ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 294

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

65e jaargang
1 augustus 2022


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2022/C 294/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2022/C 294/02

Advies C-1/20: Advies van het Hof (Vierde kamer) van 16 juni 2022 — Koninkrijk België (Advies krachtens artikel 218, lid 11, VWEU – Verzoek om advies – Ontwerp voor een gemoderniseerd Verdrag inzake het Energiehandvest – Artikel 26 – Mechanisme voor geschillenbeslechting – Ontvankelijkheid)

2

2022/C 294/03

Zaak C-697/19 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juni 2022 — Sony Corporation, Sony Electronics Inc. / Europese Commissie (Hogere voorziening – Mededinging – Mededingingsregelingen – Optische diskdrives – Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 wordt vastgesteld – Eén enkele voortdurende inbreuk – Begrip – Heimelijke afspraken over door twee computerfabrikanten georganiseerde aanbestedingen betreffende optische diskdrives voor laptops en desktops)

2

2022/C 294/04

Zaak C-698/19 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juni 2022 — Sony Optiarc Inc., Sony Optiarc America Inc. / Europese Commissie (Hogere voorziening – Mededinging – Mededingingsregelingen – Optische diskdrives – Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 wordt vastgesteld – Eén enkele voortdurende inbreuk – Begrip – Heimelijke afspraken over door twee computerfabrikanten georganiseerde aanbestedingen betreffende optische diskdrives voor laptops en desktops)

3

2022/C 294/05

Zaak C-699/19 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juni 2022 — Quanta Storage Inc. / Europese Commissie (Hogere voorziening – Mededinging – Mededingingsregelingen – Optische diskdrives – Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 wordt vastgesteld – Eén enkele voortdurende inbreuk – Begrip – Heimelijke afspraken over door twee computerfabrikanten georganiseerde aanbestedingen betreffende optische diskdrives voor laptops en desktops)

4

2022/C 294/06

Zaak C-700/19 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juni 2022 — Toshiba Samsung Storage Technology Corp., Toshiba Samsung Storage Technology Korea Corp. / Europese Commissie (Hogere voorziening – Mededinging – Mededingingsregelingen – Optische diskdrives – Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 wordt vastgesteld – Eén enkele voortdurende inbreuk – Begrip – Heimelijke afspraken over door twee computerfabrikanten georganiseerde aanbestedingen betreffende optische diskdrives voor laptops en desktops)

5

2022/C 294/07

Zaak C-328/20: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 juni 2022 — Europese Commissie/Republiek Oostenrijk [Niet-nakoming – Coördinatie van de socialezekerheidsstelsels – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Artikelen 4, 7 en 67 – Vrij verkeer van werknemers – Verordening (EU) nr. 492/2011 – Artikel 7 – Gelijke behandeling – Gezinsbijslagen – Sociale en fiscale voordelen – Aanpassing van de bedragen aan het prijsniveau in de woonstaat van de kinderen]

5

2022/C 294/08

Zaak C-520/20: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Administrativen sad — Silistra — Bulgarije) — DB, LY / Nachalnik na Rayonno upravlenie Silistra pri Oblastna direktsia na Ministerstvo na vatreshnite raboti — Silistra [Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) – Besluit 2007/533/JBZ – Artikelen 38 en 39 – Signalering van een gezocht voorwerp – Doelstellingen van de signalering – Inbeslagneming of gebruik als bewijsmateriaal in een strafprocedure – Uitvoering – Nodige maatregelen en in een signalering gevraagde maatregel – Afgifte van het in beslag genomen voorwerp aan de signalerende lidstaat – Nationale regeling op grond waarvan de uitvoering van de signalering niet kan worden geweigerd]

7

2022/C 294/09

Zaak C-572/20: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Finanzgericht Köln — Duitsland) — ACC Silicones Ltd./Bundeszentralamt für Steuern (Prejudiciële verwijzing – Vrij verkeer van kapitaal – Dividenden uit aandelen die in handen zijn van een gespreid aandeelhouderschap – Teruggaaf van de door een niet-ingezeten vennootschap betaalde belasting over inkomsten uit kapitaal – Voorwaarden – Vrij verkeer van kapitaal – Evenredigheidsbeginsel)

7

2022/C 294/10

Zaak C-599/20: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas — Litouwen) — Baltic Master UAB / Muitinės departamentas prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos [Prejudiciële verwijzing – Douane-unie – Communautair douanewetboek – Verordening (EEG) nr. 2913/92 – Artikel 29 – Vaststelling van de douanewaarde – Transactiewaarde – Artikel 29, lid 1, onder d) – Begrip verbonden personen – Artikel 31 – Inaanmerkingneming van de gegevens in een nationale databank voor de vaststelling van de douanewaarde – Verordening (EEG) nr. 2454/93 – Artikel 143, lid 1, onder b), e), en f) – Situaties waarin personen als verbonden worden beschouwd – Artikel 181 bis – Gegronde twijfel omtrent de aangegeven prijs]

8

2022/C 294/11

Zaak C-673/20: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 9 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal judiciaire d’Auch — Frankrijk) — EP / Préfet du Gers, Institut national de la statistique et des études économiques (INSEE) (Prejudiciële verwijzing – Unieburgerschap – Onderdaan van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland die in een andere lidstaat verblijft – Artikel 9 VEU – Artikelen 20 en 22 VWEU – Actief en passief kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat van verblijf – Artikel 50 VEU – Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie – Gevolgen van de terugtrekking van een lidstaat uit de Unie – Schrapping van de kiezerslijsten in de lidstaat van verblijf – Artikelen 39 en 40 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Geldigheid van besluit (EU) 2020/135)

9

2022/C 294/12

Zaak C-55/21: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 9 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — Direktor na Agentsia Mitnitsi / IMPERIAL TOBACCO BULGARIA EOOD (Prejudiciële verwijzing – Fiscale bepalingen – Accijns – Richtlijn 2008/118/EG – Artikel 11 – Teruggaaf van de accijns op tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen – Richtlijn 2011/64/EU – Artikel 17, eerste alinea, onder b) – Teruggaaf van de accijns die reeds is voldaan door middel van fiscale merktekens die zijn aangebracht op onder overheidstoezicht vernietigde tabaksfabrikaten – Verplichting voor de lidstaten om een regeling vast te stellen die voorziet in teruggaaf van de accijns voor tot verbruik uitgeslagen en onder douanetoezicht vernietigde tabaksfabrikaten – Geen)

10

2022/C 294/13

Zaak C-187/21: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kúria — Hongarije) — FAWKES Kft. / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága [Prejudiciële verwijzing – Verordening (EEG) nr. 2913/92 – Communautair douanewetboek – Artikel 30, lid 2, onder a) en b) – Douanewaarde – Bepaling van de transactiewaarde van soortgelijke goederen – Door de nationale douaneautoriteit opgezette en beheerde gegevensbank – Door de douaneautoriteiten van andere lidstaten en de diensten van de Europese Unie samengestelde en beheerde gegevensbanken – Identieke of soortgelijke goederen die op hetzelfde of nagenoeg hetzelfde tijdstip naar de Unie zijn uitgevoerd]

10

2022/C 294/14

Zaak C-783/21: Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 31 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Firenze — Italië) — Strafzaak tegen M.M. (Prejudiciële verwijzing – Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Artikel 267 VWEU – Geen geschil bij de verwijzende rechter – Kennelijke niet-ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing)

11

2022/C 294/15

Zaak C-126/22: Beschikking van het Hof van 1 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Barcelona — Spanje) — JH, GK, FB, LR, TV, OS / Ryanair DAC [Luchtvervoer — Verordening (EG) nr. 261/2004 – Annulering – Alternatief vervoer – Annulering van de vlucht ten gevolge van Covid-19-maatregelen van de Spaanse regering – Alternatief vervoer georganiseerd door luchtreizigers – Alternatief vervoer door een combinatie van niet-luchtvervoer]

12

2022/C 294/16

Zaak C-120/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 februari 2022 door de Republiek Cyprus tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 8 december 2021 in zaak T-593/19, Cyprus/EUIPO — Fontana Food (GRILLOUMI BURGER)

12

2022/C 294/17

Zaak C-121/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 februari 2022 door Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 8 december 2021 in zaak T-595/19, Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi/EUIPO — Fontana Food (GRILLOUMI BURGER)

13

2022/C 294/18

Zaak C-139/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy dla Warszawy — Śródmieścia w Warszawie (Polen) op 25 februari 2022 — AM, PM/mBank

13

2022/C 294/19

Zaak C-154/22 P: Hogere voorziening, door Jörg Lück op 1 maart 2022 ingesteld tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer) van 15 december 2021 in zaak T-188/21, Jörg Lück/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

14

2022/C 294/20

Zaak C-152/22 P: Hogere voorziening, door Legero Schuhfabrik GmbH op 2 maart 2022 ingesteld tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer) van 15 december 2021 in zaak T-684/20, Legero Schuhfabrik GmbH/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

14

2022/C 294/21

Zaak C-293/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 3 mei 2022 door Chemours Netherlands BV tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 23 februari 2022 in zaak T-636/19, Chemours Netherlands / ECHA

14

2022/C 294/22

Zaak C-312/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 10 mei 2022 — FL / Autoridade Tributária e Aduaneira

16

2022/C 294/23

Zaak C-323/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 13 mei 2022 — KRI SpA, als overnemende vennootschap van SI.LO.NE. — Sistema logistico nord-est Srl / Agenzia delle Dogane e dei Monopoli

16

2022/C 294/24

Zaak C-353/22: Beroep ingesteld op 31 mei 2022 — Europese Commissie/Koninkrijk Zweden

17

 

Gerecht

2022/C 294/25

Zaak T-523/17: Arrest van het Gerecht van 1 juni 2022 — Eleveté Invest Group e.a. / Commissie en GAR [Economische en monetaire Unie – Bankenunie – Gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme voor kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen (GAM) – Afwikkelingsprocedure die wordt toegepast op een instelling die faalt of waarschijnlijk zal falen – Vaststelling door de GAR van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español – Recht om te worden gehoord – Eigendomsrecht – Motiveringsplicht – Artikelen 18 en 20 van verordening (EU) nr. 806/2014 – Niet-contractuele aansprakelijkheid]

18

2022/C 294/26

Zaak T-570/17: Arrest van het Gerecht van 1 juni 2022 — Algebris (UK) en Anchorage Capital Group / Commissie [Economische en monetaire Unie – Bankenunie – Gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme voor kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen (GAM) – Afwikkelingsprocedure die wordt toegepast op een instelling die faalt of waarschijnlijk zal falen – Vaststelling door de GAR van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español – Bevoegdheidsdelegatie – Motiveringsplicht – Artikel 20 van verordening (EU) nr. 806/2014 – Recht om te worden gehoord – Eigendomsrecht]

19

2022/C 294/27

Zaak T-628/17: Arrest van het Gerecht van 1 juni 2022 — Aeris Invest / Commissie en GAR [Economische en monetaire Unie – Bankenunie – Gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme voor kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen (GAM) – Afwikkelingsprocedure die wordt toegepast op een instelling die faalt of waarschijnlijk zal falen – Vaststelling door de GAR van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español – Recht om te worden gehoord – Bevoegdheidsdelegatie – Eigendomsrecht – Motiveringsplicht – Artikelen 14, 18 en 20 van verordening (EU) nr. 806/2014]

19

2022/C 294/28

Zaak T-235/18: Arrest van het Gerecht van 15 juni 2022 — Qualcomm / Commissie (Qualcomm — exclusiviteitsbetalingen) [Mededinging – Misbruik van machtspositie – Markt voor LTE-chipsets – Besluit waarbij een inbreuk op artikel 102 VWEU en artikel 54 van de EER-Overeenkomst wordt vastgesteld – Exclusiviteitsbetalingen – Rechten van de verdediging – Artikel 19 en artikel 27, lid 1, van verordening (EG) nr. 1/2003 – Uitsluitingseffecten]

20

2022/C 294/29

Zaken T-363/19 en T-456/19: Arrest van het Gerecht van 8 juni 2022 — Verenigd Koninkrijk en ITV/Commissie [Staatssteun – Steunregeling die door het Verenigd Koninkrijk ten behoeve van bepaalde multinationale groepen ten uitvoer is gelegd – Besluit waarbij de steunregeling onverenigbaar met de interne markt en onrechtmatig wordt verklaard en de terugvordering van de reeds betaalde steun wordt gelast – Voorafgaande belastingafspraken (advance tax rulings) – Belastingregeling die betrekking heeft op de financiering van groepen, en meer bepaald op onder zeggenschap staande buitenlandse ondernemingen – Selectieve belastingvoordelen]

21

2022/C 294/30

Zaak T-144/20: Arrest van het Gerecht van 8 juni 2022 — Guangxi Xin Fu Yuan / Commissie [Dumping – Invoer van keuken- en tafelgerei van keramiek van oorsprong uit China – Herzieningsprocedure – Ontwijking – Artikel 13 van verordening (EU) 2016/1036 – Verbonden ondernemingen – Procedurele verplichtingen – Artikel 5, leden 10 en 11, van verordening 2016/1036 – Artikelen 6.1, 6.2 en 12.1 van de antidumpingovereenkomst – Rechten van de verdediging – Gelijke behandeling – Gewettigd vertrouwen – Kennelijke beoordelingsfout]

22

2022/C 294/31

Zaak T-355/20: Arrest van het Gerecht van 1 juni 2022 — Krasnyj Octyabr/EUIPO– Pokój (Pokój TRADYCJA JAKOŚĆ KRÓWKA SŁODKIE CHWILE Z DZIECIŃSTWA TRADYCYJNA RECEPTURA) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniebeeldmerk Pokój TRADYCJA JAKOŚĆ KRÓWKA SŁODKIE CHWILE Z DZIECIŃSTWA TRADYCYJNA RECEPTURA – Ouder internationaal beeldmerk KOPOBKA KOROVKA – Relatieve weigeringsgrond – Geen verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 53, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 60, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001)]

22

2022/C 294/32

Zaak T-363/20: Arrest van het Gerecht van 1 juni 2022 — Krasnyj Octyabr/EUIPO — Pokój (KRÓWKA MLECZNA Milk FUDGE) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniebeeldmerk KRÓWKA MLECZNA Milk FUDGE – Ouder internationaal beeldmerk KOPOBKA KOROVKA – Relatieve weigeringsgrond – Geen verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 53, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 60, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001) – Recht om te worden gehoord – Artikel 94, lid 1, van verordening 2017/1001]

23

2022/C 294/33

Zaak T-380/20: Arrest van het Gerecht van 15 juni 2022 — Tubes Radiatori/EUIPO– Antrax It (Verwarmingsradiator) [Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Gemeenschapsmodel dat een verwarmingsradiator weergeeft – Oudere modellen – Nietigheidsgronden – Geen eigen karakter – Artikel 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002 – Vrijheid van de ontwerper – Verzadiging van de stand van de techniek – Algemene indruk]

24

2022/C 294/34

Zaak T-440/20: Arrest van het Gerecht van 1 juni 2022 — Jindal Saw en Jindal Saw Italia / Commissie (Opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht) (Dumping – Invoer van buizen en pijpen van nodulair gietijzer van oorsprong uit India – Tenuitvoerlegging van het arrest van het Gerecht in zaak T-301/16 – Opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht – Geen volledige terugbetaling van het aanvankelijk definitief antidumpingrecht – Rechtsgrondslag – Verbod van terugwerkende kracht – Rechtszekerheid – Artikel 266 VWEU – Evenredigheid – Recht op effectieve rechterlijke bescherming – Artikel 103 van het douanewetboek van de Unie – Inschrijvingsregeling – Exceptie van onwettigheid – Ontvankelijkheid)

