|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
65e jaargang |
|
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
|
||
|
|
EUROPEES PARLEMENT
|
|
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
|
RESOLUTIES |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Dinsdag, 23 november 2021 |
|
|
2022/C 224/01 |
||
|
2022/C 224/02 |
||
|
|
Woensdag, 24 november 2021 |
|
|
2022/C 224/03 |
||
|
2022/C 224/04 |
||
|
2022/C 224/05 |
||
|
|
Donderdag, 25 november 2021 |
|
|
2022/C 224/06 |
||
|
2022/C 224/07 |
||
|
2022/C 224/08 |
||
|
2022/C 224/09 |
||
|
2022/C 224/10 |
||
|
2022/C 224/11 |
||
|
2022/C 224/12 |
|
|
III Voorbereidende handelingen |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Dinsdag, 23 november 2021 |
|
|
2022/C 224/13 |
||
|
2022/C 224/14 |
||
|
2022/C 224/15 |
||
|
2022/C 224/16 |
||
|
2022/C 224/17 |
||
|
2022/C 224/18 |
||
|
2022/C 224/19 |
||
|
|
Woensdag, 24 november 2021 |
|
|
2022/C 224/20 |
||
|
2022/C 224/21 |
||
|
2022/C 224/22 |
||
|
|
Donderdag, 25 november 2021 |
|
|
2022/C 224/23 |
||
|
2022/C 224/24 |
||
|
2022/C 224/25 |
||
|
2022/C 224/26 |
||
|
2022/C 224/27 |
||
|
2022/C 224/28 |
|
Verklaring van de gebruikte tekens
(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond) Amendementen van het Parlement: Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept. |
|
NL |
|
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/1 |
EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2021-2022
Vergaderingen van 22 t/m 25 november 2021
AANGENOMEN TEKSTEN
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
RESOLUTIES
Europees Parlement
Dinsdag, 23 november 2021
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/2 |
P9_TA(2021)0463
Het sportbeleid van de EU: beoordeling en mogelijke verdere stappen
Resolutie van het Europees Parlement van 23 november 2021 over het sportbeleid van de EU: beoordeling en mogelijke verdere stappen (2021/2058(INI))
(2022/C 224/01)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de artikelen 6 en 165 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin de bevoegdheden en het optreden van de Unie op het gebied van sport worden beschreven, met name de bevordering van de Europese inzet op sportgebied, rekening houdend met haar specifieke kenmerken, haar op vrijwilligerswerk berustende structuren en haar sociale en educatieve functie, |
|
— |
gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties en de 17 duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) daarvan, en met name de rol van sport als belangrijke factor voor duurzame ontwikkeling en de bijdrage die sport levert aan vrede, aan de bevordering van verdraagzaamheid en respect, aan de empowerment van vrouwen en jongeren, individuen en gemeenschappen, en aan doelstellingen op het gebied van gezondheid, onderwijs en sociale inclusie (1), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs en opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013 (2), en met name het hoofdstuk “Sport” daarvan, |
|
— |
gezien het Witboek sport van de Commissie van 11 juli 2007 (COM(2007)0391), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 18 januari 2011 getiteld “Ontwikkeling van de Europese dimensie van de sport” (COM(2011)0012), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 7 juli 2020 over de uitvoering en de relevantie van het werkplan van de Europese Unie voor sport 2017-2020 (COM(2020)0293), en met name de daarin vervatte aanbevelingen voor de toekomst, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2021 getiteld “Een Unie van gelijkheid: Strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030” (COM(2021)0101), |
|
— |
gezien de EU-richtsnoeren van 16 november 2012 getiteld “Dual Careers of Athletes — Recommended Policy Actions in Support of Dual Careers in High-Performance Sport”, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 2 februari 2012 over de Europese dimensie van de sport (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 maart 2013 over wedstrijdmanipulatie en corruptie in de sportwereld (4), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 11 juni 2015 over recente onthullingen over corruptiezaken op hoog niveau bij de FIFA (5), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 2 februari 2017 over een geïntegreerde aanpak van het beleid voor de sport: goed bestuur, toegankelijkheid en integriteit (6), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 september 2020 over de doeltreffende maatregelen voor een “groen” Erasmus+, Creatief Europa en het Europees Solidariteitskorps (7), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 10 februari 2021 over de gevolgen van COVID-19 voor jongeren en sport (8), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 mei 2021 met aanbevelingen aan de Commissie over de uitdagingen voor organisatoren van sportevenementen in de digitale omgeving (9), |
|
— |
gezien de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over het werkplan van de Europese Unie voor sport (1 januari 2021-30 juni 2024) (10), en met name de prioritaire gebieden daarvan, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de bestrijding van corruptie in de sport (11), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van de Europese Unie en de vertegenwoordigers van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de toegang tot sport voor personen met een handicap (12), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de impact van de COVID-19-pandemie en het herstel van de sportsector (13), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over het versterken van de rol van coaches door meer mogelijkheden voor het verwerven van vaardigheden en competenties te bieden (14), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over sportinnovatie (15), |
|
— |
gezien de Overeenkomst van de Raad van Europa van 16 november 1989 ter bestrijding van doping, |
|
— |
gezien het Verdrag van de Raad van Europa van 18 september 2014 inzake de manipulatie van sportwedstrijden, |
|
— |
gezien het Verdrag van de Raad van Europa van 3 juli 2016 inzake een integrale benadering van veiligheid, beveiliging en gastvrijheid bij voetbalwedstrijden en andere sportevenementen, |
|
— |
gezien de code voor sportethiek, zoals herzien op 16 mei 2001, en het Europees Handvest voor de sport van de Raad van Europa, zoals herzien op 13 oktober 2021, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag van de Unesco van 19 oktober 2005 tegen doping in de sport, |
|
— |
gezien zijn studie van juni 2021 getiteld “EU sports policy: assessment and possible ways forward” (16), |
|
— |
gezien het eindverslag van Ecorys, KEA en Sport and Citizenship aan het DG Onderwijs en Cultuur van de Europese Commissie van juni 2016, getiteld “Mapping and analysis of the specificity of sport”, |
|
— |
gezien het verslag van Ecorys en SportsEconAustria aan de Europese Commissie van 2020, getiteld “Mapping study on measuring the economic impact of COVID-19 on the sport sector in the EU”, |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A9-0318/2021), |
|
A. |
overwegende dat sport een sleutelrol speelt in het sociale, culturele en educatieve leven van de Europese burgers, en waarden als democratie, respect, solidariteit, diversiteit en gelijkheid bevordert; |
|
B. |
overwegende dat sport dient als vector voor integratie, in het bijzonder voor kansarmen; |
|
C. |
overwegende dat sport inclusief moet zijn en open moet staan voor iedereen, ongeacht leeftijd, gender, handicap of culturele en sociaal-economische achtergrond; |
|
D. |
overwegende dat sport een groeiende economische sector is, die bijdraagt tot groei en werkgelegenheid in de EU en dus tot haar welvaart; |
|
E. |
overwegende dat sport bijdraagt aan de versterking van de Europese integratie en aan de positie van de EU in internationale samenwerking; |
|
F. |
overwegende dat COVID-19 een negatief economisch en maatschappelijk effect op de sportsector heeft gehad; |
|
G. |
overwegende dat de EU ernaar moet streven de Europese dimensie van sport verder te ontwikkelen, met inachtneming van het specifieke karakter en de autonomie ervan; |
|
H. |
overwegende dat het sportbeleid van de EU zowel topsport als breedtesport moet ondersteunen, met inbegrip van actieve vrijetijdsbesteding; |
|
I. |
overwegende dat de breedtesport bijdraagt aan de ontwikkeling van vaardigheden onder jongeren en de burgerparticipatie vergroot door middel van vrijwilligersactiviteiten; |
|
J. |
overwegende dat jonge sporters het vaak lastig vinden hun sportcarrière te combineren met hun opleidings- of beroepsactiviteiten; |
|
K. |
overwegende dat sport een positief effect heeft op de gezondheid en het welzijn van de burgers; |
|
L. |
overwegende dat de ontwikkeling van sportinfrastructuur een belangrijke factor is om te zorgen voor een hogere levenskwaliteit en meer economische kansen in afgelegen en achtergestelde gebieden; |
|
M. |
overwegende dat sport wordt geconfronteerd met een reeks uitdagingen, zoals bestuurskwesties, corruptie, wedstrijdmanipulatie, doping, financiering, digitale piraterij, louter op winst gebaseerde modellen, mensenrechtenschendingen, discriminatie en geweld, alsook milieu- en duurzaamheidsvraagstukken; |
|
N. |
overwegende dat vrouwen nog altijd ondervertegenwoordigd zijn in de sport, zowel in bestuursorganen als in de media; |
|
O. |
overwegende dat het illegaal streamen van livesportevenementen een bedreiging vormt voor de financiële stabiliteit van de beroepssport en van de breedtesport, die afhankelijk zijn van de inkomsten uit uitzendrechten van sportevenementen; |
Meer zichtbaarheid, samenwerking en integratie van sport in het EU-beleid
|
1. |
verzoekt de EU een holistischere aanpak van het sportbeleid te volgen en meer inspanningen te leveren om sport te integreren in andere EU-beleidsterreinen; |
|
2. |
benadrukt dat de interinstitutionele samenwerking en de samenwerking met belanghebbenden in de sportwereld moeten worden versterkt; |
|
3. |
verzoekt de Commissie een regelmatige gestructureerde samenwerking op hoog niveau met alle belanghebbenden in de sportwereld en met andere instellingen op te zetten om gerichtere en verantwoorde aanbevelingen te doen voor maatregelen met betrekking tot de uitdagingen waarmee de sportsector wordt geconfronteerd; |
|
4. |
verzoekt de Commissie een mededeling in te dienen over de toekomst van sport in samenhang met de strategische doelstellingen van de EU; |
|
5. |
verzoekt de Commissie de zichtbaarheid van sport en haar visie op sport in de verschillende beleidsgebieden op EU-niveau te vergroten door sport toe te voegen aan de titel van de portefeuille van het verantwoordelijke lid van de Commissie; |
|
6. |
roept in dat verband bovendien op tot de benoeming van een EU-sportcoördinator die fungeert als contactpersoon bij de Commissie en zichtbaar referentiepunt; |
|
7. |
dringt aan op een grotere betrokkenheid van het Parlement teneinde een kader te bieden voor een regelmatig politiek debat en regelmatig optreden op het gebied van sport, en dringt aan op parlementair toezicht op en monitoring van de uitvoering van de strategische doelstellingen; |
|
8. |
wijst op de rol die de conferentie over de toekomst van Europa speelt bij besprekingen over de te volgen koers voor het sportbeleid van de EU en sportkwesties, en dringt aan op de actieve deelname van alle belanghebbenden in de sportwereld; |
|
9. |
neemt nota van de recente vaststelling van het herziene Europees Handvest voor de sport van de Raad van Europa, waarin wordt gewezen op de gemeenschappelijke kenmerken van een kader voor de Europese sport en de organisatie ervan, en verzoekt de EU-instellingen op continentaal niveau te streven naar samenhang, samenwerking en solidariteit, en het initiatief te nemen op het gebied van sportbeleid; |
|
10. |
vraagt het Parlement een actievere rol te spelen in de sportdiplomatie; |
Versterking van de beginselen van een Europees sportmodel
|
11. |
erkent het belang van een op waarden, vrijwillige activiteiten en solidariteit gebaseerd Europees sportmodel en ziet uit naar de verdere ontwikkeling ervan in het belang van de burgers en belanghebbenden; |
|
12. |
erkent de diversiteit van de benaderingen in de verschillende sporten en landen, maar is van mening dat de gemeenschappelijke basis van de Europese sport verder moet worden versterkt en beschermd, met name de banden tussen de topsport en de breedtesport; |
|
13. |
pleit voor een Europees sportmodel waarin wordt erkend dat er sterk moet worden ingezet op de integratie van de beginselen van solidariteit, duurzaamheid, inclusiviteit voor iedereen, open competitie, sportieve verdienste en rechtvaardigheid, en is derhalve sterk gekant tegen afzonderlijke competities die deze beginselen ondermijnen en de stabiliteit van het algemene ecosysteem van de sport in het gedrang brengen; benadrukt dat deze beginselen door alle belanghebbenden in de sportwereld en de nationale autoriteiten moeten worden aangemoedigd; |
|
14. |
erkent de rol van bonden bij het bestuur van hun sport en dringt aan op nauwere coördinatie en samenwerking met de autoriteiten en alle relevante belanghebbenden; |
|
15. |
erkent dat sportclubs de basis vormen van een Europees sportmodel waarbij iedereen de kans krijgt om op lokaal niveau aan sport te doen, met name jongeren, ongeacht hun culturele of sociaal-economische achtergrond; |
|
16. |
wijst op de noodzaak van meer en gerichtere solidariteit en financiële herverdeling, evenals de uitwisseling van vaardigheden en knowhow, met name tussen de beroepssport en de breedtesport; verzoekt de sportbonden een solidariteitsmechanisme in te voeren op basis van een rechtvaardige en bindende verdeelsleutel om de passende financiering van de amateur- en breedtesport te waarborgen; |
|
17. |
wijst op de noodzaak om te zorgen voor de duurzame financiële stabiliteit en het goede beheer van sportclubs en verzoekt sportorganen daartoe mechanismen in te voeren, indien deze nog niet bestaan, samen met een goed handhavingssysteem; |
|
18. |
is van mening dat het Duitse model van clubeigendom op basis van de 50+1-regel goed heeft gewerkt voor het Duitse voetbal en dat het in de zoektocht van andere landen naar een beter model moet worden beschouwd als mogelijk voorbeeld van een goede praktijk; |
|
19. |
dringt er bij overheidsinstanties, sportbonden en organisaties op aan om in al hun activiteiten de mensenrechten en de democratische beginselen te eerbiedigen, met name bij de toekenning van de status van gastheer voor grote sportevenementen en bij de keuze van sponsors; staat erop dat grote sportevenementen niet meer worden toegekend aan landen waar deze fundamentele rechten en waarden herhaaldelijk worden geschonden; |
|
20. |
roept sportorganisaties op om zich te houden aan de vastgestelde frequentie van internationale sporttoernooien, met name de wereld- en Europese kampioenschappen, en daarbij rekening te houden met nationale competities en de gezondheid van de sporters en spelers; |
Vernieuwing van goed bestuur en integriteit
|
21. |
is van oordeel dat een hernieuwde inzet voor goed bestuur nodig is om de sociale en economische elementen in de sport opnieuw in evenwicht te brengen en ervoor te zorgen dat de vertegenwoordiging van belanghebbenden in de besluitvormingsorganen wordt geëerbiedigd; |
|
22. |
merkt op dat er een evenwicht moet worden gevonden tussen de commerciële belangen van de beroepssport en de noodzakelijke sociale functies; spoort de betrokken organisaties aan deze kwestie aan te pakken, zodat zij een voorbeeldfunctie kunnen blijven vervullen bij de verdediging van de idealen waarop de Europese sport is gestoeld; |
|
23. |
vraagt de internationale, Europese en nationale sportorganisaties en de organisaties die belanghebbenden vertegenwoordigen de hoogste bestuursnormen toe te passen; |
|
24. |
erkent de door de sportorganisaties en -bonden geleverde inspanningen om de toepassing van de beginselen inzake goed bestuur in de sport te waarborgen en benadrukt dat de Commissie aanbevelingen moet doen voor richtsnoeren inzake de organisatie van sport en de bestuursorganen ervan in de EU; |
|
25. |
dringt er bij de internationale, Europese en nationale sportbestuursorganen en belanghebbenden op aan maatregelen te nemen op het gebied van diversiteit en inclusie, met name om iets te doen aan het lage aantal vrouwen en personen uit etnische minderheden in leidinggevende functies en bestuursraden; |
|
26. |
vraagt alle organisaties van belanghebbenden in de sportwereld het passende niveau van vertegenwoordiging en professionalisering te waarborgen als eerste vereiste voor deelname aan collectieve besluitvormingsprocessen; |
|
27. |
vraagt de EU-instellingen de grondrechten van sporters te bevorderen en te beschermen, met inbegrip van de vertegenwoordiging van sporters in de besluitvorming, de vrijheid van vereniging, collectieve onderhandelingen en non-discriminatie; |
|
28. |
wijst erop dat sportinstanties niet alleen rekening moeten houden met de bescherming van de lichamelijke gezondheid van sporters, maar ook met de bescherming van hun geestelijke gezondheid; |
|
29. |
roept de lidstaten op maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat alle beroepssporters gelijke toegang hebben tot mechanismen voor sociale en arbeidsbescherming; |
|
30. |
verzoekt de lidstaten, de sportbestuursorganen en de clubs de status van supporters in de sport te erkennen door hen te betrekken bij het bestuur en de besluitvormingsorganen; |
|
31. |
verzoekt de Commissie voort te bouwen op haar bestaande werkzaamheden op het gebied van sociale dialoog en de werkingssfeer ervan uit te breiden tot alle beroepssporten; |
|
32. |
is ingenomen met de hervormingen en maatregelen ter verbetering van de transparantie en de verantwoordingsplicht op de markt voor spelerstransfers in alle sporttakken, en dringt aan op verdere inspanningen; merkt op dat Europese kaders nodig zijn om de systemen voor spelerstransfers te verbeteren teneinde te voldoen aan de Europese normen en doelstellingen, met name met betrekking tot de arbeidsmarkt en financiële regelgeving; |
|
33. |
herinnert aan de noodzaak om de activiteiten van makelaars te reguleren en erkent dat de recente hervormingen in de voetbaltransfermarkt, met inbegrip van de totstandbrenging van een clearinginstelling, licentievereisten voor makelaars en een bovengrens voor de provisie voor makelaars, een stap in de goede richting zijn; dringt er bij de relevante sportinstanties op aan deze hervormingen snel ten uitvoer te leggen en roept de Commissie op de voortgang op dit gebied te monitoren; |
|
34. |
benadrukt dat corruptie in de sport, die vaak in verband wordt gebracht met witwassen van geld en criminaliteit, alleen kan worden bestreden door transnationale samenwerking tussen alle belanghebbenden en autoriteiten; |
|
35. |
roept de lidstaten en de relevante autoriteiten op om misbruik in de goksector krachtig te bestrijden, met inbegrip van de verspreiding van frauduleuze websites en marktondermijnend gedrag, teneinde minderjarigen en kwetsbare personen te beschermen tegen elk risico; |
|
36. |
dringt er bij de Raad en de Commissie op aan de impasse met betrekking tot de ondertekening en ratificatie van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de manipulatie van sportwedstrijden te doorbreken; |
|
37. |
wijst op de noodzaak van capaciteitsopbouw om de preventie- en antidopingmaatregelen in de sport te versterken door middel van een gemeenschappelijke Europese strategie die gericht is op nauwe samenwerking en informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsinstanties in alle EU-landen; |
|
38. |
wijst op de noodzaak van voorlichtings- en educatieve campagnes over de preventie van doping, wedstrijdvervalsing, corruptie, geweld, fysiek en psychologisch misbruik en andere met integriteit verband houdende kwesties, met bijzondere aandacht voor de amateursport; |
Zorgen voor veilige, inclusieve en gelijke sport
|
39. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten te waarborgen dat het sportbeleid en de sportwetgeving gendergelijkheid ondersteunen, met bijzondere aandacht voor het aanpakken van alle vormen van geweld en intimidatie, genderstereotypen, geringe zichtbaarheid en verslaggeving in de media en verschillen in beloning, premies en prijzen, en daarbij alle relevante belanghebbenden te betrekken; |
|
40. |
verzoekt de nationale sportbonden stappen te zetten om de premies voor vrouwelijke en mannelijke sporters gelijk te trekken, in navolging van de Ierse voetbalbond (FAI); |
|
41. |
verzoekt de Commissie het belang te erkennen van en steun te verlenen aan de sociale inclusie van kansarme personen, vluchtelingen, etnische minderheden en de lhbtqi+-gemeenschap in de sport, en daarbij niemand aan zijn lot over te laten; |
|
42. |
benadrukt dat het grote maatschappelijke belang van topsport moet worden aangegrepen om het bewustzijn over de problemen waarmee lhbtqi+-personen in de sport worden geconfronteerd te vergroten; |
|
43. |
dringt er bij sportorganen en overheidsinstanties op aan discriminatie, geweld en haatzaaiende taal effectief aan te pakken en te zorgen voor veilige en inclusieve sport voor alle sportbeoefenaars, toeschouwers en personeelsleden op sportlocaties en online; |
|
44. |
dringt aan op een nultolerantiebenadering ten aanzien van racisme en geweld in de sport en spoort de Commissie, de lidstaten en de sportbonden aan maatregelen te ontwikkelen ter voorkoming van dergelijke incidenten, en doeltreffende sancties en maatregelen vast te stellen ter ondersteuning van slachtoffers; |
|
45. |
verzoekt de lidstaten meer inspanningen te leveren voor de inclusie van personen met een mentale of lichamelijke handicap in sportactiviteiten en -programma’s, en de zichtbaarheid van wedstrijden met sporters met een handicap in de media te vergroten; |
|
46. |
benadrukt dat de financiering moet worden verhoogd en dat alle belemmeringen voor mensen met een handicap moeten worden weggenomen door middel van onderwijs- en bewustmakingscampagnes, gespecialiseerde opleidingen voor relevante actoren en toegankelijke sportinfrastructuur die het bijwonen van sportevenementen en deelname aan sport mogelijk maakt; |
|
47. |
verzoekt de lidstaten hun kampioenen bij de Olympische en Paralympische Spelen dezelfde financiële beloning te bieden en steun te verlenen aan Olympische en Paralympische sporters met een laag inkomen; |
|
48. |
herinnert eraan dat de EU voor demografische uitdagingen staat, zoals een vergrijzende bevolking, en dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan het stimuleren van actief ouder worden door middel van lichaamsbeweging; |
|
49. |
spoort de media in de lidstaten aan om meer aandacht te besteden aan een breder scala aan sporten, en met name vrouwen- en jeugdsporten; |
|
50. |
roept de lidstaten op om speciale maatregelen te treffen om kinderen uit sociaal achtergestelde milieus toegang te geven tot sporten die hoge kosten voor uitrusting en hoog inschrijvingsgeld met zich meebrengen, zoals wintersporten; |
|
51. |
roept de EU-instellingen, de lidstaten en sportorganisaties op om prioriteit te geven aan beleid dat kinderen tegen discriminatie, intimidatie en elke vorm van misbruik beschermt, bewustzijn creëert en toegang tot rechtsmiddelen biedt, met inbegrip van juridisch advies en tijdige bescherming; |
|
52. |
is ingenomen met de studie van de Commissie uit 2019 over het beschermen van kinderen in de sport en roept de Commissie op om op dit gebied te blijven werken, onder meer door regelmatig gegevens te verzamelen en bij te werken; |
|
53. |
beklemtoont dat jonge sporters uit ontwikkelingslanden tegen fraude en mensenhandel moeten worden beschermd, in Europa een goede rechtspositie moeten kunnen genieten en steun moeten krijgen voor de beoordeling en controle van hun contracten; |
|
54. |
verzoekt de lidstaten en sportbonden te voorzien in EHBO-opleidingen voor jongeren en sporters; |
Bevordering van een gezonde en actieve levensstijl in combinatie met onderwijs- en ontwikkelingsmogelijkheden
|
55. |
verzoekt de lidstaten en overheidsinstanties om met name in afgelegen regio’s en achtergestelde gebieden sportinfrastructuur te ontwikkelen en op scholen het aantal uur lichamelijke opvoeding, met inbegrip van dagelijkse lichaamsbeweging, actieve pauzes en buitenschoolse lichaamsbeweging, te verhogen en tegelijkertijd een mentaliteitsverandering teweeg te brengen door het belang van sport als schoolvak te erkennen; |
|
56. |
wijst op de noodzaak van een geïntegreerde benadering van actieve steden om lichaamsbeweging in het dagelijkse leven van Europese burgers te bevorderen, onder meer op het werk, en actieve en duurzame mobiliteit en vervoermiddelen te stimuleren en te ontwikkelen; |
|
57. |
is ingenomen met initiatieven en campagnes om lichaamsbeweging aan te moedigen, zoals de Europese Week van de Sport, #BeActive en HealthyLifestyle4All, en spoort de Commissie aan de communicatie over die evenementen in de lidstaten op te schroeven, met name in scholen; benadrukt dat het bereik en de impact van die initiatieven regelmatig moeten worden beoordeeld; |
|
58. |
dringt erop aan dat de richtsnoeren van de EU inzake duale carrières voor sporters in alle lidstaten worden toegepast en bevorderd en worden uitgebreid tot al het sportpersoneel dat betrokken is bij gestructureerde sport en dat er specifieke omscholingsinitiatieven worden genomen; |
|
59. |
herhaalt zijn oproep aan de Commissie, de lidstaten, sportbonden en sportclubs om duale loopbaanmogelijkheden voor sporters te bevorderen en verzoekt de Commissie te overwegen grensoverschrijdende mobiliteit van sporters op te nemen in het volgende Erasmus+-programma; |
|
60. |
herhaalt dat er een strategie moet worden ontwikkeld ter ondersteuning van voormalige sporters om ervoor te zorgen dat zij passende toegang hebben tot banen, bij- en omscholing; |
|
61. |
wijst op de rol die coaches, sportpersoneel, leraren en jeugdwerkers spelen bij de ontwikkeling van de vaardigheden van kinderen en jongeren en bij hun opvoeding en wijst erop dat adequate opleiding een essentiële rol speelt bij het stimuleren van de deelname aan sport en het waarborgen van een veilige omgeving voor iedereen; |
|
62. |
is ermee ingenomen dat de mobiliteit van sportpersoneel is opgenomen in het Erasmus+-programma 2021-2027 en verzoekt de Commissie, de nationale agentschappen en de sportbonden deze nieuwe kans meer onder de aandacht te brengen; |
|
63. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om op EU-niveau gemeenschappelijke normen te ontwikkelen teneinde te waarborgen dat alle coaches over de juiste vaardigheden beschikken en de juiste opleidingen hebben gevolgd om kinderen en jongeren te coachen; |
|
64. |
verzoekt de Commissie een netwerk van sportambassadeurs op te zetten om de invloed van gerespecteerde rolmodellen in de sport te benutten om lichaamsbeweging en een gezonde levensstijl aan te moedigen; |
|
65. |
erkent de waardevolle bijdragen die vrijwilligers in de sport leveren aan de samenleving en roept de Commissie en de lidstaten op een systeem op te zetten dat in overeenstemming is met de EU-vaardighedenagenda en voortbouwt op het Europees systeem voor het overdragen en verzamelen van studiepunten (ECTS) en het Europees systeem voor overdracht van leerresultaten voor beroepsonderwijs en -opleiding (Ecvet) voor de erkenning van kwalificaties die zijn verworven door vrijwilligers, met inbegrip van coaches die als vrijwilliger werken; |
De sport helpen om voor een succesvol herstel te zorgen
|
66. |
benadrukt dat er steun en gerichte financieringsmechanismen nodig zijn om de sportsector en alle sporten in de nasleep van COVID-19 weer op de rails te krijgen, onder meer in de vorm van nationale steunfondsen, de herstel- en veerkrachtfaciliteit en de structuurfondsen van de EU; |
|
67. |
is ingenomen met het feit dat sommige lidstaten sport hebben opgenomen in hun nationale herstel- en veerkrachtsplannen; |
|
68. |
roept de Commissie op om in haar evaluatieverslag over de uitvoering van de faciliteit voor herstel en veerkracht, dat in 2022 aan het Parlement en de Raad moet worden voorgelegd, gegevens over sportgerelateerde investeringen en hervormingen te verstrekken; |
|
69. |
is verheugd over het hogere budget voor sport in het kader van het nieuwe Erasmus+-programma en is voorstander van verdere synergieën tussen fondsen en programma’s zoals EU4Health en LIFE; benadrukt dat het wegnemen van alle obstakels in het aanvraagproces op nationaal niveau van essentieel belang is om beter gebruik te kunnen maken van deze instrumenten om het herstel van de sport te ondersteunen; |
|
70. |
betreurt dat in de verordening inzake het EU4Health-programma niet expliciet naar sport wordt verwezen; |
|
71. |
spoort de EU-instellingen aan om in de volgende meerjarige programmeringsperiode het budget voor breedtesport in het Erasmus+-programma aanzienlijk te verhogen; |
|
72. |
benadrukt dat de financiering voor sport verder moet worden verhoogd, ook buiten het Erasmus+-programma, en wel op gerichte wijze, met de nadruk op de sociale dimensie van sport, met name op het gebied van de breedtesport; |
|
73. |
benadrukt het belang van voorbereidende acties en proefprojecten op het gebied van sport, die aanvullende financiering voor de breedtesport en veelbelovende resultaten opleveren; |
|
74. |
verzoekt de Commissie het aantal aanvaarde proefprojecten en voorbereidende acties op het gebied van sport te verhogen; |
|
75. |
benadrukt dat het sporttoerisme moet worden ondersteund als manier om het herstel en de veerkracht van de sportsector na COVID-19 te bevorderen; |
|
76. |
herinnert eraan dat traditionele sporten, als onderdeel van het Europees cultureel erfgoed en de regionale identiteit, moeten worden beschermd en bevorderd door middel van passende financiering; |
|
77. |
vraagt de nationale, regionale en lokale autoriteiten de sleutelrol van sport en lichaamsbeweging op gebieden als stadsvernieuwing, toerisme en territoriale cohesie te erkennen en relevante investeringen in het kader van het cohesiebeleid aan te moedigen, met name met betrekking tot het Europees Sociaal Fonds Plus, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en de herstel- en veerkrachtfaciliteit; |
|
78. |
verzoekt de Commissie het gebruik van React-EU-financiering aan te moedigen voor projecten die te maken hebben met sportinfrastructuur, op voorwaarde dat deze duurzaam is, bijdraagt tot economisch herstel op lange termijn en toerisme ondersteunt; |
|
79. |
vestigt de aandacht van de Commissie en de beheersautoriteiten op de belangrijke rol van kleine sportclubs en -verenigingen en wijst erop dat zij over te weinig personele en materiële middelen beschikken om toegang te krijgen tot Europese financiering en gerichte steun; |
|
80. |
roept de lidstaten op te overwegen het laagst mogelijke btw-tarief toe te passen op de sportsector, als een van de instrumenten om toegang tot zijn diensten in de nasleep van COVID-19 te vergemakkelijken; |
|
81. |
verzoekt de Commissie samen met alle relevante belanghebbenden, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld, de sociale partners en overheidsinstanties, een methode te ontwikkelen voor het bepalen van de criteria om de sociale impact van sportgerelateerde projecten te meten en te monitoren, en regelmatig updates te geven en informatie te verstrekken over die impact; |
|
82. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de gegevens over de economische impact van sport regelmatig te actualiseren en te presenteren; |
De transitie naar een duurzame en innovatieve toekomst ondersteunen
|
83. |
wijst op de inspanningen van clubs en bonden om milieuduurzaamheid te waarborgen; roept de EU-instellingen, de lidstaten en de sportbonden echter op om de ontwikkeling van sport en de organisatie van op milieugebied ambitieuze sportevenementen verder te ondersteunen en te bevorderen; |
|
84. |
benadrukt dat sport in overeenstemming moet worden gebracht met de beginselen van de Europese Green Deal en moet bijdragen tot milieueducatie en gedragsverandering; |
|
85. |
roept de Commissie en de lidstaten op de groene transitie van de sportsector te ondersteunen, met name wat betreft de bouw, uitbreiding en renovatie van sportinfrastructuur, met inbegrip van wintersportfaciliteiten; |
|
86. |
wijst op het belang van sport en lichaamsbeweging in het Nieuw Europees Bauhaus en erkent het potentieel voor de ontwikkeling van actieve ruimten en de bevordering van duurzame sportinfrastructuur; roept de Commissie op te waarborgen dat projecten in verband met sport, met name in publieke ruimten, prioriteit krijgen in het initiatief; |
|
87. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten geharmoniseerde minimale toegankelijkheidscriteria, duurzaamheidsbenchmarks en veiligheidsnormen voor sportinfrastructuur vast te stellen, met inbegrip van maatregelen om elke vorm van intimidatie te voorkomen en de inclusie en mobiliteit van sporters en sportgerelateerd personeel te ondersteunen; |
|
88. |
roept op om bijzondere aandacht te besteden aan de arbeidsomstandigheden van bouwvakkers die betrokken zijn bij de aanleg van sportinfrastructuur; |
|
89. |
benadrukt het belang van innovatie en sectoroverschrijdende samenwerking in de sport, en met name het belang van de ontwikkeling van digitale instrumenten om de deelname aan lichaamsbeweging te vergroten, met bijzondere aandacht voor jongeren; |
|
90. |
beklemtoont dat er in de context van de COVID-19-pandemie nieuwe manieren moeten worden overwogen om sportevenementen te organiseren, met gebruikmaking van de beschikbare digitale technologieën; |
|
91. |
roept de Commissie en het Europees Technologisch Instituut op een kennis- en innovatiegemeenschap (KIG) op het gebied van sport op te richten teneinde innovatie, veerkracht en transnationale samenwerking te stimuleren; |
|
92. |
verzoekt de EU-instellingen een debat over de toekomst en mogelijkheden van e-sport op gang te brengen en gegevens voor de beoordeling van deze sector te verzamelen en een studie te presenteren over de sociale en economische impact ervan; |
|
93. |
verzoekt de Commissie het toenemende probleem van het illegaal streamen van livesportevenementen onverwijld en doeltreffend aan te pakken; |
o
o o
|
94. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsook aan de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de Europese, internationale en nationale sportbonden en -organisaties. |
(1) Resolutie getiteld “Transforming our world: the 2030 Agenda for Sustainable Development”, door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen op 25 september 2015, A/RES/70/1.
