ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 276

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

65e jaargang
18 juli 2022


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2022/C 276/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2022/C 276/02

Zaak C-706/21: Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 1 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Petróleos de Portugal — Petrogal, SA / Secretário de Estado dos Assuntos Fiscais (Prejudiciële verwijzing – Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Vereiste om het regelgevingskader van het hoofdgeding weer te geven en om te rechtvaardigen waarom beantwoording van de prejudiciële vragen noodzakelijk is – Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2

2022/C 276/03

Zaak C-232/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d'appel de Liège (België) op 1 april 2022 — Cabot Plastics Belgium SA / Belgische Staat

2

2022/C 276/04

Zaak C-241/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 6 april 2022 — Strafzaak tegen DX

3

2022/C 276/05

Zaak C-246/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Köln (Duitsland) op 8 april 2022 — Procedure tot oplegging van een geldboete aan BW

4

2022/C 276/06

Zaak C-261/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 19 april 2022 — Strafzaak tegen GN

4

2022/C 276/07

Zaak C-263/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal de Justiça (Portugal) op 20 april 2022 — Ocidental — Companhia Portuguesa de Seguros de Vida SA / LP

5

2022/C 276/08

Zaak C-284/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sozialgericht Nürnberg (Duitsland) op 26 april 2022 — CK / Familienkasse Bayern Nord

5

2022/C 276/09

Zaak C-294/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 3 mei 2022 — Office français de protection des réfugiés et apatrides (OFPRA) / SW

6

2022/C 276/10

Zaak C-301/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland) op 3 mei 2022 — NN / An Bord Pleanála, Ierland en de Attorney General

7

2022/C 276/11

Zaak C-311/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Højesteret (Denemarken) op 10 mei 2022 — Anklagemyndigheden/PO en Moesgaard Meat 2012 A/S

7

2022/C 276/12

Zaak C-316/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Como (Italië) op 11 mei 2022 — Gabel Industria Tessile SpA, Canavesi SpA / A2A Energia SpA e.a.

8

 

Gerecht

2022/C 276/13

Zaak T-609/19: Arrest van het Gerecht van 18 mei 2022 — Canon / Commissie [Mededinging – Concentraties – Fabricage van medische apparatuur – Besluit waarbij geldboeten worden opgelegd wegens de totstandbrenging van een concentratie vóór aanmelding en goedkeuring daarvan – Artikel 4, lid 1, artikel 7, lid 1, en artikel 14 van verordening (EG) nr. 139/2004 – Tussentijdse transactie en uiteindelijke transactie – Warehousing-structuur – Eén concentratie – Rechten van de verdediging – Gewettigd vertrouwen – Rechtmatigheidsbeginsel – Evenredigheid – Bedrag van de geldboete – Verzachtende omstandigheden]

9

2022/C 276/14

Zaak T-151/20: Arrest van het Gerecht van 11 mei 2022 — Tsjechische Republiek/Commissie (Eigen middelen van de Unie – Financiële verantwoordelijkheid van een lidstaat – Invoerrechten – Betaling aan de Commissie ten bedrage van niet-geïnde eigen middelen – Beroep dat gebaseerd is op een ongerechtvaardigde verrijking van de Unie – Verplichtingen van een lidstaat op het gebied van eigen middelen – Verplichting tot zekerheidsstelling – Ontheffing van de verplichting tot terbeschikkingstelling van de bedragen van de vastgestelde rechten die oninbaar zijn verklaard)

9

2022/C 276/15

Zaak T-408/21 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 25 april 2022 — HB/Commissie (Kort geding – Overheidsopdrachten voor diensten – Onregelmatigheden in de aanbestedingsprocedure – Terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen – Besluit dat een executoriale titel vormt – Verzoek om voorlopige maatregelen – Spoedeisendheid – Fumus boni juris – Belangenafweging)

10

2022/C 276/16

Zaak T-766/21: Beschikking van het Gerecht van 7 april 2022 — Daw/EUIPO — Sapa Building Systems (alpina) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Intrekking van de inschrijvingsaanvraag – Afdoening zonder beslissing)

11

2022/C 276/17

Zaak T-273/22: Beroep ingesteld op 13 mei 2022 — Engineering — Ingegneria Informatica/Commissie

11

2022/C 276/18

Zaak T-294/22: Beroep ingesteld op 21 mei 2022 — Mariño Pais e.a./Commissie en GAR

12

2022/C 276/19

Zaak T-296/22: Beroep ingesteld op 20 mei 2022 — Flowbird/EUIPO — Apcoa Parking Holdings (FLOWBIRD)

13

2022/C 276/20

Zaak T-300/22: Beroep ingesteld op 23 mei 2022 — Domaine Boyar International/EUIPO — Consorzio DOC Bolgheri e Bolgheri Sassicaia (BOLGARÉ)

13

2022/C 276/21

Zaak T-302/22: Beroep ingesteld op 23 mei 2022 — Vinokurov/Raad

14

2022/C 276/22

Zaak T-303/22: Beroep ingesteld op 23 mei 2022 — Dicofarm/EUIPO — Marco Viti Farmaceuitici (Vitis pharma Dicofarm group)

15

2022/C 276/23

Zaak T-305/22: Beroep ingesteld op 24 mei 2022 — Rashnikov/Raad

16

2022/C 276/24

Zaak T-307/22: Beroep ingesteld op 24 mei 2022 — A2B Connect e.a./Raad

17

2022/C 276/25

Zaak T-309/22: Beroep ingesteld op 25 mei 2022 — PC/Raad

17

2022/C 276/26

Zaak T-311/22: Beroep ingesteld op 25 mei 2022 — AMO Development/EUIPO (Medische instrumenten)

18

2022/C 276/27

Zaak T-314/22: Beroep ingesteld op 25 mei 2022 — Polen/Commissie

19

2022/C 276/28

Zaak T-315/22: Beroep ingesteld op 27 mei 2022 — Yayla Türk/EUIPO — Marmara Import-Export (Sütat)

19

2022/C 276/29

Zaak T-318/22: Beroep ingesteld op 30 mei 2022 — PassalacquaG/Commissie

20

2022/C 276/30

Zaak T-319/22: Beroep ingesteld op 30 mei 2022 — Krematorium am Waldfriedhof Schwäbisch Hall/EUIPO (aquamation)

21

2022/C 276/31

Zaak T-321/22: Beroep ingesteld op 30 mei 2022 — International Foodstuffs/EUIPO — Société des produits Nestlé (TIFFANY CRUNCH N CREAM)

22

2022/C 276/32

Zaak T-326/22: Beroep ingesteld op 1 juni 2022 — Konov/Raad

22

2022/C 276/33

Zaak T-333/22: Beroep ingesteld op 6 juni 2022 — Khan/Raad

23

2022/C 276/34

Zaak T-563/20: Beschikking van het Gerecht van 8 april 2022 — Satabank/ECB

24

2022/C 276/35

Zaak T-148/21: Beschikking van het Gerecht van 20 april 2022 — Paccor Packaging e.a./Commissie

25

2022/C 276/36

Zaak T-199/21: Beschikking van het Gerecht van 8 april 2022 — EurO3zon/ECHA

25

2022/C 276/37

Zaak T-20/22: Beschikking van het Gerecht van 13 april 2022 — NW/Commissie

25


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2022/C 276/01)

Laatste publicatie

PB C 266 van 11.7.2022

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 257 van 4.7.2022

PB C 244 van 27.6.2022

PB C 237 van 20.6.2022

PB C 222 van 7.6.2022

PB C 213 van 30.5.2022

PB C 207 van 23.5.2022

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/2


Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 1 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Petróleos de Portugal — Petrogal, SA / Secretário de Estado dos Assuntos Fiscais

(Zaak C-706/21) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Vereiste om het regelgevingskader van het hoofdgeding weer te geven en om te rechtvaardigen waarom beantwoording van de prejudiciële vragen noodzakelijk is - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

(2022/C 276/02)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal Administrativo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Petróleos de Portugal — Petrogal, SA

Verwerende partij: Secretário de Estado dos Assuntos Fiscais

Dictum

Het door de Supremo Tribunal Administrativo (hoogste bestuursrechter, Portugal) bij beslissing van 27 oktober 2021 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is kennelijk niet-ontvankelijk.


