen geschikt zijn voor hergebruik, worden zij hergebruikt. Indien uit de beoordeling blijkt dat de batterijen niet geschikt zijn voor hergebruik, maar wel voor herbestemming of herproductie, worden zij herbestemd of gereviseerd.

Amendement 351

Voorstel voor een verordening

Artikel 59 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Onafhankelijke marktdeelnemers die herbestemmings- of herproductieactiviteiten verrichten, krijgen onder gelijke voorwaarden passende toegang tot de informatie die relevant is voor het behandelen en testen van oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen of van apparatuur en voertuigen waarin dergelijke batterijen zijn ingebouwd, evenals onderdelen van dergelijke batterijen, apparatuur of voertuigen, ook met betrekking tot veiligheidsaspecten.

2.   Onafhankelijke marktdeelnemers die activiteiten ter voorbereiding voor herbestemming dan wel herbestemmings- of herproductieactiviteiten verrichten, krijgen onder gelijke voorwaarden passende toegang tot de informatie die relevant is voor het behandelen en testen van batterijen uit lichte vervoermiddelen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen of van apparatuur en voertuigen waarin dergelijke batterijen zijn ingebouwd, evenals onderdelen van dergelijke batterijen, apparatuur of voertuigen, ook met betrekking tot veiligheidsaspecten.

Amendement 352

Voorstel voor een verordening

Artikel 59 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Marktdeelnemers die herbestemmings- of herproductieactiviteiten voor batterijen verrichten, moeten waarborgen dat het onderzoek, de beproeving van de prestaties, het verpakken en overbrengen van batterijen en hun onderdelen volgens passende kwaliteitsborgings- en veiligheidsinstructies verlopen.

3.   Marktdeelnemers die activiteiten ter voorbereiding voor herbestemming dan wel herbestemmings- of herproductieactiviteiten voor batterijen verrichten, moeten waarborgen dat het onderzoek, de beproeving van de prestaties en veiligheid , het verpakken en overbrengen van batterijen en hun onderdelen volgens passende kwaliteitsborgings- en veiligheidsinstructies verlopen.

Amendement 353

Voorstel voor een verordening

Artikel 59 — lid 4 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Marktdeelnemers die herbestemmings- of herproductieactiviteiten voor batterijen verrichten, moeten waarborgen dat de herbestemde of gereviseerde batterij voldoet aan de bepalingen in deze verordening, de toepasselijke product- en milieuvereisten en de voorschriften ter bescherming van de menselijke gezondheid in andere regelgeving en technische eisen voor het specifieke gebruik ervan wanneer zij in de handel wordt gebracht.

4.   Marktdeelnemers die activiteiten ter voorbereiding voor herbestemming dan wel herbestemmings- of herproductieactiviteiten voor batterijen verrichten, moeten waarborgen dat de herbestemde of gereviseerde batterij voldoet aan de bepalingen in deze verordening, de toepasselijke product- en milieuvereisten en de voorschriften ter bescherming van de menselijke gezondheid in andere regelgeving en technische eisen voor het specifieke gebruik ervan wanneer zij in de handel wordt gebracht.

Amendement 354

Voorstel voor een verordening

Artikel 59 — lid 4 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Een herbestemde of gereviseerde batterij mag niet worden onderworpen aan de verplichtingen uit hoofde van artikel 7, leden 1 tot en met 3, artikel 8, leden 1 tot en met 3, artikel 10, leden 1 en 2, en artikel 39, lid 1, indien de marktdeelnemer die een herbestemde of gereviseerde batterij in de handel brengt kan aantonen dat de batterij, voorafgaande aan de herbestemming of herproductie in de handel is gebracht vóór de krachtens deze artikelen geldende datum van inwerkingtreding van die verplichtingen.

Een herbestemde of gereviseerde batterij mag niet worden onderworpen aan de verplichtingen uit hoofde van artikel 7, leden 1 tot en met 3, artikel 8, leden 1 tot en met 3, en artikel 39, lid 1, indien de marktdeelnemer die een herbestemde of gereviseerde batterij in de handel brengt kan aantonen dat de batterij, voorafgaande aan de herbestemming of herproductie in de handel is gebracht vóór de krachtens deze artikelen geldende datum van inwerkingtreding van die verplichtingen.

Amendement 355

Voorstel voor een verordening

Artikel 59 — lid 4 — alinea 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Marktdeelnemers die herbestemde of gereviseerde batterijen in de handel brengen, worden beschouwd als de nieuwe producent van de batterij, worden aldus geregistreerd overeenkomstig artikel 46 en krijgen een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid overeenkomstig artikel 47.

Amendement 356

Voorstel voor een verordening

Artikel 59 — lid 5 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Teneinde te documenteren dat een afgedankte batterij na herbestemming of herproductie niet langer afval is, toont de houder van de batterij op verzoek van een bevoegde autoriteit het volgende aan:

5.   Teneinde te documenteren dat een afgedankte batterij na herbestemming of herproductie niet langer afval is, tonen marktdeelnemers die herbestemmings- of herproductieactiviteiten verrichten, op verzoek van een bevoegde autoriteit het volgende aan:

Amendement 357

Voorstel voor een verordening

Artikel 60 — lid 1 — alinea 1 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de bijdrage van eindgebruikers aan afvalpreventie, onder meer door middel van informatie over goede praktijken voor het gebruik van batterijen die erop gericht zijn de levensduur van de batterijen te verlengen en de mogelijkheden om voorbereidingen te treffen voor het hergebruik te vergroten;

a)

de bijdrage van eindgebruikers aan afvalpreventie, onder meer door middel van informatie over goede praktijken en aanbevelingen voor het gebruik van batterijen die erop gericht zijn de levensduur van de batterijen te verlengen en de mogelijkheden van hergebruik, voorbereiding voor hergebruik of herbestemming, herbestemming en herproductie te vergroten;

Amendement 358

Voorstel voor een verordening

Artikel 60 — lid 1 — alinea 1 — punt c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

de gescheiden inzameling, de voorbereiding voor hergebruik en de beschikbare recyclingsystemen voor afgedankte batterijen;

c)

de gescheiden inzameling, terugname- en inzamelingspunten, de voorbereiding voor hergebruik of herbestemming en de beschikbare herbestemmings-, herproductie- en recyclingsystemen voor afgedankte batterijen;

Amendement 359

Voorstel voor een verordening

Artikel 60 — lid 1 — alinea 1 — punt f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

f)

de effecten van stoffen in batterijen op het milieu en op de menselijke gezondheid, met inbegrip van de effecten vanwege ongepaste verwijdering van afgedankte batterijen, bijvoorbeeld als zwerfvuil of als ongesorteerd stedelijk afval.

f)

de effecten van stoffen , in het bijzonder gevaarlijke stoffen, in batterijen op het milieu en op de menselijke gezondheid, met inbegrip van de effecten vanwege ongepaste verwijdering van afgedankte batterijen, bijvoorbeeld als zwerfvuil of als ongesorteerd stedelijk afval.

Amendement 360

Voorstel voor een verordening

Artikel 60 — lid 1 — alinea 2 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

wordt verstrekt in een door de betrokken lidstaat bepaalde taal die de consumenten en andere eindgebruikers gemakkelijk kunnen begrijpen.

b)

wordt verstrekt in een door de betrokken lidstaat bepaalde taal die de consumenten en andere eindgebruikers gemakkelijk kunnen begrijpen en toegankelijk is voor personen met een handicap overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/882 .

Amendement 361

Voorstel voor een verordening

Artikel 60 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Producenten stellen informatie over de veiligheids- en beschermingsmaatregelen voor de opslag en inzameling van afgedankte batterijen, ook met betrekking tot de veiligheid op het werk, beschikbaar voor distributeurs en marktdeelnemers zoals bedoeld in de artikelen 50, 52 en 53 en voor andere afvalverwerkers die activiteiten op het gebied van reparatie, herproductie, voorbereiding voor hergebruik, verwerking en recycling uitvoeren.

2.   Producenten stellen informatie over de onderdelen en materialen in batterijen en over de locatie van alle gevaarlijke stoffen in batterijen beschikbaar voor distributeurs en marktdeelnemers zoals bedoeld in de artikelen 50, 52 en 53 en voor andere afvalverwerkers die activiteiten op het gebied van reparatie, herproductie, voorbereiding voor hergebruik, verwerking en recycling uitvoeren. Producenten stellen informatie beschikbaar over de veiligheids- en beschermingsmaatregelen voor de opslag en inzameling van afgedankte batterijen, ook met betrekking tot de veiligheid op het werk.

Amendement 362

Voorstel voor een verordening

Artikel 60 — lid 3 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Vanaf het tijdstip waarop een batterijmodel op het grondgebied van een lidstaat wordt geleverd, stellen producenten de volgende informatie voor het specifieke batterijmodel met betrekking tot de correcte en milieuverantwoorde behandeling van afgedankte batterijen, op verzoek en elektronisch, beschikbaar voor afvalverwerkers die activiteiten op het gebied van reparatie, herproductie, voorbereiding voor hergebruik, verwerking en recycling uitvoeren, voor zover deze afvalverwerkers die informatie nodig hebben om hun activiteiten te kunnen uitvoeren:

3.   Vanaf het tijdstip waarop een batterijmodel op het grondgebied van een lidstaat wordt geleverd, stellen producenten de volgende informatie voor het specifieke batterijmodel met betrekking tot de correcte en milieuverantwoorde behandeling van afgedankte batterijen op verzoek gratis en elektronisch beschikbaar voor afvalverwerkers die activiteiten op het gebied van reparatie, herproductie, voorbereiding voor hergebruik, verwerking en recycling uitvoeren, voor zover deze afvalverwerkers die informatie nodig hebben om hun activiteiten te kunnen uitvoeren:

Amendement 363

Voorstel voor een verordening

Artikel 60 — lid 3 — alinea 1 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de processen om te waarborgen dat voertuigen en apparatuur zodanig worden gedemonteerd dat de ingebouwde batterijen kunnen worden verwijderd;

a)

de processen om te waarborgen dat lichte vervoermiddelen, voertuigen en apparatuur zodanig worden gedemonteerd dat de ingebouwde batterijen kunnen worden verwijderd;

Amendement 364

Voorstel voor een verordening

Artikel 60 — lid 3 — alinea 1 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

de veiligheids- en beschermingsmaatregelen, ook met betrekking tot de veiligheid op het werk, die gelden voor de processen voor de opslag, het vervoer, de verwerking en de recycling van afgedankte batterijen.

b)

de veiligheids- en beschermingsmaatregelen, ook met betrekking tot de veiligheid op het werk en brandveiligheid , die gelden voor de processen voor de opslag, het vervoer, de verwerking en de recycling van afgedankte batterijen.