(2) PB L 189 van 28.5.2021, blz. 1.
(3) PB C 239 E van 20.8.2013, blz. 46.
(4) PB C 36 van 29.1.2016, blz. 137.
(5) PB C 407 van 4.11.2016, blz. 81.
(6) PB C 252 van 18.7.2018, blz. 2.
(7) PB C 385 van 22.9.2021, blz. 2.
(8) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0045.
(9) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0236.
(10) PB C 419 van 4.12.2020, blz. 1.
(11) PB C 416 van 11.12.2019, blz. 3.
(12) PB C 192 van 7.6.2019, blz. 18.
(13) PB C 214 I van 29.6.2020, blz. 1.
(14) PB C 196 van 11.6.2020, blz. 1.
(15) PB C 212 van 4.6.2021, blz. 2.
(16) Mittag, J. en Naul, R. (2021), EU sports policy: assessment and possible ways forward, Europees Parlement, onderzoek voor de commissie CULT — beleidsondersteunende afdeling Structuur- en Cohesiebeleid, Brussel.
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/11 |
P9_TA(2021)0464
Digitalisering van de Europese rapportage, monitoring en controle
Resolutie van het Europees Parlement van 23 november 2021 met aanbevelingen aan de Commissie over de digitalisering van de Europese rapportage, monitoring en controle (2021/2054(INL))
(2022/C 224/02)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 322, lid 1, en artikel 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU, en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, (het “Financieel Reglement”) (1), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (2), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (de “PIF-richtlijn”) (3), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (antiwitwasrichtlijn) (4), |
|
— |
gezien artikel 22, lid 4, van Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (5), |
|
— |
gezien de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement en de Commissie over gegevensverzameling met het oog op doeltreffende controles en audits (6), |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen (7), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 29 april 2021 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2019, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen (8), |
|
— |
gezien punt 24 van de conclusies van de Europese Raad van 17 tot en met 21 juli 2020 over het meerjarig financieel kader 2021-2027, |
|
— |
gezien de verklaring van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-465/00, C-138/01 en C-139/01, Österreichischer Rundfunk e.a. (9), dat “in een democratische samenleving de belastingplichtigen en de publieke opinie in het algemeen het recht hebben, geïnformeerd te worden over het gebruik van overheidsinkomsten”, |
|
— |
gezien de in opdracht van de Commissie begrotingscontrole uitgevoerde studie van de beleidsondersteunende afdeling Begrotingszaken, getiteld “The Largest 50 Beneficiaries in each EU Member State of CAP and Cohesion Funds” (“De 50 grootste begunstigden van het GLB en het Cohesiefonds in elke lidstaat van de EU”), |
|
— |
gezien de studie van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement inzake de beoordeling van de Europese meerwaarde, getiteld “Digitalisation of the European reporting, monitoring and audit” (“Digitalisering van de Europese rapportage, monitoring en controle”), |
|
— |
gezien Speciaal verslag nr. 4/2020 van de Rekenkamer, getiteld “Gebruikmaking van nieuwe beeldtechnologieën voor de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid: over het algemeen gestage vooruitgang, zij het trager voor de monitoring van klimaat en milieu”, |
|
— |
gezien de artikelen 47 en 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0311/2021), |
|
A. |
overwegende dat de instellingen, organen en instanties van de Unie overeenkomstig artikel 15 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in een zo groot mogelijke openheid werken; |
|
B. |
overwegende dat toepassing van dit beginsel inhoudt dat het voor Europese burgers duidelijk moet zijn waar en met welk doel de Unie bij de uitvoering van de begroting middelen besteedt; stelt vast dat het aantal buiten de begroting vallende instrumenten blijft toenemen en is van mening dat instrumenten zoals NextGenerationEU de basis vormen voor het directe beheer van de Commissie; benadrukt dat het Parlement zijn mandaat op het gebied van besluitvorming, toezicht en kwijting moet vervullen; pleit voor de bijwerking van het Financieel Reglement, opdat het Parlement zijn mandaat met betrekking tot de controle op deze nieuwe mechanismen kan vervullen; beklemtoont dat dit met name belangrijk is in verband met de digitalisering van de Europese rapportage, monitoring en controle; |
|
C. |
overwegende dat publieke kennis over en volledige transparantie van de besteding van middelen van de Unie van essentieel belang is voor de aanvaarding van deze uitgaven en tevens cruciaal is voor het waarborgen van de verantwoordingsplicht, geloofwaardigheid en betere controle op de uitgaven, alsook voor het voorkomen van misbruik, corruptie, fraude en belangenconflicten; |
|
D. |
overwegende dat in artikel 38 van het Financieel Reglement de huidige regels zijn vastgelegd voor de bekendmaking van informatie over ontvangers en andere informatie; |
|
E. |
overwegende dat de uiteenlopende tenuitvoerlegging van deze regels ertoe heeft geleid dat elke lidstaat momenteel één rapportagesysteem heeft voor het GLB en dat er in de lidstaten meer dan 250 rapportagesystemen bestaan voor het structuur- en cohesiebeleid; |
|
F. |
overwegende dat er momenteel grote verschillen bestaan in de vormgeving en werking van deze systemen, evenals de manier waarop hieruit informatie kan worden opgevraagd en gedeeld; |
|
G. |
overwegende dat de versnippering van gegevens het uiterst moeilijk, zo niet onmogelijk maakt om de eindbegunstigden van middelen van de Unie in direct, indirect of gedeeld beheer te identificeren; |
|
H. |
overwegende dat veel systemen geen gebruik maken van unieke identificatienummers voor natuurlijke personen en bedrijven; |
|
I. |
overwegende dat er voor bedrijven in de huidige systemen in de meeste gevallen geen informatie is opgenomen over de eigenaar of eigenaren van de bedrijven en de uiteindelijke begunstigden ervan; overwegende dat de digitalisering van de Europese rapportage, monitoring en controle het nuttigste instrument is om desinformatie te voorkomen als niet-gevoelige informatie openbaar beschikbaar is; |
|
J. |
overwegende dat het Parlement de Commissie meermaals heeft gevraagd informatie te verstrekken over de 50 grootste begunstigden van het GLB en de structuurfondsen in elke lidstaat, maar tot dusver enkel onvolledige en onbevredigende antwoorden heeft ontvangen; |
|
K. |
overwegende dat het Parlement in 2020 is begonnen aan een studie om de 50 grootste begunstigden van het GLB en de structuurfondsen in elke lidstaat op basis van openbaar beschikbare informatie in kaart te brengen, die interessante bevindingen heeft opgeleverd, maar tevens heeft aangetoond hoe moeilijk het nog altijd is om veel eindbegunstigden te identificeren; |
|
L. |
overwegende dat het vanwege de huidige situatie de facto onmogelijk is te achterhalen hoeveel geld eindbegunstigden uit het GLB en het structuur- en cohesiebeleid ontvangen; |
|
M. |
overwegende dat uit de tijdens de openbare hoorzitting van 2 september 2021 in de commissie CONT gepresenteerde bevindingen van de Rekenkamer duidelijk is gebleken dat de transparantie van het bestaande systeem voor toezicht op de middelen van de Unie moet worden verbeterd; |
|
N. |
overwegende dat sommige bedrijven en natuurlijke personen in meer dan één lidstaat actief zijn en daarom in verschillende lidstaten subsidies van de Unie ontvangen, en dat bedrijfsstructuren zeer complex en ondoorzichtig kunnen zijn; overwegende dat de Commissie daarom geen zicht heeft op het totale bedrag dat elk van deze multinationals ontvangt; |
|
O. |
overwegende dat de Europese Raad op 17-21 juli 2020, in verband met het akkoord tussen de staatshoofden over het MFK 2021-2027, in punt 24 van zijn conclusies heeft beaamd dat er behoefte is aan meer informatie over de eindbegunstigden van Uniefinanciering met het oog op controle en audit; |
|
P. |
overwegende dat uit al deze factoren blijkt dat er dringend behoefte is aan de totstandbrenging van één transparant, gebruiksvriendelijk, gestandaardiseerd, Uniebreed, interoperabel digitaal systeem dat zoveel mogelijk gebaseerd is op opensourcebeginselen, met behulp waarvan de uitvoerende autoriteiten van de lidstaten over de begunstigden van het GLB, de structuur- en cohesiefondsen, en alle andere fondsen kunnen rapporteren om nationale controle- en auditautoriteiten, OLAF, het EOM en andere instellingen en organen van de Unie in staat te stellen volledige en betrouwbare informatie te verkrijgen over de identiteit van eindbegunstigden, de bedragen die zij ontvangen en de fondsen waaruit deze bedragen afkomstig zijn; |
|
Q. |
overwegende dat het publiek zoveel mogelijk toegang moet hebben tot informatie over de directe en eindbegunstigden van middelen van de Unie, in overeenstemming met de toepasselijke regels inzake gegevensbescherming en de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake de bekendmaking van gegevens over begunstigden van middelen van de Unie; |
|
R. |
overwegende dat dit systeem moet zorgen voor de harmonisatie van het gegevensformaat, machineleesbaar moet zijn, unieke identificatienummers moet bevatten, zoek- en sorteerfuncties moet hebben en interoperabel moet zijn, zodat gegevens niet alleen per beleid of fonds, maar ook voor alle beleidsmaatregelen, fondsen en lidstaten kunnen worden geaggregeerd, en bovendien betrekking moet hebben op direct, indirect en gedeeld beheer; |
|
S. |
overwegende dat dit systeem door de Commissie moet worden ontwikkeld om de volledige interoperabiliteit ervan te waarborgen, met inbegrip van de automatische vertaling van de belangrijkste elementen van het systeem, en te zorgen voor een zo spoedig mogelijke tenuitvoerlegging ervan in alle lidstaten en voor alle beleidsmaatregelen en fondsen; |
|
T. |
overwegende dat de ontwikkeling van dit systeem vergezeld moet gaan van het hoogste niveau van cyberbeveiliging om cyberaanvallen op het systeem of pogingen daartoe in alle lidstaten te voorkomen; |
|
U. |
overwegende dat de ontwikkeling van dit systeem gefinancierd moet worden uit de Uniebegroting en ter beschikking moet worden gesteld van de lidstaten en de regionale autoriteiten die belast zijn met het beheer en onderhoud van dergelijke rapportagesystemen, alsook van journalisten, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en het grote publiek, en dat bovendien opleiding moet worden verzorgd voor ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de dagelijkse werking van deze systemen; |
|
V. |
overwegende dat de rapportagesystemen voor het GLB en het structuur- en cohesiebeleid realistisch gezien niet continu kunnen worden bijgewerkt met de meest recente informatie over de eigenaars van bedrijven en daarmee over de eindbegunstigden; overwegende dat de systemen daarom automatisch moeten worden gekoppeld aan databanken van overheidsbedrijven en gemeenschappelijke databanken over eindbegunstigden; |
|
W. |
overwegende dat middelen uit het GLB of de structuurfondsen vaak direct worden uitbetaald aan overheidsinstanties en vervolgens als onderdeel van de uitvoering van een specifiek programma aan andere ontvangers worden doorbetaald; overwegende dat de betrokken overheidsinstanties in dergelijke situaties verplicht zouden moeten vermelden bij welke begunstigden de middelen uiteindelijk zijn terechtgekomen; overwegende dat het digitale systeem onder meer interoperabel moet zijn met de interne systemen van de betrokken nationale organen en autoriteiten en beheers- en betalingsautoriteiten, alsook met nationale databanken voor overheidsopdrachten en aanbestedingen; |
|
X. |
overwegende dat dit interoperabel systeem moet stroken met de bepalingen van de AVG en redelijke “de-minimisregels” voor de bekendmaking van gegevens; |
|
Y. |
overwegende dat gegevens over de ontvangers van middelen uit het GLB en de structuur- en cohesiefondsen gedurende een periode van ten minste vijf jaar door het publiek moeten kunnen worden geraadpleegd; |
|
Z. |
overwegende dat de regels inzake bekendmaking van gegevens met betrekking tot begunstigden van middelen in gedeeld beheer voor zover mogelijk moeten worden geharmoniseerd met de regels voor begunstigden van middelen in direct beheer; overwegende dat satellietgegevens vaker en beter moeten worden benut en dat de belemmeringen die het brede gebruik van nieuwe technologieën door betaalinstanties momenteel in de weg staan, moeten worden weggenomen (10); |
|
1. |
verzoekt de Commissie, onder meer als onderdeel van de aankomende herziening van het Financieel Reglement, vóór het einde van 2021 de nodige wetgevingsvoorstellen in te dienen voor wijzigingen van het Financieel Reglement op basis van de in de bijlage opgenomen aanbevelingen; |
|
2. |
is van mening dat de financiële gevolgen van het verlangde voorstel moeten worden gedekt door de Uniebegroting; |
|
3. |
meent dat het waarborgen van vertrouwen in het financieel beheer van de middelen van de Unie van essentieel belang is voor het algehele vertrouwen in de instellingen van de Unie en daarmee voor het waarborgen van de geloofwaardigheid van het project van verdere Europese integratie; |
|
4. |
overwegende dat clouddiensten strategische innovatie mogelijk maken met het oog op digitale transformatie en dat de oprichting van de Europese alliantie voor industriële gegevens, edge en cloud in juli 2021 in dit verband een belangrijke stap vormt; |
|
5. |
benadrukt dat duidelijke, begrijpelijke en eerlijke regels inzake het recht om in aanmerking te komen voor steun of deel te nemen aan uitgavenprogramma’s een eerste voorwaarde zijn voor steun wat betreft het financieel beheer van de middelen van de Unie; |
|
6. |
is er stellig van overtuigd dat er een geïntegreerd, interoperabel en geharmoniseerd systeem voor de verzameling, monitoring en analyse van informatie over eindbegunstigden in alle lidstaten tot stand moet worden gebracht om op de meest efficiënte en doeltreffende manier de financiën van de Unie beter te beschermen en het toezicht nader te verscherpen; |
|
7. |
is van oordeel dat transparantie met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de regels en bijgevolg tot de identiteit van de ontvangers van middelen uit verschillende fondsen en programma’s, alsook tot de bedragen die zij ontvangen, evenals fraudepreventiebeleid een essentieel onderdeel vormen van het vertrouwen in het financieel beheer van de middelen van de Unie; beaamt dat de bekendmaking van gegevens over begunstigden “de-minimisdrempels” moet omvatten in overeenstemming met de toepasselijke regels inzake gegevensbescherming en de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie; |
|
8. |
is voorts van oordeel dat transparantie, gewaarborgd door middel van een digitaliseringsprogramma, waarbij een geïntegreerd, interoperabel en geharmoniseerd systeem tot stand wordt gebracht, het beste instrument zou kunnen zijn om desinformatie in alle lidstaten te bestrijden; |
|
9. |
is van mening dat transparantie met betrekking tot eindbegunstigden tevens een zeer efficiënt instrument is in de strijd tegen mogelijk misbruik en potentiële belangenconflicten, fraude en corruptie in verband met de besteding en verdeling van de middelen van de Unie; |
|
10. |
is van mening dat transparantie met betrekking tot overheidsmiddelen zorgt voor een betere verantwoordingsplicht en een groter vertrouwen van burgers in overheidsinstanties; |
|
11. |
onderstreept dat transparantie met betrekking tot eindbegunstigden de audit-, controle- en kwijtingsautoriteiten van nationale en regionale overheidsdiensten, de Commissie, de Raad en het Parlement in staat zal stellen er op veel betere en nauwkeurigere wijze voor te zorgen dat de middelen efficiënt worden besteed en er tevens voor zal zorgen dat zij in geval van fraude of andere vormen van verkeerde besteding kunnen overgaan tot terugvordering, volgens de regels en beleidsambities; beklemtoont dat de Rekenkamer, OLAF en het EOM hun respectieve verantwoordelijkheden ook efficiënter en nauwkeuriger kunnen vervullen indien zij volledige toegang krijgen tot volledige en betrouwbare informatie; |
|
12. |
onderstreept voorts dat de samenhangendere, Uniebrede bekendmaking van gegevens over eindbegunstigden journalisten, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en het grote publiek veel beter in staat zal stellen legitieme vragen en kwesties aan de orde te stellen en aldus potentiële gevallen van misbruik of fraude in verband met de middelen van de Unie of vermoedelijke betrokkenheid van politiek prominente personen aan het licht te brengen; |
|
13. |
meent dat de huidige situatie, waarin het onmogelijk is een redelijk volledig beeld te krijgen van de vraag hoeveel middelen er worden uitbetaald en aan wie, met name uit fondsen in gedeeld beheer, en waarin bovendien in het bijzonder sprake is van een onvermogen om afzonderlijke bedragen die dezelfde directe begunstigde en/of eindbegunstigde en/of uiteindelijke begunstigde betreffen, te aggregeren, onaanvaardbaar is en dat hierin zo spoedig mogelijk verandering moet worden gebracht om de transparantie en efficiëntie van de middelen van de Unie te vergroten; |
|
14. |
is er stellig van overtuigd dat de meest efficiënte manier om de situatie te corrigeren erin bestaat de desbetreffende delen van het Financieel Reglement te herzien met als doel de transparantie te bevorderen met betrekking tot de vraag hoeveel middelen er worden uitbetaald, aan wie, en uit welke fondsen en programma’s van de Unie; |
|
15. |
onderstreept dat een dergelijke wijziging van het Financieel Reglement tevens wijzigingen van de sectorale wetgeving inzake respectievelijk fondsen en programma’s met zich mee kan brengen; |
|
16. |
benadrukt dat deze herziening van het huidig Financieel Reglement moet worden uitgevoerd als onderdeel van de aankomende herziening van het Financieel Reglement, die volgens de aankondiging van de Commissie in het vierde kwartaal van 2021 zal worden voorgelegd; |
|
17. |
is van oordeel dat de herziening van het Financieel Reglement een solide rechtsgrondslag moet omvatten voor het verplichte gebruik van open en gestandaardiseerde gegevens over overheidsopdrachten; meent voorts dat IT-systemen voor begrotingscontrole die interoperabel zijn met nationale en regionale databanken, verplicht moeten worden gesteld; |
|
18. |
beklemtoont dat de herziening het gebruik van gestandaardiseerde gegevensreeksen en de mogelijkheid om de eindbegunstigden van middelen te identificeren, moet waarborgen; is van mening dat de verplichte informatie die voor audit- en controledoeleinden wordt verzameld, ten minste het registratienummer van juridische instanties moet omvatten, evenals het nationaal identificatienummer voor natuurlijke personen, een aanduiding van het soort begunstigde, de onderaannemers, de uiteindelijke begunstigden, of de begunstigde ook staatssteun ontvangt, en de contactgegevens van de begunstigde; onderstreept dat de toegang tot gevoelige gegevens via het interoperabel digitaal informatie- en monitoringsysteem moet worden beperkt tot bevoegde nationale en Europese autoriteiten, instellingen en organen ten behoeve van audit-, controle- en kwijtingswerkzaamheden, en strikt in overeenstemming moet zijn met de vereisten inzake gegevensbescherming; |
|
19. |
benadrukt dat de Commissie ervoor moet zorgen dat het gebruik van geïntegreerde en gestandaardiseerde rapportage- en monitoringinstrumenten verplicht is en volledig ten uitvoer wordt gelegd in de lidstaten, en dus niet langer uitsluitend op vrijwillige basis verloopt; |
|
20. |
onderstreept dat de herziening er bovendien voor moet zorgen dat achterhaald kan worden wie de uiteindelijke begunstigden van een bedrijf zijn, indien het desbetreffende bedrijf de directe ontvanger is van middelen van de Unie; |
|
21. |
onderstreept dat er, in situaties waarin de directe ontvanger een bedrijf is dat in handen is van een ander bedrijf, voor moet worden gezorgd dat ook kan worden achterhaald wie de uiteindelijke begunstigden van het tweede bedrijf zijn; benadrukt dat deze verplichting moet gelden voor alle betrokken bedrijven in de eigendomsstructuur; meent daarom dat moederondernemingen unieke identificatienummers moeten invoeren voor begunstigden, zodat elke dochteronderneming een volgend nummer heeft en middelen volledig kunnen worden teruggevoerd tot de eindbegunstigden en de uiteindelijke begunstigden; |
|
22. |
merkt op dat deze verplichting om de uiteindelijke begunstigde te identificeren ten minste van toepassing moet zijn wanneer een natuurlijke of rechtspersoon meer dan 15 % van het desbetreffende bedrijf bezit; benadrukt dat bedrijfsaandelen die aan familieleden toebehoren, moeten worden samengevoegd en als één geheel moeten worden geteld; |
|
23. |
merkt op dat de verplichting om te kunnen achterhalen wie de uiteindelijke begunstigden van een bedrijf zijn, ook van toepassing moet zijn op bedrijven die in een derde land zijn gevestigd; |
|
24. |
merkt op dat overheidsinstanties die directe ontvangers zijn van middelen van de Unie in het kader van de herziening van het Financieel Reglement moeten worden verplicht te vermelden wie de eindbegunstigden van de middelen zijn (d.w.z. of dit natuurlijke of rechtspersonen zijn die verschillen van de overheidsinstantie zelf); onderstreept dat het digitale systeem onder meer interoperabel moet zijn met de interne systemen van de betrokken nationale organen en autoriteiten en beheers- en betalingsautoriteiten, alsook met nationale databanken voor overheidsopdrachten en aanbestedingen; |
|
25. |
verzoekt de Commissie een systeem te ontwikkelen ter waarborging van de digitalisering van de Europese rapportage, monitoring en controle voor het GLB, beleid in het kader van de cohesie- en structuurfondsen en ander beleid, en dit systeem ter beschikking te stellen van financiële actoren en instanties die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de begroting, met inbegrip van bevoegde nationale en regionale autoriteiten in gedeeld beheer; |
|
26. |
beklemtoont dat dit systeem zoveel mogelijk gebaseerd moet zijn op opensourcebeginselen en gebruik moet maken van gestandaardiseerde gegevensreeksen en maatregelen voor het verzamelen, vergelijken en aggregeren van informatie en cijfers over de directe en uiteindelijke ontvangers en de eindbegunstigden van Uniefinanciering met het oog op controle, audit en kwijting; benadrukt dat digitale identiteit een noodzakelijke eerste stap vormt om het vertrouwen van burgers in overheidsinstellingen te vergroten; |
|
27. |
onderstreept dat dit systeem moet worden ontwikkeld om de volledige naleving van het transparantiebeginsel zoals omschreven in titel II, hoofdstuk 8, van het Financieel Reglement te waarborgen; |
|
28. |
benadrukt dat dit systeem toegankelijk moet zijn voor journalisten, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en het grote publiek om onderzoek naar het gebruik van overheidsmiddelen te vergemakkelijken en mogelijk fraude aan het licht te brengen, met inachtneming van de bepalingen van de AVG; |
|
29. |
pleit ervoor dat dit systeem binnen twee jaar wordt ontwikkeld en eveneens kosteloos ter beschikking wordt gesteld van en verplicht wordt gesteld voor de rapporterende instanties in de lidstaten; |
|
30. |
onderstreept dat de ontwikkeling van dit systeem gepaard moet gaan met het in staat stellen van nationale en regionale autoriteiten en betrokken instellingen van de Unie, waaronder, in voorkomend geval, het Parlement, de Commissie, de Rekenkamer, OLAF en het EOM, om efficiënte controles te waarborgen op belangenconflicten, onregelmatigheden, problemen in verband met dubbele financiering en misbruik van de middelen, alsook met het gebruik van moderne IT-instrumenten zoals ARACHNE; |
|
31. |
wijst erop dat dit systeem het mogelijk zou maken om terugkerende en mogelijk oververtegenwoordigde begunstigden van middelen van de Unie, waaronder winnaars van aanbestedingen, zeer snel te identificeren; |
|
32. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat in de Uniebegroting de nodige middelen voor dit systeem worden vrijgemaakt, met inbegrip van kredieten voor de opleiding en technische bijstand voor het personeel van nationale en regionale autoriteiten dat van het systeem gebruik zal maken; |
|
33. |
merkt op dat het systeem zelf geen actuele gegevens kan bevatten over de eigenaren van bedrijven; stelt voorts vast dat een dergelijke vereiste de verantwoordelijkheid voor de gegevens over bedrijven zou verschuiven naar de beheersautoriteiten, die hiervoor niet bevoegd zijn; |
|
34. |
pleit ervoor dat het systeem zodanig wordt vormgegeven dat het automatisch wordt gekoppeld aan databanken met actuele informatie over de eigenaren van bedrijven en dat het interoperabel is met de interne systemen van de betrokken nationale organen en autoriteiten en beheers- en betalingsautoriteiten, alsook met nationale databanken voor overheidsopdrachten en aanbestedingen; |
|
35. |
vraagt dat informatie over de ontvangers van Uniefinanciering gedurende een periode van ten minste vijf jaar door het publiek moet kunnen worden geraadpleegd; |
|
36. |
onderstreept dat dit systeem in overeenstemming moet zijn met de regels van de Unie inzake gegevensbescherming en de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie; merkt op dat er verschillen bestaan tussen de gedetailleerdheid van de informatie die moet worden verzameld, geaggregeerd en opgeslagen met het oog op controle, audit en kwijting en die ter beschikking kan worden gesteld van het grote publiek; beklemtoont dat audit-, controle- en kwijtingsautoriteiten alle beschikbare informatie volledig moeten kunnen raadplegen en dat de bekendmaking van gegevens kan worden beperkt door toepasselijke vereisten inzake gegevensbescherming en “de-minimisdrempels”; |
|
37. |
benadrukt dat dit systeem op doeltreffende wijze moet worden beschermd tegen cyberdreigingen; vraagt de Commissie ook op het niveau van de lidstaten te investeren in software voor cyberbeveiliging op hoog niveau en periodieke tests uit te voeren om potentiële zwakke punten in kaart te brengen; |
|
38. |
beaamt dat het systeem moet voldoen aan de regels inzake minimumbedragen die niet openbaar worden gemaakt; beklemtoont dat de verantwoordelijke autoriteiten niettemin altijd alle middelen moeten aggregeren die aan één begunstigde worden uitbetaald, en dat informatie over alle betalingen aan één begunstigde moet worden bekendgemaakt aan het grote publiek indien het totaalbedrag dat aan de desbetreffende begunstigde wordt uitbetaald, hoger is dan het minimumbedrag; |
|
39. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat dit systeem bovendien zo veel mogelijk zal worden gebruikt voor fondsen en beleid in direct beheer, op basis van dezelfde regels inzake transparantie met betrekking tot de ontvangers van middelen uit programma’s van de Unie; |
|
40. |
benadrukt dat het bestaande systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting ook een belangrijke rol speelt bij de bescherming van de financiële belangen van de Unie; is bezorgd dat het alleen van toepassing is op fondsen in direct beheer, die slechts circa 20 % van de Uniemiddelen uitmaken; is eveneens bezorgd over het feit dat marktdeelnemers van wie OLAF heeft vastgesteld dat zij overheidsmiddelen misbruiken, niet automatisch worden uitgesloten van uit de Uniebegroting gefinancierde contracten of aan financiële sancties worden onderworpen; verzoekt de Commissie met klem het toepassingsgebied van het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting bij de aankomende herziening van het Financieel Reglement uit te breiden om het doeltreffender te maken; |
|
41. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad. |
(1) PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.