(1)  Datum van neerlegging: 24.11.2021.


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d'appel de Liège (België) op 1 april 2022 — Cabot Plastics Belgium SA / Belgische Staat

(Zaak C-232/22)

(2022/C 276/03)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d'appel de Liège

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Cabot Plastics Belgium SA

Verwerende partij: Belgische Staat

Prejudiciële vragen

1)

In het geval van diensten die door een in een lidstaat gevestigde belastingplichtige worden verricht ten behoeve van een andere belastingplichtige die als zodanig optreedt en wiens zetel van de bedrijfsuitoefening buiten de Europese Unie is gevestigd, terwijl zij afzonderlijke en juridisch onafhankelijke entiteiten zijn maar deel uitmaken van hetzelfde concern, de dienstverrichter zich er contractueel toe verbindt zijn installaties en personeel uitsluitend te gebruiken voor de vervaardiging van producten ten behoeve van de afnemer en deze producten vervolgens door de afnemer worden verkocht, hetgeen aanleiding geeft tot belastbare goederenleveringen waaraan de dienstverrichter logistieke bijstand verleent en die in de lidstaat in kwestie plaatsvinden, moeten artikel 44 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 (1) en artikel 11 van verordening (EU) nr. 282/[2011] van de Raad van 15 maart 2011 (2) dan aldus worden uitgelegd dat de buiten de Europese Unie gevestigde belastingplichtige moet worden geacht een vaste inrichting in die lidstaat te hebben?

2)

Moeten artikel 44 van richtlijn 2006/112/EG en artikel 11 van verordening (EU) nr. 282/[2011] van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, aldus worden uitgelegd dat een belastingplichtige over een vaste inrichting kan beschikken, wanneer de benodigde personele en technische middelen afkomstig zijn van zijn dienstverrichter, die juridisch zelfstandig is maar deel uitmaakt van hetzelfde concern, en die zich er contractueel toe verbindt deze middelen uitsluitend en behoeve van die belastingplichtige in te zetten?

3)

Moeten artikel 44 van richtlijn 2006/112/EG en artikel 11 van verordening (EU) nr. 282/[2011] van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd dat een belastingplichtige een vaste inrichting heeft in de lidstaat van zijn leverancier wanneer deze laatste, ter uitvoering van een exclusieve contractuele verbintenis, ten behoeve van die belastingplichtige, bovenop de loonproductiewerkzaamheden in strikte zin, een reeks bijkomende of aanvullende diensten verricht en aldus bijdraagt tot de totstandkoming van de verkopen die door genoemde belastingplichtige wordt gesloten vanuit zijn zetel buiten de Europese Unie, maar die aanleiding geven tot belastbare leveringen van goederen die zich volgens de btw-wetgeving op het grondgebied van genoemde lidstaat bevinden?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2011, L 77, blz. 1).


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 6 april 2022 — Strafzaak tegen DX

(Zaak C-241/22)

(2022/C 276/04)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partij in het hoofdgeding

DX

Prejudiciële vragen

1)

Vallen wettelijke maatregelen die betrekking hebben op het in verband met het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten verlenen aan overheidsinstanties van toegang tot verkeers- en locatiegegevens (met inbegrip van identificerende gegevens), onder de werkingssfeer van Richtlijn 2002/58/EG (1), als het gaat om het verlenen van toegang tot gegevens die niet worden bewaard op grond van wettelijke maatregelen als bedoeld in artikel 15, lid 1, Richtlijn 2002/58/EG, maar die door de aanbieder worden bewaard op een andere grond?

2)

a)

Vormen de in de onder 5.7 en 5.8 genoemde arresten (2) van het Hof van Justitie gehanteerde begrippen “ernstige strafbare feiten” en “ernstige criminaliteit” (of “zware criminaliteit”) autonome begrippen van Unierecht of is het aan de bevoegde instanties van de lidstaten om zelf mede invulling te geven aan deze begrippen?

b)

Als het gaat om autonome begrippen van Unierecht, op welke wijze dient dan te worden vastgesteld of sprake is van een “ernstig strafbaar feit” of van “ernstige criminaliteit”?

3)

Kan het verlenen van toegang aan overheidsinstanties tot verkeers- en locatiegegevens (anders dan uitsluitend identificerende gegevens) met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten onder Richtlijn 2002/58/EG worden toegestaan als geen sprake is van ernstige strafbare feiten of ernstige criminaliteit, namelijk als in het concrete geval het verlenen van toegang tot die gegevens — naar mag worden aangenomen — slechts een geringe inmenging veroorzaakt in met name het recht op bescherming van het privéleven van de gebruiker als bedoeld in artikel 2, onder b, Richtlijn 2002/58/EG?


(1)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (PB 2002, L 201, blz. 37).

(2)  Zaken C-203/15 (Tele2 Sverige), C-698/15 (Watson e.a.), C-511/18, C-512/18 en C-520/18 (La Quadrature du Net e.a.), C-207/16 (Ministerio Fiscal) en C-746/18 (Prokuratuur).


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Köln (Duitsland) op 8 april 2022 — Procedure tot oplegging van een geldboete aan BW

(Zaak C-246/22)

(2022/C 276/05)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Köln

Partijen in het hoofdgeding

Betrokkene: BW

Interveniënten: Staatsanwaltschaft Köln, Bundesamt für Güterverkehr

Prejudiciële vraag

Maakt het vervoer van lege containers naar [de laadplaats] of vanaf [de losplaats] onlosmakelijk deel uit van het vervoer van geladen containers, zodat het vervoer van lege containers mede onder de preferentiële behandeling van het vervoer van volle containers valt voor zover deze in het kader van het gecombineerd vervoer zijn vrijgesteld van de cabotagebepalingen?


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 19 april 2022 — Strafzaak tegen GN

(Zaak C-261/22)

(2022/C 276/06)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione.

Partijen in de strafzaak

Procuratore generale presso la Corte d’appello di Bologna, GN

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 1, leden 2 en 3, en de artikelen 3 en 4 van kaderbesluit 2002/584/JBZ (1) aldus worden uitgelegd dat zij de uitvoerende rechterlijke autoriteit niet toestaan de overlevering van een moeder met inwonende minderjarige kinderen te weigeren of in ieder geval uit te stellen?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, zijn artikel 1, leden 2 en 3, en de artikelen 3 en 4 van kaderbesluit 2002/584/JBZ dan verenigbaar met artikel 7 en artikel 24, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, mede gelet op de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake artikel 8 EVRM en de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten, voor zover zij voorschrijven dat de moeder wordt overgeleverd waardoor de banden met haar inwonende minderjarige kinderen worden verbroken zonder rekening te houden met het belang van het kind?


(1)  Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB 2002, L 190, blz. 1).