Amendement 365

Voorstel voor een verordening

Artikel 60 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Distributeurs die batterijen leveren aan eindgebruikers verstrekken de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie in hun verkooppunten, op zichtbare wijze, en via hun onlinemarktplaatsen , en verstrekken tevens informatie over hoe de eindgebruikers afgedankte batterijen kosteloos kunnen inleveren bij de respectieve inzamelpunten die in de verkooppunten of namens een marktplaats zijn ingesteld. Die verplichting is beperkt tot de batterijtypen die de distributeur of detailhandelaar als nieuwe batterijen in zijn aanbod heeft of had.

4.   Distributeurs die batterijen leveren aan eindgebruikers verstrekken de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie doorlopend in hun verkooppunten en via hun onlinemarktplaatsen , op voor de eindgebruikers van de batterij gemakkelijk toegankelijke en duidelijk zichtbare wijze , en verstrekken tevens informatie over hoe de eindgebruikers afgedankte batterijen kosteloos kunnen inleveren bij de respectieve inzamelpunten die in de verkooppunten of namens een marktplaats zijn ingesteld. Die verplichting is beperkt tot de batterijtypen die de distributeur of detailhandelaar als nieuwe batterijen in zijn aanbod heeft of had.

Amendement 366

Voorstel voor een verordening

Artikel 60 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De kosten die uit hoofde van artikel 47, lid 1, punt e), door de producent worden gedragen, worden afzonderlijk aan de eindgebruiker aangegeven in het verkooppunt waar een nieuwe batterij wordt verkocht. De aangegeven kosten liggen niet hoger dan de beste raming van de reële kosten.

5.   De kosten die uit hoofde van artikel 47, lid 1, punt e), door de producent worden gedragen, worden afzonderlijk aan de eindgebruiker aangegeven in het verkooppunt waar een nieuwe batterij wordt verkocht. De aangegeven kosten liggen niet hoger dan de beste raming van de reële kosten en worden niet opgeteld bij de uiteindelijke kosten van de batterij die in het verkooppunt in rekening worden gebracht aan de consument .

Amendement 367

Voorstel voor een verordening

Artikel 61 — lid 1 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Producenten van draagbare batterijen of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, rapporteren voor elk kalenderjaar de volgende informatie aan de bevoegde autoriteit, naargelang van de chemische samenstelling van de batterijen , onder vermelding van de hoeveelheid batterijen voor lichte vervoermiddelen :

1.   Producenten van draagbare batterijen of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, rapporteren voor elk kalenderjaar de volgende informatie aan de bevoegde autoriteit, naargelang van de chemische samenstelling van de batterijen:

Amendement 368

Voorstel voor een verordening

Artikel 61 — lid 1 — alinea 1 — punt a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

de hoeveelheid draagbare batterijen voor algemeen gebruik die voor het eerst op de markt werden aangeboden op het grondgebied van een lidstaat, met uitzondering van draagbare batterijen voor algemeen gebruik die het grondgebied van die lidstaat dat jaar hebben verlaten voordat zij aan eindgebruikers werden verkocht;

Amendement 369

Voorstel voor een verordening

Artikel 61 — lid 1 — alinea 1 — punt b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

de hoeveelheid overeenkomstig artikel 48 ingezamelde afgedankte draagbare batterijen voor algemeen gebruik, berekend op basis van de in bijlage XI vastgestelde methode;

Amendement 370

Voorstel voor een verordening

Artikel 61 — lid 1 — alinea 1 — punt d bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d bis)

de hoeveelheid ingezamelde afgedankte draagbare batterijen die naar derde landen werden uitgevoerd voor verwerking, voorbereiding voor hergebruik of herbestemming, of recycling.

Amendement 371

Voorstel voor een verordening

Artikel 61 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Wanneer andere afvalverwerkers dan producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden afgedankte draagbare batterijen inzamelen bij distributeurs of andere inzamelpunten voor afgedankte draagbare batterijen, rapporteren zij voor elk kalenderjaar de hoeveelheid ingezamelde afgedankte draagbare batterijen aan de bevoegde autoriteit, op basis van de chemische samenstelling van de batterijen en onder vermelding van de hoeveelheid batterijen uit lichte vervoermiddelen .

Wanneer andere afvalverwerkers dan producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden afgedankte draagbare batterijen inzamelen bij distributeurs of andere inzamelpunten voor afgedankte draagbare batterijen, rapporteren zij voor elk kalenderjaar de hoeveelheid ingezamelde afgedankte draagbare batterijen aan de bevoegde autoriteit, op basis van de chemische samenstelling van de batterijen.

Amendement 372

Voorstel voor een verordening

Artikel 61 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Producenten van batterijen voor lichte vervoermiddelen of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, rapporteren voor elk kalenderjaar de volgende informatie aan de bevoegde autoriteit, naargelang van de chemische samenstelling van de batterijen, onder vermelding van de hoeveelheden batterijen voor lichte vervoermiddelen:

 

a)

de hoeveelheid batterijen voor lichte vervoermiddelen die voor het eerst op de markt werden aangeboden op het grondgebied van een lidstaat, met uitzondering van batterijen voor lichte vervoermiddelen die het grondgebied van die lidstaat dat jaar hebben verlaten voordat zij aan eindgebruikers werden verkocht;

 

b)

de hoeveelheid overeenkomstig artikel 48 bis ingezamelde batterijen uit lichte vervoermiddelen, berekend op basis van de methode als vermeld in de overeenkomstig artikel 55, lid 2 ter, vastgestelde gedelegeerde handeling;

 

c)

de inzamelingsdoelstelling die werd bereikt door de producent of de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid die optreedt namens haar leden;

 

d)

de hoeveelheid ingezamelde afgedankte batterijen uit lichte vervoermiddelen die voor verwerking en recycling aan inrichtingen met een vergunning is geleverd; alsmede

 

e)

de hoeveelheid voor hergebruik, herbestemming en herproductie geleverde batterijen.

 

Wanneer andere afvalverwerkers dan producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden batterijen uit lichte vervoermiddelen inzamelen bij distributeurs of andere terugname- en inzamelpunten voor batterijen voor lichte vervoermiddelen, rapporteren zij voor elk kalenderjaar de hoeveelheid ingezamelde batterijen uit lichte vervoermiddelen aan de bevoegde autoriteit, met een uitsplitsing naar de chemische samenstelling van de batterijen, onder vermelding van de hoeveelheid batterijen uit lichte vervoermiddelen.

 

De in de eerste en tweede alinea bedoelde marktdeelnemers rapporteren de in de eerste alinea bedoelde gegevens binnen vier maanden na afloop van het verslagjaar waarvoor zij zijn verzameld aan de bevoegde autoriteit. De eerste verslagperiode bestrijkt het eerste volledige kalenderjaar na de vaststelling van de uitvoeringshandeling tot vaststelling van het format voor rapportage aan de Commissie overeenkomstig artikel 62, lid 5. De bevoegde autoriteiten stellen vast volgens welk format en welke procedures de gegevens aan hen worden gerapporteerd.

Amendement 373

Voorstel voor een verordening

Artikel 61 — lid 2 — punt b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

de hoeveelheid voor hergebruik, herbestemming en herproductie geleverde batterijen;

Amendement 374

Voorstel voor een verordening

Artikel 61 — lid 2 — punt b ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b ter)

de hoeveelheid ingezamelde afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen die naar derde landen worden uitgevoerd voor verwerking, voorbereiding voor hergebruik of herbestemming, of recycling.

Amendement 375

Voorstel voor een verordening

Artikel 61 — lid 3 — alinea 1 — punt b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

de hoeveelheid ingezamelde afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen die naar derde landen worden uitgevoerd voor verwerking, voorbereiding voor hergebruik of herbestemming, of recycling.

Amendement 376

Voorstel voor een verordening

Artikel 61 — lid 5 — alinea 1 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

de hoeveelheid afgedankte batterijen die in het recyclingproces terechtkomt;

b)

de hoeveelheid afgedankte batterijen die in het proces ter voorbereiding voor herbestemming en in het recyclingproces terechtkomt;

Amendement 377

Voorstel voor een verordening

Artikel 62 — lid 1 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten maken voor elk kalenderjaar de volgende informatie over draagbare batterijen, autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen in geaggregeerde vorm openbaar op basis van de batterijtypen en de chemische samenstelling van de batterijen en, voor draagbare batterijen, met afzonderlijke vermelding van batterijen voor lichte vervoermiddelen:

De lidstaten maken voor elk kalenderjaar de volgende informatie over draagbare batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen, autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen in geaggregeerde vorm openbaar op basis van de batterijtypen en de chemische samenstelling van de batterijen en, voor draagbare batterijen, met afzonderlijke vermelding van batterijen voor lichte vervoermiddelen:

Amendement 378

Voorstel voor een verordening

Artikel 62 — lid 1 — alinea 1 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

de hoeveelheid overeenkomstig de artikelen 48 en 49 ingezamelde afgedankte batterijen, berekend op basis van de in bijlage XI vastgestelde methode;

b)

de hoeveelheid overeenkomstig de artikelen 48 , 48 bis, en 49 ingezamelde afgedankte batterijen, berekend op basis van de in bijlage XI vastgestelde methode;

Amendement 379

Voorstel voor een verordening

Artikel 64 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Het systeem dient de volgende doelen:

 

a)

de markttoezichtautoriteiten ondersteunen bij het uitvoeren van hun taken uit hoofde van deze verordening en de relevante gedelegeerde handelingen, waaronder de handhaving van de verordening door die autoriteiten;

 

b)

het publiek voorzien van informatie over batterijen die in de handel zijn gebracht en de duurzaamheids- en veiligheidsvereisten daarvan, en informatiebladen bij de batterijen;

 

c)

de Commissie en erkende bedrijven die zich bezighouden met herproductie, exploitanten van batterijen voor hergebruik en recyclers voorzien van actuele informatie over batterijen.