24

2022/C 294/35

Zaak T-441/20: Arrest van het Gerecht van 1 juni 2022 — Jindal Saw en Jindal Saw Italia / Commissie (Opnieuw instellen van een definitief compenserend recht) (Subsidies – Invoer van buizen en pijpen van nodulair gietijzer van oorsprong uit India – Tenuitvoerlegging van het arrest van het Gerecht in zaak T-300/16 – Opnieuw instellen van een definitief compenserend recht – Geen volledige terugbetaling van het aanvankelijk definitief compenserend recht – Rechtsgrondslag – Verbod van terugwerkende kracht – Rechtszekerheid – Artikel 266 VWEU – Evenredigheid – Recht op effectieve rechterlijke bescherming – Artikel 103 van het douanewetboek van de Unie – Inschrijvingsregeling – Exceptie van onwettigheid – Ontvankelijkheid)

25

2022/C 294/36

Zaak T-621/20: Arrest van het Gerecht van 8 juni 2022 — EMCS / EUAA (Overheidsopdrachten voor diensten – Aanbestedingsprocedure – Terbeschikkingstelling van tijdelijke functionarissen aan het EASO – Afwijzing van de offerte van een inschrijver – Gunning van de opdracht aan een andere inschrijver – Gelijke behandeling – Transparantiebeginsel – Kennelijke beoordelingsfout – Motiveringsplicht)

25

2022/C 294/37

Zaak T-738/20: Arrest van het Gerecht van 8 juni 2022 — Deutschtec/EUIPO [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk HOLUX – Oudere internationale inschrijving van het woordmerk HOLUX – Relatieve weigeringsgronden – Gevaar voor verwarring – Artikel 8, lid 1, onder a) en b), van verordening (EU) 2017/1001]

26

2022/C 294/38

Zaken T-26/21–T-28/21: Arrest van het Gerecht van 8 juni 2022 — Apple/EUIPO — Swatch (THINK DIFFERENT) [Uniemerk – Procedure tot vervallenverklaring – Uniewoordmerken THINK DIFFERENT – Geen normaal gebruik van de merken – Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] – Motiveringsplicht – Recht om te worden gehoord – Artikel 94, lid 1, van verordening 2017/1001]

27

2022/C 294/39

Zaak T-92/21: Arrest van het Gerecht van 8 juni 2022 — Darment / Commissie [Milieu – Verordening (EU) nr. 17/2014 – Gefluoreerde broeikasgassen – Elektronisch quotaregister voor het op de markt brengen van fluorkoolwaterstoffen – Inschrijvingsbesluit – Vergunning om een quotum te gebruiken – Uitvoering van een arrest van het Gerecht – Beginsel van behoorlijk bestuur]

27

2022/C 294/40

Zaak T-293/21: Arrest van het Gerecht van 8 juni 2022 — Muschaweck/EUIPO — Conze (UM) [Uniemerk – Procedure tot vervallenverklaring – Uniewoordmerk UM – Normaal gebruik van het merk – Gebruik met toestemming van de houder – Gebruik in de vorm waarin het merk is ingeschreven – Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] – Vertegenwoordiging van de houder van het merk – Bewijs van het gebruik dat binnen de gestelde termijn is overgelegd]

28

2022/C 294/41

Zaak T-338/21: Arrest van het Gerecht van 15 juni 2022 — F I S I/EUIPO — Verband der Deutschen Daunen- und Federnindustrie (ECODOWN) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniewoordmerk ECODOWN – Absolute weigeringsgronden – Geen onderscheidend vermogen – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening 2017/1001] – Geen door gebruik verkregen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 3, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 3, van verordening 2017/1001)]

28

2022/C 294/42

Zaak T-355/21: Arrest van het Gerecht van 8 juni 2022 — Polo Club Düsseldorf/EUIPO [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor het Uniebeeldmerk POLO CLUB DÜSSELDORF EST. 1976 – Ouder nationaal beeldmerk POLO CLUB – Relatieve weigeringsgrond – Gevaar voor verwarring – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

29

2022/C 294/43

Zaak T-433/21: Arrest van het Gerecht van 8 juni 2022 — Vitronic/EUIPO (Enforcement Trailer) [Uniemerk – Aanvraag voor het Uniewoordmerk Enforcement Trailer – Absolute weigeringsgronden – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001 – Artikel 7, lid 2, van verordening 2017/1001]

30

2022/C 294/44

Zaak T-744/21: Arrest van het Gerecht van 8 juni 2022 — Medela/EUIPO (MAXFLOW) [Uniemerk – Aanvraag voor het Uniewoordmerk MAXFLOW – Absolute weigeringsgrond – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]

30

2022/C 294/45

Zaak T-104/22 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 8 juni 2022 — Hongarije/Commissie [Kort geding – Toegang tot documenten – Verordening (EG) nr. 1049/2001 – Europese structuur- en investeringsfondsen – Verordening (EU) nr. 1303/2013 – Documenten afkomstig van een lidstaat – Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging – Fumus boni juris – Spoedeisendheid – Belangenafweging]

31

2022/C 294/46

Zaak T-88/22: Beroep ingesteld op 18 februari 2022 — Arhs developments/Commissie

31

2022/C 294/47

Zaak T-255/22: Beroep ingesteld op 11 mei 2022 — Cham Wings Airlines / Raad

32

2022/C 294/48

Zaak T-281/22: Beroep ingesteld op 13 mei 2022 — Xpand Consortium e.a./Commissie

33

2022/C 294/49

Zaak T-341/22: Beroep ingesteld op 8 juni 2022 — Deutsche Bank/EUIPO — Operación y Auditoria (avanza Tu negocio)

34

2022/C 294/50

Zaak T-347/22: Beroep ingesteld op 9 juni 2022 — Rauch Fernace Technology/EUIPO (Musto et Bureau (smeltkroes)

35

2022/C 294/51

Zaak T-348/22: Beroep ingesteld op 9 juni 2022 — PT Indonesia Ruipu Nickel and Chrome Alloy / Commissie

36

2022/C 294/52

Zaak T-350/22: Beroep ingesteld op 10 juni 2022 — adp Merkur/EUIPO — Play'n GO Marks (GAME OF GLADIATORS)

36

2022/C 294/53

Zaak T-351/22: Beroep ingesteld op 13 juni 2022 — De Dietrich Process Systems/EUIPO — Koch-Glitsch (SCHEIBEL)

37

2022/C 294/54

Zaak T-352/22: Beroep ingesteld op 13 juni 2022 — De Dietrich Process Systems/EUIPO — Koch-Glitsch (KARR)

38

2022/C 294/55

Zaak T-353/22: Beroep ingesteld op 1 juni 2022 — XH / Commissie

38

2022/C 294/56

Zaak T-354/22: Beroep ingesteld op 9 juni 2022 — Bindl / Commissie

39

2022/C 294/57

Zaak T-356/22: Beroep ingesteld op 16 juni 2022 — LG Chem / Commissie

41

2022/C 294/58

Zaak T-357/22: Beroep ingesteld op 16 juni 2022 — Das Neves / Commissie

42

2022/C 294/59

Zaak T-358/22: Beroep ingesteld op 16 juni 2022 — PQ / EDEO

42

2022/C 294/60

Zaak T-359/22: Beroep ingesteld op 16 juni 2022 — Zubitskiy/Raad

43

2022/C 294/61

Zaak T-360/22: Beroep ingesteld op 16 juni 2022 — Berezkin/Raad

44

2022/C 294/62

Zaak T-363/22: Beroep ingesteld op 17 juni 2022 — Akhmedov/Raad

45


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2022/C 294/01)

Laatste publicatie

PB C 284 van 25.7.2022

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 276 van 18.7.2022

PB C 266 van 11.7.2022

PB C 257 van 4.7.2022

PB C 244 van 27.6.2022

PB C 237 van 20.6.2022

PB C 222 van 7.6.2022

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/2


Advies van het Hof (Vierde kamer) van 16 juni 2022 — Koninkrijk België

(Advies C-1/20) (1)

(Advies krachtens artikel 218, lid 11, VWEU - Verzoek om advies - Ontwerp voor een gemoderniseerd Verdrag inzake het Energiehandvest - Artikel 26 - Mechanisme voor geschillenbeslechting - Ontvankelijkheid)

(2022/C 294/02)

Procestaal: alle officiële talen

Verzoekende partij

Koninkrijk België (vertegenwoordigers: S. Baeyens, J.-C. Halleux, C. Pochet en M. Van Regemorter, gemachtigden)

Dictum

Het door het Koninkrijk België op 2 december 2020 bij het Hof ingediende verzoek om advies is niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 53 van 15.2.2021.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/2


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juni 2022 — Sony Corporation, Sony Electronics Inc. / Europese Commissie

(Zaak C-697/19 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregelingen - Optische diskdrives - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 wordt vastgesteld - Eén enkele voortdurende inbreuk - Begrip - Heimelijke afspraken over door twee computerfabrikanten georganiseerde aanbestedingen betreffende optische diskdrives voor laptops en desktops)

(2022/C 294/03)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Sony Corporation, Sony Electronics Inc. (vertegenwoordigers: E. Kelly, N. Levy en R. Snelders, avocats)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Dawes, M. Farley, F. van Schaik en L. Wildpanner, gemachtigden)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 12 juli 2019, Sony en Sony Electronics/Commissie (T-762/15, EU:T:2019:515), wordt vernietigd.

2)

Artikel 1, onder f), van besluit C(2015) 7135 final van de Commissie van 21 oktober 2015 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak AT.39639 — Optische diskdrives) wordt nietig verklaard voor zover daarin is vastgesteld dat Sony Corporation en Sony Electronics Inc. artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 hebben geschonden door van 23 augustus 2004 tot en met 15 september 2006 deel te nemen aan meerdere afzonderlijke inbreuken.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

De Europese Commissie wordt, behalve in haar eigen kosten betreffende zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hogere voorziening, verwezen in alle kosten die Sony Corporation en Sony Electronics Inc. in het kader van deze hogere voorziening hebben gemaakt en in de helft van de kosten die zij in eerste aanleg hebben gemaakt.

5)

Sony Corporation en Sony Electronics Inc. dragen ieder de helft van hun eigen kosten van de procedure in eerste aanleg.


(1)  PB C 383 van 11.11.2019.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/3


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juni 2022 — Sony Optiarc Inc., Sony Optiarc America Inc. / Europese Commissie

(Zaak C-698/19 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregelingen - Optische diskdrives - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 wordt vastgesteld - Eén enkele voortdurende inbreuk - Begrip - Heimelijke afspraken over door twee computerfabrikanten georganiseerde aanbestedingen betreffende optische diskdrives voor laptops en desktops)

(2022/C 294/04)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Sony Optiarc Inc., Sony Optiarc America Inc. (vertegenwoordigers: E. Kelly, N. Levy en R. Snelders, avocats)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Dawes, M. Farley, F. van Schaik en L. Wildpanner, gemachtigden)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 12 juli 2019, Sony Optiarc en Sony Optiarc America/Commissie (T-763/15, niet gepubliceerd, EU:T:2019:517), wordt vernietigd.

2)

Artikel 1, onder g), van besluit C(2015) 7135 final van de Commissie van 21 oktober 2015 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak AT.39639 — Optische diskdrives) wordt nietig verklaard voor zover daarin is vastgesteld dat Sony Optiarc Inc. en Sony Optiarc America Inc. artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 hebben geschonden door respectievelijk van 25 juli 2007 tot en met 29 oktober 2008 en van 25 juli tot en met 31 oktober 2007 deel te nemen aan meerdere afzonderlijke inbreuken.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

De Europese Commissie wordt, behalve in haar eigen kosten betreffende zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hogere voorziening, verwezen in alle kosten die Sony Optiarc Inc. en Sony Optiarc America Inc. in het kader van deze hogere voorziening hebben gemaakt en in de helft van de kosten die zij in eerste aanleg hebben gemaakt.

5)

Sony Optiarc Inc. en Sony Optiarc America Inc. dragen ieder de helft van hun eigen kosten van de procedure in eerste aanleg.


(1)  PB C 383 van 11.11.2019.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/4


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juni 2022 — Quanta Storage Inc. / Europese Commissie

(Zaak C-699/19 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregelingen - Optische diskdrives - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 wordt vastgesteld - Eén enkele voortdurende inbreuk - Begrip - Heimelijke afspraken over door twee computerfabrikanten georganiseerde aanbestedingen betreffende optische diskdrives voor laptops en desktops)

(2022/C 294/05)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Quanta Storage Inc. (vertegenwoordigers: O. Geiss, Rechtsanwalt, B. Hartnett, avocat, T. Siakka, solicitor, en W. Sparks, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Berghe, M. Farley, F. van Schaik en C. Zois, gemachtigden)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 12 juli 2019, Quanta Storage/Commissie (T-772/15, EU:T:2019:519), wordt vernietigd.

2)

Artikel 1, onder h), van besluit C(2015) 7135 final van de Commissie van 21 oktober 2015 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak AT.39639 — Optische diskdrives) wordt nietig verklaard voor zover daarin is vastgesteld dat Quanta Storage Inc. artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 heeft geschonden door van 14 februari tot en met 28 oktober 2008 deel te nemen aan meerdere afzonderlijke inbreuken.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

De Europese Commissie wordt, behalve in haar eigen kosten betreffende zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hogere voorziening, verwezen in alle kosten die Quanta Storage Inc. in het kader van deze hogere voorziening heeft gemaakt en in de helft van de kosten die zij in eerste aanleg heeft gemaakt.

5)

Quanta Storage Inc. draagt de helft van haar eigen kosten van de procedure in eerste aanleg.


(1)  PB C 406 van 2.12.2019.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/5


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juni 2022 — Toshiba Samsung Storage Technology Corp., Toshiba Samsung Storage Technology Korea Corp. / Europese Commissie

(Zaak C-700/19 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregelingen - Optische diskdrives - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 wordt vastgesteld - Eén enkele voortdurende inbreuk - Begrip - Heimelijke afspraken over door twee computerfabrikanten georganiseerde aanbestedingen betreffende optische diskdrives voor laptops en desktops)

(2022/C 294/06)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Toshiba Samsung Storage Technology Corp., Toshiba Samsung Storage Technology Korea Corp. (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Aresu, M. Bay, avvocati, en J. Ruiz Calzado, abogado, vervolgens M. Bay, avvocato, en J. Ruiz Calzado, abogado)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Biolan, M. Farley, F. van Schaik en C. Zois, gemachtigden)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 12 juli 2019, Toshiba Samsung Storage Technology en Toshiba Samsung Storage Technology Korea/Commissie (T-8/16, EU:T:2019:522), wordt vernietigd.

2)

Artikel 1, onder e), van besluit C(2015) 7135 final van de Commissie van 21 oktober 2015 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak AT.39639 — Optische diskdrives) wordt nietig verklaard voor zover daarin is vastgesteld dat Toshiba Samsung Storage Technology Corp. en Toshiba Samsung Storage Technology Korea Corp. artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 hebben geschonden door van 23 juni 2004 tot en met 17 november 2008 deel te nemen aan meerdere afzonderlijke inbreuken.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

De Europese Commissie wordt, behalve in haar eigen kosten betreffende zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hogere voorziening, verwezen in alle kosten die Toshiba Samsung Storage Technology Corp. en Toshiba Samsung Storage Technology Korea Corp. in het kader van deze hogere voorziening hebben gemaakt en in de helft van de kosten die zij in eerste aanleg hebben gemaakt.

