ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 243

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

65e jaargang
27 juni 2022


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

AANBEVELINGEN

 

Raad

2022/C 243/01

Aanbeveling van de Raad van 16 juni 2022 betreffende leren voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling ( 1 )

1

2022/C 243/02

Aanbeveling van de Raad van 16 juni 2022 betreffende een Europese benadering van microcredentials voor een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt

10

2022/C 243/03

Aanbeveling van de Raad van 16 juni 2022 inzake individuele leerrekeningen

26

2022/C 243/04

Aanbeveling van de Raad van 16 juni 2022 inzake het garanderen van een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit

35


 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2022/C 243/05

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.10251 — INVIVO GROUP / ETABLISSEMENTS J SOUFFLET) ( 1 )

52


 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2022/C 243/06

Wisselkoersen van de euro — 24 juni 2022

53

2022/C 243/07

Overzicht van de door de Europese Unie genomen besluiten inzake vergunningen om geneesmiddelen in de handel te brengen in de periode van 24 juni 2022 tot en met 24 juni 2022 (Publicatie krachtens artikel 13 of artikel 38 van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad of Artikel 5 van Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad)

54


 

V   Bekendmakingen

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2022/C 243/08

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.10764 – SAGARD / BPIFRANCE / ADIT JV) — Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

55

2022/C 243/09

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.10785 – ICG / KONECTA / COMDATA) — Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

57

2022/C 243/10

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.10749 — PAI PARTNERS / THE CARLYLE GROUP / THERAMEX) ( 1 )

59

2022/C 243/11

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.10758 – EIM / BROOKFIELD / NIELSEN) — Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

61


 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

AANBEVELINGEN

Raad

27.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 243/1


AANBEVELING VAN DE RAAD

van 16 juni 2022

betreffende leren voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling

(2022/C 243/01)

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 165 en 166,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

1.

Hoewel veel lidstaten al goede vorderingen hebben gemaakt met de uitvoering van beleidsmaatregelen en programma’s op het gebied van leren ter ondersteuning van de groene transitie en ter bevordering van leren voor duurzame ontwikkeling, moeten in de hele Unie de inspanningen op dit vlak worden voortgezet en opgevoerd. Het beleid en de praktijken voor dit soort leren moeten verder worden gestimuleerd en ondersteund. De noodzaak van netwerkleren tussen de economische, de sociale en de milieupijler van duurzame ontwikkeling moet worden onderkend, met bijzondere aandacht voor de milieupijler.

2.

In de Europese Green Deal (1), de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 (2), de strategie van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (Unesco) “Onderwijs voor duurzame ontwikkeling” voor 2030 en de werkzaamheden van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN/ECE) daarrond (3) wordt gewezen op de sleutelrol die scholen, instellingen voor hoger onderwijs en andere onderwijs- en opleidingsinstellingen spelen om met lerenden, ouders, onderwijsactoren (4) en de gemeenschap in het algemeen het gesprek aan te gaan over de veranderingen die nodig zijn om van de groene transitie een rechtvaardig en inclusief succes te maken. In zijn conclusies “Biodiversiteit - dringend actie nodig” (5) onderstreept de Raad dat investeringen in onder meer onderwijs cruciaal zijn om de beste gegevens te verzamelen en de beste oplossingen te vinden op dit gebied. In de EU-strategie voor jongeren wordt een duurzaam groen Europa als een van de doelstellingen aangeduid en wordt ertoe opgeroepen dat alle jongeren zich actief voor het milieu inzetten en milieu-educatie krijgen.

3.

Leren voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling ondersteunt lerenden van alle leeftijden bij het verwerven van de kennis, vaardigheden en attitudes om duurzamer te leven, het veranderen van consumptie- en productiepatronen, het omarmen van een gezondere levensstijl, en bij het zowel individueel als collectief bijdragen aan een duurzamere economie en samenleving. Het helpt ook de vaardigheden en competenties op te bouwen waarnaar steeds meer vraag is op de arbeidsmarkt. Het bevordert het inzicht in de onderling verbonden mondiale uitdagingen waar we voor staan, waaronder de klimaatnoodtoestand, de achteruitgang van het milieu en biodiversiteitsverlies, die allemaal een ecologische, sociale, economische en culturele dimensie hebben.

4.

De duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN, met name doelstelling 4.7, roepen alle lerenden op ervoor zorgen dat zij zich tussen nu en 2030 de kennis en vaardigheden eigen maken die nodig zijn om duurzame ontwikkeling te bevorderen, onder meer via onderwijs voor duurzame ontwikkeling en een duurzame levensstijl, mensenrechten, gendergelijkheid, het bevorderen van een cultuur van vrede en geweldloosheid, mondiaal burgerschap alsmede de waardering van culturele verscheidenheid en van de bijdrage van cultuur aan duurzame ontwikkeling (6).

5.

In de mededeling over de Europese onderwijsruimte (7), de Europese pijler van sociale rechten (8), het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder (2021-2030) (9) en de mededeling over een nieuwe EOR voor onderzoek en innovatie (10) wordt ervoor gepleit het onderwijs- en het opleidingsbeleid en de desbetreffende investeringen te richten op inclusieve groene en digitale transitie, met het oog op de toekomstige veerkracht en welvaart.

6.

De sleutelcompetenties die zijn beschreven in het Europees referentiekader voor sleutelcompetenties voor een leven lang leren (11), hebben tot doel mensen in heel Europa te helpen om in een tijd van snelle en ingrijpende veranderingen de kennis, vaardigheden en attitudes te verwerven die zij nodig hebben voor zelfontplooiing en persoonlijke ontwikkeling, inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, sociale inclusie, een duurzame levensstijl, succesvol leven in vreedzame samenlevingen, een gezondheidsbewuste levensstijl en actief burgerschap.

7.

In de Europese vaardighedenagenda (12) wordt steun aangekondigd·voor de ontwikkeling van groene kernvaardigheden voor de arbeidsmarkt met het oog op het creëren van een generatie milieubewuste professionals en groene economische actoren, door·middel van het integreren van milieu- en klimaatthema’s in algemeen onderwijs, hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding en onderzoek. Europa heeft hooggekwalificeerde professionals nodig om de groene transitie te ondersteunen en wereldleider op het gebied van duurzame technologieën te worden.

8.

In de aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (13) en de verklaring van Osnabrück wordt de cruciale rol van de beroepsonderwijs- en beroepsopleidingssector voor de digitale en de groene transitie erkend.

9.

Het Europees klimaatpact roept individuen, gemeenschappen en organisaties op om aan de klimaatactie deel te nemen en aan een groener Europa te bouwen; het biedt daartoe mogelijkheden om meer over klimaatverandering te weten te komen, om oplossingen te ontwikkelen en te implementeren en om contacten met anderen te leggen om de impact van die oplossingen te versterken. De “Onderwijs voor klimaat”-coalitie wil een gemeenschap geleid door studenten en leerkrachten, samen met hun scholen, netwerken en andere onderwijsactoren, tot stand brengen, van zoveel mogelijk relevante ervaringen leren, en de versnippering tussen de sectoren, de gebieden en de personen in het onderwijs aanpakken.

10.

Het actieplan voor digitaal onderwijs (14) ontvouwt een visie voor hoogwaardig, inclusief en toegankelijk digitaal onderwijs en dito opleiding in Europa en onderstreept het belang van digitale technologieën als krachtige katalysatoren voor de groene transitie, en vergemakkelijkt tegelijkertijd de overgang naar duurzaam gedrag bij zowel de ontwikkeling als het gebruik van digitale producten.

11.

Het Nieuwe Europese Bauhaus voegt een culturele en creatieve dimensie toe aan de Europese Green Deal, waarmee duidelijk moet worden gemaakt hoe duurzame innovatie tastbare en positieve veranderingen in ons dagelijks leven teweegbrengt, onder meer in schoolgebouwen en andere leeromgevingen.

12.

Via haar programma inzake educatie voor duurzame ontwikkeling streeft de Unesco ernaar dat onderwijs en opleiding een centraler en zichtbaarder onderdeel van de internationale respons op de klimaatcrisis wordt en zet zij zich in voor de verwezenlijking van alle duurzameontwikkelingsdoelstellingen, met name van doelstelling 4.7 inzake educatie voor duurzame ontwikkeling. In het kader van het Raamverdrag van de VN inzake klimaatverandering en de Overeenkomst van Parijs verbinden de partijen zich ertoe alle dimensies van duurzame ontwikkeling, met name onderwijs, opleiding, bewustmaking, publieke inspraak en publieke toegang tot informatie op het gebied van klimaatverandering, te bevorderen en daartoe samen te werken.

13.

Jongeren zijn zich steeds bewuster van en willen zich alsmaar meer inzetten voor duurzame ontwikkeling, met name op het gebied van milieu en klimaat. Uit de resultaten van een Eurobarometer van mei 2022 blijkt dat voor de jongeren in de EU “het beschermen van het milieu en het bestrijden van de klimaatverandering” een van de belangrijkste prioriteiten is die tijdens het Europees Jaar van de Jeugd (2022) moeten worden behandeld. Gegevens van de OESO (15) uit 2018 tonen reeds dat de categorie 15-jarigen zich sterk bewust is van de klimaatverandering en de milieucrisis en van de noodzaak om die aan te pakken. Deze OESO-gegevens laten echter ook zien dat zij die vinden dat zij genoeg zeggenschap hebben om echt het verschil te kunnen maken, in de minderheid zijn. Door de omvang van de klimaatnoodtoestand en de milieucrisis kunnen lerenden zich overrompeld en machteloos voelen, wat nog kan worden verergerd door onjuiste informatie en desinformatie.

14.

Het is van groot belang dat onderwijs- en opleidingsstelsels en -instellingen reageren op de steeds luider klinkende stem van jongeren als het om de klimaat- en de biodiversiteitscrisis gaat, en jongeren betrekken bij het ontwikkelen van oplossingen in verband met leren voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling en bij het ondernemen van actie met het oog op duurzame toekomst. Het Europees Jaar van de Jeugd 2022 speelt een belangrijke rol om de betrokkenheid van jongeren verder te bevorderen.

15.

De COVID-19-pandemie heeft duidelijk gemaakt dat de mens en de natuur nauw met elkaar verbonden zijn en heeft onderwijs- en opleidingsstelsels een nieuw momentum gegeven. Er is bijgeleerd over nieuwe mogelijkheden voor onderwijs en opleiding, waaronder gecombineerd leren in verschillende omgevingen (ook online), de betrokkenheid en de autonomie van de lerenden, alsmede de verbanden tussen formeel onderwijs en de gemeenschap in het algemeen. Door de pandemie is ook de reeds lang bestaande bezorgdheid over het lichamelijke, geestelijke en emotionele welzijn van kinderen, jongeren en volwassenen groter geworden.

16.

Afzonderlijke centra voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang, scholen, instellingen voor hoger onderwijs, onderzoeksorganisaties, aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding en lokale gemeenschappen worden in toenemende mate actiever waar het de klimaat- en de biodiversiteitscrisis betreft. Duurzaamheid is echter nog geen systeemkenmerk van onderwijs en opleiding in de hele EU.

17.

Veel landen hebben leren voor duurzaamheid en andere even levensvatbare concepten, zoals educatie voor duurzame ontwikkeling en wereldburgerschapseducatie, opgenomen in hun beleidslijnen, strategieën en leerprogramma’s. Onderwijsactoren hebben echter verdere gerichte ondersteuning, deskundigheid en opleidingsmogelijkheden nodig om de beginselen van de groene transitie en duurzame ontwikkeling op te nemen in hun onderwijs- en opleidingspraktijk. Zij voelen zich vaak onvoldoende toegerust om met ecoangst en ecopessimisme om te gaan en om lerenden te helpen zich op een positieve manier met klimaat- en milieukwesties bezig te houden.

18.

Instellingsbrede benaderingen van duurzaamheid die alle werkterreinen bestrijken, worden niet altijd voldoende toegepast. Dergelijke benaderingen kunnen onderwijs en leren, bestuur, onderzoek en innovatie, infrastructuur, faciliteiten en activiteiten omvatten, en zouden lerenden, personeel, ouders en plaatselijke en grotere gemeenschappen daarbij moeten betrekken.

19.

Het potentieel en de mogelijkheden om andere onderwijs- en opleidingsagenda’s aan te vullen en te versterken, moeten verder worden onderzocht. Lesgeven en leren voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling kunnen beleidsmaatregelen en programma’s voor gezondheid, welzijn en inclusie, actief en mondiaal burgerschap, solidariteit, leren waarbij de lerende centraal staat, onderzoek en innovatie en de digitale transformatie, met inbegrip van artificiële intelligentie (16), ten volle ondersteunen.

20.

De uitvoering van die beleidslijnen kan worden ondersteund door de onderwijs- en opleidingsdimensie stelselmatig te integreren in andere beleidslijnen met betrekking tot de groene transitie en duurzame ontwikkeling vanuit het oogpunt van een leven lang leren. Hierdoor kunnen ook verschillende geledingen van de samenleving en de economie met elkaar in aanraking worden gebracht en kan duurzaamheid doeltreffend in het onderwijs worden ingebed.

21.

Deze aanbeveling is volledig in overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. De aanbeveling erkent dat de autonomie van onderwijs- en opleidingsinstellingen sterk van lidstaat tot lidstaat verschilt. In sommige lidstaten genieten onderwijs- en opleidingsinstellingen, instellingen voor lerarenopleidingen, leraren en opleiders een grote mate van autonomie. De aanbeveling zal worden uitgevoerd in overeenstemming met de nationale omstandigheden en in samenwerking met de lidstaten.

BEVEELT AAN DAT DE LIDSTATEN, met volledige inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, en in de erkenning dat de mate van autonomie van onderwijs- en opleidingsinstellingen varieert afhankelijk van de nationale omstandigheden,

1.

hun inspanningen opvoeren en intensiveren om de onderwijs- en opleidingsstelsels te ondersteunen bij het nemen van maatregelen voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling, zodat lerenden van alle leeftijden en van welke achtergrond ook toegang hebben tot hoogwaardig, rechtvaardig en inclusief onderwijs en dito opleiding op het gebied van duurzaamheid, klimaatverandering, milieubescherming en biodiversiteit, met de nodige aandacht voor ecologische, sociale en economische overwegingen;

2.

het leren voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling als een van de prioritaire gebieden in het beleid en de programma’s voor onderwijs en opleiding verankeren, om de sector te ondersteunen en in staat te stellen aan een duurzame toekomst bij te dragen, als onderdeel van een holistische opvatting van onderwijs; brede en op samenwerking gebaseerde vormen van aanpak van onderwijs en leren voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling hanteren en verder ontwikkelen, en daarbij alle relevante partijen van het onderwijs- en opleidingsstelsel en belanghebbenden van andere relevante sectoren betrekken;

3.

een reeks leermogelijkheden in formele, niet-formele en informele omgevingen bieden, zodat personen van alle leeftijden zich kunnen voorbereiden op en actief kunnen bijdragen aan de groene transitie en actie kunnen ondernemen voor een ecologisch verantwoorde, duurzame, circulaire en klimaatneutrale economie en rechtvaardige, inclusieve en vreedzame samenlevingen;

4.

de volgende maatregelen op het niveau van het stelsel overwegen:

a)

in nauwe samenwerking met de relevante belanghebbenden de strategieën en plannen op het gebied van onderwijs en opleiding, met inbegrip van strategieën en plannen met betrekking tot leerprogramma’s en beoordeling, initiële opleiding van onderwijsactoren en voortgezette beroepsontwikkeling, afstemmen op de groene transitie en duurzame ontwikkeling. De uitvoering van nationale en andere strategieën en beleidsmaatregelen, ook met betrekking tot aanverwante concepten zoals onderwijs voor duurzame ontwikkeling, ondersteunen door middel van mechanismen voor follow-up en monitoring;

b)

waar nodig investeren in en opleiding aanbieden op het gebied van groene en duurzame apparatuur, hulpmiddelen en infrastructuur (gebouwen, terreinen en technologie) voor leren, sociale activiteiten en recreatie om te zorgen voor gezonde, veilige, inclusieve, creatieve en veerkrachtige leeromgevingen;

c)

de voordelen en de mogelijkheden van leren voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling voor het voetlicht brengen, en formele en niet-formele onderwijs- en opleidingsinstellingen, met inbegrip van centra voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang, helpen om klimaatverandering, milieubescherming, biodiversiteit en duurzaamheid tot relevante thema’s te maken voor het dagelijks leven van lerenden, en een cultuur van duurzaamheid bevorderen;

d)

de kennis, vaardigheden en attitudes van lerenden van alle leeftijden ontwikkelen om duurzamer te leven, duurzame consumptie- en productiepatronen te bevorderen, een gezondere en milieubewustere levensstijl aan te nemen en individueel en collectief bij te dragen aan de transformatie van onze samenleving;

e)

onderwijs en leren voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling ondersteunen en verbeteren door te voorzien in infrastructuur, digitale instrumenten en middelen, en de digitale competenties van onderwijsactoren ondersteunen;

f)

alle lerenden op zinvolle en gecoördineerde wijze betrekken bij het voorstellen en samen ontwerpen van benaderingen met betrekking tot het wat, hoe en waar van het leren over en voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling. Een genderevenwichtige deelname van lerenden van welke achtergrond dan ook aanmoedigen, ook kansarmere lerenden. Alle lerenden in staat stellen deel te nemen aan en zich in te laten met het besluitvormingsproces binnen hun instelling, maar ook in hun plaatselijke en grotere gemeenschappen;

g)

in nauwe samenwerking met de relevante belanghebbenden leerprogramma’s en kaders ontwikkelen en ondersteunen met voldoende tijd en ruimte voor lerenden om van jongs af aan duurzaamheidscompetenties (17) te ontwikkelen. Intergenerationeel leren en lokale voorbeelden, problemen en antwoorden kunnen de leerplannen voor lerenden relevanter maken wanneer daarmee wordt aangetoond dat klimaatverandering, biodiversiteit, milieubescherming en duurzaamheid lokaal relevant zijn en aan de orde kunnen worden gesteld;

h)

het samenwerken en het netwerken op het gebied van duurzaamheid, milieubescherming en biodiversiteit ondersteunen, waarbij onder meer lokale autoriteiten, jongerenwerk en -organisaties, centra voor milieueducatie en -opleiding, centra voor mondiaal leren, bossen, parken, boerderijen, musea, bibliotheken, niet-gouvernementele organisaties, onderzoeksinstellingen, consumentenorganisaties en het bedrijfsleven worden betrokken, en zo de banden tussen formeel, niet-formeel en informeel leren aanhalen;

i)

goede praktijken en pedagogisch onderzoek op het gebied van onderwijs en leren voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling op grotere schaal helpen toepassen op alle niveaus en in alle vormen van onderwijs en opleiding.

5.

lerenden verder ondersteunen door de volgende maatregelen te overwegen:

a)

lerenden al vanaf het voorschoolse onderwijs mogelijkheden bieden om de natuurlijke wereld en haar biodiversiteit te begrijpen, zich ermee verbonden te voelen en te waarderen, een houding van nieuwsgierigheid en verwondering te ontwikkelen en te leren handelen met het oog op duurzaamheid, zowel individueel als collectief;

b)

kwalitatief hoogwaardige stelsels voor een leven lang leren voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling - met inbegrip van stages, leerlingplaatsen, vrijwilligerswerk, buitenschoolse activiteiten, jeugdwerk en andere vormen van formeel, niet-formeel en informeel leren - en de verbanden daartussen versterken, onder meer door het verlenen van financiële steun op basis van nationale financiële steunregelingen. Acties en programma’s voor burgerparticipatie in dat opzicht stimuleren en erkennen;

c)

leermethoden en -benaderingen bevorderen die op samenwerking, ervaringsleren en praktijk gebaseerd zijn en voor de lokale contexten en tradities van belang zijn, en interdisciplinaire en leerplanoverstijgende activiteiten ondersteunen. Dit houdt onder meer in dat lerenden praktische mogelijkheden krijgen om de natuur te observeren en er zorg voor te dragen, en om op materialen te besparen, die te repareren, te hergebruiken en te recyclen, zodat zij het belang van duurzame levensstijlen en de circulaire economie leren in te zien;

d)

op feiten gebaseerde en toegankelijke informatie over het klimaat, de milieu- en de biodiversiteitscrisis, en de oorzaken daarvan verstrekken, zoals overeengekomen bij het Verdrag van Aarhus (18).

e)

vaardigheden om problemen op te lossen en samen te werken ontwikkelen, kritisch denken en vaardigheden op het gebied van mediageletterdheid bevorderen en positieve actie - met inbegrip van vrijwilligerswerk - ondersteunen, om het gevoel van angst en machteloosheid dat lerenden kunnen ondervinden in het licht van de crises die onze planeet bedreigen, tegen te gaan en te verminderen.

6.

de onderwijsactoren verder helpen het leren voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling te vergemakkelijken door de volgende maatregelen te overwegen:

a)

erkennen dat alle onderwijsactoren, ongeacht het vak waarin zij lesgeven of de onderwijssector waarin zij werkzaam zijn, actoren op het gebied van duurzaamheid zijn die hun lerenden moeten helpen bij de voorbereiding op de groene transitie; hen in staat stellen hun lerenden bewuster te maken van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen; de onderwijsactoren meenemen bij, raadplegen over en ondersteunen bij het ontwikkelen van leerplannen en programma’s en bij andere onderwijshervormingen in verband met de groene transitie en duurzame ontwikkeling alsmede bij het opzetten van de passende bij- en nascholing;

b)

de integratie van de groene transitie en duurzame ontwikkeling in alle initiële programma’s van de lerarenopleiding, programma’s voor voortgezette professionele ontwikkeling en beroepsnormen en -kaders voor leerkrachten ondersteunen, om de ontwikkeling van vaardigheden van onderwijsactoren op het gebied van duurzaamheid te ondersteunen;

c)

begeleidingsprogramma’s en programma’s voor voortgezette professionele ontwikkeling op het niveau van de instellingen ondersteunen; de onderwijsactoren ondersteunen bij het gebruik van digitale instrumenten en technologieën in hun praktijk om het lesgeven en leren met het oog op de groene transitie en duurzame ontwikkeling te verbeteren;

d)

de mogelijkheden en stimulansen voor onderwijsactoren om deel te nemen aan programma’s voor bij- en nascholing die verband houden met duurzaamheid, verder ontwikkelen en onderzoeken, bijvoorbeeld door die programma’s in aanmerking te nemen bij de loopbaanontwikkeling en door functies voor onderwijsactoren zoals duurzaamheidscoördinator in het leven te roepen;

e)

de onderwijsactoren helpen om, onder meer door hun de nodige tijd en ruimte te bieden, onderwijsmethoden toe te passen die het lesgeven en leren op het gebied van de groene transitie en duurzame ontwikkeling bevorderen, het duurzaamheidsonderwijs op interdisciplinaire wijze te benaderen en de sociaal-emotionele aspecten van het leren ontwikkelen, zodat alle lerenden aandrijvers van veranderingen kunnen worden en kunnen leren te reflecteren en zich zowel individueel als collectief, zowel lokaal als mondiaal, voor een duurzamere wereld in te zetten;

f)

waar nodig transformatief en interdisciplinair onderwijs en leren aanmoedigen en mogelijk maken met gebruikmaking van zowel traditionele als innovatieve leermethoden, waaronder praktijkgericht leren, de STEAM-methode (19), hackathons, service-learning en gamificatie;

g)

hulpmiddelen, onder meer op het gebied van de beoordeling, ontwikkelen en ter beschikking stellen ter ondersteuning van de onderwijsactoren; de onderwijsactoren helpen gebruik te maken van traditionele en nieuwe instrumenten en materialen voor onderwijs en opleiding voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling in uiteenlopende omstandigheden (zowel binnen als buiten, zowel digitaal als niet-digitaal); toegang bieden tot expertisecentra, met inbegrip van centra voor milieueducatie en -opleiding;

h)

de onderzoeks- en innovatiegemeenschap aanmoedigen om samen te werken met de aanbieders van formeel, niet-formeel en informeel onderwijs en opleiding, om de onderwijsactoren die op het gebied van de groene transitie en duurzame ontwikkeling actief zijn, te ondersteunen; de deelname aan proefprojecten en onderzoek in verband met de klimaatnoodtoestand, de milieucrisis en duurzaamheid ondersteunen;

7.

formele en niet-formele onderwijs- en opleidingsinstellingen blijven ondersteunen bij de, waar passend, effectieve integratie van de groene transitie en duurzame ontwikkeling in al hun activiteiten en handelingen door de volgende maatregelen te overwegen:

a)

doeltreffende instellingsbrede benaderingen van duurzaamheid bevorderen en faciliteren, die onderwijs en leren, visie, planning en bestuur, actieve deelname van lerenden en personeel, betrokkenheid van gezinnen, beheer van gebouwen en middelen, partnerschappen met lokale en grotere gemeenschappen alsmede onderzoek en innovatie omvatten; de leidinggevenden uit het onderwijs ondersteunen bij het aansturen van organisatorische veranderingen met specifieke professionele ontwikkeling en begeleiding voor hun rol;

b)

de onderwijs- en opleidingsinstellingen helpen bij het ontwerpen, monitoren en evalueren van hun duurzaamheidsstrategieën en/of bij de integratie van duurzaamheid in bestaande processen en maatregelen (bv. plannen voor de ontwikkeling van scholen, missieverklaringen en strategieën voor het hoger onderwijs); onderkennen dat dit een langetermijnproces is waarvoor kleine meetbare stappen nodig zijn die voortdurend worden gemonitord en geëvalueerd, onder meer door middel van zelfevaluatie door de instelling;

c)

onderwijs- en opvangcentra voor jonge kinderen, scholen, instellingen voor hoger onderwijs, aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding, instellingen voor volwasseneneducatie en andere onderwijsaanbieders in het kader van hun institutionele autonomie aanmoedigen en ondersteunen om deel te nemen aan milieukeurinitiatieven die ecologische, sociale, educatieve en economische voordelen kunnen opleveren; ondersteunende structuren voor dergelijke programma’s beschikbaar stellen, bijvoorbeeld agentschappen of organen ter ondersteuning van instellingsbrede benaderingen, begeleiding en netwerkvorming, modellen en richtsnoeren alsmede financiële steun;

d)

een deel van de interne en/of externe evaluatie- en kwaliteitsborgingsmechanismen van de onderwijs- en opleidingsorganisaties op duurzaamheid toespitsen; de effectieve betrokkenheid van de instellingen voor hoger onderwijs erkennen via geschikte middelen, waaronder bijvoorbeeld financieringsmechanismen;

e)

de groene transitie en duurzame ontwikkeling verder integreren in programma’s, leerplannen en modules in het beroeps- en hoger onderwijs (overeenkomstig de institutionele autonomie en de academische vrijheid) van een reeks disciplines, zoals bedrijfskunde, sociale wetenschappen, pedagogische wetenschappen, geesteswetenschappen, kunst, architectuur en engineering, planning en beheer van landgebruik; gebruikmaken van hulpmiddelen en materialen die zijn ontwikkeld door niet-gouvernementele organisaties op het gebied van milieu en onderwijs en andere relevante organen;

f)

de instellingen voor hoger onderwijs, voor beroepsonderwijs en voor volwassenenonderwijs ondersteunen bij de ontwikkeling van korte en op maat gesneden cursussen over de groene transitie en duurzame ontwikkeling, die recht kunnen geven op onder meer microcredentials, teneinde de professionele competenties te verdiepen, te verbreden en up-to-date te houden;

g)

partnerschappen met alle disciplines en actoren bevorderen, waaronder het bedrijfsleven, de kunstwereld, landbouwbedrijven, de sector cultureel erfgoed, de sportsector, jeugd, onderzoeksinstellingen, maatschappelijke organisaties, de leermiddelensector (met inbegrip van technologie, uitgeverijen en andere leerbenodigdheden) en onderwijsresearch ondersteunen; de ontwikkeling van buitenschoolse programma’s, zomerprogramma’s en andere programma’s ondersteunen en tegelijkertijd stages bij bijvoorbeeld laboratoria, bedrijven, onderzoeksinstellingen en niet-gouvernementele organisaties ondersteunen;

h)

programma’s ter bevordering van duurzame innovatie en ondernemerschap ondersteunen; instellingen voor hoger onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding versterken om duurzaamheidshubs op te richten of te versterken die innovatie en ondernemerschap zullen bevorderen met het oog op de groene transitie en duurzame ontwikkeling, de circulaire economie en de biodiversiteit.