Amendement 380

Voorstel voor een verordening

Artikel 64 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Het systeem bevat de informatie en gegevens over oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh, zoals vastgesteld in bijlage XIII. Deze informatie en gegevens zijn sorteerbaar en doorzoekbaar, met inachtneming van open normen voor gebruik door derden.

2.   Het systeem bevat de informatie en gegevens over batterijen voor lichte vervoermiddelen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen zoals vastgesteld in bijlage XIII. Deze informatie en gegevens zijn sorteerbaar en doorzoekbaar, met inachtneming van open normen voor gebruik door derden. Het systeem bevat ook een regelmatig bijgewerkte databank voor alle batterijen die onder deze verordening vallen.

Amendement 381

Voorstel voor een verordening

Artikel 64 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De marktdeelnemers die een oplaadbare industriële batterij of een batterij voor elektrische voertuigen met interne opslag in de handel brengen, stellen de in lid 2 bedoelde informatie elektronisch beschikbaar in machineleesbare vorm, met behulp van interoperabele en vlot toegankelijke gegevensdiensten, in het overeenkomstig lid 5 vastgestelde format.

3.   De marktdeelnemers die een batterij voor lichte vervoermiddelen, een industriële batterij of een batterij voor elektrische voertuigen in de handel brengen, stellen de in lid 2 bedoelde informatie elektronisch beschikbaar in machineleesbare vorm, met behulp van interoperabele en vlot toegankelijke gegevensdiensten, in het overeenkomstig lid 5 vastgestelde format.

Amendement 382

Voorstel voor een verordening

Artikel 64 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     Het systeem vervangt of wijzigt de verantwoordelijkheden van de markttoezichtautoriteiten niet.

Amendement 383

Voorstel voor een verordening

Artikel 64 — lid 5 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2024 uitvoeringshandelingen vast met het oog op de vaststelling van:

5.   De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2024 overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast teneinde deze verordening aan te vullen door de vaststelling van:

Amendement 384

Voorstel voor een verordening

Artikel 64 — lid 5 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 74, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Schrappen

Amendement 385

Voorstel voor een verordening

Artikel 65 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Uiterlijk op 1 januari 2026 beschikt elke industriële batterij en elke batterij voor elektrische voertuigen die in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt genomen en die een capaciteit van meer dan 2 kWh heeft over een elektronisch dossier (“batterijpaspoort”).

1.   Uiterlijk op 1 januari 2026 beschikt elke industriële batterij , batterij voor elektrische voertuigen en batterij voor lichte vervoermiddelen die in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt genomen over een elektronisch dossier (“batterijpaspoort”).

Amendement 386

Voorstel voor een verordening

Artikel 65 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.    Het batterijpaspoort wordt gekoppeld aan de informatie over de basiskenmerken van elk batterijtype en -model die is opgeslagen in de gegevensbronnen van het overeenkomstig artikel 64 opgezette systeem. De marktdeelnemer die een industriële batterij of een batterij voor elektrische voertuigen in de handel brengt, zorgt ervoor dat de in het batterijpaspoort opgenomen gegevens nauwkeurig, volledig en actueel zijn.

3.    In geval van industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen wordt het batterijpaspoort gekoppeld aan de informatie over de basiskenmerken van elk batterijtype en -model die is opgeslagen in de gegevensbronnen van het overeenkomstig artikel 64 opgezette systeem.De marktdeelnemer die een industriële batterij of een batterij voor elektrische voertuigen in de handel brengt, zorgt ervoor dat de in het batterijpaspoort opgenomen gegevens nauwkeurig, volledig en actueel zijn.

Amendement 387

Voorstel voor een verordening

Artikel 65 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     In het geval van batterijen voor lichte vervoermiddelen bevat het batterijpaspoort de in artikel 13, lid 5, punten a) tot en met d), i) en j), beschreven informatie en bijgewerkte informatie over de batterij in verband met wijzigingen van de status ervan.

Amendement 388

Voorstel voor een verordening

Artikel 65 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Het batterijpaspoort is online toegankelijk via elektronische systemen die interoperabel zijn met het overeenkomstig artikel 64 opgezette systeem.

4.   Het batterijpaspoort is online toegankelijk via elektronische systemen die interoperabel zijn met het overeenkomstig artikel 64 opgezette systeem , en via de in artikel 13, lid 5, bedoelde QR-code .

Amendement 389

Voorstel voor een verordening

Artikel 65 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Het batterijpaspoort maakt het mogelijk om informatie over de waarden voor de in artikel 10, lid 1, bedoelde prestatie- en degelijkheidsparameters te raadplegen wanneer de batterij in de handel wordt gebracht en wanneer de status ervan wordt gewijzigd.

5.   Het batterijpaspoort maakt het mogelijk om informatie over de waarden voor de in artikel 10, lid 1, bedoelde prestatie- en degelijkheidsparameters , alsook informatie over de conditie van de batterij, overeenkomstig artikel 14, te raadplegen wanneer de batterij in de handel wordt gebracht en wanneer de status ervan wordt gewijzigd.

Amendement 390

Voorstel voor een verordening

Artikel 65 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Wanneer de statuswijziging het gevolg is van reparatie- of herbestemmingsactiviteiten wordt de verantwoordelijkheid voor het batterijdossier in het batterijpaspoort overgedragen aan de marktdeelnemer die wordt geacht de industriële batterij of de batterij voor elektrische voertuigen in de handel te brengen of in gebruik te nemen.

6.   Wanneer de statuswijziging het gevolg is van herbestemmings- of herproductie-activiteiten wordt de verantwoordelijkheid voor het batterijdossier in het batterijpaspoort overgedragen aan de marktdeelnemer die wordt geacht de industriële batterij, de batterij voor elektrische voertuigen of de batterij voor lichte vervoermiddelen in de handel te brengen of in gebruik te nemen. Het dossier voor herbestemde of gereviseerde batterijen wordt gekoppeld aan het dossier van de oorspronkelijke batterij.

Amendement 391

Voorstel voor een verordening

Artikel 65 — lid 7 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.   De Commissie is bevoegd om uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot de regels voor het raadplegen, delen, beheren, verkennen, publiceren en hergebruiken van de via het batterijpaspoort toegankelijke informatie en gegevens.

7.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de regels voor het raadplegen, delen, beheren, verkennen, publiceren en hergebruiken van de via het batterijpaspoort toegankelijke informatie en gegevens.

Amendement 392

Voorstel voor een verordening

Artikel 65 — lid 7 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 74, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Schrappen

Amendement 393

Voorstel voor een verordening

Artikel 66 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    Wanneer de markttoezichtautoriteiten van een lidstaat voldoende redenen hebben om aan te nemen dat een batterij die onder deze verordening valt een risico inhoudt voor de menselijke gezondheid of de veiligheid van personen, eigendommen of het milieu, voeren zij een beoordeling van de betrokken batterij uit in het licht van alle relevante in deze verordening vastgestelde eisen .

1.    De markttoezichtautoriteiten voeren op toereikende schaal passende controles uit van batterijen die online en offline beschikbaar worden gesteld, door middel van documentcontroles en, in voorkomend geval, fysieke en laboratoriumcontroles op basis van adequate steekproeven, in het licht van alle relevante in deze verordening vastgestelde eisen. De markttoezichtautoriteiten kunnen batterijen voor dergelijke controles naar de in artikel 68 bis bedoelde testfaciliteit van de Unie sturen.

Amendement 394

Voorstel voor een verordening

Artikel 66 — lid 1 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Uiterlijk op … [twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] stelt de Commissie overeenkomstig artikel 11, lid 4, van Verordening (EU) 2019/1020 uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van de uniforme voorwaarden inzake controles, criteria voor het bepalen van de frequentie van de controles en het aantal monsters dat moet worden gecontroleerd.

 

Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 74, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Amendement 395

Voorstel voor een verordening

Artikel 66 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    Wanneer de markttoezichtautoriteiten van mening zijn dat de non-conformiteit niet tot hun nationale grondgebied beperkt is, brengen zij de Commissie en de andere lidstaten op de hoogte van de resultaten van de beoordeling en van de maatregelen die zij van de marktdeelnemer hebben verlangd.

2.    De markttoezichtautoriteiten brengen de Commissie en de andere lidstaten op de hoogte van de resultaten van de beoordeling en van de maatregelen die zij van de marktdeelnemer hebben verlangd.

Amendement 396

Voorstel voor een verordening

Artikel 66 — lid 5 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de batterij voldoet niet aan de in hoofdstuk II of III van deze verordening beschreven eisen;

a)

de batterij voldoet niet aan de in hoofdstuk II of III of de in artikel 39 van deze verordening beschreven eisen;

Amendement 397

Voorstel voor een verordening

Artikel 66 — lid 8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

8 bis.     Consumenten wordt de mogelijkheid geboden om informatie over batterijen die een risico voor consumenten vormen, in te voeren in een afzonderlijke rubriek van het in artikel 12 van Richtlijn 2001/95/EG vermelde communautaire systeem voor snelle uitwisseling van informatie (Rapex). De Commissie houdt naar behoren rekening met de ontvangen informatie en zorgt voor de follow-up, in voorkomend geval met inbegrip van de overdracht van deze informatie aan de betrokken nationale autoriteiten.

 

De Commissie stelt overeenkomstig de in artikel 74, lid 2, bedoelde adviesprocedure een uitvoeringshandeling vast om de voorwaarden vast te stellen voor de overdracht van de in de eerste alinea genoemde informatie en voor de overdracht van deze informatie aan de betrokken nationale autoriteiten voor follow-up.

Amendement 398

Voorstel voor een verordening

Artikel 67 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Indien na voltooiing van de procedure in artikel 66, leden 3 en 4, bezwaren tegen een maatregel van een lidstaat worden ingebracht of de Commissie van mening is dat de nationale maatregel in strijd is met de wetgeving van de Unie, treedt de Commissie onverwijld in overleg met de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) en voert zij een evaluatie van de nationale maatregel uit. Aan de hand van die evaluatie besluit de Commissie middels een uitvoeringshandeling of de nationale maatregel al dan niet gerechtvaardigd is.