5)

Toshiba Samsung Storage Technology Corp. en Toshiba Samsung Storage Technology Korea Corp. dragen ieder de helft van hun eigen kosten van de procedure in eerste aanleg.


(1)  PB C 383 van 11.11.2019.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/5


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 juni 2022 — Europese Commissie/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-328/20) (1)

(Niet-nakoming - Coördinatie van de socialezekerheidsstelsels - Verordening (EG) nr. 883/2004 - Artikelen 4, 7 en 67 - Vrij verkeer van werknemers - Verordening (EU) nr. 492/2011 - Artikel 7 - Gelijke behandeling - Gezinsbijslagen - Sociale en fiscale voordelen - Aanpassing van de bedragen aan het prijsniveau in de woonstaat van de kinderen)

(2022/C 294/07)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B.-R. Killmann en D. Martin, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: J. Pavliš, M. Smolek en J. Vláčil, gemachtigden), Republiek Kroatië (vertegenwoordiger: G. Vidović Mesarek, gemachtigde), Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde), Roemenië (vertegenwoordigers: E. Gane en L. Liţu, gemachtigden), Republiek Slovenië (vertegenwoordiger: J. Morela, gemachtigde), Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: B. Ricziová, gemachtigde), Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (vertegenwoordigers: E. Gromnicka, C. Howdle, J. S. Watson en C. Zatschler, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk (vertegenwoordigers: M. Klamert, C. Pesendorfer, A. Posch en J. Schmol, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: M. Jespersen, J. Nymann-Lindegren en M. Wolff, gemachtigden), Koninkrijk Noorwegen (vertegenwoordigers: S. Hammersvik, J. T. Kaasin, L. Tvedt en P. Wennerås, gemachtigden)

Dictum

1)

De Republiek Oostenrijk is — door voor de kinderbijslag en het bedrag van de belastingaftrek voor kinderen ten laste ten gunste van werknemers wier kinderen permanent in een andere lidstaat verblijven, het aanpassingsmechanisme in te voeren dat voortvloeit uit de wijzigingen van § 8a van het Bundesgesetz betreffend den Familienlastenausgleich durch Beihilfen (federale wet inzake de compensatie van gezinslasten door gezinsbijslagen) van 24 oktober 1967, zoals gewijzigd bij het Bundesgesetz mit dem das Familienlastenausgleichsgesetz 1967, das Einkommensteuergesetz 1988 und das Entwicklungshelfergesetz geändert werden (federale wet houdende wijziging van de federale wet inzake de compensatie van gezinslasten door gezinsbijslagen van 1967, de federale wet inzake de inkomstenbelasting voor natuurlijke personen van 1988 en de wet inzake ontwikkelingswerkers) van 4 december 2018, en § 33 van het Bundesgesetz über die Besteuerung des Einkommens natürlicher Personen (Oostenrijkse federale wet inzake de inkomstenbelasting voor natuurlijke personen) van 7 juli 1988, zoals gewijzigd bij het Jahressteuergesetz 2018 (jaarlijkse belastingwet) van 14 augustus 2018 en bij de federale wet houdende wijziging van de federale wet inzake de compensatie van gezinslasten door gezinsbijslagen van 1967, de federale wet inzake de inkomstenbelasting voor natuurlijke personen van 1988 en de wet inzake ontwikkelingswerkers van 4 december 2018 — de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 4 en 67 van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en artikel 7, lid 2, van verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie.

2)

De Republiek Oostenrijk is — door voor de gezinsbonus “plus”, de eenverdienersaftrek, de eenouderaftrek en de alimentatieaftrek ten gunste van migrerende werknemers wier kinderen permanent in een andere lidstaat verblijven, het aanpassingsmechanisme in te voeren dat voortvloeit uit de wijzigingen van § 8a van het Bundesgesetz betreffend den Familienlastenausgleich durch Beihilfen (federale wet inzake de compensatie van gezinslasten door gezinsbijslagen) van 24 oktober 1967, zoals gewijzigd bij het Bundesgesetz mit dem das Familienlastenausgleichsgesetz 1967, das Einkommensteuergesetz 1988 und das Entwicklungshelfergesetz geändert werden (federale wet houdende wijziging van de federale wet inzake de compensatie van gezinslasten door gezinsbijslagen van 1967, de federale wet inzake de inkomstenbelasting voor natuurlijke personen van 1988 en de wet inzake ontwikkelingswerkers) van 4 december 2018, en § 33 van het Bundesgesetz über die Besteuerung des Einkommens natürlicher Personen (Oostenrijkse federale wet inzake de inkomstenbelasting voor natuurlijke personen) van 7 juli 1988, zoals gewijzigd bij het Jahressteuergesetz 2018 (jaarlijkse belastingwet) van 14 augustus 2018 en bij de federale wet houdende wijziging van de federale wet inzake de compensatie van gezinslasten door gezinsbijslagen van 1967, de federale wet inzake de inkomstenbelasting voor natuurlijke personen van 1988 en de wet inzake ontwikkelingswerkers van 4 december 2018 — de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 7, lid 2, van verordening nr. 492/2011.

3)

De Republiek Oostenrijk wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

4)

De Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Republiek Kroatië, de Republiek Polen, Roemenië, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek, alsmede het Koninkrijk Noorwegen en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 297 van 7.9.2020.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Administrativen sad — Silistra — Bulgarije) — DB, LY / Nachalnik na Rayonno upravlenie Silistra pri Oblastna direktsia na Ministerstvo na vatreshnite raboti — Silistra

(Zaak C-520/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in strafzaken - Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) - Besluit 2007/533/JBZ - Artikelen 38 en 39 - Signalering van een gezocht voorwerp - Doelstellingen van de signalering - Inbeslagneming of gebruik als bewijsmateriaal in een strafprocedure - Uitvoering - Nodige maatregelen en in een signalering gevraagde maatregel - Afgifte van het in beslag genomen voorwerp aan de signalerende lidstaat - Nationale regeling op grond waarvan de uitvoering van de signalering niet kan worden geweigerd)

(2022/C 294/08)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad — Silistra

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: DB, LY

Verwerende partij: Nachalnik na Rayonno upravlenie — Silistra pri Oblastna direktsia na Ministerstvo na vatreshnite raboti — Silistra

Dictum

Artikel 39 van besluit 2007/533/JBZ van de Raad van 12 juni 2007 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan de bevoegde autoriteiten van de uitvoerende lidstaat verplicht zijn een in het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie opgenomen signalering betreffende een voorwerp uit te voeren, zelfs wanneer zij twijfels hebben over de redenen voor de opneming van een dergelijke signalering, zoals die in artikel 38, lid 1, van dat besluit zijn vermeld.


(1)  PB C 433 van 14.12.2020.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/7


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Finanzgericht Köln — Duitsland) — ACC Silicones Ltd./Bundeszentralamt für Steuern

(Zaak C-572/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Vrij verkeer van kapitaal - Dividenden uit aandelen die in handen zijn van een gespreid aandeelhouderschap - Teruggaaf van de door een niet-ingezeten vennootschap betaalde belasting over inkomsten uit kapitaal - Voorwaarden - Vrij verkeer van kapitaal - Evenredigheidsbeginsel)

(2022/C 294/09)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Köln

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: ACC Silicones Ltd.

Verwerende partij: Bundeszentralamt für Steuern

Dictum

Artikel 63 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een bepaling uit de belastingwetgeving van een lidstaat op grond waarvan de teruggaaf van de belasting over inkomsten uit kapitaal die is betaald over dividenden die door een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap zijn ontvangen uit deelnemingen beneden de drempels die zijn vastgesteld in richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/123/EG van de Raad van 22 december 2003, afhankelijk wordt gesteld van het bewijs dat deze belasting bij die vennootschap of bij haar directe of indirecte aandeelhouders niet kan worden verrekend en er geen mogelijkheid tot overdracht van verrekening is en die belasting evenmin door die vennootschap als beroepskosten of bedrijfskosten in aftrek kan worden gebracht, terwijl een dergelijke voorwaarde niet wordt gesteld voor de teruggaaf van de belasting over inkomsten uit kapitaal die is betaald door een ingezeten vennootschap die hetzelfde soort inkomsten ontvangt.


(1)  PB C 53 van 15.2.2021.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/8


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas — Litouwen) — “Baltic Master” UAB / Muitinės departamentas prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos

(Zaak C-599/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Douane-unie - Communautair douanewetboek - Verordening (EEG) nr. 2913/92 - Artikel 29 - Vaststelling van de douanewaarde - Transactiewaarde - Artikel 29, lid 1, onder d) - Begrip “verbonden personen” - Artikel 31 - Inaanmerkingneming van de gegevens in een nationale databank voor de vaststelling van de douanewaarde - Verordening (EEG) nr. 2454/93 - Artikel 143, lid 1, onder b), e), en f) - Situaties waarin personen als verbonden worden beschouwd - Artikel 181 bis - Gegronde twijfel omtrent de aangegeven prijs)

(2022/C 294/10)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:“Baltic Master” UAB

Verwerende partij: Muitinės departamentas prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos

In tegenwoordigheid van: Vilniaus teritorinė muitinė

Dictum

1)

Artikel 29, lid 1, onder d), van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 82/97 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996, en artikel 143, lid 1, onder b), e), en f), van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 46/1999 van de Commissie van 8 januari 1999, moeten aldus worden uitgelegd dat:

de koper en de verkoper niet kunnen worden geacht door de wettelijke bepalingen te zijn erkend als in zaken verbonden of worden geacht te zijn verbonden wegens een rechtstreekse of zijdelingse de-jure-zeggenschap, in een situatie waarin er geen documenten bestaan op grond waarvan een dergelijke verbondenheid kan worden vastgesteld;

de koper en de verkoper kunnen worden geacht te zijn verbonden wegens een rechtstreekse of zijdelingse feitelijke zeggenschap, in een situatie waarin de omstandigheden waaronder de betrokken transacties zijn gesloten blijkens objectieve gegevens kunnen worden geacht niet alleen te wijzen op het bestaan van een hechte vertrouwensband tussen die koper en verkoper, maar ook op het feit dat een van hen in staat is om ten opzichte van de andere dwang of leiding uit te oefenen of dat een derde persoon daartoe in staat is ten opzichte van hen beiden.

2)

Artikel 31, lid 1, van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 82/97, moet aldus worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat, indien de douanewaarde van een ingevoerd goed niet kan worden vastgesteld overeenkomstig de artikelen 29 en 30 van deze verordening, die waarde wordt vastgesteld op basis van informatie in een nationale databank betreffende de douanewaarde van de enige goederen van dezelfde oorsprong die weliswaar niet “soortgelijk” zijn in de zin van artikel 142, lid 1, onder d), van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 46/1999, maar onder dezelfde Taric-code worden ingedeeld.


(1)  PB C 35 van 1.2.2021.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/9


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 9 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal judiciaire d’Auch — Frankrijk) — EP / Préfet du Gers, Institut national de la statistique et des études économiques (INSEE)

(Zaak C-673/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Unieburgerschap - Onderdaan van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland die in een andere lidstaat verblijft - Artikel 9 VEU - Artikelen 20 en 22 VWEU - Actief en passief kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat van verblijf - Artikel 50 VEU - Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie - Gevolgen van de terugtrekking van een lidstaat uit de Unie - Schrapping van de kiezerslijsten in de lidstaat van verblijf - Artikelen 39 en 40 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Geldigheid van besluit (EU) 2020/135)

(2022/C 294/11)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal judiciaire d’Auch

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: EP

Verwerende partijen: Préfet du Gers, Institut national de la statistique et des études économiques (INSEE)

In tegenwoordigheid van: Maire de Thoux

Dictum

1)

De artikelen 9 en 50 VEU en de artikelen 20 tot en met 22 VWEU, gelezen in samenhang met het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, vastgesteld op 17 oktober 2019 en in werking getreden op 1 februari 2020, moeten aldus worden uitgelegd dat sinds de terugtrekking op 1 februari 2020 van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie de onderdanen van die staat die hun recht om in een lidstaat te verblijven hebben uitgeoefend vóór het einde van de overgangsperiode, niet meer de status van Unieburger hebben en met name geen actief en passief kiesrecht meer hebben bij de gemeenteraadsverkiezingen in hun lidstaat van verblijf (artikel 20, lid 2, onder b), en artikel 22 VWEU), ook wanneer zij volgens het recht van de staat waarvan zij onderdanen zijn geen stemrecht hebben bij de door deze staat georganiseerde verkiezingen.

2)

Bij het onderzoek van de derde en de vierde prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van besluit (EU) 2020/135 van de Raad van 30 januari 2020 betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie kunnen aantasten.


(1)  PB C 98 van 22.3.2021.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/10


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 9 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — Direktor na Agentsia “Mitnitsi” / “IMPERIAL TOBACCO BULGARIA” EOOD

(Zaak C-55/21) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Accijns - Richtlijn 2008/118/EG - Artikel 11 - Teruggaaf van de accijns op tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen - Richtlijn 2011/64/EU - Artikel 17, eerste alinea, onder b) - Teruggaaf van de accijns die reeds is voldaan door middel van fiscale merktekens die zijn aangebracht op onder overheidstoezicht vernietigde tabaksfabrikaten - Verplichting voor de lidstaten om een regeling vast te stellen die voorziet in teruggaaf van de accijns voor tot verbruik uitgeslagen en onder douanetoezicht vernietigde tabaksfabrikaten - Geen)

(2022/C 294/12)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Direktor na Agentsia “Mitnitsi”

Verwerende partij:“IMPERIAL TOBACCO BULGARIA” EOOD

Dictum

Artikel 11 van richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG en artikel 17, eerste alinea, onder b), van richtlijn 2011/64/EU van de Raad van 21 juni 2011 betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabrikaten moeten aldus worden uitgelegd dat de lidstaten op grond van deze bepalingen niet hoeven te voorzien in teruggaaf van de accijns voor reeds tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen, met inbegrip van tabaksfabrikaten, die onder douanetoezicht worden vernietigd.


(1)  PB C 128 van 12.4.2021.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/10


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kúria — Hongarije) — FAWKES Kft. / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

(Zaak C-187/21) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Verordening (EEG) nr. 2913/92 - Communautair douanewetboek - Artikel 30, lid 2, onder a) en b) - Douanewaarde - Bepaling van de transactiewaarde van soortgelijke goederen - Door de nationale douaneautoriteit opgezette en beheerde gegevensbank - Door de douaneautoriteiten van andere lidstaten en de diensten van de Europese Unie samengestelde en beheerde gegevensbanken - Identieke of soortgelijke goederen die “op hetzelfde of nagenoeg hetzelfde tijdstip” naar de Unie zijn uitgevoerd)

(2022/C 294/13)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Kúria

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: FAWKES Kft.

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

Dictum

1)

Artikel 30, lid 2, onder a) en b), van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek moet aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteit van een lidstaat bij de vaststelling van de douanewaarde overeenkomstig deze bepaling, alleen de gegevens uit de door haar samengestelde en beheerde nationale gegevensbank hoeft te gebruiken en, wanneer die gegevens hiertoe volstaan, geen informatie van de douaneautoriteiten van andere lidstaten of van de instellingen en de diensten van de Unie hoeft te raadplegen, onverminderd de mogelijkheid om, indien die gegevens niet volstaan, die autoriteiten of instellingen en diensten te verzoeken om aanvullende gegevens voor die vaststelling.

