ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 301

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

65e jaargang
5 augustus 2022


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Comité van de Regio's

 

149e zitting van het CvdR, 27.4.2022-28.4.2022

2022/C 301/01

Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over steun van de EU-regio’s en -steden voor Oekraïne

1

2022/C 301/02

Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over REPowerEU: steden en regio’s zetten vaart achter de energietransitie

6

 

ADVIEZEN

 

Comité van de Regio's

 

149e zitting van het CvdR, 27.4.2022-28.4.2022

2022/C 301/03

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het versterken van de betrekkingen tussen de EU en het VK op subnationaal niveau en het verzachten van de territoriale impact van de terugtrekking van het VK uit de EU

11

2022/C 301/04

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over een Nieuw Europees Bauhaus: mooi, duurzaam, samen

16

2022/C 301/05

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over Europese missies

22

2022/C 301/06

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de EU-autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied

33

2022/C 301/07

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de EU-economie na COVID-19: gevolgen voor de economische governance

40

2022/C 301/08

Advies van het Comité van de Regio’s over de waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing voor multinationale groepen in de Unie

45

2022/C 301/09

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over een Europese strategie voor universiteiten

51

2022/C 301/10

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de toekomstige EU-regels inzake staatssteun voor de landbouw, de bosbouw en plattelandsgebieden

56

2022/C 301/11

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de EU-bosstrategie voor 2030

61


 

III   Voorbereidende handelingen

 

Comité van de Regio's

 

149e zitting van het CvdR, 27.4.2022-28.4.2022

2022/C 301/12

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Naar een sociaal rechtvaardige uitvoering van de Green Deal

70

2022/C 301/13

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Versterking van de democratie en de integriteit van verkiezingen

102

2022/C 301/14

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de succesvolle tenuitvoerlegging van het ETS en het CBAM in de steden en regio’s van de EU

116

2022/C 301/15

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de wijziging van de energie-efficiëntierichtlijn om de nieuwe klimaatdoelstellingen voor 2030 te halen

139

2022/C 301/16

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de wijziging van de richtlijn betreffende hernieuwbare energie om de nieuwe klimaatdoelstellingen voor 2030 te halen

184

2022/C 301/17

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de herziening van de LULUCF-verordening en de verordening inzake de verdeling van de inspanningen

221


NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Comité van de Regio's

149e zitting van het CvdR, 27.4.2022-28.4.2022

5.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/1


Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over steun van de EU-regio’s en -steden voor Oekraïne

(2022/C 301/01)

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

1.   

veroordeelt de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde invasie van Oekraïne die op 24 februari 2022 door de Russische Federatie met de steun van Belarus werd begonnen;

2.   

pleit voor een onmiddellijk en onvoorwaardelijk staakt-het-vuren en de opening van veilige humanitaire corridors; Rusland moet zijn militaire acties onmiddellijk stopzetten en al zijn militaire en paramilitaire troepen en administratief personeel uit de bezette Oekraïense gebieden terugtrekken;

3.   

benadrukt dat de invasie een misdaad is tegen de Oekraïense bevolking en de soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne, alsook een grove schending van de democratische beginselen en de rechtsstaat; beklemtoont dat de willekeurige aanvallen door het Russische leger op burgers, onder wie burgemeesters van steden en dorpen, oorlogsmisdaden zijn en indruisen tegen het internationale recht, met name het VN-Handvest, de Slotakte van Helsinki, het Handvest van Parijs voor een Nieuw Europa en het Memorandum van Boedapest; alle schendingen van de mensenrechten, oorlogsmisdaden en misdrijven tegen de menselijkheid op Oekraïens grondgebied moeten worden geregistreerd, onderzocht en vervolgd door het Internationaal Strafhof;

4.   

betuigt zijn solidariteit met de bevolking van Oekraïne, die haar land verdedigt tegen de Russische indringers; is diepbedroefd over het verlies van mensenlevens en het menselijk leed dat wordt veroorzaakt door de Russische wreedheden;

5.   

herhaalt dat het achter de Oekraïense lokale en regionale overheden staat en dringt aan op de onmiddellijke vrijlating van Oekraïense burgemeesters en ambtenaren die in strijd met het Vierde Verdrag van Genève door de Russische bezettingsmacht zijn ontvoerd;

6.   

stelt dat alleen de Oekraïense bevolking haar leiders op nationaal, regionaal en lokaal niveau democratisch kan kiezen en verklaart dat het geen enkele door Rusland aan de macht geholpen regionale of lokale leider in Oekraïne zal erkennen en elke samenwerking met zulke leiders zal weigeren;

Concrete solidariteit met de lokale en regionale overheden

7.

wijst op de buitengewone solidariteit van de EU-burgers met mensen die de oorlog in Oekraïne ontvluchten; spreekt zijn bezorgdheid uit over Oekraïners die tegen hun wil worden gedeporteerd naar door Rusland gecontroleerde gebieden; prijst de autoriteiten van de Europese Unie voor de eensgezindheid waarmee zij de Russische oorlog tegen Oekraïne tegemoet treden, voor het opvoeren van de solidariteit via directe humanitaire hulp en noodhulp om de burgerbevolking te beschermen, en voor het activeren van het mechanisme voor onmiddellijke bescherming van mensen die de oorlog ontvluchten; benadrukt dat deze steun de komende maanden aanzienlijk zal moeten worden versterkt om een humanitaire crisis in de grensgebieden van de EU te voorkomen;

8.

verbindt zich ertoe steden en regio’s er verder toe aan te zetten hulp te verlenen aan vluchtelingen uit Oekraïne; wijst er met name op dat de grensregio’s behoefte hebben aan logistieke steun voor eerste opvang en doorreis van vluchtelingen;

9.

moedigt de Europese lokale en regionale overheden ertoe aan om steun te vragen of aan te bieden via de door het CvdR opgezette Info-supporthub Help Oekraïne (1);

10.

schaart zich achter de oproep van lokale en regionale overheden uit Oekraïne en de EU om met het oog op de wederopbouw partnerschappen en steden- en regiobanden aan te gaan of nieuw leven in te blazen;

Versterking van het Europese perspectief van Oekraïne

11.

beklemtoont dat de Oekraïense hervormingen op het gebied van decentralisatie en regionale ontwikkeling in belangrijke mate hebben bijgedragen aan de consolidatie van de lokale democratie, tot een robuuster zelfbestuur hebben geleid en de lokale gemeenschappen in het land in het algemeen veerkrachtiger hebben gemaakt, wat een belangrijke factor is in het Oekraïense verzet tegen de Russische invallers. Deze hervormingen werden uitgevoerd met verregaande steun van de regio’s en steden van de Europese Unie, onder meer via het programma “U-LEAD with Europe”, en met gerichte steun van het CvdR, in het kader van zijn taskforce Oekraïne en via peer-to-peersamenwerking. Dankzij deze geslaagde decentralisatiehervormingen heeft Oekraïne weer een stap gezet in de richting van de Europese Unie en haar waarden van vrijheid, democratie en de rechtsstaat;

12.

roept de internationale gemeenschap op een bijstands- en herstelplan voor Oekraïne uit te werken om de Oekraïense economie, instellingen en overheidsdiensten te ondersteunen en de verwoeste infrastructuur weer op te bouwen; is in dit verband ingenomen met het besluit van de Europese Raad om een solidariteitstrustfonds voor Oekraïne op te richten en roept op tot de organisatie van een internationale conferentie om geld in te zamelen onder de partners; onderstreept dat Rusland, dat verantwoordelijk is voor de aangerichte verwoestingen, ook met oorlogsherstelbetalingen moet bijdragen aan de wederopbouw van Oekraïne;

13.

steunt Oekraïne in zijn streven om de status van kandidaat-lidstaat te verkrijgen, overeenkomstig artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en volgens de herziene methode voor toetredingsonderhandelingen die ook wordt gevolgd voor de Westelijke Balkanlanden, waarbij meer nadruk wordt gelegd op de rechtsstaat en de democratische instellingen; beklemtoont dat ook de aanvragen van Georgië en Moldavië om kandidaat-lidstaat te worden positief moeten worden behandeld; ondertussen moet de integratie van Oekraïne in de interne markt van de EU overeenkomstig de Associatieovereenkomst onverwijld worden voortgezet;

Financiële steunmaatregelen

14.

is ingenomen met de pakketten CARE (cohesiebeleid ten behoeve van vluchtelingen in Europa) en CARE+ van de Europese Commissie, alsook met de flexibiliteit in het kader van React-EU, en onderstreept de voordelen van rechtstreekse betrokkenheid van de regionale en lokale overheden bij de planning, het beheer en de uitvoering van deze pakketten; benadrukt dat aanpassingen van de cohesiebeleidsprogramma’s moeten stroken met het beginsel “doe geen afbreuk aan de cohesie”, dat onlangs in het 8e cohesieverslag is geïntroduceerd;

15.

beklemtoont dat zowel tijdens de COVID-19-pandemie als bij het omgaan met de gevolgen van de oorlog in Oekraïne, is bewezen dat het cohesiebeleid indien nodig op korte termijn resultaten kan opleveren; wijst er wel op dat het eigenlijke doel van het cohesiebeleid, namelijk het versterken van de economische, sociale en territoriale samenhang door de verschillen tussen de regio’s terug te dringen, hierbij niet in het gedrang mag komen;

16.

is ingenomen met de opschorting van grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s waarbij Russische en Belarussische partners betrokken zijn; dringt aan op versterking van de bestaande programma’s tussen EU-regio’s (Polen, Hongarije, Roemenië, Slowakije) en Oekraïne; onderstreept dat de financiële steun voor de lokale en regionale overheden van de buurlanden van Oekraïne en de niet aan Oekraïne grenzende landen die het grootste aantal vluchtelingen opvangen, absoluut ontoereikend is en aanzienlijk moet worden opgetrokken, aangezien deze overheden vluchtelingen niet alleen onderdak bieden maar ook integreren in hun onderwijs-, gezondheidszorg- en huisvestingssystemen;

17.

steunt de instelling van een permanente crisisreserve als buffer voor toekomstige noodsituaties, waarmee de bestaande nood- en flexibiliteitsinstrumenten worden aangevuld of versterkt; dringt aan op de instelling van een geïntegreerde lokale vluchtelingenfaciliteit EU-Oekraïne, waarin alle voor de lokale en regionale overheden voor de opvang van vluchtelingen beschikbare financiële middelen worden samengebracht, dit met het oog op een eenvoudiger, gestroomlijnder en vlotter gebruik van deze middelen;

18.

merkt op dat het nodig kan zijn de herstel- en veerkrachtplannen van de zwaarst getroffen lidstaten en regio’s na grondig overleg met de regionale autoriteiten te herzien, met name in het licht van de toenemende economische gevolgen van de oorlog voor de EU-lidstaten;

Opvang van vluchtelingen uit Oekraïne

19.

beklemtoont dat de lokale en regionale overheden, tijdens wat kan worden beschouwd als de grootste vluchtelingencrisis in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog, het voortouw nemen bij de opvang van de miljoenen vluchtelingen in buurlanden en van de ontheemden in Oekraïne zelf (2); onderstreept dat alle vluchtelingen, ongeacht hun herkomst, politieke overtuiging of seksuele geaardheid, in alle regio’s en steden van de EU recht moeten hebben op een even positief onthaal als de vluchtelingen uit Oekraïne ten deel valt;

20.

is verheugd over de activering van de richtlijn tijdelijke bescherming, die nu volledig moet worden uitgevoerd op gecoördineerde, ruimhartige, inclusieve en flexibele wijze, zodat alle Oekraïense vluchtelingen toegang krijgen tot de arbeidsmarkt, huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs en sociale bijstand, met bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen, met name vrouwen en kinderen, ongeacht hun herkomst, etnische afstamming, politieke overtuiging of seksuele geaardheid;

21.

wijst op de specifieke kenmerken van Richtlijn 2001/55/EG van de Raad (3) over tijdelijke bescherming, op grond waarvan vluchtelingen kunnen kiezen in welke EU-lidstaat zij zich tijdelijk willen vestigen (artikel 26), en onderstreept dat de erkenning van het recht van vrij verkeer en de autonomie van vluchtelingen de druk op de nationale asielstelsels en de opvangcapaciteit van de grensregio’s verlicht;

22.

dringt aan op de invoering van een Europees mechanisme voor vrijwillige herplaatsing, waarbij rekening wordt gehouden met de opvangcapaciteit van de regionale en lokale overheden; herhaalt in dit verband zijn oproep om steden en regio’s in de EU rechtstreeks toegang te verlenen tot EU-financiering voor migratie en integratie; verzoekt de Commissie met het oog op toekomstige vluchtelingencrises een werkbare regeling voor de verdeling van vluchtelingen voor te stellen; verzoekt de EU-lidstaten dergelijke vrijwillige toezeggingen te erkennen en er gevolg aan te geven;

23.

benadrukt dat veel Oekraïense vluchtelingen bijzonder kwetsbaar zijn en dat ongeveer de helft minderjarig is; wijst erop dat veel van de honderdduizenden kinderen op de vlucht niet begeleid zijn en speciale bescherming en zorg nodig hebben; is voorstander van een “kinderbeschermingspakket” voor Oekraïense vluchtelingenkinderen, waarbij er op de eerste plaats voor moet worden gezorgd dat zij naar school kunnen gaan;

24.

dringt aan op daadkrachtige maatregelen ter voorkoming van mensenhandel, aangezien de meerderheid van de vluchtelingen uit Oekraïne vrouwen en kinderen zijn, die volgens mensenrechtenverslagen steeds vaker in het vizier komen van criminele organisaties die zich met name bezighouden met seksuele en arbeidsuitbuiting;

25.

onderstreept dat moet worden gezorgd voor taallessen, onderwijs en opleiding; wijst in dit verband op het potentieel van het CvdR-netwerk van steden en regio’s voor de integratie van migranten;

Gevolgen voor het EU-beleid

26.

moedigt alle Europese regio’s aan onmiddellijk stappen te nemen om de EU minder afhankelijk te maken van derde landen, en met name van de invoer van Russische energie, en roept de Europese Commissie op om hun inspanningen daartoe te ondersteunen;

27.

steunt de oproep voor een volledig verbod op de invoer van Russisch gas, olie en steenkool in Europa en moedigt de lokale en regionale overheden aan te beginnen met de uitwerking van noodplannen om zich op de gevolgen van zulke sancties voor te bereiden;

28.

beschouwt het REPowerEU-plan (4) als een manier om de overgang naar schone energie te versnellen, de energiezekerheid van de EU te vergroten, de EU minder afhankelijk te maken van de invoer van fossiele brandstoffen en grondstoffen uit derde landen, met name de Russische Federatie, en aldus de daarmee samenhangende politieke, economische en veiligheidsrisico’s te verkleinen; pleit voor grootschalige investeringen en concrete maatregelen om het gebruik van hernieuwbare energie alsmede energie-efficiëntie en -besparing, circulariteit, elektrificatie en onderzoek naar alternatieve brandstoffen flink te stimuleren. Dit zijn de echt veilige en betaalbare oplossingen voor de lange termijn;

29.

beklemtoont dat de gevolgen van de oorlog geen afbreuk mogen doen aan de doelstellingen inzake klimaatactie en duurzaamheid, zoals vastgelegd in zowel de Overeenkomst van Parijs als de VN-agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, en bevestigt zich te willen inzetten voor de Europese Green Deal, waarmee de EU ook haar strategische autonomie zal kunnen versterken;

30.

is van mening dat de inspanningen van de EU om haar energie-onafhankelijkheid te vergroten ook moeten inhouden dat de projecten Nord Stream en Nord Stream 2 volledig worden stopgezet;

31.

is zeer verheugd over de recente aansluiting van het Oekraïense en Moldavische elektriciteitsnet op het Europees continentaal net;

32.

sluit zich aan bij de oproep van de Oekraïense lokale en regionale overheden aan de internationale gemeenschap om hen te helpen bij de aanpak van de door de invasie veroorzaakte milieurampen, onder meer in de omgeving van kerncentrales en chemische fabrieken;

33.

verheugt zich over het besluit van de Europese Commissie om met Oekraïne te onderhandelen over toetreding tot het LIFE-programma, zodat het land financiële steun kan krijgen om de door de Russische invasie aangerichte milieuschade te herstellen, of het nu gaat om vervuiling, vernietiging van ecosystemen of andere langetermijngevolgen;

34.

benadrukt dat het conflict onvermijdelijk ernstige gevolgen zal hebben voor de agrovoedingssector van de EU, aangezien Oekraïne en Rusland belangrijke exporteurs zijn van diverse landbouwproducten (zoals graan en oliehoudende zaden) en van stikstofhoudende meststoffen; onderstreept dat de EU zich sterker moet inzetten voor duurzame voedselsystemen en er tegelijkertijd voor moet zorgen dat hoogwaardige levensmiddelen voor iedereen betaalbaar zijn, wat betekent dat zij minder afhankelijk moet worden van de invoer van cruciale landbouwproducten en productiemiddelen; geeft uiting aan zijn diepe bezorgdheid over het feit dat de verstoring van de uitvoer uit Oekraïne en Rusland de prijs van landbouwgrondstoffen wereldwijd al de hoogte heeft ingejaagd en dat de gevolgen daarvan vooral voelbaar zijn in de armste landen en regio’s van de wereld;

Verdere overwegingen

35.

steunt de rechten van de Russische en Belarussische bevolking die tegen de oorlog van Poetin protesteert en opkomt voor het recht op eerlijke verkiezingen en vrijheid van meningsuiting en vergadering, en eist de onmiddellijke vrijlating van ten onrechte opgesloten betogers;

36.

steunt verdere gecoördineerde strenge sancties tegen Rusland en Belarus om de Russische agressie daadwerkelijk te dwarsbomen; stelt voor dat de Commissie richtsnoeren inzake de handhaving en uitvoering van de sancties voorstelt, aangezien de instrumenten en procedures die worden gebruikt om de eigendomsstatus van bedrijven, activa en onroerend goed te verifiëren nog steeds van elkaar verschillen, ook op regionaal en lokaal niveau;

37.

onderstreept dat alle (potentiële) kandidaat-lidstaten moeten worden aangemoedigd de op EU-niveau overeengekomen sancties toe te passen, om zo duidelijk te maken dat zij achter de EU en haar waarden staan;

38.

veroordeelt de Russische propaganda en haatzaaiende uitlatingen die het conflict voeden en oorlogsmisdadigers steunen; dringt aan op doeltreffende maatregelen op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau om dergelijke propaganda te ontkrachten en uit de wereld te helpen; laakt de demonstraties in Europese steden ter ondersteuning van de Russische agressie;

39.

draagt zijn voorzitter op om deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Commissie, het Europees Parlement, het Franse en het Tsjechische voorzitterschap van de Raad van de EU, de voorzitter van de Europese Raad, en de president, de regering en het parlement van Oekraïne.

Brussel, 28 april 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  De Info-supporthub Help Oekraïne is een platform om doorreisregio’s en overbelaste lokale en regionale overheden in contact te brengen met overheden in andere EU-lidstaten die over de nodige capaciteiten beschikken om te kunnen helpen.

(2)  Ukraine Refugee Situation (unhcr.org).

(3)  Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12).

(4)  Mededeling van de Commissie over REPowerEU: een gemeenschappelijk Europees optreden voor betaalbaardere, veiligere en duurzamere energie, 8 maart 2022.


5.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/6


Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over REPowerEU: steden en regio’s zetten vaart achter de energietransitie

(2022/C 301/02)

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR),

gezien de hoge en stijgende energieprijzen, die sinds de zomer van 2021 de koopkracht van huishoudens en ondernemingen uithollen, onder invloed van de wereldwijde vraag naar energie, met name gas, nu we herstellen van de COVID-19-pandemie;

gezien de mededeling van de Europese Commissie (hierna: de Commissie) van 13 oktober 2021 over het aanpakken van de stijgende energieprijzen en de daarin opgenomen toolbox;

gezien de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde invasie van Oekraïne op 24 februari 2022 door de Russische Federatie, met de steun van Belarus;

gezien de mededeling van de Commissie van 8 maart 2022, getiteld “REPowerEU: een gemeenschappelijk Europees optreden voor betaalbaardere, veiligere en duurzamere energie”;

gezien de Verklaring van Versailles die de staatshoofden en regeringsleiders van de EU tijdens de informele bijeenkomst op 10 en 11 maart 2022 hebben uitgebracht;

gezien de mededeling van de Commissie over voorzieningszekerheid en betaalbare energieprijzen, het voorstel voor een verordening betreffende de opslag van gas, en het tijdelijke crisiskader voor flexibiliteit in het kader van de staatssteunregeling, van 23 maart 2022;

gezien de gezamenlijke taskforce inzake energiezekerheid die onverwijld door de Commissie en de Verenigde Staten zal worden opgericht;

gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 24 en 25 maart 2022;

gezien de werkzaamheden die het CvdR recent via zijn adviezen en zijn werkgroep “Green Deal Going Local” heeft verricht ten aanzien van het “Fit for 55”-pakket;

Over de aanpak van meervoudige crises

1.

is ingenomen met de initiatieven die de Commissie overweegt om iets te doen aan de huidige hoge energieprijzen, die sinds de zomer van 2021 aan het stijgen zijn, wat nog verergerd wordt door de illegale, niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde oorlog van de Russische Federatie in Oekraïne; onderstreept dat het niet simpelweg volstaat om onze afhankelijkheid van de levering van fossiele brandstoffen uit alleen de Russische Federatie geleidelijk aan af te bouwen, maar beschouwt het REPowerEU-plan als een manier om de energietransitie te versnellen, de EU in het algemeen minder afhankelijk te maken van de invoer van energie en grondstoffen en aldus de politieke, economische en veiligheidsrisico’s die uit deze invoer voortvloeien te verkleinen; betreurt evenwel ten zeerste dat niet duidelijk wordt aangegeven dat steden en regio’s in dezen een rol spelen, zowel om de huidige energiecrisis het hoofd te bieden als om er duurzame oplossingen voor aan te dragen;

2.

is ook bezorgd dat de energiecrisis naar verwachting een asymmetrische impact op steden en regio’s zal hebben, omdat zij over ongelijke mogelijkheden beschikken om op de verstoring van de energievoorziening en de stijgende energieprijzen te reageren, en roept de Commissie en de lidstaten op om deze asymmetrieën terdege in aanmerking te nemen bij het formuleren en implementeren van de respectieve maatregelen;

3.

maakt zich grote zorgen over de bevindingen in het meest recente IPCC-rapport “Climate Change 2022 — Impacts, Adaptation and Vulnerability” (1), waarin wordt bevestigd dat veel van de gevolgen van de klimaatverandering nu al onomkeerbaar zijn; onderstreept dat beperkende en aanpassingsmaatregelen, waarbij lokale en regionale overheden een sleutelrol spelen, niet nog meer vertraging mogen oplopen;

4.

benadrukt dat het streven naar energiezekerheid uiteindelijk de nagestreefde klimaatneutraliteit en de energietransitie moet ondersteunen. Om de huidige crisis toekomstbestendig aan te pakken, is het absoluut zaak dat de weg naar continu geleverde, betaalbare en duurzame energie wordt ingeslagen; roept in dit verband de medewetgevers van de EU op om meer ambitie te tonen en vaart te zetten achter de goedkeuring van het “Fit for 55”-pakket, waarin specifiek rekening wordt gehouden met de CvdR-adviezen over de herzieningen van de richtlijn hernieuwbare energie (RED) en de richtlijn energie-efficiëntie (EED) en over de richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD);

5.

vindt het een goede zaak dat energie-efficiëntie als een eerste beginsel wordt erkend en wijst nogmaals op de cruciale rol van de regio’s en steden in de EU bij het stimuleren van energie-efficiëntiewinsten; verzoekt de Commissie om in haar strategie het begrip “toereikende energie” (2) op te nemen, waarbij het erom gaat tot een situatie te komen waarin alle mensen toegang hebben tot alle energiediensten die zij nodig hebben en tot een billijk aandeel van de energiediensten die zij willen hebben, terwijl tegelijkertijd de impact van het energiesysteem niet verder gaat dan wat het milieu aankan;

6.

wijst op de essentiële rol van de bestaande innovatieve governance-instrumenten voor samenwerking en capaciteitsopbouw, zoals het Burgemeestersconvenant, de advieshub energiearmoede, het Europees Klimaatpact, het initiatief “Schone energie voor eilanden van de EU” en soortgelijke EU-initiatieven ter bevordering van de hoognodige transitie naar betaalbare, duurzame en continu geleverde energie;

7.

zou graag zien dat de Commissie en de lidstaten in nauwe samenwerking met de Europese Investeringsbank steun verlenen voor de oprichting van “one-stop-shops” voor de uitvoering van het REPowerEU-plan op regionaal en lokaal niveau;

8.

verzoekt de Commissie te bevorderen dat huidige voorbeelden van beste praktijken stelselmatig worden nagevolgd, en wel door lokale en regionale overheden gerichte technische en financiële steun te verlenen om de aanloopkosten van energie-efficiëntiemaatregelen te verminderen, waarbij speciale aandacht moet uitgaan naar kwetsbare huishoudens, micro- en kleine ondernemingen en consumenten;

9.

wijst erop dat met de toolbox voor het aanpakken van de energieprijzen (3) voor het eerst is getracht instrumenten voor te stellen om de sociale gevolgen van de huidige energiecrisis te verzachten, maar dat de toolbox niet zo doeltreffend is gebleken als nodig was, en moet worden versterkt; is van mening dat de nadruk moet worden gelegd op langetermijnoplossingen voor een fossielvrij en energieonafhankelijk Europa, met diepgaande veranderingen in alle sectoren om energie- en mobiliteitsarmoede uit te bannen;

10.

verzoekt de Commissie rekening te houden met de problemen van regio’s die afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen en die niet op het continentale net kunnen worden aangesloten, zoals ultraperifere regio’s, als het gaat om langetermijnoplossingen voor het bereiken van energie-efficiëntie;

Over het gezamenlijk stimuleren van hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en energiebesparing via het REPowerEU-plan

11.

roept de Commissie en de lidstaten op ervoor te zorgen dat massale investeringen en concrete maatregelen om het gebruik van hernieuwbare energiebronnen te versnellen en energie-efficiëntie, energiebesparing en onderzoek naar alternatieve duurzame brandstoffen te stimuleren, prioriteit krijgen en volledig aan elkaar gekoppeld worden;

12.

kijkt uit naar het voorstel van de EC betreffende een snellere vergunningsprocedure op het gebied van hernieuwbare energie, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, en dringt erop aan dat soortgelijke maatregelen worden genomen voor belangrijke projecten op het gebied van energie-efficiëntie; verzoekt de Commissie de bestaande instrumenten voor technische ondersteuning van lokale en regionale overheden te versterken; is dan ook te spreken over het voorstel voor een Europees initiatief voor zonnepanelen op daken in de voor juni geplande mededeling van de Commissie over een strategie voor zonne-energie; roept de lidstaten op om koopstimulerende maatregelen te nemen, zoals kortlopende subsidieprogramma’s voor consumenten;

13.

wijst erop dat maatschappelijk draagvlak voor infrastructuurprojecten cruciaal is voor het versnellen van plannings- en vergunningsprocedures en verzoekt de Commissie en de lidstaten te stimuleren dat goede praktijken op dit gebied, zoals die welke genoemd worden in het recente infrastructuurverslag van het CvdR-netwerk van regionale hubs, onder de aandacht worden gebracht;

14.

beschouwt het koolstofvrij maken van openbare en particuliere gebouwen als een centraal element van de Europese Green Deal en als een essentieel deel van de oplossing voor de huidige crisis om de vraag naar gas drastisch te verminderen; dringt er bij de Commissie op aan om vaart te zetten achter het gebruik van warmtepompen (4) als onderdeel van het REPowerEU-plan, en achter het onderzoek naar innovatieve oplossingen om ons gebouwenbestand zo slim en klimaatneutraal mogelijk te maken;

15.

verzoekt de Commissie daarnaast publiek-private consortia voor de renovatie van gebouwen, bestaande uit bedrijven en lokale en regionale overheden, te stimuleren om geïntegreerde renovatiepakketten voor de verbetering van de verwarming en koeling van gebouwen onder de aandacht te brengen, een programma voor industriële isolatie op te zetten om kosteneffectieve investeringen met een korte terugverdientijd vast te leggen, en de opleiding van renovatiepersoneel te ondersteunen;

16.

merkt op dat het energiebesparingspotentieel in de mededeling over REPowerEU onderbelicht blijft en verzoekt de Commissie en de lidstaten na te denken over maatregelen zoals campagnes om gedragsverandering aan te moedigen;

17.

betreurt dat de goedkeuring van de wet inzake natuurherstel vertraging heeft opgelopen en benadrukt dat de bescherming en het herstel van de biodiversiteit niet los van de aanpassing aan de klimaatverandering kunnen worden gezien en in het kader van de Europese Green Deal een hoofdpijler van de groene transitie moeten blijven; dringt er bij de Commissie op aan de regionale en lokale overheden overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel volwaardig te betrekken bij de aanwijzing van “go-to”-gebieden voor de uitvoering van projecten voor hernieuwbare energie, om ervoor te zorgen dat deze projecten volledig in overeenstemming zijn met het “niet-schaden”-beginsel;

18.

is van mening dat energiezekerheid en klimaatneutraliteit alleen kunnen worden bereikt als de Europese Unie berust op een robuuste en volledig geïnterconnecteerde interne elektriciteitsmarkt en een goed functionerende koolstofmarkt; benadrukt dat tijdelijke kortetermijnmaatregelen, zoals een betere opslag van fossiel gas en meer invoer van vloeibaar aardgas, geen extra “lock-in” mogen creëren en “groengasklaar” moeten zijn, ter voorbereiding op klimaatneutraliteit met hernieuwbare waterstof en andere hernieuwbare brandstoffen; dringt erop aan dat onze onderlinge verbindingen voor gas, waterstof en elektriciteit in de hele Europese Unie worden voltooid en verbeterd, met inbegrip van de volledige synchronisatie van de elektriciteitsnetten;

19.

benadrukt dat het belangrijk is om de bijdragen van “prosumenten” en lokale gemeenschappen voor hernieuwbare energie volledig te omvatten en te benutten en stelt een minder restrictieve definitie voor van slimme netwerken binnen het kader en de infrastructuur van de trans-Europese energienetwerken (TEN-E); onderstreept dat er behoefte is aan aansluiting van nieuwe kleinschalige producenten op de laag- en middenspanningsnetwerken; roept de Commissie ertoe op een kader te bieden om verschillende kleinere projecten bijeen te brengen, met flexibiliteit voor in het bijzonder grensregio’s, zodat het mogelijk wordt om samengevoegde projecten op te zetten en daar financiering voor te krijgen; benadrukt dat Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS) bij deze projecten een belangrijke rol kunnen spelen; wijst erop dat landelijke gebieden een onmisbare rol vervullen bij de productie van hernieuwbare energie;

20.

beklemtoont dat de huidige energiecrisis een kans biedt om elektrificatie en de productie van hernieuwbare waterstof aanzienlijk op te voeren als schone oplossingen om onze economie koolstofvrij te maken; verzoekt de Commissie ambitieuze en concrete acties voor te stellen om de waterstofversneller te implementeren, met inbegrip van een vast tijdschema voor elke actie; verzoekt de Commissie in dit verband om bij wijze van cruciale maatregel een EU-initiatief voor waterstofvalleien te beginnen dat deze versterkt, hun Europese netwerkvorming en grensoverschrijdende samenwerking structureel ondersteunt en voorziet in financiering uit het EU-innovatiefonds alsook in meer financiële middelen een hogere financiering via de gemeenschappelijke onderneming Clean Hydrogen Partnership; juicht het voorstel voor een wereldwijde Europese waterstoffaciliteit toe en roept op tot structurele betrokkenheid van de EU-regio’s die op dit gebied al actief zijn; roept de Europese wetgevers op om bij de aanneming van het “Fit for 55”-pakket, met inbegrip van het wetgevingspakket om de gasmarkt koolstofvrij te maken, consequent steun te verlenen aan de versnelde marktinvoering van groene waterstof;

21.

pleit voor het actualiseren van de huidige staatssteunregels om deze optimaal vorm te geven voor de cofinanciering, exploitatie en verdere ontwikkeling van openbare infrastructuur voor elektrisch opladen, en is van mening dat de bijbehorende investeringskosten in aanmerking moeten komen voor overheidssteun, zoals is voorgesteld in het recente infrastructuurverslag van het netwerk van regionale hubs van het CvdR;

Naar een REPowerEU-plan in partnerschap met steden en regio’s

22.

benadrukt dat het komende REPowerEU-plan een plan moet bevatten voor het bekostigen en sturen van bestaande of nieuwe financiële middelen van de EU om lokale en regionale overheden bij de tenuitvoerlegging ervan te helpen; verzoekt de lidstaten ongebruikte middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit te herbestemmen om lokale plannen voor energiezekerheid en investeringen in hernieuwbare bronnen te ondersteunen;

23.

zou graag zien dat het als institutionele partner wordt opgenomen in de onlangs door de Commissie opgerichte Coördinatiegroep energiearmoede en kwetsbare consumenten, teneinde de informatie-uitwisseling en de coördinatie tussen de Commissie en de lidstaten te vergemakkelijken waar het gaat om vraagstukken in verband met de opzet en de uitvoering van het komende REPowerEU-plan, de wetgeving van de Unie, de programma’s en het beleid ten aanzien van kwetsbare huishoudens en consumenten die op alle niveaus door energie- en mobiliteitsarmoede worden getroffen. Het CvdR is bereid om via zijn werkgroep Green Deal Going Local bij te dragen aan deze interinstitutionele samenwerking door knelpunten, manieren en middelen in kaart te brengen om de “Fit for 55”-maatregelen op lokaal en regionaal niveau eerder te laten ingaan en op te voeren, onder meer door de uitwisseling van beste praktijken, ervaringen en expertise;

24.

merkt op dat volgens de verordening betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) in alle categorieën regio’s ten minste 30 % van de middelen moet worden bestemd om Europa en zijn regio’s groener, koolstofarm en veerkrachtig te maken; zou graag zien dat de lidstaten en de regio’s gebruikmaken van de mogelijkheden die de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) bieden voor de financiering van projecten in verband met de energietransitie, met inbegrip van projecten op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en de ontwikkeling van slimme energiesystemen, -netwerken en -opslag buiten het TEN-E-kader;

25.

vindt het een goede zaak dat er in het kader van het instrument voor technische ondersteuning (TSI) een oproep is gelanceerd waarmee beoogd wordt de lidstaten te helpen om geleidelijk minder afhankelijk te worden van fossiele brandstoffen uit Rusland, maar betreurt de korte deadline voor het indienen van verzoeken om deze specifieke steun; roept de Commissie op om het TSI gemakkelijker beschikbaar te stellen ter ondersteuning van lokale en regionale overheden, met name in minder ontwikkelde regio’s waar de capaciteitskloof het grootst is, want door deze kloof kunnen ze bij het doorvoeren van investeringen en hervormingen niet optimaal gebruikmaken van de steun uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit; is bereid om de Commissie te helpen ervoor te zorgen dat steden en regio’s daadwerkelijk gebruikmaken van dit instrument;

26.

erkent dat het beprijzen van koolstof een cruciaal instrument is om de aangescherpte klimaatdoelen van de EU naderbij te brengen en is voorstander van een aanpak waarbij alle sectoren ertoe bijdragen om de desbetreffende ambities waar te maken; is ermee ingenomen dat de Commissie de risico’s op dit gebied erkent en juicht de voorstellen om ze aan te pakken toe, zoals de wijziging van de EU-richtsnoeren voor staatssteun in het kader van de regeling voor de handel in emissierechten; wijst erop dat sommige van de voorgestelde maatregelen, zoals een hogere belasting op onverwachte winsten, wellicht geen betrouwbare ondersteuning bieden; is zich ervan bewust dat het nieuwe emissiehandelssysteem in de sectoren wegvervoer en bouwnijverheid (ETS II), in combinatie met onvoldoende investeringen in deze sectoren en de stijging van de brandstofprijzen, het risico op energie- en mobiliteitsarmoede kan vergroten; verzoekt de Commissie en de medewetgevers dan ook de lidstaten ertoe te verplichten een minimumpercentage van ten minste 20 % van de inkomsten uit de veiling van ETS-rechten vast te stellen dat rechtstreeks door lokale en regionale overheden wordt beheerd;

27.

is verheugd over de goedkeuring van het tijdelijke crisiskader om de lidstaten in staat te stellen gebruik te maken van de flexibiliteit waarin de staatssteunregels voorzien om de economie te ondersteunen in de context van de oorlog van Rusland in Oekraïne; benadrukt dat de mogelijke negatieve gevolgen voor de mededinging en de verstoring van de eengemaakte markt zorgvuldig in de gaten moeten worden gehouden; constateert dat in het recente infrastructuurverslag van het RegHub-netwerk van het CvdR (5) staatssteun aan de orde komt en het standpunt wordt verwoord dat de huidige staatssteunregels niet optimaal zijn voor de medefinanciering, exploitatie en verdere ontwikkeling van openbare infrastructuur voor elektrisch opladen; bij een toekomstige herziening moet worden nagegaan of investeringskosten in aanmerking komen voor overheidssteun;

28.

stelt met bezorgdheid vast dat de huidige crisis grote gevolgen zal hebben voor de overheidsfinanciën, en verzoekt de Commissie derhalve de toepassing van de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact (SGP) te verlengen totdat een nieuw kader voor economische governance is overeengekomen, en ten minste tot eind 2023; overheidsinvesteringen in maatregelen ter ondersteuning van de milieutransitie, en met name in energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, mogen in het kader voor economische governance niet als structurele uitgaven worden meegerekend;

29.

is ingenomen met de in artikel 5 van de elektriciteitsrichtlijn vervatte maatregelen met betrekking tot de elektriciteitsmarkt, alsook met de richtsnoeren (6) betreffende de mogelijkheid voor de lidstaten om in te grijpen in de vaststelling van de prijzen voor de elektriciteitsvoorziening; is van oordeel dat het, gezien de huidige geopolitieke situatie en de gevolgen daarvan voor de energiemarkt, met de stijging en de volatiliteit van de elektriciteitsprijzen, van essentieel belang zal zijn dat de lidstaten ingrijpen, teneinde kwetsbare huishoudens en kleine en micro-ondernemingen te beschermen en het concurrentievermogen op te voeren, hetgeen op lange termijn de consumenten ten goede zal komen. Niettemin herhaalt het CvdR (7) dat deze maatregelen van beperkte duur moeten zijn, gekoppeld moeten zijn aan het noodaspect van de energiecrisis en nooit een structurele verandering mogen worden die de liberalisering van het beheer van de elektriciteitsmarkt zou kunnen ondermijnen; daar het opwekken van hernieuwbare energie steeds minder kost, stelt het voor dat het ontkoppelen van gas en elektriciteit wordt overwogen als mogelijke maatregel om te voorkomen dat hoge gasprijzen de elektriciteitsprijzen beïnvloeden;

30.

is ingenomen met het wetgevingsvoorstel om te zorgen voor een passend niveau van energievooraden in de EU voor de komende winter en daarna; onderstreept dat bij de vaststelling van dergelijke minimumniveaus rekening moet worden gehouden met regionale risicobeoordelingen;

31.

benadrukt dat er meer inzicht moet komen in de regionale behoeften en mogelijkheden op het gebied van omscholing en bijscholing; roept de Commissie op initiatieven als Erasmus+ en Horizon Europa te gebruiken om te zorgen voor nauwere samenwerking tussen het bedrijfsleven en de academische wereld, en het Pact voor vaardigheden te lanceren in belangrijke industriële ecosystemen zoals de waterstof-, zonne-, warmtepomp- en windenergiesector; roept de lidstaten op sneller gebruik te maken van het Europees Sociaal Fonds+, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en de herstel- en veerkrachtfaciliteit om de herscholing en bijscholing van personeel te stimuleren, overeenkomstig de noodzaak om beroepspraktijken aan te passen aan het streven naar een circulaire economie, het gebruik van koolstofarme materialen en nieuwe technologieën.

Brussel, 28 april 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  https://report.ipcc.ch/ar6wg2/pdf/IPCC_AR6_WGII_FinalDraft_FullReport.pdf

(2)  https://www.energysufficiency.org

(3)  De stijgende energieprijzen aanpakken: een toolbox met initiatieven en steunmaatregelen, 13 oktober 2021 (COM(2021) 660 final).

(4)  Warmtepompen, die lijken op airconditioners en buiten gebouwen worden geplaatst, verwarmen woningen door warmte te verplaatsen in plaats van te produceren. Met behulp van elektriciteit zorgen ze ervoor dat warmte aan de buitenlucht, de grond of het water wordt onttrokken en wordt geconcentreerd, waarna ze die warmte het huis in “pompen”.

(5)  https://cor.europa.eu/nl/news/Pages/reghub-launches-consultation-on-21st-century-rules.aspx

(6)  Zie bijlage 1 van de Commissiemededeling over REPowerEU.

(7)  Zie het CvdR-advies over hernieuwbare energie en de interne elektriciteitsmarkt (PB C 342 van 12.10.2017, blz. 79) van D. Matoniene (LT/ECR), artikel 20.


ADVIEZEN

Comité van de Regio's

149e zitting van het CvdR, 27.4.2022-28.4.2022

5.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/11


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het versterken van de betrekkingen tussen de EU en het VK op subnationaal niveau en het verzachten van de territoriale impact van de terugtrekking van het VK uit de EU

(2022/C 301/03)

Rapporteur:

Michael MURPHY (IE/EVP), Lid van de graafschapsraad van Tipperary, burgemeester van het gemeentelijk district Clonmel

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR),

Algemene opmerkingen

1.

is ingenomen met de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie (EU) en het Verenigd Koninkrijk (VK), die op 1 mei 2021 volledig in werking is getreden en een stabiel rechtskader biedt voor de bilaterale betrekkingen. Het CvdR is voorstander van een gezamenlijke en verantwoordelijke aanpak van de uitvoering van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, met inbegrip van het protocol voor Noord-Ierland, alsook van een gelijk speelveld, en erkent de inspanningen van de Europese Commissie om creatieve oplossingen te vinden, met name voor kwesties die zich voordoen tussen Noord-Ierland en de rest van het VK.

2.

De handels- en samenwerkingsovereenkomst (1) is een vrijhandelsovereenkomst (2) en omvat samenwerkingsbepalingen op economisch, sociaal, milieu- en visserijgebied, maar ook een “nauw partnerschap inzake de veiligheid van de burgers” en een overkoepelend bestuurskader. Het CvdR merkt op dat de handels- en samenwerkingsovereenkomst gebieden omvat die een nationale bevoegdheid zijn, maar die in sommige EU-lidstaten onder de bevoegdheid vallen van regio’s met wetgevende bevoegdheden.

3.

Het CvdR betreurt dan ook dat de handels- en samenwerkingsovereenkomst “territoriale diepgang” ontbeert en dat de rol van lokale en regionale overheden in de betrekkingen tussen de EU en het VK niet naar behoren wordt erkend; er wordt alleen naar lokale en regionale overheden verwezen wanneer het gaat om de aanpassing van bepaalde onderdelen van de overeenkomst aan specifieke regionale omstandigheden (3) of met betrekking tot zeer specifieke kwesties zoals fiscale bepalingen (4). Het CvdR benadrukt dat de handels- en samenwerkingsovereenkomst voorziet in een welomschreven rol voor het maatschappelijk middenveld, dat als een wezenlijk onderdeel van het “institutioneel kader” wordt beschouwd (5).

4.

Het CvdR is ingenomen met de samenwerking tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk in reactie op de Russische agressie in Oekraïne en benadrukt dat lokale overheden in heel Europa in de frontlinie staan bij het verlenen van praktische en humanitaire hulp.

Streven naar een grotere institutionele erkenning van de betrekkingen tussen de EU en het VK op subnationaal niveau

5.

Het CvdR benadrukt dat de in februari 2020 opgerichte contactgroep CvdR-VK het enige institutionele kanaal is dat een forum biedt voor een permanente dialoog en politiek partnerschap tussen de EU en de lokale en regionale overheden van het VK en voor de uitwisseling van knowhow, met name op het gebied van territoriale samenwerking en grensoverschrijdende kwesties. Het erkent dat de contactgroep mogelijkheden biedt voor wederzijds voordeel en gedeelde belangen om problemen of kansen te bespreken, met name als het gaat om grensoverschrijdende kwesties (zoals klimaatverandering, toerisme, de digitale en groene transitie en het gemeenschappelijk cultureel erfgoed) die voortvloeien uit de terugtrekking van het VK uit de EU. Ook biedt de contactgroep CvdR-vertegenwoordigers de middelen om dergelijke kwesties te bespreken met vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden in het VK, zodat het CvdR vruchtbare betrekkingen op subnationaal niveau kan onderhouden en uitbouwen.

6.

Het CvdR erkent dat ook na de terugtrekking van het VK uit de EU — een situatie die nog nooit eerder is voorgekomen — de betrekkingen tussen de EU en de voormalige lidstaat de meest intensieve en multidimensionale betrekkingen met een derde land zullen blijven, en dat de betrekkingen op subnationaal niveau erkenning verdienen. Het dringt daarom aan op formele erkenning van de contactgroep CvdR-VK als officiële subnationale gesprekspartner van de lokale en regionale overheden van de EU en het VK in het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, zodat zij de subnationale dimensie van de belangrijkste beleids- en wetgevingskwesties die van invloed zullen zijn op de bilaterale betrekkingen tussen het VK en de EU kan beoordelen, net zoals de Parlementaire Vergadering, het Forum van het maatschappelijk middenveld en de gespecialiseerde commissies van het VK en de EU dat zullen doen voor de gebieden die voor hen van belang zijn. Ook roept het CvdR de lokale en regionale overheden in het VK op om bij de regering van het VK te blijven ijveren voor de formele erkenning van de contactgroep.

7.

Het CvdR dringt er bij de Europese Commissie op aan de structuren van de Gezamenlijke Partnerschapsraad, die toezicht houdt op de tenuitvoerlegging en toepassing van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, opnieuw te bezien om het gebrek aan territoriale diepgang aan te pakken door lokale en regionale overheden te betrekken bij het toezicht op en het bestuur van de handels- en samenwerkingsovereenkomst. Het opzetten van lokale dialogen (technisch overleg) over kwesties die onder de bevoegdheid van de lokale overheden vallen (visserij, opleiding, mobiliteit, territoriale samenwerking enz.) zou bijdragen tot een verbetering van de betrekkingen tussen de EU en het VK op macroniveau.

8.

Het CvdR moedigt het Europees Parlement aan om op een voor beide partijen voordelige manier een formele interactie over punten van gemeenschappelijk belang tot stand te brengen tussen het CvdR en de delegatie van het Europees Parlement in de Parlementaire Partnerschapsvergadering EU-VK, om gebiedsgebonden gegevens te verzamelen over de tenuitvoerlegging van de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

9.

Het CvdR is ingenomen met de lopende besprekingen op politiek en technisch niveau om de problemen in verband met de tenuitvoerlegging van het protocol inzake Noord-Ierland op te lossen. Het is zich ook bewust van de lopende werkzaamheden van de Europese Commissie om de laatste hand te leggen aan een verdrag over Gibraltar, maar benadrukt dat dergelijke nog uit te werken kwesties geen belemmering mogen vormen voor de bereidheid van de lokale en regionale overheden om manieren van samenwerking te ontwikkelen.

Verzachten van de territoriale impact van de brexit

10.

Sinds het begin van 2020 is het moeilijk om de gevolgen van de onderhandelingen over en de inwerkingtreding van de handels- en samenwerkingsovereenkomst te onderscheiden van die van de COVID-19-pandemie (6). De recente CvdR-studie over nieuwe handels- en economische betrekkingen tussen de EU en het VK en de impact op regio’s en steden komt als geroepen. Hierin wordt geconcludeerd dat de gevolgen van de brexit asymmetrisch zijn, afhankelijk van de sector en de EU-regio, zwaarder doorwegen op kleinere ondernemingen, de mobiliteit van menselijk kapitaal en de samenwerking tussen ondernemingen uit de EU en het VK kunnen beperken, en negatieve gevolgen kunnen hebben voor regio’s en gemeenschappen die betrokken zijn bij interregionale projecten met het VK. In de studie wordt terecht bevestigd dat een verhoging van het budget voor de brexit-aanpassingsreserve nodig zal zijn om deze asymmetrische gevolgen voor Europa aan te pakken.

11.

De territoriale impact van de brexit is voelbaar in regio’s in de hele EU. Het gaat daarbij onder meer om problemen op economisch, milieu-, sociaal, cultureel en onderwijsgebied: van de handel in grote havens die veel last zullen hebben van de brexit, zoals de havens van Antwerpen, Calais, Cork, Dover, Dublin, Rotterdam en Zeebrugge, tot de toekomst van studentenuitwisselingen, de samenwerking tussen universiteiten op het gebied van klimaatverandering, regionale handelsagentschappen die op zoek zijn naar alternatieve markten en problemen waar burgers tegenaan lopen, zoals mobiliteit en integratie.

12.

Het CvdR hamert op het belang van de reserve voor aanpassing aan de brexit (Brexit Adjustment Reserve, BAR) om de meest onmiddellijke kosten op te vangen, de gevolgen van de brexit op langere termijn te beoordelen, de regio’s en economische sectoren van de lidstaten te ondersteunen, onder meer door het scheppen en beschermen van banen, bijvoorbeeld via werktijdverkortingsregelingen, omscholing en opleiding en het verkennen van nieuwe markten.

13.

Het CvdR dringt er daarom op aan dat de bepalingen van de BAR-verordening inzake de betrokkenheid van regio’s en lokale gemeenschappen bij de uitvoering van de BAR en de verslaglegging op NUTS 2-niveau volledig worden nageleefd. Met betrekking tot de planning van de BAR-middelen herinnert het CvdR er tevens aan dat het al eerder heeft verzocht om bijzondere aandacht te besteden aan kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), maatregelen voor de re-integratie van EU-burgers en technische bijstand. Wat de verdeling van de middelen betreft, pleitte het CvdR voor een minimumdekking/drempel voor de nieuwe maritieme grensgebieden met het VK en een toewijzing van de middelen voor visserij zonder nationale indexering.

14.

Momenteel deelt het CvdR de bezorgdheid van de regionale partners in het VK dat de strategische planning van het regionaal beleid te lijden heeft onder het verlies van middelen uit het cohesiebeleid van de EU en het gebrek aan zekerheid door het wegvallen van de meerjarenprogrammering.

Nieuwe wegen voor samenwerking in kaart brengen die verder gaan dan de handels- en samenwerkingsovereenkomst

15.

Het CvdR benadrukt dat de verenigingen van lokale overheden in het hele VK — met name in de gedecentraliseerde naties — bereid zijn om ook na de brexit op subnationaal niveau permanente en zelfs versterkte betrekkingen met hun tegenhangers in de EU aan te gaan.

16.

De erkenning en bevordering van de subnationale betrekkingen zijn echt van belang, aangezien lokaal overleg kan bijdragen tot betere betrekkingen op macroniveau. Zo zou het herstel van het lokaal technisch overleg over de visserij in het gebied van de Kanaaleilanden kunnen bijdragen tot een verbetering van de betrekkingen tussen de EU en het VK op macroniveau.

17.

Het CvdR juicht het toe dat het VK, hoewel het niet langer deelneemt aan EU-financieringsprogramma’s, blijft deelnemen aan vier technische EU-programma’s, te weten Horizon Europa, het satellietbewakingsprogramma Copernicus, het Euratom-programma voor onderzoek en opleiding en ITER. Met name de eerste twee programma’s zijn relevant voor lokale en regionale overheden. Het CvdR wijst erop dat er tal van initiatieven zijn waaraan nog steeds wordt deelgenomen door regio’s van het VK, net zoals Schotland en Wales blijven deelnemen aan het door Horizon Europa gefinancierde Vanguard-initiatief (7) (dat de industriële transformatie begeleidt na een inclusief en interactief ondernemingsproces dat gebaseerd is op onderzoeks- en innovatiestrategieën voor slimme specialisatie (RIS3) van de regio’s), en dat de Kent County Council deelneemt aan het initiatief van het Comité van de Kanaalzone aan de Noordzee (Straits Committee) (8).

18.

Het CvdR herinnert eraan dat sommige Britse regio’s nog steeds betrokken zijn bij de huidige programmeringsperiode (tot eind 2023), waaronder Interreg Noordzee, Interreg Kanaal en Interreg Ierland Wales, en merkt op dat het VK een belangrijke bijdrage levert aan deze grensoverschrijdende programma’s, goed voor maximaal een derde van de begroting. De lokale en regionale overheden zullen het verlies aan Interreg-financiering hoogstwaarschijnlijk niet kunnen compenseren met behulp van regionale of lokale fondsen.

19.

Het CvdR wijst erop dat het beëindigen van programma’s, met name wanneer de beheersautoriteiten zijn gevestigd in het VK (zoals in het geval van Interreg France (Kanaal) Engeland, en Interreg Ierland Wales), onder de best mogelijke voorwaarden in het belang van de Britse en EU-begunstigden en in overeenstemming met de EU-vereisten moet geschieden.

20.

Het enige grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma dat na de brexit in 2023 zal worden voortgezet, is het Peace Plus-programma voor de periode 2021-2027, dat met ongeveer 1 miljard EUR door de EU wordt gefinancierd. Peace Plus zal de bestaande financieringscomponenten EU-Peace en Interreg combineren tot één samenhangend grensoverschrijdend programma voor Noord-Ierland en de aangrenzende graafschappen van Ierland. Het programma blijft van essentieel belang voor de uitvoering van het Goede Vrijdagakkoord.

21.

Het CvdR merkt op dat het VK kan blijven deelnemen aan Interreg-programma’s — waaraan reeds verschillende derde landen deelnemen, zoals het programma voor de noordelijke periferie en het Noordpoolgebied, het programma voor de Noordzeeregio en het programma voor Noordwest-Europa — mits de Britse regering ermee instemt de deelname te bekostigen.

22.

Het CvdR benadrukt dat de oprichting van een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) met een partner uit slechts één EU-lidstaat, met inbegrip van diens ultraperifere gebieden, en één lokale of regionale autoriteit uit het VK, wellicht mogelijk blijft. Het stelt voor dat de EU-lidstaten dit instrument in overweging kunnen nemen bij het zoeken naar samenwerkingsmogelijkheden met het VK, indien zulks in overeenstemming is met hun territoriale samenwerking.

23.

Helaas heeft de Europese Commissie in het 8e cohesieverslag geen rekening gehouden met de gevolgen van de brexit. De brexit heeft in verschillende EU-regio’s ontwrichtende gevolgen gehad voor de economie, de interregionale samenwerking, onderzoeksecosystemen, opleidingssystemen en de demografie. Het Europees Comité van de Regio’s zou graag zien dat bij de toekomstgerichte aanpak van de periode na 2027 beter rekening wordt gehouden met geopolitieke ontwikkelingen.

24.

Het is een goede zaak dat Britse steden en regio’s nog steeds actief betrokken zijn bij tal van EU-netwerken en -verenigingen, zoals het Congres van lokale en regionale overheden van de Raad van Europa, en dat zij waarschijnlijk aangesloten blijven bij bepaalde Europese samenwerkingskaders zoals de Conferentie van perifere maritieme regio’s (CPMR), Eurocities en de Raad van Europese gemeenten en regio’s (CEMR). Deze mechanismen maken een uitstekende uitwisseling van ervaringen tussen lokale en regionale overheden van het VK en de EU mogelijk.

25.

Het CvdR vertrouwt erop dat de samenwerking tussen lokale en regionale overheden in de EU en het VK zal worden voortgezet door middel van jumelages, aangezien ongeveer 100 steden in het VK (9) een samenwerkingsverband hebben met steden in de EU-lidstaten. Het dringt er bij de partnerschappen op aan te blijven zoeken naar mogelijke financieringsmethoden om dit werk te ondersteunen, aangezien deze partnerschappen de uitwisseling van beste praktijken, wederzijds begrip en gemeenschappelijke waarden bevorderen en essentieel zijn voor een Europese manier van leven.

26.

Het CvdR erkent het belang van onderwijsuitwisselingen voor de mobiliteit van studenten en gezamenlijk onderzoek en steunt de inspanningen van de decentrale overheden van het VK om nieuwe wegen te openen voor samenwerking buiten het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

27.

Het CvdR spreekt met name zijn waardering uit voor het Welshe Taith-programma (10) en is ingenomen met de Welshe en Schotse internationale leeruitwisselingsprogramma’s, die de terugtrekking van het VK uit Erasmus+ ten minste gedeeltelijk kunnen compenseren en de lacunes kunnen opvullen die zijn ontstaan door het nationale Turing-programma van het VK (11).

28.

Het CvdR merkt op dat er een duidelijke trend is in de richting van bilaterale betrekkingen op subnationaal niveau, zoals blijkt uit de opening van vertegenwoordigingen van EU-regio’s in Londen en elders in het VK. De gedecentraliseerde naties van het VK houden er bovendien een agenda van “global nations” op na, waarin de bilaterale betrekkingen met Europese regio’s prioriteit krijgen. In Engeland hebben steden en grootstedelijke gebieden ook bilaterale samenwerkingsprojecten opgezet, zoals blijkt uit het partnerschap tussen Greater Manchester en Noordrijn-Westfalen. Hoewel het CvdR ingenomen is met de bilaterale betrekkingen, vindt het dat deze bilateralisatie niet ten koste mag gaan van lokale en regionale overheden in landen met zwakkere bevoegdheden op subnationaal niveau en dat deze steun niet mag worden gezien als strijdig met het streven van het CvdR om institutionele erkenning van de subnationale dimensie van de betrekkingen tussen de EU en het VK te verkrijgen.

29.

Het CvdR ziet onbenutte mogelijkheden voor samenwerking tussen lokale en regionale overheden uit de EU en het VK bij het gezamenlijk aanpakken van gemeenschappelijke uitdagingen, zoals het verlenen van humanitaire hulp, het duurzame beheer van de Noordzee, het Kanaal en de Ierse Zee, maar ook bij de wereldwijde strijd tegen klimaatverandering, de tenuitvoerlegging van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen op lokaal en regionaal niveau en de overgang naar duurzamer en gedigitaliseerd toerisme. Het steunt in dit verband het door het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk gelanceerde idee om minimumlonen te garanderen voor zeevarenden en werknemers die op intra-Europese lijnen, dus ook tussen het VK en de Europese Unie, werkzaam zijn.

30.

De betrekkingen tussen de regio’s van de EU en het VK zijn ook gebaseerd op een gemeenschappelijk cultureel erfgoed, taalkundige banden en de “Celtic connections”, gedeelde Europese waarden en het feit dat onze burgers een gedeelde geschiedenis hebben.

31.

Het is de taak van alle EU-instellingen om meer inzicht te krijgen in het potentieel van betrekkingen en partnerschappen op subnationaal niveau tussen de EU en het VK. Hierbij is het zaak dat de centrale rol van lokale en regionale overheden als het bestuursniveau dat het dichtst bij de burger staat, wordt erkend.

32.

De oprichting van uitgebreide adviesstructuren voor de voorbereiding op de brexit door regionale of lokale overheden is een goed instrument om de betrekkingen tussen het VK en de EU te verbeteren.

33.

In het licht van de toekomstige uitdagingen en de koers van de EU in de nasleep van de brexit moet meer inzicht worden verkregen in de uitdagingen en prioriteiten van de burgers in de EU. De Conferentie over de toekomst van Europa (COFE) biedt hiervoor een geschikt mechanisme.

Brussel, 27 april 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Gebaseerd op artikel 217 VWEU.

(2)  Gebaseerd op artikel 207 VWEU.

(3)  Blz. 61.

(4)  Blz. 249.

(5)  Blz. 23.

(6)  Zie hoofdstuk VI van de jaarlijkse barometer 2021 van het CvdR: https://cor.europa.eu/en/our-work/Documents/barometer-fullreport%20web.pdf

(7)  http://www.s3vanguardinitiative.eu/members

(8)  Het Comité van de Kanaalzone aan de Noordzee (Straits Committee) is een multilateraal forum voor dialoog dat een flexibel kader biedt voor zijn leden om samen te werken en dat toelaat om deze samenwerking uit te breiden tot lokale stakeholders, zoals verenigingen, het onderwijs en de zakenwereld.

(9)  Office of National Statistics, UK, gegevens over 2018, gepubliceerd in september 2020: https://www.ons.gov.uk/peoplepopulationandcommunity/populationandmigration/populationestimates/datasets/twinnedtownsandsistercities

(10)  Vijfjarenprogramma (2022-2026) dat in februari 2022 van start is gegaan en waar de regering van Wales 65 miljoen EUR voor uittrekt.

(11)  Dat geen wederkerigheid biedt, een tijdsduur van één jaar heeft en gericht is op academisch personeel in plaats van studenten.


5.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/16


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over een Nieuw Europees Bauhaus: mooi, duurzaam, samen

(2022/C 301/04)

Rapporteur:

Kieran MCCARTHY (IE/EA), lid van een lokale vergadering: gemeenteraad van Cork

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Nieuw Europees Bauhaus: mooi, duurzaam, samen

COM(2021) 573

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

Introductie van het Nieuw Europees Bauhaus

1.

is ingenomen met het interdisciplinaire initiatief van de Europese Commissie voor een “Nieuw Europees Bauhaus” (hierna: NEB), dat bijdraagt tot de uitvoering van de Green Deal van de EU door er een essentiële culturele dimensie aan toe te voegen en deze dichter bij de burgers te brengen. Het NEB doet dit door mooie, duurzame en inclusieve plekken, producten en manieren van leven te creëren, partnerschappen te bevorderen en de voordelen van de ecologische verandering en transitie te belichten aan de hand van concrete ervaringen op lokaal niveau.

2.

Het CvdR waardeert het enthousiasme en de gedrevenheid van de pleitbezorgers van het NEB — een breed scala van vrienden, actoren, maatschappelijke organisaties, netwerken, collectieven, regionale hubs en platforms en “levende laboratoria” — alsmede de aanhoudende belangstelling en inspanningen voor het stimuleren van creativiteit en participatie, netwerkvorming en vormgeving van de waarde en de beginselen van het toekomstige NEB.

3.

Het CvdR is verheugd dat de rol van de lokale en regionale overheden bij de tenuitvoerlegging van de NEB-beginselen wordt erkend, aangezien zij overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel de aangewezen entiteiten zijn om bij te dragen aan de beleidsontwikkeling en uitvoering van het NEB.

4.

Steden en regio’s spelen in de hele EU een voortrekkersrol bij op cultuur gebaseerde ontwikkelingen, en de lokale en regionale niveaus hebben belangrijke verantwoordelijkheden op het gebied van een duurzaam stedelijk, regionaal en cultureel beleid. Lokale en regionale afgevaardigden spelen dan ook een cruciale rol als het erom gaat het NEB toegankelijker te maken en de burgers te betrekken bij het transformatieproces, teneinde de uitvoering van het NEB te bevorderen.

5.

Het CvdR is een groot voorstander van het NEB en beschouwt het als een belangrijke kans om het creatieve potentieel van regio’s en gemeenten te benutten en zo gedeelde en duurzame oplossingen te creëren die van de Green Deal een succes zullen maken.

6.

Het CvdR erkent de multidisciplinaire aard van het NEB, dat verweven is met een reeks EU-programma’s en -financieringsonderdelen. Het wijst er echter op dat een blijvende inzet van huidige en toekomstige partners nodig zal zijn.

7.

Het CvdR bevestigt het eerste grondbeginsel van het NEB, namelijk een multilevel en plaatsgebonden aanpak. In dit verband wijst het erop dat veranderingen plaatsvinden op lokaal en regionaal niveau, waarbij ook een gevoel van saamhorigheid om de hoek komt kijken.

8.

Het CvdR is ingenomen met de visie van de Commissie dat ook plattelandsgebieden vertegenwoordigd moeten zijn in het NEB. Verschillende verklaringen (1) en het plattelandspact bieden een kader voor de toekomst van het plattelandsontwikkelingsbeleid in Europa en vormen een cruciaal instrument om plattelandsgebieden, die ook als “experimentele gebieden” kunnen worden gekwalificeerd, bij het NEB te betrekken via kleinschalige transformatieve projecten.

9.

Het NEB heeft het in zich om een belangrijk instrument te worden voor het herstel, door lokaal banen te scheppen en een mentaliteitsverandering te bevorderen in de richting van een duurzame en efficiënte ruimtelijke ordening, die ook van invloed zal zijn op het maatschappelijk gedrag en de mobiliteit.

Aandachtsgebieden

10.

Het CvdR is bezorgd over het feit dat de mededeling nog steeds vaag is over de wijze waarop de betrokkenheid van de lokale en regionale overheden zal worden gewaarborgd. Het pleit voor specifieke voorstellen over de wijze waarop lokale en regionale overheden en het CvdR bij de uitvoering van het initiatief zullen worden betrokken, waarbij rekening moet worden gehouden met het beginsel van geografisch evenwicht, zodat de lokale en regionale overheden uit de hele EU vertegenwoordigd zijn.

11.

Het CvdR zou, samen met de andere EU-instellingen, deel moeten uitmaken van het faciliterende netwerk van belangrijke NEB-partners dat beleids- en financieringsinstrumenten zal ontwikkelen en testen.

12.

Het CvdR en andere EU-instellingen zouden moeten worden betrokken bij de NEB-rondetafelconferentie op hoog niveau.

13.

Aan de hand van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zal worden bepaald op welk niveau de EU en de lidstaten gebruik zullen maken van de beleidsinstrumenten en wetgevingsmaatregelen die voor de uitvoering van het NEB worden voorgesteld.

14.

Het CvdR benadrukt dat COVID-19 op middellange en langere termijn een blijvende impact zal hebben en dat hiermee rekening moet worden gehouden bij de uitvoering van het NEB. Ook moet rekening worden gehouden met de negatieve gevolgen van de pandemie voor de armoede, sociale kwesties en de werkgelegenheid.

15.

De Commissie zou ervoor moeten zorgen dat lokale en regionale overheden centraal staan in de strategie, door hen technische bijstand, adequate financiering en flexibiliteit te bieden. Het succes van het NEB zal afhangen van de duurzaamheid en haalbaarheid, rekening houdend met de verschillen tussen plattelandsgebieden en steden.

Financiering van het Nieuw Europees Bauhaus

16.

Het CvdR dringt erop aan dat de lokale en regionale overheden voldoende middelen uit de nationale begrotingen en de cohesiebeleidsprogramma’s van de EU krijgen toegewezen. Wel moet een evenwicht worden gevonden tussen creatieve synergieën binnen de culturele beweging van het NEB en de parameters van door de EU gefinancierde programma’s.

17.

Daarnaast kunnen aanvullende middelen worden gebruikt voor externe bijstand om te helpen bij de uitwisseling van kennis en om de vaardigheden van het bestaande overheidspersoneel te verkennen in het kader van een wederzijdse en vlotte uitwisseling met particuliere, lokale en derde-sectoractoren.

18.

Eerdere ervaringen, onderscheidingen en middelen die gericht zijn op kwaliteit, esthetiek en gemeenschapskwesties in lijn met de beginselen van de circulaire economie, kunnen stimulansen bieden voor investeringen en crowdfunding.

19.

Het CvdR dringt aan op publiek-private partnerschappen en investeringen op het bredere gebied van cultuur en cultureel erfgoed, zoals gevraagd in de oproep tot actie die Europa Nostra in Venetië heeft gedaan (2).

20.

Het CvdR wijst erop dat de faciliteit voor herstel en veerkracht ook mogelijkheden biedt om het NEB op het niveau van de lidstaten en lokale overheden te ondersteunen.

21.

Het NEB moet worden afgestemd op het MFK 2021-2027 en het Stedelijk Europa-initiatief en het is zaak dat adequate financiële middelen beschikbaar worden gesteld om de operationele kosten te dekken van lokale en regionale overheden die bijdragen aan het NEB. Het CvdR dringt aan op de vaststelling van ambitieuze routekaarten voor de uitvoering van het NEB, waarbij rekening moet worden gehouden met de SDG’s.

22.

Het CvdR dringt erop aan dat bij het ontwerpen en uitvoeren van NEB-strategieën, -projecten en -acties maar ook bij financieringsmogelijkheden en de toewijzing van middelen rekening wordt gehouden met het geografisch evenwicht en met de klimatologische, economische, sociale en culturele diversiteit van de EU, terwijl de territoriale cohesie een van de belangrijkste doelstellingen moet blijven.

Indicatoren

23.

Het CvdR benadrukt dat lokale en regionale overheden, binnen de grenzen van hun bevoegdheden, moeten nagaan in hoeverre de nationale overheden het NEB gebruiken in de verschillende programma’s, instrumenten en procedures, en verwacht van de Europese Commissie dat zij duidelijke indicatoren voor dit toezicht voorstelt.

24.

Het CvdR is bezorgd over het ontbreken van indicatoren in de huidige financieringscyclus van de EU (2021-2027). Dit is een gemiste kans om succes te meten.

25.

Het CvdR is van mening dat de grondbeginselen van het NEB moeten worden ontwikkeld in samenwerking met lokale en regionale overheden en moeten worden opgenomen als kwaliteitscriteria voor alle EU-financieringsprogramma’s met een directe of indirecte impact op de bebouwde omgeving, stads- en plattelandsontwikkeling, cultureel erfgoed en culturele landschappen.

26.

Er zou een regionaal scorebord voor het NEB in het leven kunnen worden geroepen ten behoeve van een goede regionale monitoring, om ervoor te zorgen dat het NEB op alle niveaus ten uitvoer wordt gelegd en dat regionale investeringen in overeenstemming zijn met de NEB-beginselen.

27.

Lokale en regionale overheden zijn verantwoordelijk voor een enorm bestand aan lokale openbare gebouwen en stedelijke openbare ruimten, en spelen een belangrijke regelgevende en financieringsrol bij de renovatie van gebouwen en stedelijke gebieden. Daarom moeten lokale en regionale overheden zich richten op het in kaart brengen van knelpunten in de regelgeving, en bijdragen aan het vereenvoudigen van de regelgeving en het ontwerpen van nieuwe regelgevingsbenaderingen.

28.

Het CvdR is betrokken geweest bij de ontwikkeling en ondersteuning van klimaat-, energie- en milieustrategieën op lokaal en regionaal niveau. De werkgroep Green Deal Going Local zou kunnen worden ingeschakeld om de NEB-beginselen te promoten en het succes ervan te monitoren.

29.

De dialoog tussen lokale en regionale overheden over open innovatieve concepten en processen, interdisciplinaire benaderingen en competenties is van cruciaal belang. Het NEB zou ook een thema moeten zijn van het platform voor kennisuitwisseling van het CvdR (KEP), het programma Science Meets Regions en samenwerkingsprojecten die door andere EU-programma’s worden gefinancierd.

30.

Het CvdR hamert erop dat het NEB de gendergelijkheid moet bevorderen. Gendergelijkheid moet een horizontaal criterium zijn en een krachtige en noodzakelijke factor voor de duurzame en evenwichtige ontwikkeling van het cohesiebeleid.

NEB-festival, prijzen en labs

31.

Het CvdR is ingenomen met de eerste NEB-prijs en stelt voor om synergieën tot stand te brengen met bestaande onderscheidingen voor huisvesting, cultureel erfgoed, hedendaagse architectuur en landschappen. Het dringt er tevens op aan dat de goede praktijken uit het Europees Jaar van het cultureel erfgoed 2018 worden gedeeld.

32.

Het CvdR erkent dat de invoering van het Nieuw Europees Bauhaus-excellentiekeurmerk een eerste stap is in de richting van een NEB-label, maar is bezorgd dat mensen zouden kunnen gaan verwachten dat hieraan een financiering is verbonden. Het gebruik van een speciaal label, zoals het CvdR in 2021 had bepleit, kan worden beschouwd als een tastbare bijdrage van het CvdR aan de ontwikkeling van het NEB-initiatief.

33.

Het CvdR is ingenomen met het NEB-lab en de op cocreatie gebaseerde methodologie, maar vraagt om meer informatie over de werking ervan, en wenst zelf actief te worden betrokken bij het NEB-lab en het bestuur ervan.

34.

Het lab zou de voor de eerste NEB-prijs geselecteerde resultaten en acties moeten onderzoeken, en zou deze kunnen verspreiden en prototypes kunnen ontwikkelen.

35.

Het CvdR is bereid om via zijn netwerk van regionale hubs met de nationale regeringen samen te werken aan de ontwikkeling van testomgevingen voor regelgeving en het uittesten van nieuwe regelgevingsbenaderingen.

36.

Het CvdR wijst erop dat het NEB moet voortbouwen op bestaande goede praktijken in de steden en regio’s van de EU en een openbaar platform voor hulpmiddelen moet opzetten.

37.

Het CvdR beschouwt het NEB-festival als een tastbare en zichtbare manier om de betrokkenheid van lokale en regionale overheden en burgers te bevorderen en projecten op lokaal en regionaal niveau onder de aandacht te brengen.

38.

Het wijst op de succesvolle werkzaamheden van URBACT, de Europese territoriale samenwerking (ETS) en Horizon 2020 voor de ontwikkeling van doeltreffende interactieve instrumenten die in voorkomend geval moeten worden gebruikt.

39.

Het CvdR benadrukt dat het NEB moet aansluiten op de Horizon 2020-missies, met name “Aanpassing aan de klimaatverandering” en “Klimaatneutrale en slimme steden”.

40.

Het wijst nogmaals op het mogelijke nut van de Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), een instrument dat kan worden ingezet voor multilevel governance-projecten waarbij verschillende landen of een euroregio betrokken zijn.

41.

Het CvdR merkt op dat het NEB de drie pijlers van de stedelijke agenda voor de EU (betere regelgeving, betere financiering en betere kennis (3)) met elkaar verbindt en hieraan een bijdrage wil leveren.

42.

Het CvdR neemt kennis van de lopende stedelijke innovatieve acties (het Urban Lab of Europe) en het komende Stedelijk Europa-initiatief. Het dringt erop aan dat het NEB wordt gekoppeld aan de partnerschappen van de stedelijke agenda van de EU, in het kader waarvan immers al bijna vier jaar wordt gewerkt aan concepten met betrekking tot de Green Deal en het NEB.

43.

Het NEB zou een rol moeten spelen bij de tenuitvoerlegging van het Handvest van Leipzig en de Verklaring van Ljubljana (beide van 2021), waarin wordt opgeroepen tot geïntegreerde benaderingen, een plaatsgebonden aanpak, multilevel governance, participatie en cocreatie.

44.

Het CvdR is van oordeel dat de Culturele Hoofdsteden van Europa, de Europese Hoofdsteden van innovatie (iCapitals), de Jongerenhoofdsteden van Europa en de Groene Hoofdsteden van Europa een belangrijke rol kunnen spelen bij het promoten van het NEB.

45.

Het CvdR is ingenomen met de oprichting van nationale contactpunten voor het NEB en roept hen op nauw samen te werken met lokale en regionale overheden en andere belanghebbenden, waaronder het maatschappelijk middenveld, om ervoor te zorgen dat het NEB van onderaf kan blijven groeien.

46.

Er zou een opleidingsprogramma voor 100 geïnteresseerde steden kunnen worden opgezet op basis van de NEB-beginselen. Daarbij zou gebruik kunnen worden gemaakt van de methoden van het programma voor “Digitale steden” of het programma voor “100 Intelligente steden” en het marktplaatsconcept daarvan.

Bebouwde omgeving, architectuur en renovatieconcepten

47.

De bebouwde omgeving is een weerspiegeling van een gemeenschap en de verantwoordelijkheid voor de algemene kwaliteit ervan berust bij overheidsinstanties en belanghebbenden, waaronder het maatschappelijk middenveld, in nauwe samenwerking met het publiek.

48.

Het rijke en diverse culturele en architectonische erfgoed van Europa is een belangrijke benchmark voor de kwaliteit van onze bebouwde omgeving, als het gaat om de gebruikerservaring en fysieke troeven.

49.

In het NEB wordt terecht erkend dat stedelijke ruimtelijke ordening een cruciale rol speelt bij de verwezenlijking van duurzame stedelijke ontwikkeling.

50.

Ook wordt in het NEB terecht erkend dat er behoefte is aan een gemeenschappelijke cultuur van hoogwaardige architectuur. Dit vereist bewustmaking, verspreiding van informatie en bevordering van de rol van cultuur en cultureel erfgoed, hoogwaardige architectuur en de bebouwde omgeving.

51.

De Commissie zou de bouw- en gebouwensector moeten helpen om niet-duurzaam hulpbronnengebruik en afval aan te pakken en circulariteit te bevorderen, met de nadruk op hergebruik en recycling van materialen. Dit kan worden bereikt door lacunes op het gebied van kennis en vaardigheden te dichten en ontwerpprocessen te digitaliseren

52.

Het CvdR wijst erop dat met het NEB manieren kunnen worden gevonden om de bureaucratie te verminderen teneinde renovaties gemakkelijker en minder duur te maken. Om de problemen in verband met de aanpassing van zeer oude gebouwen en monumenten aan te pakken moet een beroep worden gedaan op de diensten van architecten en andere deskundigen, alsook op hooggekwalificeerde ambachtslieden (4).

53.

Het CvdR wijst er nadrukkelijk op dat de lokale en regionale overheden van cruciaal belang zijn voor de samenhang tussen de renovatie van gebouwen en de ruimtelijke en stedelijke planning, de strijd tegen de ontvolking en de naleving van criteria omtrent sociale gelijkheid en milieu. De door de lidstaten gehanteerde methodologieën voor de renovatiegolf mogen niet leiden tot een verzwakking van deze fundamentele coördinerende rol.

54.

Het CvdR dringt er nogmaals op aan dat in het Europees Semester beter rekening wordt gehouden met stedelijke kwesties: de coördinatie van het economisch en sociaal beleid in de EU moet betrekking hebben op betaalbare huisvesting, ongelijkheid en langetermijninvesteringen.

55.

Het CvdR is ingenomen met het idee achter het NEB dat er oplossingen moeten worden gezocht om betaalbare en fatsoenlijke huisvesting toegankelijker te maken, met name voor jongeren en andere kwetsbare sociale groepen.

56.

Het NEB dient aan te sluiten bij het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten (EPSR) en de verklaring van de sociale top van Porto van 2021, om bij te dragen aan de denkoefening op Europees niveau over sociale en betaalbare huisvesting na de COVID-19-pandemie.

57.

Het CvdR dringt aan op de bevordering van synergie tussen kunst, architectuur, landschaps- en interieurarchitectuur, ruimtelijke ordening, vormgeving en ambachten, alsook innovatieve opleidingsmodellen voor architecten en andere beroepsgroepen.

58.

Ook dringt het CvdR erop aan dat een koppeling tot stand wordt gebracht met de Europese vaardighedenagenda, om via het NEB bij te dragen aan de bevordering en een beter begrip van de regionale behoeften en kansen wat betreft de vaardigheden op het gebied van ruimtelijke ordening, bouw en een duurzaam gebruik van bouwmaterialen, en om de migratie van geschoolde arbeidskrachten tegen te gaan die zou kunnen leiden tot een achteruitgang van de lokale economie in termen van productie. De digitale agenda voor Europa speelt hierbij een belangrijke rol, aangezien digitale technologie de burgers kansen kan bieden om hun omgeving mede vorm te geven en een cruciaal instrument is in alle fasen van de ontwikkeling van NEB-initiatieven.

59.

Het NEB zou aansluiting moeten zoeken bij eerdere partnerschappen in het kader van de stedelijke agenda van de EU, met name wat betreft de capaciteit voor klimaatactie, het voorstel voor groenere steden en het gebruik van openbare ruimten; bijzonder relevant in dit verband zijn de partnerschappen inzake duurzaam gebruik van land en op de natuur gebaseerde oplossingen, de circulaire economie en cultuur en cultureel erfgoed.

60.

Het NEB is een krachtig instrument om initiatieven op het gebied van de sociale economie te ontplooien, aangezien het is gebaseerd op samenwerking en maatschappelijke betrokkenheid. Dergelijke initiatieven bevorderen de sociale, economische, territoriale en culturele samenhang en vergroten het vertrouwen op lokaal niveau in de hele EU.

Kwaliteitsbeginselen van het cultureel erfgoed

61.

Het CvdR steunt de Venice Call to Action, For a New European Renaissance van Europa Nostra en de verklaring die daarin is opgenomen over gezamenlijk erfgoed en gedeelde herinnering.

62.

Het CvdR dringt erop aan dat wordt gezorgd voor synergie tussen de kwaliteitsbeginselen van Davos Baukultur, het NEB en de Europese kwaliteitsbeginselen voor door de EU gefinancierde maatregelen met mogelijke gevolgen voor het cultureel erfgoed, en dat deze synergie in alle Europese beleids- en financieringsprogramma’s wordt geïntegreerd.

63.

Het cultureel erfgoed is een cruciaal aspect van het NEB. De renovatiegolf moet een “ziel” en identiteit hebben, en tegelijkertijd moet een holistische visie worden bevorderd over de wijze waarop we onze steden en regio’s willen ontwikkelen.

64.

Het CvdR hoopt samen met belanghebbenden te werken aan de organisatie van een NEB-prijs en een prijs voor de “Erfgoedburgemeester van het jaar”.

65.

Het is zaak dat het cultureel erfgoed en de Green Deal van de EU nauw met elkaar worden verbonden, zoals ook staat in het Groenboek over het cultureel erfgoed van de EU (5).

66.

Het CvdR is het ermee eens dat overheidsmiddelen voor op cultuur gebaseerde groene strategieën moeten worden gemobiliseerd via NEB-proefprojecten en initiatieven die de vitale culturele dimensies van de groene transitie aanpakken en voortbouwen op de verschillende capaciteiten van lokale gemeenschappen en regio’s.

Conclusies

67.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie betere koppelingen tot stand te brengen tussen het NEB en bestaande conceptuele, cultuurgerelateerde, esthetische en ontwerpgerichte kaders. Zo kunnen de beginselen in daden worden omgezet en kan het NEB het creatieve, culturele en erfgoedpotentieel van lokale en regionale overheden benutten om wijken in de hele EU te renoveren en nieuw leven in te blazen. Het CvdR stelt dan ook voor een NEB-lab voucherregeling op te zetten waarbij geïnteresseerde steden en regio’s een voucher kunnen ontvangen waarmee zij de nodige steun kunnen krijgen voor de oprichting van een NEB-lab op hun grondgebied. Voorwaarden voor het ontvangen van een dergelijke voucher zouden zijn dat 1) het NEB-lab zorgt voor “het cocreëren, het ontwikkelen van prototypen en het testen van de instrumenten, oplossingen en beleidsacties die de transformatie in concreto zullen vergemakkelijken”, en 2) de resultaten van het NEB-lab aan de regioraad of gemeenteraad worden voorgelegd.

68.

Het CvdR dringt erop aan synergieën tot stand te brengen tussen het NEB-initiatief en processen waarbij de Europese burgers worden betrokken (zoals de Conferentie over de toekomst van Europa) en strategieën en actieplannen ter bevordering van architectonische en esthetische kwaliteit (zoals de renovatiegolf van de stedelijke agenda van de EU).

69.

Het NEB moet volgens het CvdR een echte beweging worden waarbij lokale en regionale overheden betrokken zijn, en niet het zoveelste top-downproject. Het creëren van een Europese milieubewuste levenswijze is van cruciaal belang voor alle steden en mensen in de EU. Het NEB moet een project zijn voor iedereen, niet alleen voor de happy few. Het NEB moet allereerst de personen aan de basis aanspreken, en moet verder reiken dan grote stedelijke gebieden. Toegankelijkheid voor gewone mensen en maatschappelijke organisaties is een belangrijk pluspunt van het NEB-initiatief. Om succesvol te zijn, moet het NEB een sociaal, cultureel en territoriaal inclusief verhaal brengen.

Brussel, 27 april 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Zoals de Verklaring van Cork 2.0 uit 2016, getiteld “Een betere levenskwaliteit in plattelandsgebieden”.

(2)  Venice Call to Action, For a New European Renaissance: het doel is nauwere en sterkere synergieën mogelijk te maken tussen het bedrijfsleven en het brede ecosysteem van cultuur, erfgoed en de creatieve industrie, onder meer door een sterkere strategische alliantie tussen de Europese erfgoedbeweging en de Europese Investeringsbank en haar instituut.

(3)  Zoals vastgesteld in het Pact van Amsterdam.

(4)  Zoals uiteengezet in het Groenboek van Europa Nostra over het Europees erfgoed.

(5)  “Putting Europe’s Shared Heritage at the Heart of the European Green Deal”, gepubliceerd door Europa Nostra.


5.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/22


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over Europese missies

(2022/C 301/05)

Rapporteur:

Markku MARKKULA (FI/EVP), voorzitter van de regioraad van Helsinki

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende Europese missies

COM(2021) 609 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR),

1.

is ingenomen met de EU-missies, als gecoördineerde inspanning van de Commissie om de nodige middelen voor financieringsprogramma’s, beleid, regelgeving en andere activiteiten te bundelen om publieke en particuliere actoren te mobiliseren en te activeren, zodat zij samen een reëel en blijvend effect sorteren om nieuwe oplossingen en benaderingen ingang te doen vinden in de maatschappij. Het CvdR benadrukt de noodzaak van een inclusieve aanpak waarbij de EU-missies, samen met het cohesiebeleid voor de hele EU en alle andere financieringsinstrumenten van de EU moeten worden ingezet ter bevordering van territoriale cohesie en ter verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen.

2.

Het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) benadrukt (1) dat, met het oog op de Conferentie over de toekomst van Europa, de Europese missies, als een nieuw en essentieel instrument voor het aanpakken van de grote maatschappelijke uitdagingen, een echte test zijn voor de impact en geloofwaardigheid van de EU. Zij moeten over een brede legitimiteit en groot draagvlak beschikken. Zoals de Europese Commissie heeft benadrukt, is de rol van steden en regio’s met al hun belanghebbenden en burgers van cruciaal belang voor het verwezenlijken van de ambitieuze doelstellingen van de EU-missies.

3.

Het CvdR herinnert aan zijn steun (2) voor de uitvoering van de EU-missies als moedige stap om maatschappelijke uitdagingen aan te gaan en onderstreept dat er een doeltreffend systeem van multilevel governance moet komen om een combinatie van de EU-missies met lokale en regionale ontwikkelingsstrategieën, strategieën voor slimme specialisatie, de COVID-19-herstelmaatregelen en de innovatiefinanciering via de structuurfondsen mogelijk te maken.

4.

Het CvdR dringt er bij de belangrijkste besluitvormers in de EU en de lidstaten op aan snel en doortastend te reageren op de situatie in Oekraïne, ook bij de lancering van de EU-missies, met name de missie die verband houdt met steden. De financieringscriteria in het kader van NextGenerationEU en andere publieke financieringsbronnen moeten er op flexibele wijze op gericht zijn dat een deel van de activiteiten van de stedengerelateerde EU-missie bijdraagt tot een versnelling van de Europese energietransitie. Zij moeten publiek-privaat onderzoek naar de ontwikkeling van nieuwe oplossingen voor energiesystemen ondersteunen. Met name kunnen steden en andere overheidsactoren, samen met bedrijven, innovatieve overheidsopdrachten benutten om de uitrol van hernieuwbare energiebronnen te versnellen en duurzame, innovatieve energieoplossingen te ontwikkelen ter vervanging van de fossiele brandstoffen die nu door de EU-landen van Rusland worden gekocht.

5.

Het is positief dat in de mededeling over Europese missies (3) terdege wordt erkend dat de lokale en regionale overheden een belangrijke rol spelen bij het opzetten en uitvoeren van Europese missies, alsook in de communicatiefase.

6.

In het licht van de cocreatie van kennis en knowhow moet de uitvoering van de EU-missies in de dagelijkse werkzaamheden van steden en regio’s worden verankerd, met een nadruk op de ontwikkeling en vernieuwing van processen. Dit zal leiden tot systematische synergieën met EU-cohesiebeleid, het gebruik van structuurfondsen en andere specifieke instrumenten. Ook zal hierdoor het potentieel van de regio’s en lokale gemeenschappen en de rol van gemeenten bij de verwezenlijking van de beoogde transities beter uit de verf komen.

De EU-missies als ambitieus nieuw instrument voor het aangaan van grote maatschappelijke uitdagingen

7.

Het CvdR wijst erop dat de EU-missies bedoeld zijn als “nieuw” en “essentieel” instrument, zoals de Europese Commissie heeft gesteld: de EU-missies zijn een nieuwe manier om concrete oplossingen aan te dragen voor een aantal van onze grootste uitdagingen; zij zullen tegen 2030 concrete resultaten en impact opleveren door middel van een nieuwe rol voor onderzoek en innovatie, in combinatie met nieuwe vormen van governance en samenwerking, en ook door burgerparticipatie (4).

8.

Het Comité wijst erop dat elke EU-missie over een duidelijk stappenplan moet beschikken en gepaard moet gaan met de ontwikkeling van een systemische nieuwe multigovernanceaanpak en methodologieën met betrekking tot experimenten, prototyping, toezicht en het opschalen van activiteiten op alle bestuursniveaus. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de ontwikkeling van actiepakketten op zowel EU- als op regionaal/lokaal niveau en aan een doeltreffende verspreiding ervan in alle stadia van planning en uitvoering. Dit vereist de betrokkenheid en inzet van lokale en regionale overheden en partnerschappen voor het delen van ervaringen op het gebied van doeltreffende innovatieve governance.

9.

In het kader van de missies moet er financiering naar het lokale en regionale niveaus vloeien, zodat er gezamenlijk alternatieve doorbraken kunnen worden geforceerd in veel “vastgelopen situaties” die maar al te vaak vooruitgang bij het vinden van nieuwe oplossingen en het bewerkstelligen van resultaten in de weg staan. Dit vereist nieuwe Europese partnerschappen op basis van lokale en regionale belangen die in strategieën voor slimme specialisatie zijn omschreven. De EU-missies zouden gebruik moeten maken van de ervaringen die in het kader van het gezamenlijke proefproject “partnerschappen voor regionale innovatie” van het CvdR en het JRC zullen worden opgedaan.

10.

In de EU-missies zou de nadruk moeten liggen op vooruitgang in de richting van menselijkheid en op het centraal plaatsen van de mens, waarbij duurzaamheid in al haar dimensies — ecologisch, economisch, sociaal en cultureel — de drijvende kracht is achter de veranderingen die nodig zijn voor het verwezenlijken van de ambitieuze doelstellingen van de EU-missies. De levenskwaliteit kan alleen worden verbeterd door bewust samen te werken in complexe entiteiten. In dit verband moeten we een beter evenwicht vinden tussen materieel en immaterieel welzijn in Europa en wereldwijd. De natuur maakt het mogelijk om op deze planeet te leven. De menselijke afhankelijkheid van de natuur moet worden aanvaard.

11.

EU-missies moeten leiden tot de cocreatie van nieuwe werkwijzen. De ontwikkeling vereist dat alle actoren nieuwe vaardigheden verwerven, waarbij technologie en onderzoek worden gecombineerd met een mensgerichte aanpak, de groene en de digitale transitie worden aangegaan, en toegang tot de nodige middelen wordt gewaarborgd. Een en ander is van essentieel belang voor de totstandbrenging van goed functionerende regionale en lokale ecosystemen voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (RDI) die nieuwe innovatieve kennisbruggen slaan tussen vooraanstaande Europese actoren die kennis genereren en regionale en lokale levende laboratoria en andere proefcentra, evenals demonstratieactiviteiten zoals gidsprojecten. Dit moet alle steden en regio’s in staat stellen benchlearningprocessen en peer networking op te zetten om de concepten en oplossingen van pioniers inzake slimme en duurzame praktijken zelf te kunnen toepassen.

12.

Regionale en lokale governance, prognose en toenemende RDI-investeringen zijn de hoekstenen van de portefeuilles van EU-missies, die bestaan uit deskundig geplande acties op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau. Onderlinge afstemming van de EU-missies komt de samenwerking, motivatie en slagkracht ten goede, oftewel versterkt het concurrentievermogen door gezamenlijk te werken aan nieuwe portefeuilles en acties. Onderlinge afstemming wil zeggen dat er binnen verschillende systemen tal van parallelle stappen worden gezet en multigovernanceactiviteiten worden ondernomen. Hiervoor moeten zowel publieke als particuliere financiële instrumenten worden ingezet, en er moet met name steun worden verleend aan minder ontwikkelde regio’s, zodat alle regio’s worden aangemoedigd hun RDI-systemen te verbeteren en bij te dragen aan de uitvoering van de EU-missies.

13.

Het CvdR wijst erop dat het, dankzij zijn ervaring met zijn zes commissies en campagnes zoals Green Deal Going Local en het netwerk van Europese Ondernemende Regio’s, een belangrijke bijdrage te leveren heeft aan de uitvoering van EU-missies, en merkt op dat het van nature een platform biedt voor samenwerking met de publieke en de particuliere sector, het bedrijfsleven, de dienstensector en de burgers.

De rol van steden en regio’s in EU-missies

14.

Het CvdR benadrukt dat het — overeenkomstig het gezamenlijke actieplan dat commissaris Mariya Gabriel en het CvdR in 2020 hebben ondertekend — samen met de lidstaten en de Europese regio’s en steden bereid is om een actieve rol te spelen bij de cocreatie van een multilevelgovernancesysteem teneinde de doelstellingen van EU-missies te verwezenlijken. Maatregelen om de noodzakelijke ontwikkeling te waarborgen zullen gebaseerd zijn op regionale plaatsgebonden innovatie-ecosystemen en strategieën voor slimme specialisatie (S3/S4).

15.

Het CvdR kan invloed uitoefenen op de algemene processen van EU-missies, beleidsmakers informeren, regio’s en steden mobiliseren om op verschillende manieren een actieve bijdrage te leveren enz. De plannen van EU-missies hebben een krachtige regionale en lokale plaatsgebonden dimensie en de uitvoeringsmechanismen omvatten voorstellen die regio’s en steden — en hun RDI-ecosystemen — een centrale plaats geven. Het CvdR kan dus uitgebreid met alle partners samenwerken om ervoor te zorgen dat dit nieuwe bottom-upbeleidsinstrument het gewenste effect sorteert.

16.

Het CvdR is bereid om, met de inzet van alle CvdR-commissies die voor de verschillende thema’s bevoegd zijn, bij te dragen tot de mobilisatie van zo veel mogelijk steden en regio’s om ervoor te zorgen dat de EU-missies op regionaal en lokaal niveau worden gesteund door:

a)

voorlichtingscampagnes, rechtstreekse dialogen en andere gezamenlijke open en interactieve participatieprocessen uit te voeren die gericht zijn op verschillende doelgroepen, waaronder ook personen onder de 18 jaar;

b)

ervoor te zorgen dat pioniersgemeenschappen zich aanmelden om innovatieve oplossingen in hun concrete omstandigheden te testen;

c)

ervoor te zorgen dat de bij de demonstratie betrokken gemeenschappen bijdragen aan de grootschalige uitrol van innovatieve oplossingen en verspreiding van de beste oplossingen, zodat deze in heel Europa kunnen worden toegepast;

d)

ervoor te zorgen dat de Europese verscheidenheid van regio’s, met hun diverse gemeenschappen van belanghebbenden en burgers, een grote rol speelt bij de uitvoeringsactiviteiten van de missies.

17.

Het CvdR verzoekt de lidstaten de uitvoering van de EU-missies te ondersteunen door synergieën met nationale en regionale programma’s tot stand te brengen en de toegang tot EU- en nationale financiering te vergemakkelijken.

18.

Er moet voor worden gezorgd dat alle stedelijke en plattelandsgebieden en regio’s (toppresteerders, gemiddelde presteerders en achterblijvers) over voldoende capaciteit beschikken en de vaardigheden in huis hebben om te innoveren in hun gemeenschappen en dat zij worden ondersteund door relevante leerprocessen die hen ook in staat stellen te fungeren als platforms voor meerdere actoren omvattende dienstverleners die anderen ondersteunen, waaronder alle groepen actoren. Lokale/regionale waardecreatieprocessen moeten worden beheerd op het niveau van efficiënte, op samenwerking gebaseerde waardeketens en -stromen om de ecosystemen verder te ontwikkelen.

19.