1.   Indien na voltooiing van de procedure in artikel 66, leden 3 en 4, bezwaren tegen een maatregel van een lidstaat worden ingebracht of de Commissie van mening is dat de nationale maatregel in strijd is met de wetgeving van de Unie, treedt de Commissie onverwijld in overleg met de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) en voert zij een evaluatie van de nationale maatregel uit. De Commissie voltooit deze evaluatie binnen een maand. Aan de hand van die evaluatie besluit de Commissie middels een uitvoeringshandeling of de nationale maatregel al dan niet gerechtvaardigd is.

Amendement 399

Voorstel voor een verordening

Artikel 68 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Wanneer een lidstaat na uitvoering van een beoordeling overeenkomstig artikel 67, lid 1, vaststelt dat een batterij die conform de eisen in de hoofdstukken II en III is, maar toch een risico voor de menselijke gezondheid of de veiligheid van personen of voor de bescherming van eigendommen of het milieu meebrengt, verlangt deze lidstaat van de desbetreffende marktdeelnemer dat hij alle passende maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de batterij dat risico niet meer meebrengt wanneer zij in de handel wordt gebracht, of om de batterij binnen een redelijke termijn, die evenredig is met de aard van het risico, uit de handel te nemen of terug te roepen.

1.   Wanneer een lidstaat na uitvoering van een beoordeling overeenkomstig artikel 67, lid 1, vaststelt dat een batterij die conform de eisen in de hoofdstukken II en III is, maar toch een risico voor de menselijke gezondheid of de veiligheid van personen of voor de bescherming van eigendommen of het milieu meebrengt of redelijkerwijs kan worden geacht een dergelijk risico mee te brengen , verlangt deze lidstaat van de desbetreffende marktdeelnemer dat hij alle passende maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de batterij dat risico niet meer meebrengt wanneer zij in de handel wordt gebracht, of om de batterij binnen een redelijke termijn, die evenredig is met de aard van het risico, uit de handel te nemen of terug te roepen.

Amendement 400

Voorstel voor een verordening

Artikel 68 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De lidstaat brengt de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk daarvan op de hoogte. Die informatie omvat alle bekende bijzonderheden, met name de gegevens die nodig zijn om de batterijen te identificeren en om de oorsprong en de toeleveringsketen van de batterij, de aard van het risico en de aard en de duur van de nationale maatregelen vast te stellen.

3.   De lidstaat brengt de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk daarvan op de hoogte. Die informatie omvat alle bekende bijzonderheden, met name de gegevens die nodig zijn om de batterijen te identificeren en om de oorsprong en de waardeketen van de batterij, de aard van het risico en de aard en de duur van de nationale maatregelen vast te stellen.

Amendement 401

Voorstel voor een verordening

Artikel 68 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 68 bis

Unietestfaciliteit

1.     Uiterlijk op … [twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] wijst de Commissie overeenkomstig artikel 21, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) 2019/1020 een in batterijen gespecialiseerde Unietestfaciliteit aan.

2.     De Unietestfaciliteit zal dienstdoen als kenniscentrum voor:

a)

het verstrekken, in afwijking van artikel 21, lid 6, punt b), van Verordening (EU) 2019/1020, van onafhankelijk technisch en wetenschappelijk advies aan de Commissie in de loop van de in artikel 32 van deze verordening bedoelde onderzoeken en in de loop van de in artikel 67, lid 1, en artikel 68, lid 4, van deze verordening bedoelde beoordelingen;

b)

het testen van batterijen op verzoek van markttoezichtautoriteiten met het oog op de in artikel 66, lid 1, bedoelde beoordeling.

Amendement 402

Voorstel voor een verordening

Artikel 68 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 68 ter

Nationale kenniscentra voor batterijen

1.     De markttoezichtautoriteiten komen met de organisaties die marktdeelnemers en onderzoeksfaciliteiten vertegenwoordigen overeen om in elke lidstaat een nationaal kenniscentrum voor batterijen op te richten.

2.     De in lid 1 bedoelde nationale kenniscentra voor batterijen voeren activiteiten uit die tot doel hebben de naleving van de voorschriften van deze verordening te bevorderen en de niet-naleving ervan vast te stellen, de bewustwording ter zake te vergroten en richtsnoeren en technisch advies met betrekking tot deze voorschriften te verstrekken. Waar relevant kunnen ook andere belanghebbenden, zoals organisaties die eindgebruikers vertegenwoordigen, aan de activiteiten van de nationale kenniscentra voor batterijen deelnemen.

3.     Overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1020 zorgen de markttoezichtautoriteit en de in lid 1 bedoelde partijen ervoor dat de activiteiten van de nationale kenniscentra voor batterijen niet leiden tot oneerlijke concurrentie tussen marktdeelnemers, en dat deze de objectiviteit, onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de partijen onverlet laten.

Amendement 403

Voorstel voor een verordening

Artikel 69 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Onverminderd artikel 66 geldt dat wanneer een lidstaat vaststelt dat een batterij die buiten de werkingssfeer van artikel 68 valt niet conform deze verordening is of dat een marktdeelnemer een in deze verordening vastgestelde verplichting niet is nagekomen, die lidstaat van de desbetreffende marktdeelnemer verlangt dat die een einde maakt aan de non-conformiteit. Voorbeelden van dergelijke non-conformiteit zijn:

1.   Onverminderd artikel 66 geldt dat wanneer een lidstaat vaststelt dat een batterij die buiten de werkingssfeer van artikel 68 valt niet conform deze verordening is of dat een marktdeelnemer een in deze verordening vastgestelde verplichting niet is nagekomen, die lidstaat van de desbetreffende marktdeelnemer verlangt dat die een einde maakt aan de non-conformiteit. Om deze taak te vergemakkelijken, zorgen de lidstaten ervoor dat consumenten non-conformiteit op een gemakkelijke manier kunnen melden. Voorbeelden van dergelijke non-conformiteit zijn:

Amendement 404

Voorstel voor een verordening

Artikel 69 — lid 1 — punt k

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

k)

er is niet voldaan aan de eisen inzake een beleid van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen in artikel 39.

k)

er is niet voldaan aan de eisen inzake een beleid van passende zorgvuldigheid in de waardeketen in artikel 39;

Amendement 405

Voorstel voor een verordening

Artikel 69 — lid 1 — punt k bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

k bis)

er is niet voldaan aan de eisen inzake het batterijpaspoort als bedoeld in artikel 65.

Amendement 406

Voorstel voor een verordening

Artikel 69 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     De bevoegde autoriteiten van de lidstaten krijgen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2019/1020 onderzoeksbevoegdheden om passende controles uit te voeren, ofwel naar gelang het risico of op basis van ontvangen informatie, om mogelijke non-conformiteit op te sporen.

Amendement 407

Voorstel voor een verordening

Artikel 69 — lid 3 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 ter.     Markttoezichtautoriteiten werken samen om te zorgen voor grensoverschrijdende handhaving van deze verordening overeenkomstig de in hoofdstuk VI van Verordening (EU) 2019/1020 vastgestelde bepalingen.

Amendement 408

Voorstel voor een verordening

Artikel 69 — lid 3 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 quater.     In geval van grensoverschrijdende verkoop binnen de Unie werken de lidstaten samen in een handhavingsnetwerk en ondersteunen zij elkaar tijdens de inbreukprocedure.

Amendement 409

Voorstel voor een verordening

Artikel 70 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Aanbestedende diensten zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2014/24/EU of artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU, of aanbestedende instanties zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU houden bij de aankoop van batterijen of producten die batterijen bevatten in situaties die onder die richtlijnen vallen rekening met de milieueffecten van batterijen gedurende hun levenscyclus om ervoor te zorgen dat dergelijke effecten van de aangekochte batterijen tot een minimum worden beperkt.

1.   Aanbestedende diensten zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2014/24/EU of artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU, of aanbestedende instanties zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU geven bij de aankoop van batterijen of producten die batterijen bevatten in situaties die onder die richtlijnen vallen de voorkeur aan de meest milieuvriendelijke batterijen gebaseerd op hun gehele levenscyclus om ervoor te zorgen dat dergelijke effecten van de aangekochte batterijen tot een minimum worden beperkt.

Amendement 410

Voorstel voor een verordening

Artikel 71 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Indien een lidstaat van oordeel is dat het gebruik van een stof bij de vervaardiging van batterijen of de aanwezigheid van een stof in de batterijen wanneer zij in de handel worden gebracht of tijdens de latere fasen van de levenscyclus, waaronder de afvalfase, een risico voor de menselijke gezondheid of voor het milieu met zich meebrengt, en dat dat risico niet afdoende wordt beheerst en moet worden aangepakt, informeert de lidstaat het Agentschap over zijn voorstel een dossier samen te stellen overeenkomstig de voorschriften van een beperkingsdossier. Indien uit dat dossier blijkt dat, naast de eventueel reeds genomen maatregelen, er maatregelen voor de gehele Unie nodig zijn, zendt de lidstaat dit dossier naar het Agentschap teneinde de procedure voor beperkingen op gang te brengen.

Amendement 411

Voorstel voor een verordening

Artikel 71 — lid 14 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

14 bis.     Binnen 6 maanden na een wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 of de inwerkingtreding van toekomstige wetgeving van de Unie betreffende duurzaamheidscriteria voor gevaarlijke stoffen en chemische stoffen beoordeelt de Commissie of die wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 of die toekomstige wetgeving van de Unie een wijziging van dit artikel vereist, en stelt zij in voorkomend geval overeenkomstig artikel 73 van deze verordening een gedelegeerde handeling vast om die bepalingen dienovereenkomstig te wijzigen.

Amendement 412

Voorstel voor een verordening

Artikel 72 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Alleen door de industrie gestuurde regelingen die voldoen aan de vereisten van artikel 39 en die door externe partijen worden geverifieerd, kunnen worden aanvaard.