2)

Artikel 30, lid 2, onder a) en b), van verordening nr. 2913/92 moet aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteit van een lidstaat, bij de vaststelling van de douanewaarde, de transactiewaarden van andere transacties van degene die goederen inklaart buiten beschouwing mag laten, ook al zijn deze waarden noch door deze douaneautoriteit noch door de douaneautoriteiten van andere lidstaten betwist, op voorwaarde dat deze douaneautoriteit, ten eerste, de transactiewaarden betreffende de invoeren in die lidstaat vooraf overeenkomstig artikel 78, leden 1 en 2, van verordening nr. 2913/92 binnen de termijn van artikel 221 ervan en volgens de procedure van artikel 181 bis van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 3254/94 van de Commissie van 19 december 1994, betwist en, ten tweede, de uitsluiting van transactiewaarden betreffende invoeren in andere lidstaten overeenkomstig artikel 6, lid 3, van verordening nr. 2913/92 motiveert aan de hand van factoren die afbreuk doen aan de aannemelijkheid ervan.

3)

Het in artikel 30, lid 2, onder a) en b), van verordening nr. 2913/92 gebruikte begrip goederen die “op hetzelfde of nagenoeg hetzelfde tijdstip” zijn uitgevoerd als de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald, moet aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteit zich bij de vaststelling van de douanewaarde overeenkomstig deze bepaling kan beperken tot het gebruik van gegevens betreffende transactiewaarden die betrekking hebben op een periode van 90 dagen, waarvan 45 vóór en 45 na de inklaring van de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald, voor zover de douanewaarde van die goederen overeenkomstig die bepaling kan worden vastgesteld aan de hand van de in die periode verrichte uitvoer naar de Unie van goederen die identiek of soortgelijk zijn aan de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald.


(1)  PB C 228 van 14.6.2021.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/11


Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 31 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Firenze — Italië) — Strafzaak tegen M.M.

(Zaak C-783/21) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Artikel 267 VWEU - Geen geschil bij de verwijzende rechter - Kennelijke niet-ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing)

(2022/C 294/14)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Firenze

Partijen in het hoofdgeding

M.M.

Dictum

Het door de Tribunale di Firenze (rechter in eerste aanleg Firenze, Italië) bij beslissing 11 november 2021 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is kennelijk niet-ontvankelijk.


(1)  Datum van neerlegging: 16.12.2021.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/12


Beschikking van het Hof van 1 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Barcelona — Spanje) — JH, GK, FB, LR, TV, OS / Ryanair DAC

(Zaak C-126/22) (1)

(Luchtvervoer — Verordening (EG) nr. 261/2004 - Annulering - Alternatief vervoer - Annulering van de vlucht ten gevolge van Covid-19-maatregelen van de Spaanse regering - Alternatief vervoer georganiseerd door luchtreizigers - Alternatief vervoer door een combinatie van niet-luchtvervoer)

(2022/C 294/15)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Provincial de Barcelona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: JH, GK, FB, LR, TV, OS

Verwerende partij: Ryanair DAC

Dictum

Zaak C-126/22 wordt doorgehaald in het register van het Hof.


(1)  Datum van neerlegging: 22.2.2022.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/12


Hogere voorziening ingesteld op 18 februari 2022 door de Republiek Cyprus tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 8 december 2021 in zaak T-593/19, Cyprus/EUIPO — Fontana Food (GRILLOUMI BURGER)

(Zaak C-120/22 P)

(2022/C 294/16)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Republiek Cyprus (vertegenwoordigers: V. Marsland, Solicitor, en C. Milbradt, Rechtsanwältin)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Fontana Food AB

Bij beschikking van 15 juni 2022 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) beslist dat de hogere voorziening niet wordt toegelaten en dat de Republiek Cyprus haar eigen kosten zal dragen.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/13


Hogere voorziening ingesteld op 18 februari 2022 door Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 8 december 2021 in zaak T-595/19, Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi/EUIPO — Fontana Food (GRILLOUMI BURGER)

(Zaak C-121/22 P)

(2022/C 294/17)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi (vertegenwoordigers: V. Marsland, Solicitor en C. Milbradt, Rechtsanwältin)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Fontana Food AB

Bij beschikking van 15 juni 2022 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) besloten om de hogere voorziening niet toe te laten en Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi te verwijzen in haar eigen kosten.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy dla Warszawy — Śródmieścia w Warszawie (Polen) op 25 februari 2022 — AM, PM/mBank

(Zaak C-139/22)

(2022/C 294/18)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy dla Warszawy — Śródmieścia w Warszawie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: AM, PM

Verwerende partij: mBank S.A.

Prejudiciële vragen

1.

Moeten artikel 3, lid 1, artikel 7, leden 1 en 2, en artikel 8 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1) en het doeltreffendheidsbeginsel aldus worden uitgelegd dat het voor de kwalificatie van een contractueel beding waarover niet afzonderlijk is onderhandeld als een oneerlijk contractueel beding volstaat om vast te stellen dat het contractuele beding overeenstemt met een beding uit algemene voorwaarden dat is opgenomen in een register van oneerlijk bevonden bedingen?

2.

Moet artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een aan de nationale regeling gegeven rechterlijke uitlegging dat een oneerlijk contractueel beding zijn oneerlijke karakter verliest indien de consument ervoor kan kiezen om zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst na te komen op basis van een ander beding dat wel eerlijk is?

3.

Moeten artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat de verkoper verplicht is elke consument informatie te verstrekken over de wezenlijke kenmerken van de overeenkomst en de risico’s die ermee gepaard gaan, zelfs indien de betrokken consument over specifieke kennis van zaken beschikt?

4.

Moeten artikel 3, lid 1, artikel 6 […] en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat, wanneer meerdere consumenten een overeenkomst sluiten met één verkoper, kan worden vastgesteld dat een en hetzelfde contractuele beding ten aanzien van de eerste consument oneerlijk is maar ten aanzien van de tweede eerlijk, en, zo ja, kan dit tot gevolg hebben dat de overeenkomst ten aanzien van de eerste consument nietig is maar ten aanzien van de tweede geldig, zodat alle daaruit voortvloeiende verplichtingen op die tweede consument rusten?


(1)  PB 1993, L 95, blz. 29


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/14


Hogere voorziening, door Jörg Lück op 1 maart 2022 ingesteld tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer) van 15 december 2021 in zaak T-188/21, Jörg Lück/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

(Zaak C-154/22 P)

(2022/C 294/19)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Jörg Lück (vertegenwoordiger: L. Becker, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, R.H. Investment UG

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Kamer voor toelating tot hogere voorzieningen) heeft bij beslissing van 17 juni 2022 de hogere voorziening niet toegelaten en heeft rekwirant verwezen in zijn eigen kosten.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/14


Hogere voorziening, door Legero Schuhfabrik GmbH op 2 maart 2022 ingesteld tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer) van 15 december 2021 in zaak T-684/20, Legero Schuhfabrik GmbH/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

(Zaak C-152/22 P)

(2022/C 294/20)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Legero Schuhfabrik GmbH (vertegenwoordiger: M. Gail, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) heeft bij beslissing van 22 juni 2022 de hogere voorziening niet toegelaten en heeft rekwirante verwezen in haar eigen kosten.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/14


Hogere voorziening ingesteld op 3 mei 2022 door Chemours Netherlands BV tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 23 februari 2022 in zaak T-636/19, Chemours Netherlands / ECHA

(Zaak C-293/22 P)

(2022/C 294/21)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Chemours Netherlands BV (vertegenwoordigers: R. Cana, H. Widemann en Z. Romata, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), Koninkrijk der Nederlanden, ClientEarth, ClientEarth AISBL, CHEM Trust Europe eV

Conclusies

het bestreden arrest in zijn geheel vernietigen;

het bestreden besluit (1) nietig verklaren;

subsidiair, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor afdoening van het door rekwirante ingestelde beroep tot nietigverklaring;

ECHA verwijzen in de kosten van deze procedure, met inbegrip van de kosten in de procedure bij het Gerecht, en in de kosten van interveniënten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante volgende middelen aan.

A.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en van een beoordelingsfout, en heeft artikel 57, onder f), van de REACH-verordening geschonden en onjuist uitgelegd door te oordelen dat ECHA geen kennelijke fout heeft gemaakt door vast te stellen dat even zorgwekkende ernstige gevolgen voor de gezondheid van de mens zouden zijn vastgesteld.

In het bijzonder heeft het Gerecht blijk gegeven van een beoordelingsfout en artikel 57, onder f), van de REACH-verordening geschonden en onjuist uitgelegd a) door te oordelen dat ECHA tot het besluit kon komen dat effecten waarvan wordt erkend dat zij niet “de grondslag” van het bestreden besluit vormen, niettemin “even zorgwekkend” kunnen zijn; b) door te oordelen dat ECHA heeft vastgesteld dat de effecten van ontwikkelingstoxiciteit en van toxiciteit bij herhaalde toediening “even zorgwekkend” zijn, en c) door het besluit van ECHA om i) op de bewijskracht steunende overwegingen toe te passen op de afzonderlijke effecten op de menselijke gezondheid, en om ii) de effecten op de menselijke gezondheid en het milieu gezamenlijk te beoordelen, als rechtmatig te beschouwen.

B.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een beoordelingsfout en heeft artikel 57, onder f), van de REACH-verordening geschonden en onjuist uitgelegd door te oordelen dat ECHA geen kennelijke fout heeft gemaakt door vast te stellen dat even zorgwekkende ernstige gevolgen voor het milieu zouden zijn vastgesteld.

In het bijzonder heeft het Gerecht a) blijk gegeven van een beoordelingsfout en artikel 57, onder f), onjuist uitgelegd door ECHA toe te staan ernstige gevolgen voor het milieu vast te stellen op grond van gegevens over toxiciteit voor de menselijke gezondheid, en b) blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en artikel 57, onder f), onjuist uitgelegd door het ontbreken van bioaccumulatie niet te beschouwen als een relevant gegeven waarmee ECHA rekening dient te houden bij zijn beoordeling in de specifieke omstandigheden van deze zaak.

C.

Het Gerecht heeft het algemeen Unierechtelijk beginsel van wetenschappelijke excellentie geschonden alsmede de toetsingsmaatstaf miskend.

Het Gerecht heeft in strijd met het algemeen Unierechtelijk beginsel van wetenschappelijke excellentie en met de toetsingsmaatstaf conclusies getrokken over de onomkeerbare effecten van de stof en wetenschappelijke studies beoordeeld.


(1)  Besluit ED/71/2019 van ECHA van 4 juli 2019, in werking getreden op 16 juli 2019, voor zover daarin 2,3,3,3-tetrafluoro-2-(heptafluoropropoxy) propaanzuur, zijn zouten en zijn acylhaliden (omvattend elk van hun individuele isomeren en combinaties daarvan) worden opgenomen in de lijst van stoffen die in aanmerking komen om uiteindelijk te worden opgenomen in bijlage XIV bij verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006, L 396, blz. 1, met rectificatie in PB 2007, L 136, blz. 3).


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 10 mei 2022 — FL / Autoridade Tributária e Aduaneira

(Zaak C-312/22)

(2022/C 294/22)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal Administrativo

Partijen in het hoofdgeding

Eisende partij in laatste aanleg: FL

Verwerende partij in laatste aanleg: Autoridade Tributária e Aduaneira

Prejudiciële vraag

Is het verenigbaar met het Unierecht dat inkomsten bestaande uit rente op obligaties en schuldbewijzen die in 2005 door een niet-ingezeten Zwitserse bank aan eiser zijn betaald, onder de cumulatie van inkomsten vallen en dus worden belast tegen hetzelfde tarief van de inkomstenbelasting als andere inkomsten, wat betekent dat zij worden belast tegen een veel hoger tarief dan het geval zou zijn indien die inkomsten waren uitbetaald door een bank die op het nationale grondgebied is gevestigd (in welk geval het zogenoemde bevrijdende tarief van toepassing zou zijn)?


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 13 mei 2022 — KRI SpA, als overnemende vennootschap van SI.LO.NE. — Sistema logistico nord-est Srl / Agenzia delle Dogane e dei Monopoli

(Zaak C-323/22)

(2022/C 294/23)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: KRI SpA, als overnemende vennootschap van SI.LO.NE. — Sistema logistico nord-est Srl

Verwerende partij: Agenzia delle Dogane e dei Monopoli

Prejudiciële vraag

Moet artikel 14, eerste volzin, van richtlijn 92/12/EEG (1) van de Raad van 25 februari 1992 aldus worden uitgelegd dat in geval van onregelmatige onttrekking van een accijnsproduct aan een schorsingsregeling de entrepothouder die een zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de accijns een risicoaansprakelijkheid heeft, en zich niet kan bevrijden van de verplichting en de betaling van de bedragen van de overeenkomstige sancties, zelfs wanneer deze onttrekking afhangt van een onrechtmatige handeling die — uitsluitend — aan een derde kan worden toegerekend? Of moet die bepaling aldus worden uitgelegd dat de vrijstelling van de belasting en van de daaraan verbonden sancties — als een toevallige omstandigheid of overmacht — moet worden toegekend aan de entrepothouder die een zekerheid heeft gesteld, die niet alleen op geen enkele wijze op de hoogte was van de onrechtmatige handeling van de derde, maar er — daar hem geen schuld treft — ook terecht op heeft vertrouwd dat het product onder schorsing van accijns regelmatig in het verkeer is gebracht?


(1)  Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PB 1992, L 76, blz. 1).


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/17


Beroep ingesteld op 31 mei 2022 — Europese Commissie/Koninkrijk Zweden

(Zaak C-353/22)

(2022/C 294/24)

Procestaal: Zweeds

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Tricot, P. Carlin en E. Manhaeve, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Zweden

Conclusies

Vaststellen dat het Koninkrijk Zweden de verplichtingen niet is nagekomen die op deze lidstaat rusten krachtens artikel 2 van richtlijn (EU) 2017/853 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot wijziging van richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens, zoals gecodificeerd bij richtlijn (EU) 2021/555 (2) van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de naleving van:

de punten 6, 7, 8 en 9 in categorie A, punt 8 in categorie B en punt 5 in categorie C, onder de definitie in punt A van deel II van bijlage I bij richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij artikel 1, lid 19, van richtlijn 2017/853,

artikel 5, lid 3, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij artikel 1, lid 6, van richtlijn 2017/853,

artikel 10, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij artikel 1, lid 9, van richtlijn 2017/853, en

artikel 10, lid 2, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij artikel 1, lid 9, van richtlijn 2017/853, of in ieder geval door die bepalingen niet mee te delen aan de Commissie.

Het Koninkrijk Zweden veroordelen tot betaling aan de Commissie van een forfaitaire som van 5 387,90 EUR per dag, maar op zijn minst 1 909 000 EUR, indien de niet-nakoming van de onder het eerste streepje genoemde verplichtingen nog voortduurt op de dag dat uitspraak wordt gedaan in de onderhavige zaak, alsmede tot betaling aan de Commissie van een dwangsom van 48 454,98 EUR per dag vanaf de datum van uitspraak van het arrest in deze zaak tot de datum waarop het Koninkrijk Zweden voldoet aan de krachtens de richtlijn op hem rustende verplichtingen, en

Het Koninkrijk Zweden verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot wijziging van richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens, zoals gecodificeerd bij richtlijn (EU) 2021/555 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens heeft tot doel om de wetgeving en procedures van de lidstaten betreffende vuurwapens te harmoniseren, de procedures voor het verwerven, voorhanden hebben en overbrengen van vuurwapens te vereenvoudigen, het onbevoegd vervaardigen en verhandelen van vuurwapens te voorkomen, en de traceerbaarheid van vuurwapens te vergroten.