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal de Justiça (Portugal) op 20 april 2022 — Ocidental — Companhia Portuguesa de Seguros de Vida SA / LP

(Zaak C-263/22)

(2022/C 276/07)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal de Justiça

Partijen in het hoofdgeding

Eiseres in laatste aanleg: Ocidental — Companhia Portuguesa de Seguros de Vida SA

Verweerster in laatste aanleg: LP

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 5 van richtlijn 93/13/EEG (1), dat bepaalt dat “aan de consument voorgestelde bedingen […] steeds duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld”, in het licht van de twintigste overweging van deze richtlijn aldus worden uitgelegd dat de consument steeds de mogelijkheid moet hebben om kennis te nemen van alle bedingen?

2)

Moet artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG, dat bepaalt dat de toetsing van bedingen betreffende het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst is uitgesloten indien “die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd”, aldus worden uitgelegd dat de consument steeds de mogelijkheid moet hebben om kennis te nemen van deze bedingen?

3)

In het kader van een nationale regeling die voorziet in de mogelijkheid van een rechterlijke toetsing van het oneerlijke karakter van bedingen waarover niet afzonderlijk is onderhandeld en die betrekking hebben op de bepaling van het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst: i) staat artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG, gelezen in samenhang met punt i) van de indicatieve lijst als vermeld in lid 3 van dat artikel, eraan in de weg dat de verzekeringsmaatschappij wanneer het gaat om een collectieveverzekeringsovereenkomst met bijdrageplicht, aan de verzekerde een beding tot uitsluiting of beperking van het verzekerde risico kan tegenwerpen waarvan hem geen kennis is gegeven en waarvan hij bijgevolg geen kennis heeft kunnen nemen; ii) is dit ook het geval indien, bij niet-naleving van de plicht tot kennisgeving en informatieverstrekking over de bedingen, op grond van de nationale wettelijke regeling de verzekeringnemer aansprakelijk wordt gesteld voor de vergoeding van de door de verzekerde geleden schade, maar deze verzekerde daardoor niet in de situatie wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de verzekeringsdekking van kracht was geweest?


(1)  Richtlijn van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sozialgericht Nürnberg (Duitsland) op 26 april 2022 — CK / Familienkasse Bayern Nord

(Zaak C-284/22)

(2022/C 276/08)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Sozialgericht Nürnberg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: CK

Verwerende partij: Familienkasse Bayern Nord

Prejudiciële vraag

Moet artikel 4 van verordening (EG) nr. 883/2004 (1) (juncto de artikelen 18, 21 en 45 VWEU) aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling volgens welke een migrerende werknemer, die een aan de Duitse inkomstenbelasting onderworpen inkomen verwerft maar niet verplicht verzekerd is bij de Bundesagentur für Arbeit (federaal arbeidsbureau) en in Duitsland niet onbeperkt belastingplichtig voor de inkomstenbelasting is, geen Duitse kinderbijslag ontvangt?


(1)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1).


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 3 mei 2022 — Office français de protection des réfugiés et apatrides (OFPRA) / SW

(Zaak C-294/22)

(2022/C 276/09)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Office français de protection des réfugiés et apatrides (OFPRA)

Verwerende partij: SW

Prejudiciële vragen

1)

Moeten, onverminderd bepalingen van nationaal recht die onder bepaalde voorwaarden verblijfsrecht aan een vreemdeling toekennen op grond van zijn gezondheidstoestand en hem in voorkomend geval bescherming bieden tegen een verwijderingsmaatregel, de bepalingen van artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95/EU (1) aldus worden uitgelegd dat een zieke Palestijnse vluchteling die, na daadwerkelijk de bescherming of bijstand te hebben ingeroepen van de UNRWA, het land of het gebied verlaat dat tot het interventiegebied van deze organisatie behoort en waar hij zijn gewone verblijfplaats had, om reden dat hij er onvoldoende toegang heeft tot de zorg en behandeling die zijn gezondheidstoestand vereist en dat dit gebrek aan gefinancierde zorg een reëel risico inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit, kan worden geacht te verkeren in een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid en in een situatie waarin de UNRWA niet in staat is hem levensomstandigheden te bieden die met de haar opgedragen bijstandsmissie stroken?

2)

Zo ja, aan de hand van welke criteria — bijvoorbeeld met betrekking tot de ernst van de aandoening of de aard van de vereiste zorg — kan een dergelijke situatie worden vastgesteld?


(1)  Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking) (PB 2011, L 337, blz. 9).


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland) op 3 mei 2022 — NN / An Bord Pleanála, Ierland en de Attorney General

(Zaak C-301/22)

(2022/C 276/10)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: NN

Verwerende partijen: An Bord Pleanála, Ierland en de Attorney General

Interveniënten: Bradán Beo Teoranta en Galway County Council

Prejudiciële vragen

1)

a)

Zijn de lidstaten verplicht om alle waterlichamen, ongeacht hun grootte, te karakteriseren en vervolgens in te delen, en moeten in het bijzonder alle meren met een topologisch oppervlak van minder dan 0,5 km2 worden gekarakteriseerd en ingedeeld?

b)

Indien de situatie anders is voor waterlichamen die gelegen zijn in een beschermd gebied, in hoeverre is dat dan het geval?

2)

Indien de eerste vraag, onder a), bevestigend wordt beantwoord, kan een bevoegde instantie in het kader van een vergunningaanvraag dan vóór de karakterisering en indeling van een waterlichaam een vergunning verlenen voor een project dat gevolgen kan hebben voor het waterlichaam?

3)

Indien de eerste vraag, onder a), ontkennend wordt beantwoord, welke verplichtingen rusten dan op een bevoegde instantie wanneer zij beslist over een vergunningaanvraag voor een project dat gevolgen kan hebben voor een waterlichaam dat niet is gekarakteriseerd en/of ingedeeld?


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Højesteret (Denemarken) op 10 mei 2022 — Anklagemyndigheden/PO en Moesgaard Meat 2012 A/S

(Zaak C-311/22)

(2022/C 276/11)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Højesteret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Anklagemyndigheden

Verwerende partijen: PO en Moesgaard Meat 2012 A/S

Prejudiciële vragen

1)

Moet punt 6.4, onder a), van bijlage I bij richtlijn 2010/75/EU (1) van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) aldus worden uitgelegd dat onder het begrip “productie van geslachte dieren” ook het slachtproces valt, dat aanvangt wanneer het dier van stal wordt gehaald, wordt verdoofd en gedood en dat eindigt bij het uitsnijden van de grote standaardstukken, zodat het gewicht van het slachtdier moet worden berekend voordat de nek en de kop alsook de organen en de ingewanden van het karkas zijn verwijderd, of ziet de “productie van geslachte dieren” op de productie van geslachte varkens nadat zowel de organen en de ingewanden als de nek en de kop zijn verwijderd en nadat ze zijn leeggebloed en gekoeld, zodat het gewicht van het geslachte dier pas op dat tijdstip moet worden berekend?

2)

Moet punt 6.4, onder a), van bijlage I bij richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) aldus worden uitgelegd dat bij het bepalen van het aantal productiedagen die deel uitmaken van de capaciteit “per dag”, alleen rekening moet worden gehouden met de dagen waarop het slachtvarken wordt verdoofd, gedood en onmiddellijk in stukken wordt gesneden, of aldus dat tevens rekening moet worden gehouden met de dagen waarop het uitslachten plaatsvindt, daaronder begrepen het gereed maken van het dier voor de slacht, de koeling van het geslachte dier en de verwijdering van de kop en de nek?