Amendement 413

Voorstel voor een verordening

Artikel 73 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De bevoegdheid om de in artikel 6, lid  2, artikel 7, leden  1, 2 en 3, artikel 9, lid 2, artikel 10, lid 3, artikel  12 , lid 2, artikel  17 , lid  4 , artikel  27 , lid 3, artikel  39 , lid 8, artikel 55, lid  4 , artikel 56, lid 4, artikel 57, lid  6 , artikel  58 , lid 3, en artikel  70 , lid  2 , bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt met ingang van [datum waarop deze verordening in werking treedt] voor een periode van vijf jaar aan de Commissie verleend. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

2.   De bevoegdheid om de in artikel 6, leden  2 en 5 bis, artikel 7, lid  1, derde alinea, punt a), lid 1, vierde alinea, lid  2 , vierde alinea, punt a), en lid  3, derde alinea en vierde alinea, artikel  8, lid 1, tweede alinea, punt a), en lid 4 bis, artikel  9, lid 2 , tweede alinea , artikel 10, lid  1 ter, lid 1 quater, lid  3, eerste alinea en lid 3 bis, artikel  11 bis, lid 4, artikel 11 ter , lid 2, artikel  13 , lid  6 bis, artikel  14 , lid 3 , alinea 1 bis, artikel  12 , lid  2, artikel 17, lid 4, artikel 39, leden  8 en 8 bis, artikel 55, lid  2 ter, artikel 56, lid 4, artikel 57, leden 4 en 5 bis, artikel 58, lid  3, artikel 64, lid 5, artikel 65, lid 7 , artikel  70 , lid 3, artikel 71, lid 14 bis, en artikel  76 , lid  1 ter, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt met ingang van … [datum waarop deze verordening in werking treedt] voor een periode van vijf jaar aan de Commissie verleend. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

Amendement 414

Voorstel voor een verordening

Artikel 73 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De in artikel 6, lid 2, artikel 7, leden 1, 2 en 3, artikel 9 , lid 2, artikel 10 , lid 3, artikel 12 , lid 2, artikel 17 , lid 4 , artikel 27 , lid 3 , artikel 39, lid 8, artikel 55, lid 4 , artikel 56, lid 4, artikel 57 , lid 6 , artikel 58 , lid 3 , en artikel 70 , lid 2 , bedoelde delegatie van bevoegdheden kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

3.   De in artikel 6, leden  2 en 5 bis , artikel  7, lid 1, derde alinea, punt a), lid  1, vierde alinea, lid  2 , vierde alinea, punt a), en lid  3, derde alinea en vierde alinea, artikel  8, lid 1, tweede alinea , punt a), en lid  4 bis, artikel 9, lid  2, tweede alinea, artikel  10, lid 1 ter, lid 1 quater, lid  3, eerste alinea en lid  3  bis, artikel  11 bis , lid  4, artikel 11 ter, lid  2, artikel  13, lid 6 bis, artikel 14 , lid  3, alinea 1 bis , artikel  12 , lid  2 , artikel  17, lid 4, artikel  39, leden 8 en  8  bis, artikel 55, lid  2 ter, artikel 56, lid  4, artikel 57, leden  4 en 5 bis, artikel  58, lid 3, artikel 64 , lid  5, artikel 65, lid 7 , artikel  70, lid 3, artikel 71 , lid  14 bis, en artikel  76 , lid  1 ter, bedoelde delegatie van bevoegdheden kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

Amendement 415

Voorstel voor een verordening

Artikel 73 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Een overeenkomstig artikel 6, lid  2, artikel 7, leden  1, 2 en 3, artikel 9, lid 2, artikel 10, lid 3, artikel  12 , lid 2, artikel 17 , lid 4 , artikel  27 , lid 3, artikel  39 , lid 8, artikel 55, lid  4 , artikel 56, lid 4, artikel 57, lid 6 , artikel 58, lid 3, en artikel 70, lid  2 , vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met twee maanden verlengd.

6.   Een overeenkomstig artikel 6, leden  2 en 5 bis, artikel 7, lid 1, derde alinea, punt a), lid  1, vierde alinea, lid  2 , vierde alinea, punt a), en lid  3, derde alinea en vierde alinea, artikel 8, lid 1, tweede alinea, punt a), en lid 4 bis, artikel 9, lid 2, tweede alinea, artikel 10, lid  1 ter, lid 1 quater, lid  3, eerste alinea en lid 3 bis, artikel  11 bis, lid 4, artikel 11 ter , lid 2, artikel  13 , lid  6 bis, artikel  14 , lid 3, alinea 1 bis, artikel  12 , lid  2, artikel 17, lid 4, artikel 39, leden  8 en 8 bis, artikel 55, lid  2 ter, artikel 56, lid 4, artikel 57, leden 4 en 5 bis, artikel 58, lid 3, artikel 64, lid 5, artikel 65, lid 7, artikel 70, lid  3, artikel 71, lid 14 bis, en artikel 76, lid 1 ter, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met twee maanden verlengd.

Amendement 416

Voorstel voor een verordening

Artikel 75 — alinea 1 — punt 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2)

in bijlage I, wordt het volgende punt  71 toegevoegd aan de lijst van harmonisatiewetgeving van de Unie:

2)

in bijlage I wordt punt  21 van de lijst van harmonisatiewetgeving van de Unie vervangen door :

Amendement 417

Voorstel voor een verordening

Artikel 76 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Uiterlijk op 1 januari 2023 stelt de Commissie geharmoniseerde criteria op voor doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties en voor vergoeding van schade die aan personen is berokkend.

 

Die criteria hebben ten minste betrekking op de volgende soorten inbreuken:

 

het afleggen van valse verklaringen tijdens de conformiteitsbeoordelingsprocedures als bedoeld in hoofdstuk IV en ten aanzien van de maatregelen als bedoeld in de artikelen 66 en 68;

 

het vervalsen van testresultaten voor conformiteit of markttoezicht;

 

het achterhouden van gegevens of technische specificaties die zouden kunnen leiden tot het terugroepen van de batterij of onderdelen daarvan of tot het weigeren of intrekken van de conformiteitsverklaring.

Amendement 418

Voorstel voor een verordening

Artikel 76 — alinea 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De Commissie stelt uiterlijk op 1 januari 2023 gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 73 vast, in aanvulling op deze verordening door criteria vast te stellen voor doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties en voor de vergoeding van schade die aan personen is berokkend voor ten minste de in lid 1 bis vermelde inbreuken.

Amendement 419

Voorstel voor een verordening

Artikel 77 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2030 een verslag op over de uitvoering van deze verordening en de effecten ervan op het milieu en de werking van de interne markt.

1.   De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2030 , en daarna iedere vijf jaar, een verslag op over de uitvoering van deze verordening en de effecten ervan op het milieu , de gezondheid van de mens en de werking van de interne markt en legt dit voor en presenteert dit aan het Europees Parlement en de Raad .

Amendement 420

Voorstel voor een verordening

Artikel 77 — lid 2 — alinea 1 — punt c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

de eisen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen van de artikelen 39 en 72;

c)

de eisen inzake passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen van de artikelen 39 en 72;

Amendement 421

Voorstel voor een verordening

Artikel 77 — lid 2 — alinea 1 — punt d bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d bis)

de maatregelen met betrekking tot de identificatie van marktdeelnemers als bedoeld in artikel 45;

Amendement 422

Voorstel voor een verordening

Artikel 77 — lid 2 — alinea 1 — punt d ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d ter)

inbreuken en de doeltreffendheid, evenredigheid en afschrikkende werking van sancties als bedoeld in artikel 76;

Amendement 423

Voorstel voor een verordening

Artikel 77 — lid 2 — alinea 1 — punt d quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d quater)

de analyse van het effect van de verordening op het concurrentievermogen en op de investeringen in de batterijensector, en op de administratieve last.

Amendement 424

Voorstel voor een verordening

Artikel 77 — lid 2 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Indien nodig gaat het verslag vergezeld van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van de desbetreffende bepalingen van deze verordening.

Indien nodig gaat het in lid 1 bedoelde verslag vergezeld van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van de desbetreffende bepalingen van deze verordening.

Amendement 425

Voorstel voor een verordening

Artikel 79 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2022 .

Zij is van toepassing met ingang van … [zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] .

Amendement 426

Voorstel voor een verordening

Bijlage 1 — tabel — regel 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2 bis.

Lood

Draagbare batterijen, ongeacht of zij in apparaten zijn ingebouwd, mogen maximaal 0,01  gewichtsprocent lood bevatten (uitgedrukt in metallisch lood).

CAS-nr. 7439-92-1

 

EG-nr. 231-100-4 en de verbindingen daarvan

 

Amendement 427

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — punt 1 — alinea 1 — c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c bis)

“gegevenskwaliteitsbeoordelingen”: een semikwantitatieve beoordeling van de kwaliteitscriteria van een gegevensverzameling op basis van technologische representativiteit, geografische representativiteit, tijdgebonden representativiteit, en precisie. De gegevenskwaliteit wordt beschouwd als die van de gegevensverzameling zoals gedocumenteerd.

Amendement 428

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — punt 2 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De in artikel 7 bedoelde geharmoniseerde berekeningsregels bouwen voort op de in deze bijlage opgenomen essentiële elementen, moeten voldoen aan de recentste versie van de door de Commissie ontwikkelde methode voor de milieuvoetafdruk van producten (80) (Product Environmental Footprint, PEF) en de desbetreffende regels voor de milieuvoetafdruk van een productcategorie (81) (Product Environmental Footprint Category Rules, PEFCR’s), en ze moeten in overeenstemming zijn met de internationale overeenkomsten en technische/wetenschappelijke vorderingen op het gebied van levenscyclusanalyse (82).

De in artikel 7 bedoelde geharmoniseerde berekeningsregels bouwen voort op de in deze bijlage opgenomen essentiële elementen, moeten voldoen aan de recentste versie van de door de Commissie ontwikkelde methode voor de milieuvoetafdruk van producten (80) (Product Environmental Footprint, PEF) en de desbetreffende regels voor de milieuvoetafdruk van een productcategorie (81) (Product Environmental Footprint Category Rules, PEFCR’s), en ze moeten in overeenstemming zijn met de internationale overeenkomsten en technische/wetenschappelijke vorderingen op het gebied van levenscyclusanalyse (82). De ontwikkeling en actualisering van PEF-methoden en relevante PEFCR’s zijn open en transparant, en omvatten een passende vertegenwoordiging van maatschappelijke organisaties, de academische wereld en andere belanghebbende partijen.

Amendement 429

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — punt 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.