Voor het bereiken van de ambitieuze doelstellingen geldt als absolute voorwaarde dat besluitvormers, ambtenaren en innovatieprofessionals de nodige vaardigheden opdoen om te kunnen fungeren als aanjagers van verandering met het oog op de verwerving van nieuwe kennis en vaardigheden. De drie cruciale processen zijn:

a)

de operationele leerprocessen van steden en regio’s, met de nadruk op het integreren van missiegerelateerde activiteiten in andere lokale activiteiten, als onderdeel van de reguliere strategische en operationele besluitvorming;

b)

het motiveren en ondersteunen van bedrijven en onderzoeksinstellingen, universiteiten, beroepsopleidingscentra en hun plaatsgebonden en thematische ecosystemen om bij te dragen aan het samen zoeken naar nieuwe innovatieve en grensverleggende oplossingen, en

c)

het gebruik van nieuwe inclusieve innovatiemethoden.

De middelen die hiervoor worden ingezet, zijn onder andere breed opgezette partnerschappen, innovatieve overheidsopdrachten, snel ontwikkelde prototypes en het experimenteren met nieuwe oplossingen.

20.

Het CvdR wijst erop dat er beproefde processen bestaan, maar dat deze de inzet van individuele steden en regio’s en specifieke samenwerking via de teams van EU-missies vereisen. De toewijzing van middelen aan EU-brede partnerschappen zal de verwerving van deze kritieke factoren in een groot aantal Europese steden en regio’s stimuleren. Verschillende bestaande EU-instrumenten, zoals het JRC, Interreg, initiatieven voor gezamenlijke programmering (GPI’s) en de kennis- en innovatiegemeenschappen (KIC’s) van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) kunnen in dit verband een cruciale rol spelen.

21.

Alle financiële instrumenten van de EU ter ondersteuning van missieactiviteiten, met name op lokaal en regionaal niveau, moeten tegen het licht worden gehouden. Regio’s en steden hebben niet gemakkelijk toegang tot de Horizon 2020-fondsen, die nog niet voldoende zijn afgestemd op de nieuwe strategische doelstellingen van de EU-missies. Veel regio’s ondervinden aanzienlijke moeilijkheden bij hun toegang tot de fondsen, als gevolg van meervoudige oproepen, zeer gespecialiseerde criteria en complexe systemen. Zo hebben veel regio’s problemen met de financiering van de bijscholing van hun arbeidskrachten om de groene transitie, die essentieel is in de EU-missies, te versnellen. Dit vergt een herziening om de toegang tot EU-middelen te vereenvoudigen.

Richtsnoeren voor een impactvollere uitvoering van EU-missies

22.

Het CvdR benadrukt dat er dynamische partnerschappen tussen de EU-missies en de bij de demonstratie betrokken steden en regio’s tot stand moeten worden gebracht, deels in de vorm van geformaliseerde onderlinge regelingen maar ook deels flexibel, om de impact van de essentiële taken en de werkzaamheden van de decentrale actoren in heel Europa te vergroten.

23.

Het CvdR is voorstander van flexibiliteit en legt de nadruk op de actieve conceptuele ontwikkeling van de overeenkomsten met steden en regio’s die in de uitvoeringsplannen van de EU-missies worden voorgesteld.

24.

Het stelt voor een EU-missielabel in te voeren voor steden en regio’s die als pioniers en ondersteuners van de groene en digitale transitie in Europa hun verantwoordelijkheid nemen bij het verwezenlijken van de doelstellingen van EU-missies en het verspreiden van de resultaten van hun innovatieve oplossingen, en dringt erop aan lering te trekken uit reeds bestaande praktijken, zoals het Burgemeestersconvenant.

25.

Het CvdR stelt verschillende manieren voor om het EU-missielabel te gebruiken om synergieën te creëren met andere relevante EU- en aanverwante initiatieven, met gebruik van financiële instrumenten zoals het InvestEU-fonds, de herstel- en veerkrachtfaciliteit, de interregionale innovatie-investeringen I3, Interreg Europa, de Connecting Europe Facility, Digitaal Europa, EU4Health, de EIB en het EIT. Het CvdR stelt voor een EU-wijd systeem in het leven te roepen waarbij zowel de EU als de lidstaten het EU-missielabel gebruiken om de aanvraagprocedures te vereenvoudigen. Het label moet de toegang tot EU- en nationale financiering vergemakkelijken ter ondersteuning van acties op lokaal en regionaal niveau om de ambitieuze doelstellingen van EU-missies te verwezenlijken, en tegelijkertijd de lokale en regionale procedures verbeteren.

26.

EOR-hubs kunnen op lokaal en regionaal niveau een van de meest doeltreffende instrumenten zijn om regionale O&I-strategieën, met inbegrip van strategieën voor slimme specialisatie (S3/S4), af te stemmen op nationale en Europese strategieën, de EOR, Horizon Europa en de EU-missies. De EOR-hubs kunnen op die manier bijdragen tot het ontstaan van structurerende projecten die in het bijzonder bijdragen tot de EU-missies, waarbij de verschillende financieringsbronnen waarover zij beschikken worden gemobiliseerd. Het zou daarom nuttig zijn om het EU-missielabel waar mogelijk te koppelen aan de EOR-hubs.

27.

Het CvdR herinnert aan de noodzaak dat er doeltreffende procedures voor kennisbeheer komen en worden gebruikt, zodat EU-missies kunnen worden uitgevoerd met de beste kennis die wereldwijd en op regionaal niveau beschikbaar is, met inachtneming van de ethische criteria van de nieuwe internationaliseringsstrategie voor onderzoek en innovatie van de Commissie. Om de resultaten te benutten en op grote schaal te verspreiden, moeten Horizon Europa en andere instrumenten dynamischer worden waar het aankomt op het testen en het ontwikkelen van prototypen in reële omgevingen.

28.

Missies moeten worden uitgevoerd op basis van een open en participatief proces waarbij alle relevante belanghebbenden op lokaal, regionaal, Europees en mondiaal niveau worden betrokken (5). Met name de participatie van de regio’s, gemeenten en burgers zal van cruciaal belang zijn voor een succesvolle uitvoering van EU-missies. In dit verband moet in het kader van elke missie worden gezorgd voor een rechtstreekse dialoog met de belanghebbenden. Het CvdR is bereid om de EU-missies krachtig te ondersteunen.

29.

De experimenten en demonstraties in het kader van EU-missies moeten gericht zijn op het organiseren van activiteiten die de grenzen van de wetenschap verleggen, het beheersen van geavanceerde technologieën en het combineren van digitale, fysieke, ecologische en biologische innovaties. Hierbij is het zaak de resultaten regelmatig te evalueren en op het hoogste niveau te delen. De strategieën voor slimme specialisatie moeten, als concepten voor regionale samenwerking met het bedrijfsleven en het onderzoeksveld, een prominente plaats krijgen in EU-missies.

Het cruciale belang van prognoses en maatschappelijke innovaties voor en door EU-missies

30.

Het CvdR benadrukt dat de uitdagingen complex zijn en dat slechts een deel van de noodzakelijke wetenschappelijke en technologische kennis voorhanden is. Om de doelstellingen te bereiken, is er onder meer behoefte aan uitgebreide prognoseactiviteiten, meer investeringen in O&O, prototyping in reële omstandigheden, experimenten en de verspreiding van resultaten.

31.

Het Comité erkent dat onderzoek aanzienlijke mogelijkheden biedt voor alle soorten innovaties en het aanpakken van grote maatschappelijke uitdagingen. Het dringt in dit verband aan op politieke besluitvorming die over het algemeen beter empirisch onderbouwd is, voldoende ondersteuning voor onderzoek biedt en gericht is op het creëren van gunstige voorwaarden voor maatschappelijke innovaties en de snelle vertaling daarvan in concrete methoden en processen.

32.

Het CvdR herinnert eraan dat de ambitieuze doelstellingen van de EU-missies alleen kunnen worden verwezenlijkt indien doeltreffende leerprocessen worden ondersteund voor beleidsmakers, managers, deskundigen en burgers in regio’s en organisaties. De van Europese steden en regio’s uitgaande concepten moeten worden toegesneden op de situatie in de regio, door middel van een systematische professionele ontwikkeling die is verankerd in lokaal leren in de praktijk voor allen.

33.

Het CvdR benadrukt dat de EU-missies zich moeten richten op het benutten van het potentieel van immateriële activa en intellectueel kapitaal. De integratie van deze kennis in de beleidsvorming, met name met het oog op de totstandbrenging van slimme steden waarin de mens centraal staat en de nadruk ligt op duurzaamheid, kan van nut zijn om investeringen in menselijk kapitaal, structureel kapitaal, relationeel kapitaal en RDI in het algemeen te mobiliseren.

34.

Het CvdR benadrukt dat het van belang is om actie te ondernemen op basis van de kernboodschappen van het Europese O&O- en technologiebeleid, in overeenstemming met het EU-verslag inzake strategische prognose 2021 (6) en met name de volgende bevindingen:

a)

de komende decennia zullen worden gekenmerkt door een toenemende herverdeling van wereldmacht, waarbij het geo-economische zwaartepunt naar het oosten zal verschuiven;

b)

de EU concurreert wereldwijd om het “pioniersvoordeel” bij de vaststelling van normen;

c)

de EU moet zich sterker positioneren wat betreft de ontwikkeling en productie van inclusieve technologieën van de volgende generatie;

d)

behalve door specifieke technologieën kan de transformatie ook door hyperconnectiviteit worden gestimuleerd;

e)

kritieke grondstoffen zijn van essentieel belang voor de twee transities van de EU;

f)

de digitale soevereiniteit van de EU zal afhangen van de capaciteit om gegevens op te slaan, te extraheren en te verwerken, en tegelijkertijd te voldoen aan de vereisten van vertrouwen, beveiliging en grondrechten;

g)

de strategische autonomie van Europa moet worden bevorderd;

h)

met behulp van een slimme mix van industrie-, onderzoeks- en handelsbeleid in combinatie met internationale partnerschappen kan voor een duurzame en gevarieerde toelevering worden gezorgd.

35.

Het CvdR wijst erop dat, bij het implementeren van concrete maatregelen, de technologische ontwikkeling beter moet worden afgestemd op de sociaal-economische ontwikkelingen en moet plaatsvinden in reële omstandigheden, zodat de resultaten snel kunnen worden benut en opgeschaald.

36.

Het CvdR stelt voor de interinstitutionele samenwerking van de EU op het gebied van prognose te versterken, met specifieke taken voor het JRC, de onderzoeksdiensten van het Europees Parlement en het CvdR. Het stelt voor om op nationaal, regionaal en gemeentelijk niveau na te denken over het opzetten van participatieve activiteiten op het gebied van burgerwetenschap (“Citizen Science”) voor het grote publiek en vooral voor jongeren, met name studenten in het hoger en middelbaar onderwijs, voor ondernemers en voor de beleidsvorming, door commissies voor de toekomst in het leven te roepen die zich richten op prognose en de evaluatie van technologie.

Nieuwe aanpak van het technologie- en O&O-beleid in het kader van EU-missies

37.

Het CvdR onderstreept dat maatschappelijke en gedragsveranderingen ter ondersteuning van de doelstellingen van EU-missies inclusief en positief moeten zijn, waarbij uitgebreide prototyping en experimenten als methodologische aanpak worden gebruikt.

38.

Het wijst erop dat onderzoek en innovatie centraal staan in de EU-missies. De complexe maatschappelijke uitdagingen kunnen alleen worden aangepakt door meer te investeren in RDI. Uit studies van de Europese Onderzoeksruimte (EOR) en van de industrie komt duidelijk naar voren (7) dat de EU een achterstand heeft op haar voornaamste mondiale concurrenten wat betreft de O&O-intensiteit van de bedrijven, met name in hightechsectoren, en wat betreft de schaalvergroting van innovatieve kmo’s, hetgeen negatieve gevolgen heeft voor de productiviteit, het scheppen van werkgelegenheid en het concurrentievermogen.

39.

Het CvdR is het eens met de EOR-doelstellingen (8) om het herstel van Europa te stimuleren en de groene, digitale en sociale transitie te ondersteunen door het op innovatie gebaseerde concurrentievermogen te versterken en de technologische onafhankelijkheid op belangrijke strategische gebieden te bevorderen (bv. artificiële intelligentie, robotica, cyberbeveiliging, data-ecologieën, micro-elektronica, kwantumcomputing, 5G, batterijen van de volgende generatie, hernieuwbare energie, waterstoftechnologieën, emissieloze omgevingen, slimme mobiliteit enz.) overeenkomstig het model van open strategische autonomie.

40.

Het CvdR dringt aan op een vraaggericht beleid inzake koolstofneutraliteit, waarbij de koolstofvoetafdruk en -handafdruk als criteria voor duurzame overheidsopdrachten worden gehanteerd. Naast de koolstofvoetafdruk wijst het Comité op het belang van de koolstofhandafdruk, een nieuwe manier om klimaateffecten te creëren en te berekenen door de positieve impact van klimaatvriendelijke producten en diensten aan te tonen (9).

41.

Het CvdR is voorstander van industriële RDI-maatregelen inzake de koolstofhandafdruk door middel van nieuwe, uitgebreide producten en systemen, alsmede andere innovatieve oplossingen die van essentieel belang zijn voor het verwezenlijken van klimaatdoelstellingen, en wijst erop dat zonder beduidend snellere innovatie op het gebied van schone energie de doelstelling van klimaatneutraliteit niet kan worden bereikt;

42.

ook is er behoefte aan nieuwe technologie. Het verslag van het Internationaal Energieagentschap (IEA) (10) bevat analytisch bewijs dat 25 % van de koolstofreductie die nodig is om het wereldklimaat op een duurzaam pad te brengen, afkomstig zal zijn van uitontwikkelde technologieën. Daarentegen zal 41 % van de benodigde technologie afkomstig zijn van nieuwe technologieën die zich in de vroege invoeringsfase bevindt, en 34 % van technologie die zich in de demonstratie- of prototypefase bevindt, of van technologie die nog niet is ontwikkeld.

43.

Het CvdR wijst op het belang en de complexiteit van het meten van broeikasgasemissies. Bij de huidige metingen van broeikasgassen worden in principe alleen de groepen 1 en 2 in aanmerking genomen. Door ook groep 3 mee te nemen kunnen de streefcijfers voor een netto-negatieve en netto-nul-uitstoot worden gehaald. Onder groep 3 vallen alle andere indirecte emissies die zich in de gehele waardeketen voordoen.

44.

EU-missies spelen een centrale rol in de prioriteiten van de Unie om de groene en de digitale transitie te verwezenlijken. De Europese Commissie heeft de proeffase van het EOR-hubsinitiatief gelanceerd, bedoeld om de regionale samenwerking en de uitwisseling van beste praktijken op het gebied van RDI te vergemakkelijken en zo de waarde van kennisproductie, -circulatie en -gebruik te optimaliseren. Het CvdR zou graag zien dat wordt nagegaan in hoeverre de EU-missies de EOR-hubs kunnen gebruiken als instrument om lokale en regionale ecosystemen voor onderzoek en innovatie met elkaar te verbinden en om in de proeffase van de EOR-hubs actief samen te werken met lokale en regionale besluitvormers om een concreet partnerschap tot stand te brengen.

45.

Het CvdR wijst erop dat het systeem van EOR-hubs ontbrekende elementen probeert toe te voegen aan het EOR-landschap en de Europese Onderwijsruimte om in heel Europa sterke Europese kennismaatschappijen te creëren met het oog op een snellere transitie van samenlevingen naar groene, duurzame en digitale groei. Het netwerk van EOR-hubs zorgt er idealiter voor dat lokale en regionale RDI-ecosystemen een integraal onderdeel worden van het pan-Europese RDI-ecosysteem.

46.

Het CvdR vindt het een goede zaak dat er ook lokaal een actieve bijdrage kan worden geleverd aan een geïntegreerde uitvoering van de EOR-hubs, aan andere experimenten met regionale ecosystemen en, in het kader van de EU-missies, aan experimenten, snelle prototyping, testen, demonstraties en opschaling van de doeltreffendheid van onderzoek en innovatie in steden en regio’s.

47.

Het CvdR erkent dat het combineren van verschillende regionale en lokale inzichten, ideeën en lessen van essentieel belang is om een pan-Europese aanpak van innovatieve acties tot stand te brengen. Het is van wezenlijk belang dat steden en regio’s, en ook de vijf EU-missies, van elkaar leren. Het CvdR beveelt aan om op korte termijn een netwerk voor co-learning op te zetten aan de hand waarvan essentiële inzichten over zowel het proces als de inhoud kunnen worden gedeeld met en toegepast door andere steden en regio’s, alsook door andere EU-missies en in heel Europa.

48.

Het CvdR dringt erop aan dat in de conclusies van de Raad over de Europese missies die tijdens het Franse voorzitterschap zullen worden gepubliceerd ook de gelegenheid wordt geboden om het concept van EOR-hubs, waarop de missies moeten steunen om met succes te worden verankerd op lokaal en regionaal niveau, te versterken. In deze conclusies moet ook worden gewezen op het belang van onderzoeksinfrastructuur, die door steden en regio’s sterk wordt ondersteund en cruciaal is voor de inzet van de EU-missies.

49.

Het CvdR is van mening dat implementatie van de reeds overeengekomen missies weliswaar prioriteit heeft, maar dat de mogelijkheid van eventuele nieuwe missies wanneer zich belangrijke nieuwe collectieve uitdagingen voordoen steeds in gedachten moet worden gehouden. Na de oprichting van de EU-autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied (HERA) dringt de vraag zich op of er niet een nieuwe missie moet worden gewijd aan de voorbereiding van Europese samenlevingen op het omgaan met gezondheidsbedreigingen en -crises, wat een hele uitdaging is gezien het systemische en transversale karakter ervan en de vele betrokken partijen.

De ervaring van het CvdR: synergieën tussen EU-missies en andere belangrijke beleidsinstrumenten

50.

Het CvdR benadrukt dat de EU-missies moeten voortbouwen op de ervaringen en kennis die met de bestaande EU-initiatieven en -programma’s zijn opgedaan, teneinde synergieën te creëren. Systemische verandering vergt de gezamenlijke totstandbrenging van transformerende ecosystemen die gebaseerd zijn op leren en RDI, alsook op interdisciplinaire wetenschappelijke en operationele synergie in heel Europa en tussen alle vijf EU-missies.

51.

Het CvdR wijst erop dat er meer bereidheid moet zijn om openlijk samen te werken en dat de lokale samenwerking en Europese partnerschappen moeten worden uitgebreid met het oog op het streven naar een nieuwe, duurzame toekomst voor Europa waarin de mens centraal staat. Er ligt een groot potentieel op lokaal en regionaal niveau in alle delen van Europa. Snelheid is essentieel. De grote maatschappelijke uitdagingen moeten in de komende jaren worden aangepakt. Kennis en leren zijn daarbij van cruciaal belang.

52.

Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de stappen in de uitvoering van de EU-missies door de steden en regio’s, met een ondersteunende rol voor het CvdR, waaronder multilevel governance, financiering en succesvolle verwezenlijking van de ambitieuze doelen door ze op doeltreffende wijze te integreren in het O&O-beleid van de EU, met name de slimme-specialisatiestrategieën (S3/S4), de EOR-hubs, het Nieuw Europees Bauhaus en andere relevante initiatieven, programma’s en instrumenten in het kader van het EU-beleid op meerdere niveaus.

53.

Het CvdR verbindt zich ertoe om in samenwerking met het JRC opleidingsactiviteiten te organiseren ter ondersteuning van de activiteiten van de EU-missies in het kader van de initiatieven “City Science” en “Science Meets Regions”, en in dit verband activiteiten met een brede impact te bevorderen en de resultaten van de EU-missies te verspreiden. Kortetermijnmaatregelen bieden geen adequaat antwoord op de werkelijke behoeften. Een voorbeeld van een nuttige activiteit is de ondersteuning van de oprichting van een netwerk van regionale “toekomstcentra” ter stimulering van de creativiteit en de ondernemingsgeest, en de koppeling hiervan aan het Nieuw Europees Bauhaus, de werkzaamheden van de VN inzake de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) en de Futures Literacy Labs van Unesco, om de duurzaamheid van de initiatieven op zowel korte als lange termijn te waarborgen.

54.

De samenwerking met Europese netwerken die zich inzetten voor de bevordering van RDI bij het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen, waaronder EUA, Earto en Errin, moet worden verdiept. Daarnaast moet elke EU-missie doeltreffend samenwerken met haar themaspecifieke netwerken, zoals CEMR, Eurocities en CPMR. Het CvdR werkt uitgebreid samen met al deze netwerken van belanghebbenden om ervoor te zorgen dat de EU-missies het gewenste effect sorteren als nieuw bottom-upbeleidsinstrument.

55.

Het CvdR benadrukt het belang van het verbeteren van de capaciteit van regio’s en steden om financiering voor EU-missies aan te vragen en gebruik te maken van de ervaring die is opgedaan met door de EU gefinancierde, grootschalige initiatieven zoals het European Network of Living Labs (ENoLL), het Vanguard-initiatief, Digitalising Cities, Open & Agile Smart Cities, City Science Initiative en Living-in.EU (de Europese weg naar digitale transformatie in steden en gemeenten). Dit zal de veerkracht, het reactievermogen en de actieve deelname van steden en regio’s aan Europese hervormingen ten goede komen en de participatie van burgers in de hele EU versterken. Dit zal op zijn beurt het effect van EU-initiatieven vergroten en zorgen voor een bredere en eerlijkere verdeling van de middelen, zodat de omstandigheden overal beter geschikt zijn om financiering uit EU- en niet-EU-bronnen aan te trekken en de voorhoede op het gebied van ontwikkeling te bereiken.

Missiespecifieke aanbevelingen

56.

Het CvdR benadrukt het belang van samenwerking tussen de verschillende missies op alle bestuursniveaus. De EU-missies hebben samen een duidelijk doel voor ogen, nl. het streven naar een duurzame slimme toekomst, die kan worden bereikt door cocreatie en op RDI gebaseerde oplossingen:

aanpassing aan de klimaatverandering: beheersing van overstromingen, bosbranden en andere rampen, op de natuur gebaseerde oplossingen, klimaatbestendigheid van kritieke infrastructuur, monitoring- en waarschuwingssystemen in verband met de gevolgen voor de volksgezondheid;

kanker: gezondheid in het algemeen, meer preventieve maatregelen, met name door gezonde leefgewoonten te promoten;

oceanen en water: bescherming en herstel van aquatische ecosystemen, vermindering van verontreiniging en klimaatneutraal maken van de blauwe economie;

klimaatneutrale steden: vooruitgang op het gebied van sectoroverschrijdende milieu-, infrastructuur- en industriële oplossingen die bijdragen aan de klimaatneutraliteit van steden;

bodem: voorkomen van verontreiniging door landgebruik en onder alle omstandigheden beschermen van gezond zoet grondwater.

57.

Het CvdR stelt de volgende missie-specifieke activiteiten voor om de impact van de EU-missie te vergroten:

a)   Aanpassing aan de klimaatverandering

Het CvdR benadrukt dat de missie inzake “Aanpassing aan de klimaatverandering” een essentiële algemene rol moet spelen, met name wat betreft prognoses en het motiveren van alle actoren in Europa om actief bij te dragen aan de Europese missies. Deze missie moet gericht zijn op sociale en maatschappelijke bewustwording en op het creëren van een breed draagvlak voor grootschalige systematische oplossingen. Zij moet met name de uitdagingen van de groene transformatie van industrie, huisvesting en mobiliteit aanpakken. De verliezen als gevolg van klimaatverandering bedragen nu al gemiddeld 12 miljard EUR per jaar. De EU moet macrobudgettaire klimaatanalyses maken en, parallel aan de mitigatiemaatregelen, overtuigen van snellere adaptatiemaatregelen. Bij de bescherming van de bevolking tegen klimaatverandering moet er ook oog zijn voor sociale en cohesieaspecten.

b)   Kanker

Het CvdR wijst op het belang van wereldwijd toponderzoek en moedigt onderzoekers en innovators aan om de Europese en sectoroverschrijdende samenwerking tussen belanghebbenden te intensiveren met het oog op het welslagen van deze missie. Het CvdR benadrukt het belang van de uitbreiding van HPV-vaccinatie en biobanking en van de toegang tot de meest innovatieve therapieën, alsook het belang van de verspreiding van goede praktijkvoorbeelden onder landen en regio’s. Een van de grootste uitdagingen is de ongelijke toegang tot kankerzorg tussen en binnen de EU-landen en -regio’s, en de ongelijke levenskwaliteit van de patiënten. Het verbeteren van de toegang tot vroegtijdige screening, nieuwe diagnostische instrumenten en innovatieve kankerbehandelingen in de Europese landen en regio’s is dan ook van vitaal belang en vereist investeringen in infrastructuur, apparatuur, digitalisering van de gezondheidszorg, zorgpersoneel en nieuwe zorgmodellen. Een andere uitdaging is de toegang tot betaalbare behandelingen en medische producten, evenals de kwaliteit van de individuele ondersteuning van patiënten en sociale innovatie ter ondersteuning van verzorgers.

c)   Onze oceanen en wateren tegen 2030 herstellen

Het CvdR wijst erop dat het gezond maken van oceanen en wateren en het veiligstellen van de zoetwatervoorziening wereldwijd van prioritair belang zijn, zowel op korte als op lange termijn. De verontreinigingsproblemen kunnen alleen worden opgelost in internationaal verband: door zich samen te ontfermen over wateren als de Middellandse Zee, de Atlantische Oceaan, de Oostzee, de Zwarte Zee en de Donau, en de samenwerking tussen regio’s te intensiveren. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan het arctische gebied. Het CvdR zou graag zien dat de zee en de wateren een nieuwe gemeenschappelijke ambitie worden die centraal staat bij een nieuw elan voor het Europese project. De specifieke focus op onderzoek en schone watertechnologieën en een efficiëntere watervoorziening is van vitaal belang voor de missie, alsook voor de blauwe-oceaaneconomie, met de nadruk op ondernemerschap, duurzaam toerisme, het koolstofvrij maken van het zeevervoer en mariene hernieuwbare energie. Hierdoor zullen nieuwe, uitgebreide mogelijkheden ontstaan voor grensoverschrijdende en “out-of-the-box”-samenwerking tussen bedrijven. Het CvdR benadrukt dat steden en regio’s moeten worden gemobiliseerd om Europese netwerken op te zetten die lokale maritieme innovatie-ecosystemen samenbrengen rond waardeketens en innovaties tot stand brengen in de maritieme industrie.

d)   Klimaatneutrale en slimme steden

Het CvdR wijst erop dat Europa actieve voortrekkerssteden nodig heeft om samen nieuwe urgente oplossingen te vinden en de resultaten van hun experimenten met anderen te delen. Alle steden en regio’s in heel Europa moeten hierbij worden betrokken en ondersteund. De voortrekkerssteden moeten worden gebruikt als innovatiehubs voor het samen uitwerken van gemakkelijk navolgbare en rechtstreeks toepasbare oplossingen die kunnen worden toegepast in alle andere Europese steden die hun best doen om tegen 2050 klimaatneutraal te zijn. Steden die een aanvraag hebben ingediend maar niet zijn geselecteerd, moeten door de Commissie worden bijeengebracht in een ruimere groep, zodat zij op veel manieren gebruik kunnen maken van de vooruitgang en de resultaten van voortrekkerssteden, onder meer door de rechtstreekse toepassing van reproduceerbare oplossingen. Reeds bestaande succesvolle programma’s en projecten of daarmee verband houdende “groene initiatieven” zijn opgenomen in het addendum bij het uitvoeringsplan van deze missie. De lessen die hieruit worden getrokken, moeten als uitgangspunt dienen voor het opstellen van stappenplannen op meerdere niveaus met het oog op de klimaatneutraliteit van steden. Er moet gebruik worden gemaakt van transformatiegemeenschappen met meerdere actoren en gezamenlijke instrumenten, zodat geen enkele gemeenschap op eigen houtje hoeft te opereren. Het CvdR benadrukt dat de voorbereiding van klimaatcontracten door deelnemende steden een vraaggestuurd proces is dat lokale oplossingen mogelijk moet maken, maar krachtige steun nodig heeft van het nationale en het regionale niveau.

e)   Een bodemdeal voor Europa

Het CvdR benadrukt dat er behoefte is aan systeemdenken en instrumenteel transformatiebeheer, met inbegrip van RDI en leren, om de doelstellingen van de bodemmissie, die betrekking heeft op alle soorten landgebruik, te verwezenlijken, en om nieuwe wegen te verkennen voor een ambitieuzere hervorming van het GLB van de EU. Uitbreiding van koolstoflandbouw en de koolstofvastlegging in bossen, herinrichting van landbouwproductiesystemen en het opzetten van transnationale clusters van “living labs” zijn van cruciaal belang voor het welslagen van de missie. Ondersteuning van de biodiversiteit en het overtuigen van burgers om voor biologische bosgebaseerde producten en duurzaam en lokaal geproduceerd voedsel te kiezen zijn noodzakelijke maatregelen op het platteland en in steden. Een ander cruciaal punt is hoe bosgerelateerde activiteiten aantrekkelijk en economisch duurzaam kunnen worden gemaakt (zonder lucrativiteitsverlies) ter ondersteuning van de doelstellingen van de bodemmissie.

De rol van het CvdR bij de ondersteuning van Europese en mondiale veranderingen

58.

Het CvdR benadrukt dat mensen in steden en regio’s wonen en werken en dat alle activiteiten in het kader van EU-missies op mensen gericht moeten zijn: van bedrijfs-, academische en overheidsactoren tot individuele burgers van alle leeftijden en achtergronden. Het CvdR, het JRC en andere relevante spelers zijn op de hoogte van een breed scala aan effectieve en beproefde technologieën voor burgerparticipatie, van “entrepreneurial discovery” tot maatschappelijke-innovatiekampen, die voor burgerparticipatie moeten zorgen.

59.

Het CvdR staat klaar om het lokale bewustzijn omtrent de EU-missies als zodanig te helpen vergroten en contact te helpen leggen met Europese burgers en bedrijven.

60.

Het onderstreept dat de EU-missies alleen succesvol zullen zijn als de kennis- en innovatiekloof in Europa en de innovatiekloof tussen Europa en de VS worden gedicht. De nadruk moet liggen op ambitieuze, concrete en inclusieve maatregelen in de praktijk, waarbij gebruik wordt gemaakt van de resultaten van RDI.

61.

Het CvdR benadrukt dat de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van RDI een vereiste zijn voor het welslagen van de Europese missies. Dit betekent dat nieuwe uitgebreide oplossingen moeten worden gevonden voor het waarborgen van complementariteit en het bevorderen van synergie met de kaderprogramma’s van de Unie voor onderzoek en innovatie en andere Europese en mondiale programma’s en fondsen. Een nieuwe stap is het testen van het systeem van EOR-hubs, dat ervoor moet zorgen dat in de regionale beleidsvorming gebruikgemaakt wordt van alle relevante RDI-initiatieven van de EU, die een essentieel onderdeel hiervan moeten worden.

62.

De uitvoering van de EU-missies zal het lokale en regionale leiderschap binnen de EU, maar ook wereldwijd, bevorderen. Door de rol van steden en regio’s binnen het Burgemeestersconvenant en andere mondiale netwerken te versterken, kan het CvdR synergieën creëren tussen de EU-missies en de SDG-activiteiten en de campagnes “Race to Zero” and “Race to Resilience” van de VN. Versterking van het mondiale leiderschap van EU-steden en -regio’s kan ook een steun in de rug betekenen voor de inspanningen van het CvdR om subnationale overheden formeel te erkennen in het kader van het UNFCCC en bij de voorbereiding van de COP27.

Samenvatting van de belangrijkste succesfactoren

63.

Het CvdR wijst erop dat Europa zijn mondiale concurrentievermogen op een toekomstgerichte manier moet versterken door voort te bouwen op kennis, pan-Europese partnerschappen, capaciteiten en talenten — een inclusieve aanpak waarbij iedereen wordt betrokken. Europa heeft de kans om wereldwijd een voortrekkersrol te spelen bij gezamenlijke acties om de SDG’s te verwezenlijken en klimaatverandering tegen te gaan.

64.

Het Comité onderstreept dat concrete actie cruciaal is voor de EU-missies. Onderzoek is essentieel voor het ontwikkelen van nieuwe oplossingen en het uitstippelen van de beste koers; juiste toepassingen zijn fundamenteel voor het bereiken van resultaten. Het succes van de EU-missies staat of valt met de aanwezigheid van een lokaal faciliterend ecosysteem. Het gaat niet alleen om technologie en onderzoek, maar, in de eerste plaats, om een mensgerichte aanpak waarbij vaardigheden worden opgedaan, lokale risico’s worden aangepakt en gebruikgemaakt wordt van de beste Europese middelen. Menselijke aspecten in innovatie zijn essentieel voor het cocreëren van duurzame oplossingen.

65.

Het CvdR stelt vast dat de EU-missies van wezenlijk belang zijn om de transformatie van Europa tot een groener, gezonder, inclusiever en veerkrachtig continent te ondersteunen. Om de ambitieuze doelstellingen te halen, moet elke EU-missie over een uitgebreid maatregelenpakket beschikken. Deze Europese pakketten moeten worden samengesteld op basis van uitgebreide regionale en lokale maatregelenpakketten, waaronder geïntegreerde onderzoeksprojecten, beleids- en wetgevingsmaatregelen en lokale uitvoeringsactiviteiten.

66.

Het CvdR benadrukt de noodzaak om de dagelijkse werkzaamheden van steden en regio’s bij het creëren van waarde en op het gebied van benchlearning te cofinancieren en te ondersteunen, zodat beste praktijken en maatregelen voor het dagelijks welzijn van de burgers op grote schaal kunnen worden toegepast. De rol van de demonstratiegemeenschappen bestaat erin op te treden als pioniers, ontwikkelaars en eerstelijntesters van systemische verandering ten gunste van alle anderen.

67.

Het CvdR is bereid om samen te werken met de EU-missies om de benchmarkings- en benchlearningsprocessen tussen demonstratiesteden/regio’s en andere steden/regio’s aantrekkelijk te maken. De financieringsinstrumenten moeten flexibel en innovatief zijn en de echte belangen van steden/regio’s behartigen.

68.

Belangrijk hierbij is in hoeverre steden en regio’s leren om de nodige maatregelen in gang te zetten en hoe hiervoor particuliere industriële en andere investeringen kunnen worden aangetrokken. Het netwerk van EOR-hubs zorgt er idealiter voor dat lokale en regionale RDI-ecosystemen een geïntegreerd onderdeel worden van het pan-Europese RDI-ecosysteem.

69.

Het Comité dringt aan op betere maatschappelijke en technologische voorspelbaarheid en meer samenwerking als cruciale succesfactoren voor het versneld aantrekken van industriële en andere investeringen om koolstofneutraliteit en andere doelstellingen van de EU-missies te bereiken. Missiegericht beleid kan de bottom-updimensie in het unieke multilevelgovernancesysteem van de EU op adequate wijze versterken: de geleerde lessen kunnen en moeten actief onder de lidstaten worden gedeeld. De doelstellingen van EU-missies moeten bij de opstelling van toekomstige wetgeving (bijvoorbeeld op het gebied van koolstofbeprijzing en in het kader van het “Fit for 55”-pakket) beter in acht genomen en geïntegreerd worden.

70.

De meest recente plannen en richtsnoeren van het industrie- en innovatiebeleid op EU-niveau, alsook de nodige nieuwe wetenschappelijke en technologische kennis en innovaties, moeten in de EU-missies worden geïntegreerd en door middel van doeltreffende, van onderop gestuurde initiatieven voor kennisbeheer en andere acties worden ontwikkeld en in concrete oplossingen en praktijken worden omgezet.

71.

Het CvdR erkent dat de EU-missies behoefte hebben aan digitale platforms: o.a. om de overdracht en het beheer van kennis te versnellen resp. verbeteren, virtuele samenwerking en partnerschapsmatching te ondersteunen en financieringsprocessen te vereenvoudigen. Deze moeten samen met de vertegenwoordigers van steden en regio’s worden opgezet.

72.

Het CvdR stelt dat nieuwe adequate en doeltreffende werkprocessen van essentieel belang zijn voor het welslagen van de EU-missies. Deze methoden moeten getuigen van de lessen die geleerd zijn met Open Innovation 2.0, diverse Quadruple Helix-initiatieven en vele andere bij de gezamenlijke totstandbrenging van aantrekkelijke participatieve governance van de volgende generatie. Alle burgers moeten hierbij worden betrokken, van jong tot oud. In de missiegerelateerde activiteiten moet rekening worden gehouden met de verschillende eigenschappen van verschillende generaties en moet op innovatieve en verantwoorde wijze het engagement worden gecreëerd dat nodig is voor de totstandbrenging van een duurzame toekomst voor Europa.

Brussel, 27 april 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Zitting van het CvdR van 27 januari 2022, resolutie over de Conferentie over de toekomst van Europa (PB C 270 van 13.7.2022, blz. 1).

(2)  CvdR-zitting van 1-2 december 2021, resolutie over het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2022 (PB C 97 van 28.2.2022, blz. 1).

(3)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende Europese missies — COM(2021) 609 final.

(4)  Beleidsagenda voor de Europese Onderzoeksruimte — Overzicht van de acties voor de periode 2022-2024, Europese Commissie, 2021.

(5)  CvdR-advies over Horizon Europa: 9e kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (COR-2018-03891) (PB C 461 van 21.12.2018, blz. 79).

(6)  EU-verslag inzake strategische prognose 2021, COM(2021) 750 final.

(7)  Een nieuwe EOR voor onderzoek en innovatie (COM(2020) 628 final).

(8)  Een nieuwe EOR voor onderzoek en innovatie (COM(2020) 628 final).

(9)  Advies van het CvdR getiteld “Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen — de nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering”, goedgekeurd tijdens de zitting van 1 juli 2021 (PB C 440 van 29.10.2021, blz. 42).

(10)  IEA Energy Technology Perspectives 2020.


5.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/33


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de EU-autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied

(2022/C 301/06)

Rapporteur:

Christophe CLERGEAU (PSE/FR), lid van de regioraad van Pays-de-la-Loire

BELEIDSAANBEVELINGEN

Algemene opmerkingen

1.

Het Europees Comité van de Regio’s (hierna “het Comité” genoemd) herinnert eraan dat zijn voorzitter in maart 2020 de Europese Commissie en de lidstaten heeft opgeroepen om een Europees gezondheidsmechanisme in te stellen (1), een idee dat het later in 2020 heeft uitgewerkt in zijn advies over een Europees mechanisme voor noodsituaties op gezondheidsgebied (2), en stelt vast dat de Commissie in haar mededeling COM(2021) 576 uit dit advies heeft geput.

Het Comité wijst erop dat het debat over de oprichting van de EU-autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied (HERA) moet worden gezien in het licht van de aanhoudende COVID-19-epidemie, die duidelijk maakt dat het meer dan ooit belangrijk is om gezondheid bovenaan de agenda van de Europese Unie te zetten. Met de oprichting van HERA wordt echter een breder doel beoogd. De autoriteit heeft betrekking op alle soorten grootschalige en/of grensoverschrijdende risico’s voor de menselijke gezondheid en houdt zich bezig met paraatheid en crisisbeheer, maar ook met preventie en de veerkracht van samenlevingen en regio’s en steden; dit alles dient te worden gezien in de bredere context van de oorlog in Oekraïne, die een enorme impact heeft op de gezondheidsdiensten, de infrastructuur en de grensoverschrijdende samenwerking, die tijdens de zwaarste fase van de COVID-19-pandemie al enorm onder druk stonden.

2.

Het Comité staat achter de oprichting van HERA als autoriteit die verantwoordelijk is voor de voorbereiding op en het beheer van gezondheidscrises, met dien verstande dat de lidstaten primair verantwoordelijk zijn voor preventie, volksgezondheid en gezondheidszorg, crisisparaatheid en crisisbeheer, en dat anderzijds ook de regio’s een belangrijke rol spelen, aangezien twee derde van de lidstaten hun gezondheidsstelsels — elk op hun eigen manier — hebben gedecentraliseerd. Wel beklemtoont het dat een overkoepelende visie op de bescherming van de bevolking noodzakelijk is, terwijl het optreden van de Commissie versnipperd blijft, aangezien er sprake is van meerdere besluitvormingscentra; ook is het belangrijk dat de Unie de lidstaten en regio’s ondersteunt.

3.

Gezondheidscrises, ongeacht hun oorsprong, vormen een gevaar voor de burgers — hoewel niet iedereen in dezelfde mate getroffen wordt — maar bedreigen ook de Europese integratie zelf, tenminste als de Unie er niet in slaagt op een snelle, efficiënte, samenhangende en solidaire manier te reageren. De COVID-19-crisis heeft de Europese solidariteit, de integriteit van de interne markt en de samenwerking binnen het Schengengebied op de proef gesteld. Voorts heeft de crisis ook aangetoond dat de doelstellingen van de EU inzake de bescherming van de gezondheid en van de burgers “niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt”, en dat meer EU-optreden op dit gebied derhalve in overeenstemming is met het subsidiariteitsbeginsel (3).

4.

Hoewel het beheer van de gezondheids- en zorgstelsels een nationale bevoegdheid is, speelt de Commissie een belangrijke rol bij de bescherming van de volksgezondheid en de instandhouding van de interne markt, overeenkomstig de Verdragen, waarin de bescherming van de volksgezondheid als essentiële eis is opgenomen, en op grond waarvan het acquis communautaire moet worden beschermd. Daarbij moet nauw worden samengewerkt met de lidstaten, en is ook de actieve betrokkenheid van het Europees Parlement gerechtvaardigd. Het Comité wil in dit debat zijn stem laten horen, ten eerste omdat in een context van crisis optreden op lokaal en wijkniveau van essentieel belang is voor de bescherming van de bevolking, ten tweede omdat veel regio’s verregaande bevoegdheden hebben op het gebied van gezondheid, en ten slotte omdat regionale steun voor innovatie en het bedrijfsleven cruciaal is om ervoor te zorgen dat de nodige tegenmaatregelen om crises het hoofd te bieden, beschikbaar zijn.

HERA: reikwijdte, bestuur en groeiende rol

5.

Het Comité staat achter het voorstel van de Commissie om HERA verregaande slagkracht te verlenen, met inachtneming van de bevoegdheden van de andere organen (4). De autoriteit moet immers het hoofd kunnen bieden aan uiteenlopende bedreigingen voor de menselijke gezondheid, of het nu gaat om pandemieën, biologische, milieu- of kernrampen of rampen van onbekende oorsprong, hetzij van natuurlijke aard hetzij per ongeluk of opzettelijk door de mens veroorzaakt, met inbegrip van terroristische daden.

6.

Niet alleen is het bereik van HERA zeer groot, de autoriteit houdt zich ook bezig met erg uiteenlopende activiteiten, gaande van het in kaart brengen en analyseren van risico’s in de aanloop naar crises tot het bevorderen van prognoses en het versterken van het vermogen van samenlevingen en regio’s en steden om crises het hoofd te bieden, het uitwerken van crisisbeheersingsscenario’s, met inbegrip van passende reacties, en het versterken van het ecosysteem voor de industrie en onderzoek en innovatie (O&I) zodat passende tegenmaatregelen kunnen worden ontwikkeld en geproduceerd; ten slotte is het de taak van HERA erop toe te zien dat deze tegenmaatregelen in alle steden en regio’s van de Unie en voor alle bevolkingsgroepen beschikbaar zijn.

7.

Het gaat hier om uitdagingen van ongekende omvang en het Comité vraagt zich dan ook af of HERA in staat is deze taken te vervullen.

8.

HERA is opgericht als interne dienst van de Commissie, wat als een pragmatische keuze moet worden gezien die snel handelen en coördinatie van de verschillende activiteiten van de Commissie mogelijk maakt. Deze oplossing dient echter slechts tijdelijk te zijn en moet te zijner tijd worden herzien. De status van interne dienst van de Commissie mag geen rem zijn op de aanwerving van het gespecialiseerd en hooggekwalificeerd personeel dat nodig is met het oog op de voorbereiding op en het beheer van gezondheidscrises. Autonome besluitvorming overeenkomstig de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is essentieel om een onafhankelijke risicoanalyse te kunnen opmaken en snel de nodige maatregelen te kunnen nemen om mensenlevens te beschermen.

9.

Het op 10 februari gepubliceerde actieplan voor 2022 voorziet in een jaarlijkse begroting van 1,3 miljard EUR, wat een positief signaal is, maar niet strookt met de begrotingsraming van 6 miljard EUR voor zes jaar. Bij nadere beschouwing van deze jaarlijkse begroting blijkt dat het nemen van tegenmaatregelen en het aanleggen en beheren van Europese voorraden (675,5 miljoen EUR) daarin zwaar doorwegen — om maar te zwijgen van de gevolgen voor de financiering van andere maatregelen op het gebied van Europese civiele bescherming — en dat ook de steun voor nieuwe productiecapaciteit (160 miljoen EUR) en onderzoeksprogramma’s in het kader van Horizon Europa (350 miljoen EUR), waarvan het merendeel niet nieuw is, een flinke hap uit het budget nemen. Daardoor blijft er maar 100 miljoen EUR over voor acties om te anticiperen op risico’s en de gezondheidsstelsels aan te passen.

10.

Het bestuur van HERA is een derde zwak punt. Enkel de Commissie en de lidstaten hebben een vinger in de pap, terwijl het Europees Parlement niet meer dan een waarnemersrol krijgt en alle belanghebbenden, zowel steden en regio’s als maatschappelijke organisaties, worden uitgesloten van de vaste organen van HERA. Deze vorm van bestuur is adequaat noch doeltreffend, aangezien crisisparaatheid en crisisbeheer een grote verscheidenheid aan actoren en deskundigheid vereisen. Steden en regio’s, alle gezondheidswerkers ongeacht hun functie, patiëntenverenigingen, andere belangrijke actoren op het gebied van wetenschap en onderzoek en ngo’s die zich bezighouden met gezondheid en solidariteit, zijn onmisbaar willen we crises met succes het hoofd kunnen bieden en moeten dan ook ten volle bij een en ander worden betrokken. De verschillende belanghebbenden zouden op zijn minst permanent lid moeten zijn van het adviesforum, dat aanbevelingen moet kunnen doen aan de bestuursorganen van HERA en moet worden betrokken bij de verschillende werkzaamheden van de autoriteit.

11.

Het Comité erkent het primaat van de nationale bevoegdheden en het cruciale belang van de gezamenlijke werkzaamheden van de Commissie en de lidstaten, maar roept de Commissie en de Raad op om opnieuw gebruik te maken van een open en inclusieve methode van coördinatie met de betrokken partijen en om de vertegenwoordigers van de lokale en regionale overheden en het Europees Parlement hun rol te laten spelen, los van juridische overwegingen.

12.

HERA lijkt zich vooral te richten op de levering van medische tegenmaatregelen. Er komt echter veel meer kijken bij crisisbeheer, met name waar het gaat om preventie en civiele bescherming. Het Europees Comité van de Regio’s is van mening dat de term “tegenmaatregelen” betrekking moet hebben op alle geneesmiddelen en farmaceutische producten, inclusief hun werkzame bestanddelen, alsook op alle antibiotica, vaccins, testen en diagnosemiddelen, medische hulpmiddelen en benodigdheden, persoonlijke beschermingsmiddelen, ziekenhuis- en lokale apparatuur, maar ook informatiesystemen en surveillancesystemen voor infectieziekten en opkomende contaminanten. Al deze hulpmiddelen zijn immers noodzakelijk om crises het hoofd te bieden en mensen en de volksgezondheid te beschermen.

13.

Daarnaast moet evenzeer aandacht uitgaan naar de versterking van de maatschappelijke veerkracht en een gemeenschappelijke cultuur van crisis- en rampenbeheer. In dit verband moet meer steun worden verleend aan het Uniemechanisme voor civiele bescherming en moet erop worden toegezien dat de oprichting van HERA niet ten koste gaat van het budget van dit mechanisme. Het is belangrijk dat het gebruik van de term “noodsituaties” in de benaming van HERA geen verwarring veroorzaakt; ook moet worden gewaakt voor overlapping met de regelingen voor crisisbeheer in het kader van het Uniemechanisme voor civiele bescherming, waarvan het Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties (ERCC) van de Commissie de hoeksteen is. Er is behoefte aan zeer nauwe coördinatie en een duidelijke taakverdeling tussen deze twee instrumenten van de Commissie, die in de toekomst beter op elkaar kunnen worden afgestemd. Ook moet een onderscheid worden gemaakt tussen de maatregelen van de herziene wetgevende handeling inzake grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen, waarover momenteel door de Raad en het Parlement wordt onderhandeld, en de taken van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en met name het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC).

14.

De ontwikkeling van het strategisch meerjarenplan van HERA is een topprioriteit; zowel het Europees Parlement als de steden en regio’s en andere belanghebbenden moeten hierbij worden betrokken. In dit plan moet worden aangegeven welke middelen HERA nodig zal hebben om haar talrijke taken doeltreffend uit te voeren, moet een stappenplan voor de ontwikkeling van de autoriteit worden uitgewerkt en moeten monitoringindicatoren worden vastgesteld. Voorts moeten in het strategisch plan de mechanismen voor samenwerking tussen HERA en de andere interventie-instrumenten van de EU worden vastgelegd, waaronder het EMA, het ECDC en het Uniemechanisme voor civiele bescherming; daarnaast moet worden aangegeven hoe ook deze instrumenten kunnen worden versterkt om hun rol in de samenwerking met HERA ten volle te vervullen.

Europa voorbereiden op crises en rampen en alle burgers in alle steden en regio’s van de EU doeltreffend beschermen

15.

De ervaring met COVID-19 leert dat doeltreffend optreden onmogelijk is zonder een gemeenschappelijke respons op Europees niveau, die moet worden afgestemd op de verschillende nationale, regionale en lokale behoeften en omstandigheden. Voorts moet HERA zich sterk maken voor meer Europese ambitie en convergentie bij de bescherming van de bevolking tegen crises. Daarvan is vandaag nog geen sprake: de COVID-19-crisis legt de regionale en sociale ongelijkheid bij de toegang tot zorg en vaccinatie bloot, een situatie die de respons op gezondheidscrises verzwakt en Europa als geheel in gevaar brengt.

16.

Het Comité zou graag zien dat HERA in kaart brengt in hoeverre de verschillende regio’s en bevolkingsgroepen al dan niet bestand zijn tegen gezondheidscrises. Bij het in kaart brengen van de zwakke plekken moet ook worden gekeken naar de Europese beschikbaarheid van voorraden en de operationele capaciteit om de hele bevolking te bereiken, in de eerste plaats de meest kwetsbare groepen, slachtoffers van sociale uitsluiting en kansarmen. Daarnaast moet worden nagegaan in hoeverre de gezondheidszorgstelsels, de ziekenhuizen en de andere gezondheidscentra in staat zijn hun capaciteit in crisissituaties te vergroten, zodat de geplande zorg niet in het gedrang komt en tegelijk de door de crisis veroorzaakte golf van bijkomende patiënten kan worden opgevangen.

17.

Het is dan ook van cruciaal belang dat HERA samen met de andere bevoegde EU-organen een “health safety vulnerability scoreboard” (scorebord voor kwetsbaarheid op gezondheidsgebied) opzet en samen met de lidstaten en de regio’s noodhulpprogramma’s en stresstests voor gezondheidsstelsels ontwikkelt. Aan de hand van de resultaten van deze tests kunnen de Commissie en de Raad dan aanbevelingen formuleren voor de lidstaten en de regio’s — waarvan de naleving moet worden gemonitord — zodat zij hun gezondheidsstelsels kunnen verbeteren, de responscapaciteit op gezondheidsgebied van de regio’s kunnen versterken en, waar nodig, ervoor kunnen zorgen dat alle bevolkingsgroepen dezelfde mate van bescherming genieten.

18.

Ook moet HERA bijdragen aan de ontwikkeling van onderzoeksprogramma’s in het kader van Horizon Europa die gericht zijn op de meest kwetsbare bevolkingsgroepen (mensen die te maken krijgen met armoede of uitsluiting, minderheden, vluchtelingen, vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld, ouderen, personen met een handicap, mensen met onderliggende aandoeningen enz.); de ervaring met COVID-19 leert immers dat deze groepen vaak de eerste slachtoffers zijn. Deze onderzoeksprogramma’s moeten ook specifiek gericht zijn op de ongelijke toegang van ouderen tot zorg, de geestelijke gezondheid van kinderen en jongeren, complementariteit tussen ziekenhuizen en buurtgezondheidszorg, en innovaties, met name op digitaal gebied, in de organisatie van gezondheidszorgstelsels. Daarbij moet er steeds aandacht zijn voor gender, zodat de behoeften van vrouwen naar behoren in aanmerking worden genomen.

19.

Het is van cruciaal belang dat mensen worden voorbereid op toekomstige rampen en epidemieën; hier is voor HERA een rol weggelegd. Ook is het zaak dat de programma’s op het gebied van gezondheidspreventie, gezondheidsbevordering en bestrijding van de digitale kloof en desinformatie op Europees niveau worden versterkt en gecoördineerd. Gezondheidspreventie moet als een rode draad door alle beleidsmaatregelen lopen. Het optreden van HERA moet aansluiten bij een ambitieuzer Europees preventiebeleid in het kader van EU4Health, een programma dat moet worden versterkt en tevens beter rekening moet houden met de uitdagingen op het vlak van geestelijke gezondheid, handicaps en chronische ziekten.

20.

Ook moeten via onderzoek concrete lessen worden getrokken uit de covidcrisis en de oorlog in Oekraïne. Zo moeten maatregelen worden genomen om de gezondheidszorgstelsels in staat te stellen om sneller te reageren en om de uitrol van tegenmaatregelen op het terrein te versnellen (modulaire ziekenhuizen, mobiele en vereenvoudigde medische hulpmiddelen, mobiele medische eenheden, kleine vaccinatiecentra, voldoende inzetten van gekwalificeerd medisch personeel enz.).

21.

Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de specifieke problemen van afgelegen plattelandsgebieden, berggebieden en ultraperifere regio’s. Het Comité betreurt dat dergelijke acties grotendeels ontbreken in het werkprogramma van HERA voor 2022 en dringt erop aan dat dit vanaf 2023 wordt rechtgezet.

22.

In de ogen van het Comité brengen dergelijke maatregelen de bevoegdheden van de lidstaten niet in gevaar, maar bieden zij elk land juist de kans om in samenwerking met de regio’s zijn bevolking doeltreffender te beschermen.

23.

Met het oog op het beheer van toekomstige crises zou het nuttig zijn dat de Commissie de uitgaven voor gezondheidszorg in het kader van de cohesiefondsen en de faciliteit voor herstel en veerkracht tijdens de pandemie gedetailleerd in kaart brengt. Ook zou bij de uitwerking van toekomstige maatregelen voor de preventie en het beheer van gezondheidscrises kunnen worden gekeken naar de nationale, regionale en lokale goede praktijken.

24.

Het Comité zou graag zien dat de uitgaven voor de versterking van de gezondheidsstelsels en de voorbereiding op crisissituaties, die ongetwijfeld zullen stijgen, in het kader van het Europees Semester op een specifieke manier worden benaderd, en in het kader van het corona-investeringsinitiatief permanent in aanmerking komen voor cohesiesteun. Het Comité vindt het verontrustend dat de uitgaven voor gezondheidszorg tot dusver slechts een zeer klein deel van het herstelplan uitmaken en het pleit voor meer steun voor de veerkracht en uitrusting van steden en regio’s op het gebied van gezondheid en civiele bescherming.

25.

Het Comité herinnert eraan dat steden en regio’s samen met de EU en de lidstaten moeten bijdragen aan de ontwikkeling van deze nieuwe kijk op de bescherming van de bevolking, zeker wanneer zij beschikken over specifieke bevoegdheden op het vlak van gezondheid en verantwoordelijk zijn voor de ziekenhuizen en de gezondheidszorg. Deze rol moet op nationaal en Europees niveau worden erkend, overeenkomstig het beginsel van actieve subsidiariteit.

De lessen die kunnen worden getrokken uit de oorlog in Oekraïne

26.

Het Comité is ingenomen met de betrokkenheid van HERA bij de vaccinatiecampagne voor Oekraïense vluchtelingen in de Unie en met zijn steun aan het EU-mechanisme voor civiele bescherming, dat met hulp van de farmaceutische industrie en de Ministeries van Volksgezondheid borg staat voor vaccins voor kinderen en andere essentiële medische benodigdheden.

27.

Het Comité is van mening dat de oorlog in Oekraïne ons er nadrukkelijk aan herinnert dat Europa op alle soorten crises voorbereid moet zijn: net zoals COVID-19 ons van de ene op de andere dag overviel, kwam ook het gewapende conflict in de directe omgeving van de EU uit de lucht vallen. Dit leidt tot toenemende druk op de gezondheidsstelsels, met name in Midden- en Oost-Europa, en de situatie moet nauwlettend worden gevolgd om te voorkomen dat er een kantelpunt wordt bereikt. De analytische en voorspellende capaciteit van HERA moet snel worden ontwikkeld om ervoor te zorgen dat de volgende ramp niet als een verrassing komt voor de Europese Unie.

28.

Het Comité wenst dus nogmaals te benadrukken dat er in alle lidstaten en alle regio’s van de EU prioriteit moet worden gegeven aan de opbouw en versterking van de capaciteit van de gezondheidsstelsels, zodat ze snel kunnen inspelen op onvoorziene omstandigheden. Met het oog hierop lijken het scorebord voor kwetsbaarheid op gezondheidsgebied en de stresstestprogramma’s voor gezondheidsstelsels dringender dan ooit.

29.

Het Comité vestigt de aandacht op het risico van blootstelling aan straling als gevolg van mogelijke schade aan civiele nucleaire infrastructuur en de onderbreking van de behandeling van chronische ziekten, waaronder kanker en hiv (Oekraïne heeft een van de hoogste hiv-prevalentiepercentages van Europa); deze risico’s zullen waarschijnlijk ook gevolgen hebben voor de gezondheidsstelsels van de gastlanden.

30.

De oorlog in Oekraïne, die heeft geleid tot de komst van miljoenen ongevaccineerden naar de EU, vraagt om meer internationale samenwerking inzake de toegang tot tegenmaatregelen, met name vaccins, waarbij voorrang moet worden gegeven aan onze buurlanden. Het Comité maakt zich dan ook zorgen over de ondergeschikte plaats die deze maatregelen innemen in het werkprogramma van HERA voor 2022.

Een beleid inzake industrie en overheidsopdrachten dat de volksgezondheid ten goede komt

31.

Het Comité is ingenomen met de initiatieven die sinds het begin van de crisis zijn genomen om de beschikbaarheid van tegenmaatregelen te versnellen; ook staat het achter de ontwerpverordening van de Raad betreffende maatregelen voor crisisbeheer. Het is echter van mening dat de huidige voorstellen niet toereikend zijn wil Europa gezondheidscrises doeltreffend kunnen aanpakken.

32.

Het Comité onderstreept de noodzaak van een industrie- en innovatiebeleid dat vooruitloopt op mogelijke crises en wijst erop dat zo snel mogelijk een nieuw regelgevings- en interventiekader moet worden uitgewerkt, zodat de soevereiniteit van de EU op het gebied van gezondheid verzekerd is en zij in staat is om producten die het resultaat zijn van O&I te industrialiseren.

33.

De Europese Unie moet de nodige middelen uittrekken om zelf “essentiële” tegenmaatregelen te kunnen produceren, dat wil zeggen de tegenmaatregelen die onmisbaar zijn voor de beheersing van verschillende soorten crises. Om de productie van deze fundamentele geneesmiddelen, inclusief de werkzame bestanddelen, medische hulpmiddelen, testen, diagnosemiddelen en apparatuur in Europa mogelijk te maken is een proactief beleid inzake overheidsaankopen noodzakelijk, waarbij eventuele hogere aankoopkosten geen beletsel mogen vormen. Momenteel is volstrekt onduidelijk hoe deze nochtans essentiële doelstelling met de Europese regels en actiebeginselen zou kunnen worden bereikt.

34.

Het Comité maakt zich grote zorgen over de vele bedrijven die aan het begin van de crisis op verzoek van de overheid hebben geïnvesteerd om tekorten te kunnen opvangen maar die nu aan hun lot worden overgelaten omdat meer wordt ingezet op aankopen buiten de EU. Het stelt vast dat de crisis ons niets heeft geleerd en wijst erop dat dit probleem dringend moet worden aangepakt. Het dringt er met name op aan dat waar mogelijk steeds nationale en Europese strategische voorraden worden aangelegd en aangevuld met producten van Europese bodem.

35.

Het Comité verzoekt de Commissie dan ook zich hierover te buigen en een passend wetgevingskader voor te stellen op grond waarvan kan worden afgeweken van de regels inzake staatssteun en overheidsopdrachten, met name op het vlak van “essentiële” tegenmaatregelen. Wat op dit moment wordt gedaan op het gebied van halfgeleiders (Europese wetgeving inzake halfgeleiders of de “Europese chipwet”) zou ook moeten kunnen worden overwogen op gezondheidsgebied.

36.

Dit nieuwe wetgevingskader zou de regels inzake (met name innovatieve) overheidsopdrachten moeten versoepelen, de controle op buitenlandse investeringen moeten versterken en het mogelijk moeten maken om voldoende rechtstreekse steun te verlenen om een efficiënte bijdrage te leveren aan de versnelling van de ontwikkeling en het op de markt brengen van medische innovaties zoals vaccins. Momenteel beschikt de Europese Unie juridisch gezien niet over dezelfde speelruimte als het Verenigd Koninkrijk of de Verenigde Staten, waardoor haar toegang tot vaccins in gevaar komt.

37.

Het Comité is verontrust over de tijd die verloren is gegaan, betreurt dat de publicatie van het werkprogramma van HERA voor 2022 niet gepaard is gegaan met de lancering van een passend initiatief en verzoekt de Commissie snel een voorstel voor te leggen aan het Parlement en de Raad.

38.

Er is de jongste tijd vooruitgang geboekt bij de structurering van onderzoek en innovatie waar het gaat om de voorbereiding op gezondheidscrises. Zo schaart het Franse voorzitterschap zich volmondig achter een “belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang” dat erop gericht is het industriebeleid en de strategische positie van de EU op gezondheidsvlak te versterken door in te zetten op innovatie in de verschillende segmenten van de gezondheidsindustrie. Overigens is de Commissie in april 2021 van start gegaan met raadplegingen om in het kader van het werkprogramma van Horizon Europa 2023-2024 een Europees partnerschap tussen overheidsdiensten inzake pandemieparaatheid op te zetten, om zo het door de lidstaten uitgevoerde onderzoek te coördineren. Er bestaat momenteel echter geen kader om de Horizon Europa-acties ter ondersteuning van HERA op elkaar af te stemmen; bovendien bedraagt het budget 1,7 miljard EUR, terwijl in het kader van de vorige twee kaderprogramma’s 4 miljard EUR werd uitgetrokken voor onderzoek naar pandemieën en vaccins. Het Europees Comité van de Regio’s pleit er daarom voor dat:

in het kader van HERA een pluralistische wetenschappelijke raad wordt opgericht, waarbij alle belanghebbenden worden betrokken, om wetenschappelijke prioriteiten vast te stellen en een routekaart voor onderzoek en innovatie uit te stippelen waarop Horizon Europa moet worden afgestemd;

in het kader van Horizon Europa meer middelen worden uitgetrokken om tegemoet te komen aan de behoeften van HERA op het vlak van onderzoek en innovatie;

een debat wordt opgestart over een toekomstige “missie” voor de voorbereiding op gezondheidscrises en het beheer daarvan, om zo een transversale aanpak binnen Horizon Europa, wetenschappelijke en operationele coördinatie en de betrokkenheid van alle belanghebbenden mogelijk te maken, waarbij bijzondere aandacht dient uit te gaan naar het bevorderen van publiek-private partnerschappen.

39.

Onderzoek naar antimicrobiële resistentie zou bovenaan de prioriteitenlijst van HERA moeten staan. Het buitensporig gebruik van antimicrobiële stoffen, zowel in de veehouderij als in de gezondheidszorg, is een echte tijdbom. Als hiervoor niet snel een oplossing wordt gevonden, is het heel wel denkbaar dat we binnen afzienbare tijd te maken krijgen met een scenario waarin we noch over adequate geneesmiddelen noch over adequate behandelingen beschikken. Bijna alle nieuwe antibiotica die de afgelopen decennia in de handel zijn gebracht, zijn varianten van de groepen antibiotica die in de jaren 1980 zijn ontdekt. Vooralsnog heeft de Commissie op dit gebied geen tastbare resultaten behaald, zoals blijkt uit het verslag van de Rekenkamer van 2019 (5). Vandaar dat de preventieve gezondheidsdiensten moeten worden versterkt om alle actoren die betrokken zijn bij het toezicht op het gebruik van antimicrobiële stoffen op lokaal niveau, in ziekenhuizen en bij de bevolking te coördineren, en dat ook moet worden geïnvesteerd in onderzoek naar nieuwe antibiotica en alternatieve preventiemethoden.

40.

Een nieuw wetgevingskader zou een strategisch partnerschap tussen de EU en de farmaceutische industrie mogelijk kunnen maken, zodat beter rekening kan worden gehouden met de doelstellingen op het gebied van volksgezondheid. Als tegenwicht voor rechtstreekse steun van de EU zou werk moeten worden gemaakt van industrialisatie in Europa, bevoorrechte toegang tot producten en het recht op inzage in de prijs van tegenmaatregelen en het licentiebeleid.

41.

Ook de voorgestelde acties op het gebied van O&I en de rol van HERA in dit verband moeten onder de loep worden genomen. De uitvoering van dit onderdeel van Horizon Europa moet snel worden verbeterd; zo moet zo snel mogelijk een O&I-routekaart voor HERA worden opgesteld zodat duidelijk wordt hoe de 1,8 miljard EUR waarover HERA uit hoofde van dit programma kan beschikken, zal worden besteed.

42.

Het netwerk van innovatieve kmo’s die zich bezighouden met medische tegenmaatregelen en alle andere soorten hulpmiddelen en uitrusting om de bevolking te beschermen en crises het hoofd te bieden, moet zo snel mogelijk meer slagkracht krijgen. Zo moet er op de eerste plaats steun komen voor startende ondernemingen en innovatie — iets waarvoor met name de steden en regio’s verantwoordelijk zijn — en moeten deze ondernemingen in een tweede fase ook worden geholpen om te groeien en de capaciteit op te bouwen om klinische proeven uit te voeren en in Europa te produceren.

43.

Een en ander vereist aanzienlijke investeringen en uitbreiding van het kapitaal van de betrokken ondernemingen. Daarom zou via de Europese Innovatieraad moeten worden getracht om een Europees innovatie-ecosysteem tot stand te brengen waarbij meer aandacht uitgaat naar de ontwikkeling van tegenmaatregelen en het beheer van gezondheidscrises, en om het instrumentarium op het gebied van risico- en ontwikkelingskapitaal te versterken om innovatieve bedrijven in staat te stellen te groeien zonder hun band met Europa te verliezen. Dergelijke maatregelen moeten het ook mogelijk maken het bedrijfsrisico in verband met de ontwikkeling en productie van tegenmaatregelen te delen.

44.

De doeltreffendheid van medische tegenmaatregelen gaat hand in hand met een flexibeler beheer van klinische proeven, waarbij echter wel wordt toegezien op de naleving van de ethische regels en de bescherming van persoonsgegevens. HERA moet een sterker kader voor samenwerking met het EMA voorstellen, dit met het oog op de coördinatie van middelgrote en grootschalige klinische proeven — iets waaraan op het hoogtepunt van de COVID-19-crisis een schrijnend gebrek was. Met de initiatieven “Vaccelerate” en “Hera incubator” is een eerste veelbelovende stap gezet om deze leemten op te vullen, maar er moeten sterkere operationele banden worden aangegaan met de nationale autoriteiten, zodat eventuele regelgevende of protocollaire belemmeringen sneller kunnen worden weggenomen. Dankzij de nieuwe Europese farmaceutische strategie zou aanzienlijke vooruitgang kunnen worden geboekt op bepaalde gebieden, waaronder het centraal beheer van vergunningen voor klinische proeven met geneesmiddelen waarvoor een Europese vergunning voor het in de handel brengen vereist is.

45.

Ook de onderzoeksinfrastructuur is een factor van cruciaal belang. Om ernstige grensoverschrijdende bedreigingen voor de gezondheid te kunnen aanpakken, zijn adequate analysefaciliteiten, krachtige megacomputers, dataopslagplaatsen, epidemiologische studies en volledige cohortstudies vereist, zodat nieuwe bedreigingen en modelscenario’s voor respons onder de loep kunnen worden genomen.

Internationaal optreden op basis van preventie en solidariteit

46.

Het is in het belang van de EU om actie te ondernemen wanneer zich nieuwe gezondheidsrisico’s aandienen, zodat zij minder is blootgesteld aan risico’s. HERA moet daarom over de nodige middelen kunnen beschikken om te kunnen samenwerken met diverse partners (met name, op internationaal niveau, de Verenigde Naties en de Raad van Europa) en samen met de betrokken landen ook buiten de EU te kunnen optreden zodra de risico’s in kaart zijn gebracht; hiervoor moeten aanzienlijke middelen worden vrijgemaakt. Deze samenwerking moet ook betrekking hebben op de voorbereidende fase en met name op maatregelen op het gebied van preventie, het wegwerken van zwakke plekken en crisisparaatheid. Daartoe moet HERA partnerschappen aangaan met actoren uit het maatschappelijk middenveld, lokale en internationale ngo’s en multilaterale organisaties die betrokken zijn bij risicopreventieprogramma’s.

47.

Het vrijgeven van de intellectuele-eigendomsrechten voor vaccins en andere medische producten zal niet volstaan zolang de minst ontwikkelde landen niet over eigen productiecapaciteit beschikken. Het Comité pleit voor prijsplafonds voor bepaalde geneesmiddelen waar nodig en zou graag zien dat de farmaceutische sector wordt verplicht productievergunningen te verlenen, zoals de WTO voorstelt. De Unie zou met haar beleid moeten bijdragen aan de ontwikkeling van producten die zijn aangepast aan de specifieke context van de minst ontwikkelde landen; daarnaast zou zij zich actief moeten inzetten voor technologieoverdracht en steun voor lokale productie, en de nodige rechtstreekse hulp moeten verlenen om er mee voor te zorgen dat mensen waar nodig steeds toegang krijgen tot zorg.

48.

Het moge duidelijk zijn dat de Europese burgers graag zouden zien dat de EU een grotere rol gaat spelen op gezondheidsgebied; het Comité deelt deze verwachting. De huidige, zeer restrictieve formulering van artikel 168 van de Verdragen vormt in dit verband evenwel een belemmering; het Comité is dan ook van oordeel dat de kwestie van de versterking van de Europese bevoegdheden op het gebied van de bescherming van de volksgezondheid na de Conferentie over de toekomst van Europa op de agenda moet worden gezet. Verdere actie op gezondheidsgebied zou op grond van de EU-bevoegdheden op het gebied van de interne markt nu al mogelijk moeten zijn; daarnaast zou het mogelijk moeten zijn het programma EU4Health te versterken en zouden de ministers van Volksgezondheid van de EU op zeer regelmatige basis bijeenkomsten moeten houden in het kader van een Raadsformatie ad hoc, in plaats van slechts tweemaal per jaar bijeen te komen in de marge van de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (EPSCO).

Brussel, 27 april 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  https://cor.europa.eu/nl/news/Pages/COVID-19-CoR-President-calls-for-a-EU-Health-Emergency-Mechanism-to-support-regions-and-cities.aspx

(2)  PB C 440 van 18.12.2020, blz. 15.

(3)  https://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:12008M005:NL:HTML

(4)  Met name het Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties (ERCC), het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC).

(5)  https://www.eca.europa.eu/nl/Pages/DocItem.aspx?did={8892C8C4-6776-4B27-BE36-C181456EED71}


5.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/40


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de EU-economie na COVID-19: gevolgen voor de economische governance

(2022/C 301/07)

Rapporteur:

Elio DI RUPO (BE/PSE), minister-president van Wallonië

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — De EU-economie na COVID-19: gevolgen voor de economische governance

COM(2021) 662 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR),

1.

is ingenomen met de mededeling van de Europese Commissie over “de EU-economie na COVID-19: gevolgen voor de economische governance”, waaruit blijkt dat zij openstaat voor een hervorming van de economische en begrotingsregels en onder meer bereid is rekening te houden met de gevolgen van de COVID-19-crisis; ook de aankondiging van de Commissie dat zij medio 2022 een wetgevingsvoorstel zal indienen is een goede zaak.

2.

Bij de hervorming van de Europese economische governance dient ook rekening te worden gehouden met de voorstellen van de burgers die tijdens de Conferentie over de toekomst van Europa op tafel zijn gelegd.

3.

Het CvdR herinnert eraan dat het met name in zijn barometerverslagen 2020 en 2021 (1) tot de vaststelling is gekomen dat de uiteenlopende gevolgen van de COVID-19-crisis asymmetrisch zijn en een territoriale dimensie hebben, waardoor bepaalde reeds bestaande regionale verschillen binnen en tussen lidstaten nog worden versterkt. Daarbij mag niet worden vergeten dat het steeds weer de lokale en regionale overheden zijn die bij de strijd tegen de pandemie en de gevolgen ervan in de frontlinie staan en die belast zijn met de uitvoering van de steunmaatregelen voor burgers en bedrijven en met de voorbereidingen voor een geleidelijk en duurzaam herstel.

4.

Overal in de EU doen burgers een beroep op de nationale overheden, de regio’s en de lokale overheden om hen te helpen het hoofd te bieden aan de gevolgen van de COVID-19-pandemie, aan de groene en de digitale transitie waar de EU voor ijvert, en momenteel ook aan de gevolgen van de oorlog in Oekraïne.

5.

Reeds vóór de COVID-19-crisis was in sommige lidstaten sprake van een forse investeringsachterstand, bv. bij de vernieuwing van infrastructuur en de renovatie van gebouwen. Tijdens de pandemie was geld nodig om de crisis het hoofd te bieden en werden openbare investeringen uitgesteld. Feit is echter dat hoe langer deze investeringen worden uitgesteld, hoe duurder ze worden.

6.

Dit is voor de EU een scharniermoment: zij staat nu voor de taak om na te gaan hoe zij de Europese burgers samenhang en welvaart kan bieden en daarvoor de nodige middelen kan vinden.

Reactie op de crisis

7.

Het CvdR is ingenomen met het succes van het SURE-programma, dat wordt gefinancierd met door de Europese Commissie uitgegeven obligaties, en zou graag zien dat de Commissie hieraan een passend vervolg geeft met een witboek waarin de beleidsopties voor een permanent Europees systeem voor de herverzekering van werkloosheidsuitkeringen zouden worden gepresenteerd op basis van een beoordeling van het SURE-programma.

8.

Positief is daarnaast ook het succes van de voor NextGenerationEU uitgegeven groene obligaties — de grootste uitgifte van groene obligaties ter wereld — waarmee een bijdrage zal worden geleverd aan de financiering van klimaatinvesteringen via de herstel- en veerkrachtfaciliteit.

9.

Het CvdR spreekt opnieuw zijn steun uit voor de activering — voor het eerst in de geschiedenis van de eurozone — van de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact, die voor de lidstaten, de regio’s en de lokale overheden van groot belang is gebleken tijdens deze crisis. Dankzij de ontsnappingsclausule konden deze overheden hun begrotingen immers ten volle benutten om met name de sociale gevolgen van de COVID-19-pandemie te verzachten.

10.

Het CvdR onderstreept dat de oorlog in Oekraïne het belang van energieonafhankelijkheid voor de Europese Unie heeft aangetoond en benadrukt dat vaart moet worden gezet achter de energietransitie, maar vreest wel dat met de classificatie van gas en kernenergie als duurzame energie in de taxonomieverordening stimulansen worden geboden die haaks staan op de snelle expansie van hernieuwbare energie.

11.

Het CvdR betreurt dat de overheidsschuld als gevolg van genoemde maatregelen de hoogte in is gegaan en in 2020 met 13 procentpunten is gestegen tot 92 % van het bbp voor de EU als geheel (100 % voor de eurozone) (2).

12.

Deactivering van de ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact binnen het huidige kader voor economische governance en in de context van een energiecrisis, geopolitieke instabiliteit en het herstel na de COVID-19-pandemie zou overheden dwingen opnieuw hun toevlucht te nemen tot bezuinigingsmaatregelen om hun schuld af te bouwen, met alle economische, sociale en milieukosten van dien. Het CvdR pleit er dan ook voor dat de algemene ontsnappingsclausule van kracht blijft tot er zo snel mogelijk een herzien kader voor economische governance is ingevoerd.

13.

Het CvdR staat achter de analyse van het Europees Begrotingscomité, dat erop wijst dat een hervorming van het stabiliteits- en groeipact gericht moet zijn op de houdbaarheid van de overheidsschuld, met als belangrijkste operationele regel spreiding van de overheidsuitgaven, dit met het oog op een geleidelijke verlaging van de schuldquote tot een houdbaar niveau, waarbij het tempo wordt afgestemd op de nationale context (3).

Een herzien governancekader

14.

Het Europees kader voor economische governance heeft grote gevolgen voor alle overheidsniveaus, en in het bijzonder voor de lokale en regionale overheden die verantwoordelijk zijn voor bijna een derde van de overheidsuitgaven en meer dan de helft van de overheidsinvesteringen in de gehele Europese Unie, weliswaar met grote verschillen tussen de lidstaten (4).

15.

Het CvdR legt nogmaals de vinger op de vijf grote tekortkomingen van het stabiliteits- en groeipact en andere onderdelen van het huidige kader voor Europese economische governance: ongewenste procyclische effecten, de grote complexiteit, het gebrek aan efficiëntie en doeltreffendheid, onvoldoende aandacht voor indicatoren in verband met duurzame ontwikkeling en welzijn, en, ten slotte, het gebrek aan transparantie en democratische legitimiteit.

16.

Een herzien kader voor Europese economische governance moet de basis leggen voor een transparante besluitvorming, waarbij het Europees Parlement en de nationale parlementen betrokken worden, alsook, afhankelijk van de interne bevoegdheidsverdeling van de lidstaten, parlementaire vergaderingen met wetgevende bevoegdheden. Daarnaast moeten ook de lokale en regionale overheden, de sociale partners, het maatschappelijk middenveld en de academische wereld een stem in het kapittel krijgen.

17.

Voorts moet in het herziene kader rekening worden gehouden met de torenhoge overheidsschulden, die geleidelijk moeten worden verlaagd aangezien zij niet van vandaag op morgen kunnen worden afgebouwd: een en ander kan niet los worden gezien van de COVID-19-crisis, de kosten van natuurrampen en andere buitengewone omstandigheden, de grote verschillen tussen en binnen lidstaten, de nieuwe macro-economische situatie (zeer lage rente op obligaties, grenzen van het monetaire beleid en grote onzekerheid rond inflatie, rentetarieven en arbeidsmarkt), de noodzaak om bezuinigingsmaatregelen te vermijden, en de ecologische, technologische, sociale en energiebehoeften.

18.

Het CvdR herhaalt dat het voorstander is van afschaffing van de besluitvorming met eenparigheid van stemmen op belastinggebied, zodat de Europese Unie, net als op andere beleidsterreinen, de nodige besluiten kan nemen met gekwalificeerde meerderheid. Dit maakt het namelijk mogelijk om vooruitgang te boeken bij het bestrijden van belastingfraude en het uitwisselen van informatie tussen de lidstaten terwijl de nationale, regionale en lokale bevoegdheden inzake belastinginning en de vaststelling van belastingtarieven in acht genomen blijven worden.

19.

Het CvdR blijft erop hameren dat de regels helder moeten zijn voor de nationale, regionale en lokale overheden alsook voor de burgers en is in dit verband ingenomen met het pleidooi van de Commissie voor vereenvoudigde begrotingsregels waarbij gebruik wordt gemaakt van waarneembare indicatoren. Voorts is het van cruciaal belang dat een anticyclische en conjunctuurgezuiverde stabilisatie wordt ingebouwd.

20.

Een governancekader voor gezonde begrotingen moet niet alleen gebaseerd zijn op doordachte uitgaven, maar ook op gezonde en evenwichtige inkomsten. Het CvdR herinnert eraan dat belastingontwijking en -ontduiking de overheidsbegrotingen in de EU elk jaar honderden miljarden euro kosten, en dat de bestrijding van belastingontduiking een van de kernpunten is ten aanzien waarvan veel Europeanen willen dat de Unie meer actie onderneemt.

21.

De economische governance moet uitgaan van een evenwicht tussen de indicatoren inzake begrotingsdiscipline en de indicatoren inzake sociale cohesie en de beschikbaarstelling van infrastructuur en diensten van algemeen economisch belang aan alle burgers, zoals volksgezondheid en welzijn. Bij de herziening van de economische governance moet dan ook rekening worden gehouden met andere sociale en milieudoelstellingen, in navolging van de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden (PMO), die een breder scala van indicatoren omvat, waaronder het werkloosheidspercentage. Het mag niet zo zijn dat deze punten van zorg minder gewicht in de schaal leggen dan de indicatoren inzake begrotingsdiscipline.

22.

Het CvdR stelt opnieuw voor dat de PMO uitgebreid wordt met aanvullende indicatoren die betrekking hebben op regionale ongelijkheden, en dat ook rekening zou worden gehouden met de vooruitgang die is geboekt met de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s), die niet alleen de bescherming van het milieu maar ook sociale, economische en governancecriteria bestrijken, en door 193 staten wereldwijd worden onderschreven.

23.

Het CvdR herinnert eraan dat de corrigerende maatregelen in het kader van de procedures voor macro-economische onevenwichtigheden van de lidstaten niet in alle regio’s hetzelfde effect hebben en vooral negatiever uitpakken in de regio’s met een minder gediversifieerde economie, zoals het geval is in de ultraperifere gebieden, die te maken hebben met de in artikel 349 VWEU genoemde structurele en uitzonderlijke beperkingen. Deze gebieden zijn zeer gevoelig voor exogene schokken en afremmend economisch beleid heeft hier een grotere impact op de afname van investeringen en werkgelegenheid.

Rationele bevordering van overheidsinvesteringen

24.

Het CvdR blijft van mening dat het Europees kader voor economische governance deels verantwoordelijk is voor de sterke daling van de overheidsinvesteringen die zich na de crisis van de eurozone heeft voorgedaan, omdat in dit kader niet voldoende rekening wordt gehouden met het onderscheid tussen lopende uitgaven en langlopende investeringsuitgaven. Tussen 2009 en 2018 zijn de overheidsinvesteringen in de EU in totaal afgenomen met 20 % (als percentage van het bbp). De investeringen door lokale en regionale overheden zijn met bijna 25 % gedaald en met 40 % of meer in veel van de lidstaten die het hardst door de crisis zijn getroffen (5). Een herhaling van dit scenario na de COVID-19-crisis moet absoluut worden voorkomen. Investeringen op lokaal en regionaal niveau kunnen een beslissende bijdrage leveren aan de inspanningen om de economie weer op gang te brengen.

25.

Het Europees Begrotingscomité heeft vastgesteld dat de landen met een hoog percentage overheidsinvesteringen de neiging hadden dit percentage gedurende hun buitensporigtekortprocedure aanzienlijk te verlagen (6). De Commissie zelf heeft opgemerkt dat het begrotingskader geen daling van de overheidsinvesteringen kon voorkomen (7).

26.

Het CvdR heeft in zijn advies over de interpretatieve mededeling van 2015 over dit onderwerp (8) reeds te kennen gegeven dat de bestaande flexibiliteit inzake investeringen in het stabiliteits- en groeipact te restrictief en beperkt is. Overigens hebben slechts twee lidstaten een verzoek in die zin ingediend, en zelfs in die gevallen was de impact minimaal.

27.

Om de grote uitdagingen van dit moment te kunnen aangaan, moet de EU enorme sommen uittrekken: volgens de Commissie gaat het om 650 miljard EUR per jaar, alleen al voor de groene en de digitale transitie (9), terwijl ook bijna 200 miljard EUR per jaar moet worden vrijgemaakt voor sociale infrastructuur (10).

28.

In de huidige context van buitengewone investeringsbehoeften dreigt het ontmoedigen van tekortfinanciering ten behoeve van overheidsinvesteringen (zoals het huidige begrotingskader dat doet), ook op het niveau van de lokale en regionale overheden, aan te zetten tot onderinvesteringen, wat ten koste gaat van de toekomstige generaties en de doelstellingen van de EU, met name op klimaatgebied.

29.

Het is een goede zaak dat de Commissie eindelijk ondubbelzinnig erkent dat het governancekader stimulansen moet bieden voor investeringen, en met name voor groene, digitale en op veerkracht gerichte overheidsinvesteringen.

30.

Het CvdR pleit eens te meer voor een “gulden regel voor medefinanciering”: openbare uitgaven die door lidstaten en decentrale overheden in het kader van cofinanciering van de structuur- en investeringsfondsen overeenkomstig de desbetreffende EU-plafonds voor cofinanciering worden gedaan, zouden niet mogen worden aangemerkt als openbare of daarmee gelijkgestelde structurele uitgaven zoals bedoeld in het stabiliteits- en groeipact. Overheidsinvesteringen, onder meer voor de duurzame groene, digitale en sociale transitie en het behoud van het Europese concurrentievermogen, zijn belangrijk voor toekomstige generaties en moeten daarom op passende wijze worden behandeld.

31.

Het CvdR beklemtoont dat een dergelijke gulden regel voor medefinanciering, gezien het soort projecten dat door de structuur- en investeringsfondsen wordt gesteund, vanzelf een grote stap vooruit zou betekenen voor de inspanningen om de grote uitdagingen van dit moment aan te pakken en werk te maken van de Europese prioriteiten, te weten economische, sociale en territoriale cohesie, versterking van veerkracht, uitvoering van sociaal, milieu- en digitaal beleid enz. Door die uitgaven gunstig te behandelen binnen het begrotingskader zou de algehele samenhang van het Europese beleid worden versterkt.

32.

De Commissie wordt verzocht om, na het herformuleren van haar voorstellen om rekening te houden met de economische gevolgen en de schade aan de begroting als gevolg van COVID-19, een witboek te presenteren over een herziening van de economische governance op basis van de eventuele instelling van een gulden regel met inachtneming van de desbetreffende EU-plafonds voor cofinanciering. De Commissie moet in haar beoordeling ook andere instrumenten in overweging nemen, zoals een uitgavenregel, die op basis van de trendmatige economische groei en het schuldniveau een limiet stelt aan de jaarlijkse groei van de totale overheidsuitgaven en kan dienen om het vertrouwen van het publiek te waarborgen door de transparantie te vergroten, de administratieve lasten te verminderen en een evenwicht te vinden tussen begrotingsdiscipline en het behoud van voldoende capaciteit voor overheidsinvesteringen.

33.

Deze uitgaven zijn namelijk per definitie investeringen van algemeen Europees belang met een bewezen hefboomeffect in termen van duurzame groei en versterking van de territoriale cohesie.

34.

Daarnaast is het CvdR ook voorstander van een “gulden regel voor vergroening en sociale cohesie”, die inhoudt dat overheidsinvesteringen in projecten die bedoeld zijn om de overgang naar een in milieu-, economisch en sociaal opzicht duurzame samenleving te bevorderen, zoals gedefinieerd in de SDG’s en de Europese Green Deal, niet in de boekhouding hoeven te worden opgenomen, aangezien deze investeringen niet alleen cruciaal zijn in het kader van het herstel na de COVID-19-crisis, maar ook om de welvaart en de kwaliteit van het bestaan van de toekomstige generaties te waarborgen.

35.

Een andere oplossing kan zijn om de lokale en regionale overheden vrij te stellen van de verplichting om de regels van het stabiliteits- en groeipact toe te passen. De overheidsinvesteringen van deze sector waren in 2019 op het niveau van de Europese Unie goed voor 49,2 % van de totale overheidsinvesteringen (11), terwijl de bruto schuld van de lokale overheid in de Europese Unie maar 6,0 % van het bruto binnenlands product van de Europese Unie (12) bedraagt en dus niet de veroorzaker is van hoge overheidsschulden. Bovendien gaan de lokale overheden alleen schulden aan voor investeringen en niet voor macro-economische stabilisatie met lopende uitgaven, en staan zij intern onder begrotingstoezicht van de regionale of nationale overheid. Het CvdR roept de Commissie nadrukkelijk op te onderzoeken of lokale overheden kunnen worden vrijgesteld van de verplichting om de regels van het stabiliteits- en groeipact toe te passen.

36.

Algemeen gesproken dient rekening te worden gehouden met het beginsel “doe geen afbreuk aan de cohesie”, dat is opgenomen in de mededeling van de Commissie over het 8e cohesieverslag, dit met het oog op de complementariteit en synergieën tussen het cohesiebeleid en andere EU-beleidsterreinen, zodat niets het convergentieproces in de weg staat en de regionale verschillen niet toenemen.

37.

Het CvdR zou graag zien dat de Commissie vóór eind 2022 een wetgevingsvoorstel indient voor de herschikking van het kader voor economische governance, waarbij met name wordt uitgegaan van deze gulden regels in combinatie met de uitgavenregel, zodat een evenwicht kan worden gevonden tussen begrotingsdiscipline en het behoud van voldoende capaciteit voor overheidsinvesteringen.

38.

Om na te gaan of uitgaven die volgens de overheid onder een van de gulden regels vallen aan de desbetreffende voorwaarden voldoen, stelt het CvdR voor dat nauwlettend wordt toegezien op de toepassing van deze regels, niet alleen door de onafhankelijke nationale begrotingsraden maar ook door het Europees Begrotingscomité, dat jaarlijks een openbaar verslag zou voorleggen aan de Raad en het Europees Parlement.

Een grondig herzien Europees Semester

39.

De economische governance, die door middel van de coördinatiecyclus van het Europees Semester in de praktijk wordt gebracht, is niet efficiënt en doeltreffend genoeg waar het gaat om de uitvoering van hervormingen.

40.

Daarnaast is de reikwijdte van de hervormingen die in het kader van het Europees Semester in overweging worden genomen nooit in Europese wetteksten gedefinieerd, met name met betrekking tot de relevantie en de toegevoegde waarde ervan op Europees niveau. Het ontbreken van een definitie beperkt de mogelijke wisselwerkingen tussen de hervormingen op nationaal niveau en het EU-beleid (wetgeving en financieringsprogramma’s) en vormt een probleem met het oog op het subsidiariteitsbeginsel.

41.

Het Europees Semester moet, zonder afbreuk te doen aan zijn economische en budgettaire doelstellingen, fungeren als kader voor de naleving van de vereisten inzake milieu en sociale cohesie die zijn vastgelegd in de SDG’s, die de EU en haar lidstaten tegen 2030 moeten verwezenlijken.

42.

Het CvdR is ervan overtuigd dat zijn voorstel voor een gedragscode voor de inbreng van lokale en regionale overheden in het Europees Semester (13), dat het mogelijk zou maken beter rekening te houden met de lokale en regionale situatie, het gebrek aan efficiëntie en doeltreffendheid van het Semester zou kunnen verhelpen, en dat de uitvoering ervan nog steeds noodzakelijk is, te meer daar de nationale plannen in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht gedeeltelijk gebaseerd zijn op de landspecifieke aanbevelingen van het Europees Semester.

43.

Een herziening van zowel de doelstellingen als de procedures van het Europees Semester zou zijn eigen democratische legitimiteit maar ook de nog steeds veel te zwakke democratische legitimiteit van het hele systeem van Europese economische governance kunnen versterken.

Brussel, 27 april 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Europees Comité van de Regio’s, Jaarlijkse regionale en lokale barometer van de EU 2020, 12 oktober 2020, en Jaarlijkse regionale en lokale barometer van de EU 2021, 12 oktober 2021.

(2)  Europese Commissie, European Economic Forecast — Autumn 2021 (alleen in het Engels), Institutional Paper 160, november 2021.

(3)  Zie het jaarverslag 2021 van het Begrotingscomité: https://bit.ly/3HqqvIQ (alleen in het Engels).

(4)  Cijfers over 2018. Bron: Eurostat, gegevenscodes: TEC00023 en TEC00022.

(5)  Eurostat, gegevenscode: TEC00022.

(6)  Europees Begrotingscomité (2019) — Assessment of EU fiscal rules with a focus on the six and two-pack legislation, blz. 76.

(7)  Europese Commissie, Evaluatie van de economische governance (COM(2020) 55 final van 5 februari 2020).

(8)  Advies van het CvdR over het optimaal benutten van de flexibiliteit binnen de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact (COR-2015-01185) (PB C 313 van 22.9.2015, blz. 22), rapporteur: Olga Zrihen (BE/PSE), goedgekeurd op 9 juli 2015.

(9)  Europese Commissie, De EU-economie na COVID-19: gevolgen voor de economische governance (COM(2021) 662 final van 19 oktober 2020).

(10)  Europese Commissie, Werkdocument van de diensten van de Commissie: Identifying Europe’s recovery needs (De herstelbehoeften van Europa in kaart brengen; alleen in het Engels) (SWD(2020) 98 final van 27 mei 2020).

(11)  Bron: Nationale Rekeningen Eurostat.

(12)  Bron: Nationale Rekeningen Eurostat.

(13)  CvdR-advies over verbetering van de governance van het Europees Semester: een gedragscode voor de inbreng van de lokale en regionale overheden (COR-2016-05386) (PB C 306 van 15.9.2017, blz. 24), rapporteur: Rob Jonkman (NL/ECR), goedgekeurd op 11 mei 2017.


5.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/45


Advies van het Comité van de Regio’s over de waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing voor multinationale groepen in de Unie

(2022/C 301/08)

Algemeen rapporteur:

Federico BORGNA (IT/PSE)

Referentiedocument:

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing van multinationale groepen in de Unie

COM(2021) 823 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 7

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Er moet worden gegarandeerd dat belastingontwijkingspraktijken worden ontmoedigd , maar er moet evenzeer worden vermeden dat kleinere MNO’s op de interne markt negatieve gevolgen ondervinden. Daarom mag deze richtlijn slechts van toepassing zijn op in de Unie gelegen entiteiten die deel uitmaken van een MNO-groep of omvangrijke binnenlandse groep met een jaarlijkse geconsolideerde inkomensdrempel van ten minste 750 000 000  EUR. Deze drempel is in overeenstemming met de drempel van bestaande internationale belastingregels zoals de regels inzake verslaglegging per land. Entiteiten die onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen, worden groepsentiteiten genoemd. Bepaalde entiteiten moeten van het toepassingsgebied worden uitgesloten op grond van hun specifieke doel en status. Het betreft hier entiteiten die geen winstoogmerk hebben en activiteiten verrichten in het algemeen belang en die derhalve normaal niet onderworpen zijn aan belasting in de lidstaat waar zij zijn gelegen. Om die specifieke belangen te beschermen, is het noodzakelijk om overheidslichamen, internationale organisaties, non-profitorganisaties en pensioenfondsen uit te sluiten van het toepassingsgebied van deze richtlijn. Ook beleggingsfondsen en vastgoedbeleggingsvehikels moeten van het toepassingsgebied worden uitgesloten als zij bovenaan de eigendomsketen staan, omdat bij dergelijke zogenaamde doorstroomentiteiten de gegeneerde inkomsten worden belast bij de eigenaren.