3)

Moet punt 6.4, onder a), van bijlage I bij richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) aldus worden uitgelegd, dat de “capaciteit” van een slachthuis moet worden berekend als de maximale productie per dag binnen een termijn van 24 uur, rekening houdend met de door het slachthuis daadwerkelijk in acht genomen fysieke, technische of juridische beperkingen, maar dat de uitkomst van deze berekening niet lager mag zijn dan de gerealiseerde productie, of kan de “capaciteit” lager zijn dan de gerealiseerde productie, bijvoorbeeld indien de door het slachthuis gerealiseerde productie is bereikt in strijd met de fysieke, technische of juridische beperkingen op de productie waarvan bij de berekening van de “capaciteit” van het slachthuis is uitgegaan?


(1)  PB 2010, L 334, blz. 17


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Como (Italië) op 11 mei 2022 — Gabel Industria Tessile SpA, Canavesi SpA / A2A Energia SpA e.a.

(Zaak C-316/22)

(2022/C 276/12)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Como

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Gabel Industria Tessile SpA, Canavesi SpA

Verwerende partijen: A2A Energia SpA, Energit SpA, Agenzia delle Dogane e dei Monopoli

Prejudiciële vragen

1)

Verzetten het stelsel van Unierechtelijke bronnen in het algemeen en artikel 288, derde alinea, VWEU in het bijzonder zich ertegen dat de nationale rechter in een geding tussen particulieren geen toepassing geeft aan een bepaling van nationaal recht die in strijd is met een duidelijke, nauwkeurige en onvoorwaardelijke bepaling van een richtlijn die niet of onjuist is omgezet, waardoor aan een particulier een aanvullende verplichting wordt opgelegd, indien dat volgens de nationale wettelijke regeling (artikel 14, lid 4, van wetsbesluit nr. 504/1995) een voorwaarde is opdat een particulier zich tegenover de staat kan beroepen op de rechten die deze richtlijn hem toekent?

2)

Verzet het doeltreffendheidsbeginsel zich tegen een nationale wettelijke regeling (artikel 14, lid 4, van wetsbesluit nr. 504/1995) die de eindverbruiker niet toestaat om de staat rechtstreeks om teruggaaf van onverschuldigd betaalde belasting te verzoeken maar hem enkel de mogelijkheid biedt om dit bedrag langs civielrechtelijke weg terug te vorderen van de belastingplichtige, die als enige gerechtigd is om teruggaaf te verkrijgen van de belastingadministratie, wanneer de enige grond voor onrechtmatigheid van de belasting — te weten strijdigheid met een richtlijn [van de Unie] — uitsluitend kan worden aangevoerd in de verhouding tussen de belastingplichtige en de belastingadministratie, maar niet in die tussen eerstgenoemde en de eindverbruiker, waardoor in feite een belemmering ontstaat voor de daadwerkelijke toepassing van de teruggaaf, of moet, om de eerbiediging van voornoemd beginsel te waarborgen, worden erkend dat de eindverbruiker in een dergelijk geval gerechtigd is om de staat rechtstreeks om teruggaaf te verzoeken, wanneer het onmogelijk of uiterst moeilijk is om van de leverancier de teruggaaf van de onverschuldigd betaalde belasting te verkrijgen?


Gerecht

18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/9


Arrest van het Gerecht van 18 mei 2022 — Canon / Commissie

(Zaak T-609/19) (1)

(“Mededinging - Concentraties - Fabricage van medische apparatuur - Besluit waarbij geldboeten worden opgelegd wegens de totstandbrenging van een concentratie vóór aanmelding en goedkeuring daarvan - Artikel 4, lid 1, artikel 7, lid 1, en artikel 14 van verordening (EG) nr. 139/2004 - Tussentijdse transactie en uiteindelijke transactie - Warehousing-structuur - Eén concentratie - Rechten van de verdediging - Gewettigd vertrouwen - Rechtmatigheidsbeginsel - Evenredigheid - Bedrag van de geldboete - Verzachtende omstandigheden”)

(2022/C 276/13)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Canon Inc. (Tokio, Japan) (vertegenwoordigers: U. Soltész, W. Bosch, C. von Köckritz, K. Winkelmann, M. Reynolds, J. Schindler, D. Arts en W. Devroe, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Conte en C. Urraca Caviedes, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A.-L. Meyer en O. Segnana, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot, primair, nietigverklaring van besluit C(2019) 4559 final van de Commissie van 27 juni 2019 tot oplegging van geldboeten wegens niet-aanmelding van een concentratie in strijd met artikel 4, lid 1, van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad en wegens totstandbrenging van een concentratie in strijd met artikel 7, lid 1, van die verordening (zaak M.8179 — Canon/Toshiba Medical Systems Corporation) en, subsidiair, intrekking of verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboeten

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Canon Inc. wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

3)

De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 399 van 25.11.2019.


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/9


Arrest van het Gerecht van 11 mei 2022 — Tsjechische Republiek/Commissie

(Zaak T-151/20) (1)

(“Eigen middelen van de Unie - Financiële verantwoordelijkheid van een lidstaat - Invoerrechten - Betaling aan de Commissie ten bedrage van niet-geïnde eigen middelen - Beroep dat gebaseerd is op een ongerechtvaardigde verrijking van de Unie - Verplichtingen van een lidstaat op het gebied van eigen middelen - Verplichting tot zekerheidsstelling - Ontheffing van de verplichting tot terbeschikkingstelling van de bedragen van de vastgestelde rechten die oninbaar zijn verklaard”)

(2022/C 276/14)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, J. Vláčil en O. Serdula, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Materne en P. Němečková, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: S. Baeyens en J.-C. Halleux, gemachtigden), Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot terugbetaling van het bedrag van 40 482 255 Tsjechische kronen (CZK) dat is betaald uit hoofde van eigen middelen van de Europese Unie

Dictum

1)

Het beroep van de Tsjechische Republiek wordt toegewezen voor zover het strekt tot terugbetaling door de Europese Commissie van het bedrag van 17 828 399,66 Tsjechische kronen (CZK) dat is betaald uit hoofde van eigen middelen van de Europese Unie.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 175 van 25.5.2020.


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/10


Beschikking van de president van het Gerecht van 25 april 2022 — HB/Commissie

(Zaak T-408/21 R)

(“Kort geding - Overheidsopdrachten voor diensten - Onregelmatigheden in de aanbestedingsprocedure - Terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen - Besluit dat een executoriale titel vormt - Verzoek om voorlopige maatregelen - Spoedeisendheid - Fumus boni juris - Belangenafweging”)

(2022/C 276/15)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: HB (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Araujo Arce, J. Estrada de Solà en J. Baquero Cruz, gemachtigden)

Voorwerp

Met haar verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU vordert verzoekster dat, ten eerste, de tenuitvoerlegging wordt opgeschort van besluit C(2021) 3339 final van de Commissie van 5 mei 2021 betreffende de invordering van een schuldvordering van 4 241 507,00 EUR jegens haar in het kader van de overeenkomst met referentienummer TACIS/2006/101-510 en van besluit C(2021) 3340 final van de Commissie van 5 mei 2021 betreffende de invordering van een schuldvordering van 1 197 055,86 EUR jegens haar in het kader van de overeenkomst met referentienummer CARDS/2008/166-429, ten tweede, de Europese Commissie wordt gelast om niet over te gaan tot invordering van de in die besluiten vermelde bedragen en, ten derde, de Commissie wordt veroordeeld tot betaling van een symbolische euro als schadevergoeding.