Energieverbruik en boekhouding

 

Bij de berekening van de koolstofintensiteit van de energie die wordt gebruikt gedurende de verschillende levenscyclusfasen en processen van batterijen als vermeld in punt 4, moeten gegevens over de gemiddelde koolstofemissies voor het land waar de specifieke activiteit of het specifieke proces heeft plaatsgevonden, worden gebruikt. Lagere emissiefactoren worden alleen gebruikt wanneer de marktdeelnemer op betrouwbare wijze kan aantonen dat de koolstofintensiviteit van het gebied waar de specifieke activiteit heeft plaatsgevonden en waar de marktdeelnemer de energie vandaan heeft, of van zijn individuele processen of energievoorziening, lager is dan het landelijk gemiddelde. Dit wordt aangetoond met behulp van bewijs dat de energie uit dat gebied afkomstig is en minder koolstofintensief is of door middel van een rechtstreekse aansluiting op een hernieuwbare of koolstofarmere energiebron of een contract waaruit een temporeel en geografisch verband tussen de energievoorziening en het gebruik door de marktdeelnemer blijkt, dat moet worden geverifieerd aan de hand van een verificatieverklaring van een derde partij.

Amendement 430

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — punt 4 — alinea 1 — tabel — regel 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Verwerving en voorbewerking van grondstoffen

Dit omvat de winning en voorbewerking, tot aan de vervaardiging van de batterijcellen en batterijcomponenten (actieve materialen, separator, elektrolyt, behuizingen, actieve en passieve batterijcomponenten), en de elektrische/elektronische componenten).


Amendement

Verwerving en voorbewerking van grondstoffen

Dit omvat de winning en andere relevante verwerving , voorbewerking en het vervoer van alle grondstoffen en actieve materialen , tot aan de vervaardiging van de batterijcellen en batterijcomponenten (actieve materialen, separator, elektrolyt, behuizingen, actieve en passieve batterijcomponenten), en de elektrische/elektronische componenten).

Amendement 431

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — punt 4 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De gebruiksfase mag niet worden meegenomen bij de berekening van de koolstofvoetafdruk aangezien fabrikanten hier geen rechtstreekse invloed op kunnen uitoefenen, tenzij kan worden aangetoond dat zij in de ontwerpfase keuzen maken als gevolg waarvan zij alsnog een niet te verwaarlozen bijdrage aan de koolstofvoetafdruk leveren.

De gebruiksfase mag alleen buiten beschouwing worden gelaten bij de berekening van de koolstofvoetafdruk indien fabrikanten op betrouwbare wijze kunnen aantonen dat keuzen met betrekking tot het ontwerp slechts een verwaarloosbare bijdrage aan de koolstofvoetafdruk leveren.

Amendement 432

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — punt 5 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Met name de activiteitsgegevens die betrekking hebben op de anode, kathode, de elektrolyt, de separator en de behuizing moeten naar een specifiek batterijmodel verwijzen dat in een specifieke productiefaciliteit is vervaardigd (er worden dus geen gestandaardiseerde activiteitsgegevens gebruikt). De batterijspecifieke activiteitsgegevens worden gebruikt in combinatie met de desbetreffende secundaire gegevensverzamelingen conform de milieuvoetafdrukmethode voor producten (PEF).

Met name de activiteitsgegevens die betrekking hebben op de grondstoffen, anode, kathode, de elektrolyt, de separator en de behuizing moeten naar een specifiek batterijmodel verwijzen dat in een specifieke productiefaciliteit is vervaardigd (er worden dus geen gestandaardiseerde activiteitsgegevens gebruikt). De batterijspecifieke activiteitsgegevens worden gebruikt in combinatie met de desbetreffende secundaire gegevensverzamelingen conform de milieuvoetafdrukmethode voor producten (PEF).

Amendement 433

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — punt 5 — alinea 5 — streepje 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

de fase van verwerving en voorbewerking van grondstoffen

de fase van verwerving , inclusief vervoer, en voorbewerking van grondstoffen

Amendement 434

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — punt 8 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Afhankelijk van de verdeling van de waarden van de koolstofvoetafdrukverklaringen voor op de interne EU-markt in de handel gebrachte batterijen en met het oog op het mogelijk maken van marktdifferentiatie, wordt er een zinvol aantal prestatieklassen vastgesteld, waarbij categorie A de beste klasse is met de laagste koolstofvoetafdruk gedurende de gehele levenscyclus.

Afhankelijk van de verdeling van de waarden van de koolstofvoetafdrukverklaringen en gegevenskwaliteitsbeoordelingen voor op de interne EU-markt in de handel gebrachte batterijen en met het oog op het mogelijk maken van marktdifferentiatie, wordt er een zinvol aantal prestatieklassen vastgesteld, waarbij categorie A de beste klasse is met de laagste koolstofvoetafdruk gedurende de gehele levenscyclus.

Amendement 435

Voorstel voor een verordening

Bijlage III — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters van draagbare batterijen voor algemeen gebruik

Elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters van draagbare batterijen

Amendement 436

Voorstel voor een verordening

Bijlage III — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Batterijcapaciteit: de elektrische lading die een batterij onder specifieke omstandigheden kan leveren.

1.

Batterijcapaciteit: de elektrische lading die een batterij in de praktijk kan leveren.

Amendement 437

Voorstel voor een verordening

Bijlage III — punt 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.

Levensduur bij opslag (vertraagde ontlading): de relatieve afname van de minimale gemiddelde duur na een bepaalde periode en onder specifieke omstandigheden.

3.

Levensduur bij opslag (vertraagde ontlading): de relatieve afname van de minimale gemiddelde duur , met de oorspronkelijk gemeten capaciteit als referentie, na een bepaalde periode en onder specifieke omstandigheden.

Amendement 438

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Vereisten met betrekking tot de elektrochemische prestaties en de degelijkheid van oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen

Vereisten met betrekking tot de elektrochemische prestaties en de degelijkheid van batterijen voor lichte vervoermiddelen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen

Amendement 439

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — deel A — alinea 1 — punt 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.

Interne weerstand (in Ω) en toename van de interne weerstand (in %).

3.

Interne weerstand (in Ω), toename van de interne weerstand (in % ) en elektrochemische impedantie (in Ω )

Amendement 440

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — deel A — alinea 1 — punt 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.

Een indicatie van de verwachte levensduur onder de omstandigheden waar de batterijen voor zijn ontworpen.

5.

De verwachte levensduur onder de referentieomstandigheden waar de batterijen voor zijn ontworpen uitgedrukt in cycli en kalenderjaren .

Amendement 441

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — deel A — alinea 1 — punt 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.

Zelfontlading.

Amendement 442

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — deel A — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

“Nominale capaciteit”: het totale aantal ampère-uren (Ah) dat een volledig opgeladen batterij kan leveren onder bepaalde omstandigheden .

“Nominale capaciteit”: het totale aantal ampère-uren (Ah) dat een volledig opgeladen batterij kan leveren onder bepaalde referentieomstandigheden .

Amendement 443

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — deel A — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

“Capaciteitsverlies”: de afname die zich in de loop van de tijd en als gevolg van gebruik voordoet van de hoeveelheid lading die een batterij op basis van de nominale spanning kan leveren ten opzichte van de oorspronkelijk door de fabrikant aangegeven capaciteit.

“Capaciteitsverlies”: de afname die zich in de loop van de tijd en als gevolg van gebruik voordoet van de hoeveelheid lading die een batterij op basis van de nominale spanning kan leveren ten opzichte van de oorspronkelijke nominale capaciteit.

Amendement 444

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — deel A — alinea 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

“Vermogen”: de hoeveelheid energie die een batterij gedurende een bepaalde periode kan leveren.

“Vermogen”: de hoeveelheid energie die een batterij gedurende een bepaalde periode onder referentieomstandigheden kan leveren.

Amendement 445

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — deel A — alinea 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

“Interne weerstand”: de weerstand die de elektrische stroom binnen een cel of een batterij ondervindt. Deze bestaat uit twee componenten, namelijk de elektrische weerstand en de ionische weerstand. De som van beide is de totale effectieve weerstand, met inbegrip van de inductieve/capacitieve eigenschappen.

“Interne weerstand”: de weerstand die de elektrische stroom binnen een cel of een batterij ondervindt onder referentieomstandigheden . Deze bestaat uit twee componenten, namelijk de elektrische weerstand en de ionische weerstand. De som van beide is de totale effectieve weerstand, met inbegrip van de inductieve/capacitieve eigenschappen.

Amendement 446

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — deel A — alinea 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

“Zelfontlading”: de vermindering van de opgeslagen elektrische lading wanneer de elektroden van de batterij niet aangesloten zijn, bijvoorbeeld wanneer de batterij voor een langere periode, bijvoorbeeld 48, 168 of 720 uur, ligt opgeslagen of niet wordt gebruikt, met als gevolg dat de lading van de batterij in de loop van de tijd geleidelijk afneemt.

Amendement 447

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — punt 6 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.

Thermische kettingreactie (thermal propagation)

6.

Bescherming tegen thermische kettingreactie (thermal propagation)

Amendement 448

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — punt 7 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.

Mechanische schade als gevolg van externe invloeden (valtest)

7.

Bescherming tegen mechanische schade

Voor deze test worden één of meer situaties nagebootst om na te gaan in welke mate een batterij blijft werken voor het doel waarvoor ze is ontworpen wanneer de batterij per ongeluk een val doormaakt of door een zware last wordt geraakt . Als criteria voor het nabootsen van deze situaties geldt dat realistische gebruiksscenario’s moeten worden gebruikt.

Voor deze test worden één of meer situaties nagebootst om na te gaan in welke mate een batterij blijft werken voor het doel waarvoor ze is ontworpen wanneer de batterij per ongeluk aan mechanische belasting wordt blootgesteld . Als criteria voor het nabootsen van deze situaties geldt dat realistische gebruiksscenario’s moeten worden gebruikt.

Amendement 449

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — punt 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

9 bis.

Brandtest

 

Het doel van de brandtest is het blootstellen van de batterij aan brand en het beoordelen van het risico op een explosie. Een belangrijke veiligheidsindicator hierbij is de hoeveelheid vrijkomende energie.

Amendement 450

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — punt 9 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

9 ter.

Gasemissie — metingen van gevaarlijke stoffen

 

Batterijen kunnen aanzienlijke hoeveelheden potentieel gevaarlijk materiaal bevatten, zoals licht ontvlambare elektrolyten, corrosieve en toxische componenten. Bij blootstelling aan bepaalde omstandigheden kan de integriteit van de batterij in gevaar komen, waarbij gevaarlijke gassen kunnen vrijkomen. Het is daarom belangrijk tijdens tests waarin verkeerd gebruik en misbruik worden gesimuleerd vast te stellen welke stoffen, en in welke hoeveelheid, hierbij vrijkomen.