Er moet worden gegarandeerd dat belastingontwijkingspraktijken worden ontmoedigd. Tegelijkertijd moet worden vermeden dat kleinere MNO’s op de interne markt negatieve gevolgen ondervinden. Daarom mag deze richtlijn slechts van toepassing zijn op in de Unie gelegen entiteiten die deel uitmaken van een MNO-groep of omvangrijke binnenlandse groep met een jaarlijkse geconsolideerde inkomensdrempel van ten minste 750 000 000  EUR. Deze drempel is in overeenstemming met de drempel van bestaande internationale belastingregels zoals de regels inzake verslaglegging per land. Entiteiten die onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen, worden groepsentiteiten genoemd. Bepaalde entiteiten moeten van het toepassingsgebied worden uitgesloten op grond van hun specifieke doel en status. Het betreft hier entiteiten die geen winstoogmerk hebben en activiteiten verrichten in het algemeen belang en die derhalve normaal niet onderworpen zijn aan belasting in de lidstaat waar zij zijn gelegen. Om die specifieke belangen te beschermen, is het noodzakelijk om overheidslichamen (met inbegrip van lokale en regionale overheden en hun verenigingen) , internationale organisaties, non-profitorganisaties en pensioenfondsen uit te sluiten van het toepassingsgebied van deze richtlijn.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 2

Artikel 2, lid 3, punt a)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

a)

een overheidslichaam, een internationale organisatie, een non-profitorganisatie, een pensioenfonds , een beleggingsentiteit die een uiteindelijkemoederentiteit is, en een vastgoedbeleggingsvehikel dat een uiteindelijkemoederentiteit is ;

a)

een overheidslichaam (met inbegrip van lokale en regionale overheden en hun verenigingen) , een internationale organisatie, een non-profitorganisatie, een pensioenfonds;

Motivering

Verduidelijking. Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 3

Artikel 3, lid 31, punt d)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

d)

aan een overheidslichaam, internationale organisatie, non-profitorganisatie, pensioenfonds , beleggingsentiteit die geen deel uitmaakt van de MNO-groep, of levensverzekeringsonderneming voor zover het dividend wordt ontvangen in verband met pensioenfondswerkzaamheden die op dezelfde wijze aan belasting onderworpen zijn als een pensioenfonds ;

d)

aan een overheidslichaam (met inbegrip van lokale en regionale overheden en hun verenigingen) , internationale organisatie, non-profitorganisatie, pensioenfonds;

Motivering

Verduidelijking. Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 4

Artikel 11

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Toepassing van een UTPR op de volledige MNO-groep

Toepassing van een UTPR op de volledige MNO-groep

Wanneer de uiteindelijkemoederentiteit van een MNO-groep in een derdelands jurisdictie is gelegen die geen gekwalificeerde regel inzake inkomeninclusie toepast, dragen de lidstaten er zorg voor dat haar in de Unie gelegen groepsentiteiten onderworpen zijn, in de lidstaat waar zij zijn gelegen, aan een bijheffing voor het verslagjaar (“UTPR-bijheffing”) ten belope van het overeenkomstig artikel 13 aan die lidstaat toegewezen bedrag.

Groepsentiteiten die een beleggingsentiteit of pensioenfonds zijn, worden niet aan de UTPR-bijheffing onderworpen.

Wanneer de uiteindelijkemoederentiteit van een MNO-groep in een derdelands jurisdictie is gelegen die geen gekwalificeerde regel inzake inkomeninclusie toepast, dragen de lidstaten er zorg voor dat haar in de Unie gelegen groepsentiteiten onderworpen zijn, in de lidstaat waar zij zijn gelegen, aan een bijheffing voor het verslagjaar (“UTPR-bijheffing”) ten belope van het overeenkomstig artikel 13 aan die lidstaat toegewezen bedrag. Pensioenfondsen worden niet aan de UTPR-bijheffing onderworpen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 12

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Toepassing van een UTPR in de UPE-jurisdictie

Toepassing van een UTPR in de UPE-jurisdictie

Wanneer de uiteindelijkemoederentiteit van een MNO-groep in een laagbelastende jurisdictie is gelegen, dragen de lidstaten er zorg voor dat haar in een lidstaat gelegen groepsentiteiten worden onderworpen aan een UTPR-bijheffing voor het verslagjaar ten belope van het overeenkomstig artikel 13 aan die lidstaat toegerekende bedrag ter zake van de laagbelaste groepsentiteiten die in de jurisdictie van de uiteindelijkemoederentiteit zijn gelegen, ongeacht of die jurisdictie een gekwalificeerde regel inzake inkomeninclusie toepast.

Groepsentiteiten die een beleggingsentiteit of pensioenfonds zijn, worden niet aan de UTPR-bijheffing onderworpen.

Wanneer de uiteindelijkemoederentiteit van een MNO-groep in een laagbelastende jurisdictie is gelegen, dragen de lidstaten er zorg voor dat haar in een lidstaat gelegen groepsentiteiten worden onderworpen aan een UTPR-bijheffing voor het verslagjaar ten belope van het overeenkomstig artikel 13 aan die lidstaat toegerekende bedrag ter zake van de laagbelaste groepsentiteiten die in de jurisdictie van de uiteindelijkemoederentiteit zijn gelegen, ongeacht of die jurisdictie een gekwalificeerde regel inzake inkomeninclusie toepast. Pensioenfondsen worden niet aan de UTPR-bijheffing onderworpen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 36, lid 2, punt b)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

b)

een overheidslichaam, internationale organisatie, non-profitorganisatie of pensioenfonds niet zijnde een pensioendiensten verlenende entiteit is die fiscaal inwoner is van de jurisdictie waar de uiteindelijkemoederentiteit is gelegen en die eigendomsbelangen houdt die een recht op 5 % of minder van de winst en activa van de uiteindelijkemoederentiteit vertegenwoordigen .

b)

een overheidslichaam (met inbegrip van lokale en regionale overheden en hun verenigingen) , internationale organisatie, non-profitorganisatie of pensioenfonds.

Motivering

Verduidelijking. Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 37, lid 3, punt c)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

c)

een overheidslichaam, internationale organisatie, non-profitorganisatie of pensioenfonds niet zijnde een pensioendiensten verlenende entiteit is die fiscaal inwoner is van de jurisdictie waar de uiteindelijkemoederentiteit is gelegen en die eigendomsbelangen houdt die een recht op 5 % of minder van de winst en activa van de uiteindelijkemoederentiteit vertegenwoordigen .

c)

een overheidslichaam (met inbegrip van lokale en regionale overheden en hun verenigingen) , internationale organisatie, non-profitorganisatie of pensioenfonds.

Motivering

Verduidelijking. Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 53 bis (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn evalueert de Europese Commissie de resultaten ervan en kan zij een wijziging van deze richtlijn voorstellen, met name waar het gaat om het aanpassen van de definities betreffende de omzetdrempel en het minimumbelastingtarief aan de ontwikkelingen op internationaal niveau.

Motivering

Bij het opstellen van deze richtlijn heeft de Europese Commissie een effectbeoordeling achterwege gelaten. Hierdoor is het nog belangrijker dat er een evaluatie plaatsvindt om de resultaten en de gevolgen van de uitvoering van de richtlijn te analyseren.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR),

Algemene opmerkingen

1.

is ingenomen met het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing van multinationale groepen in de Unie (1).

2.

Op grond van artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) streeft de EU naar een duurzame ontwikkeling van Europa op basis van een evenwichtige economische groei, prijsstabiliteit en een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang. Krachtens artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zet de Raad er zich op basis van eenparigheid van stemmen voor in om de instelling en de werking van de interne markt te waarborgen en concurrentieverstoringen te voorkomen.

3.

De werkzaamheden die de OESO tot dusverre heeft verricht wat betreft het ontwikkelen van maatregelen om grondslaguitholling en winstverschuiving naar landen buiten de EU te bestrijden, kunnen volgens het CvdR ook belangrijke gunstige gevolgen voor de lokale en regionale situatie hebben, niet alleen omdat ze tot hogere belastinginkomsten voor de lidstaten leiden, maar ook omdat ze kunnen zorgen voor meer billijkheid en concurrentievermogen voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), die op nationaal en lokaal niveau thans te maken hebben met ongunstigere fiscale voorwaarden. Een en ander kan een positieve impact op de werkgelegenheid en de werknemers hebben.

4.

De invoering van het voorgestelde minimumbelastingniveau is naar het stellige oordeel van het CvdR de eerste stap naar de totstandbrenging in de EU van één belastingregeling, die meer dan ooit noodzakelijk is om tot adequate mededinging voor bedrijven op de Europese interne markt te komen, Europa’s concurrentievermogen op te voeren en te vermijden dat productiecentra onverhoopt verplaatst of gesloten worden, wat ernstige gevolgen zou hebben voor de werknemers, die dan immers gedwongen worden een nieuwe baan te zoeken of zich over een grote afstand te verplaatsen om hun baan niet te verliezen.

5.

Absoluut moet worden voorkomen dat de regels de administratieve rompslomp voor ondernemingen vergroten en daardoor de ontwikkeling belemmeren, met name in de sectoren onderzoek en innovatie en klimaatneutraliteit, die cruciaal zijn om de noodzakelijke digitale en groene transitie te waarborgen.

Volledige harmonisatie van de regels binnen de EU

6.

Het CvdR zou graag zien dat de richtlijn in alle EU-lidstaten breed en coherent wordt toegepast, met volledige inachtneming van de OESO-overeenkomst, want als de minimumbelastingregels binnen de EU of tussen de EU en derde landen niet worden geharmoniseerd, kunnen er geschillen over dubbele belastingheffing ontstaan, met rechtstreekse negatieve gevolgen voor een groot aantal wereldwijd toonaangevende ondernemingen en mogelijke repercussies voor hun toeleveranciers (vaak kleine en middelgrote ondernemingen), in verband met de geïnde belastinginkomsten, de handel en de investeringen.

7.

Het is van essentieel belang dat de opmerkingen van de OESO en de verdere technische details in verband met de modelvoorschriften volledig in de EU-richtlijn worden verwerkt en niet overhaast worden omgezet, waarbij niet mag worden uitgesloten dat er in een later stadium maatregelen bij verordening worden genomen.

8.

Het is belangrijk dat er bij de definitieve formulering van de richtlijn en vervolgens de toepassing ervan een gemeenschappelijke en ondubbelzinnige terminologie wordt gehanteerd. Sommige van de nieuwe definities uit het richtlijnvoorstel stroken wellicht niet geheel met de definities die reeds in het internationale belastingrecht zijn vastgelegd. Om voor meer rechtszekerheid te zorgen zal het van essentieel belang zijn de vertalingen van de EU-richtlijn aan een kruiscontrole te onderwerpen, zodat de gehanteerde termen nauwgezet aansluiten bij de begrippen uit de belastingwetgeving van de afzonderlijke landen.

9.

Met betrekking tot grote binnenlandse groepen zou alles in het werk moeten worden gesteld om te waarborgen dat de nieuwe minimumbelasting in overeenstemming is met de EU-wetgeving, teneinde rechtsonzekerheid te voorkomen. Het CvdR raadt sterk aan om, waar mogelijk, vereenvoudigingsmaatregelen voor deze zuiver binnenlandse groepen te ontwikkelen. Het is momenteel niet duidelijk hoeveel grote zuiver binnenlandse groepen er in de EU zijn en wat de fiscale en administratieve kosten van een dergelijke maatregel zouden zijn.

Interactie en een gelijk speelveld met derde landen

10.

Het CvdR hoopt dat de EU bij de omzetting van de OESO-minimumbelasting in wetgeving voortdurend met haar mondiale partners zal overleggen en haar beleidsrichtsnoeren zal doen gelden, om te voorkomen dat Europese bedrijven met strengere regels worden geconfronteerd dan hun directe concurrenten, waardoor de EU in een minder open ondernemingsklimaat zou terechtkomen met minder economische groei, minder banen en beperkte capaciteit en middelen om te reageren op innovatie-uitdagingen. Het CvdR is met name van mening dat de niet-deelname van de VS aan de eerste pijler het doel en het evenwicht van de OESO-overeenkomst in haar geheel in gevaar kan brengen.

11.

De EU zou nauwlettend in de gaten moeten houden wat de invoering van het systeem van de tweede pijler voor impact heeft op het gedrag van beleggers en ondernemingen, teneinde te begrijpen hoe de nieuwe regels de investeringen, werkgelegenheid, groei en handel zullen beïnvloeden en wat het belastingeffect ervan zal zijn. Dergelijke monitoring is essentieel om negatieve gevolgen voor werknemers (in de vorm van lagere lonen), consumenten (hogere prijzen) of aandeelhouders (lagere dividenden) te voorkomen. Cruciaal is dat alle belangrijke handelspartners van de EU de minimumbelasting toepassen en het is dan ook absoluut zaak dat derde landen zich aan de internationale regels aanpassen. Zo moet worden vermeden dat bedrijven uit de EU aan een strengere regeling worden onderworpen dan andere en dat zij aan een ongecoördineerd mondiaal systeem worden overgeleverd.

12.

De Undertaxed Payments Rule (UTPR, regel inzake onderbelaste betalingen) kan het ongelijke speelveld tussen bedrijven tot op zekere hoogte beperken, maar dit biedt geen volledige oplossing voor de situatie, met name omdat de regel in de praktijk zeer lastig toepasbaar is en de EU minder aantrekkelijk kan maken voor bijvoorbeeld O&O-activiteiten of investeringen in de energie- en klimaattransitie.

13.

Het is van essentieel belang te voorkomen dat EU-ondernemingen dubbel worden belast, bijvoorbeeld door een gebrek aan coördinatie tussen enerzijds de Europese regels BEPS (grondslaguitholling en winstverschuiving) en IIR (regel inzake inkomeninclusie) en anderzijds de Amerikaanse regels BEAT (Base Erosion and Anti-Abuse Tax) en GILTI (Global Intangible Low-Taxed Income).

Harmonisatie met stimuleringsmaatregelen en andere belastingregels van de EU

14.

Het CvdR beveelt aan om in het licht van de aanzienlijke verlaging van de vennootschapswinstbelasting op EU-niveau (gehalveerd in de afgelopen 25 jaar) een evaluatie te maken van de vele maatregelen ter bestrijding van belastingontwijking die de afgelopen tien jaar zijn genomen, en de efficiëntie, doeltreffendheid, consistentie en EU-meerwaarde ervan in termen van belastinginkomsten te evalueren (met inbegrip van de wijze waarop de lidstaten deze wetgeving ten uitvoer hebben gelegd bij hun controlewerk).

15.

Het CvdR verzoekt de Commissie na te gaan of het EU-geschillenbeslechtingsmechanisme van 2017 kan worden gebruikt voor de tweede pijler, dan wel of er wijzigingen nodig zijn.

16.

Het CvdR vindt dat de Commissie en de belastingautoriteiten van de lidstaten hun belastingstelsels moeten actualiseren en anders moeten opzetten om ervoor te zorgen dat zij (groene) innovatie, groei en banen kunnen blijven stimuleren. In de afgelopen decennia hebben landen diverse nationale belastingen en stimuleringsmaatregelen bedacht en ingevoerd om de werkgelegenheid en innovatie in lokale economieën te stimuleren. De recentste en belangrijkste trend is de toename van belastingprikkels die specifiek bedoeld zijn om klimaatbescherming, energieleveringszekerheid en O&O aan te moedigen in het kader van de Green Deal van de EU: sommige belastingprikkels die momenteel in de lidstaten worden gebruikt, zullen na de invoering van de richtlijn niet langer mogelijk zijn of zullen vanuit investeringsoogpunt minder aantrekkelijk zijn. De Commissie zou er dan ook goed aan doen in een handleiding te verduidelijken hoe toekomstige fiscale stimuleringsmaatregelen moeten worden opgezet in overeenstemming met de vereisten van de tweede pijler (bijvoorbeeld stimuleringsmaatregelen die een verlaging van de loonbelasting of de socialezekerheidsbijdragen van onderzoekers inhouden, of regelingen voor versnelde afschrijving om investeringen aan te moedigen).

17.

Het is van wezenlijk belang dat de EU-landen fiscale prikkels blijven geven om buitenlandse investeringen aan te trekken, maar op voorwaarde dat zij de activiteit van de reële economie stimuleren door meer werknemers in dienst te nemen, werknemers meer te betalen of in materiële activa te investeren: multinationale ondernemingen zijn voor de input in hun waardeketens ook afhankelijk van lokale kmo’s en hun aanwezigheid kan verdere positieve gevolgen hebben voor het lokale ondernemingsklimaat.

18.

Het CvdR onderschrijft het verzoek uit het bedrijfsleven om een testfase in te voeren voor de toepassing van de geplande sancties, bijvoorbeeld tijdens het eerste jaar van uitvoering, zodat alle bedrijven de tijd krijgen om de nieuwe voorschriften te leren kennen en de sancties die worden opgelegd aan entiteiten die zich niet aan de regels houden, proportioneel zijn en niet van toepassing zijn op entiteiten waarvoor geldt dat de niet-naleving te wijten is aan een te late aanpassing van de procedures, en niet aan kwade opzet.

19.

Wat de aangifteverplichtingen betreft, stelt het CvdR voor dat informatie over vennootschappen alleen wordt meegedeeld via een officiële uitwisseling van informatie tussen belastingdiensten, waarbij strikte vertrouwelijkheid en passende gebruiksvoorwaarden gelden, teneinde te voorkomen dat gevoelige informatie ongecontroleerd uitlekt; een en ander mag er echter niet toe leiden dat de transparantieverplichtingen zoals uiteengezet in de aanbeveling van de Raad van de OESO inzake de algemene aanpak voor officieel ondersteunde exportkredieten en “due diligence” op milieu- en sociaal gebied, niet worden nagekomen.

20.

Het CvdR zou graag zien dat administratieve vereenvoudigingen worden ingevoerd om de kosten van de naleving van de nieuwe regels te beperken, zowel voor de ondernemingen als voor de belastingdiensten: alles moet in het werk worden gesteld om de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden. Als wetgeving niet te omslachtig is, kunnen ondernemingen zich de nieuwe regels gemakkelijker eigen maken, wordt de noodzakelijke overgangsperiode korter en kunnen belastingdiensten vlotter nagaan of de nieuwe regels daadwerkelijk worden toegepast.

Brussel, 28 april 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  COM(2021) 823 final.


5.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/51


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over een Europese strategie voor universiteiten

(2022/C 301/09)

Rapporteur:

Emil BOC (RO/EVP), burgemeester van Cluj-Napoca

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over een Europese strategie voor universiteiten

COM(2022) 16

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

1.

is verheugd over de inzet en de steun van de EU voor de bevordering van uitmuntendheid in het onderwijs; benadrukt in dit verband de belangrijke rol van de Europese strategie voor universiteiten in het kader van het “hogeronderwijspakket”, dat het mogelijk zal maken om tegen 2025 de Europese onderwijsruimte tot stand te brengen.

2.

Een beschaving die de democratische waarden in Europa versterkt, kan alleen blijven bestaan als er in menselijk kapitaal wordt geïnvesteerd. Een uitstekend onderwijsstelsel, met sterke universiteiten als kern, vormt de basis voor een leven lang leren.

3.

Het is van belang de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek aan de Europese universiteiten te verbeteren en ervoor te zorgen dat op lokaal en regionaal niveau de nodige steun beschikbaar is om de specifieke doelstellingen van deze strategie te verwezenlijken.

4.

Het CvdR erkent dat universiteiten een cruciale rol in de samenleving spelen en dat ze bijdragen aan een duurzame, veerkrachtige en inclusieve ontwikkeling van de lidstaten, lokale gemeenschappen en regio’s, op basis van democratische waarden. De rol van universiteiten is nog belangrijker in geval van crises; zij kunnen helpen deze te boven te komen en het herstel naderhand te bevorderen (1).

5.

Bij de aanpak van mondiale uitdagingen vervullen universiteiten een cruciale rol. De EU wijst er al lang op dat onderzoek, onderwijs, leren en innovatie aan de universiteiten nauwer met elkaar moeten worden verbonden, en dat de universiteiten tegelijkertijd meer financiële middelen moeten krijgen om het vereiste kwaliteitsniveau te kunnen consolideren. Als bron van nieuwe onderzoekskennis en katalysatoren van innovatie zijn universiteiten van doorslaggevend belang bij de aanpak van de urgente maatschappelijke problemen die door de EU-missies zijn vastgesteld.

6.

Universiteiten moeten worden beschouwd als een essentieel onderdeel van de Europese cultuur. De diversiteit van de universitaire sector, met name bestaande uit onderwijs- en onderzoeksinstellingen en beroepsscholen, is een strategisch voordeel.

7.

Universiteiten leveren op lokaal en regionaal niveau meestal een aanzienlijk concurrentievoordeel op voor de gemeenschappen waarin zij gevestigd zijn (2). Investeerders zijn bijvoorbeeld geïnteresseerd in en worden aangetrokken door gemeenschappen met een hoogopgeleide beroepsbevolking en mogelijkheden tot samenwerking met de academische wereld en overdracht van technologie en knowhow van universiteiten naar het bedrijfsleven. De aanwezigheid van een universiteit zorgt ook voor flinke inkomsten in de betrokken gemeenschappen (3), aangezien studenten, docenten en overig personeel er aanzienlijke bedragen uitgeven (door universiteiten gegenereerde consumptie heeft een niet te onderschatten multiplicatoreffect). Naast deze economisch kwantificeerbare voordelen zorgt de aanwezigheid van universiteiten ter plaatse voor een kosmopolitisch klimaat, gekenmerkt door de aanwezigheid van internationale studenten en docenten, en door waarden als bijvoorbeeld tolerantie en culturele, religieuze en etnische diversiteit (4).

8.

Positief is de in de Europese strategie voor universiteiten voorgestelde meerlagige aanpak, die voorziet in een afstemming van beleidsdoelstellingen en investeringen op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau. Een sterkere lokale en regionale dimensie zou echter de opzet en uitvoering van het ideale universitaire model in de toekomst ten goede komen.

9.

Het is van belang strategische partnerschappen tussen lokale en regionale overheden en universiteiten te ontwikkelen, ook bij de uitwerking van strategieën voor lokale en regionale ontwikkeling. Universiteiten spelen een cruciale rol in de ontwikkeling van plaatsgebonden ecosystemen, waarvoor de regionale strategieën voor slimme specialisatie een goede basis hebben gelegd.

10.

Lokale en regionale overheden kunnen universiteiten ondersteunen door lokale en regionale voorwaarden te scheppen en te versterken (toegang tot een reeks infrastructuurvoorzieningen en diensten, kwaliteit van het bestaan, een inclusieve omgeving enz.), die het concurrentievermogen van universiteiten op een mondiale markt kunnen vergroten.

11.

In het kader van het programma ERASMUS+ bestaat er op Europees niveau reeds een uitstekende traditie van samenwerking tussen universiteiten in verschillende lidstaten.

12.

Deze traditie moet worden voortgezet. De rol van de universiteiten in de samenleving evolueert en zij krijgen nieuwe functies naast de traditionele (hoofdzakelijk onderwijs en onderzoek) (5). Universiteiten vinden zichzelf nu opnieuw uit, als belangrijke spelers, vooral op het gebied van technologische en sociale innovatie, ondernemerschap en technologieoverdracht naar de economie. Zij houden zich niet afzijdig van gemeenschappen en de samenleving, maar worden daarin actoren die in staat zijn een belangrijke bijdrage te leveren aan de oplossing van maatschappelijke problemen (6).

13.

Universiteiten spelen een sleutelrol bij het bevorderen van doelstellingen die voor de Unie van kardinaal belang zijn, zoals de ecologische en digitale transitie. Zij beschikken over een gedegen deskundigheid op deze gebieden en kunnen tegelijkertijd goede praktijken op deze gebieden toepassen en verspreiden onder de plaatselijke gemeenschappen waarin zij actief zijn.

14.

Universiteiten kunnen oplossingen aanreiken en instrumenten produceren om een aantal grote problemen aan te pakken waarmee de EU wordt geconfronteerd, zoals de braindrain (7) en de plattelandsvlucht. De negatieve gevolgen van braindrain en het essentiële belang van braincirculation hangen nauw samen met samenwerking en partnerschappen tussen universiteiten, lokale en regionale overheden, het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld. Er moeten aanzienlijk meer inspanningen worden geleverd om de kennis- en innovatiekloof in Europa te verkleinen en de innovatiekloof tussen Europa en de VS te dichten.

15.

Het is van groot belang om goede praktijken op lokaal en regionaal niveau permanent en grootschalig in kaart te brengen en toe te passen in de samenwerking tussen lokale en regionale overheden en universiteiten. In dit verband is het voor de lokale en regionale overheden in de lidstaten van prioritair belang dat er transnationale netwerken voor de verspreiding van goede praktijken worden opgezet, waarbij een breed scala aan actoren uit het hoger onderwijs wordt betrokken. Een dergelijk netwerk zou in het kader van de Europese strategie voor universiteiten in aanmerking kunnen worden genomen.

16.

Deze transformatie en de nieuwe verantwoordelijkheden stellen de universiteiten voor aanzienlijke moeilijkheden en obstakels. In alle lidstaten doen financiële moeilijkheden zich het meest voor. In dit verband stelt het Comité voor een investeringsstrategie te ontwikkelen die rekening houdt met de financiering op regionaal, nationaal en Europees niveau, en dringt het erop aan samenwerkingsverbanden tussen de openbare, de particuliere en de non-profitsector in overweging te nemen om de capaciteit van de Europese universiteiten te versterken. Het CvdR stelt ook vast dat er problemen zijn in verband met de mate van academische autonomie en/of politieke inmenging in belangrijke besluiten over de financiering van universiteiten, de aanwerving en selectie van docenten, de vrijheid van meningsuiting en de keuze van onderzoeksonderwerpen en -richting, de mogelijkheden voor vrije, ongecensureerde bekendmaking van onderzoeksresultaten enz.

17.

Het is van belang dat de lokale en regionale overheden in de lidstaten actief aan de versterking van de diversiteit van de lokale en regionale ecosystemen meewerken en de samenwerking en het vertrouwen tussen de verschillende sectoren van de gemeenschappen bevorderen. Opgemerkt zij dat universiteiten op lokaal en regionaal niveau moeten worden gezien als onderdeel van bredere ecosystemen die een grote verscheidenheid aan belanghebbenden omvatten (8). Willen de universiteiten nieuwe vaardigheden kunnen aanreiken voor creatieve probleemoplossing, het gebruik van technologieën of doeltreffende gemeenschapscommunicatie, dan is samenwerking tussen universiteiten en relevante lokale actoren van essentieel belang.

18.

Verdieping van de transnationale samenwerking tussen universiteiten en de ontwikkeling van de Europese dimensie van het hoger onderwijs zijn kernprioriteiten van de Europese strategie voor universiteiten. In dit verband kunnen lokale en regionale overheden volgens het Comité maatregelen nemen om transnationale universitaire samenwerking waar nodig te ondersteunen (het initiatief “Europese Universiteiten” in het kader van Erasmus+ is op dit gebied een belangrijk instrument voor universitaire allianties die gericht zijn op excellentie). Lokale en regionale overheden kunnen zich aansluiten bij in de strategie voorgestelde praktijken, zoals het initiatief voor een Europese studentenkaart. Deze kaart zou niet alleen op universitair niveau kunnen worden erkend, maar ook in het kader van de betrekkingen tussen transnationale studenten, onderzoekers en docenten enerzijds, en plaatselijke overheden anderzijds (bv. voor verblijfsvergunningen, openbaarvervoerpassen en toegang tot musea).

19.

In het kader van de Europese strategie voor universiteiten zouden lokale en regionale overheden in de lidstaten moeten fungeren als facilitators, die in staat zijn om verschillende belanghebbenden uit de gemeenschap te verenigen rond initiatieven en projecten die van belang zijn voor universiteiten. Het CvdR wijst er tevens op dat lokale en regionale overheden in veel lidstaten niet rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor de financiering van universiteiten. Wél kunnen zij de financiering van universiteiten en hun initiatieven uit verschillende fondsen vergemakkelijken, waardoor op lokaal en regionaal niveau synergieën ontstaan.

20.

Universiteiten moeten hun curricula aanpassen om zo doeltreffend mogelijk in te spelen op de snelle technologische vooruitgang, de groene en digitale transitie en de structurele veranderingen op de Europese arbeidsmarkten, die nieuwe vaardigheden vereisen (9). Het Comité benadrukt verder dat lokale en regionale overheden een belangrijke rol kunnen spelen bij de herziening van de curricula en de ontwikkeling van zulke nieuwe vaardigheden. Tegelijkertijd wordt benadrukt dat universiteiten weliswaar in hoge mate bijdragen tot de verbetering van de inzetbaarheid en het economisch concurrentievermogen in een gemondaliseerde economie, maar dat het autonome karakter van het tertiair onderwijs behouden moet blijven

21.

Lokale en regionale overheden spelen een belangrijke rol bij het creëren en versterken van lokale en regionale ecosystemen die actieve samenwerking en netwerkvorming tussen subnationale overheden, het bedrijfsleven en universiteiten bevorderen. Lokale en regionale overheden moeten in deze ecosystemen de rol van initiator en facilitator spelen, door mogelijkheden voor samenwerking in kaart te brengen, diverse (vooral financiële) middelen ter beschikking te stellen die nodig zijn voor netwerk- en samenwerkingsactiviteiten, en door de oprichting van structuren als onderwijshubs op lokaal en/of regionaal niveau te ondersteunen. Onderwijshubs zijn uitstekende instrumenten/vectoren om ruimte te scheppen voor overleg en samenwerking tussen de belangrijkste actoren in het formele onderwijs om jongeren bij hun beroepsopleiding te ondersteunen. Met behulp van onderwijshubs kunnen lokale en regionale overheden, in samenwerking met andere actoren in het ecosysteem, instrumenten inzetten zoals innovatiefondsen, minisubsidies voor startende ondernemingen in bepaalde sleutelsectoren enz.

22.

Vandaag de dag moeten studenten in sommige gevallen totaal andere leermethoden gebruiken dan in het verleden. Zij moeten de kans krijgen om theoretische concepten toe te passen op situaties in het echte leven en om problemen op te lossen die zij in hun lokale en regionale gemeenschap waarnemen. In samenwerking met universiteiten en andere actoren in het lokale en regionale ecosysteem kunnen lokale en regionale overheden zulke pedagogische ervaringen mogelijk maken, bijvoorbeeld door levende laboratoria te ondersteunen, door studenten te analyseren beleidsvraagstukken voor te leggen, door gezamenlijke strategische projecten te ontwikkelen ten bate van de gemeenschap, of door samenwerking met andere lokale en regionale belanghebbenden in de gemeenschap te vergemakkelijken.

23.

Lokale en regionale autoriteiten kunnen samen met universiteiten en andere actoren in het lokale of regionale ecosysteem jonge ondernemers, onder wie studenten en afgestudeerden, aanzienlijk steunen door hun toegang tot belangrijke innovatiemiddelen te vergemakkelijken. Tal van jongeren/studenten moeten kunnen rekenen op middelen zoals laboratoria, nieuwe technologieën, nieuwe connecties om bedrijfsprojecten en/of producten en diensten te ontwikkelen. Lokale en regionale overheden kunnen, in samenwerking met andere entiteiten die over dergelijke middelen beschikken, zorgen voor een vlottere toegang tot innovatiemiddelen (ruimten, opleiding, advies enz.) voor jonge ondernemers.

24.

Lokale en regionale overheden kunnen op het gebied van lokale en regionale gemeenschapsontwikkeling slimme betrekkingen met universiteiten ontwikkelen. Het is belangrijk dat universiteiten kennis en diensten produceren ten behoeve van de gemeenschappen waarin zij actief zijn. Lokale en regionale overheden kunnen deze betrekkingen versoepelen door programma’s op te zetten om universiteiten op duurzame wijze te betrekken bij het oplossen van problemen in de lokale en regionale gemeenschap door gebruik te maken van de advies- en expertisediensten van universiteiten en door de ontwikkelde goede praktijken te verspreiden, zodat meer gemeenschappen en overheden ze kunnen toepassen. De publieke erkenning en bevordering van de deelname van universiteiten speelt ook een bijzonder belangrijke rol bij de legitimering van diverse academische en/of beroepstrajecten, door universiteiten aan te moedigen de deelname van docenten, onderzoekers en studenten op lokaal niveau te bevorderen.

25.

Lokale en regionale gemeenschappen kunnen ongeacht hun omvang evenveel profijt trekken van de aanwezigheid van universiteiten. Lokale en regionale overheden kunnen in hoge mate helpen om universiteiten te ontwikkelen en aantrekkelijk te maken door de voorwaarden te scheppen voor een hoge levenskwaliteit en door attitudes en gedrag te stimuleren die tolerantie, inclusie, multiculturalisme en veiligheid in de openbare ruimte bevorderen. Universiteiten kunnen bepaalde activiteiten en entiteiten niet alleen in grote stedelijke centra vestigen, maar ook in middelgrote en kleine steden. Lokale en regionale overheden kunnen de vestiging van universitaire structuren en/of onderzoeksinstituten in deze kleinere gemeenschappen stimuleren aan de hand van diverse maatregelen, zoals betaalbare huisvesting voor studenten, de mogelijkheid om openbare gebouwen te gebruiken voor onderwijs-, onderzoeks- en kennisverspreidingsactiviteiten, de ontwikkeling van indicatoren voor een goede levenskwaliteit en door munt te slaan uit bepaalde voordelen die grote stedelijke centra niet bieden.

26.

De digitale transformatie op lokaal en regionaal niveau kan worden versneld door samen te werken met universiteiten en ten volle gebruik te maken van hun middelen op dit gebied. Dankzij hun betrekkingen met lokale en regionale overheden kunnen zij advies verstrekken of strategieën voor digitale transformatie op lokaal of regionaal niveau uitvoeren. Voor digitale vaardigheden kunnen universiteiten, in samenwerking met lokale overheden, korte cursussen of opleidingen voor de algemene bevolking aanbieden, met speciale aandacht voor bepaalde groepen die het risico lopen te worden uitgesloten (zoals ouderen of laaggeschoolden).

27.

Lokale en regionale overheden kunnen de ontwikkeling van hybride campussen ondersteunen om de digitale transformatie in gemeenschappen en universiteiten te stimuleren. Zij kunnen in dit verband gelijke kansen waarborgen, sociale integratie promoten, het concurrentievermogen van jongeren op de arbeidsmarkt verbeteren, en jeugdwerk, non-discriminatie en intercultureel begrip versterken. Hybride campussen moeten aandacht besteden aan communicatie om gelijke kansen te waarborgen en aan de verspreiding van informatie, zodat deze campussen daadwerkelijk toegankelijk zijn voor alle jongeren die daarvoor in aanmerking komen, met name jongeren die in perifere regio’s wonen. Lokale en regionale overheden kunnen financiële en andere steun verlenen voor de openstelling van deze hybride campussen voor verschillende belanghebbenden in de gemeenschap, waaronder risico- of achterstandsgroepen, kwetsbare risicojongeren, zoals NEET’s, werkloze jongeren, vrouwen, vluchtelingen, gepensioneerden enz. In het beleid van de EU en de lidstaten moet prioriteit worden gegeven aan de inclusie van jongeren die zich in de gevarenzone bevinden.

28.

Universiteiten beschikken over aanzienlijke kennis en deskundigheid op het gebied van de groene transitie. Zij kunnen ook een model van goede praktijken zijn met een educatieve en informatieve rol in deze transitie. Universiteiten kunnen in samenwerking met lokale en regionale overheden groene campussen ontwikkelen en actief deelnemen aan stadsvernieuwing door de gemeenschap zulke campussen of modelgebouwen op het gebied van energie-efficiëntie of ecodesign aan te bieden.

29.

Verheugend is de opname van een duidelijke routekaart, jaarlijkse indicatoren en criteria voor de uitvoering van de strategie, zoals reeds door het CvdR bepleit, teneinde na te kunnen gaan in hoeverre de doelstellingen van de Europese onderwijsruimte hun beslag hebben gekregen. Opgemerkt zij echter dat de oprichting van een Europese waarnemingspost voor de hogeronderwijssector gepaard moet gaan met een lokale en regionale dimensie, die het mogelijk zou maken het Europees scorebord ook op lokaal en regionaal niveau te gebruiken.

30.

Lokale en regionale overheden kunnen Europese universiteiten steunen bij hun inspanningen om internationaal hun vleugels uit te slaan en de rol van de Europese Unie op het internationale toneel te bevorderen. Dit zou onder meer moeten inhouden dat de deelname van Europese universiteiten aan ambitieuze transnationale allianties wordt ondersteund met het oog op de ontwikkeling van systemische samenwerking op lange termijn op het gebied van onderwijs, onderzoek en innovatie van topkwaliteit, en met het oog op het aanbieden van permanente academische mobiliteitsmogelijkheden aan studenten, docenten, onderzoekers en personeel.

Brussel, 28 april 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Howard, G., Weinstein, R., Yang, Y. (2021), Do universities improve local economic resilience?, IZA DP no 4422, beschikbaar op: https://docs.iza.org/dp14422.pdf

(2)  Fonseca, L., Nieth, L. (2021), The role of universities in regional development strategies: A comparison across actors and policy stages, European Urban and Regional Studies, 22(3); Goddard, J, Puukka, J. (2008), The engagement of higher education institutions in regional development: an overview of the opportunities and challenges, Higher Education Management and Policy, 20(2): 11–41.

(3)  Chirca, A., Lazar, D.T. (2021), Cluj-Napoca without students: an estimation of the gap in the city’s economy, Transylvanian Review of Administrative Sciences, 66E: 44-59.

(4)  Goddard, J., Vallance, P. (2014), The university and the city, Higher Education, 68(2): 319–321.

(5)  Liddle J., Addidle G.D. (2022), The Changing Role of Universities in Society: Key Influences in The Role of Universities and HEIs in the Vulnerability Agenda. Rethinking University-Community Policy Connections. Palgrave Macmillan, Cham. https://doi.org/10.1007/978-3-030-89086-5_3

(6)  Myklebust, J.P., Smidt, H. (2021), What is the role of universities in global upskilling?, University World News, beschikbaar op https://www.universityworldnews.com/post.php?story=20210129110449887

(7)  Hammerbauer, M., Pavletić, P., Vespa, M. (2021) Brain drain in higher education in European context, eindverslag — ESC41, beschikbaar op https://www.esu-online.org/wp-content/uploads/2021/03/Brain-Drain-final-report-ESC41-Google-Docs.pdf

(8)  Reichert, S. (2019), The Role of Universities in Regional Innovation Ecosystems, studie van de Europese Vereniging van Universiteiten, beschikbaar op https://www.eua.eu/downloads/publications/eua%20innovation%20ecosystem%20report_final_digital.pdf

(9)  Jackson, N. J. (2011) Learning for a complex world: A lifewide concept of learning, education and personal development. Bloomington, IN: Author House; Williams, S., Dodd, L. J., Steele, C., & Randall, R. (2015), A systematic review of current understandings of employability, Journal of Education and Work, Vol. 29, nr. 8, blz. 877-901.


5.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/56


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de toekomstige EU-regels inzake staatssteun voor de landbouw, de bosbouw en plattelandsgebieden

(2022/C 301/10)

Rapporteur:

Guido MILANA (IT/PSE), lid van de gemeenteraad van Olevano Romano

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

is ingenomen met de onlangs door de Europese Commissie ingediende voorstellen voor het verlenen van staatssteun in de landbouw. De nieuwe regels moeten vanaf 1 januari 2023 worden toegepast.

2.

Op grond van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de EU is staatssteun aan ondernemingen onverenigbaar met de interne markt wanneer die steun de mededinging tussen de lidstaten kan verstoren; er bestaan echter wel een aantal uitzonderingen.

3.

Voor de landbouw, de bosbouw en plattelandsgebieden beoordeelt de Commissie of er van een dergelijke verstoring sprake is door een analyse te maken op basis van de richtsnoeren voor het verlenen van staatssteun in de landbouw-, de bosbouw- en de plattelandssector die betrekking hebben op de programmeringsperiode 2014-2022.

4.

In artikel 81 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1) inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling is bepaald dat de financiering van maatregelen die niet onder bijlage I bij het VWEU vallen, moet worden uitgevoerd door middel van de staatssteunregels.

5.

Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de looptijd van de staatssteunregels overeenstemt met de looptijd van de voorschriften inzake plattelandsontwikkeling.

6.

In dit verband heeft de Commissie in 2019 een raadpleging gehouden, waarvan de uitkomsten zijn opgenomen in werkdocument SWD(2021) 107 final (2).

7.

Het Europees Parlement en de Raad hebben intussen de verordeningen betreffende het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) goedgekeurd, met name Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad (3), die voorschriften bevat inzake steun voor strategische plannen, waarin het advies van het Comité van de Regio’s (CvdR) over het nieuwe GLB in aanmerking is genomen.

8.

Het CvdR benadrukt dat de nieuwe staatssteunvoorstellen rekening moeten houden met het nieuwe GLB en hiermee in overeenstemming moeten blijven.

9.

Op landbouwbedrijven zal een beroep worden gedaan om de Green Deal-strategieën uit te voeren, met name de biodiversiteitsstrategie en de “van boer tot bord”-strategie.

10.

Het is van cruciaal belang om land- en bosbouwbedrijven te begeleiden bij de groene transitie, met name kleinere, in strategische gebieden gelegen bedrijven die vooral een belangrijke rol spelen bij de bescherming en instandhouding van het platteland.

11.

Het CvdR dringt er bij de Commissie op aan om voor ingevoerde producten verplicht te stellen dat ze aan de Europese productienormen beantwoorden of dat er regels inzake wederkerigheid of spiegelclausules gelden ten opzichte van die waaraan EU-producenten moeten voldoen.

12.

Het CvdR verzoekt de Commissie het percentage aan de grens gecontroleerde producten op te voeren, en verplicht te stellen dat ingevoerde producten worden onderworpen aan procedures zoals koudebehandeling.

13.

Het CvdR heeft zich al uitgesproken over de twee bovengenoemde strategieën, nl. in zijn advies over biodiverse steden en regio’s na 2020 op de CBD COP 15 van de VN en in de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 (4), en in zijn advies “Van boer tot bord — De lokale en regionale dimensie” (5).

14.

Het CvdR benadrukt dat plaatselijke overheden een sleutelrol spelen bij de vaststelling en het beheer van sommige procedures in verband met het uitkeren van schadevergoedingen, met name waar het gaat om risicobeheer in de landbouw.

15.

Regio’s, provincies en gemeenten nemen niet alleen deel aan het opstellen van de nationale strategische plannen zoals bedoeld in Verordening (EU) 2021/2115, maar zijn ook begunstigden van plattelandsontwikkelingsmaatregelen en dragen bij tot de bottom-upbenadering van het Leader-initiatief.

16.

Het bedrag van de staatssteun in de landbouwsector op Europees niveau is tussen 2014 en 2019 afgenomen van 7,6 miljard naar 6 miljard EUR, hoewel het tijdens de periode van de COVID-19-pandemie is gestegen.

17.

Het CvdR beklemtoont dat landbouw-, bosbouw- en levensmiddelenbedrijven in die periode altijd zijn doorgegaan met produceren, waardoor de veiligstelling van de voorziening, zoals vereist bij artikel 39 VWEU, gewaarborgd is.

18.

De oorlog tussen Rusland en Oekraïne heeft tot een instabiele situatie op de grondstoffen- en levensmiddelenmarkten geleid.

19.

Het GLB heeft in dit verband een rol te spelen waar het gaat om zelfvoorziening en het garanderen van voedselzekerheid.

20.

Wat ook geholpen heeft om deze voorziening veilig te stellen, was de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor door de Commissie ad hoc vastgestelde steun voor de economische crisis die door COVID-19 is veroorzaakt.

21.

Het leeuwendeel van de staatssteun, met uitzondering van de specifieke steun voor de covidcrisis, is toegekend in het kader van de plattelandsontwikkelingsplannen (POP’s) en met name voor maatregelen die buiten de doelstellingen van bijlage I van het Verdrag vallen (landbouwproducten).

22.

De procedure voor de opneming van staatssteun in de POP’s is ingewikkeld gebleken.

23.

Verordening (EU) nr. 1305/2013 inzake Elfpo-steun voor de verwezenlijking van doelstellingen op het gebied van plattelandsontwikkeling vertoont grote gelijkenissen met de richtsnoeren voor het verlenen van staatssteun in de landbouw-, de bosbouw- en de plattelandssector voor de periode 2014-2020, maar de plattelandsontwikkelingsmaatregelen vallen niet altijd perfect samen met wat in de staatssteunregels is bepaald.

24.

De door de Commissie gehouden raadpleging heeft aan het licht heeft gebracht dat een aantal aspecten van de huidige staatssteunregels achterhaald zijn.

25.

Het blijft een hoofddoelstelling dat een gelijk speelveld voor alle bedrijven in de Europese Unie wordt gewaarborgd.

26.

Sommige maatregelen moeten worden gehandhaafd en aangepast, met name wat risicobeheer betreft.

27.

De steun voor de bosbouwsector is hoofdzakelijk gebruikt voor maatregelen op het gebied van plattelandsontwikkeling. Gezien de belangrijke rol die de bossen spelen, zal ervoor moeten worden gezorgd dat de steunmaatregelen gemakkelijker kunnen worden toegepast.

28.

Mede in het licht van de hoge prijzen van voedsel en van productiemiddelen zoals energie en meststoffen, die nog zijn opgelopen door de oorlog in Oekraïne, acht het CvdR het noodzakelijk land- en bosbouwbedrijven die deze gevolgen niet alleen aankunnen, en dan met name micro-ondernemingen, kleine lokale boeren en korte voedselvoorzieningsketens, te steunen bij de groene transitie. In dit verband is het CvdR ingenomen met de mededeling van de Europese Commissie “De voedselzekerheid waarborgen en de veerkracht van voedselsystemen versterken”.

29.

De criteria voor informatie- en bekendmakingsverplichtingen moeten worden gelijkgetrokken, met name waar het gaat om de termijnen voor het aanmelden van steunregelingen die onder de groepsvrijstellingsverordeningen vallen.

30.

De onlangs goedgekeurde hervorming van het GLB is gebaseerd op het subsidiariteitsbeginsel. Het is derhalve belangrijk dat ook de staatssteunregels dit beginsel eerbiedigen, zonder tegelijkertijd de concurrentie tussen landbouwers in verschillende lidstaten te schaden.

31.

Aan dit subsidiariteitsbeginsel moet dan ook absoluut worden vastgehouden, met name waar het gaat om de rol van lokale overheden, die het dichtst bij plaatselijke instanties staan die onmisbaar zijn om maatregelen ter plekke in goede banen te leiden.

Tegen deze achtergrond doet het CvdR de volgende voorstellen:

Vereenvoudiging

32.

De lidstaten mogen niet worden verplicht jaarlijks kennisgevingen te versturen over gebeurtenissen die kunnen worden gelijkgesteld met natuurrampen, dier- of plantenziekten of plagen, want als die door de nationale autoriteiten als zodanig zijn erkend, zijn verdere kennisgevingen aan de Commissie niet nodig.

33.

De lidstaten mogen niet worden verplicht informatie bekend te maken over individuele begunstigden van steun van minder dan 75 000 EUR voor de landbouwproductie en van minder dan 500 000 EUR voor de verwerking en afzet van landbouwproducten.

34.

De procedures in verband met de gemeenschappelijke beoordeling van de aangemelde steun mogen niet omslachtiger worden gemaakt.

35.

Er dient te worden voorzien in de mogelijkheid om investeringssteun te verlenen via de groepsvrijstellingsverordening voor de landbouw (6), zelfs voor producten uit één enkele sector, met name wanneer die steun bedoeld is om de gevolgen te compenseren van gebeurtenissen die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, of om schade veroorzaakt door dier- of plantenziekten of schadelijke organismen te vergoeden.

36.

Er moet een “one window”-benadering komen voor de aanmelding van staatssteun in de nationale strategische plannen (NSP’s) uit hoofde van Verordening (EU) 2021/2115.

37.

Er zou een “lex specialis” moeten worden ontwikkeld voor de toepassing van de de-minimisverordening in de landbouw, gezien de grote verschillen tussen de landbouw en andere sectoren. In het bijzonder wordt verzocht het plafond van de de-minimissteun te verhogen tot 50 000 EUR over een periode van drie jaar en een bedrag te bepalen (bijvoorbeeld 1 000 EUR) waaronder de toepassing van de de-minimisverordening is uitgesloten (zeer kleine steunbedragen).

38.

De de-minimisverordening voor de landbouwsector zou zodanig moeten worden gewijzigd dat ze eenvoudiger wordt, met name door de controle op het vereiste van “één onderneming” te schrappen.

39.

De definitie van “onderneming in moeilijkheden” zou aan de lidstaten moeten worden overgelaten.

40.

De administratieve procedures voor steun aan lokale overheden, met name wanneer zij begunstigden zijn van staatssteunmaatregelen, zijn aan vereenvoudiging toe. Met name moet ervoor worden gezorgd dat zij niet als grote ondernemingen worden aangemerkt.

41.

Er moeten eenvoudigere procedures worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat in de eerste plaats lokale en regionale overheden kunnen inspelen op territoriale behoeften en noodsituaties.

42.

De procedures inzake het verlenen van staatssteun voor reclame- en promotieactiviteiten moeten vereenvoudigd worden, met name om generieke institutionele promotieactiviteiten die geen betrekking hebben op specifieke merken en de consument er niet toe aanzetten een product te kopen, NIET als steun aan te merken.

43.

Waar het gaat om vereenvoudigde kosten, die thans alleen met de staatssteunregels verenigbaar zijn als zij onder steunmaatregelen vallen die medegefinancierd worden uit EU-bronnen, zou het CvdR graag zien dat het gebruik van vereenvoudigde kostenopties mogelijk wordt ongeacht de vraag of er sprake is van EU-medefinanciering. Er lijkt geen geldige reden te zijn om naargelang van de financieringsbron van de regeling verschillende methoden te blijven hanteren voor de berekening van de subsidiabele kosten.

Vergroening

44.

Land- en bosbouwbedrijven, en met name microbedrijven, moeten bij de groene transitie begeleid worden.

45.

In geval van een crisis, zoals veroorzaakt door de COVID-19-pandemie en de oorlog in Oekraïne, moeten de staatssteunregels voldoende flexibel toegepast kunnen worden. Hiertoe is het zaak om passende en coherente steunplafonds vast te stellen zodat de landbouwers levensmiddelen kunnen blijven produceren en de consumenten faire consumentenprijzen kunnen genieten, en om de procedures voor de implementatie en toekenning van steun te vereenvoudigen en tegelijk de administratieve lasten te verlichten, met name ten aanzien van de uiteindelijke begunstigden.

46.

Bepaalde procedures voor de toekenning van staatssteun voor investeringen in de productie van hernieuwbare energie moeten worden vereenvoudigd, met name wat de omvang van het stimulerende effect betreft.

47.

Er zouden hogere investeringspercentages moeten worden ingevoerd voor kleine en middelgrote landbouwbedrijven die investeren in de groene transitie.

48.

Er zou ad-hocsteun in het leven moeten worden geroepen voor maatregelen van boeren op het gebied van koolstoflandbouw, teneinde hen voor deze belangrijke taak te belonen.

49.

De versnippering van landbouwbedrijven maakt het zeer lastig om op de markt actief te blijven en om de groene transitie die de landbouw moet doorvoeren, op gang te brengen.

Territoriale samenhang

50.

Het is absoluut zaak om de term kleine en middelgrote agrarische onderneming te herdefiniëren en de definitie van micro-onderneming uit artikel 2, lid 3, van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 702/2014 te herzien teneinde een specifieke micro-onderneming in de landbouwsector in het leven te roepen vanwege het specifieke karakter van deze sector. Het CvdR stelt dan ook voor om een nieuwe categorie agrarische micro-onderneming te definiëren.

51.

Kleine en middelgrote land- en bosbouwbedrijven in bergstreken, afgelegen gebieden en ultraperifere regio’s verdienen steun voor hun rol bij de bescherming en instandhouding van het platteland.

52.

Er zouden premies voor de instandhouding en bescherming van habitats moeten worden toegekend aan kleine en middelgrote landbouwbedrijven die aan de criteria uit paragraaf 50 voldoen en die gelegen zijn in bergstreken of afgelegen gebieden of in probleemgebieden, zoals gedefinieerd door de lidstaten in hun nationale strategische plannen.

53.

Voor bedrijven in hooggelegen berggebieden zou ook de mogelijkheid moeten worden geschapen om land aan te kopen voor een bedrag van meer dan de in artikel 73, lid 3, punt c), van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde limiet van 10 % van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken verrichting, teneinde de ruilverkaveling mogelijk te maken die nodig is om deze bedrijven economisch actief te houden zodat ze hun taken op het gebied van de bescherming en instandhouding van het platteland kunnen vervullen.

54.

De bosbouwsector zou ook buiten de maatregelen van de NSP’s om in aanmerking moeten komen voor de procedure inzake vrijstelling van kennisgeving.

55.

Voor de bosbouw zou het tevens mogelijk moeten zijn om infrastructuurmaatregelen NIET per definitie als steun aan te merken wanneer zij betrekking hebben op niet-productieve investeringen.

56.

De huidige regels voor risicobeheer moeten worden gewijzigd, met name door de drempel voor schade veroorzaakt door gebeurtenissen die kunnen worden gelijkgesteld met natuurrampen, te verlagen tot 20 %, zoals bepaald in Verordening (EU) 2021/2115.

57.

Er zou moeten worden voorzien in een verhoging van de schadevergoedingsdrempel in het kader van gesubsidieerde verzekeringen en andere risicobeheersinstrumenten, zoals bepaald in artikel 76 van Verordening (EU) 2021/2115. Deze drempel moet het mogelijk maken dat de huidige verzekeringskosten voor landbouwbedrijven op hetzelfde peil blijven.

58.

Steun voor de vergoeding van door beschermde dieren veroorzaakte schade zou moeten worden vrijgesteld van aanmelding.

59.

Wat dergelijke schade betreft, zou de mogelijkheid van een vergoeding voor gederfde inkomsten moeten worden geschapen, zoals reeds het geval is voor schade die tot een verlies van productiemiddelen leidt.

60.

Niet alleen schade door beschermde dieren moet kunnen worden vergoed, maar ook schade door andere dieren, waarbij de definitie van deze dieren aan de nationale, regionale en lokale autoriteiten moet worden overgelaten, aangezien het per land verschilt welke dieren er voorkomen.

61.

Institutionele promotieacties die niet naar specifieke merken verwijzen, zouden NIET als steun moeten worden aangemerkt.

62.

Er moet worden voorzien in adequate aanloopsteun voor niet-agrarische activiteiten in plattelandsgebieden. Hierbij dient het plafond van het beperkte steunbedrag in overeenstemming te worden gebracht met het vergelijkbare maximum voor startende landbouwbedrijven (100 000 EUR). Er is geen reden om een onderscheid te maken dat nadelig uitpakt voor differentiatie in niet-agrarische bedrijven, aangezien de bedragen waar het om gaat hoe dan ook zeer beperkt zijn.

63.

Om kmo’s te helpen die profiteren van projecten in het kader van door de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) of projecten van operationele groepen, wordt aanbevolen om:

het toepassingsgebied uit te breiden tot lokale overheden, LAG’s, universiteiten en andere instanties, ongeacht hun grootte, gezien de grote heterogeniteit van deze projecten, waarin veel verschillende soorten entiteiten samenwerken;

het totaalbedrag van de beperkte steun die per project wordt toegekend te verhogen tot 300 000 EUR voor CLLD-projecten en tot 500 000 EUR voor projecten van operationele groepen in het kader van het EIP.

Brussel, 28 april 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 48).

(2)  Zie Commission Staff Working Document: Evaluation of the instruments applicable to State aid in the agricultural and forestry sectors and in rural areas.

(3)  Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1).

(4)  PB C 440 van 18.12.2020, blz. 20.

(5)  PB C 37 van 2.2.2021, blz. 22.

(6)  Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 193 van 1.7.2014, blz. 1).


5.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/61


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de EU-bosstrategie voor 2030

(2022/C 301/11)

Rapporteur:

Joan CALABUIG RULL (ES/PSE), onderminister voor EU-aangelegenheden en Externe Betrekkingen van de regio Valencia

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

Algemene opmerkingen

1.

constateert tot zijn tevredenheid dat met de EU-bosstrategie een beleidskader wordt vastgesteld voor het beheer en de bescherming van de Europese bossen, met als doel de ecosysteemdiensten ervan te verbeteren, voor bestaanszekerheid te zorgen, met name in plattelandsgebieden, en bij te dragen aan een bosgerelateerde bio-economie die stoelt op duurzaam bosbeheer als een multifunctioneel natuurlijk instrument, waarbij regelgevende en financiële maatregelen worden gecombineerd in een plan met als streefdatum 2030.

2.

Het CvdR is van mening dat de bosstrategie van de Europese Unie voor 2030 (hierna “de EU-bosstrategie”), die in de plaats komt van de bosstrategie die in 2013 is aangenomen (1) en in 2018 is geëvalueerd (2), een kader biedt voor Europese samenwerking op het gebied van bossen, waarbij de nadruk wordt gelegd op de fundamentele rol van duurzaam bosbeheer bij het waarborgen van het welzijn en de bestaansmiddelen van de burgers, het behoud van biodiversiteit en de instandhouding van klimaatbestendige ecosystemen.

3.

Het CvdR is ingenomen met de evaluatie en aanpassing van een aantal specifieke bosbouwpraktijken in bepaalde regio’s om de biodiversiteit alsook de bodem- en waterkwaliteit te beschermen en de weerbaarheid tegen calamiteiten als gevolg van klimaatverandering (waterstress, orkanen, hevige sneeuwval, plagen en bosbranden) te vergroten.

4.

Het CvdR is zich bewust van de centrale rol die het bosecosysteem speelt in de Europese Green Deal (3), het Europees klimaatpact (4), de Europese klimaatwet (5) en de biodiversiteitsstrategie 2030 (6), en benadrukt dat de verschillende bosgebaseerde sectoren — waaronder sectoren die gebruikmaken van bossen voor niet-extractieve doeleinden — kunnen en moeten bijdragen aan een duurzame, klimaatneutrale en sociaaleconomisch concurrerende circulaire bio-economie.

5.

Het CvdR stelt vast dat de bosbouwsector niet aan de orde komt in het eerste verslag van het deskundigenplatform dat zich bezighoudt met de milieucriteria van de Europese taxonomie vanwege het feit dat bossen een gevoelige sector zijn waarin moeilijk een evenwicht kan worden gevonden tussen de verschillende behoeften en belangen van stakeholders. Het CvdR stelt eveneens vast dat het advies van de deskundigen niet bindend is voor de Europese Commissie.

6.

Het CvdR verzoekt de Commissie om de klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen en de doelstellingen van de bosgerelateerde bio-economie op een evenwichtige en ecologisch, sociaal en economisch billijke wijze na te streven, wat een van de hoekstenen van de Europese Green Deal is.

7.

De lidstaten en de lokale en regionale overheden met bevoegdheden op het gebied van bossen hebben nationale en/of regionale strategieën, beleidsmaatregelen, programma’s en instrumenten voor duurzaam bosbeheer ontwikkeld en ten uitvoer gelegd en daarom is samenwerking en constructief overleg nodig tussen de lidstaten, de Commissie, belanghebbenden en het maatschappelijk middenveld.

8.

Bossen leveren dankzij een breed scala aan ecosysteemdiensten, waaronder niet-extractieve diensten, tal van voordelen op voor de samenleving als geheel. Dit betekent dat beslissingen die bossen aangaan belangrijk zijn voor een breed scala van burgers en bosbeheerders.

Noodzakelijke versterking van de dialoog met de bosbelanghebbenden, de lidstaten, de lokale en regionale overheden en de Commissie

9.

Het CvdR is van mening dat het vaststellen van een gemeenschappelijk kader en gemeenschappelijke doelstellingen op Europees niveau een zeer goede zaak is, maar dat gezien de diversiteit van de bossen in Europa eventuele afzwakking van de subsidiariteit en van de rol van de lidstaten op dit gebied dient te worden vermeden en dat er beter kan worden gekozen voor een meer op maat gesneden, regionale aanpak. Het CvdR deelt ook de mening dat, hoewel “bosbeleid” in de Verdragen niet uitdrukkelijk als een van de bevoegdheden van de EU wordt genoemd, de EU over een breed scala aan bevoegdheden op aanverwante gebieden beschikt, die tot uiting komen in wetteksten met betrekking tot bosbouwkwesties.

10.

Het CvdR wijst er ook op dat bosbeheer van grote invloed is, vooral in dunbevolkte en afgelegen gebieden, waar de boseconomie een essentiële bron van levensonderhoud vormt.

11.

Het CvdR pleit voor betere communicatie, meer overleg en een grotere betrokkenheid van de lidstaten, de lokale en regionale overheden en alle belanghebbenden (publieke en particuliere eigenaren, beroepsverenigingen, bedrijven in de bossector, natuurbeschermingsdeskundigen, onderzoekers waaronder klimaatwetenschappers enz.) bij de voorbereiding van beleidsstukken; het debat binnen de betrokken instanties is tot dusver echter beperkt gebleven en had beter georganiseerd kunnen worden, zoals bij de vorige strategieën het geval is geweest, om een zo groot mogelijke consensus te bereiken onder alle belanghebbenden die de vruchten willen plukken van onze bossen. In plaats daarvan is er meteen al een definitief document gepresenteerd, met als argument dat een groot deel van de inhoud al in de biodiversiteitsstrategie is opgenomen.

12.

Degenen voor wie de maatregelen in de EU-bosstrategie in de eerste plaats bedoeld zijn (regionale en lokale overheden, maatschappelijk middenveld en bedrijven), moeten bij de uitvoering ervan worden betrokken, en administratieve rompslomp voor met name boseigenaren en bedrijven, alsook voor lokale en regionale overheden, moet tot een minimum worden beperkt.

Behoefte aan consensus op Europees niveau

13.

Het CvdR betreurt het gebrek aan politieke consensus in de EU; in de afgelopen weken en maanden is er immers steeds meer kritiek gekomen op de EU-bosstrategie in haar huidige vorm, zoals blijkt uit de verklaringen van EU-organen als het Europees Economisch en Sociaal Comité (advies NAT/831 over de nieuwe EU-bosstrategie voor 2030 (7)), diverse nationale en regionale regeringen en de politieke partijen die hen steunen, EP-leden uit het gehele politieke spectrum en vertegenwoordigers van de bossector (verenigingen van publieke en particuliere boseigenaren, lokale en regionale bosbeheersinstanties, bedrijfsorganisaties en nationale en regionale sectorale platformen).

14.

Het CvdR betreurt dat er geen gevolg is gegeven aan de onder Duits voorzitterschap overeengekomen conclusies van de Raad met betrekking tot toekomstige nauwere samenwerking in de EU, waarbij een “top-downbenadering” wordt voorgesteld zonder voldoende rekening te houden met bestaande structuren (bijv. regionale/nationale bosinventarissen), wordt uitgegaan van specificaties en maatstaven die uitsluitend afkomstig zijn van de Commissie, die niet bevoegd is voor het bosbeleid, en het verantwoordelijke raadgevende comité onvoldoende betrokken is geweest.

15.

Het CvdR vindt het een goede zaak dat in de EU-bosstrategie wordt gestreefd naar het waarborgen van goede bosbeheerpraktijken in de lidstaten en bij de regionale en lokale overheden, maar maakt de Commissie erop attent dat er een evenwicht moet worden gevonden tussen de ecologische en de sociale en economische aspecten van bosbeheer, waartoe ook bescherming als beheersoptie behoort. Belangrijk is ook dat de diversiteit van de bossen wordt gerespecteerd en behouden en dat de lidstaten en de lokale en regionale overheden hun activiteiten op het gebied van duurzaam bosbeheer zorgvuldig plannen en dat rekening wordt gehouden met de verschillen in rotatieperiodes.

16.

Volgens de belangrijkste spelers in de bossector (particuliere en publieke eigenaren, professionals, bedrijven en een groot deel van de bosdeskundigen) strookt de aanpak van de EU-bosstrategie niet volledig met de realiteit ter plaatse; kennelijk gaat het met duurzaam bosbeheer niet de goede kant op en zijn er dus ingrijpende wijzigingen nodig.

17.

Uit gegevens blijkt dat de biodiversiteit in sommige gebieden afneemt en dat de Natura 2000-habitats onvoldoende in stand worden gehouden, ook als gevolg van het ontbreken van een adequaat stimuleringskader voor de beheerders ervan (prijzen, vergoeding van externe effecten, regionaal aangepast en doordacht regelgevingskader). Dit zijn essentiële aspecten die in de EU-bosstrategie aan bod zouden moeten komen door de toewijzing van extra middelen uit de EU- en de nationale begrotingen. Het CvdR dringt aan op nauwere samenwerking ter bevordering van het herstel van ecosystemen, met inbegrip van streefcijfers voor het herstel van beschadigde bosecosystemen.

18.

Multifunctionele bosbouw is in de overgrote meerderheid van de regio’s een heel gangbaar instrument voor duurzaam bosbeheer, vooral in de regio’s die het meest te lijden hebben onder de gevolgen van klimaatverandering. Eigenaren en professionele bosbeheerders zetten zich doorgaans in voor de bescherming van de biodiversiteit en andere ecosysteemdiensten van bossen, evenals voor het terugdringen van het gevaar en de frequentie van bosbranden, en streven ernaar deze veerkrachtiger te maken en in goede conditie te houden, zodat zij een actieve bijdrage leveren aan de lokale economie en de middelen van bestaan in plattelandsgebieden.

19.

Het CvdR pleit voor een veel systematischer aanpak, waarbij rekening wordt gehouden met de diversiteit en complexiteit van duurzaam bosbeheer aan de hand van indicatoren die verder gaan dan opbrengst- en aanwaspercentages, eigendomsrechten en de realiteit waarmee eigenaren, professionals, publieke en particuliere ondernemingen en lokale en regionale overheden te maken hebben, alsook met de verworvenheden van de Europese bosbouwsector op het gebied van duurzame ontwikkeling. Het CvdR erkent dat bosbescherming, in bepaalde gebieden niet los kan worden gezien van steun, waaronder ook economische steun, voor actief, duurzaam beheer dat erop gericht is de positieve externe effecten van ecosysteemdiensten te maximaliseren en degradatie, met inbegrip van aantasting van het milieu, als gevolg van het opgeven van bosgebieden te voorkomen.

20.

In verband met biodiversiteit moet erop worden gewezen dat zich in de EU, dankzij een aantal ultraperifere regio’s, ook oerbossen en Amazone- en subtropische bossen bevinden, die een uniek laboratorium voor wetenschappelijk onderzoek, specialisatie en innovatie zijn (bijvoorbeeld farmaceutisch onderzoek en toepassingen van plantenextracten). Deze regio’s zijn goed voor ongeveer 80 % van de Europese biodiversiteit en als zodanig essentieel voor het ecologisch evenwicht van de planeet. Lokale en regionale overheden zijn de hoeders van deze onschatbare erfenis en zouden voldoende steun moeten krijgen voor het beheer en de instandhouding ervan.

21.

De EU-bosstrategie hangt weliswaar nauw samen met de biodiversiteitsstrategie en kan in dit opzicht feitelijk voor coherentie zorgen, maar moet een andere, meer inclusieve en systematische aanpak volgen om ervoor te zorgen dat de acties doeltreffend en consequent worden afgestemd op de doelstellingen van het gemeenschappelijk beleid inzake groene transitie en klimaatverandering teneinde de milieu-, sociale en groeidoelstellingen van de EU, ook wat groene banen betreft, te kunnen realiseren. Het is van cruciaal belang dat de EU-bosstrategie aansluit bij de andere beleidsmaatregelen van de EU die betrekking hebben op duurzaam bosbeheer, zodat de sector zijn steentje kan bijdragen aan de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Europese Green Deal.

Behoefte aan een meer horizontale aanpak door de diensten van de Commissie

22.

Het is een goede zaak dat de EU-bosstrategie het resultaat is van de gezamenlijke inspanningen van de DG’s AGRI, ENV en CLIMA, maar het zou raadzaam zijn om alle diensten van de Commissie die te maken hebben met de bosbouwsector (DG’s GROW, ENER, REGIO) hierbij te betrekken, zodat alle sociale, economische en milieuaspecten en -implicaties op systematische en inclusieve wijze worden belicht en een mogelijk onvolledige en eenzijdige benadering wordt voorkomen.

23.

De rol van het Permanent Comité voor de bosbouw als belangrijke speler in de EU-bosstrategie moet duidelijk worden omschreven, zodat de standpunten van de sector en van andere belangrijke belanghebbenden tot uiting kunnen worden gebracht en actief gebruik kan worden gemaakt van bossen in de verschillende regio’s van de EU.

24.

Ook zou rekening moeten worden gehouden met de geografische realiteit van gebieden; in dit verband is er behoefte aan innovatie en aan investeringen in infrastructuur, om de logistiek te vergemakkelijken en digitalisering mogelijk te maken en zodoende de boswaardeketens te moderniseren als hefboom tegen het opgeven van hulpbronnen en ontvolking, alsook aan een passende stimuleringsregeling.

De rol van het regionale en lokale niveau

25.

Er zou rekening moeten worden gehouden met de territoriale dimensie van bossen en hun groeiende aandeel in het gebruik van de grondoppervlakte (momenteel 43 %), vooral in dunbevolkte gebieden (in het achterland: bergachtige en koude streken, uiterwaarden, arme gronden); de nationale en de lokale en regionale beleidsmaatregelen voor ruimtelijke ordening en voor gebieden die met leegloop hebben te kampen, moeten op elkaar worden afgestemd.

26.

Het CvdR acht het noodzakelijk het subsidiariteitsbeginsel te erkennen, maar ook de gedeelde bevoegdheid op het gebied van bossen als gevolg van de verschillende milieu- en landschapsbeschermingswetten die van invloed zijn op het bosbeleid, rekening houdend met de verschillende richtsnoeren die relevant zijn voor bossen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, bosbouwpraktijken en de nationale verschillen in bosbezit in het kader van de biologische, sociale, economische en culturele diversiteit van de bossen in de verschillende regio’s van de EU.

27.

Voor de belangrijkste onderdelen van de EU-bosstrategie moeten op Europees niveau beginselen overeengekomen worden. De middelen die nodig zijn om de doelstellingen te verwezenlijken moeten echter wel op nationaal niveau kunnen worden vastgelegd, zodat ze aansluiten bij het beleid en de regelgeving van de regionale en lokale overheden die verantwoordelijk zijn voor bossen. Het CvdR benadrukt dat de bescherming van bossen staat of valt met duurzaam bosbeheer, een in het algemeen concurrerende en rendabele sector en passende beleidscoherentie.

Verenigbaarheid van de ecologische, sociale en economische functies van bossen is noodzakelijk om de belangrijkste uitdagingen van de EU het hoofd te bieden

28.

Het CvdR is van oordeel dat in de EU-bosstrategie voldoende rekening moet worden gehouden met het belang van het volledige scala aan bosproducten en -diensten, en dat de strategie voor de bio-economie en duurzaam bosbeheer het evenwicht tussen de functies van bossen, waaronder het leveren van ecosysteemdiensten, moeten waarborgen. Als slechts één aspect wordt bevoordeeld, wordt het evenwicht verstoord.

29.

De bosbouwsector (bosbeheer en houtkap, hout- en papierindustrie) bood in 2018 rechtstreeks werk aan 2,1 miljoen mensen in de EU en genereerde voor 109,855 miljard EUR aan bruto toegevoegde waarde; daarnaast waren 1,2 miljoen mensen werkzaam in de meubelindustrie en in de papierverwerking en drukkerijbranche, samen goed voor een bruto toegevoegde waarde van resp. 25 miljard en 31 miljard EUR. In 2018 waren er 397 000 ondernemingen actief in de bossector, wat neerkomt op 15 % van de verwerkende industrie. Nog eens 4 miljoen banen waren te vinden in de sectoren bio-energie, houtconstructie en andere bosproducten.

30.

Het behoud van de biodiversiteit, het herstel van ecosystemen en de uitbreiding van het aantal koolstofputten zijn cruciale elementen van de EU-bosstrategie, maar het daaruit voortvloeiende gebrek aan samenhang met de klimaatdoelstellingen en aan duurzame sociaal-economische groei is een van de meest problematische punten.

31.

Het CvdR wijst op de sociale dimensie van de bossen in de EU, aangezien 60 % van het bosareaal privébezit is van meer dan 16 miljoen eigenaren, merendeels kleine eigenaren die over alle regio’s verspreid zijn en gemiddeld 13 hectare bos bezitten.

32.

Duurzaam bosbeheer moet uitgaan van duurzaamheid in al haar aspecten, d.w.z. ecologische, economische en sociale duurzaamheid, en moet daarom worden gezien als de beste manier om beheer hand in hand te laten gaan met instandhouding, en andersom, en dus als het middel om de vermeende tweedeling tussen instandhouding en beheer, die meer geworteld is in het politieke debat dan in de feitelijke praktijk van het beheer in het veld, op te heffen.

33.

Ongeveer 14 % van het totale bosareaal (22 miljoen hectare) is in bezit van lokale en regionale overheden, die niet alleen eigenaar zijn van de bossen, maar ook het beleid en de begroting op het gebied van bossen beheren en uitvoeren, toezien op de naleving van de wet en ondersteuning bieden aan particuliere eigenaren op het gebied van duurzaam bosbeheer. Daarbij volgen zij steeds de richtsnoeren van het nationale bosbeleid, evenals de EU-initiatieven die voortvloeien uit de verschillende sectorale beleidsmaatregelen, en streven zij er voortdurend naar om de milieu-, sociale en economische functies van bossen met elkaar in overeenstemming te brengen.

34.

In de discussies hierover is een valse tweedeling ontstaan tussen de ecologische en de sociaal-economische functie van bossen, waardoor het debat vertekend is geraakt en de aandacht is afgeleid van het werkelijke doel, nl. duurzame ontwikkeling in de zin van: de bescherming van de gezondheid van onze bossen op lange termijn, het vermogen om de klimaatcrisis te bestrijden met veerkrachtige ecosystemen, duurzaam beheer van hulpbronnen en een verantwoorde en efficiënte verwerking van bosproducten, teneinde het welzijn en de leefwijze van miljoenen Europese burgers te waarborgen.

35.

Het CvdR pleit ervoor om de EU-bosstrategie inhoudelijk te versterken wat bepaalde milieudoelstellingen betreft (water, bodem, landschap) en meer nadruk te leggen op de belangrijke bijdrage die industrieel en duurzaam beheerde en verwerkte bosproducten leveren aan de bio-economie, een hoeksteen van de Europese Green Deal. Voor deze producten is het belangrijk technologisch innovatieve procedés te financieren om met name de bedrijven die zich bezighouden met de eerste verwerking te versterken, die de zwakke schakel vormen in de bosbouw- en houtindustrie maar het grootste potentieel hebben om de plaatselijke hulpbronnen optimaal te benutten.

36.

Er zou meer nadruk moeten worden gelegd op de definitie van duurzaam bosbeheer en de maatregelen ter verbetering van de watercycli en het bodembehoud, met name in mediterrane en gebergte-ecosystemen. Het CvdR wijst erop dat de indicatoren moeten worden aangescherpt om tot een beter duurzaam beheer van bossen te komen; dat is een voorwaarde voor de verlening van ecosysteemdiensten op de lange termijn.

37.

De doelstellingen zouden moeten worden geherdefinieerd om ervoor te zorgen dat er meer oog is voor een duurzaam evenwicht tussen en verenigbaarheid van de ecologische, sociale en economische functies van bossen op basis van duurzaam bosbeheer en multifunctionaliteit in de verschillende bosgebieden (boreale, continentale, mediterrane, berg- en stadsbossen), zonder de bescherming van de biodiversiteit en andere milieudiensten te veronachtzamen.

38.

In de EU-bosstrategie moet meer nadruk worden gelegd op het belang van de bevordering van inclusiviteit en gelijkheid in de bossector. Ook moet in deze strategie, overeenkomstig de nieuwe EU-strategie voor gendergelijkheid van maart 2020, worden gestreefd naar een meer gelijkwaardige arbeidsmarktparticipatie van mannen en vrouwen, zodat het potentieel van de bossector ten volle kan worden benut.

39.

Het is zaak te wijzen op de rol van bossen in de meest afgelegen, bergachtige of achtergestelde regio’s, waar bossen procentueel gezien een grotere oppervlakte in beslag nemen, er een groter ontvolkingsrisico bestaat, en boswaardeketens bovendien de belangrijkste bronnen van werkgelegenheid en economische activiteit in verband met de mobilisatie en de eerste verwerking van bosrijkdommen vormen.

40.

Het CvdR stelt vast dat de rol van bossen voor de ontwikkeling van een circulaire bio-economie meer als een risico dan als een kans wordt gepresenteerd en wijst op de belangrijke rol die biogebaseerde producten spelen bij het koolstofvrij maken van de economie door het verbruik van fossiele brandstoffen en materialen terug te dringen, wat een van de belangrijkste doelstellingen van de Commissie is. Bij het koolstofvrij maken van de economie moet echter rekening worden gehouden met de levenscyclusbeoordeling van bosproducten, teneinde de productie van duurzame goederen te bevorderen.

41.

Het CvdR pleit voor bevordering van de lokale verwerking van houtproducten en andere bosproducten om de impact op het milieu te verkleinen.

42.

Het CvdR is ingenomen met de aanbeveling van het burgerpanel van de Conferentie over de toekomst van Europa waarin erop wordt aangedrongen bijzondere aandacht te besteden aan de herbebossing van geëxploiteerde of vernietigde bossen en de bebossing van gebieden met aangetaste bodems, alsmede aan meer verantwoorde oplossingen voor een beter gebruik van hout (8).

43.

De doelstellingen van de EU-bosstrategie en de synergie met de strategie voor de bio-economie uit 2012, die in 2018 is herzien (9), zouden opnieuw moeten worden gedefinieerd. Daarbij moet vooral worden gekeken naar bosproducten, zowel hout (niet alleen constructiehout, maar ook biocomposiet, biobrandstoffen, hout voor bioraffinaderijen en hoogwaardige producten voor de chemische industrie, de voedingsmiddelenindustrie en de parfum- en cosmeticasector) als andere bosproducten (kurk, schimmels, bosvruchten, aromatische en geneeskrachtige planten, harsen), en moet rekening worden gehouden met hun bijdrage aan de beperking van klimaatverandering als koolstofreservoir gedurende hun hele levenscyclus en met hun rol als vervanger van andere materialen die tot netto-uitstoot van broeikasgassen leiden.

44.

Herdefinitie van de doelstellingen en de synergie met het nieuwe actieplan voor de circulaire economie van 2020 (10) — een van de pijlers van de Europese Green Deal — is eveneens raadzaam. Daarbij moet de terugwinning en recycling van bosproducten in al hun afvalverwerkings- en terugwinningsketens centraal staan.

45.

Het CvdR pleit voor het opzetten van een systeem om de goede praktijken van de meeste ondernemingen (optimaal, rationeel en verantwoord gebruik van hulpbronnen, certificering van de productketen, ecologisch ontwerp, energie-efficiëntie, terugwinning van materialen of energie uit afval) door te geven aan de gehele bossector.

46.

Het CvdR wijst erop dat in de EU-bosstrategie het belang van bossen niet alleen moet worden erkend als koolstofreservoir, maar ook op basis van hun rol voor koolstofopslag, die kan worden versterkt om een belangrijke bijdrage te leveren aan de EU-doelstelling om in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken. Het dringt erop aan om bij de beoordeling van het substitutie-effect van bosproducten de volledige levenscyclus in kaart te brengen, teneinde het totale potentieel van de bosbouwsector op het gebied van de beperking van de klimaatverandering naar waarde te schatten. Bovendien neemt het effect van bossen als netto-koolstofputten ook af naarmate ze ouder worden.

47.

Er zouden duidelijke definities van bossen moeten komen, waarbij in ieder geval onderscheid wordt gemaakt tussen primaire bossen die nooit zijn beheerd (0,7 % van het totale bosareaal) en bossen die in het verleden wel zijn beheerd maar waar in de afgelopen decennia niets meer aan gedaan is, met als doel de oerbossen goed te beschermen, met name in bepaalde regio’s in Midden- en Oost-Europa, en ook om berggebieden die niet langer worden beheerd, en dus kans lopen op bosbranden, ziekten en plagen, te revitaliseren.

48.

Het CvdR is van mening dat bio-energie moet worden beschouwd als een kans om duurzame bosbeheersmaatregelen uit te voeren en als een hernieuwbare energiebron in verband met de verwerking van industriële bijproducten en recycling, zoals bedoeld in de richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen uit 2018 (11). Bio-energie is belangrijk voor de energiezekerheid van Europa en zijn onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen.

49.

Het CvdR beveelt aan de voorgestelde wijzigingen van de duurzaamheidscriteria voor bio-energie of bosaanlegmethodiek te herzien, aangezien sommige van de voorgestelde maatregelen de lasten voor regionale en lokale overheden die bos in eigendom hebben en in veel lidstaten verantwoordelijk zijn voor duurzaam bosbeheer, kunnen verzwaren; de beperkingen in verband met de strikte wettelijke bescherming van 10 % van de bossen zullen immers tot forse uitgaven leiden zonder dat er een duidelijke financiële toezegging van de Commissie tegenover staat. De duurzaamheidscriteria voor bio-energie in de richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen van 2018 moeten worden toegepast.

50.

Het CvdR stelt vast dat de sociaal-economische rol van de bosbouwsector van belang is voor de plattelandsontwikkeling en de lokale economie in veel regio’s, en betreurt dat een duidelijke en ondubbelzinnige verbetering van het gebruik van bosrijkdommen — zowel hout als andere bosproducten — evenals de industriële verwerking daarvan door Europese bedrijven (voor het overgrote deel kleine en middelgrote ondernemingen in plattelandsgebieden), op basis van duurzaam bosbeheer en in het kader van de groene bio-economie, niet is aangemerkt als een van de prioritaire doelstellingen van de EU-bosstrategie.

51.

Het CvdR acht het noodzakelijk dat in het kader van de EU-bosstrategie het onderwijs over duurzaam bosbeheer op alle gebieden wordt bevorderd en versterkt, met name in scholen en maatschappelijke organisaties, maar ook via voorlichtingscampagnes in de media, teneinde het gebrek aan kennis bij de Europese burgers over de praktijk van duurzaam bosbeheer en de drieledige ecologische, economische en sociale dimensie ervan te verhelpen.

52.

De EU-bosstrategie moet een internationale dimensie hebben, zodat de ontbossing en het verlies aan biodiversiteit wereldwijd een halt kan worden toegeroepen. Daarbij moet gebruik worden gemaakt van de ervaring, het delen van kennis en de goede praktijken op het gebied van duurzaam bosbeheer door de lidstaten en door de overgrote meerderheid van lokale en regionale overheden. Tegen deze achtergrond is het CvdR ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 995/2010 (12), waarmee wordt beoogd de invoer van goederen die verband houden met wereldwijde ontbossing en bosdegradatie aan banden te leggen. Vermeldenswaardig is ook dat het voorstel vergezeld gaat van een “Subsidiarity Grid” (13), die een grondige analyse bevat van subsidiariteitskwesties.

Behoefte aan consensus op technisch en wetenschappelijk niveau

53.

Het CvdR zou graag zien dat in de bosstrategie van de EU aandacht wordt besteed aan de goede resultaten die in de afgelopen decennia zijn behaald met Europese bosbouwpraktijken (gestage toename van het bosareaal, toename van koolstofputten, uitbreiding van beschermde gebieden en ecosystemen, stijging van de bosbouwopbrengsten, ontwikkeling van verantwoordelijke bedrijven en sectoren, betere opleiding in duurzaam bosbeheer, betere opleiding van bosbouwexploitanten) en dat de werkzaamheden die de EU wereldwijd een voortrekkersrol hebben bezorgd op het gebied van goede bosbouwpraktijken en als voorbeeld dienen voor andere landen, hierin uitdrukkelijk worden erkend.

54.

Het CvdR dringt erop aan dat de definities van duurzaam bosbeheer en met name de richtsnoeren van Forest Europe, die voortvloeien uit de internationale afspraken waaraan de EU en haar lidstaten zich moeten houden, in acht worden genomen.

55.

Het CvdR raadt aan om verder onderzoek te doen naar de planning van een eventuele uitvoering, om overlappingen met bestaande systemen te voorkomen, en opheldering te verschaffen omtrent de synergieën, de meerwaarde en de kosten/batenverhouding die de voorgestelde certificeringsregeling voor bosbouw die “dichter bij de natuur staat” en een speciaal EU-label, evenals een “strategische bosplanning” kunnen opleveren tegen de achtergrond van de reeds bestaande, internationaal erkende en toegepaste boscertificeringsregelingen (PEFC, FSC) en de strategieën, plannen en programma’s voor duurzaam bosbeheer waarover de lidstaten en de regionale en lokale overheden reeds beschikken. Ook is niet duidelijk of de nieuwe regeling verplicht dan wel vrijwillig moet zijn en wat de rechtsgrondslag is op basis waarvan dergelijke maatregelen zouden worden genomen.

56.

Er zou duidelijk moeten worden verwezen naar het volledige scala van niet-extractieve voordelen van bossen.

57.

Voorts dringt het CvdR aan op een herziening en analyse van de evaluaties die door bosdeskundigen, waaronder bosecologen, in heel Europa zijn uitgevoerd en tot de verontrustende conclusie hebben geleid dat in de voorgestelde maatregelen wellicht onvoldoende rekening wordt gehouden met een mogelijke toename van de risico’s die zijn verbonden aan extreme gebeurtenissen (bosbranden, orkanen, zware sneeuwval, plagen); bijzondere aandacht moet uitgaan naar bossen die bijzonder kwetsbaar zijn in het licht van de klimaatcrisis.

58.

Het CvdR stelt voor een bredere consensus te bereiken over de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan zowel de EU-bosstrategie als de biodiversiteitsstrategie, op basis van een technisch-wetenschappelijk nauwkeurige aanpak en met behulp van een representatief panel van wetenschappelijke deskundigen die nauwgezet te werk gaan en over aantoonbare ervaring beschikken met betrekking tot alle aspecten van de gehele waardeketen van bossen en de verschillende soorten bossen in Europa.

59.

Beschermde habitats in sommige Natura 2000-gebieden die worden bedreigd of in gevaar worden gebracht door verstoringen die verband houden met klimaatverandering, moeten onder bepaalde, door wetenschappelijke analyses gestaafde voorwaarden steun kunnen krijgen om veerkrachtiger ecosystemen te worden.

60.

Het CvdR is zeer te spreken over het voorstel voor betrouwbare gegevensverzameling en benadrukt het belang van de publicatie van een nieuw wetgevingsvoorstel voor monitoring, rapportage en gegevensverzameling met betrekking tot bossen in de EU.

De strategie moet op belangrijke punten worden verduidelijkt voordat ze wordt uitgevoerd

61.

Het CvdR is van mening dat de EU-bosstrategie niet met een samenhangend en alomvattend plan komt voor de Europese bosbouwsector voor 2030, maar wel tal van maatregelen en initiatieven bevat die in veel gevallen nog vaag zijn en slechts in een paar gevallen een indicatief tijdschema hebben.

62.

Als eerste stap op weg naar de uitvoering van de EU-bosstrategie moeten de uitgangspunten en maatregelen worden toegelicht en moet er een actieplan worden opgesteld waarin duidelijkheid wordt verschaft omtrent de doelstellingen, reikwijdte, tijdsplanning en verantwoordelijkheden. In dit actieplan moet rekening worden gehouden met de standpunten van de lidstaten, de lokale en regionale overheden en de sectorale partners ten aanzien van de bosstrategie en met hun overwegingen aangaande de voorgestelde koers. Ook de adviezen van het CvdR, het Europees Parlement en alle belanghebbenden in de bosbouwsector moeten in aanmerking worden genomen.

63.

Het CvdR zou graag zien dat er opheldering wordt gegeven over hoe de nieuwe indicatoren, drempelwaarden en bandbreedten voor duurzaam bosbeheer zich verhouden tot de overeenkomstige criteria en indicatoren van Forest Europe, waarbij de EU en haar lidstaten zich hebben aangesloten. Ook moet worden aangegeven wat de rechtsgrondslag hiervoor is en wat de stelling dat een en ander “op vrijwillige basis” moet gebeuren betekent voor mogelijke toekomstige stappen, alsook wat het verband is tussen duurzaam bosbeheer en het begrip “dicht bij de natuur”.

64.

De reikwijdte en de haalbaarheid van de ontwikkeling van betalingsregelingen voor ecosysteemdiensten moeten uitgebreid worden besproken met de lidstaten en de partners in de sector; vervolgens moet op basis van praktijkgegevens worden nagegaan of de beoogde doelstellingen kunnen worden bereikt met de financieringsmechanismen waarin de bosstrategie voorziet (GLB, koolstoflandbouw en koolstofcertificering).

65.

Het CvdR is ingenomen met de invoering van een EU-brede en gecoördineerde bosmonitoring, maar stelt vast dat er behoefte is aan een beoordeling van de toegevoegde waarde en de kosten-batenverhouding van het nieuwe voorstel voor monitoring, rapportage en gegevensverzameling met betrekking tot bossen in de EU, alsook van bestaande en ontbrekende gegevens en informatie; het op afstand verzamelen van gegevens, waaronder per satelliet en andere middelen, is een kosteneffectieve manier om de kennisbasis te verbeteren als aanvulling op de bestaande en lopende bosinventarisaties in de lidstaten. In dit verband moet aandacht worden besteed aan belangrijke aspecten als subsidiariteit, kosten en administratieve lasten; bosmonitoring in de hele EU zou toegevoegde waarde kunnen hebben, mits de lidstaten en de lokale en regionale overheden hierbij steun bieden en wordt uitgegaan van lokale gegevens die door middel van nationale en regionale bosinventarisaties en met behulp van Forest Focus zijn verzameld. Ook moeten de aard (vrijwillig of verplicht), de vorm en het precieze doel van de nationale strategische plannen duidelijk worden omschreven en moeten boseigenaren op kostenefficiënte wijze worden gestimuleerd om mee te werken aan het verzamelen van gegevens.

Meer Europese financiering voor duurzaam bosbeheer

66.

Het CvdR pleit voor duidelijke en realistische financiële afspraken; hoewel uit de bosstrategie van de EU kan worden afgeleid dat er aanzienlijk meer middelen zullen worden uitgetrokken voor duurzaam bosbeheer en behoud van de biodiversiteit, is het immers — gezien de noodzaak om een beroep te doen op fondsen die reeds voor andere doeleinden zijn gereserveerd (bijv. het GLB) en het gebrek aan een bijdrage uit andere EU-fondsen in een algemene context die wordt gekenmerkt door brexit, de economische crisis na COVID-19 en een stijgende inflatie — zeer de vraag of de huidige onderfinanciering van de EU voor bossen en biodiversiteit op korte of middellange termijn zal worden omgebogen.

67.

Het CvdR verzoekt de Commissie om er via een vereenvoudiging van de administratieve procedures voor te zorgen dat de lokale en regionale overheden de beschikbare Europese fondsen (Elfpo, EFRO, NextGenerationEU) beter kunnen inzetten voor duurzaam bosbeheer.

68.

Er zouden meer financiële middelen ter beschikking moeten worden gesteld voor opleiding, onderzoek en ontwikkeling en kennisoverdracht op Europees en internationaal niveau, teneinde de samenwerking te bevorderen en goede praktijken op het gebied van duurzaam bosbeheer en boswaardeketens in alle delen van Europa en in de wereld te delen en toe te passen.

69.

Tot slot moet de nieuwe EU-bosstrategie een impuls geven aan initiatieven tot de oprichting van platforms voor interregionale samenwerking en financiering op het gebied van bossen en de koolstofvrije economie.

Brussel, 28 april 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  COM(2013) 659 final.

(2)  COM(2018) 811 final.

(3)  Europese Green Deal (https://ec.europa.eu/info/strategy/priorities-2019-2024/european-green-deal_nl).

(4)  COM(2020) 788 final.

(5)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

(6)  COM(2020) 380 final.

(7)  PB C 152 van 6.4.2022, blz. 169.

(8)  Aanbeveling van het burgerpanel over klimaatverandering en milieu van de Conferentie over de toekomst van Europa.

(9)  COM(2018) 673 final en SWD(2018) 431 final.

(10)  COM(2020) 98 final.

(11)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(12)  COM(2021) 706 final.

(13)  SWD(2021) 325 final.


III Voorbereidende handelingen

Comité van de Regio's

149e zitting van het CvdR, 27.4.2022-28.4.2022

5.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/70


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Naar een sociaal rechtvaardige uitvoering van de Green Deal

(2022/C 301/12)

Rapporteur:

Csaba BORBOLY (RO/EVP), voorzitter van de districtsraad van Harghita, Roemenië

Referentiedocumenten:

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een sociaal klimaatfonds

COM(2021) 568 final

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot herstructurering van de Unieregeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (herschikking)

COM(2021) 563 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een sociaal klimaatfonds

COM(2021) 568 final

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 7

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om haar toezeggingen inzake het streven naar klimaatneutraliteit uit te voeren, is de klimaat- en energiewetgeving van de Unie herzien en gewijzigd om de broeikasgasemissies sneller terug te dringen.

Om haar toezeggingen inzake het streven naar klimaatneutraliteit uit te voeren, is de klimaat- en energiewetgeving van de Unie herzien en gewijzigd om de broeikasgasemissies sneller terug te dringen. Deze wijzigingen moeten in overeenstemming zijn met de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, zodat iedereen ten volle kan profiteren van de rechtvaardige transitie en niemand aan zijn lot wordt overgelaten. Een nieuw sociaal klimaatfonds zou helpen om de meest kwetsbare huishoudens en gebruikers van mobiliteit te beschermen en slagvaardiger te maken met het oog op de uitbanning van energie- en mobiliteitsarmoede in heel Europa .

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 8

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Die wijzigingen zullen verschillende economische en sociale gevolgen hebben voor de verschillende sectoren van de economie, voor de burgers en voor de lidstaten. Met name de opname van broeikasgasemissies van gebouwen en het wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) moet een aanvullende economische stimulans zijn om te investeren in vermindering van het verbruik van fossiele brandstoffen en daarmee de emissies van broeikasgassen sneller te reduceren. Dit moet, samen met andere maatregelen, op de middellange tot lange termijn de kosten voor gebouwen en het wegvervoer terugdringen en nieuwe kansen bieden voor investeringen en het scheppen van banen.

Die wijzigingen zullen verschillende economische en sociale gevolgen hebben voor de verschillende sectoren van de economie, voor huishoudens, micro- en kleine ondernemingen, regio’s en steden, en voor de lidstaten. Met name de opname van broeikasgasemissies van gebouwen en het wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) moet een aanvullende economische stimulans zijn om te investeren in vermindering van het verbruik van fossiele brandstoffen en daarmee de emissies van broeikasgassen sneller te reduceren. Dit moet, samen met andere maatregelen, op de middellange tot lange termijn de kosten voor gebouwen en het wegvervoer terugdringen en nieuwe kansen bieden voor investeringen en het scheppen van banen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 10

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De prijsstijging van fossiele brandstoffen kan disproportionele gevolgen hebben voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoer gebruikers, die een groter deel van hun inkomen aan energie en vervoer besteden, in bepaalde regio’s geen toegang tot alternatieve betaalbare mobiliteits- en vervoersoplossingen hebben en wellicht niet de financiële mogelijkheden hebben om in de reductie van hun fossielebrandstofverbruik te investeren.

De prijsstijging van fossiele brandstoffen kan disproportionele gevolgen hebben voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro- en kleine ondernemingen en kwetsbare gebruikers van mobiliteit , die een groter deel van hun inkomen aan energie en vervoer besteden, in bepaalde regio’s geen toegang tot alternatieve betaalbare mobiliteits- en vervoersoplossingen hebben en wellicht niet de financiële mogelijkheden hebben om in de reductie van hun fossielebrandstofverbruik te investeren. De impact van deze maatregelen zal waarschijnlijk ook sterk verschillen, afhankelijk van de specifieke omstandigheden en context van de verschillende EU-regio’s, en deze verschillen moeten expliciet worden onderzocht.

Motivering

Het is van belang te benadrukken dat de regionale en lokale verschillen moeten worden onderzocht en geanalyseerd. Het toepassingsgebied van het sociaal klimaatfonds moet worden uitgebreid tot kwetsbare micro- en kleine ondernemingen, in plaats van alleen gericht te zijn op micro-ondernemingen.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging 11

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om de transitie rechtvaardig en inclusief te maken en ervoor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten, moet een deel van de opbrengsten die door de opneming van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG worden gegenereerd, worden gebruikt om de sociale gevolgen van die opneming aan te pakken.

Om de transitie rechtvaardig en inclusief te maken en ervoor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten, moeten de opbrengsten die door de opneming van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG worden gegenereerd, worden gebruikt om de sociale en economische gevolgen van die opneming aan te pakken.

Motivering

Alle opbrengsten die worden gegenereerd door de ETS voor gebouwen en wegvervoer moeten worden besteed aan maatregelen om de sociale gevolgen van de vaststelling van een koolstofprijs aan te pakken.