(2) PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.
(3) PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29.
(4) PB L 156 van 19.6.2018, blz. 43.
(5) PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17.
(6) PB C 58 I van 18.2.2021, blz. 2.
(7) PB L 417 van 11.12.2020, blz. 381.
(8) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0164.
(9) ECLI:EU:C:2003:294, punt 85.
(10) Speciaal verslag nr. 4/2020 van de Rekenkamer, getiteld “Gebruikmaking van nieuwe beeldtechnologieën voor de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid: over het algemeen gestage vooruitgang, zij het trager voor de monitoring van klimaat en milieu”.
BIJLAGE BIJ DE RESOLUTIE
TEKST VAN HET VERLANGDE VOORSTEL
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 322, lid 1, juncto het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Rekenkamer,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Overeenkomstig de verzoeken van het Europees Parlement en als antwoord op punt 24 van de conclusies van de Europese Raad van 17 tot en met 21 juli 2020, moeten er, om de Uniebegroting en het herstelinstrument voor de Europese Unie beter te beschermen tegen fraude en onregelmatigheden, gestandaardiseerde maatregelen worden ingevoerd voor het verzamelen, vergelijken en aggregeren van informatie en cijfers over de uiteindelijke ontvangers en eindbegunstigden van Uniefinanciering, met het oog op controle en audit. |
|
(2) |
Om doeltreffende controles en audits te waarborgen, is het noodzakelijk gegevens te verzamelen over degenen die uiteindelijk, direct of indirect, begunstigd worden door Uniefinanciering in gedeeld beheer en door projecten en hervormingen die worden ondersteund in het kader van Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (1), met inbegrip van gegevens over de uiteindelijke begunstigden van de ontvangers van de financiering. De regels voor het verzamelen en verwerken van deze gegevens zullen in overeenstemming moeten zijn met de toepasselijke regels inzake gegevensbescherming. |
|
(3) |
Om de Uniebegroting beter te beschermen, moet de Commissie een geïntegreerd, interoperabel informatie- en monitoringsysteem ter beschikking stellen, met inbegrip van een centraal datamining- en risicoscore-instrument, om de bovengenoemde gegevens te kunnen raadplegen, opslaan, aggregeren en analyseren met het oog op een veralgemeende, verplichte toepassing door de lidstaten. Dit systeem moet zorgen voor efficiënte controles op belangenconflicten, onregelmatigheden, gevallen van dubbele financiering, en om het even welk misbruik van de middelen. De Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en andere onderzoeks- en controleorganen van de Unie moeten de nodige toegang tot die gegevens hebben, zodat zij hun toezichtfunctie kunnen uitoefenen in verband met de controles en audits die de lidstaten in de eerste plaats moeten uitvoeren om onregelmatigheden op te sporen en administratief onderzoek te verrichten naar het misbruik van de desbetreffende Uniefinanciering, en om een gedetailleerd beeld te krijgen van de verdeling ervan. |
|
(4) |
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 wordt als volgt gewijzigd:
|
(1) |
artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(2) |
artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(3) |
artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(4) |
het volgende artikel wordt ingevoegd: “Artikel 129 bis Geïntegreerd en interoperabel informatie- en monitoringsysteem 1. De Commissie zet een geïntegreerd en interoperabel digitaal informatie- en monitoringsysteem op, met inbegrip van een centraal datamining- en risicoscore-instrument, bestuurt dit systeem en stelt het ter beschikking van financiële actoren en andere personen en instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van de begroting, met inbegrip van bevoegde nationale autoriteiten in gedeeld beheer, om gegevens over degenen die uiteindelijk, direct of indirect, begunstigd worden door Uniefinanciering te kunnen raadplegen en analyseren. 2. Het in lid 1 bedoelde systeem is gebaseerd op gestandaardiseerde maatregelen voor het verzamelen, vergelijken en aggregeren van informatie en cijfers over degenen die uiteindelijk, direct of indirect, begunstigd worden door Uniefinanciering, met het oog op controle en audit. Het systeem maakt efficiënte controles mogelijk op belangenconflicten, onregelmatigheden, gevallen van dubbele financiering, en om het even welk misbruik van de middelen. 3. De in het systeem verzamelde, verplichte gegevens omvatten onder meer:
4. De Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, voor de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad, het EOM, evenals andere onderzoeks- en controleorganen van de Unie, waaronder de kwijtingsautoriteit, krijgen indien nodig toegang tot de in het in lid 1 bedoelde systeem opgenomen informatie om hun taken te kunnen uitvoeren. 5. De verwerking van persoonsgegevens bij het gebruik van het systeem is steeds in overeenstemming met Verordening (EU) 2016/679. 6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 269 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen om gedetailleerde regels vast te leggen inzake het gebruik en de werking van het in lid 1 bedoelde systeem, waaronder regels inzake gegevensverzameling en toegang tot de in het systeem opgenomen informatie.”; |
|
(5) |
in artikel 154, lid 4, eerste alinea, wordt het volgende punt ingevoegd:
|
|
(6) |
Artikel 269 wordt als volgt gewijzigd:
|
Gedaan te …
Voor het Europees Parlement
De Voorzitter
Voor de Raad
De Voorzitter
Woensdag, 24 november 2021
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/22 |
P9_TA(2021)0468
Een Europese strategie voor kritieke grondstoffen
Resolutie van het Europees Parlement van 24 november 2021 over een Europese strategie voor kritieke grondstoffen (2021/2011(INI))
(2022/C 224/03)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), met name de artikelen 9, 151, 152, 153, leden 1 en 2, artikel 173, dat betrekking heeft op het industriebeleid van de EU en onder meer verwijst naar het concurrentievermogen van de EU-industrie, en artikel 208, waarin opnieuw wordt bevestigd dat de EU bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor ontwikkelingslanden, rekening moet houden met de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking, |
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), met name artikel 3, lid 3, waarin wordt verwezen naar de interne markt, duurzame ontwikkeling en de sociale markteconomie, en artikel 5, lid 3, waarin wordt verwezen naar het subsidiariteitsbeginsel, |
|
— |
gezien het aan het VEU en het VWEU gehechte Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel, |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen (1) (de taxonomieverordening), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (2) (de afvaltransport-verordening), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (3) (de verordening inzake conflictmineralen), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (4) (de antisubsidieverordening van de EU), |
|
— |
gezien Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (5), |
|
— |
gezien Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen (6) (de kaderrichtlijn afvalstoffen), |
|
— |
gezien Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (7) (de richtlijn inzake mijnbouwafval), |
|
— |
gezien Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (8) (de richtlijn inzake industriële emissies), |
|
— |
gezien Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (9) (de richtlijn milieueffectbeoordeling), |
|
— |
gezien Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (10) (de vogelrichtlijn), |
|
— |
gezien Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (11) (de habitatrichtlijn), |
|
— |
gezien Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (12) (de richtlijn betreffende de openbaarmaking van niet-financiële informatie), |
|
— |
gezien de Overeenkomst die op de 21e Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP21) op 12 december 2015 in Parijs is aangenomen (de Overeenkomst van Parijs), |
|
— |
gezien de VN-Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s), met inbegrip van SDG 12 over verantwoorde consumptie en productie en SDG 15 over leven op het land, |
|
— |
gezien de Europese pijler van sociale rechten, |
|
— |
gezien de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, |
|
— |
gezien de OESO-zorgvuldigheidsrichtsnoeren voor verantwoord ondernemerschap, |
|
— |
gezien de “Guidelines for Social Life Cycle Assessment of Products” van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties van 2009, |
|
— |
gezien het speciaal verslag van het Internationaal Energieagentschap (IEA) van mei 2021 getiteld “The Role of Critical Minerals in Clean Energy Transitions” (de rol van kritieke mineralen in de transities naar schone energie), |
|
— |
gezien het speciaal verslag van het IEA van mei 2021 getiteld “Net zero by 2050: A Roadmap for the Global Energy Sector” (nuluitstoot tegen 2050 — een routekaart voor de mondiale energiesector), |
|
— |
gezien de briefing van het Europees Milieuagentschap van 13 januari 2021 getiteld “Growth without economic growth” (groei zonder economische groei), |
|
— |
gezien het verslag van het Europees Milieuagentschap van 30 augustus 2021 getiteld “Improving the climate impact of raw material sourcing” (de klimaatimpact van de winning van grondstoffen verbeteren), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) van 25 maart 2021, getiteld “Veerkracht op het gebied van kritieke grondstoffen: de weg naar een grotere voorzieningszekerheid en duurzaamheid uitstippelen”; |
|
— |
gezien de studie van de Commissie van september 2020 over de EU-lijst 2020 van kritieke grondstoffen, en de bijbehorende informatiebladen over kritieke grondstoffen, |
|
— |
gezien de prognosestudie van de Commissie van 3 september 2020 over kritieke grondstoffen voor strategische technologieën en sectoren in de EU, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 5 november 2018 over kritieke grondstoffen en de circulaire economie, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 10 maart 2021 met aanbevelingen aan de Commissie inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven en verantwoordingsplicht van ondernemingen (13), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 16 december 2020 over een nieuwe strategie voor Europese kmo’s (14), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 november 2020 over een nieuwe industriestrategie voor Europa (15), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 10 februari 2021 over het nieuwe actieplan voor de circulaire economie (16), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden (17), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal (18), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 maart 2021, getiteld “Een nieuwe strategie EU-Afrika — een partnerschap voor duurzame en inclusieve ontwikkeling” (19), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 27 april 2017 over de tenuitvoerlegging van de richtlijn mijnbouwafval (20), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 10 december 2020 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020 (COM(2020)0798), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 3 september 2020 getiteld “Veerkracht op het gebied van kritieke grondstoffen: de weg naar een grotere voorzieningszekerheid en duurzaamheid uitstippelen” (COM(2020)0474), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 5 mei 2021 getiteld “Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa” (COM(2021)0350), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2020 getiteld “Werkprogramma van de Commissie voor 2021 — Een Unie van vitaliteit in een kwetsbare wereld — (COM(2020)0690), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2020, getiteld “Het moment van Europa: herstel en voorbereiding voor de volgende generatie” (COM(2020)0456), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2020 getiteld “Een nieuw actieplan voor een circulaire economie — Voor een schoner en concurrerender Europa” (COM(2020)0098), en het werkdocument van 11 maart 2020 van de diensten van de Commissie getiteld “Leading the way to a global circular economy: state of play and outlook” (SWD(2020)0100), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 2 december 2015 getiteld “Maak de cirkel rond — Een EU-actieplan voor de circulaire economie” (COM(2015)0614), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020, getiteld “Een kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa” (COM(2020)0103), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 18 februari 2021 getiteld “Evaluatie van het handelsbeleid — Een open, duurzaam en assertief handelsbeleid” (COM(2021)0066), |
|
— |
gezien de publicatie van de OESO van 12 februari 2019 met als titel “Global Material Resources Outlook to 2060: Economic Drivers and Environmental Consequences” (wereldwijde vooruitzichten tot 2060 inzake materiële hulpbronnen, economische aandrijfkrachten en milieugevolgen), |
|
— |
gezien de publicatie van de Wereldbank van 2020 over mineralen, klimaatactie en de transitie naar schone energie (“Minerals for Climate Action: The Mineral Intensity of the Clean Energy Transition”), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 17 december 2020 over een circulair en groen herstel, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 16 november 2020, getiteld “Een herstel dat de overgang naar een meer dynamische, veerkrachtige en concurrerende Europese industrie bevordert”, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 28 november 2019 over de circulaire economie in de bouwsector, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 4 oktober 2019, getiteld “Meer circulariteit — Transitie naar een duurzame samenleving”, |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie internationale handel, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A9-0280/2021), |
|
A. |
overwegende dat kritieke grondstoffen aan de basis liggen van het creëren van industriële waarde en derhalve een belangrijke impact hebben op downstreamsectoren; overwegende dat het van strategisch belang is dat de EU haar onafhankelijkheid op dit gebied vergroot, de stromen, waarde en toeleveringsketens van kritieke grondstoffen veiligstelt en ecosystemen ondersteunt, bevordert en digitaliseert, aangezien dit de nieuwe kerncapaciteit is in het kader van de internationale (industriële) concurrentie; overwegende dat een alomvattende strategie voor kritieke grondstoffen strenge milieunormen en maatschappelijke normen moet omvatten; |
|
B. |
overwegende dat de groeiende bevolking en de overgang naar digitale, zeer energie-efficiënte en klimaatneutrale economieën in alle scenario’s tot een aanzienlijke grotere vraag naar kritieke grondstoffen leiden (21); |
|
C. |
overwegende dat technologieën die kritieke grondstoffen vereisen van doorslaggevend belang zullen zijn voor het vermogen van de EU en de wereld als geheel om hun doelstellingen in het kader van de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken; |
|
D. |
overwegende dat een alomvattende EU-strategie voor kritieke grondstoffen moet berusten op strenge milieu-, sociale en mensenrechtennormen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de natuurlijke schaarste van mineralen; |
|
E. |
overwegende dat de EU momenteel slechts 1 % van alle grondstoffen voor windenergie, minder dan 1 % van alle lithiumbatterijen, minder dan 1 % van alle brandstofcellen, slechts 2 % van alle grondstoffen voor robotica en slechts 1 % van alle op siliconen gebaseerde fotovoltaïsche assemblages levert (22); |
|
F. |
overwegende dat in de mededeling van de Commissie over de actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020, 137 producten en grondstoffen worden geïdentificeerd (goed voor 6 % van de totale waarde van de goedereninvoer in de EU) die worden gebruikt in kwetsbare ecosystemen en waarvan de EU sterk afhankelijk is — voornamelijk in energie-intensieve industrieën en gezondheidsecosystemen -, alsook andere producten die noodzakelijk zijn voor de ondersteuning van de groene en digitale transitie; overwegende dat 52 % van deze producten wordt ingevoerd uit de Volksrepubliek China; |
|
G. |
overwegende dat COVID-19 negatieve gevolgen heeft gehad voor de mondiale toeleveringsketens en heeft geleid tot tekorten aan kritieke grondstoffen in Europa; |
|
H. |
overwegende dat recycling een van de grote uitdagingen vormt met betrekking tot kritieke grondstoffen in Europa; overwegende dat de recyclingsector voor kritieke grondstoffen een aanzienlijk werkgelegenheidspotentieel biedt; overwegende dat alleen al de recyclingsector voor tractiebatterijen tegen 2035 naar schatting ongeveer 10 500 banen zal creëren in de EU; |
|
I. |
overwegende dat recycling en vervanging evenals het wijzigen van gedrags- en consumptiepatronen tot een afvlakking van de vraag naar kritieke grondstoffen kunnen leiden; |
|
J. |
overwegende dat de secundaire grondstoffen in afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) in 2016 volgens de Universiteit van de Verenigde Naties een totale waarde van circa 55 miljard EUR hadden (23); overwegende dat volgens deze zelfde studie tot 90 % van het wereldwijde e-afval illegaal werd verhandeld of gestort; |
|
K. |
overwegende dat het duidelijk is dat er — ook gezien de geplande nieuwe zorgvuldigheidsverplichtingen — nieuwe duurzame toeleveringsbronnen nodig zijn en dat het potentieel van een grondstofwinning die beantwoordt aan hoge normen inzake duurzaamheid in de EU en haar buurlanden moet worden benut, waarbij ten volle rekening moet worden gehouden met in de circulaire economie beschikbare opties zoals recycling, productontwerp, vervanging en verminderd gebruik van materialen; |
|
L. |
overwegende dat het EESC in zijn advies van 25 maart 2021“het belang van een ruimere definitie en bredere opvatting van kritieke grondstoffen” beklemtoont, en in zijn advies ook het volgende schrijft: “Traditioneel worden onder “kritieke grondstoffen” verstaan stoffen die merendeels afkomstig zijn uit mijnbouw. Deze definitie is te beperkt en staat de groei van groene energiebronnen in de weg. Tegenwoordig kunnen materialen op houtbasis in veel meer toepassingen efficiënt worden gebruikt dan in het verleden. Van textiel tot nieuwe, lichtere en meer milieuvriendelijke batterijtechnologie: de ontwikkelingen volgen elkaar razendsnel op. De bio-economie biedt unieke kansen om de veerkracht van de Europese economie te vergroten en voor geopolitieke stabiliteit op ons continent te zorgen. Tegelijkertijd zou het gebruik van hernieuwbare materialen ook de klimaatverandering helpen beperken, aangezien hierdoor de door het gebruik van fossiele brandstoffen veroorzaakte emissies in de grond kunnen worden gehouden en groen tegenwicht kan worden geboden tegen fossiele sectoren.”; |
|
M. |
overwegende dat, zoals in het advies wordt opgemerkt, er “buitengewoon weinig voorbeelden zijn van gevallen waarin de export van grondstoffen in ontwikkelingslanden tot duurzame economische en sociale ontwikkeling ten gunste van grote delen van de bevolking heeft geleid. Integendeel, de situatie brengt vaak sociale uitbuiting en milieuverontreiniging met zich mee en de voordelen vallen doorgaans slechts in de schoot van enkelen.”; |
|
N. |
overwegende dat kritieke grondstoffen vooral worden toegeleverd door landen buiten de EU: China staat in voor 98 % van de toelevering aan de EU van zeldzame aardmetalen, Turkije zorgt voor 98 % van de toelevering aan de EU van boraat en Zuid-Afrika voorziet in respectievelijk 71 %, 92 %, 80 % en 93 % van de EU-behoefte aan platina, iridium, rodium en ruthenium (24); |
|
O. |
overwegende dat toekomstscenario’s aangeven dat de EU voor batterijen voor elektrische voertuigen en voor energieopslag in 2030 tot 18 keer meer lithium en 5 keer meer kobalt, en in 2050 bijna 60 keer meer lithium en 15 keer meer kobalt zal nodig hebben dan de hoeveelheden die momenteel worden toegeleverd aan de hele EU-economie (25); |
|
P. |
overwegende dat er in de EU vier projecten voor de duurzame winning van lithium op komst zijn, voor in totaal 2 miljard EUR, en dat deze projecten normaal gezien tussen 2022 en 2024 operationeel zullen worden; overwegende dat hiermee tegen 2025 naar verwachting tot 80 % van de lithiumbehoeften van de EU in de batterijsector zal worden gedekt, en dat deze projecten met andere woorden rechtstreeks zullen bijdragen tot de strategische autonomie van de EU; |
|
Q. |
overwegende dat de tekorten aan kritieke grondstoffen aanleiding geven tot toenemende bezorgdheid op het gebied van industrie en veiligheid, met name als gevolg van de voorspelde exponentiële productietoename en in het bijzonder de toename van de productie van batterijen, die essentieel zijn voor de overgang naar de productie van energie uit hernieuwbare bronnen; |
|
R. |
overwegende dat de EU haar strategische autonomie op belangrijke gebieden zoals de toelevering van kritieke grondstoffen, die ook cruciaal is voor de capaciteiten van de EU op het gebied van defensie en ruimtevaart, moet verbeteren; |
|
S. |
overwegende dat de EU afhankelijk zal blijven van internationale toeleveringsketens om te kunnen voldoen aan haar behoefte aan kritieke grondstoffen, en dat maatregelen om de mondiale handelsmarkten transparanter, doeltreffender en voorspelbaarder te maken derhalve eveneens een belangrijke rol zullen spelen; |
|
T. |
overwegende dat de grondstoffensector in de EU werk biedt aan ongeveer 350 000 mensen en dat meer dan 30 miljoen banen in verwerkende sectoren verderop in de productieketen ervan afhankelijk zijn (26); overwegende dat de overschakeling naar een meer circulaire economie tegen 2030 zou kunnen leiden tot een nettostijging van de werkgelegenheid in de EU met 700 000 banen (27); |
|
U. |
overwegende dat mijnbouwactiviteiten werknemers kunnen blootstellen aan schadelijke en gevaarlijke omstandigheden; overwegende dat er wereldwijd en tussen verschillende mijnbouwlocaties grote verschillen bestaan op het gebied van arbeidsrechten en de bescherming van werknemers; |
|
V. |
overwegende dat kritieke grondstoffen niet afzonderlijk voorkomen, maar in ertsen, gemengd met onedele metalen, en dat de verwerking ervan een aanzienlijke hoeveelheid energie vereist; overwegende dat het concurrentievermogen en de winstgevendheid van de productie bijgevolg worden bepaald door de beschikbaarheid van stabiele en betaalbare energie en door de identificatie en ontwikkeling van relevante methodes, procedures en technologieën; |
|
W. |
overwegende dat het Europees Milieuagentschap in zijn verslag “Growth without economic growth” (groei zonder economische groei) stelt dat economische groei nauw verband houdt met een toename van productie, consumptie en hulpbronnengebruik, hetgeen negatieve gevolgen heeft voor de natuur, het klimaat en de menselijke gezondheid, en dat uit huidig onderzoek blijkt dat het onwaarschijnlijk is dat economische groei volledig kan worden losgekoppeld van de milieugevolgen ervan; |
Uitdagingen en mogelijkheden
|
1. |
is van mening dat een geïntegreerde aanpak in de hele waardeketen, van afvalinzameling en productontwerp met het oog op recycleerbaarheid tot terugwinning van grondstoffen, een essentiële strategie is om de levering van kritieke grondstoffen te vergroten; betreurt echter dat het niveau van technologische paraatheid van afvalinzameling en productontwerp laag is; beklemtoont dat het toespitsen van de aandacht op recycling alleen niet voldoende zal zijn om aan de toenemende vraag naar kritieke grondstoffen te voldoen; merkt op dat vervanging van kritieke grondstoffen weliswaar grenzen heeft op het gebied van productefficiëntie, maar een inherent doel vormt voor betrokken bedrijven en desbetreffende onderzoeksprojecten vanwege de hoge prijzen en de afhankelijkheid van kritieke grondstoffen, en kan helpen om problemen met betrekking tot toereikende voorraden van kritieke grondstoffen aan te pakken; beklemtoont dat er behoefte is aan verdere inspanningen inzake en verdere steun voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van de recycling en substitutie van kritieke grondstoffen, alsook op het gebied van productontwerp; |
|
2. |
benadrukt dat de toelevering van kritieke grondstoffen gekoppeld is aan geografische locatie en tot dusver sterk afhankelijk is van fossiele energie, met als gevolg het risico op indirecte en directe koolstoflekkage en blootstelling aan oneerlijke concurrentie; merkt op dat de winning van kritieke grondstoffen vaak gepaard gaat met potentieel ernstige gevolgen voor het milieu, zoals biodiversiteitsverlies of lucht-, bodem- en waterverontreiniging, en potentiële conflicten met lokale gemeenschappen; benadrukt de noodzaak van een overstap op hernieuwbare energie in de mijnbouw- en raffinagesector; merkt derhalve op dat er een actief industriebeleid nodig is om de sector bij deze transitie te ondersteunen en toegang te verlenen tot betaalbare schone energiebronnen; wijst daarnaast op de gunstige omstandigheden voor emissiearme en duurzame winningsactiviteiten in de EU en pleit ervoor de toeleveringsmogelijkheden in lidstaten die rijk zijn aan kritieke grondstoffen verder te onderzoeken; |
|
3. |
waarschuwt dat de transitie van de EU naar klimaatneutraliteit er niet toe mag leiden dat de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen wordt vervangen door een afhankelijkheid van grondstoffen; beklemtoont dat deze transitie ertoe moet leiden dat de EU minder afhankelijk wordt van de invoer van kritieke grondstoffen; benadrukt voorts de rol die innovatie, nieuwe technologieën, de minimalisering van het verbruik van hulpbronnen en het onderhoud en hergebruik van waardevolle grondstoffen in de EU kunnen spelen bij het verminderen van de afhankelijkheid van kritieke grondstoffen; |
|
4. |
merkt op dat de ontwikkeling en de toekomstige grootschalige uitrol van technologieën, met inbegrip van nieuwe digitale toepassingen, de opwekking van hernieuwbare elektriciteit en batterijen voor elektrische voertuigen en lichte vervoermiddelen, de vraag naar bepaalde kritieke en andere grondstoffen zullen stimuleren; dringt erop aan rekening te houden met het feit dat de toenemende klimaat- en digitale ambities van landen de mededinging op de wereldmarkten vergroten en de voorzieningszekerheid van kritieke grondstoffen in Europa extra onder druk zetten; |
|
5. |
verzoekt de Commissie de kriticiteitsbeoordelingsmethode vóór 2023 te herzien, voorafgaand aan de publicatie van de volgende lijst van kritieke grondstoffen, met als doel na te gaan of de lijst moet worden uitgebreid, en vraagt de Commissie hierbij rekening te houden met de evolutie van de internationale situatie op het vlak van kritieke grondstoffen, scenario’s voor de toekomstige vraag naar kritieke en andere grondstoffen, en sociale en ecologische criteria die gebaseerd zijn op de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s), met het oog op een breder beeld van de winningsomstandigheden in de hele wereld; verzoekt de Commissie bovendien in haar risicoanalyse van de grondstoffenvoorziening naar behoren rekening te houden met alle externe milieueffecten die verband houden met de winning en verwerking van grondstoffen; pleit eveneens voor een breed debat met alle belanghebbenden; |
|
6. |
verzoekt de Commissie niet alleen aandacht te besteden aan kritieke grondstoffen, maar ook aan het potentiële kritieke karakter van andere grondstoffen die nodig zijn voor sterke toeleveringsketens en voor het op peil houden van de productie en de dubbele transitie, alsook aan de beschikbaarheid van deze grondstoffen uit EU-toeleveringsbronnen, en vraagt de Commissie hierbij ook rekening te houden met de natuurlijke schaarste van mineralen; beklemtoont dat ook specifieke mineralen en “veel geproduceerde” grondstoffen, zoals koper, helium en nikkel, kritieker worden aangezien de vraag naar deze mineralen in een koolstofneutrale maatschappij toeneemt; |
|
7. |
verzoekt de Commissie een holistische benadering te hanteren wanneer zij de gevolgen beoordeelt van verschillende koolstofarme, hernieuwbare en digitale technologieën die concurreren om dezelfde kritieke grondstoffen, en de kritieke toeleveringsketens eveneens te onderzoeken in het licht van de behoeften van individuele sectoren; benadrukt het belang van het “energie-efficiëntie-eerst”-beginsel en is van mening dat emissievrije en hulpbronnenefficiënte oplossingen de voorkeur moeten krijgen; |
|
8. |
verzoekt de Commissie te waarborgen dat de nationale plannen voor herstel en veerkracht in het kader van NextGenerationEU een antwoord bieden op de problemen in verband met een vanuit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt duurzame levering van kritieke grondstoffen; verzoekt de lidstaten meer te investeren in de recycling van kritieke grondstoffen en vereisten betreffende kritieke grondstoffen en de leveringsbronnen en kosten daarvan op te nemen in hun strategische herstelplannen; |
|
9. |
dringt erop aan dat onder meer in het kader van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie wordt geïnvesteerd in de opleiding en bijscholing van werknemers, aangezien vaardigheden op het gebied van mijnbouw eveneens kunnen worden toegepast bij de winning, verwerking en recycling van metalen en mineralen, bij voorkeur in dezelfde regio’s; verzoekt de Commissie ook te zorgen voor middelen om de sociale, werkgelegenheids- en milieueffecten van de transitie in voormalige mijnbouwgebieden aan te pakken; |
|
10. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten zo snel mogelijk een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang (IPCEI: Important Project of Common European Interest) inzake kritieke grondstoffen op te zetten, met als doel een strategisch en duurzaam planning uit te werken voor de Europese vraag naar grondstoffen in het kader van de dubbele transitie, en hierin aandacht te besteden aan vereisten, leveringsbronnen en (sociale en financiële) kosten; benadrukt dat het IPCEI alle relevante onderwerpen moet bestrijken om de kriticiteit en afhankelijkheid van grondstoffen te verminderen, zoals recycling, hergebruik, vervanging, en een vermindering van materiaalgebruik en mijnbouw; beklemtoont dat dit project het onbenutte potentieel moeten aanboren in EU-landen die rijk zijn aan kritieke grondstoffen en over grote onaangeroerde voorraden beschikken; |
|
11. |