8.

waar nodig nationale en EU-middelen voor investeringen in infrastructuur, opleiding, instrumenten en hulpmiddelen vrijmaken zodat formeel en niet-formeel onderwijs en opleiding veerkrachtiger worden en beter voorbereid zijn op de groene transitie, met name middelen uit Erasmus+, de faciliteit voor herstel en veerkracht, het Europees Solidariteitskorps, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het instrument voor technische ondersteuning, het programma Digitaal Europa, Horizon Europa en InvestEU;

9.

investeren in monitoring, onderzoek en evaluatie van de beleidsuitdagingen en van de impact van deze initiatieven, om voort te bouwen op de opgedane ervaring en het beleid vorm te geven. Dit kan de uitvoering van bestaande indicatoren en streefdoelen omvatten, ook op internationaal niveau.

VERZOEKT DE COMMISSIE, MET INACHTNEMING VAN DE SUBSIDIARITEIT EN DE NATIONALE OMSTANDIGHEDEN:

1.

de samenwerking en peer learning tussen de lidstaten en belanghebbenden op het gebied van leren voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling te faciliteren door middel van:

a)

het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese onderwijsruimte en verder (2021-2030) (20), waarin onderwijs en opleiding voor de groene transitie een belangrijke prioriteit is;

b)

het verspreiden en stimuleren van mogelijkheden om formeel en niet-formeel onderwijs en opleiding voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling te bevorderen, te ondersteunen en mogelijk te maken in het kader van EU-financieringsprogramma’s als Erasmus+, het Europees Solidariteitskorps, LIFE, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, Horizon Europa, waaronder Marie Skłodowska-Curie-acties, het initiatief voor voorlichting over ontwikkelingssamenwerking en bewustmaking en het instrument voor technische ondersteuning;

c)

het delen van goede praktijken van Erasmus+-personeelsuitwisselingen, -projecten en -netwerken, onder meer via de allianties van Europese universiteiten, de online eTwinning-gemeenschap, de Erasmus+ Teacher Academies, de kenniscentra voor beroepsopleiding, de Marie Skłodowska-Curie-acties en het Europees Instituut voor innovatie en technologie;

d)

het inventariseren, documenteren en delen van goede praktijken, onder meer via bestaande onlineplatforms (21), en het ondersteunen van de netwerkactiviteiten van nationale en andere organisaties die actief zijn op het gebied van onderwijs en de groene transitie en duurzame ontwikkeling in formele en niet-formele vormen van onderwijs en opleiding;

e)

het betrekken van jongeren bij de uitvoering van de aanbeveling, met name via het Europees Jaar van de jeugd 2022 en de EU-jongerendialoog, om ervoor te zorgen dat ten volle rekening wordt gehouden met de meningen, standpunten en behoeften van jongeren en jongerenorganisaties;

f)

het tot stand brengen van synergieën met de “Onderwijs voor klimaat”-coalitie en het Nieuwe Europese Bauhaus;

2.

in samenwerking met de lidstaten hulpmiddelen, materialen en onderzoek op het gebied van leren voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling te ontwikkelen, te delen en beschikbaar te stellen voor vrijwillig gebruik, onder meer met betrekking tot GreenComp, het nieuwe Europese competentiekader voor duurzaamheid;

3.

onderwijsactoren te ondersteunen bij het lesgeven voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling door:

a)

hulpmiddelen en ondersteunend materiaal voor vrijwillig gebruik beschikbaar te stellen op het Europees platform voor schoolonderwijs, Epale en de Europese Jongerensite;

b)

buitengewone inspanningen op het gebied van lesgeven en leren voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling te erkennen door middel van EU-prijzen, waaronder de Europese prijs voor innovatief onderwijs, de eTwinning-prijs en de Europese prijs voor beroepsvaardigheden;

4.

toezicht te houden op de ontwikkeling van groene vaardigheden of gedrag ter bevordering van de ecologische duurzaamheid door afgestudeerden in het hoger onderwijs, afgestudeerden van beroepsonderwijs en -opleiding en beginnende onderzoekers, zonder nieuwe rapportageverplichtingen of extra lasten voor de lidstaten te creëren, door middel van bestaande Europese enquêtes, zoals het Europees initiatief voor het volgen van afgestudeerden;

5.

toezicht te houden op de vooruitgang bij het onderwijs voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling in het kader van de bestaande verslagen over de Europese onderwijsruimte en de Europese Green Deal, zonder nieuwe rapportageverplichtingen of extra lasten voor de lidstaten te creëren. Dit omvat steun voor de ontwikkeling van mogelijke indicatoren of EU-streefcijfers inzake duurzaamheid, zoals bepaald in de Resolutie van de Raad betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder (2021-2030);

6.

de samenwerking met bestaande internationale organisaties, met name de Unesco en andere VN-organen, waaronder VN/ECE, te versterken, om samen met de beleidsmakers, praktijkmensen en belanghebbenden in en tussen de lidstaten te ijveren voor een benadering van onderwijs en opleiding voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling waarin kansengelijkheid, inclusie en gerechtigheid zijn verweven, in overeenstemming met de Europese Green Deal, de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling en de routekaart 2030 “educatie voor duurzame ontwikkeling” van de UNESCO;

7.

de groene dimensie van Erasmus+ en het Europees Solidariteitskorps te blijven versterken, in beide gevallen via duurzame mobiliteit, onlinesamenwerking, groene praktijken in projecten, en een sterke nadruk op de groene transitie en duurzame ontwikkeling, in samenwerking met verschillende belanghebbenden op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugdzaken.

Gedaan te Luxemburg, 16 juni 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

O. DUSSOPT


(1)  COM(2019) 640 final.

(2)  COM(2020) 380 final.

(3)  Met inbegrip van het nieuwe kader voor de uitvoering van de strategie inzake onderwijs voor duurzame ontwikkeling van de ECE-VN voor de periode 2021-2030.

(4)  Voor de toepassing van deze aanbeveling vallen onder de term “onderwijsactoren” leerkrachten, opleiders, jeugdwerkers, lerarenopleiders en alle beroepsbeoefenaars in het formele, niet-formele en informele onderwijs.

(5)  Doc. 12210/20.

(6)  Unesco, Onderwijs voor duurzame ontwikkeling: een routekaart, 2020.

(7)  COM(2020) 625 final.

(8)  PB C 428 van 13.12.2017, blz. 10.

(9)  PB C 66 van 26.2.2021, blz. 1.

(10)  COM(2020) 628 final.

(11)  Aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (PB C 189 van 4.6.2018, blz. 1).

(12)  COM(2020) 274 final.

(13)  PB C 417 van 2.12.2020, blz. 1.

(14)  COM(2020) 624 final.

(15)  OESO (2020), Are Students Ready to Thrive in an Interconnected World? PISA 2018, Volume VI.

(16)  Het internationaal onderzoekscentrum kunstmatige intelligentie (Ircai), onder auspiciën van de Unesco, is het eerste mondiale centrum dat zich bezighoudt met artificiële intelligentie, onderwijs en duurzame ontwikkeling.

(17)  Onder het begrip “duurzaamheidscompetenties” zoals beschreven in GreenComp, het Europese competentiekader voor duurzaamheid, vallen de kennis, de vaardigheden en de attitudes die lerenden van alle leeftijden nodig hebben om duurzaam te leven, te werken en te handelen (met inbegrip van kritisch denken, systeemdenken, en een band met de natuur). “Groene vaardigheden” betreft beroepsvaardigheden die in alle sectoren en op alle niveaus van de arbeidsmarkt nodig zijn met het oog op de groene transitie, met inbegrip van het scheppen van nieuwe groene banen.

(18)  Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.

(19)  De STEAM-methode (Science, Technology, Engineering, the Arts and Mathematics - wetenschap, technologie, engineering, kunst en wiskunde) geeft invulling aan het creatieve potentieel doordat de STEM-vakken met kunst, geesteswetenschappen en sociale wetenschappen worden uitgebreid.

(20)  Resolutie van de Raad betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder (2021-2030) (PB C 66 van 26.2.2021, blz. 1).

(21)  Te denken valt aan de “Onderwijs voor klimaat”-coalitie, het toekomstige Europees platform voor schoolonderwijs, de Leerhoek, het platform “Wetenschap is geweldig!”, de Europese Jongerensite, het elektronisch platform voor volwassenenonderwijs in Europa (Epale), Scientix, de Europese Alliantie voor leerlingplaatsen en het pact voor vaardigheden.


27.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 243/10


AANBEVELING VAN DE RAAD

van 16 juni 2022

betreffende een Europese benadering van microcredentials voor een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt

(2022/C 243/02)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 149 en 292, 165 en 166,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

1.

In Europa moeten steeds meer mensen hun kennis, vaardigheden en competenties bijspijkeren en verbeteren om de kloof te dichten tussen onderwijs en opleiding in het formele circuit en de behoeften van een snel veranderende maatschappij en arbeidsmarkt. Het herstel van de COVID-19-pandemie en de digitale en de groene transitie hebben het tempo van de veranderingen in onze manier van leven, leren en werken versneld. Ook is duidelijk geworden dat mensen beter moeten worden uitgerust om het hoofd te bieden aan huidige en toekomstige uitdagingen. De pandemie heeft de loopbaanvooruitzichten van zowel jongeren als volwassenen beïnvloedt. Ook heeft de pandemie de werkloosheid vergroot en het lichamelijke, geestelijke en emotionele welzijn van honderden miljoenen mensen in Europa schade toegebracht.

2.

Een van de grootste uitdagingen waarmee Europese bedrijven en werkgevers worden geconfronteerd, is een ontoereikende instroom van relevante vaardigheden op de arbeidsmarkt van de EU. Tegelijkertijd worden werknemers geconfronteerd met ongekende veranderingen in de organisatie van het werk. Daarnaast veranderen de taakprofielen en de vaardigheidsvereisten fundamenteel als gevolg van de digitale en de groene transitie. Zoals uiteengezet in Besluit (EU) 2021/1868 van de Raad van 15 oktober 2021 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (1), moeten “de lidstaten en de Unie [...] een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid ontwikkelen, met name ter bevordering van een competente, goed opgeleide en flexibele beroepsbevolking, alsmede van arbeidsmarkten die toekomstgericht zijn en snel inspelen op economische veranderingen”. Voortdurende bij- en omscholing is voor werknemers van essentieel belang om te kunnen inspelen op de behoeften van hun huidige baan of voor de overgang naar nieuwe banen en groeisectoren, zoals de groene en de digitale sector, met name in de context van de vergrijzing.

3.

Om hun persoonlijke, sociale, culturele en professionele kennis, vaardigheden en competenties te kunnen ontwikkelen, moeten mensen toegang hebben tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs en tot leermogelijkheden die op verschillende manieren en in verschillende omgevingen worden aangeboden. Er is gevraagd om onderwijs- en opleidingsstelsels flexibeler in te richten en oplossingen te vinden voor leermogelijkheden die sterker op de lerende zijn gericht en die toegankelijker en inclusiever zijn voor een bredere reeks profielen. Ook niet-formele aanbieders van onderwijs en opleiding voorzien in deze behoefte door nieuwe en innovatieve mogelijkheden voor bij- en omscholing te bieden.

4.

Een doeltreffende cultuur van een leven lang leren is essentieel om ervoor te zorgen dat iedereen beschikt over de nodige kennis, vaardigheden en competenties om voorspoedig te groeien in de samenleving, de arbeidsmarkt en zijn of haar privéleven. Het is van essentieel belang dat mensen hun hele leven lang toegang hebben tot kwaliteitsvolle en relevante vormen van onderwijs en opleiding, bij- en omscholing. Mogelijkheden voor een leven lang leren moeten deel uitmaken van de langetermijnstrategie van onderwijs- en opleidingsinstellingen, zodat zij beter kunnen inspelen op de snel veranderende behoeften van werkgevers en lerenden. Dit zou een diverser corpus van lerenden (met inbegrip van afgestudeerden van deze instellingen en andere lerende volwassenen) in staat stellen zich bij en om te scholen. Aangeraden wordt dat instellingen voor hoger onderwijs, instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding, aanbieders van volwasseneneducatie en andere aanbieders van microcredentials, ook werkgevers, samenwerken en de recentste onderzoeksresultaten integreren in het ontwerp en de actualisering van leermogelijkheden.

5.

Microcredentials zouden kunnen helpen bij het certificeren van de resultaten van kleine, op maat gesneden leerervaringen. Zij maken gerichte, flexibele verwerving van kennis, vaardigheden en competenties mogelijk om tegemoet te komen aan nieuwe en opkomende behoeften in de samenleving en op de arbeidsmarkt en maken het voor individuen mogelijk om tekorten aan te vullen voor vaardigheden die zij nodig hebben om succesvol te kunnen zijn in een snel veranderende omgeving, zonder traditionele kwalificaties te vervangen. Zij kunnen zo nodig bestaande kwalificaties aanvullen en toegevoegde waarde bieden, zonder afbreuk te doen aan het principe dat programma’s in beginsel een volledige opleiding in het initieel onderwijs en de initiële opleiding behelzen. Microcredentials zouden kunnen worden ontworpen en afgegeven door uiteenlopende aanbieders in tal van verschillende leeromgevingen (formele, niet-formele en informele leeromgevingen).

6.

In Europa ontbreekt vooralsnog een gemeenschappelijke definitie van, of normen voor, microcredentials, ondanks het toenemende gebruik ervan. Daardoor is er een beperkt inzicht in microcredentials en het gebruik ervan, met als gevolg dat het potentieel van microcredentials om flexibele leer- en loopbaantrajecten te faciliteren niet ten volle kan worden benut. Deze aanbeveling is erop gericht het vertrouwen in microcredentials bij alle betrokkenen, zowel aanbieders als begunstigden, in heel Europa te helpen opbouwen.

7.

Volgens het eerste beginsel van de Europese pijler van sociale rechten (2) heeft iedereen recht op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren om de vaardigheden te verwerven en te onderhouden die nodig zijn om ten volle aan het maatschappelijk leven te kunnen deelnemen en overgangen op de arbeidsmarkt met succes te kunnen opvangen, overal in de Europese Unie. Het vierde beginsel van de Europese pijler van sociale rechten bepaalt dat iedereen recht heeft op tijdige en op maat gesneden hulp bij het verbeteren van zijn of haar vooruitzichten om een baan te vinden of zich als zelfstandige te vestigen. Dit recht op hulp omvat het recht op ondersteuning bij opleiding en herscholing. In het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten worden microcredentials genoemd als innovatieve instrumenten die “flexibele leertrajecten mogelijk [kunnen] maken en werknemers bij hun baan of tijdens professionele transities [kunnen] ondersteunen”. Microcredentials kunnen een rol spelen bij de verwezenlijking van de kerndoelen van de EU die tussen nu en 2030 moeten worden gehaald, onder meer de doelstelling om jaarlijks minstens 60 % van alle volwassenen aan opleiding te laten deelnemen en een arbeidsparticipatie van ten minste 78 % te bereiken. Deze beide doelstellingen zijn tijdens de sociale top van Porto positief onthaald door de leiders van de EU, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld en werden vervolgens door de Europese Raad verwelkomd op zijn zitting van 24 en 25 juni 2021 (3).

8.

Parallel met het actieplan heeft de Commissie ook een aanbeveling goedgekeurd over doeltreffende actieve steun voor werkgelegenheid na de COVID-19-crisis (de “EASE”-aanbeveling) (4). De aanbeveling biedt de lidstaten concrete beleidsrichtsnoeren inzake de ontwikkeling van samenhangende beleidspakketten om transities op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken en een banenrijk herstel van COVID-19 te bevorderen. De beleidsrichtsnoeren hebben onder meer betrekking op bij- en omscholingsmogelijkheden en steunmaatregelen.

9.

In de Europese vaardighedenagenda (5) werd onder de twaalf vlaggenschipacties een nieuw initiatief aangekondigd voor een Europese benadering van microcredentials. Dit nieuwe initiatief is bedoeld om de kwaliteit, de transparantie en het gebruik van microcredentials in de hele EU te ondersteunen. In de vaardighedenagenda werd ook een initiatief aangekondigd op het gebied van individuele leerrekeningen, dat zou kunnen helpen om de bestaande lacunes bij de toegang tot onderwijs en opleidingen voor volwassenen in de werkende leeftijd te dichten en mensen in staat te stellen met succes transities op de arbeidsmarkt te maken. Microcredentials kunnen worden gebruikt als onderdeel van het onderwijs en de opleiding die aan mensen ter beschikking worden gesteld om de werking van deze individuele leerrekeningen te ondersteunen.

10.

In haar mededeling over het tot stand brengen van de Europese onderwijsruimte tegen 2025 (6) kondigde de Commissie aan te zullen werken aan de ontwikkeling van een Europese benadering van microcredentials om de leermogelijkheden te verruimen en de rol van instellingen voor hoger onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding op het gebied van een leven lang leren te versterken.

11.

In de aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (7) wordt de Commissie verzocht “het concept en het gebruik van microcredentials te onderzoeken”.

12.

In de resolutie van de Raad betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese onderwijsruimte en verder (2021-2030) (8) wordt de verkenning van het concept en het gebruik van microcredentials gepresenteerd als een van de concrete punten en acties van prioritair gebied 2 van het strategisch kader (Een leven lang leren en mobiliteit).

13.

In de conclusies van de Raad over het initiatief “Europese universiteiten” – Een brug slaan tussen hoger onderwijs, onderzoek, innovatie en samenleving: de weg effenen voor een nieuwe dimensie in het Europese hoger onderwijs (9) wordt het volgende benadrukt: “Microcredentials wijken weliswaar niet af van het principe dat programma’s in beginsel een volledige opleiding behelzen en doen daar evenmin afbreuk aan, maar zouden niettemin een bijdrage kunnen leveren tot het verruimen van de leermogelijkheden, zodat een stap kan worden gezet in de richting van niet-traditionele [lerenden] en kan worden voorzien in de behoefte aan nieuwe vaardigheden op de arbeidsmarkt; de leerervaring flexibeler en meer modulair maken; ondersteuning bieden bij de toegang tot het hoger onderwijs; en [lerenden], ongeacht hun eerdere kwalificaties of achtergrond, betrekken en omscholings- en bijscholingsmogelijkheden bevorderen, maar tegelijk kwalitatief hoogwaardig onderwijs waarborgen”.

14.

De ministers van Onderwijs van de Europese ruimte voor hoger onderwijs hebben zich er in het communiqué van Rome van het intergouvernementele Bolognaproces (10) toe verbonden hun instellingen voor hoger onderwijs te helpen om: i) het leeraanbod te diversifiëren; en ii) te innoveren op het gebied van educatieve inhoud en aangeboden onderwijsvormen. Naast programma’s die een volledige opleiding behelzen, en onverminderd hun recht om studieprogramma’s te ontwerpen en regels voor de overdracht van studiepunten vast te stellen, bieden veel instellingen voor hoger onderwijs kleinere leereenheden aan of zijn dat van plan. Deze kleinere leereenheden kunnen lerenden helpen hun culturele, professionele en transversale vaardigheden en competenties in verschillende stadia van hun leven te ontwikkelen of bij te werken. Via samenwerking in het kader van het Bolognaproces wordt onderzocht hoe en in welke mate deze kleinere, flexibele leereenheden, met inbegrip van die welke tot microcredentials leiden, kunnen worden gedefinieerd, ontwikkeld, uitgevoerd en erkend met behulp van gemeenschappelijke instrumenten.

15.

Onderwijs- en opleidingsstelsels moeten inspelen op de uiteenlopende individuele behoeften, vermogens en capaciteiten van alle lerenden. Zij moeten ook leermogelijkheden bieden aan iedereen, onder meer in niet-formele en informele omgevingen, zoals wordt onderstreept in de conclusies van de Raad over kansengelijkheid en inclusie in onderwijs en opleiding ter bevordering van onderwijssucces voor iedereen (11). Goed ontworpen microcredentials kunnen worden gebruikt als onderdeel van gerichte maatregelen om inclusie te ondersteunen en de toegang tot onderwijs en opleiding voor een breder scala aan lerenden te vergemakkelijken. Dit breder scala aan lerenden omvat kansarme en kwetsbare groepen (zoals personen met een handicap, ouderen, laaggekwalificeerde/laaggeschoolde personen, minderheden, personen met een migratieachtergrond, vluchtelingen en personen die kansarm zijn vanwege hun geografische situatie en/of hun sociaal-economische achterstand). Microcredentials kunnen ook worden gebruikt om studenten beter te helpen oriënteren, de toegang tot en het succes in onderwijs en opleiding te vergemakkelijken en de overgang van school naar werk te ondersteunen. Met de verwachte toename van het aantal vluchtelingen en asielzoekers moeten er strategieën worden ontwikkeld om deze groepen doeltreffend te integreren in onderwijs-, opleidings- en arbeidsstelsels. Begeleiding en wederzijds leren in de hele EU bij het ontwerpen en het afgeven van microcredentials kan inclusie bevorderen en ervoor zorgen dat lerenden uit alle groepen van de samenleving toegang hebben tot de voordelen ervan.

16.

Microcredentials kunnen ook de professionele ontwikkeling en mobiliteit van werkenden ondersteunen, met inbegrip van mensen in atypische vormen van werk, bijvoorbeeld in de platformeconomie (12), die vanwege hun arbeidsstatus moeilijkheden kunnen ondervinden bij de toegang tot opleiding (13).

17.

Microcredentials zouden een actieve rol kunnen spelen bij de uitvoering van EU-beleidsinitiatieven ter bevordering van de digitale en de groene transitie. Microcredentials zouden: i) kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het geactualiseerde Actieplan Voor Digitaal Onderwijs 2021-2027 (14) om het aanbieden van flexibele en toegankelijke leermogelijkheden voor digitale vaardigheden te faciliteren; en ii) de doelstellingen kunnen helpen verwezenlijken van het “Digitaal kompas 2030” van de Commissie, een plan om tussen nu en 2030 te komen tot een Europese bevolking met digitale vaardigheden en hooggekwalificeerde ICT-specialisten. Microcredentials zouden ook een rol kunnen spelen bij de uitvoering van de Europese Green Deal (15), de groeistrategie die erop gericht is de economie en samenleving van de EU te transformeren en een duurzamer pad te laten inslaan.

18.

De aanbeveling van de Raad inzake het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren en tot intrekking van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (16) biedt een gemeenschappelijk referentiekader om mensen en organisaties te helpen bij het vergelijken van de verschillende kwalificatiesystemen en de bijbehorende kwalificatieniveaus. Als Europees referentiekader staat het Europees kwalificatiekader (EKK) open voor alle soorten en niveaus van kwalificaties en vormt het de gemeenschappelijke standaardreferentie voor transparantie, overdraagbaarheid en vergelijkbaarheid. Het EKK staat ook open voor microcredentials indien en wanneer zij eerst zijn opgenomen in nationale kwalificatiekaders.

19.

In de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (17) werd de lidstaten verzocht om uiterlijk in 2018, overeenkomstig de nationale omstandigheden en kenmerken en op de wijze die hen passend lijkt, regelingen te hebben getroffen voor de validatie van niet-formeel en informeel leren. Deze validatieregelingen houden in dat mensen de kennis, vaardigheden en competenties die zij door niet-formeel en informeel leren hebben verworven, kunnen laten valideren. Op basis van deze validatieregelingen kunnen personen ook een volledige of, in voorkomend geval, een gedeeltelijke kwalificatie behalen. In de in 2020 verrichte evaluatie van de aanbeveling (18) werd opgeroepen tot een sterkere ontwikkeling van de verbanden tussen validatie en microcredentials.

20.

In Besluit (EU) 2018/646 van het Europees Parlement en de Raad van 18 april 2018 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verstrekken van betere diensten voor vaardigheden en kwalificaties (Europass) en houdende intrekking van Beschikking nr. 2241/2004/EG (19) is de basis vastgelegd voor het aanbieden van online-instrumenten aan de hand waarvan mensen hun loopbaan en de kwalificaties en vaardigheden die zij tijdens een leven lang leren hebben verworven, kunnen beheren, met authenticatiediensten die microcredentials meeneembaar maken.

21.

De relevantie, ontwikkeling en actualisering van microcredentials hangen af van:

i)

samenwerking en overleg tussen regionale en nationale overheden, onderwijs- en opleidingsorganisaties, en

ii)

sectorale en sectoroverschrijdende sociale dialoog (bij deze sociale dialoog moeten organisaties worden betrokken die zowel werknemers en werkgevers uit de particuliere als uit de openbare sector vertegenwoordigen, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), en professioneel en leidinggevend personeel).

22.

Deze aanbeveling is volledig in overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, de beginselen van institutionele autonomie en academische vrijheid, en de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en organisatie van het onderwijs en de beroepsopleiding in overeenstemming met de nationale omstandigheden en in nauwe samenwerking met alle relevante belanghebbenden.

23.

Deze aanbeveling doet geen afbreuk aan Richtlijn 2005/36/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2013/55/EU betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en de regeling voor automatische erkenning waarin zij voorziet,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD, die moet worden uitgevoerd in overeenstemming met de wetgeving en prioriteiten op regionaal, nationaal en EU-niveau, de nationale omstandigheden en de beschikbare middelen, met inbegrip van de sociaal-economische situatie en de kenmerken van de nationale stelsels voor onderwijs, opleiding, een leven lang leren en arbeidsvoorziening, en in nauwe samenwerking met alle relevante belanghebbenden:

Doelstellingen

1.

De lidstaten wordt aanbevolen een Europese benadering van microcredentials vast te stellen met als doel:

a)

mensen in staat te stellen de kennis, vaardigheden en competenties te verwerven, bij te spijkeren en te verbeteren die zij nodig hebben om succes te hebben in een veranderende arbeidsmarkt en samenleving, zodat zij ten volle kunnen profiteren van een sociaal rechtvaardig herstel en van rechtvaardige transities naar de groene en digitale economie en beter zijn uitgerust om het hoofd te bieden aan huidige en toekomstige uitdagingen;

b)

de paraatheid van aanbieders van microcredentials te ondersteunen om de kwaliteit, transparantie, toegankelijkheid en flexibiliteit van het leeraanbod te vergroten zodat mensen hun eigen persoonlijke leer- en loopbaantrajecten kunnen ontwikkelen;

c)

inclusiviteit, toegang en gelijke kansen te bevorderen, en bij te dragen tot het bereiken van veerkracht, sociale rechtvaardigheid en welvaart voor iedereen, in een context van demografische en maatschappelijke veranderingen en in alle fasen van de conjunctuurcycli.

2.