Wijzigingsvoorstel 5

Overweging 12

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De bestaande mate van energiearmoede maakt dit nog relevanter. Energiearmoede is een situatie waarin huishoudens geen toegang hebben tot essentiële energiediensten, zoals verwarming en, ook gezien de stijgende temperaturen, koeling. Ongeveer 34 miljoen Europeanen hebben aangegeven dat zij in 2018 niet in staat waren hun woning voldoende te verwarmen, en 6,9  % van de bevolking van de Unie heeft in een EU-brede enquête in 2019 aangegeven voldoende verwarming van hun woning niet te kunnen betalen (3). Volgens schattingen van de waarnemingspost voor energiearmoede verkeren in totaal meer dan 50 miljoen huishoudens in de Europese Unie in energiearmoede. Energiearmoede is dan ook een grote uitdaging voor de Unie. Hoewel sociale tarieven of rechtstreekse inkomenssteun op de korte termijn uitkomst kunnen bieden voor huishoudens die in energiearmoede verkeren, kunnen duurzame oplossingen alleen worden bereikt met gerichte structurele maatregelen, zoals met name energiebesparende renovaties .

De bestaande mate van energiearmoede maakt dit nog relevanter. Energiearmoede is een situatie in de relevante nationale of regionale context en in het relevante bestaande sociale beleid en andere relevante beleidssectoren , waarin huishoudens geen toegang hebben tot essentiële energiediensten die de basis vormen voor een fatsoenlijke levensstandaard en gezondheid, zoals adequate verwarming, koeling , verlichting en energie om apparaten te laten werken, vaak als gevolg van een laag inkomen en het feit dat de energie-uitgaven een groot deel van het beschikbare inkomen opslokken, in combinatie met een lage energie-efficiëntie . Ongeveer 34 miljoen Europeanen hebben aangegeven dat zij in 2018 niet in staat waren hun woning voldoende te verwarmen, en 6,9  % van de bevolking van de Unie heeft in een EU-brede enquête in 2019 aangegeven voldoende verwarming van hun woning niet te kunnen betalen (4). Volgens schattingen van de waarnemingspost voor energiearmoede verkeren in totaal meer dan 50 miljoen huishoudens in de Europese Unie in energiearmoede. Energie - en mobiliteitsarmoede is dan ook een grote uitdaging voor de Unie. Hoewel het belang van die uitdaging al meer dan tien jaar op het niveau van de Unie wordt erkend door middel van diverse initiatieven, wetgeving en richtsnoeren, kent de Unie geen standaarddefinitie van energie- of mobiliteitsarmoede, zodat de indicatoren die nodig zijn om dit te meten, moeten worden uitgewerkt met volledige aandacht voor de regionale en lokale diversiteit, aangezien slechts een derde van de lidstaten aan nationale definitie van energiearmoede heeft ingevoerd. Bijgevolg zijn er geen transparante en vergelijkbare gegevens over energiearmoede in de Unie beschikbaar. Daarom moet op het niveau van de Unie een definitie worden vastgesteld om energiearmoede doeltreffend aan te pakken en de vooruitgang in de lidstaten te meten . Hoewel sociale tarieven of rechtstreekse inkomenssteun op de korte termijn uitkomst kunnen bieden voor huishoudens die in energiearmoede verkeren, kunnen duurzame oplossingen alleen worden bereikt en kan energiearmoede alleen doeltreffend worden bestreden met gerichte structurele maatregelen, de toepassing van het beginsel “energie-efficiëntie eerst”, de installatie van extra hernieuwbare energiebronnen, onder meer via door de gemeenschap geleide projecten, met name voor de verbetering van de energieprestaties van gebouwen .

Motivering

Er moet een duidelijke en gestandaardiseerde definitie en concept van energiearmoede worden vastgesteld, met een gezamenlijke, horizontale, flexibele en gecoördineerde aanpak van de verschillende sociale, technische, economische en budgettaire aspecten.

Wijzigingsvoorstel 6

Overweging 14

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Elke lidstaat moet daartoe een sociaal klimaatplan (hierna “het plan” genoemd) aan de Commissie voorleggen. Met die plannen moeten twee doelstellingen worden nagestreefd. Ten eerste moeten zij ervoor zorgen dat kwetsbare huishoudens , kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers over de nodige middelen beschikken om investeringen in energie-efficiëntie, in het koolstofvrij maken van verwarming en koeling, en in emissievrije of emissiearme voertuigen en mobiliteit te financieren . Ten tweede moeten zij ervoor zorgen dat de gevolgen van de toegenomen kosten van fossiele brandstoffen voor de kwetsbaarsten worden verzacht, en dat energie- en vervoersarmoede tijdens de overgangsperiode totdat dergelijke investeringen zijn gedaan daarmee worden voorkomen . Die plannen moeten een investeringscomponent hebben waarin de langetermijnoplossing om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen terug te dringen, wordt gestimuleerd, en kunnen ook andere maatregelen omvatten, waaronder tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun om de negatieve gevolgen voor inkomens op de korte termijn te verlichten.

Elke lidstaat moet daartoe een sociaal klimaatplan (hierna “het plan” genoemd) aan de Commissie voorleggen. Met die plannen moeten twee doelstellingen worden nagestreefd. Ten eerste moeten zij huishoudens die in een situatie van energie- en mobiliteitsarmoede verkeren of in energiearmoede dreigen te vervallen, alsmede kwetsbare micro- en kleine ondernemingen in kaart brengen, en samen met de lokale en regionale overheden, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld een gedetailleerde analyse maken van de belangrijkste oorzaken van energie- en mobiliteitsarmoede op hun grondgebied. De plannen moeten ook streefcijfers bevatten voor de geleidelijke en effectieve uitbanning van energie- en mobiliteitsarmoede . Ten tweede moeten zij huishoudens die in energiearmoede verkeren en mensen die met mobiliteitsarmoede kampen, evenals micro- en kleine ondernemingen, voorzien van de nodige middelen om investeringen te financieren en uit te voeren in de grondige renovatie van gebouwen, met name de slechtst presterende gebouwen en sociale woningen, in de elektrificatie van de restbehoefte aan energie voor verwarming en koeling met hernieuwbare energie, en in emissievrije mobiliteit . De plannen moeten voornamelijk een investeringscomponent bevatten ter bevordering van langetermijnoplossingen om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen geleidelijk af te bouwen . Andere maatregelen, zoals rechtstreekse steun, kunnen worden overwogen, maar moeten in de tijd worden beperkt en afhankelijk worden gesteld van langetermijninvesteringen met langdurige gevolgen.

Motivering

De inventarisatie moet ook betrekking hebben op huishoudens die nog niet onder energiearmoede te lijden hebben, maar daar in de nabije toekomst gemakkelijk in terecht zouden kunnen komen als gevolg van slecht geïsoleerde huizen en stijgende energieprijzen.

Wijzigingsvoorstel 7

Overweging 15

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten zijn het beste in staat om, in overleg met regionale overheden, plannen op te stellen en uit te voeren die afgestemd en gericht zijn op hun lokale, regionale en nationale omstandigheden, zoals bestaande beleidsmaatregelen op de relevante gebieden en het geplande gebruik van andere relevante EU-middelen. Zo kan het beste rekening worden gehouden met de grote verscheidenheid aan omstandigheden, de specifieke kennis van lokale en regionale overheden, onderzoek en innovatie, arbeidsverhoudingen, structuren voor sociale dialoog en nationale tradities, en kan worden bijgedragen aan de doeltreffendheid en efficiëntie van de steun aan kwetsbaren.

De lidstaten zijn het beste in staat om, in overleg met regionale, lokale, gemeentelijke en andere overheden, het maatschappelijk middenveld en de economische en sociale partners , plannen op te stellen en uit te voeren die afgestemd en gericht zijn op hun lokale, regionale en nationale omstandigheden, zoals bestaande beleidsmaatregelen op de relevante gebieden en het geplande gebruik van andere relevante EU-middelen. Zo kan het beste rekening worden gehouden met de grote verscheidenheid aan omstandigheden, de specifieke kennis van lokale en regionale overheden, van de sociale en economische partners en het maatschappelijk middenveld, onderzoek en innovatie, arbeidsverhoudingen, structuren voor sociale dialoog en nationale tradities, en kan worden bijgedragen aan de doeltreffendheid en efficiëntie van de steun aan kwetsbaren.

Motivering

Lokale en regionale overheden moeten worden erkend als belangrijke actoren bij de opstelling en uitvoering van de plannen.

Hierbij is ook een rol weggelegd voor het maatschappelijk middenveld en de economische en sociale partners.

Wijzigingsvoorstel 8

Overweging 16

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Voor een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit is het essentieel dat de maatregelen en investeringen in het bijzonder worden gericht op energiearme of kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoer gebruikers. Ondersteunende maatregelen ter bevordering van de reductie van broeikasgasemissies zouden de lidstaten moeten helpen bij het aanpakken van de sociale gevolgen van de emissiehandel met betrekking tot gebouwen en het wegvervoer.

Voor een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit is het essentieel dat de maatregelen en investeringen in het bijzonder worden gericht op energiearme of kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro- en kleine ondernemingen, en kwetsbare gebruikers van mobiliteit . Ondersteunende maatregelen ter bevordering van de reductie van broeikasgasemissies zouden de lidstaten , regio’s en steden moeten helpen bij het aanpakken van de sociale gevolgen van de emissiehandel met betrekking tot gebouwen en het wegvervoer.

Motivering

Subnationale overheden zijn medeverantwoordelijk voor de bescherming van kwetsbare huishoudens, micro- en kleine ondernemingen en gebruikers van mobiliteit bij de rechtvaardige transitie, maar om hun bevoegdheden doeltreffend uit te oefenen hebben ook zij steunregelingen nodig.

Wijzigingsvoorstel 9

Overweging 20

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten moeten hun plannen samen met de actualisering van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen indienen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad. De plannen moeten de te financieren maatregelen, de geschatte kosten daarvan en de nationale bijdrage daaraan bevatten. Zij moeten ook belangrijke mijlpalen en streefdoelen bevatten om de doeltreffende uitvoering van de maatregelen te beoordelen.

De lidstaten moeten hun plannen samen met de actualisering van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen , die overeenkomstig de beginselen van de bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie vastgestelde Europese gedragscode inzake partnerschappen in nauwe en zinvolle samenwerking met lokale en regionale overheden zijn opgesteld, indienen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad. De plannen moeten een raming van de verwachte effecten en financiering in verschillende regio’s, ten minste op NUTS 3-niveau, de te financieren maatregelen, de geschatte kosten daarvan en de nationale bijdrage daaraan bevatten. Zij moeten ook belangrijke mijlpalen en streefdoelen bevatten om de doeltreffende uitvoering van de maatregelen te beoordelen , evenals een monitoringsysteem . Regio’s moeten hun eigen plannen kunnen opstellen, met name voor plattelands-, bergachtige, perifere en eilandgebieden .

Motivering

De plannen moeten een raming bevatten van de verwachte effecten in verschillende regio’s en voorzien in een monitoringsysteem voor toezicht op de uitvoering, aangezien lokale en regionale overheden een betere kennis hebben van de sociaaleconomische context van hun gebieden. Een significante betrokkenheid van lokale en regionale overheden bij het ontwerp en de uitvoering van de sociale klimaatplannen is van cruciaal belang voor het welslagen van het fonds, aangezien een aanzienlijk deel van de maatregelen op lokaal niveau moet worden uitgevoerd om succesvol te zijn, gezien de territoriale factoren en verschillen die er zijn.

Wijzigingsvoorstel 10

Overweging 21

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het fonds en de plannen moeten in overeenstemming zijn met en omkaderd zijn door de door de lidstaten geplande hervormingen en gedane toezeggingen in het kader van de actualisering van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999, en in het kader van Richtlijn [jjjj/nnn] van het Europees Parlement en de Raad [voorstel voor een herschikking van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie], het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten  (5) , het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) als opgericht bij Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad  (6) , de plannen voor een rechtvaardige transitie overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad  (7) en de langetermijnrenovatiestrategieën van de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad (8). Ten behoeve van de administratieve efficiëntie moet de informatie in de plannen in voorkomend geval overeenstemmen met de hierboven opgesomde wetgeving en plannen.

Het fonds en de plannen moeten niet alleen worden afgestemd op de andere structuur- en transitiefondsen, te weten het EFRO, het ESF+, het CF en het JTF, maar ook in overeenstemming zijn met en omkaderd zijn door de door de lidstaten geplande hervormingen en gedane toezeggingen in het kader van de actualisering van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999, en in het kader van Richtlijn [jjjj/nnn] van het Europees Parlement en de Raad [voorstel voor een herschikking van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie], Richtlijn [jjjj/nnn] van het Europees Parlement en de Raad [tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad: Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen] en de langetermijnrenovatiestrategieën van de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad (9). Ten behoeve van de administratieve efficiëntie moet de informatie in de plannen in voorkomend geval overeenstemmen met de hierboven opgesomde wetgeving en plannen.

Wijzigingsvoorstel 11

Overweging 22

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Unie moet de lidstaten bijstaan bij de uitvoering van hun plannen, met financiële middelen uit het sociaal klimaatfonds. Het verwezenlijken van de in de plannen opgenomen mijlpalen en streefdoelen moet een voorwaarde zijn voor betalingen vanuit het sociaal klimaatfonds. Dit maakt het mogelijk op doeltreffende wijze rekening te houden met de nationale omstandigheden en prioriteiten, en tegelijkertijd de financiering te vereenvoudigen, de integratie met andere nationale uitgavenprogramma’s te faciliteren, en het effect en de integriteit van EU-uitgaven te waarborgen.

De Unie moet de lidstaten bijstaan bij de uitvoering van hun plannen, met financiële middelen uit het sociaal klimaatfonds onder gedeeld beheer . Om ervoor te zorgen dat de EU-middelen zo efficiënt mogelijk worden gebruikt, moet het verwezenlijken van de in de plannen opgenomen mijlpalen en streefdoelen een voorwaarde zijn voor betalingen vanuit het sociaal klimaatfonds. Een andere voorwaarde is dat de lidstaten wettelijk bindende streefdoelen en maatregelen hebben vastgesteld om alle fossiele brandstoffen uit te bannen binnen een termijn die verenigbaar is met de doelstelling van het beperken van de temperatuurstijging tot 1,5  oC boven de pre-industriële niveaus, waaronder uitfasering van vaste fossiele brandstoffen tegen 2030 en fossiel gas tegen 2040.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 12

Overweging 23

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De financiële middelen van het fonds moeten in beginsel in verhouding staan tot 25 % van de verwachte opbrengsten in de periode 2026-2032 als gevolg van de opneming van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG. De lidstaten moeten deze opbrengsten overeenkomstig Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad als eigen middelen ter beschikking van de Uniebegroting stellen. De lidstaten moeten 50 % van de totale kosten van hun plan zelf financieren. Te dien einde moeten de lidstaten onder meer hun verwachte opbrengsten van de emissiehandel met betrekking tot gebouwen en wegvervoer in het kader van Richtlijn 2003/87/EG aanwenden voor investeringen en maatregelen ter versnelling en verlichting van de noodzakelijke transitie voor burgers die er negatieve gevolgen van ondervinden.

De financiële middelen van het fonds moeten in verhouding staan tot ten minste 25 % van de opbrengsten in de periode 2026-2032 als gevolg van de opneming van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG. De lidstaten moeten deze opbrengsten overeenkomstig Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad als eigen middelen ter beschikking van de Uniebegroting stellen. De lidstaten moeten 35 % van de totale kosten van hun plan zelf financieren. Te dien einde moeten de lidstaten hun verwachte opbrengsten van de emissiehandel met betrekking tot gebouwen en wegvervoer in het kader van Richtlijn 2003/87/EG aanwenden voor investeringen en maatregelen ter versnelling en verlichting van de noodzakelijke transitie voor burgers die er negatieve gevolgen van ondervinden.

 

De lidstaten stellen vast welk aandeel van de opbrengsten aan de lokale en regionale overheden wordt toegewezen om te worden gebruikt voor maatregelen om de sociale gevolgen van de opname van de bouwsector en het wegvervoer in de regeling voor de handel in emissierechten aan te pakken; dit aandeel bedraagt minstens 35 % van de opbrengsten.

Er moet worden voorzien in flexibiliteit om een groter deel van het fonds op de meest kwetsbare regio’s te kunnen richten.

Motivering

De financiële middelen voor het sociaal klimaatfonds kunnen hun potentieel alleen bereiken met een hogere cofinanciering, aangezien de voorgestelde middelen lidstaten en regio’s met een beperktere begrotingscapaciteit zouden kunnen benadelen Ook lokale en regionale overheden moeten rechtstreeks toegang krijgen tot financiering en middelen.

Wijzigingsvoorstel 13

Overweging 24

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Het sociaal klimaatfonds wordt uitgerust met een basistoewijzing uit de EU-begroting, die jaarlijks zal worden verhoogd naarmate de koolstofprijs stijgt, middels een automatische aanpassing van de desbetreffende MFK-plafonds, om huishoudens en vervoersgebruikers verder te ondersteunen bij de klimaattransitie. Het fonds moet integraal deel uitmaken van de EU-begroting om de eenheid en integriteit van de begroting te bewaren, de communautaire methode te eerbiedigen en ervoor te zorgen dat de begrotingsautoriteit, bestaande uit het Parlement en de Raad, doeltreffend toezicht kan uitoefenen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 14

Overweging 25

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Met het oog op een efficiënte en coherente toewijzing van de begrotingsmiddelen en de inachtneming van het beginsel van goed financieel beheer moeten maatregelen in het kader van deze verordening verenigbaar en complementair zijn met de lopende Unie programma’s, waarbij dubbele financiering van dezelfde uitgaven vanuit het fonds en andere Unieprogramma’s moet worden vermeden. […]

Met het oog op een efficiënte en coherente toewijzing van de begrotingsmiddelen en de inachtneming van het beginsel van goed financieel beheer moeten maatregelen in het kader van deze verordening verenigbaar , aanvullend en complementair zijn met de lopende programma’s , instrumenten en fondsen van de Unie, de lidstaten en, in voorkomend geval, de regio’s , waarbij dubbele financiering van dezelfde uitgaven moet worden vermeden en ervoor moet worden gewaakt dat het fonds in de plaats treedt van andere programma’s, instrumenten en fondsen . […]

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 15

Artikel 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het sociaal klimaatfonds (hierna “het fonds” genoemd) wordt opgericht.

Het sociaal klimaatfonds (hierna “het fonds” genoemd) wordt opgericht.

Met het fonds worden de lidstaten ondersteund bij de financiering van de maatregelen en investeringen die zijn opgenomen in hun sociale klimaatplannen (hierna “de plannen” genoemd).

Met het fonds , dat deel uitmaakt van de structuurfondsen en onder gedeeld beheer opereert, worden de lidstaten en regio’s ondersteund bij de financiering van de maatregelen en investeringen die zijn opgenomen in hun nationale of regionale sociale klimaatplannen (hierna “de plannen” genoemd).

De met het fonds ondersteunde maatregelen en investeringen komen ten goede aan huishoudens, micro-ondernemingen en vervoergebruikers die kwetsbaar zijn en in het bijzonder worden getroffen door de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG, en met name aan huishoudens die in energiearmoede verkeren en burgers (in afgelegen en plattelandsgebieden) zonder openbaarvervoersalternatief voor privévoertuigen .

De met het fonds ondersteunde maatregelen en investeringen komen ten goede aan huishoudens, micro- en kleine ondernemingen en vervoergebruikers die kwetsbaar zijn en in het bijzonder worden getroffen door de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG, en met name aan huishoudens die in energiearmoede verkeren en burgers die met vervoersarmoede kampen, met inbegrip van steun voor gemotoriseerd particulier vervoer in afgelegen en plattelandsgebieden die met mobiliteitsproblemen worden geconfronteerd en waar geen openbaar vervoer is .

De algemene doelstelling van het fonds is bij te dragen tot de transitie naar klimaatneutraliteit door de sociale gevolgen van de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG aan te pakken. De specifieke doelstelling van het fonds is het ondersteunen van kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoer gebruikers door middel van tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun en maatregelen en investeringen om de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren, de verwarming en koeling van gebouwen koolstofvrij te maken, onder meer door de integratie van hernieuwbare energie, en voor betere toegang tot emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer te zorgen.

De algemene doelstelling van het fonds is bij te dragen tot de transitie naar klimaatneutraliteit door de sociale gevolgen van de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG aan te pakken.

De specifieke doelstelling van het fonds is het ondersteunen van kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro- en kleine ondernemingen en kwetsbare gebruikers van mobiliteit door middel van tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun en maatregelen en investeringen om de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren, de verwarming en koeling van gebouwen koolstofvrij te maken, onder meer door de integratie van hernieuwbare energie, en voor betere toegang tot emissievrije en emissiearme duurzame mobiliteit soplossingen en geïntegreerde vervoer sdiensten te zorgen , met inbegrip van duurzaam openbaar vervoer, gedeeld vervoer en fiets- en voetgangersvriendelijk ontwerp .

Motivering

Het fonds richt zich op kwetsbare personen. Geografische, klimatologische, sociale en economische overwegingen die bepalend kunnen zijn voor de kwetsbaarheid van een persoon, hebben een territoriale component. Regionale factoren spelen een cruciale rol bij het vaststellen van kwetsbaarheid. Het opstellen van sociale klimaatplannen waarin de concrete maatregelen worden beschreven om de ongelijkheden als gevolg van de groene transitie aan te pakken, moet desgewenst ook door de lokale en regionale overheden worden uitgevoerd.

Ook burgers die wel over een openbaarvervoersalternatief beschikken maar niet over voldoende economische middelen of die sociale problemen ondervinden, moeten in de doelstelling worden opgenomen.

Het fonds moet deel uitmaken van de structuurfondsen.

Wijzigingsvoorstel 16

Artikel 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

[…]

[…]

2.

“energiearmoede”: energie armoede zoals gedefinieerd in artikel 2, punt [49], van Richtlijn (EU) [jjjj/nnn] van het Europees Parlement en de Raad [50 ];

2.

“energiearmoede”: armoede die kwetsbare huishoudens treft die een aanzienlijk deel van hun beschikbare inkomen uitgeven aan energiekosten of die een beperkte toegang hebben tot essentiële en betaalbare energiediensten die de basis vormen voor een behoorlijke levensstandaard en gezondheid, met inbegrip van voldoende verwarming, koeling, verlichting en stroom voor elektrische apparaten, onder meer als gevolg van huisvesting van lage kwaliteit en lage inkomens .

[…]

[…]

 

9 bis.

“kleine onderneming”: onderneming met minder dan 50 werknemers en een jaaromzet en/of een jaarlijks balanstotaal van ten hoogste 10 miljoen EUR ;

10.

vervoer gebruikers”: huishoudens of micro-ondernemingen die gebruikmaken van verschillende vervoers- en mobiliteitsopties;

10.

“gebruikers van mobiliteit ”: huishoudens , personen of micro- en kleine ondernemingen die gebruikmaken van verschillende vervoers- en mobiliteitsopties;

11.

“kwetsbare huishoudens”: huishoudens die in energiearmoede verkeren, of huishoudens, met inbegrip van huishoudens met een lager middeninkomen, die aanzienlijke gevolgen ondervinden van de prijseffecten van de opneming van gebouwen in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG en niet over de middelen beschikken om het gebouw waarin zij wonen te renoveren;

11.

“kwetsbare huishoudens”: huishoudens of personen die in energie- of mobiliteits armoede (dreigen te) verkeren, of huishoudens, met inbegrip van huishoudens met een lager middeninkomen, die aanzienlijke gevolgen ondervinden van de prijseffecten van de opneming van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG of die kwetsbaar zijn voor energiearmoede ten gevolge van stijgende energieprijzen en inefficiënte energieprestaties en niet over de middelen of rechten beschikken om het gebouw waarin zij wonen te renoveren en vaak afhankelijk zijn van huisbazen, hetgeen een van de grootste belemmeringen vormt voor duurzame renovaties van woongebouwen in Europa ;

12.

“kwetsbare micro-ondernemingen”: micro-ondernemingen die aanzienlijke gevolgen ondervinden van de prijseffecten van de opneming van gebouwen in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG en niet over de middelen beschikken om hun bedrijfsgebouw te renoveren;

12.

“kwetsbare micro- en kleine ondernemingen”: micro- en kleine ondernemingen die aanzienlijke gevolgen ondervinden van de prijseffecten van de opneming van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG en niet over de middelen beschikken om hun bedrijfsgebouw te renoveren of over te stappen op duurzame vervoerswijzen ;

 

13 bis.

“mobiliteitsarmoede”: huishoudens of personen die zich niet het vervoer kunnen veroorloven dat nodig is om te voorzien in essentiële diensten en essentiële culturele en sociaaleconomische behoeften, met name hoogwaardige werkgelegenheid en onderwijs en opleiding, en die kunnen worden veroorzaakt door een of meer van de volgende factoren: lage inkomens, hoge brandstofuitgaven en/of hoge kosten van het openbaar vervoer, beschikbaarheid van mobiliteitsalternatieven en de toegankelijkheid en locatie daarvan, afgelegde afstanden en vervoerspraktijken, met name in plattelands-, eiland-, bergachtige en afgelegen gebieden, met inbegrip van peri-urbane gebieden.

Motivering

Toevoeging van definities om de begunstigden van het fonds te verduidelijken.

Wijzigingsvoorstel 17

Artikel 3, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Elke lidstaat dient een sociaal klimaatplan (hierna “het plan” genoemd) bij de Commissie in, samen met de actualisering van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan als bedoeld in artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1999 en overeenkomstig de procedure en het tijdschema in dat artikel. Het plan bevat een samenhangend pakket maatregelen en investeringen om de gevolgen van koolstofbeprijzing voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers aan te pakken, teneinde betaalbare verwarming, koeling en mobiliteit te waarborgen en tegelijkertijd de nodige maatregelen om de klimaatdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken, te begeleiden en te versnellen.

Elke lidstaat dient , als onderdeel van de programmeringsdocumenten voor de structuurfondsen en op basis van de beginselen van partnerschap en multilevel governance, een sociaal klimaatplan (hierna “het plan” genoemd) bij de Commissie in, samen met de actualisering van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan als bedoeld in artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1999 en overeenkomstig de procedure en het tijdschema in dat artikel. Het plan bevat een samenhangend pakket maatregelen en investeringen om de gevolgen van koolstofbeprijzing voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro- en kleine ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers aan te pakken, teneinde betaalbare verwarming, koeling en mobiliteit te waarborgen en tegelijkertijd de nodige maatregelen om de klimaatdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken, te begeleiden en te versnellen. Bij het opstellen van hun plannen werken de lidstaten nauw samen met de regionale en lokale overheden die bij dat proces moeten worden betrokken.

Motivering

Een sociaal klimaatplan moet deel uitmaken van de structuurfondsen en moet door elke lidstaat worden opgesteld op basis van de beginselen van partnerschap en multilevel governance.

Wijzigingsvoorstel 18

Artikel 3, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het plan kan ook nationale maatregelen bevatten waarmee tijdelijk rechtstreekse inkomenssteun wordt verleend aan kwetsbare huishoudens en huishoudens die kwetsbare vervoergebruikers zijn, teneinde de gevolgen van de prijsstijging van fossiele brandstoffen als gevolg van de opname van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG te verlichten .

Het plan kan ook nationale en/of subnationale maatregelen bevatten waarmee rechtstreekse steun wordt verleend aan huishoudens en personen, op voorwaarde dat zij aantonen dat deze steun evenredig is en deel uitmaakt van een brede strategie om deze huishoudens en mensen uit energie- en mobiliteitsarmoede te halen, met bijzondere aandacht voor vrouwen en voor inwoners van afgelegen en minder toegankelijke gebieden, met inbegrip van peri-urbane gebieden, om de directe energie- en mobiliteitskosten te helpen verminderen, door een gemakkelijkere toegang tot groene energie-efficiënte oplossingen en gedeelde en geïntegreerde mobiliteitsdiensten te bieden .

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 19

Artikel 3, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het plan bevat nationale projecten ter financiering van:

Het plan bevat nationale , regionale en lokale projecten ter financiering van:

a)

maatregelen en investeringen om de energie-efficiëntie van gebouwen te verhogen, om maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie uit te voeren, om gebouwen te renoveren en om de verwarming en koeling van gebouwen koolstofvrij te maken, onder meer door de integratie van energieopwekking uit hernieuwbare bronnen;

a)

maatregelen en investeringen om de energie-efficiëntie van gebouwen te verhogen, om maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie uit te voeren, om gebouwen te renoveren en om de verwarming en koeling van gebouwen koolstofvrij te maken, onder meer door de integratie van energieopwekking uit hernieuwbare bronnen en door stadsverwarming en -koeling ;

b)

maatregelen en investeringen om het gebruik van emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer te bevorderen .

b)

technische steun voor hernieuwbare-energiegemeenschappen en door de gemeenschap gedragen lokale ontwikkelingsprojecten in stedelijke, peri-urbane en plattelandsgebieden, waaronder energiesystemen in lokale eigendom, alsook regelingen voor lokale participatie en capaciteitsopbouw;

 

c)

maatregelen en investeringen om de toegang tot fatsoenlijke, betaalbare en duurzame huisvesting te waarborgen, onder meer door het herstel van verlaten gebouwen;

 

d)

maatregelen om niet-monetaire belemmeringen aan te pakken die verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen en de uitrol van hernieuwbare energie alsook de toegang tot duurzame mobiliteit en openbaarvervoersdiensten in de weg staan, om energie- en mobiliteitsarmoede te bestrijden; hieronder kunnen ook maatregelen vallen om administratieve belemmeringen en informatiegebrek aan te pakken, zoals advies op energiegebied, ook op gemeenschapsniveau;

 

e)

maatregelen en investeringen met een blijvend effect om de overgang naar emissievrije mobiliteit te versnellen, waarbij prioriteit wordt gegeven aan maatregelen aan de vraagzijde en het beginsel “energie-efficiëntie eerst” wordt toegepast, te beginnen met maatregelen en investeringen die leiden tot een modal shift van particuliere naar openbare, gedeelde en actieve mobiliteit.

Motivering

De regio’s en steden van Europa moeten een cruciale rol spelen bij de uitvoering van de afzonderlijke beleidsmaatregelen en projecten in het kader van het fonds. Geografische, klimatologische, sociale en economische overwegingen die bepalend kunnen zijn voor de kwetsbaarheid van een persoon, hebben een territoriale component.

Wijzigingsvoorstel 20

Artikel 4, lid 1, punt b)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

b)

de concrete begeleidende maatregelen die nodig zijn om de maatregelen en investeringen van het plan te verwezenlijken en de in punt c) bedoelde gevolgen te verlichten , alsook informatie over bestaande of geplande financiering van maatregelen en investeringen vanuit andere Unie-, internationale, openbare of particuliere bronnen;

b)

de concrete begeleidende maatregelen en hervormingen die nodig zijn om de maatregelen en investeringen van het plan te verwezenlijken, alsook informatie over bestaande of geplande financiering van maatregelen en investeringen vanuit andere Unie-, internationale, openbare of particuliere bronnen ; met inbegrip van maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de renovatie van gebouwen niet leidt tot uitzetting, of indirecte uitzetting via huurverhogingen, van kwetsbaren, en tegelijkertijd de bescherming van huurders versterken en het recht op fatsoenlijke, betaalbare en duurzame huisvesting bevorderen ;

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 21

Artikel 4.1, punt d)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

d)

een gendereffectbeoordeling en een toelichting over de wijze waarop bij de maatregelen en investeringen in het plan rekening wordt gehouden met de doelstellingen om bij te dragen aan gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen en de mainstreaming van die doelstellingen, in overeenstemming met de beginselen 2 en 3 van de Europese pijler van sociale rechten, met duurzameontwikkelingsdoelstelling 5 van de VN en, in voorkomend geval, met de nationale gendergelijkheidsstrategie;

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 22

Artikel 4.1, punt e)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

e)

maatregelen en investeringen om het inkomen veilig te stellen van kleine Europese landbouwers die zich aan de veeleisende productienormen van de EU moeten houden. Voor ingevoerde producten zullen wederkerigheids- of spiegelclausules worden vereist.

Motivering

Het is zaak hoge voedselkwaliteits- en veiligheidsnormen te waarborgen, ongeacht de oorsprong van de producten. Dat vergroot de kans dat deze gezondheids-, arbeids- of sociale normen ook ingang vinden in derde landen, zodat hun wereldwijde werking toeneemt.

Wijzigingsvoorstel 23

Artikel 4.1, punt i)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

i)

de regelingen voor doeltreffende controle en uitvoering van het plan door de desbetreffende lidstaat, met name van de voorgestelde mijlpalen en streefdoelen, met inbegrip van indicatoren voor de uitvoering van maatregelen en investeringen, indien passend de in Aanbeveling 2020/1563 (10) van de Commissie over energiearmoede aangewezen indicatoren, die beschikbaar zijn bij Eurostat en de Europese waarnemingspost voor energiearmoede;

i)

de regelingen voor doeltreffende controle en uitvoering van het plan door de desbetreffende lidstaat en lokale en regionale overheden, en de betrokkenheid van de economische en sociale partners en het maatschappelijk middenveld bij het proces , met name van de voorgestelde mijlpalen en streefdoelen, met inbegrip van indicatoren voor de uitvoering van maatregelen en investeringen, indien passend de in Aanbeveling 2020/1563 (11) van de Commissie over energiearmoede aangewezen indicatoren, die beschikbaar zijn bij Eurostat en de Europese waarnemingspost voor energiearmoede;

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 24

Artikel 4.1, punt j)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

j)

voor de voorbereiding en , indien beschikbaar, voor de uitvoering van het plan: een samenvatting van de in overeenstemming met artikel 10 van Verordening (EU) 2018/1999 en het nationale rechtskader uitgevoerde raadpleging van lokale en regionale autoriteiten, sociale partners, maatschappelijke organisaties, jongerenorganisaties en andere relevante belanghebbenden, alsook een samenvatting van de wijze waarop de inbreng van de belanghebbenden in het plan tot uiting komt;

j)

voor de voorbereiding en voor de uitvoering van het plan: een schriftelijk advies van lokale en regionale autoriteiten en een samenvatting van de in overeenstemming met artikel 10 van Verordening (EU) 2018/1999 en het nationale rechtskader uitgevoerde raadpleging van lokale en regionale autoriteiten, sociale partners, maatschappelijke organisaties, jongerenorganisaties en andere relevante belanghebbenden, waarin wordt uiteengezet op welke wijze de inbreng van de belanghebbenden in het plan tot uiting komt en hoe rekening is gehouden met de verschillende mate van kwetsbaarheid van de regio’s, met bijzondere aandacht voor de situatie van bijzonder kwetsbare gebieden met permanente natuurlijke handicaps, zoals eilanden en berggebieden ;

Motivering

Lokale en regionale overheden weten wat het beste is voor hun eigen regio’s en steden omdat zij zich bewust zijn van de problemen en sociaaleconomische omstandigheden in hun eigen regio. Alleen overleg is niet voldoende om hun standpunt in de nationale sociale klimaatplannen op te nemen. Lokale en regionale overheden moeten in staat zijn de behoeften van hun burgers te verwoorden en over te brengen op nationaal niveau, waarbij de verschillen en specifieke kenmerken tussen de regio’s moeten worden benadrukt.

Wijzigingsvoorstel 25

Artikel 4.1, punt l)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

het deel van de middelen van het fonds dat wordt gereserveerd voor vanuit de gemeenschap geleide lokale klimaattransitiestrategieën, dat ten minste 5 % van de totale toewijzing moet bedragen.

Motivering

Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) is in de meeste lidstaten een op maat gesneden instrument voor lokale strategische planning gebleken en kan ook bijdragen tot betere coördinatie en actie in zowel plattelandsgebieden als stedelijke buurten.

Wijzigingsvoorstel 26

Artikel 4, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Tijdens het opstellen van hun plannen kunnen de lidstaten de Commissie verzoeken een uitwisseling van goede praktijken te organiseren. De lidstaten kunnen tevens om technische ondersteuning verzoeken in het kader van de Elena-faciliteit, als vastgesteld bij een overeenkomst tussen de Commissie en de Europese Investeringsbank in 2009, of in het kader van het instrument voor technische ondersteuning als vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad.

Tijdens het opstellen van hun plannen kunnen de lidstaten en lokale en regionale overheden de Commissie verzoeken een uitwisseling van goede praktijken te organiseren. De lidstaten kunnen tevens om technische ondersteuning verzoeken in het kader van de Elena-faciliteit, als vastgesteld bij een overeenkomst tussen de Commissie en de Europese Investeringsbank in 2009, of in het kader van het instrument voor technische ondersteuning als vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 27

Artikel 5, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Met het fonds wordt financiële steun verleend aan de lidstaten om de in hun plannen uiteengezette maatregelen en investeringen te financieren.

Met het fonds wordt financiële steun verleend aan de lidstaten en regio’s via gedeeld beheer en met inachtneming van de beginselen van partnerschap en multilevel governance om de in hun plannen uiteengezette maatregelen en investeringen te financieren.

Elke lidstaat stelt vast welk aandeel van deze beschikbaar gestelde middelen rechtstreeks door de lokale en regionale overheden wordt beheerd; dit moet minstens 35 % bedragen.

Motivering

De regionale component is van cruciaal belang voor de uitvoering en het welslagen van het sociaal klimaatfonds. Lokale en regionale overheden zijn het best op de hoogte van de problemen en sociaaleconomische omstandigheden van het gebied, zodat zij de meest kwetsbare personen en sectoren beter in kaart kunnen brengen. Zij moeten dus ook middelen uit het fonds kunnen krijgen. Het fonds moet worden bestuurd door middel van gedeeld beheer, met inachtneming van de beginselen van partnerschap en multilevel governance.

Wijzigingsvoorstel 28

Artikel 5, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De steun wordt alleen uitbetaald als de in de plannen uiteengezette mijlpalen en streefdoelen voor de maatregelen en investeringen worden verwezenlijkt. Die mijlpalen en streefdoelen zijn in overeenstemming met de klimaatdoelstellingen van de Unie en hebben met name betrekking op:

De steun wordt alleen uitbetaald als de in de plannen uiteengezette mijlpalen en streefdoelen voor de maatregelen en investeringen worden verwezenlijkt. Die mijlpalen en streefdoelen zijn in overeenstemming met de klimaatdoelstellingen van de Unie en hebben met name betrekking op:

a)

energie-efficiëntie;

a)

energie-efficiëntie;

b)

renovatie van gebouwen;

b)

verbetering van de energieprestaties van gebouwen;

c)

emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer;

c)

ontwikkeling en gebruik van hernieuwbare energiebronnen, onder meer via hernieuwbare-energiegemeenschappen;

d )

reductie van de broeikasgasemissies;

d)

emissievrije of emissiearme mobiliteit (elektrisch, hybride of op waterstof) geïntegreerde mobiliteitsdiensten en openbaar vervoer;

e)

vermindering van het aantal kwetsbare huishoudens, met name huishoudens die in energiearmoede verkeren, van het aantal kwetsbare micro-ondernemingen en van het aantal kwetsbare vervoergebruikers , ook in afgelegen en plattelandsgebieden.

e )

reductie van de broeikasgasemissies;

 

f)

vermindering van het aantal kwetsbare huishoudens, micro- en kleine ondernemingen , en gebruikers van mobiliteit , ook in afgelegen en plattelandsgebieden , uitgesplitst naar geslacht ;

g)

aanpassing aan de negatieve gevolgen van de klimaatverandering voor kwetsbare huishoudens ;

h)

natuurbescherming, biodiversiteitsdoelstellingen en op de natuur gebaseerde oplossingen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 29

Artikel 6, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten kunnen de kosten van de volgende maatregelen en investeringen opnemen in de geschatte totale kosten van de plannen, mits die maatregelen en investeringen vooral ten goede komen aan kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoer gebruikers, en tot doel hebben om:

De lidstaten en regio’s kunnen de kosten van de volgende maatregelen en investeringen opnemen in de geschatte totale kosten van de plannen, mits die maatregelen en investeringen vooral ten goede komen aan kwetsbare huishoudens, waarbij de nadruk ligt op burgers zonder bankrekening en huishoudens met een lager inkomen, kwetsbare micro - en kleine ondernemingen en kwetsbare gebruikers van mobiliteit , en tot doel hebben om:

Motivering

De regionale component is van cruciaal belang voor de uitvoering en het succes van het sociaal klimaatfonds. Lokale en regionale overheden zijn het best op de hoogte van de problemen en de sociaaleconomische omstandigheden in hun gebieden, zodat zij de meest kwetsbare personen en sectoren beter in kaart kunnen brengen. Burgers met zeer weinig middelen van bestaan en die niet in staat of bereid zijn een bankrekening te openen, moeten ook in aanmerking komen voor de steunmaatregelen van het fonds.

Wijzigingsvoorstel 30

Artikel 6, lid 2, punt d)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

d)

toegang te verschaffen tot emissievrije en emissiearme voertuigen en fietsen, onder meer door financiële steun of fiscale prikkels te bieden voor de aanschaf daarvan en voor passende openbare en particuliere infrastructuur, onder meer voor opladen en bijtanken; er wordt voorzien in een tijdschema voor de geleidelijke afbouw van steun voor emissiearme voertuigen;

d)

toegang te verschaffen tot emissievrije en emissiearme voertuigen en fietsen, onder meer door financiële steun of fiscale prikkels te bieden voor de aanschaf daarvan en voor passende openbare en particuliere infrastructuur, onder meer voor opladen en bijtanken; er wordt voorzien in een tijdschema voor de geleidelijke afbouw van steun voor emissiearme voertuigen , rekening houdend met het feit dat de geboden oplossingen ook op termijn betaalbaar moeten zijn voor kwetsbare huishoudens in termen van kosten, onderhoud en duurzaamheid, teneinde de doeltreffendheid van de maatregelen te waarborgen ;

Motivering

Economische steun voor de aanschaf van een elektrisch voertuig is vanwege de hoge onderhoudskosten niet de meest geschikte oplossing voor kwetsbare huishoudens. Er moet voor worden gezorgd dat de maatregelen redelijk en pragmatisch zijn om de reële problemen van kwetsbare burgers (de kosten van energierekeningen) aan te pakken.

Wijzigingsvoorstel 31

Artikel 6, lid 2, punt e)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

e)

gratis toegang tot of aangepaste tarieven voor openbaar vervoer te bieden, en duurzame mobiliteit op aanvraag en diensten voor gedeelde mobiliteit te bevorderen;

e)

gratis toegang tot of aangepaste tarieven voor openbaar vervoer te bieden, en emissievrije en emissiearme mobiliteit op aanvraag en diensten voor gedeelde mobiliteits te bevorderen , met name in plattelands-, eiland-, bergachtige, afgelegen en minder toegankelijke gebieden of voor minder ontwikkelde regio’s of gebieden, met inbegrip van minder ontwikkelde peri-urbane gebieden ;

Motivering

Regelgeving moet technologieneutraal zijn vanuit een levenscyclusperspectief. Door alleen rekening te houden met directe uitlaatemissies bestaat het risico dat de emissies van de elektriciteitsproductie toenemen en dat andere hernieuwbare brandstoffen worden uitgesloten.

Wijzigingsvoorstel 32

Artikel 6, lid 2, punt g)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

g)

initiatieven van hernieuwbare-energiegemeenschappen ondersteunen, met inbegrip van collectieve opwekking en zelfconsumptie van hernieuwbare energie als een manier om energiearmoede aan te pakken.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 33

Artikel 8

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten kunnen financiële steun aan andere openbare of particuliere entiteiten dan kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoer gebruikers in de geschatte totale kosten opnemen indien die entiteiten maatregelen treffen en investeringen doen die uiteindelijk ten goede komen aan kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoer gebruikers.

De lidstaten en regio’s kunnen financiële steun aan andere openbare of particuliere entiteiten dan kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro- en kleine ondernemingen en kwetsbare gebruikers van mobiliteit in de geschatte totale kosten opnemen indien die entiteiten maatregelen treffen en investeringen doen die uiteindelijk ten goede komen aan kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro- en kleine ondernemingen en kwetsbare gebruikers van mobiliteit .

De lidstaten voorzien in de nodige wettelijke en contractuele waarborgen om ervoor te zorgen dat de gehele uitkering terechtkomt bij de huishoudens, micro-ondernemingen vervoergebruikers.

De lidstaten voorzien in de nodige wettelijke en contractuele waarborgen om ervoor te zorgen dat de gehele uitkering terechtkomt bij de kwetsbare huishoudens, micro- en kleine ondernemingen en gebruikers van mobiliteit, en dat het op lange termijn financieel houdbaar is .

Motivering

De regionale component is van cruciaal belang voor de uitvoering en het succes van het sociaal klimaatfonds. Economische steun voor de aanschaf van een elektrisch voertuig is niet de meest geschikte oplossing voor kwetsbare huishoudens, het echte probleem zit hem in de hoge kosten van energierekeningen.

Wijzigingsvoorstel 34

Artikel 10, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten kunnen de beheerautoriteiten van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), als opgericht bij Verordening (EU) 2021/1057, en van de operationele programma’s in het kader van het cohesiebeleid overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1058 opdragen de maatregelen en investeringen die met dit fonds worden gefinancierd uit te voeren […].

De lidstaten kunnen de beheerautoriteiten van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), als opgericht bij Verordening (EU) 2021/1057, en van de operationele programma’s in het kader van het cohesiebeleid overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1058 opdragen de maatregelen en investeringen die met dit fonds worden gefinancierd uit te voeren […].

Motivering

Niet van toepassing op het Nederlands.

Wijzigingsvoorstel 35

Artikel 11

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Commissie voert het fonds in direct beheer uit, overeenkomstig de relevante voorschriften als vastgesteld op grond van […].

De Commissie en de lidstaten voeren het fonds in gedeeld beheer uit, overeenkomstig de beginselen van partnerschap en multilevel governance zoals vastgelegd in de verordening algemene bepalingen en de relevante voorschriften als vastgesteld op grond van […].

Motivering

Het fonds moet worden uitgevoerd in gedeeld beheer, overeenkomstig de beginselen van partnerschap en multilevel governance.

Wijzigingsvoorstel 36

Artikel 14, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten dragen ten minste voor 50 % bij aan de geschatte totale kosten van hun plannen.

De lidstaten dragen ten minste voor 50 % bij aan de geschatte totale kosten van hun plannen , in gedeeld beheer .

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 37

Artikel 14, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten gebruiken onder meer de opbrengst van de veiling van hun emissierechten overeenkomstig hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG om de nationale bijdrage aan de geschatte totale kosten van hun plannen te bekostigen.

De lidstaten gebruiken onder meer de opbrengst van de veiling van hun emissierechten overeenkomstig hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG om de nationale bijdrage aan de geschatte totale kosten van hun plannen te bekostigen.

a)

Elke lidstaat stelt vast welk aandeel van de ETS-veilingopbrengsten rechtstreeks door de lokale en regionale overheden wordt beheerd; dit moet minstens 20 % bedragen. De door de lokale en regionale overheden beheerde inkomsten zouden uitsluitend moeten worden gebruikt voor maatregelen ter beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, met name maatregelen om de energietransitie te ondersteunen en de risico’s voor de meest kwetsbare regio’s en huishoudens te ondervangen. Indien de koolstofprijs leidt tot hogere inkomsten dan verwacht, zullen de financiële middelen van het sociaal klimaatfonds dienovereenkomstig worden verhoogd.

Motivering

Het is van essentieel belang dat het nieuwe sociale klimaatfonds ook rechtstreeks steun kan verlenen aan investeringen van lokale en regionale overheden voor de renovatie en verbetering van lokale sociale huisvesting en de betaalbaarheid van het lokaal openbaar vervoer.

Wijzigingsvoorstel 38

Artikel 15, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Commissie beoordeelt of het plan, en in voorkomend geval door een lidstaat ingediende wijzigingen van dat plan als bedoeld in artikel 17, in overeenstemming is met de bepalingen van deze verordening. Bij het uitvoeren van die beoordeling werkt de Commissie nauw samen met de desbetreffende lidstaat. De Commissie kan opmerkingen indienen of om aanvullende informatie verzoeken. De desbetreffende lidstaat verstrekt de gevraagde aanvullende informatie en kan het plan zo nodig herzien, ook nadat het plan is ingediend. De desbetreffende lidstaat en de Commissie kunnen indien nodig overeenkomen de beoordelingstermijn met een redelijke periode te verlengen.

De Commissie beoordeelt of het plan, en in voorkomend geval door een lidstaat ingediende wijzigingen van dat plan als bedoeld in artikel 17, in overeenstemming is met de bepalingen van deze verordening. Bij het uitvoeren van die beoordeling werkt de Commissie nauw samen met de desbetreffende lidstaat. De Commissie kan opmerkingen indienen of om aanvullende informatie verzoeken. De desbetreffende lidstaat verstrekt de gevraagde aanvullende informatie en kan het plan zo nodig herzien, ook nadat het plan is ingediend. De desbetreffende lidstaat en de Commissie kunnen indien nodig overeenkomen de beoordelingstermijn met een redelijke periode te verlengen. De lidstaten zullen de regionale sociale klimaatplannen die zijn opgesteld door regio’s die om de extra middelen willen verzoeken, beoordelen om de samenhang met het nationale sociale klimaatplan te waarborgen en overlapping van maatregelen te voorkomen.

Motivering

De regionale component is van cruciaal belang voor de uitvoering en het welslagen van het sociaal klimaatfonds. Lokale en regionale overheden zijn het best op de hoogte van de problemen en de sociaaleconomische omstandigheden in hun gebieden, zodat zij de meest kwetsbare personen en sectoren beter in kaart kunnen brengen.

Wijzigingsvoorstel 39

Artikel 15, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Commissie beoordeelt de relevantie, doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang van het plan als volgt.

De Commissie beoordeelt de relevantie, doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang van het plan als volgt.

a)

De Commissie houdt voor de beoordeling van de relevantie rekening met de volgende criteria:

a)

De Commissie houdt voor de beoordeling van de relevantie rekening met de volgende criteria:

 

i)

of het plan een respons vormt op de sociale gevolgen van de vaststelling, bij hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG, van het emissiehandelssysteem met betrekking tot gebouwen en wegvervoer voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers in de desbetreffende lidstaten, met name huishoudens die in energiearmoede verkeren, en op de uitdagingen waarmee zij te maken krijgen, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de uitdagingen als geïdentificeerd in de beoordelingen door de Commissie van de actualisering van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan van de desbetreffende lidstaat en van de daarbij geboekte vooruitgang, overeenkomstig artikel 9, lid 3, en de artikelen 13 en 29 van Verordening (EU) 2018/1999, en met de uitdagingen als geïdentificeerd in de overeenkomstig artikel 34 van die verordening gedane aanbevelingen van de Commissie aan de lidstaten met het oog op de langetermijndoelstelling van klimaatneutraliteit in de Unie tegen 2050. Hierbij wordt rekening gehouden met de specifieke uitdagingen van en de financiële toewijzingen aan de desbetreffende lidstaat;

 

i)

of het plan een respons vormt op de sociale gevolgen van de vaststelling, bij hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG, van het emissiehandelssysteem met betrekking tot gebouwen en wegvervoer voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers in de desbetreffende lidstaten, met name huishoudens die in energiearmoede verkeren, en op de uitdagingen waarmee zij te maken krijgen, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de uitdagingen als geïdentificeerd in de beoordelingen door de Commissie van de actualisering van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan van de desbetreffende lidstaat en van de daarbij geboekte vooruitgang, overeenkomstig artikel 9, lid 3, en de artikelen 13 en 29 van Verordening (EU) 2018/1999, en met de uitdagingen als geïdentificeerd in de overeenkomstig artikel 34 van die verordening gedane aanbevelingen van de Commissie aan de lidstaten met het oog op de langetermijndoelstelling van klimaatneutraliteit in de Unie tegen 2050. Hierbij wordt rekening gehouden met de specifieke uitdagingen van en de financiële toewijzingen aan de desbetreffende lidstaat;

 

ii)

of er met het plan naar verwachting voor wordt gezorgd dat geen van de in het plan opgenomen maatregelen of investeringen ernstige afbreuk doet aan milieudoelstellingen, in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852;

 

ii)

of er met het plan naar verwachting voor wordt gezorgd dat geen van de in het plan opgenomen maatregelen of investeringen ernstige afbreuk doet aan milieudoelstellingen, in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852;

 

iii)

of het plan maatregelen en investeringen bevat waarmee wordt bijgedragen tot de groene transitie, met inbegrip van het aanpakken van uitdagingen als gevolg daarvan, en met name tot het verwezenlijken van de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie voor 2030 en de mijlpalen van de mobiliteitsstrategie voor 2030;

 

iii)

of het plan maatregelen en investeringen bevat waarmee wordt bijgedragen tot de groene transitie, met inbegrip van het aanpakken van uitdagingen als gevolg daarvan, en met name tot het verwezenlijken van de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie voor 2030 en de mijlpalen van de mobiliteitsstrategie voor 2030;

 

 

iv)

of het plan is opgesteld en ontwikkeld door middel van een zinvolle en inclusieve deelname van alle relevante belanghebbenden;

 

 

v)

of het plan een gendereffectbeoordeling omvat alsmede een toelichting van de manier waarop de in het plan vervatte maatregelen en investeringen naar verwachting zullen bijdragen tot het aanpakken van de genderdimensie van energie- en mobiliteitsarmoede en genderevenwichtige gevolgen zullen hebben, en tegelijkertijd zullen bijdragen aan de mainstreaming van gendergelijkheid, in overeenstemming met de nationale gendergelijkheidsstrategie, de Europese pijler van sociale rechten en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN;

 

 

vi)

of het plan de voorwaarden voor aanpassing aan de gevolgen van de klimaatverandering verbetert voor huishoudens en micro- en kleine ondernemingen die te kampen hebben met energie- en mobiliteitsarmoede.

b)

De Commissie houdt voor de beoordeling van de doeltreffendheid rekening met de volgende criteria:

b)

De Commissie houdt voor de beoordeling van de doeltreffendheid rekening met de volgende criteria:

 

i)

of het plan naar verwachting blijvende gevolgen in de desbetreffende lidstaat zal hebben voor de uitdagingen die met het plan worden aangepakt, met name voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers, en met name huishoudens die in energiearmoede verkeren;

 

i)

of het plan naar verwachting blijvende gevolgen in de desbetreffende lidstaat zal hebben voor de uitdagingen die met het plan worden aangepakt, met name voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers, en met name huishoudens die in energiearmoede verkeren;

 

ii)

of de door de desbetreffende lidstaat voorgestelde regelingen naar verwachting zullen zorgen voor een doeltreffende controle en uitvoering van het plan, met inbegrip van het voorgestelde tijdschema, de mijlpalen en streefdoelen, en de bijbehorende indicatoren;

 

ii)

of de door de desbetreffende lidstaat voorgestelde regelingen naar verwachting zullen zorgen voor een doeltreffende controle en uitvoering van het plan, met inbegrip van het voorgestelde tijdschema, de mijlpalen en streefdoelen, en de bijbehorende indicatoren;

 

iii)

of de door de desbetreffende lidstaat voorgestelde maatregelen en investeringen samenhangend zijn en voldoen aan de vereisten van Richtlijn [jjjj/nnn] [Voorstel voor een herschikking van Richtlijn 2012/27/EU], Richtlijn (EU) 2018/2001, Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn (EU) 2019/1161 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2010/31/EU;

 

iii)

of de door de desbetreffende lidstaat voorgestelde maatregelen en investeringen samenhangend zijn en voldoen aan de vereisten van Richtlijn [jjjj/nnn] [Voorstel voor een herschikking van Richtlijn 2012/27/EU], Richtlijn (EU) 2018/2001, Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn (EU) 2019/1161 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2010/31/EU.

c)

De Commissie houdt voor de beoordeling van de efficiëntie rekening met de volgende criteria:

c)

De Commissie houdt voor de beoordeling van de efficiëntie rekening met de volgende criteria:

 

i)

of de rechtvaardiging van de lidstaat voor het bedrag aan geschatte totale kosten van het plan redelijk en aannemelijk is, in overeenstemming is met het beginsel van kostenefficiëntie en in verhouding staat tot de verwachte nationale milieu- en sociale gevolgen;

 

i)

of de rechtvaardiging van de lidstaat voor het bedrag aan geschatte totale kosten van het plan redelijk en aannemelijk is, in overeenstemming is met het beginsel van kostenefficiëntie en in verhouding staat tot de verwachte nationale milieu- en sociale gevolgen;

 

ii)

of met de door de desbetreffende lidstaat voorgestelde regelingen, met inbegrip van de regelingen die gericht zijn op het voorkomen van dubbele financiering vanuit het fonds en andere Unieprogramma’s, naar verwachting corruptie, fraude en belangenconflicten bij het gebruik van de financiële middelen die afkomstig zijn uit het fonds worden voorkomen, opgespoord en gecorrigeerd;

 

ii)

of met de door de desbetreffende lidstaat voorgestelde regelingen, met inbegrip van de regelingen die gericht zijn op het voorkomen van dubbele financiering vanuit het fonds en andere Unieprogramma’s, naar verwachting corruptie, fraude en belangenconflicten bij het gebruik van de financiële middelen die afkomstig zijn uit het fonds worden voorkomen, opgespoord en gecorrigeerd;

 

iii)

of de door de lidstaat voorgestelde mijlpalen en streefdoelen efficiënt zijn met het oog op de reikwijdte, de doelstellingen en de subsidiabele acties van het fonds;

 

iii)

of de door de lidstaat voorgestelde mijlpalen en streefdoelen efficiënt zijn met het oog op de reikwijdte, de doelstellingen en de subsidiabele acties van het fonds.

d)

De Commissie houdt er voor de beoordeling van de samenhang rekening mee of het plan maatregelen en investeringen bevat die samenhangende acties inhouden.

d)

De Commissie houdt er voor de beoordeling van de samenhang rekening mee of het plan maatregelen en investeringen bevat die samenhangende acties inhouden.

Motivering

Beoordelingen zijn essentieel om de ontwikkeling, efficiëntie en effecten van het fonds te monitoren. Zoals gezegd, is de regionale component van cruciaal belang om rekening te houden met de verschillen en specifieke kenmerken van alle kwetsbare burgers en van de burgers die het zwaarst door de wijziging van het ETS worden getroffen.

Wijzigingsvoorstel 40

Artikel 21

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In overeenstemming met hun respectieve verantwoordelijkheden bevorderen de Commissie en de betrokken lidstaten synergieën en zorgen zij voor doeltreffende coördinatie tussen het fonds en andere Unieprogramma’s en -instrumenten, onder meer het InvestEU-programma, het instrument voor technische ondersteuning, de herstel- en veerkrachtfaciliteit, en de onder Verordening (EU) 2021/1060 vallende fondsen. Ten dien einde:

In overeenstemming met hun respectieve verantwoordelijkheden bevorderen de Commissie en de betrokken lidstaten en regio’s synergieën en zorgen zij voor doeltreffende coördinatie tussen het fonds en andere Unieprogramma’s en -instrumenten, onder meer het InvestEU-programma, het instrument voor technische ondersteuning, de herstel- en veerkrachtfaciliteit, en de onder Verordening (EU) 2021/1060 vallende fondsen. Te dien einde:

a)

zorgen zij voor complementariteit, synergie, samenhang en consistentie tussen verschillende instrumenten op Unie-, nationaal en in voorkomend geval regionaal niveau, zowel in de planningsfase als tijdens de uitvoering;

a)

zorgen zij voor complementariteit, synergie, samenhang en consistentie tussen verschillende instrumenten op Unie-, nationaal en in voorkomend geval regionaal en lokaal niveau, zowel in de planningsfase als tijdens de uitvoering;

b)

optimaliseren zij coördinatiemechanismen om dubbel werk te voorkomen, en

b)

optimaliseren zij coördinatiemechanismen om dubbel werk te voorkomen, en

c)

zorgen zij voor nauwe samenwerking tussen de instanties die op Unie-, nationaal en in voorkomend geval regionaal niveau voor de uitvoering en de controle verantwoordelijk zijn om de doelstellingen van het fonds te verwezenlijken.

c)

zorgen zij voor nauwe samenwerking tussen de instanties die op Unie-, nationaal en in voorkomend geval regionaal en lokaal niveau voor de uitvoering en de controle verantwoordelijk zijn om de doelstellingen van het fonds te verwezenlijken.

Motivering

Beoordelingen zijn essentieel om de ontwikkeling, efficiëntie en effecten van het fonds te monitoren. Zoals gezegd, is de regionale component van cruciaal belang om rekening te houden met de verschillen en specifieke kenmerken van alle kwetsbare burgers en van de burgers die het zwaarst door de wijziging van het ETS worden getroffen.

Wijzigingsvoorstel 41

Artikel 22

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten maken de in artikel 20, lid 2, punt d), i), ii) en iv), van deze verordening bedoelde gegevens openbaar en houden deze gegevens bij op één enkele website en in een open, machineleesbaar formaat als bedoeld in artikel 5, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad waarmee de gegevens kunnen worden gesorteerd, doorzocht, geëxtraheerd, vergeleken en hergebruikt. De in artikel 20, lid 2, punt d), i) en ii), van deze verordening bedoelde informatie wordt niet openbaar gemaakt in gevallen als bedoeld in artikel 38, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 of als de betaalde rechtstreekse inkomenssteun minder dan 15 000  EUR bedraagt.

De lidstaten en regio’s maken de in artikel 20, lid 2, punt d), i), ii) en iv), van deze verordening bedoelde gegevens openbaar en houden deze gegevens bij op één enkele website en in een open, machineleesbaar formaat als bedoeld in artikel 5, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad waarmee de gegevens kunnen worden gesorteerd, doorzocht, geëxtraheerd, vergeleken en hergebruikt. De in artikel 20, lid 2, punt d), i) en ii), van deze verordening bedoelde informatie wordt niet openbaar gemaakt in gevallen als bedoeld in artikel 38, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 of als de betaalde rechtstreekse inkomenssteun minder dan 15 000  EUR bedraagt.

Motivering

De regionale component is van cruciaal belang voor de uitvoering en het succes van het sociaal klimaatfonds. Lokale en regionale overheden zijn het best op de hoogte van de problemen en de sociaaleconomische omstandigheden in hun gebieden, zodat zij de meest kwetsbare personen en sectoren beter in kaart kunnen brengen.

Wijzigingsvoorstel 42

Artikel 23, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Elke betrokken lidstaat brengt tweejaarlijks verslag uit aan de Commissie over de uitvoering van zijn plan als onderdeel van zijn geïntegreerd nationaal voortgangsverslag over energie en klimaat als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999, en in overeenstemming met artikel 28 van die verordening. De betrokken lidstaten nemen het volgende in hun voortgangsverslag op:

Elke betrokken lidstaat en regio brengt tweejaarlijks verslag uit aan de Commissie over de uitvoering van zijn plan als onderdeel van zijn geïntegreerd nationaal voortgangsverslag over energie en klimaat als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999, en in overeenstemming met artikel 28 van die verordening. De betrokken lidstaten nemen het volgende in hun voortgangsverslag op:

a)

gedetailleerde kwantitatieve informatie over het aantal huishoudens dat in energiearmoede verkeert;

a)

gedetailleerde kwantitatieve informatie over het aantal huishoudens dat in energiearmoede verkeert;

b)

in voorkomend geval gedetailleerde informatie over de vooruitgang in de richting van de nationale indicatieve doelstelling om het aantal huishoudens dat in energiearmoede verkeert te verlagen;

b)

in voorkomend geval gedetailleerde informatie over de vooruitgang in de richting van de nationale indicatieve doelstelling om het aantal huishoudens dat in energiearmoede verkeert te verlagen;

c)

gedetailleerde informatie over de resultaten van de maatregelen en investeringen van het plan;

c)

gedetailleerde informatie over de resultaten van de maatregelen en investeringen van het plan;

d)

ingediende informatie over broeikasgasbeleidslijnen en -maatregelen en prognoses, en over energiearmoede, op grond van artikel 18, respectievelijk artikel 24, van Verordening (EU) 2018/1999;

d)

ingediende informatie over broeikasgasbeleidslijnen en -maatregelen en prognoses, en over energiearmoede, op grond van artikel 18, respectievelijk artikel 24, van Verordening (EU) 2018/1999;

e)

in het kader van de langetermijnrenovatiestrategieën overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU ingediende informatie;

e)

in het kader van de langetermijnrenovatiestrategieën overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU ingediende informatie;

f)

in 2027: een beoordeling van het in artikel 17, lid 5, bedoelde plan met het oog op de daadwerkelijke rechtstreekse gevolgen van het emissiehandelssysteem voor gebouwen en wegvervoer als vastgesteld bij hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG;

f)

in 2027: een beoordeling van het in artikel 17, lid 5, bedoelde plan met het oog op de daadwerkelijke rechtstreekse gevolgen van het emissiehandelssysteem voor gebouwen en wegvervoer als vastgesteld bij hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG;

g)

informatie over wijzigingen van hun plan overeenkomstig artikel 17.

g)

informatie over wijzigingen van hun plan overeenkomstig artikel 17;

 

h)

een periodieke herziening van de beoordeling van de kwetsbaarheid van gebieden in de regio’s, met name gebieden met permanente en bijzonder kwetsbare natuurlijke handicaps, zoals eiland- en berggebieden, en toezicht op de daadwerkelijke impact van aanvullende ETS-maatregelen op NUTS 2- of NUTS 3-niveau;

Motivering

Beoordelingen zijn essentieel om de ontwikkeling, efficiëntie en effecten van het fonds te monitoren. Zoals gezegd, is de regionale component van cruciaal belang om rekening te houden met de verschillen en specifieke kenmerken van alle kwetsbare burgers en van de burgers die het zwaarst door de wijziging van het ETS worden getroffen.

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot herstructurering van de Unieregeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (herschikking)

COM(2021) 563 final

Wijzigingsvoorstel 43

Overweging 28

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Gerichte verlagingen van het belastingniveau kunnen noodzakelijk zijn om de sociale gevolgen van energiebelastingen aan te pakken. Een belastingvrijstelling kan tijdelijk noodzakelijk zijn om kwetsbare huishoudens te beschermen.

Gerichte verlagingen van het belastingniveau kunnen noodzakelijk zijn om de sociale gevolgen van energiebelastingen aan te pakken. Een belastingvrijstelling kan tijdelijk noodzakelijk zijn om kwetsbare huishoudens , kwetsbare micro- en kleine ondernemingen en kwetsbare gebruikers van mobiliteit te beschermen, ook in plattelands-, bergachtige, perifere of eilandregio’s .

Motivering

Om de formulering aan te passen aan het voorstel voor het sociaal klimaatfonds, aangezien energiebelastingen kunnen worden gebruikt ter aanvulling van de geplande sociale maatregelen.

Wijzigingsvoorstel 44

Artikel 17

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Voor de toepassing van punt c) kunnen energieproducten en elektriciteit die door als kwetsbaar erkende huishoudens worden gebruikt, voor een periode van maximaal tien jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn worden vrijgesteld. Voor de toepassing van dit lid wordt onder “kwetsbare huishoudens” verstaan huishoudens die zwaar worden getroffen door de gevolgen van deze richtlijn, wat voor de doeleinden van deze richtlijn betekent dat zij zich onder de “armoederisicodrempel”, die is vastgesteld op 60 % van het nationaal mediaan equivalent besteedbaar inkomen, bevinden;

Voor de toepassing van punt c) kunnen energieproducten en elektriciteit die door op nationaal of regionaal niveau als kwetsbaar erkende huishoudens worden gebruikt, worden vrijgesteld. Voor de toepassing van dit lid wordt onder “kwetsbare huishoudens” verstaan huishoudens die zwaar worden getroffen door de gevolgen van deze richtlijn, wat voor de doeleinden van deze richtlijn betekent dat zij zich onder de “armoederisicodrempel”, die is vastgesteld op 60 % van het nationaal mediaan equivalent besteedbaar inkomen, bevinden , en dat hun verbruik niet hoger is dan het voor de betrokken regio geldende minimum voor fatsoenlijke levensomstandigheden . “Kwetsbare huishoudens” zijn ook huishoudens die in energiearmoede verkeren, of huishoudens, met inbegrip van huishoudens met een lager middeninkomen, die aanzienlijke gevolgen ondervinden van de prijseffecten van de opneming van gebouwen in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG.

Motivering

Er mag geen maximumperiode worden vastgesteld voor de vrijstelling indien het huishouden zich nog in een kwetsbare situatie bevindt. De definitie van “kwetsbaar huishouden” is aangepast aan de definitie in het sociaal klimaatfonds.

Wijzigingsvoorstel 45

Artikel 31

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

[…]. In het verslag wordt rekening gehouden met de goede werking van de interne markt, sociale en milieuoverwegingen, de reële waarde van de minimumbelastingniveaus en de bredere doelstellingen van de Verdragen.

[…]. In het verslag wordt rekening gehouden met de goede werking van de interne markt, sociale , regionale, lokale en milieuoverwegingen, de reële waarde van de minimumbelastingniveaus en de bredere doelstellingen van de Verdragen.

Motivering

Er dient rekening te worden gehouden met het regionale perspectief.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

1.

juicht het aangekondigde sociaal klimaatfonds toe als middel om de negatieve gevolgen voor de meest bedreigde groepen en gebieden te compenseren en een sociaal duurzame transitie te waarborgen. Het onderstreept dat het klimaat- en energiebeleid en de koolstofmarkt geen nadelige gevolgen mogen hebben voor kwetsbare huishoudens, micro- en kleine ondernemingen en gebruikers van mobiliteit, ook in landelijke en afgelegen gebieden, aangezien het aantal mensen dat met energie- en mobiliteitsarmoede kampt sinds de zomer van 2021 enorm is toegenomen als gevolg van de aanhoudende stijging van de energieprijzen.

2.

Het CvdR benadrukt dat de lokale en regionale overheden zeer relevante actoren zijn op het gebied van energie en klimaat, omdat zij de kenmerken van de gebieden en de sociale en economische context waarin dit beleid wordt uitgevoerd, het beste kennen, omdat zij ook over bevoegdheden beschikken op dit gebied en omdat zij de meest geschikte aanpak kunnen kiezen om de doeltreffendheid ervan te vergroten.

3.

Bij de beoordeling en goedkeuring van de plannen moet er vooral op worden toegezien dat de geplande maatregelen doelgericht zijn en dus de in het voorstel omschreven groepen daadwerkelijk steun bieden. De middelen die in het kader van het sociaal klimaatfonds worden uitgetrokken zijn beperkt. Daarom moet er heel zorgvuldig voor gezorgd worden dat zij ten goede komen aan de meest kwetsbare huishoudens, micro- en kleine ondernemingen en gebruikers van mobiliteit, ook in landelijke en afgelegen gebieden.

4.

Alle beleidsmaatregelen die van invloed zijn op ondernemingen en huishoudens moeten empirisch onderbouwd zijn. In dit verband moeten de Commissie, Eurostat en lokale en regionale overheden samenwerken bij het opzetten van betrouwbare structuren voor gegevensbeheer en -verzameling, die vrij toegankelijk moeten zijn voor alle beleidsmakers en belanghebbenden.

5.

Strategische autonomie is van cruciaal belang voor de energievoorziening van Europa. Het CvdR onderstreept dat het niet volstaat om onze afhankelijkheid van de Russische Federatie voor fossiele brandstoffen geleidelijk af te bouwen; het beschouwt het REPowerEU-plan als een manier om de overgang naar schone energie te versnellen, de EU minder afhankelijk te maken van de invoer van energie en grondstoffen en aldus de politieke, economische en veiligheidsrisico’s van deze invoer te verminderen. Dit betekent dat grootschalige investeringen en concrete maatregelen voor het versnellen van de uitrol van hernieuwbare energie, het stimuleren van energie-efficiëntie, circulariteit, schone elektriciteit en waterstof, en onderzoek naar alternatieve duurzame brandstoffen prioriteit moeten krijgen en aan elkaar gekoppeld moeten worden.

6.

Het is belangrijk dat de lidstaten energie- en mobiliteitsarmoede met een breed scala aan instrumenten kunnen aanpakken. Een daarvan is het “warme huur”-model, waarbij de verwarmingskosten in de huurprijs zijn inbegrepen, dat wil zeggen dat de eigenaar van een onroerend goed verantwoordelijk is voor een aanvaardbare binnentemperatuur en dus een duidelijke stimulans heeft om de energie-efficiëntie te verbeteren. Haaks hierop staat momenteel de interpretatie van kosteneffectiviteit die de Commissie in de energie-efficiëntierichtlijn hanteert, waarbij de nadruk ligt op het meten en factureren van het individuele warmtegebruik van huurders.

7.

De Commissie zou moeten overgaan tot onderzoek en overleg met de betrokken actoren om duidelijk vast te stellen wat de minimale energiebehoefte van een huishouden is voor een fatsoenlijke levensstandaard, op basis van betrouwbare gegevens en tijdreeksen, rekening houdend met regionale verschillen en gebaseerd op het nieuwe concept.

8.

Het CvdR is ingenomen met de mededeling van de Europese Commissie “Bestrijding van de stijgende energieprijzen: een toolbox met initiatieven en steunmaatregelen”, en moedigt de lidstaten aan de maatregelen van de toolbox te gebruiken. Ook is het ingenomen met het voorstel van de Europese Commissie voor een aanbeveling van de Raad inzake het garanderen van een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit. Het verzoekt de nationale autoriteiten dringend rekening te houden met deze maatregelen met het oog op een rechtvaardige transitie waarbij niemand aan zijn lot wordt overgelaten, terwijl de lokale en regionale overheden worden betrokken bij de uitvoering ervan en rekening wordt gehouden met de territoriale verschillen.

9.

Het Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie heeft zijn nut bewezen bij het leveren van een bijdrage aan energie-efficiëntie en klimaatkwesties, zodat bij de herschikking van de energiebelastingrichtlijn (EBR) en het nieuwe sociaal klimaatfonds (hierna: het nieuwe fonds) gebruik moet worden gemaakt van de inzichten en deskundigheid van de leden van het Burgermeestersconvenant, alsook van de versnelde acties die zijn opgenomen in de lokale en regionale actieplannen voor duurzame energie.

10.

Het CvdR juicht het toe dat de Commissie het voorstel voor een herziening van de energiebelastingrichtlijn vergezeld doet gaan van een subsidiariteitsbeoordelingsschema, maar betreurt dat het voorstel betreffende het sociaal klimaatfonds een dergelijk schema ontbeert. De redenering met betrekking tot de Europese meerwaarde van de voorstellen en de uitrol van maatregelen die voortvloeien uit de bevoegdheden van de EU op het gebied van vervoer, klimaatverandering, milieu en interne markt, is in overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.

11.

In heel Europa zijn er regio’s waar stadsverwarming en -koeling voor de burgers een meer betrouwbare, efficiënte en betaalbare oplossing kan zijn. Het nieuwe fonds moet derhalve worden afgestemd op andere Europese structuur- en investeringsfondsen om voldoende steun uit te trekken voor de kosten van het renoveren van appartementen en woningen, zodat zij kunnen worden aangesloten op de nieuwe systemen.

12.

De opwekking van elektriciteit zal in de toekomst veel meer gedecentraliseerd verlopen. Huishoudens en bedrijven die bereid zijn te investeren in zonne- of windenergie hebben in dit verband behoefte aan meer op maat gesneden steun voor gedecentraliseerde slimme netwerken en aan het wegwerken van onnodige bureaucratie. Dit omvat ook specifieke steun uit het sociaal klimaatfonds voor hernieuwbare-energiegemeenschappen.

13.

Er bestaan in de lidstaten verschillende ESIF-steunregelingen die energie-efficiëntiemaatregelen voor huishoudens en ondernemingen bevorderen, zodat het nuttig kan zijn om duidelijke richtsnoeren te ontwikkelen en steun te voorzien voor de meest kwetsbare huishoudens en micro- en kleine ondernemingen die met energie- en mobiliteitsarmoede kampen, om te voorkomen dat degenen die de steun het hardst nodig hebben, buiten de boot vallen.

14.

Het CvdR beveelt aan dat lidstaten, regio’s en gemeenten hun plannen op het gebied van stedenbouw en grondgebruik updaten en de toegang tot bouwvergunningen vereenvoudigen, teneinde de belastingen en kosten te verlagen en administratieve rompslomp voor energie-efficiënte investeringen van huishoudens en ondernemingen te voorkomen.

Over het voorstel voor het sociaal klimaatfonds

15.

Het CvdR is ingenomen met het voorstel voor een sociaal klimaatfonds als blijk van solidariteit en de wil om te komen tot een rechtvaardige en sociaal billijke transitie, als belangrijk instrument ter ondersteuning van de burgers die het zwaarst worden getroffen door de transitie naar klimaatneutraliteit, en als antwoord op onze oproep om de integriteit en de werking van het EU-emissiehandelssysteem (ETS) te verbeteren en tegelijkertijd steun te verlenen aan kwetsbare regio’s en groepen.

16.

Het CvdR dringt erop aan dat ten minste 35 % van de financiële middelen van het sociaal klimaatfonds rechtstreeks wordt beheerd door lokale en regionale overheden, aangezien zij de kwetsbaarheden nauwkeuriger in kaart kunnen brengen en verantwoordelijk zijn voor de succesvolle, doelgerichte en efficiënte uitvoering van de in de plannen vastgestelde maatregelen die daadwerkelijk tegemoet kunnen komen aan de behoeften van groepen met een lager inkomen, met inbegrip van mensen die in armoede dreigen af te glijden.

17.

Het CvdR betreurt dat er voorafgaand aan de indiening van het voorstel voor het sociaal klimaatfonds geen concrete en specifieke effectbeoordeling is verricht. Een dergelijke beoordeling zou het mogelijk hebben gemaakt om de herverdelingseffecten van het mechanisme, de werking, het beheer en de maatregelen van het fonds nauwkeurig te evalueren en daarbij vooral te kijken naar de gevolgen en voordelen voor de meest kwetsbare burgers en op lokaal en regionaal niveau, en om de financieel zwakste huishoudens beter in kaart te brengen, zodat de steun kan worden gericht op degenen die er het meest behoefte aan hebben.

18.

Het CvdR zou als vertegenwoordigend orgaan van de lokale en regionale overheden een faciliterende rol moeten spelen bij de vormgeving en uitvoering van de sociale klimaatplannen; daarmee wordt een extra mogelijkheid geboden om het lokale en regionale niveau te bereiken, los van de nationale kaders van de lidstaten.

19.

Het CvdR dringt erop aan dat de rol van lokale en regionale overheden als belangrijke bijdragers aan de nationale sociale klimaatplannen wordt erkend, aangezien zij het bestuursniveau zijn dat het dichtst bij de burgers staat en zij veel ter plaatse ontwikkelde kennis en deskundigheid kunnen inbrengen. Ook moet ervoor worden gezorgd dat het opstellen van sociale klimaatplannen geen extra administratieve last voor de lokale en regionale overheden met zich meebrengt. Lokale en regionale overheden zouden de mogelijkheid moeten krijgen om regionale sociale klimaatplannen op te stellen die in overeenstemming zijn met de nationale plannen, overeenkomstig de beginselen van partnerschap, multilevel governance, subsidiariteit en evenredigheid.

20.

Een van de problemen bij de energie-efficiënte renovatie van de woningvoorraad is het gebrek aan toegang tot kennis over energie-efficiëntie en tot de geavanceerde oplossingen die reeds beschikbaar zijn op de markt. Het CvdR stelt in dit verband voor om ook deze maatregelen uit het nieuwe fonds te financieren.

21.

Het CvdR onderstreept dat het verband tussen de energieprijzen en de algemene koopkracht ver te zoeken is. Hoewel het gebruik van het bbp of het bni in de koopkrachtstandaard als algemene indicator geschikt is voor het algemene cohesiebeleid, verzoekt het de Commissie om voor het energieverbruik een indicator te vinden die even betrouwbaar is als het bbp en het bni, maar die het gedrag van huishoudens en bedrijven in Europa op het gebied van energieverbruik beter weerspiegelt en die de lidstaten meer flexibiliteit biedt om bij de toewijzing van EU-middelen discrepanties als gevolg van statistische gegevens te nivelleren.

22.

Het doel van het sociaal klimaatfonds is weliswaar een stap in de goede richting om een rechtvaardige groene transitie te bewerkstelligen, maar er moeten nog meer inspanningen worden geleverd op financieel gebied. Het sociaal klimaatfonds alleen zal niet volstaan om de ongewenste sociale effecten en de economische tekortkomingen van de maatregelen om klimaatneutraliteit te bereiken, aan te pakken. Het CvdR dringt erop aan dat de opbrengsten uit het ETS II gedeeltelijk worden toegewezen aan het sociaal klimaatfonds en aan maatregelen die ervoor moeten zorgen dat niemand nadelen ondervindt van het bereiken van klimaatneutraliteit. Het stelt voor dat als de koolstofprijs leidt tot hogere inkomsten dan verwacht, de financiële middelen van het sociaal klimaatfonds dienovereenkomstig worden verhoogd. Het CvdR is van mening dat er meer vormen van financiële steun moeten worden ingevoerd die rekening houden met de specifieke kenmerken van gebieden, bevolkingsgroepen, sectoren, steden en regio’s. Hoewel het CvdR de meest kwetsbare personen wil steunen, zal er speciale aandacht moeten worden besteed aan de geschiktheid van de maatregelen en steun voor daklozen, vrouwen, burgers zonder middelen, jongeren en financieel zwakkere personen.

23.

Het CvdR roept het Europees Parlement en de Raad op geen enkele vorm van particulier gemotoriseerd vervoer te promoten met middelen uit het nieuwe fonds, en in plaats daarvan duurzame emissievrije en emissiearme mobiliteitsoplossingen (elektrisch, hybride of op waterstof) en geïntegreerde mobiliteitsdiensten te ondersteunen.

Over de herziening van de energiebelastingrichtlijn

24.

Het richtlijnvoorstel heeft terecht als doel om de energiebelasting af te stemmen op de werkelijke energie-inhoud en milieu-effecten, zodat er stimulansen zijn om de CO2-uitstoot terug te dringen en wordt bijgedragen aan de verwezenlijking van de nieuwe klimaatdoelstellingen van de EU. In haar huidige opzet voldoet de richtlijn hier niet aan, zoals ook is opgemerkt door de Europese Rekenkamer (12).

25.

Het CvdR betreurt het ontbreken van een specifiek subsidiariteitsbeoordelingsschema voor het voorstel betreffende het sociaal klimaatfonds, maar is ingenomen met het feit dat het wetgevingsvoorstel gebaseerd is op artikelen 91, lid 1, punt d), artikel 192, lid 1, en artikel 194, lid 1, punt c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin wordt verwezen naar vervoer, klimaatverandering en energie, en is van mening dat het voorstel een duidelijke Europese meerwaarde heeft en strookt met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.

26.

Het CvdR is ingenomen met de mogelijkheid voor de lidstaten om kwetsbare groepen te helpen en huishoudens te beschermen tegen energiearmoede, en zo de mogelijke negatieve effecten van de belasting tegen te gaan.

27.

Het CvdR is ingenomen met de herziening van de energiebelastingrichtlijn, waarbij de inhoud ervan wordt aangepast aan en afgestemd op de noodzaak van meer klimaatactie en milieubescherming, terwijl de ontwikkeling en uitbreiding van hernieuwbare energiebronnen wordt ondersteund, de goede werking van de interne markt wordt gehandhaafd en de belasting van energieproducten en elektriciteit in overeenstemming wordt gebracht met het energie- en klimaatbeleid van de EU.

28.

Het stelt voor om de territoriale patronen in de lidstaten op regionaal niveau te analyseren om in bijzondere omstandigheden, zoals armoederisico, regionale of zelfs lokale vrijstellingen of lagere belastingniveaus dan wel een andere vorm van compensatie toe te staan voor de zwaarst getroffen huishoudens en ondernemingen.

29.

Er zijn nog steeds regio’s in Europa waar brandhout wordt gebruikt om huizen te verwarmen en voedsel te bereiden, wat een duidelijk teken is van energiearmoede. De herschikking van de EBR en het ETS2 zal gevolgen hebben voor deze consumenten. Het CvdR beveelt derhalve aan aanvullende programma’s op te zetten om de overschakeling van brandhout naar schone, hernieuwbare en efficiënte energiebronnen te ondersteunen.

Brussel, 27 april 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(2)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(3)  Gegevens uit 2018. Eurostat, SILC [ilc_mdes01].

(4)  Gegevens uit 2018. Eurostat, SILC [ilc_mdes01].

(5)   Goedgekeurd door de Europese Raad op 24 en 25 juni 2021.

(6)   Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013 (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 21).

(7)   Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 1).

(8)  Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).

(9)  Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).

(10)  PB L 357 van 27.10.2020, blz. 35.

(11)  PB L 357 van 27.10.2020, blz. 35.

(12)  Analyse van de Europese Rekenkamer 01/2022: Energiebelasting, CO2-prijsstelling en energiesubsidies.


5.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/102


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Versterking van de democratie en de integriteit van verkiezingen

(2022/C 301/13)

Rapporteur:

Vincenzo BIANCO (IT/PSE) Gemeenteraadslid van Catania

Referentiedocumenten:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Bescherming van de integriteit van verkiezingen en bevordering van democratische participatie

COM(2021) 730 final

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende transparantie en gerichte politieke reclame

COM(2021) 731 final

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de Unieburgers die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn (herschikking)

COM(2021) 732 final

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn (herschikking)

COM(2021) 733 final

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen (herschikking)

COM(2021) 734 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

COM(2021) 731 final

Artikel 7, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De transparantieverklaring wordt in elke politieke reclameboodschap opgenomen of is aan de hand daarvan gemakkelijk te vinden, en bevat de volgende informatie: (a) de identiteit van de opdrachtgever en diens contactgegevens; (b) de periode waarin de politieke reclameboodschap zal worden gepubliceerd en verspreid; (c) op basis van onder meer informatie die overeenkomstig artikel 6, lid 3, is ontvangen, informatie over de totale uitgaven of andere voordelen die geheel of ten dele zijn ontvangen in ruil voor de productie, plaatsing, promotie, publicatie en verspreiding van de desbetreffende reclameboodschap en, in voorkomend geval, van de politieke reclamecampagne, en de bronnen daarvan; (d) in voorkomend geval, een vermelding van de verkiezingen of referenda waarmee de reclameboodschap verband houdt; (e) indien van toepassing, links naar onlineregisters van reclameboodschappen; (f) informatie over het gebruik van de in artikel 9, lid 1, bedoelde mechanismen; (g) de informatie die in de transparantieverklaring moet worden opgenomen, wordt verstrekt via de in bijlage I vermelde specifieke gegevensvelden.

De transparantieverklaring wordt in elke on- en offline politieke politieke reclameboodschap opgenomen of is aan de hand daarvan gemakkelijk te vinden, en bevat de volgende informatie: (a) de identiteit van de opdrachtgever en diens contactgegevens; (b) de periode waarin de politieke reclameboodschap zal worden gepubliceerd en verspreid; (c) op basis van onder meer informatie die overeenkomstig artikel 6, lid 3, is ontvangen, informatie over de totale uitgaven of andere voordelen die geheel of ten dele zijn ontvangen in ruil voor de productie, plaatsing, promotie, publicatie en verspreiding van de desbetreffende reclameboodschap en, in voorkomend geval, van de politieke reclamecampagne, en de bronnen daarvan; (d) in voorkomend geval, een vermelding van de verkiezingen of referenda waarmee de reclameboodschap verband houdt; (e) indien van toepassing, links naar onlineregisters van reclameboodschappen; (f) informatie over het gebruik van de in artikel 9, lid 1, bedoelde mechanismen. (g) de informatie die in de transparantieverklaring moet worden opgenomen, wordt verstrekt via de in bijlage I vermelde specifieke gegevensvelden.

Motivering

In artikel 7, lid 2, van de ontwerpverordening wordt bepaald welke informatie in de transparantieverklaring voor elke politieke reclameboodschap moet worden opgenomen, en dat deze verklaring via de boodschap ook gemakkelijk toegankelijk moet zijn. Gezien de complexiteit van de informatie die moet worden verstrekt, moet in de verplichtingen rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van off- en onlinemedia.

Wijzigingsvoorstel 2

COM(2021) 731 final

Artikel 9

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Melding van mogelijk onwettige politieke reclameboodschappen

Melding van mogelijk onwettige politieke reclameboodschappen

1.   Wanneer zij politieke reclamediensten aanbieden, stellen de uitgevers van politieke reclame in waarmee personen hun kosteloos kunnen melden dat een bepaalde door hen gepubliceerde reclameboodschap niet in overeenstemming is met deze verordening.

1.   Wanneer zij politieke reclamediensten aanbieden, stellen de uitgevers van politieke reclame in waarmee personen hun kosteloos kunnen melden dat een bepaalde door hen gepubliceerde reclameboodschap niet in overeenstemming is met deze verordening.

2.   Informatie over de wijze waarop politieke reclameboodschappen als bedoeld in lid 1 moeten worden gemeld, dient gebruiksvriendelijk te zijn en gemakkelijk toegankelijk, ook vanuit de transparantieverklaring.

2.   Informatie over de wijze waarop politieke reclameboodschappen als bedoeld in lid 1 moeten worden gemeld, dient gebruiksvriendelijk te zijn en gemakkelijk toegankelijk, ook vanuit de transparantieverklaring.

3.   Uitgevers van politieke reclame maken het mogelijk dat de in lid 1 bedoelde informatie langs elektronische weg wordt ingediend. De uitgever van politieke reclame informeert de personen over het gevolg dat aan de in lid 1 bedoelde melding is gegeven.

3.   Uitgevers van politieke reclame maken het mogelijk dat de in lid 1 bedoelde informatie langs elektronische weg wordt ingediend. De uitgever van politieke reclame informeert de personen over het gevolg dat aan de in lid 1 bedoelde melding is gegeven.

4.   Veelvuldige meldingen uit hoofde van lid 1 betreffende dezelfde reclameboodschap of reclamecampagne kunnen collectief worden beantwoord, onder meer door te verwijzen naar een verklaring op de website van de betrokken uitgever van politieke reclame.

4.   Veelvuldige meldingen uit hoofde van lid 1 betreffende dezelfde reclameboodschap of reclamecampagne kunnen collectief worden beantwoord, onder meer door te verwijzen naar een verklaring op de website van de betrokken uitgever van politieke reclame.

 

5.     Er dienen ook specifieke kanalen te worden ingesteld om personen in staat te stellen klachten in te dienen bij de bevoegde autoriteiten, zoals bepaald in artikel 15 van deze verordening.

Motivering

Krachtens artikel 15 moeten de lidstaten bevoegde autoriteiten aanwijzen voor het toezicht op de naleving door als tussenpersoon optredende dienstverleners, in de zin van de verordening. Gezien hun rol moeten deze bevoegde autoriteiten ook toezicht kunnen houden op meldingen van niet-naleving van de verordening. Dit zou ook de kans verkleinen dat particuliere ondernemingen eventueel geen gevolg geven aan dergelijke kennisgevingen.

Wijzigingsvoorstel 3

COM(2021) 731 final

Artikel 15, lid 7

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Elke lidstaat wijst voor de toepassing van deze verordening één bevoegde autoriteit aan als contactpunt op het niveau van de Unie.

Elke lidstaat wijst voor de toepassing van deze verordening één bevoegde autoriteit aan als contactpunt op het niveau van de Unie. Elke lidstaat zorgt ervoor dat op regionaal en lokaal niveau contactpunten worden opgericht.

Motivering

De wijziging dient ervoor te zorgen dat de nationale autoriteit ook regionaal en lokaal aanwezig is door op regionaal en lokaal niveau contactpunten op te richten.

Wijzigingsvoorstel 4

COM(2021) 731 final

Artikel 15, lid 9

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De contactpunten komen op gezette tijden op het niveau van de Unie bijeen in het kader van het Europees samenwerkingsnetwerk voor verkiezingen om de snelle en beveiligde uitwisseling van informatie over kwesties die verband houden met de uitoefening van hun toezichts- en handhavingstaken uit hoofde van deze verordening te vergemakkelijken.

De contactpunten komen op gezette tijden op het niveau van de Unie bijeen in het kader van het Europees samenwerkingsnetwerk voor verkiezingen om de snelle en beveiligde uitwisseling van informatie over kwesties die verband houden met de uitoefening van hun toezichts- en handhavingstaken uit hoofde van deze verordening te vergemakkelijken , en om te bezien of de voorschriften inzake sancties onderling kunnen worden afgestemd, met inbegrip van administratieve boeten en financiële sancties, die van toepassing zijn op aanbieders van politieke reclamediensten, zoals bepaald in artikel 16 .

Motivering

Deze verordening beoogt de harmonisatie van de interne markt voor dienstverlening op het gebied van politieke reclame, en de totstandbrenging van een gelijk speelveld. Zo gezien kan het wenselijk zijn de sancties voor inbreuken op de bepalingen van deze verordening op elkaar af te stemmen. Een dergelijke aanpak zou ook voorkomen dat sancties in sommige lidstaten mogelijk zo afschrikkend zijn dat actoren zich van politieke betrokkenheid onthouden.

Wijzigingsvoorstel 5

COM(2021) 732 final

Artikel 12, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten wijzen een nationale autoriteit aan die de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat niet-nationale Unieburgers tijdig in kennis worden gesteld van de voorwaarden en nadere regels voor de registratie als kiezer of als kandidaat bij de verkiezingen voor het Europees Parlement.

De lidstaten wijzen een nationale autoriteit aan die , in samenwerking met regionale en, indien van toepassing, lokale overheden, de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat niet-nationale Unieburgers tijdig in kennis worden gesteld van de voorwaarden en nadere regels voor de registratie als kiezer of als kandidaat bij de verkiezingen voor het Europees Parlement.

De lidstaten nemen alle verdere maatregelen om het bewustzijn te vergroten en de uitoefening van het kiesrecht van de burgers van de Unie te bevorderen en te vergemakkelijken, onder meer via de regionale en, indien van toepassing, lokale overheden.

Motivering

Er moet rekening worden gehouden met het feit dat de organisatie van verkiezingen verschilt per lidstaat. Met dit wijzigingsvoorstel wordt ook beoogd dat de nationale autoriteit er in samenwerking met het regionale en, indien van toepassing, lokale niveau voor zorgt dat de burgers, overeenkomstig het nabijheidsbeginsel, uitgebreid en breed worden voorgelicht over de voorwaarden en regelingen voor de registratie als kiezer of als kandidaat bij de verkiezingen voor het Europees Parlement.

Wijzigingsvoorstel 6

COM(2021) 732 final

Artikel 12, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De informatie over de voorwaarden en nadere regels voor de registratie als kiezer of als kandidaat bij de verkiezingen voor het Europees Parlement en de in lid 2 bedoelde informatie worden in duidelijke en eenvoudige bewoordingen verstrekt.

D e in de eerste alinea bedoelde informatie wordt niet alleen verstrekt in een of meer officiële talen van de gastlidstaat, maar gaat ook vergezeld van een vertaling in ten minste een andere officiële taal van de Unie die in grote lijnen wordt begrepen door zo veel mogelijk Unieburgers die op het grondgebied van de gastlidstaat verblijven, conform de kwaliteitseisen van artikel 9 van Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad.

De informatie over de voorwaarden en nadere regels voor de registratie als kiezer of als kandidaat bij de verkiezingen voor het Europees Parlement en de in lid 2 bedoelde informatie worden in duidelijke en eenvoudige bewoordingen verstrekt.

Op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten over de nodige administratieve capaciteit beschikken, wordt d e in de eerste alinea bedoelde informatie niet alleen verstrekt in een of meer officiële talen van de gastlidstaat, maar gaat deze ook vergezeld van een vertaling in ten minste een andere officiële taal van de Unie die in grote lijnen wordt begrepen door zo veel mogelijk Unieburgers die op het grondgebied van de gastlidstaat verblijven, conform de kwaliteitseisen van artikel 9 van Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad.