Dictum

1)

De tenuitvoerlegging van besluit C(2021) 3339 final betreffende de invordering van een schuldvordering van 4 241 507,00 EUR jegens HB in het kader van de overeenkomst met referentienummer TACIS/2006/101-510 en van besluit C(2021) 3340 final betreffende de invordering van een schuldvordering van 1 197 055,86 EUR jegens haar in het kader van de overeenkomst met referentienummer CARDS/2008/166-429, wordt opgeschort.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/11


Beschikking van het Gerecht van 7 april 2022 — Daw/EUIPO — Sapa Building Systems (alpina)

(Zaak T-766/21) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de inschrijvingsaanvraag - Afdoening zonder beslissing”)

(2022/C 276/16)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Daw SE (Ober-Ramstadt, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Haberl, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: E. Markakis, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Sapa Building Systems SpA (Naviglio, Italië)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 23 september 2021 (zaak R 2198/2020-2) inzake een oppositieprocedure tussen Daw en Sapa Building Systems.

Dictum

1)

Op het beroep hoeft niet meer te worden beslist.

2)

Elke partij draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 64 van 7.2.2022


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/11


Beroep ingesteld op 13 mei 2022 — Engineering — Ingegneria Informatica/Commissie

(Zaak T-273/22)

(2022/C 276/17)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Engineering — Ingegneria Informatica SpA (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: S. Villata, C. Oncia en L. Montevecchi, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

verklaren dat de maatregelen van de DH-Commissie (directoraat-generaal Onderzoek en Innovatie — Directoraat H — Common Implementation Centre — H.2. Common Audit Service) en de Europese Commissie, Directoraat-generaal Migratie en Binnenlandse Zaken — in het bijzonder de LOC (brief met conclusie ref. Ares (2021)7900224 — 21/12/2021 van de Europese Commissie ref. CAIA389007, de FAR (het definitieve auditverslag dat als bijlage bij de LOC is gevoegd); de brief met het verzoek tot teruggave (bevestigingsbrief van de Europese Commissie, directoraat-generaal Migratie en Binnenlandse Zaken van 15 maart 2022) en de debetnota (nota van de Europese Commissie, directoraat-generaal Migratie en Binnenlandse Zaken nr. 3242203436 van 15 maart 2022), ongeldig, onrechtmatig of nietig zijn dan wel anderszins geen rechtsgevolgen hebben;

vaststellen dat de uitgesloten kosten in aanmerking komen als “subsidiabele kosten” in de zin van de subsidieovereenkomst “Dante” en dat Engineering bijgevolg het recht heeft om die kosten in aanmerking te laten nemen voor de vaststelling van het totaalbedrag van de subsidie waarin die overeenkomst voorziet, en in elk geval dat de Commissie niet het recht heeft om die bedragen terug te vorderen;

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: onjuiste toepassing door de Europese Commissie — Europese Commissie, directoraat-generaal Migratie en Binnenlandse Zaken — van de bepalingen van de subsidieovereenkomst “Dante”.

Dienaangaande wordt aangevoerd dat de brief met het verzoek tot teruggave en de debetnota zijn gebaseerd op de uitkomst van een controle van de Europese Commissie, waarbij de bonussen die op basis van algemene doelstellingen aan werknemers worden toegekend, ten onrechte zijn uitgesloten van de subsidiabele kosten in het kader van de subsidieovereenkomst waarbij verzoekster partij was, om in aanmerking te komen voor de subsidies uit hoofde van die overeenkomst.

2.

Tweede middel: schending van verzoeksters gewettigd vertrouwen.

Dienaangaande wordt aangevoerd dat in het kader van eerdere subsidieregelingen waaraan verzoekster heeft deelgenomen (met name het 7e kaderprogramma), de door de bestreden handelingen uitgesloten vergoedingsregeling weliswaar door de Europese Commissie is onderzocht, maar zonder voorbehoud is toegelaten. De ongemotiveerde wijziging van de beoordeling door de Autoriteit van de subsidiabiliteit van de bonussen vormt derhalve een schending van het beginsel van gewettigd vertrouwen, dat herhaaldelijk door het Hof van Justitie en door het Gerecht is bevestigd.

3.

Derde middel: onjuiste uitlegging van de subsidieovereenkomst “Dante” en van de relevante contractuele bepaling, aangezien in aanmerking komende kosten zijn uitgesloten op grond van de bewoordingen van de overeenkomst zelf, om de redenen die met betrekking tot het eerste middel zijn uiteengezet.


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/12


Beroep ingesteld op 21 mei 2022 — Mariño Pais e.a./Commissie en GAR

(Zaak T-294/22)

(2022/C 276/18)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Fernando Mariño Pais (Outes, Spanje) en 44 andere verzoekende partijen (vertegenwoordigers: B. Cremades Roman, J. López Useros, S. Cajal Martín en P. Marrodán Lázaro, advocaten)

Verwerende partijen: Europese Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

vaststellen dat de verwerende partijen niet-contractueel aansprakelijk zijn en hen veroordelen tot vergoeding van de schade die de verzoekende partijen hebben geleden ten gevolge van het besluit tot afwikkeling van de BPE (Banco Popular Español S.A. en haar dochterondernemingen);

de GAR en de Commissie verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure;

gelasten dat alle aan de verzoekende partijen toegekende bedragen worden vermeerderd met compensatoire rente vanaf 23 mei 2017 (of, subsidiair, vanaf 7 juni 2017) tot de datum van het arrest, alsmede met vertragingsrente vanaf de datum van het arrest, behalve de kosten van de onderhavige procedure, die slechts vertragingsrente dragen vanaf de datum van het arrest, en

de verzoekende partijen elk aanvullend rechtsherstel verlenen dat het Gerecht passend acht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen drie middelen aan.

1.

Eerste middel: met de verklaringen en de lekken is op voldoende ernstige wijze inbreuk gemaakt op de geheimhoudingsplicht, het zorgvuldigheidsbeginsel, het beginsel van behoorlijk bestuur en het beginsel Nemo Auditur Propiam Turpitudinem Allegans.

2.

Tweede middel: er is sprake van een voldoende gekwalificeerde schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, het beginsel van behoorlijk bestuur, de motiveringsplicht en het verbod van discriminatie en willekeur in het besluitvormingsproces.

In dit verband betogen de verzoekende partijen dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor afwikkeling van de BPE, dat niet is gezorgd voor een redelijke, voorzichtige, en realistische onafhankelijke waardering van de activa en passiva van de BPE, en dat de afwikkelingsmaatregel discriminerend en willekeurig is.

3.

Derde middel: er is sprake van een voldoende gekwalificeerde schending van het recht op privé-eigendom en van het evenredigheidsbeginsel.


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/13


Beroep ingesteld op 20 mei 2022 — Flowbird/EUIPO — Apcoa Parking Holdings (FLOWBIRD)

(Zaak T-296/22)

(2022/C 276/19)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Flowbird (Neuilly-sur-Seine, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Pecnard, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Apcoa Parking Holdings GmbH (Stuttgart, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het beeldmerk FLOWBIRD — internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie nr. 1 478 123

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 3 maart 2022 in zaak R 748/2021-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten van de procedure voor het Gerecht;

Apcoa Parking Holdings verwijzen in de kosten van de procedure voor het EUIPO.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/13


Beroep ingesteld op 23 mei 2022 — Domaine Boyar International/EUIPO — Consorzio DOC Bolgheri e Bolgheri Sassicaia (BOLGARÉ)

(Zaak T-300/22)

(2022/C 276/20)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Domaine Boyar International (Sofia, Bulgarije) (vertegenwoordiger: F. Bojinova, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Consorzio DOC Bolgheri e Bolgheri Sassicaia (Castagneto Carducci, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk BOLGARÉ — inschrijvingsaanvraag nr. 16 670 937

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 21 maart 2022 in zaak R 2564/2019-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO en de belanghebbende partij verwijzen in de kosten van verzoekster in verband met het onderhavige beroep tot nietigverklaring.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 46, lid 1, onder d) van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 8, lid 6, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, gelezen in samenhang met artikel 103, lid 2, onder b) van verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad.