De lidstaten wordt aanbevolen om waar passend microcredentials te gebruiken als instrument om de bestaande leermogelijkheden te versterken en aan te vullen, de deelname aan een leven lang leren te vergroten en jaarlijks 60 % van alle volwassenen aan een opleiding te laten deelnemen, een doelstelling die is vastgelegd in het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten en die positief is onthaald door de EU-leiders en is goedgekeurd in de resolutie van de Raad betreffende een vernieuwde Europese agenda voor volwasseneneducatie 2021-2030 (20).

Toepassingsgebied

3.

Deze aanbeveling heeft betrekking op microcredentials en op het beleid ter ondersteuning van het doeltreffende ontwerp, de doeltreffende afgifte en het doeltreffende gebruik ervan.

4.

Microcredentials kunnen worden gebruikt ter aanvulling op en verbetering van ecosystemen op het gebied van onderwijs, opleiding, een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. De in deze aanbeveling beschreven maatregelen zijn erop gericht de leermogelijkheden en de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te versterken, zonder de stelsels voor initieel onderwijs, hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding te ontregelen en bestaande kwalificaties en diploma’s te ondermijnen en vervangen. De maatregelen bevelen aan een gemeenschappelijke Europese benadering voor het huidige en toekomstige aanbod van microcredentials in de Europese Unie vast te leggen en bevatten een definitie en richtsnoeren voor het ontwerp, de afgifte en de beschrijving van microcredentials om de kwaliteit en de transparantie ervan te verbeteren en het gebruik ervan te bevorderen.

Definities

5.

Voor de toepassing van deze aanbeveling wordt verstaan onder:

a)

“microcredential”: het bewijs van de leerresultaten die een lerende heeft behaald na een klein leervolume. Deze leerresultaten zijn beoordeeld aan de hand van transparante en duidelijk omschreven criteria. Leerervaringen die leiden tot microcredentials zijn bedoeld om de lerende te voorzien van specifieke kennis, vaardigheden en competenties die beantwoorden aan maatschappelijke, persoonlijke, culturele of arbeidsmarktbehoeften. Microcredentials zijn eigendom van de lerende, kunnen worden gedeeld en zijn meeneembaar. Zij kunnen op zichzelf staan of tot bredere credentials worden gecombineerd. Zij worden ondersteund door kwaliteitsborging volgens overeengekomen normen in de betrokken sector of het betrokken activiteitengebied;

b)

“aanbieders van microcredentials”: onderwijs- en opleidingsinstellingen en -organisaties, sociale partners (d.w.z. organisaties die werknemers en werkgevers vertegenwoordigen), werkgevers en het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, openbare diensten voor arbeidsvoorziening (ODA’s) en regionale en nationale overheden, en andere soorten actoren die microcredentials voor formeel, niet-formeel en informeel leren ontwerpen, verstrekken en afgeven. Dit laat regionale en nationale wetgeving en omstandigheden onverlet;

c)

“leeromgevingen”: de diverse fysieke, online, blended (21), virtuele en digitale locaties, contexten en culturen waarin mensen leren, die alle omgevingen omvatten waarin formeel, niet-formeel en informeel leren kan plaatsvinden;

d)

“formeel leren”: leren in een georganiseerde en gestructureerde omgeving die specifiek voor leren is bestemd, dat doorgaans leidt tot de toekenning van een kwalificatie, gewoonlijk in de vorm van een certificaat of diploma; hieronder vallen de stelsels van algemeen onderwijs, initieel, voortgezet en tertiair beroepsonderwijs en -opleiding en hoger onderwijs (22);

e)

“niet-formeel leren”: leren dat buiten het formele onderwijs en de formele opleiding plaatsvindt via geplande activiteiten wat betreft leerdoelen en leertijd, en met een bepaalde vorm van leerondersteuning (23);

f)

“informeel leren”: leren dat voortvloeit uit dagelijkse bezigheden en ervaringen en dat niet georganiseerd of gestructureerd is in termen van doelen, tijd of leerondersteuning; het kan vanuit het perspectief van de lerende onbedoeld zijn (24). Het leidt niet automatisch tot een microcredential, maar kan in aanmerking worden genomen in het kader van validatieregelingen waarmee de leerresultaten van een persoon kunnen worden vastgesteld, gedocumenteerd, beoordeeld en/of gecertificeerd;

g)

“meeneembaarheid”: de mogelijkheid waarover een houder van een credential beschikt om microcredentials op te slaan in een systeem naar keuze, deze te delen met een partij naar keuze (nationaal of transnationaal) en de mogelijkheid waarover alle partijen bij de uitwisseling beschikken om de inhoud van de credentials te begrijpen en de authenticiteit ervan te controleren. Dit maakt meeneembaarheid tussen en binnen onderwijs- en opleidingssectoren, op de arbeidsmarkt en tussen landen mogelijk;

h)

“stapelbaarheid”: de mogelijkheid om, indien van toepassing, verschillende microcredentials te combineren en logisch op elkaar te laten voortbouwen; De beslissing om credentials te “stapelen” of te combineren ligt bij de ontvangende organisatie (bv. onderwijs- en opleidingsinstellingen, werkgevers enz.) in overeenstemming met haar praktijken en moet de doelstellingen en behoeften van de lerende ondersteunen. Stapelen geeft geen automatisch recht op een kwalificatie of diploma. Dergelijke beslissingen worden genomen door regionale of nationale autoriteiten of instellingen, conform hun toekenningsprocessen;

i)

“beoordeling”: het proces dat of de methode die wordt gebruikt om de leerresultaten van personen die zijn verworven in formele, niet-formele of informele omgevingen te beoordelen, te meten en uiteindelijk te beschrijven. De beoordeling wordt uitgevoerd door de aanbieder of andere erkende beoordelaars.

Definitie en Europese standaardelementen voor de beschrijving van een microcredential

6.

De lidstaten wordt aanbevolen het volgende vast te stellen en het gebruik ervan te bevorderen:

a)

de definitie van microcredentials zoals vastgelegd in punt 5, a);

b)

de Europese standaardelementen voor de beschrijving van een microcredential (zoals beschreven in bijlage I), met inbegrip van de volgende verplichte elementen:

i)

identificatie van de lerende,

ii)

titel van de microcredential,

iii)

land(en)/regio’s van de uitgevende instelling,

iv)

toekennende instantie(s),

v)

datum van afgifte,

vi)

leerresultaten,

vii)

theoretische werkbelasting die nodig is om de leerresultaten te bereiken (waar mogelijk uitgedrukt in ECTS, het Europees systeem voor het overdragen en verzamelen van studiepunten),

viii)

niveau (en cyclus, indien van toepassing) van de leerervaring die leidt tot de microcredential (Europees kwalificatiekader, kwalificatiekader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs), indien van toepassing,

ix)

soort beoordeling,

x)

vorm van deelname aan de leeractiviteit,

xi)

soort kwaliteitsborging die wordt gebruikt om de microcredential te onderbouwen,

c)

de Europese beginselen voor het ontwerp en de afgifte van microcredentials (zoals beschreven in bijlage II).

Ontwikkeling van het ecosysteem voor microcredentials

7.

De lidstaten wordt aanbevolen, waar passend, de huidige en toekomstige ontwikkeling van microcredentials in formele leeromgevingen te bevorderen, onder meer door:

a)

de instellingen voor hoger onderwijs te ondersteunen bij hun onderzoek van de rol van microcredentials in het bieden van leermogelijkheden aan diverse lerenden, met name aan de hand van een breder, aantrekkelijk, toegankelijk, inclusief en op de lerenden gericht aanbod van activiteiten op het gebied van een leven lang leren, onder meer door middel van de activiteiten van de allianties van “Europese universiteiten” (25), indien van toepassing;

b)

de instellingen voor beroepsonderwijs- en -opleiding en andere aanbieders van beroepsonderwijs- en -opleiding te ondersteunen bij hun onderzoek van de rol van microcredentials in het voortgezet beroepsonderwijs en de voortgezette beroepsopleiding ter ondersteuning van de bij- en omscholing van volwassenen, onder meer via de activiteiten van de expertisecentra voor beroepsonderwijs en -opleiding, indien van toepassing;

c)

te overwegen overheidsfinanciering te verstrekken die is afgestemd op de nationale omstandigheden, voor de ontwikkeling en verstrekking van kleine onderwijs- en opleidingsactiviteiten die tot microcredentials leiden, op alle onderwijs- en opleidingsniveaus, waarbij rekening wordt gehouden met de institutionele autonomie om diversiteit en creativiteit mogelijk te maken.

8.

De lidstaten wordt aanbevolen, waar passend, de huidige en toekomstige ontwikkeling van microcredentials in niet-formele en informele leeromgevingen te bevorderen, onder meer door:

a)

steun te bieden voor het ontwerp en de afgifte van microcredentials door andere aanbieders dan die bedoeld in punt 7 (deze aanbieders kunnen omvatten: ondernemingen, sociale partners, maatschappelijke organisaties, lokale overheden, gemeenschapscentra, beroepsverenigingen, organisaties voor onderzoek en innovatie en particuliere aanbieders), met inbegrip van het bevorderen van de diversiteit van financieringsbronnen;

b)

waar passend de ontwikkeling te bevorderen van microcredentials die via de sociale dialoog door de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers zijn ontworpen en overeengekomen;

c)

te overwegen procedures voor de erkenning van verworven competenties en de validatie van niet-formeel en informeel leren aan te passen om de toekenning van microcredentials mogelijk te maken.

9.

De lidstaten worden ertoe aangemoedigd de kwaliteit en de transparantie van microcredentials, waar passend, te ondersteunen, onder meer door:

a)

mechanismen toe te passen, aan te passen en te ontwikkelen voor de kwaliteitsborging van microcredentials die door verschillende aanbieders worden afgegeven, en daarbij waar mogelijk bestaande mechanismen te gebruiken (zie bijlage 2);

b)

het gebruik te ondersteunen van systemen die inzicht geven in vaardigheden (“skills intelligence”) om de behoeften van de arbeidsmarkt en de demografische veranderingen te analyseren, zodat zij kunnen vaststellen welke behoeften er zijn om microcredentials te ontwikkelen of te actualiseren;

c)

aanbieders aan te moedigen catalogi van door hen aangeboden microcredentials te publiceren, met inbegrip van, in voorkomend geval, hun beleid inzake de erkenning van door andere aanbieders afgegeven microcredentials;

d)

microcredentials te integreren in nationale kwalificatiekaders en -systemen. Besluiten om microcredentials in regionale en nationale kaders of stelsels te integreren, worden genomen door nationale autoriteiten of instellingen in overeenstemming met de nationale omstandigheden.

10.

De lidstaten worden ertoe aangemoedigd, waar passend, doeltreffende tests, samenwerking, governance en partnerschappen te bevorderen en te ondersteunen tussen:

i)

onderwijs- en opleidingsinstellingen;

ii)

sociale partners;

iii)

werkgevers en het bedrijfsleven;

iv)

organisaties voor onderzoek en innovatie;

v)

maatschappelijke organisaties;

vi)

diensten voor werkgelegenheid en sociale inclusie; en

vii)

lokale, regionale en nationale autoriteiten.

Deze tests, samenwerking, governance en partnerschappen zijn belangrijk om de behoeften aan microcredentials vast te stellen, microcredentials gezamenlijk te ontwikkelen en microcredentials te actualiseren, alsmede om de gevolgen ervan voor bij- en omscholing, een leven lang leren en loopbaanontwikkeling te beoordelen.

Het potentieel van microcredentials benutten

11.

De lidstaten wordt aanbevolen om, waar passend, microcredentials te integreren in de onderwijs- en opleidingsstelsels en in het vaardighedenbeleid, onder meer door:

a)

aan te moedigen onderwijs- en opleidingsaanbiedingen die leiden tot microcredentials, op te nemen in catalogi van aangeboden onderwijs- en opleidingsmogelijkheden;

b)

microcredentials te gebruiken om waar passend de toegang tot onderwijs en opleiding te verbeteren voor alle lerenden, met inbegrip van kansarme en kwetsbare groepen (zoals personen met een handicap, ouderen, laaggekwalificeerde/laaggeschoolde personen, minderheden, personen met een migratieachtergrond, vluchtelingen en kansarmen vanwege hun geografische situatie en/of hun sociaal-economische achterstandspositie);

c)

microcredentials te gebruiken om waar passend flexibele leertrajecten en de overgang van hoger secundair onderwijs of beroepsonderwijs en -opleiding naar tertiair onderwijs en volwassenenonderwijs te ondersteunen;

d)

waar passend microcredentials te gebruiken die kunnen worden geïntegreerd in of die een aanvulling kunnen vormen op studieprogramma’s;

e)

microcredentials te gebruiken als extra middel om de elementaire en geavanceerde digitale vaardigheden en competenties van een breder scala aan lerenden te verbeteren, in overeenstemming met het actieplan voor digitaal onderwijs en het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten;

f)

microcredentials te gebruiken ter ondersteuning van de ontwikkeling van leermogelijkheden voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling als onderdeel van de nationale uitvoering van de aanbeveling van de Raad inzake onderwijs voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling;

g)

het gebruik van microcredentials door onderwijs- en opleidingsinstellingen en andere aanbieders, in samenwerking met hun kennis- en innovatie-ecosysteem, te bevorderen om de relevantie en de mogelijke positieve impact van microcredentials op de lokale en regionale economie te vergroten;

h)

het inzicht in en het gebruik van microcredentials te bevorderen aan de hand van permanente professionele ontwikkeling voor leraren en opleiders, studie- en beroepskeuzevoorlichters (bv. in het kader van de Erasmus+ Teacher Academies), alsmede voor academici en onderzoekers en andere betrokken personeelsleden;

i)

het gebruik van microcredentials te bevorderen om de recentste onderzoeksresultaten snel te kunnen overdragen naar leermogelijkheden, waardoor de synergieën tussen de Europese onderwijsruimte en de Europese onderzoeksruimte worden versterkt;

j)

onderzoek te verrichten naar het gebruik van microcredentials in de Europese onderwijsruimte om gender- en andere discriminerende stereotypen met betrekking tot studiekeuzes en onderwijspraktijken en -materiaal aan te pakken.

12.

De lidstaten wordt aanbevolen om, waar passend, microcredentials te integreren in hun werkgelegenheidsbeleid en actief arbeidsmarktbeleid (bv. diensten voor arbeidsvoorziening, opleidingsondersteuning en werkgelegenheidsprikkels), onder meer door:

a)

indien relevant, microcredentials te gebruiken om:

i)

vaardighedenmismatches en knelpunten in bepaalde economische sectoren en regio’s aan te pakken en

ii)

werknemers bij en om te scholen met het oog op vaardigheden en banen die op de arbeidsmarkt worden gevraagd, met name in het kader van de digitale en de groene transitie;

b)

opleidingen die tot microcredentials leiden op te nemen in nationale registers van erkende opleidingsmogelijkheden die kunnen worden gekoppeld aan individuele leerrekeningen, indien deze bestaan, en andere systemen voor opleidingsondersteuning;

c)

het gebruik van microcredentials te bevorderen als middel om de vaardigheden van zelfstandigen en werknemers in atypische vormen van werk, met inbegrip van platformwerkers en werknemers van kmo’s, te actualiseren en te verbeteren;

d)

onderzoek te verrichten naar het gebruik van microcredentials in gerichte initiatieven om kansarme en kwetsbare groepen (zoals ontvangers van een minimuminkomen, personen met een handicap, langdurig werklozen en laaggekwalificeerden) te ondersteunen en te motiveren om de arbeidsmarkt opnieuw te betreden of aan het werk te blijven;

e)

onderzoek te verrichten naar een rol voor microcredentials binnen de systemen voor de uitvoering van de versterkte jongerengarantie om jongeren te ondersteunen, onder meer bij voorbereidende opleidingen en een kwaliteitsvol aanbod van voortgezet onderwijs of voortgezette opleiding;

f)

onderzoek te verrichten naar de rol van microcredentials als onderdeel van de nationale uitvoering van de aanbeveling over doeltreffende actieve steun voor werkgelegenheid na de COVID-19-crisis (EASE);

g)

onderzoek te verrichten naar het gebruik van microcredentials om de professionele ontwikkeling van werkenden te ondersteunen en te voldoen aan de bindende vereisten voor bij- en omscholing in bepaalde banen en soorten werk (bv. voor vergunningen, vereiste opleiding en machtigingen).

13.

De lidstaten wordt aanbevolen om, waar passend, het Europees netwerk van nationale informatiecentra en de nationale informatiecentra voor academische erkenning (ENIC-NARIC-netwerken) of passende organen aan te moedigen en te ondersteunen om, waar relevant, transparante procedures te ontwikkelen voor de erkenning van microcredentials die door verschillende soorten aanbieders worden afgegeven. Dit moet gebeuren in samenwerking met de in punt 10 genoemde relevante belanghebbenden, onder meer door onderzoek te verrichten naar de haalbaarheid van automatische erkenning van microcredentials (26).

14.

De lidstaten wordt aanbevolen om, indien van toepassing, ervoor te zorgen dat informatie en advies over de identificatie en selectie van microcredentials worden opgenomen in de begeleidingsdiensten voor een leven lang leren. Deze omvatten begeleidingsdiensten in de beroepskeuzecentra van instellingen voor hoger onderwijs, openbare diensten voor arbeidsvoorziening, particuliere diensten voor arbeidsvoorziening, sociale diensten en andere begeleidingsdiensten (werkgelegenheid, loopbaan, onderwijs en opleiding, coaching). De begeleiding met betrekking tot microcredentials waarin deze diensten voorzien, moet afgestemd zijn op de behoeften van alle lerenden, met inbegrip van kansarme en kwetsbare lerenden.

15.

De lidstaten wordt aanbevolen om indien dienstig:

a)

maatregelen vast te stellen door voort te bouwen op relevante, bestaande nationale regelingen en financiële kaders om deze aanbeveling uit te voeren. Hieronder kunnen onder meer maatregelen worden begrepen die gekoppeld zijn aan individuele leerrekeningen – waar deze bestaan (met inachtneming van de verantwoordelijkheid en de autonomie van de onderwijs-, opleidings- en arbeidsmarktorganisaties in de nationale context);

b)

optimaal gebruik te maken van de fondsen en instrumenten van de Unie ter ondersteuning van de noodzakelijke hervormingen, van het faciliterende kader tot de ontwikkeling en het gebruik van microcredentials.

Ondersteuning door de Commissie

De Raad is ingenomen met het voornemen van de Commissie om, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en de nationale omstandigheden en in nauwe samenwerking met de lidstaten:

16.

bestaande instrumenten en diensten van de Unie, waar relevant, te ontwikkelen en aan te passen om de ontwikkeling van microcredentials door alle soorten aanbieders te ondersteunen, onder meer door:

a)

de ontwikkeling te ondersteunen van richtsnoeren voor de bevordering van de transparantie en de toepassing van de huidige EU- en Bologna-instrumenten op het gebied van hoger onderwijs op de interne en externe kwaliteitsborging van microcredentials;

b)

na te gaan hoe de handleiding van het Europees systeem voor het overdragen en verzamelen van studiepunten (ECTS) op het gebied van hoger onderwijs kan worden aangepast om microcredentials te integreren;

c)

na te gaan hoe de EU-instrumenten voor vaardigheden en kwalificaties kunnen worden aangepast en ontwikkeld om microcredentials in de stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding te integreren;

d)

de rol van ENIC-NARIC en andere aangewezen organen bij de erkenning van microcredentials te bevorderen met het oog op verdere studies en/of werkgelegenheidsdoeleinden, onder meer door het ontwikkelen van begeleiding en opleiding;

e)

een gestructureerde dialoog te ondersteunen over de mogelijkheid om microcredentials in nationale kwalificatiekaders (NQF’s) op te nemen;

f)

de ontwikkeling van het initiatief voor een Europese studentenpas te onderzoeken, dat studenten in staat zal stellen de resultaten van tijdens hun studies in het buitenland behaalde microcredentials veilig te delen met andere onderwijs- en opleidingsinstellingen.

17.

samenwerking tussen de lidstaten en de belanghebbenden te ondersteunen, onder meer door:

a)

de uitwisseling van informatie tussen regionale en nationale autoriteiten over relevante regionale en nationale beleidsinitiatieven, alsook van gegevens over het effect ervan, te ondersteunen, waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder;

b)

de Europese samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging van microcredentials te bevorderen, waardoor wederzijds vertrouwen wordt opgebouwd;

c)

het experimenteren met en het gebruik van microcredentials door instellingen voor hoger onderwijs en instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding, waaronder allianties van Europese Universiteiten en expertisecentra voor beroepsonderwijs en -opleiding, te stimuleren, om de bredere onderwijs- en opleidingsgemeenschap aan te moedigen microcredentials te gaan toepassen;

d)

Erasmus+ Teacher Academies en andere aanbieders van onderwijs en opleiding voor leerkrachten aan te zetten tot het gebruik van microcredentials, om tegemoet te komen aan de behoeften van leerkrachten aan bij- en nascholing, indien dienstig;

e)

het gebruik te onderzoeken van microcredentials door sociale partners, werkgevers en de industrie, onder meer in het kader van het pact voor vaardigheden en de bijbehorende samenwerkingsinitiatieven zoals de blauwdruk voor sectorale samenwerking op het gebied van vaardigheden, de versterkte Europese Alliantie voor leerlingplaatsen en de coalitie voor digitale vaardigheden en banen;

f)

steun te bieden voor de samenwerking en uitwisseling van beste praktijken tussen ODA’s en werkgevers met betrekking tot het gebruik van microcredentials ter ondersteuning van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt in het kader van het netwerk van ODA’s;

g)

samenwerkingsprojecten tussen de sociale partners en onderwijs- en -opleidingsinstellingen te faciliteren met betrekking tot het gebruik en de toepassing van microcredentials om te voorzien in de behoeften aan vaardigheden op Europees, nationaal, lokaal en regionaal niveau, en in verschillende sectoren.

18.

de technische uitvoering van de aanbeveling te ondersteunen door verdere ontwikkelingen in het Europass-platform te onderzoeken om, waar dienstig:

a)

informatie te verstrekken over leermogelijkheden die tot microcredentials leiden en over aanbieders die de Europese benadering van microcredentials hanteren;

b)

ondersteuning te verstrekken voor de authenticatie van microcredentials via Europese digitale credentials voor leerprestaties;

c)

ondersteuning te verstrekken voor de meeneembaarheid, stapelbaarheid, interoperabiliteit, uitwisseling en het delen van informatie over microcredentials via een Europese open standaard die een gemeenschappelijk formaat voor microcredentials specificeert.

19.

verder onderzoek te ondersteunen op het gebied van:

i)

de toepassing van de Europese benadering van microcredentials, met inbegrip van het gebruik ervan door aanbieders van onderwijs en opleiding, werkgevers en sociale partners;

ii)

specifieke resultaten en voordelen voor lerenden;

iii)

hun toegevoegde waarde ten aanzien van en als een aanvulling op volledige diploma’s of kwalificaties; en

iv)

verdere gegevens over de factoren die van invloed zijn op de prikkels en motivatie van mensen om een opleiding te volgen.

20.

De lidstaten en de Commissie zouden gezamenlijk moeten werken aan de verbetering van de reikwijdte en de relevantie van de bestaande gegevensverzameling over microcredentials op het niveau van de Unie.

Verslaglegging

21.

De lidstaten wordt aanbevolen zo spoedig mogelijk gevolg te geven aan deze aanbeveling. Ze worden verzocht de Commissie uiterlijk in december 2023 te informeren over de maatregelen die op het passende niveau worden genomen om de verwezenlijking van de doelstellingen van deze aanbeveling te ondersteunen.

22.

De Commissie wordt verzocht om samen met de lidstaten, en zonder hen extra te belasten, en na raadpleging van de betrokken belanghebbenden, de bij de uitvoering van deze aanbeveling gemaakte vorderingen te monitoren via bestaande, relevante monitoring- en rapportagekaders van de Unie, en binnen vijf jaar na de datum van de vaststelling van deze aanbeveling verslag uit te brengen aan de Raad.

Gedaan te Luxemburg, 16 juni 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

O. DUSSOPT


(1)  PB L 379 van 26.10.2021, blz. 1.

(2)  PB C 428 van 13.12.2017, blz. 10.

(3)  “[...] verwelkomt de Europese Raad de kerndoelen van de EU van het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten, in overeenstemming met de Verklaring van Porto”, conclusies van de Europese Raad van 24 en 25 juni 2021, EUCO 7/21.

(4)  C(2021) 1372 final.

(5)  COM(2020) 274 final.

(6)  COM(2020) 625 final.

(7)  PB C 417 van 2.12.2020, blz. 1.

(8)  PB C 66 van 26.2.2021, blz. 1.

(9)  PB C 221 van 10.6.2021, blz. 14.

(10)  Ministerieel Communiqué van Rome van 19 november 2020.

(11)  PB C 221 van 10.6.2021, blz. 3.

(12)  “[...] “onlineplatformeconomie” [is] een begrip dat betrekking heeft op alle economische activiteiten die voortvloeien uit feitelijke of voorgenomen commerciële transacties in de interne markt en die direct of indirect worden gefaciliteerd door onlineplatforms, met name onlinetussenhandelsdiensten en onlinezoekmachines”, Besluit van de Commissie van 26 april 2018 betreffende de oprichting van de deskundigengroep van het Waarnemingscentrum voor de onlineplatformeconomie, C(2018) 2393 final, 26 april 2018, blz. 1.

(13)  In de resolutie van het Europees Parlement van 16 september 2021 over eerlijke arbeidsvoorwaarden, rechten en sociale bescherming voor platformwerkers – Nieuwe vormen van werkgelegenheid die gekoppeld zijn aan de digitale ontwikkeling (2019/2186 (INI)) wordt verzocht dat in het kader van de Europese aanpak met betrekking tot microcredentials aandacht wordt besteed aan het onderwijs en de opleiding van platformwerkers.

(14)  COM(2020) 624 final.

(15)  COM(2019) 640 final.

(16)  PB C 189 van 15.6.2017, blz. 15.

(17)  PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.

(18)  SWD(2020) 121 final.

(19)  PB L 112 van 2.5.2018, blz. 42.

(20)  PB C 504 van 14.12.2021, blz. 9.

(21)  “Blended leren” in formeel onderwijs en formele opleiding is de term die gebruikt wordt wanneer een school, een leerkracht of een student het leerproces vanuit verschillende invalshoeken benadert.

(22)  Definitie gebaseerd op de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1).

(23)  Definitie overgenomen uit Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013 (PB L 189 van 28.5.2021, blz. 1).

(24)  Definitie overgenomen uit Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013 (PB L 189 van 28.5.2021, blz. 1).

(25)  PB C 221 van 10.6.2021, blz. 14.

(26)  Zoals gedefinieerd in de aanbeveling van de Raad van 26 november 2018 betreffende de bevordering van automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties van hoger onderwijs en hoger secundair onderwijs en opleiding en de resultaten van leerperioden in het buitenland (PB C 444 van 10.12.2018, blz. 1).


BIJLAGE I

Europese standaardelementen voor de beschrijving van een microcredential

Deze bijlage bevat een lijst van gemeenschappelijke Europese standaardelementen ter beschrijving van microcredentials die worden aanbevolen ter ondersteuning van de uitvoering (1).