Motivering

Dit artikel verplicht de bevoegde autoriteiten mobiele EU-burgers een breed scala aan informatie te verstrekken, ook in verschillende talen, over onder meer de status van hun registratie, de relevante regels inzake de rechten en plichten van kiezers en kandidaten, en de middelen om nadere informatie te verkrijgen over de organisatie van de verkiezingen. Zoals in het wijzigingsvoorstel op artikel 12, lid 1, wordt opgemerkt, dienen deze bevoegde autoriteiten niet uitsluitend op nationaal niveau te worden aangewezen. Gezien de uitgebreide informatie die wordt verstrekt, zou een dergelijke verplichting voor de lokale en regionale overheden in sommige lidstaten een administratieve last kunnen betekenen.

Wijzigingsvoorstel 7

COM(2021) 732 final

Artikel 14

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten die bij de verkiezingen voor het Europees Parlement voorzien in de mogelijkheid om vervroegd te stemmen, per post te stemmen, elektronisch te stemmen en via het internet te stemmen, zorgen ervoor dat deze stemmethoden voor de kiezers van de Unie beschikbaar zijn onder voorwaarden die vergelijkbaar zijn met die welke voor de eigen onderdanen gelden .

De lidstaten streven ernaar bij de verkiezingen voor het Europees Parlement te voorzien in de mogelijkheid om vervroegd te stemmen, per post te stemmen, elektronisch te stemmen en via het internet te stemmen.

De lidstaten nemen alle maatregelen om de toegang voor burgers uit andere lidstaten die in een lidstaat verblijven tot het stemmen per brief, het elektronisch stemmen en het stemmen via internet te waarborgen onder voorwaarden die vergelijkbaar zijn met die welke voor de eigen onderdanen gelden, onder meer door maatregelen van de lokale en regionale overheden.

Motivering

Met het wijzigingsvoorstel wordt beoogd de nadruk te leggen op de bijdrage die lokale en regionale overheden kunnen leveren om ervoor te zorgen dat alle stemmethoden beschikbaar zijn voor de kiezers in de Unie. Tegelijkertijd moeten alle lidstaten op groene en duurzame wijze verkiezingen houden.

Wijzigingsvoorstel 8

COM(2021) 732 final

Artikel 15

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten wijzen een autoriteit aan die verantwoordelijk is voor het verzamelen en het aan het publiek en aan de Commissie verstrekken van relevante statistische gegevens over de deelname van niet-nationale Unieburgers aan de verkiezingen voor het Europees Parlement.

De lidstaten wijzen een autoriteit aan die verantwoordelijk is voor het verzamelen en het aan het publiek, aan de Commissie en aan het Europees Comité van de Regio’s verstrekken van relevante statistische gegevens over de deelname van niet-nationale Unieburgers aan de verkiezingen voor het Europees Parlement.

Motivering

Dit wijzigingsvoorstel is bedoeld om het Europees Comité van de Regio’s te betrekken bij het toezicht op de statistische gegevens over de deelname van onderdanen van andere lidstaten van de Unie aan de verkiezingen voor het Europees Parlement.

Wijzigingsvoorstel 9

COM(2021) 732 final

Artikel 17, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Binnen zes maanden na elke verkiezing voor het Europees Parlement verstrekken de lidstaten de Commissie informatie over de toepassing van deze richtlijn op hun grondgebied. Naast algemene opmerkingen bevat het verslag statistische gegevens over de deelname van kiezers en verkiesbare burgers van de Unie aan de verkiezingen voor het Europees Parlement, alsook een overzicht van de maatregelen die ter ondersteuning daarvan zijn genomen.

Binnen zes maanden na elke verkiezing voor het Europees Parlement verstrekken de lidstaten de Commissie en het Europees Comité van de Regio’s informatie over de toepassing van deze richtlijn op hun grondgebied. Naast algemene opmerkingen bevat het verslag statistische gegevens over de deelname van kiezers en verkiesbare burgers van de Unie aan de verkiezingen voor het Europees Parlement, alsook een overzicht van de maatregelen die ter ondersteuning daarvan zijn genomen.

Motivering

Dit wijzigingsvoorstel is bedoeld om het Europees Comité van de Regio’s te betrekken bij het toezicht op de statistische gegevens over de deelname van onderdanen van andere lidstaten van de Unie aan de verkiezingen voor het Europees Parlement.

Wijzigingsvoorstel 10

COM(2021) 733 final

Artikel 2, lid 1, punt b)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

“gemeenteraadsverkiezingen”: de algemene en rechtstreekse verkiezingen ter aanwijzing van de leden van de vertegenwoordigende vergadering en , in voorkomend geval, van het hoofd en de leden van het bestuur van een primair lokaal lichaam overeenkomstig de wetgeving van elke lidstaat ;

“gemeenteraadsverkiezingen”: de algemene en rechtstreekse verkiezingen ter aanwijzing van de leden van de vertegenwoordigende vergadering en van het hoofd en de leden van het bestuur van een primair lokaal lichaam;

Motivering

Het wijzigingsvoorstel beoogt de verkiesbaarheid van onderdanen van de lidstaten uit te breiden tot alle verkozen ambten, ook die van uitvoerende aard, in het primair lokaal lichaam.

Wijzigingsvoorstel 11

COM(2021) 733 final

Artikel 5, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten kunnen bepalen dat alleen hun eigen onderdanen verkiesbaar zijn voor de functies van hoofd, plaatsvervanger/adjunct of lid van het bestuur van een primair lokaal lichaam, voor zover zij worden verkozen voor het uitoefenen van deze functies gedurende de mandaatsperiode.

De lidstaten kunnen in beperkte, uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen bepalen dat alleen hun eigen onderdanen verkiesbaar zijn voor de functies van hoofd, plaatsvervanger/adjunct of lid van het bestuur van een primair lokaal lichaam, voor zover zij worden verkozen voor het uitoefenen van deze functies gedurende de mandaatsperiode.

De lidstaten kunnen tevens bepalen dat de tijdelijke en plaatsvervangende vervulling van de functies van het hoofd van het bestuur van een primair lokaal lichaam of van diens adjunct of van de wethouders voorbehouden kan worden aan de eigen onderdanen.

De lidstaten kunnen tevens in beperkte, uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen bepalen dat de tijdelijke en plaatsvervangende vervulling van de functies van het hoofd van het bestuur van een primair lokaal lichaam of van diens adjunct of van de wethouders voorbehouden kan worden aan de eigen onderdanen.

De lidstaten kunnen met inachtneming van de bepalingen van het Verdrag en van de algemene rechtsbeginselen de dienstige, noodzakelijke en passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de uitoefening van de functies als bedoeld in de eerste alinea alsook de waarneming der bevoegdheden als vervanger als bedoeld in de tweede alinea alleen door onderdanen van de betrokken staat kan geschieden.

De lidstaten kunnen met inachtneming van de bepalingen van het Verdrag en van de algemene rechtsbeginselen de dienstige, noodzakelijke en passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de uitoefening van de functies als bedoeld in de eerste alinea alsook de waarneming der bevoegdheden als vervanger als bedoeld in de tweede alinea alleen door onderdanen van de betrokken staat kan geschieden.

Motivering

De lidstaten dienen de verkiesbaarheid van onderdanen van de lidstaten tot alle verkozen ambten, met inbegrip van ambten van uitvoerende aard, te beperken tot uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen teneinde alle discriminatie bij de toegang tot verkozen ambten in de primaire lokale lichamen te bestrijden.

Wijzigingsvoorstel 12

COM(2021) 733 final

Artikel 10

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Lidstaten die eigen onderdanen de mogelijkheid bieden om bij gemeenteraadsverkiezingen vervroegd te stemmen, per post te stemmen, elektronisch te stemmen en via het internet te stemmen , zorgen ervoor dat deze wijzen van stemmen onder dezelfde voorwaarden ook beschikbaar zijn voor kiezers in de zin van artikel 3 .

De lidstaten streven ernaar eigen onderdanen de mogelijkheid te bieden om bij gemeenteraadsverkiezingen vervroegd te stemmen, per post te stemmen, elektronisch te stemmen en via het internet te stemmen

De lidstaten nemen alle maatregelen om de toegang voor burgers uit andere lidstaten die in een lidstaat verblijven tot het stemmen per brief, het elektronisch stemmen en het stemmen via internet te waarborgen onder dezelfde voorwaarden als die welke voor de eigen onderdanen gelden, onder meer door maatregelen van de lokale en regionale overheden.

Motivering

Met het wijzigingsvoorstel wordt beoogd de nadruk te leggen op de bijdrage die lokale en regionale overheden kunnen leveren om ervoor te zorgen dat alle stemmethoden beschikbaar zijn voor de kiezers bij gemeenteraadsverkiezingen die al dan niet onderdaan van die lidstaat zijn. Tegelijkertijd moeten alle lidstaten op groene en duurzame wijze verkiezingen houden.

Wijzigingsvoorstel 13

COM(2021) 733 final

Artikel 12, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten wijzen een nationale autoriteit aan die de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat niet-nationale Unieburgers tijdig in kennis worden gesteld van de voorwaarden en nadere regels voor de registratie als kiezer of als kandidaat bij gemeenteraadsverkiezingen.

De lidstaten wijzen , in samenwerking met regionale en, indien van toepassing, lokale overheden een nationale autoriteit aan die de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat niet-nationale Unieburgers tijdig in kennis worden gesteld van de voorwaarden en nadere regels voor de registratie als kiezer of als kandidaat bij gemeenteraadsverkiezingen.

De lidstaten en hun relevante bestuursniveaus nemen alle verdere maatregelen om het bewustzijn te vergroten en de uitoefening van het kiesrecht van buitenlandse burgers van de Unie die in de lidstaat verblijven, te bevorderen en te vergemakkelijken, onder meer via de regionale en, indien van toepassing, lokale overheden.

Motivering

Er moet rekening worden gehouden met het feit dat de organisatie van verkiezingen verschilt per lidstaat. Met deze wijziging wordt beoogd de regionale en, indien van toepassing, lokale overheden te betrekken bij de bewustmaking, bevordering en vergemakkelijking van de uitoefening van het kiesrecht door buitenlandse burgers van de Unie die in de lidstaat verblijven, bij de verkiezingen voor de primaire lokale lichamen.

Wijzigingsvoorstel 14

COM(2021) 733 final

Artikel 14

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn en vervolgens om de vier jaar brengen de lidstaten aan de Commissie verslag uit over de toepassing van deze richtlijn op hun grondgebied, met inbegrip van de toepassing van artikel 5, leden 3 en 4. Het verslag bevat statistische gegevens over de deelname van de in artikel 3 bedoelde kiezers en kandidaten aan gemeenteraadsverkiezingen en een overzicht van de in dat verband genomen maatregelen.

1.   Binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn en vervolgens om de vier jaar brengen de lidstaten aan de Commissie en aan het Europees Comité van de Regio’s verslag uit over de toepassing van deze richtlijn op hun grondgebied, met inbegrip van de toepassing van artikel 5, leden 3 en 4. Het verslag bevat statistische gegevens over de deelname van de in artikel 3 bedoelde kiezers en kandidaten aan gemeenteraadsverkiezingen en een overzicht van de in dat verband genomen maatregelen , alsmede een overzicht van de administratieve uitdagingen die op de bevoegde bestuursniveaus zijn geconstateerd .

2.   Binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn en vervolgens om de vijf jaar brengt de Commissie verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn, mede op basis van de door de lidstaten krachtens lid 1 van dit artikel verstrekte informatie.

2.   Binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn en vervolgens om de vijf jaar brengt de Commissie verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Comité van de Regio’s over de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn, mede op basis van de door de lidstaten krachtens lid 1 van dit artikel verstrekte informatie.

Motivering

Het wijzigingsvoorstel is bedoeld om het Europees Comité van de Regio’s meer te betrekken bij het toezicht op de uitvoering van de richtlijn door de lidstaten.

De organisatorische aspecten van verkiezingen vallen onder de bevoegdheid van de lidstaten, en de specifieke regelingen betreffende het verloop van de verkiezingen kunnen van lidstaat tot lidstaat verschillen. In dat verband kunnen sommige verplichtingen die bij de herschikking van Richtlijn 94/80/EG van de Raad (1) zijn ingevoerd, voor lokale overheden flinke administratieve lasten met zich meebrengen. Daarom is het belangrijk om de vastgestelde problemen in kaart te brengen die als basis kunnen dienen voor passende oplossingen op Europees, nationaal of lokaal niveau.

Wijzigingsvoorstel 15

COM(2021) 733 final

Artikel 15

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Binnen twee jaar na de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2029 evalueert de Commissie de toepassing van deze richtlijn en stelt zij een evaluatieverslag op over de vorderingen bij de verwezenlijking van de daarin vervatte doelstellingen.

Binnen twee jaar na de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2029 evalueert de Commissie , nadat zij het Europees Comité van de Regio’s heeft gehoord, de toepassing van deze richtlijn en stelt zij een evaluatieverslag op over de vorderingen bij de verwezenlijking van de daarin vervatte doelstellingen

Motivering

Het wijzigingsvoorstel is bedoeld om het Europees Comité van de Regio’s te betrekken bij de uitvoering van de richtlijn door de Commissie.

Wijzigingsvoorstel 16

COM(2021) 733 final

Artikel 17, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2023 te voldoen aan artikel 8, leden 2, 3 en 5, artikel 9, leden 1 en 2, artikel 10, artikel 11, leden 1 en 3, de artikelen 12 en 14 en de bijlagen I, II en III. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2023 te voldoen aan artikel 8, leden 2, 3 en 5, artikel 9, leden 1 en 2, artikel 10, artikel 11, leden 1 en 3, de artikelen 12 en 14 en de bijlagen I, II en III. Zij delen de Commissie en het Europees Comité van de Regio’s de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn, gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor deze verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn, gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor deze verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

Motivering

Het wijzigingsvoorstel is bedoeld om het Europees Comité van de Regio’s meer te betrekken bij het toezicht op de uitvoering van de richtlijn door de lidstaten.

Wijzigingsvoorstel 17

COM(2021) 733 final

Artikel 17, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. De Commissie stelt het Europees Comité van de Regio’s in kennis van de informatie en documenten die zij op grond van dit artikel van de lidstaten ontvangt.

Motivering

Het wijzigingsvoorstel is bedoeld om het Europees Comité van de Regio’s te betrekken bij de uitvoering van de richtlijn door de Commissie.

Wijzigingsvoorstel 18

COM(2021) 734 final

Artikel 4, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De statuten van een Europese politieke partij zijn in overeenstemming met het geldende recht van de lidstaat waar haar zetel is gevestigd en bevatten bepalingen betreffende:

1.   De statuten van een Europese politieke partij zijn in overeenstemming met het geldende recht van de lidstaat waar haar zetel is gevestigd en bevatten bepalingen betreffende:

[…]

[…]

j)

haar interne regels inzake genderevenwicht.

j)

expliciete en welomschreven interne regels inzake genderevenwicht , waarin de concrete maatregelen worden gespecificeerd om gendergelijkheid te bewerkstelligen voor wat betreft lidmaatschap, politieke vertegenwoordiging en de uitoefening van democratische mandaten .

Motivering

Europese politieke partijen moeten het goede voorbeeld geven op het gebied van genderevenwicht. Daarom moeten hun interne regels specifieke maatregelen omvatten die gericht zijn op het waarborgen van genderevenwicht, ook wat betreft partijlidmaatschap, politieke vertegenwoordiging en de algemene uitoefening van mandaten.

Wijzigingsvoorstel 19

COM(2021) 734 final

Artikel 4, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   De statuten van een Europese politieke partij bevatten bepalingen inzake de interne organisatie van de partij, en hebben in ieder geval betrekking op:

2.   De statuten van een Europese politieke partij bevatten bepalingen inzake de interne organisatie van de partij, en hebben in ieder geval betrekking op:

[…]

[…]

e)

haar houding ten aanzien van transparantie, met name inzake de boekhouding, rekeningen en donaties, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens;

e)

haar houding ten aanzien van transparantie, met name inzake de boekhouding, rekeningen en donaties, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens;

f)

de interne procedure voor het wijzigen van haar statuten.

f)

een verklaring waarin zij zich ertoe verbindt de waarden waarop de Unie is gegrondvest, zoals verwoord in artikel 2 VEU, na te streven, desinformatie te bestrijden en zich te onthouden van de verspreiding van onjuiste of misleidende informatie, haatzaaiende uitlatingen en boodschappen die aanzetten tot geweld;

 

g)

de interne procedure voor het wijzigen van haar statuten.

Motivering

Europese politieke partijen spelen een belangrijke rol bij het versterken van de Europese identiteit en het gevoel deel uit te maken van een gemeenschappelijke Europese politieke ruimte. In dit verband zijn zij ook van groot belang voor de bevordering van de rechten en waarden waarop de Europese Unie is gegrondvest, en voor de bestrijding van desinformatie en het zich onthouden van maatregelen die aanzetten tot haat en geweld. Deze toezegging moet in hun statuten tot uiting komen.

Wijzigingsvoorstel 20

COM(2021) 734 final

Artikel 23, leden 9 en 10

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Donaties, bijdragen en eigen middelen

Donaties, bijdragen en eigen middelen

9.    B ijdragen van leden van een Europese politieke partij waarvan de zetel is gevestigd in een lidstaat en bijdragen van leden van een Europese politieke partij die burger zijn van een lidstaat, alsook bijdragen van aangesloten partijen waarvan de zetel is gevestigd in een land dat lid is van de Raad van Europa zijn toegestaan. Deze bijdragen van leden mogen in totaal echter niet meer bedragen dan 40 % van de jaarlijkse begroting van een Europese politieke partij. De bijdragen van aangesloten partijen waarvan de zetel is gevestigd in een land dat buiten de Unie is gelegen, mag niet meer bedragen dan 10 % van de totale bijdragen van leden.

9.    Uitsluitend b ijdragen van leden van een Europese politieke partij waarvan de zetel is gevestigd in een lidstaat en bijdragen van leden van een Europese politieke partij die burger zijn van een lidstaat, zijn toegestaan. Deze bijdragen van leden mogen in totaal echter niet meer bedragen dan 40 % van de jaarlijkse begroting van een Europese politieke partij. De bijdragen van aangesloten partijen waarvan de zetel is gevestigd in een land dat buiten de Unie is gelegen, mag niet meer bedragen dan 10 % van de totale bijdragen van leden.

10.    B ijdragen van leden van een Europese politieke stichting waarvan de zetel is gevestigd in een lidstaat en bijdragen van leden van een Europese stichting die burger zijn van een lidstaat, alsook bijdragen van aangesloten organisaties waarvan de zetel is gevestigd in een land dat lid is van de Raad van Europa, en bijdragen van de Europese politieke partij waarmee zij is verbonden, zijn toegestaan. Deze bijdragen van leden mogen in totaal echter niet meer bedragen dan 40 % van de jaarlijkse begroting van een Europese politieke stichting en mogen niet afkomstig zijn uit middelen die een Europese politieke partij overeenkomstig deze verordening uit de algemene begroting van de Europese Unie heeft ontvangen. De bijdragen van aangesloten organisaties waarvan de zetel is gevestigd in een land dat buiten de Unie is gelegen, mag niet meer bedragen dan 10 % van de totale bijdragen van leden.

10.    Uitsluitend b ijdragen van leden van een Europese politieke stichting waarvan de zetel is gevestigd in een lidstaat en bijdragen van leden van een Europese stichting die burger zijn van een lidstaat, en bijdragen van de Europese politieke partij waarmee zij is verbonden, zijn toegestaan. Deze bijdragen van leden mogen in totaal echter niet meer bedragen dan 40 % van de jaarlijkse begroting van een Europese politieke stichting en mogen niet afkomstig zijn uit middelen die een Europese politieke partij overeenkomstig deze verordening uit de algemene begroting van de Europese Unie heeft ontvangen. De bijdragen van aangesloten organisaties waarvan de zetel is gevestigd in een land dat buiten de Unie is gelegen, mag niet meer bedragen dan 10 % van de totale bijdragen van leden.

Motivering

De onlangs ingevoerde bepaling dat Europese politieke partijen en stichtingen niet alleen uit de Europese Unie mogen worden gefinancierd, maar ook uit landen die lid zijn van de Raad van Europa, geeft aanleiding tot bezorgdheid over de transparantie van die bijdragen.

Wijzigingsvoorstel 21

COM(2021) 734 final

Artikel 24, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen uit de algemene begroting van de Europese Unie of enige andere bron mag worden gebruikt voor het financieren van referendumcampagnes indien dergelijke campagnes betrekking hebben op de uitvoering van de Unieverdragen.

Financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen uit de algemene begroting van de Europese Unie of enige andere bron mag worden gebruikt voor het financieren van referendumcampagnes indien dergelijke campagnes betrekking hebben op de uitvoering van de Unieverdragen , met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel .

Motivering

In sommige lidstaten worden op lokaal en regionaal (of nationaal) niveau referenda gehouden. Dit houdt in dat referenda op die bestuurlijke niveaus betrekking zouden hebben op aangelegenheden die juridisch relevant zijn op het specifieke bevoegdheidsgebied van dat niveau. Er moeten extra waarborgen komen om ervoor te zorgen dat referenda alleen door Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen worden gefinancierd bij referenda met een duidelijke, EU-brede dimensie.

Wijzigingsvoorstel 22

COM(2021) 734 final

Artikel 35

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Informatieverstrekking aan de burgers

Informatieverstrekking aan de burgers

Behoudens het bepaalde in de artikelen 24 en 25 en hun eigen statuten en interne regelingen, nemen Europese politieke partijen alle passende maatregelen om voor de verkiezingen voor het Europees Parlement de burgers van de Unie in te lichten over de banden tussen de nationale politieke partijen en kandidaten en de betrokken Europese politieke partijen.

Behoudens het bepaalde in de artikelen 24 en 25 en hun eigen statuten en interne regelingen, dienen Europese politieke partijen alle passende maatregelen te nemen om voor de verkiezingen voor het Europees Parlement de burgers van de Unie in te lichten over de banden tussen de nationale politieke partijen en kandidaten en de betrokken Europese politieke partijen.

Motivering

Een verplichting om de banden tussen nationale politieke partijen en kandidaten en de betrokken Europese politieke partijen te bevorderen, lijkt zinvoller en strookt beter met het algemene doel van deze verordening, onder meer om de zichtbaarheid van de Europese politieke partijen op nationaal niveau te vergroten. Zo schrijft de nieuwe bepaling in artikel 4, lid 1, voor dat de aangesloten partijen het logo van de Europese politieke partij op een duidelijk zichtbare en gebruikersvriendelijke wijze aanbrengen, zodat het even zichtbaar is als het eigen logo van de aangesloten partij.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

Inleiding

1.

is ingenomen met het pakket maatregelen van de Europese Commissie inzake versterking van de democratie en de integriteit van verkiezingen; onderschrijft de met deze maatregelen nagestreefde doelstellingen en steunt krachtig alle inspanningen om te zorgen voor een open, eerlijk en pluralistisch politiek debat en voor gelijke democratische participatie en betrokkenheid.

2.

Helaas houden de voorgestelde maatregelen in het pakket Versterking van de democratie en de integriteit van verkiezingen onvoldoende rekening met de implicaties daarvan op lokaal en regionaal niveau. Het CvdR onderstreept de specifieke kennis op lokaal en regionaal niveau met betrekking tot het opsporen van potentiële bedreigingen voor de integriteit van democratische processen.

Democratische weerbaarheid

3.

Het CvdR onderschrijft de uitbreiding van de samenwerking en uitwisseling van goede praktijken op het gebied van democratische en electorale weerbaarheid en is daarom ingenomen met het “gezamenlijk mechanisme voor de weerbaarheid van verkiezingsprocessen”. De lokale en regionale dimensie moeten in deze samenwerking worden opgenomen, gezien het doel om verkiezingen op alle niveaus te beschermen.

Democratische participatie

4.

Het CvdR bevestigt in niet mis te verstane bewoordingen het beginsel van non-discriminatie, ook wat betreft verkiezingsdeelname en democratisch engagement in het algemeen. De Conferentie over de toekomst van Europa is een goed voorbeeld van dit beginsel. Daarom roept het CvdR op tot voortzetting van dergelijke praktijken op alle niveaus.

5.

De democratiemoeheid moet worden overwonnen en de burgers moeten weer belangstelling krijgen voor deelname aan democratische processen en betrokkenheid bij de lokale, regionale, nationale en Europese politiek. Daarbij is het van belang de administratieve procedures voor verkiezingsdeelname te vereenvoudigen.

Kiesrecht van mobiele EU-burgers

6.

Positief zijn de stappen die de Commissie heeft ondernomen om de rechtszekerheid voor mobiele EU-burgers bij de uitoefening van hun kiesrecht te vergroten. In dit verband mag de uitoefening van het recht van vrij verkeer niet ten koste gaan van de uitoefening van andere, daarmee samenhangende rechten.

7.

Het CvdR steunt de integratie van mobiele EU-burgers in het lokale leven en beschouwt hun betrokkenheid als een waardevolle bijdrage aan de opbouw van diverse samenlevingen in alle lidstaten.

8.

In de wetgevingsvoorstellen zou moeten worden erkend dat de lokale en regionale overheden bijdragen tot de versterking van de Europese democratie door de deelname van Europese burgers aan de Europese verkiezingen en aan de verkiezingen voor de primaire lokale lichamen te bevorderen en mogelijk te maken, een taak die niet kan worden voorbehouden aan of beperkt tot de nationale overheden op het niveau van de individuele lidstaat.

9.

Het CvdR verwacht dat de lidstaten het recht erkennen van Europese burgers die in andere lidstaten verblijven (mobiele burgers) om zich verkiesbaar te stellen bij gemeenteraadsverkiezingen voor alle ambten.

10.

Om tegen te gaan dat steeds meer mensen niet stemmen en om de participatie van jongeren te bevorderen, pleit het CvdR er tot slot voor dat het recht van de burgers om vroegtijdig te stemmen, per post te stemmen, elektronisch te stemmen en via het internet te stemmen, wordt bevorderd.

11.

Mobiele EU-burgers moeten adequaat, uitgebreid en doelgericht worden voorgelicht over de deelname aan verkiezingen. Daarom is het CvdR verheugd over de oprichting van een contactpunt over kiesrecht op Commissieniveau. In dit verband moet worden gezorgd voor capaciteitsopbouw en adequate financiering voor lokale en regionale overheden.

Transparantie en desinformatie

12.

Voor alle betrokken actoren dient er een gelijk speelveld te zijn. Daarnaast moet er de nodige aandacht worden geschonken aan het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, met name gelet op de gevolgen van de voorgestelde verordening voor de vorming van de politieke wil, ook op louter nationaal, regionaal en lokaal niveau in de lidstaten.

13.

Vastberaden inspanningen zijn geboden om desinformatie tegen te gaan, die de fundamenten van onze democratische samenlevingen kan aantasten en vrije en eerlijke verkiezingen, vertrouwen in overheidsinstanties op alle niveaus en een goed geïnformeerde en betrokken samenleving kan ondermijnen. Het CvdR wijst opnieuw op de standpunten die zijn ingenomen in het advies over het Europees actieplan voor democratie (2).

14.

Desbetreffende initiatieven moeten gepaard gaan met capaciteitsopbouw bij de overheid om desinformatie op alle niveaus gericht tegen te gaan. Het wordt onvoldoende onderkend dat de lokale en regionale overheden, die het dichtst bij de burger staan, een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan de bestrijding van desinformatie.

Conclusie

15.

De Europese Commissie wordt verzocht meer werk te maken van de bescherming van de Europese rechten en waarden, onder meer door de resterende toezeggingen uit het actieplan voor de Europese democratie gestand te doen. De verschillende voorgestelde instrumenten moeten zo veel mogelijk samenhang vertonen. De lokale en regionale overheden zijn een onmisbare bouwsteen in de Europese democratische structuur.

Brussel, 28 april 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Richtlijn 94/80/EG van de Raad van 19 december 1994 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actieve en passieve kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij de nationaliteit niet bezitten (PB L 368 van 31.12.1994, blz. 38)

(2)  PB C 440 van 29.10.2021, blz. 31; https://cor.europa.eu/nl/our-work/Pages/OpinionTimeline.aspx?opId=CDR-1278-2021


5.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/116


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de succesvolle tenuitvoerlegging van het ETS en het CBAM in de steden en regio’s van de EU

(2022/C 301/14)

Rapporteur:

Peter KURZ (DE/PSE), burgemeester van Mannheim

Referentiedocumenten:

Voorstel tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie, Besluit (EU) 2015/1814 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten

COM(2021) 551 final

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG wat betreft de bijdrage van de luchtvaart aan de emissiereductiedoelstelling van de Unie voor de hele economie en de passende toepassing van een wereldwijde marktgebaseerde maatregel

COM(2021) 552 final

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens

COM(2021) 564 final

Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG wat betreft de kennisgeving inzake compensatie in het kader van een wereldwijde marktgebaseerde maatregel voor in de Unie gevestigde vliegtuigexploitanten

COM(2021) 567 final

Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit (EU) 2015/1814 wat betreft de hoeveelheid emissierechten die tot 2030 in de marktstabiliteitsreserve voor de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten moet worden opgenomen

COM(2021) 571 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie, Besluit (EU) 2015/1814 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en Verordening (EU) 2015/757

COM(2021) 551 final

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 7

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Alle sectoren van de economie moeten een bijdrage leveren om die emissiereductie te verwezenlijken. Daarom moet de ambitie van het EU-emissiehandelssysteem (EU-ETS), dat is vastgesteld bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) om de uitstoot van broeikasgassen op een kosteneffectieve en economisch efficiënte wijze te verminderen, worden verhoogd op een wijze die is afgestemd op deze voor de gehele economie geldende nettodoelstelling voor de reductie van broeikasgasemissies voor 2030.

Alle sectoren van de economie moeten een bijdrage leveren om die emissiereductie te verwezenlijken. Daarom moet de ambitie van het EU-emissiehandelssysteem (EU-ETS), dat is vastgesteld bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) om de uitstoot van broeikasgassen op een kosteneffectieve, economisch efficiënte , sociaal verantwoorde en milieuvriendelijke wijze te verminderen, worden verhoogd op een wijze die is afgestemd op deze voor de gehele economie geldende nettodoelstelling voor de reductie van broeikasgasemissies voor 2030 en de algemene doelstelling inzake klimaatneutraliteit zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1119 .

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 9

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Richtlijn 96/61/EG (3) van de Raad is bij Richtlijn 2010/75/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) ingetrokken. De verwijzingen naar Richtlijn 96/61/EG in artikel 2 van Richtlijn 2003/87/EG en in bijlage IV van die richtlijn moeten dienovereenkomstig worden bijgewerkt. Gezien de dringende behoefte aan emissiereducties voor de gehele economie, moeten de lidstaten maatregelen kunnen nemen om de broeikasgasemissies die onder het toepassingsgebied van het EU-ETS vallen, te verminderen door middel van ander beleid dan de krachtens Richtlijn 2010/75/EU vastgestelde emissiegrenswaarden.

Richtlijn 96/61/EG (5) van de Raad is bij Richtlijn 2010/75/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) ingetrokken. De verwijzingen naar Richtlijn 96/61/EG in artikel 2 van Richtlijn 2003/87/EG en in bijlage IV van die richtlijn moeten dienovereenkomstig worden bijgewerkt. Gezien de dringende behoefte aan emissiereducties voor de gehele economie, moeten de lidstaten , rekening houdend met de standpunten van de lokale en regionale overheden via regelingen voor actieve participatie en met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid en sociale rechtvaardigheid, maatregelen kunnen nemen om de broeikasgasemissies die onder het toepassingsgebied van het EU-ETS vallen, te verminderen door middel van ander beleid dan de krachtens Richtlijn 2010/75/EU vastgestelde emissiegrenswaarden.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 13

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Broeikasgassen die niet rechtstreeks in de atmosfeer worden uitgestoten, moeten in het kader van het EU-ETS als emissies worden beschouwd en voor die emissies moeten emissierechten worden ingeleverd, tenzij die emissies worden opgeslagen in een opslaglocatie overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad (7), of zij permanent chemisch in een product gebonden zijn zodat zij bij normaal gebruik niet in de atmosfeer terechtkomen. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om uitvoeringshandelingen vast te stellen ter nadere bepaling van de voorwaarden op grond waarvan broeikasgassen als permanent chemisch in een product gebonden moeten worden beschouwd zodat zij bij normaal gebruik niet in de atmosfeer terechtkomen, indien van toepassing met inbegrip van het verkrijgen van een koolstofverwijderingscertificaat met het oog op ontwikkelingen in de regelgeving met betrekking tot de certificering van koolstofverwijdering.

Broeikasgassen die niet rechtstreeks in de atmosfeer worden uitgestoten, moeten in het kader van het EU-ETS als emissies worden beschouwd en voor die emissies moeten emissierechten worden ingeleverd, tenzij die emissies op milieuveilige wijze worden opgeslagen in een opslaglocatie overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad (8), of zij permanent chemisch in een product gebonden zijn zodat zij bij normaal gebruik niet in de atmosfeer terechtkomen. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om uitvoeringshandelingen vast te stellen ter nadere bepaling van de voorwaarden op grond waarvan broeikasgassen als permanent chemisch in een product gebonden moeten worden beschouwd zodat zij bij normaal gebruik niet in de atmosfeer terechtkomen, indien van toepassing met inbegrip van het verkrijgen van een koolstofverwijderingscertificaat met het oog op ontwikkelingen in de regelgeving met betrekking tot de certificering van koolstofverwijdering.

Motivering

Energiecentrales die worden aangedreven door fossiele brandstoffen produceren een groter percentage van de CO2-uitstoot dan enige andere industrie. CCS kan in die sector tot een aanzienlijke vermindering van de CO2-uitstoot leiden.

Wijzigingsvoorstel 4

Nieuwe paragraaf invoegen — Overweging 14.1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Het opnemen van het zeevervoer in het EU-ETS mag niet leiden tot koolstoflekkage doordat het scheepsverkeer wordt verlegd naar havens in naburige derde landen die niet onder het systeem vallen.

Motivering

Koolstoflekkage naar havens in naburige derde landen die niet onder het EU-ETS vallen, is een reëel risico dat een substitutie-effect richting havens buiten de EU kan hebben, tot het ontstaan van CO2-belastingparadijzen in de nabijheid van de EU kan leiden en het concurrentievermogen van het Europese havensysteem in gevaar kan brengen.

Wijzigingsvoorstel 5

Overweging 28

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Er zullen aanzienlijke publieke middelen van de EU en van nationale begrotingen aan de klimaattransitie moeten worden besteed om de verhoogde klimaatambitie te verwezenlijken. Alle veilingopbrengsten die niet aan de Unie-begroting zijn toegewezen, moeten voor klimaatgerelateerde doeleinden worden gebruikt om de aanzienlijke klimaatgerelateerde uitgaven in de EU-begroting aan te vullen en te versterken. Hieronder valt ook het gebruik van financiële steun om sociale aspecten in huishoudens met een laag en middeninkomen op te vangen door verstorende belastingen te verlagen. Voorts moet een extra hoeveelheid van 2,5  % van de hoeveelheid emissierechten voor de hele Unie vanaf [jaar van inwerkingtreding van de richtlijn] tot en met 2030 worden gebruikt voor de financiering van de energietransitie van de lidstaten met een bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking van minder dan 65 % van het gemiddelde van de Unie in 2016-2018 om via het moderniseringsfonds als bedoeld in artikel 10 quinquies van Richtlijn 2003/87/EG de sociale en verdelingseffecten van de transitie in lidstaten met een laag inkomen op te vangen.

Er zullen aanzienlijke publieke middelen van de EU en van nationale , regionale en lokale begrotingen aan de klimaattransitie moeten worden besteed om de verhoogde klimaatambitie te verwezenlijken. Alle veilingopbrengsten die niet aan de Unie-begroting zijn toegewezen, moeten voor de in de bestaande nationale, regionale en/of lokale plannen op dit gebied opgenomen klimaatgerelateerde doeleinden worden gebruikt om de aanzienlijke klimaatgerelateerde uitgaven in de EU-begroting aan te vullen en te versterken. Hieronder valt ook het gebruik van financiële steun om sociale aspecten in huishoudens met een laag en middeninkomen op te vangen door verstorende belastingen te verlagen. Voorts moet een extra hoeveelheid van minstens 2,5  % van de hoeveelheid emissierechten voor de hele Unie vanaf [jaar van inwerkingtreding van de richtlijn] tot en met 2030 worden gebruikt voor de financiering van de energietransitie van de lidstaten met een bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking van minder dan 65 % van het gemiddelde van de Unie in 2016-2018 en NUTS3-regio’s in lidstaten met duidelijke interne onevenwichtigheden om via het moderniseringsfonds als bedoeld in artikel 10 quinquies van Richtlijn 2003/87/EG de sociale en verdelingseffecten van de transitie in lidstaten met een laag inkomen op te vangen.

Motivering

Bij de toewijzing van rechten moet ook rekening worden gehouden met het bbp per hoofd van de bevolking van de NUTS2-regio’s, want het zou te kort door de bocht zijn om in lidstaten met significante regionale onevenwichtigheden alleen het nationale bbp per capita in aanmerking te nemen.

Wijzigingsvoorstel 6

Overweging 30

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

[…] De kosteloze toewijzingen die op basis van deze berekening niet langer aan de CBAM-sectoren worden verstrekt (CBAM-vraag), moeten worden geveild en de opbrengsten zullen aan het innovatiefonds toekomen, om innovatie op het gebied van koolstofarme technologieën, koolstofafvang en -gebruik (CCU), koolstofafvang en geologische opslag (CCS), hernieuwbare energie en energieopslag op een wijze die bijdraagt tot de beperking van de klimaatverandering, te ondersteunen. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan projecten in CBAM-sectoren. Om het aandeel van de kosteloze toewijzing dat beschikbaar is voor de niet-CBAM-sectoren, in acht te nemen, moet de definitieve hoeveelheid die van de kosteloze toewijzing moet worden afgetrokken en die moet worden geveild, worden berekend op basis van het aandeel dat door de CBAM-vraag met betrekking tot de behoeften aan kosteloze toewijzing van alle sectoren die kosteloze toewijzingen ontvangen, wordt vertegenwoordigd.

[…] De kosteloze toewijzingen die op basis van deze berekening niet langer aan de CBAM-sectoren worden verstrekt (CBAM-vraag), moeten worden geveild en de opbrengsten zullen aan het innovatiefonds en het sociaal klimaatfonds toekomen, om innovatie te ondersteunen op het gebied van koolstofarme technologieën, koolstofafvang en -gebruik (CCU), koolstofafvang en geologische opslag (CCS) van onvermijdelijke emissies van industriële productieprocessen die niet voortvloeien uit de verbranding van fossiele brandstoffen met als hoofddoel om energie op te wekken, hernieuwbare energie en energieopslag op een wijze die bijdraagt tot de beperking van de klimaatverandering, waarbij ook negatieve gevolgen voor de meest kwetsbare regio’s en huishoudens moeten worden beteugeld . Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan projecten in CBAM-sectoren. Om het aandeel van de kosteloze toewijzing dat beschikbaar is voor de niet-CBAM-sectoren, in acht te nemen, moet de definitieve hoeveelheid die van de kosteloze toewijzing moet worden afgetrokken en die moet worden geveild, worden berekend op basis van het aandeel dat door de CBAM-vraag met betrekking tot de behoeften aan kosteloze toewijzing van alle sectoren die kosteloze toewijzingen ontvangen, wordt vertegenwoordigd.

Motivering

De geleidelijke afschaffing van kosteloze toewijzingen voor sectoren die onder het CBAM vallen moet onverwijld haar beslag krijgen, aangezien de mogelijkheid van kosteloze toewijzing van emissierechten het koolstofprijssignaal afzwakt.

Wijzigingsvoorstel 7

Overweging 33

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het toepassingsgebied van het in artikel 10 bis, lid 8, van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde innovatiefonds moet worden uitgebreid om innovatie op het gebied van koolstofarme technologieën en processen die betrekking hebben op het brandstofverbruik in de sectoren gebouwen en wegvervoer, te ondersteunen. Daarnaast moet het innovatiefonds ter ondersteuning dienen van investeringen om de sector maritiem vervoer koolstofvrij te maken, met inbegrip van investeringen in duurzame alternatieve brandstoffen, zoals waterstof en ammoniak, die worden geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen, alsook in emissievrije aandrijftechnologieën zoals windtechnologieën. Aangezien de opbrengsten van de in Verordening xxxx/xxxx [FuelEU Zeevaart] (9) geïnde sancties overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement als externe bestemmingsontvangsten aan het innovatiefonds worden toegewezen, moet de Commissie ervoor zorgen dat voldoende aandacht wordt besteed aan steun voor innovatieve projecten die gericht zijn op het versnellen van de ontwikkeling en toepassing van hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen in de maritieme sector, zoals bepaald in artikel 21, lid 1, van Verordening xxxx/xxxx [FuelEU Zeevaart]. Om ervoor te zorgen dat binnen dit uitgebreide toepassingsgebied voldoende financiering beschikbaar is voor innovatie, moet het innovatiefonds worden aangevuld met 50 miljoen emissierechten die deels afkomstig zijn van de emissierechten die anders zouden kunnen worden geveild, en deels van de rechten die anders gratis zouden kunnen worden toegewezen, overeenkomstig het huidige aandeel van de financiering aan het innovatiefonds uit elke bron.

Het toepassingsgebied van het in artikel 10 bis, lid 8, van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde innovatiefonds moet worden uitgebreid om innovatie op het gebied van koolstofarme technologieën en processen die betrekking hebben op het brandstofverbruik in de sectoren gebouwen en wegvervoer alsook maatregelen ter vermindering van grote hoeveelheden broeikasgasemissies die niet projectgebonden of innovatief zijn , te ondersteunen. Daarnaast moet het innovatiefonds ter ondersteuning dienen van investeringen om de sector maritiem vervoer koolstofvrij te maken, met inbegrip van investeringen in duurzame alternatieve brandstoffen, zoals waterstof en ammoniak, die worden geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen, alsook in emissievrije aandrijftechnologieën zoals windtechnologieën. Aangezien de opbrengsten van de in Verordening xxxx/xxxx [FuelEU Zeevaart] (10) geïnde sancties overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement als externe bestemmingsontvangsten aan het innovatiefonds worden toegewezen, moet de Commissie ervoor zorgen dat voldoende aandacht wordt besteed aan steun voor innovatieve projecten die gericht zijn op het versnellen van de ontwikkeling en toepassing van hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen in de maritieme sector, zoals bepaald in artikel 21, lid 1, van Verordening xxxx/xxxx [FuelEU Zeevaart]. Om ervoor te zorgen dat binnen dit uitgebreide toepassingsgebied voldoende financiering beschikbaar is voor innovatie en maatregelen , moet het innovatiefonds worden aangevuld met 50 miljoen emissierechten die deels afkomstig zijn van de emissierechten die anders zouden kunnen worden geveild, en deels van de rechten die anders gratis zouden kunnen worden toegewezen, overeenkomstig het huidige aandeel van de financiering aan het innovatiefonds uit elke bron.

Motivering

Het innovatiefonds is een van de belangrijkste bronnen van klimaatfinanciering, maar is beperkt tot innovatieve technologieën, terwijl de belangrijkste hinderpalen voor het koolstofarm maken van de economie niet alleen verband houden met een gebrek aan innovatie. Het wijzigingsvoorstel is bedoeld om voor te stellen dat het toepassingsgebied wordt uitgebreid tot reeds bestaande decarbonisatiemaatregelen.

Wijzigingsvoorstel 8

Overweging 38

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het toepassingsgebied van het moderniseringsfonds moet op de meest recente klimaatdoelstellingen van de Unie worden afgestemd door te eisen dat investeringen in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de Europese Green Deal en Verordening (EU) 2021/1119, en door de steun voor investeringen die verband houden met fossiele brandstoffen af te schaffen. Bovendien moet het percentage van het moderniseringsfonds dat aan prioritaire investeringen moet worden besteed, tot 80 % worden verhoogd ; energie-efficiëntie moet voorrang krijgen aan de vraagzijde; en steun voor huishoudens om energiearmoede te verlichten, ook in landelijke en afgelegen gebieden, moet worden opgenomen in het toepassingsgebied van de prioritaire investeringen.

Het toepassingsgebied van het moderniseringsfonds moet op de meest recente klimaatdoelstellingen van de Unie worden afgestemd door te eisen dat investeringen in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de Europese Green Deal en Verordening (EU) 2021/1119, en door de steun voor investeringen die verband houden met fossiele brandstoffen af te schaffen. Bovendien moet het moderniseringsfonds alleen gebruikt worden voor prioritaire investeringen; energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen moeten voorrang krijgen aan de vraagzijde; en steun voor kwetsbare regio’s en huishoudens om energie - en mobiliteits armoede te verlichten , met name in ultraperifere regio’s, landelijke en afgelegen gebieden, moet worden opgenomen in het toepassingsgebied van de prioritaire investeringen. Evenzo zou het moderniseringsfonds open moeten staan voor NUTS3-regio’s in lidstaten die met duidelijke interne onevenwichtigheden te kampen hebben, teneinde het herstel en de modernisering van de energiesector te stimuleren.

Wijzigingsvoorstel 9

Overweging 43

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In de mededeling van de Commissie over een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030 (11) werd de bijzondere uitdaging om de emissies in de sectoren gebouwen en wegvervoer te verminderen, onderstreept. De Commissie heeft daarom aangekondigd dat een verdere uitbreiding van de emissiehandel ook emissies van gebouwen en wegvervoer zou kunnen omvatten. De handel in emissierechten voor deze twee nieuwe sectoren zou door middel van afzonderlijke, maar aangrenzende emissiehandel worden ingesteld. Hierdoor zou elke verstoring van de goede werking van de emissiehandel in de sectoren van vaste installaties en luchtvaart worden voorkomen. Het nieuwe systeem gaat vergezeld van aanvullende beleidslijnen en maatregelen om het tegen ongepaste prijseffecten te beschermen, de verwachtingen van marktdeelnemers vorm te geven en naar een koolstofprijssignaal voor de hele economie te streven. Uit eerdere ervaring is gebleken dat voor de ontwikkeling van de nieuwe markt een efficiënt monitoring-, rapportage- en verificatiesysteem moet worden opgezet. Om te zorgen voor synergieën en samenhang met de bestaande EU-infrastructuur voor het EU-ETS die de emissies van stationaire installaties en de luchtvaart omvat, is het passend om via een wijziging van Richtlijn 2003/87/ЕC een emissiehandel voor de sectoren gebouwen en wegvervoer tot stand te brengen.

In de mededeling van de Commissie over een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030 (12) werd de bijzondere uitdaging om de emissies in de sectoren gebouwen en wegvervoer te verminderen, onderstreept. De Commissie heeft daarom aangekondigd dat een verdere uitbreiding van de emissiehandel ook emissies van gebouwen en wegvervoer zou kunnen omvatten. De handel in emissierechten voor deze twee nieuwe sectoren zou door middel van afzonderlijke, maar aangrenzende emissiehandel worden ingesteld. Hierdoor zou elke verstoring van de goede werking van de emissiehandel in de sectoren van vaste installaties en luchtvaart worden voorkomen. Daar lokale en regionale overheden de grootste verantwoordelijkheid dragen voor deze sectoren, moeten zij bij de opzet van het nieuwe ETS worden betrokken. Een deel van de inkomsten uit het nieuwe emissiehandelssysteem zal worden toegewezen aan de lokale en regionale overheden, aangezien deze bestuursniveaus het zwaarst worden getroffen. Het nieuwe systeem gaat vergezeld van aanvullende beleidslijnen en maatregelen om het tegen ongepaste prijseffecten , met name op kwetsbare huishoudens, kleine en micro-ondernemingen en mobiliteitsgebruikers, ook in landelijke en afgelegen gebieden, te beschermen, de verwachtingen van marktdeelnemers vorm te geven en naar een koolstofprijssignaal voor de hele economie te streven. Uit eerdere ervaring is gebleken dat voor de ontwikkeling van de nieuwe markt een efficiënt monitoring-, rapportage- en verificatiesysteem moet worden opgezet. Om te zorgen voor synergieën en samenhang met de bestaande EU-infrastructuur voor het EU-ETS die de emissies van stationaire installaties en de luchtvaart omvat, is het passend om via een wijziging van Richtlijn 2003/87/ЕC een emissiehandel voor de sectoren gebouwen en wegvervoer tot stand te brengen , conform het “Fit for 55”-pakket en in voorkomend geval de regelgeving inzake deze sectoren .

Motivering

De uitbreiding van het ETS tot het wegvervoer en de gebouwensector heeft grote gevolgen voor de lokale en regionale overheden. Lokale en regionale overheden hebben belangrijke bevoegdheden wat deze sectoren betreft en moeten bij de opzet van het nieuwe handelssysteem dan ook in aanmerking worden genomen.

Wijzigingsvoorstel 10

Overweging 51

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De regels voor de verdeling van de te veilen aandelen zijn van groot belang voor alle veilingopbrengsten die de lidstaten zouden ontvangen, met name gezien de noodzaak om de lidstaten beter in staat te stellen de sociale gevolgen van een koolstofprijssignaal in de sectoren gebouwen en wegvervoer op te vangen. Ondanks het feit dat de twee sectoren zeer verschillende kenmerken hebben, is het passend een gemeenschappelijke verdelingsregel vast te stellen die vergelijkbaar is met de verdelingsregel die van toepassing is op vaste installaties. Het grootste deel van de emissierechten moet op basis van de gemiddelde verdeling van de emissies in de sectoren die binnen de periode van 2016 tot en met 2018 vallen, over alle lidstaten worden verdeeld.

De regels voor de verdeling van de te veilen aandelen zijn van groot belang voor alle veilingopbrengsten die de lidstaten zouden ontvangen, met name gezien de noodzaak om de lidstaten beter in staat te stellen de sociale gevolgen van een koolstofprijssignaal in de sectoren gebouwen en wegvervoer op te vangen. Ondanks het feit dat de twee sectoren zeer verschillende kenmerken hebben, is het passend een gemeenschappelijke verdelingsregel vast te stellen die vergelijkbaar is met de verdelingsregel die van toepassing is op vaste installaties. Het grootste deel van de emissierechten moet op basis van de gemiddelde verdeling van de emissies in de sectoren die binnen de periode van 2016 tot en met 2018 vallen, over alle lidstaten worden verdeeld. Elke lidstaat stelt vast welk aandeel van de veilingopbrengsten rechtstreeks door de lokale en regionale overheden wordt beheerd; dit moet minstens 20 % bedragen. De door de lokale en regionale overheden beheerde inkomsten zouden uitsluitend moeten worden gebruikt voor maatregelen ter beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, met name maatregelen om de energietransitie te ondersteunen en de risico’s voor de meest kwetsbare regio’s, huishoudens, kleine en micro-ondernemingen en mobiliteitsgebruikers te ondervangen.

Motivering

Vanwege de geografische, sociale en economische verscheidenheid van de Europese regio’s zijn de lokale en regionale overheden het beste bestuursniveau om ervoor te zorgen dat de transitie de territoriale samenhang van Europa niet schaadt en de meest kwetsbare huishoudens niet in gevaar brengt.

Wijzigingsvoorstel 11

Overweging 52

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De invoering van de koolstofprijs voor gebouwen en wegvervoer moet gepaard gaan met effectieve sociale compensatie, vooral gezien de reeds aanwezige niveaus van energiearmoede. Ongeveer 34 miljoen Europeanen hebben aangegeven dat zij in 2018 niet in staat waren hun woning voldoende te verwarmen, en 6,9  % van de bevolking van de Unie heeft in een EU-brede enquête in 2019 aangegeven voldoende verwarming van hun woning niet te kunnen betalen (13). Om de sociale en verdelingseffecten effectief te kunnen compenseren, moeten de lidstaten worden verplicht de veilingopbrengsten te besteden aan klimaat- en energiegerelateerde doeleinden die reeds voor de bestaande emissiehandel zijn gespecificeerd, maar ook aan maatregelen die specifiek zijn toegevoegd om de daarmee samenhangende problemen voor de nieuwe sectoren gebouwen en wegvervoer aan te pakken, met inbegrip van daarmee verband houdende beleidsmaatregelen in het kader van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (14). Veilingopbrengsten moeten worden gebruikt om de sociale aspecten van de emissiehandel voor de nieuwe sectoren op te vangen, waarbij bijzondere nadruk op kwetsbare huishoudens, micro-ondernemingen en transport gebruikers moet worden gelegd. In deze geest zal een nieuw sociaal klimaatfonds specifieke financiering verstrekken aan de lidstaten om de Europese burgers die het zwaarst worden getroffen of die het grootste risico lopen op energie- of mobiliteitsarmoede, te steunen. Dit fonds zal de eerlijkheid en solidariteit tussen en binnen de lidstaten bevorderen en tegelijkertijd het risico van energie- en mobiliteitsarmoede tijdens de transitie verminderen. Het zal voortbouwen op bestaande solidariteitsmechanismen en deze aanvullen. De middelen van het nieuwe fonds zullen in beginsel overeenkomen met 25 % van de verwachte opbrengsten van de nieuwe handel in emissierechten in de periode 2026-2032, en zullen worden toegekend op basis van de sociale klimaatplannen die de lidstaten moeten voorstellen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 20…/nn van het Europees Parlement en de Raad (15). Daarnaast moet elke lidstaat zijn veilingopbrengsten onder meer gebruiken om een deel van de kosten van hun sociale klimaatplannen te financieren.

De invoering van de koolstofprijs voor gebouwen en wegvervoer moet gepaard gaan met effectieve sociale compensatie, vooral gezien de reeds aanwezige niveaus van energiearmoede. Ongeveer 34 miljoen Europeanen hebben aangegeven dat zij in 2018 niet in staat waren hun woning voldoende te verwarmen, en 6,9  % van de bevolking van de Unie heeft in een EU-brede enquête in 2019 aangegeven voldoende verwarming van hun woning niet te kunnen betalen (16) , terwijl sommige regio’s vanwege armoede geen andere keus hebben dan om voor verwarming inefficiënte energiebronnen te gebruiken. Om de sociale en verdelingseffecten effectief te kunnen compenseren, moeten de lidstaten en de regionale en lokale overheden worden verplicht de veilingopbrengsten te besteden aan klimaat- en energiegerelateerde doeleinden die reeds voor de bestaande emissiehandel zijn gespecificeerd, maar ook aan maatregelen die specifiek zijn toegevoegd om de daarmee samenhangende problemen voor de nieuwe sectoren gebouwen en wegvervoer aan te pakken, met inbegrip van daarmee verband houdende beleidsmaatregelen in het kader van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (17). Veilingopbrengsten moeten ook worden gebruikt om de sociale aspecten van de emissiehandel voor de nieuwe sectoren op te vangen, waarbij bijzondere nadruk op kwetsbare huishoudens, kleine en micro-ondernemingen en mobiliteits gebruikers moet worden gelegd. In deze geest zal een nieuw sociaal klimaatfonds specifieke financiering verstrekken aan de lidstaten en de regionale en lokale overheden om de Europese burgers die het zwaarst worden getroffen of die het grootste risico lopen op energie- of mobiliteitsarmoede, te steunen. Dit fonds zal de eerlijkheid en solidariteit tussen en binnen de lidstaten bevorderen en tegelijkertijd het risico van energie- en mobiliteitsarmoede tijdens de transitie verminderen. Het zal voortbouwen op bestaande solidariteitsmechanismen en deze aanvullen. De middelen van het nieuwe fonds zullen overeenkomen met minstens 25 % van de verwachte opbrengsten van de nieuwe handel in emissierechten in de periode 2026-2032, en zullen worden toegekend op basis van de sociale klimaatplannen die de lidstaten moeten voorstellen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 20…/nn van het Europees Parlement en de Raad (18). Indien de koolstofprijs leidt tot hogere inkomsten dan verwacht, zullen de financiële middelen van het sociaal klimaatfonds dienovereenkomstig worden verhoogd. Elke lidstaat stelt vast welk aandeel van de beschikbaar gestelde financiële middelen van het sociaal klimaatfonds rechtstreeks door de lokale en regionale overheden wordt beheerd; dit moet minstens 35 % bedragen. Daarnaast moeten de lidstaten en de regionale en lokale overheden hun veilingopbrengsten onder meer gebruiken om een deel van de kosten van hun sociale klimaatplannen te financieren.

Motivering

Lokale en regionale overheden zijn het best in staat om deze kwesties aan te pakken, dus middelen uit het fonds zouden ook aan hen ter beschikking moeten worden gesteld.

Wijzigingsvoorstel 12

Overweging 54

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Innovatie en ontwikkeling van nieuwe koolstofarme technologieën in de sectoren gebouwen en wegvervoer zijn van cruciaal belang om ervoor te zorgen dat deze sectoren op een kostenefficiënte manier bijdragen aan de verwachte emissiereducties. Daarom moeten ook 150 miljoen emissierechten uit de handel in emissierechten in de sectoren gebouwen en wegvervoer ter beschikking worden gesteld van het innovatiefonds om kostenefficiënte emissiereducties te stimuleren.

Innovatie en ontwikkeling van nieuwe koolstofarme technologieën en maatregelen in de sectoren gebouwen en wegvervoer zijn van cruciaal belang om ervoor te zorgen dat deze sectoren op een kostenefficiënte manier bijdragen aan de verwachte emissiereducties. Daarom moeten ook 150 miljoen emissierechten uit de handel in emissierechten in de sectoren gebouwen en wegvervoer ter beschikking worden gesteld van het innovatiefonds om kostenefficiënte en vanuit sociaal en milieu-oogpunt verantwoorde emissiereducties te stimuleren.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 13

Overweging 58

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Commissie moet toezicht houden op de toepassing van de emissiehandel in de sectoren gebouwen en wegvervoer, met inbegrip van de mate van prijsconvergentie met het bestaande ETS, en moet, indien nodig, herzieningen aan het Europees Parlement en de Raad voorstellen om de effectiviteit, het beheer en de praktische toepassing van de emissiehandel voor deze sectoren op basis van verworven kennis en grotere prijsconvergentie te verbeteren. De Commissie moet worden verplicht het eerste verslag hierover uiterlijk op 1 januari 2028 in te dienen.

De Commissie moet toezicht houden op de toepassing van de emissiehandel in de sectoren gebouwen en wegvervoer, met inbegrip van de mate van prijsconvergentie met het bestaande ETS, en moet, indien nodig, herzieningen aan het Europees Parlement en de Raad voorstellen om de effectiviteit, het beheer en de praktische toepassing van de emissiehandel voor deze sectoren op basis van verworven kennis en grotere prijsconvergentie te verbeteren. De Commissie moet worden verplicht het eerste verslag hierover uiterlijk op 1 januari 2028 in te dienen. Voorafgaand aan het verslag wordt er van 1 september 2027 tot 31 oktober 2027 een raadplegingsperiode gehouden. In deze periode zullen de lokale en regionale overheden gericht worden geraadpleegd.

Motivering

Lokale en regionale overheden hebben belangrijke bevoegdheden op het gebied van wegvervoer en gebouwen en dienen te worden geraadpleegd wanneer de doeltreffendheid van het nieuwe ETS wordt beoordeeld en hierover verslag wordt uitgebracht.

Wijzigingsvoorstel 14

Artikel 1.2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

2)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt b) wordt vervangen door:

“b)

“emissies”: de uitstoot van broeikasgassen uit bronnen in een installatie, de uitstoot door vliegtuigen die een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit uitoefenen of door schepen die een in bijlage I genoemde maritieme vervoersactiviteit uitoefenen, van de voor de desbetreffende activiteit gespecificeerde gassen, of de uitstoot van broeikasgassen die overeenstemt met de in bijlage III bedoelde activiteit;”;

a)

punt b) wordt vervangen door:

“b)

“emissies”: de uitstoot van broeikasgassen uit bronnen in een installatie, de uitstoot door vliegtuigen die een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit uitoefenen of door schepen die een in bijlage I genoemde maritieme vervoersactiviteit uitoefenen, van de voor de desbetreffende activiteit gespecificeerde gassen, of de uitstoot van broeikasgassen die overeenstemt met de in bijlage III bedoelde activiteit;”;

b)

punt d) wordt vervangen door:

“d)

“vergunning voor broeikasgasemissies”: een overeenkomstig de artikelen 5, 6, en 30 bis verleende vergunning;”;

b)

punt d) wordt vervangen door:

“d)

“vergunning voor broeikasgasemissies”: een overeenkomstig de artikelen 5, 6, en 30 bis verleende vergunning;”;

c)

punt u) wordt geschrapt;

c)

punt u) wordt geschrapt;

d)

de volgende punten v) tot en met z) worden toegevoegd:

“v)

“de scheepvaartmaatschappij”: de scheepseigenaar of een andere organisatie of persoon, zoals de manager of de rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip van de scheepseigenaar heeft overgenomen en die er, bij het aangaan van die verantwoordelijkheid, mee heeft ingestemd alle door de Internationale Veiligheidsmanagementcode voor de veilige exploitatie van schepen en voor verontreinigingspreventie voorgeschreven taken en verantwoordelijkheden die zijn vastgesteld in bijlage I van Verordening (EG) nr. 336/2006 van het Europees Parlement en de Raad (*), over te nemen.”

d)

de volgende punten v) tot en met z) worden toegevoegd:

“v)

“de scheepvaartmaatschappij”: de scheepseigenaar of een andere organisatie of persoon, zoals de manager of de rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip van de scheepseigenaar heeft overgenomen en die er, bij het aangaan van die verantwoordelijkheid, mee heeft ingestemd alle door de Internationale Veiligheidsmanagementcode voor de veilige exploitatie van schepen en voor verontreinigingspreventie voorgeschreven taken en verantwoordelijkheden die zijn vastgesteld in bijlage I van Verordening (EG) nr. 336/2006 van het Europees Parlement en de Raad (*), over te nemen.”

“(aa)

“aanloophaven”: de haven waar een schip stopt om vracht te laden of te lossen of om passagiers te laten in- of ontschepen. Voor de toepassing van deze richtlijn zijn bijgevolg uitgesloten, stops die uitsluitend bedoeld zijn voor het tanken van brandstof, het inslaan van voorraden, het aflossen van de bemanning, het indokken of het verrichten van herstellingen aan het schip of de uitrusting ervan, stops in een haven omdat het schip bijstand nodig heeft of in nood is, buiten een haven verrichte schip-tot-schiptransfers, stops in een haven van overlading van een naburig derde land, en stops die uitsluitend bedoeld zijn voor het schuilen bij noodweer of die noodzakelijk zijn voor opsporings- en reddingsactiviteiten;”;

Motivering

Dankzij de wijziging van de definitie van “aanloophaven” hebben schepen die tussen Europese havens en Azië of Amerika varen, met tussenstops in Europese havens, geen voordeel bij het verplaatsen van bedoelde activiteiten naar naburige havens buiten de EU.

Wijzigingsvoorstel 15

Artikel 1.5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Toepassingsgebied voor maritieme vervoersactiviteiten

Toepassingsgebied voor maritieme vervoersactiviteiten

1.   De toewijzing van emissierechten en de toepassing van afdrachtsvereisten ten aanzien van de sector maritiem vervoer moet van toepassing zijn op 50 % van de emissies van schepen die reizen uitvoeren vanuit een haven onder de jurisdictie van een lidstaat en aankomen in een haven buiten de jurisdictie van een lidstaat, op 50 % van de emissies van schepen die reizen uitvoeren vanuit een haven buiten de jurisdictie van een lidstaat en aankomen in een haven onder de jurisdictie van een lidstaat, op 100 % van de emissies van schepen die reizen uitvoeren vanuit een haven onder de jurisdictie van een lidstaat en aankomen in een haven onder de jurisdictie van een lidstaat, en 100 % van de emissies van schepen die zijn afgemeerd in een haven onder de jurisdictie van een lidstaat.

1.   De toewijzing van emissierechten en de toepassing van afdrachtsvereisten ten aanzien van de sector maritiem vervoer moet van toepassing zijn op 50 % van de emissies van schepen die reizen uitvoeren vanuit een haven onder de jurisdictie van een lidstaat en aankomen in een haven buiten de jurisdictie van een lidstaat, op 50 % van de emissies van schepen die reizen uitvoeren vanuit een haven buiten de jurisdictie van een lidstaat en aankomen in een haven onder de jurisdictie van een lidstaat, op 100 % van de emissies van schepen die reizen uitvoeren vanuit een haven onder de jurisdictie van een lidstaat en aankomen in een haven onder de jurisdictie van een lidstaat, en 100 % van de emissies van schepen die zijn afgemeerd in een haven onder de jurisdictie van een lidstaat.

 

De toewijzing van emissierechten en de toepassing van afdrachtsvereisten ten aanzien van de sector maritiem vervoer wordt in de volgende gevallen als volgt toegepast:

 

a)

voor schepen die reizen uitvoeren vanuit een haven onder de jurisdictie van een lidstaat en aankomen in een haven buiten de jurisdictie van een lidstaat of schepen die reizen uitvoeren vanuit een haven buiten de jurisdictie van een lidstaat en aankomen in een haven onder de jurisdictie van een lidstaat, met een stop in een naburige haven van overlading buiten de jurisdictie van een lidstaat:

 

 

i)

op 100 % van de emissies voor het traject tussen de haven onder de jurisdictie van een lidstaat en de naburige haven van overlading buiten de jurisdictie van een lidstaat en;

ii)

op 50 % van de emissies voor de rest van de reis;

 

b)

voor schepen die reizen uitvoeren vanuit een haven onder de jurisdictie van een lidstaat en aankomen in een haven onder de jurisdictie van een lidstaat, met een stop in een naburige haven van overlading buiten de jurisdictie van een lidstaat, op 100 % van de emissies tijdens de volledige reis.

2.   De artikelen 9, 9 bis en 10 zijn op dezelfde wijze van toepassing op maritieme vervoeractiviteiten als op andere activiteiten die onder het EU-ETS vallen.

2.   De artikelen 9, 9 bis en 10 zijn op dezelfde wijze van toepassing op maritieme vervoeractiviteiten als op andere activiteiten die onder het EU-ETS vallen.

Motivering

Met dit voorstel kunnen containerschepen op de belangrijkste zeeroutes hun CO2-meter niet op “nul zetten” wanneer zij havens buiten de EU aandoen in plaats van EU-havens.

Wijzigingsvoorstel 16

Artikel 1.11 a)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

a)

in lid 1 wordt de derde alinea vervangen door:

“Tussen 2021 en 2030 wordt 2 % van de totale hoeveelheid emissierechten geveild om een fonds voor de verbetering van de energie-efficiëntie en de modernisering van de energiesystemen van bepaalde lidstaten (“de begunstigde lidstaten”) in te stellen, zoals vastgesteld in artikel 10 quinquies (“het moderniseringsfonds”). De begunstigde lidstaten voor deze hoeveelheid emissierechten zijn de lidstaten waarvan het bbp per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen in de periode 2013 tot 2018 minder dan 60 % van het EU-gemiddelde bedroeg. De middelen die overeenstemmen met deze hoeveelheid emissierechten, worden verdeeld overeenkomstig deel A van bijlage II ter.

Bovendien wordt tussen [jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn] en 2030 2,5  % van de totale hoeveelheid emissierechten voor het moderniseringsfonds geveild. De begunstigde lidstaten voor deze hoeveelheid emissierechten zijn de lidstaten waarvan het bbp per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen in de periode 2016 tot 2018 minder dan 65 % van het EU-gemiddelde bedroeg. De middelen die overeenstemmen met deze hoeveelheid emissierechten, worden verdeeld overeenkomstig deel B van bijlage II ter.”

a)

in lid 1 wordt de derde alinea vervangen door:

“Tussen 2021 en 2030 wordt 2 % van de totale hoeveelheid emissierechten geveild om een fonds voor de verbetering van de energie-efficiëntie en de modernisering van de energiesystemen van bepaalde lidstaten (“de begunstigde lidstaten”) in te stellen, zoals vastgesteld in artikel 10 quinquies (“het moderniseringsfonds”). De begunstigde lidstaten voor deze hoeveelheid emissierechten zijn de lidstaten waarvan het bbp per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen in de periode 2013 tot 2018 minder dan 60 % van het EU-gemiddelde bedroeg en NUTS3-regio’s in lidstaten met duidelijke interne onevenwichtigheden . De middelen die overeenstemmen met deze hoeveelheid emissierechten, worden verdeeld overeenkomstig deel A van bijlage II ter.

Bovendien wordt tussen [jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn] en 2030 minstens 2,5  % van de totale hoeveelheid emissierechten voor het moderniseringsfonds geveild. De begunstigde lidstaten voor deze hoeveelheid emissierechten zijn de lidstaten waarvan het bbp per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen in de periode 2016 tot 2018 minder dan 65 % van het EU-gemiddelde bedroeg en NUTS3-regio’s in lidstaten met duidelijke interne onevenwichtigheden . De middelen die overeenstemmen met deze hoeveelheid emissierechten, worden verdeeld overeenkomstig deel B van bijlage II ter.”

Wijzigingsvoorstel 17

Artikel 1.11 b)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

b)

in lid 3 worden de eerste en tweede zin vervangen door:

“3.   De lidstaten bepalen hoe de opbrengsten van de veiling van emissierechten worden gebruikt, met uitzondering van de opbrengsten die overeenkomstig artikel 311, lid 3, VWEU als eigen middelen zijn vastgesteld en in de begroting van de Unie zijn opgenomen. De lidstaten gebruiken de opbrengsten uit de in lid 2 bedoelde veiling van emissierechten, met uitzondering van de opbrengsten die worden gebruikt voor de compensatie van indirecte koolstofkosten als bedoeld in artikel 10 bis, lid 6, voor een of meer van de volgende elementen:”;

b)

in lid 3 worden de eerste en tweede zin vervangen door:

“3.   De lidstaten bepalen hoe de opbrengsten van de veiling van emissierechten worden gebruikt, met uitzondering van de opbrengsten die overeenkomstig artikel 311, lid 3, VWEU als eigen middelen zijn vastgesteld en in de begroting van de Unie zijn opgenomen , waarbij een aandeel van minstens 20 % van de opbrengsten wordt toegewezen aan de lokale en regionale overheden . De lidstaten gebruiken de opbrengsten uit de in lid 2 bedoelde veiling van emissierechten, met uitzondering van de opbrengsten die worden gebruikt voor de compensatie van indirecte koolstofkosten als bedoeld in artikel 10 bis, lid 6, voor een of meer van de volgende elementen:”;

Wijzigingsvoorstel 18

Artikel 1.12 g) derde alinea

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 10 bis wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 10 bis wordt als volgt gewijzigd:

g)

lid 8 wordt vervangen door:

g)

lid 8 wordt vervangen door:

 

“8.   365 miljoen emissierechten van de hoeveelheid die anders kosteloos zou kunnen worden toegewezen uit hoofde van dit artikel, en 85 miljoen emissierechten van de hoeveelheid die anders zou kunnen worden geveild uit hoofde van artikel 10, alsook de emissierechten die het resultaat zijn van de in artikel 10 bis, lid 1 bis, bedoelde vermindering van de kosteloze toewijzing, worden ter beschikking gesteld van een fonds met als doel de innovatie in koolstofarme technologieën en processen te ondersteunen en bij te dragen tot de doelstellingen om alle verontreiniging tot nul terug te brengen (het “innovatiefonds”). […]”

 

“8.   365 miljoen emissierechten van de hoeveelheid die anders kosteloos zou kunnen worden toegewezen uit hoofde van dit artikel, en 85 miljoen emissierechten van de hoeveelheid die anders zou kunnen worden geveild uit hoofde van artikel 10, alsook de emissierechten die het resultaat zijn van de in artikel 10 bis, lid 1 bis, bedoelde vermindering van de kosteloze toewijzing, worden ter beschikking gesteld van een fonds met als doel emissies te voorkomen en de innovatie in koolstofarme technologieën en processen te ondersteunen en bij te dragen tot de doelstellingen om alle verontreiniging tot nul terug te brengen (het “innovatiefonds”). […]”

 

Het innovatiefonds bevat de sectoren die in bijlage I en III zijn opgenomen, met inbegrip van milieuveilige afvang en benutting van koolstof (carbon capture and utilisation, CCU) die in belangrijke mate bijdraagt tot het tegengaan van klimaatverandering, en producten ter vervanging van koolstofintensieve producten die in de in bijlage I opgenomen sectoren worden geproduceerd, en is bedoeld om het opzetten en exploiteren van projecten betreffende het milieutechnisch veilig afvangen en geologisch opslaan (CCS) van CO2 alsook van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie en energieopslag te stimuleren op geografisch gezien evenwichtig gespreide locaties. Het innovatiefonds kan ook baanbrekende innovatieve technologieën en infrastructuur om de maritieme sector koolstofvrij te maken en de productie van koolstofarme en koolstofvrije brandstoffen in het lucht-, spoor- en wegvervoer ondersteunen. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan projecten in sectoren die onder de [CBAM-verordening] vallen, om innovatie op het gebied van koolstofarme technologieën, afvang en benutting van koolstof, koolstofafvang en —opslag, hernieuwbare energie en energieopslag te ondersteunen op een wijze die bijdraagt tot het tegengaan van klimaatverandering.

 

Het innovatiefonds bevat de sectoren die in bijlage I en III zijn opgenomen, met inbegrip van grootschalige emissiereductieprojecten waarbij gebruik wordt gemaakt van tot wasdom gekomen technologieën, openbare en particuliere initiatieven ter ondersteuning van circulariteit, EU-brede programma’s voor emissiereductie, milieuveilige afvang en benutting van koolstof (carbon capture and utilisation, CCU) die in belangrijke mate bijdraagt tot het tegengaan van klimaatverandering, en producten ter vervanging van koolstofintensieve producten die in de in bijlage I opgenomen sectoren worden geproduceerd, en is bedoeld om het opzetten en exploiteren van projecten betreffende het milieutechnisch veilig afvangen en geologisch opslaan (CCS) van CO2 alsook van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie en energieopslag te stimuleren op geografisch gezien evenwichtig gespreide locaties. Het innovatiefonds kan ook baanbrekende innovatieve technologieën en infrastructuur om de maritieme sector koolstofvrij te maken en de productie van koolstofarme en koolstofvrije brandstoffen in het lucht-, spoor- en wegvervoer ondersteunen. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan projecten in sectoren die onder de [CBAM-verordening] vallen, om circulariteitsmaatregelen, beroepsopleiding in het gebruik van koolstofarme producten, innovatie op het gebied van koolstofarme technologieën, afvang en benutting van koolstof, milieutechnisch veilige koolstofafvang en -opslag, hernieuwbare energie en energieopslag te ondersteunen op een sociaal verantwoorde wijze die bijdraagt tot het tegengaan van of de aanpassing aan klimaatverandering.

 

Projecten op het grondgebied van alle lidstaten, ook kleinschalige projecten, komen hiervoor in aanmerking. De technologieën die worden gesteund, zijn innovatief en zijn zonder ondersteuning nog niet op vergelijkbare schaal commercieel levensvatbaar, maar vormen baanbrekende oplossingen of zijn voldoende ontwikkeld voor toepassing op precommerciële schaal. […]

 

Projecten en maatregelen op het grondgebied van alle lidstaten, ook kleinschalige projecten, komen hiervoor in aanmerking. De technologieën die worden gesteund , dragen bij tot decarbonisatie , zijn innovatief en zijn zonder ondersteuning niet op vergelijkbare schaal commercieel levensvatbaar, maar vormen oplossingen of zijn voldoende ontwikkeld voor toepassing op precommerciële schaal. […]

 

Projecten worden geselecteerd op basis van objectieve en transparante criteria, in voorkomend geval rekening houdend met de mate waarin projecten bijdragen tot het behalen van emissiereducties ruim onder de in lid 2 bedoelde benchmarks.

 

Projecten en maatregelen worden geselecteerd op basis van objectieve en transparante criteria, in voorkomend geval rekening houdend met de mate waarin projecten bijdragen tot het behalen van emissiereducties ruim onder de in lid 2 bedoelde benchmarks.

 

In lid 3 worden de volgende punten toegevoegd:

 

l)

bevordering van het verwerven van vaardigheden in het licht van de noodzaak om beroepspraktijken af te stemmen op circulariteit en het gebruik van koolstofarme materialen;

 

m)

ondersteuning van de ontwikkeling van een circulaire economie.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 19

Artikel 1.14 a)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 10 quinquies wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 10 quinquies wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:

a)

in lid 1 worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:

 

“1.   Er wordt voor de periode van 2021 tot 2030 een fonds ingesteld ter ondersteuning van door de begunstigde lidstaten voorgestelde investeringen, waaronder kleinschalige investeringsprojecten, ter modernisering van de energiesystemen en verbetering van de energie-efficiëntie in lidstaten (het “moderniseringsfonds”). Het moderniseringsfonds wordt gefinancierd door middel van de veiling van emissierechten als bedoeld in artikel 10 voor de in dat artikel bedoelde begunstigde lidstaten.

De ondersteunde investeringen zijn in overeenstemming met de doelstellingen van deze richtlijn, alsook met de doelstellingen van de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (*) en Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (**) en de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Uit het moderniseringsfonds wordt geen steun verleend aan faciliteiten voor de opwekking van energie met behulp van fossiele brandstoffen.”;

 

“1.   Er wordt voor de periode van 2021 tot 2030 een fonds ingesteld ter ondersteuning van door de begunstigde lidstaten en NUTS3-regio’s voorgestelde investeringen, waaronder kleinschalige investeringsprojecten, ter modernisering van de energiesystemen en verbetering van de energie-efficiëntie in lidstaten (het “moderniseringsfonds”). Het moderniseringsfonds wordt gefinancierd door middel van de veiling van emissierechten als bedoeld in artikel 10 voor de in dat artikel bedoelde begunstigde lidstaten.

De ondersteunde investeringen zijn in overeenstemming met de doelstellingen van deze richtlijn, alsook met de doelstellingen van de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (*) en Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (**) en de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Uit het moderniseringsfonds wordt geen steun verleend aan faciliteiten voor de opwekking van energie met behulp van fossiele brandstoffen.”;

Wijzigingsvoorstel 20

Artikel 1.14 b)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

b)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.    Ten minste 80 % van de financiële middelen uit het moderniseringsfonds wordt gebruikt ter ondersteuning van investeringen in:

b)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.    Alle financiële middelen uit het moderniseringsfonds worden gebruikt ter ondersteuning van investeringen in:

a)

de opwekking en het gebruik van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen;

a)

de opwekking en het gebruik van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen;

b)

verwarming en koeling met behulp van hernieuwbare bronnen;

b)

verwarming en koeling , inclusief stadsverwarming en -koeling, met behulp van hernieuwbare bronnen;

c)

de verbetering van energie-efficiëntie aan de vraagzijde, onder meer met betrekking tot vervoer, gebouwen, landbouw en afval;

c)

de verbetering van energie-efficiëntie aan de vraagzijde, onder meer met betrekking tot vervoer, gebouwen, landbouw en afval;

d)

energieopslag en de modernisering van energienetwerken, met inbegrip van stadsverwarmingspijpleidingen, netten voor elektriciteitstransmissie en de verbetering van de interconnecties tussen de lidstaten;

d)

energieopslag en de modernisering van energienetwerken, met inbegrip van stadsverwarmingspijpleidingen, netten voor elektriciteitstransmissie en de verbetering van de interconnecties tussen de lidstaten;

e)

de steun aan huishoudens met een laag inkomen, ook in landelijke en afgelegen gebieden, om energiearmoede te verlichten en de verwarmingssystemen van deze huishoudens te moderniseren;

e)

e) de steun aan huishoudens met een laag inkomen , kwetsbare micro- en kleine ondernemingen en mobiliteitsgebruikers, ook in landelijke en afgelegen gebieden, om energie - en mobiliteits armoede te verlichten en de verwarmings - en koelings systemen van deze huishoudens te moderniseren;

f)

een rechtvaardige transitie in koolstofafhankelijke regio’s in de begunstigde lidstaten, om zo de herplaatsing, omscholing en bijscholing van werknemers, en het onderwijs, de initiatieven voor het zoeken naar werk en startups in overleg met de sociale partners te ondersteunen.”;

f)

een rechtvaardige transitie in koolstofafhankelijke regio’s in de begunstigde lidstaten en NUTS3-regio’s , om zo de herplaatsing, omscholing en bijscholing van werknemers, en het onderwijs, de initiatieven voor het zoeken naar werk en startups in overleg met de sociale partners te ondersteunen.”;

 

g)

de ontwikkeling van de circulaire economie.”.

Wijzigingsvoorstel 21

Artikel 1.21

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten bepalen hoe de opbrengsten van de veiling van de in lid 4 bedoelde emissierechten worden gebruikt, met uitzondering van de opbrengsten die overeenkomstig artikel 311, lid 3, VWEU als eigen middelen zijn vastgesteld en in de begroting van de Unie zijn opgenomen. De lidstaten gebruiken hun opbrengsten voor een of meer van de in artikel 10, lid 3, bedoelde activiteiten of voor een of meer van de volgende:

De lidstaten bepalen hoe de opbrengsten van de veiling van de in lid 4 bedoelde emissierechten worden gebruikt, met uitzondering van de opbrengsten die overeenkomstig artikel 311, lid 3, VWEU als eigen middelen zijn vastgesteld en in de begroting van de Unie zijn opgenomen. De lidstaten gebruiken hun opbrengsten voor een of meer van de in artikel 10, lid 3, bedoelde activiteiten of voor een of meer van de volgende:

a)

maatregelen die bedoeld zijn om bij te dragen tot het koolstofvrij maken van de verwarming en koeling van gebouwen of tot de vermindering van de energie behoeften van gebouwen, met inbegrip van de integratie van hernieuwbare energiebronnen en daarmee samenhangende maatregelen overeenkomstig artikel 7, lid 11, artikel 12 en artikel 20 van Richtlijn 2012/27/EU [verwijzingen te actualiseren aan de hand van de herziene richtlijn], alsmede maatregelen om huishoudens met een laag inkomen in de slechtst presterende gebouwen financiële steun te bieden;

a)

maatregelen die bedoeld zijn om bij te dragen tot het koolstofvrij maken van de verwarming en koeling van gebouwen of tot de verbetering van de energie -efficiëntie van gebouwen, met inbegrip van de integratie van hernieuwbare energiebronnen en daarmee samenhangende maatregelen overeenkomstig artikel 7, lid 11, artikel 12 en artikel 20 van Richtlijn 2012/27/EU [verwijzingen te actualiseren aan de hand van de herziene richtlijn], alsmede maatregelen om huishoudens met een laag inkomen in de gebouwen met de slechtste energieprestatie financiële steun te bieden;

b)

maatregelen om de invoering van emissievrije voertuigen te versnellen of financiële steun te verlenen voor de uitrol van een volledig interoperabele tank- en oplaadinfrastructuur voor emissievrije voertuigen, of maatregelen om een verschuiving naar openbaar vervoer aan te moedigen en multimodaliteit te verbeteren , of om financiële steun te verlenen om de sociale aspecten met betrekking tot vervoers gebruikers met lage en middeninkomens op te vangen.

b)

maatregelen om de invoering van emissievrije voertuigen te versnellen of financiële steun te verlenen voor de uitrol van een volledig interoperabele tank- en oplaadinfrastructuur voor emissievrije voertuigen, of maatregelen om een modale verschuiving van vracht- en personenvervoer naar efficiëntere of energieneutrale vervoerswijzen aan te moedigen, of maatregelen om de energie-efficiëntie van infrastructuur en vervoersdiensten te verbeteren, of om financiële steun te verlenen om de sociale aspecten met betrekking tot mobiliteits gebruikers met lage en middeninkomens op te vangen.

De lidstaten gebruiken een deel van hun overeenkomstig dit artikel gegenereerde veilingopbrengsten om de sociale aspecten van de handel in emissierechten krachtens dit hoofdstuk op te vangen, waarbij de nadruk vooral ligt op kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoers gebruikers zoals gedefinieerd in Verordening (EU) 20…/nn [verordening inzake het sociaal klimaatfonds] (*). Wanneer een lidstaat krachtens die verordening bij de Commissie een [sociaal klimaatplan] indient, gebruikt de lidstaat die opbrengsten onder meer om dat plan te financieren.

De lidstaten gebruiken een deel van hun overeenkomstig dit artikel gegenereerde veilingopbrengsten om de sociale aspecten van de handel in emissierechten krachtens dit hoofdstuk op te vangen, waarbij de nadruk vooral ligt op kwetsbare huishoudens, kwetsbare kleine en micro-ondernemingen en kwetsbare mobiliteits gebruikers zoals gedefinieerd in Verordening (EU) 20…/nn [verordening inzake het sociaal klimaatfonds] (*). Wanneer een lidstaat krachtens die verordening bij de Commissie een [sociaal klimaatplan] indient, gebruikt de lidstaat die opbrengsten onder meer om dat plan te financieren.

De lidstaten voldoen aan de bepalingen van dit lid indien zij een fiscaal of financieel steunbeleid hebben en uitvoeren of reguleringsmaatregelen uitvoeren die financiële steunverlening in de hand werken, dat is opgezet om de in de eerste alinea vermelde doelstellingen te verwezenlijken en dat een waarde heeft die gelijk is aan de opbrengsten uit de in dit hoofdstuk bedoelde veilingen van emissierechten.

De lidstaten stellen vast welk aandeel van de opbrengsten aan de lokale en regionale overheden wordt toegewezen om te worden gebruikt voor een of meer van de in dit lid beschreven maatregelen; dit aandeel bedraagt minstens 20 % van de opbrengsten.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van het gebruik van de opbrengsten en van de maatregelen die zij op grond van dit lid hebben genomen door deze informatie op te nemen in hun verslagen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (**).

De lidstaten en de lokale en regionale overheden voldoen aan de bepalingen van dit lid indien zij een fiscaal of financieel steunbeleid hebben en uitvoeren of reguleringsmaatregelen uitvoeren die financiële steunverlening in de hand werken, dat is opgezet om de in de eerste alinea vermelde doelstellingen te verwezenlijken en dat een waarde heeft die gelijk is aan de opbrengsten uit de in dit hoofdstuk bedoelde veilingen van emissierechten.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van het gebruik van de opbrengsten en van de maatregelen die zij op grond van dit lid hebben genomen door deze informatie op te nemen in hun verslagen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (**).

Wijzigingsvoorstel 22

Artikel 1.21 — artikel 30 decies

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Commissie brengt tegen 1 januari 2028 verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk betreffende de doeltreffendheid, het beheer en de praktische toepassing ervan, en ook over de toepassing van de regels van Besluit (EU) 2015/1814 en het gebruik van emissierechten die onder dit hoofdstuk vallen om te voldoen aan de nalevingsverplichtingen van de onder de hoofdstukken II, II bis en III vallende nalevingsentiteiten. Zo nodig voegt de Commissie een voorstel aan het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van dit hoofdstuk bij dit verslag. Tegen 31 oktober 2031 moet de Commissie nagaan of het haalbaar is de sectoren die onder bijlage III vallen, op te nemen in het emissiehandelssysteem, met inbegrip van de in bijlage 1 bij Richtlijn 2003/87/EG genoemde sectoren.”;

De Commissie brengt tegen 1 januari 2028 verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk betreffende de doeltreffendheid, het beheer en de praktische toepassing ervan, en ook over de toepassing van de regels van Besluit (EU) 2015/1814 en het gebruik van emissierechten die onder dit hoofdstuk vallen om te voldoen aan de nalevingsverplichtingen van de onder de hoofdstukken II, II bis en III vallende nalevingsentiteiten. Voorafgaand aan het verslag wordt er van 1 september 2027 tot 31 oktober 2027 een raadplegingsperiode gehouden. In deze periode zullen de lokale en regionale overheden gericht worden geraadpleegd. Zo nodig voegt de Commissie een voorstel aan het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van dit hoofdstuk bij dit verslag. Tegen 31 oktober 2031 moet de Commissie nagaan of het haalbaar is de sectoren die onder bijlage III vallen, op te nemen in het emissiehandelssysteem, met inbegrip van de in bijlage 1 bij Richtlijn 2003/87/EG genoemde sectoren.”;

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens

COM(2021) 564 final

Wijzigingsvoorstel 23

Overweging 10

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Bestaande mechanismen om het risico van koolstoflekkage aan te pakken in sectoren of subsectoren die een dergelijk risico lopen, zijn de tijdelijke gratis toewijzing van EU-ETS-emissierechten en de financiële maatregelen ter compensatie van indirecte-emissiekosten die voortvloeien uit broeikasgasemissiekosten die in elektriciteitsprijzen worden doorberekend, zoals vastgesteld in respectievelijk artikel 10 bis, lid 6, en artikel 10 ter van Richtlijn 2003/87/EG. De gratis toewijzing in het EU-ETS verzwakt echter het prijssignaal dat het systeem aan de betrokken installaties geeft in vergelijking met volledige veiling en ondergraaft zo de stimulansen voor investeringen in verdere emissiereductie.

Bestaande mechanismen om het risico van koolstoflekkage aan te pakken in sectoren of subsectoren die een dergelijk risico lopen, zijn de tijdelijke gratis toewijzing van EU-ETS-emissierechten en de financiële maatregelen ter compensatie van indirecte-emissiekosten die voortvloeien uit broeikasgasemissiekosten die in elektriciteitsprijzen worden doorberekend, zoals vastgesteld in respectievelijk artikel 10 bis, lid 6, en artikel 10 ter van Richtlijn 2003/87/EG. De gratis toewijzing in het EU-ETS verzwakt echter het prijssignaal dat het systeem aan de betrokken installaties geeft in vergelijking met volledige veiling en ondergraaft zo de stimulansen voor investeringen in verdere emissiereductie. Een geleidelijke afschaffing van de gratis toewijzingen moet dan ook efficiënt en tijdig worden gerealiseerd, conform de doelstellingen van de Europese klimaatwet, en meer bepaald het “Fit for 55”-pakket.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

1.

wijst erop dat de EU zich met de ondertekening van de Overeenkomst van Parijs heeft verbonden tot de doelstelling van mondiale nettoklimaatneutraliteit tegen 2050. Die doelstelling is inmiddels in de Europese klimaatwet vastgelegd. Het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) is ingenomen met de ongekende milieuambities van de Europese Commissie en met haar krachtdadige inzet voor de transitie naar een duurzamere samenleving en economie, waarvan het CvdR het “Fit for 55”-pakket als bewijs beschouwt. Het CvdR benadrukt dat de emissiereductiedoelstellingen vergezeld moeten gaan van doelstellingen inzake energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, een heroverweging van het landgebruik (om de natuurlijke koolstofvastlegging onmiskenbaar te verhogen) alsook andere doelstellingen uit de Europese Green Deal, om een rechtvaardige en duurzame transitie te waarborgen.

2.

Met een robuuste maar geleidelijk ingevoerde koolstofprijs kan aan het bedrijfsleven een duidelijk signaal worden gegeven en kan de transitie zo kosteneffectief mogelijk worden gestimuleerd. Ook wijst het CvdR erop dat er behoefte is aan doeltreffende interactie tussen het herziene ETS en het mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (CBAM), mogelijk in combinatie met andere ondersteunende maatregelen van de EU, teneinde in de EU-regio’s voor een klimaatneutrale, concurrerende economie te zorgen, met name in regio’s waar energie-intensieve industrieën een duurzame transformatie ondergaan.

3.

Het CvdR erkent dat deze ongelijkheden nog groter kunnen worden in het licht van de aanhoudende sterke stijging van de energieprijzen en de geopolitieke instabiliteit die nog wordt verergerd door de oorlog in Oekraïne. Het is ingenomen met de voorstellen van de Commissie om deze risico’s aan te pakken, zoals uiteengezet in de mededeling over REPowerEU, maar beklemtoont dat sommige instrumenten, zoals een hogere belasting op onverwachte winsten (“windfall profits”), wellicht niet volstaan om betrouwbare steun te bieden, en dringt dan ook aan op oplossingen voor de langere termijn.

4.

Milieucrises vergroten de ongelijkheid, en ongelijkheid leidt tot meer milieuschade. Daarom moet het beleid ter vermindering van de uitstoot van broeikasgassen ook de rechtvaardigheid in onze samenlevingen en regio’s vergroten.

5.

Het CvdR onderschrijft dat alle sectoren van de economie aan de overgang naar klimaatneutraliteit en het verminderen van de emissies moeten bijdragen en dat het EU-ETS een aanzienlijke bijdrage zou kunnen leveren als het beginsel dat de vervuiler betaalt zou worden uitgebreid tot alle sectoren die eronder vallen. Mobiliteit is verantwoordelijk voor een kwart van de CO2-uitstoot in de EU, terwijl de gebouwensector goed is voor 40 % van het energieverbruik in Europa. Het CvdR wijst er echter op dat de invoering van koolstofbeprijzing in deze sectoren delicaat is en niet mag resulteren in lasten voor de meest kwetsbare huishoudens, kleine en micro-ondernemingen en mobiliteitsgebruikers, ook in landelijke en afgelegen gebieden.

6.

Het CvdR dringt erop aan dat de lokale en regionale overheden, als de bestuursniveaus met belangrijke bevoegdheden in beide sectoren, bij de uitrol, evaluatie en herziening van het nieuwe ETS voor wegvervoer en gebouwen (ETS II) worden betrokken. Het onderstreept dat de uitstoot van broeikasgassen door de vervoerssector in de EU sinds 2013 gestaag is toegenomen en dat het koolstofvrij maken van de gebouwensector van groot belang voor de emissiereductie blijft. Mochten de medewetgevers besluiten niet door te gaan met ETS II zoals gepland in het Commissievoorstel, dan dient het huidige ETS verder te worden versterkt om de sectoren wegvervoer en gebouwen aan te pakken.

7.

Het erkent ten volle dat koolstofbeprijzingsinstrumenten nodig zijn om de groter geworden klimaatambities van de EU te ondersteunen, maar is zeer bezorgd over de mogelijke verdelingseffecten daarvan en benadrukt dat alle dimensies van duurzame ontwikkeling — economische, ecologische, sociale en culturele — in aanmerking moeten worden genomen. In dit verband pleit het voor de inachtneming van ten minste drie beginselen:

solidariteit en billijkheid tussen de EU-lidstaten bij de tenuitvoerlegging. Koolstofbeprijzing moet de verschillen tussen de lidstaten in aanmerking nemen waar het gaat om de omvang van de uitdaging voor de lokale en regionale economieën;

solidariteit en billijkheid binnen de lidstaten. Het effect van koolstofbeprijzingsinstrumenten op kwetsbare groepen in de samenleving en op huishoudens met lagere inkomens moet worden aangepakt, niet alleen wat betreft betaalbaarheid, maar evenzeer in termen van toegang tot bepaalde goederen/diensten om in hun behoeften te voorzien (energie, koeling en verwarming, vervoer en mobiliteit enz.);

aandacht voor de territoriale gevolgen van dergelijk beleid, niet alleen voor afgelegen of perifere gebieden, maar meer in het algemeen voor die gebieden binnen de EU die reeds een ingrijpende transformatie ondergaan wat betreft hun sociale en economische ontwikkeling (“achtergebleven gebieden”, industriegebieden die het noodzakelijke transformatieproces ondergaan), voor de ultraperifere gebieden, alsmede voor plattelandsgebieden.

8.

Het CvdR juicht het aangekondigde sociaal klimaatfonds toe als middel om de negatieve gevolgen voor de meest kwetsbare huishoudens, kleine en micro-ondernemingen en mobiliteitsgebruikers te compenseren en voor een sociaal duurzame ontwikkeling te zorgen. Het onderstreept dat de thans in het kader van de herziening van het bestaande ETS geplande financiering ontoereikend is om een werkelijk rechtvaardige overgang te waarborgen. Overwogen zou moeten worden om inkomsten die buiten het ETS II vallen, voor het sociaal klimaatfonds te bestemmen. Het CvdR stelt voor om inkomsten voor het sociaal klimaatfonds bijeen te brengen vóórdat er met de uitvoering van het ETS II wordt begonnen.

9.

Het is belangrijk om de herverdelingseffecten van het mechanisme en de werking, het beheer en de maatregelen van het sociaal klimaatfonds nauwgezet te evalueren en daarbij vooral naar de gevolgen en voordelen voor de meest kwetsbare burgers op lokaal en regionaal niveau te kijken en de economisch zwakste huishoudens beter in kaart te brengen, zodat de tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun precies kan worden gericht op degenen die er het meest behoefte aan hebben. In dit verband moeten de maatregelen binnen de afzonderlijke sociale klimaatplannen en de toewijzing van middelen uit het fonds zelf erop gericht zijn de groene transitie te versnellen, maar zij mogen niet ten koste van de sociale en territoriale samenhang gaan en evenmin afbreuk doen aan de bescherming van de meest kwetsbare burgers.