verzoekt de Commissie om onderzoek en ontwikkeling op het gebied van kritieke grondstoffen, alsook vaardigheden en bekwaamheden op dit gebied voor kleine en middelgrote ondernemingen, te bevorderen als groeistrategie voor EU-hightechtechnologieën zoals lithiumionbatterijen, brandstofcellen, windturbines, elektrische tractiemotoren, fotovoltaïsche technologie, robotica, drones, 3D-printing en een brede waaier aan digitale technologieën en medische apparatuur; |
|
12. |
vraagt de Commissie een alomvattende, wetenschappelijke en empirisch onderbouwde effectbeoordeling uit te voeren om vast te stellen welke minimumhoeveelheden aan strategisch belangrijke kritieke grondstoffen er nodig zijn voor de dubbele transitie; |
|
13. |
merkt op dat betrouwbare en volledig operationele waardeketens, met inbegrip van prospectie en recycling, voor de EU een belangrijke rol spelen en een vereiste zijn waaraan moet worden voldaan als de EU haar doelstellingen in het kader van de Europese Green Deal, de EU-industriestrategie en de dubbele transitie wil verwezenlijken en haar industriële mededingingsvermogen en haar innovatiecapaciteit wil veiligstellen voor de toekomst; |
|
14. |
is van mening dat financieringsmogelijkheden voor de duurzame productie, verwerking en recycling van alle kritieke grondstoffen die vermeld staan in de mededeling van de Commissie over veerkracht op het gebied van kritieke grondstoffen, onontbeerlijk zijn; |
|
15. |
verzoekt de Commissie op de wetenschap gebaseerde duurzaamheidscriteria voor te stellen om te bepalen wat een duurzame investering in de mijnbouwsector is op grond van de taxonomieverordening; beklemtoont dat de mijnbouwindustrie in de EU in staat moet worden gesteld om bij te dragen tot de dubbele groene en digitale transitie; |
|
16. |
pleit voor EU-ondersteuning en -financiering voor technologische ontwikkelingen op het gebied van de efficiëntie, vervanging en recycling van kritieke grondstoffen en op het gebied van gesloten grondstoffenkringlopen; onderstreept met name de behoefte aan specifieke financiële instrumenten en gerichte fondsen voor onderzoek en innovatie betreffende recycling, en is ingenomen met het voorstel om in 2021 onderzoek naar en innovatie van kritieke grondstoffen met betrekking tot afvalverwerking, geavanceerde materialen en substitutie te bevorderen in het kader van Horizon Europa, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en nationale onderzoeks- en innovatieprogramma’s; beklemtoont daarnaast het belang van onderzoek en ontwikkeling om de haalbaarheid van de raffinageprocessen te verbeteren, met name bij residuen van mijnen en in kleinschalige mijnen; verzoekt de Commissie steunregelingen in te voeren ter bevordering van innovatie op het gebied van nieuwe mijnbouwtechnieken en nieuwe kleinschalige mijnbouwprojecten; pleit voor de ontwikkeling van nieuwe en innovatieve technologieën op het gebied van de duurzame winning van kritieke grondstoffen in de EU; |
|
17. |
verzoekt de Commissie, de Europese Investeringsbank en de andere EU-instellingen om in samenwerking met internationale partners technische en strategische financiële steun te verlenen voor strategische langetermijninvesteringsprojecten op het vlak van kritieke grondstoffen, onder meer voor het vinden van nieuwe instrumenten voor risicospreiding in de mijnbouwsector, steun te verlenen aan investeringen in onderzoek naar de duurzame winning en verwerking van kritieke grondstoffen, en steun te verlenen aan investeringen in raffinagelocaties die tot doel hebben deze locaties in overeenstemming te brengen met de regels en strenge sociale en milieunormen van de EU, met het oog op de totstandbrenging van een gelijk speelveld; |
Strategische autonomie en veerkracht
|
18. |
verheugt zich over de oprichting van de Europese grondstoffenalliantie (ERMA) en, in het licht van de internationale geopolitieke situatie en de potentiële spanningen op handelsgebied met rijke productielanden buiten de EU, over de huidige focus van de ERMA op de meest kritieke grondstoffen, namelijk zeldzame aardmetalen en magnetische elementen, en op kwantitatieve Europese en niet-Europese streefcijfers op het gebied van grondstofwinning, met als doel de leveringsrelaties op lange termijn voor een grote waaier aan kleine en grote fabrikanten in de EU te ondersteunen en de huidige afhankelijkheid van een handvol niet-EU-landen te verminderen; onderstreept de rol van de ERMA als “investeringspijplijn” en moedigt de ERMA ertoe aan om verder voorafgaande analyses uit te voeren met als doel publieke en particuliere investeringen voor duurzame en aan een milieubeoordeling onderworpen projecten betreffende kritieke grondstoffen vrij te maken; |
|
19. |
is van mening dat het belangrijk is dat de ERMA verder wordt ontwikkeld, met name met het oog op grondstoffen die van groot belang zijn voor de dubbele transitie, zoals kritieke grondstoffen die noodzakelijk zijn voor energieopslag en -omzetting; |
|
20. |
is ingenomen met het feit dat de Commissie voornemens is via het toekomstige waarnemingscentrum voor kritieke technologieën een monitoringsysteem op te starten met betrekking tot huidige afhankelijkheden en de risico’s op toekomstige technologische afhankelijkheden en pleit voor nauwe samenwerking tussen het waarnemingscentrum en instanties die de vraag naar kritieke grondstoffen monitoren; |
|
21. |
betreurt dat de aanleg van strategische voorraden nog geen deel uitmaakt van het actieplan en verzoekt de Commissie zich ook te richten op het veiligstellen van de levering van kritieke grondstoffen aan de EU door de lidstaten ertoe aan te moedigen om, wanneer uit analyses het nut hiervan blijkt, in het kader van een gecoördineerde aanpak strategische voorraden aan te leggen; is van mening dat de aanleg van strategische voorraden, in combinatie met andere strategische maatregelen, helpt om de afhankelijkheid van kritieke grondstoffen te verminderen; beklemtoont dat een vergroting van de beschikbaarheid gepaard moet gaan met een verkleining van de vraag, onder meer door te kijken naar de volledige waardeketen: ontwerp, werking en eindfase; |
|
22. |
is van mening dat er te weinig bewustzijn is omtrent mogelijke problemen met tekorten aan kritieke grondstoffen en dat dit bewustzijn moet worden vergroot; verzoekt de Commissie de ERMA uit te breiden om de samenwerking tussen industriële actoren — lidstaten en regio’s, vakbonden, het maatschappelijk middenveld, organisaties voor onderzoek en technologie, investeerders en niet-gouvernementele organisaties binnen de sectoren van de EU-economie die het vaakst te maken krijgen met knelpunten in de bevoorrading van kritieke grondstoffen — te versterken, hetzij door gebruik te maken van het door de ERMA geboden kader, hetzij door sectorspecifieke allianties te vormen tussen industrie en belanghebbenden; benadrukt het werkgelegenheidspotentieel van Europese projecten en dringt daarom aan op een alomvattende sociale dialoog; benadrukt in dit verband de dringende noodzaak van nauwere partnerschappen tussen actoren in de sector van kritieke grondstoffen, met name in mijnbouwgebieden, en downstreamgebruikers, met name andere industriële allianties, en de noodzaak van gemeenschappelijke bewustwording omtrent en een verplichte inzet voor duurzame en circulaire waardeketens; |
|
23. |
is van mening dat er behoefte is aan meer coördinatie en gezamenlijke inspanningen om veerkrachtige toeleveringsketens te ontwikkelen om te voldoen aan de huidige en toekomstige vraag van de EU-industrie naar kritieke grondstoffen, om verstoringen van de toeleveringsketen te vermijden, de afhankelijkheid te verminderen, en hoge sociale en milieunormen te behouden; verzoekt de Commissie te zorgen voor een coherente en samenhang bevorderende uitvoering binnen de EU van de beoordeling van de in- en uitvoer en het mondiale aanbod van en de mondiale vraag naar kritieke grondstoffen, de coördinatie van het aanleggen van voorraden en het toezicht op de winning van kritieke grondstoffen, bijvoorbeeld middels de oprichting van een taskforce voor kritieke grondstoffen; |
|
24. |
verzoekt de Commissie de toeleveringsketens voor zowel primaire als secundaire bronnen te diversifiëren en pleit voor betere transparantie met betrekking tot informatie over toeleveringsketens; |
|
25. |
merkt op dat de toenemende spanningen tussen grootmachten strategische kwetsbaarheden voor de EU hebben blootgelegd, voornamelijk wat betreft het veiligstellen van belangrijke hulpbronnen zoals kritieke grondstoffen en verwerkte materialen; merkt voorts op dat het toezicht op de afhankelijkheid van grondstoffen en het veiligstellen van de toegang tot kritieke grondstoffen kunnen zorgen voor een grotere veerkracht van duurzame toeleveringsketens; wijst erop dat bij de overgang op een circulaire economie bijzondere aandacht moet worden besteed aan belangrijke toeleveringsketens waar de afhankelijkheid in de EU van kritieke grondstoffen bijzonder groot is; |
|
26. |
herinnert aan het potentieel van de circulaire economie voor een optimaal gebruik van producten en diensten; verzoekt de Commissie en de lidstaten nieuwe duurzame en circulaire bedrijfsmodellen te ondersteunen in het nieuwe initiatief voor duurzame producten, waaronder “producten als diensten”, mits hiermee middelen worden bespaard, de milieueffecten worden beperkt en de consumentenbescherming wordt gewaarborgd; verzoekt de Commissie en de lidstaten die benaderingen mogelijk te maken door de nodige regelgevingskaders in te voeren; |
|
27. |
acht het belangrijk een op een circulaire economie gebaseerde aanpak in de hele waardeketen te ondersteunen — van het ontwerp tot de terugwinning van grondstoffen — voor wat betreft de kerntechnologieën voor de energie-, digitale en mobiliteitstransitie, zoals windparken, zonne-energiecentrales, batterijproductie, elektrische mobiliteit en slimme netwerken; verzoekt de Commissie van de overgang naar een circulaire economie een prioriteit te maken, de afhankelijkheid van de EU van de invoer te beperken, de hulpbronnenefficiëntie te verbeteren, het verbruik van hulpbronnen te optimaliseren en waardevolle grondstoffen binnen de EU te behouden en te hergebruiken; herhaalt het verzoek uit zijn resolutie over het nieuwe actieplan voor de circulaire economie, namelijk om op basis van een uitgebreide effectbeoordeling te overwegen een duidelijke en gemakkelijk te begrijpen geharmoniseerde etikettering voor te stellen inzake duurzaamheid, mogelijkerwijs in de vorm van een index, en repareerbaarheid, mogelijk in de vorm van een uniforme reparatiescore; |
|
28. |
roept de Commissie op tot nauwere samenwerking op het gebied van de duurzame winning van kritieke grondstoffen met derde landen, met name gelijkgestemde partners, en in het kader van haar betrokkenheid bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO); |
Sluiten van de grondstofkringloop
|
29. |
onderstreept dat er goed functionerende secundaire markten voor kritieke grondstoffen moeten worden ontwikkeld om constante secundaire stromen van deze grondstoffen te waarborgen, met als doel de industriële ecosystemen van de Unie te versterken en banen in de productiesector veilig te stellen; verzoekt de Commissie in dit verband het evenwicht tussen de in- en uitvoer van secundaire kritieke grondstoffen naar en uit de EU te onderzoeken en snel een waarnemingspost voor de markt van belangrijke secundaire materialen, inclusief kritieke grondstoffen, tot stand te brengen; beklemtoont dat de behandeling van kritieke grondstoffen in derde landen in overeenstemming moet zijn met de EU-normen; merkt op dat er geen standaardaanpak bestaat; benadrukt dat de totstandbrenging van cycli van schone en veilige materialen een voorwaarde is voor de ontwikkeling van een geloofwaardige markt voor secundaire grondstoffen in de EU; |
|
30. |
is ingenomen met het voorstel om de potentiële levering van secundaire kritieke grondstoffen uit EU-voorraden en -afval en uit de verwerking van bijproducten in kaart te brengen; moedigt de Commissie ertoe aan om van deze inventarisatie een prioriteit te maken en deze eerder dan gepland uit te voeren; moedigt de Commissie er bovendien toe aan om deze inventarisatie uit te breiden tot de momenteel beschikbare technologieën die worden gebruikt om de vraag naar kritieke grondstoffen terug te dringen en het hergebruik van kritieke grondstoffen in de toeleveringsketen te vergroten; beklemtoont dat de invoering van samenwerkingsinstrumenten voor de markt van kritieke grondstoffen moet worden aangemoedigd, zoals een EU-platform voor grondstoffen, dat ook productstromen en tendensen op dat gebied moet omvatten, met als doel na te gaan welke secundaire grondstoffen kunnen worden gerecycleerd; |
|
31. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten het potentieel van secundaire verwerkingsprojecten te ontsluiten met behulp van specifieke stimulansen, met inbegrip van versnelde vergunningverlening, en stimulansen te bieden voor de terugwinning van kritieke grondstoffen om betrouwbare, veilige en duurzame toegang ertoe te waarborgen; |
|
32. |
wijst op het belang van het recycleren van afval, aangezien kritieke grondstoffen in grote mate aanwezig zijn in elektrische en elektronische apparaten; merkt op dat de toename van gerecycleerde hoeveelheden op de lange termijn misschien niet zal volstaan om de winning van kritieke grondstoffen te verminderen; wijst er voorts op dat er 700 000 banen (28) zouden kunnen worden gecreëerd door over te schakelen op een meer circulaire economie, met name extra banen in recyclingbedrijven en hersteldiensten; merkt op dat demontage en recyclage belangrijke kansen bieden om industriële banen terug te brengen naar de EU; beklemtoont voorts dat de ontwikkeling van recycling kan worden aangewend om in te spelen op toekomstige behoeften aan kritieke grondstoffen; |
|
33. |
merkt op dat het aandeel ingezamelde recycleerbare lithiumiontractiebatterijen naar verwachting vanaf medio de jaren 2030 aanzienlijk zal toenemen, en dat dit een significante secundaire leveringsbron tot stand zal brengen; |
|
34. |
merkt op dat industriële processen voor het recycleren van kritieke grondstoffen nog steeds enorme private en publieke investeringen vergen in infrastructuur voor inzameling, sortering en voorbewerking, in innovatie en schaalvergroting van technologieën en in vaardigheden, om het gewenste resultaat te kunnen opleveren, maar wijst erop dat hiermee nieuwe banen zullen worden gecreëerd, die de komende decennia naar verwachting enorm in aantal zullen toenemen; verzoekt de Commissie te voorzien in stimulansen voor de recycling en terugwinning van kritieke grondstoffen uit de afvalstromen van winning, verwerking en handel om betrouwbare, veilige en duurzame toegang tot deze grondstoffen te waarborgen; |
|
35. |
spoort de Commissie ertoe aan streefcijfers voor het minimumgehalte aan gerecycleerd materiaal uit kritieke grondstoffen en specifieke streefcijfers voor de recycling van kritieke grondstoffen voor te stellen, in combinatie met een robuust monitoringkader, en hierbij inspiratie te putten uit het voorstel voor een verordening inzake batterijen en afgedankte batterijen en zich te baseren op een alomvattende, wetenschappelijke en empirisch onderbouwde effectbeoordeling waarin wordt nagegaan welke minimumhoeveelheden aan kritieke grondstoffen nodig zijn voor producten die de dubbele transitie bevorderen, welk percentage hiervan kan worden gedekt met behulp van recycling, in overeenstemming met reeds bestaande beoordelingen, en of de noodzakelijke technologie hiervoor beschikbaar is; merkt op dat streefcijfers voor het terugdringen van de hoeveelheden primaire grondstoffen er niet mogen toe leiden dat het totaalrendement aan grondstoffen onder deze minimumhoeveelheden daalt; |
|
36. |
erkent dat braakliggende industrieterreinen (industriële afvalstortplaatsen en residubekkens van mijnen) vaak weggegooide kritieke grondstoffen, zeldzame aardmetalen en andere in technologie gebruikte mineralen en metalen bevatten; pleit daarom voor de identificatie, evaluatie en winning van de op deze terreinen aanwezige waardevolle grondstoffen, overal waar dit mogelijk en praktisch haalbaar is; beklemtoont dat er met het oog op de ontsluiting van dit potentieel in de relevante financieringsmechanismen voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie plaats moet worden gemaakt voor het verbeteren van raffinagetechnologieën; |
|
37. |
onderstreept dat er strengere controles nodig zijn op de EU-uitvoer van afvalproducten van kritieke grondstoffen, en dat er gelijke concurrentievoorwaarden moeten worden gecreëerd voor recyclingbedrijven die voldoen aan de vereiste normen voor veilige en efficiënte terugwinning; verzoekt de Commissie om in het kader van de herziening van de verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen te verhinderen dat afvalproducten die kritieke grondstoffen bevatten, op illegale wijze worden uitgevoerd; dringt aan op de vaststelling van vereisten op grond waarvan afvalproducten die kritieke grondstoffen bevatten, alleen mogen worden uitgevoerd op voorwaarde dat zij in het land van bestemming zullen worden verwerkt onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de sociale en milieunormen van de EU; |
|
38. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten hun inspanningen op te voeren om ervoor te zorgen dat afgedankte producten die kritieke grondstoffen bevatten, niet in huishoudens worden bewaard, op stortplaatsen terechtkomen of worden verbrand, maar correct worden ingezameld en gerecycleerd; |
|
39. |
vraagt de Commissie maatregelen inzake productontwerp voor te stellen die zijn afgestemd op verschillende productcategorieën, voor een eenvoudige identificatie en verwijdering van onderdelen of componenten die kritieke grondstoffen bevatten, met name voor wat consumptieafval betreft, naast vereisten voor ecologisch ontwerp die de levensduur, duurzaamheid, repareerbaarheid, modulariteit, herbruikbaarheid en recycleerbaarheid van afgedankte producten die in de EU worden geproduceerd of verkocht, aanzienlijk verbeteren; benadrukt dat deze maatregelen concurrentievoordelen moeten opleveren voor EU-bedrijven, hen geen onevenredige financiële lasten mogen opleggen en innovatie in de hand moeten werken; |
|
40. |
is van mening dat vervanging nuttig is wanneer een kritieke grondstof kan worden vervangen door een materiaal dat in overvloed beschikbaar is, maar geen voordeel biedt als de vervangende stof zelf niet duurzaam is, geen oplossing vormt voor het eindige karakter van hulpbronnen, kritiek is of als gevolg van de vervanging kritiek zou kunnen worden; erkent dat het belangrijk is de kwaliteit en de economische levensvatbaarheid van de producten te handhaven; verzoekt de Commissie onderzoek en innovatie op het gebied van substituten voor kritieke grondstoffen in verschillende toepassingen aan te moedigen en uit te breiden; |
Toelevering vanuit de EU
|
41. |
merkt op dat slim productontwerp, hergebruik van materialen, vervanging met gerecycleerde bronnen en vermindering van de materiële voetafdruk en de consumptievoetafdruk, de primaire vraag weliswaar aanzienlijk kunnen verminderen en het potentieel daarvan volledig moet worden benut, maar wijst erop dat de verantwoorde en duurzame winning van kritieke grondstoffen, met een voorafgaande effectbeoordeling ter verzachting van eventuele sociale en ecologische gevolgen, noodzakelijk is wanneer de vermelde maatregelen ontoereikend zijn om de toelevering van kritieke grondstoffen economisch haalbaar te houden of wanneer dit zou leiden tot producten van lagere kwaliteit; |
|
42. |
benadrukt dat de winning van primaire en secundaire grondstoffen in de EU aan de strengste milieu- en sociale normen ter wereld is onderworpen, die naar behoren moeten worden gehandhaafd, duizenden hooggekwalificeerde banen oplevert en een absolute voorwaarde is voor de groene en digitale transitie; dringt er daarom bij alle actoren op aan verantwoorde en duurzame projecten op het gebied van kritieke grondstofwinning in de EU aan te moedigen, ter ondersteuning van de plaatselijke productie en ter vergroting van het bewustzijn omtrent de ecologische voetafdruk van de invoer van kritieke grondstoffen die van buiten de EU komen; is van mening dat dit moet gebeuren aan de hand van een open, transparant en wetenschappelijk onderbouwd proces, waarbij relevante belanghebbenden en lokale gemeenschappen vroegtijdig worden betrokken; |
|
43. |
is er stellig van overtuigd dat een verantwoorde grondstofwinning in de EU alleen mogelijk is op basis van een daadwerkelijke sociale dialoog, waarmee de gezondheid en veiligheid van werknemers worden bevorderd, fatsoenlijke banen en arbeidsomstandigheden worden gewaarborgd en de rechten van werknemers worden beschermd, onder meer door de bevordering van gelijkheid tussen mannen en vrouwen; verzoekt de lidstaten de veiligheid van werknemers in deze sector te waarborgen middels passende persoonlijke beschermingsmiddelen; |
|
44. |
wijst erop dat het mogelijk is een verantwoorde en duurzame batterijwaardeketen te ontwikkelen door kritieke grondstoffen zoals grafiet, kobalt en lithium te laten aanleveren vanuit nieuwe faciliteiten in de EU; |
|
45. |
neemt nota van het plan van de Commissie om aardobservatieprogramma’s en teledetectie in te zetten voor de exploratie van hulpbronnen, de eigenlijke winningsactiviteiten en het milieubeheer na afloop; wijst erop dat het regelgevende toezicht tijdens winningsactiviteiten kan worden versterkt aan de hand van teledetectiemethoden; |
|
46. |
merkt op dat de heroriëntering in de richting van de circulaire economie voor veel EU-sectoren en -diensten specifieke vaardigheden en competenties vereist om goede milieuprestaties en de veiligheid van werknemers te waarborgen, en benadrukt de specifieke rol van pioniers, kmo’s en startende ondernemingen bij deze transitie; wijst er voorts op dat de mijnbouwsector in toenemende mate geautomatiseerd wordt, terwijl recycling en herproductie nog altijd arbeidsintensief zijn; onderstreept het belang van het behoud, de ontwikkeling en de uitbouw van relevante expertise en vaardigheden op het gebied van winnings-, verwerkings- en recyclingtechnologieën alsook andere relevante technologie in de EU, met betrekking tot zowel kritieke grondstoffen als bijproducten daarvan, aangezien sommige van deze bijproducten kunnen worden gebruikt voor de productie van zeer geavanceerde chemische producten; stelt tot zijn spijt vast dat grondstoffen die momenteel in de EU worden gewonnen vaak naar Azië moeten worden uitgevoerd voor raffinage, aangezien de relevante knowhow en technologie in de EU verloren zijn gegaan, en wijst erop dat dit een bijkomende vorm van afhankelijkheid is; |
|
47. |
verzoekt de Commissie te eisen dat industriële nevenstromen die kritieke grondstoffen bevatten, doeltreffend worden gebruikt; beklemtoont dat er met name in de mijnbouwindustrie veel potentieel is voor de terugwinning en scheiding van zeldzame aardmetalen; |
|
48. |
wijst op de belangrijke rol die de lidstaten spelen bij het vergroten van het duurzame binnenlandse aanbod aan kritieke grondstoffen uit primaire en secundaire bronnen; verzoekt de lidstaten de tijdigheid, voorspelbaarheid en transparantie van de autorisatieprocedures voor projecten op het gebied van grondstofprospectie en -winning te verbeteren zonder de milieu- en sociale normen te verlagen; |
|
49. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de duurzame toelevering van kritieke grondstoffen berust op een aanpak die een weldoordacht evenwicht treft tussen de toegenomen behoefte van de EU aan duurzaam gewonnen kritieke grondstoffen en de noodzaak om het milieu en de biodiversiteit te beschermen; |
|
50. |
benadrukt dat een verbetering en versoepeling van deze procedures op het vlak van voorspelbaarheid en efficiëntie evenals het prioriteren van sleutelfactoren zoals een competitieve transitionele toelevering van hernieuwbare en koolstofarme energie ertoe zullen bijdragen de nodige investeringen vrij te maken; |
|
51. |
verwacht van de Commissie dat zij nadere details verstrekt over de tenuitvoerlegging van projecten inzake kritieke grondstoffen als alternatieve bedrijfsmodellen en als bronnen van regionale werkgelegenheid in regio’s met steenkoolmijnen en andere regio’s die een transitie doormaken; |
Diversificatie
|
52. |
dringt er bij de Commissie op aan de betrekkingen met alle landen die momenteel kritieke grondstoffen leveren aan de EU te onderhouden, systematisch en strategisch nieuwe partnerschappen op het gebied van kritieke grondstoffen te vormen, waar mogelijk in samenwerking met onze bondgenoten, rekening houdend met de soevereiniteit van niet-EU-landen over hun hulpbronnen, teneinde te waarborgen dat kritieke grondstoffen een bron van welvaart worden voor ontwikkelingslanden, de deelname van kmo’s te bevorderen, dit streven tot een horizontale doelstelling van haar extern en intern beleid te maken en de resultaten hiervan in 2021 te presenteren; is ingenomen met de plannen van de Commissie om sterke en ondersteunende internationale partnerschappen op te zetten middels de bekrachtiging van een internationale grondstoffenagenda, waarbij gestreefd wordt naar strategische EU-partnerschappen die zowel voorzieningszekerheid als ontwikkelingsvoordelen moeten opleveren; |
|
53. |
beklemtoont dat de Europese Green Deal helemaal geen impact zal hebben op de klimaatverandering als het de broeikasgasemissies van de EU alleen maar naar haar handelspartners verplaatst; dringt er dan ook op aan dat de EU ijvert voor afdwingbare multilaterale overeenkomsten over de beperking van de klimaatverandering en over het exporteren van haar milieunormen, ook met betrekking tot de winning en verwerking van grondstoffen; is van mening dat de EU nieuwe handels- en investeringsovereenkomsten zal moeten ontwikkelen, alsook nieuwe modellen van financiële en technische bijstand en, meer in het algemeen, een nieuwe aanpak van de internationale diplomatie, gericht op het waarborgen van een gelijk speelveld; |
|
54. |
is ingenomen met de inzet van de EU voor een verantwoorde en duurzame grondstofwinning, en spoort de Commissie ertoe aan hiervoor uit te gaan van de normen voor verantwoorde mijnbouw die het Initiative for Responsible Mining Assurance (Initiatief ter garantie van verantwoorde mijnbouw — IRMA) heeft ontwikkeld, rekening houdend met de behoeften van kmo’s; benadrukt dat deze inzet moet worden ondersteund met concrete technische bijstand, kennisoverdracht, opbouw van vaardigheden, instellingen en rechtskaders, institutionele opbouw en een politieke dialoog met partnerlanden; benadrukt dat er nood is aan een homogeen beleid met betrekking tot ethische normen voor de winning van kritieke grondstoffen; benadrukt dat meer overheids- en particuliere actoren ertoe moeten worden aangezet om ook duurzaamheidsnormen te onderschrijven en toe te passen; |
|
55. |
is ingenomen met de publieke toezegging van de Commissie om in 2021 een wetgevingsvoorstel in te dienen over de zorgvuldigheidseisen en verantwoordingsplicht van bedrijven, en dringt erop aan dat deze wetgeving bijdraagt tot het aanpakken van mensenrechtenschendingen en schendingen van sociale en milieunormen in waardeketens; herinnert aan zijn resolutie met aanbevelingen aan de Commissie inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven en de verantwoordingsplicht van ondernemingen; |
|
56. |
is van mening dat internationale overeenkomsten de weg moeten effenen voor een verantwoorder en duurzamer grondstofwinning op mondiaal niveau; dringt aan op nauwere samenwerking bij de ontwikkeling van internationale overeenkomsten voor een betere monitoring, kennisgeving en tenuitvoerlegging van exportbeperkingen voor kritieke grondstoffen ter bevordering van verantwoorde grondstofwinning en ter vergroting van de circulariteit in deze sector; |
|
57. |
herhaalt de oproep uit zijn resolutie over een nieuwe strategie EU-Afrika voor een eerlijke en duurzame exploitatie van kritieke grondstoffen in Afrika; steunt de Commissie in haar inspanningen om nieuwe partnerschappen op het gebied van kritieke grondstoffen te sluiten met Afrikaanse landen, de waardeketen in Afrika te versterken en duurzamer te maken op ethisch, ecologisch en technologisch vlak, en EU-steun op het gebied van capaciteitsopbouw mogelijk te maken; |
|
58. |
verzoekt de Commissie de normalisatieactiviteiten met betrekking tot kwaliteitsvolle onderdelen die verband houden met kritieke grondstoffen te versterken in de relevante internationale fora, aangezien dit belangrijk is voor EU-bedrijven en in het bijzonder kmo’s; |
|
59. |
pleit voor de opschaling van duurzame landbouwpraktijken die bevorderlijk zijn voor een duurzaam beheer van fosfor; benadrukt de synergie van dergelijke praktijken met een vermindering van de klimaat- en biodiversiteitsvoetafdrukken; |
|
60. |
vraagt de Commissie doeltreffende regels inzake EU-brede inzamelingssystemen voor te stellen om het inzamelingspercentage van afvalproducten die kritieke grondstoffen bevatten, te verhogen; verzoekt de Commissie om naast andere opties voor meer producentenverantwoordelijkheid de invoering van statiegeldregelingen in de EU-afvalwetgeving, en met name de AEEA-richtlijn te beoordelen, rekening houdend met de kenmerken van verschillende producten, en ervoor te zorgen dat deze regelingen in alle lidstaten compatibel zijn, teneinde consumenten ertoe aan te zetten hun afgedankte elektrische en elektronische apparatuur — in het bijzonder kleine toestellen — naar speciale inzamelings- en recyclingfaciliteiten te brengen, en wijst erop dat hiertoe kan worden gebouwd op positieve ervaringen met statiegeldregelingen voor glas en kunststof in veel lidstaten; |
|
61. |
betreurt dat het lage recyclingpercentage bij bepaalde toepassingen (29) en de uitvoer van aluminiumresten en -afval (30) heeft geleid tot een lager inputpercentage voor recycling aan het einde van de levensduur dan anderszins mogelijk was geweest; wijst erop dat de EU moet streven naar de vaststelling van maatregelen om voor aluminium een recyclingpercentage aan het einde van de levensduur van 100 % te behalen; |
|
62. |