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/14


Beroep ingesteld op 23 mei 2022 — Vinokurov/Raad

(Zaak T-302/22)

(2022/C 276/21)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Alexander Semenovich Vinokurov (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: É. Épron, J. Choucroun en E. Lebek, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

besluit (GBVB) 2022/397 (1) van de Raad van 9 maart 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen, gedeeltelijk nietig verklaren, voor zover het betrekking heeft op Alexander Vinokurov;

uitvoeringsverordening (EU) 2022/396 (2) van de Raad van 9 maart 2022 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen, gedeeltelijk nietig verklaren, voor zover zij betrekking heeft op Alexander Vinokurov;

de Raad van de Europese Unie verwijzen in alle kosten van de procedure;

verzoeker alle andere rechten, middelen en vorderingen voorbehouden.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.

Eerste middel: de motivering van de bezwarende handeling is onvoldoende nauwkeurig en concreet onderbouwd. Tot staving van dit middel voert verzoeker met name aan dat de motivering van de Raad betrekking heeft op bedrijfssectoren, terwijl de in besluit (GBVB) 2022/397 genoemde criteria slechts verwijzen naar bepaalde personen. Verzoeker voert tevens aan dat het criterium inzake de verschaffing van aanzienlijke inkomsten niet nader wordt gepreciseerd en wijst op het feit dat de aangevoerde redenen niet overeenstemmen met een van de door de Raad gehanteerde relevante criteria. Ten slotte is verzoeker van mening dat de reden volgens welke hij acties of beleidsmaatregelen steunt of uitvoert, verschilt van het relevante criterium, namelijk het verlenen van “materiële of financiële steun” aan de regering van de Russische Federatie.

Tweede middel: de Raad heeft blijk gegeven van een kennelijke beoordelingsfout met betrekking tot de door hem toegepaste relevante criteria, te weten met name materiële of financiële steun verlenen aan de Russische besluitvormers, profijt trekken van de regering van de Russische Federatie of een aanzienlijke bron van inkomsten voor die regering vormen.

Derde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel, op grond dat de uitbreiding van de criteria voor opneming het thans mogelijk maakt om sancties te treffen tegen personen die niets te maken hebben met de situatie in Oekraïne. Zo richt de Raad zich op de verschaffing door bepaalde bedrijfssectoren van aanzienlijke bronnen van inkomsten, maar houdt hij daarbij geen rekening met verzoekers marktaandeel in die sectoren of het kapitaal dat verzoeker in de genoemde ondernemingen aanhoudt.

Vierde middel: schending van verzoekers rechten van verdediging en recht op effectieve rechterlijke bescherming.


(1)  Besluit (GBVB) 2022/397 van de Raad van 9 maart 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2022, L 80, blz. 31).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2022/396 van de Raad van 9 maart 2022 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2022, L 80, blz. 1).


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/15


Beroep ingesteld op 23 mei 2022 — Dicofarm/EUIPO — Marco Viti Farmaceuitici (Vitis pharma Dicofarm group)

(Zaak T-303/22)

(2022/C 276/22)

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Dicofarm SpA (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: F. Ferrari, L. Goglia en G. Rapaccini, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Marco Viti Farmaceuitici SpA (Vicenza, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk Vitis pharma Dicofarm group — Uniemerk nr. 17 880 952

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 16 maart 2022 in zaak R 1050/2021-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen voor zover daarbij de gedeeltelijke nietigverklaring van Uniemerk nr. 17 880 952, uitgesproken door de nietigheidsafdeling van het EUIPO bij beslissing van 19 april 2021, nietigverklaring nr. 38283 C, wordt gehandhaafd;

de bestreden beslissing vernietigen voor zover verzoekster daarbij wordt verwezen in de kosten die Marco Viti Farmaceutici heeft gemaakt in de beroepsprocedure voor het EUIPO;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

Onjuiste toepassing van de artikelen 60 en 8 van verordening (EU)2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/16


Beroep ingesteld op 24 mei 2022 — Rashnikov/Raad

(Zaak T-305/22)

(2022/C 276/23)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Viktor Filippovich Rashnikov (Magnitogorsk, Rusland) (vertegenwoordigers: D. Rovetta, M. Campa, M. Moretto, V. Villante en M. Pirovano, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit (GBVB) 2022/429 van de Raad van 15 maart 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (1) en uitvoeringsverordening (EU) 2022/427 van de Raad van 15 maart 2022 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (2) (hierna: “bestreden handelingen”) nietig verklaren voor zover verzoeker bij deze handelingen is geplaatst op de lijst van personen en entiteiten waarvoor de beperkende maatregelen gelden;

de Raad verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoeker vier middelen aan.

1.

Niet-nakoming van de motiveringsplicht, schending van artikel 296 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 41, lid 2, onder c), van het Handvest van de grondrechten, alsmede schending van het recht op effectieve rechterlijke bescherming en van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

2.

Kennelijke beoordelingsfout, verzuim om te voldoen aan de bewijslast, schending van de criteria voor plaatsing op een lijst zoals vastgesteld in artikel 1, lid 1, onder a) en e), en artikel 2, lid 1, onder a) en g), van besluit 2014/145/GBVB van de Raad van 17 maart 2014 alsmede in artikel 3, lid 1, onder a) en g), van verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad van 17 maart 2014, welke rechtshandelingen beide betrekking hebben op beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen.

3.

Schending van het evenredigheidsbeginsel en van verzoekers fundamentele rechten op eigendom en op vrijheid van ondernemerschap (artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie).

4.

Inbreuk op het grondbeginsel van non-discriminatie.


(1)  PB 2022, L 87 I, blz. 44.

(2)  PB 2022, L 87 I, blz. 1.


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/17


Beroep ingesteld op 24 mei 2022 — A2B Connect e.a./Raad

(Zaak T-307/22)

(2022/C 276/24)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: A2B Connect BV (Purmerend, Nederland), BIT BV (Ede, Nederland), Freedom Internet BV (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordiger: L. Oranje, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

verordening (EU) 2022/350 van de Raad van 1 maart 2022 tot wijziging van verordening (EU) nr. 833/2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren (1) en besluit (GBVB) 2022/351 van de Raad van 1 maart 2022 tot wijziging van besluit 2014/512/GBVB betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren (2) (hierna: “bestreden handelingen”) nietig verklaren overeenkomstig artikel 263 VWEU, en

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voeren verzoeksters drie middelen aan.

1.

Artikel 29 VEU en artikel 215 VWEU bieden geen wettelijke grondslag voor de bestreden handelingen en/of verweerder heeft zijn bevoegdheid, zoals omschreven in de Verdragen en in het bijzonder in titel V van het VEU, overschreden.

2.

De bestreden handelingen zijn in strijd met de artikelen 11 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

3.

De bestreden handelingen zijn in strijd met artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en vormen een inbreuk op rechtsregels met betrekking tot de toepassing van de Verdragen, meer in het bijzonder op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.


(1)  PB 2022, L 65, blz. 1.

(2)  PB 2022, L 65, blz. 5.