10.

Het moderniseringsfonds moet worden gebruikt om duurzame ontwikkeling te schragen, en hierbij dienen inspanningen om de vitaliteit van kwetsbare groepen en gebieden te vergroten voorop te staan. In het licht van de enorme economische, sociale en geografische verschillen binnen de EU moet ervoor gezorgd worden dat het moderningsfonds ook toegankelijk is voor NUTS3-regio’s in lidstaten met aanzienlijke interne onevenwichtigheden.

11.

Het CvdR zou graag zien dat de lokale en regionale overheden bij de verdeling van de ETS-opbrengsten worden betrokken. Lokale en regionale overheden spelen een zeer significante rol bij de uitvoering van het beleid ter bestrijding van en aanpassing aan de klimaatverandering. Europese regio’s en steden zijn belangrijke innovatoren en aanjagers van maatschappelijke veranderingen en moeten in staat worden gesteld om meer aan de groene transitie bij te dragen, met name wat het nieuwe ETS II betreft.

12.

Het CvdR is ingenomen met de implementatie van de marktstabiliteitsreserve als middel om het overschot en het tekort aan emissierechten te beheren, alsook met de regeling inzake de verhandeling van emissierechten bij vooruitgeschoven veilingen om de gevolgen van de invoering van het nieuwe ETS II voor de prijzen en de liquiditeit te verzachten. Het wijst er echter nog eens op dat de reserve gepaard moet gaan met een aanvullend mechanisme om emissierechten permanent te schrappen, teneinde een bodemprijs te creëren die strookt met de klimaatdoelstellingen van de EU voor 2030 en 2050.

13.

Het Comité betreurt dat de Commissie in haar voorstel geen rekening houdt met het reële risico op koolstoflekkage in het internationale zeeverkeer naar havens in derde landen die in de buurt van Europese havens liggen. Deze lekkage zal schadelijke gevolgen hebben voor de havenactiviteiten en bijgevolg voor de logistieke ketens van de lidstaten zelf; het kan dan onder meer gaan om banenverlies, verstoring van de markt en de vrije concurrentie, verminderde connectiviteit van de Europese havens en verzwakking van de concurrentiepositie van onze industrie in het algemeen. Ook zou deze situatie gevolgen hebben voor het beginsel van Europese strategische autonomie en de veiligheid en controle van de logistieke keten en de levering van goederen vanuit/naar de EU; schepen zouden er immers toe worden aangezet goederen over te laden in havens van derde landen met logistieke en economische prioriteiten en belangen die niet noodzakelijk afgestemd zijn op die van de EU.

14.

Het voorstel tot vaststelling van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (CBAM) om wereldwijde klimaatactie te stimuleren, wordt door het CvdR positief onthaald. Wel moet ervoor gezorgd worden dat dit mechanisme wordt ingebed in een bredere industriestrategie van de EU die gericht is op de bevordering van klimaatneutrale investeringen, de totstandbrenging van een gunstig EU-rechtskader en leidende markten voor klimaatneutrale producten, met inbegrip van het faciliteren van “carbon contracts for difference” om de betrokken sectoren koolstofvrij te maken, en dat nieuwe praktijken zo spoedig mogelijk worden ingevoerd. Het gratis toewijzen van ETS-rechten (19) moet daarom geleidelijk worden afgeschaft voor sectoren die onder het CBAM vallen, en worden vervangen door het veilen van alle emissierechten, want dit zal waarborgen dat de WTO-regels in acht worden genomen.

15.

Het CvdR onderstreept het bijzondere belang van een versterkt innovatiefonds dat de noodzakelijke, klimaatneutrale transformatie van energie-intensieve industrieën in EU-regio’s die onder het EU-ETS en het CBAM vallen ondersteunt door de ontwikkeling van innovatieve, klimaatneutrale producten zoals groen staal te bevorderen. Het benadrukt dat de voornaamste hinderpalen voor het koolstofarm maken van de economie niet alleen met een gebrek aan technologische innovatie verband houden en stelt daarom voor de werkingssfeer uit te breiden tot maatregelen met een hoog reductiepotentieel op niet-technologische gebieden, zoals creatieve en innovatieve samenwerkingsmethoden, beroepsopleiding en circulariteit, die benadeeld worden door ETS-stimulansen waarin de nadruk op industriële output ligt.

16.

Ook moeten de regelgevings- en controlemechanismen worden verbeterd om te voorkomen dat er met de CO2-prijs wordt gespeculeerd, want dit kan voor zowel de energieprijzen als de getroffen sectoren aanzienlijke gevolgen hebben.

17.

Het CvdR vindt het een goede zaak dat de opbrengsten van het hervormde ETS worden gericht op de financiering van klimaatneutraliteitsmaatregelen (bijv. om meer geld beschikbaar te stellen voor het innovatiefonds, het moderniseringsfonds en het sociaal klimaatfonds en om vaart te zetten achter het gebruik van hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en circulariteit), en niet mogen worden gebruikt om de algemene EU-begroting in haar geheel te spekken. Het dringt erop aan dat voor de CBAM-opbrengsten dezelfde aanpak wordt gevolgd.

18.

Het CvdR pleit voor een dynamisch CBAM waarvan de sectorale werkingssfeer en de emissiedekking regelmatig worden herzien, teneinde te kunnen omgaan met technologische, regelgevings- en marktveranderingen, rekening houdend met de lokale en regionale gevolgen van het mechanisme. Het CvdR is bereid om de territoriale impact van het CBAM te helpen beoordelen.

19.

Ook moeten de regelgevings- en controlemechanismen worden verbeterd om te voorkomen dat er met de CO2-prijs wordt gespeculeerd, want dit kan voor zowel de energieprijzen als de getroffen sectoren aanzienlijke gevolgen hebben.

20.

Het CvdR is er zeer mee ingenomen dat de Europese Commissie subsidiariteitsbeoordelingsschema’s heeft gevoegd bij het voorstel voor een nieuwe ETS-regeling en de ontwerpverordening tot vaststelling van het CBAM (20). De redenering met betrekking tot de Europese meerwaarde van de voorstellen en de invoering van maatregelen op basis van de bevoegdheden van de EU op het gebied van klimaatverandering zoals vastgelegd in de artikelen 191 tot en met 193 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) sluiten aan op de door het CvdR zelf vastgestelde volledige verenigbaarheid van de voorstellen met het subsidiariteitsbeginsel.

Brussel, 28 april 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(2)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(3)  Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26).

(4)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

(5)  Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26).

(6)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

(7)  Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114).

(8)  Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114).

(9)  [verwijzing naar de FuelEU Zeevaart-verordening toevoegen].

(10)  [verwijzing naar de FuelEU Zeevaart-verordening toevoegen].

(11)  COM(2020) 562 final.

(12)  COM(2020) 562 final.

(13)  Gegevens uit 2018. Eurostat, SILC [ilc_mdes01].

(14)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(15)  [Verwijzing naar de verordening tot oprichting van het sociaal klimaatfonds toevoegen].

(16)  Gegevens uit 2018. Eurostat, SILC [ilc_mdes01].

(17)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(18)  [Verwijzing naar de verordening tot oprichting van het sociaal klimaatfonds toevoegen].

(19)  In het kader van het emissiehandelssysteem van de EU moeten bedrijven emissierechten verwerven om hun koolstofemissies te dekken. Gratis toewijzing is ingesteld als overgangsmethode voor de toewijzing van emissierechten, in tegenstelling tot de standaardmethode (veilen). Gratis toegewezen emissierechten vertegenwoordigen echter nog steeds meer dan 40 % van het totale aantal beschikbare emissierechten.

(20)  https://www.europarl.europa.eu/RegData/docs_autres_institutions/commission_europeenne/swd/2021/0552/COM_SWD(2021)0552_EN.pdf


5.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/139


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de wijziging van de energie-efficiëntierichtlijn om de nieuwe klimaatdoelstellingen voor 2030 te halen

(2022/C 301/15)

Rapporteur:

Rafał Kazimierz TRZASKOWSKI (PL/EVP), burgemeester van Warschau

Referentiedocumenten:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie (herschikking)

COM(2021) 558 — 2021/0203 (COD)

SEC(2021) 558 — 2021/0203 (COD)

SWD(2021) 623 — 2021/0203 (COD)

SWD(2021) 624 — 2021/0203 (COD)

SWD(2021) 625 — 2021/0203 (COD)

SWD(2021) 626 — 2021/0203 (COD)

SWD(2021) 627 — 2021/0203 (COD)

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 16

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Een eerlijke transitie naar een klimaatneutrale Unie tegen 2050 staat centraal in de Europese Green Deal. Energiearmoede is een belangrijk concept dat is vastgelegd in het wetgevingspakket “Schone energie voor alle Europeanen” en dat bedoeld is om een rechtvaardige energietransitie te versnellen. Overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 en Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad (1) heeft de Commissie indicatieve richtsnoeren verstrekt met passende indicatoren voor het meten van energiearmoede en de definitie van een “aanzienlijk aantal huishoudens dat kampt met energiearmoede” (2). Krachtens Richtlijn (EU) 2019/944 en Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) moeten de lidstaten passende maatregelen nemen om energiearmoede aan te pakken waar deze wordt vastgesteld, met inbegrip van maatregelen om de bredere context van armoede aan te pakken.

Een eerlijke transitie naar een klimaatneutrale Unie tegen 2050 staat centraal in de Europese Green Deal. Energiearmoede is een belangrijk concept dat is vastgelegd in het wetgevingspakket “Schone energie voor alle Europeanen” en dat bedoeld is om een rechtvaardige energietransitie te versnellen. Overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 en Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad (4) heeft de Commissie indicatieve richtsnoeren verstrekt met passende indicatoren voor het meten van energiearmoede en de definitie van een “aanzienlijk aantal huishoudens dat kampt met energiearmoede” (5). Krachtens Richtlijn (EU) 2019/944 en Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) moeten de lidstaten passende maatregelen nemen om energiearmoede aan te pakken waar deze wordt vastgesteld, of hier nu kwetsbare huishoudens, kwetsbare ondernemingen, met name micro- en kleine ondernemingen, of kwetsbare mobiliteitsgebruikers door getroffen worden; maatregelen om de bredere context van armoede aan te pakken moeten er ook deel van uitmaken .

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 17

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Huishoudens met een laag of gemiddeld inkomen, kwetsbare afnemers, met inbegrip van eindgebruikers, mensen die geconfronteerd worden met energiearmoede of risico daarop lopen, en mensen die in sociale woningen wonen, moeten profiteren van de toepassing van het beginsel “energie-efficiëntie eerst”. Energie-efficiëntiemaatregelen moeten prioritair ten uitvoer worden gelegd om de situatie van die mensen en huishoudens te verbeteren of om energiearmoede terug te dringen. Voor een alomvattende aanpak van de beleidsvorming en de uitvoering van beleidsinitiatieven en maatregelen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat andere beleidsinitiatieven en maatregelen geen negatieve gevolgen hebben voor die mensen en huishoudens.

Huishoudens met een laag of gemiddeld inkomen, micro- en kleine ondernemingen, kwetsbare afnemers, met inbegrip van eindgebruikers, mensen die geconfronteerd worden met energie - en mobiliteits armoede of risico daarop lopen, en mensen die in sociale woningen wonen, moeten profiteren van de toepassing van het beginsel “energie-efficiëntie eerst”. Energie-efficiëntiemaatregelen moeten prioritair ten uitvoer worden gelegd om de situatie van die mensen en huishoudens te verbeteren of om energiearmoede terug te dringen. Voor een alomvattende aanpak van de beleidsvorming en de uitvoering van beleidsinitiatieven en maatregelen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat andere beleidsinitiatieven en maatregelen direct of indirect geen negatieve gevolgen hebben voor die mensen en huishoudens.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 25

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het verdient de voorkeur dat het energie-efficiëntiestreefcijfer bereikt wordt als resultaat van de cumulatieve verwezenlijking van specifieke nationale en Europese maatregelen ter bevordering van de energie-efficiëntie in verschillende domeinen. Lidstaten moeten verplicht worden nationale beleidsinitiatieven en maatregelen inzake energie-efficiëntie vast te stellen. Deze beleidsinitiatieven en maatregelen en de individuele inspanningen van elke lidstaat dienen te worden geëvalueerd door de Commissie, samen met gegevens over de gemaakte vorderingen, om na te gaan hoe waarschijnlijk het is dat het globale streefcijfer van de Unie gehaald wordt en in hoeverre de individuele inspanningen volstaan om het gemeenschappelijke doel te bereiken.

Het verdient de voorkeur dat het energie-efficiëntiestreefcijfer bereikt wordt als resultaat van de cumulatieve verwezenlijking van specifieke lokale, regionale, nationale en Europese maatregelen ter bevordering van de energie-efficiëntie in verschillende domeinen. Lidstaten moeten verplicht worden nationale beleidsinitiatieven en maatregelen inzake energie-efficiëntie vast te stellen. Deze beleidsinitiatieven en maatregelen en de individuele inspanningen van elke lidstaat dienen te worden geëvalueerd door de Commissie, samen met gegevens over de gemaakte vorderingen, om na te gaan hoe waarschijnlijk het is dat het globale streefcijfer van de Unie gehaald wordt en in hoeverre de individuele inspanningen volstaan om het gemeenschappelijke doel te bereiken.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging 28

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om aan hun verplichting te voldoen, moeten de lidstaten zich richten op het eindenergieverbruik van alle openbare diensten en installaties van overheidsinstanties. Om te bepalen welke adressaten binnen het toepassingsgebied vallen, moeten de lidstaten de definitie van aanbestedende diensten in Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (7) gebruiken. Aan deze verplichting kan worden voldaan door het eindenergieverbruik in alle mogelijke overheidssectoren terug te dringen, met inbegrip van vervoer, openbare gebouwen, gezondheidszorg, ruimtelijke ordening, waterbeheer en afvalwaterzuivering, riolering en waterzuivering, afvalbeheer, stadsverwarming en -koeling, energiedistributie, -levering en -opslag, openbare verlichting en infrastructuurplanning. Om de administratieve lasten voor overheidsinstanties te verminderen, moeten de lidstaten digitale platforms of instrumenten opzetten om de geaggregeerde verbruiksgegevens van overheidsinstanties te verzamelen, openbaar te maken en aan de Commissie te rapporteren.

Om aan hun verplichting te voldoen, moeten de lidstaten zich richten op het eindenergieverbruik van alle openbare diensten en installaties van overheidsinstanties. Om te bepalen welke adressaten binnen het toepassingsgebied vallen, moeten de lidstaten de definitie van aanbestedende diensten in Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (8) gebruiken. Aan deze verplichting kan worden voldaan door het eindenergieverbruik in alle mogelijke overheidssectoren terug te dringen, met inbegrip van vervoer, openbare gebouwen, gezondheidszorg, ruimtelijke ordening, waterbeheer en afvalwaterzuivering, riolering en waterzuivering, afvalbeheer, stadsverwarming en -koeling, energiedistributie, -levering en -opslag, openbare verlichting en infrastructuurplanning. Om de administratieve lasten voor lokale en regionale overheden en andere overheidsinstanties te verminderen, moeten de lidstaten digitale platforms of instrumenten opzetten om de geaggregeerde verbruiksgegevens van alle overheidsinstanties te verzamelen, openbaar te maken en aan de Commissie te rapporteren. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat lokale en regionale overheden en andere overheidsinstanties voldoende toegerust zijn voor het verzamelen van dergelijke gegevens.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 5

Overweging 29

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten moeten een voorbeeldfunctie vervullen door ervoor te zorgen dat alle energieprestatiecontracten en energiebeheersystemen in de overheidssector worden uitgevoerd in overeenstemming met Europese of internationale normen, of dat energie-audits grotendeels worden uitgevoerd in de intensieve energieverbruikende delen van de overheidssector.

De lidstaten , regio’s en lokale overheden moeten een voorbeeldfunctie vervullen door ervoor te zorgen dat alle energieprestatiecontracten en energiebeheersystemen in de overheidssector worden uitgevoerd in overeenstemming met Europese of internationale normen, of dat energie-audits grotendeels worden uitgevoerd in de intensieve energieverbruikende delen van de overheidssector. Om dit doel te bereiken, zullen de lidstaten duidelijke richtsnoeren en procedures voor het gebruik van deze instrumenten moeten verschaffen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 6

Overweging 30

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Overheden worden aangemoedigd om steun te verkrijgen van entiteiten zoals agentschappen voor duurzame energie die, waar van toepassing, op regionaal of lokaal niveau zijn opgericht. De organisatie van deze agentschappen weerspiegelt gewoonlijk de individuele behoeften van overheidsinstanties in een bepaalde regio of van overheidsinstanties die actief zijn in een bepaald gebied van de openbare sector. Gecentraliseerde agentschappen kunnen beter in de behoeften voorzien en doeltreffender werken in andere opzichten, bijvoorbeeld in kleinere of gecentraliseerde lidstaten of met betrekking tot complexe of regio-overschrijdende aspecten zoals stadsverwarming en -koeling. Agentschappen voor duurzame energie kunnen fungeren als centrale aanspreekpunten in de zin van artikel 21. Deze agentschappen zijn vaak verantwoordelijk voor de ontwikkeling van lokale of regionale decarbonisatieplannen, die ook andere decarbonisatiemaatregelen kunnen omvatten, zoals de vervanging van verwarmingsketels op fossiele brandstoffen, en voor het ondersteunen van overheidsinstanties bij de uitvoering van energiegerelateerde beleidsmaatregelen. Agentschappen voor duurzame energie of andere entiteiten die regionale en lokale overheden bijstaan, kunnen duidelijke bevoegdheden, doelstellingen en middelen op het gebied van duurzame energie hebben. Agentschappen voor duurzame energie zouden kunnen worden aangemoedigd om initiatieven die zijn genomen in het kader van het Burgemeestersconvenant, dat lokale overheden samenbrengt die zich vrijwillig inzetten voor de tenuitvoerlegging van de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie, alsook andere bestaande initiatieven voor dit doel te overwegen. De decarbonisatieplannen moeten worden gekoppeld aan territoriale ontwikkelingsplannen en rekening houden met de uitgebreide beoordeling die de lidstaten moeten uitvoeren.

Overheden worden aangemoedigd om steun te verkrijgen van entiteiten zoals agentschappen voor duurzame energie die, waar van toepassing, op regionaal of lokaal niveau zijn opgericht. De organisatie van deze agentschappen weerspiegelt gewoonlijk de individuele behoeften van overheidsinstanties in een bepaalde regio of van overheidsinstanties die actief zijn in een bepaald gebied van de openbare sector. Gecentraliseerde agentschappen kunnen beter in de behoeften voorzien en doeltreffender werken in andere opzichten, bijvoorbeeld in kleinere of gecentraliseerde lidstaten of met betrekking tot complexe of regio-overschrijdende aspecten zoals stadsverwarming en -koeling. Agentschappen voor duurzame energie kunnen fungeren als centrale aanspreekpunten in de zin van artikel 21. Deze agentschappen zijn vaak verantwoordelijk voor de ontwikkeling van lokale of regionale decarbonisatieplannen, die ook andere decarbonisatiemaatregelen kunnen omvatten, zoals de vervanging van verwarmingsketels op fossiele brandstoffen, en voor het ondersteunen van overheidsinstanties bij de uitvoering van energiegerelateerde beleidsmaatregelen. Agentschappen voor duurzame energie of andere entiteiten die regionale en lokale overheden bijstaan, kunnen duidelijke bevoegdheden, doelstellingen en middelen op het gebied van duurzame energie hebben. Agentschappen voor duurzame energie zouden kunnen worden aangemoedigd om initiatieven die lokale en regionale overheden in hun strijd tegen klimaatverandering nemen, hetzij op grond van een wettelijk mandaat, hetzij op vrijwillige basis, waaronder in het kader van het Burgemeestersconvenant, dat lokale overheden samenbrengt die zich vrijwillig inzetten voor de tenuitvoerlegging van de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie, alsook andere bestaande initiatieven voor dit doel te overwegen. De plannen voor de bestrijding van de klimaatverandering moeten worden gekoppeld aan territoriale ontwikkelingsplannen en rekening houden met de uitgebreide beoordeling die de lidstaten moeten uitvoeren. Deze plannen moeten ook worden meegenomen bij de energie- en klimaatplanning op nationaal niveau, om te beginnen bij de periodieke herziening van de nationale energie- en klimaatplannen. Verordening 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie moet dienovereenkomstig worden aangepast.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 7

Overweging 31

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten moeten overheidsinstanties ondersteunen bij het plannen en uitvoeren van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, ook op regionaal en lokaal niveau, door richtsnoeren te verstrekken ter bevordering van competentieontwikkelings- en opleidingsmogelijkheden en door samenwerking tussen overheidsinstanties, ook tussen agentschappen, aan te moedigen. Daartoe kunnen de lidstaten nationale kenniscentra oprichten voor complexe kwesties, zoals het adviseren van lokale of regionale energieagentschappen over stadsverwarming of -koeling.

De lidstaten moeten lokale en regionale overheden en andere overheidsinstanties ondersteunen bij het plannen en uitvoeren van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, ook op regionaal en lokaal niveau, door financiële en technische steun te geven en plannen op te stellen voor de aanpak van het tekort aan arbeidskrachten en gekwalificeerde vakmensen die nodig zijn in alle stadia van de groene transitie, zoals ambachtslieden, hoogopgeleide deskundigen op het gebied van groene technologieën, mensen onderlegd in toegepaste wetenschappen en innovators. De lidstaten moeten overheidsinstanties ondersteunen om rekening te houden met de ruimere voordelen van energie-efficiëntie naast energiebesparingen, zoals een gezond binnenklimaat met een betere binnenluchtkwaliteit alsmede een betere milieukwaliteit en een betere levenskwaliteit, met name voor scholen, dagverblijven, voorzieningen voor begeleid wonen, verpleeghuizen en ziekenhuizen. De lidstaten moeten richtsnoeren verstrekken ter bevordering van competentieontwikkelings- en opleidingsmogelijkheden en samenwerking tussen overheidsinstanties, ook tussen agentschappen, aanmoedigen. Daartoe kunnen de lidstaten nationale en regionale kenniscentra oprichten voor complexe kwesties, zoals het adviseren van lokale of regionale energieagentschappen over stadsverwarming of -koeling.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 8

Overweging 32

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Gebouwen en vervoer zijn, naast de industrie, de grootste energieverbruikers en de belangrijkste emissiebronnen (9). Gebouwen zijn goed voor ongeveer 40 % van het totale energieverbruik van de Unie en voor 36 % van haar broeikasgasemissies uit energie (10). In de mededeling van de Commissie “Renovatiegolf” (11) wordt ingegaan op de tweeledige uitdaging van energie- en hulpbronnenefficiëntie en betaalbaarheid ervan in de bouwsector en wordt ernaar gestreefd het renovatietempo te verdubbelen. De mededeling focust op de slechtst presterende gebouwen, energiearmoede en openbare gebouwen. Bovendien zijn gebouwen van cruciaal belang om de Uniedoelstelling te halen die erin bestaat in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken. Gebouwen die eigendom zijn van de overheid vormen een aanzienlijk aandeel van het gebouwenbestand en zijn erg zichtbaar in het openbare leven. Het is dan ook passend om een jaarlijks renovatietempo te bepalen voor gebouwen die eigendom zijn van overheidsinstanties op het grondgebied van een lidstaat, teneinde hun energieprestaties te verbeteren. De lidstaten wordt verzocht een hoger renovatietempo vast te stellen wanneer dit kosteneffectief is voor de renovatie van hun gebouwenbestand in het kader van hun langetermijnrenovatiestrategieën of nationale renovatieprogramma’s. Dit renovatietempo mag geen afbreuk doen aan de verplichtingen met betrekking tot bijna-energieneutrale gebouwen (“BENG”), vastgelegd in Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad (12). Bij de volgende herziening van Richtlijn 2010/31/EU moet de Commissiebeoordelen welke vooruitgang de lidstaten hebben geboekt met de renovatie van gebouwen van overheidsinstanties. De Commissie moet overwegen om een wetgevingsvoorstel in te dienen ter herziening van het renovatietempo, rekening houdend met de door de lidstaten geboekte vooruitgang, substantiële economische of technische ontwikkelingen, of waar nodig met de toezeggingen van de Unie inzake decarbonisatie en nulverontreiniging. De uit deze richtlijn voortvloeiende verplichting om gebouwen van overheidsinstanties te renoveren, is een aanvulling op die richtlijn, die de lidstaten ertoe verplicht ervoor te zorgen dat, wanneer bestaande gebouwen een ingrijpende renovatie ondergaan, de energieprestaties ervan worden verbeterd, zodat zij voldoen aan de BENG-vereisten.

Gebouwen en vervoer zijn, naast de industrie, de grootste energieverbruikers en de belangrijkste emissiebronnen (13). Gebouwen zijn goed voor ongeveer 40 % van het totale energieverbruik van de Unie en voor 36 % van haar broeikasgasemissies uit energie (14). In de mededeling van de Commissie “Renovatiegolf” (15) wordt ingegaan op de tweeledige uitdaging van energie- en hulpbronnenefficiëntie en betaalbaarheid ervan in de bouwsector en wordt ernaar gestreefd het renovatietempo te verdubbelen. De mededeling focust op de slechtst presterende gebouwen, energiearmoede en openbare gebouwen. Bovendien zijn gebouwen van cruciaal belang om de Uniedoelstelling te halen die erin bestaat in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken. Gebouwen die eigendom zijn van de overheid vormen een aanzienlijk aandeel van het gebouwenbestand en zijn erg zichtbaar in het openbare leven. Het is dan ook passend om een jaarlijks renovatietempo te bepalen voor gebouwen die eigendom zijn van overheidsinstanties op het grondgebied van een lidstaat, teneinde hun energieprestaties te verbeteren. De lidstaten wordt verzocht een hoger renovatietempo vast te stellen wanneer dit kosteneffectief is voor de renovatie van hun gebouwenbestand in het kader van hun langetermijnrenovatiestrategieën of nationale renovatieprogramma’s. Dit renovatietempo mag geen afbreuk doen aan de verplichtingen met betrekking tot bijna-energieneutrale gebouwen (“BENG”), vastgelegd in Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad (16). Bij de volgende herziening van Richtlijn 2010/31/EU moet de Commissiebeoordelen welke vooruitgang de lidstaten hebben geboekt met de renovatie van gebouwen van overheidsinstanties. De Commissie moet overwegen om een wetgevingsvoorstel in te dienen ter herziening van het renovatietempo, rekening houdend met de door de lidstaten geboekte vooruitgang, substantiële economische of technische ontwikkelingen, of waar nodig met de toezeggingen van de Unie inzake decarbonisatie en nulverontreiniging. De uit deze richtlijn voortvloeiende verplichting om gebouwen van overheidsinstanties te renoveren, is een aanvulling op die richtlijn, die de lidstaten ertoe verplicht ervoor te zorgen dat, wanneer bestaande gebouwen een ingrijpende renovatie ondergaan, de energieprestaties ervan worden verbeterd, zodat zij voldoen aan de BENG-vereisten indien van toepassing . De Europese Commissie en de lidstaten zullen aanvullende richtsnoeren verstrekken voor de grondige renovatie van gebouwen met historische waarde. Er komen specifieke initiatieven, waaronder verschillende soorten energieprestatiemaatregelen, ter ondersteuning van de renovatie van dergelijke gebouwen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 9

Overweging 34

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In 2020 woonde meer dan de helft van de wereldbevolking in stedelijke gebieden. Verwacht wordt dat dit cijfer tegen 2050 zal stijgen tot 68 % (17). Bovendien moet de helft van de stedelijke infrastructuur van 2050 nog worden gebouwd (18). Steden en grootstedelijke gebieden zijn centra van economische activiteit, kennisvergaring, innovatie en nieuwe technologieën. Steden beïnvloeden de levenskwaliteit van de burgers die er wonen of werken. De lidstaten moeten gemeenten technisch en financieel ondersteunen. Een aantal gemeenten en andere overheidsinstanties in de lidstaten hebben al geïntegreerde benaderingen voor energiebesparing en -voorziening doorgevoerd, bijvoorbeeld middels actieplannen voor duurzame energie, zoals degene die ontwikkeld werden onder het initiatief “ Burgemeestersconvenant”, evenals geïntegreerde stedelijke benaderingen die verder gaan dan individuele interventies in gebouwen of vervoerwijzen.

In 2020 woonde meer dan de helft van de wereldbevolking in stedelijke gebieden. Verwacht wordt dat dit cijfer tegen 2050 zal stijgen tot 68 % (19). Bovendien moet de helft van de stedelijke infrastructuur van 2050 nog worden gebouwd (20). Steden en grootstedelijke gebieden zijn centra van economische activiteit, kennisvergaring, innovatie en nieuwe technologieën. Steden beïnvloeden de levenskwaliteit van de burgers die er wonen of werken. De lidstaten moeten lokale overheden technisch en financieel ondersteunen. Een aantal lokale en regionale overheden en andere overheidsinstanties in de lidstaten hebben al geïntegreerde benaderingen voor energiebesparing en -voorziening en duurzame mobiliteit doorgevoerd op grond van een wettelijk mandaat of op vrijwillige basis , bijvoorbeeld middels actieplannen voor duurzame energie, zoals degene die ontwikkeld werden in het kader van het Burgemeestersconvenant, evenals geïntegreerde stedelijke benaderingen , zoals die welke ontwikkeld werden in het kader van de plannen voor duurzame stedelijke mobiliteit, die verder gaan dan individuele interventies in gebouwen of vervoerwijzen. Verdere inspanningen zijn nodig op het gebied van de verbetering van de energie-efficiëntie van de stedelijke mobiliteit, zowel wat het passagiers- als het goederenvervoer betreft. Gezien de aanzienlijke extra inspanningen die gevraagd worden van lokale en regionale overheden, die een vooraanstaande rol spelen in de energietransitie, moet ervoor gezorgd worden dat deze lokale en regionale overheden gemakkelijk toegang hebben tot de nodige financiële steun uit de Europese instrumenten voor de uitvoering van hun plannen voor actie op het gebied van duurzame energie en klimaat, duurzame stedelijke mobiliteit en een groene transitie. Daartoe zal bijzondere aandacht worden besteed aan de uitvoering van maatregelen die reeds binnen het huidige rechtskader bestaan. Belangrijk hierbij is bijvoorbeeld de tenuitvoerlegging van de Europese fondsen, zoals het MFK en NextGenerationEU, met inbegrip van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, de structuurfondsen en de cohesiebeleidsfondsen, het Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Fonds voor een rechtvaardige transitie, alsmede de financiële instrumenten en technische bijstand die in het kader van InvestEU beschikbaar zijn. Het is van cruciaal belang dat de regio’s en, in voorkomend geval, de lokale overheden actief worden betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van de partnerschapsovereenkomsten en de operationele programma’s, dat rechtstreekse steun wordt verleend voor duurzame stedelijke ontwikkeling en dat voldoende middelen beschikbaar worden gesteld in het kader van de beleidsdoelstelling om tot een groenere, koolstofarme transitie naar een koolstofneutrale economie en een veerkrachtig Europa te komen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 10

Overweging 36

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Alle overheidsinstanties die via aanbestedingen openbare middelen investeren, moeten bij de gunning van opdrachten en concessies het goede voorbeeld geven door producten, diensten en gebouwen met de hoogste energie-efficiëntieprestaties te kiezen, ook met betrekking tot aanbestedingen waarvoor geen specifieke eisen uit hoofde van Richtlijn 2009/30/EG gelden. In dat verband moet bij alle procedures voor de gunning van overheidsopdrachten en concessies met een waarde boven de drempelwaarden die zijn vastgesteld in de artikelen 6 en 7 van Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad (21), artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (22) en de artikelen 3 en 4 van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad, rekening worden gehouden met de energie-efficiëntieprestaties van de producten, gebouwen en diensten die zijn vastgesteld in het Unierecht of het nationale recht, door in de aanbestedingsprocedures het beginsel “energie-efficiëntie eerst” als prioriteit te beschouwen.

Alle overheidsinstanties die via aanbestedingen openbare middelen investeren, moeten bij de gunning van opdrachten en concessies het goede voorbeeld geven door producten, diensten en gebouwen met de hoogste energie-efficiëntieprestaties te kiezen, ook met betrekking tot aanbestedingen waarvoor geen specifieke eisen uit hoofde van Richtlijn 2009/30/EG gelden; de criteria voor groene en circulaire overheidsopdrachten moeten in dit verband als leidraad worden gebruikt . In dat verband moet bij alle procedures voor de gunning van overheidsopdrachten en concessies met een waarde boven de drempelwaarden die zijn vastgesteld in de artikelen 6 en 7 van Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad (23), artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (24) en de artikelen 3 en 4 van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad, rekening worden gehouden met de energie-efficiëntieprestaties van de producten, gebouwen en diensten die zijn vastgesteld in het Unierecht of het nationale recht, door in de aanbestedingsprocedures het beginsel “energie-efficiëntie eerst” als prioriteit te beschouwen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 11

Overweging 39

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het is belangrijk dat de lidstaten overheidsinstanties de nodige ondersteuning bieden bij het toepassen van energie-efficiëntievereisten bij overheidsopdrachten en, in voorkomend geval, het gebruik van groene overheidsopdrachten, door de nodige richtsnoeren en methodologieën te verstrekken voor de beoordeling van levenscycluskosten en milieueffecten en -kosten. Goed ontworpen instrumenten, met name digitale instrumenten, zullen naar verwachting de aanbestedingsprocedures vergemakkelijken en de administratieve lasten verminderen, met name in kleinere lidstaten die wellicht niet over voldoende capaciteit beschikken om aanbestedingen voor te bereiden. In dit verband moeten de lidstaten het gebruik van digitale instrumenten en de samenwerking tussen aanbestedende diensten, ook over de grenzen heen, actief bevorderen om ervoor te zorgen dat beste praktijken worden uitgewisseld.

Het is belangrijk dat de lidstaten lokale overheden, regionale overheden en andere overheidsinstanties de nodige ondersteuning bieden bij het toepassen van energie-efficiëntievereisten bij overheidsopdrachten en, in voorkomend geval, het gebruik van groene overheidsopdrachten, door de nodige richtsnoeren en methodologieën te verstrekken voor de beoordeling van levenscycluskosten en milieueffecten en -kosten. Goed ontworpen instrumenten, met name digitale instrumenten, zullen naar verwachting de aanbestedingsprocedures vergemakkelijken en de administratieve lasten verminderen, met name in kleinere lidstaten die wellicht niet over voldoende capaciteit beschikken om aanbestedingen voor te bereiden. In dit verband moeten de lidstaten het gebruik van digitale instrumenten en de samenwerking tussen aanbestedende diensten, ook over de grenzen heen, actief bevorderen om ervoor te zorgen dat beste praktijken worden uitgewisseld. Daarnaast moeten er specifieke maatregelen voor capaciteitsopbouw worden getroffen om te waarborgen dat overheden, ongeacht hun omvang, toegang tot dezelfde instrumenten en mogelijkheden hebben, ook in het kader van het REPowerEU-plan.

De lidstaten moeten de productie van biogas uit organisch stedelijk afval in gemeenten en verenigingen van gemeenten bevorderen, alsook de installatie van fotovoltaïsche panelen op openbare gebouwen.

Verenigingen van irrigatiegemeenschappen moeten ook worden bevorderd als producenten en leveranciers van fotovoltaïsche energie aan het algemene elektriciteitsnet.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 12

Overweging 61

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In deze richtlijn is het begrip kwetsbare afnemers opgenomen, dat de lidstaten overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/944 moeten definiëren. Overeenkomstig Richtlijn 2012/27/EU verduidelijkt het begrip “eindgebruiker” naast het begrip “eindafnemer” dat het recht op facturerings- en verbruiksinformatie ook van toepassing is op consumenten zonder individuele of rechtstreekse overeenkomsten met de leverancier van energie die wordt gebruikt voor collectieve verwarmings-, koelings- of warmwaterproductiesystemen in appartementsgebouwen en multifunctionele gebouwen. Het begrip kwetsbare afnemer garandeert niet noodzakelijkerwijs dat maatregelen op eindgebruikers betrekking hebben. Om ervoor te zorgen dat de in deze richtlijn vervatte maatregelen alle personen en huishoudens bereiken die zich in een kwetsbare situatie bevinden, moeten de lidstaten daarom niet alleen afnemers in strikte zin, maar ook eindgebruikers betrekken bij hun definitie van kwetsbare afnemers.

In deze richtlijn is het begrip kwetsbare afnemers opgenomen, dat de lidstaten overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/944 moeten definiëren. Overeenkomstig Richtlijn 2012/27/EU verduidelijkt het begrip “eindgebruiker” naast het begrip “eindafnemer” dat het recht op facturerings- en verbruiksinformatie ook van toepassing is op consumenten zonder individuele of rechtstreekse overeenkomsten met de leverancier van energie die wordt gebruikt voor collectieve verwarmings-, koelings- of warmwaterproductiesystemen in appartementsgebouwen en multifunctionele gebouwen. Het begrip kwetsbare afnemer garandeert niet noodzakelijkerwijs dat maatregelen op eindgebruikers betrekking hebben. Om ervoor te zorgen dat de in deze richtlijn vervatte maatregelen alle personen en huishoudens bereiken die zich in een kwetsbare situatie bevinden, moeten de lidstaten daarom niet alleen afnemers in strikte zin, maar ook eindgebruikers betrekken bij hun definitie van kwetsbare afnemers. Het begrip kwetsbare micro- en kleine ondernemingen, zoals gedefinieerd in het Sociaal Klimaatfonds, valt ook binnen de werkingssfeer van de richtlijn.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 13

Overweging 69

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het is van essentieel belang om alle burgers van de Unie bewust te maken over de voordelen van grotere energie-efficiëntie en accurate informatie te verstrekken over de wijze waarop deze kan worden bereikt. Burgers van alle leeftijden moeten ook bij de energietransitie worden betrokken via het Europees klimaatpact en de Conferentie over de toekomst van Europa. Grotere energie-efficiëntie is ook zeer belangrijk voor de voorzieningszekerheid van de Unie omdat dit haar minder afhankelijk maakt van de invoer van brandstoffen uit derde landen.

Het is van essentieel belang om alle burgers van de Unie bewust te maken over de voordelen van grotere energie-efficiëntie en accurate informatie te verstrekken over de wijze waarop deze kan worden bereikt. Burgers van alle leeftijden moeten ook bij de energietransitie worden betrokken via het Europees klimaatpact , het programma Erasmus+ en de Conferentie over de toekomst van Europa. Grotere energie-efficiëntie is ook zeer belangrijk voor de voorzieningszekerheid van de Unie omdat dit haar minder afhankelijk maakt van de invoer van brandstoffen uit derde landen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 14

Overweging 71

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Bij de uitvoering van deze richtlijn en het nemen van andere maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie dienen de lidstaten speciale aandacht te besteden aan synergieën tussen energie-efficiëntiemaatregelen en het efficiënte gebruik van natuurlijke hulpbronnen volgens de beginselen van de circulaire economie.

Bij de uitvoering van Richtlijn 2012/27/EU, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, en het nemen van andere maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie dienen de lidstaten speciale aandacht te besteden aan synergieën tussen energie-efficiëntiemaatregelen en het efficiënte gebruik van natuurlijke hulpbronnen in lijn met het streven om de verontreiniging naar nul terug te brengen volgens de beginselen van de circulaire economie en om de natuur en de biodiversiteit te beschermen .

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 15

Overweging 80 (nieuwe paragraaf)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

(80 bis)

Bij de beoordeling van het potentieel voor efficiënte verwarming en koeling houden de lidstaten rekening met bredere milieu-, gezondheids- en veiligheidsaspecten. Omdat warmtepompen een belangrijke rol spelen bij het realiseren van energie-efficiëntie op het gebied van verwarming en koeling, zouden de negatieve milieueffecten van persistente, bioaccumulerende of toxische koelmiddelen tot een minimum moeten kunnen worden beperkt.

Wijzigingsvoorstel 16

Overweging 92

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Er moet worden erkend dat hernieuwbare-energiegemeenschappen, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (25), en energiegemeenschappen van burgers, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/944, bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal en het klimaatdoelstellingsplan 2030. De lidstaten moeten daarom rekening houden met de rol van hernieuwbare-energiegemeenschappen en energiegemeenschappen van burgers en deze bevorderen. Deze gemeenschappen kunnen de lidstaten helpen de doelstellingen van deze richtlijn te verwezenlijken door de energie-efficiëntie op lokaal niveau of op het niveau van huishoudens te verbeteren. Zij kunnen consumenten slagvaardiger maken en activeren, en kunnen het mogelijk maken dat bepaalde groepen huishoudelijke afnemers, onder meer in landelijke en afgelegen gebieden, deelnemen aan energie-efficiëntieprojecten en -maatregelen. Energiegemeenschappen kunnen energiearmoede helpen bestrijden door energie-efficiëntieprojecten te bevorderen en het energieverbruik en de leveringstarieven te verlagen.

Er moet worden erkend dat hernieuwbare-energiegemeenschappen, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (26), en energiegemeenschappen van burgers, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/944, bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal en het klimaatdoelstellingsplan 2030. De lidstaten moeten daarom rekening houden met de rol van hernieuwbare-energiegemeenschappen en energiegemeenschappen van burgers en deze bevorderen. Deze gemeenschappen kunnen de lidstaten helpen de doelstellingen van deze richtlijn te verwezenlijken en het beginsel “energie-efficiëntie eerst” toe te passen door de energie-efficiëntie op lokaal niveau of op het niveau van huishoudens alsook in overheidsgebouwen in samenwerking met lokale overheden te verbeteren. Zij kunnen consumenten slagvaardiger maken en activeren, en kunnen het mogelijk maken dat bepaalde groepen huishoudelijke afnemers, onder meer in landelijke en afgelegen gebieden, deelnemen aan energie-efficiëntieprojecten en -maatregelen. Energiegemeenschappen kunnen energiearmoede helpen bestrijden door energie-efficiëntieprojecten te bevorderen en het energieverbruik en de leveringstarieven te verlagen. Hiertoe dienen de lidstaten de uitvoeringswetgeving en -procedures zodanig te herzien dat onnodige hindernissen en knelpunten uit de weg worden geruimd. Ambtenaren op alle niveaus moeten in dezen goed worden opgeleid. Zulke inspanningen zullen ook bijdragen tot een grotere energiezekerheid in de EU.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 17

Overweging 97

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Openbare middelen die op nationaal en Unieniveau beschikbaar zijn, moeten strategisch worden geïnvesteerd in maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, met name ten behoeve van kwetsbare afnemers, mensen die met energiearmoede kampen en mensen die in sociale woningen wonen. De lidstaten moeten gebruikmaken van de financiële bijdragen die zij eventueel ontvangen uit het sociaal klimaatfonds [verordening betreffende het Europees sociaal klimaatfonds] en van de inkomsten uit emissierechten uit het Europees emissiehandelssysteem. Deze inkomsten zullen de lidstaten helpen bij het nakomen van hun verplichting om energie-efficiëntiemaatregelen en beleidsmaatregelen in het kader van de energiebesparingsverplichting prioritair uit te voeren ten gunste van kwetsbare afnemers en mensen die in energiearmoede leven, waaronder mogelijkerwijs personen die in landelijke en afgelegen gebieden wonen.

Openbare middelen die op nationaal en Unieniveau beschikbaar zijn, moeten strategisch worden geïnvesteerd in maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, met name ten behoeve van kwetsbare afnemers, mensen die met energiearmoede kampen en mensen die in sociale woningen wonen. De lidstaten moeten in nauwe samenwerking met de lokale en regionale overheden gebruikmaken van de financiële bijdragen die zij eventueel ontvangen uit het sociaal klimaatfonds [verordening betreffende het Europees sociaal klimaatfonds] en van de inkomsten uit emissierechten uit het Europees emissiehandelssysteem. Deze inkomsten zullen de lidstaten helpen bij het nakomen van hun verplichting om energie-efficiëntiemaatregelen en beleidsmaatregelen in het kader van de energiebesparingsverplichting prioritair uit te voeren ten gunste van kwetsbare afnemers en mensen die in energiearmoede leven, waaronder mogelijkerwijs personen die in landelijke en afgelegen gebieden wonen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 18

Overweging 98 (nieuwe paragraaf)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Gedragsveranderingen op lange termijn in het energieverbruik kunnen worden bereikt door burgers meer invloed te geven. Energiegemeenschappen kunnen bijdragen tot energiebesparingen op langere termijn, met name bij huishoudens, en kunnen leiden tot meer duurzame investeringen van burgers en kleine ondernemingen. De lidstaten moeten dit soort acties van burgers stimuleren door energieprojecten en -organisaties van gemeenschappen te ondersteunen.

Wijzigingsvoorstel 19

Overweging 108

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Lidstaten en regio’s moeten aangemoedigd worden om voluit gebruik te maken van de Europese middelen die beschikbaar zijn in het kader van het MFK en NextGenerationEU, inclusief de herstel- en veerkrachtfaciliteit, de fondsen van het cohesiebeleid, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Fonds voor een rechtvaardige transitie, alsook de financiële instrumenten en technische bijstand die beschikbaar zijn in het kader van InvestEU, om de aanzet te geven tot particuliere en openbare investeringen in maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie. Investeringen in energie-efficiëntie kunnen bijdragen aan de economische groei, werkgelegenheid, innovatie en de vermindering van energiearmoede in huishoudens, en leveren daardoor een positieve bijdrage aan de economische, sociale en territoriale cohesie en het groene herstel. Potentiële gebieden voor financiering zijn onder meer energie-efficiëntiemaatregelen in overheidsgebouwen en sociale woningbouw en de ontwikkeling van nieuwe vaardigheden om de werkgelegenheid in de energie-efficiëntiesector te stimuleren. De Commissie zal zorgen voor synergieën tussen de verschillende financieringsinstrumenten, in het bijzonder tussen de fondsen in gedeeld beheer en de fondsen in direct beheer (zoals de centraal beheerde programma’s Horizon Europa of LIFE), alsook tussen subsidies, leningen en technische bijstand om hun hefboomwerking op particuliere financiering en hun impact op de verwezenlijking van de doelstellingen van het energie-efficiëntiebeleid te maximaliseren.

Lidstaten, regio’s , steden en gemeenten moeten aangemoedigd worden om voluit gebruik te maken van de Europese middelen die beschikbaar zijn in het kader van het MFK en NextGenerationEU, inclusief de herstel- en veerkrachtfaciliteit, de fondsen van het cohesiebeleid, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Fonds voor een rechtvaardige transitie, alsook de financiële instrumenten en technische bijstand die beschikbaar zijn in het kader van InvestEU, om de aanzet te geven tot particuliere en openbare investeringen in maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie , met name op lokaal niveau . Er moet in dit verband voor worden gezorgd dat lokale overheden actief bij de ontwikkeling en uitvoering van de partnerschapsovereenkomsten en de operationele programma’s worden betrokken, dat aan hen rechtstreekse steun wordt verleend voor duurzame stedelijke ontwikkeling en dat voldoende middelen beschikbaar worden gesteld in het kader van de beleidsdoelstelling om tot een groenere, koolstofarme transitie naar een koolstofneutrale economie te komen. Investeringen in energie-efficiëntie kunnen bijdragen aan de economische groei, werkgelegenheid, innovatie en de vermindering van energiearmoede in huishoudens, en leveren daardoor een positieve bijdrage aan de economische, sociale en territoriale cohesie en het groene herstel. Potentiële gebieden voor financiering zijn onder meer energie-efficiëntiemaatregelen in overheidsgebouwen en sociale woningbouw en de opleiding, om- en bijscholing van vakmensen, met name voor banen die verband houden met de renovatie van gebouwen, om de werkgelegenheid in de energie-efficiëntiesector te stimuleren. Daartoe moeten op Europees en nationaal niveau meer inspanningen worden geleverd om lokale en regionale overheden beter in staat te stellen om te gaan met de Europese fondsen en zo de totale absorptiecapaciteit van regio’s en steden in de EU te vergroten. De Commissie zal ernaar streven dat de centraal beheerde programma’s gemakkelijk toegankelijk zijn voor steden en regio’s en dat meer middelen rechtstreeks kunnen worden ontvangen. Zij zal zorgen voor synergieën tussen de verschillende financieringsinstrumenten, in het bijzonder tussen de fondsen in gedeeld beheer en de fondsen in direct beheer (zoals de centraal beheerde programma’s Horizon Europa of LIFE), alsook tussen subsidies, leningen en technische bijstand om hun hefboomwerking op particuliere financiering en hun impact op de verwezenlijking van de doelstellingen van het energie-efficiëntiebeleid te maximaliseren.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 20

Overweging 109

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten moeten het gebruik van financieringsfaciliteiten aanmoedigen om de doelstellingen van deze richtlijn te realiseren. Deze financieringsfaciliteiten kunnen bestaan in financiële bijdragen en boetes in verband met het niet naleven van een aantal bepalingen van deze richtlijn; middelen die krachtens artikel 10, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (27) aan energie-efficiëntie worden toegewezen; middelen die aan energie-efficiëntie worden toegewezen in de Europese fondsen en programma’s en specifieke Europese financiële instrumenten, zoals het Europees Fonds voor energie-efficiëntie.

De lidstaten moeten het gebruik van financieringsfaciliteiten aanmoedigen om de doelstellingen van deze richtlijn te realiseren. Deze financieringsfaciliteiten kunnen bestaan in financiële bijdragen en boetes in verband met het niet naleven van een aantal bepalingen van deze richtlijn; middelen die krachtens artikel 10, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (28) aan energie-efficiëntie worden toegewezen; middelen die aan energie-efficiëntie worden toegewezen in de Europese fondsen en programma’s en specifieke Europese financiële instrumenten, zoals het Europees Fonds voor energie-efficiëntie.

Daartoe zullen de Europese Commissie en de lidstaten moeten werken aan het creëren van platforms voor de bundeling van kleine en middelgrote projecten, met het oog op de vorming van pools van projecten die gefinancierd kunnen worden.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 21

Overweging 113

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De beschikbare financieringsprogramma’s, financieringsinstrumenten en innovatieve financieringsmechanismen van de Unie dienen te worden ingezet om een praktische uitwerking te geven aan de doelstelling de energieprestatie van de gebouwen van overheidsinstanties te verbeteren. In dat opzicht kunnen de lidstaten, op vrijwillige basis en rekening houdend met de nationale begrotingsregels, hun inkomsten uit de jaarlijkse emissieruimten op grond van Beschikking 406/2009/EG gebruiken voor de ontwikkeling van dergelijke mechanismen.

De beschikbare financieringsprogramma’s, financieringsinstrumenten en innovatieve financieringsmechanismen van de Unie dienen te worden ingezet om een praktische uitwerking te geven aan de doelstelling de energieprestatie van de gebouwen van overheidsinstanties te verbeteren. In dat opzicht kunnen de lidstaten, op vrijwillige basis en rekening houdend met de nationale begrotingsregels, hun inkomsten uit de jaarlijkse emissieruimten op grond van Beschikking 406/2009/EG gebruiken voor de ontwikkeling van dergelijke mechanismen.

De Europese Commissie en de lidstaten zullen de regionale en lokale overheden adequaat moeten voorlichten en opleiden waar het gaat om dergelijke programma’s, zodat zij beter in staat zijn om financiële middelen aan te trekken. Dit zou onder meer via het platform van het Burgemeestersconvenant kunnen gebeuren, ook in het kader van het REPowerEU-plan, alsmede met andere instrumenten die zijn ingesteld bij bestaande wetgeving inzake klimaatverandering op regionaal en lokaal niveau.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 22

Overweging 119

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lokale en regionale autoriteiten moeten een leidende rol krijgen bij de ontwikkeling en het ontwerp, de uitvoering en de evaluatie van de in deze richtlijn vastgelegde maatregelen, zodat zij op adequate wijze kunnen inspelen op de specifieke kenmerken van hun klimaat, cultuur en samenleving.

De lokale en regionale autoriteiten moeten een leidende rol krijgen bij de ontwikkeling en het ontwerp, de uitvoering en de evaluatie van de in deze richtlijn vastgelegde maatregelen, zodat zij op adequate wijze kunnen inspelen op de specifieke kenmerken van hun klimaat, cultuur en samenleving.

De Europese Commissie zal nauw samenwerken met het Europees Comité van de Regio’s om lokale en regionale overheden hierbij te helpen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 23

Artikel 2, punt 49

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(49)

“energiearmoede”: het gebrek aan toegang van een huishouden tot essentiële energiediensten die de basis vormen voor een behoorlijke levensstandaard en gezondheid, met inbegrip van voldoende warmte, koeling, verlichting en energie voor toestellen, binnen een relevante nationale context en gezien bestaand sociaal en ander relevant beleid;

(49)

“energiearmoede”: het gebrek aan toegang tot essentiële energiediensten die de basis vormen voor een behoorlijke levensstandaard , werk- en gezondheid ssituatie , met inbegrip van voldoende warmte, koeling, warm water voor huishoudelijk gebruik, verlichting , mobiliteit en energie voor toestellen, binnen een relevante nationale context en gezien bestaand sociaal en ander relevant beleid;

 

(49a)

“kwetsbare huishoudens”: huishoudens die in energiearmoede verkeren, of huishoudens, met inbegrip van huishoudens met een lager middeninkomen, die aanzienlijke gevolgen ondervinden van de prijseffecten van de opneming van gebouwen in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG, huishoudens die kwetsbaar zijn voor energiearmoede vanwege stijgende energieprijzen en inefficiënte eigen energieprestaties en niet over de middelen beschikken om het gebouw waarin zij wonen te renoveren;

 

(49b)

“mobiliteitsgebruikers”: huishoudens of ondernemingen, waaronder micro-ondernemingen, die gebruikmaken van verschillende vervoers- en mobiliteitsopties;

 

(49c)

“kwetsbare mobiliteitsgebruikers”: vervoergebruikers, met inbegrip van vervoergebruikers uit huishoudens met een lager middeninkomen, die aanzienlijke gevolgen ondervinden van de prijseffecten van de opneming van wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG en niet over de middelen beschikken om emissievrije of emissiearme voertuigen te kopen of over te stappen op alternatieve duurzame vervoermiddelen, met inbegrip van openbaar vervoer, met name in afgelegen en plattelandsgebieden;

 

(49d)

“micro-onderneming”: onderneming waar minder dan tien personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal, berekend overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 6 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie, niet meer dan 2 miljoen EUR bedraagt;

 

(49d bis)

“kleine onderneming”: onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet en/of het jaarlijkse balanstotaal niet meer dan 10 miljoen EUR bedraagt;

 

(49e)

“kwetsbare micro- en kleine ondernemingen”: micro- en kleine ondernemingen die aanzienlijke gevolgen ondervinden van de prijseffecten van de opneming van gebouwen in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG en niet over de middelen beschikken om hun bedrijfsgebouw te renoveren;

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 24

Artikel 4, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten zorgen gezamenlijk voor een vermindering van het energieverbruik met ten minste 9 % in 2030 ten opzichte van de prognoses van het in 2020 vastgestelde referentiescenario, zodat in 2030 het eindenergieverbruik van de Unie niet meer dan 787 Mtoe bedraagt en het primaire energieverbruik van de Unie niet meer dan 1 023  Mtoe bedraagt.

De lidstaten zorgen gezamenlijk voor een vermindering van het energieverbruik met ten minste 9 % in 2030 ten opzichte van de prognoses van het in 2020 vastgestelde referentiescenario, zodat in 2030 het eindenergieverbruik van de Unie niet meer dan 787 Mtoe bedraagt en het primaire energieverbruik of het cumulatieve energieverbruik van de Unie niet meer dan 1 023  Mtoe bedraagt.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 25

Artikel 4, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Elke lidstaat stelt nationale bijdragen inzake energie-efficiëntie vast met betrekking tot primair energieverbruik en eindenergieverbruik om collectief te voldoen aan het in lid 1 van dit artikel vastgesteld bindend streefcijfer van de Unie. De lidstaten delen deze bijdragen, alsook een indicatief traject voor deze bijdragen, aan de Commissie mee als onderdeel van de actualiseringen van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 en in het kader van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, als bedoeld in en overeenkomstig de procedure van artikel 3 en de artikelen 7 tot en met 12 van Verordening (EU) 2018/1999. De lidstaten gebruiken de in bijlage I bij deze richtlijn gedefinieerde formule en leggen daarbij uit hoe en op basis van welke gegevens de bijdragen zijn berekend.

Elke lidstaat stelt indicatieve nationale bijdragen inzake energie-efficiëntie vast met betrekking tot primair energieverbruik en eindenergieverbruik om collectief te voldoen aan het in lid 1 van dit artikel vastgesteld bindend streefcijfer van de Unie. De lidstaten delen deze bijdragen, alsook een indicatief traject met mijlpalen voor deze bijdragen, aan de Commissie mee als onderdeel van de actualiseringen van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 en in het kader van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, als bedoeld in en overeenkomstig de procedure van artikel 3 en de artikelen 7 tot en met 12 van Verordening (EU) 2018/1999. De lidstaten gebruiken de in bijlage I bij deze richtlijn gedefinieerde formule en leggen daarbij uit hoe en op basis van welke gegevens de bijdragen zijn berekend.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 26

Artikel 4, lid 2, punt d)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

[…]

[…]

iv bis)

de continuïteit van de energievoorziening;

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 27

Artikel 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Leidende rol voor overheidssector op het gebied van energie-efficiëntie

Leidende rol voor overheidssector op het gebied van energie-efficiëntie

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat het totale eindenergieverbruik van alle overheidsinstanties samen ieder jaar met ten minste 1,7  % wordt verminderd ten opzichte van het jaar X-2 (waarbij X het jaar is waarin deze richtlijn in werking treedt).

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat het totale eindenergieverbruik van alle overheidsinstanties samen ieder jaar met 1,7  % wordt verminderd ten opzichte van het jaar X-2 (waarbij X het jaar is waarin deze richtlijn in werking treedt).

De lidstaten kunnen bij de berekening van het eindenergieverbruik van hun overheidsinstanties rekening houden met klimaatverschillen binnen de lidstaat.

De lidstaten kunnen bij de berekening van het eindenergieverbruik van hun overheidsinstanties rekening houden met klimaatverschillen binnen de lidstaat.

2.   De lidstaten nemen in hun nationale energie- en klimaatplannen en actualiseringen daarvan overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 een lijst op van overheidsinstanties die moeten bijdragen tot de nakoming van de in lid 1 van dit artikel vastgestelde verplichting, de mate waarin elk van die instanties haar energieverbruik moet verminderen en de maatregelen die zij plannen om dat te bereiken. Als onderdeel van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatverslagen uit hoofde van artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999 brengen de lidstaten aan de Commissie verslag uit over de jaarlijks bereikte vermindering van het eindenergieverbruik.

2.   De lidstaten nemen in hun nationale energie- en klimaatplannen en actualiseringen daarvan overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 een lijst op van overheidsinstanties die moeten bijdragen tot de nakoming van de in lid 1 van dit artikel vastgestelde verplichting, de mate waarin elk van die instanties haar energieverbruik moet verminderen en de maatregelen die zij plannen om dat te bereiken. Als onderdeel van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatverslagen uit hoofde van artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999 brengen de lidstaten aan de Commissie verslag uit over de jaarlijks bereikte vermindering van het eindenergieverbruik.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat regionale en lokale autoriteiten in hun decarbonisatieplannen specifieke energie-efficiëntiemaatregelen opnemen na raadpleging van belanghebbenden en het publiek, met inbegrip van de specifieke groepen die een groter risico van energiearmoede lopen of gevoeliger zijn voor de negatieve effecten van energiearmoede, zoals vrouwen, personen met een beperking, ouderen, kinderen, en personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat regionale en lokale autoriteiten in hun decarbonisatieplannen specifieke energie-efficiëntiemaatregelen opnemen na raadpleging van belanghebbenden en het publiek, met inbegrip van de specifieke groepen die een groter risico van energiearmoede lopen of gevoeliger zijn voor de negatieve effecten van energiearmoede, zoals vrouwen, personen met een beperking, ouderen, kinderen, en personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren.

4.   De lidstaten ondersteunen overheidsinstanties bij het uitvoeren van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, ook op regionaal en lokaal niveau, door richtsnoeren te verstrekken ter bevordering van competentieontwikkelings- en opleidingsmogelijkheden en door samenwerking tussen overheidsinstanties aan te moedigen .

4.   De lidstaten ondersteunen regionale en lokale overheden en andere overheidsinstanties bij het uitvoeren van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, ook op regionaal en lokaal niveau, door financiële en technische steun te geven en plannen op te stellen voor de aanpak van het tekort aan arbeidskrachten die nodig zijn in alle stadia van de groene transitie, zoals ambachtslieden, hoogopgeleide deskundigen op het gebied van groene technologieën, mensen onderlegd in toegepaste wetenschappen en innovators. De lidstaten moedigen overheidsinstanties aan om rekening te houden met de ruimere voordelen van energie-efficiëntie naast energiebesparingen, zoals binnenlucht- en milieukwaliteit en een betere levenskwaliteit, met name voor scholen, dagverblijven, voorzieningen voor begeleid wonen, verpleeghuizen en ziekenhuizen. De lidstaten verstrekken richtsnoeren , bevorderen competentieontwikkelings- en opleidingsmogelijkheden , onder meer m.b.t. energiesanering met gebruikmaking van energieprestatiecontracten en publiek-private partnerschappen, en moedigen samenwerking tussen overheidsinstanties aan.

5.   De lidstaten moedigen overheidsinstanties aan om bij hun investerings- en beleidsactiviteiten rekening te houden met koolstofemissies gedurende de levenscyclus.

5.   De lidstaten moedigen overheidsinstanties aan om bij hun investerings- en beleidsactiviteiten rekening te houden met koolstofemissies gedurende de levenscyclus en verstrekken in dit verband specifieke richtsnoeren .

 

6.     De lidstaten steunen de regionale en lokale autoriteiten en andere overheidsinstanties bij het verkrijgen van voldoende financiële middelen voor de uitvoering van de richtlijn door middel van specifieke financieringslijnen en door maatregelen inzake capaciteitsopbouw op het gebied van fondsenwerving.

Motivering

Er is onvoldoende beoordeeld wat het potentieel en het effect is van het cijfer van 1,7 %. Het cijfer van 1,7 % kan aanvaardbaar zijn als uitgangspunt, maar de context van de lidstaat en de effectbeoordeling moeten in aanmerking worden genomen.

Wijzigingsvoorstel 28

Artikel 5 (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Partnerschappen voor de energietransitie

 

1.     De Commissie zet Europese sectorspecifieke partnerschappen voor de energietransitie op door op inclusieve en representatieve wijze belangrijke belanghebbenden uit sectoren zoals ICT, vervoer, financiën en gebouwen samen te brengen. De Commissie wijst een voorzitter aan voor elk Europees sectorspecifiek partnerschap voor de energietransitie, dat binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn moet worden opgericht.

 

2.     De partnerschappen faciliteren klimaatdialogen en stimuleren de sectoren om “routekaarten voor de energietransitie” op te stellen teneinde de beschikbare maatregelen en technologische opties voor het realiseren van energiebesparingen in kaart te brengen, zich voor te bereiden op hernieuwbare energie en koolstofvrij te worden. Deze routekaarten kunnen de sectoren op een waardevolle manier helpen bij de planning van de investeringen die nodig zijn om de doelstellingen van deze richtlijn en het EU-klimaatdoelstellingsplan te halen, en kunnen grensoverschrijdende samenwerking tussen betrokkenen vergemakkelijken en zo de interne markt van de Unie versterken.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 29

Artikel 5 (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Eénloketsystemen voor energie-efficiëntie

1.     De lidstaten werken samen met relevante overheden en particuliere belanghebbenden om speciale lokale, regionale of nationale unieke loketten voor energie-efficiëntie op te zetten. Deze unieke loketten zijn sectoroverschrijdend en interdisciplinair en dragen bij tot lokaal ontwikkelde projecten door:

i.

advies en gestroomlijnde informatie over technische en financiële mogelijkheden en oplossingen te verstrekken aan micro- en kleine ondernemingen, regionale en lokale overheden en andere overheidsinstanties en huishoudens;

ii.

potentiële projecten, met name kleinschaligere projecten, te koppelen aan marktspelers;

iii.

consumenten te stimuleren zelf actief te worden door advies te geven over hun energieconsumptiegedrag;

iv.

informatie te verstrekken over onderwijs- en opleidingsprogramma’s teneinde op het gebied van energie-efficiëntie het aantal vakmensen te verhogen en ervoor te zorgen dat vakmensen zich bij- en omscholen, om aan de behoeften van de markt te voldoen;

v.

goede praktijkvoorbeelden van verschillende soorten gebouwen, woningen en bedrijven te promoten;

vi.

geaggregeerde typologische gegevens over energie-efficiëntieprojecten te verzamelen en aan de Commissie toe te sturen. De Commissie moet deze informatie om de twee jaar in een verslag delen om met het oog op de uitwisseling van ervaringen en om de grensoverschrijdende samenwerking tussen de lidstaten te vergroten.

 

2.     Deze unieke loketten creëren sterke en betrouwbare partnerschappen met lokale en regionale particuliere betrokkenen, zoals kmo’s, leveranciers van energiediensten, installateurs, adviesbureaus, projectontwikkelaars, en financiële instellingen die diensten kunnen verlenen op het gebied van onder meer energieaudits, financieringsoplossingen en de uitvoering van energierenovaties.

 

3.     De lidstaten werken met de lokale en regionale overheden samen om deze éénloketsystemen te bevorderen.

 

4.     De Commissie verstrekt de lidstaten richtsnoeren voor de ontwikkeling van deze éénloketsystemen om voor een geharmoniseerde aanpak in heel Europa te zorgen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 30

Artikel 6

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Voorbeeldfunctie van de gebouwen van overheidsinstanties

Voorbeeldfunctie van de gebouwen van overheidsinstanties

1.   Onverminderd artikel 7 van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad (1) zorgt elke lidstaat ervoor dat jaarlijks minstens 3 % van de totale vloeroppervlakte van verwarmde en/of gekoelde gebouwen die eigendom zijn van overheidsinstanties, wordt gerenoveerd en getransformeerd tot bijna-energieneutrale gebouwen overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2010/31/EU.

1.   Onverminderd artikel 7 van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad (1) zorgt elke lidstaat ervoor dat jaarlijks minstens 3 % van de totale vloeroppervlakte van verwarmde en/of gekoelde gebouwen die eigendom zijn van overheidsinstanties, wordt gerenoveerd en getransformeerd tot bijna-energieneutrale gebouwen overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2010/31/EU , teneinde het totale energiebesparingspotentieel te verwezenlijken voor zover dit kostenefficiënt en technisch en economisch haalbaar is . De lidstaten sluiten sociale woningen uit van de verplichting om 3 % van de totale vloeroppervlakte te renoveren als de renovaties niet kostenneutraal zijn en voor de mensen die in de sociale woningen wonen zullen leiden tot aanzienlijke huurverhogingen die hoger zijn dan de economische besparingen op de energierekening.

Wanneer overheidsinstanties een gebouw gebruiken dat zij niet bezitten, oefenen zij hun contractuele rechten zoveel mogelijk uit en moedigen zij de eigenaar van het gebouw aan het gebouw te renoveren tot een bijna-energieneutraal gebouw overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2010/31/EU. Wanneer zij een nieuw contract sluiten voor de ingebruikneming van een gebouw dat zij niet bezitten, streven overheidsinstanties ernaar dat dat gebouw in de hoogste twee energie-efficiëntieklassen van het energieprestatiecertificaat valt.

Wanneer overheidsinstanties een gebouw gebruiken dat zij niet bezitten, moedigen zij de eigenaar van het gebouw aan het gebouw grondig of gefaseerd grondig te renoveren tot een bijna-energieneutraal gebouw overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2010/31/EU , teneinde het totale energiebesparingspotentieel te verwezenlijken voor zover dit kostenefficiënt en technisch haalbaar is . Wanneer zij een nieuw contract sluiten voor de ingebruikneming van een gebouw dat zij niet bezitten, streven overheidsinstanties ernaar dat dat gebouw in de hoogste twee energie-efficiëntieklassen van het energieprestatiecertificaat valt of een ander prestatieniveau bereikt dat voor de lidstaat relevant is .

Het percentage van minstens 3 % wordt berekend over de totale vloeroppervlakte van de gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 250 m2, die eigendom zijn van overheidsinstanties van de betrokken lidstaat en die op 1 januari 2024 geen bijna-energieneutrale gebouwen zijn.

Het percentage van gemiddeld minstens 3 % over een periode van telkens vijf jaar wordt berekend over de totale vloeroppervlakte van de gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 250 m2, die eigendom zijn van overheidsinstanties van de betrokken lidstaat en die op 1 januari 2024 geen bijna-energieneutrale gebouwen zijn.

2.   In uitzonderlijke gevallen mogen de lidstaten nieuwe gebouwen die overheidsinstanties bezitten ter vervanging van specifieke gebouwen die in de voorgaande twee jaren zijn gesloopt, meetellen bij het jaarlijkse renovatiepercentage van gebouwen. Dergelijke uitzonderingen zijn alleen van toepassing indien dit qua energie- en CO2-emissies tijdens de levenscyclus kosteneffectiever en duurzamer zou zijn dan het renoveren van dergelijke gebouwen. De algemene criteria, werkwijzen en procedures aan de hand waarvan dergelijke uitzonderingen kunnen worden bepaald, worden door elke lidstaat duidelijk vastgesteld en gepubliceerd.

2.    De lidstaten kunnen besluiten minder strenge eisen toe te passen op de volgende categorieën gebouwen:

 

a)

gebouwen die officieel beschermd zijn als onderdeel van een daartoe aangewezen omgeving, dan wel vanwege hun bijzondere architectonische of historische waarde, voor zover de toepassing van bepaalde minimumeisen inzake energieprestatie hun karakter of aanzicht op onaanvaardbare wijze zou veranderen;

b)

gebouwen die worden gebruikt voor erediensten en religieuze activiteiten.

In beide gevallen moeten de verantwoordelijke autoriteiten aantonen dat de BENG-vereisten onverenigbaar zijn met de gebouwen die onder de vrijstelling vallen.

3.    Voor de toepassing van dit artikel zorgen de lidstaten ervoor dat een inventaris publiek beschikbaar wordt gesteld van de verwarmde en/of gekoelde gebouwen van overheidsinstanties met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 250 m2. Die inventaris wordt minstens eenmaal per jaar geactualiseerd. De inventaris dient ten minste de volgende gegevens te bevatten:

a)

de vloeroppervlakte in m2;

b)

het energieprestatiecertificaat van elk gebouw, afgegeven in overeenstemming met artikel 12 van Richtlijn 2010/31/EU.

3.    In uitzonderlijke gevallen mogen de lidstaten nieuwe gebouwen die overheidsinstanties bezitten ter vervanging van specifieke gebouwen die in de voorgaande twee jaren zijn gesloopt, meetellen bij het jaarlijkse renovatiepercentage van gebouwen. Dergelijke uitzonderingen zijn alleen van toepassing indien dit qua energie- en CO2-emissies tijdens de levenscyclus kosteneffectiever en duurzamer zou zijn dan het renoveren van dergelijke gebouwen. De algemene criteria, werkwijzen en procedures aan de hand waarvan dergelijke uitzonderingen kunnen worden bepaald, worden door elke lidstaat duidelijk vastgesteld en gepubliceerd.

4.    Voor de toepassing van dit artikel zorgen de lidstaten ervoor dat vóór XX/XX/XXXX een inventaris publiek beschikbaar wordt gesteld van de verwarmde en/of gekoelde gebouwen van overheidsinstanties met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 250 m2. Die inventaris wordt minstens eenmaal per jaar geactualiseerd. De inventaris dient ten minste de volgende gegevens te bevatten:

a)

de vloeroppervlakte in m2;

b)

het energieprestatiecertificaat van elk gebouw, afgegeven in overeenstemming met artikel 12 van Richtlijn 2010/31/EU.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 31

Artikel 6 (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

1 bis.     Indien een lidstaat in een bepaald jaar meer dan 3 % van de totale vloeroppervlakte van gebouwen van overheidsinstanties renoveert, hoeft hij de daaropvolgende jaren minder te renoveren om het over een periode van vijf jaar berekende jaarlijkse gemiddelde te halen. Indien een lidstaat in een bepaald jaar minder dan 3 % van de totale vloeroppervlakte van gebouwen van overheidsinstanties renoveert, moet hij in andere jaren meer renoveren om het over een periode van vijf jaar berekende jaarlijkse gemiddelde te halen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 32

Artikel 6 (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

3 bis.     Bij het plannen van uitvoeringsmaatregelen uit hoofde van dit artikel geven de lidstaten financiële en technische steun en stellen zij plannen op voor de aanpak van het tekort aan arbeidskrachten en gekwalificeerde vakmensen die nodig zijn in alle stadia van de groene transitie, zoals ambachtslieden, hoogopgeleide deskundigen op het gebied van groene technologieën, mensen onderlegd in toegepaste wetenschappen en innovators. De lidstaten ondersteunen de regionale en lokale autoriteiten en andere overheidsinstanties om rekening te houden met de ruimere voordelen van energie-efficiëntie naast energiebesparingen, zoals een gezond binnenklimaat met een betere binnenluchtkwaliteit alsmede een betere milieukwaliteit en een betere levenskwaliteit, met name voor scholen, dagverblijven, voorzieningen voor begeleid wonen, verpleeghuizen en ziekenhuizen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 33

Artikel 7

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat aanbestedende diensten en aanbestedende instanties, bij het gunnen van overheidsopdrachten en concessies met een waarde gelijk aan of groter dan de in artikel 8 van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 4 van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 15 van Richtlijn 2014/25/EU vastgestelde drempelwaarden, uitsluitend producten, diensten, werken en gebouwen kopen met hoge energie-efficiëntieprestaties in overeenstemming met de eisen van bijlage IV bij deze richtlijn.

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat aanbestedende diensten en aanbestedende instanties , met inachtneming van het beginsel van lokaal zelfbestuur uit artikel 4 VEU, bij het gunnen van overheidsopdrachten en concessies met een waarde gelijk aan of groter dan de in artikel 8 van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 4 van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 15 van Richtlijn 2014/25/EU vastgestelde drempelwaarden, producten, diensten, werken en gebouwen kopen met hoge energie-efficiëntieprestaties, voor zover dit in overeenstemming is met de kosteneffectiviteit, de economische haalbaarheid, de duurzaamheid in een breder verband, de technische geschiktheid, alsmede met de aanwezigheid van voldoende mededinging, in het streven om te voldoen aan de criteria van bijlage IV bij deze richtlijn.

5.   De lidstaten kunnen eisen dat aanbestedende diensten en aanbestedende instanties bij het plaatsen van overheidsopdrachten in voorkomend geval rekening houden met bredere sociale aspecten, duurzaamheids- en milieuaspecten en aspecten van de circulaire economie, met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie op het gebied van decarbonisatie en nulverontreiniging. In voorkomend geval, en in overeenstemming met de vereisten van bijlage IV, eisen de lidstaten dat aanbestedende diensten en aanbestedende instanties rekening houden met de criteria voor groene overheidsopdrachten van de Unie.

5.   De lidstaten moeten eisen dat aanbestedende diensten en aanbestedende instanties bij het plaatsen van overheidsopdrachten in voorkomend geval rekening houden met bredere sociale aspecten, duurzaamheids- en milieuaspecten en aspecten van de circulaire economie, met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie op het gebied van decarbonisatie en nulverontreiniging. In voorkomend geval, en in overeenstemming met de vereisten van bijlage IV, eisen de lidstaten dat aanbestedende diensten en aanbestedende instanties rekening houden met de criteria voor groene en circulaire overheidsopdrachten van de Unie.

Om transparantie te waarborgen bij de toepassing van energie-efficiëntievereisten in het aanbestedingsproces, maken de lidstaten informatie openbaar over de energie-efficiëntiegevolgen van opdrachten met een waarde gelijk aan of hoger dan de in lid 1 bedoelde drempelwaarden. Aanbestedende diensten kunnen besluiten om van inschrijvers te verlangen dat deze informatie verstrekken over het aardopwarmingsvermogen gedurende de levenscyclus van een nieuw gebouw en kunnen deze informatie openbaar maken voor de opdrachten, met name voor nieuwe gebouwen met een vloeroppervlakte van meer dan 2 000  vierkante meter.

Om transparantie te waarborgen bij de toepassing van energie-efficiëntievereisten in het aanbestedingsproces, maken de lidstaten informatie openbaar over de energie-efficiëntiegevolgen van opdrachten met een waarde gelijk aan of hoger dan de in lid 1 bedoelde drempelwaarden. Aanbestedende diensten kunnen besluiten om van inschrijvers te verlangen dat deze informatie verstrekken over het aardopwarmingsvermogen gedurende de levenscyclus van een nieuw gebouw en kunnen deze informatie openbaar maken voor de opdrachten, met name voor nieuwe gebouwen met een vloeroppervlakte van meer dan 2 000  vierkante meter.

De lidstaten ondersteunen aanbestedende diensten en aanbestedende instanties bij de toepassing van energie-efficiëntievereisten, onder meer op regionaal en lokaal niveau, door duidelijke regels en richtsnoeren vast te stellen, met inbegrip van methodologieën voor de beoordeling van levenscycluskosten en milieueffecten en -kosten, door kennisondersteuningscentra op te zetten, door samenwerking tussen aanbestedende diensten, ook over de grenzen heen, aan te moedigen en door waar mogelijk gebruik te maken van samengestelde aanbestedingen en digitale aanbestedingen.

De lidstaten ondersteunen aanbestedende diensten en aanbestedende instanties bij de toepassing van energie-efficiëntievereisten, onder meer op regionaal en lokaal niveau, door duidelijke regels en richtsnoeren vast te stellen, met inbegrip van methodologieën voor de beoordeling van levenscycluskosten en milieueffecten en -kosten, door kennisondersteuningscentra op te zetten, door samenwerking tussen aanbestedende diensten, ook over de grenzen heen, aan te moedigen en door waar mogelijk gebruik te maken van samengestelde aanbestedingen en digitale aanbestedingen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 34

Artikel 8

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

3)   De lidstaten voeren verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie, alternatieve beleidsmaatregelen, of een combinatie van beide, of programma’s of maatregelen die worden gefinancierd uit een nationaal fonds voor energie-efficiëntie, prioritair uit bij mensen die met energiearmoede kampen, kwetsbare afnemers en, indien van toepassing, mensen die in sociale woningen wonen. De lidstaten zien erop toe dat beleidsmaatregelen die overeenkomstig dit artikel worden uitgevoerd, geen nadelige gevolgen hebben voor deze personen. Indien van toepassing maken de lidstaten optimaal gebruik van financiering, met inbegrip van overheidsfinanciering, op Unieniveau opgezette financieringsfaciliteiten en inkomsten uit emissierechten overeenkomstig artikel 22, lid 3, punt b), teneinde nadelige effecten weg te nemen en een rechtvaardige en inclusieve energietransitie te waarborgen.

3)   De lidstaten voeren verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie, alternatieve beleidsmaatregelen, of een combinatie van beide, of programma’s of maatregelen die worden gefinancierd uit een nationaal fonds voor energie-efficiëntie, prioritair uit bij mensen die met energiearmoede kampen, kwetsbare afnemers en, indien van toepassing, mensen die in sociale woningen wonen alsmede kwetsbare micro- en kleine ondernemingen en kwetsbare mobiliteitsgebruikers . De lidstaten zien erop toe dat beleidsmaatregelen die overeenkomstig dit artikel worden uitgevoerd, geen nadelige gevolgen hebben voor deze personen. Indien van toepassing maken de lidstaten optimaal gebruik van financiering, met inbegrip van overheidsfinanciering, op Unieniveau opgezette financieringsfaciliteiten en inkomsten uit emissierechten overeenkomstig artikel 22, lid 3, punt b), teneinde nadelige effecten weg te nemen en een rechtvaardige en inclusieve energietransitie te waarborgen.

Bij het ontwerpen van dergelijke beleidsmaatregelen houden de lidstaten rekening met en bevorderen zij de rol die hernieuwbare-energiegemeenschappen en energiegemeenschappen van burgers kunnen spelen bij de uitvoering van die beleidsmaatregelen.

Bij het ontwerpen van dergelijke beleidsmaatregelen houden de lidstaten rekening met en bevorderen zij de rol die hernieuwbare-energiegemeenschappen en energiegemeenschappen van burgers kunnen spelen bij de uitvoering van die beleidsmaatregelen.

Een deel van de vereiste hoeveelheid cumulatieve besparingen op het eindenergieverbruik realiseren de lidstaten bij mensen die met energiearmoede kampen en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen. Dit aandeel is ten minste gelijk aan het aandeel huishoudens in energiearmoede zoals beoordeeld in hun overeenkomstig artikel 3, lid 3, punt d), van Verordening (EU) 2018/1999 opgestelde nationale energie- en klimaatplan. Indien een lidstaat geen melding heeft gemaakt van het aandeel huishoudens in energiearmoede zoals beoordeeld in zijn nationale energie- en klimaatplan, is het aandeel van de vereiste cumulatieve besparingen op het eindenergieverbruik dat wordt gerealiseerd bij kwetsbare afnemers en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen, ten minste gelijk aan het rekenkundig gemiddelde van de volgende indicatoren voor het jaar 2019 of, indien niet beschikbaar voor 2019, voor de lineaire extrapolatie van hun waarden voor de laatste drie jaar die beschikbaar zijn:

Een deel van de vereiste hoeveelheid cumulatieve besparingen op het eindenergieverbruik realiseren de lidstaten bij mensen die met energiearmoede kampen en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen alsmede kwetsbare micro- en kleine ondernemingen en kwetsbare mobiliteitsgebruikers . Dit aandeel is ten minste gelijk aan het aandeel huishoudens in energiearmoede zoals beoordeeld in hun overeenkomstig artikel 3, lid 3, punt d), van Verordening (EU) 2018/1999 opgestelde nationale energie- en klimaatplan. Indien een lidstaat geen melding heeft gemaakt van het aandeel huishoudens in energiearmoede zoals beoordeeld in zijn nationale energie- en klimaatplan, is het aandeel van de vereiste cumulatieve besparingen op het eindenergieverbruik dat wordt gerealiseerd bij kwetsbare afnemers en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen, ten minste gelijk aan het rekenkundig gemiddelde van de volgende indicatoren voor het jaar 2019 of, indien niet beschikbaar voor 2019, voor de lineaire extrapolatie van hun waarden voor de laatste drie jaar die beschikbaar zijn:

a)

onvermogen om huis voldoende warm te houden (Eurostat, SILC [ilc_mdes01]);

b)

achterstallige betalingen van elektriciteitsrekeningen (Eurostat, SILC, [ilc_mdes07]); en

c)

structuur van de consumptieve bestedingen naar inkomenskwintiel en COICOP-verbruiksdoelstelling (Eurostat, HBS, [hbs_str_t223], gegevens voor [CP045] Elektriciteit, gas en andere brandstoffen).

a)

onvermogen om huis voldoende warm te houden (Eurostat, SILC [ilc_mdes01]);

b)

achterstallige betalingen van elektriciteitsrekeningen (Eurostat, SILC, [ilc_mdes07]); en

c)

structuur van de consumptieve bestedingen naar inkomenskwintiel en COICOP-verbruiksdoelstelling (Eurostat, HBS, [hbs_str_t223], gegevens voor [CP045] Elektriciteit, gas en andere brandstoffen).

 

De Europese Commissie zal richtsnoeren uitvaardigen voor de identificatie van kwetsbare micro- en kleine ondernemingen en kwetsbare mobiliteitsgebruikers door duidelijke criteria voor te stellen. De lidstaten zullen energiearmoede onder micro- en kleine ondernemingen en kwetsbare mobiliteitsgebruikers analyseren bij de herziening van hun nationaal energie- en klimaatplan.

Motivering

Samenhang met het voorstel voor het Sociaal Klimaatfonds.

Wijzigingsvoorstel 35

Artikel 8, lid 14

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In het kader van de actualiseringen van hun nationale energie- en klimaatplannen en respectieve voortgangsverslagen en hun daaropvolgende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 worden ingediend, tonen de lidstaten aan, waar nodig gestaafd met bewijsmateriaal en berekeningen:

In het kader van de actualiseringen van hun nationale energie- en klimaatplannen en respectieve voortgangsverslagen en hun daaropvolgende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 worden ingediend, tonen de lidstaten aan, waar nodig gestaafd met bewijsmateriaal en berekeningen:

a)

dat wanneer er een overlappende werking is tussen het effect van beleidsmaatregelen en afzonderlijke acties, de energiebesparingen niet dubbel worden geteld;

a)

dat wanneer er een overlappende werking is tussen het effect van beleidsmaatregelen en afzonderlijke acties, de energiebesparingen niet dubbel worden geteld;

b)

hoe de overeenkomstig lid 1, eerste alinea, punten b) en c), gerealiseerde energiebesparingen bijdragen tot de verwezenlijking van hun nationale bijdrage overeenkomstig artikel 4;

b)

hoe de overeenkomstig lid 1, eerste alinea, punten b) en c), gerealiseerde energiebesparingen bijdragen tot de verwezenlijking van hun nationale bijdrage overeenkomstig artikel 4;

c)

dat beleidsmaatregelen zijn vastgesteld om te voldoen aan hun energiebesparingsverplichting, ontworpen in overeenstemming met de vereisten van dit artikel, en dat die beleidsmaatregelen in aanmerking komen en geschikt zijn om ervoor te zorgen dat aan het einde van een verplichtingsperiode de vereiste hoeveelheid cumulatieve besparingen op het eindenergieverbruik wordt behaald.

c)

dat beleidsmaatregelen zijn vastgesteld om te voldoen aan hun energiebesparingsverplichting, ontworpen in overeenstemming met de vereisten van dit artikel, en dat die beleidsmaatregelen in aanmerking komen en geschikt zijn om ervoor te zorgen dat aan het einde van een verplichtingsperiode de vereiste hoeveelheid cumulatieve besparingen op het eindenergieverbruik wordt behaald.

 

In deze berekeningen nemen de lidstaten de op regionaal en lokaal niveau behaalde besparingen die de nationale maatregelen niet overlappen, op als lokaal bepaalde bijdragen aan de nationale doelstelling.

Motivering

Aangezien de richtlijn streefcijfers en verplichtingen bevat voor acties die noodzakelijkerwijs op subnationaal niveau worden ondernomen, is het zaak om deze acties alsook het niveau waarop ze worden ondernomen terdege in aanmerking te nemen, zodat het beleid na een eerste herzieningscyclus kan worden bijgesteld.

Wijzigingsvoorstel 36

Artikel 9, lid 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

5)   De lidstaten kunnen van aan verplichtingen gebonden partijen verlangen dat zij samenwerken met lokale autoriteiten of gemeenten om maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie te bevorderen bij mensen die kampen met energiearmoede, kwetsbare afnemers en, indien van toepassing, mensen die in sociale woningen wonen. Dit omvat het in kaart brengen en aanpakken van de specifieke behoeften van bepaalde groepen die risico op energiearmoede lopen of gevoeliger zijn voor de negatieve effecten ervan. Om kwetsbare afnemers en, in voorkomend geval, in sociale woningen wonende personen te beschermen, moedigen de lidstaten de aan verplichtingen gebonden partijen aan maatregelen te nemen, zoals de renovatie van gebouwen, met inbegrip van sociale woningen, vervanging van apparaten, financiële steun en stimulansen voor maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie in overeenstemming met nationale financierings- en steunregelingen, of energie-audits.

5)   De lidstaten kunnen van aan verplichtingen gebonden partijen verlangen dat zij samenwerken met regionale en lokale autoriteiten om maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie te bevorderen bij mensen die kampen met energiearmoede, kwetsbare afnemers en, indien van toepassing, mensen die in sociale woningen wonen. Dit omvat het in kaart brengen en aanpakken van de specifieke behoeften van bepaalde groepen die risico op energiearmoede lopen of gevoeliger zijn voor de negatieve effecten ervan. Om kwetsbare afnemers en, in voorkomend geval, in sociale woningen wonende personen te beschermen, moedigen de lidstaten de aan verplichtingen gebonden partijen aan maatregelen te nemen, zoals de renovatie van gebouwen, met inbegrip van sociale woningen, vervanging van apparaten, financiële steun en stimulansen voor maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie in overeenstemming met nationale financierings- en steunregelingen, of energie-audits.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 37

Artikel 11

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

11.     De toepassing van het energiebeheersysteem in het openbaar bestuur op nationaal, regionaal en lokaal niveau wordt door de lidstaten actief gestimuleerd. Daartoe bevorderen zij capaciteitsopbouwende acties en stimulansen voor kleinere overheidsentiteiten.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 38

Artikel 21, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat informatie over beschikbare maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, afzonderlijke acties en financiële en juridische kaders transparant is en op grote schaal wordt verspreid onder alle betrokken marktdeelnemers, zoals eindafnemers, eindgebruikers, consumentenorganisaties, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, hernieuwbare-energiegemeenschappen, energiegemeenschappen van burgers, lokale en regionale instanties, energieagentschappen, aanbieders van sociale diensten, bouwbedrijven, architecten, ingenieurs, milieu- en energie-auditors en installateurs van onderdelen van een gebouw zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 9, van Richtlijn 2010/31/EU.

1.   De lidstaten zorgen ervoor , waar mogelijk in nauwe samenwerking met regionale en lokale overheden, dat informatie over beschikbare maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, afzonderlijke acties en financiële en juridische kaders transparant is en op grote schaal wordt verspreid onder alle betrokken marktdeelnemers, zoals eindafnemers, eindgebruikers, consumentenorganisaties, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, hernieuwbare-energiegemeenschappen, energiegemeenschappen van burgers, lokale en regionale instanties, energieagentschappen, aanbieders van sociale diensten, bouwbedrijven, architecten, ingenieurs, milieu- en energie-auditors en installateurs van onderdelen van een gebouw zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 9, van Richtlijn 2010/31/EU.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 39

Artikel 21, lid 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

5.   Onverminderd de basisbeginselen van het nationale eigendoms- en huurrecht van de lidstaten nemen de lidstaten de nodige maatregelen om regelgevende en niet-regelgevende belemmeringen voor energie-efficiëntie weg te nemen, met name wat betreft de scheiding van prikkels tussen de eigenaars en de huurders of onder eigenaars van een gebouw of gebouwunit, ertoe strekkende dat deze partijen er niet van worden weerhouden de investeringen in efficiëntieverbetering te doen die zij anders zouden doen, doordat zij individueel niet de volledige voordelen ontvangen of doordat er geen regels zijn voor de onderlinge verdeling van kosten en voordelen. Maatregelen voor het wegnemen van dergelijke belemmeringen kunnen inhouden dat prikkels worden gegeven, wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen worden ingetrokken of gewijzigd, richtsnoeren en interpretatieve mededelingen worden vastgesteld, of administratieve procedures, waaronder nationale voorschriften en maatregelen betreffende besluitvormingsprocessen in gebouwen met meerdere eigenaars, worden vereenvoudigd. De maatregelen kunnen worden gecombineerd met de verstrekking van scholing, opleiding en specifieke informatie en technische bijstand inzake energie-efficiëntie aan marktdeelnemers als bedoeld in lid 1.

5.   Onverminderd de basisbeginselen van het nationale eigendoms- en huurrecht van de lidstaten nemen de lidstaten de nodige maatregelen om regelgevende en niet-regelgevende belemmeringen voor energie-efficiëntie weg te nemen, met name wat betreft de scheiding van prikkels tussen de eigenaars en de huurders of onder eigenaars van een gebouw of gebouwunit, ertoe strekkende dat deze partijen er niet van worden weerhouden de investeringen in efficiëntieverbetering te doen die zij anders zouden doen, doordat zij individueel niet de volledige voordelen ontvangen of doordat er geen regels zijn voor de onderlinge verdeling van kosten en voordelen. Maatregelen voor het wegnemen van dergelijke belemmeringen kunnen inhouden dat prikkels worden gegeven, wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen worden ingetrokken of gewijzigd, bijvoorbeeld de toepassing van snelle vergunningverlening, richtsnoeren en interpretatieve mededelingen worden vastgesteld, of administratieve procedures, waaronder nationale voorschriften en maatregelen betreffende besluitvormingsprocessen in gebouwen met meerdere eigenaars, worden vereenvoudigd. De ze maatregelen worden in samenwerking met de lokale en regionale overheden ontworpen en kunnen worden gecombineerd met de verstrekking van scholing, opleiding en specifieke informatie en technische bijstand inzake energie-efficiëntie aan marktdeelnemers als bedoeld in lid 1.

De lidstaten nemen passende maatregelen ter ondersteuning van een multilaterale dialoog waaraan wordt deelgenomen door betrokken publieke en sociale partners, zoals eigenaars en huurdersorganisaties, consumentenorganisaties, hernieuwbare-energiegemeenschappen, energiegemeenschappen van burgers, lokale en regionale overheden, relevante overheidsinstanties en -agentschappen, met het doel voorstellen te doen voor gezamenlijk aanvaarde maatregelen, prikkels en richtsnoeren met betrekking tot de scheiding van prikkels tussen eigenaars en huurders of onder eigenaars van een gebouw of gebouwunit.

De lidstaten nemen passende maatregelen ter ondersteuning van een multilaterale dialoog waaraan wordt deelgenomen door betrokken lokale en regionale overheden, publieke en sociale partners, zoals eigenaars en huurdersorganisaties, consumentenorganisaties, hernieuwbare-energiegemeenschappen, energiegemeenschappen van burgers, lokale en regionale overheden, relevante overheidsinstanties en -agentschappen, met het doel voorstellen te doen voor gezamenlijk aanvaarde maatregelen, prikkels en richtsnoeren met betrekking tot de scheiding van prikkels tussen eigenaars en huurders of onder eigenaars van een gebouw of gebouwunit.

Elke lidstaat brengt verslag uit over deze belemmeringen en de genomen maatregelen in zijn langetermijnrenovatiestrategie overeenkomstig artikel 2 bis van Richtlijn 2010/31/EU en Verordening (EU) 2018/1999.

Elke lidstaat brengt verslag uit over deze belemmeringen en de genomen maatregelen in zijn langetermijnrenovatiestrategie overeenkomstig artikel 2 bis van Richtlijn 2010/31/EU en Verordening (EU) 2018/1999.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 40

Artikel 22

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De lidstaten nemen passende maatregelen om mensen die met energiearmoede kampen, kwetsbare afnemers en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen, slagvaardiger te maken en te beschermen.

Wanneer de lidstaten het begrip kwetsbare afnemer definiëren overeenkomstig artikel 28, lid 1, en artikel 29 van Richtlijn (EU) 2019/944 en artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2009/73/EG, nemen zij eindgebruikers in aanmerking.

1.   De lidstaten nemen passende maatregelen om mensen die met energiearmoede kampen, kwetsbare mobiliteitsgebruikers, kwetsbare micro- en kleine ondernemingen, kwetsbare afnemers en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen, slagvaardiger te maken en te beschermen ; daarbij dient met name rekening te worden gehouden met regio’s die vanuit energie-oogpunt geïsoleerd zijn en waar aansluiting op het Europese net niet mogelijk is .

Wanneer de lidstaten het begrip kwetsbare afnemer definiëren overeenkomstig artikel 28, lid 1, en artikel 29 van Richtlijn (EU) 2019/944 en artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2009/73/EG, nemen zij eindgebruikers in aanmerking.

De Europese Commissie zal richtsnoeren bekendmaken voor de definitie van kwetsbare mobiliteitsgebruikers en kwetsbare micro- en kleine ondernemingen, in overeenstemming met de definities in de verordening betreffende het Sociaal Klimaatfonds.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 41

Artikel 23, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat het publiek de gelegenheid krijgt deel te nemen aan de voorbereiding van de verwarmings- en koelingsplannen, de uitgebreide beoordeling en de beleidsinitiatieven en maatregelen.