Verplichte elementen:

Identificatie van de lerende

Titel van de microcredential

Land/regio van de uitgevende instelling

Toekennende instantie(s)

Datum van afgifte

Leerresultaten

Theoretische werkbelasting die nodig is om de leerresultaten te bereiken (waar mogelijk uitgedrukt in ECTS-studiepunten)

Niveau (en cyclus, indien van toepassing) van de leerervaring die leidt tot de microcredential (EKK, QF-EHEA), indien van toepassing

Soort beoordeling

Vorm van deelname aan de leeractiviteit

Soort kwaliteitsborging die wordt gebruikt om de microcredential te onderbouwen

Optionele elementen, indien relevant (niet-uitputtende lijst)

Noodzakelijke voorwaarden voor deelname aan de leeractiviteit

Toezicht en identiteitscontrole tijdens de beoordeling (zonder toezicht en zonder identiteitscontrole, met toezicht en zonder identiteitscontrole, met online toezicht, of ter plaatse met identiteitscontrole)

Behaalde score

Opties voor integratie/stapelbaarheid (op zichzelf staande, onafhankelijke microcredential/geïntegreerd, stapelbaar met een andere credential)

Nadere informatie

Deze standaardelementen zullen worden opgenomen in een Europees gegevensmodel (2) dat een gemeenschappelijk formaat voor de beschrijving van microcredentials specificeert. Het gegevensmodel zal beschikbaar zijn als een open standaard voor aanbieders van microcredentials, indien relevant, en kan interoperabiliteit en de vlottere uitwisseling van gegevens over microcredentials ondersteunen.

De Commissie zal het gegevensmodel ontwikkelen op basis van de bovenstaande gemeenschappelijke standaardelementen. Zij zal dit gegevensmodel ontwikkelen in overeenstemming met:

i)

het overleg met de lidstaten en de belanghebbenden;

ii)

de gebruikersbehoeften en de technologische ontwikkelingen;

iii)

de veranderingen op de arbeidsmarkten;

iv)

de bestaande benaderingen voor het aanbieden van onderwijs en opleiding.

Dit gegevensmodel moet de samenhang van de informatie ondersteunen en blijk geven van een duidelijke meerwaarde. Het gegevensmodel voor microcredentials zal worden geregeld overeenkomstig het Europass-besluit, met name artikel 6, lid 1, punten b) en d), en artikel 6, lid 2, punt b), waarin de Commissie reeds wordt verzocht om open standaarden te ontwikkelen, te testen en te actualiseren.


(1)  Het gebruik van de Europese standaardelementen voor de beschrijving van microcredentials impliceert op zich geen officiële validering of erkenning, maar speelt er wel een belangrijke rol in.

(2)  Gegevensmodellen zijn grafische en/of lexicale weergaven van gegevens, waarin de eigenschappen, structuur en onderlinge verbanden van die gegevens worden gespecificeerd. Ze worden gebruikt als open standaarden, die vrij te gebruiken en transparant zijn en die op consensus gebaseerd zijn.


BIJLAGE II

Europese beginselen voor het ontwerp en de afgifte van microcredentials

In de tien hieronder gepresenteerde beginselen worden de kenmerken van microcredentials beschreven en worden aan de lidstaten, overheidsinstanties en aanbieders richtsnoeren geboden voor het ontwerp en de afgifte van microcredentials en voor microcredentialsystemen. In de beginselen wordt de nadruk gelegd op de belangrijkste kenmerken van de Europese benadering van microcredentials die het vertrouwen in en de kwaliteit van microcredentials kunnen waarborgen. De beginselen zijn universeel en kunnen waar passend in elk gebied of in elke sector worden toegepast.

1

Kwaliteit

Microcredentials zijn onderworpen aan interne en externe kwaliteitsborging door het systeem dat ze produceert (bv. het onderwijs-, opleidings- of arbeidsmarktkader waarin de microcredential wordt ontwikkeld en verstrekt). Kwaliteitsborgingsprocessen moeten geschikt zijn voor het beoogde doel, duidelijk gedocumenteerd en toegankelijk zijn en voldoen aan de behoeften en verwachtingen van lerenden en belanghebbenden.

Aanbieders: externe kwaliteitsborging is in de eerste plaats gebaseerd op de beoordeling van aanbieders (in plaats van individuele cursussen) en de doeltreffendheid van hun interne kwaliteitsborgingsprocessen.

Aanbieders moeten ervoor zorgen dat interne kwaliteitsborging alle volgende elementen omvat:

de algemene kwaliteit van de microcredential zelf, gebaseerd op de onderstaande normen;

de kwaliteit van de cursus, indien van toepassing, die tot de microcredential leidt;

de feedback van de lerenden over de leerervaring die tot de microcredential leidt; en

peerfeedback, met inbegrip van de feedback van andere aanbieders en belanghebbenden, over de leerervaring die tot de microcredential leidt.

Standaarden: externe kwaliteitsborging moet worden uitgevoerd in overeenstemming met:

bijlage IV bij de aanbeveling inzake het Europees kwalificatiekader, indien van toepassing;

de normen en richtsnoeren inzake kwaliteitsborging in de Europese ruimte voor hoger onderwijs, indien van toepassing;

het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (Eqavet), indien van toepassing;

andere kwaliteitsborgingsinstrumenten, met inbegrip van registers en labels, om het vertrouwen van het publiek in microcredentials op te bouwen, indien van toepassing.

2

Transparantie

Microcredentials zijn meetbaar, vergelijkbaar en begrijpelijk, met duidelijke informatie over leerresultaten, werklast, inhoud, niveau en het leeraanbod, naargelang het geval.

Werklast

Instellingen voor hoger onderwijs moeten het Europees systeem voor het overdragen en verzamelen van studiepunten (ECTS) gebruiken en de beginselen in bijlage V bij de EKK-aanbeveling waar mogelijk naleven om de theoretische werkbelasting aan te tonen die nodig is om de leerresultaten van de microcredential te behalen.

Aanbieders die geen gebruikmaken van het ECTS-systeem mogen andere systemen of soorten informatie gebruiken die de leerresultaten en de werklast doeltreffend beschrijven, overeenkomstig de beginselen van bijlage V bij de EKK-aanbeveling.

Kwalificatiekader/-systemen

Microcredentials kunnen worden opgenomen in nationale kwalificatiekaders/-systemen, indien relevant, en in overeenstemming met nationale prioriteiten en besluiten. Nationale kwalificatiekaders/-systemen zijn gekoppeld aan het Europees kwalificatiekader en, voor kwalificaties in het hoger onderwijs, door zelfcertificering aan het kwalificatiekader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs, hetgeen de transparantie van en het vertrouwen in microcredentials verder kan ondersteunen.

Informatie over het aanbod van microcredentials

Systemen voor microcredentials moeten transparante en duidelijke informatie verstrekken ter onderbouwing van begeleidingssystemen voor lerenden, in overeenstemming met de nationale praktijken en de behoeften van belanghebbenden:

Informatie over aanbieders van microcredentials wordt waar mogelijk gepubliceerd in bestaande relevante registers. Aanbieders van hoger onderwijs (en andere relevante aanbieders) moeten waar mogelijk worden opgenomen in de databank van externe kwaliteitsborgingsresultaten (DEQAR), op basis van kwaliteitsborging overeenkomstig de normen en richtsnoeren inzake kwaliteitsborging in de Europese ruimte voor hoger onderwijs (ESG);

informatie over leermogelijkheden die tot microcredentials leiden, moet toegankelijk en eenvoudig uitwisselbaar zijn via relevante platformen, waaronder Europass.

3

Relevantie

Microcredentials moeten worden ontworpen en afgegeven als afzonderlijke, gerichte leerresultaten en tot microcredentials leidende leermogelijkheden moeten zo nodig worden bijgewerkt om te voldoen aan vastgestelde leerbehoeften.

Samenwerking tussen onderwijs- en opleidingsorganisaties, werkgevers, sociale partners, andere aanbieders en gebruikers van microcredentials wordt aangemoedigd om de relevantie van de microcredentials voor de arbeidsmarkt te vergroten.

4

Geldige beoordeling

De leerresultaten van microcredentials worden beoordeeld aan de hand van transparante criteria.

5

Leertrajecten

Microcredentials worden ontworpen en afgegeven om flexibele leertrajecten te ondersteunen, met inbegrip van de mogelijkheid om microcredentials uit verschillende systemen te “stapelen”, te valideren en te erkennen.

Stapelbaarheid

Microcredentials hebben een modulair ontwerp zodat andere microcredentials kunnen worden toegevoegd om grotere credentials te creëren. De beslissing om credentials te “stapelen” of te combineren ligt bij de ontvangende organisatie (bv. onderwijs- en opleidingsinstellingen, werkgevers enz.) in overeenstemming met hun praktijken en moet de doelstellingen en behoeften van de lerende ondersteunen. Stapelen geeft geen automatisch recht op een kwalificatie of diploma. Dergelijke beslissingen worden genomen door regionale of nationale autoriteiten of instellingen, conform hun toekenningsprocessen.

Validering van niet-formeel en informeel leren

Microcredentials kunnen worden verkregen na beoordeling van de leerresultaten, ofwel via een specifieke cursus die leidt tot een microcredential, ofwel op basis van de beoordeling van leerresultaten als gevolg van niet-formeel en informeel leren.

6

Erkenning

Microcredentials hebben een duidelijke signaalwaarde van leerresultaten voor kleinere leermodules. Erkenning effent de weg naar een breder aanbod van dergelijke leerervaringen op vergelijkbare wijze in de hele EU.

Microcredentials worden waar mogelijk door de bevoegde autoriteiten erkend voor academische of tewerkstellingsdoeleinden, op basis van volgens de Europese standaardelementen verstrekte informatie (bijlage I) en de beginselen voor het ontwerp en de afgifte van microcredentials (bijlage II).

Wanneer microcredentials worden afgegeven door aanbieders van formeel onderwijs, worden ze waar mogelijk erkend op basis van standaarderkenningsprocedures die worden gebruikt voor de erkenning van buitenlandse kwalificaties en leerperioden in het buitenland.

Dit doet geen afbreuk aan het recht van de bevoegde autoriteiten om erkenningsprocedures vast te stellen of de authenticiteit van documenten te controleren.

7

Meeneembaar

Microcredentials zijn eigendom van de houder van de credential (de lerende) en kunnen eenvoudig worden opgeslagen en gedeeld door die houder, onder meer via beveiligde digitale portemonnees (bv. Europass), in overeenstemming met de algemene verordening gegevensbescherming. De infrastructuur voor de gegevensopslag is gebaseerd op open standaarden en gegevensmodellen. Daardoor worden interoperabiliteit en naadloze gegevensuitwisseling gewaarborgd en kan de authenticiteit van de gegevens vlot worden gecontroleerd.

8

De lerende staat centraal

Microcredentials zijn bedoeld om te voldoen aan de behoeften van de doelgroep van lerenden. De lerenden worden betrokken bij de interne en externe kwaliteitsborgingsprocessen en hun feedback wordt in aanmerking genomen als onderdeel van de voortdurende verbetering van de microcredential.

9

Authentiek

Microcredentials bevatten voldoende informatie om de identiteit van de houder van de credential (de lerende), de juridische identiteit van de uitgevende instelling, de datum en plaats van afgifte van de microcredential te controleren.

10

Informatie en begeleiding

Informatie en advies over microcredentials moeten worden opgenomen in de begeleidingsdiensten voor een leven lang leren en moeten zo breed mogelijke groepen lerenden bereiken, op een inclusieve manier, ter ondersteuning van onderwijs-, opleidings- en loopbaankeuzes.


27.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 243/26


AANBEVELING VAN DE RAAD

van 16 juni 2022

inzake individuele leerrekeningen

(2022/C 243/03)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292, in samenhang met artikel 149,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Geschoolde arbeidskrachten zijn van cruciaal belang om het duurzame concurrentievermogen van de Unie te versterken, een banenrijk herstel na de COVID-19-pandemie te ondersteunen en voor sociaal rechtvaardige digitale en groene transities te zorgen. De mensen moeten gelijke tred met de veranderingen op de arbeidsmarkt houden door hun vaardigheden aan te scherpen. Nieuwe en betere vaardigheden bieden meer mogelijkheden en stellen mensen in staat een actieve rol bij succesvolle overgangen op de arbeidsmarkt te spelen en ten volle aan het maatschappelijk leven deel te nemen tegen de achtergrond van demografische veranderingen. Bovendien kunnen de bijscholing en de omscholing van volwassenen krachtige instrumenten zijn om sociale rechtvaardigheid en inclusie te bevorderen met het oog op een rechtvaardige transitie.

(2)

Krachtens artikel 14, lid 1, van het Handvest van de grondrechten (1) heeft iedereen recht op onderwijs en op toegang tot beroepsopleiding en bijscholing. Het eerste beginsel van de Europese pijler van sociale rechten (de “pijler”), die op 17 november 2017 gezamenlijk is afgekondigd door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (2), bepaalt dat iedereen recht heeft op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren om de vaardigheden te verwerven en te onderhouden die nodig zijn om ten volle aan het maatschappelijk leven te kunnen deelnemen en overgangen op de arbeidsmarkt met succes te kunnen opvangen. Het vierde beginsel van de pijler heeft betrekking op actieve ondersteuning bij het vinden van werk: iedereen heeft recht op tijdige en op maat gesneden hulp bij het verbeteren van zijn of haar vooruitzichten om een baan te vinden of zich als zelfstandige te vestigen. Het vijfde beginsel van de pijler inzake veilige en flexibele werkgelegenheid benadrukt dat werknemers – ongeacht de aard en de duur van hun arbeidsrelatie – recht hebben op een billijke en gelijke behandeling wat betreft arbeidsvoorwaarden, toegang tot sociale bescherming en opleiding.

(3)

De Europese Raad heeft zich op 25 juni 2021 ingenomen betoond met de kerndoelen van de Unie van het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten, in overeenstemming met de Verklaring van Porto van 8 mei 2021, en daarmee steun toegezegd aan het streven ervoor te zorgen dat uiterlijk 2030 ten minste 60 % van alle volwassenen jaarlijks een opleiding volgt. De deelname aan volwasseneneducatie is de afgelopen tien jaar in de Unie echter gestagneerd en 21 lidstaten hebben het streefcijfer voor de Unie voor 2020 niet gehaald. In het licht daarvan heeft de Raad een resolutie aangenomen over een vernieuwde Europese agenda voor volwasseneneducatie 2021-2030 (3) die de vooruitgang bij de verwezenlijking van het kerndoel van de Unie inzake volwasseneneducatie bevordert. Vele volwassenen – bijvoorbeeld volwassenen met een atypische vorm van werk, werknemers van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), werklozen, inactieven en laaggeschoolden – kunnen al te vaak geen gebruik maken van de mogelijkheden om vaardigheden te ontwikkelen.

(4)

De op 1 juli 2020 door de Commissie goedgekeurde Europese vaardighedenagenda pleit voor een revolutie op het gebied van vaardigheden om de ecologische en de digitale transitie aan te grijpen als een kans voor een snel en rechtvaardig herstel. In de agenda wordt onder meer aangekondigd dat de Commissie zal nagaan hoe individuele leerrekeningen kunnen worden gebruikt om de bijscholing en de omscholing van volwassenen in de werkende leeftijd te bevorderen ter aanvulling van andere maatregelen die gericht zijn op werkgevers en aanbieders van onderwijs en opleidingen.

(5)

Zoals uiteengezet in de Europese Green Deal, die klimaatneutraliteit tegen 2050 beoogt, moeten vaardigheden voor de groene transitie worden ontwikkeld en moet de beroepsbevolking worden bijgeschoold en omgeschoold met het oog op de overgang naar een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie. De mededeling van de Commissie van 14 juli 2021“Fit for 55” erkent dat de groene transitie alleen kan slagen als de Unie over de nodige geschoolde arbeidskrachten beschikt om concurrerend te blijven en verwijst naar de vlaggenschipacties van de Europese vaardighedenagenda om mensen uit te rusten met de vereiste vaardigheden voor de groene en de digitale transitie.

(6)

In de mededeling van de Commissie van 9 maart 2021 over Europa’s digitaal decennium wordt gewezen op het gebrek aan personeel met adequate digitale vaardigheden en op het gebrek aan genderevenwicht onder specialisten inzake informatie- en communicatietechnologie en afgestudeerden op het gebied van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (science, technology, engineering and mathematics – STEM). De mededeling bevestigt de doelstelling van minstens 80 % van de Uniebevolking met ten minste digitale basisvaardigheden tegen 2030 en stelt een streefcijfer voor van 20 miljoen werkende ICT-specialisten, met een evenwicht tussen vrouwen en mannen, ook tegen 2030. Het voorstel van de Commissie van 15 september 2021 over het traject naar het digitale decennium stelt voor een kader vast te stellen om vooruitgang te boeken bij de verwezenlijking van deze doelstellingen. Het actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027 van 30 september 2020 benadrukt dat technologische middelen moeten worden ingezet om de toegankelijkheid tot en de flexibiliteit van leermogelijkheden – met inbegrip van bijscholing en omscholing – te verbeteren.

(7)

De mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 over een nieuwe industriestrategie voor Europa pleit voor doortastende maatregelen om iedereen de mogelijkheid te geven een leven lang te leren en ervoor te zorgen dat onderwijs en opleiding gelijke tred met de dubbele transitie houden en deze helpen verwezenlijken.

(8)

In de conclusies van de Raad van 8 juni 2020 (4) wordt de lidstaten verzocht om, rekening houdend met de nationale omstandigheden en met inachtneming van de rol en de autonomie van de sociale partners, mogelijke modellen te bestuderen voor openbare en particuliere financiering van een leven lang leren en de ontwikkeling van vaardigheden op individueel niveau, aangezien duurzame financiering met name belangrijk is gelet op het tekort aan geschoolde arbeidskrachten, en bijzondere aandacht te besteden aan kwetsbare groepen en laaggeschoolde arbeidskrachten, en wordt de Commissie verzocht om overeenkomstig haar bevoegdheden de lidstaten bij deze inspanningen te ondersteunen.

(9)

Onvoldoende financiële steun voor individuele personen is een van de belangrijkste obstakels voor deelname aan leeractiviteiten. Over het geheel genomen zijn de publieke en particuliere investeringen ontoereikend. De meeste opleidingen in de Unie die met het werk verband houden, worden door de werkgevers gesponsord. Veel bedrijven – en vooral kmo’s – voorzien echter niet in opleidingen – of de financiering ervan – voor hun werknemers en ook personen met atypisch werk hebben minder vaak of helemaal geen toegang tot door werkgevers gesponsorde opleidingen. Dergelijke ongelijkheden kunnen het welzijn en de gezondheid van mensen ondermijnen, het economisch concurrentievermogen aantasten, resulteren in gemiste kansen en obstakels voor innovatie en kunnen ertoe leiden dat mensen er niet in slagen de overgang naar duurzamere economische activiteiten te maken.

(10)

Naast directe kosten vormt tijdsgebrek een belangrijke factor die volwassenen ervan weerhoudt een opleiding te volgen. In de meeste lidstaten bestaan er regelingen voor betaald opleidingsverlof (5), maar volwassenen in de werkende leeftijd zijn hier vaak niet van op de hoogte en maken er slechts beperkt gebruik van. Bovendien bieden die regelingen vaak geen toegang aan atypische werknemers en staan zij volwassenen niet toe onderwijs of een opleiding te volgen in perioden van werkloosheid of lage economische activiteit.

(11)

Veel volwassenen – vooral laaggeschoolden en degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan – zijn niet gemotiveerd om een opleiding te volgen. Het is mogelijk dat ze niet op de hoogte zijn van hun eigen behoeften aan vaardigheden en niet weten of degelijke en op de arbeidsmarkt erkende ondersteuning en opleiding beschikbaar zijn. Bovendien kan het zijn dat mensen niet gemotiveerd zijn om een opleiding te volgen die is gekozen zonder hen te raadplegen en die niet op hun behoeften is toegesneden.

(12)

Er is in de Unie een nieuwe benadering van bijscholing en omscholing nodig. Belangrijk daarbij is dat bestaande instrumenten worden aangevuld en gevolg wordt gegeven aan politieke toezeggingen door individuele personen in staat te stellen zelfstandig te handelen en hen op alle vaardighedenniveaus de nodige steun en tools te bezorgen om zich bij of om te scholen.

(13)

In zijn advies van 16 augustus 2021 over het initiatief van de Unie inzake individuele leerrekeningen en de versterking van het opleidingsaanbod in Europa stelt het Raadgevend Comité voor de beroepsopleiding (ACVT) dat een dergelijk initiatief de betrokkenheid, de motivatie en de deelname van volwassenen aan onderwijs en opleiding moet helpen vergroten. De belangrijkste uitdaging bestaat erin vaardigheden en banen beter op elkaar af te stemmen en de toegang tot gediversifieerde kwaliteitsopleidingen te waarborgen door voor een relevanter en meer op maat gesneden aanbod te zorgen. Het ACVT benadrukt in zijn advies dat bij de keuze van financieringsmechanismen en op maat gesneden stimulansen per doelgroep op nationaal niveau, rekening moet worden gehouden met nationale behoeften en prioriteiten.

(14)

Een mogelijke aanpak van de bovengenoemde problemen bestaat in het verlenen van directe steun aan mensen via opleidingsrechten in individuele leerrekeningen. Dit houdt in dat er een breed faciliterend kader tot stand wordt gebracht dat de betrokkenen toegang biedt tot opleidingen, informatie, begeleiding, betaald opleidingsverlof en de erkenning van opleidingsresultaten. Deze aanpak kan een aanvulling vormen op bestaande initiatieven op nationaal niveau.

(15)

Aanbevolen wordt om op nationaal niveau een individueel opleidingsrecht vast te stellen, in overeenstemming met ieders opleidingsbehoeften (6) en rekening houdend met andere bestaande instrumenten. Door de financiering aan de behoeften aan te passen kan de efficiëntie van het initiatief worden vergroot. De lidstaten kunnen in extra opleidingsrechten voor de meest behoeftige personen voorzien, afhankelijk van de nationale context en de veranderende arbeidsmarkt. Zo zouden de lidstaten individuele leerrekeningen in strategische sectoren (7) extra kunnen aanvullen om de groene en de digitale transitie te ondersteunen. Naast financiële rechten zijn ook de relevantie, het nut en de erkenning van opleidingen van groot belang voor deelname aan bij- en omscholing. Het is ook raadzaam de sociale partners en de belanghebbenden over deze kwesties te raadplegen.

(16)

Individuele leerrekeningen zouden mensen in staat moeten stellen gedurende een bepaalde periode opleidingsrechten op te bouwen en te gebruiken, die op nationaal niveau moeten worden vastgesteld, zodat ze aan langere of duurdere opleidingen kunnen deelnemen of in tijden van economische neergang een opleiding kunnen volgen om aan nieuwe behoeften aan vaardigheden te voldoen. Personen zouden hun individuele opleidingsrechten moeten kunnen behouden onafhankelijk van hun arbeidssituatie of beroepsstatus en bij loopbaanveranderingen. De lidstaten worden uitgenodigd regels met betrekking tot het verval van rechten vast te stellen die lerenden stimuleren ten volle van hun rechten gebruik te maken.

(17)

De mogelijkheid om individuele opleidingsrechten te behouden tijdens perioden waarin personen in een andere lidstaat wonen en het gebruik van individuele opleidingsrechten voor het volgen van erkende en hoogwaardige opleidingen uit het nationale register van hun leerrekening vanuit het buitenland, moeten worden bevorderd. De overdraagbaarheid van rechten tussen lidstaten is op langere termijn gewenst en moet nader worden onderzocht, waarbij rekening moet worden gehouden met de mogelijke gevolgen voor de arbeidsmarkten.

(18)

Om mensen te helpen een geschikt opleidingstraject te vinden – en hen zo sterker te motiveren om te leren – moeten zij toegang krijgen tot loopbaanbegeleiding en validatiemogelijkheden. Er is tevens behoefte aan actuele openbare registers van erkende opleidingen die beschikbaar zijn via specifieke nationale digitale portaalsites die voor iedereen, met inbegrip van personen met een handicap, toegankelijk zijn en bij voorkeur aan het Europass-platform zijn gekoppeld.

(19)

Aanbevolen wordt individuele leerrekeningen te gebruiken om toegang te krijgen tot validatie, met inbegrip van mogelijkheden voor het beoordelen van vaardigheden. Uit de recente evaluatie door de Commissie van de werkzaamheden in het kader van de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (8) blijkt dat er aanzienlijke vooruitgang is geboekt, maar ook dat zich nog steeds problemen voordoen waarvoor oplossingen worden voorgesteld. Het is met name zaak mensen op maat gesneden steun te bieden en te zorgen voor meer coördinatie met de begeleidingsdiensten en een doeltreffende afstemming van valideringsinitiatieven op de behoeften van kansarme en kwetsbare groepen. De lidstaten wordt verzocht het gebruik van microcredentials in voorkomend geval aan te moedigen, op basis van vastgestelde behoeften, in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 16 juni 2022 inzake microcredentials voor een leven lang leren en inzetbaarheid (9).

(20)

Deze aanbeveling ondersteunt de invoering van betaald opleidingsverlof. Door op adequate wijze in betaald opleidingsverlof te voorzien, zouden werknemers tijdens opleidingsperioden hun salaris kunnen behouden of een vervangend inkomen kunnen krijgen. De lidstaten wordt verzocht de dialoog aan te gaan met de sociale partners over regelingen die werknemers in staat stellen tijdens werkuren aan opleidingen deel te nemen met gebruik van hun individuele leerrekeningen, met inachtneming van nationale opleidingsmogelijkheden en -regelingen. In dit verband zou ook rekening moeten worden gehouden met de situatie van kmo’s en micro-ondernemingen.

(21)

Bredere outreach- en voorlichtingsactiviteiten en -campagnes zijn van cruciaal belang om het percentage volwassenen dat van leermogelijkheden gebruikmaakt significant te verhogen, met name onder groepen die zich weinig bewust zijn van bij- en omscholing, zoals de groepen die het verst van de arbeidsmarkt af staan. Door samenwerking tussen overheidsinstanties, sociale partners, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden op basis van de consensus dat bijscholing en omscholing investeringen zijn, kunnen outreach- en voorlichtingsactiviteiten meer effect sorteren. Door aandacht aan toegankelijkheid te schenken zou de deelname van volwassenen met een handicap moeten worden vergemakkelijkt.

(22)

Monitoring op nationaal niveau en de voortdurende verbetering van de individuele leerrekeningen en het faciliterende kader zijn belangrijke voorwaarden voor de uitvoering van deze aanbeveling. In een later stadium zouden aanpassingen kunnen worden doorgevoerd met betrekking tot het aantal individuele opleidingsrechten, de prioritaire groepen of de gebruikersvriendelijke integratie van de verschillende onderdelen van het faciliterende kader.

(23)

Toereikende financiering is een essentieel kenmerk van succesvolle regelingen voor individuele leerrekeningen. Een nationaal systeem van individuele leerrekeningen zou de kostendeling tussen verschillende financieringsbronnen, zoals overheidsinstanties, werkgevers en door de sociale partners beheerde fondsen, kunnen vergemakkelijken door verschillende financieringsbronnen in staat te stellen tot de individuele leerrekening bij te dragen. Een combinatie van publieke en private financieringsbronnen zou de duurzaamheid van het initiatief in de lidstaten moeten waarborgen, wat van fundamenteel belang is voor het welslagen ervan. Door een dergelijke combinatie van financieringsbronnen kan de steun beter worden gemoduleerd en kunnen de werkgevers de rekeningen van hun werknemers gemakkelijker aanvullen, hetzij op vrijwillige basis, hetzij als resultaat van collectieve arbeidsovereenkomsten.