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/17


Beroep ingesteld op 25 mei 2022 — PC/Raad

(Zaak T-309/22)

(2022/C 276/25)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: PC (vertegenwoordigers: G. Lansky, P. Goeth en A. Egger, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit (GBVB) 2022/429 van de Raad van 15 maart 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (1) en uitvoeringsverordening (EU) 2022/427 van de Raad van 15 maart 2022 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (2) (hierna: “bestreden handelingen”) op grond van artikel 263 VWEU nietig verklaren voor zover zij betrekking hebben op verzoeker, en

de Raad verwijzen in de kosten overeenkomstig artikel 134 van het Reglement voor de procesvoering.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoeker één middel aan, namelijk dat de Raad een beoordelingsfout heeft gemaakt door verzoekers naam op te nemen in de bijlagen bij de bestreden handelingen. Verzoeker betoogt dat:

de redenen waarom de Raad verzoeker op een lijst heeft geplaatst inhoudelijke gebreken vertonen;

de Raad geen individuele, specifieke en concrete redenen heeft gegeven voor het opleggen van beperkende maatregelen aan verzoeker, en dat de redenen waarop de Raad zich heeft gebaseerd, in strijd met zijn verplichtingen, onvoldoende gedetailleerd waren;

het geleverde bewijs ontoereikend is om te rechtvaardigen dat verzoeker middels de bestreden handelingen op een lijst is geplaatst.


(1)  PB 2022, L 87 I, blz. 44.

(2)  PB 2022, L 87 I, blz. 1.


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/18


Beroep ingesteld op 25 mei 2022 — AMO Development/EUIPO (Medische instrumenten)

(Zaak T-311/22)

(2022/C 276/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: AMO Development LLC (Santa Ana, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: J. Day, solicitor, en T. de Haan, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken model: gemeenschapsmodellen nrs. 2 712 885-0001 en 2 712 885-0002

Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 15 maart 2022 in zaak R 1433/2021-3

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten, met inbegrip van verzoeksters kosten voor de derde kamer van beroep van het EUIPO.

Aangevoerd middel

schending van artikel 67, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad.


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/19


Beroep ingesteld op 25 mei 2022 — Polen/Commissie

(Zaak T-314/22)

(2022/C 276/27)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie dat vervat is in de brief van 16 mei 2022 over de verrekening van vorderingen uit hoofde van de dwangsommen die zijn opgelegd bij de beschikking van de vicepresident van het Hof van 20 september 2021 (Tsjechië/Polen, C-121/21 R, EU:C:2021:752) voor de periode van 18 januari 2022 tot 3 februari 2022;

verwijzing van de Europese Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel: onbevoegdheid van de Commissie en schending van de artikelen 101 en 102, gelezen in samenhang met artikel 98 van verordening (EU, Euratom) 2018/1046 (1) van het Europees Parlement en de Raad door de toepassing van de procedure voor inning van schuldvorderingen door middel van verrekening, hoewel deze schuldvorderingen niet meer bestaan. De verzoekende partij is van mening dat de Commissie geen rechtsgronden had om de bestreden besluiten vast te stellen in een situatie waarin de gevolgen van de beschikking van 20 september 2021 met terugkerende kracht teniet zijn gegaan als gevolg van de schikking van de Poolse en de Tsjechische regering, het afzien door beide partijen van alle vorderingen en het doorhalen van zaak C-121/21 (2) in het register van het Hof.

2.

Tweede middel: schending van artikel 296 VWEU en artikel 41, lid 2, onder c), en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU door een ontoereikende motivering van de bestreden besluiten. De verzoekende partij is van mening dat de Commissie, door de bestreden besluiten vast te stellen, niet de door het Verdrag en de rechtspraak van het Hof vereiste motivering heeft verstrekt over de rechtsgronden van de door middel van deze besluiten gevoerde procedure voor de invordering van schuldvorderingen.


(1)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB 2018, L 193, blz. 1).

(2)  Beschikking van 4 februari 2022, Tsjechië/Polen (Mijn in Turów), C-121/21, niet gepubliceerd, EU:C:2022:82.


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/19


Beroep ingesteld op 27 mei 2022 — Yayla Türk/EUIPO — Marmara Import-Export (Sütat)

(Zaak T-315/22)

(2022/C 276/28)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Yayla Türk Lebensmittelvertrieb GmbH (Krefeld, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Bühling en D. Graetsch, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Marmara Import-Export GmbH (Ratingen, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk Sütat — Uniemerk nr. 5 414 561

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 2 maart 2022 in zaak R 1184/2021-5

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het verzoek van Marmara Import-Export GmbH van 17 juni 2020 om nietigverklaring van Uniemerk nr. 44 583 C verwerpen;

subsidiair: de zaak terugverwijzen naar het EUIPO voor nadere behandeling en beslissing;

de verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure, met inbegrip van de kosten van de procedure voor de kamer van beroep.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

ontbreken van gelegenheid tot hoor en wederhoor.


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/20


Beroep ingesteld op 30 mei 2022 — PassalacquaG/Commissie

(Zaak T-318/22)

(2022/C 276/29)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Roberto Passalacqua (Brussel, België) (vertegenwoordiger: G. Belotti, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de Commissie om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2021 niet tot de rang AD 11 te bevorderen, welk besluit het gevolg is van het feit dat hij niet in de lijst van bevorderde ambtenaren is opgenomen;

nietigverklaring van het besluit van de Commissie om de ambtenaren die zijn opgenomen in de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2021 zijn bevorderd, te bevorderen tot de rang AD 11;

nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 1 april 2022 houdende afwijzing van klacht nr. R/620/21 die verzoeker krachtens artikel 90, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie heeft ingediend;

nietigverklaring van alle andere eerdere, daaruit voortvloeiende of anderszins daarmee verband houdende maatregelen;

subsidiair, vergoeding van de schade die het gevolg is van de onrechtmatige handelingen van de Commissie.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan misbruik van bevoegdheid en kennelijke en ongegronde partijdigheid waarmee verzoekers verdiensten zijn beoordeeld in vergelijking met die van andere ambtenaren die de bevordering minder verdienden.

In dit verband wordt verwezen naar de bevoegdheid om een ambtenaar niet te bevorderen, die de Commissie weliswaar toekomt om een resultaat te bereiken op basis van een onpartijdige vergelijkende beoordeling van de verdiensten, maar die in casu is misbruikt om verzoeker te bestraffen voor een wetenschappelijke uiteenzetting over kernenergie, in 2021, waarvoor vooraf naar behoren toestemming was verleend, die door de deelnemers werd gewaardeerd, maar die vervolgens werd afgekeurd door een hoge ambtenaar die geen deel uitmaakte van verzoekers hiërarchische lijn en die zich bij eerdere gelegenheden verbaal op ongepaste wijze tegenover verzoeker had uitgelaten.

2.

Tweede middel, ontleend aan het feit dat, ofschoon de Commissie niet verplicht is om haar besluiten met betrekking tot niet-gepromoveerde kandidaten te motiveren, zij daarentegen wel verplicht is om haar besluit tot afwijzing van een door een niet-gepromoveerde kandidaat op grond van artikel 90, lid 2, van het Statuut ingediende klacht te motiveren; de motivering van laatstgenoemd besluit moet samenvallen met de motivering van het besluit waartegen de klacht was gericht. Dat is hier niet het geval.

In dit verband wordt aangevoerd dat de motivering van de afwijzing van de klacht bovendien niet lijkt te voldoen aan de vereisten van objectiviteit en onpartijdigheid die volgens vaste rechtspraak in het recht van de Europese Unie op dit gebied zijn vastgesteld.