De lidstaten moesten de richtlijn uiterlijk op 14 september 2018 omzetten. De Commissie heeft op 22 november 2018 een inbreukprocedure ingeleid tegen Zweden. Op 26 juli 2019 heeft de Commissie Zweden een met redenen omkleed advies gestuurd. Tot op heden heeft Zweden de Commissie niet meegedeeld dat het de bepalingen van de richtlijn volledig heeft omgezet in nationaal recht.


(1)  PB 2017, L 137, blz. 22.

(2)  PB 2021, L 115, blz. 1.


Gerecht

1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/18


Arrest van het Gerecht van 1 juni 2022 — Eleveté Invest Group e.a. / Commissie en GAR

(Zaak T-523/17) (1)

(“Economische en monetaire Unie - Bankenunie - Gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme voor kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen (GAM) - Afwikkelingsprocedure die wordt toegepast op een instelling die faalt of waarschijnlijk zal falen - Vaststelling door de GAR van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español - Recht om te worden gehoord - Eigendomsrecht - Motiveringsplicht - Artikelen 18 en 20 van verordening (EU) nr. 806/2014 - Niet-contractuele aansprakelijkheid”)

(2022/C 294/25)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Eleveté Invest Group e.a. (Madrid, Spanje) en de 19 andere verzoekers wier namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordigers: B. Cremades Roman, J. López Useros, S. Cajal Martín en P. Marrodán Lázaro, advocaten)

Verwerende partijen: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn en A. Steiblytė, gemachtigden, bijgestaan door J. Rivas Andrés, advocaat), Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (vertegenwoordigers: J. King en M. Fernández Rupérez, gemachtigden, bijgestaan door B. Meyring, S. Schelo, F. Fernández de Trocóniz Robles, T. Klupsch en S. Ianc, advocaten)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partijen: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: J. Rodríguez de la Rúa Puig en L. Aguilera Ruiz, gemachtigden), Banco Santander, SA (Santander, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Rodríguez Cárcamo, A. Rodríguez Conde, D. Sarmiento Ramírez-Escudero en J. Remón Peñalver, advocaten)

Voorwerp

Ten eerste, verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit SRB/EES/2017/08 van de bestuursvergadering van de GAR van 7 juni 2017 betreffende de vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español, SA, alsook van besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie van 7 juni 2017 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español (PB 2017, L 178, blz. 15), ten tweede, verzoek krachtens artikel 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekers stellen te hebben geleden als gevolg van die besluiten en, ten derde, verzoek strekkende tot vaststelling van de nietigheid van de voorlopige waardering en tot verkrijging van compensatie.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Eleveté Invest Group, SL en de andere verzoekende partijen van wie de namen zijn opgenomen in de bijlage worden verwezen in hun eigen kosten alsook in die van de Europese Commissie, de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) en Banco Santander, SA.

3)

Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 374 van 6.11.2017.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/19


Arrest van het Gerecht van 1 juni 2022 — Algebris (UK) en Anchorage Capital Group / Commissie

(Zaak T-570/17) (1)

(“Economische en monetaire Unie - Bankenunie - Gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme voor kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen (GAM) - Afwikkelingsprocedure die wordt toegepast op een instelling die faalt of waarschijnlijk zal falen - Vaststelling door de GAR van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español - Bevoegdheidsdelegatie - Motiveringsplicht - Artikel 20 van verordening (EU) nr. 806/2014 - Recht om te worden gehoord - Eigendomsrecht”)

(2022/C 294/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Algebris (UK) Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk), Anchorage Capital Group LLC (New York-stad, New York, Verenigde Staten (vertegenwoordigers: T. Soames, N. Chesaites, advocaten, en R. East, solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn en A. Steiblytė, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (vertegenwoordigers: J. King en M. Fernández Rupérez, gemachtigden, bijgestaan door B. Meyring, S. Schelo, F. Fernández de Trocóniz Robles, T. Klupsch en S. Ianc, advocaten), Banco Santander, SA (Santander, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Rodríguez Cárcamo, A. Rodríguez Conde, D. Sarmiento Ramírez-Escudero, advocaten, en G. Cahill, barrister)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie van 7 juni 2017 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español (PB 2017, L 178, blz. 15).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Algebris (UK) Ltd en Anchorage Capital Group LLC worden verwezen in hun eigen kosten alsook in die van de Europese Commissie en Banco Santander, SA.

3)

De Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 392 van 20.11.2017.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/19


Arrest van het Gerecht van 1 juni 2022 — Aeris Invest / Commissie en GAR

(Zaak T-628/17) (1)

(“Economische en monetaire Unie - Bankenunie - Gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme voor kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen (GAM) - Afwikkelingsprocedure die wordt toegepast op een instelling die faalt of waarschijnlijk zal falen - Vaststelling door de GAR van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español - Recht om te worden gehoord - Bevoegdheidsdelegatie - Eigendomsrecht - Motiveringsplicht - Artikelen 14, 18 en 20 van verordening (EU) nr. 806/2014”)

(2022/C 294/27)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Aeris Invest Sàrl (Luxemburg-stad, Luxemburg) (vertegenwoordigers: M. Roca Junyent, R. Vallina Hoset, G. Serrano Fenollosa, E. Galán Burgos en M. Varela Suárez, advocaten)

Verwerende partijen: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn en A. Steiblytė, gemachtigden) Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (vertegenwoordigers: J. King en M. Fernández Rupérez, gemachtigden, bijgestaan door B. Meyring, S. Schelo, F. Fernández de Trocóniz Robles, T. Klupsch en S. Ianc, advocaten)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partijen: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: L. Aguilera Ruiz en J. Rodríguez de la Rúa Puig, gemachtigden), Europees Parlement (vertegenwoordigers: P. López-Carceller, M. Martínez Iglesias, L. Visaggio, J. Etienne, M. Menegatti en M. Sammut, gemachtigden), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. de Gregorio Merino, J. Bauerschmidt, H. Marcos Fraile en A. Westerhof Löfflerová, gemachtigden), Banco Santander, SA (Santander, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Rodríguez Cárcamo, A. Rodríguez Conde, D. Sarmiento Ramírez-Escudero en J. Remón Peñalver, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van enerzijds besluit SRB/EES/2017/08 van de bestuursvergadering van de GAR van 7 juni 2017 betreffende de vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español, SA, en anderzijds besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie van 7 juni 2017 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español (PB 2017, L 178, blz. 15).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Aeris Invest Sàrl wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie, de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) en Banco Santander, SA.

3)

Het Koninkrijk Spanje, het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 374 van 6.11.2017.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/20


Arrest van het Gerecht van 15 juni 2022 — Qualcomm / Commissie (Qualcomm — exclusiviteitsbetalingen)

(Zaak T-235/18) (1)

(“Mededinging - Misbruik van machtspositie - Markt voor LTE-chipsets - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 102 VWEU en artikel 54 van de EER-Overeenkomst wordt vastgesteld - Exclusiviteitsbetalingen - Rechten van de verdediging - Artikel 19 en artikel 27, lid 1, van verordening (EG) nr. 1/2003 - Uitsluitingseffecten”)

(2022/C 294/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Qualcomm Inc. (San Diego, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Pinto de Lemos Fermiano Rato, M. Davilla en M. English, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: N. Khan, A. Dawes en C. Urraca Caviedes, gemachtigden)

Voorwerp

Met haar beroep uit hoofde van artikel 263 VWEU vordert verzoekster nietigverklaring van besluit C(2018) 240 final van de Commissie van 24 januari 2018 betreffende een procedure op grond van artikel 102 VWEU en artikel 54 van de EER-Overeenkomst [zaak AT.40220 — Qualcomm (exclusiviteitsbetalingen)], waarbij de Commissie heeft vastgesteld dat verzoekster van 25 februari 2011 tot 16 september 2016 misbruik heeft gemaakt van haar machtspositie en haar een geldboete van 997 439 000 EUR heeft opgelegd.

Dictum

1)

Besluit C(2018) 240 final van de Commissie van 24 januari 2018 betreffende een procedure op grond van artikel 102 VWEU en artikel 54 van de EER-Overeenkomst [zaak AT.40220 — Qualcomm (exclusiviteitsbetalingen)] wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 190 van 4.6.2018.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/21


Arrest van het Gerecht van 8 juni 2022 — Verenigd Koninkrijk en ITV/Commissie

(Zaken T-363/19 en T-456/19) (1)

(Staatssteun - Steunregeling die door het Verenigd Koninkrijk ten behoeve van bepaalde multinationale groepen ten uitvoer is gelegd - Besluit waarbij de steunregeling onverenigbaar met de interne markt en onrechtmatig wordt verklaard en de terugvordering van de reeds betaalde steun wordt gelast - Voorafgaande belastingafspraken (advance tax rulings) - Belastingregeling die betrekking heeft op de financiering van groepen, en meer bepaald op onder zeggenschap staande buitenlandse ondernemingen - Selectieve belastingvoordelen)

(2022/C 294/29)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij in zaak T-363/19: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: F. Shibli en S. McCrory, gemachtigden, bijgestaan door P. Baker, QC, en T. Johnston, barrister)

Verzoekende partij in zaak T-456/19: ITV plc (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: J. Lesar, solicitor, en K. Beal, QC)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn, S. Noë en B. Stromsky, gemachtigden, in zaak T-456/19 bijgestaan door M. Clayton en M. Segura Catalán, advocaten)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij in zaak T-456/19: Verenigd Koninkrijk (vertegenwoordigers: F. Shibli en S. McCrory, gemachtigden, bijgestaan door P. Baker, QC, en T. Johnston, barrister), en LSEGH (Luxembourg) Ltd (Londen), London Stock Exchange Group Holdings (Italy) Ltd (Londen) (vertegenwoordigers: A. von Bonin, O. Brouwer en A. Pliego Selie, advocaten)

Voorwerp

Verzoeken krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit (EU) 2019/1352 van de Commissie van 2 april 2019 betreffende steunmaatregel SA.44896 van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot een CFC-vrijstelling inzake groepsfinanciering (PB 2019, L 216, blz. 1)

Dictum

1)

De zaken T-363/19 en T-456/19 worden gevoegd voor het onderhavige arrest.

2)

De beroepen worden verworpen.

3)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland draagt zijn eigen kosten alsmede die welke de Europese Commissie in zaak T-363/19 heeft gemaakt.

4)

ITV plc draagt haar eigen kosten alsmede die welke de Europese Commissie in zaak T-456/19 heeft gemaakt.

5)

LSEGH (Luxembourg) Ltd en London Stock Exchange Group Holdings (Italy) Ltd dragen hun eigen kosten.

6)

Het Verenigd Koninkrijk draagt zijn eigen kosten in zaak T-456/19.


(1)  PB C 263 van 5.8.2019.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/22


Arrest van het Gerecht van 8 juni 2022 — Guangxi Xin Fu Yuan / Commissie

(Zaak T-144/20) (1)

(“Dumping - Invoer van keuken- en tafelgerei van keramiek van oorsprong uit China - Herzieningsprocedure - Ontwijking - Artikel 13 van verordening (EU) 2016/1036 - Verbonden ondernemingen - Procedurele verplichtingen - Artikel 5, leden 10 en 11, van verordening 2016/1036 - Artikelen 6.1, 6.2 en 12.1 van de antidumpingovereenkomst - Rechten van de verdediging - Gelijke behandeling - Gewettigd vertrouwen - Kennelijke beoordelingsfout”)

(2022/C 294/30)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Guangxi Xin Fu Yuan Co. Ltd (Bobai, China) (vertegenwoordigers: J. Cornelis en T. Zuber, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Němečková en M. Gustafsson, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2131 van de Commissie van 28 november 2019 tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) 2019/1198 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op tafel- en keukengerei van keramiek van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (PB 2019, L 321, blz. 139).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Guangxi Xin Fu Yuan Co. Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 161 van 11.5.2020.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/22


Arrest van het Gerecht van 1 juni 2022 — Krasnyj Octyabr/EUIPO– Pokój (Pokój TRADYCJA JAKOŚĆ KRÓWKA SŁODKIE CHWILE Z DZIECIŃSTWA TRADYCYJNA RECEPTURA)

(Zaak T-355/20) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk Pokój TRADYCJA JAKOŚĆ KRÓWKA SŁODKIE CHWILE Z DZIECIŃSTWA TRADYCYJNA RECEPTURA - Ouder internationaal beeldmerk KOPOBKA KOROVKA - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 53, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 60, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001)”)

(2022/C 294/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: PAO Moscow Confectionery Factory “Krasnyj Octyabr” (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: M. Geitz en J. Stock, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Söder en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Spółdzielnia “Pokój” (Bielsko-Biala, Polen) (vertegenwoordigers: E. Pijewska en M. Mazurek, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 2 april 2020 (zaak R 1974/2019-1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

PAO Moscow Confectionery Factory “Krasnyj Octyabr” wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 255 van 3.8.2020.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/23


Arrest van het Gerecht van 1 juni 2022 — Krasnyj Octyabr/EUIPO — Pokój (KRÓWKA MLECZNA Milk FUDGE)

(Zaak T-363/20) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk KRÓWKA MLECZNA Milk FUDGE - Ouder internationaal beeldmerk KOPOBKA KOROVKA - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 53, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 60, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001) - Recht om te worden gehoord - Artikel 94, lid 1, van verordening 2017/1001”)

(2022/C 294/32)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: PAO Moscow Confectionery Factory “Krasnyj Octyabr” (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: M. Geitz en J. Stock, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Söder en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Spółdzielnia “Pokój” (Bielsko-Biala, Polen) (vertegenwoordigers: E. Pijewska en M. Mazurek, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 7 april 2020 (zaak R 1532/2019-1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

PAO Moscow Confectionery Factory “Krasnyj Octyabr” wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 255 van 3.8.2020.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/24


Arrest van het Gerecht van 15 juni 2022 — Tubes Radiatori/EUIPO– Antrax It (Verwarmingsradiator)

(Zaak T-380/20) (1)

(“Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapsmodel dat een verwarmingsradiator weergeeft - Oudere modellen - Nietigheidsgronden - Geen eigen karakter - Artikel 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002 - Vrijheid van de ontwerper - Verzadiging van de stand van de techniek - Algemene indruk”)

(2022/C 294/33)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Tubes Radiatori Srl (Resana, Italië) (vertegenwoordigers: S. Verea, K. Muraro, M. Belestriero en P. Menapace, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Capostagno, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Antrax It Srl (Resana) (vertegenwoordigers: L. Gazzola en G. Lugato, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 25 maart 2020 (zaak R 1275/2017-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Antrax It en Tubes Radiatori.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Tubes Radiatori Srl wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 271 van 17.8.2020.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/24


Arrest van het Gerecht van 1 juni 2022 — Jindal Saw en Jindal Saw Italia / Commissie (Opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht)

(Zaak T-440/20) (1)

(“Dumping - Invoer van buizen en pijpen van nodulair gietijzer van oorsprong uit India - Tenuitvoerlegging van het arrest van het Gerecht in zaak T-301/16 - Opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht - Geen volledige terugbetaling van het aanvankelijk definitief antidumpingrecht - Rechtsgrondslag - Verbod van terugwerkende kracht - Rechtszekerheid - Artikel 266 VWEU - Evenredigheid - Recht op effectieve rechterlijke bescherming - Artikel 103 van het douanewetboek van de Unie - Inschrijvingsregeling - Exceptie van onwettigheid - Ontvankelijkheid”)