(24)

Uniefondsen die programma’s voor volwasseneneducatie ondersteunen – bijvoorbeeld het Europees Sociaal Fonds Plus (10), het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (11), het Fonds voor een rechtvaardige transitie (12) alsmede, in voorkomend geval, de faciliteit voor herstel en veerkracht (13) in het kader van NextGenerationEU – en op maat gesneden expertise via het instrument voor technische ondersteuning (14) kunnen de creatie van individuele leerrekeningen en het bijbehorende faciliterende kader ondersteunen. Ook door de Commissie bevorderd wederzijds leren kan het proces ondersteunen.

(25)

Deze aanbeveling doet geen afbreuk aan de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten en de verdeling van bevoegdheden binnen elke lidstaat op nationaal, regionaal of lokaal niveau met betrekking tot de financiering, alsook de organisatie en de inhoud van hun stelsels voor volwasseneneducatie en -opleiding. Ze weerhoudt de lidstaten er niet van andere of geavanceerdere bepalingen inzake volwasseneneducatie en -opleiding te handhaven of vast te stellen dan die welke in deze aanbeveling worden aanbevolen.

(26)

De lidstaten zouden de sociale partners en alle belanghebbenden – met inbegrip van maatschappelijke organisaties – bij de voorbereiding van de hervormingen moeten betrekken. Deze aanbeveling eerbiedigt de autonomie van de sociale partners volledig, ook op gebieden waar zij verantwoordelijk zijn voor het opzetten en beheren van opleidingsstelsels.

(27)

De in deze aanbeveling beschreven maatregelen komen niet in de plaats van, en hebben niet tot doel te interfereren met, het aanbieden van opleidingen door werkgevers, openbare en particuliere diensten voor arbeidsvoorziening of andere aanbieders van onderwijs en opleiding, en mogen evenmin in de plaats komen van overheidssteun voor onderwijs- en opleidingsinstellingen of andere soorten steun. Extra administratieve rompslomp dient tot een minimum te worden beperkt,

BEVEELT AAN:

Doelstellingen

1.

Deze aanbeveling beoogt de initiatieven van de lidstaten te ondersteunen om meer volwassenen in de werkende leeftijd in staat te stellen aan opleidingen deel te nemen en zo de deelnamepercentages te verhogen en de vaardigheidskloven te verkleinen. Ze draagt zo bij tot de doelstelling van de Unie: de bevordering van een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang. Specifiek is het de bedoeling:

a)

alle volwassenen in de werkende leeftijd steun bij de toegang tot opleidingen te verlenen, onder meer met het oog op transities naar een andere baan en ongeacht hun arbeidssituatie of beroepsstatus;

b)

mensen nog meer te stimuleren en te motiveren om een opleiding te volgen.

2.

Om de doelstellingen van lid 1 te verwezenlijken, wordt aanbevolen dat de lidstaten kijken of zij kunnen zorgen voor individuele leerrekeningen als mogelijk middel om mensen in staat te stellen aan voor de arbeidsmarkt relevante opleidingen deel te nemen. Voor zover zij besluiten te zorgen voor individuele leerrekeningen, wordt de lidstaten aanbevolen een faciliterend kader op te zetten, met onder meer begeleidings- en validatiemogelijkheden om de effectieve deelname aan dergelijke opleiding te bevorderen, zoals bepaald in deze aanbeveling.

Toepassingsgebied

3.

Deze aanbeveling heeft betrekking op volwassenen in de werkende leeftijd die legaal in een lidstaat verblijven, ongeacht hun opleidingsniveau en huidige arbeidssituatie of beroepsstatus. De lidstaten wordt aanbevolen te zorgen voor een individuele leerrekening voor iedereen die tot deze groep behoort, in overeenstemming met hun nationale behoeften en omstandigheden.

Aanbevolen wordt dat grensarbeiders en zelfstandigen die in een andere lidstaat werken dan waar ze wettelijk verblijven, een individuele leerrekening moeten krijgen in de lidstaat waar ze werken.

Definities

4.

Voor de toepassing van deze aanbeveling wordt verstaan onder:

a)

“individueel opleidingsrecht”: het recht op toegang tot een persoonlijk budget waarover iemand kan beschikken om de voor financiering in aanmerking komende directe kosten te dekken van voor de arbeidsmarkt relevante opleidingen, begeleiding en counseling, de beoordeling van vaardigheden of de validatie ervan;

b)

“individuele leerrekening”: een vorm van individuele opleidingsrechten. Het gaat om een persoonlijke rekening die mensen in staat stelt hun rechten mettertijd op te bouwen en te behouden om ze – wanneer ze dat willen en in overeenstemming met de nationale regels – te gebruiken voor de in aanmerking komende opleidings-, begeleidings- of validatiemogelijkheid die ze het nuttigst achten. De individuele leerrekening verleent iemand volledige eigendom van de rechten, ongeacht de financieringsbron;

c)

“overdraagbaarheid” van individuele opleidingsrechten: zodra dergelijke rechten zijn toegekend, blijven ze in het bezit van de betrokkene, ook tijdens transities zoals naar een andere baan, van een baan naar leren, van werk naar werkloosheid en van activiteit naar inactiviteit;

d)

“faciliterend kader”: steun die het doeltreffend gebruik van individuele opleidingsrechten bevordert. Het gaat onder meer om loopbaanbegeleidings- en validatiemogelijkheden, een nationaal register van mogelijkheden die voor financiering via individuele opleidingsrechten in aanmerking komen, één enkel nationaal digitaal portaal voor toegang tot de individuele leerrekening en het nationale register, en betaald opleidingsverlof.

Individuele leerrekening

De lidstaten wordt aanbevolen om, in overeenstemming met de nationale praktijken en behoeften:

5.

te zorgen voor een individuele leerrekening, die een aanvulling kan vormen op andere reeds bestaande maatregelen, voor iedereen die onder het toepassingsgebied van deze aanbeveling valt, na raadpleging van de sociale partners en belanghebbenden;

6.

te zorgen voor een toereikend jaarlijks bedrag voor elke individuele leerrekening dat gedurende een bepaalde periode kan worden opgespaard om eventueel een meer substantiële opleiding te kunnen volgen;

7.

de rekeningen van personen die het meest behoefte aan bij- en omscholing hebben, met extra individuele opleidingsrechten aan te vullen volgens duidelijke en transparante criteria en op basis van nationale of sectorale behoeften, de arbeidssituatie, de contractuele status of het kwalificatieniveau van de betrokkene en eventuele andere relevante omstandigheden, na raadpleging van de sociale partners en belanghebbenden;

8.

werkgevers te verzoeken om de individuele leerrekeningen van hun werknemers en andere personen die in hun waardeketen werkzaam zijn – en met name personen die in kmo’s werkzaam zijn – met extra individuele opleidingsrechten aan te vullen, zonder te interfereren met interne bedrijfsopleidingen;

9.

de openbare en particuliere diensten voor arbeidsvoorziening te verzoeken om de individuele leerrekeningen van personen die het meest behoefte aan bij- en omscholing hebben, met extra individuele opleidingsrechten aan te vullen;

10.

de voorwaarden waaronder individuele opleidingsrechten kunnen worden opgebouwd en bewaard, vast te stellen om een evenwicht te vinden tussen de mogelijkheid voor mensen om rechten op te bouwen om langere opleidingen te financieren en het streven hen aan te moedigen gedurende hun hele beroepsleven regelmatig van hun rechten gebruik te maken; de lidstaten zouden bijvoorbeeld een tijdslimiet en een bovengrens voor het opbouwen en bewaren van opleidingsrechten kunnen vaststellen;

11.

het mogelijk te maken dat op een rekening in een lidstaat staande individuele opleidingsrechten gebruikt kunnen worden voor in aanmerking komende opleidings-, loopbaanbegeleidings- en validatiemogelijkheden in die lidstaat, zelfs in perioden waarin de betrokkene wettelijk in een andere lidstaat verblijft.

Faciliterend kader

Aanbevolen wordt dat lidstaten die individuele leerrekeningen invoeren, deze verankeren in een faciliterend kader dat het volgende omvat:

Loopbaanbegeleiding en validatie

12.

De lidstaten wordt aanbevolen ervoor te zorgen dat alle houders van een individuele leerrekening – gratis of door van hun individuele opleidingsrechten gebruik te maken – kunnen beschikken over en toegang hebben tot persoonlijke of online diensten voor loopbaanbegeleiding en validatiemogelijkheden, met inbegrip van mogelijkheden voor het beoordelen van vaardigheden, in overeenstemming met de Aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (15).

Een nationaal register van in aanmerking komende kwalitatief hoogwaardige opleidings-, loopbaanbegeleidings- en validatiemogelijkheden

13.

De lidstaten wordt aanbevolen een openbaar register op te stellen en bij te houden van opleidings-, loopbaanbegeleidings- en validatiemogelijkheden die voor financiering via individuele opleidingsrechten in aanmerking komen (16). In dit register zouden ook gratis door de lidstaten aangeboden diensten voor loopbaanbegeleiding en validatiemogelijkheden moeten worden opgenomen.

14.

De lidstaten worden aangemoedigd duidelijke regels vast te stellen en bekend te maken voor de opname in het register van verschillende vormen van voor de arbeidsmarkt relevante opleidings-, loopbaanbegeleidings- en validatiemogelijkheden, op basis van transparante kwaliteitseisen en kennis over vaardigheden en in samenwerking met de sociale partners en belanghebbenden. Ze zouden deze regels regelmatig moeten evalueren om ervoor te zorgen dat op de behoeften van de arbeidsmarkt wordt ingespeeld.

15.

Indien passend wordt de lidstaten aanbevolen aanbieders van formele en niet-formele leermogelijkheden aan te moedigen hun aanbod op basis van de vastgestelde behoeften te ontwikkelen en uit te breiden, onder meer door bijvoorbeeld microcredentials aan te bieden, in overeenstemming met de aanbeveling inzake microcredentials voor een leven lang leren en inzetbaarheid, en door van nationale en EU-competentiekaders gebruik te maken.

16.

De lidstaten wordt aanbevolen de sociale partners, de onderwijs- en opleidingssector en andere belanghebbenden te verzoeken deel te nemen aan het proces waarbij de financieringscriteria voor de in het register opgenomen opleidingen worden vastgesteld.

17.

Indien relevant wordt de lidstaten aanbevolen hun nationale register op transparante wijze open te stellen voor opleidingsmogelijkheden die door aanbieders in andere landen worden aangeboden.

Eén enkel nationaal digitaal portaal ter ondersteuning van individuele leerrekeningen

18.

De lidstaten wordt verzocht mensen in staat te stellen en te helpen om toegang tot hun individuele leerrekening te krijgen en gemakkelijk hun weg in het register te vinden via een veilige elektronische authenticatie op een toegankelijk (17) uniek nationaal digitaal portaal (18) dat gemakkelijk met behulp van mobiele toestellen toegankelijk is en bij voorkeur aan het Europass-platform is gekoppeld.

Betaald opleidingsverlof

19.

De lidstaten wordt aanbevolen met de sociale partners een dialoog aan te gaan over regelingen die werknemers in staat stellen tijdens werkuren aan opleidingen deel te nemen met gebruik van hun individuele leerrekeningen.

20.

De lidstaten wordt aanbevolen voor voorzieningen inzake betaald opleidingsverlof of inkomensvervanging te zorgen of de adequaatheid van bestaande voorzieningen te evalueren, waarbij het volgende wordt overwogen:

a)

het bestrijken ervan van alle soorten arbeidsverhoudingen en zelfstandigen;

b)

financiële en niet-financiële steun voor werkgevers (met name kmo’s) van wie de werknemers gebruikmaken van betaald opleidingsverlof;

c)

de noodzaak voor een doeltreffende uitvoering van dergelijke voorzieningen te zorgen.

Outreach en voorlichting

21.

De lidstaten wordt aanbevolen om samen met sociale partners, maatschappelijke organisaties, regionale en lokale organisaties en andere relevante actoren brede outreach- en voorlichtingsactiviteiten en -campagnes te organiseren die op de behoeften van potentiële begunstigden van de regeling voor individuele leerrekeningen zijn toegesneden. Bijzondere aandacht dient te worden besteed aan personen die het meest behoefte hebben aan bij- en omscholing, zoals vastgesteld op nationaal niveau, om mensen die hiervoor in aanmerking komen te informeren over en te motiveren wat betreft hun rechten en voordelen met betrekking tot individuele leerrekeningen en het faciliterende kader. Bij de voorlichtingsactiviteiten zou ook bijzondere aandacht moeten worden geschonken aan onder meer werknemers van kmo’s.

Monitoring en voortdurende verbetering

22.

De lidstaten die individuele leerrekeningen invoeren, worden aangemoedigd het functioneren van dergelijke rekeningen en het faciliterende kader op nationaal niveau te monitoren en evalueren en – waar nodig om de doelstellingen van deze aanbeveling zo efficiënt mogelijk te verwezenlijken – voor aanpassingen te zorgen, bijvoorbeeld wat betreft het aantal opleidingsrechten, de definitie van personen die het meest behoefte aan bij- en omscholing hebben, en de gebruikersvriendelijke integratie van de verschillende onderdelen van het faciliterende kader. De sociale partners en de betrokken belanghebbenden zouden daarbij moeten worden geraadpleegd.

Financiering

23.

De lidstaten wordt aanbevolen te zorgen voor de toereikende en duurzame financiering van de individuele leerrekeningen, rekening houdend met de nationale omstandigheden en andere reeds bestaande maatregelen, met bijzondere aandacht voor kmo’s.

24.

De lidstaten worden aangemoedigd het combineren van verschillende publieke en particuliere financieringsbronnen die bijdragen aan de individuele opleidingsrechten te vergemakkelijken, onder meer door middel van collectieve onderhandelingen.

25.

De lidstaten wordt aanbevolen te zorgen voor duurzame financiering voor het faciliterende kader en de in deze aanbeveling vermelde outreach- en voorlichtingsactiviteiten.

26.

De lidstaten wordt verzocht maximaal en zo efficiënt mogelijk gebruik te maken van Uniefondsen en -instrumenten, met name het Europees Sociaal Fonds Plus, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Fonds voor een rechtvaardige transitie, de faciliteit voor herstel en veerkracht en het instrument voor technische ondersteuning, om:

a)

voor in een faciliterend kader verankerde nationale individuele leerrekeningen te zorgen, onder meer door één enkel nationaal digitaal portaal voor de individuele leerrekeningen en ermee samenhangende erkende diensten te ontwikkelen en nationale registers van erkende opleidingen te creëren;

b)

de leerrekeningen van personen die het meest behoefte aan bij- en omscholing hebben, met extra individuele opleidingsrechten aan te vullen, overeenkomstig nationale omstandigheden en de prioriteiten van de Unie zoals de groene en de digitale transitie;

c)

loopbaanbegeleidings- en validatiemogelijkheden te ontwikkelen en aan te bieden;

d)

outreach- en voorlichtingsactiviteiten te organiseren.

Steun van de Unie

27.

De Raad is verheugd dat de Commissie, in overeenstemming met de bevoegdheid van de Commissie en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, voornemens is de uitvoering van deze aanbeveling te ondersteunen met behulp van de expertise van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop), de Europese Stichting voor opleiding (ETF), de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) en de Europese Arbeidsautoriteit (ELA) door:

a)

wederzijds leren tussen de lidstaten te bevorderen om het uitwerken en uitvoeren van passende maatregelen ten behoeve van de uitvoering van deze aanbeveling te ondersteunen;

b)

de kennisbasis over individuele leerrekeningen en aanverwante thema’s te verruimen en relevante richtsnoeren te ontwikkelen;

c)

in nauwe samenwerking met de lidstaten na te gaan hoe het Europass-platform verder kan worden ontwikkeld – met name met het oog op interoperabiliteit met de nationale digitale portaalsites voor individuele leerrekeningen – en zichtbaarheid te verlenen aan de leer-, loopbaanbegeleidings- en validatiemogelijkheden waarvoor de verschillende nationale individuele opleidingsrechten kunnen worden gebruikt.

Verslaglegging en evaluatie

28.

De lidstaten wordt verzocht stappen te ondernemen om de in punt 1 van deze aanbeveling genoemde doelstellingen te verwezenlijken. De voortgang naar deze doelstellingen zou in het kader van het multilaterale toezicht moeten worden gemonitord als onderdeel Van de cyclus van het Europees semester. De Commissie moet ervoor zorgen dat er bij de monitoring gebruik wordt gemaakt van de informatie die reeds via andere monitoringkaders is verzameld en dat dubbel werk wordt voorkomen om de administratieve lasten te beperken.

29.

De Commissie zou de vooruitgang bij de uitvoering van deze aanbeveling moeten beoordelen en evalueren in samenwerking met de betrokken lidstaten en na raadpleging van de sociale partners en belanghebbenden en zij zou uiterlijk 17 juni 2027 verslag bij de Raad moeten uitbrengen.

Gedaan te Luxemburg, van 16 juni 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

O. DUSSOPT


(1)  PB C 326 van 26.10.2012, blz. 391.

(2)  PB C 428 van 13.12.2017, blz. 10.

(3)  PB C 504 van 14.12.2021, blz. 9.

(4)  Conclusies van de Raad van 8 juni 2020 over omscholing en bijscholing als basis voor meer duurzaamheid en inzetbaarheid ter ondersteuning van economisch herstel en sociale cohesie (ST 8682/20).

(5)  24 lidstaten beschikken over regelingen voor opleidingsverlof en 12 lidstaten hebben het Verdrag betreffende betaald scholings- en vormingsverlof van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) ondertekend (stand van zaken maart 2022).

(6)  Opleidingsrechten kunnen bijvoorbeeld bestaan in 30 uur erkende opleidingsactiviteiten per jaar voor iedereen en 50 uur voor de meest behoeftige personen.

(7)  In de mededeling van de Commissie van 5 mei 2021 met als titel “Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa” wordt verwezen naar 14 industriële ecosystemen die voor specifieke steun in aanmerking komen, onder meer om de vaardigheden van hun huidige en toekomstige arbeidskrachten te ontwikkelen.

(8)  PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.

(9)  Zie bladzijde 10 van dit Publicatieblad.

(10)  Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013 (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 21).

(11)  Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 60).

(12)  Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 1).

(13)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

(14)  Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad van 10 februari 2021 tot vaststelling van een instrument voor technische ondersteuning (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 1).

(15)  PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.

(16)  De lidstaten wordt verzocht dit register compatibel te maken met het Europees leermodel, een gegevensmodel dat tot doel heeft de manier waarop gegevens over leren worden gedeeld en gepresenteerd, te standaardiseren. Het Europees leermodel kan worden gebruikt in verschillende leercontexten, zoals voor het beschrijven van leermogelijkheden, kwalificaties, credentials en accreditatie. Het bouwt voort op de gegevensvelden die worden beschreven in bijlage VI bij de Aanbeveling van de Raad van 22 mei 2017 inzake het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (PB C 189 van 15.6.2017, blz. 15).

(17)  In overeenstemming met de toegankelijkheidsvoorschriften van Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 70).

(18)  Dergelijke portalen moeten worden opgezet overeenkomstig de beginselen van de mededeling van de Commissie van 23 maart 2017 over een Europees interoperabiliteitskader.


27.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 243/35


AANBEVELING VAN DE RAAD

van 16 juni 2022

inzake het garanderen van een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit

(2022/C 243/04)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 166, lid 4, en artikel 292 in samenhang met artikel 149,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De uitstoot van broeikasgassen moet dringend worden verminderd, met name om de stijging van de zeespiegel en de kans op extreme weersomstandigheden, die nu al elke regio in de wereld treffen, te doen afnemen (1) en om de economische en sociale kosten in verband met de gevolgen van de opwarming van de aarde te beperken (2). De Unie en haar lidstaten zijn partij bij de Overeenkomst van Parijs die op 15 december 2015 is vastgesteld in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (United Nations Framework Convention on Climate Change - UNFCCC) (3) (“de Overeenkomst van Parijs”), en die de partijen ertoe verbindt de stijging van de gemiddelde temperatuur wereldwijd te beperken tot ruim onder de 2 °C boven het pre-industriële niveau en zich te blijven inspannen om de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau.

(2)

Klimaatverandering en aantasting van het milieu vormen ernstige bedreigingen die dringend om maatregelen vragen, zoals onlangs opnieuw is bevestigd in het zesde evaluatieverslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) over de natuurkundige basis. Menselijk leed en economische verliezen ten gevolge van frequentere klimaatgerelateerde extreme gebeurtenissen, zoals overstromingen, hittegolven, droogte en bosbranden, komen steeds vaker voor. In de Unie bedragen die verliezen gemiddeld al 12 miljard EUR per jaar (4).

Die verliezen kunnen oplopen tot nog eens 175 miljard EUR per jaar, oftewel 1,38 % van het bbp van de Unie, als de opwarming van de aarde 3 °C boven het pre-industriële niveau uitstijgt, tegenover 65 miljard EUR per jaar bij 2 °C opwarming, en 36 miljard EUR per jaar bij 1,5 °C. Dat zou bepaalde groepen onevenredig hard treffen, met name mensen die zich al in een kwetsbare situatie bevinden en regio’s die al met problemen te kampen hebben.

(3)

In de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 getiteld “De Europese Green Deal” (de “Europese Green Deal”) wordt de strategie uiteengezet die de Unie moet volgen om het eerste klimaatneutrale continent te worden en de Unie om te vormen tot een duurzame, rechtvaardigere en welvarendere samenleving die de planetaire grenzen respecteert. De noodzaak van een rechtvaardige transitie is een integrerend onderdeel van de Europese Green Deal, waarin wordt onderstreept dat geen mens aan zijn lot mag worden overgelaten en geen plaats mag worden vergeten. De Europese klimaatwet (5) bevat een bindende doelstelling voor de gehele Unie, namelijk klimaatneutraliteit tegen 2050, en een bindende tussentijdse doelstelling, namelijk een nettovermindering van de broeikasgasemissies in de Unie met ten minste 55 % tegen 2030 ten opzichte van de niveaus van 1990. Het 8e milieuactieprogramma voor de periode tot en met 2030 (6) is erop gericht de groene transitie naar een klimaatneutrale, duurzame, gifvrije, hulpbronnenefficiënte, op hernieuwbare energie gebaseerde, veerkrachtige en concurrerende circulaire economie op een rechtvaardige, billijke en inclusieve manier te versnellen en de staat van het milieu te beschermen, te herstellen en te verbeteren.

(4)

In het licht van de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne worden in de mededeling van de Commissie van 18 mei 2022 getiteld “REPowerEU-plan” (het “REPowerEU-plan”), in overeenstemming met de verklaring van Versailles van 10 en 11 maart 2022, maatregelen voorgesteld om de afhankelijkheid van de Unie van fossiele brandstoffen uit Rusland af te bouwen door de gasvoorziening te diversifiëren en de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen sneller te verminderen, onder meer door zonne- en windenergie en warmtepompen uit te rollen, de industrie koolstofvrij te maken en een snellere vergunningverlening voor projecten voor hernieuwbare energie mogelijk te maken.

(5)

De transitie naar een klimaatneutrale economie en samenleving vergt alomvattende beleidsmaatregelen en aanzienlijke investeringen op tal van gebieden, zoals klimaatactie, energie, vervoer, milieu, industrie, onderzoek en innovatie (7). Om de bindende doelstelling van de Unie voor 2030 te halen, heeft de Commissie op 14 juli 2021 een mededeling gepubliceerd getiteld ““Fit for 55”: het EU-klimaatstreefdoel voor 2030 bereiken op weg naar klimaatneutraliteit” alsook een aantal daarmee samenhangende wetgevingsvoorstellen (het ““Fit for 55”-pakket”) voorgesteld. Het “Fit for 55”-pakket omvat voorstellen om de relevante wetgeving te actualiseren, waaronder het EU-emissiehandelssysteem (EU Emissions Trading System – EU ETS) (8), de richtlijnen inzake energiebelasting, energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, de verordening inzake CO2-emissienormen voor auto’s en bestelwagens, de verordening inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw, de richtlijn inzake infrastructuur voor alternatieve brandstoffen, en de verordening inzake de verdeling van de inspanningen (Effort Sharing Regulation – ESR) ten aanzien van sectoren buiten het huidige EU ETS, namelijk de vervoers- en de bouwsector.

Het bevat ook voorstellen voor nieuwe wetgeving, met name ter ondersteuning van het gebruik van schonere brandstoffen in de luchtvaart en het zeevervoer, alsmede ter vaststelling van een mechanisme voor koolstofgrenscorrectie en ter oprichting van een sociaal klimaatfonds, wat rechtstreeks verband houdt met de voorgestelde invoering van een emissiehandelssysteem voor brandstoffen die in gebouwen en in het wegvervoer worden gebruikt. Het “Fit for 55”-pakket is erop gericht, in combinatie met maatregelen op Unieniveau om de nodige openbare en particuliere investeringen te ondersteunen en te stimuleren, de groei van nieuwe markten te helpen ondersteunen en versnellen, bijvoorbeeld voor schone brandstoffen en emissiearme voertuigen, waardoor de kosten van de duurzame transitie voor zowel bedrijven als burgers zullen dalen.

(6)

Tijdens zijn bijeenkomst van 20 juni 2019 heeft de Europese Raad er zich in zijn “Een nieuwe strategische agenda 2019-2024” toe verbonden om te zorgen voor een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit, die inclusief is en niemand aan zijn lot overlaat. Op internationaal niveau hebben de lidstaten de doelstellingen van de Verenigde Naties inzake duurzame ontwikkeling onderschreven en de Overeenkomst van Parijs geratificeerd, waarin wordt gewezen op de vereisten van een rechtvaardige transitie voor de beroepsbevolking en het scheppen van fatsoenlijk werk en hoogwaardige banen, alsmede op de noodzakelijke aanpassing en capaciteitsopbouw om genderresponsief te worden. De richtsnoeren van de Internationale Arbeidsorganisatie bieden een internationaal vastgesteld beleidskader voor een rechtvaardige transitie naar ecologisch duurzame economieën en samenlevingen voor iedereen (9). Voorts hebben 54 ondertekenaars (landen en sociale partners) de tijdens de 24e Conferentie van de partijen (Conference of the Parties - COP) bij het UNFCCC in Katowice aangenomen verklaring van Silezië over solidariteit en rechtvaardige transitie (10) onderschreven, waaronder de Commissie, namens de Unie, en 21 afzonderlijke lidstaten. De Unie en tien lidstaten hebben de tijdens de 26e COP bij het UNFCCC in Glasgow aangenomen Verklaring over de ondersteuning van de voorwaarden voor een rechtvaardige transitie op internationaal niveau ondertekend, waarin zij zich ertoe verbinden informatie over een rechtvaardige transitie op te nemen in de tweejaarlijkse transparantieverslagen in het kader van de verslaglegging over hun beleid en maatregelen om hun nationaal bepaalde bijdragen te verwezenlijken.

(7)

Billijkheid en solidariteit zijn bepalende beginselen van het Uniebeleid voor de groene transitie en een vereiste voor een breed en duurzaam publiek draagvlak. De Europese Green Deal benadrukt dat de transitie rechtvaardig en inclusief moet zijn, dat mensen op de eerste plaats moeten komen en dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan het ondersteunen van de regio’s, industrieën, werknemers, huishoudens en consumenten die met de grootste uitdagingen te maken zullen krijgen. Bovendien wordt in de mededeling van de Commissie van 14 januari 2020 getiteld “Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities” benadrukt dat de Europese Green Deal Europa de instrumenten zal bieden om te streven naar meer opwaartse convergentie, sociale rechtvaardigheid en gedeelde welvaart. In de mededeling van de Commissie van 23 februari 2022 over waardig werk wereldwijd voor een mondiale rechtvaardige transitie en een duurzaam herstel wordt de bevordering van waardig werk wereldwijd centraal gesteld in een rechtvaardige transitie en een inclusief, duurzaam en veerkrachtig herstel van de pandemie.