verzoekt de Commissie voorrang te geven aan de winning van kritieke grondstoffen uit bestaande binnenlandse mijnen — uit mijnafval, afvalgesteente, stortplaatsen en middels doeltreffendere stedelijke winning — boven de winning van deze grondstoffen via nieuwe mijnbouw, op voorwaarde dat deze eerste winningsmethoden duurzaam zijn, dat wil zeggen wanneer de milieueffecten ervan, met inbegrip van het verbruik van energie en chemicaliën, beperkter zijn dan de milieueffecten van nieuwe mijnbouw; wijst erop dat deze winning en de daaropvolgende herwaardering van grondstoffen moeten gebeuren aan de hand van de beste beschikbare technieken, zodat optimale milieuprestaties en economische levensvatbaarheid worden gewaarborgd; |
|
63. |
verzoekt de Commissie om bij mijnbouwprojecten bijzondere aandacht te besteden aan de fase na de winning van mijnbouwprojecten en aan afgedankte kritieke grondstoffen, overeenkomstig de in de kaderrichtlijn afvalstoffen vastgestelde afvalhiërarchie en met name wanneer het om kritieke grondstoffen gaat die ook gevaarlijk zijn; |
|
64. |
is van mening dat mijnbouwvergunningen en -concessies vereisten moeten bevatten voor de veilige, efficiënte en duurzame terugwinning en verwerking van alle economisch en technisch terugwinbare kritieke grondstoffen; verzoekt de Commissie onverwijld uitvoering te geven aan de eisen die het Parlement heeft gesteld in zijn resolutie over de uitvoering van de richtlijn inzake mijnbouwafval; herhaalt dat de vragenlijst die momenteel wordt gebruikt als rapportagesysteem uit hoofde van artikel 18 van de richtlijn, niet geschikt is voor het beoogde doel, en verzoekt de Commissie een geharmoniseerd, gedigitaliseerd en transparant EU-registratiesysteem te creëren dat gebaseerd is op geharmoniseerde definities en criteria voor de behandeling van mijnbouwafval en dat alle relevante gegevens over de milieueffecten bevat, met inbegrip van de concentratie van de inhoud van stortplaatsen; |
|
65. |
verzoekt de Commissie de handhaving van de huidige milieuwetgeving van de EU te verscherpen en te zorgen voor een volledige uitvoering van deze wetgeving, en indien nodig wijzigingen van de wetgeving voor te stellen; |
|
66. |
pleit voor een alomvattende beoordeling van de opname van de mijnbouwsector in het toepassingsgebied van de richtlijn inzake industriële emissies, gezien de grote milieueffecten van mijnbouwactiviteiten, de gemiddeld grote omvang van mijnbouwprojecten, de verschillen in normen voor het beheer van de verontreiniging in mijnbouwgebieden in de hele EU en de mogelijke uitbreiding van de mijnbouwactiviteiten op het gebied van kritieke grondstoffen in de EU; pleit voor het identificeren van de beste beschikbare technieken op het gebied van het herstel van mijnen, met name met betrekking tot bodem en water; |
|
67. |
moedigt de Commissie ertoe aan de richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling te herzien om ervoor te zorgen dat een milieueffectbeoordeling wordt verricht voor mijnbouwprojecten van elke mogelijke omvang en dat die beoordeling wordt uitgevoerd door een onafhankelijke derde partij; |
|
68. |
is van mening dat de emissies die met winningsactiviteiten gepaard gaan, en de import van kritieke grondstoffen onder het toekomstige mechanisme voor koolstofgrenscorrectie moeten vallen; |
|
69. |
wijst op de problemen en risico’s die gepaard gaan met mijnbouw in beschermde gebieden, dat wil zeggen Natura 2000-gebieden, en is van mening dat mijnbouw in deze gebieden strikt beperkt moet blijven; onderstreept dat mijnbouw in beschermde gebieden onderworpen is aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in de vogel- en habitatrichtlijn en benadrukt dat elk nieuw mijnbouw- of winningsproject aan een grondige milieueffectbeoordeling moet worden onderworpen om de milieueffecten ervan tot een minimum te beperken; verzoekt de lidstaten en de mijnbouwindustrie, conform het beginsel dat de vervuiler betaalt, passende beschermingsmaatregelen te nemen om de habitats en soorten waarvoor het gebied is aangewezen, in een gunstige staat van instandhouding te houden of te herstellen; wijst in dit verband op de richtsnoeren van de Commissie inzake de winning van niet-energetische delfstoffen en Natura 2000 (31) en op de bijbehorende casestudy’s en beste praktijken; |
|
70. |
herinnert aan de toezegging van de Commissie om ervoor te zorgen dat mariene mineralen in de internationale zeebodem niet mogen worden gewonnen of gebruikt voordat de effecten van de diepzeemijnbouw op het mariene milieu, de biodiversiteit en menselijke activiteiten voldoende zijn onderzocht, de risico’s bekend zijn en bewezen is dat de technologieën en operationele praktijken geen ernstige schade toebrengen aan het milieu, overeenkomstig het voorzorgsbeginsel, en vraagt dat het Parlement en de Raad dezelfde toezegging doen; spoort de Commissie ertoe aan deze toezegging om te zetten in concrete acties om deze bijzonder kwetsbare ecosystemen te beschermen; |
|
71. |
verzoekt de Commissie wetgevingsopties te overwegen overeenkomstig de Verdragen van Espoo en Aarhus, zodat lokale autoriteiten het recht van lokale gemeenschappen op doeltreffende en inclusieve participatie in vergunningsprocedures voor nieuwe mijnprospectie- en winningsprojecten kunnen vaststellen en handhaven, in alle stadia van mijnbouwprojecten en wanneer verzoeken om vergunningen voor verlengingen voor bestaande mijnen worden ingediend, en vraagt de Commissie te waarborgen dat lokale gemeenschappen recht hebben op toegang tot doeltreffende verhaalmechanismen voor onafhankelijke rechters en toezichtsinstanties, zonder dat zich hierbij belangenconflicten voordoen; |
|
72. |
is ingenomen met de nadruk die wordt gelegd op kritieke grondstoffen in de mededeling van de Commissie over de toetsing van het handelsbeleid; dringt aan op een assertief handelsbeleid waarin de nadruk ligt op diversificatie en veerkracht van de leveringsketens, en waarin voorrang wordt gegeven aan het verbeteren van mondiale en EU-mechanismen om een gunstig handelsklimaat voor de EU-industrie te scheppen; |
|
73. |
benadrukt dat de EU-industrie te maken heeft met felle internationale concurrentie voor wat de toegang tot grondstoffen betreft, en kwetsbaar is voor uitvoerbeperkingen door niet-EU-landen; erkent dat een wereldwijde stijging van de vraag waarschijnlijk tot een prijsstijging zal leiden, en spoort de Commissie ertoe aan deze kwestie te analyseren; |
|
74. |
verzoekt de Commissie de toeleveringsbronnen van kritieke grondstoffen zoveel mogelijk te diversifiëren, de hulpbronnenefficiëntie te vergroten en de huidige afhankelijkheid van een handvol niet-EU-landen te verminderen door investeringen te ondersteunen waarbij Europese en mondiale partners en kmo’s worden betrokken, als onderdeel van een internationale langetermijnstrategie inzake bevoorrading; benadrukt dat dit doel moet worden bereikt door volgens duidelijk omschreven prioriteiten bestaande partnerschappen en handelsovereenkomsten te versterken en nieuwe strategische overeenkomsten te sluiten of gemeenschappelijke ondernemingen op te zetten met grondstoffenrijke en gelijkgezinde leverende landen; is in die zin ingenomen met de lopende dialoog met Canada, Australië en Chili, die erop gericht is de handelsbetrekkingen op het gebied van kritieke grondstoffen te versterken; verzoekt de Commissie om tijdens de conferentie tussen de EU, de VS en Japan over kritieke grondstoffen voor een verdere versterking van de samenwerking te zorgen; benadrukt de noodzaak van nauwere samenwerking met belangrijke internationale leveranciers in de Westelijke Balkan, Oost-Europa, Latijns-Amerika en Afrika, alsook met China en andere ontwikkelingslanden in het zuidelijk halfrond; |
|
75. |
onderstreept dat de toekomstige vrijhandels- en partnerschapsovereenkomsten van de EU niet alleen kunnen zorgen voor meer voorzieningszekerheid, maar ook voor een betrouwbaar politiek en economisch kader, en dat zij specifieke bepalingen inzake kritieke grondstoffen moeten bevatten, zoals aangekondigd door de Commissie in haar strategie “handel voor iedereen”, teneinde samenwerking te bevorderen, de naleving van internationale verplichtingen te waarborgen, exportbeperkingen op te heffen en te voorkomen en te voldoen aan de huidige regels voor directe buitenlandse investeringen in de aan de investeringen voorafgaande en de erop volgende fase; verzoekt de Commissie het toezicht op en de handhaving van vrijhandelsovereenkomsten, met inbegrip van hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling, verder te verbeteren, om ervoor te zorgen dat er verplichtingen en bepalingen worden vastgesteld inzake de verantwoorde winning van kritieke grondstoffen en dat handelspartners deze verplichtingen en bepalingen naleven, en dat er rekening wordt gehouden met de mogelijke bezorgdheid van gemeenschappen die de impact van winningsactiviteiten ondervinden; onderstreept dat dit een van de voornaamste taken moet zijn van het hoofd handhaving voor de handel; |
|
76. |
verzoekt de Commissie een discussie op gang te brengen binnen de WTO over het feit dat vereisten inzake plaatselijke inbreng een belemmering vormen voor het opschalen van een circulaire economie, een sterker partnerschap op te bouwen met verschillende wereldregio’s, in het bijzonder Afrika, en ervoor te zorgen dat vrijhandelsovereenkomsten de versterkte doelstellingen van de circulaire economie weerspiegelen; |
|
77. |
roept op tot een striktere toepassing van de oorsprongsregels om grondstofproductie veilig te stellen en te voorkomen dat deze regels worden omzeild in regio’s waar exploitanten aan minder strenge eisen inzake duurzaamheid en industriële subsidies zijn onderworpen; onderstreept dat alle nieuwe bevoorradingsactiviteiten van bedrijven die actief zijn op de EU-markt, in overeenstemming moeten zijn met de verordening inzake conflictmineralen, de regels inzake verantwoorde winning zoals beschreven in de richtlijn betreffende de openbaarmaking van niet-financiële informatie en internationale normen voor de verantwoorde bevoorrading van grondstoffen; pleit voor een verbod op de invoer van kritieke grondstoffen die verband houden met de schending van mensen- en arbeidsrechten zoals dwangarbeid of kinderarbeid; |
|
78. |
onderstreept dat een optimaal functionerend, op regels gebaseerd multilateraal handelsstelsel van cruciaal belang is om in het geval van kritieke grondstoffen voor open en duurzame handelsstromen te zorgen; spreekt zijn bezorgdheid uit over de toepassing van uitvoerbeperkingen voor kritieke grondstoffen door sommige WTO-leden, waaronder China, en dringt er bij alle leden op aan van een dergelijk beleid af te zien; verzoekt de Commissie derhalve om via internationale fora een eind te maken aan dergelijke verstorende uitvoerbeperkingen voor kritieke grondstoffen; verzoekt de Commissie in dit verband opnieuw haar inspanningen voor een ambitieuze hervorming van de WTO te verdubbelen om verstoringen van de internationale handel en oneerlijke handelspraktijken te voorkomen, te zorgen voor een stabiel en voorspelbaar internationaal handelsklimaat en eerlijke en effectieve concurrentie wereldwijd te waarborgen; |
|
79. |
is ingenomen met de gezamenlijke verklaring van de trilaterale bijeenkomst van de ministers van Handel van Japan en de VS en de Commissie, en steunt de voorgestelde definitie van industriële subsidies; is ingenomen met het feit dat deze definitie verder gaat dan die in de WTO-Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen en de antisubsidieverordening van de EU, en een ruimere interpretatie van subsidie inhoudt; is van mening dat dergelijke maatregelen cruciaal zijn om de internationale concurrentievoorwaarden op het gebied van kritieke grondstoffen gelijk te trekken, aangezien subsidies aan de industrie, met name in China, de internationale concurrentie verstoren en aldus een serieuze bedreiging vormen voor de industrie en werknemers in de EU; |
|
80. |
is ingenomen met het gezamenlijk initiatief van de EU en de VS om de mondiale overcapaciteit aan staal en aluminium een halt toe te roepen, en dringt aan op uitgebreide en voortvarende maatregelen om landen zoals China, die een handelsverstorend beleid voeren, ter verantwoording te roepen; herinnert de Commissie er evenwel aan dat de tarieven van de VS op grond van afdeling 232 vooralsnog onverkort van kracht blijven en dat deze kwestie dringend moet worden opgelost; |
|
81. |
onderschrijft het oordeel van de Commissie dat wanneer de EU-invoerbetalingen voor kritieke grondstoffen zouden verschuiven van verschillende internationale valuta’s naar de euro, dit een aantal voordelen zou hebben, zoals een lagere prijsvolatiliteit en het feit dat importeurs in de EU en exporteurs buiten de EU minder afhankelijk zouden worden van financieringsmarkten in Amerikaanse dollar; |
o
o o
|
82. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13.
(2) PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1.
(3) PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1.
(4) PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55.
(5) PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38.
(6) PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3.
(7) PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15.
(8) PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17.
(9) PB L 124 van 25.4.2014, blz. 1.
(10) PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7.
(11) PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.
(12) PB L 330 van 15.11.2014, blz. 1.
(13) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0073.
(14) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0359.
(15) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0321.
(16) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0040.
(17) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0054.
(18) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005.
(19) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0108.
(20) PB C 298 van 23.8.2018, blz. 132.
(21) Publicatie van de Wereldbank over mineralen, klimaatactie en de transitie naar schone energie (“Minerals for Climate Action: The Mineral Intensity of the Clean Energy Transition”); Prognoseonderzoek van de Europese Commissie; Wereldwijde vooruitzichten van de OESO voor 2060 inzake materiële hulpbronnen, economische aandrijfkrachten en milieugevolgen (“Global Material Resources Outlook to 2060: Economic Drivers and Environmental Consequences”).
(22) Prognoseonderzoek van de Commissie.
(23) Baldé C.P., Forti V., Gray V., Kuehr R., Stegmann P., The Global E-waste Monitor — 2017, Universiteit van de Verenigde Naties de Internationale Telecommunicatie-unie (ITU) en de Internationale Vereniging inzake vast afval (International Solid Waste Association — ISWA), Bonn/Genève/Wenen, 2017.
(24) Uit de mededeling van de Commissie over veerkracht op het gebied van kritieke grondstoffen: de weg naar een grotere voorzieningszekerheid en duurzaamheid uitstippelen.
(25) Uit de mededeling van de Commissie over veerkracht op het gebied van kritieke grondstoffen: de weg naar een grotere voorzieningszekerheid en duurzaamheid uitstippelen”;
(26) Advies van het EESC van 25 maart 2021.
(27) Mededeling van de Commissie van 2020 over veerkracht op het gebied van kritieke grondstoffen: de weg naar een grotere voorzieningszekerheid en duurzaamheid uitstippelen.
(28) Uit de mededeling van de Commissie over veerkracht op het gebied van kritieke grondstoffen: de weg naar een grotere voorzieningszekerheid en duurzaamheid uitstippelen.
(29) In 2013 lag het recyclingpercentage aan het einde van de levensduur boven de 90 % voor aluminium dat werd gebruikt in het vervoer en in gebouwen, maar werd slechts 60 % van het aluminium uit verpakkingen gerecycleerd.
(30) Als de in 2015 uitgevoerde stroom aluminiumresten en -afval binnen de EU was verwerkt, zou het inputpercentage voor recycling aan het einde van de levensduur zijn gestegen naar 16 % (Passarini et al. 2018 — uit de studie van de Europese Commissie betreffende de EU-lijst inzake kritieke grondstoffen).
(31) Directoraat-generaal Milieu, “Richtsnoeren inzake de winning van niet-energetische delfstoffen en Natura 2000: samenvatting”, Europese Commissie, Brussel, 2019.
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/37 |
P9_TA(2021)0469
De herziening van het Financieel Reglement met het oog op de inwerkingtreding van het meerjarig financieel kader 2021-2027
Resolutie van het Europees Parlement van 24 november 2021 over de herziening van het Financieel Reglement met het oog op de inwerkingtreding van het meerjarig financieel kader 2021-2027 (2021/2162(INI))
(2022/C 224/04)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (1) (“het Financieel Reglement”), |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (2), |
|
— |
gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (3), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument van de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel na de COVID-19-crisis (4), |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (5) (“de verordening inzake conditionaliteit”), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (6), |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (7) (“het Interinstitutioneel Akkoord”), |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over het opnieuw beoordelen van bepalingen in het Financieel Reglement inzake externe bestemmingsontvangsten en opgenomen en verstrekte leningen (8) (“de gezamenlijke verklaring”), |
|
— |
gezien de routekaart voor een gerichte herziening van het Financieel Reglement, die de Commissie op 19 maart 2021 heeft gepubliceerd, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over het meerjarig financieel kader 2021-2027, het Interinstitutioneel Akkoord, het herstelinstrument voor de Europese Unie en de verordening inzake de rechtsstaat (9), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 maart 2021 over de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092, het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat (10), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 10 juni 2021 over de situatie van de rechtsstaat in de Europese Unie en de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 inzake conditionaliteit (11), |
|
— |
gezien zijn ontwerpresolutie van 27 mei 2021 over de herziening van het Financieel Reglement en de richtsnoeren van de Europese Commissie inzake overheidsopdrachten voor beleidsgerelateerde dienstverleningscontracten, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 9 april 2021 over richtsnoeren voor het vermijden van en omgaan met belangenconflicten overeenkomstig het Financieel Reglement (12), |
|
— |
gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, die in september 2015 werd goedgekeurd en sinds 1 januari 2016 wordt uitgevoerd, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020, getiteld “Een kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa” (COM(2020)0103), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 5 mei 2021, getiteld “Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa” (COM(2021)0350), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 29 april 2021 over “Samen zorgen voor betere regelgeving” (COM(2021)0219), |
|
— |
gezien de studie in opdracht van de Commissie begrotingscontrole, die de beleidsondersteunende afdeling Begrotingszaken van het directoraat-generaal Intern Beleid in mei 2021 heeft verricht over de grootste vijftig begunstigden in elke EU-lidstaat van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het cohesiebeleid, |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de gezamenlijke beraadslagingen van de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole overeenkomstig artikel 58 van het Reglement, |
|
— |
gezien de brief van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, |
|
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole (A9-0295/2021), |
|
A. |
overwegende dat de Commissie na de inwerkingtreding van het meerjarig financieel kader (MFK) voor 2021-2027 een routekaart heeft gepubliceerd en een openbare raadpleging heeft opgestart om het Financieel Reglement waar nodig af te stemmen op de regels die door de wetgever zijn overeengekomen in het kader van het MFK-pakket voor 2021-2027, en om beperkte en gerichte verbeteringen voor te stellen die vereist zijn door de veranderende situatie, bijvoorbeeld in het kader van de COVID-19-crisis of de toenemende kansen van digitalisering; |
|
B. |
overwegende dat het Parlement, de Raad en de Commissie in het licht van NextGenerationEU in de gezamenlijke verklaring zijn overeengekomen dat de bepalingen inzake externe bestemmingsontvangsten, met name als bedoeld in artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement, en de bepalingen inzake de rapportage over opgenomen en verstrekte leningen zouden worden beoordeeld en waar nodig worden herzien in het kader van de volgende herziening van het Financieel Reglement; overwegende dat de drie instellingen hebben erkend dat de bestaande regels inzake audits en de kwijtingsprocedure van toepassing zijn op bestemmingsontvangsten; |
|
C. |
overwegende dat het absorptiepercentage in het MFK 2014-2020 te laag was en moet worden verbeterd, met name vanuit het oogpunt van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), door de besluitvormings- en toewijzingsprocessen en de beginselen en procedures voor de vaststelling, uitvoering en controle van de EU-begroting te verfijnen en te versterken; |
|
D. |
overwegende dat bij de herziening van het Financieel Reglement rekening moet worden gehouden met de veiligheidsbelangen van de Unie, met inbegrip van belangrijke infrastructuurprojecten en telecommunicatieprojecten, met bijzondere aandacht voor de vereiste subsidiabiliteitscriteria om EU-financiering aan te vragen en te ontvangen; |
|
E. |
overwegende dat de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële voorwaarde is voor de naleving van de beginselen van goed financieel beheer; |
|
F. |
overwegende dat er geen effectbeoordeling is uitgevoerd, hoewel een dergelijke beoordeling, zoals de Europese Rekenkamer heeft opgemerkt, met het oog op de herziening van het Financieel Reglement duidelijke informatie had kunnen verstrekken over de toegankelijkheid van EU-middelen voor de burgers; |
|
1. |
wijst erop dat de komende herziening van het Financieel Reglement noodzakelijk is, enerzijds als gevolg van de inwerkingtreding van het MFK-pakket voor 2021-2027 met inbegrip van NextGenerationEU, dat niet alleen voorziet in de actualisering van de wettelijke bepalingen, maar ook aanzienlijke innovaties in het begrotingsstelsel omvat, en anderzijds om te zorgen voor de correcte uitvoering van het Interinstitutioneel Akkoord; |
|
2. |
is van mening dat de herziening gericht moet zijn op de modernisering van de regels die van toepassing zijn op de EU-begroting overeenkomstig de meest recente ontwikkelingen daarvan en overeenkomstig de begrotingsbeginselen en de eerbiediging van de waarden van de Unie, en dat het parlementair toezicht, de democratische verantwoordingsplicht, de transparantie, de burgerparticipatie en het vermogen om met name in tijden van crisis snel en doeltreffend tegemoet te komen aan de behoeften van de burgers daarbij moeten worden versterkt; |
|
3. |
is van mening dat een algehele herziening van de regels die van toepassing zijn op de begroting op dit moment niet nodig is, maar dat het Financieel Reglement wel gerichte verbeteringen en vereenvoudigingen behoeft, met name wanneer deze de transparantie, de verantwoordingsplicht en het democratische toezicht versterken en de uitvoering van de EU-begroting verbeteren; |
|
4. |
is van mening dat de herziening van de financiële regels van de EU er vooral op moet gericht zijn de financiële belangen van de Unie beter te beschermen, de afstemming op het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat te waarborgen, de regels inzake overheidsopdrachten te versterken teneinde mogelijke belangenconflicten te voorkomen en de transparantie te vergroten, de administratieve lasten voor begunstigden te verminderen, de doeltreffendheid van de uitgaven te vergroten met het oog op een grotere Europese meerwaarde, en de toegang tot EU-financiering voor burgers, kmo’s en lokale en regionale overheden te verbeteren; |
|
5. |
is van mening dat in beginsel hetzelfde beschermingsniveau voor de gehele EU-begroting moet worden gewaarborgd, ongeacht of deze via direct, indirect of gedeeld beheer wordt uitgevoerd; |
Democratische verantwoordingsplicht voor een moderne begroting
|
6. |
wijst erop dat het aantal en het toepassingsgebied van de niet-budgettaire instrumenten de afgelopen tien jaar aanzienlijk zijn vergroot en dat deze tendens zich met NextGenerationEU doorzet op een nog hoger niveau, doordat de omvang van de EU-begroting sterk, zij het tijdelijk, is uitgebreid in de vorm van externe bestemmingsontvangsten om de Unie in staat te stellen het hoofd te bieden aan een van de grootste uitdagingen van haar bestaan, en doordat er verplichtingen zijn gecreëerd tot 2058 door leningen op te nemen voor de verstrekking van leningen en voor directe EU-uitgaven; waarschuwt dat deze ontwikkelingen centrale begrotingsbeginselen zoals eenheid en waarachtigheid, evenwicht en universaliteit in gevaar brengen; |
|
7. |
merkt op dat de EU snel en besluitvaardig heeft gereageerd op de COVID-19-crisis om de getroffen lidstaten te ondersteunen en de sociaal-economische gevolgen van de pandemie te beteugelen; merkt op dat crisisbeheer snel optreden vereist; herinnert er echter aan dat dit nooit een excuus mag zijn om het Parlement te passeren en de democratische verantwoordingsplicht te ondermijnen; stelt met bezorgdheid vast dat steeds meer gebruik wordt gemaakt van artikel 122 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie om nieuwe mechanismen en organen op te richten met budgettaire gevolgen voor de EU, waarbij de rol van het Parlement beperkt is tot louter het recht op informatie; dringt aan op een passende rol voor het Parlement bij de controle van de begroting van dergelijke initiatieven; benadrukt bovendien dat het belangrijk is te zorgen voor een betekenisvolle rol in de besluitvorming over en het toezicht op alle EU-programma’s die op basis van nationale uitvoeringsplannen gebaseerd zijn; |
|
8. |
onderstreept dat de gecoördineerde inning van nationale bijdragen op basis van het bruto nationaal inkomen in de vorm van externe bestemmingsontvangsten en buiten de begrotingsprocedure om niet exclusief is voor NextGenerationEU, maar ook als kader is gekozen voor de faciliteit voor vluchtelingen in Turkije, de COVID-19-vaccincontracten en wellicht, in de toekomst, de Autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied; herinnert eraan dat in het kader van de begrotingstransacties van de Unie al sedert lang op de kapitaalmarkten wordt geleend, aangezien zowel de Commissie als het Parlement er in de jaren 70 en 80 toe hebben opgeroepen dergelijke leningen in de begroting op te nemen, ruim voor de invoering van het Europees financieel stabilisatiemechanisme, het instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand of NextGenerationEU; |
|
9. |
is bezorgd dat de ongekende bedragen die beschikbaar zijn gesteld in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit het voor de Europese Rekenkamer zeer moeilijk zullen maken om de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven te bevestigen, aangezien de lidstaten in dit verband alleen in grote lijnen verslag zullen moeten uitbrengen aan de Commissie over de voortgang inzake mijlpalen; |
|
10. |
is bezorgd dat het Parlement als gevolg van de niet-budgettaire mechanismen en met name het gebruik van externe bestemmingsontvangsten veel moeilijker zijn bevoegdheden inzake besluitvorming, toezicht en kwijting kan uitvoeren en dat het, meer in het algemeen, hierdoor veel moeilijker wordt voor het publiek en voor openbare of particuliere instellingen om de begroting van de Unie te begrijpen en de Commissie ter verantwoording te roepen; herinnert aan de gezamenlijke verklaring en herhaalt zijn verwachting dat de financiële regels van de EU worden geactualiseerd wat de rol van de begrotingsautoriteit en de begrotingsstructuur met betrekking tot deze mechanismen betreft om ze af te stemmen op de in de Verdragen vastgelegde beginselen en bevoegdheden; is van mening dat dit beginsel van democratische verantwoordingsplicht en toezicht in de besluitvorming tot uiting moet komen in het Financieel Reglement; |
|
11. |
is van mening dat het Parlement, als tak van de begrotingsautoriteit, in staat moet zijn het gebruik en het beheer door de Commissie van externe bestemmingsontvangsten en van de opgenomen en verstrekte leningen te controleren en in voorkomend geval goed te keuren; stelt voor de desbetreffende artikelen van het Financieel Reglement, met inbegrip van de artikelen 7, 46 en 56, te herzien en aan te vullen om te verduidelijken dat externe bestemmingsontvangsten en activa en passiva die voortkomen uit opgenomen en verstrekte leningen, deel uitmaken van de EU-begroting, zodat de Europese Rekenkamer er toezicht op kan uitoefenen en er verslag over uitbrengt en zodat de begrotingsautoriteit en de kwijtingsautoriteit naar behoren kunnen worden geïnformeerd over alle eventuele beschuldigingen van misbruik, corruptie, fraude of schending van de beginselen van de rechtsstaat, ook wanneer lidstaten niet beschikken over toereikende systemen voor fraudebestrijding, met name, maar niet uitsluitend, wat de niet-budgettaire instrumenten betreft; |
|
12. |
is van mening dat externe bestemmingsontvangsten overeenkomstig het huidige artikel 21 van het Financieel Reglement en activa en passiva die voortkomen uit niet-budgettaire verrichtingen, met inbegrip van leningen op de kapitaalmarkten, moeten worden toegewezen aan de desbetreffende begrotingslijnen, ingedeeld overeenkomstig de begrotingsnomenclatuur en geconsolideerd in de onderdelen II en III van de begroting van de Unie; is van mening dat deze een integraal onderdeel moeten uitmaken van de EU-begroting en als onderdeel van die begroting ter goedkeuring aan de begrotingsautoriteit moeten worden voorgelegd; |
|
13. |
dringt aan op herziening van de rapportagevereisten met betrekking tot de schuldbeheerstrategie van de Commissie, met inbegrip van de looptijd, het betalingsschema en de rol van nieuwe eigen middelen bij de aflossing van de schuld, om rekening te houden met de toegenomen complexiteit en het risico van de opgenomen en verstrekte leningen voor de begroting van de Unie; |
|
14. |
verzoekt de Commissie de jaarrekeningen en andere financiële rapportageverplichtingen die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie in het kader van het Financieel Reglement verder te vereenvoudigen om de deelname van kmo’s te bevorderen aan de relevante programma’s binnen het MFK-pakket 2021-2027, met inbegrip van NextGenerationEU; |