(2022/C 294/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Jindal Saw (New Delhi, India), Jindal Saw Italia SpA (Triëst, Italië) (vertegenwoordigers: R. Antonini, E. Monard en B. Maniatis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Blanck en G. Luengo, gemachtigden)

Voorwerp

Met hun op grond van artikel 263 VWEU ingesteld beroep verzoeken verzoeksters om gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2020/527 van de Commissie van 15 april 2020 tot het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India, wat Jindal Saw Limited betreft, naar aanleiding van het arrest van het Gerecht in zaak T-301/16 (PB 2020, L 118, blz. 14).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Jindal Saw Ltd en Jindal Saw Italia SpA worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 297 van 7.9.2020.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/25


Arrest van het Gerecht van 1 juni 2022 — Jindal Saw en Jindal Saw Italia / Commissie (Opnieuw instellen van een definitief compenserend recht)

(Zaak T-441/20) (1)

(“Subsidies - Invoer van buizen en pijpen van nodulair gietijzer van oorsprong uit India - Tenuitvoerlegging van het arrest van het Gerecht in zaak T-300/16 - Opnieuw instellen van een definitief compenserend recht - Geen volledige terugbetaling van het aanvankelijk definitief compenserend recht - Rechtsgrondslag - Verbod van terugwerkende kracht - Rechtszekerheid - Artikel 266 VWEU - Evenredigheid - Recht op effectieve rechterlijke bescherming - Artikel 103 van het douanewetboek van de Unie - Inschrijvingsregeling - Exceptie van onwettigheid - Ontvankelijkheid”)

(2022/C 294/35)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Jindal Saw Ltd (New Delhi, India), Jindal Saw Italia SpA (Triëst, Italië) (vertegenwoordigers: R. Antonini, E. Monard en B. Maniatis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Blanck en G. Luengo, gemachtigden)

Voorwerp

Met hun op grond van artikel 263 VWEU ingesteld beroep verzoeken verzoeksters om gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2020/526 van de Commissie van 15 april 2020 tot het opnieuw instellen van een definitief compenserend recht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India, wat Jindal Saw Limited betreft, naar aanleiding van het arrest van het Gerecht in zaak T-300/16 (PB 2020, L 118, blz. 1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Jindal Saw Ltd en Jindal Saw Italia SpA worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 297 van 7.9.2020.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/25


Arrest van het Gerecht van 8 juni 2022 — EMCS / EUAA

(Zaak T-621/20) (1)

(“Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Terbeschikkingstelling van tijdelijke functionarissen aan het EASO - Afwijzing van de offerte van een inschrijver - Gunning van de opdracht aan een andere inschrijver - Gelijke behandeling - Transparantiebeginsel - Kennelijke beoordelingsfout - Motiveringsplicht”)

(2022/C 294/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: EMCS ltd. (Msida, Malta) (vertegenwoordigers: P. Kuypers en N. Groot, advocaten)

Verwerende partij: Asielagentschap van de Europese Unie (vertegenwoordigers: P. Eyckmans en J. van Heel, gemachtigden, bijgestaan door V. Ost en M. Umbach, advocaten)

Voorwerp

Ten eerste, verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) van 23 juli 2020, “Aanbestedingsprocedure EASO/2020/789 — Terbeschikkingstelling van tijdelijke functionarissen aan het EASO in Malta”, waarbij de offerte die verzoekster in het kader van de aanbesteding heeft ingediend is afgewezen en de opdracht is gegund aan een andere inschrijver en, ten tweede, verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden als gevolg van dit besluit.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

EMCS ltd. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 443 van 21.12.2020.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/26


Arrest van het Gerecht van 8 juni 2022 — Deutschtec/EUIPO

(Zaak T-738/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk HOLUX - Oudere internationale inschrijving van het woordmerk HOLUX - Relatieve weigeringsgronden - Gevaar voor verwarring - Artikel 8, lid 1, onder a) en b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2022/C 294/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Deutschtec GmbH (Petershagen/Eggersdorf, Duitsland) (vertegenwoordiger: R. Arnade, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: R. Raponi en J. Ivanauskas, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Group A NV (Hasselt, België)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster de nietigverklaring van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 7 oktober 2020 (zaak R 223/2020-4).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Deutschtec GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 53 van 15.2.2021.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/27


Arrest van het Gerecht van 8 juni 2022 — Apple/EUIPO — Swatch (THINK DIFFERENT)

(Zaken T-26/21–T-28/21) (1)

(“Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerken THINK DIFFERENT - Geen normaal gebruik van de merken - Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] - Motiveringsplicht - Recht om te worden gehoord - Artikel 94, lid 1, van verordening 2017/1001”)

(2022/C 294/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Apple Inc. (Cupertino, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: I. Junkar, I. Fowler, M. Petersenn en B. Lüthge, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: T. Frydendahl en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Swatch AG (Bienne, Zwitserland) (vertegenwoordiger: P. González-Bueno Catalán de Ocón, advocaat)

Voorwerp

Met zijn drie beroepen krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissingen van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 4 november 2020 (zaken R 2011/2018-4, R 2012/2018-4 en R 2013/2018-4).

Dictum

1)

De zaken T-26/21 tot en met T-28/21 worden gevoegd voor het arrest.

2)

De beroepen worden verworpen.

3)

Apple Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 88 van 15.3.2021.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/27


Arrest van het Gerecht van 8 juni 2022 — Darment / Commissie

(Zaak T-92/21) (1)

(“Milieu - Verordening (EU) nr. 17/2014 - Gefluoreerde broeikasgassen - Elektronisch quotaregister voor het op de markt brengen van fluorkoolwaterstoffen - Inschrijvingsbesluit - Vergunning om een quotum te gebruiken - Uitvoering van een arrest van het Gerecht - Beginsel van behoorlijk bestuur”)

(2022/C 294/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Darment Oy (Helsinki, Finland) (vertegenwoordiger: C. Ginter, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Sanfrutos Cano, K. Talabér-Ritz en B. De Meester, gemachtigden)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU verzoekt de verzoekende partij om nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 15 december 2020 tot inschrijving in het elektronisch quotaregister voor het op de markt brengen van fluorkoolwaterstoffen (FKW) van haar quotum voor het jaar 2021 en ook voor de jaren 2019 en 2020.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Darment Oy wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen de kosten van de procedure in kort geding.


(1)  PB C 128 van 12.4.2021.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/28


Arrest van het Gerecht van 8 juni 2022 — Muschaweck/EUIPO — Conze (UM)

(Zaak T-293/21) (1)

(“Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk UM - Normaal gebruik van het merk - Gebruik met toestemming van de houder - Gebruik in de vorm waarin het merk is ingeschreven - Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] - Vertegenwoordiging van de houder van het merk - Bewijs van het gebruik dat binnen de gestelde termijn is overgelegd”)

(2022/C 294/40)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Ulrike Muschaweck (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Konle, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënt voor het Gerecht: Joachim Conze (München) (vertegenwoordiger: H. Bolte, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 15 maart 2021 (zaak R 2260/2019-2) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Ulrike Muschaweck en Joachim Conze

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ulrike Muschaweck wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 278 van 12.7.2021.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/28


Arrest van het Gerecht van 15 juni 2022 — F I S I/EUIPO — Verband der Deutschen Daunen- und Federnindustrie (ECODOWN)

(Zaak T-338/21) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk ECODOWN - Absolute weigeringsgronden - Geen onderscheidend vermogen - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening 2017/1001] - Geen door gebruik verkregen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 3, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 3, van verordening 2017/1001)”)

(2022/C 294/41)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: F I S I Fibre sintetiche SpA (Oggiono, Italië) (vertegenwoordigers: G. Cartella en B. Cartella, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: R. Raponi en J. Crespo Carillo, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Verband der Deutschen Daunen- und Federindustrie eV (Mainz, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Travostino en N. Bottero, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU verzoekt verzoekster om nietigverklaring en herziening van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 13 april 2021 (zaak R 216/2020-1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

F I S I Fibre sintetiche SpA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 320 van 9.8.2021.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/29


Arrest van het Gerecht van 8 juni 2022 — Polo Club Düsseldorf/EUIPO

(Zaak T-355/21) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor het Uniebeeldmerk POLO CLUB DÜSSELDORF EST. 1976 - Ouder nationaal beeldmerk POLO CLUB - Relatieve weigeringsgrond - Gevaar voor verwarring - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2022/C 294/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Polo Club Düsseldorf (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Weil, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: T. Frydendahl en J. Crespo Carrillo, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Company Bridge and Life, SL (Elche, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Gracia Albero en D. Gómez Sánchez, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster in wezen de nietigverklaring en de wijziging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 26 april 2021 (zaak R 1667/2020-1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Polo Club Düsseldorf GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen de noodzakelijke kosten die Company Bridge and Life, SL heeft gemaakt in verband met de procedure voor de kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 329 van 16.8.2021.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/30


Arrest van het Gerecht van 8 juni 2022 — Vitronic/EUIPO (Enforcement Trailer)

(Zaak T-433/21) (1)

(“Uniemerk - Aanvraag voor het Uniewoordmerk Enforcement Trailer - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001 - Artikel 7, lid 2, van verordening 2017/1001”)

(2022/C 294/43)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Vitronic Dr.-Ing. Stein Bildverarbeitungssysteme GmbH (Wiesbaden, Duitsland) (vertegenwoordiger: D. Tsoumanis, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: T. Klee en D. Hanf, gemachtigden)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster de nietigverklaring van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 18 mei 2021 (zaak R 236/2021-4).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Vitronic Dr.-Ing. Stein Bildverarbeitungssysteme GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 357 van 6.9.2021.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/30


Arrest van het Gerecht van 8 juni 2022 — Medela/EUIPO (MAXFLOW)

(Zaak T-744/21) (1)

(“Uniemerk - Aanvraag voor het Uniewoordmerk MAXFLOW - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2022/C 294/44)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Medela Holding AG (Baar, Zwitserland) (vertegenwoordigers: M. Hartmann en S. Fröhlich, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: T. Klee en D. Hanf, gemachtigden)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster de nietigverklaring van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 30 augustus 2021 (zaak R 876/2021-2).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Medela Holding AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 37 van 24.1.2022.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/31


Beschikking van de president van het Gerecht van 8 juni 2022 — Hongarije/Commissie

(Zaak T-104/22 R)

(“Kort geding - Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Europese structuur- en investeringsfondsen - Verordening (EU) nr. 1303/2013 - Documenten afkomstig van een lidstaat - Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging - Fumus boni juris - Spoedeisendheid - Belangenafweging”)

(2022/C 294/45)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Hongarije (vertegenwoordigers: M. Fehér en G. Koós, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Ehrbar, A. Spina en A. Tokár, gemachtigden)

Voorwerp

Met haar verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU vordert verzoekster de opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van de Europese Commissie van 14 december 2021, vastgesteld overeenkomstig verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43), met betrekking tot confirmatief verzoek GESTDEM 2021/2808 om toegang van het publiek tot documenten afkomstig van haar autoriteiten.

Dictum

1)

De tenuitvoerlegging van het besluit van de Europese Commissie van 14 december 2021, vastgesteld overeenkomstig verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43), met betrekking tot confirmatief verzoek GESTDEM 2021/2808 om toegang van het publiek tot documenten afkomstig van haar autoriteiten, wordt opgeschort.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/31


Beroep ingesteld op 18 februari 2022 — Arhs developments/Commissie

(Zaak T-88/22)

(2022/C 294/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Arhs developments SA (Belvaux, Luxemburg) (vertegenwoordigers: P. Teerlinck, M. Gherghinaru en L. Panepinto, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit Ares (2022) 1027365 van 11 februari 2022, waarmee de Commissie heeft beslist dat verzoeksters offerte niet is gekozen in de aanbestedingsprocedure DIMOS V — Perceel 2 (BUDG. Ref: BUDG19/PO/04, COM. Ref: BUDG/2020/OP/0001), nietig verklaren;

de Commissie veroordelen tot betaling aan verzoekster van het bedrag van 6 945 492,5 EUR, te vermeerderen met compensatoire rente vanaf de datum van vaststelling van het bestreden besluit tot de datum van het arrest van het Gerecht waarin het bedrag van de schade in rechte wordt vastgesteld, en vervolgens met vertragingsrente vanaf de datum van het arrest waarbij de verplichting tot schadeloosstelling wordt vastgesteld, tot de volledige betaling;

de Commissie verwijzen in haar eigen kosten en in die van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep voert verzoekster één enkel middel aan, namelijk schending van artikel 167, lid 2, van het Financieel Reglement (1), van de beginselen van transparantie, gelijke behandeling en non-discriminatie zoals die zijn neergelegd in artikel 160, lid 1, van het Financieel Reglement, van de punten 18.2 en 20 van bijlage I (Aanbestedingen) daarbij, alsmede van de motiveringsplicht.

Verzoekster betoogt dat besluit Ares (2022) 1027365 van 11 februari 2022 is vastgesteld in strijd met artikel 167, lid 2, van het Financieel Reglement, met de beginselen van transparantie, gelijke behandeling en non-discriminatie zoals die zijn neergelegd in artikel 160, lid 1, van het Financieel Reglement, en met de punten 18.2 en 20 van bijlage I (Aanbestedingen) bij het Financieel Reglement, aangezien de Commissie de service level agreement (SLA) (overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau) als selectiecriterium heeft gehanteerd, terwijl de in dit document gestelde eisen in geen geval als selectiecriterium kunnen gelden. Per definitie hebben SLA’s namelijk betrekking op de kwaliteit van de te verrichten dienst en niet op het vermogen van de inschrijvers om de dienst te verrichten. Daar de Commissie ten onrechte de SLA als selectiecriterium heeft gehanteerd, is de gehele gunningsprocedure onwettig.

Verder heeft de Commissie voormelde bepalingen alsook de motiveringsplicht geschonden, aangezien de door haar aangevoerde rechtvaardigingen met betrekking tot de aanmerking van de SLA als selectiecriterium onjuist en ontoereikend zijn.

Bijgevolg bestaat dit middel uit twee onderdelen:

Ten eerste heeft de SLA geen betrekking op het vermogen van de inschrijvers om de opdracht uit te voeren, maar op de kwaliteit van de te verrichten dienst;

Ten tweede zijn de door de Commissie aangevoerde rechtvaardigingen met betrekking tot de aanmerking van de SLA als selectiecriterium ongegrond en in strijd met de in dit middel aangehaalde bepalingen.

Tot staving van haar beroep tot schadevergoeding betoogt verzoekster dat de onwettigheid van het bestreden besluit haar schade heeft berokkend, namelijk:

het verlies van een kans op gunning van een opdracht voor het verrichten van diensten in het kader van perceel 2 van DIMOS V, en

de kosten en uitgaven in verband met de deelname aan de aanbestedingsprocedure.


(1)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB 2018, L 193, blz. 1).