(8)

De mededeling van de Commissie van 4 maart 2021 getiteld “Het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten” (11) benadrukt dat eenheid, coördinatie en solidariteit nodig zijn om vooruit te komen in de richting van een groener en digitaler decennium waarin de Europeanen het goed hebben. In het actieplan worden drie kerndoelen van de Unie voor 2030 voorgesteld, namelijk: dat in 2030 ten minste 78 % van de bevolking tussen 20 en 64 jaar een baan moet hebben (12); dat ten minste 60 % van alle volwassenen jaarlijks aan een opleiding moet deelnemen (13); en dat het aantal mensen dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd, tegen 2030 met ten minste 15 miljoen moet worden verminderd (14). Die kerndoelen voor 2030 zijn door de leiders van de Unie verwelkomd in de Verklaring van Porto van 8 mei 2021 tijdens de informele bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders in Porto op 7 en 8 mei 2021, en door de Europese Raad in zijn conclusies van 24 en 25 juni 2021.

(9)

Met het juiste flankerende beleid (15) kan de groene transitie in totaal ongeveer 1 miljoen extra kwaliteitsvolle banen (16) in de Unie opleveren tegen 2030 en 2 miljoen tegen 2050 (17), in sectoren zoals de bouw, informatie- en communicatietechnologie (ICT) of hernieuwbare energie, terwijl tegelijkertijd de aanhoudende afname van het aantal banen met een middelhoog opleidingsniveau als gevolg van automatisering en digitalisering kan worden afgezwakt. In een pessimistisch scenario kunnen de effecten van de groene transitie naar klimaatneutraliteit, indien die niet wordt ondersteund door een adequate beleidsmix, echter leiden tot een daling van het bbp van wel tot 0,39 % in de Unie en een banenverlies van wel tot 0,26 % (18).

(10)

De effecten van de groene transitie op het bedrijfsleven en de werkgelegenheid zullen per sector, beroep, regio en land verschillen, wat veranderingen in de werkgelegenheid binnen sectoren en industriële ecosystemen met zich meebrengt, alsook grote arbeidsverschuivingen in die sectoren en industriële ecosystemen (19). Herstructurering en aanpassing in de betrokken ondernemingen, sectoren en ecosystemen vragen om de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsmodellen en grote arbeidsverschuivingen in sectoren en regio’s. Zo wordt banenverlies verwacht bij sommige mijnbouwactiviteiten of bij de energieproductie op basis van fossiele brandstoffen, alsook in delen van de automobielsector. Omgekeerd worden nieuwe banen verwacht bij activiteiten voor circulair waardebehoud, duurzaam vervoer en energieproductie. Daarom moeten de lidstaten in samenwerking met de sociale partners en/of lokale en regionale overheden en belanghebbenden een gedetailleerde aanpak volgen, met bijzondere aandacht voor de betrokken regio’s en ecosystemen.

(11)

Door hoogwaardige arbeidskansen voor iedereen te creëren en tegelijkertijd maatregelen te nemen om energie- en vervoersarmoede te verminderen en te voorkomen, kan de groene transitie bijdragen tot het verhogen van het inkomen en het verminderen van ongelijkheden en armoede in het algemeen (20). Zo kan zij helpen bestaande sociaal-economische ongelijkheden en sociale uitsluiting aan te pakken, gezondheid en welzijn te verbeteren en gelijkheid, waaronder gendergelijkheid, te bevorderen. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar bepaalde bevolkingsgroepen, met name die in reeds kwetsbare situaties, zoals huishoudens met een laag of laag middeninkomen, die een groot deel van hun inkomen besteden aan essentiële diensten zoals energie, vervoer en huisvesting, alsook naar micro-, kleine en middelgrote ondernemingen. Uit modelleringsresultaten blijkt dat de vraag of milieubelastingen progressief of regressief zijn, grotendeels zal afhangen van het ontwerp van de instrumenten, zoals de mate waarin inkomstenbelastingverlagingen of andere opties voor het recyclen van inkomsten gericht zijn op lagere inkomens (21).

(12)

Activiteiten voor circulair waardebehoud, waaronder bedrijfsmodellen voor reparatie, hergebruik, herproductie en servitisation, kunnen betaalbare en duurzame toegang tot goederen en diensten bevorderen. Zij creëren ook banen en kansen op verschillende vaardigheidsniveaus, onder meer voor vrouwen, personen met een handicap en groepen in een kwetsbare situatie, via ondernemingen in de sociale economie die actief zijn op die gebieden. Door de circulariteit van producten te bevorderen, verminderen zij de koolstofemissies aanzienlijk, terwijl de gecreëerde banen zich dicht bij de producten bevinden die behouden, opgeknapt of gedeeld moeten worden.

(13)

Volgens de meest recente beschikbare gegevens in de EU-statistieken inzake inkomens en levensomstandigheden voor 2019/2020 werd ongeveer 8 % van de bevolking van de Unie door energiearmoede getroffen - dat zijn meer dan 35 miljoen mensen die hun woning niet voldoende konden verwarmen, met aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten en tussen inkomensgroepen (22). Volgens schattingen van de waarnemingspost voor energiearmoede op basis van een combinatie van indicatoren verkeren in totaal meer dan 50 miljoen huishoudens in de Unie in energiearmoede (23). Energiearmoede, die het gevolg is van een combinatie van een laag inkomen, een hoog aandeel van het beschikbare inkomen dat aan energie wordt besteed en gebrekkige energie-efficiëntie, is al enige tijd een grote uitdaging voor de Unie. Voorts neemt het risico op energiearmoede toe door de hoge en volatiele energieprijzen, die het gevolg zijn van een aantal factoren, waaronder die welke verband houden met de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne en de beleidsreactie van de Unie daarop. Die vorm van armoede treft niet alleen huishoudens met een laag inkomen, maar ook huishoudens met een lager middeninkomen in tal van lidstaten.

Huishoudens met bovengemiddelde energiebehoeften, waaronder gezinnen en eenoudergezinnen met kinderen, personen met een handicap en ouderen, zijn ook kwetsbaarder voor energiearmoede (24) en de gevolgen daarvan. Vrouwen, en met name alleenstaande moeders en oudere vrouwen (25), worden ook bijzonder getroffen door energiearmoede. Naast energiearmoede wordt het begrip vervoersarmoede steeds meer erkend wanneer bepaalde bevolkingsgroepen niet in staat zijn een sociaal en materieel noodzakelijk niveau van vervoersdiensten te bereiken. Zonder de juiste flankerende maatregelen om energie- en vervoersarmoede te verminderen en te voorkomen, dreigt die vormen van armoede te worden verergerd, met name als gevolg van de internalisering van de emissiekosten bij prijsvorming of de kosten van aanpassing aan alternatieven met hogere efficiëntie en lagere emissies.

(14)

De beginselen van sociale rechtvaardigheid, cohesie en solidariteit zijn stevig verankerd in het ontwerp van relevante klimaat-, energie- en milieukaders op Unieniveau, onder meer via het beginsel “de vervuiler betaalt” en de verdeling van de inspanningen tussen de lidstaten, en in een zekere herverdeling van EU ETS-rechten met het oog op solidariteit, groei en interconnecties binnen de Unie en het gebruik ervan voor het moderniseringsfonds, dat bijdraagt tot de aanzienlijke investeringsbehoeften van lidstaten met een lager inkomen om hun energiesystemen te moderniseren. Bovendien biedt het kader van de energiewetgeving van de Unie de lidstaten instrumenten om energiearme en kwetsbare huishoudelijke afnemers te beschermen en tegelijkertijd marktverstoringen te voorkomen. Hoewel die instrumenten de groene transitie helpen vergemakkelijken, zijn zij bedoeld om de nodige bescherming meer in het algemeen te waarborgen, zoals blijkt uit de mededeling van de Commissie van 13 oktober 2021 getiteld “De stijgende energieprijzen aanpakken: een toolbox met initiatieven en steunmaatregelen” en het REPowerEU-plan.

(15)

De lidstaten beschikken over een reeks instrumenten om hun acties voor een rechtvaardige transitie uiteen te zetten en te coördineren. In de nationale energie- en klimaatplannen, opgesteld overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (26), moet het aantal huishoudens in energiearmoede worden beoordeeld en moeten de maatregelen worden uiteengezet die nodig zijn om de sociale en territoriale gevolgen van de energietransitie aan te pakken. In de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie, opgesteld overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad (27), moet worden aangegeven welke gebieden tot 2027 in aanmerking komen voor steun uit het Fonds voor een rechtvaardige transitie. De door NextGenerationEU gefinancierde nationale herstel- en veerkrachtplannen, opgesteld overeenkomstig Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (28), bevatten hervormingen en investeringen ter bevordering van de groene transitie, inclusieve groei, sociale en territoriale cohesie, veerkracht en vooruitzichten voor de volgende generatie, met een tijdshorizon tot 2026. Sommige acties voor een rechtvaardige transitie worden ook uitgevoerd in het kader van andere programma’s en initiatieven, met name de fondsen in het kader van het cohesiebeleid.

(16)

Voortbouwend op de beginselen en het beleid van met name de Europese Green Deal en de Europese pijler van sociale rechten is er ruimte om het ontwerp van beleid op een alomvattende en transversale manier te verbeteren en de samenhang van de uitgaven op Unie- en nationaal niveau te waarborgen. In de mededeling van de Commissie van 17 september 2020 getiteld “Een EU-brede beoordeling van de nationale energie- en klimaatplannen – De groene transitie een impuls geven en het economisch herstel bevorderen via geïntegreerde energie- en klimaatplanning” erkende de Commissie weliswaar dat de definitieve nationale energie- en klimaatplannen een aantal indicatoren en beleidsmaatregelen inzake energiearmoede bevatten, maar concludeerde zij dat die niet altijd voorzien in een duidelijke prioritering van de financieringsbehoeften voor een rechtvaardige transitie, voor om- en bijscholing of voor het ondersteunen van aanpassingen van de arbeidsmarkt. De territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie moeten gericht zijn op geselecteerde gebieden en zullen daarom naar verwachting niet leiden tot het uitstippelen van een algemene strategie en een algemeen beleid voor een rechtvaardige transitie op nationaal niveau. Hoewel de door de plannen ondersteunde en medegefinancierde hervormingen en investeringen bedoeld zijn om een blijvend effect te sorteren, zijn zowel de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie als de herstel- en veerkrachtplannen beperkt in de tijd.

(17)

Een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit in de Unie tegen 2050 zal ervoor zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten, met name de werknemers en huishoudens die het zwaarst door de groene transitie worden getroffen, en met name die welke zich reeds in een kwetsbare situatie bevinden. Daartoe moeten de lidstaten, zoals uiteengezet in deze aanbeveling, alomvattende beleidspakketten (29) invoeren, horizontale elementen versterken die een rechtvaardige groene transitie bevorderen en optimaal gebruikmaken van overheids- en particuliere financiering. In de beleidspakketten moet rekening worden gehouden met de mensen en huishoudens die het zwaarst worden getroffen door de groene transitie, met name door banenverlies, maar ook door veranderende arbeidsomstandigheden en/of nieuwe taakvereisten voor de baan, alsook met degenen die negatieve gevolgen ondervinden voor het beschikbare inkomen, de uitgaven en de toegang tot essentiële diensten. Als zwaarst getroffen groepen moet in de beleidspakketten met name – maar niet uitsluitend – rekening worden gehouden met mensen en huishoudens in een kwetsbare situatie, met name mensen die het verst van de arbeidsmarkt af staan, bijvoorbeeld vanwege hun vaardigheden, territoriale arbeidsmarktomstandigheden of andere kenmerken, zoals geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid. Andere mensen en huishoudens in een kwetsbare situatie zijn zij die in armoede en/of energiearmoede leven of dreigen te vervallen, of te kampen hebben met belemmeringen voor mobiliteit of te hoge huisvestingskosten, of alleen aan het hoofd van een gezin staan, een situatie waarin vaker vrouwen dan mannen verkeren. De beleidspakketten moeten worden aangepast aan de lokale omstandigheden, rekening houdend met de behoeften van de meest kwetsbare en afgelegen delen van de Unie, met inbegrip van de ultraperifere gebieden en eilanden.

(18)

Actieve ondersteuning van hoogwaardige werkgelegenheid moet gericht zijn op het helpen van werknemers, werkzoekenden, mensen die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen (NEET’s) en zelfstandigen die het zwaarst worden getroffen door de groene transitie. Met name ondervertegenwoordigde personen zoals vrouwen, laaggeschoolde werknemers, personen met een handicap, ouderen en mensen met een relatief laag vermogen om zich aan veranderingen op de arbeidsmarkt aan te passen, hebben steun nodig om hun inzetbaarheid te verbeteren en werk te vinden, in overeenstemming met Aanbeveling (EU) 2021/402 van de Commissie (30). Voortbouwend op eerdere beleidsrichtsnoeren, met name die aanbeveling en Besluiten (EU) 2020/1512 (31) en (EU) 2021/1868 (32) van de Raad, moeten de beleidspakketten derhalve op maat gesneden maatregelen omvatten ter ondersteuning van aanwervings- en transitiestimulansen, steun voor ondernemerschap, met name voor vrouwen en personen met een handicap, en maatregelen voor het scheppen van hoogwaardige banen, met name voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen en in de meest getroffen gebieden. Dergelijke maatregelen, in combinatie met adequate Uniesteun, kunnen ook een belangrijke rol spelen bij het aanpakken van uitdagingen voor de arbeidsmarkt, zoals die welke voortvloeien uit de instroom van Oekraïense vluchtelingen, met name in de zwaarst getroffen lidstaten. Zij moeten ook de effectieve uitvoering en handhaving van de bestaande regels inzake arbeidsomstandigheden bevorderen en steun verlenen aan maatschappelijk verantwoorde herstructureringen in overeenstemming met de bestaande regels en normen. De sociale partners spelen een cruciale rol bij het door middel van dialoog helpen aanpakken van de werkgelegenheids- en sociale gevolgen van de uitdagingen van de groene transitie.

(19)

Toegang tot hoogwaardig en inclusief onderwijs, dito opleiding en een leven lang leren voor iedereen is essentieel om ervoor te zorgen dat de beroepsbevolking over de vaardigheden beschikt die nodig zijn om de groene transitie tot een goed einde te brengen. Aspecten van een rechtvaardige transitie moeten derhalve worden geïntegreerd in de ontwikkeling en uitvoering van nationale strategieën voor vaardigheden, rekening houdend met de voorstellen van de Commissie in de “Europese vaardighedenagenda” (33) en de “geactualiseerde nieuwe industriestrategie” (34). Ook in het kader van het pact voor vaardigheden zullen partnerschappen op het gebied van vaardigheden als een belangrijke hefboom fungeren. Dankzij actuele informatie en prognoses over de arbeidsmarkt en vaardigheden, ook op regionaal, sectoraal en beroepsniveau, kunnen relevante beroepsspecifieke en transversale vaardigheidsbehoeften worden vastgesteld en voorspeld, onder meer als basis voor de aanpassing van curricula aan de vaardigheidsbehoeften voor de groene transitie. Beroepsonderwijs en -opleiding moeten jongeren en volwassenen, met bijzondere aandacht voor vrouwen en laaggeschoolde werknemers, uitrusten met de vaardigheden die nodig zijn om de groene transitie te beheersen, overeenkomstig Aanbeveling 2020/C 417/01 van de Raad (35).

Leerlingplaatsen en betaalde stages, met inbegrip van sterke opleidingscomponenten, met name voor jongeren, ondersteunen overgangen op de arbeidsmarkt, met name naar activiteiten die bijdragen tot klimaat- en milieudoelstellingen en sectoren met specifieke tekorten aan vaardigheden. Het vergroten van de deelname van volwassenen aan een leven lang leren moet worden bevorderd om tegemoet te komen aan de bij- en omscholingsbehoeften, onder meer door individuen in staat te stellen een op hun behoeften afgestemde opleiding te volgen en, waar passend, door middel van korte, kwalitatief hoogwaardige cursussen over vaardigheden voor de groene transitie, rekening houdend met Aanbeveling van de Raad (36) van 16 juni 2022, die erop gericht is de resultaten van dergelijke cursussen gemakkelijker te waarderen en te erkennen.

(20)

De samenstelling van de belasting- en uitkeringsstelsels en de socialebeschermingsstelsels moet worden onderzocht in het licht van de specifieke behoeften die voortvloeien uit de groene transitie, waarbij ook het beginsel “de vervuiler betaalt” in acht wordt genomen, evenals de noodzaak dat flankerend beleid niet mag leiden tot subsidies voor het verbruik van fossiele brandstoffen, het consumenten niet afhankelijk mag maken van een specifieke technologie, het de stimulansen voor de renovatie van gebouwen en de vervanging van warmte-energiesystemen niet mag verminderen en het de stimulansen in het kader van algemene energie-efficiëntiemaatregelen niet mag verminderen. Een combinatie van verschillende beleidsmaatregelen kan de meest kwetsbare huishoudens en de werknemers die het zwaarst worden getroffen door de groene transitie, ondersteunen. Afhankelijk van de nationale en de individuele situatie kan dat bijvoorbeeld leiden tot een verschuiving van de belastingdruk van arbeid naar klimaat- en milieudoelstellingen, zoals beoogd in het voorstel voor herziening van de energiebelastingrichtlijn (37), tot een herziening van werkloosheidsregelingen en/of tot tijdelijke en gerichte directe inkomenssteun, indien nodig. Stelsels voor sociale bescherming, met inbegrip van beleid inzake sociale inclusie, kunnen worden herzien en, waar van toepassing, aangepast in het licht van de groene transitie, in het bijzonder om inkomenszekerheid te bieden, met name tijdens de overgang tussen verschillende banen, en om behoorlijke sociale, gezondheids- en zorgdiensten te bieden via adequate sociale infrastructuur, met name in de meest getroffen gebieden, zoals plattelands- en afgelegen gebieden, waaronder de ultraperifere gebieden, om sociale uitsluiting te voorkomen en gezondheidsrisico’s aan te pakken. Om sociale uitsluiting van kinderen te voorkomen en te bestrijden, zijn investeringen in sociale infrastructuur voor kinderen gericht op de gewaarborgde toegang van kinderen in nood tot essentiële diensten, zoals bepaald in Aanbeveling (EU) 2021/1004 van de Raad (38).

(21)

Om op inclusieve wijze fysieke en financiële veerkracht op te bouwen tegen de onomkeerbare gevolgen van klimaatverandering, moeten risicobewustzijn, risicovermindering en risico-overdracht worden bevorderd, met name door de beschikbaarheid van verzekeringsoplossingen te vergroten en te investeren in het beheer van, en de aanpassing aan, het rampenrisico om de fysieke gevolgen van klimaatverandering te verminderen en zo verliezen alsook de klimaatbeschermingskloof te verkleinen, daarbij rekening houdend met micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, alsook met plattelands- en afgelegen gebieden, zoals de ultraperifere gebieden en eilanden. Het rampenrisicobeheer, met inbegrip van systemen voor civiele bescherming op nationaal en Unieniveau, moet worden versterkt met het oog op een betere preventie van, paraatheid voor en respons op klimaatgerelateerde schokken.

(22)

Iedereen heeft recht op toegang tot essentiële diensten van goede kwaliteit, waaronder energie, vervoer, water, sanitaire voorzieningen, financiële diensten en digitale communicatie, en steun voor gelijke toegang tot dergelijke diensten moet beschikbaar worden gesteld aan personen die daar behoefte aan hebben (39). Bovendien moeten mensen die dat nodig hebben, toegang krijgen tot sociale huisvesting of tot hoogwaardige hulp bij huisvesting (40). Daarnaast kunnen huishoudens met een laag of gemiddeld inkomen, kwetsbare afnemers, met inbegrip van eindgebruikers, mensen die te maken hebben met energiearmoede of het risico daarop lopen, en mensen die in sociale woningen wonen, profiteren van de toepassing van het beginsel “energie-efficiëntie eerst”. Naast de bescherming en versterking van de positie van energieconsumenten zijn specifieke maatregelen nodig om de onderliggende oorzaken van energiearmoede te voorkomen en aan te pakken, met name door investeringen te bevorderen die gericht zijn op verbeteringen van de energie-efficiëntie, meer bepaald in de socialehuisvestingssector. De voorgestelde actualiseringen van de energie-efficiëntierichtlijn (41) en van de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen (42), zijn ook bedoeld om de belangrijkste niet-economische belemmeringen voor renovatie aan te pakken, zoals gescheiden prikkels, waaronder kaders voor eigenaars en huurders, en mede-eigendomsstructuren. In dat verband moet bijzondere aandacht worden besteed aan vrouwen en specifieke groepen die meer risico lopen te worden geconfronteerd met energiearmoede, zoals personen met een handicap, alleenstaande ouders, ouderen, kinderen en personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren.

Reeds bestaande en nieuwe mobiliteitsproblemen kunnen worden aangepakt door middel van ondersteunende maatregelen en de ontwikkeling van de nodige infrastructuur, zoals openbaar vervoer. De betaalbaarheid, toegankelijkheid en veiligheid van duurzame mobiliteit en verschillende vervoerswijzen, waaronder particulier en openbaar vervoer, zijn van essentieel belang om iedereen te laten profiteren en deel uit te laten maken van de groene transitie. Stedelijke mobiliteit speelt in dat verband een belangrijke rol, zoals ook blijkt uit de mededeling van de Commissie van 14 december 2021 getiteld “Het nieuwe EU-kader voor stedelijke mobiliteit”.

(23)

Een maatschappijbrede benadering van de rechtvaardige transitie moet beleidsactie ondersteunen, gebaseerd op de coördinatie van de beleidsvorming en versterkte operationele capaciteiten op alle niveaus en op alle relevante beleidsterreinen, waarbij ook een actieve rol wordt toegekend aan regionale en lokale autoriteiten. Het moet ook gebaseerd zijn op de betrokkenheid van de sociale partners op alle niveaus en in alle stadia, en op een doeltreffende participatie van het maatschappelijk middenveld en belanghebbenden die effect heeft. Een dergelijke coördinatie en een dergelijke betrokkenheid kunnen ervoor zorgen dat de beginselen van billijkheid en solidariteit van de Europese Green Deal van bij het begin worden geïntegreerd in het ontwerp en de uitvoering van en het toezicht op het beleid, zodat de basis wordt gelegd voor brede en langetermijnsteun voor inclusief beleid ter bevordering van de groene transitie.

(24)

Een stevige onderbouwing is van cruciaal belang voor een degelijk sociaal en arbeidsmarktbeleid dat zorgt voor een rechtvaardige en inclusieve transitie. Daartoe vergemakkelijken de geleidelijke harmonisatie en consistentie van definities, concepten, classificaties en methoden — met name op basis van Aanbeveling (EU) 2020/1563 van de Commissie (43) — de uitvoering van beoordelingen en de vergelijkbaarheid ervan. Verdere acties op het gebied van onderzoek en innovatie kunnen bijdragen tot de kennisbasis die kan worden meegenomen in het beleid en het publieke debat. Uitwisselingen met het publiek in al zijn diversiteit en met belangrijke belanghebbenden, bijvoorbeeld over de resultaten van evaluaties, prognoses en monitoringactiviteiten, kunnen op hun beurt bijdragen tot beleidsvorming en eigen inbreng.

(25)

Er zijn passende gedetailleerde, kwalitatief hoogwaardige en naar gender uitgesplitste gegevens en indicatoren nodig, met name om de werkgelegenheids-, sociale en verdelingseffecten van het klimaatbeleid te beoordelen. Dergelijke gegevens en indicatoren zijn momenteel niet volledig beschikbaar. Hoewel er bijvoorbeeld enige vooruitgang is geboekt bij het meten van energiearmoede, kunnen er landenspecifieke indicatoren voor de beoordeling van vervoersarmoede ontwikkeld worden. Monitoring en evaluatie kunnen worden versterkt door middel van een aantal acties, waarbij de nadruk ligt op indicatoren, scoreborden alsook kleinschalige proefprojecten en beleidsexperimenten. De acties dienen voort te bouwen op of te putten uit bestaande scoreborden, zoals het sociaal scorebord en het dashboard van de Europese Green Deal, die relevante informatie bevatten over specifieke aspecten van een beleid inzake een rechtvaardige transitie.

(26)

Het optimaal en efficiënt gebruik van overheids- en particuliere financiering en de mobilisering van alle beschikbare middelen en de effectieve inzet ervan zijn van bijzonder belang in het licht van de aanzienlijke investeringsbehoeften die voortvloeien uit de groene transitie. Op het niveau van de Unie worden relevante acties ondersteund uit de Uniebegroting en NextGenerationEU. Zij zullen worden uitgevoerd in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, het mechanisme voor een rechtvaardige transitie (Just Transition Mechanism - JTM), waaronder het Fonds voor een rechtvaardige transitie (Just Transition Fund - JTF), het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Cohesiefonds, de herstelbijstand voor cohesie en de regio’s van Europa (React-EU), Erasmus+ en het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG), het LIFE-programma, het programma Horizon Europa, de moderniserings- en innovatiefondsen (44) en de fondsen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Daarnaast ondersteunt de Commissie de lidstaten via het instrument voor technische ondersteuning door op maat gemaakte technische expertise te verstrekken voor het ontwerpen en uitvoeren van hervormingen, onder meer die welke een rechtvaardige transitie naar koolstofneutraliteit bevorderen.

(27)

Het Europees Semester is het kader voor de coördinatie van het economisch en werkgelegenheidsbeleid van de Unie. Het zal die rol blijven spelen in de herstelfase en bij het bevorderen van de groene en de digitale transitie, opgebouwd rond de vier dimensies van concurrerende duurzaamheid, en zal helpen bij het verwezenlijken van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen. In het kader van het Europees Semester zal de Commissie de sociaal-economische resultaten en effecten nauwlettend volgen en waar nodig gerichte landspecifieke aanbevelingen voorstellen om ervoor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten. Complementariteit met de maatregelen die in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit worden gesteund, zal een prioriteit zijn. De monitoring van deze aanbeveling zal daarom zo nodig plaatsvinden in het kader van het Europees Semester, onder andere in de betrokken comités in het kader van hun respectieve bevoegdheden, op basis van adequate beoordelingen, beleidseffectbeoordelingen en de stand van uitvoering van de richtsnoeren in deze aanbeveling. De monitoring zal geen onnodige administratieve lasten voor de lidstaten met zich meebrengen.

(28)

Bovendien moeten de lidstaten, als onderdeel van het ontwerp en de definitieve actualisering van hun nationale energie- en klimaatplannen in respectievelijk 2023 en 2024, overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999, gebruikmaken van deze aanbeveling om te overwegen beoordelingen van de werkgelegenheids-, sociale en verdelingseffecten en aspecten van een rechtvaardige transitie te integreren in de vijf dimensies van de energie-unie, en de beleidsmaatregelen voor het aanpakken van die effecten verder uit te breiden, met bijzondere aandacht voor energiearmoede.