|
15. |
is van mening dat in het Financieel Reglement een procedure moet worden vastgesteld voor besluiten inzake de vestigingsplaats van gedecentraliseerde agentschappen, gezien de budgettaire gevolgen daarvan; benadrukt dat een dergelijke procedure op objectieve criteria gebaseerd moet zijn, de prerogatieven van het Parlement als medewetgever moet vrijwaren en willekeurige criteria die neerkomen op het opgooien van een muntje bij de besluitvorming moet voorkomen; |
Rechtsstaat
|
16. |
benadrukt dat er een duidelijk verband bestaat tussen de eerbiediging van de rechtsstaat en een doeltreffende uitvoering van de Uniebegroting, met inbegrip van NextGenerationEU, overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer: zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid, zoals bepaald in het Financieel Reglement; onderstreept dat goed financieel beheer gebaseerd is op de doeltreffende vervolging van zaken van fraude, met inbegrip van belastingfraude, belastingontduiking, corruptie en belangenconflicten, alsook op de rechterlijke toetsing van beslissingen van overheidsinstanties door onafhankelijke rechters; benadrukt dat frauduleuze en corrupte praktijken wat zuinigheid en efficiëntie betreft per definitie in strijd zijn met goed financieel beheer als gedefinieerd in artikel 33, lid 1, van het Financieel Reglement, aangezien dergelijke praktijken rechtstreeks in strijd zijn met het waarborgen van de inzet van middelen in de beste hoeveelheid en kwaliteit en tegen de best mogelijke prijs en met het bereiken van de optimale verhouding tussen de ingezette middelen en de verkregen resultaten; herinnert eraan dat het Parlement, de Raad en de Commissie bij de vaststelling van de verordening inzake conditionaliteit zijn overeengekomen dat zij zouden overwegen de inhoud van de verordening inzake conditionaliteit in het Financieel Reglement op te nemen bij de volgende herziening daarvan; verzoekt de Commissie daarom met dit voorstel te komen; verzoekt de Commissie na te gaan hoe de onderlinge afstemming van alle EU-instrumenten die gericht zijn op goed financieel beheer en de bescherming van de financiële belangen van de Unie, met inbegrip van het jaarlijks verslag van de Commissie over de rechtsstaat, verder kan worden verbeterd; is van mening dat de Commissie bijzondere aandacht moet besteden aan preventieve maatregelen vooraf om ervoor te zorgen dat de lidstaten artikel 63, lid 2, van het Financieel Reglement toepassen; |
|
17. |
is van mening dat de Commissie moet waarborgen dat de begroting van de Unie wordt besteed aan projecten of organisaties die de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgelegde waarden van de Unie eerbiedigen, teneinde de financiële belangen van de Unie te beschermen; verzoekt de Commissie in dit verband beknopte indicatoren te ontwikkelen die moeten worden opgenomen in het Financieel Reglement, die moeten worden toegepast door middel van een risicogebaseerde aanpak en die moeten worden gebruikt voor gerichte controles vooraf en achteraf om mogelijke niet-naleving van de waarden van de Unie bij het gebruik van EU-middelen op te sporen; |
|
18. |
is ingenomen met de richtsnoeren van de Commissie voor het vermijden van en omgaan met belangenconflicten overeenkomstig het Financieel Reglement, die tot doel hebben het bewustzijn te vergroten en een eenvormige uitlegging en toepassing van de regels inzake belangenconflicten te bevorderen; betreurt echter dat in sommige lidstaten nog steeds sprake is van belangenconflicten op het hoogste niveau; verzoekt de Commissie te evalueren of de relevante bepalingen van het Financieel Reglement voldoende doeltreffend zijn om belangenconflicten bij de uitvoering en controle van de EU-begroting te voorkomen en aan te pakken; |
Digitale instrumenten
|
19. |
benadrukt dat het belangrijk is te weten hoe de EU-middelen worden besteed en wie er werkelijk profijt van heeft, teneinde de financiële belangen van de EU te kunnen beschermen en met name belangenconflicten, corruptie en fraude te kunnen opsporen; merkt op dat uit de studie in opdracht van de Commissie begrotingscontrole over de grootste vijftig begunstigden van EU-middelen is gebleken dat de gegevens voor opsporing van ondernemers en hun uiteindelijk begunstigden niet gemakkelijk toegankelijk of zelfs helemaal niet toegankelijk zijn; is van mening dat verplichte centralisatie van de informatie in een enkel interoperabel rapportage- en monitoringsysteem en in een gebruikersvriendelijke openbare EU-databank met informatie over de rechtstreeks begunstigden en eindbegunstigden en toegankelijke gegevens in een machinaal leesbaar formaat de versnippering en het gebrek aan transparantie die in de studie aan de orde worden gesteld, zou ondervangen en de publieke controle op en het vertrouwen in de overheidsuitgaven van de EU zou versterken; merkt op dat dit, in combinatie met een alomvattende definitie van “belangenconflict” op EU-niveau, de doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de EU zal verbeteren; benadrukt dat er vanwege de Pandora Papers dringend transparantie over uiteindelijk begunstigden moet worden gecreëerd; beklemtoont de rol van het Europees Openbaar Ministerie en het belang van samenwerking tussen het Europees Openbaar Ministerie en de EU-instellingen, de lidstaten en het Europees Bureau voor fraudebestrijding; |
|
20. |
benadrukt dat het Financieel Reglement bepalingen moet bevatten op grond waarvan de verantwoordelijke actoren uniforme registers van ondernemers en uiteindelijk begunstigden moeten opmaken en bijhouden om hun opsporing mogelijk te maken in het kader van alle EU-programma’s, ongeacht wie deze programma’s uitvoert en ongeacht de beheersvorm (direct, indirect of gedeeld); verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat dit gebeurt door middel van een digitale, interoperabele, gestandaardiseerde verzameling van informatie over de ontvangers van financiering van de Unie, met inbegrip van degenen die uiteindelijk, rechtstreeks of onrechtstreeks, profijt hebben van financiering van de Unie, en hun uiteindelijk begunstigden; is van mening dat op grond van deze vereisten alle relevante informatie moet worden verzameld opdat het vermogen en de capaciteit van de Commissie om fraude op te sporen, wordt vergroot; benadrukt dat alle technische en juridische belemmeringen voor het verzamelen van gegevens over ondernemingsstructuren en uiteindelijk begunstigden moeten worden weggenomen; |
|
21. |
onderstreept dat gegevens als algemeen beginsel openbaar moeten worden gemaakt, met inachtneming van de vereisten inzake gegevensbescherming en de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie; onderkent dat er volgens de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming geen problemen met betrekking tot de algemene gegevensbescherming rijzen bij de totstandbrenging van dergelijke interoperabiliteit, maar wel een duidelijke rechtsgrond nodig is; is van mening dat de verplichte informatie die voor audit- en controledoeleinden wordt verzameld, ten minste het registratienummer van juridische entiteiten moet omvatten, evenals het nationaal identificatienummer voor natuurlijke personen, de relevante code of unieke identificatiecode van het specifieke EU-financieringsprogramma, een aanduiding van het soort begunstigde, de onderaannemers, de uiteindelijk begunstigden, of de begunstigde ook staatssteun ontvangt, en contactgegevens; benadrukt dat louter zelfregulering voor de databank niet volstaat, maar dat de Commissie of een externe autoriteit datasets moet aanmaken om de coherentie en de kwaliteit van de gegevens te waarborgen; vraagt dat informatie over de ontvangers van EU-middelen ten minste vijf jaar openbaar toegankelijk blijft; |
|
22. |
onderstreept dat het systeem de aggregatie van afzonderlijke bedragen met betrekking tot dezelfde rechtstreeks begunstigde of eindbegunstigde of uiteindelijk begunstigde moet vergemakkelijken en in alle EU-talen toegankelijk moet zijn; is van mening dat de openbaar toegankelijke systemen zowel afzonderlijke zoekopdrachten via een webtool als systemische analyse door middel van bulkdownloads in een machinaal leesbaar en interoperabel formaat moeten vergemakkelijken; benadrukt dat gestandaardiseerde, open gegevens over de gehele aanbestedingscyclus, met inbegrip van de eindbegunstigden van de gecontracteerde ondernemingen, het maatschappelijk middenveld en niet-gouvernementele actoren de vereiste informatie en instrumenten zullen verschaffen om toezicht te houden op de integriteit, billijkheid en efficiëntie van de markten voor overheidsopdrachten; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan te zorgen voor meer interoperabiliteit tussen de bestaande EU- en nationale databanken en instrumenten voor datamining om risicoanalyses en fraudeopsporing te vergemakkelijken; |
|
23. |
merkt op dat Arachne in gedeeld beheer wordt gebruikt; benadrukt dat Arachne de door de beheersautoriteiten verstrekte gegevens verrijkt met openbaar beschikbare informatie om projecten, begunstigden, contracten en contractanten op te sporen die vatbaar zijn voor fraude of belangenconflicten; is van mening dat artikel 63 van het Financieel Reglement moet worden aangepast in die zin dat het Arachne moet verplichten als risicoscore-instrument voor algemeen gebruik, ongeacht de beheersvorm, en dat erin wordt vermeld dat de Commissie dit instrument ter beschikking stelt van de lidstaten en de met de uitvoering belaste entiteiten, die moeten worden verplicht informatie in Arachne in te voeren; is van mening dat het Financieel Reglement ook de indicatoren moet bevatten die in Arachne kunnen worden gebruikt om de risicoscore van ondernemers vast te stellen; benadrukt dat dergelijke basisindicatoren moeten worden geharmoniseerd met de uitsluitingsgronden van het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES) en met de lopende onderzoeken van het Europees Openbaar Ministerie en het Europees Bureau voor fraudebestrijding om ervoor te zorgen dat ook in Arachne kan worden nagegaan welke ondernemers zijn uitgesloten; dringt aan op maximale interoperabiliteit tussen Arachne en andere software om te voorkomen dat informatie meerdere keren moet worden ingevoerd in verschillende IT-systemen en om de daaruit voortvloeiende administratieve lasten te verminderen; is van mening dat Arachne eenvoudiger en gebruiksvriendelijker moet worden gemaakt, onder meer door de risico-indicatoren te standaardiseren, bijvoorbeeld aan de hand van visualisaties; benadrukt dat het van belang is ten volle te beschikken over het eigenaarschap van en de operationele rechten voor Arachne, en verzoekt de Commissie te overwegen het instrument indien nodig intern te beheren; |
|
24. |
herinnert eraan dat in 2018 een panel op hoog niveau is opgericht om met het oog op vroegtijdige opsporing of uitsluiting in de databank ingevoerde zaken te beoordelen; dringt erop aan dat het advies van het EDES-panel vanwege zijn ervaringen met het systeem in aanmerking wordt genomen bij de herziening van het Financieel Reglement en tegelijk met het Parlement en de Commissie wordt gedeeld; merkt op dat het EDES momenteel alleen wordt gebruikt in geval van direct of indirect beheer; is van mening dat ondernemingen die in geval van direct en indirect beheer als een risico voor de financiële belangen van de EU worden beschouwd ook in geval van gedeeld beheer als dusdanig moeten worden beschouwd, en omgekeerd; dringt er daarom op aan het gebruik van het EDES verplicht te stellen in geval van gedeeld beheer; wijst er voorts op dat in het EDES geen onderscheid wordt gemaakt tussen dochterondernemingen van grote vennootschappen; verzoekt de Commissie dit onderscheid wel te maken en in de regels voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting te specificeren welke entiteit van een multinational of vennootschap die uit meerdere ondernemingen bestaat, voor vroegtijdige opsporing of uitsluiting wordt geregistreerd; dringt aan op een verplichting om het EDES bij te werken zodra fraude of andere relevante feiten zijn vastgesteld door bij de uitvoering betrokken actoren; is van mening dat uitgesloten juridische entiteiten of natuurlijke personen (uiteindelijk begunstigden) voor de duur van hun uitsluiting niet langer voor betalingen uit de EU-begroting in aanmerking komende eindontvangers of begunstigden mogen zijn; verzoekt de Commissie de lidstaten aan te sporen ervoor te zorgen dat deze entiteiten of natuurlijke personen voor de duur van hun uitsluiting ook worden uitgesloten van bijdragen uit de nationale begrotingen; betreurt dat relatief weinig ondernemingen in de databank zijn opgenomen; ziet dit als een teken dat niet naar behoren uitvoering wordt gegeven aan het EDES; benadrukt dat het EDES-panel in 2020 20 zaken heeft behandeld en dat er 28 zaken in voorbereiding zijn; benadrukt hoe belangrijk het is toereikende middelen aan het panel toe te wijzen, in overeenstemming met eventuele bevoegdheidsuitbreidingen; verzoekt de Commissie bovendien de criteria te herzien met het oog op het verminderen van de complexiteit en het vergroten van de praktische toepasbaarheid van het EDES; |
|
25. |
benadrukt dat het weliswaar van het grootste belang is te weten wie de eindbegunstigden van EU-middelen zijn om ervoor te zorgen dat deze middelen naar behoren worden gebruikt, maar dat ook de toegankelijkheid en de eenvoud van de digitale aanbestedingsplatforms voor EU-middelen van belang zijn; herinnert eraan dat de Commissie zich heeft gericht naar het concept “digitaal door ontwerp” en het beginsel “denk eerst klein” om ervoor te zorgen dat kmo’s voldoende participeren; spoort de Commissie in dit verband aan ook met deze beginselen rekening te houden bij de herziening van het Financieel Reglement in het kader van de uitvoering van het MFK-pakket 2021-2027; |
Genderbudgettering
|
26. |
betreurt dat slechts 21,7 % van de EU-programma’s in het vorige MFK beschikte over gendergerelateerde indicatoren; dringt erop aan dat gendermainstreaming beter wordt toegepast bij de opstelling en uitvoering van de begroting, onder meer door middel van gerichte stimulansen; roept ertoe op naar gender uitgesplitste gegevens systematisch en breed te verzamelen in het kader van alle beleidsmaatregelen en programma’s van de EU om de gevolgen daarvan voor de gendergelijkheid te meten; verwacht van de Commissie dat zij zorgt voor de ontwikkeling van een methode om de relevante uitgaven op programmaniveau in het MFK 2021-2027 te meten, overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord; verzoekt de Commissie gendermainstreaming en genderbudgettering te integreren in de desbetreffende bepalingen van het Financieel Reglement; |
Mainstreaming van klimaat en biodiversiteit
|
27. |
herhaalt dat de Unie zich ertoe heeft verbonden ten minste 30 % van de middelen van het MFK 2021-2027 en uit NextGenerationEU te besteden aan het antwoord op de klimaatuitdaging, overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord; verwacht dat de Commissie een robuuste en duidelijke methode ontwikkelt voor het volgen van de klimaatuitgaven en de daarmee behaalde resultaten, en dat zij deze consequent toepast op alle beleidsterreinen; beklemtoont dat deze methode ook tot uiting moet komen in de regels voor de uitvoering van de begroting, opdat de financiering voor de bestrijding van de klimaatverandering op het gebied van zowel matiging als aanpassing doeltreffend en efficiënt kan worden gevolgd; verzoekt de Commissie passende verwijzingen naar klimaatmainstreaming en het volgen van de klimaatuitgaven op te nemen in de desbetreffende bepalingen van het Financieel Reglement, overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord, om ervoor te zorgen dat de Uniebegroting klimaatbestendig is; |
|
28. |
onderstreept het belang van een nauwkeurige monitoring van de uitgaven die bijdragen tot het tot staan brengen en omkeren van de achteruitgang van de biodiversiteit, op basis van een doeltreffende, transparante en alomvattende, door de Commissie samen met het Parlement en de Raad uitgewerkte methode; beklemtoont dat deze methode ook tot uiting moet komen in de regels voor de uitvoering van de begroting in het Financieel Reglement; |
|
29. |
is van mening dat de uitvoering van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” naar voren moet komen in het Financieel Reglement, overeenkomstig de richtsnoeren die zijn gepubliceerd in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit; |
Europese pijler van sociale rechten
|
30. |
is van mening dat het Financieel Reglement een correcte uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten mogelijk moet maken; is van mening dat moet worden gewaarborgd dat de begunstigden de basisnormen inzake arbeidsvoorwaarden van werknemers en gezondheid en veiligheid op het werk naleven, voordat tot de uitkering van betalingen uit de EU-begroting wordt overgegaan; |
Vrijmakingen
|
31. |
stelt voor om hergebruik van vrijgemaakte kredieten die het gevolg zijn van gehele of gedeeltelijke niet-uitvoering van projecten overeenkomstig artikel 15, lid 3, van het Financieel Reglement niet te beperken tot onderzoeks- en innovatieprojecten, maar uit te breiden tot alle kredieten; is van mening dat vrijgemaakte kredieten in hun geheel ter beschikking moeten worden gesteld in het jaar volgend op dat van de vrijmaking; |
EU-trustfondsen
|
32. |
dringt erop aan dat het Financieel Reglement wordt herzien om de passende rol van het Parlement te waarborgen bij de oprichting en de controle van en het toezicht op trustfondsen, met inbegrip van de opstelling van de oprichtingsovereenkomst en de beschikbaarstelling van de bijdrage van de Unie, de uitvoering, de voortzetting en de mogelijke liquidatie; herhaalt dat het Parlement ten minste als waarnemer moet worden betrokken en toezicht moet kunnen houden op de activiteiten van het bestuur van de specifieke trustfondsen; benadrukt dat volledige, gedetailleerde en tijdige kwantitatieve en kwalitatieve informatie over de uitvoering van een trustfonds van essentieel belang is om het Parlement in staat te stellen zijn taken met betrekking tot democratisch toezicht en democratische controle doeltreffend uit te oefenen; herinnert eraan dat het uitgebreide gebruik van trustfondsen het beginsel van eenheid van de EU-begroting ondermijnt; |
|
33. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de EU-trustfondsen de Unie duidelijk zichtbaar maken en verzoekt haar de bekendheid met de resultaten en verwezenlijkingen van de trustfondsen te vergroten door de bepalingen inzake doeltreffende communicatie met de burgers en de verbanden tussen de communicatieactiviteiten te versterken, zoals in het geval van de Europese structuur- en investeringsfondsen; |
Overheidsopdrachten
|
34. |
merkt op dat het vademecum voor overheidsopdrachten van de Commissie voor het laatst is bijgewerkt in januari 2020, maar dat het niet openbaar is gemaakt en dat het Parlement het niet heeft gekregen om zijn advies uit te brengen; vraagt dat het Parlement regelmatig wordt geraadpleegd over toekomstige herzieningen en van de toepassing ervan op de hoogte wordt gebracht; |
|
35. |
wijst erop dat de huidige definitie van een “beroepsmatig belangenconflict” beperkt is tot een conflicterend belang op grond waarvan een ondernemer niet geschikt is om uitvoering te geven aan een contract; verzoekt de Commissie een meer expliciete definitie op te stellen en ervoor te zorgen dat haar uitvoeringsvoorschriften inzake overheidsopdrachten beletten dat beleidsgerelateerde dienstencontracten worden gegund aan ondernemingen onder de economische zeggenschap van een moederonderneming of een groep die aandelen heeft in activiteiten die niet stroken met de ecologische of sociale doelstellingen van de EU of met de doelstellingen van de Europese Green Deal; |
|
36. |
verzoekt de Commissie artikel 167, lid 1, punt c), van het Financieel Reglement te wijzigen om er een definitie van “beroepsmatig belangenconflict” in op te nemen teneinde ervoor te zorgen dat de EU-instellingen risicobeperkende maatregelen kunnen nemen met betrekking tot inschrijvers met een financieel belang in een beleidsgerelateerd dienstencontract, rekening houdend met het besluit van de Europese Ombudsman in het kader van gezamenlijk onderzoek 853/2020/KR naar het besluit van de Commissie om een contract voor een studie naar de integratie van milieu-, sociale en governancedoelstellingen in de EU-bankvoorschriften te gunnen aan BlackRock Investment Management; herhaalt dat de algemene voorwaarden van de contracten van de Commissie voor overheidsopdrachten voor diensten standaardbepalingen inzake beroepsmatige belangenconflicten bevatten en dat contractanten in dit verband proactief melding moeten maken van situaties die aanleiding kunnen geven tot een belangenconflict; verzoekt de Commissie het Financieel Reglement bij te werken en aan te scherpen om beroepsmatige belangenconflicten aan te pakken en om de nauwkeurigheid en volledigheid van de vrijwillige kennisgeving daarvan door aanvragers die een inschrijving indienen verder te verbeteren, bijvoorbeeld door passende sancties voor opzettelijke niet-naleving van kennisgeving te ontwikkelen, met inbegrip van een tijdelijk verbod op deelname aan openbare aanbestedingen in geval van ernstige inbreuken; |
|
37. |
is van mening dat alle EU-instellingen die overheidsopdrachten plaatsen, duidelijke regels met betrekking tot aankoop, uitgaven en toezicht op hun websites moeten publiceren en dat zij alle gegunde contracten zo transparant mogelijk moeten publiceren; wijst op de richtsnoeren van de Commissie betreffende het gebruik van het kader voor overheidsopdrachten in de door de COVID-19-crisis veroorzaakte noodsituatie; spoort de Commissie aan om de ervaringen van de aanbestedende diensten met het kader voor overheidsopdrachten in dit verband te verzamelen en te evalueren, met name wat het effect ervan op kmo’s betreft, en rekening te houden met de lessen die zijn getrokken met betrekking tot het Financieel Reglement, door criteria vast te stellen voor het definiëren van uitzonderlijke/ongewone omstandigheden waarin de regels inzake overheidsopdrachten met tijdelijke/beperkte/de nodige flexibiliteit kunnen worden toegepast; |
|
38. |
merkt op dat bij de komende herziening van het Financieel Reglement rekening moet worden gehouden met de autonome strategische belangen van de EU, met inbegrip van eerlijke mededinging, en met de noodzaak om het scheppen van banen in de EU te bevorderen in een aantal sectoren die van essentieel belang zijn voor de verwezenlijking van de toekomstige beleidsdoelstellingen van de Unie, waarbij tegelijkertijd voor een gelijk speelveld voor eerlijke mededinging moet worden gezorgd; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat er ambitieuze gunningscriteria worden vastgesteld, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de toegevoegde waarde van projecten voor de Unie en met het beginsel van de “economisch voordeligste inschrijving”; dringt erop aan dat in de regels inzake overheidsopdrachten waarborgen worden opgenomen om in het gunningsbesluit de activiteiten van ondernemingen te evalueren die in strijd zijn met de sociale en milieudoelstellingen van de Unie; |
|
39. |
wijst erop dat het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren, gericht is op het aanpakken van potentieel verstorende effecten van buitenlandse subsidies op de interne markt, en van essentieel belang is voor de verwezenlijking van de geactualiseerde industriestrategie voor de EU; verzoekt de Commissie bij de komende herziening van het Financieel Reglement rekening te houden met de industriestrategie om eerlijke mededingingsvoorwaarden op de interne markt te waarborgen; |
Proefprojecten en voorbereidende acties
|
40. |
wijst erop dat er onder de leden van het Europees Parlement grote belangstelling bestaat voor het voorstellen van proefprojecten en voorbereidende acties en dat de Commissie de voorstellen aan een strenge selectie moet onderwerpen vanwege de beperkte financiële middelen voor de projecten en acties; is van mening dat meer flexibiliteit tussen de drie budgetten voor proefprojecten, voorbereidende acties (eerste jaar) en voorbereidende acties (tweede en derde jaar) de beschikbare financiële middelen en de aanvaarding van voorstellen ten goede kan komen; |
Audit, controle en kwijting
|
41. |
wijst erop dat in de nieuwe begrotingsnomenclatuur die in het MFK 2021-2027 is vastgesteld, de programma’s en de begrotingshoofdstukken onderling meer in overeenstemming zijn gebracht, en dat de Commissie bijgevolg over een grotere discretionaire bevoegdheid beschikt met betrekking tot autonome overschrijvingen binnen programmaonderdelen; is van mening dat passend toezicht op overschrijvingen door de begrotingsautoriteit moet worden gewaarborgd; |
|
42. |
uit kritiek op de duur van de audit- en controleprocedures in geval van gedeeld beheer, en op de duur van de daaruit voortvloeiende procedures op tegenspraak, waarin de sectorale wetgeving voorziet; onderstreept dat langdurige procedures het risico op het lekken van vertrouwelijke documenten vergroten; acht het onaanvaardbaar dat de Commissie erop aandringt dat het Parlement wordt onderworpen aan vertrouwelijkheidsvereisten in verband met de auditprocedure en de procedure op tegenspraak, zelfs in zaken van legitiem openbaar belang waar prominenten bij betrokken zijn; verwacht van de Commissie dat zij de audit- en controleprocedures in geval van gedeeld beheer versterkt en dat zij de duur van deze procedures beperkt, overeenkomstig het tijdschema van de verordening inzake conditionaliteit; |
|
43. |
herinnert eraan dat de drie instellingen hebben erkend dat de bestaande regels inzake audits en de kwijtingsprocedure van toepassing zijn op bestemmingsontvangsten, en dringt erop aan dat dit naar behoren tot uiting komt in het Financieel Reglement; |
|
44. |
acht het betreurenswaardig dat de auditprocedures en de procedures op tegenspraak en de procedures inzake de toepassing van financiële correcties momenteel verscheidene jaren duren; dringt er bij de Commissie op aan de regels met betrekking tot auditprocedures en procedures inzake financiële correcties te herzien, zodat sneller conclusies kunnen worden getrokken en ten onrechte uitbetaalde EU-middelen sneller kunnen worden teruggevorderd; |
|
45. |
wijst erop dat artikel 59 van het Financieel Reglement betrekking heeft op de toekenning aan “de overige instellingen van de Unie” van de bevoegdheden die nodig zijn voor de uitvoering van hun afdelingen van de begroting; is ermee ingenomen dat met het concept van “toekenning” de autonomie van de overige instellingen ten aanzien van het beheer van hun middelen wordt beklemtoond; wijst er evenwel op dat de Commissie zich herhaaldelijk en consequent op het standpunt heeft gesteld dat zij niet in staat is toezicht uit te oefenen op de uitvoering van activiteiten door de overige instellingen; stelt voor dit probleem op te lossen door met een aanpassing van artikel 260 van het Financieel Reglement het Parlement in het kader van de kwijtingsprocedure uitdrukkelijk bevoegd te maken voor het toezicht op de uitvoering van de begroting door de andere instellingen; |
|
46. |
is van mening dat artikel 2, punt 67, van het Financieel Reglement moet worden gewijzigd om het Europees Openbaar Ministerie op te nemen als “instelling van de Unie”; |
|
47. |
wijst erop dat in artikel 262 van het Financieel Reglement is bepaald dat de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde instellingen en organen van de Unie verslag uitbrengen over de maatregelen die naar aanleiding van het kwijtingsbesluit zijn genomen; is van mening dat het nuttig zou zijn om in het kader van deze vereiste een redelijke termijn vast te stellen waarbinnen verslag moet worden uitgebracht over de genomen maatregelen; verzoekt de Commissie om 30 september van het jaar dat volgt op het jaar waarop de kwijtingsprocedure betrekking heeft, als uiterste datum van de termijn op te nemen in artikel 262 van het Financieel Reglement; |
|
48. |
wijst erop dat de beheers- en controlesystemen van de autoriteiten van de lidstaten regelmatig door de Commissie worden beoordeeld overeenkomstig de sectorspecifieke regels; is van mening dat tekortkomingen die zich in één lidstaat voordoen, niet automatisch ook in andere lidstaten voorkomen en dat corrigerende maatregelen in het kader van aanpassingen aan de wettelijke vereisten of aan de uitvoeringsrichtsnoeren evenredig moeten zijn en moeten worden afgestemd op de lidstaat waarop de bevindingen betrekking hebben; |
|
49. |
is van mening dat beoordelingen op het niveau van de EU strikt op de EU-normen gebaseerd moeten zijn; is van mening dat wanneer er striktere nationale normen bestaan, het gebruik van die normen de begunstigde niet mag benadelen; is van mening dat artikel 126 van het Financieel Reglement betreffende wederzijds vertrouwen in beoordelingen moet worden aangepast om aan dit beginsel te voldoen; |
|
50. |
spoort de Commissie en de lidstaten aan de mogelijkheden voor vereenvoudigde kostenopties ten volle te benutten; is van mening dat de controles vooral gericht moeten zijn op verificatie vooraf van de berekening van de vereenvoudigde kostenopties, terwijl verificaties achteraf moeten worden gebruikt om het systeem voor de berekening te verbeteren, behalve in gevallen van vermoedelijke fraude; |
|
51. |
is van mening dat de verplichting uit hoofde van artikel 93 van het Financieel Reglement met betrekking tot een handeling of verzuim van een personeelslid te algemeen is en eerder op grove nalatigheid gericht moet zijn; |
Landbouw
|
52. |
is van mening dat afwijkingen van de regel dat de uitgaven van het Europees Landbouwgarantiefonds voor een begrotingsjaar geboekt moeten worden op basis van de terugbetalingen van de Commissie aan de lidstaten tot en met 31 december van dat jaar, mogelijk moeten blijven; verzoekt de Commissie te overwegen het Financieel Reglement aan te passen om ervoor te zorgen dat de financiële regels die van toepassing zijn op het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, van toepassing blijven zodra de nodige wijzigingen zijn aangebracht, zelfs als dat fonds niet langer volledig onder de verordening gemeenschappelijke bepalingen (13) valt; |
o
o o
|
53. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.