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/32


Beroep ingesteld op 11 mei 2022 — Cham Wings Airlines / Raad

(Zaak T-255/22)

(2022/C 294/47)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Cham Wings Airlines LLC (Damascus, Syrië) (vertegenwoordiger: L. Cloquet, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit (GBVB) 2022/307 van de Raad van 24 februari 2022 tot wijziging van besluit 2012/642/GBVB betreffende beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus (1) nietig verklaren, voor zover het verzoekster betreft;

uitvoeringsverordening (EU) 2022/300 van de Raad van 24 februari 2022 tot uitvoering van artikel 8 bis van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Belarus (2) nietig verklaren, voor zover zij verzoekster betreft, en

de Raad verwijzen in de kosten van de procedure, met inbegrip van verzoeksters kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel: verweerder heeft de feiten kennelijk onjuist opgevat door zich op het standpunt te stellen dat verzoekster bijdraagt aan de activiteiten van het Lukashenka-regime waarbij illegale overschrijdingen van de buitengrenzen van de Unie worden gefaciliteerd, hoewel dat standpunt volstrekt ongegrond is.

2.

Tweede middel: het algemene evenredigheidsbeginsel is geschonden, doordat de economische gevolgen van de beperkende maatregelen tegen verzoekster rampzalig zijn en niet in verhouding staan tot de doelstellingen die de bestreden handelingen geacht zijn te verwezenlijken, maar zij slagen daar niet in.

3.

Derde middel: de in artikel 296, tweede alinea, VWEU neergelegde motiveringsplicht is geschonden, aangezien de motivering van de bestreden handelingen in werkelijkheid louter formeel is.

4.

Vierde middel: verzoeksters recht van verdediging en haar recht op een eerlijk proces zijn geschonden, aangezien zij niet in staat is gesteld om vóór de vaststelling van de bestreden beperkende maatregelen te worden gehoord en derhalve haar recht van verdediging, waaronder haar recht op een eerlijk proces, dat met name wordt gewaarborgd door artikel 6, lid 3, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 48, lid 2, van het Handvest van de grondrechten, niet naar behoren heeft kunnen uitoefenen. Indien een dergelijke voorafgaande hoorzitting tijdig had plaatsgevonden, had verzoekster de Raad in kennis kunnen stellen van haar mededeling van 13 november 2021 aan de EU-Commissie en de stopzetting van haar activiteiten in Minsk.


(1)  PB 2022, L 46, blz. 97.

(2)  PB 2022, L 46, blz. 3.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/33


Beroep ingesteld op 13 mei 2022 — Xpand Consortium e.a./Commissie

(Zaak T-281/22)

(2022/C 294/48)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Xpand Consortium (Brussel, België) NTT Data Belgique (Brussel), Sopra Steria Benelux (Brussel), Fujitsu Technology Solutions (Brussel) (vertegenwoordigers: M. Troncoso Ferrer, L. Lence de Frutos en A. Rebollar Corrales, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van 3 maart 2022 van de Europese Commissie tot annulering van de aanbestedingsprocedure met referentie BUDG19/PO/04 nietig verklaren;

de verwerende partij verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan niet-nakoming van de motiveringsplicht en een kennelijke beoordelingsfout van de Europese Commissie, aangezien de overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau een geldig selectiecriterium is.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel, aangezien de Europese Commissie (i) zich tijdens de aanbestedingsprocedure met referentie BUDG19/PO/04 heeft beperkt in haar uitlegging van de begrippen in de aanbestedingsdocumenten en vervolgens haar standpunt heeft gewijzigd en (ii) bij Consortium Xpand gegronde verwachtingen heeft gewekt wat de rechtmatigheid betreft van de overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau als selectiecriterium.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, aangezien de Europese Commissie (i) de annulering van de aanbestedingsprocedure met referentie BUDG19/PO/04 niet zo spoedig mogelijk heeft meegedeeld, zoals artikel 171 van het financieel reglement (1) voorschrijft, en (ii) Consortium Xpand niet zo spoedig mogelijk in kennis heeft gesteld van het besluit van de Europese Commissie van 3 maart 2022 tot annulering van de aanbestedingsprocedure met referentie BUDG19/PO/04 en van de redenen voor de vaststelling van dat besluit.

4.

Vierde middel, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling, aangezien (i) de Europese Commissie, door de aanbestedingsprocedure met referentie BUDG19/PO/04 te annuleren, de zwaarste en meest nadelige maatregel heeft genomen, terwijl er andere evenredige maatregelen bestonden, en (ii) de Europese Commissie, door een nieuwe aanbestedingsprocedure met hetzelfde voorwerp uit te schrijven, de concurrenten van Xpand Consortium bij de aanbesteding een ongerechtvaardigd concurrentievoordeel verleent.


(1)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB 2018 L 193, blz. 1).


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/34


Beroep ingesteld op 8 juni 2022 — Deutsche Bank/EUIPO — Operación y Auditoria (avanza Tu negocio)

(Zaak T-341/22)

(2022/C 294/49)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Deutsche Bank, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: I. Valdelomar Serrano, J. Rodriguez Fuensalida, P. Ramells Higueras en A. Figuerola Moure, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Operación y Auditoria, SA de CV, SOFOM, ENR (Mexico-Stad, Mexico)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk avanza Tu negocio — inschrijvingsaanvraag nr. 18 208 813

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de Vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 23 maart 2022 in zaak R 1808/2021-5

Conclusies

Vaststellen dat in de bestreden beslissing artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad onjuist is toegepast,

bescherming weigeren voor alle diensten van klasse 36 waarop de aanvraag voor Uniebeeldmerk nr. 18 208 813 avanza Tu negocio betrekking heeft, en

verweerder verwijzen in de kosten, met inbegrip van verzoeksters kosten voor haar vertegenwoordiging in deze procedure.

Aangevoerd middel

Schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/35


Beroep ingesteld op 9 juni 2022 — Rauch Fernace Technology/EUIPO (Musto et Bureau (smeltkroes)

(Zaak T-347/22)

(2022/C 294/50)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Rauch Fernace Technology GmbH (Gmunden, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: M. Traxler, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Musto et Bureau Srl (Osteria Grande, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken model: verzoekende partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken model: gemeenschapsmodel nr. 7 737 143-0001 (smeltkroes)

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de Derde kamer van beroep van het EUIPO van 29 maart 2022 in zaak R 1697/2021-3

Conclusies

De bestreden beslissing, met inbegrip van de nietigverklaring van gemeenschapsmodel nr. 7 737 143-0001, vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

Schending van wezenlijke vormvoorschriften;

schending van artikel 4 van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/36


Beroep ingesteld op 9 juni 2022 — PT Indonesia Ruipu Nickel and Chrome Alloy / Commissie

(Zaak T-348/22)

(2022/C 294/51)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: PT Indonesia Ruipu Nickel and Chrome Alloy (Jakarta, Indonesië) (vertegenwoordigers: R. Antonini, E. Monard en B. Maniatis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

uitvoeringsverordening (EU) 2022/433 van de Commissie van 15 maart 2022 tot instelling van definitieve compenserende rechten op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit India en Indonesië en tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) 2021/2012 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit India en Indonesië (1) nietig te verklaren, en

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

Met het eerste middel wordt aangevoerd dat de Commissie artikel 2, onder a) en b), artikel 3, lid 1, onder a), artikel 4, leden 3 en 5, en artikel 28 van verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 (2) (“basisverordening”) heeft geschonden via compenserende regelingen die geen tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies waren in de zin van de basisverordening.

Met haar tweede middel voert zij aan dat de Commissie bij het bepalen van het voordeel en het berekenen van de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies de verkeerde ijkpunten heeft gehanteerd, in strijd met artikel 3, lid 2, artikel 6, onder a), b), en d), en artikel 15, leden 1 en 2, van de basisverordening.

Met het derde middel voert zij aan dat de Commissie het bedrag van de subsidie voor de verstrekking van nikkelerts niet heeft omgeslagen over de productie van het betrokken product in het onderzoektijdvak, in strijd met artikel 7, lid 2, en artikel 15, leden 1 en 2, van de basisverordening.


(1)  PB 2022, L 88, blz. 24.

(2)  Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB 2016 L 176, blz. 55).


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/36


Beroep ingesteld op 10 juni 2022 — adp Merkur/EUIPO — Play'n GO Marks (GAME OF GLADIATORS)

(Zaak T-350/22)

(2022/C 294/52)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: adp Merkur GmbH (Espelkamp, Duitsland) (vertegenwoordiger: K. Mandel, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Play'n GO Marks ltd. (Sliema, Malta)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: inschrijvingsaanvraag Uniewoordmerk “GAME OF GLADIATORS” nr. 18 022 754

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de Vierde kamer van beroep van het EUIPO van 11 april 2022 in zaak R 2289/2020-4

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

Schending van artikel 47, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/37


Beroep ingesteld op 13 juni 2022 — De Dietrich Process Systems/EUIPO — Koch-Glitsch (SCHEIBEL)

(Zaak T-351/22)

(2022/C 294/53)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: De Dietrich Process Systems GmbH (Mainz, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Körner, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Koch-Glitsch LP (Wichita, Kansas, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk “SCHEIBEL” — Uniemerk nr. 3 790 375

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 1 april 2022 in zaak R 1107/2021-1

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen en het beroep verwerpen dat de houder van het Uniemerk heeft ingesteld tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling van het EUIPO van 29 april 2021 (zaak nr. 42 180 C) waarbij Uniemerk nr. 3 790 375 (“SCHEIBEL”) in zijn geheel nietig is verklaard;

verweerder verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 59, lid 1, onder a), gelezen in samenhang met artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 59, lid 1, onder a), gelezen in samenhang met artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/38


Beroep ingesteld op 13 juni 2022 — De Dietrich Process Systems/EUIPO — Koch-Glitsch (KARR)

(Zaak T-352/22)

(2022/C 294/54)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: De Dietrich Process Systems GmbH (Mainz, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Körner, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Koch-Glitsch LP (Wichita, Kansas, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk “KARR” — Uniemerk nr. 3 790 359

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 1 april 2022 in zaak R 1105/2021-1

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen en het beroep verwerpen dat de houder van het Uniemerk heeft ingesteld tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling van het EUIPO van 29 april 2021 (zaak nr. 42 121 C) waarbij Uniemerk nr. 3 790 359 (“KARR”) in zijn geheel nietig is verklaard;

verweerder verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 59, lid 1, onder a), gelezen in samenhang met artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 59, lid 1, onder a), gelezen in samenhang met artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/38


Beroep ingesteld op 1 juni 2022 — XH / Commissie

(Zaak T-353/22)

(2022/C 294/55)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: XH (vertegenwoordiger: K. Górny-Salwarowska, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van 10 november 2021 (IA nr. 31-2021) om verzoekers naam niet op te nemen op de lijst van in 2021 bevorderde ambtenaren, zoals bevestigd bij besluit nr. R/72/22 van het tot aanstelling bevoegd gezag van 8 juni 2022 in antwoord op verzoekers klacht van 5 februari 2022;

vergoeding van verzoekers schade;

verwijzing van de verwerende partij in alle kosten overeenkomstig artikel 268 VWEU.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel: onjuiste rechtsopvatting en onregelmatigheid van de bevorderingsprocedure 2021; schending van besluit C(2013) 8968 betreffende de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 45 van het Statuut; schending van artikel 45, lid 1, van het Statuut in het licht van artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het ontbreken van een daadwerkelijke vergelijking van verdiensten.

2.

Tweede middel: kennelijke beoordelingsfout bij de toepassing van de criteria voor bevordering zoals opgenomen in artikel 45 van het Statuut in het licht van artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/39


Beroep ingesteld op 9 juni 2022 — Bindl / Commissie

(Zaak T-354/22)

(2022/C 294/56)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Thomas Bindl (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Herbrich, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de doorgiften van persoonsgegevens van verzoeker aan ontvangers die gevestigd zijn in derde landen zonder een adequaat beschermingsniveau, die door verweerster in strijd met hoofdstuk V van verordening (EU) 2018/1725 zijn geïnitieerd toen verzoeker op 30 maart en 8 juni 2022 de website https://futureu.europa.eu bezocht alsook tijdens de inschrijving op 30 maart 2022 voor het evenement “GoGreen”, nietig verklaren;

vaststellen dat verweerster op onrechtmatige wijze heeft nagelaten om gevolg te geven aan verzoekers verzoek van 1 april 2022 om informatie te verkrijgen over de verwerking van zijn persoonsgegevens door verweerster en over de passende waarborgen als bedoeld in artikel 48 van verordening (EU) 2018/1725 in verband met de doorgifte aan in een derde land gevestigde ontvangers;

verweerster veroordelen tot vergoeding van de schade ten bedrage van 1 200 EUR — die verzoeker wegens de onjuiste toepassing van verordening (EU) 2018/1725 heeft geleden — plus rente ter hoogte van 2 procentpunten boven de betreffende rentevoet die door de Europese centrale Bank voor basisherfinancieringstransacties is vastgesteld, vanaf de datum waarop het arrest wordt gewezen;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker vijf middelen aan.

Eerste middel: onjuiste toepassing van artikel 46, eerste volzin, en artikel 48, lid 1 en lid 2, onder b), van verordening (EU) 2018/1725 (1)

Verweerster heeft persoonsgegevens van verzoeker doorgegeven aan ontvangers die in de VSA zijn gevestigd, toen verzoeker de website https://futureu.europa.eu bezocht. De VSA is een derde land waarvoor de Commissie geen adequaatheidsbesluit heeft vastgesteld.

Een doorgifte van persoonsgegevens van verzoeker aan in de VSA gevestigde ontvangers op grond van standaardcontractbepalingen als bedoeld in artikel 48, lid 2, onder b), van verordening (EU) 2018/1725 zonder aanvullende technische of organisatorische waarborgen vormt geen passende waarborg dat in de VSA een adequaat beschermingsniveau verzekerd is.

Tweede middel: schending van verzoekers grondrechten krachtens de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten (hierna: “Handvest”)

De beperkingen van verzoekers grondrechten krachtens de artikelen 7 en 8 van het Handvest, die voortvloeien uit het feit dat autoriteiten van de VS krachtens de wetgeving van de VS gegevens die vanuit de Unie zijn doorgegeven aan de VS kunnen raadplegen en verwerken, zijn niet geregeld op een wijze waarmee wordt voldaan aan voorwaarden die in wezen gelijkwaardig zijn aan de in het Unierecht geldende voorwaarden van artikel 52, lid 1, tweede volzin, van het Handvest.

Noch 50 U.S. Code § 1881a (Section 702 FISA), noch Executive Order (presidentieel besluit) 12333 voorziet in mogelijkheden of rechten voor burgers van de Unie om zich te verzetten tegen het raadplegen van persoonsgegevens of om de rechten uit verordening (EU) 2018/1725 doeltreffend uit te oefenen.

Verzoekers recht van inzage uit hoofde van artikel 17, leden 1 en 2, van verordening (EU) 2018/1725 is een voorwaarde om zijn grondrechten krachtens de artikelen 7 en 8 van het Handvest uit te oefenen. Door geen gevolg te geven aan verzoekers verzoek om informatie, ontneemt verweerster hem de mogelijkheid om zijn grondrechtelijk beschermde standpunten in te nemen. De uit het verzuim van verweerster voortvloeiende inmenging in de grondrechten van artikel 7 en artikel 8, lid 1, van het Handvest is dan ook niet gerechtvaardigd.

Derde middel: schending van verzoekers grondrechten krachtens artikel 47 van het Handvest

De wetgeving van de VSA voorziet niet in de mogelijkheid van rechterlijke bescherming tegen het raadplegen van persoonsgegevens van burgers van de Unie door veiligheidsautoriteiten en inlichtingendiensten van de VS.