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/21


Beroep ingesteld op 30 mei 2022 — Krematorium am Waldfriedhof Schwäbisch Hall/EUIPO (aquamation)

(Zaak T-319/22)

(2022/C 276/30)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Krematorium am Waldfriedhof Schwäbisch Hall GmbH & Co. KG (Schwäbisch Hall, Duitsland) (vertegenwoordigers: F. Dehn, L. Maritzen en C. Kleiner, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk aquamation — inschrijvingsaanvraag nr. 18 453 264

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 29 maart 2022 in zaak R 2154/2021-1

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten, met inbegrip van de kosten van de procedure voor de kamer van beroep.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 7, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/22


Beroep ingesteld op 30 mei 2022 — International Foodstuffs/EUIPO — Société des produits Nestlé (TIFFANY CRUNCH N CREAM)

(Zaak T-321/22)

(2022/C 276/31)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: International Foodstuffs Co. LLC (Sharjah, Verenigde Arabische Emiraten) (vertegenwoordiger: J. Blum, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Société des produits Nestlé SA (Vevey, Zwitserland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk TIFFANY CRUNCH N CREAM — inschrijvingsaanvraag nr. 18 002 077

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 21 maart 2022 in zaak R 2136/2020-2

Conclusies

de bestreden beslissing in haar geheel vernietigen;

het EUIPO en interveniënte overeenkomstig artikel 134 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht verwijzen in de door verzoekster in de onderhavige procedure gemaakte kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/22


Beroep ingesteld op 1 juni 2022 — Konov/Raad

(Zaak T-326/22)

(2022/C 276/32)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Dmitry Konov (Moskou, Rusland) (vertegenwoordiger: F. Bélot, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit (GBVB) 2022/397 (1) van de Raad van 9 maart 2022 nietig verklaren, voor zover daarbij verzoekers naam is opgenomen op de lijst in bijlage I bij besluit (GBVB) 2014/145 van de Raad van 17 maart 2014;

uitvoeringsverordening (EU) 2022/396 (2) van de Raad van 9 maart 2022 nietig verklaren, voor zover daarbij verzoekers naam is opgenomen op de lijst in bijlage I bij verordening (EU) nr. 2014/269 van de Raad van 17 maart 2014;

de Raad veroordelen tot betaling van het voorlopige bedrag van 500 000 EUR voor de door verzoeker geleden immateriële schade;

de Raad verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.

Eerste middel, ontleend aan schending van het recht op effectieve rechterlijke bescherming en niet-nakoming van de motiveringsplicht. Verzoeker voert om te beginnen aan dat de Raad geen individuele, specifieke en concrete redenen formuleert die voor hem toereikend zijn om te kunnen beoordelen of de tegen hem genomen beperkende maatregelen gegrond zijn. Hij is van mening dat de bestreden besluiten berusten op een onvoldoende solide feitelijke grondslag en gebaseerd zijn op redenen die niet onderbouwd zijn en waarvan de waarschijnlijkheid slechts abstract is. Voorts is verzoeker van mening dat de Raad hem verplicht om het negatieve bewijs te leveren van de algemene feiten die hem worden verweten, waardoor de bewijslast wordt omgekeerd, wat in strijd is met de meest fundamentele rechten van de verdediging. Ten slotte stelt verzoeker dat de aangevoerde redenen ontoereikend zijn en dat geloofwaardig en substantieel bewijsmateriaal tot staving van die redenen ontbreekt, hetgeen volgens hem in de weg staat aan een passende rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van zijn opneming en handhaving op de lijsten van personen op wie de betrokken beperkende maatregelen van toepassing zijn.

Tweede middel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout, omdat verzoeker geen beslissende invloed op de onderneming PJSC SIBUR Holding uitoefent of uitoefende. Voorts is de onderneming PJSC SIBUR Holding geen belangrijke bron van inkomsten voor de Russische regering en heeft zij geen nauwe banden met die regering.

Derde middel, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling. Volgens verzoeker zijn de redenen voor de beperkende maatregelen jegens hem discriminerend en onevenredig in het licht van het door de Raad nagestreefde doel.

Vierde middel, ontleend aan schending van grondrechten van verzoeker, namelijk het recht op eerbiediging van de eigendom, het recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, de vrijheid van ondernemerschap en het recht op het vermoeden van onschuld.


(1)  Besluit (GBVB) 2022/397 van de Raad van 9 maart 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2022, L 80, blz. 31).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2022/396 van de Raad van 9 maart 2022 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2022, L 80, blz. 1).


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/23


Beroep ingesteld op 6 juni 2022 — Khan/Raad

(Zaak T-333/22)

(2022/C 276/33)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: German Khan (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: T. Marembert en A. Bass, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit (GBVB) 2022/429 (1) van de Raad van 15 maart 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen nietig verklaren voor zover dit besluit verzoeker betreft;

uitvoeringsverordening (EU) 2022/427 (2) van de Raad van 15 maart 2022 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen nietig verklaren voor zover deze uitvoeringsverordening verzoeker betreft;

de Raad verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: ontbreken van een rechtsgrondslag voor het criterium betreffende “vooraanstaande zakenlieden die betrokken zijn bij economische sectoren die een aanzienlijke bron van inkomsten vormen voor de regering van de Russische Federatie, die verantwoordelijk is voor de annexatie van de Krim en de destabilisatie van Oekraïne”, aangezien er geen toereikende band tussen de in dit criterium bedoelde categorie van personen en de Russische Federatie is aangetoond.

2.

Tweede middel: exceptie van onwettigheid van het criterium betreffende “vooraanstaande zakenlieden die betrokken zijn bij economische sectoren die een aanzienlijke bron van inkomsten vormen voor de regering van de Russische Federatie, die verantwoordelijk is voor de annexatie van de Krim en de destabilisatie van Oekraïne”, wegens een dubbele schending van het evenredigheidsbeginsel. Verzoeker is van mening dat, ten eerste, het door de Raad gehanteerde criterium kennelijk ongeschikt is in het licht van het nagestreefde doel en ten tweede, dat er minder ingrijpende middelen konden worden aangewend.

3.

Derde middel: onjuiste beoordeling. Verzoeker betoogt ten eerste dat geen van de door de Raad aangevoerde bewijzen voldoet aan de vereisten van de Europese rechtspraak inzake de bewijsstandaard en de kwaliteit van het bewijs, en ten tweede dat geen van de beweringen in de motivering van de Raad bewezen is en dat daarmee dus niet kan worden voldaan aan de criteria d) en g) van besluit 2014/145/GBVB in de ten tijde van de feiten geldende versie.


(1)  Besluit (GBVB) 2022/429 van de Raad van 15 maart 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2022, L 87 I, blz. 44).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2022/427 van de Raad van 15 maart 2022 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2022, L 87 I, blz. 1).


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/24


Beschikking van het Gerecht van 8 april 2022 — Satabank/ECB

(Zaak T-563/20) (1)

(2022/C 276/34)

Procestaal: Engels

De president van de eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 423 van 7.12.2020.


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/25


Beschikking van het Gerecht van 20 april 2022 — Paccor Packaging e.a./Commissie

(Zaak T-148/21) (1)

(2022/C 276/35)

Procestaal: Engels

De president van de tiende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 206 van 31.5.2021.


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/25


Beschikking van het Gerecht van 8 april 2022 — EurO3zon/ECHA

(Zaak T-199/21) (1)

(2022/C 276/36)

Procestaal: Engels

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 217 van 7.6.2021.


18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/25


Beschikking van het Gerecht van 13 april 2022 — NW/Commissie

(Zaak T-20/22) (1)

(2022/C 276/37)

Procestaal: Frans

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 95 van 28.2.2022.