2.   De lidstaten stellen in nauwe samenwerking met de betrokken lokale en regionale overheden verwarmings- en koelingsplannen op. Samen zorgen zij ervoor dat het publiek de gelegenheid krijgt deel te nemen aan de voorbereiding van de verwarmings- en koelingsplannen, de uitgebreide beoordeling en de beleidsinitiatieven en maatregelen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 42

Artikel 23, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Met het oog op de in lid 1 bedoelde beoordeling voeren de lidstaten, op grond van de klimaatomstandigheden, de economische haalbaarheid en de technische geschiktheid, overeenkomstig deel 1 van bijlage IX, een kosten-batenanalyse voor hun grondgebied uit. Aan de hand van de kosten-batenanalyse kunnen de meest hulpbronnenefficiënte en kostenefficiënte oplossingen om aan de behoeften inzake verwarming en koeling te voldoen, worden vastgesteld. Die kosten-batenanalyse kan deel uitmaken van een milieubeoordeling in de zin van Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad.

Met het oog op de in lid 1 bedoelde beoordeling voeren de lidstaten, op grond van de klimaatomstandigheden, de economische haalbaarheid en de technische geschiktheid, overeenkomstig deel 1 van bijlage IX, een kosten-batenanalyse voor hun grondgebied uit , indien van toepassing in nauwe samenwerking met de betrokken lokale en regionale autoriteiten . Aan de hand van de kosten-batenanalyse kunnen de meest hulpbronnenefficiënte en kostenefficiënte oplossingen om aan de behoeften inzake verwarming en koeling te voldoen, worden vastgesteld. Die kosten-batenanalyse kan deel uitmaken van een milieubeoordeling in de zin van Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad.

Motivering

Sommige verwarmings- en koelingssystemen, zoals stadsverwarmingsnetwerken, zijn nauw verbonden met het gebied waaraan zij leveren. Kosten-batenanalyses van deze netwerken moeten in nauwe samenwerking met de lokale en regionale overheden worden uitgevoerd.

Wijzigingsvoorstel 43

Artikel 23, lid 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

4.   Indien op grond van de lid 1 bedoelde beoordeling en de in lid 3 bedoelde analyse wordt vastgesteld dat er potentieel aanwezig is voor de toepassing van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en/of efficiënte stadsverwarming en -koeling waarvan de baten groter zijn dan de kosten, nemen de lidstaten de geschikte maatregelen zodat een efficiënte infrastructuur voor stadsverwarming en -koeling wordt ontwikkeld en/of de ontwikkeling van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en het gebruik van energie voor verwarming en koeling uit afvalwarmte en hernieuwbare energiebronnen wordt mogelijk gemaakt, in overeenstemming met lid 1 en artikel 24, leden 4 en 6.

4.   Indien op grond van de lid 1 bedoelde beoordeling en de in lid 3 bedoelde analyse wordt vastgesteld dat er potentieel aanwezig is voor de toepassing van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en/of efficiënte stadsverwarming en -koeling waarvan de baten groter zijn dan de kosten, nemen de lidstaten en de ter zake bevoegde lokale en regionale overheden de geschikte maatregelen zodat een efficiënte infrastructuur voor stadsverwarming en -koeling wordt ontwikkeld en/of de ontwikkeling van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en het gebruik van energie voor verwarming en koeling uit afvalwarmte (o.a. van huishoudelijk afval) en hernieuwbare energiebronnen wordt mogelijk gemaakt, in overeenstemming met lid 1 en artikel 24, leden 4 en 6.

Indien op grond van de in lid 1 bedoelde beoordeling en de in lid 3 bedoelde analyse wordt vastgesteld dat er geen potentieel aanwezig is waarvan de baten groter zijn dan de kosten, met inbegrip van de administratieve kosten voor het uitvoeren van de in artikel 24, lid 4, bedoelde kosten-batenanalyse, kan de betrokken lidstaat de installaties vrijstellen van de in dat lid vermelde voorschriften.

Indien op grond van de in lid 1 bedoelde beoordeling en de in lid 3 bedoelde analyse wordt vastgesteld dat er geen potentieel aanwezig is waarvan de baten groter zijn dan de kosten, met inbegrip van de administratieve kosten voor het uitvoeren van de in artikel 24, lid 4, bedoelde kosten-batenanalyse, kan de betrokken lidstaat , samen met de betrokken lokale en regionale overheden, de installaties vrijstellen van de in dat lid vermelde voorschriften.

5.   De lidstaten stellen beleidslijnen en maatregelen vast die ervoor zorgen dat het potentieel dat is vastgesteld in de overeenkomstig lid 1 uitgevoerde uitgebreide beoordelingen wordt benut. Die beleidslijnen en maatregelen omvatten ten minste de elementen van bijlage IX. Elke lidstaat deelt die beleidslijnen en maatregelen mee in het kader van de actualisering van zijn geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, zijn daaropvolgende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de respectieve voortgangsverslagen die overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 worden ingediend.

5.   De lidstaten stellen beleidslijnen en maatregelen vast die ervoor zorgen dat het potentieel dat is vastgesteld in de overeenkomstig lid 1 uitgevoerde uitgebreide beoordelingen wordt benut. Die beleidslijnen en maatregelen omvatten ten minste de elementen van bijlage IX. Elke lidstaat deelt die beleidslijnen en maatregelen mee in het kader van de actualisering van zijn geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, zijn daaropvolgende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de respectieve voortgangsverslagen die overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 worden ingediend.

6.   De lidstaten moedigen regionale en lokale autoriteiten aan om lokale verwarmings- en koelingsplannen op te stellen, ten minste in gemeenten met een totale bevolking van meer dan 50 000  inwoners. Voor die plannen geldt dat deze minstens:

6.   De lidstaten moedigen regionale en lokale autoriteiten aan om lokale verwarmings- en koelingsplannen op te stellen, ten minste in gemeenten met een totale bevolking van meer dan 50 000  inwoners. Voor die plannen geldt dat deze minstens:

a)

gebaseerd zijn op de informatie en gegevens die worden verstrekt in de overeenkomstig lid 1 uitgevoerde uitgebreide beoordelingen, met een raming en een overzicht van het potentieel om de energie-efficiëntie te verhogen, onder meer door terugwinning van afvalwarmte, en om hernieuwbare energie in verwarming en koeling te gebruiken in dat specifieke gebied;

a)

gebaseerd zijn op de informatie en gegevens die worden verstrekt in de overeenkomstig lid 1 uitgevoerde uitgebreide beoordelingen, met een raming en een overzicht van het potentieel om de energie-efficiëntie te verhogen, onder meer door terugwinning van afvalwarmte, en om hernieuwbare energie in verwarming en koeling te gebruiken in dat specifieke gebied;

b)

een strategie bevatten voor het gebruik van het overeenkomstig lid 6, punt a), geïdentificeerde potentieel;

b)

een strategie bevatten voor het gebruik van het overeenkomstig lid 6, punt a), geïdentificeerde potentieel;

c)

worden voorbereid met medewerking van alle betrokken regionale of lokale belanghebbenden en met participatie van het grote publiek;

c)

worden voorbereid met medewerking van alle betrokken regionale of lokale belanghebbenden en met participatie van het grote publiek;

d)

rekening houden met de gemeenschappelijke behoeften van lokale gemeenschappen en meerdere lokale of regionale bestuurlijke eenheden of regio’s;

d)

rekening houden met de gemeenschappelijke behoeften van lokale gemeenschappen en meerdere lokale of regionale bestuurlijke eenheden of regio’s;

e)

toezicht op de voortgang van de uitvoering van de vastgestelde beleidslijnen en maatregelen omvatten.

e)

toezicht op de voortgang van de uitvoering van de vastgestelde beleidslijnen en maatregelen omvatten.

De lidstaten zorgen ervoor dat het publiek de gelegenheid krijgt deel te nemen aan de voorbereiding van de verwarmings- en koelingsplannen, de uitgebreide beoordeling en de beleidsinitiatieven en maatregelen.

De lidstaten en de relevante lokale en regionale overheden zorgen ervoor dat het publiek de gelegenheid krijgt deel te nemen aan de voorbereiding van de verwarmings- en koelingsplannen, de uitgebreide beoordeling en de beleidsinitiatieven en maatregelen.

Daartoe ontwikkelen de lidstaten aanbevelingen ter ondersteuning van de regionale en lokale autoriteiten bij de uitvoering van beleidslijnen en maatregelen op het gebied van energie-efficiënte verwarming en koeling op basis van hernieuwbare energie op regionaal en lokaal niveau, waarbij het vastgestelde potentieel wordt benut. De lidstaten ondersteunen de regionale en lokale autoriteiten zoveel mogelijk met welke middelen dan ook, met inbegrip van regelingen voor financiële en technische ondersteuning.

Daartoe ontwikkelen de lidstaten aanbevelingen ter ondersteuning van de regionale en lokale autoriteiten bij de uitvoering van beleidslijnen en maatregelen op het gebied van energie-efficiënte verwarming en koeling op basis van hernieuwbare energie op regionaal en lokaal niveau, waarbij het vastgestelde potentieel wordt benut. De lidstaten ondersteunen de regionale en lokale autoriteiten zoveel mogelijk met welke middelen dan ook, met inbegrip van regelingen voor financiële en technische ondersteuning.

Wijzigingsvoorstel 44

Artikel 23, lid 6

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Daartoe ontwikkelen de lidstaten aanbevelingen ter ondersteuning van de regionale en lokale autoriteiten bij de uitvoering van beleidslijnen en maatregelen op het gebied van energie-efficiënte verwarming en koeling op basis van hernieuwbare energie op regionaal en lokaal niveau, waarbij het vastgestelde potentieel wordt benut. De lidstaten ondersteunen de regionale en lokale autoriteiten zoveel mogelijk met welke middelen dan ook, met inbegrip van regelingen voor financiële en technische ondersteuning.

Daartoe ontwikkelen de lidstaten aanbevelingen ter ondersteuning van de regionale en lokale autoriteiten bij de uitvoering van beleidslijnen en maatregelen op het gebied van energie-efficiënte verwarming en koeling op basis van hernieuwbare energie op regionaal en lokaal niveau, waarbij het vastgestelde potentieel wordt benut. De lidstaten ondersteunen de regionale en lokale autoriteiten zoveel mogelijk met welke middelen dan ook, met inbegrip van regelingen voor financiële en technische ondersteuning. De lidstaten zorgen ervoor dat verwarmings- en koelingsplannen inhoudelijk en ten aanzien van data worden afgestemd op andere vereisten voor lokale klimaat-, energie- en milieuplannen, om dubbel werk en administratieve lasten voor lokale en regionale overheden te voorkomen en een doeltreffende uitvoering van de plannen te bevorderen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 45

Artikel 23, lid 6 bis (nieuwe paragraaf)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

6 bis.     Lokale verwarmings- en koelingsplannen kunnen gezamenlijk worden uitgevoerd door een groep van meerdere naburige lokale overheden indien de geografische en administratieve context en de infrastructuur voor verwarming en koeling zich daarvoor lenen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 46

Artikel 23, lid 6

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

(d bis 1)

de belangrijke rol beoordelen van gemeenschappen voor hernieuwbare energie en andere door consumenten geleide initiatieven die actief kunnen bijdragen tot de uitvoering van lokale verwarmings- en koelingsprojecten;

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 47

Artikel 23, lid 6

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

(d bis 2)

nagaan hoe de uitvoering van de vastgestelde beleidslijnen en maatregelen kan worden gefinancierd en voorzien in financiële mechanismen, waaronder rechtstreekse financiering door de EU, die lokale en regionale overheden en individuele consumenten in staat stellen over te schakelen op hernieuwbare verwarming en koeling;

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 48

Artikel 24

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Teneinde de primaire energie-efficiëntie en het aandeel hernieuwbare energie in verwarming en koeling te verhogen, is een efficiënt systeem voor stadsverwarming en -koeling een systeem dat aan de volgende criteria voldoet:

1.   Teneinde de primaire energie-efficiëntie en het aandeel hernieuwbare energie in verwarming en koeling te verhogen, is een efficiënt systeem voor stadsverwarming en -koeling een systeem dat aan de volgende criteria voldoet:

a)

tot en met 31 december 2025 : een systeem dat ten minste 50 % hernieuwbare energie, 50 % afvalwarmte, 75 % warmte uit warmtekrachtkoppeling of 50 % uit een combinatie van dergelijke energie en warmte gebruikt;

a)

tot en met 31 december 2029 : een systeem dat ten minste 50 % hernieuwbare energie, 50 % afvalwarmte, 75 % warmte uit warmtekrachtkoppeling of 50 % uit een combinatie van dergelijke energie en warmte gebruikt;

b)

vanaf 1 januari 2026 : een systeem dat gebruikmaakt van ten minste 50 % hernieuwbare energie, 50 % afvalwarmte, 80 % warmte uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling of van ten minste een combinatie van dergelijke thermische energie die naar het netwerk gaat, waarbij het aandeel hernieuwbare energie ten minste 5 % bedraagt en het totale aandeel hernieuwbare energie, afvalwarmte of warmte uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling ten minste 50 % bedraagt;

b)

vanaf 1 januari 2030 : een systeem dat gebruikmaakt van ten minste 50 % hernieuwbare energie, 50 % afvalwarmte, 80 % warmte uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling of van ten minste een combinatie van dergelijke thermische energie die naar het netwerk gaat, waarbij het aandeel hernieuwbare energie ten minste 5 % bedraagt en het totale aandeel hernieuwbare energie, afvalwarmte of warmte uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling ten minste 50 % bedraagt;

c)

vanaf 1 januari 2035: een systeem dat ten minste 50 % hernieuwbare energie en afvalwarmte gebruikt, waarbij het aandeel hernieuwbare energie ten minste 20 % bedraagt;

c)

vanaf 1 januari 2035: een systeem dat ten minste 50 % hernieuwbare energie en afvalwarmte gebruikt, waarbij het aandeel hernieuwbare energie ten minste 20 % bedraagt;

d)

vanaf 1 januari 2045: een systeem dat ten minste 75 % hernieuwbare energie en afvalwarmte gebruikt, waarbij het aandeel hernieuwbare energie ten minste 40 % bedraagt;

d)

vanaf 1 januari 2045: een systeem dat ten minste 75 % hernieuwbare energie en afvalwarmte gebruikt, waarbij het aandeel hernieuwbare energie ten minste 40 % bedraagt;

e)

vanaf 1 januari 2050: een systeem dat uitsluitend hernieuwbare energie en afvalwarmte gebruikt, waarbij het aandeel hernieuwbare energie ten minste 60 % bedraagt.

e)

vanaf 1 januari 2050: een systeem dat uitsluitend hernieuwbare energie en afvalwarmte gebruikt, waarbij het aandeel hernieuwbare energie ten minste 60 % bedraagt.

Motivering

Bij de maatregelen om tot een betere stadsverwarming te komen moet prioriteit worden gegeven aan het promoten van oplossingen op het gebied van warmte-krachtkoppeling, die energie-efficiënter zijn. De voorgestelde snelle verandering in de definitie van een efficiënt stadsverwarmingssysteem zou betekenen dat een groot deel van de units en netwerken die momenteel worden gemoderniseerd, niet aan de criteria zouden voldoen binnen een tijdsperiode die de afschrijving van de oplossingen mogelijk maakt, en dat het niet mogelijk zou zijn financiële middelen te verkrijgen voor verdere modernisering en investeringen in nieuwe energiebronnen. Een dynamische verandering op dit gebied zou ook kunnen leiden tot een ongecontroleerde stijging van de kosten voor de levering van energie via stadsverwarmingsnetten, waardoor de belangstelling van de consument voor het gebruik van deze systemen zou kunnen afnemen en er zou kunnen worden teruggegrepen naar minder efficiënte lokale warmtebronnen die niet kunnen worden beheerst op het vlak van CO2- en stofemissies.

In het algemeen mogen technologieën en brandstoffen die in stadsverwarmingssystemen worden gebruikt, de mogelijkheid van rapportage en financiering van besparingen door energie-efficiëntiemaatregelen niet uitsluiten.

Wijzigingsvoorstel 49

Artikel 26, lid 1, sub 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

De lidstaten nemen maatregelen om te bevorderen dat met name kmo’s, micro-ondernemingen en zelfstandigen aan dergelijke opleidingsprogramma’s deelnemen.

Wijzigingsvoorstel 50

Artikel 26, lid 1 bis

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

1 bis.     De Commissie zet één toegangsplatform op voor ondersteuning en kennisuitwisseling om voor voldoende gekwalificeerde vakmensen te zorgen, zodat de klimaat- en energiedoelstellingen van de EU 12 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn kunnen worden gehaald. Via het platform werken lidstaten, sociale partners, onderwijsinstellingen, academici en andere relevante belanghebbenden samen om goede praktijkvoorbeelden te bevorderen en te promoten teneinde op het gebied van energie-efficiëntie het aantal vakmensen te verhogen en ervoor te zorgen dat vakmensen zich bij- en omscholen. Zo kan aan de behoeften van de markt worden voldaan en deze uitdaging worden gekoppeld aan lopende EU-initiatieven zoals het Sociaal Klimaatfonds, Erasmus+ en het Nieuw Europees Bauhaus.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 51

Artikel 27, leden 4 en 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

4.   De lidstaten moedigen overheidsinstanties aan energieprestatiecontracten te gebruiken voor renovaties van grote gebouwen. Voor renovaties van grote, niet voor bewoning bestemde gebouwen met een bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1 000  m2 zorgen de lidstaten ervoor dat overheidsinstanties nagaan of het gebruik van energieprestatiecontracten haalbaar is.

4.   De lidstaten moedigen lokale en regionale autoriteiten en andere overheidsinstanties aan energieprestatiecontracten te gebruiken voor renovaties van grote gebouwen. Voor renovaties van grote, niet voor bewoning bestemde gebouwen met een bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1 000  m2 zorgen de lidstaten ervoor dat overheidsinstanties nagaan of het gebruik van energieprestatiecontracten haalbaar is.

De lidstaten kunnen overheidsinstanties aanmoedigen energieprestatiecontracten met uitgebreide energiediensten, inclusief vraagrespons en opslag, te combineren.

De lidstaten kunnen lokale en regionale autoriteiten en andere overheidsinstanties aanmoedigen energieprestatiecontracten met uitgebreide energiediensten, inclusief vraagrespons en opslag, te combineren.

5.   De lidstaten steunen de overheidssector bij het ingaan op offertes voor energiediensten, in het bijzonder voor renovatie van gebouwen, door:

5.   De lidstaten steunen de overheidssector , en met name lokale en regionale overheden, bij het ingaan op offertes voor energiediensten, in het bijzonder voor renovatie van gebouwen, door:

a)

modelcontracten voor de aanbesteding van energieprestaties ter beschikking te stellen die ten minste de in bijlage XIII genoemde elementen omvatten en rekening houden met de bestaande Europese en internationale normen, beschikbare aanbestedingsrichtsnoeren en de praktijkgids van Eurostat voor de statistische behandeling van energieprestatiecontracten in overheidsrekeningen;

a)

modelcontracten voor de aanbesteding van energieprestaties ter beschikking te stellen die ten minste de in bijlage XIII genoemde elementen omvatten en rekening houden met de bestaande Europese en internationale normen, beschikbare aanbestedingsrichtsnoeren en de praktijkgids van Eurostat voor de statistische behandeling van energieprestatiecontracten in overheidsrekeningen;

b)

informatie over beste praktijken voor energieprestatiecontracten ter beschikking te stellen, waaronder, indien voorhanden, een kosten-batenanalyse op basis van een levenscyclusbenadering;

b)

informatie over beste praktijken voor energieprestatiecontracten ter beschikking te stellen, waaronder, indien voorhanden, een kosten-batenanalyse op basis van een levenscyclusbenadering;

c)

een database van uitgevoerde en lopende projecten voor energieprestatiecontracten openbaar te maken waarin de verwachte en bereikte energiebesparingen zijn opgenomen.

c)

een database van uitgevoerde en lopende projecten voor energieprestatiecontracten openbaar te maken waarin de verwachte en bereikte energiebesparingen zijn opgenomen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 52

Artikel 28

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Onverminderd de artikelen 107 en 108 VWEU faciliteren de lidstaten de oprichting van financieringsfaciliteiten of het gebruik van bestaande faciliteiten met het oog op maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, opdat de voordelen van meerdere financieringsstromen maximaal worden benut, alsook de combinatie van subsidies, financieringsinstrumenten en technische bijstand.

1.   Onverminderd de artikelen 107 en 108 VWEU faciliteren de lidstaten de oprichting van financieringsfaciliteiten of het gebruik van bestaande faciliteiten met het oog op maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, opdat de voordelen van meerdere financieringsstromen maximaal worden benut, alsook de combinatie van subsidies, financieringsinstrumenten en technische bijstand.

2.   De Commissie helpt de lidstaten in voorkomend geval, rechtstreeks of via de Europese financiële instellingen, bij het opzetten van financieringsfaciliteiten en faciliteiten voor projectontwikkelingsbijstand op nationaal, regionaal of lokaal niveau met het oog op het vergroten van de investeringen in energie-efficiëntie in verschillende sectoren, alsook bij het beschermen en slagvaardig maken van kwetsbare afnemers, mensen die met energiearmoede kampen en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen, onder meer door de integratie van een gelijkheidsperspectief zodat niemand aan zijn lot wordt overgelaten.

2.   De Commissie helpt de lidstaten in voorkomend geval, rechtstreeks of via de Europese financiële instellingen, bij het opzetten van financieringsfaciliteiten en faciliteiten voor projectontwikkelingsbijstand op nationaal, regionaal of lokaal niveau met het oog op het vergroten van de investeringen in energie-efficiëntie in verschillende sectoren, alsook bij het beschermen en slagvaardig maken van kwetsbare afnemers, mensen die met energiearmoede kampen en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen, onder meer door de integratie van een gelijkheidsperspectief zodat niemand aan zijn lot wordt overgelaten .

3.   De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat kredietverleningsproducten op het gebied van energie-efficiëntie, zoals groene hypotheken en groene leningen, gedekt en ongedekt, op ruime schaal en op niet-discriminerende wijze door financiële instellingen worden aangeboden en zichtbaar en toegankelijk zijn voor consumenten. De lidstaten nemen maatregelen om de tenuitvoerlegging van financieringsregelingen via de energierekening of via de voorheffing te vergemakkelijken. De lidstaten zorgen ervoor dat informatie wordt verstrekt aan banken en andere financiële instellingen over de mogelijkheden om deel te nemen aan de financiering van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, onder meer door de oprichting van publiek-private partnerschappen.

3.   De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat kredietverleningsproducten op het gebied van energie-efficiëntie, zoals groene hypotheken en groene leningen, gedekt en ongedekt, en financiële ondersteuning om toegang te krijgen of te verschaffen tot het openbaar vervoer en emissievrije vervoerswijzen, op ruime schaal en op niet-discriminerende wijze door financiële instellingen worden aangeboden en zichtbaar en toegankelijk zijn voor consumenten. De lidstaten nemen maatregelen om de tenuitvoerlegging van financieringsregelingen via de energierekening of via de voorheffing te vergemakkelijken. De lidstaten zorgen ervoor dat informatie wordt verstrekt aan banken en andere financiële instellingen over de mogelijkheden om deel te nemen aan de financiering van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, onder meer door de oprichting van publiek-private partnerschappen.

4.   De Commissie faciliteert de uitwisseling van beste praktijken tussen de bevoegde nationale of regionale overheden of organen, bijvoorbeeld door middel van jaarlijkse bijeenkomsten van de regelgevende organen, openbare databanken met informatie over de uitvoering van maatregelen door de lidstaten, en landenvergelijkingen.

4.   De Commissie faciliteert de uitwisseling van beste praktijken tussen de bevoegde nationale, regionale of lokale overheden of organen, bijvoorbeeld door middel van jaarlijkse bijeenkomsten van de regelgevende organen, openbare databanken met informatie over de uitvoering van maatregelen door de lidstaten, en landenvergelijkingen.

5.   Om particuliere financiering voor energie-efficiëntiemaatregelen en energierenovaties aan te boren, voert de Commissie, volgens de aanpak overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU, een dialoog met zowel publieke als particuliere financiële instellingen om in kaart te brengen welke acties zij eventueel kan ondernemen.

5.   Om particuliere financiering voor energie-efficiëntiemaatregelen en energierenovaties aan te boren, voert de Commissie, volgens de aanpak overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU, een dialoog met zowel publieke als particuliere financiële instellingen om in kaart te brengen welke acties zij eventueel kan ondernemen.

6.   De in lid 4 bedoelde acties omvatten de volgende elementen:

6.   De in lid 4 bedoelde acties omvatten de volgende elementen:

a)

het mobiliseren van investeringen in energie-efficiëntie door de bredere effecten van energiebesparing in aanmerking te nemen; en

a)

het mobiliseren van investeringen in energie-efficiëntie door de bredere effecten van energiebesparing in aanmerking te nemen; en

b)

het zorgen voor betere prestatiegegevens voor energie en financiering door:

b)

het zorgen voor betere prestatiegegevens voor energie en financiering door:

 

i)

verder te onderzoeken hoe investeringen in energie-efficiëntie de onderliggende waarde van activa verbeteren;

 

i)

verder te onderzoeken hoe investeringen in energie-efficiëntie de onderliggende waarde van activa verbeteren;

 

ii)

het ondersteunen van studies ter beoordeling van de tegeldemaking van de niet-energetische voordelen van investeringen in energie-efficiëntie.

 

ii)

het ondersteunen van studies ter beoordeling van de tegeldemaking van de niet-energetische voordelen van investeringen in energie-efficiëntie.

7.   Met het oog op het mobiliseren van particuliere financiering van maatregelen voor energie-efficiëntie en energierenovatie moeten de lidstaten bij de uitvoering van deze richtlijn:

7.   Met het oog op het mobiliseren van particuliere financiering van maatregelen voor energie-efficiëntie en energierenovatie moeten de lidstaten bij de uitvoering van deze richtlijn:

a)

nagaan hoe beter gebruik kan worden gemaakt van energie-audits uit hoofde van artikel 11 om de besluitvorming te beïnvloeden;

a)

nagaan hoe beter gebruik kan worden gemaakt van energie-audits uit hoofde van artikel 11 om de besluitvorming te beïnvloeden;

b)

optimaal gebruikmaken van de mogelijkheden en instrumenten die uit de begroting van de Unie beschikbaar worden gesteld en die worden voorgesteld in het initiatief “slimme financiering voor slimme gebouwen” en in de mededeling van de Commissie over de “renovatiegolf”.

b)

optimaal gebruikmaken van de mogelijkheden en instrumenten die uit de begroting van de Unie beschikbaar worden gesteld en die worden voorgesteld in het initiatief “slimme financiering voor slimme gebouwen” en in de mededeling van de Commissie over de “renovatiegolf”

8.   De Commissie verschaft uiterlijk op 31 december 2024 richtsnoeren aan de lidstaten en de marktdeelnemers over het aanboren van particuliere investeringen.

8.   De Commissie verschaft uiterlijk op 31 december 2024 richtsnoeren aan de lidstaten en de marktdeelnemers over het aanboren van particuliere investeringen.

De richtsnoeren hebben tot doel de lidstaten en de marktdeelnemers te helpen bij de ontwikkeling en uitvoering van hun investeringen in energie-efficiëntie in de verschillende programma’s van de Unie, en in de richtsnoeren zullen passende financiële mechanismen en oplossingen worden voorgesteld, met een combinatie van subsidies, financieringsinstrumenten en projectontwikkelingsbijstand, om bestaande initiatieven op te schalen en de financiering van de Unie als katalysator te gebruiken om particuliere financiering aan te trekken.

De richtsnoeren hebben tot doel de lidstaten , de regio’s, de lokale overheden en de marktdeelnemers te helpen bij de ontwikkeling en uitvoering van hun investeringen in energie-efficiëntie in de verschillende programma’s van de Unie, en in de richtsnoeren zullen passende financiële mechanismen en oplossingen worden voorgesteld, met een combinatie van subsidies, financieringsinstrumenten en projectontwikkelingsbijstand, om bestaande initiatieven op te schalen en de financiering van de Unie als katalysator te gebruiken om particuliere financiering aan te trekken.

9.   De lidstaten kunnen een nationaal fonds voor energie-efficiëntie oprichten. Doel van dit fonds is de prioritaire uitvoering van energie-efficiëntiemaatregelen, inclusief maatregelen op grond van artikel 8, lid 3, en artikel 22, ten gunste van kwetsbare afnemers, mensen die met energiearmoede kampen en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen, alsook de uitvoering van nationale maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie om de lidstaten te ondersteunen bij de verwezenlijking van hun nationale energie-efficiëntiebijdragen en hun indicatieve trajecten als bedoeld in artikel 4, lid 2. Het nationaal fonds voor energie-efficiëntie kan worden gefinancierd met inkomsten uit de veilingen van emissierechten in het kader van het EU-emissiehandelssysteem voor de gebouwen- en vervoersector .

9.   De lidstaten kunnen een nationaal fonds voor energie-efficiëntie oprichten. Doel van dit fonds is de prioritaire uitvoering van energie-efficiëntiemaatregelen, inclusief maatregelen op grond van artikel 8, lid 3, en artikel 22, ten gunste van kwetsbare afnemers, mensen die met energiearmoede kampen en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen, alsook de uitvoering van nationale maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie om de lidstaten te ondersteunen bij de verwezenlijking van hun nationale energie-efficiëntiebijdragen en hun indicatieve trajecten als bedoeld in artikel 4, lid 2. Het nationaal fonds voor energie-efficiëntie kan worden gefinancierd met inkomsten uit de veilingen van emissierechten in het kader van het EU-emissiehandelssysteem voor de gebouwen- en vervoersector .

10.   De lidstaten kunnen toestaan dat overheidsinstanties voldoen aan de verplichtingen van artikel 6, lid 1, door middel van jaarlijkse storting in het nationaal fonds voor energie-efficiëntie van een bedrag dat gelijk is aan de investeringen die nodig zijn om aan die verplichtingen te voldoen.

10.   De lidstaten kunnen toestaan dat overheidsinstanties voldoen aan de verplichtingen van artikel 6, lid 1, door middel van jaarlijkse storting in het nationaal fonds voor energie-efficiëntie van een bedrag dat gelijk is aan de investeringen die nodig zijn om aan die verplichtingen te voldoen.

11.   De lidstaten kunnen toestaan dat de aan verplichtingen gebonden partijen voldoen aan hun verplichtingen krachtens artikel 9, lid 1, door jaarlijks in het nationaal fonds voor energie-efficiëntie een bedrag te storten dat gelijk is aan de investeringen die nodig zijn om aan die verplichtingen te voldoen.

11.   De lidstaten kunnen toestaan dat de aan verplichtingen gebonden partijen voldoen aan hun verplichtingen krachtens artikel 9, lid 1, door jaarlijks in het nationaal fonds voor energie-efficiëntie een bedrag te storten dat gelijk is aan de investeringen die nodig zijn om aan die verplichtingen te voldoen.

12.   De lidstaten kunnen hun inkomsten uit de jaarlijkse emissieruimten op grond van Beschikking nr. 406/2009/EG gebruiken voor de ontwikkeling van innovatieve financieringsoplossingen ter verbetering van de energie-efficiëntie.

12.   De lidstaten kunnen hun inkomsten uit de jaarlijkse emissieruimten op grond van Beschikking nr. 406/2009/EG gebruiken voor de ontwikkeling van innovatieve financieringsoplossingen ter verbetering van de energie-efficiëntie.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 53

Bijlage IV

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Aanbestedende diensten en aanbestedende instanties die producten, diensten, gebouwen en werken aankopen, gaan in procedures voor de gunning van overheidsopdrachten en concessies als volgt te werk:

Aanbestedende diensten en aanbestedende instanties die producten, diensten, gebouwen en werken aankopen, gaan in procedures voor de gunning van overheidsopdrachten en concessies in overeenstemming met kosteneffectiviteit, economische haalbaarheid, duurzaamheid in breder verband, technische geschiktheid en de aanwezigheid van voldoende mededinging als volgt te werk:

[…]

[…]

d)

zij kopen alleen banden aan uit de hoogste brandstofrendementsklasse, zoals vastgelegd in Verordening (EU) 2020/740 van het Europees Parlement en de Raad. D eze verplichting belet overheidsinstanties niet uit overwegingen van veiligheid of volksgezondheid banden aan te kopen met de beste grip op nat wegdek of de laagste rolgeluidemissie;

d)

zij kopen alleen banden aan uit de hoogste brandstofrendementsklasse, zoals vastgelegd in Verordening (EU) 2020/740 van het Europees Parlement en de Raad. Bij d eze verplichting moet echter uit overwegingen van veiligheid of volksgezondheid voor wat betreft een goede grip op nat wegdek of een lage rolgeluidemissie een adequate afweging worden gemaakt uit oogpunt van winterse omstandigheden ;

[…]

[…]

f)

zij kopen uitsluitend gebouwen aan of sluiten nieuwe huurovereenkomsten uitsluitend voor gebouwen die ten minste aan de in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2010/31/EU genoemde minimumeisen voor energieprestaties voldoen, tenzij het doel van de aankoop één van de volgende is:

f)

zij kopen uitsluitend gebouwen aan of sluiten nieuwe huurovereenkomsten uitsluitend voor gebouwen die ten minste aan de in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2010/31/EU genoemde minimumeisen voor energieprestaties of aan andere, voor de lidstaten passende eisen voor bestaande gebouwen of grondigere renovaties voldoen, tenzij het doel van de aankoop één van de volgende is:

[…]

[…]

Motivering

Alle dimensies van duurzaamheid dienen in aanmerking te worden genomen, ook in de richtlijn energie-efficiëntie. Bij banden dient ook gekeken te worden naar winterse omstandigheden. De minimumeisen voor energieprestaties in het kader van de richtlijn energieprestatie van gebouwen bieden geen passend niveau voor renovatievoorschriften, aangezien die in de lidstaten op uiteenlopende wijze zijn gedefinieerd.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

1.

is het met de Europese Commissie eens dat energie-efficiëntie van cruciaal belang is om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, de energievoorzieningszekerheid te verbeteren en de EU minder afhankelijk te maken van ingevoerde brandstoffen, vooral in het licht van de huidige energieprijzencrisis, die met name is veroorzaakt door de oorlog in Oekraïne.

2.

Het Europees Comité van de Regio’s juicht de voorgestelde wijzigingen op de bestaande bepalingen van de energie-efficiëntierichtlijn toe en onderstreept dat deze wijzigingen het rechtskader moeten versterken en meer mogelijkheden moeten bieden om het potentieel voor energie-efficiëntieverbeteringen te benutten in overeenstemming met de klimaatwet die op nationaal, regionaal of lokaal niveau ten uitvoer wordt gelegd.

3.

Het CvdR wijst nogmaals op de cruciale rol van EU-maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie, die nodig zijn om de doelstellingen van de Green Deal te verwezenlijken. Het benadrukt dat deze maatregelen uiteraard op nationaal, regionaal of lokaal niveau moeten worden uitgevoerd en vindt het dan ook een goede zaak dat de rol van lokale en regionale overheden in het voorstel meer erkenning krijgt.

4.

Het CvdR benadrukt dat de aan de gang zijnde energietransitie leidt tot een verschuiving van een energiesysteem op basis van traditionele, gecentraliseerde opwekking naar een meer gedecentraliseerd, energie-efficiënt, flexibel en grotendeels op hernieuwbare energiebronnen gebaseerd systeem. Het is dan ook verheugd over de erkenning van de rol van de burgers in de energietransitie en de noodzaak van voortdurende bewustmaking, onder meer via instrumenten als het klimaatpact. Het wijst er in dit verband nogmaals op dat lokale en regionale maatregelen cruciaal zijn om de burgers bij het proces te betrekken en om werk te maken van de groene transitie via geslaagde voorbeelden van succesvolle methoden die vanuit de gemeenschap worden aangestuurd.

5.

De energie-unie zou burgers in staat moeten stellen individueel of collectief hun eigen hernieuwbare energie te produceren, te verbruiken, op te slaan of te verhandelen, energiebesparende maatregelen te nemen, actieve deelnemers aan de energiemarkt te worden door middel van consumentenkeuze, en hun de mogelijkheid moeten bieden veilig en met vertrouwen deel te nemen aan vraagsturing. In dit verband herhaalt het CvdR zijn oproep (29) en die van het Europees Parlement om op EU-niveau een praktisch gezamenlijk begrip van de definitie van “prosument” (30) overeen te komen, via een participatief proces dat door de Europese Commissie wordt geleid.

6.

Het CvdR wijst erop dat lokale en regionale overheden gebouwen in de eerste plaats bezitten en beheren om zich van hun wettelijke bestuurlijke en welzijnstaken te kunnen kwijten. Gebouwen zijn veel meer dan alleen instrumenten om energiebesparingen door te voeren. Met starre eisen op het vlak van energierenovatie zouden de lokale en regionale overheden zich genoodzaakt zien om over te gaan tot dure bouwkundige veranderingen die niet per se een integrale visie op deze gebouwen weerspiegelen of duurzaam zijn op middellange en lange termijn. Tegen deze achtergrond zou het CvdR graag zien dat de mogelijkheid om bestaande openbare gebouwen doeltreffender en slimmer te gebruiken als manier om de energie-efficiëntie te vergroten meer erkenning en aandacht krijgt in de energie-efficiëntierichtlijn.

7.

Het CvdR is ingenomen met de expliciete verwijzing naar de noodzaak om energiearmoede en mobiliteitsarmoede te bestrijden door middel van energie-efficiëntiemaatregelen en de daaruit voortvloeiende noodzaak voor de lidstaten om het lokale en regionale niveau in dit verband te ondersteunen. In dit verband is het van essentieel belang om de hiermee aanvankelijk gepaard gaande hogere kosten te verlichten, met name voor kwetsbare huishoudens en consumentengroepen.

8.

Terecht wordt ook verwezen naar de connectiviteit van landelijke en afgelegen gebieden, waar de meeste inwoners bij de transitie naar duurzame mobiliteit kwetsbare vervoergebruikers dreigen te worden.

9.

De voorgestelde absolute verminderingen van het energieverbruik en het eindenergieverbruik van alle overheidsinstanties met 1,7 % per jaar zullen voor de meeste lidstaten een enorme uitdaging zijn. Er zal uitgebreide capaciteitsopbouw nodig zijn in termen van financiën, deskundigheid, begeleiding, data, rapportage enz. Zowel bestaande als nieuwe transformatieve technieken en praktijken zullen breed moeten worden toegepast. Het CvdR dringt er daarom op aan dat de lokale en regionale overheden volledig bij dit proces worden betrokken, samen met andere belanghebbenden.

10.

Het CvdR stelt voor dat de streefcijfers voor het energieverbruik worden herzien en dat de mogelijkheid wordt geschapen om cumulatieve streefcijfers voor energiebesparing en -verbruik vast te stellen in plaats van afzonderlijke voorschriften voor eind- en primaire energie. Dit zal de energie-efficiëntie in de gehele keten — van productie tot transmissie, distributie en eindgebruik — ten goede komen.

11.

Het CvdR is positief over het voorstel om in de wetgeving de verplichting op te nemen jaarlijks 3 % van het gebouwenbestand van de overheid te renoveren. Het acht uitgebreide capaciteitsopbouw via technische, financiële en beleidsondersteuning en uitwisseling van goede praktijken noodzakelijk en dringt aan op verdere verduidelijking en een definitie van maatregelen en methoden voor de renovatie van gebouwen, de toepasbare correctiefactoren voor verschillende soorten gebouwen en kenmerken (31), alsook financiële regelingen op lokaal, regionaal en nationaal niveau.

12.

Het CvdR juicht het aangekondigde Sociaal Klimaatfonds toe als middel om de negatieve gevolgen voor de meest kwetsbare huishouden, micro- en kleine ondernemingen en mobiliteitsgebruikers te compenseren en voor een sociaal duurzame ontwikkeling te zorgen. Het onderstreept dat de thans in het kader van de herziening van het huidige ETS geplande financiering ontoereikend is om een werkelijk rechtvaardige transitie te waarborgen. Overwogen zou moeten worden om inkomsten die buiten het ETS voor het wegvervoer en de bouw vallen (ETS II), voor het Sociaal Klimaatfonds te bestemmen. Het CvdR stelt voor om inkomsten voor het Sociaal Klimaatfonds bijeen te brengen vóórdat er met de uitvoering van het ETS II wordt begonnen. Mochten de medewetgevers besluiten niet door te gaan met ETS II zoals gepland in het Commissievoorstel, dan dient het huidige ETS verder te worden versterkt om ook de sectoren wegvervoer en gebouwen te bestrijken.

13.

Het CvdR onderschrijft het in de Europese klimaatwet neergelegde beginsel dat alle sectoren van de economie aan de overgang naar klimaatneutraliteit en het verminderen van de emissies moeten bijdragen en dat het EU-ETS daaraan een aanzienlijke bijdrage zou kunnen leveren als het beginsel dat de vervuiler betaalt zou worden uitgebreid tot alle sectoren die eronder vallen. Het benadrukt dat de sector bouw en gebouwen goed is voor 40 % van het energieverbruik in Europa. Het wijst er echter op dat de invoering van koolstofbeprijzing in deze sector delicaat is en niet mag resulteren in lasten voor de meest kwetsbare EU-gebieden en bevolkingsgroepen.

14.

Met een robuuste maar geleidelijk ingevoerde koolstofprijs kan aan het bedrijfsleven een duidelijk signaal worden gegeven en kan de transitie zo kosteneffectief mogelijk worden gestimuleerd. Ook wijst het CvdR erop dat er behoefte is aan doeltreffende interactie tussen het herziene ETS en het mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (CBAM), mogelijk in combinatie met andere ondersteunende maatregelen van de EU, teneinde in de EU-regio’s voor een klimaatneutrale, concurrerende economie te zorgen, met name in regio’s waar energie-intensieve industrieën een duurzame transformatie ondergaan. Het beveelt ten zeerste aan waar mogelijk marktconforme instrumenten te gebruiken, waaronder financiële instrumenten die door het meerjarig financieel kader en NextGenerationEU worden geschraagd.

15.

Het CvdR steunt de Commissie in haar streven naar “synergieën tussen de verschillende financieringsinstrumenten, in het bijzonder tussen de fondsen in gedeeld beheer en de fondsen in direct beheer (zoals de centraal beheerde programma’s Horizon Europa of LIFE), alsook tussen subsidies, leningen en technische bijstand om hun hefboomwerking op particuliere financiering en hun impact op de verwezenlijking van de doelstellingen van het energie-efficiëntiebeleid te maximaliseren.” Het CvdR dringt er in dit verband op aan dat zo spoedig mogelijk concrete vervolgstappen worden gezet, aangezien deze een eerste vereiste zijn voor de volledige renovatie van het gebouwenbestand.

16.

Het CvdR roept de Commissie en het Europees Parlement ertoe op om een proefproject op te zetten dat specifiek gericht is op de uitdagende renovatie en verhoging van de energie-efficiëntie van historische en/of bijzondere beeldbepalende gebouwen. Regio’s en steden die aan dit proefproject deelnemen, zouden een gedetailleerd plan voor de renovatie van een door henzelf gekozen historisch of beeldbepalend gebouw moeten indienen. Wordt het renovatieplan geselecteerd om voor financiering in aanmerking te komen en is de renovatie afgerond, dan zouden de resultaten van dit proefproject verder de aandacht moeten vestigen op de inzet van lokale en regionale overheden om de weg naar een energie-efficiënte toekomst in te slaan en zouden ze bij wijze van voorbeeld voor andere lokale en regionale overheden duidelijk kunnen illustreren hoe complexe historische en/of beeldbepalende gebouwen in regio’s en steden kunnen worden gerenoveerd.

17.

De Commissie en de lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat de reeds bestaande maatregelen in de rechtskaders voor de verschillende programma’s en financieringsinstrumenten die voor steden en regio’s beschikbaar zijn, ten volle worden toegepast. Gezien de extra inspanningen op het gebied van energie-efficiëntie die van lokale en regionale overheden worden gevraagd, is het van cruciaal belang dat de verschillende programma’s en financieringsinstrumenten gemakkelijk toegankelijk voor steden en regio’s zijn. Deze toegenomen druk op lokale en regionale overheden zou bijvoorbeeld in aanmerking kunnen worden genomen wanneer gekeken wordt naar subsidiabiliteit bij de beoordeling van financieringsaanvragen.

18.

Teleurstellend is dat er uit de herziening onvoldoende ambitie spreekt om duidelijke doelstellingen voor groene en circulaire overheidsopdrachten vast te stellen. Het CvdR verzoekt de Commissie derhalve om in samenwerking met de lokale en regionale overheden duidelijke, algemeen toepasbare en gedetailleerde procedures voor energie-efficiëntie en duurzaamheid bij overheidsopdrachten te ontwikkelen om te voorkomen dat in de regel de laagste prijs voorrang krijgt.

19.

Het CvdR benadrukt dat energie-efficiëntie, met name wat betreft het bedrijfsleven en dan vooral de maakindustrie, in aanmerking moet worden genomen naast het energieverbruiksplafond, dat meer op huishoudens van toepassing is.

20.

Het gebruik van stadsverwarmings- en stadskoelingssystemen op basis van units met warmte-krachtkoppeling is de meest doeltreffende manier om de luchtkwaliteit te verbeteren en de energie-efficiëntie van het brandstofgebruik te verhogen. Tegen deze achtergrond is het CvdR voorstander van de bevordering van warmte-krachtkoppeling en een efficiënt gebruik van afvalwarmte (o.a. van huishoudelijk afval) daar waar deze onvermijdelijk is, in overeenstemming met het beginsel van circulariteit. Het CvdR erkent dat afvalwarmte een aanvulling kan vormen op gas-/hernieuwbare oplossingen en wijst er tegelijkertijd op dat het belangrijk is om de desbetreffende emissies te beperken in het licht van hun bijdrage aan de opwarming van de aarde. Bovendien zou het gebruik van afvalwarmte van de industrie, datacentra en andere maatschappelijke activiteiten een maatregel moeten vormen, aangezien dat niet zonder gevolgen is voor het milieu en het aanbod van hernieuwbare energie nog beperkt is.

21.

Het CvdR is ingenomen met het duidelijke tijdschema voor de invoering van efficiënte stadsverwarmings- en stadskoelingssystemen. Er moet echter voor voldoende flexibiliteit worden gezorgd, zodat deze systemen aan de regionale en lokale omstandigheden en behoeften in een bepaald gebied kunnen worden aangepast.

22.

Het CvdR erkent de rol van lokale en regionale energieagentschappen als een krachtig instrument om energie-efficiëntie in de hele EU te bevorderen en roept de Europese Commissie op om hun activiteiten te ondersteunen via een specifiek netwerk en specifieke fondsen.

23.

Het CvdR kan zich vinden in de rechtsgrond waarop de Europese Commissie de bevoegdheid van de EU in dezen baseert. Op grond van artikel 194 VWEU is de EU bevoegd om maatregelen te treffen om o.a. energie-efficiëntie te stimuleren. Het CvdR is dan ook van mening dat het voorstel strookt met het subsidiariteitsbeginsel, mits het in artikel 4 VEU verankerde beginsel van lokaal zelfbestuur in acht wordt genomen en bovenstaande wijzigingen worden aangebracht. Maatregelen inzake energie-armoede zouden gebaseerd moeten worden op artikel 151 VWEU. Het CvdR acht het gerechtvaardigd om in Europees verband een doelstelling op het gebied van energie-efficiëntie vast te leggen en na te streven. Het is van oordeel dat het voorstel ook strookt met het proportionaliteitsbeginsel.

Brussel, 28 april 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).

(2)  Aanbeveling van de Commissie over energiearmoede (C(2020) 9600 final).

(3)  Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94).

(4)  Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).

(5)  Aanbeveling van de Commissie over energiearmoede (C(2020) 9600 final).

(6)  Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94).

(7)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(8)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(9)  COM/2020/562 final.

(10)  Zie IRP, Resource Efficiency and Climate Change, 2020, en het UN Environment Emissions Gap Report 2019. Deze cijfers hebben betrekking op het gebruik en de exploitatie van gebouwen, inclusief indirecte uitstoot in de elektriciteits- en verwarmingssector, en niet op hun volledige levenscyclus. De opgenomen koolstof in de bouw is naar schatting goed voor ongeveer 10 % van de totale jaarlijkse uitstoot van broeikasgassen wereldwijd, zie IRP, Resource Efficiency and Climate Change, 2020, en het UN Environment Emissions Gap Report 2019.

(11)  COM(2020) 662 final.

(12)  Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).

(13)  COM/2020/562 final.

(14)  Zie IRP, Resource Efficiency and Climate Change, 2020, en het UN Environment Emissions Gap Report 2019. Deze cijfers hebben betrekking op het gebruik en de exploitatie van gebouwen, inclusief indirecte uitstoot in de elektriciteits- en verwarmingssector, en niet op hun volledige levenscyclus. De opgenomen koolstof in de bouw is naar schatting goed voor ongeveer 10 % van de totale jaarlijkse uitstoot van broeikasgassen wereldwijd, zie IRP, Resource Efficiency and Climate Change, 2020, en het UN Environment Emissions Gap Report 2019.

(15)  COM(2020) 662 final.

(16)  Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).

(17)  https://www.unfpa.org/world-population-trends

(18)  https://www.un.org/en/ecosoc/integration/pdf/fact_sheet.pdf

(19)  https://www.unfpa.org/world-population-trends

(20)  https://www.un.org/en/ecosoc/integration/pdf/fact_sheet.pdf

(21)  Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).

(22)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(23)  Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).

(24)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(25)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(26)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(27)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(28)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(1)  Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).

(1)  Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).

(29)  “Een renovatiegolf voor Europa — groenere gebouwen, meer banen, hogere levenskwaliteit” (CDR-2786-2020) (PB C 175 van 7.5.2021, blz. 23).

(30)  Er zijn verschillende soorten prosumenten: residentiële prosumenten die thuis elektriciteit produceren (hoofdzakelijk via fotovoltaïsche zonnepanelen op hun daken), door burgers geleide energiecoöperaties of woningbouwverenigingen, commerciële prosumenten wier voornaamste bedrijfsactiviteit niet de productie van elektriciteit is, en openbare instellingen zoals scholen of ziekenhuizen.

(31)  Gebouwenkenmerken zoals leeftijd, vorm, gebruik, historisch/architectonisch ontwerp, eigendom, bestemming, lokale vastgoedmarkt, alternatieve waarde, onderaannemingskosten en eventuele eerdere renovatiewerkzaamheden.


5.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/184


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de wijziging van de richtlijn betreffende hernieuwbare energie om de nieuwe klimaatdoelstellingen voor 2030 te halen

(2022/C 301/16)

Rapporteur:

Andries GRYFFROY (BE/EA), lid van een regionale vergadering: Vlaams Parlement

Referentiedocument:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen betreft, en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad

COM(2021) 557

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Voorstel voor een richtlijn

Overweging (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel verstrekt de Europese Commissie de lidstaten en de regionale en lokale overheden richtsnoeren inzake goede vergunningsprocedures en mechanismen om de bestaande procedures vlotter te laten verlopen, zodat zij zich gemakkelijker kunnen houden aan de termijnen voor de afgifte van vergunningen voor de bouw, repowering en exploitatie van installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen en de activa die nodig zijn voor hun aansluiting op het net. Deze richtsnoeren worden uiterlijk zes maanden na de goedkeuring van de richtlijn tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 (2021/0218 (COD)) uitgevaardigd.

Motivering

Vertragingen bij de vergunningsprocedures belemmeren de doeltreffende uitrol van projecten op het gebied van hernieuwbare energie en bemoeilijken de verwezenlijking van de doelstellingen voor hernieuwbare energie voor 2030.

Wijzigingsvoorstel 2

Voorstel voor een richtlijn

Overweging (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

De productie van hernieuwbare energie heeft een sterke lokale dimensie.

Het is dan ook belangrijk dat de lidstaten de lokale en regionale overheden ten volle betrekken bij de planning en uitvoering van nationale klimaatmaatregelen; dit houdt in dat zij rechtstreeks toegang moeten krijgen tot financiering en moeten kunnen toezien op de voortgang van de vastgestelde maatregelen; in voorkomend geval moeten de lidstaten lokale en regionale bijdragen opnemen in de nationale energie- en klimaatplannen. Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie moet dienovereenkomstig worden aangepast.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 3

Voorstel voor een richtlijn

Overweging (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Met het oog op de doelstellingen van de Europese Green Deal moeten de Europese Commissie en de lidstaten regionale en lokale toezeggingen ondersteunen en inzetten op een bottom-upbenadering, met name om ervoor te zorgen dat op grotere schaal gebruik wordt gemaakt van hernieuwbare energiebronnen. Daarmee zal niet alleen worden bijgedragen tot verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU, maar zullen ook de inspanningen van de EU om de voorzieningszekerheid in het energiesysteem te vergroten, ondersteund worden.

Zowel de bestaande als de in ontwikkeling zijnde regionale en lokale plannen voor de bestrijding van de klimaatverandering waarin de wetgeving voorziet, waaronder netwerken zoals het EU-Burgemeestersconvenant en relevante EU-initiatieven zoals onder meer het klimaatpact, de EU-missie inzake klimaatneutrale en slimme steden en het netwerk van C40-steden, faciliteren regelingen voor multilevel governance en spelen een essentiële rol bij het versterken van de lokale ambitie en acties, door burgers, lokale actoren en de sectoren die te maken krijgen met de beleidsmaatregelen ter bestrijding van de klimaatverandering een stem in het kapittel te geven.

Wijzigingsvoorstel 4

Voorstel voor een richtlijn

Overweging (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Hernieuwbare-energiegemeenschappen zijn van cruciaal belang om het gebruik van hernieuwbare energiebronnen op grote schaal te bevorderen en een gedecentraliseerd en zeker energiesysteem tot stand te brengen, en bieden tegelijk economische en sociale voordelen op lokaal niveau.

Initiatieven voor (collectieve) zelfopwekking en (collectief) zelfverbruik in gebouwen en op wijkniveau moeten worden gesteund door de vergunningsprocedures te vereenvoudigen en de factoren die de toegang tot het net verhinderen, zoals nettarieven, te beperken, en door de uitrol van technologieën zoals thermische en fotovoltaïsche zonne-energie, windenergie en geothermische technologie te bevorderen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 5

Voorstel voor een richtlijn

Overweging (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

De lidstaten evalueren de belemmeringen voor de ontwikkeling van hernieuwbare-energiegemeenschappen, zoals vereist op grond van artikel 22 van de herziene richtlijn hernieuwbare energie (EU) 2018/2001 (RED II).

De Europese Commissie zal de lidstaten bijstaan, zodat de richtlijn tijdig wordt omgezet en samenhang met de nationale rechtskaders en participatie van de regionale en lokale overheden verzekerd is.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 6

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Bij Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (1) is als bindend Uniestreefcijfer vastgesteld om tegen 2030 een aandeel energie uit hernieuwbare bronnen van ten minste 32 % in het bruto-eindverbruik van energie van de Unie te behalen. Volgens het klimaatdoelstellingsplan zou het aandeel hernieuwbare energie in het bruto-eindverbruik van energie tegen 2030 tot 40 % moeten stijgen om de broeikasgasemissiereductiedoelstelling van de Unie te kunnen realiseren. Om die reden moet het in artikel 3 van die richtlijn vastgestelde streefcijfer worden verhoogd.

Bij Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (2) is als bindend Uniestreefcijfer vastgesteld om tegen 2030 een aandeel energie uit hernieuwbare bronnen van ten minste 32 % in het bruto-eindverbruik van energie van de Unie te behalen. Volgens het klimaatdoelstellingsplan zou het aandeel hernieuwbare energie in het bruto-eindverbruik van energie tegen 2030 tot minstens 40 % moeten stijgen om de broeikasgasemissiereductiedoelstelling van de Unie te kunnen realiseren. Om die reden moet het in artikel 3 van die richtlijn vastgestelde streefcijfer worden verhoogd.

Om bij te dragen tot een grotere energievoorzieningszekerheid en te zorgen voor een snellere en kosteneffectieve overgang naar koolstofneutraliteit, zal de Commissie een voorstel indienen om het in artikel 3 van de richtlijn vastgestelde emissiestreefcijfer verder te verhogen; hierbij dient een grondige effectbeoordeling te worden uitgevoerd, ook rekening houdend met de territoriale dimensie, in samenwerking met het Europees Comité van de Regio’s.

Wijzigingsvoorstel 7

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

De specifieke situatie van de ultraperifere gebieden en eilanden, zoals erkend in respectievelijk de artikelen 349 en 174 VWEU, vereist een gerichte aanpak. Deze gebieden, die vaak worden gekenmerkt door geïsoleerde systemen en afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, hebben te maken met een hogere energieproductie en hogere opslagkosten en hebben steun nodig om hun potentieel op het gebied van de lokale productie van hernieuwbare energie te benutten.

Motivering

Wijzigingsvoorstel 8

Voorstel voor een richtlijn

Overweging (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel verstrekt de Europese Commissie de lidstaten en de regionale en lokale overheden richtsnoeren inzake goede vergunningsprocedures en mechanismen om de bestaande procedures vlotter te laten verlopen, zodat zij zich gemakkelijker kunnen houden aan de termijnen voor de afgifte van vergunningen voor de bouw, repowering en exploitatie van installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen en de activa die nodig zijn voor hun aansluiting op het net. Deze richtsnoeren worden uiterlijk zes maanden na de goedkeuring van de richtlijn tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 (2021/0218 (COD)) uitgevaardigd.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 9

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(5)

De snelle groei en het toenemende kostenconcurrentievermogen van de opwekking van hernieuwbare elektriciteit kunnen worden benut om te voldoen aan een steeds groter deel van de vraag naar energie, bijvoorbeeld door middel van warmtepompen voor ruimteverwarming of industriële processen op lage temperatuur, elektrische voertuigen voor vervoer of elektrische ovens in bepaalde industrietakken. Ook kan hernieuwbare elektriciteit worden aangewend voor de productie van synthetische brandstoffen die worden verbruikt in vervoerssectoren die zich moeilijk koolstofvrij laten maken, zoals de lucht- en de zeevaart. Met een kader voor elektrificatie moet gedegen en efficiënte coördinatie mogelijk worden gemaakt en moeten marktmechanismen worden uitgebreid, zodat vraag en aanbod in ruimte en tijd op elkaar aansluiten, investeringen in flexibiliteit worden gestimuleerd en er wordt bijgedragen tot de integratie van grote hoeveelheden variabele hernieuwbare energie. De lidstaten moeten er daarom voor zorgen dat het tempo van de uitrol van hernieuwbare elektriciteit hoog genoeg is om aan de groeiende vraag te kunnen voldoen. Daartoe moeten de lidstaten een kader met marktconforme mechanismen vaststellen voor het wegnemen van de resterende belemmeringen, zodat zij beschikken over veilige en adequate elektriciteitssystemen die grote hoeveelheden hernieuwbare energie aankunnen en over volledig in het elektriciteitssysteem geïntegreerde opslagvoorzieningen. Meer bepaald moeten met dit kader de resterende belemmeringen worden aangepakt, waaronder belemmeringen van niet-financiële aard, zoals een tekort bij autoriteiten aan digitale en personele middelen voor het behandelen van een groeiend aantal vergunningsaanvragen.

(5)

De snelle groei en het toenemende kostenconcurrentievermogen van de opwekking van hernieuwbare elektriciteit kunnen worden benut om te voldoen aan een steeds groter deel van de vraag naar energie, bijvoorbeeld door middel van warmtepompen voor ruimteverwarming of industriële processen op lage temperatuur, elektrische voertuigen voor vervoer of elektrische ovens in bepaalde industrietakken. Ook kan hernieuwbare elektriciteit worden aangewend voor de productie van synthetische brandstoffen die worden verbruikt in vervoerssectoren die zich moeilijk koolstofvrij laten maken, zoals de lucht- en de zeevaart ; tevens kan worden gedacht aan hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong en biobrandstoffen . Met een kader voor elektrificatie en infrastructuur voor de levering van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong en biobrandstoffen moet gedegen en efficiënte coördinatie mogelijk worden gemaakt en moeten marktmechanismen worden uitgebreid, zodat vraag en aanbod in ruimte en tijd op elkaar aansluiten, investeringen in flexibiliteit worden gestimuleerd en er wordt bijgedragen tot de integratie van grote hoeveelheden variabele hernieuwbare energie. De lidstaten en op Europees niveau gecoördineerde invoerstrategieën moeten er daarom voor zorgen dat het tempo van de uitrol van hernieuwbare elektriciteit hoog genoeg is om aan de groeiende vraag te kunnen voldoen. Daartoe moeten de lidstaten een kader met marktconforme mechanismen vaststellen voor het wegnemen van de resterende belemmeringen, zodat zij beschikken over veilige en adequate elektriciteitssystemen en infrastructuur voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong en biobrandstoffen die grote hoeveelheden hernieuwbare energie aankunnen en over volledig in het elektriciteitssysteem geïntegreerde opslagvoorzieningen. Meer bepaald moeten met dit kader de resterende belemmeringen worden aangepakt, waaronder belemmeringen van niet-financiële aard, zoals een tekort bij autoriteiten aan digitale en personele middelen voor het behandelen van een groeiend aantal vergunningsaanvragen.

Motivering

In verband met de decarbonisatiebehoeften moet ook worden verwezen naar de rol van biobrandstoffen en invoerstrategieën.

Wijzigingsvoorstel 10

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 7

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Samenwerking tussen de lidstaten ter bevordering van hernieuwbare energie kan bestaan uit statistische overdrachten, steunregelingen of gezamenlijke projecten. Dit maakt een rendabele inzet van hernieuwbare energie in heel Europa mogelijk en draagt bij tot marktintegratie. Ondanks de mogelijkheden daartoe is de samenwerking nog uiterst gering, wat in termen van efficiëntie heeft geleid tot suboptimale uitkomsten bij het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie.

Samenwerking tussen de lidstaten ter bevordering van hernieuwbare energie , waarbij de lokale en regionale overheden betrokken kunnen worden, kan bestaan uit statistische overdrachten, steunregelingen of gezamenlijke projecten. Dit maakt een rendabele inzet van hernieuwbare energie in heel Europa mogelijk en draagt bij tot marktintegratie. Ondanks de mogelijkheden daartoe is de samenwerking met name in grensregio’s nog uiterst gering, wat in termen van kosteneffectiviteit en efficiëntie heeft geleid tot suboptimale uitkomsten bij het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie.

Projecten voor slimme netwerken in grensregio’s, met inbegrip van grensoverschrijdende uitwisselingen van elektriciteit op middenspanningsniveau, kunnen een grote toegevoegde waarde hebben voor de grensoverschrijdende aanpak, aangezien zij een verdere optimalisering van hulpbronnen, connectiviteit, flexibiliteit en veerkracht van elektriciteitssystemen mogelijk maken, wat de betrokken lokale gemeenschappen meer maatschappelijke voordelen oplevert en ook bijdraagt tot de energievoorzieningzekerheid van de EU.

De lidstaten moeten daarom worden verplicht tot experimenteren op het gebied van samenwerking, in de vorm van een proefproject . Voor de betrokken lidstaten zouden projecten die worden gefinancierd met nationale bijdragen in het kader van het financieringsmechanisme van de Unie voor hernieuwbare energie, dat bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1294 van de Commissie is ingesteld, aan dit vereiste voldoen.

De lidstaten moeten daarom worden verplicht tot experimenteren op het gebied van samenwerking, in de vorm van proefprojecten, als aanvulling op de projecten die in het kader van het TEN-E-netwerk zijn gepland . Één daarvan zou in een grensregio moeten worden opgezet. Voor de betrokken lidstaten zouden projecten die worden gefinancierd met nationale bijdragen in het kader van het financieringsmechanisme van de Unie voor hernieuwbare energie, dat bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1294 van de Commissie is ingesteld, aan dit vereiste voldoen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 11

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 7 bis (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

De lokale en regionale overheden spelen een zeer belangrijke rol in een geïntegreerd en gedecentraliseerd energiesysteem. In het kader van de grensoverschrijdende samenwerking ondersteunt de Commissie de lokale en regionale overheden, ook in eilandgebieden, bij het opzetten van samenwerkingsmechanismen, waaronder Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS). Nauwere samenwerking tussen de EU en de lidstaten en meer investeringen in onderzoek, ontwikkeling en innovatie, bijvoorbeeld ter bevordering van EU-missies, zullen zorgen voor de aanzienlijke toegevoegde waarde die nodig is om de doelstellingen van deze richtlijn in de hele EU te verwezenlijken.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 12

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 7b (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Europese financieringsmechanismen zoals de Connecting Europe Facility en het Innovatiefonds moeten ook kleinschaligere grensoverschrijdende samenwerkingsprojecten en grensoverschrijdende interconnectie tussen lidstaten en regio’s financieren.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 13

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 7c (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Nauwkeurige gegevens en informatie zijn nodig om de overgang naar een energiesysteem op basis van hernieuwbare technologieën op nationaal, regionaal en lokaal niveau mogelijk te maken. Dergelijke gegevens kunnen worden verkregen via verschillende bronnen, variërend van slimme apparaten tot aardobservatiesystemen zoals Copernicus.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 14

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 8

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De strategie voor hernieuwbare offshore-energie bevat een ambitieuze doelstelling voor 300 GW aan offshore-windenergie en 40 GW aan oceaanenergie in alle zeegebieden van de Unie tegen 2050. Om deze omslag te bewerkstelligen, zullen de lidstaten op het niveau van zeegebieden grensoverschrijdend moeten samenwerken. De lidstaten moeten daarom gezamenlijk bepalen hoeveel offshoreproductie van hernieuwbare energie er tegen 2050 in elk zeegebied moet worden ontwikkeld, met tussentijdse stappen in 2030 en 2040. Deze doelstellingen moeten terugkomen in de geactualiseerde nationale energie- en klimaatplannen die in 2023 en 2024 uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999 zullen worden ingediend. Bij het bepalen van die hoeveelheid moeten de lidstaten rekening houden met het potentieel voor hernieuwbare offshore-energie van elk zeegebied, milieubescherming, adaptatie aan de klimaatverandering en ander gebruik van de zee, alsook met de decarbonisatiestreefcijfers van de Unie. Daarnaast moeten de lidstaten nadrukkelijker de mogelijkheid overwegen om de opwekking van hernieuwbare offshore-energie te combineren met transmissielijnen die diverse lidstaten met elkaar verbinden, in de vorm van hybride projecten of, in een later stadium, een sterker vermaasd net. Elektriciteit zou dan in verschillende richtingen kunnen stromen, wat het sociaal-economisch welzijn zou maximaliseren, de infrastructuuruitgaven zou optimaliseren en een duurzamer gebruik van de zee mogelijk zou maken.

De strategie voor hernieuwbare offshore-energie bevat een ambitieuze doelstelling voor 300 GW aan offshore-windenergie en 40 GW aan oceaanenergie in alle zeegebieden van de Unie tegen 2050. Om deze omslag te bewerkstelligen, zullen de lidstaten of de bevoegde regionale en lokale overheden op het niveau van zeegebieden grensoverschrijdend moeten samenwerken. De lidstaten moeten daarom in hun plannen voor maritieme ruimtelijke ordening de nodige ruimte vrijmaken en gezamenlijk bepalen hoeveel offshoreproductie van hernieuwbare energie en welke bijbehorende infrastructuur er tegen 2050 in elk zeegebied moet worden ontwikkeld, met tussentijdse stappen in 2030 en 2040. Deze doelstellingen moeten terugkomen in de geactualiseerde nationale energie- en klimaatplannen die in 2023 en 2024 uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999 zullen worden ingediend. Bij het bepalen van die hoeveelheid moeten de lidstaten rekening houden met het potentieel voor hernieuwbare offshore-energie van elk zeegebied, milieu - en biodiversiteits bescherming, adaptatie aan de klimaatverandering en ander gebruik van de zee, alsook met de decarbonisatiestreefcijfers van de Unie. Daarnaast moeten de lidstaten nadrukkelijker de mogelijkheid overwegen om de opwekking van hernieuwbare offshore-energie te combineren met opslagsystemen en transmissielijnen die diverse lidstaten met elkaar verbinden, in de vorm van hybride projecten of, in een later stadium, een sterker vermaasd net. Elektriciteit zou dan in verschillende richtingen kunnen stromen, wat het sociaal-economisch welzijn zou maximaliseren, de infrastructuuruitgaven zou optimaliseren en een duurzamer gebruik van de zee mogelijk zou maken.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 15

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 19

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Via aggregatie kunnen decentrale opslagfaciliteiten, zoals thuisbatterijen en batterijen van elektrische voertuigen, het net een aanzienlijke hoeveelheid flexibiliteits- en balanceringsdiensten leveren. Om de ontwikkeling van dergelijke diensten te bevorderen, moeten de regelgevende bepalingen betreffende de aansluiting en werking van opslagvoorzieningen, met inbegrip van tarieven, afgesproken tijdskaders en specificaties van de aansluiting, zodanig worden vormgegeven dat ze niet afdoen aan de mogelijkheden die alle opslagvoorzieningen (inclusief kleine en mobiele voorzieningen) bieden om het systeem te voorzien van flexibiliteits- en balanceringsdiensten en bij te dragen tot een groter aandeel hernieuwbare elektriciteit (vergeleken met grotere, stationaire opslagvoorzieningen).

Via aggregatie kunnen decentrale opslagfaciliteiten, zoals gemeenschappelijke en thuisbatterijen en batterijen van elektrische voertuigen, het net een aanzienlijke hoeveelheid flexibiliteits- en balanceringsdiensten leveren. Om de ontwikkeling van dergelijke diensten te bevorderen, moeten de regelgevende bepalingen betreffende de aansluiting en werking van opslagvoorzieningen, met inbegrip van tarieven, afgesproken tijdskaders en specificaties van de aansluiting, zodanig worden vormgegeven dat ze niet afdoen aan de mogelijkheden die alle opslagvoorzieningen (inclusief kleine en mobiele voorzieningen) bieden om het systeem te voorzien van flexibiliteits- en balanceringsdiensten en bij te dragen tot een groter aandeel hernieuwbare elektriciteit (vergeleken met grotere, stationaire opslagvoorzieningen).

Motivering

Batterijen die in een gemeenschapscontext worden gebruikt blijken veiliger en vergen minder investeringen dan thuisbatterijen.

Wijzigingsvoorstel 16

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 22

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong kunnen voor energetische doeleinden worden gebruikt, maar ook een niet-energetische bestemming krijgen, bijvoorbeeld als grondstof in onder meer de staalindustrie of de chemie. Door voor beide doeleinden hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong te gebruiken, wordt hun potentieel om te dienen als vervanger van als grondstof gebruikte fossiele brandstoffen en om de broeikasgasemissies in de industrie terug te dringen ten volle benut, en om die reden moeten deze hernieuwbare brandstoffen worden opgenomen in het streefcijfer voor het verbruik van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong. Nationale maatregelen ter bevordering van het gebruik van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong in de industrie mogen er niet toe leiden dat de vervuiling per saldo toeneemt omdat in de stijgende vraag naar elektriciteit wordt voorzien door de meest vervuilende fossiele brandstoffen, zoals steenkool, diesel, bruinkool, olie, turf en olieschalie.

Hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong kunnen voor energetische doeleinden worden gebruikt, maar ook een niet-energetische bestemming krijgen, bijvoorbeeld als grondstof in onder meer de staalindustrie of de chemie , waar zij meestal de enige optie zijn om koolstofneutraliteit te bereiken en een zeer doeltreffende manier om broeikasgasemissies te vermijden. Door voor beide doeleinden hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong te gebruiken, wordt hun potentieel om te dienen als vervanger van als grondstof gebruikte fossiele brandstoffen en om de broeikasgasemissies in de industrie terug te dringen ten volle benut, en om die reden moeten deze hernieuwbare brandstoffen worden opgenomen in het streefcijfer voor het verbruik van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong. Nationale maatregelen ter bevordering van het gebruik van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong in de industrie mogen er niet toe leiden dat de vervuiling per saldo toeneemt omdat in de stijgende vraag naar elektriciteit wordt voorzien door de meest vervuilende fossiele brandstoffen, zoals steenkool, diesel, bruinkool, olie, turf en olieschalie.

Motivering

In een sectoroverschrijdende benadering is het gebruik van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, zoals hernieuwbare waterstof, als grondstof of basismateriaal in de staal- of chemische industrie van bijzonder belang voor het koolstofvrij maken van de economie.

Wijzigingsvoorstel 17

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 29

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het gebruik van hernieuwbare brandstoffen en hernieuwbare elektriciteit in het vervoer kan op een kosteneffectieve manier bijdragen tot de decarbonisatie van de vervoerssector van de Unie en onder meer de energiediversificatie in die sector verbeteren, en tegelijkertijd innovatie, groei en werkgelegenheid in de economie van de Unie bevorderen en de afhankelijkheid van ingevoerde energie verminderen. Om het door de Unie vastgestelde verhoogde streefcijfer voor broeikasgasemissiereducties te halen, moet het niveau van hernieuwbare energie die aan alle vervoerswijzen in de Unie wordt geleverd, worden verhoogd. Door het streefcijfer voor het vervoer uit te drukken als een streefcijfer voor de reductie van de broeikasgasintensiteit zou een toenemend gebruik van de meest kosteneffectieve en best presterende brandstoffen, in termen van broeikasgasreductie, in het vervoer worden gestimuleerd. Bovendien zou een streefcijfer voor de reductie van de broeikasgasintensiteit innovatie stimuleren en een duidelijke benchmark vaststellen voor de vergelijking tussen brandstoftypen en hernieuwbare elektriciteit, afhankelijk van hun broeikasgasintensiteit. Als aanvulling hierop zou het verhogen van het op energie gebaseerde streefcijfer voor geavanceerde biobrandstoffen en biogas en het invoeren van een streefcijfer voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong zorgen voor een intensiever gebruik van hernieuwbare brandstoffen met het kleinste milieueffect in vervoerswijzen die het moeilijkst kunnen worden geëlektrificeerd. Het behalen van die streefcijfers moet worden gewaarborgd door verplichtingen voor brandstofleveranciers en door andere maatregelen die in [Verordening (EU) 2021/XXX betreffende het gebruik van hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen in het zeevervoer — FuelEU Maritime en Verordening (EU) 2021/XXX betreffende het waarborgen van een gelijk speelveld voor duurzaam luchtvervoer] zijn opgenomen. Specifieke verplichtingen voor leveranciers van vliegtuigbrandstof mogen alleen worden vastgesteld op grond van [Verordening (EU) 2021/XXX betreffende het waarborgen van een gelijk speelveld voor duurzaam luchtvervoer].

Het gebruik van hernieuwbare brandstoffen en hernieuwbare elektriciteit in het vervoer kan op een kosteneffectieve manier bijdragen tot de decarbonisatie van de vervoerssector van de Unie en onder meer de energiediversificatie in die sector verbeteren, en tegelijkertijd innovatie, groei en werkgelegenheid in de economie van de Unie bevorderen en de afhankelijkheid van ingevoerde energie verminderen. Om het door de Unie vastgestelde verhoogde streefcijfer voor broeikasgasemissiereducties te halen, moet het niveau van hernieuwbare energie die aan alle vervoerswijzen in de Unie wordt geleverd, worden verhoogd. Door het streefcijfer voor het vervoer uit te drukken als een streefcijfer voor de reductie van de broeikasgasintensiteit zou een toenemend gebruik van de meest kosteneffectieve en best presterende brandstoffen, in termen van broeikasgasreductie, in het vervoer worden gestimuleerd. Bovendien zou een streefcijfer voor de reductie van de broeikasgasintensiteit innovatie stimuleren en een duidelijke benchmark vaststellen voor de vergelijking tussen brandstoftypen en hernieuwbare elektriciteit, afhankelijk van hun broeikasgasintensiteit. Als aanvulling hierop zou het verhogen van het op energie gebaseerde streefcijfer voor geavanceerde biobrandstoffen en biogas en het invoeren van een streefcijfer voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong zorgen voor een intensiever gebruik van hernieuwbare brandstoffen met het kleinste milieueffect in vervoerswijzen en regio’s die het moeilijkst kunnen worden geëlektrificeerd. Het behalen van die streefcijfers moet worden gewaarborgd door verplichtingen voor brandstofleveranciers en door andere maatregelen die in [Verordening (EU) 2021/XXX betreffende het gebruik van hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen in het zeevervoer — FuelEU Maritime en Verordening (EU) 2021/XXX betreffende het waarborgen van een gelijk speelveld voor duurzaam luchtvervoer] zijn opgenomen. Specifieke verplichtingen voor leveranciers van vliegtuigbrandstof mogen alleen worden vastgesteld op grond van [Verordening (EU) 2021/XXX betreffende het waarborgen van een gelijk speelveld voor duurzaam luchtvervoer].

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 18

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 33

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Directe elektrificatie van eindgebruiksectoren, waaronder de vervoerssector, draagt bij aan de efficiëntie en faciliteert de overgang naar een energiesysteem op basis van hernieuwbare energie. Het is derhalve op zichzelf een doeltreffend middel om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. De ontwikkeling van een kader voor additionaliteit dat specifiek van toepassing is op hernieuwbare elektriciteit die aan elektrische voertuigen in het vervoer wordt geleverd , is daarom niet vereist.

Directe elektrificatie van eindgebruiksectoren, waaronder de vervoerssector, draagt bij aan de efficiëntie en faciliteert de overgang naar een energiesysteem op basis van hernieuwbare energie. Het is derhalve op zichzelf een doeltreffend middel om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. De ontwikkeling van een kader voor additionaliteit dat van toepassing is op hernieuwbare elektriciteit die wordt gebruikt voor de productie van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, is daarom niet vereist.

Motivering

Het additionaliteitsbeginsel heeft onevenredig grote gevolgen voor landen die al een hoog aandeel hernieuwbare elektriciteit in hun energiesysteem hebben. Bovendien bemoeilijken de additionaliteits- en correlatiebeginselen de toch al lastige businesscase voor elektrolyse en de opschaling van groene waterstof.

Wijzigingsvoorstel 19

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 34

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Aangezien hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong moeten worden meegeteld als hernieuwbare energie, ongeacht de sector waarin ze worden verbruikt, moeten de regels voor het bepalen van hun hernieuwbare aard wanneer ze worden geproduceerd uit elektriciteit , die alleen van toepassing waren op die brandstoffen wanneer deze in de vervoerssector werden verbruikt, worden uitgebreid tot alle hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, ongeacht de sector waarin ze worden verbruikt.

Aangezien hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong moeten worden meegeteld als hernieuwbare energie, ongeacht de sector waarin ze worden verbruikt, moeten de regels voor het bepalen van hun hernieuwbare aard wanneer ze worden geproduceerd uit elektriciteit, van toepassing zijn op alle hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, ongeacht de sector waarin ze worden verbruikt.

Motivering

Het gebruik van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong moet losstaan van het eindgebruik van de energie en moet van toepassing zijn op alle sectoren.

Wijzigingsvoorstel 20

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 36

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Richtlijn (EU) 2018/2001 heeft gezorgd voor versterking van het kader voor de duurzaamheid van bio-energie en de broeikasgasemissiereductie door criteria vast te stellen voor alle eindgebruiksectoren. Het bevat specifieke regels voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen die worden geproduceerd uit bosbiomassa, en vereist de duurzaamheid van de oogstactiviteiten en de boekhouding van emissies door veranderingen in landgebruik. Om een betere bescherming te bereiken van vooral habitats met een grote biodiversiteit en koolstofrijke habitats, zoals oerbossen, bossen met een grote biodiversiteit, graslanden en veengebieden, moeten uitsluitingen en beperkingen worden ingevoerd om uit die gebieden bosbiomassa te halen, in overeenstemming met de benadering voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen geproduceerd uit landbouwbiomassa. Bovendien moeten de criteria voor broeikasgasemissiereductie ook van toepassing zijn op bestaande biomassacentrales om ervoor te zorgen dat de productie van bio-energie in al die installaties leidt tot een reductie van de broeikasgasemissies in vergelijking met energie die wordt geproduceerd uit fossiele brandstoffen.

Richtlijn (EU) 2018/2001 heeft gezorgd voor versterking van het kader voor de duurzaamheid van bio-energie en de broeikasgasemissiereductie door criteria vast te stellen voor alle eindgebruiksectoren. Het bevat specifieke regels voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen die worden geproduceerd uit bosbiomassa, en vereist de duurzaamheid van de oogstactiviteiten en de boekhouding van emissies door veranderingen in landgebruik.

Om rekening te houden met de uiteenlopende nationale en regionale omstandigheden moet worden vastgehouden aan dergelijke duurzaamheidscriteria én aan de nationale wetgeving.

Om een betere bescherming te bereiken van vooral habitats met een grote biodiversiteit en koolstofrijke habitats, zoals oerbossen, bossen met een grote biodiversiteit, graslanden en veengebieden, moeten uitsluitingen en beperkingen worden ingevoerd om uit die gebieden bosbiomassa te halen, in overeenstemming met de benadering voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen geproduceerd uit landbouwbiomassa.

Wijzigingsvoorstel 21

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1, lid 1

Richtlijn (EU) 2018/2001

Artikel 2, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Richtlijn (EU) 2018/2001 wordt als volgt gewijzigd:

Richtlijn (EU) 2018/2001 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

In artikel 2 wordt de tweede alinea als volgt gewijzigd:

(1)

In artikel 2 wordt de tweede alinea als volgt gewijzigd:

 

 

a)

punt 16 wordt vervangen door:

“16)

“hernieuwbare-energiegemeenschap”: een juridische entiteit

a)

die, in overeenstemming met het toepasselijke nationale recht, is gebaseerd op open en vrijwillige deelname, autonoom is en daadwerkelijk wordt gecontroleerd door aandeelhouders of leden die zijn gevestigd in de nabijheid van de hernieuwbare-energieprojecten die in eigendom zijn van en ontwikkeld zijn door die juridische entiteit;

b)

waarvan de aandeelhouders of leden natuurlijke personen, kmo’s of lokale of regionale overheden, met inbegrip van gemeenten, zijn;

c)

waarvan het hoofddoel is het verschaffen van voordelen op milieugebied of op economisch of sociaal gebied aan haar aandeelhouders of leden of aan de lokale gebieden waar zij actief is, en niet het realiseren van winst;”;

 

a)

punt 36 wordt vervangen door:

“36)

“hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong”: vloeibare en gasvormige brandstoffen waarvan de energie-inhoud afkomstig is van andere hernieuwbare bronnen dan biomassa;”;

 

b)

punt 36 wordt vervangen door:

“36)

“hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong”: vloeibare en gasvormige brandstoffen waarvan de energie-inhoud en de ruwe grondstof afkomstig zijn van andere hernieuwbare bronnen dan biomassa;”;

 

b)

punt 47 wordt vervangen door:

“47)

“standaardwaarde”: een waarde die is afgeleid van een typische waarde middels toepassing van tevoren vastgestelde factoren en die, onder in deze richtlijn welomschreven voorwaarden, gebruikt mag worden in plaats van een feitelijke waarde;”;

 

c)

punt 47 wordt vervangen door:

“47)

“standaardwaarde”: een waarde die is afgeleid van een typische waarde middels toepassing van tevoren vastgestelde factoren en die, onder in deze richtlijn welomschreven voorwaarden, gebruikt mag worden in plaats van een feitelijke waarde;”;

Motivering

Ook regionale overheden kunnen een aanzienlijke bijdrage leveren aan de gedecentraliseerde productie van hernieuwbare energie.

Volgens de huidige formulering van punt 36 zouden hieronder ook brandstoffen kunnen vallen die zijn vervaardigd uit niet-hernieuwbare grondstoffen (aardolie, aardgas enz.) en worden opgewekt met behulp van een hernieuwbare energiebron (thermische of hernieuwbare elektriciteit). Voorgesteld wordt de formulering zo te wijzigen dat brandstoffen die uit aardolie, aardgas en andere brandstoffen van fossiele oorsprong worden gewonnen, er niet onder vallen. Wij zijn van mening dat het niet in overeenstemming is met de geest van de artikelen waarin naar deze definitie wordt verwezen om ook brandstoffen die afkomstig zijn van niet-hernieuwbare grondstoffen als hernieuwbaar te beschouwen.

Wijzigingsvoorstel 22

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1, lid 1, punt c)

Richtlijn (EU) 2018/2001

Artikel 2, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

14 septdecies)

“gemeenschappelijke batterij”: een standalone oplaadbare batterij met een nominale capaciteit van meer dan 50 kWh, die geschikt is voor installatie en gebruik in een industriële, commerciële of woonomgeving en eigendom is van gezamenlijk optredende zelfverbruikers van hernieuwbare energie of van een hernieuwbare-energiegemeenschap;

14 octodecies)

“gezamenlijk project”: een juridische, technische of financiële transnationale gezamenlijke onderneming tussen regio’s, steden of lidstaten voor de productie van hernieuwbare energie die zonder die samenwerking niet mogelijk zou zijn;

Motivering

Batterijen die in een gemeenschapscontext worden gebruikt blijken veiliger en vergen minder investeringen dan thuisbatterijen.

Wijzigingsvoorstel 23

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1.2 punt b)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

b)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat energie uit biomassa op zodanige wijze wordt geproduceerd dat aanzienlijke verstorende effecten op de markt voor biomassagrondstoffen en schadelijke gevolgen voor de biodiversiteit tot een minimum worden beperkt. Daartoe houden zij rekening met de afvalhiërarchie als vastgesteld in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG en met het in de derde alinea bedoelde cascaderingsbeginsel.

b)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat energie uit biomassa op zodanige wijze wordt geproduceerd dat aanzienlijke verstorende effecten op de markt voor biomassagrondstoffen en schadelijke gevolgen voor de biodiversiteit tot een minimum worden beperkt. Daartoe houden zij rekening met de afvalhiërarchie als vastgesteld in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG en met het in de derde alinea bedoelde cascaderingsbeginsel.

 

Als onderdeel van de in de eerste alinea bedoelde maatregelen:

 

Als onderdeel van de in de eerste alinea bedoelde maatregelen:

 

a)

verlenen de lidstaten geen steun voor:

 

a)

verlenen de lidstaten geen steun voor:

 

 

i)

het gebruik van voor verzaging geschikte stammen of blokken en fineer, stronken en wortels om energie te produceren;

ii)

de productie van hernieuwbare energie door verbranding van afval, indien de in Richtlijn 2008/98/EG vastgestelde verplichtingen inzake gescheiden inzameling niet worden nageleefd.

 

 

i)

het gebruik van voor verzaging geschikte stammen of blokken en fineer, stronken en wortels om energie te produceren;

ii)

de productie van hernieuwbare energie door verbranding van afval, indien de in Richtlijn 2008/98/EG vastgestelde verplichtingen inzake gescheiden inzameling niet worden nageleefd.

 

[…]

 

[…]

 

Uiterlijk één jaar na [de inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn] stelt de Commissie overeenkomstig artikel 35 een gedelegeerde handeling vast met betrekking tot de toepassing van het cascaderingsbeginsel voor biomassa, met name hoe het gebruik van hoogwaardig rondhout voor energieproductie tot een minimum kan worden beperkt, met een focus op steunregelingen en met inachtneming van de specifieke nationale kenmerken.

 

Energie die wordt opgewekt uit afval van huishoudens en de industrie in installaties voor terugwinning van energie wordt beschouwd als afvalenergie, op voorwaarde dat het afval is ingezameld, gesorteerd en teruggewonnen in overeenstemming met de afvalhiërarchie.

Motivering

Nieuwe paragraaf met betrekking tot energie uit huishoudelijk en industrieel afval.

Wijzigingsvoorstel 24

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1, lid 2, punt c)

Richtlijn (EU) 2018/2001

Artikel 3, lid 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

“4 bis.   De lidstaten stellen een kader vast, dat steunregelingen kan omvatten en de invoering van hernieuwbare-stroomafnameovereenkomsten kan vergemakkelijken, waardoor het gebruik van hernieuwbare elektriciteit mogelijk wordt op een niveau dat in overeenstemming is met de in lid 2 bedoelde nationale bijdrage van de lidstaat en in een tempo dat in overeenstemming is met de indicatieve trajecten bedoeld in artikel 4, punt a), 2), van Verordening (EU) 2018/1999. In dat kader worden met name de resterende belemmeringen, waaronder die in verband met vergunningsprocedures, voor een hoog aanbodniveau van hernieuwbare elektriciteit aangepakt. Bij het ontwerpen van dat kader houden de lidstaten rekening met de extra hernieuwbare elektriciteit die nodig is om te voldoen aan de vraag in de sectoren vervoer, industrie, bouw en verwarming en koeling en voor de productie van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong.”

“4 bis.   De lidstaten stellen een kader vast, dat steunregelingen omvat en de invoering van hernieuwbare-stroomafnameovereenkomsten vergemakkelijkt, waardoor het gebruik van hernieuwbare elektriciteit mogelijk wordt op een niveau dat in overeenstemming is met de in lid 2 bedoelde nationale bijdrage van de lidstaat en in een tempo dat in overeenstemming is met de indicatieve trajecten bedoeld in artikel 4, punt a), 2), van Verordening (EU) 2018/1999. In dat kader worden met name de resterende belemmeringen, waaronder die in verband met vergunningsprocedures, voor een hoog aanbodniveau van hernieuwbare elektriciteit aangepakt. Bij het ontwerpen van dat kader houden de lidstaten rekening met de extra hernieuwbare elektriciteit die nodig is om te voldoen aan de vraag in de sectoren vervoer, industrie, bouw en verwarming en koeling en voor de productie van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof . Dit kader wordt uiterlijk twee jaar na de goedkeuring van de richtlijn tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 (2021/0218 (COD)) vastgesteld.”

Motivering

Net als het geval is voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong is hernieuwbare energie nodig voor de duurzame productie van brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof. Betere circulaire-economiemodellen die afvalvermindering en recycling mogelijk maken en tegelijk zorgen voor een broeikasgasemissiereductie, spelen een belangrijke rol bij de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen.

Wijzigingsvoorstel 25

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1, lid 4, punten a) en b)

Richtlijn (EU) 2018/2001

Artikel 9, lid 1 bis

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid 1 bis wordt ingevoegd:

“1 bis.   Uiterlijk 31 december 2025 komt elke lidstaat overeen om met een of meer andere lidstaten ten minste één gezamenlijk project op te zetten voor de productie van hernieuwbare energie. De Commissie wordt in kennis gesteld van een dergelijke overeenkomst, met inbegrip van de datum waarop het project naar verwachting operationeel zal worden. Projecten die worden gefinancierd met nationale bijdragen in het kader van het financieringsmechanisme van de Unie voor hernieuwbare energie, dat bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1294 van de Commissie is ingesteld, worden geacht aan deze verplichting voor de betrokken lidstaten te voldoen.”;

a)

het volgende lid 1 bis wordt ingevoegd:

“1 bis.   Uiterlijk 31 december 2025 komt elke lidstaat of regio overeen om met een of meer andere lidstaten of regio’s meerdere gezamenlijke projecten op te zetten voor de productie van hernieuwbare energie. De gezamenlijke projecten mogen niet overeenkomen met de projecten van gemeenschappelijk belang die al in het kader van het trans-Europees netwerk zijn goedgekeurd. Bij deze samenwerking kunnen lokale en regionale overheden en particuliere exploitanten betrokken zijn. De Commissie wordt in kennis gesteld van een dergelijke overeenkomst, met inbegrip van de datum waarop het project naar verwachting operationeel zal worden. Projecten die worden gefinancierd met nationale bijdragen in het kader van het financieringsmechanisme van de Unie voor hernieuwbare energie, dat bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1294 van de Commissie is ingesteld, worden geacht aan deze verplichting voor de betrokken lidstaten te voldoen.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

7 bis    lidstaten die aan een zeegebied grenzen, werken samen om gezamenlijk de hoeveelheid hernieuwbare offshore-energie te bepalen die zij van plan zijn tegen 2050 in dat zeegebied te produceren, met tussenstappen in 2030 en 2040. Zij houden rekening met de specifieke kenmerken en ontwikkeling in elke regio, het hernieuwbare offshorepotentieel van het zeegebied en het belang van het waarborgen van de bijbehorende geïntegreerde netplanning. De lidstaten nemen die hoeveelheid op in de overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 ingediende en bijgewerkte geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen.”.

b)

de volgende leden worden ingevoegd:

“7.     Lokale en regionale overheden die betrokken zijn bij grensoverschrijdende projecten, met inbegrip van gemeenschappelijke structuren zoals Euroregio’s en EGTS’en, komen in aanmerking voor financiële steun en technische bijstand”;

8.    “Lidstaten die aan een zeegebied grenzen, werken samen om gezamenlijk de hoeveelheid hernieuwbare offshore-energie te bepalen die zij van plan zijn tegen 2050 in dat zeegebied te produceren, met tussenstappen in 2030 en 2040 , na raadpleging van regionale en lokale autoriteiten en andere belanghebbenden. Zij houden rekening met de bevoegdheden, specifieke kenmerken en ontwikkeling in elke regio, het hernieuwbare offshorepotentieel van het zeegebied en het belang van het waarborgen van de bijbehorende geïntegreerde netplanning. De lidstaten nemen die hoeveelheid op in de overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 ingediende en bijgewerkte geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen.”;

“9.     Grenslidstaten en -regio’s kunnen ook samenwerken in het kader van gezamenlijke projecten voor de productie van hernieuwbare energie en opslagoplossingen.”.

Motivering

De lokale en regionale niveaus spelen een zeer belangrijke rol in een geïntegreerd en gedecentraliseerd energiesysteem. De samenwerking met het lokale en regionale niveau is dan ook van cruciaal belang voor het welslagen van dergelijke projecten. De Commissie moet de lokale en regionale overheden ondersteunen bij grensoverschrijdende samenwerking.

Wijzigingsvoorstel 26

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1.6 2)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om het in lid 1 vastgestelde indicatieve aandeel hernieuwbare energie te bereiken, eisen de lidstaten in hun bouwvoorschriften en -codes en, in voorkomend geval, in hun steunregelingen of op andere wijze met gelijkwaardig effect, dat minimumniveaus van energie uit hernieuwbare bronnen in gebouwen worden gebruikt, in overeenstemming met de bepalingen van Richtlijn 2010/31/EU. De lidstaten staan toe dat die minimumniveaus onder meer worden verwezenlijkt middels efficiënte stadsverwarming en -koeling.

Om het in lid 1 vastgestelde indicatieve aandeel hernieuwbare energie te bereiken, eisen de lidstaten in hun bouwvoorschriften en -codes en, in voorkomend geval, in hun steunregelingen of op andere wijze met gelijkwaardig effect, dat minimumniveaus van energie uit hernieuwbare bronnen in nieuwe en te renoveren gebouwen worden gebruikt, in overeenstemming met de bepalingen van Richtlijn 2010/31/EU. De lidstaten staan toe dat die minimumniveaus onder meer worden verwezenlijkt middels efficiënte stadsverwarming en -koeling.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 27

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1, lid 7

Richtlijn (EU) 2018/2001

Artikel 18, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om dit voldoende aantal installateurs en ontwerpers te behalen, zorgen de lidstaten ervoor dat er voldoende opleidingsprogramma’s beschikbaar worden gesteld die tot kwalificatie of certificatie leiden op het gebied van hernieuwbare verwarmings- en koelingstechnologieën en de nieuwste innovatieve oplossingen op dat gebied. De lidstaten nemen maatregelen om de deelname aan dergelijke programma’s te bevorderen, met name door kleine en middelgrote ondernemingen en zelfstandigen. De lidstaten kunnen vrijwillige overeenkomsten sluiten met de betrokken technologieleveranciers en -verkopers om voldoende installateurs op te leiden, wat op verkoopramingen mag worden gebaseerd, in de nieuwste innovatieve oplossingen en technologieën die op de markt beschikbaar zijn. […]

Om dit voldoende aantal installateurs en ontwerpers te behalen, bevorderen de lidstaten of de bevoegde regionale of lokale autoriteiten opleidingsprogramma’s die tot kwalificatie of certificatie leiden op het gebied van hernieuwbare verwarmings- en koelingstechnologieën , opslagtechnologieën en de nieuwste innovatieve oplossingen op dat gebied , gebaseerd op de meest geavanceerde infrastructuur . De lidstaten nemen maatregelen om de deelname aan dergelijke programma’s te bevorderen, met name door kleine en middelgrote ondernemingen en zelfstandigen. De lidstaten kunnen vrijwillige overeenkomsten sluiten met de betrokken technologieleveranciers en -verkopers om voldoende installateurs op te leiden, wat op verkoopramingen mag worden gebaseerd, in de nieuwste innovatieve oplossingen en technologieën die op de markt beschikbaar zijn. […]

Motivering

Opleidingsprogramma’s moeten gericht zijn op geavanceerde technologie, niet op minder energie-efficiënte systemen. De EU-bevoegdheden op het gebied van onderwijsbeleid zijn beperkt, en opleidingsprogramma’s worden ook op regionaal en lokaal niveau beheerd.