Wat betreft de monitoringprogramma’s van de veiligheidsautoriteiten en inlichtingendiensten van de VS, bijvoorbeeld PRISM en UPSTREAM, die gebaseerd zijn op zowel 50 U.S. Code § 1881a (Section 702 FISA) als Executive Order 12333, kent de Presidential Policy Directive (presidentiële beleidsrichtlijn) 28 of Executive Order 12333 aan de betrokkenen geen voor de rechter afdwingbare rechten toe.

Vierde middel: onjuiste toepassing van artikel 17, leden 1 en 2, van verordening (EU) 2018/1725 en van artikel 14, leden 3 en 4, van verordening (EU) 2018/1725

Verweerster heeft op onrechtmatige wijze nagelaten om verzoeker op diens verzoek van 1 april 2022 de in artikel 17, leden 1 en 2, van verordening (EU) 2018/1725 genoemde informatie, met name de in artikel 48 van verordening (EU) 2018/1725 bedoelde waarborgen, binnen een maand als bepaald in artikel 14, lid 3, eerste volzin, van verordening (EU) 2018/1725 te verstrekken.

Verweerster heeft op onrechtmatige wijze verzuimd om verzoeker hetzij overeenkomstig artikel 14, lid 3, tweede volzin, van verordening (EU) 2018/1725 in kennis te stellen van de motivering voor de eventuele verlenging van de termijn voor het verstrekken van de informatie, hetzij overeenkomstig artikel 14, leden 3 en 4, van deze verordening binnen een maand na de indiening van het verzoek om informatie mee te delen waarom dat verzoek zonder gevolg is gebleven en te informeren over buitengerechtelijke en gerechtelijke beroepsmogelijkheden.

Vijfde middel: veroorzaken van immateriële schade

Verzoeker heeft immateriële schade ten belope van 1 200 EUR geleden als gevolg van de afwijzing van zijn verzoek om informatie door verweerster en de ongecontroleerde doorgifte van hem betreffende persoonsgegevens aan in de VS gevestigde ontvangers door verweerster, en de daarmee gepaard gaande onzekerheid omtrent onrechtmatig toezicht op het internetverkeer.


(1)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 45/2001 en besluit nr. 1247/2002/EG (PB 2018, L 295, blz. 39).


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/41


Beroep ingesteld op 16 juni 2022 — LG Chem / Commissie

(Zaak T-356/22)

(2022/C 294/57)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: LG Chem, Ltd. (Seoul, Zuid-Korea) (vertegenwoordigers: P. Vander Schueren en T. Martin-Brieu, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het beroep ontvankelijk verklaren;

uitvoeringsverordening (EU) 2022/547 van de Commissie van 5 april 2022 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op superabsorberende polymeren van oorsprong uit de Republiek Korea (1) (hierna: “bestreden verordening”) nietig verklaren, voor zover zij verzoekster betreft;

verweerster verwijzen in de kosten die verzoekster in deze procedures heeft gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel: verweerster heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt, artikel 3, lid 3, van verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (2) (hierna: “basisverordening”) geschonden en verzoeksters rechten van verdediging geschonden bij de analyse van het prijseffect van de invoer uit Korea.

2.

Tweede middel: verweerster heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt, gehandeld in strijd met artikel 3, leden 2, 5, 6 en 7, van de basisverordening en is haar motiveringsplicht niet nagekomen door schade van producenten van de Unie op vooringenomen wijze te analyseren en door de beweerde schade toe te schrijven aan de invoer uit Korea, in plaats van aan andere bekende factoren.

3.

Derde middel: verweerster heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt, gehandeld in strijd met de artikelen 3, lid 3, en 9, lid 4, van de basisverordening en verzoeksters rechten van verdediging geschonden door de schademarge vast te stellen op basis van een vereenvoudigd productcontrolenummer, door geen toereikende niet-vertrouwelijke samenvattingen van de berekeningen van de schademarge te verstrekken en door andere bekende schadefactoren niet in aanmerking te nemen bij de vaststelling van de schademarge.

4.

Vierde middel: verweerster heeft verzoeksters rechten van verdediging alsmede het recht op behoorlijk bestuur geschonden bij de uitvoering van haar onderzoek.


(1)  PB 2022, L 107, blz. 27.

(2)  PB 2016, L 176, blz. 21.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/42


Beroep ingesteld op 16 juni 2022 — Das Neves / Commissie

(Zaak T-357/22)

(2022/C 294/58)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: José das Neves (Terhulpen, België) (vertegenwoordiger: J.-P. Vandersteen, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het door [vertrouwelijk(1) jegens verzoeker genomen besluit van 12 oktober 2021;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling van het bedrag van 20 000 EUR aan verzoeker ter vergoeding van zijn materiële en immateriële schade;

verwijzing van de verwerende partij in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep tegen het besluit van de Commissie van 12 oktober 2021 waarbij haar een waarschuwing is gegeven, voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel: kennelijk onjuiste beoordeling van een belangenconflict.

2.

Tweede middel: misbruik van bevoegdheid.

3.

Derde middel: schending van de rechten van de verdediging.

4.

Vierde middel: schending van artikel 21 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie.


(1)  Vertrouwelijke gegevens weggelaten.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/42


Beroep ingesteld op 16 juni 2022 — PQ / EDEO

(Zaak T-358/22)

(2022/C 294/59)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: PQ (vertegenwoordiger: S. Orlandi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden

Conclusies

nietigverklaring van het besluit om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2021 niet naar de rang AD12 te bevorderen;

voor zover nodig, nietigverklaring van de bevordering van de ambtenaren die zijn opgenomen op de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2021 naar de rang AD12 zijn bevorderd;

verwijzing van de Europese Dienst voor extern optreden in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht. Betoogd wordt dat het ontbreken van motivering volgt uit de stilzwijgende afwijzing van de klacht die verzoeker tegen het bestreden besluit heeft ingediend.

2.

Tweede middel: schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, van artikel 45 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: “Statuut”) en van het beginsel van gelijke behandeling alsmede kennelijke beoordelingsfout. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 45 van het Statuut en het gevolg van een kennelijke beoordelingsfout, aangezien verzoeker steeds blijk heeft gegeven van grote verdiensten, terwijl hij door het bestreden besluit in een situatie van een langzame loopbaan wordt geplaatst. Voorts is het enige verwijt dat hem in zijn laatste beoordelingsrapport wordt gemaakt het gevolg van een kennelijke beoordelingsfout, hetgeen het TABG heeft erkend in zijn antwoord van 3 maart 2022 op verzoekers klacht van 28 oktober 2021. Tot slot stelt verzoeker dat de Europese Dienst voor extern optreden nog steeds geen beoordelings- en bevorderingsstelsel heeft ingevoerd om een vergelijking in de zin van artikel 45 van het Statuut mogelijk te maken conform de in de rechtspraak vastgelegde eisen.


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/43


Beroep ingesteld op 16 juni 2022 — Zubitskiy/Raad

(Zaak T-359/22)

(2022/C 294/60)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Evgeny Borisovich Zubitskiy (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: P. Zeller en D. Reingewirtz, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

artikel 1, lid 2, van besluit (GBVB) 2022/329 van de Raad van 25 februari 2022 (1) onrechtmatig en niet van toepassing op Evgeny Borisovich Zubitskiy verklaren, voor zover daarbij de criteria f) en g) worden toegevoegd aan artikel 2, lid 1, van besluit 2014/145/GBVB;

uitvoeringsverordening (EU) 2022/581 van 8 april 2022 (2) nietig verklaren, voor zover zij betrekking heeft op Evgeny Borisovich Zubitskiy (bijlage I bij verordening (EU) nr. 269/2014, zoals gewijzigd — nr. 913);

de Raad verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoeker zes middelen aan.

1.

Eerste middel: verzoeker werpt een exceptie van onwettigheid op met betrekking tot artikel 2, lid 1, van besluit (GBVB) 2022/329 van 25 februari 2022 en stelt dan ook dat die bepaling — voor zover daarbij de criteria f) en g) worden toegevoegd aan besluit (GBVB) 2014/145 van 17 maart 2014, zoals gewijzigd — geen rechtsgrondslag heeft.

2.

Tweede middel: de motiveringsplicht is niet nagekomen wat uitvoeringsverordening (EU) 2022/581 van 8 april 2022 betreft, voor zover deze verordening betrekking heeft op verzoeker, zodat artikel 296 VWEU geschonden is.

3.

Derde middel: er is blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met schending van artikel 215 VWEU als gevolg, aangezien de vaststelling van uitvoeringsverordening (EU) 2022/581 van 8 april 2022, voor zover deze betrekking heeft op verzoeker, niet noodzakelijk is voor de uitvoering van de krachtens artikel 29 VEU vastgestelde besluiten en meer bepaald voor besluit (GBVB) 2022/329 van 25 februari 2022.

4.

Vierde middel: er is sprake van een kennelijk onjuiste beoordeling, aangezien niet alle elementen die vervat zijn in de criteria f) en g) van besluit (GBVB) 2022/329 van 25 februari 2022 — dat aan de basis ligt van de vaststelling van uitvoeringsverordening (EU) 2022/581 van 8 april 2022, voor zover deze betrekking heeft op verzoeker — aanwezig zijn.

5.

Vijfde middel: de feiten zijn materieel onjuist, aangezien het vermeende bewijsmateriaal waarop de Raad zich heeft gebaseerd voor de vaststelling van uitvoeringsverordening (EU) 2022/581 van 8 april 2022 voor zover deze betrekking heeft op verzoeker (i) uitsluitend berust op — soms meer dan vijf jaar oude — informatie die afkomstig is van websites (waarvan sommige, met name rucompromat, geenszins objectief zijn) en (ii) de feiten soms onjuist weergeeft.

6.

Zesde middel: schending van verzoekers grondrechten, aangezien uitvoeringsverordening (EU) 2022/581 van 8 april 2022, voor zover deze betrekking heeft op verzoeker, op een ongerechtvaardigde en onevenredige wijze zijn grondrechten beperkt, waaronder het in artikel 17 van het Handvest van de grondrechten neergelegde eigendomsrecht en de in artikel 16 van dit Handvest neergelegde vrijheid van ondernemerschap.


(1)  Besluit (GBVB) 2022/329 van de Raad van 25 februari 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2022, L 50, blz. 1, met rectificatie in PB 2022, L 94, blz. 12).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2022/581 van de Raad van 8 april 2022 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2022, L 110, blz. 3).


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/44


Beroep ingesteld op 16 juni 2022 — Berezkin/Raad

(Zaak T-360/22)

(2022/C 294/61)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Grigory Viktorovitsj Berezkin (Moskou, Rusland) (vertegenwoordiger: J. Grand d’Esnon, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit (GBVB) 2022/582 (1) van de Raad van 8 april 2022 nietig verklaren voor zover de naam van verzoeker daarbij wordt vermeld in de bijlage bij besluit 2014/145/GBVB van de Raad van 17 maart 2014;

uitvoeringsverordening (EU) 2022/581 (2) van de Raad van 8 april 2022 nietig verklaren voor zover de naam van verzoeker daarbij wordt opgenomen in bijlage I bij verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad van 17 maart 2014;

de Raad van de Europese Unie veroordelen tot betaling van 1 EUR voor de door verzoeker geleden immateriële schade;

de Raad van de Europese Unie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoeker zeven middelen aan.

1.

Eerste middel: de ten aanzien van verzoeker vastgestelde sancties zijn onrechtmatig, omdat zij voortvloeien uit een kennelijk onjuiste beoordeling. Verzoeker is immers op geen enkele wijze betrokken bij de gebeurtenissen in Oekraïne en hij steunt de regering van de Russische Federatie evenmin.

2.

Tweede middel: verzoekers recht op een doeltreffende voorziening in rechte is geschonden en de Raad is de op hem rustende motiveringsplicht niet nagekomen. Verzoeker voert aan dat de enige bronnen waarnaar de Raad verwijst, bestaan uit persberichten of uittreksels uit websites en dus niet kunnen worden geacht te voldoen aan de bewijscriteria die de oplegging van sancties rechtvaardigen.

3.

Derde middel: het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel zijn geschonden. Volgens verzoeker bestaat er geen enkele materiële band tussen hem en het Russische beleid in Oekraïne en houden de sancties bijgevolg geen verband met een van de doelstellingen van het besluit en van de verordening van 17 maart 2014 (3).

4.

Vierde middel: het legaliteitsbeginsel is geschonden. Verzoeker beroept zich in dit verband op de onrechtmatigheid van de criteria onder f) en onder g) van het besluit en van de verordening van 17 maart 2014, aangezien die voorbijgaan aan de op de Raad rustende verplichtingen in het licht van artikel 215, lid 2, VWEU en afbreuk doen aan het rechtszekerheidsbeginsel.

5.

Vijfde middel: verzoekers grondrechten zijn geschonden en met name zijn eigendomsrecht en zijn recht om te gaan en staan waar hij wil.

6.

Zesde middel: verzoekers rechten van de verdediging zijn geschonden, omdat de Raad hem niet individueel de nadere regels en de specifieke redenen heeft meegedeeld die ten grondslag liggen aan het feit dat zijn naam is geplaatst op de lijst van personen ten aanzien van wie sancties worden vastgesteld. Bijgevolg kon verzoeker daarover geen opmerkingen indienen.

7.

Zevende middel: verzoeker vordert schadevergoeding. Hij is van mening dat hij zware reputatieschade heeft geleden en hij wenst deze schade vergoed te zien.


(1)  Besluit (GBVB) 2022/582 van de Raad van 8 april 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2022, L 110, blz. 55).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2022/581 van de Raad van 8 april 2022 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2022, L 110, blz. 3).

(3)  Verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2014, L 78, blz. 6).


1.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/45


Beroep ingesteld op 17 juni 2022 — Akhmedov/Raad

(Zaak T-363/22)

(2022/C 294/62)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Farkhad Teimurovich Akhmedov (Bakoe, Azerbeidzjan) (vertegenwoordiger: W. Julié, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit (GBVB) 2022/582 van de Raad van 8 april 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (1) (hierna: “bestreden besluit”) nietig verklaren voor zover het betrekking heeft op verzoeker;

uitvoeringsverordening (EU) 2022/581 van de Raad van 8 april 2022 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (2) nietig verklaren voor zover deze betrekking heeft op verzoeker;

verweerder gelasten de door verzoeker geleden materiële en immateriële schade te vergoeden;

verweerder verwijzen in alle kosten van de procedure, met inbegrip van de door verzoeker voor zijn verdediging gemaakte kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.

1.

Eerste middel: artikel 2, lid 1, onder g), van besluit 2014/145/GBVB van de Raad van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (3), zoals gewijzigd bij besluit (GBVB) 2022/329 van de Raad van 25 februari 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (4), en artikel 3, lid 1, onder g), van verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (5), zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2022/330 van de Raad van 25 februari 2022 tot wijziging van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (6), zijn onrechtmatig en in strijd met het evenredigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.

2.

Tweede middel: de motiveringsplicht is niet nagekomen.

3.

Derde middel: de feiten zijn op kennelijk onjuiste wijze beoordeeld.

4.

Vierde middel: het eigendomsrecht is op onevenredige wijze geschonden.


(1)  PB 2022, L 110, blz. 55.

(2)  PB 2022, L 110, blz. 3.

(3)  PB 2014, L 78, blz. 16.

(4)  PB 2022, L 50, blz. 1, met rectificatie in PB 2022, L 94, blz. 12.

(5)  PB 2014, L 78, blz. 6.

(6)  PB 2022, L 51, blz. 1.