Amendement 451

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — deel A — alinea 1 — punt 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.

datum van het in de handel brengen;

Schrappen

Amendement 452

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — deel A — alinea 1 — punt 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.

het gewicht van de batterij

Amendement 453

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — deel A — alinea 1 — punt 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.

andere in de batterij aanwezige gevaarlijke stoffen dan kwik, cadmium of lood;

7.

andere in de batterij aanwezige gevaarlijke stoffen dan kwik, cadmium of lood , met een concentratie van meer dan 0,1  gewichtsprocent ;

Amendement 454

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — deel A — alinea 1 — punt 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8.

in de batterij aanwezige kritieke grondstoffen.

Schrappen

Amendement 455

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — Deel A bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

A bis

Aanvullende informatie over batterijen die via de QR-code toegankelijk is

 

1.

Datum van het in de handel brengen.

 

2.

In de batterij aanwezige kritieke grondstoffen met een concentratie van meer dan 0,1  gewichtsprocent.

 

3.

Informatie met betrekking tot het verbruik van elektrische energie, andere vormen van energie en, indien van toepassing, andere essentiële hulpbronnen tijdens het gebruik.

Amendement 456

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — deel C — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De QR-code wordt in 100 % zwart weergegeven en is van een zodanige afmeting dat de code goed leesbaar is met algemeen beschikbare QR-lezers, zoals die welke in draagbare apparaten zijn geïntegreerd.

De QR-code wordt weergegeven in een kleur die in hoge mate contrasteert met de achtergrond en is van een zodanige afmeting dat de code goed leesbaar is met algemeen beschikbare QR-lezers, zoals die welke in draagbare apparaten zijn geïntegreerd.

Amendement 457

Voorstel voor een verordening

Bijlage VIII — deel A — punt 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Met “interne productiecontrole” wordt de conformiteitsbeoordelingsprocedure bedoeld waarbij de fabrikant de verplichtingen in de punten 2, 3 en 4 nakomt en garandeert en verklaart dat de batterij aan de in de artikelen 6, 9, 10, 11 , 12 , 13 en 14 genoemde toepasselijke vereisten voldoet.

Met “interne productiecontrole” wordt de conformiteitsbeoordelingsprocedure bedoeld waarbij de fabrikant de verplichtingen in de punten 2, 3 en 4 nakomt en garandeert en verklaart dat de batterij aan de in de artikelen 6, 9, 11, 13 en 14 genoemde toepasselijke vereisten voldoet.

Amendement 458

Voorstel voor een verordening

Bijlage VIII — deel B — punt 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Met “interne productiecontrole plus verificatie onder toezicht” wordt de conformiteitsbeoordelingsprocedure bedoeld waarbij de fabrikant de verplichtingen in de punten 2, 3, 4 en 5 nakomt en garandeert en verklaart dat de batterij aan de in de artikelen 7, 8 en 39 genoemde toepasselijke vereisten voldoet.

Met “interne productiecontrole plus verificatie onder toezicht” wordt de conformiteitsbeoordelingsprocedure bedoeld waarbij de fabrikant de verplichtingen in de punten 2, 3, 4 en 5 nakomt en garandeert en verklaart dat de batterij aan de in de artikelen 7, 8 , 10, 12 en 39 genoemde toepasselijke vereisten voldoet.

Amendement 507

Voorstel voor een verordening

Bijlage IX — punt 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.

Voorwerp van de verklaring (beschrijving aan de hand waarvan de batterij kan worden getraceerd): beschrijving van de batterij.

4.

Voorwerp van de verklaring (beschrijving aan de hand waarvan de batterij kan worden getraceerd , eventueel met inbegrip van een afbeelding van de batterij ): beschrijving van de batterij.

Amendement 459

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — punt 1 — a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

ijzer;

Amendement 460

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — punt 1 — a ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a ter)

koper;

Amendement 461

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — punt 1 — a quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a quater)

bauxiet;

Amendement 462

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — punt 2 — a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

lucht;

a)

lucht , met inbegrip van luchtvervuiling ;

Amendement 463

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — punt 2 — b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

water;

b)

water , met inbegrip van toegang tot water, verontreiniging en uitputting van zoet water, drinkwater, oceanen en zeeën ;

Amendement 464

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — punt 2 — c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

bodem;

c)

bodem , met inbegrip van bodemverontreiniging als gevolg van het storten en verwerken van afval ;

Amendement 465

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — punt 2 — d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

biodiversiteit;

d)

biodiversiteit , met inbegrip van schade aan natuurlijke fauna, flora, natuurlijke habitats en ecosystemen ;

Amendement 466

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — punt 2 — d bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d bis)

klimaat, met inbegrip van broeikasgasemissies;

Amendement 467

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — punt 2 — d ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d ter)

afvalbeheer, met inbegrip van schade als gevolg van het storten van mijnafval

Amendement 468

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — punt 2 — i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i)

gemeenschapsleven.

i)

gemeenschapsleven , met inbegrip van dat van inheemse volken;

Amendement 469

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — punt 2 — i bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

i bis)

toegang tot informatie, openbare inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.

Amendement 470

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — punt 3 — c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

Verdrag inzake biologische diversiteit. COP-besluit VIII/28 — Voluntary guidelines on Biodiversity-Inclusive impact assessment;

c)

Verdrag inzake biologische diversiteit , met inbegrip van COP-besluit VIII/28 — Voluntary guidelines on Biodiversity-Inclusive impact assessment;

Amendement 471

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — punt 3 — c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c bis)

Overeenkomst van Parijs;

Amendement 472

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — punt 3 — c ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c ter)

acht fundamentele IAO-verdragen overeenkomstig de IAO-verklaring betreffende de fundamentele principes en rechten op het werk;

Amendement 473

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — punt 3 — c quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c quater)

alle andere internationale milieuverdragen die bindend zijn voor de Unie of haar lidstaten,

Amendement 474

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — punt 3 — d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

tripartiete beginselverklaring van de IAO betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid;

Schrappen

Amendement 475

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — punt 3 — e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

e)

OESO Due Diligence Handreiking voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen; and

Schrappen

Amendement 476

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — punt 3 — f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

f)

OESO-richtsnoeren inzake de zorgvuldigheidseisen voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden.

Schrappen

Amendement 477

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — punt 3 — f bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

f bis)

alle andere internationale mensenrechtenverdragen die bindend zijn voor de Unie of haar lidstaten.

Amendement 478

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — punt 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.

De internationaal erkende beginselen inzake passende zorgvuldigheid die van toepassing zijn op de in artikel 39 van deze verordening bedoelde eisen voor passende zorgvuldigheid:

a)

de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de VN;

b)

OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen;

c)

tripartiete beginselverklaring van de IAO betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid;

d)

OESO Due Diligence Handreiking voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen;

e)

OESO-richtsnoeren inzake de zorgvuldigheidseisen voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden.

Amendement 479

Voorstel voor een verordening

Bijlage XI — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Producenten of, indien aangewezen overeenkomstig artikel 47, lid 2, organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, en de lidstaten, berekenen het inzamelingspercentage als het percentage dat wordt verkregen door het gewicht van de afgedankte draagbare batterijen, met uitzondering van afgedankte batterijen uit lichte voertuigen, die respectievelijk overeenkomstig artikel 48 en artikel 55 in een bepaald kalenderjaar in een lidstaat zijn ingezameld, te delen door het gemiddelde gewicht van die batterijen die producenten hetzij rechtstreeks verkopen aan de eindgebruiker, hetzij leveren aan derde partijen om ze te verkopen aan de eindgebruiker in die lidstaat gedurende dat kalenderjaar en de voorafgaande twee kalenderjaren.

1.

Producenten of, indien aangewezen overeenkomstig artikel 47, lid 2, organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, en de lidstaten, berekenen het inzamelingspercentage als het percentage dat wordt verkregen door het gewicht van de afgedankte draagbare batterijen, die respectievelijk overeenkomstig artikel 48 en artikel 55 in een bepaald kalenderjaar in een lidstaat zijn ingezameld, te delen door het gemiddelde gewicht van die batterijen die producenten hetzij rechtstreeks verkopen aan de eindgebruiker, hetzij leveren aan derde partijen om ze te verkopen aan de eindgebruiker in die lidstaat gedurende dat kalenderjaar en de voorafgaande twee kalenderjaren.

Amendement 480

Voorstel voor een verordening

Bijlage XI — punt 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.

Producenten of, indien aangewezen overeenkomstig artikel 47, lid 2, organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, en de lidstaten, berekenen het inzamelingspercentage als het percentage dat wordt verkregen door het gewicht van de afgedankte draagbare batterijen voor algemeen gebruik, die respectievelijk overeenkomstig de artikelen 48 en 55 in een bepaald kalenderjaar in een lidstaat zijn ingezameld, te delen door het gemiddelde gewicht van die batterijen die producenten hetzij rechtstreeks verkopen aan de eindgebruiker, hetzij leveren aan derde partijen om ze te verkopen aan de eindgebruiker in die lidstaat gedurende dat kalenderjaar en de voorafgaande twee kalenderjaren.

Amendement 481

Voorstel voor een verordening

Bijlage XI — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.

Producenten of, indien aangewezen overeenkomstig artikel 47, lid 2, organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, en de lidstaten, berekenen de jaarlijkse verkoop van draagbare batterijen , met uitzondering van batterijen uit lichte voertuigen, aan eindgebruikers in een bepaald jaar als het gewicht van de op hun grondgebied in het betreffende jaar voor de eerste keer op de markt aangeboden draagbare batterijen, met uitzondering van de draagbare batterijen die het grondgebied van die lidstaat dat jaar vóór hun verkoop aan eindgebruikers hebben verlaten.

2.

Producenten of, indien aangewezen overeenkomstig artikel 47, lid 2, organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, en de lidstaten, berekenen de jaarlijkse verkoop van draagbare batterijen aan eindgebruikers in een bepaald jaar als het gewicht van de op hun grondgebied in het betreffende jaar voor de eerste keer op de markt aangeboden draagbare batterijen, met uitzondering van de draagbare batterijen die het grondgebied van die lidstaat dat jaar vóór hun verkoop aan eindgebruikers hebben verlaten.

Amendement 482

Voorstel voor een verordening

Bijlage XI — punt 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.