(29)

Voorts kan de monitoring van de uitvoering van deze aanbeveling voortbouwen op bestaand bewijsmateriaal in het kader van bestaande multilaterale toezichtsprocessen, zoals het Europees Semester. De Raad of de Commissie kan het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming verzoeken om, overeenkomstig respectievelijk artikel 150 en artikel 160 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en in samenwerking met andere betrokken comités, met name het Comité voor de economische politiek, binnen hun respectieve bevoegdheidsgebieden de uitvoering van deze aanbeveling te onderzoeken op basis van adequate rapportage door de Commissie en andere instrumenten voor multilateraal toezicht. Tegen die achtergrond werkt de Commissie ook aan het verbeteren van de beschikbaarheid van gegevens, uitgesplitst naar gender, het actualiseren en gebruiken van kaders en methodologische richtsnoeren, onder meer voor het meten van energie- en vervoersarmoede en ongelijkheden op milieugebied, en voor het evalueren van de doeltreffendheid en het feitelijke effect van beleidsmaatregelen,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

DOELSTELLING

1)

In overeenstemming met de beginselen van de Europese Green Deal en de Europese pijler van sociale rechten heeft deze aanbeveling tot doel ervoor te zorgen dat de transitie van de Unie naar een klimaatneutrale en ecologisch duurzame economie tegen 2050 rechtvaardig verloopt en niemand aan zijn lot overlaat.

2)

De lidstaten worden uitgenodigd daartoe alomvattende en samenhangende beleidspakketten vast te stellen en uit te voeren, waar relevant in nauwe samenwerking met de sociale partners, waarin de sociale en werkgelegenheidsaspecten aan bod komen om een rechtvaardige transitie in alle beleidsmaatregelen, met name het klimaat-, energie- en milieubeleid, te bevorderen en optimaal gebruik te maken van overheids- en particuliere financiering.

DEFINITIES

3)

In deze aanbeveling wordt verstaan onder:

a)

“groene transitie”: de overgang van de economie en de samenleving van de Unie naar de verwezenlijking van de klimaat- en milieudoelstellingen, in de eerste plaats door middel van beleid en investeringen, in overeenstemming met de Europese klimaatwet, waarin de verplichting is vastgelegd om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, de Europese Green Deal en internationale toezeggingen, waaronder de Overeenkomst van Parijs, andere multilaterale milieuovereenkomsten en de duurzameontwikkelingsdoelen;

b)

“klimaat- en milieudoelstellingen”: de zes doelstellingen die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (45), namelijk: de mitigatie van klimaatverandering; de adaptatie aan klimaatverandering; duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen; de transitie naar een circulaire economie; preventie en bestrijding van verontreiniging; en bescherming en herstel van de biodiversiteit en de ecosystemen;

c)

“mensen en huishoudens die het zwaarst worden getroffen door de groene transitie”: mensen en huishoudens wier daadwerkelijke toegang tot hoogwaardige werkgelegenheid, met inbegrip van werk als zelfstandige, en/of tot onderwijs en opleiding en/of tot een behoorlijke levensstandaard en essentiële diensten aanzienlijk beperkt is of aanzienlijk dreigt te worden beperkt als direct of indirect gevolg van de groene transitie;

d)

“mensen en huishoudens in een kwetsbare situatie”: mensen en huishoudens die, los van de groene transitie, geconfronteerd worden of dreigen te worden met een situatie van beperkte toegang tot hoogwaardige werkgelegenheid, met inbegrip van werk als zelfstandige, en/of tot onderwijs en opleiding, en/of tot een behoorlijke levensstandaard en essentiële diensten, hetgeen betekent dat het vermogen om zich aan de gevolgen van de groene transitie aan te passen, gering is;

e)

“micro-, kleine en middelgrote ondernemingen”: ondernemingen waar minder dan 250 personen werken, met inbegrip van de zelfstandigen zonder werknemers, en met een jaaromzet van niet meer dan 50 miljoen EUR en/of een jaarlijks balanstotaal van ten hoogste 43 miljoen EUR, berekend overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 6 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie (46);

f)

“energiearmoede”: het gebrek aan toegang van een huishouden tot essentiële energiediensten die de basis vormen voor een behoorlijke levensstandaard en gezondheid, met inbegrip van voldoende warmte, koeling, verlichting en energie voor toestellen, binnen een relevante nationale context en gezien bestaand sociaal en ander relevant beleid (47); de definitie van “energiearmoede” in deze aanbeveling is van toepassing tenzij Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (48), zoals gewijzigd of vervangen als gevolg van het voorstel van de Commissie van 14 juli 2021 (49), een andere definitie van dat begrip zal bevatten, in welk geval die definitie van toepassing is in het kader van deze aanbeveling;

g)

“essentiële diensten”: diensten van goede kwaliteit, waaronder water, sanitaire voorzieningen, energie, vervoer en mobiliteit, financiële diensten en digitale communicatie. Overeenkomstig beginsel 20 van de Europese pijler van sociale rechten moet steun voor toegang tot dergelijke diensten beschikbaar worden gesteld aan personen die daar behoefte aan hebben, samen met het bieden van kostenbesparende mogelijkheden, onder meer door diensten op het gebied van hergebruik, reparatie, donatie en delen;

h)

“beleidspakket”: een alomvattend en samenhangend pakket beleidsmaatregelen waarin het werkgelegenheids-, vaardigheden- en sociaal beleid wordt geïntegreerd met beleid op het gebied van klimaat, energie, vervoer, milieu en ander beleid inzake de groene transitie, door middel van een goed gecoördineerde sectoroverschrijdende aanpak op basis van een of meer nationale strategieën en/of actieplannen, en met gebruik van coördinatie- en governancemechanismen op Unie- en nationaal niveau, al naargelang het geval.

BELEIDSPAKKETTEN VOOR EEN RECHTVAARDIGE GROENE TRANSITIE

4)

Om hoogwaardige werkgelegenheid actief te ondersteunen voor een rechtvaardige transitie en voort te bouwen op Aanbeveling (EU) 2021/402, worden de lidstaten aangemoedigd om, in nauwe samenwerking met de sociale partners, de volgende maatregelen in overweging te nemen ter ondersteuning van de mensen die het zwaarst worden getroffen door de groene transitie, met name degenen in een kwetsbare situatie, en hen, waar passend, te helpen als werknemer of zelfstandige over te stappen op economische activiteiten die bijdragen aan de verwezenlijking van de klimaat- en milieudoelstellingen:

a)

de toegang tot en het behoud van hoogwaardige werkgelegenheid op doeltreffende wijze ondersteunen, met name door middel van diensten voor arbeidsvoorziening, waaronder op maat gesneden hulp bij het zoeken naar werk en cursussen die waar passend ook gericht zijn op groene en digitale vaardigheden; ook goed ontworpen, gerichte en tijdgebonden werkgelegenheidsprogramma’s overwegen die begunstigden, met name personen uit de ondervertegenwoordigde groepen en mensen in een kwetsbare situatie, door middel van opleiding voorbereiden op blijvende participatie op de arbeidsmarkt;

b)

doeltreffend gebruikmaken van gerichte en goed ontworpen aanwervings- en transitiestimulansen, onder meer door te overwegen op passende wijze gebruik te maken van loon- en aanwervingssubsidies en stimulansen in verband met socialezekerheidsbijdragen, om overgangen op de arbeidsmarkt tussen sectoren en arbeidsmobiliteit tussen regio’s en landen te ondersteunen, met het oog op de kansen en uitdagingen van de groene transitie;

c)

ondernemerschap, met inbegrip van ondernemingen en alle andere entiteiten van de sociale economie (50), bevorderen, met name in regio’s die met transitieproblemen worden geconfronteerd en, waar passend, in sectoren die klimaat- en milieudoelstellingen bevorderen, zoals de circulaire economie, met bijzondere aandacht voor vrouwelijk ondernemerschap; de steun moet financiële maatregelen, met inbegrip van subsidies, leningen of kapitaal, en niet-financiële maatregelen, waaronder opleidings- en adviesdiensten, combineren, en daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan bewustmakingsactiviteiten die zijn toegesneden op elke fase van de levenscyclus van het bedrijf; de steun moet inclusief zijn en toegankelijk voor ondervertegenwoordigde en kansarme groepen;

d)

het scheppen van hoogwaardige banen stimuleren, met name in gebieden die het zwaarst door de groene transitie worden getroffen en, waar passend, in sectoren die klimaat- en milieudoelstellingen bevorderen, zoals de circulaire economie, door de toegang tot financiering en markten te vergemakkelijken voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, met name ondernemingen die bijdragen aan de verwezenlijking van de klimaat- en milieudoelstellingen om concurrentievermogen, innovatie en kwaliteitsvolle werkgelegenheid in de hele eengemaakte markt te bevorderen, onder meer in sectoren en ecosystemen die van strategisch belang zijn in nationale en lokale contexten;

e)

de gevolgen van de groene transitie voor de gezondheid en veiligheid op het werk analyseren en dienovereenkomstig maatregelen bevorderen om nieuwe risico’s, of de mogelijke verergering van bestaande risico’s, aan te pakken, rekening houdend met de mededeling van de Commissie van 28 juni 2021 getiteld “Strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk 2021-2027 - Gezondheid en veiligheid op het werk in een veranderende arbeidswereld”;

f)

zorgen voor de effectieve uitvoering en handhaving van de bestaande regels inzake arbeidsomstandigheden, met name op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk, de organisatie van het werk en de betrokkenheid van werknemers, teneinde eerlijke arbeidsvoorwaarden en de kwaliteit van banen tijdens de transitie te waarborgen, ook in economische activiteiten die bijdragen aan de verwezenlijking van de klimaat- en milieudoelstellingen;

g)

het gebruik van maatschappelijk verantwoorde praktijken op het gebied van overheidsopdrachten (51) bevorderen, onder meer via sociale gunningscriteria, die kansen creëren voor de mensen die het zwaarst door de groene transitie worden getroffen, en tegelijkertijd groene gunningscriteria bevorderen;

h)

voorzien in de volledige en betekenisvolle betrokkenheid van werknemers op alle niveaus en hun vertegenwoordigers, onder meer door hen informatie te verstrekken en te raadplegen, bij het anticiperen op veranderingen en het beheren van herstructureringsprocessen, met inbegrip van die welke verband houden met de groene transitie, in overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 13 december 2013 getiteld “EU-kwaliteitskader voor anticipatie op veranderingen en herstructurering”.

5)

Om gelijke toegang tot hoogwaardig, betaalbaar en inclusief onderwijs, dito opleiding, een leven lang leren en gelijke kansen te waarborgen, ook om gendergelijkheid te bevorderen, worden de lidstaten aangemoedigd de volgende maatregelen te overwegen, die in nauwe samenwerking met de sociale partners en met inachtneming van hun autonomie moeten worden uitgevoerd, met name ter ondersteuning van de mensen en huishoudens die het zwaarst door de groene transitie worden getroffen, met name die in een kwetsbare situatie:

a)

de werkgelegenheids- en sociale aspecten van de groene transitie, waaronder mogelijke tekorten aan arbeidskrachten, integreren in de ontwikkeling en uitvoering van de desbetreffende nationale strategieën om problemen op het gebied van vaardigheden aan te pakken, bijvoorbeeld in het kader van de Europese vaardighedenagenda, en het opzetten en coördineren van partnerschappen met belanghebbenden ondersteunen, ook in het kader van het pact voor vaardigheden, met name door ervoor te zorgen dat vaardigheden centraal staan in de gezamenlijk gecreëerde transitietrajecten voor relevante industriële ecosystemen die bijdragen aan de verwezenlijking van de klimaat- en milieudoelstellingen;

b)

actuele informatie en prognoses over de arbeidsmarkt en vaardigheden ontwikkelen, beroepsspecifieke en transversale behoeften aan vaardigheden in kaart brengen en voorspellen; voortbouwen op bestaande instrumenten en initiatieven, waaronder de deskundigheid van en samenwerking met de sociale partners en belanghebbenden; overwegen de onderwijs- en opleidingsprogramma’s in overeenstemming met de nationale en regionale omstandigheden aan te passen aan de behoeften van de groene transitie en dienovereenkomstig school- en loopbaanbegeleiding aan te bieden;

c)

voorzien in hoogwaardig, toegankelijk, betaalbaar en inclusief initieel onderwijs en dito initiële opleiding, met inbegrip van beroepsonderwijs en -opleiding, die lerenden toerusten met vaardigheden en competenties die relevant zijn voor de groene transitie; leren voor duurzaamheid – waaronder wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM), interdisciplinaire benaderingen en digitale vaardigheden – moet worden beschouwd en, waar passend, bevorderd als integrerend deel van de leerplannen en onderwijs- en opleidingsprogramma’s; specifieke maatregelen nemen om personen met een handicap, vrouwen, laaggeschoolden en andere groepen die momenteel ondervertegenwoordigd zijn in de betrokken beroepsgebieden aan te trekken en hun loopbaan te bevorderen;

d)

steunregelingen voor leerlingplaatsen en, waar mogelijk, voor hoogwaardige betaalde stages, en regelingen voor jobshadowing, met een sterke opleidingscomponent invoeren of versterken, met name in micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, waaronder ondernemingen die bijdragen aan de verwezenlijking van de klimaat- en milieudoelstellingen en in sectoren met specifieke tekorten aan vaardigheden, zoals de bouw en ICT; dergelijke regelingen zouden op nationaal of regionaal niveau gemonitord en geëvalueerd moeten worden en zouden de kwaliteit van banen moeten waarborgen, rekening houdend met Aanbevelingen 2018/C 153/01 (52) en 2014/C 88/01 (53) van de Raad;

e)

de deelname van volwassenen aan opleiding gedurende het hele beroepsleven verhogen, in overeenstemming met de bij- en omscholingsbehoeften voor de groene transitie, door ervoor te zorgen dat steun beschikbaar is voor opleiding binnen banen, beroepsovergangen en transversale vaardigheden, met name om de omschakeling naar sectoren en economische activiteiten die naar verwachting zullen toenemen, te vergemakkelijken; mensen in staat stellen om een op hun behoeften afgestemde opleiding te vinden, onder meer door middel van korte, hoogwaardige cursussen over vaardigheden voor de groene transitie; daartoe overwegen toegang te verschaffen tot betaald opleidingsverlof en loopbaanbegeleiding, evenals de optie om individuele leerrekeningen in te voeren, rekening houdend met Aanbeveling van de Raad (54) van 16 juni 2022, en de ontwikkeling van korte, hoogwaardige en algemeen erkende cursussen ondersteunen, rekening houdend met Aanbeveling van 16 juni 2022 (55).

6)

Om in de context van de groene transitie te zorgen voor blijvende billijkheid van belasting- en uitkeringsstelsels en socialebeschermingsstelsels, waaronder het beleid inzake sociale inclusie, en indien toepasselijk rekening houdend met Aanbeveling 2019/C 387/01 van de Raad (56), worden de lidstaten aangemoedigd de volgende maatregelen te overwegen ter ondersteuning van de mensen en huishoudens die het zwaarst door de groene transitie worden getroffen, met name die in een kwetsbare situatie, teneinde overgangen op de arbeidsmarkt te ondersteunen (met inbegrip van overgangen naar economische activiteiten die bijdragen aan de verwezenlijking van de klimaat- en milieudoelstellingen), energie- en vervoersarmoede in overeenstemming met de nationale omstandigheden te voorkomen en te verlichten en regressieve effecten van beleidsmaatregelen te verzachten:

a)

belastingstelsels beoordelen en waar nodig aanpassen in het licht van de uitdagingen die voortvloeien uit de transitie naar klimaatneutraliteit, met name door de belasting op arbeid te verlagen en de belastingwig voor lage- en middeninkomensgroepen te verkleinen en te verschuiven naar andere bronnen die bijdragen aan de verwezenlijking van de klimaat- en milieudoelstellingen, door regressieve effecten te voorkomen en te verzachten, het progressieve karakter van directe belastingen te behouden en de financiering van adequate socialebeschermings- en investeringsmaatregelen te waarborgen, met name die welke gericht zijn op de groene transitie;

b)

socialebeschermingsstelsels, waaronder het beleid inzake sociale inclusie, evalueren en zo nodig aanpassen in het licht van de uitdagingen op het gebied van werkgelegenheid, sociale zaken en gezondheid die de groene transitie met zich meebrengt; daartoe nagaan hoe het bieden van adequate inkomenszekerheid, onder meer door innovatieve regelingen voor de overgang tussen verschillende banen, werkloosheidsuitkeringen en minimuminkomensregelingen, het best kan worden gewaarborgd en aangepast aan de behoeften die voortvloeien uit de groene transitie; ook zorgen voor de verstrekking van hoogwaardige, betaalbare en toegankelijke sociale diensten, gezondheidsdiensten en diensten voor langdurige zorg, met name voor de mensen en huishoudens die het zwaarst door de groene transitie worden getroffen, met name door te investeren in sociale infrastructuur voor kinderopvang, langdurige zorg en gezondheidszorg;

c)

waar nodig, en ter aanvulling van de in punt 7), a), beschreven maatregelen, gerichte en tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun verstrekken, met name aan mensen en huishoudens in een kwetsbare situatie, om ongunstige inkomens- en prijsontwikkelingen te matigen, mede in verband met verbeterde stimulansen voor het dringend verwezenlijken van de noodzakelijke klimaat- en milieudoelstellingen, waarbij prijssignalen ter ondersteuning van de groene transitie behouden blijven; daartoe voor de beschikbaarheid van adequate financiering voor die maatregelen zorgen, mede door de kwaliteit van de overheidsuitgaven te verbeteren, optimaal gebruik te maken van de relevante Uniemiddelen, en de begrotingsmiddelen aan te wenden die worden gegenereerd door onder meer energie- en milieubelastingen en het EU ETS;

d)

oplossingen voor risicobewustzijn, risicovermindering en risico-overdracht verbeteren met betrekking tot huishoudens en ondernemingen, met name micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, met name door te zorgen voor de beschikbaarheid en betaalbaarheid van verzekeringsoplossingen, met name voor mensen en huishoudens in een kwetsbare situatie.

7)

Om te zorgen voor toegang tot betaalbare essentiële diensten en huisvesting voor de mensen en huishoudens die het zwaarst door de groene transitie worden getroffen, met name die in een kwetsbare situatie en in regio’s die met transitieproblemen kampen, worden de lidstaten aangemoedigd de volgende maatregelen te overwegen:

a)

openbare en particuliere financiële steun mobiliseren en stimulansen bieden voor particuliere investeringen in hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie, aangevuld met advies aan consumenten om hun energieverbruik beter te beheren en geïnformeerde beslissingen te nemen over energiebesparing, teneinde hun energierekening te verlagen, met name gericht op kwetsbare huishoudens en gemeenschappen; daartoe voor de beschikbaarheid van adequate financiering voor die maatregelen zorgen, mede door de kwaliteit van de overheidsuitgaven te verbeteren, optimaal gebruik te maken van de relevante Uniemiddelen, en de begrotingsmiddelen aan te wenden die worden gegenereerd door onder meer energie- en milieubelastingen en inkomsten van het EU ETS;

b)

energiearmoede voorkomen en verminderen door maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie te bevorderen en uit te voeren, met inbegrip van openbare en particuliere investeringen in woningen om renovaties te stimuleren, onder meer in de socialewoningsector (57); daartoe goed ontworpen prikkels, subsidies en leningen verstrekken, samen met bijbehorend advies, ook aan micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, waarbij de nodige aandacht wordt besteed aan stimulansen, met name voor eigenaars en huurders, en aan de ontwikkeling van de huisvestingskosten, met name voor huishoudens in een kwetsbare situatie;

c)

de positie van energieconsumenten, met inbegrip van huishoudens in een kwetsbare situatie, versterken door verdere zelfvoorziening te ontwikkelen via individuele regelingen voor hernieuwbare energie en andere diensten via energiegemeenschappen van burgers en hernieuwbare-energiegemeenschappen (58), in combinatie met educatieve maatregelen en campagnes, met bijzondere aandacht voor mensen in een kwetsbare situatie en consumenten in landelijke en afgelegen gebieden, waaronder de ultraperifere gebieden, en op eilanden;

d)

uitdagingen en belemmeringen op het gebied van mobiliteit en vervoer voor huishoudens in een kwetsbare situatie, met name in afgelegen en plattelandsregio’s en regio’s met een laag inkomen, waaronder de ultraperifere regio’s en eilanden, en in afgelegen steden met een laag inkomen voorkomen en aanpakken door middel van adequate beleids- en steunmaatregelen en de ontwikkeling van de noodzakelijke infrastructuur, om essentiële connectiviteit te verbeteren en toegang tot onderwijs, opleiding, gezondheidszorg, hoogwaardige werkgelegenheid en sociale participatie mogelijk te maken; met name zorgen voor de beschikbaarheid, met inbegrip van de frequentie, van emissiearm openbaar vervoer en, waar passend, het gebruik van duurzame vormen van particuliere mobiliteit (59) bevorderen, met de nadruk op het waarborgen van betaalbaarheid, toegankelijkheid en veiligheid;

e)

de toegang tot duurzame consumptie, met inbegrip van voeding, vergemakkelijken, met name voor mensen en huishoudens in een kwetsbare situatie en met name kinderen, en kostenbesparende kansen in verband met de circulaire economie bevorderen; daartoe voorzien in doeltreffende stimulansen en instrumenten, zoals acties op het gebied van sociale innovatie en lokale initiatieven; regelingen voor hergebruik, reparatie, recycling, donatie en delen ondersteunen, onder meer via ondernemingen in de sociale economie; en onderwijs en bewustmaking inzake milieuduurzaamheid bevorderen voor lerenden van alle leeftijden en op alle niveaus en in alle vormen van onderwijs en opleiding.

HORIZONTALE ELEMENTEN VOOR BELEIDSMAATREGELEN TER ONDERSTEUNING VAN EEN RECHTVAARDIGE GROENE TRANSITIE

8)

Om de groene transitie op inclusieve en democratische wijze vooruit te helpen, de doelstellingen van rechtvaardige transitie vanaf het begin in beleidsvorming op alle niveaus te integreren en voor een doeltreffende benadering van een beleid inzake een rechtvaardige transitie te zorgen waarbij de hele samenleving betrokken is, worden de lidstaten uitgenodigd:

a)

beleidsvorming op alle niveaus en op alle relevante beleidsterreinen te coördineren, met inbegrip van onderzoek en innovatie, met het oog op de totstandbrenging van een geïntegreerd en stimulerend beleidskader waarbij de nodige aandacht wordt besteed aan de verdelingseffecten en aan positieve en negatieve overloopeffecten, ook in grensoverschrijdende regio’s, en waarin adequate en systematische evaluatiestrategieën worden geïntegreerd indien dat mogelijk is, waaronder beoordelingen vooraf en achteraf;

b)

regionale en lokale overheden aan te sporen een actieve rol te spelen bij de ontwikkeling, uitvoering van en het toezicht op een beleid inzake een rechtvaardige transitie, gezien hun nabijheid tot burgers en lokale bedrijven;

c)

de sociale partners op nationaal, regionaal en lokaal niveau, met inachtneming van hun autonomie, actief te betrekken bij alle stadia van beleidsvorming en uitvoering waarin deze aanbeveling voorziet, onder meer door middel van sociale dialoog en collectieve onderhandelingen, waar passend; bovendien de volledige betrokkenheid van de sociale partners te bevorderen bij het ontwerp en de uitvoering van transitietrajecten voor industriële ecosystemen in het kader van de geactualiseerde nieuwe industriestrategie;

d)

mensen en met name vrouwen, het maatschappelijk middenveld en belanghebbenden, met inbegrip van organisaties die mensen in een kwetsbare situatie vertegenwoordigen, zoals personen met een handicap, jongeren en kinderen die oproepen tot dringende klimaatactie, en actoren van de sociale economie, onder meer via het “Europees klimaatpact” (60), mondig te maken en kansen te geven, met het oog op hun deelname aan besluit- en beleidsvorming en -uitvoering, ook door gebruik te maken van nieuwe participatiemodellen waarbij mensen in een kwetsbare situatie worden betrokken;

e)

de operationele capaciteit van de betrokken overheidsdiensten te versterken om doeltreffende begeleiding en ondersteuning te bieden voor de uitvoering van een beleid inzake een rechtvaardige transitie; met name de openbare diensten voor arbeidsvoorziening te versterken om overgangen op de arbeidsmarkt en informatie over vaardigheden te ondersteunen, alsook de arbeidsinspecties om behoorlijke arbeidsomstandigheden te waarborgen. Bovendien waar nodig sociale en gezondheidsdiensten te mobiliseren, met name om overgangen op de arbeidsmarkt te ondersteunen en energiearmoede aan te pakken;

f)

ook in derde landen een rechtvaardige groene transitie te steunen in de context van duurzame ontwikkeling en inspanningen om armoede uit te bannen, bijvoorbeeld door een transitiebeleid vast te stellen dat rekening houdt met de gevolgen ervan voor derde landen en door samenwerking met belanghebbenden en engagement in mondiale partnerschappen na te streven.

9)

Om de beschikbaarheid en kwaliteit te waarborgen van de gegevens en bewijzen die nodig zijn om een degelijk sociaal en arbeidsmarktbeleid voor een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit te voeren, worden de lidstaten uitgenodigd:

a)

de onderbouwing van beleid inzake een rechtvaardige transitie te versterken door, waar relevant, onder meer de geleidelijke harmonisatie en verenigbaarheid van definities, concepten en methoden te bevorderen, onder meer op basis van Aanbeveling (EU) 2020/1563 en follow-upmaatregelen in de coördinatiegroep voor energiearmoede en kwetsbare consumenten, en door gebruik te maken van beschikbare methoden voor beleidseffectbeoordelingen; ook te voorzien in evaluatie- en gegevensverzamelingsstrategieën, met name wat betreft vaardigheden, taken en banen die bijdragen aan de groene transitie, en naar sekse uitgesplitste gegevens te gebruiken bij de voorbereiding en het ontwerp van relevante beleidsmaatregelen en wetgevingsinitiatieven;

b)

het gebruik van robuuste en transparante werkgelegenheids-, sociale en verdelingseffectbeoordelingen (vooraf) te ontwikkelen en te mainstreamen als onderdeel van nationale hervormingen en maatregelen op het gebied van klimaat, energie en milieu;

c)

te zorgen voor doeltreffende en transparante monitoring en onafhankelijke evaluatie (achteraf) van de werkgelegenheids-, sociale en verdelingseffecten van nationale hervormingen en maatregelen die bijdragen aan de verwezenlijking van de klimaat- en milieudoelstellingen, waarbij de sociale partners en andere belanghebbenden worden betrokken bij de vaststelling van evaluatievragen en, waar relevant, bij het ontwerp en de uitvoering van evaluatie- en raadplegingsstrategieën;

d)

onderzoeks- en innovatieacties op regionaal, nationaal en Unieniveau te versterken, onder meer door financiering uit het programma Horizon Europa en via acties in het kader van de beleidsagenda van de Europese Onderzoeksruimte (61), om de modellering en beoordeling van de macro-economische, werkgelegenheids- en sociale dimensie van beleid inzake klimaatverandering te verbeteren; de betrokkenheid van de sociale partners bij de uitvoering van relevante onderzoeks- en innovatieacties te bevorderen, met name de Horizon Europa-missies “Aanpassing aan de klimaatverandering” en “Klimaatneutrale en slimme steden”, die kunnen helpen praktische oplossingen te ontwikkelen ter ondersteuning van de groene transitie op regionaal en lokaal niveau; beter gebruik te maken van bestaande indicatoren en monitoringkaders en waar nodig op Unieniveau de ontwikkeling te bevorderen van indicatoren voor vaardigheden, taken en banen die bijdragen tot de groene transitie.

e)

de resultaten van evaluaties, prognoses en monitoringactiviteiten op gezette tijden aan het publiek te presenteren en uitwisselingen met de sociale partners, het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden over de belangrijkste resultaten en mogelijke aanpassingen te organiseren.