Wijzigingsvoorstel 28

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1, lid 9

Richtlijn (EU) 2018/2001

Artikel 20, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Op basis van hun overeenkomstig bijlage I bij Verordening (EU) 2018/1999 in de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen opgenomen evaluatie van de noodzaak om nieuwe infrastructuur te bouwen voor stadsverwarming en -koeling uit hernieuwbare bronnen teneinde het in artikel 3, lid 1, van deze richtlijn bedoelde streefcijfer van de Unie te halen, nemen de lidstaten de nodige stappen om een efficiënte infrastructuur voor stadsverwarming en -koeling op te zetten teneinde verwarming en koeling uit hernieuwbare energiebronnen, waaronder zonne-energie, omgevingsenergie, geothermische energie, biomassa, biogas, biobrandstoffen en afvalwarmte en -koude, in combinatie met opslag van thermische energie te bevorderen.

Op basis van hun overeenkomstig bijlage I bij Verordening (EU) 2018/1999 in de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen opgenomen evaluatie van de noodzaak om nieuwe infrastructuur te bouwen voor stadsverwarming en -koeling uit hernieuwbare bronnen teneinde het in artikel 3, lid 1, van deze richtlijn bedoelde streefcijfer van de Unie te halen, nemen de lidstaten de nodige stappen om een efficiënte infrastructuur voor stadsverwarming en -koeling op te zetten teneinde verwarming en koeling uit hernieuwbare energiebronnen, waaronder zonne-energie, omgevingsenergie, geothermische energie, biomassa, biogas, biobrandstoffen, brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof en afvalwarmte en -koude, in combinatie met warmtepompen en opslag van thermische energie, te bevorderen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 29

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1, lid 10

Richtlijn (EU) 2018/2001

Artikel 20 bis

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

“1.   De lidstaten verplichten de transmissiesysteembeheerders en distributiesysteembeheerders op hun grondgebied om informatie over het aandeel hernieuwbare elektriciteit en het gehalte aan broeikasgasemissies van de in elke biedzone geleverde elektriciteit zo nauwkeurig mogelijk beschikbaar te stellen , waarbij realtime zo dicht mogelijk wordt benaderd, namelijk in tijdsintervallen van niet meer dan een uur, waar mogelijk inclusief prognoses . Deze informatie wordt digitaal beschikbaar gesteld op een manier die ervoor zorgt dat zij kan worden gebruikt door spelers op de elektriciteitsmarkt, aankoopgroeperingen, consumenten en eindgebruikers, en dat zij kan worden gelezen door elektronische-communicatieapparatuur zoals slimme-metersystemen, oplaadpunten voor elektrische voertuigen, verwarmings- en koelingssystemen en energiebeheersystemen voor gebouwen.

“1.   De lidstaten verplichten de transmissiesysteembeheerders en distributiesysteembeheerders op hun grondgebied om informatie over het aandeel hernieuwbare elektriciteit en het gehalte aan broeikasgasemissies van de in elke biedzone geleverde elektriciteit zo nauwkeurig mogelijk beschikbaar te stellen , met de tijdresolutie die door de lidstaten nodig wordt geacht om het gebruik van hernieuwbare energie te bevorderen . Deze informatie wordt digitaal beschikbaar gesteld op een manier die ervoor zorgt dat zij kan worden gebruikt door spelers op de elektriciteitsmarkt, aankoopgroeperingen, consumenten en eindgebruikers, en dat zij kan worden gelezen door elektronische-communicatieapparatuur zoals slimme-metersystemen, oplaadpunten voor elektrische voertuigen, verwarmings- en koelingssystemen en energiebeheersystemen voor gebouwen.

2.   Naast de vereisten in [het voorstel voor een verordening inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020] zorgen de lidstaten ervoor dat fabrikanten van huishoudelijke en industriële batterijen onder niet-discriminerende voorwaarden en zonder kosten zorgen voor realtime toegang tot basisinformatie over het batterijbeheersysteem, met inbegrip van de batterijcapaciteit, de conditie, het laadniveau en het instelpunt voor het vermogen, aan batterijbezitters en -gebruikers en aan derden die namens hen optreden, zoals energiebeheerbedrijven in gebouwen en spelers op de elektriciteitsmarkt.

2.   Naast de vereisten in [het voorstel voor een verordening inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020] zorgen de lidstaten ervoor dat fabrikanten van huishoudelijke , gemeenschappelijke en industriële batterijen onder niet-discriminerende voorwaarden en zonder kosten zorgen voor realtime toegang tot basisinformatie over het batterijbeheersysteem, met inbegrip van de batterijcapaciteit, de conditie, het laadniveau en het instelpunt voor het vermogen, aan batterijbezitters en -gebruikers en aan derden die namens hen optreden, zoals energiebeheerbedrijven in gebouwen en spelers op de elektriciteitsmarkt.

De lidstaten zorgen er, naast verdere vereisten in de typegoedkeuring en regelgeving voor markttoezicht, voor dat voertuigfabrikanten onder niet-discriminerende voorwaarden en zonder kosten in realtime gegevens beschikbaar stellen over de conditie van de batterij, het laadniveau van de batterij, het instelpunt voor het batterijvermogen, de batterijcapaciteit en over de locatie van elektrische voertuigen aan eigenaren en gebruikers van elektrische voertuigen, alsmede aan derden die namens de eigenaren en gebruikers optreden, zoals spelers op de elektriciteitsmarkt en aanbieders van elektromobiliteitsdiensten.

De lidstaten zorgen er, naast verdere vereisten in de typegoedkeuring en regelgeving voor markttoezicht, voor dat voertuig - en scheeps fabrikanten onder niet-discriminerende voorwaarden en zonder kosten in realtime gegevens beschikbaar stellen over de conditie van de batterij, het laadniveau van de batterij, het instelpunt voor het batterijvermogen, de batterijcapaciteit en over de locatie van elektrische voertuigen en schepen aan eigenaren en gebruikers van elektrische voertuigen en schepen , alsmede aan derden die namens de eigenaren en gebruikers optreden, zoals spelers op de elektriciteitsmarkt en aanbieders van elektromobiliteitsdiensten.

3.   Naast de vereisten in [het voorstel voor een verordening betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 2014/94/EU] zorgen de lidstaten ervoor dat op hun grondgebied geïnstalleerde niet-openbaar toegankelijke oplaadpunten voor normaal vermogen vanaf [de omzettingstermijn van deze wijzigingsrichtlijn] functionaliteiten voor slim opladen en, in voorkomend geval op basis van een beoordeling door de regulerende instantie, functionaliteiten voor tweerichtingsladen kunnen ondersteunen.

3.   Naast de vereisten in [het voorstel voor een verordening betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 2014/94/EU] zorgen de lidstaten ervoor dat op hun grondgebied geïnstalleerde niet-openbaar toegankelijke oplaadpunten voor normaal vermogen vanaf [de omzettingstermijn van deze wijzigingsrichtlijn] functionaliteiten voor slim opladen en, in voorkomend geval op basis van een beoordeling door de regulerende instantie, functionaliteiten voor tweerichtingsladen kunnen ondersteunen.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat het nationale regelgevingskader geen discriminerende werking heeft jegens deelname aan de elektriciteitsmarkten, met inbegrip van congestiebeheer en het aanbieden van flexibiliteits- en balanceringsdiensten, van kleine of mobiele systemen zoals huishoudelijke batterijen en elektrische voertuigen, zowel rechtstreeks als via aggregatie.”.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat het nationale regelgevingskader geen discriminerende werking heeft jegens deelname aan de elektriciteitsmarkten, met inbegrip van congestiebeheer en het aanbieden van flexibiliteits- en balanceringsdiensten, van kleine of mobiele systemen zoals huishoudelijke batterijen , gemeenschappelijke batterijen en elektrische voertuigen , inclusief vrachtwagens en schepen , zowel rechtstreeks als via aggregatie.”.

Motivering

Batterijen die in een gemeenschapscontext worden gebruikt blijken veiliger en vergen minder investeringen dan thuisbatterijen. Schepen bieden meer flexibiliteit en mogen niet van deze markt worden uitgesloten.

Wijzigingsvoorstel 30

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1, lid 10

Richtlijn (EU) 2018/2001

Artikel 20 bis

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Lid 6 wordt als volgt gewijzigd:

De lidstaten kunnen bepalen dat hernieuwbare-energiegemeenschappen moeten openstaan voor grensoverschrijdende deelname. Het kan daarbij gaan om een directe fysieke grensoverschrijdende verbinding met het oog op intracommunautaire uitwisseling van elektriciteit.

Wijzigingsvoorstel 31

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1, lid 11

Richtlijn (EU) 2018/2001

Artikel 22 bis

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De lidstaten streven ernaar het aandeel hernieuwbare bronnen in de hoeveelheid energiebronnen die voor eindenergie en niet-energetisch gebruik in de industrie worden gebruikt, tegen 2030 te verhogen met een indicatieve gemiddelde jaarlijkse minimumtoename van 1,1 procentpunt.

1.   De lidstaten streven er in overleg met de regio’s en steden naar het aandeel hernieuwbare bronnen in de hoeveelheid energiebronnen die voor eindenergie en niet-energetisch gebruik in de industrie worden gebruikt, tegen 2030 te verhogen met een indicatieve gemiddelde jaarlijkse minimumtoename van 1,1 procentpunt.

De lidstaten nemen de maatregelen die zijn gepland en genomen om een dergelijke indicatieve verhoging te bereiken op in hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en voortgangsverslagen die overeenkomstig de artikelen 3, 14 en 17 van Verordening (EU) 2018/1999 worden ingediend.

In overleg met de regio’s en steden nemen de lidstaten de maatregelen die zijn gepland en genomen om een dergelijke indicatieve verhoging te bereiken op in hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en voortgangsverslagen die overeenkomstig de artikelen 3, 14 en 17 van Verordening (EU) 2018/1999 worden ingediend.

De lidstaten zorgen ervoor dat de bijdrage van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong die voor eindenergie en niet-energetisch gebruik worden gebruikt, tegen 2030 50 % bedraagt van de waterstof die in de industrie voor eindenergie en niet-energetisch gebruik wordt gebruikt. Voor de berekening van dat percentage gelden de volgende regels:

De lidstaten trachten er in overleg met de regio’s en steden voor te zorgen dat de bijdrage van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong die voor eindenergie en niet-energetisch gebruik worden gebruikt, tegen 2030 50 % bedraagt van de waterstof die in de industrie voor eindenergie en niet-energetisch gebruik wordt gebruikt. Voor de berekening van dat percentage gelden de volgende regels:

a)

voor de berekening van de noemer wordt rekening gehouden met de energie-inhoud van waterstof voor eindenergie en niet-energetisch gebruik, met uitzondering van waterstof die als tussenproduct voor de productie van conventionele transportbrandstoffen wordt gebruikt;

a)

voor de berekening van de noemer wordt rekening gehouden met de energie-inhoud van waterstof voor eindenergie en niet-energetisch gebruik, met uitzondering van waterstof die als tussenproduct voor de productie van conventionele transportbrandstoffen wordt gebruikt;

b)

voor de berekening van de teller wordt rekening gehouden met de energie-inhoud van de hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong die in de industrie voor eindenergie en niet-energetisch gebruik worden verbruikt, met uitzondering van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong die als tussenproduct voor de productie van conventionele transportbrandstoffen worden gebruikt;

b)

voor de berekening van de teller wordt rekening gehouden met de energie-inhoud van de hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong en koolstofarme waterstof die in de industrie voor eindenergie en niet-energetisch gebruik worden verbruikt, met uitzondering van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong die als tussenproduct voor de productie van conventionele transportbrandstoffen worden gebruikt.

c)

voor de berekening van de teller en de noemer worden de in bijlage III vastgestelde waarden met betrekking tot de energie-inhoud van brandstoffen gebruikt.

c)

voor de berekening van de teller en de noemer worden de in bijlage III vastgestelde waarden met betrekking tot de energie-inhoud van brandstoffen gebruikt.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat op industriële producten waarbij op het etiket staat vermeld of waarvan wordt verklaard dat ze zijn geproduceerd met hernieuwbare energie en hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, het percentage hernieuwbare energie of hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong wordt vermeld dat bij de grondstofverwerving en voorverwerking en in de productie- en distributiefase is gebruikt, berekend op basis van de methoden die in Aanbeveling 2013/179/EU (3) of, als alternatief, ISO 14067:2018 zijn vastgesteld.

2.   De lidstaten zorgen er in overleg met de regio’s en steden voor dat op industriële producten waarbij op het etiket staat vermeld of waarvan wordt verklaard dat ze zijn geproduceerd met hernieuwbare energie en hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, het percentage hernieuwbare energie of hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong wordt vermeld dat bij de grondstofverwerving en voorverwerking en in de productie- en distributiefase is gebruikt, berekend op basis van de methoden die in Aanbeveling 2013/179/EU (4) of, als alternatief, ISO 14067:2018 zijn vastgesteld.

Motivering

De lokale en regionale overheden moeten worden betrokken bij de inspanningen om de herziene richtlijn daadwerkelijk toe te passen. Ook moeten zij worden betrokken bij de vaststelling van de nationale plannen en streefcijfers en moet er rekening worden gehouden met hun bijdragen.

Wijzigingsvoorstel 32

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1, lid 12, punt d)

Richtlijn (EU) 2018/2001

Artikel 23, lid 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

“4.   Om de in lid 1, eerste alinea, bedoelde gemiddelde jaarlijkse toename te verwezenlijken, kunnen door de lidstaten een of meer van de volgende maatregelen worden uitgevoerd:

“4.   Om de in lid 1, eerste alinea, bedoelde gemiddelde jaarlijkse toename te verwezenlijken, kunnen door de lidstaten een of meer van de volgende maatregelen worden uitgevoerd:

a)

de fysieke vermenging van hernieuwbare energie of afvalwarmte en -koude in de voor verwarming en koeling geleverde energiebronnen en brandstoffen;

a)

de fysieke vermenging van hernieuwbare energie of afvalwarmte en -koude in de voor verwarming en koeling geleverde energiebronnen en brandstoffen;

b)

de installatie in gebouwen van hoogrenderende hernieuwbare verwarmings- en koelingssystemen, of het gebruik van hernieuwbare energie of afvalwarmte en -koude in industriële verwarmings- en koelingsprocessen;

b)

de installatie in gebouwen van hoogrenderende hernieuwbare verwarmings- en koelingssystemen, of het gebruik van hernieuwbare energie of afvalwarmte en -koude in industriële verwarmings- en koelingsprocessen;

c)

maatregelen die worden gedekt door verhandelbare certificaten waarmee wordt aangetoond dat de verplichting van lid 1, eerste alinea, wordt nageleefd door middel van steun aan maatregelen in de vorm van installatie krachtens punt b) van deze alinea, die wordt uitgevoerd door een andere marktspeler, zoals een onafhankelijke installateur van hernieuwbare-energietechnologie of een energiedienstverlener die diensten verleent voor installaties voor hernieuwbare energie;

c)

maatregelen die worden gedekt door verhandelbare certificaten waarmee wordt aangetoond dat de verplichting van lid 1, eerste alinea, wordt nageleefd door middel van steun aan maatregelen in de vorm van installatie krachtens punt b) van deze alinea, die wordt uitgevoerd door een andere marktspeler, zoals een onafhankelijke installateur van hernieuwbare-energietechnologie of een energiedienstverlener die diensten verleent voor installaties voor hernieuwbare energie;

d)

capaciteitsopbouw voor nationale en lokale autoriteiten om hernieuwbare projecten en infrastructuren te plannen en uit te voeren;

d)

capaciteitsopbouw voor nationale , regionale en lokale autoriteiten om hernieuwbare projecten en infrastructuren te plannen en uit te voeren;

e)

de ontwikkeling van risicobeperkingskaders om de kapitaalkosten voor projecten voor hernieuwbare warmte en koeling te verlagen;

e)

de ontwikkeling van risicobeperkingskaders om de kapitaalkosten voor projecten voor hernieuwbare warmte en koeling te verlagen;

f)

de bevordering van warmteafnameovereenkomsten voor zakelijke en collectieve kleinverbruikers;

f)

de bevordering van afnameovereenkomsten voor verwarming en koeling op basis van hernieuwbare energie voor zakelijke en collectieve kleinverbruikers , met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen ;

g)

geplande vervangingsregelingen van verwarmingssystemen die op fossiele brandstoffen draaien of regelingen voor het uitfaseren van fossiele brandstoffen op basis van mijlpalen;

g)

geplande vervangingsregelingen van verwarmingssystemen die op fossiele brandstoffen draaien of regelingen voor het uitfaseren van fossiele brandstoffen op basis van mijlpalen;

h)

voorschriften voor hernieuwbare warmteplanning, waaronder koeling, op lokaal en regionaal niveau;

h)

voorschriften voor hernieuwbare warmteplanning, waaronder koeling, op lokaal en regionaal niveau;

i)

andere beleidsmaatregelen met gelijke werking, waaronder fiscale maatregelen, steunregelingen en andere financiële prikkels.

i)

de bevordering van hernieuwbare verwarmings- en koelingssystemen, als onderdeel van hernieuwbare-energiegemeenschappen;

 

j)

andere beleidsmaatregelen met gelijke werking, waaronder fiscale maatregelen, steunregelingen en andere financiële prikkels.

Bij de vaststelling en uitvoering van die maatregelen zorgen de lidstaten ervoor dat ze toegankelijk zijn voor alle consumenten, met name mensen met een laag inkomen of kwetsbare huishoudens, die anders niet over voldoende kapitaal zouden beschikken om er gebruik van te kunnen maken.”.

Bij de vaststelling en uitvoering van die maatregelen zorgen de lidstaten ervoor dat ze toegankelijk zijn voor alle consumenten, met name mensen met een laag inkomen of kwetsbare huishoudens en kwetsbare kleine en micro-ondernemingen , die anders niet over voldoende kapitaal zouden beschikken om er gebruik van te kunnen maken.”.

Motivering

Toevoeging van het regionale niveau en aanpassing van de criteria inzake energiearmoede, conform de definitie van het Sociaal Klimaatfonds. Hernieuwbare-energiegemeenschappen kunnen aanzienlijke milieuvoordelen behalen door warmte/koude en elektriciteitssystemen te koppelen.

Wijzigingsvoorstel 33

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1, lid 13, punt e)

Richtlijn (EU) 2018/2001

Artikel 24, lid 8

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten stellen een kader vast volgens hetwelk beheerders van elektriciteitsdistributiesystemen ten minste om de vier jaar, in samenwerking met de beheerders van stadsverwarmings- en -koelingssystemen in hun respectieve gebieden, zullen beoordelen wat het potentieel is voor stadsverwarmings- en -koelingssystemen om balanceringsdiensten en andere systeemgerelateerde diensten te verlenen, met inbegrip van vraagrespons en warmteopslag van overtollige elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, en of het gebruik van het vastgestelde potentieel efficiënter met bronnen en kosten omgaat dan andere mogelijke oplossingen.

De lidstaten of de bevoegde regionale of lokale overheden stellen een kader vast volgens hetwelk beheerders van elektriciteitsdistributiesystemen ten minste om de vier jaar, in samenwerking met de beheerders van stadsverwarmings- en -koelingssystemen in hun respectieve gebieden, zullen beoordelen wat het potentieel is voor stadsverwarmings- en -koelingssystemen om balanceringsdiensten en andere systeemgerelateerde diensten te verlenen, met inbegrip van vraagrespons en warmteopslag van overtollige elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, en of het gebruik van het vastgestelde potentieel efficiënter met bronnen en kosten omgaat dan andere mogelijke oplossingen. Bij de beoordeling wordt voorrang gegeven aan alternatieven voor netwerkontwikkeling overeenkomstig het beginsel “energie-efficiëntie eerst”.

De lidstaten zorgen ervoor dat beheerders van elektriciteitstransmissie- en -distributiesystemen terdege rekening houden met de resultaten van de krachtens de eerste alinea vereiste beoordeling bij netplanning, netinvesteringen en infrastructuurontwikkeling op hun respectieve grondgebied.

De lidstaten zorgen ervoor dat beheerders van elektriciteitstransmissie- en -distributiesystemen terdege rekening houden met de resultaten van de krachtens de eerste alinea vereiste beoordeling bij netplanning, netinvesteringen en infrastructuurontwikkeling op hun respectieve grondgebied.

De lidstaten vergemakkelijken de coördinatie tussen beheerders van stadsverwarmings- en -koelingssystemen enerzijds en beheerders van elektriciteitstransmissie- en -distributiesystemen anderzijds om ervoor te zorgen dat balancerings-, opslag- en andere flexibiliteitsdiensten, zoals vraagrespons, die door beheerders van stadsverwarmings- en stadskoelingssystemen worden geleverd, aan hun elektriciteitsmarkten kunnen deelnemen.

De lidstaten kunnen de beoordelings- en coördinatievereisten uit hoofde van de eerste en de derde alinea uitbreiden tot beheerders van gastransmissie- en distributiesystemen, met inbegrip van waterstofnetwerken en andere energienetwerken.

De lidstaten vergemakkelijken de coördinatie tussen beheerders van stadsverwarmings- en -koelingssystemen enerzijds en beheerders van elektriciteitstransmissie- en -distributiesystemen anderzijds om ervoor te zorgen dat balancerings-, opslag- en andere flexibiliteitsdiensten, zoals vraagrespons, die door beheerders van stadsverwarmings- en stadskoelingssystemen worden geleverd, aan hun elektriciteitsmarkten kunnen deelnemen.

De lidstaten kunnen de beoordelings- en coördinatievereisten uit hoofde van de eerste en de derde alinea uitbreiden tot beheerders van gastransmissie- en distributiesystemen, met inbegrip van waterstofnetwerken en andere energienetwerken.

De lidstaten werken samen met regio’s en steden om de vaststelling en de tenuitvoerlegging van dit kader te vergemakkelijken.

Motivering

Met het oog op een vlotte tenuitvoerlegging van de richtlijn moeten het lokale en het regionale niveau bij alle stappen in het proces worden betrokken.

Wijzigingsvoorstel 34

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1.14 2)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten stellen een mechanisme in waarmee brandstofleveranciers op hun grondgebied kredieten kunnen uitwisselen voor de levering van hernieuwbare energie aan de vervoerssector. Marktdeelnemers die via openbare oplaadstations hernieuwbare elektriciteit aan elektrische voertuigen leveren, ontvangen kredieten, ongeacht of de marktdeelnemers aan de door de lidstaat aan brandstofleveranciers opgelegde verplichting onderworpen zijn, en mogen die kredieten verkopen aan brandstofleveranciers, die de kredieten mogen gebruiken om te voldoen aan de in lid 1, eerste alinea, vastgestelde verplichting.

De lidstaten stellen een mechanisme in waarmee brandstofleveranciers op hun grondgebied kredieten kunnen uitwisselen voor de levering van hernieuwbare energie en koolstofarme waterstof, via een ander mechanisme, aan de vervoerssector. Marktdeelnemers die via openbare oplaadstations hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare energie, koolstofarme waterstof of van waterstof afgeleide hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong aan elektrische voertuigen leveren, ontvangen kredieten, ongeacht of de marktdeelnemers aan de door de lidstaat aan brandstofleveranciers opgelegde verplichting onderworpen zijn, en mogen die kredieten verkopen aan brandstofleveranciers, die de kredieten mogen gebruiken om te voldoen aan de in lid 1, eerste alinea, vastgestelde verplichting.

Motivering

Er moet rekening worden gehouden met de versnelde ontwikkeling van nieuwe hernieuwbare brandstoffen.

Wijzigingsvoorstel 35

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1.16 b) a)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

ii)

voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof, door de hoeveelheid van deze brandstoffen die aan alle vervoerswijzen wordt geleverd te vermenigvuldigen met hun emissiereducties, bepaald overeenkomstig gedelegeerde handelingen die op grond van artikel 29 bis, lid 3, zijn vastgesteld;

ii)

voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, koolstofarme waterstof, van waterstof afgeleide hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof, door de hoeveelheid van deze brandstoffen die aan alle vervoerswijzen wordt geleverd te vermenigvuldigen met hun emissiereducties, bepaald overeenkomstig gedelegeerde handelingen die op grond van artikel 29 bis, lid 3, zijn vastgesteld;

Motivering

In overeenstemming met de toevoeging van koolstofarme waterstof.

Wijzigingsvoorstel 36

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1.16 b) d)

Richtlijn (EU) 2018/2001

Artikel 27, lid 1, punt d)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

d)

de broeikasgasintensiteitreductie door het gebruik van hernieuwbare energie wordt bepaald door de broeikasgasemissiereductie door het gebruik van biobrandstoffen, biogas en hernieuwbare elektriciteit die aan alle vervoerswijzen worden geleverd, te delen door de referentiewaarde.

d)

de broeikasgasintensiteitreductie door het gebruik van hernieuwbare energie wordt bepaald door de broeikasgasemissiereductie door het gebruik van biobrandstoffen, biogas, hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong , koolstofarme waterstof, brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof en hernieuwbare elektriciteit die aan alle vervoerswijzen worden geleverd, te delen door de referentiewaarde.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 37

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1, lid 16, punt d)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

d)

lid 3 wordt als volgt gewijzigd:

d)

lid 3 wordt als volgt gewijzigd:

 

i)

de eerste, de tweede en de derde alinea worden geschrapt;

 

i)

de eerste, de tweede en de derde alinea worden geschrapt;

 

ii)

de vierde alinea wordt vervangen door: “Wanneer elektriciteit wordt gebruikt voor de productie van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, hetzij rechtstreeks, hetzij voor de productie van tussenproducten, wordt het gemiddelde aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in het land van productie, gemeten twee jaar vóór het jaar in kwestie, gebruikt om het aandeel hernieuwbare energie te bepalen.”;

 

ii)

de vierde alinea wordt vervangen door: “Wanneer elektriciteit wordt gebruikt voor de productie van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, hetzij rechtstreeks, hetzij voor de productie van tussenproducten, wordt het gemiddelde aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in het land van productie, gemeten twee jaar vóór het jaar in kwestie, gebruikt om het aandeel hernieuwbare energie te bepalen.”;

 

iii)

in de vijfde alinea wordt de inleidende zin vervangen door: “Elektriciteit die wordt verkregen uit een rechtstreekse aansluiting van een hernieuwbare-elektriciteitsopwekkingsinstallatie kan evenwel volledig worden meegeteld als hernieuwbare elektriciteit voor de productie van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, mits de installatie:”.

 

iii)

de vijfde alinea, inclusief de punten a) en b), wordt vervangen door: “Elektriciteit die wordt verkregen uit een rechtstreekse aansluiting van een hernieuwbare-elektriciteitsopwekkingsinstallatie kan evenwel volledig worden meegeteld als hernieuwbare elektriciteit voor de productie van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, mits de installatie niet op het net is aangesloten of op het net is aangesloten maar er kan worden bewezen dat de desbetreffende elektriciteit is verstrekt zonder dat elektriciteit van het net wordt betrokken.”;

iv)

de zesde alinea wordt vervangen door: “Elektriciteit die van het net wordt betrokken, mag als volledig hernieuwbaar worden meegeteld mits die elektriciteit uitsluitend uit hernieuwbare bronnen is geproduceerd, hetgeen moet worden aangetoond via garanties van oorsprong.”

v)

de zevende alinea wordt geschrapt.

Motivering

De additionaliteits- en correlatiebeginselen bemoeilijken de toch al lastige businesscase voor elektrolyse en de opschaling van groene waterstof. Overheidssteun voor de productie van groene waterstof moet ook mogelijk zijn met een contract met een bestaand zonne- of windmolenpark, bijvoorbeeld door middel van garanties van oorsprong.

Wijzigingsvoorstel 38

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1, lid 18, punt a)

Richtlijn (EU) 2018/2001

Artikel 29, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

 

i)

in de eerste alinea wordt punt a) vervangen door:

“a)

het bijdragen aan de aandelen hernieuwbare energie van de lidstaten en de in artikel 3, lid 1, artikel 15 bis, lid 1, artikel 22 bis, lid 1, artikel 23, lid 1, artikel 24, lid 4, en artikel 25, lid 1, van deze richtlijn bedoelde streefcijfers;”;

 

i)

in de eerste alinea wordt punt a) vervangen door:

“a)

het bijdragen aan de aandelen hernieuwbare energie van de lidstaten en de in artikel 3, lid 1, artikel 15 bis, lid 1, artikel 22 bis, lid 1, artikel 23, lid 1, artikel 24, lid 4, en artikel 25, lid 1, van deze richtlijn bedoelde streefcijfers;”;

 

ii)

de vierde alinea wordt vervangen door:

“Biomassabrandstoffen voldoen aan de in de leden 2 tot en met 7 en lid 10 bepaalde duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria indien ze worden gebruikt

 

 

 

a) in het geval van vaste biomassabrandstoffen, in installaties voor de productie van elektriciteit, verwarming en koeling met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 5 MW of meer,

b) in het geval van gasvormige biomassabrandstoffen, in installaties voor de productie van elektriciteit, verwarming en koeling met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 2 MW of meer,

c) in het geval van installaties die gasvormige biomassabrandstoffen produceren met het volgende gemiddelde biomethaandebiet:

 

 

 

i)

boven 200 m3 methaanequivalent/h gemeten bij standaardomstandigheden voor temperatuur en druk (d.w.z. 0 oC en 1 bar atmosferische druk);

ii)

indien het biogas bestaat uit een mengsel van methaan en andere niet-brandbare gassen, wordt voor het methaandebiet de in punt i) vastgestelde drempel herberekend in verhouding tot het volumeaandeel methaan in het mengsel;”;

iii)

na de vierde alinea wordt de volgende alinea ingevoegd:

 

 

“De lidstaten kunnen de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria toepassen op installaties met een lager totaal nominaal thermisch ingangsvermogen of biomethaandebiet.”;

 

Motivering

Met dit amendement wordt beoogd een deel van de tekst van Richtlijn (EU) 2018/2001, die momenteel van kracht is en slechts drie jaar geleden is aangenomen (nog niet door alle lidstaten omgezet), opnieuw op te nemen.

Onstabiele wetgeving zou investeringen afremmen en de ontwikkeling van de markt belemmeren.

Wijzigingsvoorstel 39

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1.18 e) en f)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

e)

in lid 6, eerste alinea, punt a), wordt punt iv) vervangen door:

“iv)

het oogsten op een zodanige wijze wordt uitgevoerd dat de bodemkwaliteit en de biodiversiteit in stand worden gehouden teneinde de nadelige effecten tot een minimum te beperken, waarbij het oogsten van stronken en wortels , de aantasting van oerbossen of de omzetting ervan in bosplantages en het oogsten op kwetsbare bodems wordt voorkomen; grote kaalslagen tot een minimum worden beperkt en wordt gezorgd voor lokaal passende drempels voor de extractie van dood hout en vereisten om houtkapsystemen te gebruiken die de impact op de bodemkwaliteit, met inbegrip van bodemverdichting, en op biodiversiteitskenmerken en habitats minimaliseren;”;

e)

in lid 6, eerste alinea, punt a), wordt punt iv) vervangen door:

“iv)

het oogsten op een zodanige wijze wordt uitgevoerd dat de bodemkwaliteit en de biodiversiteit in stand worden gehouden teneinde de nadelige effecten tot een minimum te beperken, waarbij de aantasting van oerbossen of de omzetting ervan in bosplantages en het oogsten op kwetsbare bodems wordt voorkomen; grote kaalslagen tot een minimum worden beperkt en wordt gezorgd voor lokaal passende drempels voor de extractie van dood hout en vereisten om houtkapsystemen te gebruiken die de impact op de bodemkwaliteit, met inbegrip van bodemverdichting, en op biodiversiteitskenmerken en habitats minimaliseren;”;

f)

in lid 6, eerste alinea, punt b), wordt punt iv) vervangen door:

“iv)

het oogsten op een zodanige wijze wordt uitgevoerd dat de bodemkwaliteit en de biodiversiteit in stand worden gehouden teneinde de nadelige effecten tot een minimum te beperken, waarbij het oogsten van stronken en wortels , de aantasting van oerbossen of de omzetting ervan in bosplantages en het oogsten op kwetsbare bodems wordt voorkomen; grote kaalslagen tot een minimum worden beperkt en wordt gezorgd voor lokaal passende drempels voor de extractie van dood hout en vereisten om houtkapsystemen te gebruiken die de impact op de bodemkwaliteit, met inbegrip van bodemverdichting, en op biodiversiteitskenmerken en habitats minimaliseren;”;

f)

in lid 6, eerste alinea, punt b), wordt punt iv) vervangen door:

“iv)

het oogsten op een zodanige wijze wordt uitgevoerd dat de bodemkwaliteit en de biodiversiteit in stand worden gehouden teneinde de nadelige effecten tot een minimum te beperken, waarbij de aantasting van oerbossen of de omzetting ervan in bosplantages en het oogsten op kwetsbare bodems wordt voorkomen; grote kaalslagen tot een minimum worden beperkt en wordt gezorgd voor lokaal passende drempels voor de extractie van dood hout en vereisten om houtkapsystemen te gebruiken die de impact op de bodemkwaliteit, met inbegrip van bodemverdichting, en op biodiversiteitskenmerken en habitats minimaliseren;”;

Motivering

Uit langlopende veldproeven in de Noordse bosbouw blijkt dat het gedeeltelijk oogsten van stronken en wortels mogelijk is zonder de biodiversiteit te schaden. Waar het gaat om de ecologische gevolgen moet in de verschillende bosbeheerstrategieën rekening worden gehouden met de lokale en regionale omstandigheden.

Wijzigingsvoorstel 40

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1, lid 18, punt g)

Richtlijn (EU) 2018/2001

Artikel 29, lid 10

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

g)

in lid 10, eerste alinea, wordt punt d) vervangen door:

“d)

ten minste 70 % voor de productie van elektriciteit, verwarming en koeling uit biomassabrandstoffen die worden gebruikt in installaties tot en met 31 december 2025, en ten minste 80 % vanaf 1 januari 2026.”.

 

Motivering

De richtlijn hernieuwbare energie II is van toepassing op installaties die uiterlijk 31 december 2025 in bedrijf worden genomen.

De invoering (met terugwerkende kracht) van nieuwe, strengere criteria voor bestaande installaties zou de stabiliteit van het rechtskader en de investeringen ondermijnen. Dit zou met name negatieve gevolgen hebben voor plattelandsgebieden.

Wijzigingsvoorstel 41

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1, lid 19

Richtlijn (EU) 2018/2001

Artikel 29 bis, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Energie uit brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof mag alleen worden meegeteld voor het in artikel 25, lid 1, eerste alinea, punt a), bedoelde streefcijfer voor broeikasgasemissiereductie als de broeikasgasemissiereductie door het gebruik van die brandstoffen ten minste 70 % bedraagt.

Energie uit brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof en koolstofarme waterstof mag alleen worden meegeteld voor de in artikel 15 bis, lid 1, artikel 22 bis, lid 1, artikel 23, lid 1, artikel 24, lid 4, en artikel 25, lid 1, bedoelde streefcijfers als de broeikasgasemissiereductie door het gebruik van die brandstoffen ten minste 70 % bedraagt.

Motivering

De Europese Commissie beklemtoont dat koolstofafvang en -gebruik (CCU) een belangrijke rol zal spelen bij het koolstofvrij maken van de industrie; er moet dus ook een markt voor de resulterende brandstof komen.

Wijzigingsvoorstel 42

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1, lid 22

Richtlijn (EU) 2018/2001

Artikel 31 — leden 2 t/m 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De Commissie zorgt ervoor dat een Uniedatabank wordt opgezet om de tracering mogelijk te maken van vloeibare en gasvormige hernieuwbare brandstoffen en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof.

1.   De Commissie zorgt ervoor dat een Uniedatabank wordt opgezet om de tracering mogelijk te maken van vloeibare en gasvormige hernieuwbare brandstoffen en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof.

2.   De lidstaten eisen dat de betrokken marktdeelnemers tijdig accurate informatie in die databank invoeren over de verrichte transacties en de duurzaamheidskenmerken van de brandstoffen waarop die transacties betrekking hebben, met inbegrip van hun broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus, van hun plaats van productie tot het moment waarop ze worden verbruikt in de Unie. De databank bevat tevens informatie over de al dan niet verleende steun voor de productie van een specifieke levering van brandstof en, in voorkomend geval, over het type steunregeling.

2.   De lidstaten eisen dat de betrokken marktdeelnemers tijdig accurate informatie in die databank invoeren over de verrichte transacties en de duurzaamheidskenmerken van de brandstoffen waarop die transacties betrekking hebben, met inbegrip van hun grondstoffen en de herkomst daarvan en de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus, van hun plaats van productie tot het moment waarop ze worden verbruikt in de Unie. De databank bevat tevens informatie over de al dan niet verleende steun voor de productie van een specifieke levering van brandstof en, in voorkomend geval, over het type steunregeling.

Waar nodig om de traceerbaarheid van gegevens in de gehele toeleveringsketen te verbeteren, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het toepassingsgebied van de in de Uniedatabank op te nemen informatie verder uit te breiden tot relevante gegevens van de plaats van productie of inzameling van de voor de brandstofproductie gebruikte grondstof.

Waar nodig om de traceerbaarheid van gegevens in de gehele toeleveringsketen te verbeteren, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 35 alleen in zeer uitzonderlijke gevallen gedelegeerde handelingen vast te stellen om het toepassingsgebied van de in de Uniedatabank op te nemen informatie verder uit te breiden tot relevante gegevens van de plaats van productie of inzameling van de voor de brandstofproductie gebruikte grondstof.

De lidstaten verlangen van de brandstofleveranciers dat zij in de Uniedatabank de informatie invoeren die nodig is om na te gaan of aan de vereisten van artikel 25, lid 1, eerste alinea is voldaan.

De lidstaten verlangen van de brandstofleveranciers dat zij in de Uniedatabank de informatie invoeren die nodig is om na te gaan of aan de vereisten van artikel 25, lid 1, eerste alinea is voldaan.

3.   De lidstaten hebben toegang tot de Uniedatabank met het oog op monitoring en gegevensverificatie.

3.   De lidstaten en de regionale overheden hebben toegang tot de Uniedatabank met het oog op monitoring en gegevensverificatie.

4.   Indien er garanties van oorsprong zijn afgegeven voor de productie van een levering van hernieuwbare gassen, zorgen de lidstaten ervoor dat die garanties van oorsprong worden geannuleerd voordat de levering van hernieuwbare gassen in de databank kan worden geregistreerd.

4.   Indien er garanties van oorsprong zijn afgegeven voor de productie van een levering van hernieuwbare gassen, zorgen de lidstaten ervoor dat die garanties van oorsprong worden geannuleerd voordat de levering van hernieuwbare gassen in de databank kan worden geregistreerd.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de accuraatheid en volledigheid van de door marktdeelnemers in de databank opgenomen informatie wordt geverifieerd, bijvoorbeeld door gebruik te maken van vrijwillige of nationale systemen.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de accuraatheid en volledigheid van de door marktdeelnemers in de databank opgenomen informatie wordt geverifieerd, bijvoorbeeld door gebruik te maken van vrijwillige of nationale systemen.

Voor gegevensverificatie kunnen door de Commissie overeenkomstig artikel 30, leden 4, 5 en 6, erkende vrijwillige of nationale systemen gebruikmaken van informatiesystemen van derden als tussenpersonen om de gegevens te verzamelen, op voorwaarde dat dit gebruik aan de Commissie is gemeld.”.

Voor gegevensverificatie kunnen door de Commissie overeenkomstig artikel 30, leden 4, 5 en 6, erkende vrijwillige of nationale systemen gebruikmaken van informatiesystemen van derden als tussenpersonen om de gegevens te verzamelen, op voorwaarde dat dit gebruik aan de Commissie is gemeld.”.

 

6.     De Uniedatabank zal gegevens op regionaal niveau verzamelen en kunnen weergeven.

Motivering

Meer gedetailleerde gegevens kunnen de traceerbaarheid van en het inzicht in de stroom vloeibare en gasvormige hernieuwbare brandstoffen en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof verbeteren. Gedelegeerde handelingen mogen alleen in uitzonderlijke gevallen en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel worden gebruikt.

Wijzigingsvoorstel 43

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3.2 punt b)

Wijzigingen van Richtlijn 98/70/EG

Artikel 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

b)

de punten 8 en 9 worden vervangen door:

“8.

“leverancier”: “brandstofleverancier” als gedefinieerd in artikel 2, eerste alinea, punt 38), van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad;

“9.

“biobrandstoffen”: “biobrandstoffen” als gedefinieerd in artikel 2, eerste alinea, punt 33), van Richtlijn (EU) 2018/2001;”.

b)

de punten 8 en 9 worden vervangen door:

“8.

“leverancier”: “brandstofleverancier” als gedefinieerd in artikel 2, eerste alinea, punt 38), van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad;

“9.

“biobrandstoffen”: “biobrandstoffen” als gedefinieerd in artikel 2, eerste alinea, punt 33), van Richtlijn (EU) 2018/2001;”.

10.

Onder koolstofarme waterstof wordt verstaan fossiele waterstof met koolstofafvang en -opslag of waterstof op basis van elektriciteit, waarbij die waterstof een broeikasgasemissiereductie gedurende de hele levenscyclus van ten minste 73,4  % oplevert, wat resulteert in broeikasgasemissies gedurende de hele levenscyclus die lager liggen dan 3 t CO2eq/tH2 ten opzichte van een fossiele referentiebrandstof van 94 g CO2e/MJ (2,256 tCO2eq/tH2). Het koolstofgehalte van waterstof op basis van elektriciteit wordt bepaald door de marginale elektriciteitsproductie-eenheid in de biedzone waar de elektrolyse-installatie is gevestigd, tijdens onbalansverrekeningsperioden waarin de elektrolyse-installatie elektriciteit van het netwerk verbruikt.”

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

1.

onderstreept dat de Russische invasie van Oekraïne meer dan ooit de dringende noodzaak van de energietransitie en energievoorzieningszekerheid duidelijk heeft gemaakt.

2.

Het Comité is ingenomen met de voorgestelde herziening van de richtlijn hernieuwbare energie, die voortvloeit uit de algemene ambitie van de EU om tegen 2050 een klimaatneutraal continent te worden.

3.

Het Comité staat achter de verhoging van het streefcijfer voor hernieuwbare energie voor 2030 en het feit dat van alle sectoren wordt verwacht dat zij hieraan zullen bijdragen; ook onderstreept het dat een massale en snelle uitbreiding van hernieuwbare energiebronnen, in combinatie met een grotere soevereiniteit en energie-efficiëntie, van groot belang is om de EU-klimaatdoelstellingen te verwezenlijken en de betaalbaarheid en voorzieningszekerheid van het energiesysteem van de EU te versterken.

4.

Het Comité pleit echter voor een flexibele en evenwichtige benadering van de doelstellingen inzake hernieuwbare energie, waarbij de voortdurende ontwikkeling van technologieën wordt aangemoedigd en investeerders zekerheid wordt geboden, terwijl tegelijk het concurrentievermogen van de EU in stand wordt gehouden en een duurzame en rechtvaardige transitie wordt gewaarborgd.

5.

Het is van kapitaal belang dat de wetgevingsvoorstellen in het kader van het “Fit for 55”-pakket samenhangend zijn en dat wordt vastgehouden aan het beginsel “energie-efficiëntie eerst” en het beginsel van technologieneutraliteit, om zo op de meest duurzame en kostenefficiënte wijze tegen 2050 broeikasgasneutraliteit te bereiken.

6.

Ook is het zaak dat de lidstaten bij de omzetting van de richtlijn hernieuwbare energie (REDII) de geest van de tekst voor ogen houden.

Subsidiariteit en effectbeoordeling

7.

Het is een goede zaak dat de Commissie een subsidiariteitsbeoordelingsschema in de wetgevingsvoorstellen heeft opgenomen, zoals was voorgesteld door het Comité; ook kan het Comité zich vinden in de opmerkingen die de Raad voor regelgevingstoetsing al voor de publicatie van het voorstel had geformuleerd, met name waar het gaat om de noodzaak om de problemen in verband met subsidiariteit en evenredigheid systematisch aan te pakken en om meer duidelijkheid te verschaffen over de impact van de voorgestelde maatregelen in alle lidstaten en regio’s, ook wat de duurzaamheidscriteria voor bio-energie betreft.

8.

Het Comité wijst erop dat de lokale en regionale overheden niet overal in de Europese Unie over dezelfde bevoegdheden beschikken en dat besluiten moeten worden genomen op het bestuursniveau dat de meest effectieve oplossing aanreikt. Het zal erop toezien dat het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel in acht worden genomen en het zal de territoriale impact van de voorgestelde wetgeving nagaan, zodat de klimaatdoelstellingen op de meest duurzame en kostenefficiënte wijze met succes kunnen worden uitgevoerd.

9.

Het Comité herhaalt dat de Unie rekening moet houden met de bestaande regionale verschillen en de specifieke regionale kenmerken. Ook moet zij kosteneffectieve en hulpbronnenefficiënte oplossingen ondersteunen en er tegelijk voor zorgen dat energie betaalbaar blijft voor burgers en bedrijven.

10.

De productie van hernieuwbare energie vindt vaak plaats op lokaal en regionaal niveau en is afhankelijk van regionale kmo’s. De lokale en regionale overheden moeten dan ook ten volle worden betrokken bij de uitwerking en uitvoering van nationale klimaatmaatregelen, bijvoorbeeld via regionaal en lokaal bepaalde bijdragen als aanvulling op de nationaal bepaalde bijdragen die in de Overeenkomst van Parijs zijn vastgelegd.

Hernieuwbare-energiegemeenschappen

11.

Het besluit om het artikel over hernieuwbare-energiegemeenschappen niet te wijzigen, is betreurenswaardig in het licht van de lessen die zijn getrokken uit de huidige omzetting en het ontbreken van nieuwe bepalingen om vergunningsprocedures te vereenvoudigen en de administratieve rompslomp en andere factoren die de toegang tot het net verhinderen te beperken, en om de uitrol van technologieën zoals thermische en fotovoltaïsche zonne-energie, waterkracht- en windenergie en geothermische technologie te bevorderen.

12.

Er moet ten volle rekening worden gehouden met en gebruik worden gemaakt van de bijdragen van “prosumenten”, lokale energiegemeenschappen en nieuwe technologieën, zoals energieopslag, vraagsturing, micro-netwerken (eventueel grensoverschrijdend) en elektrische mobiliteit.

13.

Laag- en middenspanningsnetten zijn van belang wanneer de noodzakelijke infrastructuur voor een reeks nieuwe, gedecentraliseerde producenten die elektriciteit in het systeem brengen, moet worden gecreëerd. Daarnaast is het noodzakelijk kleinschalige producenten op laag- en middenspanningsnetwerken aan te sluiten. De Commissie zou een kader moeten bieden om verschillende kleinere projecten samen te voegen, zodat zij aan de criteria van de huidige wetgeving kunnen voldoen. Flexibiliteit is in dit verband van groot belang voor lokale en regionale overheden om samengevoegde projecten te kunnen opzetten en daar financiering voor te kunnen krijgen.

14.

Opslagsystemen in een gemeenschapscontext blijken veiliger en vergen minder investeringen dan opslagsystemen voor huishoudens.

Grensoverschrijdende samenwerking

15.

Het Comité is verheugd over het voorstel om de samenwerking tussen de lidstaten te versterken en regionale en lokale samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie te bevorderen om de synergie op de energiemarkt te verbeteren, en wijst erop dat de regio’s een voortrekkersrol spelen bij het verhogen van de productie van offshore windenergie en oceaanenergie.

16.

Het Comité herhaalt dat grensoverschrijdende samenwerkingsprojecten (zoals projecten van gemeenschappelijk belang) tussen lokale en regionale overheden moeten worden aangemoedigd en gesteund, zodat een kosteneffectief, geïntegreerd, koolstofvrij en decentraal energiesysteem tot stand kan worden gebracht. Ook benadrukt het in dit verband het belang van interconnectiviteit voor de stabilisatie van het net in het licht van de variabiliteit van hernieuwbare energiebronnen en de druk op het milieu door de klimaatverandering, die gevolgen heeft voor de functionaliteit van de elektriciteitsinfrastructuur.

17.

Lokale en regionale overheden moeten financiële en technische bijstand krijgen, zodat zij beter in staat zijn investeringen aan te trekken en in te zetten.

Bio-energie

18.

Duurzame productie van biomassa is noodzakelijk om het milieu en de biodiversiteit te beschermen. Wel wijst het Comité erop dat de invoering van nieuwe en strengere criteria voor alle bestaande kleinschalige warmtekrachtcentrales op biomassa, de stabiliteit van het rechtskader zou ondermijnen en enorme sociale gevolgen zou hebben voor kwetsbare consumenten, met name in plattelandsgebieden, alsook voor bedrijven; er dient dan ook rekening te worden gehouden met de bestaande installaties en geplande investeringen van ondernemingen.

19.

Het Comité wijst erop dat het verlagen van de rapportagevereisten van 20 MW naar 5 MW de bureaucratische rompslomp voor veel middelgrote energiecentrales nog aanzienlijk zou verhogen en dringt erop aan dat wordt vastgehouden aan de huidige duurzaamheidscriteria van de richtlijn hernieuwbare energie, alsook aan de nationale wetgeving, zodat rekening kan worden gehouden met de uiteenlopende nationale en regionale omstandigheden. Nieuwe voorschriften mogen alleen worden ingevoerd als uit de beoordelingen blijkt dat de bestaande voorschriften risico’s voor het milieu inhouden en dat dus een strengere aanpak geboden is.

20.

Het Comité dringt erop aan het potentieel van biomethaanproductie in Europa te ontsluiten als een manier om dringend de gasvoorziening van de EU te diversifiëren en haar afhankelijkheid van Russisch gas te verminderen en tegelijkertijd de klimaatambities op te voeren. Het steunt de doelstelling om vóór 2030 35 miljard kubieke meter (bcm) biomethaan te produceren binnen de EU, zoals in het REPowerEU-plan wordt voorgesteld.

Circulaire economie en efficiënt gebruik van hulpbronnen

21.

Het Comité betreurt dat niet wordt verwezen naar groene en circulaire overheidsopdrachten als instrument voor overheidsdiensten om het gebruik van hernieuwbare energie in de sector energiegerelateerde goederen en diensten te bevorderen.

22.

Om op duurzame en milieuvriendelijke wijze tot een efficiënter gebruik van hulpbronnen te komen zou het nuttig zijn om hernieuwbare brandstoffen en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof op de korte termijn in te zetten om de omslag te maken naar een koolstofvrije economie, met inbegrip van de vervoerssector, op voorwaarde dat de duurzaamheidscriteria worden toegepast.

23.

Het Comité pleit voor gecoördineerde stappen van fabrikanten van voertuigen die op alternatieve brandstoffen rijden, producenten van alternatieve brandstoffen en aanbieders van tank- en oplaadvoorzieningen, dit met het oog op het koolstofvrij maken van de vervoerssector.

Verwarming en koeling

24.

In verband met verwarming en koeling dringt het Comité erop aan dat het subsidiariteitsbeginsel wordt nageleefd.

25.

Het Comité staat achter de doelstelling om het aandeel hernieuwbare energie en afvalwarmte in de verwarmings- en koelingssector en in stadsverwarming en stadskoeling te verhogen. Wel meent het dat de streefdoelen moeten worden herschreven, zodat afvalwarmte en hernieuwbare energie kunnen worden gecombineerd en op gelijke voet komen te staan; dat is beter dan afzonderlijke streefdoelen vast te leggen. Om een bepaald aandeel hernieuwbare energie te bereiken zou waar mogelijk bij voorkeur gebruik moeten worden gemaakt van het terugwinnen van afvalwarmte uit onder meer de industrie en datacentra, in plaats van deze mogelijkheid terzijde te schuiven.

26.

Bijscholingsprogramma’s voor installateurs en ontwerpers op het gebied van hernieuwbare-energietechnologieën voor verwarming, koeling en opslag zijn een zaak van de bevoegde nationale autoriteiten. Gerichte acties moeten worden ondernomen in het kader van het REPowerEU-plan, in nauwe samenwerking met de nationale, regionale en lokale autoriteiten en in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Energiearmoede

27.

Het Comité betreurt dat niet sterker wordt ingezet op het gebruik van hernieuwbare energiebronnen als wapen in de strijd tegen energiearmoede bij kwetsbare huishoudens, kleine en micro-ondernemingen en mobiliteitsgebruikers.

28.

De strategie van de EU om haar fossiele energievoorziening te diversifiëren lijkt tekort te schieten. Het Comité roept de Commissie en de lidstaten op meer te investeren in hernieuwbare energie en energie-efficiëntie; ook beklemtoont het Comité het belang van de lokale productie van hernieuwbare energie als middel om de EU minder afhankelijk te maken van derde landen voor wat betreft de invoer van fossiele brandstoffen en de daarmee gepaard gaande hoge en volatiele prijzen, overeenkomstig de visie van REPowerEU.

29.

Het Comité pleit voor een samenhangend geheel van maatregelen en investeringen die worden geschraagd door een gezamenlijke, krachtige inspanning op alle niveaus om energie- en mobiliteitsarmoede uit te bannen in het kader van het streven naar een rechtvaardig klimaatneutraal continent in 2050, waarbij wordt voortgebouwd op initiatieven zoals het Burgemeestersconvenant en de advieshub energiearmoede.

Waterstof en groene moleculen

30.

Het Comité beklemtoont de sleutelrol van “groene moleculen” en andere nieuwe duurzame dragers in de energietransitie, en is ermee ingenomen dat in dit verband verder wetenschappelijk bewijs wordt verzameld.

31.

Ook beklemtoont het Comité het belang van hernieuwbare waterstof in sectoren waar waterstof als grondstof wordt gebruikt of waar energie-efficiëntiemaatregelen en directe elektrificatie geen haalbare oplossingen zijn; tegelijk creëert hernieuwbare waterstof belangrijke kansen voor innovatie, waardecreatie en werkgelegenheid in veel Europese regio’s.

32.

Op korte termijn zal de invoer van een aanzienlijk aandeel hernieuwbare waterstof nog steeds nodig zijn om de beperkte productie in de EU te compenseren.

33.

Het Comité benadrukt dat de in de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie voorgestelde vereisten inzake hernieuwbare waterstof en derivaten daarvan (hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong), waarom in het CvdR-advies “Naar een stappenplan voor schone waterstof” (CoR 549/2020) (5) al werd verzocht, belangrijk zijn voor de marktintroductie van hernieuwbare waterstof in het kader van de EU-waterstofstrategie. Het steunt daarom de voorgestelde certificering van hernieuwbare waterstof, de nieuwe subdoelstellingen voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong in het vervoer en de industrie, en de voorgestelde etikettering van industriële producten die met hernieuwbare energie en hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong zijn geproduceerd, zoals groen staal.

34.

Het Comité herinnert eraan dat groene waterstof prioriteit moet krijgen en dat koolstofarme waterstof in het kader van het streven naar decarbonisatie kan worden gebruikt als overgangsoplossing op korte termijn, totdat groene waterstof op zichzelf kan staan. Het roept de EU-instellingen, de lidstaten en de industrie derhalve op de capaciteit voor hernieuwbare elektriciteit en groene waterstof op te schalen.

35.

Het Comité verzoekt de Commissie de geplande gedelegeerde handeling inzake hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong op basis van Richtlijn (EU) 2018/2001 opnieuw tegen het licht te houden om ervoor te zorgen dat deze in overeenstemming is met deze herziening.

Zonne-energie

36.

Het Comité is ingenomen met de aankondiging dat de EU-strategie voor zonne-energie binnenkort gelanceerd zal worden. Deze strategie moet streefcijfers en concrete maatregelen omvatten om de toepassing van zonne-energie sneller ingang te doen vinden, onder meer ter ondersteuning van de nieuwe eisen van artikel 15 bis van de richtlijn hernieuwbare energie met betrekking tot het gebruik van hernieuwbare energie in gebouwen en de bestrijding van energiearmoede, en moet bijdragen tot de totstandbrenging van een concurrerend zonne-energiesysteem.

Offshore-energie

37.

Het Comité staat volmondig achter de nieuwe in de richtlijn hernieuwbare energie voorgestelde eis inzake gezamenlijke planning van offshore-energie, streefdoelen en maatregelen voor gekoppelde geïntegreerde netplanning van lidstaten die aan een zeegebied grenzen; ook beklemtoont het dat met het oog op verdere offshore-ontwikkeling de regelgevingskaders op EU-niveau, met name op het gebied van aanbestedingen, marktvoorschriften, technische aspecten en gezondheid en veiligheid op het werk, verder moeten worden geharmoniseerd om de gewenste samenwerking tussen de lidstaten en de regio’s tot stand te brengen.

38.

Het Comité is ingenomen met het recente pakket van de Europese Commissie voor een koolstofvrije waterstof- en gasmarkt en de regels ter bevordering van het gebruik van bestaande gasinfrastructuur voor andere groene moleculen als mengsels, alsook met de renovatie van de bestaande en de installatie van nieuwe gasinfrastructuur voor het vervoer van waterstof. Ook is het voorstander van een investeringskader voor de ontwikkeling van een markt voor hernieuwbare waterstof en milieutechnisch veilige en economisch levensvatbare projecten op het gebied van koolstofafvang, -gebruik en -opslag (CCUS).

39.

Gezien de mogelijke gevolgen van deze verordening voor de lokale en regionale overheden benadrukt het CvdR dat het belangrijk is dat het in elke fase van de wetgevingsprocedure, met inbegrip van de trialoogonderhandelingen, door de medewetgevers wordt geïnformeerd over alle wijzigingen in het oorspronkelijke voorstel, in overeenstemming met het beginsel van loyale samenwerking, zodat het CvdR zijn Verdragsbevoegdheden naar behoren kan uitoefenen (artikel 91 VWEU).

Brussel, 28 april 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82-209.

(2)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82-209.

(3)  Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie van 9 april 2013 over het gebruik van gemeenschappelijke methoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus (PB L 124 van 4.5.2013, blz. 1).

(4)  Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie van 9 april 2013 over het gebruik van gemeenschappelijke methoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus (PB L 124 van 4.5.2013, blz. 1).

(5)  PB C 324 van 1.10.2020, blz. 41.


5.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/221


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de herziening van de LULUCF-verordening en de verordening inzake de verdeling van de inspanningen

(2022/C 301/17)

Rapporteur:

Åsa ÅGREN WIKSTRÖM (SE/EVP), lid van de provincieraad van Västerbotten

Referentiedocumenten:

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/841 wat betreft het toepassingsgebied, vereenvoudiging van de nalevingsvoorschriften, vaststelling van de streefcijfers voor de lidstaten voor 2030 en de verbintenis tot de collectieve verwezenlijking van klimaatneutraliteit in de sector landgebruik, bosbouw en landbouw tegen 2035, en van Verordening (EU) 2018/1999 wat betreft verbetering van monitoring, rapportage, het volgen van de vooruitgang en beoordeling

COM(2021) 554 final

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen

COM(2021) 555 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/841 wat betreft het toepassingsgebied, vereenvoudiging van de nalevingsvoorschriften, vaststelling van de streefcijfers voor de lidstaten voor 2030 en de verbintenis tot de collectieve verwezenlijking van klimaatneutraliteit in de sector landgebruik, bosbouw en landbouw tegen 2035, en van Verordening (EU) 2018/1999 wat betreft verbetering van monitoring, rapportage, het volgen van de vooruitgang en beoordeling

COM(2021) 554 final

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 7

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(7)

In de mededeling van 17 september 2020 over een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030 wordt een optie beschreven om niet-CO2-broeikasgasemissies in de landbouw te combineren met nettoverwijderingen in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw, en daarmee een nieuwe gereguleerde landsector te creëren. Deze combinatie kan synergieën tussen op het land gebaseerde mitigatiemaatregelen bevorderen en een meer geïntegreerde vorming en uitvoering van het beleid op nationaal en Unieniveau mogelijk maken. Daartoe moet de verplichting voor de lidstaten om geïntegreerde mitigatieplannen voor de landsector in te dienen, worden versterkt.

Geschrapt

Motivering

De samenvoeging van de twee sectoren zou weleens contraproductief, inefficiënt en onbillijk kunnen uitvallen. De EU moet zich in de eerste plaats richten op het verminderen van emissies en het optimaliseren van het mitigatiepotentieel van de LULUCF-sector.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 8 bis (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

(8 bis)

Akkerland, grasland en wetlands zijn momenteel netto-uitstoters van broeikasgassen in de Unie, maar kunnen een bron van nettoverwijdering van broeikasgassen worden, met name door herstel van wetlands en veengebieden.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 10

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om de broeikasgasverwijdering te verbeteren, moeten individuele landbouwers of bosbeheerders rechtstreeks worden gestimuleerd om meer koolstof op hun land en in hun bossen op te slaan. […] […] Met dergelijke stimulansen en bedrijfsmodellen wordt, in volledige overeenstemming met milieubeginselen waarmee de biodiversiteit en de circulaire economie worden bevorderd, de klimaatmitigatie in de bio-economie verbeterd, onder meer door het gebruik van duurzame geoogste houtproducten. Daarom moeten naast de geoogste houtproducten nieuwe categorieën koolstofopslagproducten worden ingevoerd. De opkomende bedrijfsmodellen en landbouw- en landbeheerpraktijken ten behoeve van meer verwijderingen dragen bij aan een evenwichtige territoriale ontwikkeling en economische groei in plattelandsgebieden. […]

Om de broeikasgasverwijdering te verbeteren, moeten individuele landbouwers of bosbeheerders rechtstreeks worden gestimuleerd om meer koolstof op hun land, in hun bossen en in koolstofopslagproducten op te slaan. […] […] Met dergelijke stimulansen en bedrijfsmodellen wordt, in volledige overeenstemming met milieubeginselen waarmee de biodiversiteit en de circulaire economie worden bevorderd, de klimaatmitigatie in de bio-economie verbeterd, onder meer door het gebruik van duurzame geoogste houtproducten en de vervanging van fossiele of koolstofintensieve materialen . Daarom moeten naast de geoogste houtproducten alle nieuwe categorieën koolstofopslagproducten worden ingevoerd , met inbegrip van nieuwe innovatieve oplossingen, en bio-energie met koolstofafvang en -opslag . De lidstaten moeten ook ramingen verstrekken van het mitigatiepotentieel van de vervanging van fossiele of koolstofintensieve materialen door hout. De opkomende bedrijfsmodellen , de verdere ontwikkeling van bio-energie met technologieën voor koolstofafvang en -opslag, en landbouw- en landbeheerpraktijken ten behoeve van meer verwijderingen en langetermijninvesteringen in de bio-economie dragen bij aan een evenwichtige territoriale ontwikkeling en economische groei in plattelandsgebieden. […]

Motivering

De klimaatimpact van innovatieve biogebaseerde producten moet volledig in aanmerking worden genomen. Alle relevante categorieën moeten worden opgenomen, zoals pulp, papier, karton, fineer, vezelplaat, spaanplaat, planken, samengesteld hout, textiel, composieten, lignine, chemische stoffen, biohoutskool en andere biogene koolstofproducten.

De klimaatdoelstelling van de EU is koolstofneutraliteit, met vrijwel geen emissies van fossiele brandstoffen in 2050. Academici en modelmakers (bv. van de VN en IPCC) zijn het erover eens dat de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs waarschijnlijk niet haalbaar zijn zonder de toepassing van op technologie gebaseerde koolstofverwijderingen. Bio-energie met koolstofafvang en -opslag (BECCS) is het proces waarbij bio-energie uit biomassa wordt gewonnen en koolstof wordt opgevangen en opgeslagen, waardoor dit uit de atmosfeer wordt verwijderd.

Het is logisch om BECCS in de verordening op te nemen, aangezien biogene emissies afkomstig zijn van op land geteelde hernieuwbare bronnen. Het gebruik van dezelfde boekhoudkundige regels voor alle koolstofopslagproducten, emissies en koolstofverwijderingen in deze sector zal helpen om dubbeltelling te voorkomen.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging 11 bis (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

(11 bis)

Aangezien duurzaam bosbeheer de koolstofvastlegging bevordert en veroudering van bossen en natuurrampen tegengaat, die tot de factoren behoren die de afgelopen jaren hebben bijgedragen tot de dalende koolstofverwijdering in de landsector, moet deze verordening, in alle soorten bossen in de EU, duurzame bosbeheerpraktijken aanmoedigen die bijdragen tot de beperking van en de aanpassing aan de klimaatverandering, zoals uiteengezet in de EU-bosbouwstrategie voor 2030.

Motivering

Een al te strikte beperking van de mogelijkheden voor actief bosbeheer zou de bossen kwetsbaarder maken voor schade zoals branden en uitbraken van plagen, en zou het langetermijnpotentieel van de bossen voor koolstofvastlegging verminderen.

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 1, eerste alinea, punt 1)

Verordening (EU) 2018/841

Artikel 1, punt e)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

e)

de toezeggingen van de lidstaten om de nodige maatregelen te nemen die bijdragen aan de collectieve verwezenlijking van klimaatneutraliteit in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in de Unie in 2035 , met inbegrip van niet-CO2-emissies afkomstig van landbouw .

e)

de toezeggingen van de lidstaten om de nodige maatregelen te nemen die bijdragen aan de collectieve verwezenlijking van klimaatneutraliteit in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in de Unie in 2035, met inbegrip van niet-CO2-emissies afkomstig van landbouw.

Motivering

Het CvdR vreest dat een combinatie van landgebruik en niet-CO2-landbouw afbreuk kan doen aan de noodzakelijke vooruitgang in de landbouwsector, aangezien de moeilijkheden die deze sector ondervindt bij het terugdringen van de uitstoot door andere sectoren, zoals de bosbouw, zouden kunnen worden gecompenseerd. Koolstofverwijdering door de LULUCF-sector speelt een belangrijke rol bij de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU. De samenvoeging van de twee sectoren zou weleens contraproductief, inefficiënt en onbillijk kunnen uitvallen. De EU moet zich in de eerste plaats richten op het verminderen van emissies en het optimaliseren van het mitigatiepotentieel van de LULUCF-sector.

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 1, eerste alinea, punt 1, 2)

Verordening (EU) 2018/841

Artikel 2, lid 2, inleidende zin

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   Deze verordening is eveneens van toepassing op emissies en verwijderingen van de in deel A van bijlage I vermelde broeikasgassen, zoals gerapporteerd overeenkomstig artikel 26, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1999, die zich in de periode van 2026 tot en met 2030 op het grondgebied van de lidstaten voordoen in de volgende rapportagecategorieën en -sectoren voor land:

2.   Deze verordening is eveneens van toepassing op emissies en verwijderingen van de in deel A van bijlage I vermelde broeikasgassen, zoals gerapporteerd overeenkomstig artikel 26, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1999, die zich in de periode vanaf 2026 op het grondgebied van de lidstaten voordoen in de volgende rapportagecategorieën en -sectoren voor land:

Motivering

Het CvdR vreest dat een combinatie van landgebruik en niet-CO2-landbouw afbreuk kan doen aan de noodzakelijke vooruitgang in de landbouwsector, aangezien de moeilijkheden die deze sector ondervindt bij het terugdringen van de uitstoot door andere sectoren, zoals de bosbouw, zouden kunnen worden gecompenseerd. Koolstofverwijdering door de LULUCF-sector speelt een belangrijke rol bij de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU. De samenvoeging van de twee sectoren zou weleens contraproductief, inefficiënt en onbillijk kunnen uitvallen. De EU moet zich in de eerste plaats richten op het verminderen van emissies en het optimaliseren van het mitigatiepotentieel van de LULUCF-sector.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 1, eerste alinea, punt 2)

Verordening (EU) 2018/841

Artikel 2, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

3.     Deze verordening is eveneens van toepassing op emissies en verwijderingen van de in deel A van bijlage I vermelde broeikasgassen, zoals gerapporteerd overeenkomstig artikel 26, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1999, die zich in de periode vanaf 2031 op het grondgebied van de lidstaten voordoen in een van de in lid 2, punten a) tot en met j), vermelde categorieën land en in een van de volgende sectoren:

a)

darmgisting;

b)

mestbeheer;

c)

rijstteelt;

d)

landbouwgrond;

e)

verplicht afbranden van savannes;

f)

verbranding van landbouwresten op het veld;

g)

bekalking;

h)

toediening van ureum;

i)

andere koolstofhoudende meststoffen;

j)

overige.

Geschrapt

Motivering

Het CvdR vreest dat een combinatie van landgebruik en niet-CO2-landbouw afbreuk kan doen aan de noodzakelijke vooruitgang in de landbouwsector, aangezien de moeilijkheden die deze sector ondervindt bij het terugdringen van de uitstoot door andere sectoren, zoals de bosbouw, zouden kunnen worden gecompenseerd. Koolstofverwijdering door de LULUCF-sector speelt een belangrijke rol bij de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU. De samenvoeging van de twee sectoren zou weleens contraproductief, inefficiënt en onbillijk kunnen uitvallen. De EU moet zich in de eerste plaats richten op het verminderen van emissies en het optimaliseren van het mitigatiepotentieel van de LULUCF-sector.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 1, eerste alinea, punt 3)

Verordening (EU) 2018/841

Artikel 4, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   Het streefcijfer van de Unie voor nettobroeikasgasverwijderingen in 2030 bedraagt 310 miljoen ton CO2-equivalent als som van de overeenkomstig lid 3 van dit artikel vastgestelde streefcijfers voor de lidstaten, en wordt gebaseerd op de gemiddelde broeikasgasinventarisgegevens voor de jaren 2016, 2017 en 2018.

2.   Het streefcijfer van de Unie voor nettobroeikasgasverwijderingen in 2030 bedraagt 310 miljoen ton CO2-equivalent als som van de overeenkomstig lid 3 van dit artikel vastgestelde streefcijfers voor de lidstaten, en wordt gebaseerd op de gemiddelde broeikasgasinventarisgegevens voor de jaren 2016, 2017 en 2018.

[…]

[…]

 

Uiterlijk op 30 juni 2024 levert elke lidstaat een nationale bijdrage aan de doelstelling voor nettobroeikasgasverwijdering voor 2030, zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel, die hoger is dan de in bijlage II bis vastgestelde nationale doelstelling. Deze bijdrage kan worden opgenomen in de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 worden ingediend.

De nationale bijdrage bevat informatie en doelstellingen betreffende de verlaging van de emissies of de verhoging van de verwijderingen van broeikasgassen uit akkerland, grasland en wetlands in verhouding tot de gerapporteerde gegevens voor 2016, 2017 en 2018.

Motivering

Het CvdR is voorstander van een ambitieuze, eerlijke en inclusieve LULUCF-doelstelling die er mede toe bijdraagt dat de klimaatdoelstellingen van de EU gestalte krijgen. Lokale en regionale overheden zijn zich bewust van de concrete gevolgen van klimaatverandering en steunen ambitieuze en eerlijke klimaatmaatregelen.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 1, eerste alinea, punt 3)

Verordening (EU) 2018/841

Artikel 4, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

3.   […] Deze nationale trajecten worden gebaseerd op de door elke lidstaat gerapporteerde gemiddelde broeikasgasinventarisgegevens voor de jaren 2021, 2022 en 2023. De waarde van de 310 miljoen ton CO2-equivalent nettoverwijderingen als som van de in bijlage II bis vastgestelde streefcijfers voor de lidstaten kan in geval van wijziging van de methodologie door de lidstaten aan een technische correctie worden onderworpen. De methode voor de bepaling van de aan de streefcijfers van de lidstaten toe te voegen technische correctie wordt vastgesteld in dergelijke uitvoeringshandelingen. […]

3.   […] Deze nationale trajecten worden gebaseerd op de door elke lidstaat gerapporteerde gemiddelde broeikasgasinventarisgegevens voor de jaren 2021, 2022 en 2023. De waarde van de in bijlage II bis vastgestelde streefcijfers voor de lidstaten en de 310 miljoen ton CO2-equivalent nettoverwijderingen als som van de in bijlage II bis vastgestelde streefcijfers voor de lidstaten kan in geval van wijziging van de methodologie door de lidstaten aan een technische correctie worden onderworpen. De aan de streefcijfers van een lidstaat toe te voegen technische correctie moet overeenstemmen met het effect van de verandering in methodologie en gegevensbronnen op de streefcijfers en worden vastgesteld in dergelijke uitvoeringshandelingen. […]

Motivering

Het is van belang dat de lidstaten voortdurend werken aan de verbetering van hun methodologie en dat deze verbeteringen ook tot uiting komen in de beoordeling van de streefcijfers, om te voorkomen dat de streefcijfers onevenredig laag of hoog uitvallen. Voortdurende ontwikkeling van methoden voor het verstrekken van activiteitsgegevens en verfijnde emissiefactoren strookt met de huidige rapportagepraktijk. De lidstaten moeten daarom worden aangemoedigd om gebruik te maken van nieuwe resultaten van binnenlands onderzoek en geactualiseerde richtsnoeren van de IPCC en ander internationaal gepubliceerd onderzoek.

Wijzigingsvoorstel 10

Artikel 1, eerste alinea, punt 3)

Verordening (EU) 2018/841

Artikel 4, lid 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

4.     Het doel is dat de in artikel 2, lid 3, punten a) tot en met j), genoemde sectoren uiterlijk in 2035 broeikasgasneutraal zijn, en dat de Unie daarna negatieve emissies realiseert. De Unie en de lidstaten nemen de nodige maatregelen om de collectieve verwezenlijking van de doelstelling voor 2035 mogelijk te maken.

De Commissie doet uiterlijk op 31 december 2025 en op basis van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die elke lidstaat overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 uiterlijk op 30 juni 2024 indient voorstellen voor de bijdrage van iedere lidstaat aan de netto-emissiereductie.”.

Geschrapt

Motivering

Het CvdR vreest dat een combinatie van landgebruik en niet-CO2-landbouw afbreuk kan doen aan de noodzakelijke vooruitgang in de landbouwsector, aangezien de moeilijkheden die deze sector ondervindt bij het terugdringen van de uitstoot door andere sectoren, zoals de bosbouw, zouden kunnen worden gecompenseerd. Koolstofverwijdering door de LULUCF-sector speelt een belangrijke rol bij de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU. De samenvoeging van de twee sectoren zou weleens contraproductief, inefficiënt en onbillijk kunnen uitvallen. De EU moet zich in de eerste plaats richten op het verminderen van emissies en het optimaliseren van het mitigatiepotentieel van de LULUCF-sector.

Wijzigingsvoorstel 11

Artikel 1, eerste alinea, punt 7), b)

Verordening (EU) 2018/841

Artikel 9, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast om lid 1 van dit artikel en bijlage V te wijzigen door nieuwe categorieën koolstofopslagproducten, met inbegrip van geoogste houtproducten, met een koolstofvastleggingseffect toe te voegen, op grond van de IPCC-richtsnoeren als aangenomen door de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC of de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij de Overeenkomst van Parijs fungeert, en die de milieu-integriteit waarborgen.”.

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   De Commissie stelt binnen afzienbare tijd overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast om lid 1 van dit artikel en bijlage V te wijzigen door nieuwe categorieën koolstofopslagproducten, met inbegrip van geoogste houtproducten , bio-energie met koolstofafvang en -opslag en alle andere relevante productcategorieën op biobasis , met een koolstofvastleggingseffect toe te voegen, op grond van de IPCC-richtsnoeren als aangenomen door de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC of de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij de Overeenkomst van Parijs fungeert, en die de milieu-integriteit waarborgen.”.

Motivering

De klimaatimpact van innovatieve biogebaseerde producten moet volledig in aanmerking worden genomen. Alle relevante categorieën moeten worden opgenomen, zoals pulp, papier, karton, fineer, vezelplaat, spaanplaat, planken, samengesteld hout, textiel, composieten, lignine, chemische stoffen, biohoutskool en andere biogene koolstofproducten.

Wijzigingsvoorstel 12

Artikel 1, eerste alinea, punt 14)

Verordening (EU) 2018/841

Artikel 13 quater, tweede alinea

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Een hoeveelheid die gelijk is aan het aantal tonnen CO2-equivalent van het overschot aan nettobroeikasgasemissies vermenigvuldigd met een factor 1,08 wordt toegevoegd aan het broeikasgasemissiecijfer dat die lidstaat overeenkomstig de op grond van artikel 15 getroffen maatregelen in het daaropvolgende jaar rapporteert.

Geschrapt

Motivering

Het CvdR vreest dat de eisen inzake jaarlijkse verslaglegging gevolgen kunnen hebben voor het lokale en regionale niveau doordat lidstaten wordt toegestaan op te treden tegen onvoorziene jaarlijkse schommelingen met besluiten over snelle veranderingen van beheersactiviteiten en bodemgebruik. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor het vermogen van het lokale en regionale niveau om hun eigen bio-economie te ontwikkelen.

De LULUCF-sector wordt gekenmerkt door natuurlijke schommelingen en onzekerheden bij het meten van koolstofstromen. Het is voor een lidstaat niet mogelijk om de koolstofstromen van de reservoirs van de landsector voor elk jaar te beheersen. Daarom is het niet mogelijk om jaarlijkse streefcijfers vast te stellen en sancties op te leggen in geval van niet-naleving op jaarbasis.

Wijzigingsvoorstel 13

Artikel 1, eerste alinea, punt 15)

Verordening (EU) 2018/841

Artikel 14, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

[…]

[…]

Het nalevingsrapport bevat een beoordeling van:

Het nalevingsrapport bevat een beoordeling van:

a)

de voor- en nadelen van het beleid en de maatregelen;

a)

de voor- en nadelen van het beleid en de maatregelen;

b)

de synergieën tussen klimaatmitigatie en aanpassing aan de klimaatverandering;

b)

de synergieën tussen klimaatmitigatie en aanpassing aan de klimaatverandering;

c)

synergieën tussen klimaatmitigatie en biodiversiteit.

c)

synergieën tussen klimaatmitigatie en biodiversiteit;

 

d)

synergieën tussen klimaatmitigatie, adaptatie en de ontwikkeling van de bio-economie, met inbegrip van ramingen van de broeikasgasemissiereducties die gepaard gaan met de vervanging van koolstof- en fossielintensieve materialen door materialen op houtbasis.

[…]

[…]

Motivering

Ondersteuning van het gebruik van alle bosproducten versnelt de transitie naar een circulaire bio-economie die fossiele materialen en emissies vervangt. Opgemerkt zij dat het substitutievoordeel (d.w.z. de vermindering van de emissies in verband met producten op houtbasis ten opzichte van andere functioneel gelijkwaardige materialen en producten) samenhangt met zowel duurzame houtproducten als producten op vezelbasis.

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen

COM(2021) 555 final

Wijzigingsvoorstel 14

Overweging 6 bis (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

De voor uiterlijk 2050 nagestreefde klimaatneutraliteit kan worden belemmerd door een te grote divergentie in de streefcijfers van de lidstaten voor de verdeling van de inspanningen; voor de periode 2021-2027 moet de programmering van de fondsen in het kader van het cohesiebeleid, en met name van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Cohesiefonds en het Fonds voor een rechtvaardige transitie, voorzien in op maat gesneden programma’s, prioritaire zwaartepunten, strategieën en territoriale plannen die er tevens op gericht zijn de capaciteiten van de lidstaten op het gebied van de reductie van broeikasgassen in de onder Verordening 2018/842 vallende sectoren te vergroten en aldus reeds in deze programmeringsperiode bij te dragen tot een betere convergentie van hun streefcijfers.

Wijzigingsvoorstel 15

Overweging 18 bis (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

(18 bis)

Om de 1,5  oC binnen bereik te houden en om klimaatrechtvaardigheid te waarborgen, is het nodig dat alle sectoren van de economie, met inbegrip van de landbouw, een gezamenlijke inspanning leveren. In haar strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie  (1) heeft de Commissie bevestigd dat emissies van andere broeikasgassen dan CO2 afkomstig van de landbouw tegen 2050 tot 211 MtCO2e kunnen worden teruggebracht, waardoor er minder behoefte is aan niet-duurzame negatieve-emissietechnologieën om de nettobroeikasgasemissies tot nul te herleiden. Een aantal sectoren die onder deze verordening vallen, hebben echter de afgelopen jaren zeer weinig vooruitgang geboekt. Minimale sectorale bijdragen aan de verwezenlijking van de in deze verordening vastgestelde doelstelling op EU-niveau voor de vermindering van broeikasgasemissies tegen 2030 en daarna, vergezeld van gedegen monitoring en rapportage door en maatregelen van de Commissie, zouden ervoor zorgen dat alle ESR-sectoren bijdragen aan de tijdige verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen. Overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad moeten lidstaten langetermijnstrategieën ontwikkelen die bijdragen aan de naleving van de verbintenissen van de lidstaten in het kader van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de verwezenlijking van broeikasgasemissiereducties op de lange termijn en de verbetering van verwijderingen door koolstofputten in alle sectoren, overeenkomstig de klimaatneutraliteitsdoelstelling van de Unie. De Commissie zal deze strategieën en de overige plannen en verslagen die de lidstaten indienen in het kader van Verordening (EU) 2018/1999 gebruiken om de collectieve verwezenlijking van de sectorale streefcijfers van de ESR op EU-niveau vast te stellen en te monitoren.

Wijzigingsvoorstel 16

Artikel 1, eerste alinea, punt 3 bis) (nieuw)

Verordening (EU) 2018/842

Artikel 4, nieuw lid 3 bis)

Bestaande tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

3 bis)

Aan artikel 4 wordt het volgende lid 3 bis) toegevoegd:

“Emissiereductiestreefcijfers van de lidstaten voor het jaar 2030 en daarna

Om de in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 (“Europese klimaatwet”) vastgestelde doelstelling inzake klimaatneutraliteit en de Uniebrede klimaatdoelstelling voor 2040 overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1119 te verwezenlijken, dient de Commissie indien nodig uiterlijk eind 2025, op basis van een gedetailleerde effectbeoordeling, een wetgevingsvoorstel in om deze verordening zo te wijzigen dat zij minimale sectorale bijdragen bevat voor de verwezenlijking van de in deze verordening vastgestelde reductiedoelstellingen voor broeikasgasemissies op EU-niveau voor het jaar 2030 en daarna. Een en ander moet gepaard gaan met passende monitoring, verslaglegging en maatregelen om ervoor te zorgen dat alle sectoren die onder deze verordening vallen bijdragen tot de tijdige verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen.”.

Motivering

Ervoor zorgen dat alle sectoren bijdragen aan de vermindering van broeikasgasemissies.

Wijzigingsvoorstel 17

Artikel 1, eerste alinea, punt 3 ter) (nieuw)

Verordening (EU) 2018/842

Artikel 5, leden 1 en 2

Bestaande tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

3 ter)

In artikel 5 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

1.     Gedurende de jaren 2021 tot en met 2025 kan een lidstaat een maximale hoeveelheid van 10 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor het volgende jaar lenen.

 

“1.     Gedurende de jaren 2021 tot en met 2029 mag een lidstaat een maximale hoeveelheid van 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor het volgende jaar lenen.”.

2.     Gedurende de jaren 2026 tot en met 2029 kan een lidstaat een maximale hoeveelheid van 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor het volgende jaar lenen.

 

Motivering

Met het oog op de uitvoering van de verordening is het raadzaam de flexibiliteit te beperken om te voorkomen dat het uitstel op korte termijn dat door het opnemen van leningen wordt geboden, tot uitvoeringsproblemen op middellange termijn leidt, ook voor lokale en regionale overheden die vaak niet rechtstreeks betrokken zijn bij nationale besluiten over flexibiliteit.

Wijzigingsvoorstel 18

Artikel 1, eerste alinea, punt 3 quater) (nieuw)

Verordening (EU) 2018/842

Artikel 5, lid 4

Bestaande tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

(3 quater)

In artikel 5 wordt lid 4 vervangen door:

4.   Een lidstaat kan maximaal 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar overdragen aan andere lidstaten met betrekking tot de jaren 2021 tot en met 2025, en maximaal 10 % met betrekking tot de jaren 2026 tot en met 2030. De ontvangende lidstaat kan die hoeveelheid gebruiken om te voldoen aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor het betrokken jaar of de daaropvolgende jaren, tot en met 2030.

 

“4.   Een lidstaat kan maximaal 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar overdragen aan andere lidstaten met betrekking tot de jaren 2021 tot en met 2030. De ontvangende lidstaat kan die hoeveelheid gebruiken om te voldoen aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor het betrokken jaar of de daaropvolgende jaren, tot en met 2030.”.

Motivering

Overdrachten moeten worden beperkt ter wille van een doeltreffende uitvoering in alle lidstaten. Benadrukt zij dat een lidstaat die in aanmerking komt voor overdrachten regionale verschillen kan vertonen. Er moet gekeken worden naar regionale problemen alvorens overdrachten naar andere landen te overwegen.

Wijzigingsvoorstel 19

Artikel 1, eerste alinea, punt 5 bis (nieuw)

Verordening (EU) 2018/842

Artikel 8

Bestaande tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

5 bis)

Artikel 8 wordt vervangen door:

1.   Indien de Commissie bij haar jaarlijkse beoordeling overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) nr. 525/2013, rekening houdend met het beoogd gebruik van de flexibiliteit als bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7 van de onderhavige verordening, constateert dat een lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt bij het voldoen aan zijn verplichtingen op grond van artikel 4 van deze verordening, dient die lidstaat binnen drie maanden bij de Commissie een actieplan met corrigerende maatregelen in dat het volgende omvat:

“1.   Indien de Commissie bij haar jaarlijkse beoordeling overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) nr. 525/2013, rekening houdend met het beoogd gebruik van de flexibiliteit als bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7 van de onderhavige verordening, constateert dat een lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt bij het voldoen aan zijn verplichtingen op grond van artikel 4 van deze verordening, dient die lidstaat binnen drie maanden bij de Commissie een actieplan met corrigerende maatregelen in dat het volgende omvat:

[…]

[…]

 

c)

in geval van aanzienlijke regionale prestatieverschillen of ernstige structurele uitdagingen op regionaal niveau, zoals geldt voor bepaalde eilandgebieden, bevat het plan met corrigerende maatregelen specifieke bepalingen voor deze problemen.

[…]

2.   Het Europees Milieuagentschap staat, overeenkomstig zijn jaarlijkse werkprogramma, de Commissie bij in haar werkzaamheden om zulke actieplannen met corrigerende maatregelen te beoordelen.

2.   Het Europees Milieuagentschap staat, overeenkomstig zijn jaarlijkse werkprogramma, de Commissie bij in haar werkzaamheden om zulke actieplannen met corrigerende maatregelen te beoordelen.

3.   De Commissie kan over de soliditeit van de overeenkomstig lid 1 ingediende actieplannen met corrigerende maatregelen advies uitbrengen. Zij doet dat in voorkomend geval binnen vier maanden na de ontvangst van die plannen. De betrokken lidstaat houdt zo veel mogelijk rekening met het advies van de Commissie en kan zijn actieplan met corrigerende maatregelen dienovereenkomstig herzien.

3.   De Commissie kan over de soliditeit van de overeenkomstig lid 1 ingediende actieplannen met corrigerende maatregelen advies uitbrengen. Zij doet dat in voorkomend geval binnen vier maanden na de ontvangst van die plannen. De betrokken lidstaat houdt zo veel mogelijk rekening met het advies van de Commissie en kan zijn actieplan met corrigerende maatregelen dienovereenkomstig herzien. De lidstaat maakt het advies van de Commissie bekend en zorgt voor de verspreiding ervan onder lokale en regionale overheden .

4.     De lidstaat zorgt voor de publicatie van het plan met corrigerende maatregelen en eventuele herzieningen hiervan en de verspreiding onder de lokale en regionale overheden.”.

Motivering

Actieplannen om probleemsituaties op te lossen moeten maatregelen voor het regionale niveau omvatten als regionale problemen een belangrijke oorzaak van de situatie zijn. Lokale en regionale overheden moeten worden geïnformeerd over actieplannen om volwaardig te kunnen bijdragen aan het klimaatbeleid.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR),

1.

is zich bewust van de verwoestende gevolgen van de klimaatverandering voor lokale gemeenschappen en erkent dat krachtige maatregelen geboden zijn om de nagestreefde EU-klimaatdoelstellingen te halen. Het CvdR is voorstander van een engagement op hoog niveau voor LULUCF, maar herhaalt ook dat flexibiliteit nodig is om de doelstellingen te halen.

2.

Het meent dat lokale en regionale overheden zonder meer een cruciale rol vervullen in de sectoren waarop de lastenverdelingsverordening (2) en de LULUCF-verordening (3) betrekking hebben, omdat krachtens deze verordeningen de territoriale dimensie in aanmerking moet worden genomen. Het gaat hier om gebieden waarop de lokale en regionale overheden op grond van hun wettelijke bevoegdheden actief kunnen ingrijpen.

3.

Het dringt erop aan dat de maatregelen van de LULUCF-verordening in de pas blijven lopen met de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie en de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering. Om de klimaatdoelstellingen te verwezenlijken is het van essentieel belang dat elke lidstaat, in samenwerking met de lokale en regionale overheden, een rechtskader voor bossen invoert dat voor een evenwicht zorgt tussen productie, biodiversiteit en bescherming.

4.

De transitie mag zeker niet ten koste gaan van de territoriale cohesie en mag de meest kwetsbare groepen en gebieden niet in gevaar brengen. Alle lidstaten en economische sectoren dragen bij aan het behalen van de CO2-emissiereductie, waarbij overwegingen van billijkheid en solidariteit op een evenwichtige manier in aanmerking moeten worden genomen. In dit verband kunnen territoriale effectbeoordelingen individuele land- en bosbouwers een duidelijker beeld verschaffen van de werkelijke kosten en baten.

5.

Het CvdR is er sterk tegen gekant dat de aandacht in het voorstel vooral uitgaat naar bossen als koolstofputten en niet naar hun rol als duurzame grondstof voor de vervanging van fossiele alternatieven. Zo wordt grotendeels voorbijgegaan aan het potentieel van de bosbouwsector om de klimaatverandering tegen te gaan en om de lokale en regionale bio-economie te ontwikkelen.

6.

Een vermindering van de terugwinning van energie uit houtbiomassa is noodzakelijk om de doelstellingen in de LULUCF-sector te kunnen halen. De nadruk moet eerst liggen op cascadering met veelvuldig en zo hoogwaardig mogelijk materiaalgebruik; daarna kan er ook ruimte komen voor gebruik voor energiedoeleinden.

7.

De toegenomen ambities in de LULUCF-sector mogen niet leiden tot de invoer van grondstoffen van onzekere oorsprong van buiten de EU. Dit zou kunnen betekenen dat de maatregelen die zijn genomen om de netto koolstofputten in de LULUCF-sector te verbeteren, wereldwijd misschien geen echte verbeteringen voor het klimaat opleveren. Er is een breder systeemperspectief nodig om op alomvattende wijze te bezien hoe koolstofvastlegging in het bos, productgebruik en bio-energie uit het bos de klimaatgevolgen kunnen helpen verminderen.

8.

deelt het standpunt van de Commissie dat de negatieve trend, namelijk vermindering van het koolstofreservoir in de EU, moet worden tegengegaan als onderdeel van de uitvoering van de langetermijndoelstelling, te weten klimaatneutraliteit. Het CvdR stelt als EU-doelstelling voor een netto-opname van 310 miljoen ton CO2-equivalent tegen 2030, te combineren met een aanvullende nationale bijdrage aan de nettodoelstelling voor 2030 die hoger ligt dan de in bijlage II bis vermelde nationale doelstellingen en die door elk van de lidstaten afzonderlijk moet worden voorgesteld. Het potentieel om de netto-koolstofopname te verhogen en de broeikasgasemissies in de LULUCF-sector te verminderen, loopt tussen de lidstaten sterk uiteen. Het hangt af van de natuurlijke productiecapaciteit van de grond en de verdeling van het totale landoppervlak over verschillende categorieën landgebruik. Volgens het CvdR moeten de hogere ambities voor 2030 op een niveau liggen dat verenigbaar is met het binnenlandse klimaatbeleidskader van de lidstaten en dat de ontwikkeling van de bio-economie in elke lidstaat mogelijk maakt.

9.

Een gemeenschappelijke sector voor land- en bosbouw zou naar het oordeel van het CvdR de druk om de emissies in de landbouwsector te verlagen kunnen verminderen, en bosrijke landen met een grote netto-opname van bossen zullen de emissies in landen met een grote landbouwsector of fossiele emissies in het algemeen “compenseren”. In elke sector en elk land moeten op basis van de specifieke omstandigheden maatregelen worden genomen om de klimaatverandering te beperken.

10.

De LULUCF-verordening moet niet worden uitgebreid tot monitoring en rapportage op andere beleidsterreinen die in andere wetgeving zijn geregeld. Het voorstel van de Commissie dat de LULUCF-rapportage informatie moet bevatten over het behoud van koolstof in koolstofrijke bodems, gebieden met een grote biodiversiteit, herstelde bodems en bodems die het risico lopen van natuurlijke verstoring, verbetert de kwaliteit van de broeikasgasrapportage van de LULUCF-sector niet.

11.

Financiering uit de lidstaten mag niet ten koste gaan van de regio’s. Lokale en regionale overheden moeten geïnformeerd worden over de financieringsmogelijkheden ter ondersteuning van klimaatmaatregelen.

12.

Gewezen zij op het risico van ondoeltreffende uitvoering. Het CvdR steunt de geplande herziening en de noodzaak om rekening te houden met de gevolgen van de COVID-19-pandemie, maar onderstreept dat ervoor moet worden gezorgd dat de in de ESR-verordening voorgestelde trajecten worden gevolgd.

13.

De Commissie zou een methode moeten vaststellen waarmee lokale en regionale overheden hun emissiereducties kunnen berekenen op een manier die strookt met de nationale doelstellingen en onevenredige verstoringen voorkomt.

14.

De risico’s van buitensporige flexibiliteit zijn zeker niet denkbeeldig wat betreft het lenen van jaarlijks toegewezen emissierechten en overdrachten tussen de lidstaten. Lokale en regionale overheden hebben behoefte aan zekerheid om hun klimaat- en economisch beleid te plannen. Nationale situaties die flexibiliteit op grond van de verordening toestaan, kunnen aanzienlijke regionale verschillen omvatten.

15.

Er moeten oplossingen komen, met name inkomsten genererende prikkels, voor de regio’s die problemen of een achteruitgang kunnen ondervinden bij de noodzakelijke overgang naar een koolstofarme economie. Het is van belang om de lokale en regionale overheden te betrekken bij de ontwikkeling van trajecten voor duurzame ontwikkeling die de economie van deze regio’s kunnen stimuleren.

16.

Het CvdR bepleit striktere bepalingen inzake corrigerende actieplannen en transparantie waarin de regionale dimensie wordt onderstreept, specifiek wordt aangegeven hoe regionale verschillen moeten worden aangepakt en praktische oplossingen voor regionale uitdagingen worden bevorderd.

17.

Benadrukt zij het belang van nalevingscontroles; het CvdR stelt voor de mogelijkheid van financiële sancties in geval van gebrekkige naleving te beoordelen. Inkomsten uit sancties moeten opnieuw worden geïnvesteerd in klimaatmaatregelen en een rechtvaardige transitie, met bijzondere aandacht voor regionale uitdagingen.

18.

Een veiligheidsreserve voor lidstaten met een laag bbp per hoofd van de bevolking zou overwogen kunnen worden. Het bbp wordt reeds in aanmerking genomen bij het vaststellen van nationale doelstellingen; als exclusieve waarde kunnen er vraagtekens bij worden geplaatst, aangezien de situatie van de regio’s er niet volledig in wordt weerspiegeld en het niet per se recht doet aan de complexe ontwikkelingsbehoeften van een gebied.

Brussel, 28 april 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)   Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Investeringsbank — Een schone planeet voor iedereen — Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie

(2)  Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).

(3)  Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 1).