(2) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11.
(3) PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1.
(4) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 23.
(5) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 1.
(6) PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17.
(7) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.
(8) PB C 444 I van 22.12.2020, blz. 6.
(9) PB C 445 van 29.10.2021, blz. 15.
(10) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0103.
(11) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0287.
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/47 |
P9_TA(2021)0470
Een farmaceutische strategie voor Europa
Resolutie van het Europees Parlement van 24 november 2021 over een farmaceutische strategie voor Europa (2021/2013(INI))
(2022/C 224/05)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien de artikelen 101 en 102 van het VWEU inzake mededinging, |
|
— |
gezien artikel 6 Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 35 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”) betreffende het recht op preventieve gezondheidszorg voor alle Europese burgers, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 2 maart 2017 over de EU-opties voor een betere de toegang tot geneesmiddelen (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 13 september 2018 over een Europees “één gezondheid”-actieplan tegen antimicrobiële resistentie (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 10 juli 2020 over de EU-strategie voor volksgezondheid na COVID-19 (4), waarin wordt gepleit voor een EU-actieplan voor zeldzame en verwaarloosde ziekten, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 september 2020 getiteld “Het tekort aan geneesmiddelen — hoe moet dit oprukkende probleem worden aangepakt?” (5), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 september 2020 over een strategische aanpak van geneesmiddelen in het milieu (6), |
|
— |
gezien de Verklaring van Doha over de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (“TRIPS-overeenkomst”) en de volksgezondheid en het besluit van de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) van 30 augustus 2003 inzake de tenuitvoerlegging van punt 6 van de Verklaring van Doha, |
|
— |
gezien de resolutie van de 72e Wereldgezondheidsvergadering van mei 2019 over het verbeteren van de transparantie van de markten voor geneesmiddelen, vaccins en andere gezondheidsproducten, |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 inzake weesgeneesmiddelen (7), |
|
— |
gezien Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (8), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (9), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1901/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik (10), |
|
— |
gezien Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (11), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 536/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik en tot intrekking van Richtlijn 2001/20/EG (12), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2019/933 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 469/2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (13), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2021/522 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van een actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid (“EU4Health-programma”) voor de periode 2021-2027, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 282/2014 (14), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding (15), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 getiteld “De Europese Green Deal” (COM(2019)0640), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 getiteld “Een nieuwe industriestrategie voor Europa” (COM(2020)0102), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 11 november 2020 getiteld “Bouwen aan een Europese gezondheidsunie: de veerkracht van de EU bij grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid versterken” (COM(2020)0724) en de begeleidende wetgevingsvoorstellen (16), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 25 november 2020 getiteld “Farmaceutische strategie voor Europa” (COM(2020)0761), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 17 juni 2020 getiteld “EU-strategie voor COVID-19-vaccins” (COM(2020)0245), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 3 februari 2021 getiteld “Het Europees kankerbestrijdingsplan” (COM(2021)0044), |
|
— |
gezien het actieplan van de strategische agenda voor medische toepassingen van ioniserende straling (Samira) van de Commissie van 5 februari 2021 ter ondersteuning van het Europees kankerbestrijdingsplan, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 5 mei 2021 getiteld “Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa” (COM(2021)0350), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 15 juni 2021 getiteld “Eerste lessen uit de COVID-19-pandemie” (COM(2021)0380), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 16 september 2021 getiteld “Dit is HERA, de EU-autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied: de volgende stap naar voltooiing van de Europese gezondheidsunie” (COM(2021)0576), |
|
— |
gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 31 januari 2018 betreffende de evaluatie van gezondheidstechnologie (COM(2018)0051) en de werkzaamheden van de gezamenlijke acties op het gebied van EGT (EUnetHTA), |
|
— |
gezien de gezamenlijke evaluatie van Verordening (EG) nr. 1901/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik en Verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 inzake weesgeneesmiddelen (SWD(2020)0163), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 1 december 2014 over innovatie ten bate van patiënten, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 17 juni 2016 over het versterken van het evenwicht in de farmaceutische systemen in de EU en haar lidstaten, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 18 december 2020 over ervaringen in de gezondheidszorg met COVID-19 (17), |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie juridische zaken, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A9-0317/2021), |
|
A. |
overwegende dat gezondheid essentieel is voor het welzijn van Europese burgers en dat billijke toegang tot gezondheidszorg een hoeksteen is van het gezondheidsbeleid van de EU en van het nationale gezondheidsbeleid van de lidstaten; overwegende dat in het Handvest het fundamentele recht van iedere burger wordt erkend op gezondheidszorg, een hoge levenskwaliteit en medische verzorging; overwegende dat publieke gezondheidsstelsels van cruciaal belang zijn voor het waarborgen van gelijke toegang tot gezondheidszorg en veilige, doeltreffende en betaalbare geneesmiddelen; overwegende dat het waarborgen van de toegang van patiënten tot geneesmiddelen een van de kerndoelstellingen van de EU en van de Wereldgezondheidsorganisatie is, alsmede van duurzameontwikkelingsdoelstelling nr. 3; |
|
B. |
overwegende dat in een van de twintig beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, versterkt door de Verklaring van Porto, is vastgelegd dat iedereen recht heeft op tijdige toegang tot betaalbare, preventieve en curatieve gezondheidszorg van goede kwaliteit; |
|
C. |
overwegende dat de patiënt centraal moet staan in al het zorgbeleid en moet worden betrokken bij het hele regelgevingstraject voor geneesmiddelen; overwegende dat er ongelijkheden op het gebied van toegang bestaan tussen en binnen de lidstaten en dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan mensen in een kwetsbare situatie met specifieke gezondheidsrisico’s, waaronder vrouwen, met bijzondere aandacht voor zwangere vrouwen, kinderen, ouderen, personen met een handicap, patiënten met chronische aandoeningen en comorbiditeiten, patiënten op intensivecareafdelingen en personen die langdurig medicatie gebruiken; |
|
D. |
overwegende dat de toenemende lasten van chronische ziekten en de gezondheidsbehoeften van vergrijzende bevolkingen, in combinatie met de hoge en stijgende prijzen van geneesmiddelen en de stijging van de maatschappelijke kosten van zorgverlening, leiden tot budgettaire en betaalbaarheidsbeperkingen en een ernstige bedreiging vormen voor de duurzaamheid van de Europese gezondheidsstelsels; overwegende dat de vaststelling van geïntegreerde zorgmodellen voor chronische en andere langdurige aandoeningen, ondersteund door een persoonsgerichte en multidisciplinaire benadering van gezondheidszorg, van essentieel belang is voor het leveren van hoogwaardige gezondheidsdiensten; |
|
E. |
overwegende dat een concurrerende, betrouwbare, innovatieve, veerkrachtige en op onderzoek gebaseerde Europese farmaceutische industrie beter inspeelt op de behoeften van patiënten en beter rekening houdt met strategische belangen met betrekking tot volksgezondheid, economische groei, banen, handel en wetenschappelijke en technologische vooruitgang; |
|
F. |
overwegende dat de nieuwe Europese farmaceutische strategie moet worden beschouwd als een nieuwe kans; |
|
G. |
overwegende dat de geneesmiddelenproducenten in de EU in 2019 een aanzienlijke bijdrage hebben geleverd aan de investeringen in onderzoek, voor een bedrag van meer dan 37 miljard EUR; overwegende dat de sector goed is voor 800 000 directe banen en voor een handelsoverschot van 109,4 miljard EUR; overwegende dat de sector ongeveer drie keer zoveel indirecte werkgelegenheid genereert — zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts — als directe werkgelegenheid; betreurt het feit dat er geen geaggregeerde gegevens zijn over het totale bedrag aan overheidsfinanciering voor de farmaceutische sector in de EU; |
|
H. |
overwegende dat de gezondheidszorgstelsels, de nationale regelgeving, de uitvoering van EU-regelgeving en de prijsstellings- en autorisatieprocessen van de lidstaten onderlinge verschillen vertonen; overwegende dat deze verschillen het gevolg zijn van de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van gezondheidszorg; overwegende dat deze verschillen kunnen leiden tot versnippering en onvoorspelbare omstandigheden voor actoren in de farmaceutische sector die buiten hun eigen land actief zijn; overwegende dat het belangrijk is om te erkennen dat samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten vereist is om ambitieuze uitvoeringsagenda’s vast te stellen, met duidelijke tijdschema’s en de benodigde langetermijnfinanciering voor de uitvoering van concrete acties die voortvloeien uit de farmaceutische strategie voor Europa; |
|
I. |
overwegende dat het totale gebruik van geneesmiddelen zowel wereldwijd als in de EU blijft toenemen; overwegende dat een aantal geneesmiddelen voort op onjuiste wijze wordt voorgeschreven, verstrekt, verkocht of gebruikt; overwegende dat dit misbruik van geneesmiddelen een verspilling van kostbare hulpbronnen inhoudt en kan leiden tot gezondheids- en milieurisico’s; |
|
J. |
overwegende dat 40 % van de in de EU in de handel gebrachte geneesmiddelen afkomstig is uit niet-EU-landen, terwijl 60 tot 80 % van de werkzame farmaceutische ingrediënten wordt geproduceerd in China en India; overwegende dat deze verplaatsing van een deel van de productie van essentiële bestanddelen van geneesmiddelen, vaccins en medische hulpmiddelen rechtstreekse gevolgen heeft voor de follow-up van behandelingen van patiënten; |
|
K. |
overwegende dat de verplaatsing van de productie naar derde landen doorgaans wordt ingegeven door een poging om de productiekosten te verlagen; overwegende dat die besparingen hoofdzakelijk het resultaat zijn van laksere milieu-, veiligheids- en arbeidsnormen; |
|
L. |
overwegende dat in de strategie wordt erkend dat generieke en biosimilaire geneesmiddelen een belangrijke rol spelen door te zorgen voor een enorme verbetering van de billijke toegang voor patiënten en dat zij belangrijk zijn voor de houdbaarheid van de gezondheidszorgstelsels, en dat het op de markt komen ervan na het verstrijken van de exclusiviteitstermijn geen vertraging mag oplopen; |
|
M. |
overwegende dat biosimilaire geneesmiddelen mogelijkheden bieden die verder reiken dan alleen de toegang tot geneesmiddelen, zoals het delen van gezondheidsvoordelen in het hele gezondheidszorgstelsel, en zo zorgen voor een betere gezondheidszorg en betere dienstverlening aan patiënten; |
|
N. |
overwegende dat veel innovaties in de farmaceutische industrie niet echt baanbrekende verbeteringen zijn voor patiënten, maar ofwel zogeheten “me too”-geneesmiddelen zijn, dat wil zeggen een andere stof voor hetzelfde therapeutische doeleinde, zonder belangrijke voordelen, ofwel slechts geringe verbeteringen inhouden tegen aanzienlijk hogere kosten; overwegende dat het voor patiënten gunstig zou zijn als het kader voor de farmaceutische industrie in Europa betere stimulansen voor echte baanbrekende innovaties zou bieden; |
|
O. |
overwegende dat er overtuigend bewijs is dat geneesmiddelen in het milieu sijpelen, met name in de bodem en het water; overwegende dat hun aanwezigheid een nadelige invloed kan hebben op wilde dieren, zoals vissen, vogels en insecten en bijgevolg een ruimere weerslag kan hebben op de stabiliteit van individuele ecosystemen; overwegende dat die geneesmiddelen in kleinere concentraties eveneens aanwezig zijn in het drinkwater; overwegende dat de Europese Green Deal de ontwikkeling moet stimuleren van een krachtige, dynamische, duurzame en schone farmaceutische sector binnen de EU; |
|
P. |
overwegende dat gedurende de gehele levenscyclus van geneesmiddelen maatregelen moeten worden genomen om het gebruik van hulpbronnen, de emissies en de hoeveelheden farmaceutische afvalstoffen en residuen in het milieu te verminderen; |
|
Q. |
overwegende dat COVID-19 gevolgen heeft gehad voor de fysieke en psychische gezondheid van mensen en voor de economie; overwegende dat zij zowel de sterke als de zwakke kanten van de EU naar voren heeft gehaald; overwegende dat er voor een versterking van de weerbaarheid van onze nationale gezondheidszorgstelsels tegen grensoverschrijdende dreigingen meer Europese eenmaking vereist is, evenals een intensievere uitwisseling van epidemiologische en gezondheidsgegevens op EU-niveau; overwegende dat een Europese gezondheidsunie moet bijdragen tot nauwere samenwerking, coördinatie en kennisdeling op het gebied van gezondheid tussen de lidstaten en relevante belanghebbenden en deze moet bevorderen, en dat zij het vermogen van de EU om grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen te bestrijden moet vergroten; |
|
R. |
overwegende dat de verstoring van de mondiale toeleveringsketen als gevolg van de COVID-19-pandemie de afhankelijkheid van de EU van derde landen in de gezondheidssector aan het licht heeft gebracht; overwegende dat het begrijpen van de onderliggende oorzaken van geneesmiddelentekorten van cruciaal belang is voor een passend Europees antwoord op deze reeds lang bestaande uitdaging; overwegende dat de open strategische autonomie en de voorzieningszekerheid van de EU moeten worden gewaarborgd door een diversificatie van de toeleveringsketens voor essentiële geneesmiddelen, met inbegrip van Europese productielocaties, alsook door het hanteren van regels inzake overheidsopdrachten waarbij de prijs niet als enige maatstaf geldt; |
|
S. |
overwegende dat tijdens de COVID-19-pandemie ongecoördineerd handelen op nationaal niveau, zoals hamsteren en het aanleggen van extreem grote voorraden, de billijke voorziening van alle markten heeft ondergraven; overwegende dat uit deze ervaring lering moet worden getrokken om te voorkomen dat deze zich in een toekomstige crisissituatie opnieuw voordoet; |
|
T. |
overwegende dat de ervaring met COVID-19 ook heeft aangetoond dat de Europese farmaceutische industrie en fabrikanten veerkrachtig zijn en noodplannen hadden klaarliggen om verstoringen voor kritieke producten te voorkomen; overwegende dat dit mede mogelijk was dankzij de tot stand gebrachte bilaterale dialoog en tweerichtingscommunicatie, het overzicht van de vraag en de nauwe samenwerking tussen overheden/toezichthouders en andere betrokken actoren, een praktijk die moet worden gehandhaafd en op regelmatige basis moet worden voortgezet; |
|
U. |
overwegende dat om de farmaceutische strategie volledig doeltreffend te maken, de uit de COVID-19-crisis getrokken lessen daarin moeten worden verwerkt, en er ook rekening in moet worden gehouden met de veerkracht die de sector niet-geoctrooieerde geneesmiddelen tijdens de uitbraak van COVID-19 heeft getoond, teneinde voort te bouwen op de bestaande Europese productiecapaciteit; |
|
V. |
overwegende dat een aantal problemen in de mondiale productie en het mondiale aanbod van geneesmiddelen die reeds langer bestaan, door de pandemie meer tot uiting zijn gekomen, bijvoorbeeld de beperkte capaciteit van de minst ontwikkelde landen en landen met en middeninkomen om vaccins te produceren, het gebrek aan essentiële geneesmiddelen en de ongelijke werking van de toeleveringsketen; overwegende dat de vaccinstrategie van de EU succesvol blijkt in het leveren van vaccins aan alle burgers in de EU; overwegende dat de EU een voortrekkersrol heeft gespeeld bij de wereldwijde levering van vaccins door vaccins te blijven uitvoeren en door het oprichten en financieren van COVAX; benadrukt dat er meer moet worden gedaan om lage- en middeninkomenslanden volledig te vaccineren; |
|
W. |
overwegende dat innovatieve O&O-projecten zoals VACCELERATE tijdens de pandemie hun waarde hebben bewezen en op lange termijn een duurzaam karakter moeten krijgen; |
|
X. |
overwegende dat gen- en celtherapieën, gepersonaliseerde geneeskunde, nanotechnologie, vaccins van de volgende generatie, e-gezondheid en het initiatief “1+ Million Genomes” voordelen kunnen opleveren op het gebied van de preventie, diagnose en behandeling van alle ziekten en de zorg voor de getroffen patiënten, mits ze doeltreffend, veilig, betaalbaar en toegankelijk zijn voor alle patiënten die ze nodig hebben; |
|
Y. |
overwegende dat, in de geest van de “één gezondheid”-benadering, de farmaceutische strategie betrekking heeft op de volledige levenscyclus van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen, met inbegrip van de verzameling en productie van grondstoffen, onderzoek, testen, vervaardiging, toelating, geneesmiddelenbewaking vóór en na het in de handel brengen, verbruik en verwijdering, en bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal, het Europees kankerbestrijdingsplan, de digitale transformatie, de circulaire economie en de industriestrategie, alsmede klimaatneutraliteit; |
|
Z. |
overwegende dat om de leidende positie van de Unie op het gebied van farmaceutische ontwikkeling veilig te stellen, de strategie moet zijn gericht op het versterken van het innovatieve potentieel van het Europees farmaceutisch onderzoek en op het erkennen en versterken van het verband met de industriestrategie van de EU, de kmo-strategie (kleine en middelgrote ondernemingen) en de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens; |
De patiënt centraal stellen in al het zorgbeleid
|
1. |
herinnert eraan dat gezondheidszorg een mensenrecht is dat in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is verankerd; betreurt de verschillen in toegang tot hoogwaardige gezondheidszorg, met inbegrip van de toegang tot geneesmiddelen, tussen de lidstaten en ook tussen de verschillende regio’s binnen de lidstaten; dringt aan op nationale en EU-maatregelen, inclusief, waar nodig, wetgevingsmaatregelen, om deze verschillen aan te pakken en het recht van patiënten op universele, betaalbare, doeltreffende, veilige en tijdige toegang tot essentiële en innovatieve therapieën te waarborgen; |
|
2. |
wijst erop dat de Unie, aangezien het haar taak is om farmaceutische wetgeving vast te stellen en het volksgezondheidsbeleid aan te vullen, werk moet maken van een coördinatie van de nationale maatregelen ter waarborging van de toegang tot betaalbare en hoogwaardige gezondheidszorg voor alle burgers en inwoners van de EU; |
|
3. |
benadrukt het feit dat het voor de Unie een geostrategische noodzaak is om haar onafhankelijkheid op het gebied van gezondheidszorg terug te winnen, en wijst erop dat zij behoefte heeft aan een gediversifieerde toeleveringsketen om haar voorziening van geneesmiddelen, medische apparatuur, medische hulpmiddelen, werkzame stoffen, diagnose-instrumenten en vaccins snel en op betaalbare en efficiënte wijze veilig te stellen en tekorten daarvan te voorkomen, om op die manier voorrang te geven aan de belangen en de veiligheid van patiënten; |
|
4. |
onderstreept dat COVID-19 de gezondheidszorgstelsels voor ongeziene uitdagingen heeft gesteld, ook in verband met hun duurzaamheid, maar daarnaast tevens dramatische gevolgen heeft gehad voor patiënten, waaronder patiënten met chronische aandoeningen, en voor hun toegang tot behandelingen en zorg; verzoekt de Commissie en de lidstaten de algemene gevolgen van de pandemie voor patiënten en voor de duurzaamheid van de zorgstelsels te beoordelen en aan te pakken en samen te werken om ervoor te zorgen dat geen enkele patiënt in de steek wordt gelaten en dat de continuïteit van de zorg ook in noodsituaties wordt gewaarborgd; |
|
5. |
onderstreept dat de overheidsinvesteringen in onderzoek gericht moeten zijn op het versterken van de volksgezondheid en het lenigen van onvervulde medische behoeften, met name op gebieden die niet worden gedekt door de particuliere sector, die in een vroeg O&O-stadium moeten worden vastgesteld met betrokkenheid van regelgevers, de academische wereld, gezondheidswerkers, patiënten en betalende instanties, om ervoor te zorgen dat de onderzoeksprioriteiten beantwoorden aan de maatschappelijke behoeften; wijst erop dat het garanderen van betekenisvolle betrokkenheid van patiënten en dialoog gedurende de hele levenscyclus van geneesmiddelen en andere therapieën een absolute vereiste is voor het realiseren van hoogwaardige innovatie en voor het algemene succes van de farmaceutische strategie, waarvoor ook een adequate raadpleging vereist is van consumenten- en patiëntenvertegenwoordigers tijdens de hele uitvoering van de strategie; |
|
6. |
verzoekt de Commissie een begin te maken met het definiëren van onvervulde medische behoeften, onder leiding van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), om te komen tot een algemeen aanvaarde definitie die kan helpen bij een betere oriëntatie van de onderzoeksbehoeften en die kan voorkomen dat verschillende definities van onvervulde medische behoeften worden gebruikt die leiden tot exorbitante prijzen in een vroeg stadium van het op de markt brengen van geneesmiddelen; |
|
7. |
verzoekt de Commissie de farmaceutische strategie, de industriestrategie, de digitale strategie, het vernieuwde EU-handelsbeleid en andere relevante beleidsmaatregelen aan te wenden en te coördineren ter bevordering van het Europese concurrentievermogen, om ervoor te zorgen dat de EU kan concurreren met rivaliserende regio’s; |
|
8. |
benadrukt dat publieke en particuliere investeringen in onderzoek naar en de ontwikkeling van innovatieve diagnostiek, alsook de toegang tot veilige, betaalbare, werkzame en hoogwaardige geneesmiddelen en behandelingen essentieel zijn om vooruitgang te boeken bij de preventie, diagnose en behandeling van ziekten en de levenskwaliteit van patiënten; |
|
9. |
herinnert eraan dat publieke en particuliere investeringen aangepast moeten zijn aan de nodige voorschriften en wetgeving om te voldoen aan de therapeutische en diagnostische behoeften van patiënten, ook voor zeldzame en chronische ziekten, zeldzame kankersoorten bij volwassenen, kinderkanker en neurodegeneratieve ziekten, en om antimicrobiële resistentie (AMR) aan te pakken; |
|
10. |
is ingenomen met het voornemen van de Commissie om het bestaande stimuleringskader te beoordelen en te herzien; verzoekt de Commissie de mededinging te bevorderen door haar regelgevingskader aan te passen en investeringen in niet-geoctrooieerde wees- en pediatrische geneesmiddelen te stimuleren, onder meer voor oncologie, kinderkanker en neurologische ziekten; |
Geneesmiddelen en antimicrobiële resistentie
|
11. |
wijst op de ernstige en voortdurend toenemende risico’s van AMR voor de volksgezondheid, het milieu, de voedselproductie en de economische groei; erkent de waarde van volksgezondheidscampagnes ter voorkoming van infecties door middel van vaccinatie; |
|
12. |
is van mening dat AMR een ernstige bedreiging vormt voor de volksgezondheid; verzoekt de Commissie en de lidstaten projecten te financieren die zijn gericht op het verbeteren van de diagnostiek en de ontwikkeling van nieuwe antibiotica, alsmede de ontwikkeling van een protocol voor verstandig gebruik van antibiotica en een bewustmakingscampagne voor zorgverleners om te komen tot een meer gerichte behandeling op basis van de reële behoeften van patiënten; |
|
13. |
wenst dat het initiatief innovatieve geneesmiddelen en de Europese Investeringsbank een actievere rol spelen bij de financiering van innovatieve initiatieven ter bestrijding van AMR; benadrukt dat het belangrijk is het gezamenlijk actieplan tegen AMR en gezondheidsinfecties ten uitvoer te leggen; merkt op dat de toegang tot nieuwe antibiotica moet worden gefaciliteerd terwijl de toegang tot oude antibiotica wordt gehandhaafd; |
|
14. |
acht het noodzakelijk dat er gemeenschappelijke therapeutische richtsnoeren van de EU voor het gebruik van antimicrobiële stoffen worden uitgebracht, met vaststelling op EU-niveau van traceerbare doelstellingen voor een vermindering van het gebruik van antimicrobiële stoffen, en dat er op basis van een gemeenschappelijke agenda op EU-niveau gecoördineerde voorlichtingscampagnes over AMR worden gehouden om mensen bewuster te maken van AMR en van de resistente varianten en gevolgen ervan; |
|
15. |
onderstreept het feit dat de “één gezondheid”-benadering als leidraad moet dienen voor de vermindering en de optimalisatie van het gebruik van antimicrobiële stoffen, evenals de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen, met inbegrip van antimicrobiële stoffen; verzoekt de Commissie en de lidstaten het bestaande wetgevingskader met betrekking tot AMR te beoordelen en in voorkomend geval een voorstel tot herziening ervan in te dienen; |
Onderzoek op farmaceutisch gebied
|
16. |
verzoekt de Commissie het systeem van stimulansen ter bevordering van onderzoek naar en de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen voor onvervulde diagnostische en therapeutische behoeften te beoordelen en in voorkomend geval te herzien, en daarbij voorrang te geven aan publieke belangen en de veiligheid van patiënten bij de beoordeling van door de farmaceutische industrie bevorderde projecten ter bestrijding van kanker, met inbegrip van kinderkanker, met name om de specifiek op kinderen gerichte ontwikkeling van geneesmiddelen tegen kinderkanker te stimuleren, zeldzame ziekten, neurodegeneratieve en geestesziekten en AMR, teneinde meer therapeutische opties te krijgen en te voldoen aan de behoeften van patiënten en gezondheidszorgsystemen; |