Producenten of, indien aangewezen overeenkomstig artikel 47, lid 2, organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, en de lidstaten, berekenen de jaarlijkse verkoop van draagbare batterijen voor algemeen gebruik aan eindgebruikers in een bepaald jaar als het gewicht van dergelijke batterijen die in het betreffende jaar op het grondgebied van de lidstaat voor het eerst op de markt zijn aangeboden, met uitzondering van draagbare batterijen voor algemeen gebruik die dat jaar vóór hun verkoop aan eindgebruikers het grondgebied van die lidstaat hebben verlaten.

Amendement 483

Voorstel voor een verordening

Bijlage XII — deel A — punt 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.

Er moeten speciale voorzorgs- en veiligheidsmaatregelen worden getroffen voor de verwerking van afgedankte lithiumbatterijen die moeten worden beschermd tegen blootstelling aan overmatige hitte, water of het risico op breken of andere fysieke schade tijdens de verwerking, sortering en opslag .

4.

Er moeten speciale voorzorgs- en veiligheidsmaatregelen worden getroffen voor de verwerking van afgedankte lithiumbatterijen die moeten worden beschermd tegen blootstelling aan overmatige hitte, water of het risico op breken of andere fysieke schade tijdens de verwerking en sortering. Deze batterijen worden opgeslagen op een droge plaats , zonder te worden blootgesteld aan hoge temperaturen, brand of direct zonlicht, en geplaatst met dezelfde oriëntatie als waarmee zij gewoonlijk geïnstalleerd worden, in goed geventileerde ruimten, afgeschermd van water en regen. Afgedankte lithiumbatterijen worden ook afgedekt met een rubberen hoogspanningsloper. De opslagplaats van afgedankte lithiumbatterijen wordt aangeduid met een waarschuwingsteken en alleen batterijen die voldoende tegen kortsluiting zijn geïsoleerd worden opgeslagen .

Amendement 484

Voorstel voor een verordening

Bijlage XII — deel B — punt 1 — b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

recycling van 85 % van het gemiddelde gewicht van nikkel-cadmiumbatterijen;

Amendement 485

Voorstel voor een verordening

Bijlage XII — deel B — punt 2 — b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

recycling van + 85 % van het gemiddelde gewicht van nikkel-cadmiumbatterijen;

Amendement 486

Voorstel voor een verordening

Bijlage XII — deel B — punt 2 — b ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b ter)

recycling van 70 % van het gemiddelde gewicht van andere afgedankte batterijen.

Amendement 487

Voorstel voor een verordening

Bijlage XII — deel C — punt 1 — d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

35  % voor lithium;

d)

70  % voor lithium;

Amendement 488

Voorstel voor een verordening

Bijlage XII — deel C — punt 2 — d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

70  % voor lithium;

d)

90  % voor lithium;

Amendement 489

Voorstel voor een verordening

Bijlage XIII — punt 1 — r bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

r bis)

status van de batterij (eerste leven, afgedankt, gerepareerd herbestemd, gerecycled).


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A9-0031/2022).

(29)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(30)  Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34).

(29)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(30)  Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34).

(31)  Product Environmental Footprint — Category Rules for High Specific Energy Rechargeable Batteries for Mobile Applications https://ec.europa.eu/environment/eussd/smgp/pdf/PEFCR_Batteries.pdf

(32)  Overeenkomst van Parijs (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4) en het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, beschikbaar op https://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf

(31)  Product Environmental Footprint — Category Rules for High Specific Energy Rechargeable Batteries for Mobile Applications https://ec.europa.eu/environment/eussd/smgp/pdf/PEFCR_Batteries.pdf

(32)  Overeenkomst van Parijs (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4) en het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, beschikbaar op https://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf

(1)   Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10).

(33)   Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10).

(1)   Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 70).

(34)  Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).

(34)  Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).

(35)  Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).

(35)  Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).

(38)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Veerkracht op het gebied van kritieke grondstoffen: de weg naar een grotere voorzieningszekerheid en duurzaamheid uitstippelen (COM(2020)0474).

(38)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Veerkracht op het gebied van kritieke grondstoffen: de weg naar een grotere voorzieningszekerheid en duurzaamheid uitstippelen (COM(2020)0474).

(39)  Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1).

(39)  Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1).

(40)   Tien Principes van het Global Compact van de Verenigde Naties , beschikbaar op https://www.unglobalcompact.org/what-is-gc/mission/principles

(41)  Guidelines for Social Life Cycle Assessment of Products van het UNEP; beschikbaar op https://www.lifecycleinitiative.org/wp-content/uploads/2012/12/2009%20-%20Guidelines%20for%20sLCA%20-%20EN.pdf

(42)   Tripartiete verklaring betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid , beschikbaar op https://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/---ed_emp/---emp_ent/---multi/documents/publication/wcms_094386.pdf

(43)  OECD (2018), OESO Due Diligence Handreiking voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, beschikbaar op http://mneguidelines.oecd.org/OECD-Due-Diligence-Guidance-for-Responsible-Business-Conduct.pdf

(44)  OESO (2016), OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas: Third Edition, OECD Publishing, Parijs, https://doi.org/10.1787/9789264252479-en

(40)   De leidende beginselen van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten , beschikbaar op https://www.ohchr.org/sites/default/files/documents/publications/guidingprinciplesbusinesshr_en.pdf

(41)  Guidelines for Social Life Cycle Assessment of Products van het UNEP; beschikbaar op https://www.lifecycleinitiative.org/wp-content/uploads/2012/12/2009%20-%20Guidelines%20for%20sLCA%20-%20EN.pdf

(42)   OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, beschikbaar op http://mneguidelines.oecd.org/guidelines/

(43)  OECD (2018), OESO Due Diligence Handreiking voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, beschikbaar op http://mneguidelines.oecd.org/due-diligence-guidance-for-responsible-business-conduct.htm

(44)  OESO (2016), OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas: Third Edition, OECD Publishing, Parijs, https://doi.org/10.1787/9789264252479-en

(45)   OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid, blz. 15.

(46)  OESO (2011), OECD Guidelines for Multinational Enterprises, OECD, Parijs; OESO (2006), OECD Risk Awareness Tool for Multinational Enterprises in Weak Governance Zones, OECD, Parijs; en de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten: Implementing the United Nations “Protect, Respect and Remedy” Framework, (verslag van John Ruggie, de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor de mensenrechtenproblematiek in het kader van transnationale ondernemingen en andere bedrijven, A/HRC/17/31, 21 maart 2011).

(46)  OESO (2011), OECD Guidelines for Multinational Enterprises, OECD, Parijs; OESO (2006), OECD Risk Awareness Tool for Multinational Enterprises in Weak Governance Zones, OECD, Parijs; en de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten: Implementing the United Nations “Protect, Respect and Remedy” Framework, (verslag van John Ruggie, de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor de mensenrechtenproblematiek in het kader van transnationale ondernemingen en andere bedrijven, A/HRC/17/31, 21 maart 2011).

(47)  Met inbegrip van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.

(48)  De acht fundamentele verdragen zijn: 1. Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, 1948 (nr. 87), 2. Verdrag betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen, 1949 (nr. 98), 3. Verdrag betreffende de gedwongen arbeid, 1930 (nr. 29) (en het protocol van 2014), 4. Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid, 1957 (nr. 105), 5. Verdrag betreffende de minimumleeftijd, 1973 (nr. 138), 6. Verdrag betreffende de ergste vormen van kinderarbeid, 1999 (nr. 182), 7. Verdrag betreffende gelijke beloning, 1951 (nr. 100), 8. Verdrag betreffende discriminatie (arbeid en beroep), 1958 (nr. 111).

(47)  Met inbegrip van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, het Verdrag inzake de rechten van het kind, het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap , en de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volken .

(48)  De acht fundamentele verdragen zijn: 1. Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, 1948 (nr. 87), 2. Verdrag betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen, 1949 (nr. 98), 3. Verdrag betreffende de gedwongen arbeid, 1930 (nr. 29) (en het protocol van 2014), 4. Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid, 1957 (nr. 105), 5. Verdrag betreffende de minimumleeftijd, 1973 (nr. 138), 6. Verdrag betreffende de ergste vormen van kinderarbeid, 1999 (nr. 182), 7. Verdrag betreffende gelijke beloning, 1951 (nr. 100), 8. Verdrag betreffende discriminatie (arbeid en beroep), 1958 (nr. 111).

(49)  Zoals uiteengezet in het Verdrag inzake biologische diversiteit, beschikbaar op https://www.cbd.int/convention/text/ en met name COP-besluit VIII/28 “Voluntary guidelines on Biodiversity-Inclusive impact assessment”, beschikbaar op https://www.cbd.int/decision/cop/?id=11042

(49)  Zoals uiteengezet in het Verdrag inzake biologische diversiteit, beschikbaar op https://www.cbd.int/convention/text/ en met name COP-besluit VIII/28 “Voluntary guidelines on Biodiversity-Inclusive impact assessment”, beschikbaar op https://www.cbd.int/decision/cop/?id=11042

(50)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(51)  Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38).

(50)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(51)  Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38).

(53)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

(53)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

(54)  Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1).

(54)  Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1).

(58)  Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1).

(59)  Verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie van 29 november 2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde in bijlage III of III A bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad genoemde afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is (PB L 316 van 4.12.2007, blz. 6).

(60)  2000/532/EG: Beschikking van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3).

(58)  Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1).

(59)  Verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie van 29 november 2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde in bijlage III of III A bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad genoemde afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is (PB L 316 van 4.12.2007, blz. 6).

(60)  2000/532/EG: Beschikking van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3).

(62)  Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 1).

(62)  Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 1).

(63)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(64)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(63)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(64)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(1 bis)   Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PB L 172 van 2.7.2009, blz. 18).

(1 bis)   Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 52).

(1 bis)   Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (PB L 151 van 14.6.2018, blz. 1).

(67)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(67)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(80)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32013H0179&from=EN

(81)  https://ec.europa.eu/environment/eussd/smgp/pdf/PEFCR_guidance_v6.3.pdf

(82)  Zie https://ec.europa.eu/environment/eussd/smgp/dev_methods.htm

(80)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32013H0179&from=EN

(81)  https://ec.europa.eu/environment/eussd/smgp/pdf/PEFCR_guidance_v6.3.pdf

(82)  Zie https://ec.europa.eu/environment/eussd/smgp/dev_methods.htm