OPTIMAAL GEBRUIK VAN OVERHEIDS- EN PARTICULIERE FINANCIERING

10)

Om kosteneffectieve investeringen en financiële steun te verstrekken, ook aan kleine en middelgrote ondernemingen, in overeenstemming met het kader voor staatssteun om de sociale en arbeidsmarktaspecten van een rechtvaardige groene transitie aan te pakken, waarbij gebruik wordt gemaakt van synergieën tussen beschikbare programma’s en instrumenten, en met bijzondere aandacht voor de zwaarst getroffen regio’s en industriële ecosystemen, worden de lidstaten uitgenodigd:

a)

de relevante hervormingen en investeringen in het kader van de herstel- en veerkrachtplannen volledig uit te voeren, waarbij complementariteit met andere fondsen wordt gewaarborgd;

b)

over te gaan tot het mobiliseren van en zorgen voor een coherent en optimaal gebruik van alle relevante instrumenten en financieringsmogelijkheden, met inbegrip van technische bijstand, op het niveau van de lidstaten en op het niveau van de Unie, ter ondersteuning van relevante acties en investeringen; de financieringsinstrumenten van de Unie omvatten met name de fondsen van het cohesiebeleid, het mechanisme voor een rechtvaardige transitie, InvestEU, het programma Horizon Europa, het instrument voor technische ondersteuning, Erasmus+, het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG), het LIFE-programma, het innovatiefonds en het moderniseringsfonds;

c)

passende nationale middelen vast te leggen en in te zetten om bij te dragen tot de uitvoering van alomvattende pakketten maatregelen die tot een rechtvaardige groene transitie leiden; die maatregelen zouden naar behoren gefinancierd moeten worden, onder meer door de kwaliteit van de overheidsuitgaven te verbeteren, verdere particuliere financiering aan te trekken en/of extra overheidsinkomsten te gebruiken; met name de inkomsten uit het EU ETS kunnen ook gebruikt worden voor de financiering van maatregelen die de negatieve sociale gevolgen van de groene transitie verzachten; bij de ontwikkeling van groene begrotingspraktijken rekening te houden met werkgelegenheids-, sociale en verdelingsaspecten;

d)

beste praktijken uit te wisselen met andere lidstaten, bijvoorbeeld om programmeringsdocumenten voor afzonderlijke Uniemiddelen of relevante nationale strategieën en projecten uit te werken.

TOEKOMSTIGE ACTIES VOOR EEN RECHTVAARDIGE GROENE TRANSITIE

11)

Met het oog op een nuttige follow-up van deze aanbeveling is de Raad ingenomen met het voornemen van de Commissie om:

a)

de uitwisseling met belangrijke betrokken belanghebbenden, mensen en gemeenschappen en de uitwisseling van beste praktijken verder te verbeteren, onder meer in de context van de transitietrajecten van industriële ecosystemen (62), met name in een grensoverschrijdende context en met bijzondere aandacht voor de zwaarst getroffen regio’s en sectoren;

b)

de verbetering van de adequaatheid, verenigbaarheid en doeltreffendheid van het beleid van de lidstaten inzake een rechtvaardige transitie te ondersteunen, onder meer met betrekking tot de werkgelegenheids-, sociale en verdelingsaspecten waarmee rekening moet worden gehouden bij het ontwerp, de uitvoering, de monitoring en de beoordeling van de nationale plannen en langetermijnstrategieën, eventueel ook in het kader van de toekomstige herziening van Verordening (EU) 2018/1999, indien van toepassing;

c)

bij de herziening van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie (63) die na het verstrijken ervan eind 2023 zal plaatsvinden, te onderzoeken of het beschikbare bewijsmateriaal een versoepeling rechtvaardigt van de regels met betrekking tot steun voor de toegang van sociale ondernemingen tot financiering en met betrekking tot steun ten behoeve van de aanwerving van kwetsbare of zeer kwetsbare werknemers (64);

d)

de databank te versterken, met name door toegang te krijgen tot administratieve gegevensbronnen en, waar relevant, gegevens van de sociale partners, het bedrijfsleven, het maatschappelijk middenveld (65) en opiniepeilingen, en methodische richtsnoeren bij te werken voor de beoordeling van de werkgelegenheids-, sociale en verdelingseffecten van een rechtvaardige transitie en klimaat- en energiebeleid, waar passend ook met een genderperspectief en in de context van het Europees Semester; ook de kennis en meetbaarheid van belangrijke concepten van de groene economie, met name “groene banen” en “duurzame banen”, waar relevant, te versterken, in nauwe samenwerking met de lidstaten en rekening houdend met benaderingen en processen op alle niveaus, mede om te anticiperen op veranderingen op de arbeidsmarkt en op een algemene wijze herstructureringsprocessen aan te pakken waarvoor een gericht en doeltreffend bij- en omscholingsbeleid zal nodig zijn;

e)

indien nodig haar regelmatige monitoring en prognoseanalyse van ontwikkelingen en risico’s op het gebied van energiearmoede in de Unie, met inbegrip van sociale en verdelingsaspecten, te verbeteren, ook om de werkzaamheden van de coördinatiegroep voor energiearmoede en kwetsbare consumenten en andere relevante deskundigengroepen te ondersteunen;

f)

verder onderzoek te ontwikkelen en meer bewijs te leveren met betrekking tot de vaststelling, monitoring en evaluatie van de vooruitgang bij de verlening van adequate toegang tot essentiële diensten, in nauwe samenwerking met de lidstaten en rekening houdend met de nationale benaderingen, onder meer door waar passend het begrip “vervoersarmoede” te ontwikkelen, met name in de context van de groene transitie naar een duurzame welzijnsgerichte economie;

g)

de vorderingen met de uitvoering van deze aanbeveling te evalueren, waar passend in het verband van multilateraal toezicht in het kader van het Europees Semester, ook in het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming, in samenwerking met andere bevoegde comités binnen hun respectieve bevoegdheidsgebieden, met name het Comité voor de economische politiek. Daarbij moet worden voortgebouwd op bestaande scoreborden en monitoringkaders, waar nodig in nauwe samenwerking met de lidstaten aangevuld met bijkomende indicatoren; de richtsnoeren in deze aanbeveling met betrekking tot Verordening (EU) 2018/1999 in overweging te nemen, met name als onderdeel van haar beoordelingen tijdens de komende actualisering van de nationale energie- en klimaatplannen in 2023-2024.

Gedaan te Luxemburg, 16 juni 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

O. DUSSOPT


(1)  IPCC, 2021: Climate Change 2021: The Physical Science Basis. Bijdrage van werkgroep I aan het zesde evaluatierapport van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering.

(2)  Szewczyk, W., Feyen. L., Matei, A., Ciscar, J.C., Mulholland, E., Soria, A. (2020), Economic analysis of selected climate impacts, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, doi:10.2760/845605.

(3)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(4)  Europese Commissie (2021), PESETA IV study, “Climate change impacts and adaptation in Europe” (PESETA IV-onderzoek, “Effecten van klimaatverandering en aanpassing in Europa”), Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, Sevilla, http://ec.europa.eu/jrc/en/peseta-iv

(5)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

(6)  Besluit (EU) 2022/951 van het Europees Parlement en de Raad van 6 april 2022 betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 (PB L 114 van 12.4.2022, blz. 22).

(7)  Wat bijvoorbeeld de infrastructuur betreft, zal de Unie dit decennium jaarlijks naar schatting 350 miljard EUR aan extra investeringen nodig hebben, wil het alleen al voor energiesystemen zijn doelstelling van uitstootvermindering voor 2030 halen, naast de 130 miljard EUR die het nodig zal hebben voor andere milieudoelstellingen.

(8)  Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie, Besluit (EU) 2015/1814 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en Verordening (EU) 2015/757 (COM(2021) 551 final).

(9)  In de richtsnoeren wordt het begrip “rechtvaardige transitie” gedefinieerd en worden de beleidsmakers en de sociale partners opgeroepen een rechtvaardige transitie op mondiaal niveau te bevorderen.

(10)  Zie document ST 14545/2018 REV1.

(11)  De Europese pijler van sociale rechten, die is afgekondigd en ondertekend door de Raad, het Europees Parlement en de Commissie tijdens de top van Göteborg in november 2017, is het leidende kompas van de Unie voor een sterk sociaal Europa.

(12)  Om dat algemene doel te bereiken, moet Europa ernaar streven de arbeidsparticipatiekloof tussen mannen en vrouwen ten minste te halveren ten opzichte van 2019; het percentage jongeren (15-29) die geen werk hebben en geen onderwijs of een opleiding volgen (neither in employment, nor in education or training - NEET’s) terugdringen tot 9 %; en het aanbod van formeel onderwijs en formele opvang voor jonge kinderen (early childhood education and care - ECEC) te vergroten.

(13)  Met name moet ten minste 80 % van de personen tussen de 16 en 74 jaar beschikken over digitale basisvaardigheden, moet voortijdig schoolverlaten verder worden teruggedrongen en moet deelname aan het hoger secundair onderwijs worden verhoogd.

(14)  Per 15 miljoen mensen die uit armoede of sociale uitsluiting moeten worden gehaald, moeten er ten minste 5 miljoen kinderen zijn.

(15)  Mededeling van de Commissie van 14 juli 2021, getiteld “Fit for 55”: het EU-klimaatstreefdoel voor 2030 bereiken op weg naar klimaatneutraliteit.

(16)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, effectbeoordeling bij de mededeling “Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030: investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal” (SWD(2020) 176 final). Prognoses op basis van E-QUEST aan de hand van een scenario van lagere belasting van laaggeschoolde arbeidskrachten.

(17)  Europese Commissie, “Sustainable growth for all: choices for the future of Social Europe”, Employment and Social Developments in Europe 2019 (“Duurzame groei voor iedereen: keuzen voor de toekomst van sociaal Europa”, Werkgelegenheid en sociale ontwikkelingen in Europa, 2019), 4 juli 2019. Op basis van de grondige analyse bij de mededeling van de Commissie COM(2018) 773.

(18)  SWD(2020) 176 final.

(19)  SWD(2020) 176 final.

(20)  Europese Commissie, “Sustainable growth for all: choices for the future of Social Europe”, Employment and Social Developments in Europe 2019 (Duurzame groei voor iedereen: keuzen voor de toekomst van sociaal Europa", Werkgelegenheid en sociale ontwikkelingen in Europa, 2019), hoofdstuk 5, 4 juli 2019, en Europese Commissie, “Leaving no one behind and striving for more fairness and solidarity in the European social market economy”, Employment and Social Developments in Europe 2020 (Niemand aan zijn lot overlaten en streven naar meer eerlijkheid en solidariteit in de Europese sociale markteconomie, Werkgelegenheid en sociale ontwikkelingen in Europa, 2020), hoofdstuk 4.2.2, 15 september 2020. De totale armoede in die context wordt gemeten aan de hand van de overeengekomen indicator voor het armoederisicopercentage, in overeenstemming met de indicatoren van het sociaal scorebord en het bijbehorende kerndoel voor 2030 in het kader van het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten.

(21)  IEEP (2021), Green taxation and other economic instruments: internalising environmental costs to make the polluter pay.

(22)  Bovendien heeft tot 6,2 % van de mensen die in de Unie wonen, d.w.z. meer dan 27 miljoen mensen, betalingsachterstanden op hun energierekeningen.

(23)  Europese Commissie, EPOV Annual Report: Addressing Energy Poverty in the European Union: State of Play and Action, 2019, blz. 6.

(24)  Zie het verslag van de workshop over energiearmoede, die op 9 november 2016 werd georganiseerd voor de Commissie industrie, onderzoek en energie (ITRE) van het Europees Parlement.

(25)  Zie Gender perspective on access to energy in the EU (europa.eu) (“Genderperspectief ten aanzien van de toegang tot energie in de EU”), Gender and energy| European Institute for Gender Equality (europa.eu) (“Gender en energie”, Europees Instituut voor gendergelijkheid), GFE-Gender-Issues-Note-Session-6.2.pdf (oecd.org).

(26)  Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (Voor de EER relevante tekst) (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

(27)  Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 1).

(28)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (OJ L 57 van 18 februari 2021, blz. 17).

(29)  Met name de jaarlijkse strategieën voor duurzame groei 2021 en 2022, de aanbevelingen voor de eurozone 2021 en de landspecifieke aanbevelingen.

(30)  Aanbeveling (EU) 2021/402 van de Commissie van 4 maart 2021 over doeltreffende actieve steun voor werkgelegenheid na de COVID-19-crisis (EASE) (PB L 80 van 8.3.2021, blz. 1).

(31)  Besluit (EU) 2020/1512 van de Raad van 13 oktober 2020 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (PB L 344 van 19.10.2020, blz. 22).

(32)  Besluit (EU) 2021/1868 van de Raad van 15 oktober 2021 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (PB L 379 van 26.10.2021, blz. 1).

(33)  Mededeling van de Commissie van 1 juli 2020 getiteld “Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht”.

(34)  Mededeling van de Commissie van 5 mei 2021 getiteld “Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa”.

(35)  Aanbeveling 2020/C 417/01 van de Raad van 24 november 2020 inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (PB C 417 van 2.12.2020, blz. 1).

(36)  Aanbeveling an de Raad van 16 juni 2022 betreffende een Europese benadering van microcredentials voor een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt (Zie bladzijde 10 van dit Publicatieblad).

(37)  Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot herstructurering van de Unieregeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (herschikking) (COM(2021) 563 final) beoogt een dergelijke verschuiving van de belasting van energieproducten en elektriciteit naar klimaat- en milieudoelstellingen.

(38)  Aanbeveling (EU) 2021/1004 van de Raad van 14 juni 2021 tot instelling van een Europese kindergarantie (PB L 223 van 22.6.2021, blz. 14).

(39)  Europese pijler van sociale rechten, plechtig afgekondigd door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, 17 november 2017, beginsel 20.

(40)  Europese pijler van sociale rechten, plechtig afgekondigd door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, 17 november 2017, beginsel 19, punt a).

(41)  Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie (herschikking) (COM(2021) 558 final).

(42)  Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de energieprestatie van gebouwen (herschikking) (COM(2021) 802 final).

(43)  Aanbeveling (EU) 2020/1563 van de Commissie van 14 oktober 2020 over energiearmoede (PB L 357 van 27.10.2020, blz. 35).

(44)  Buiten de Uniebegroting en NextGenerationEU.

(45)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13) (de “taxonomieverordening”) voorziet in een gemeenschappelijk classificatiesysteem voor duurzame economische activiteiten.

(46)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

(47)  Hoewel het aan de lidstaten wordt overgelaten om het begrip “kwetsbare afnemer” te definiëren, omvat dat begrip huishoudens die hun woning niet adequaat kunnen verwarmen of koelen en/of betalingsachterstanden op hun energierekeningen hebben, een en ander overeenkomstig de aanbeveling van de Commissie over energiearmoede, C/2020/9600 final (PB L 357 van 27.10.2020, blz. 35).

(48)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(49)  Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie (herschikking) (COM(2021) 558 final).

(50)  Mededeling van de Commissie, getiteld “Bouwen aan een economie die werkt voor de mensen: een actieplan voor de sociale economie” (COM(2021) 778 final).

(51)  In overeenstemming met Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 70) en de mededeling van de Commissie “Sociaal kopen — Gids voor de inachtneming van sociale overwegingen bij overheidsaanbestedingen (tweede editie)” (PB C 237 van 18.6.2021, blz. 1).

(52)  Aanbeveling 2018/C 153/01 van de Raad van 15 maart 2018 voor een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen (PB C 153 van 2.5.2018, blz. 1).

(53)  Aanbeveling 2014/C 88/01 van de Raad van 10 maart 2014 inzake een kwaliteitskader voor stages (PB C 88 van 27.3.2014, blz. 1).

(54)  Aanbeveling van de Raad van 16 juni 2022 inzake individuele leerrekeningen (Zie bladzijde 26 van dit Publicatieblad).

(55)  Aanbeveling van de Raad van van 16 juni 2022 betreffende een Europese benadering van microcredentials voor een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt (Zie bladzijde 10 van dit Publicatieblad).

(56)  Aanbeveling 2019/C 387/01 van de Raad van 8 november 2019 met betrekking tot de toegang tot sociale bescherming voor werknemers en zelfstandigen (PB C 387 van 15.11.2019, blz. 1).

(57)  In overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 18 februari 2022, getiteld “Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van het klimaat, milieubescherming en energie 2022”, voor zover van toepassing.

(58)  “Energie-gemeenschap van burgers” is gedefinieerd in artikel 2, punt 11), van Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).

(59)  Mededeling van de Commissie van 9 december 2020, getiteld “Strategie voor duurzame en slimme mobiliteit – Het Europees vervoer op het juiste spoor naar de toekomst”.

(60)  Mededeling van de Commissie van 9 december 2020, getiteld “Europees klimaatpact”.

(61)  Zie de conclusies van de Raad van 26 november 2021 over de toekomstige governance van de Europese Onderzoeksruimte (EOR), met in de bijlage de EOR-beleidsagenda 2022-2024, en met name actie 4 voor aantrekkelijke en duurzame onderzoeksloopbanen, actie 7 voor een betere kennisvalorisatie, actie 12 voor het versnellen van de groene/digitale transitie, en actie 20 voor O&I-investeringen en -hervormingen.

(62)  Zoals aangekondigd in de geactualiseerde industriestrategie, zoals de bouw, energie-intensieve industrieën of mobiliteit.

(63)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (algemene groepsvrijstellingsverordening) (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

(64)  In overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 9 december 2021, getiteld “Bouwen aan een economie die werkt voor de mensen: een actieplan voor de sociale economie”.

(65)  Uitgevoerd in overeenstemming met de Uniewetgeving inzake gegevensbescherming en de toegang tot overheidsinformatie, zoals Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1) en Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 56).


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

27.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 243/52


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak M.10251 — INVIVO GROUP / ETABLISSEMENTS J SOUFFLET)

(Voor de EER relevante tekst)

(2022/C 243/05)

Op 19 november 2021 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, punt b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Frans en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32021M10251. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

27.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 243/53


Wisselkoersen van de euro (1)

24 juni 2022

(2022/C 243/06)

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,0524

JPY

Japanse yen

142,19

DKK

Deense kroon

7,4398

GBP

Pond sterling

0,85773

SEK

Zweedse kroon

10,6940

CHF

Zwitserse frank

1,0072

ISK

IJslandse kroon

139,70

NOK

Noorse kroon

10,4345

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

24,731

HUF

Hongaarse forint

401,34

PLN

Poolse zloty

4,7023

RON

Roemeense leu

4,9463

TRY

Turkse lira

18,2856

AUD

Australische dollar

1,5248

CAD

Canadese dollar

1,3657

HKD

Hongkongse dollar

8,2609

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,6731

SGD

Singaporese dollar

1,4620

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 364,09

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

16,7137

CNY

Chinese yuan renminbi

7,0478

HRK

Kroatische kuna

7,5295

IDR

Indonesische roepia

15 633,96

MYR

Maleisische ringgit

4,6327

PHP

Filipijnse peso

57,830

RUB

Russische roebel

 

THB

Thaise baht

37,360

BRL

Braziliaanse real

5,4851

MXN

Mexicaanse peso

20,9901

INR

Indiase roepie

82,3985


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


27.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 243/54


Overzicht van de door de Europese Unie genomen besluiten inzake vergunningen om geneesmiddelen in de handel te brengen in de periode van 24 juni 2022 tot en met 24 juni 2022

(Publicatie krachtens artikel 13 of artikel 38 van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1) of Artikel 5 van Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad (2))

(2022/C 243/07)

Verlening van een vergunning voor het in de handel brengen (artikel 13 van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad): Goedgekeurd

Datum van het besluit

 

Naam van het geneesmiddel

INN (internationale generieke benaming)

Houder van de vergunning voor het in de handel brengen

Nr. in het communautair geneesmiddelenregister

Farmaceutische vorm

ATC-code (Anatomical Therapeutic Chemical Code)

Datum van kennisgeving

24.6.2022

COVID-19 Vaccine (inactivated, adjuvanted) Valneva

COVID-19-vaccin (geïnactiveerd, geadjuveerd, geadsorbeerd)

Valneva Austria GmbH Campus Vienna Biocenter 3, 1030 Wien, Österreich

EU/1/21/1624

Suspensie voor injectie

J07BX03

24.6.2022


(1)  PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1.

(2)  PB L 4 van 7.1.19, blz. 43.


V Bekendmakingen

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

27.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 243/55


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.10764 – SAGARD / BPIFRANCE / ADIT JV)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2022/C 243/08)

1.   

Op 16 juni 2022 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen.

Deze aanmelding betreft de volgende ondernemingen:

Sagard SAS (“Sagard”, Frankrijk),

Bpifrance Investissement (“Bpifrance”, Frankrijk),

Groupe ADIT (Frankrijk).

Sagard en Bpifrance verkrijgen gezamenlijke zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, punt b), en artikel 3, lid 4, van de concentratieverordening over de ADIT-groep.

De concentratie komt tot stand door de verwerving van aandelen.

2.   

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

Sagard: beheermaatschappij van beleggingsfondsen, voornamelijk actief in Frankrijk. Zij staat onder zeggenschap van de Canadese groep Power Corporation, een internationale beheer- en portefeuillemaatschappij gespecialiseerd in financiële diensten in Noord-Amerika, Europa en Azië,

Bpifrance: beheermaatschappij van beleggingsfondsen, actief in Frankrijk. Bpifrance staat onder de uiteindelijke gezamenlijke zeggenschap van de Franse Staat en de Caisse des Dépôts et des Consignations, een overheidsinstantie die particuliere middelen beheert.

De ADIT-groep is actief in de sectoren strategisch advies en bedrijfsbeveiliging, voornamelijk in de Europese Unie.

3.   

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking komt voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2).

4.   

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na de datum van deze bekendmaking hebben bereikt. De volgende referentie moet altijd worden vermeld:

Zaak M.10764 – SAGARD / BPIFRANCE / ADIT JV

Opmerkingen kunnen per e-mail, per fax of per post naar de Commissie worden gestuurd. Gelieve de onderstaande contactgegevens te gebruiken:

E-mail: COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu

Fax +32 22964301

Postadres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (“de concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.


27.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 243/57


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.10785 – ICG / KONECTA / COMDATA)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2022/C 243/09)

1.   

Op 17 juni 2022 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen.

Deze aanmelding betreft de volgende ondernemingen:

Intermediate Capital Group plc (“ICG”, Verenigd Koninkrijk);

Grupo Konectanet, S.L.U (“Konecta”, Spanje);

Comdata, S.p.A (“Comdata”, Italië).

ICG verkrijgt uitsluitende zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, punt b), van de concentratieverordening over het geheel van Konecta en Camdata.

De concentratie komt tot stand door de verwerving van aandelen.

2.   

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

ICG is een beleggingsonderneming en vermogensbeheerder die aanwezig is in Europa, Azië en de Verenigde Staten;

Konecta is een dienstverlener voor het uitbesteden van zakelijke diensten in Europa en Latijns-Amerika. Konecta staat momenteel onder gezamenlijke zeggenschap van ICG;

Comdata is een dienstverlener voor het uitbesteden van zakelijke diensten in Afrika, Europa en Latijns-Amerika.

3.   

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking komt voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2).

4.   

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na de datum van deze bekendmaking hebben bereikt. De volgende referentie moet altijd worden vermeld:

M.10785 – ICG / KONECTA / COMDATA

Opmerkingen kunnen aan de Commissie worden toegezonden per e-mail, per fax of per post. Gelieve de onderstaande contactgegevens te gebruiken:

E-mail: COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu

Fax +32 22964301

Postadres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Bruxelles/Brussel

BELGIQUE/BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (“de concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.


27.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 243/59


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.10749 — PAI PARTNERS / THE CARLYLE GROUP / THERAMEX)

(Voor de EER relevante tekst)

(2022/C 243/10)

1.   

Op 20 juni 2022 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen.

Deze aanmelding betreft de volgende ondernemingen:

PAI Partners SAS (“PAI Partners”, Frankrijk);

The Carlyle Group Inc. (“Carlyle”, Verenigde Staten);

Theramex Healthcare Topco Limited (“Theramex”, Verenigd Koninkrijk).

PAI Partners en Carlyle verkrijgen gezamenlijke zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening over het geheel van Theramex.

De concentratie komt tot stand door de verwerving van aandelen.

2.   

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

PAI Partners is een private-equityonderneming die een aantal fondsen beheert met beleggingen in de zakelijke dienstverlening, levensmiddelen en consumenten, de algemene industrie en de gezondheidszorg;

Carlyle is een internationale alternatieve vermogensbeheerder die fondsen beheert met wereldwijde beleggingen in drie beleggingsdisciplines: i) Global Private Equity (waaronder zakelijke private equity, vastgoed en staatsfondsen voor inkomsten uit natuurlijke hulpbronnen), ii) Global Credit (waaronder liquide krediet, illiquide krediet en vastgoedkrediet), en iii) Global Investment Solutions (private-equitydakfondsprogramma, bestaand uit primaire fondsen, secundaire fondsen en aanverwante co-investeringen);

Theramex is een wereldwijd opererend gespecialiseerd farmaceutisch bedrijf dat actief is op het gebied van de gezondheid van vrouwen en zich richt op anticonceptie, vruchtbaarheid, menopauze en osteoporose. De onderneming brengt een breed scala aan merk- en merkgenerieke producten op de markt in tal van landen in de EER en wereldwijd.

3.   

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.   

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na de datum van deze bekendmaking hebben bereikt. De volgende referentie moet steeds worden vermeld:

M.10749 — PAI PARTNERS / THE CARLYLE GROUP / THERAMEX

Opmerkingen kunnen per e-mail, per fax of per post aan de Commissie worden toegezonden. Gelieve de onderstaande contactgegevens te gebruiken:

E-mail: COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu

Fax +32 22964301

Postadres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Bruxelles/Brussel

BELGIQUE/BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (“de concentratieverordening”).


27.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 243/61


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.10758 – EIM / BROOKFIELD / NIELSEN)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2022/C 243/11)

1.   

Op 20 juni 2022 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen.

Deze aanmelding betreft de volgende ondernemingen:

Elliott Investment Management L.P. (“EIM”, Verenigde Staten);

Brookfield Private Equity Holdings LLC (“BPEH”), die onder zeggenschap staat van Brookfield Asset Management Inc. (“Brookfield”, beide Canada);

Nielsen Holdings Plc (“Nielsen”, Verenigde Staten).

EIM en BPEH verkrijgen gezamenlijke zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening over het geheel van Nielsen.

De concentratie komt tot stand door de verwerving van aandelen of andere middelen.

2.   

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

BPEH: dochteronderneming van Brookfield, die diensten op het gebied van vermogensbeheer aanbiedt, gericht op vastgoed, infrastructuur, hernieuwbare energie en private equity;

EIM: beleggingsonderneming die zich richt op beleggings- en risicobeheersactiviteiten;

Nielsen: onderneming die zich bezighoudt met wereldwijde doelgroepenanalyse, data en analyse, die publieksmeting, mediaplanning, marketingoptimalisering en oplossingen voor content metadata aanbiedt.

3.   

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking komt voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2).

4.   

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na de datum van deze bekendmaking hebben bereikt. De volgende referentie moet steeds worden vermeld:

M.10758 – EIM / BROOKFIELD / NIELSEN

Opmerkingen kunnen per e-mail, per fax of per post aan de Commissie worden toegezonden. Gelieve de onderstaande contactgegevens te gebruiken:

E-mail: COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu

Fax +32 22964301

Postadres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (“de concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.