|
17. |
verzoekt de Commissie de totstandbrenging te bevorderen van een EU-kader om de uitvoering van de nationale plannen ter bestrijding van deze ziekten te oriënteren en regelmatig te evalueren en verzoekt de lidstaten steun te verlenen voor O&O die is gericht op onvervulde medische behoeften; benadrukt dat een systeem dat alleen gebaseerd is op onderzoeksstimulansen, er niet voor zal zorgen dat de nodige doelstellingen in de strijd tegen zeldzame ziekten worden gerealiseerd; |
|
18. |
verzoekt de Commissie publieke onderzoeksfinanciering beschikbaar te stellen om het gebruik te onderzoeken van herbestemde, niet-geregistreerde en niet-geoctrooieerde producten die veilig en doeltreffend kunnen worden gebruikt bij patiënten; benadrukt dat geneesmiddelen die het resultaat zijn van door de overheid gefinancierd onderzoek in de hele Unie gelijkelijk beschikbaar moeten zijn tegen een eerlijke en betaalbare prijs en dat de houder van de vergunning voor het in de handel brengen in voorkomend geval vrijwillige, niet-exclusieve licenties voor deze producten kan overwegen; benadrukt dat de EU-financiering moet worden toegewezen aan projecten die het meest beantwoorden aan de onderzoeksbehoeften; |
|
19. |
benadrukt het belang van voortdurende innovatie, ook in het segment van niet-geoctrooieerde geneesmiddelen, om tegemoet te komen aan de onvervulde behoeften van patiënten; verzoekt de Commissie een passend regelgevingskader te ontwerpen om de ontwikkeling mogelijk te maken van geneesmiddelen met een meerwaarde, en deze categorie van betaalbare innovatie te erkennen, door middel van passende stimulansen, om de waarde ervan voor de gezondheidszorgstelsels. |
|
20. |
is ingenomen met het initiatief om een proefproject te starten voor het testen van de kadervoorschriften inzake nieuwe indicaties voor niet-geoctrooieerde geneesmiddelen en de basis voor een eventueel regelgevend optreden; beklemtoont in dit verband de noodzaak en het belang van de inbreng van het bedrijfsleven en de academische wereld, alsook van hun betrokkenheid; |
|
21. |
verzoekt de Commissie in dialoog met de lidstaten te werken aan een kader voor geneesmiddelenwetgeving en een vergoedingensysteem dat betekenisvolle innovatie voor patiënten bevordert en leidt tot minder “me too”-geneesmiddelen, die geen meerwaarde hebben, of zeer dure geneesmiddelen die voor patiënten slechts geringe verbeteringen opleveren; |
|
22. |
verzoekt de Commissie om een herziening van Verordening (EG) nr. 141/2000 en van Verordening (EG) nr. 1901/2006; dringt aan op een beoordeling van de doeltreffendheid van de financiering en van publiek-private partnerschapsprojecten, met name om de betrekkingen tussen lokale gezondheidsautoriteiten, universiteiten en het bedrijfsleven te verbeteren; erkent dat bijkomende verbeteringen nodig zijn om de behoeften te lenigen van de patiënten waarop deze verordeningen betrekking hebben en verzoekt de Commissie maatregelen mogelijk te maken die gericht zijn op belangrijke onderbediende gebieden, teneinde de regelgevingsprocedures te stroomlijnen, te vereenvoudigen en aan te passen; |
|
23. |
onderstreept dat wetenschappelijk erkende integrale geneeskunde die is goedgekeurd door volksgezondheidsautoriteiten, voordelen kan opleveren voor patiënten met betrekking tot de parallelle effecten van diverse ziekten, zoals kanker, en de behandeling hiervan; benadrukt dat het belangrijk is een holistische, integratieve en patiëntgerichte aanpak te ontwikkelen en waar passend stimulansen te geven voor het complementaire gebruik van deze therapieën onder toezicht van professionals in de gezondheidssector; |
|
24. |
verzoekt de Commissie steun te verlenen voor bijkomend onderzoek bij ondervertegenwoordigde groepen, zoals ouderen, kinderen, vrouwen en patiënten met comorbiditeiten, waaronder obesitas als primaire morbiditeit, alsmede als chronische aandoening die een toegangspoort vormt naar andere niet-overdraagbare ziekten; benadrukt dat rekening moet worden gehouden met gender bij het onderzoek, de diagnose, de behandeling en het effect van geneesmiddelen en therapieën, aangezien vrouwen op elke leeftijd nog steeds ondervertegenwoordigd zijn in onderzoek en gegevens op biomedisch en gezondheidsgebied; onderstreept dat als gevolg hiervan de empirische basis voor vrouwen zwakker is, net als voor ouderen, waardoor tal van aandoeningen bij vrouwen te weinig gediagnosticeerd worden, bijvoorbeeld hart- en vaatziekten; |
|
25. |
verzoekt de Commissie voort te bouwen op de werkzaamheden van het Europees kankerbestrijdingsplan en ervoor te zorgen dat Europa het wereldwijde expertisecentrum voor O&O op het gebied van opkomende, innovatieve gebieden van de geneeskunde wordt; onderstreept dat state-of-the-arttechnologieën, zoals nanogeneesmiddelen, oplossingen kunnen bieden voor de huidige uitdagingen op het gebied van behandeling voor aandoeningen als kanker en hart- en vaatziekten; benadrukt dat voor deze innovatieve gebieden van de geneeskunde toestemming moet worden verleend op basis van de centrale goedkeuringsregeling voor nanogeneesmiddelen; |
|
26. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de EU-financiering voor biomedisch onderzoek en biomedische ontwikkeling afhankelijk wordt gesteld van volledige transparantie en traceerbaarheid van de investeringen, van gegarandeerde levering in alle lidstaten en van het faciliteren van het beste resultaat voor patiënten, inclusief wat de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de vervaardigde geneesmiddelen betreft; |
|
27. |
onderstreept dat het onderzoek naar en de productie en het gebruik van geneesmiddelen moeten berusten op ethische beginselen die de eerbiediging van het leven, de waardigheid en de integriteit van de persoon waarborgen. |
|
28. |
verzoekt de Commissie de ontwikkeling van het onderzoek op het gebied van geneesmiddelen voor pijntherapie te bevorderen; |
|
29. |
is ingenomen met de bekendmaking door de Commissie op 5 februari 2021 van het Samira-actieplan; verzoekt de Commissie bij de herziening van de farmaceutische regelgeving een aangepast regelgevingskader op te zetten voor de toepassing van radiologische en nucleaire technologie voor therapeutische doeleinden en niet alleen voor diagnosedoeleinden; |
|
30. |
vraagt dat een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang (Important Project of Common European Interest, IPCEI) wordt opgezet in de farmaceutische sector om op voorhand de ziekten en technologieën te identificeren waarop wordt gefocust; |
|
31. |
wijst erop dat meerdere Europese programma’s kunnen worden ingezet om farmaceutische onderzoeksprojecten te financieren, zoals Horizon Europa, InvestEU, EU4Health, het cohesiebeleid en het programma voor een digitaal Europa, voor projecten die zijn toegespitst op de toepassing van artificiële intelligentie (AI); |
|
32. |
dringt erop aan in de farmaceutische strategie van de EU meer en grondiger aandacht te besteden aan alle aspecten van genderspecifieke geneeskunde; onderstreept de noodzaak om de diversiteit van de samenleving en genderspecifieke aspecten in de fysiologie tot uitdrukking te laten komen bij het uitvoeren van onderzoek naar geneesmiddelen, om onderzoek en ontwikkeling van genderspecifieke geneesmiddelen te ondersteunen, en deze aspecten in aanmerking te nemen bij het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen; |
Prijsstelling en kosten van geneesmiddelen
|
33. |
verzoekt de Commissie de dialoog te bevorderen met de lidstaten en alle relevante belanghebbenden ter bevordering van “Made in Europe”-geneesmiddelen, door de veerkracht van de productie en het aanbod te versterken, door aanvullende criteria voor nationale prijsstelling te beoordelen, zonder extra kosten voor patiënten en zonder afbreuk te doen aan de duurzaamheid van het gezondheidsstelsel; benadrukt dat deze criteria strenge milieunormen voor de productie, een solide beheer van de toeleveringsketen en investeringen in innovatie en onderzoek moeten omvatten; |
|
34. |
beveelt de Commissie en de lidstaten voorts aan ervoor te zorgen dat bij de prijsstelling ook rekening wordt gehouden met de vraag of enige vorm van overheidsfinanciering is gebruikt ter ondersteuning van innovatie, productie en onderzoek, met de waarde van het therapeutische voordeel van het geneesmiddel, met de vraag of het geneesmiddel in kwestie generiek of biosimilair is en met de primaire en ruimere behoeften van de bevolking; |
|
35. |
onderstreept het feit dat een dergelijke dialoog de samenwerking bij onderhandelingen over de prijsstelling en, in voorkomend geval, gezamenlijke aanbestedingen verder moet aanmoedigen; herinnert eraan dat de nationale prijsstelling gebaseerd moet zijn op de transparantie van factoren zoals openbaar en particulier onderzoek, ontwikkelingskosten en therapeutische meerwaarde; verzoekt de Commissie informatie-uitwisseling te bevorderen tussen de lidstaten over de nettoprijzen van geneesmiddelen door middel van de EURIPID-samenwerking (European Integrated Price Information Database); |
|
36. |
verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om, mits voldaan wordt aan de nodige voorwaarden, een EU-fonds op te richten, medegefinancierd door de lidstaten, voor de onderhandelingen over en de aankoop van weesgeneesmiddelen en andere nieuwe, gepersonaliseerde geneesmiddelen, teneinde patiënten uit verschillende lidstaten gelijke toegang te garanderen tot doeltreffende therapieën en behandelingen en te voorkomen dat individuele zorgeenheden buitensporige kosten moeten dragen bij de behandeling van zeldzame ziekten; |
|
37. |
verzoekt de Commissie samen met de lidstaten maatregelen in te voeren om de transparantie te vergroten op het gebied van onderzoek naar en de ontwikkeling en productie van geneesmiddelen; eist meer prijstransparantie en verzoekt de lidstaten hun beste praktijken met betrekking tot prijsstelling op vrijwillige basis te blijven delen; benadrukt dat prijsstelling een nationale bevoegdheid moet blijven, rekening houdend met de diversiteit in de EU; |
|
38. |
verzoekt de Commissie het systeem van stimulansen periodiek te beoordelen en te herzien, de prijstransparantie te vergroten en de factoren te belichten die de betaalbaarheid en de toegang van patiënten tot geneesmiddelen beperken; verzoekt de Commissie voorts de diepere oorzaken van tekorten aan geneesmiddelen aan te pakken en duurzame oplossingen voor te stellen die ook bevorderlijk zijn voor de concurrentie met betrekking tot geoctrooieerde en niet-geoctrooieerde geneesmiddelen en voor het tijdig op de markt komen van generieke en biosimilaire geneesmiddelen; |
|
39. |
benadrukt het feit dat het belangrijk is het juiste evenwicht te vinden tussen enerzijds het bieden van stimulansen voor de ontwikkeling van geneesmiddelen, met name wanneer er geen alternatieven voor behandeling bestaan, en anderzijds het waarborgen van het algemeen belang door concurrentieverstoring en onbedoelde effecten te voorkomen en de betaalbaarheid en beschikbaarheid van geneesmiddelen te garanderen; |
|
40. |
verzoekt de Commissie, met name haar Directoraat-Generaal Concurrentie, en de nationale bevoegde autoriteiten voorts alert te zijn met betrekking tot mededingingsverstorende gedragingen en een onderzoek in te stellen naar mededingingsverstorende praktijken in de farmaceutische sector; |
|
41. |
eist maximale transparantie met betrekking tot het gebruik van publieke middelen voor onderzoek en ontwikkeling en gemakkelijke publieke toegang tot informatie over de voorwaarden van octrooien/licenties, de resultaten van klinische proeven en publieke/private bijdragen; |
|
42. |
wijst erop dat gelijke toegang tot betaalbare geneesmiddelen in de EU moet worden gegarandeerd; is voorstander van collectieve onderhandelingen over de prijs van geneesmiddelen met de farmaceutische sector, zoals met het Beneluxa-initiatief en de Verklaring van Valletta; is van mening dat de farmaceutische sector moet voldoen aan voorwaarden met betrekking tot een betaalbare prijs voor geneesmiddelen binnen het kader van door de overheid gefinancierd onderzoek; |
Rol van generieke en biosimilaire geneesmiddelen
|
43. |
wijst erop dat generieke en biosimilaire geneesmiddelen de toegang van patiënten tot doeltreffende en veilige behandelingsopties vergroten, de mededinging vergroten, toegankelijke en betaalbare behandelingen mogelijk maken en in grote mate bijdragen tot de budgettaire houdbaarheid van de zorgstelsels, doordat ze kostenbesparingen opleveren, zonder dat de hoge kwaliteit van de gezondheidszorg wordt aangetast; |
|
44. |
wijst op het belang van generieke en biosimilaire geneesmiddelen en geneesmiddelen met een meerwaarde voor het continu vergroten van billijke toegang voor patiënten en het duurzaam maken van de gezondheidszorgstelsels in een Europese Unie waar de toegang nog steeds ongelijk is; roept de Commissie op bij wijze van hoogdringendheid te zorgen voor gezonde mededinging bij het verstrijken van exclusieve intellectuele-eigendomsrechten door de toegang tot biosimilaire geneesmiddelen te garanderen vanaf de eerste dag en door alle belemmeringen voor de toegang tot mededinging weg te nemen, zoals de koppeling van octrooien, door praktijken te verbieden op het gebied van de “evergreening” van intellectuele-eigendomsrechten, die de toegang tot geneesmiddelen onnodig vertragen, en door het mogelijk maken van één wereldwijde ontwikkeling; |
|
45. |
verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om de marktpositie van deze geneesmiddelen te versterken en op EU-niveau de interpretatie te harmoniseren van de zogeheten “Bolar-bepaling” met betrekking tot mogelijke vrijstellingen van het rechtskader betreffende het eenheidsoctrooisysteem voor de producenten van generieke geneesmiddelen; |
|
46. |
verzoekt de Commissie actie te ondernemen ter bevordering van het onderzoek naar en de ontwikkeling en productie van generieke en biosimilaire geneesmiddelen in de EU en EU-protocollen voor te stellen inzake de uitwisselbaarheid van biosimilaire geneesmiddelen zoals gedefinieerd door het EMA, met eerbiediging van de individuele behoeften van patiënten en de vrijheid van artsen om de beste behandeling voor te schrijven voor elke patiënt, waarbij de patiënt altijd op de hoogte wordt gehouden en centraal blijft staan in alle besluitvorming; |
|
47. |
moedigt de lidstaten aan maatregelen te evalueren om de aanwending te bevorderen van de uitgespaarde financiële middelen in het nationale gezondheidszorgstelsel als gevolg van het gebruik van biosimilaire geneesmiddelen en deze middelen op transparante en tastbare wijze te herinvesteren om de kwaliteit van de zorgdiensten te verbeteren; verzoekt de Commissie de lidstaten aan te moedigen transparante praktijken met betrekking tot aan biosimilaire geneesmiddelen gerelateerde kostenbesparingen te ondersteunen; verzoekt de Commissie regelingen zoals “gainsharing”-programma’s mogelijk te maken; |
|
48. |
benadrukt dat de Commissie concurrentieverstorende praktijken moet blijven voorkomen om te zorgen voor een concurrerende markt voor generieke en biosimilaire geneesmiddelen; |
|
49. |
wijst erop dat het belangrijk is de educatie op het gebied van biosimilaire geneesmiddelen te verbeteren; verzoekt de Commissie educatieve en communicatieactiviteiten op dit gebied onder zorgverleners te bevorderen door een specifiek onlineadviescentrum voor heel Europa op te richten; |
Vertraagd op de markt komen van geneesmiddelen
|
50. |
is ingenomen met het feit dat de Commissie een proefproject zal opstarten om beter inzicht te verkrijgen in de onderliggende oorzaken van het vertraagd op de markt komen van geneesmiddelen; verzoekt de Commissie zich te buigen over de enorme verschillen in de EU wat het gemiddeld aantal dagen betreft tussen de goedkeuring van een geneesmiddel en het moment waarop het beschikbaar wordt voor patiënten, en nieuwe manieren voor te stellen om het regelgevingsproces en de tenuitvoerlegging ervan te verbeteren, alsmede innovatieve oplossingen toe te passen om de vertragingen met betrekking tot het op de markt komen van geneesmiddelen te verminderen; |
|
51. |
benadrukt dat bij een herziening van de regelgevingsprocedures en de aanpak voor de beoordeling van wetenschappelijk bewijs omzichtig te werk moet worden gegaan, teneinde terdege rekening te houden met de voordelen voor de patiënt en de veiligheidsaspecten; |
|
52. |
benadrukt het feit dat de goedkeuringstermijnen voor geneesmiddelen moeten worden verkort, met eventuele vaststelling van een tijdstip waarop zij uiterlijk op de markt moeten worden toegelaten, en de termijnen af te stemmen op de besluitvormingstermijnen van het EMA, om snelle en gelijke toegang tot geneesmiddelen te waarborgen voor iedereen in de EU en discriminatie tussen EU-burgers te voorkomen; herinnert eraan dat houders van een vergunning voor het in de handel brengen en distributeurs ook een belangrijke rol kunnen spelen bij de beschikbaarheid van geneesmiddelen in de hele EU door te voorkomen dat producten worden stopgezet en dat er vertraging optreedt bij het op de markt brengen louter als gevolg van commerciële factoren; |
Publiek-private partnerschappen en innovatie
|
53. |
wijst op de voordelen die aanbestedingen aan publiek-private partnerschappen de nationale gezondheidszorgstelsels bieden met betrekking tot de financiering van onderzoek naar en de productie van innovatieve geneesmiddelen en onderzoek naar de herbestemming van geneesmiddelen, en wijst erop dat samenwerking tussen de academische en de farmaceutische wereld van essentieel belang is voor de uitwisseling van kennis en informatie ten behoeve van alle patiënten in de hele Unie; |
|
54. |
benadrukt dat een dergelijke samenwerking moet waarborgen dat onderzoeksprioriteiten gebaseerd zijn op de behoeften van patiënten en de volksgezondheid en dat publieke middelen worden geïnvesteerd op transparante wijze, waarbij wordt gezorgd voor de beschikbaarheid en de betaalbaarheid van de producten die uit deze partnerschappen en de publieke middelen voortvloeien; |
|
55. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het Europees partnerschap voor innovatieve gezondheidszorg is gestoeld op overwegingen van algemeen belang; verzoekt de Commissie een algemeen beleid met betrekking tot zulke voorwaarden goed te keuren en uit te voeren in het kader van Horizon Europa; |
EU-autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied (HERA)
|
56. |
is ingenomen met het opstarten van de HERA-incubator op 17 februari 2021, die gericht is op de strijd tegen de varianten van het COVID-19-virus; |
|
57. |
neemt kennis van het voorstel van de Commissie voor de oprichting van HERA; is van mening dat de autoriteit bedreigingen van de gezondheid moet identificeren, de ontwikkeling van innovatie moet initiëren en ondersteunen, op EU-niveau een lijst van geneesmiddelen van groot therapeutisch belang moet opstellen, de productie hiervan binnen de EU moet vergemakkelijken en de gezamenlijke aankoop en opbouw van strategische voorraden van die geneesmiddelen moet bevorderen; |
|
58. |
dringt aan op de toewijzing van voldoende middelen en bevoegdheidsautonomie om alle grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid waarmee de EU op middellange termijn en na de COVID-19-pandemie te maken kan krijgen zonder uitzondering aan te pakken, inclusief middelen voor de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen tegen virale en bacteriële pathogenen; |
|
59. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat HERA gestoeld is op het algemeen belang en effectief bijdraagt tot de ontwikkeling, beschikbaarheid en betaalbaarheid van veilige en doeltreffende medische tegenmaatregelen; |
|
60. |
herhaalt zijn standpunt dat de Commissie de oprichting moet overwegen van een Europese tegenhanger van de Amerikaanse Biomedical Advanced Research and Development Authority; is ingenomen met het feit dat de Commissie een voorstel voor een Europese HERA heeft ingediend, maar spreekt zijn teleurstelling uit over het feit dat het Parlement hier niet bij betrokken is in zijn correcte rol als medewetgever; |
Aanbestedingspraktijken
|
61. |
benadrukt het belang van nieuwe gezamenlijke EU-aanbestedingen door de Commissie en de lidstaten, met name maar niet uitsluitend voor noodgeneesmiddelen en onvervulde therapeutische behoeften, om de betaalbaarheid en de toegang hiervan op EU-niveau te verbeteren; roept op tot het verkennen van zulke praktijken op gebieden als zeldzame ziekten en kanker door middel van duidelijk bepaalde mijlpalen, doelstellingen en verplichtingen die door alle betrokken partijen worden overeengekomen; wijst erop dat bij deze initiatieven gezorgd moet worden voor een hoog niveau van transparantie en dat de lessen moeten worden toegepast die zijn getrokken uit de gezamenlijke aankoop van producten in verband met COVID-19; beklemtoont dat gezamenlijke aanbestedingen niet het risico mogen lopen van een negatieve impact op de voorzieningsstromen door een vergroting van het risico van tekorten in de EU; |
|
62. |
onderstreept het feit dat gezamenlijke aanbestedingen gebaseerd moeten zijn op gedeelde verantwoordelijkheden en een eerlijke benadering, met rechten en plichten voor alle betrokken partijen; benadrukt het feit dat duidelijke verplichtingen moeten worden aangegaan en nagekomen, waarbij fabrikanten de overeengekomen productieniveaus leveren en autoriteiten de overeengekomen gereserveerde hoeveelheden kopen; |
|
63. |
onderstreept voorts het feit dat, als een beroep wordt gedaan op gezamenlijke aanbesteding, bij de gunning rekening moet worden gehouden met kwalitatieve criteria zoals het vermogen van de fabrikant om de voorzieningszekerheid te waarborgen tijdens een gezondheidscrisis; |
|
64. |
benadrukt dat gezamenlijke aanbestedingen een duidelijk afgebakend toepassingsgebied moeten hebben, gezien het potentieel inzake nieuwe, innovatieve antibiotica, vaccins, curatieve geneesmiddelen en geneesmiddelen voor zeldzame ziekten, waarbij rekening gehouden moet worden met de behoefte aan evenwichtiger publiek-private investeringen, duidelijke aansprakelijkheid voor fabrikanten en voldoende flexibiliteit voor de lidstaten overeenkomstig de nationale kenmerken, met nakoming van de aangegane verplichtingen; |
|
65. |
is verheugd dat in de strategie wordt aangegeven dat acties op het gebied van openbare aanbestedingen de mededinging kunnen bevorderen en de toegang tot geneesmiddelen kunnen verbeteren; dringt er bij de Commissie op aan om in het kader van Richtlijn 2014/24/EU (18) snel richtsnoeren voor de lidstaten voor te stellen, met name met betrekking tot de manier om de criteria inzake de economisch voordeligste inschrijving het beste toe te passen, waarbij verder gekeken wordt dan alleen naar het criterium van de laagste prijs; benadrukt dat continuïteit van de voorziening een essentiële factor is en als kwaliteitscriterium moet worden gehanteerd bij de gunning van leveringsopdrachten door apotheken en de publicatie van offerteaanvragen voor de levering van geneesmiddelen; benadrukt het feit dat gediversifieerde bevoorrading en duurzame aankooppraktijken voor geneesmiddelen belangrijk zijn; stelt voor dat investeringen in de productie van werkzame stoffen en afgewerkte geneesmiddelen binnen de EU eveneens als essentieel criterium worden gehanteerd, alsook het aantal productievestigingen en de ligging ervan, de betrouwbaarheid van de leveringen, de herinvestering van winsten in O&O en de toepassing van sociale, ecologische, ethische en kwaliteitsnormen; |
|
66. |
is van mening dat in tijden van crisis een deel van de gezamenlijke aanbestedingen van de Unie, indien passend en als hierom wordt verzocht, vooraf kan worden toegewezen aan laag- en middeninkomenslanden, in een geest van solidariteit; |
|
67. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten de invoering te overwegen van aanbestedingsprocedures in het kader waarvan contracten kunnen worden gegund aan een aantal geselecteerde inschrijvers, waaronder gezamenlijke inschrijvers; |
Toegang tot geneesmiddelen in de EU
|
68. |
maakt zich zorgen over het feit dat de toegankelijkheid en betaalbaarheid van geneesmiddelen een uitdaging blijven voor nationale gezondheidszorgstelsels en dat innovatieve geneesmiddelen duur zijn of in bepaalde lidstaten uit commerciële overwegingen zelfs niet op de markt worden gebracht; |
|
69. |
verzoekt de Commissie zich te buigen over beleidsopties die helpen waarborgen dat centraal toegelaten geneesmiddelen in alle lidstaten in de handel worden gebracht en niet alleen in lidstaten die commercieel interessant zijn; benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat elke vorm van stimulans op EU-niveau leidt tot een eerlijke en betaalbare prijsstelling van geneesmiddelen, met name innovatieve geneesmiddelen, in alle lidstaten; |
|
70. |
is ingenomen met het voornemen van de Commissie om de farmaceutische wetgeving te herzien om robuuste en eerlijke concurrentie te bevorderen, de lidstaten te ondersteunen bij het stabiliseren en in evenwicht brengen van nationale prijsstellingssystemen voor geneesmiddelen, eerlijke nationale prijsstellingssystemen voor geneesmiddelen te bevorderen en gelijke toegang tot geneesmiddelen en medisch materiaal in alle lidstaten te waarborgen; benadrukt dat besluitvorming over de prijsstelling en vergoeding van geneesmiddelen onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt; |
|
71. |
benadrukt dat het uit de handel nemen van geneesmiddelen vaak ernstige gevolgen heeft voor de beschikbaarheid ervan en dus de toegang van patiënten tot tijdige, billijke en hoogwaardige behandeling in de weg staat; onderstreept dat het uit de handel nemen van essentiële geneesmiddelen moet gebeuren indien vervangende en gelijkwaardige behandelingen voor patiënten beschikbaar zijn, en dat er uitgebreide verplichtingen inzake vroegtijdige kennisgeving moeten gelden voor houders van de handelsvergunning en distributeurs, om ervoor te zorgen dat de autoriteiten van de lidstaten in staat zijn de situatie van vergunninghouders en distributeurs in het belang van patiënten te beheersen; |
|
72. |
verzoekt de Commissie nieuwe processen te overwegen om de herbestemming van geneesmiddelen te bevorderen; verzoekt de Commissie een breder off-label-use van geneesmiddelen te faciliteren, met inbegrip van minder dure geneesmiddelen en geneesmiddelen voor, onder meer, zeldzame vormen van kanker, telkens wanneer er sterk wetenschappelijk bewijs is van werkzaamheid en veiligheid voor patiënten; wijst bovendien op de mogelijkheid van een nieuw kader ter ondersteuning van het op de markt brengen en het gebruik van geneesmiddelen met nieuwe goedgekeurde indicaties teneinde herbestemming van geneesmiddelen in de EU aantrekkelijker te maken; |
|
73. |
verzoekt de Commissie om op Europees niveau gezondheidsstrategieën op te zetten met een gemeenschappelijke pool van geneesmiddelen tegen kanker, infectieziekten en zeldzame ziekten, en op andere gebieden die in het bijzonder te kampen hebben met tekorten; verzoekt de Commissie om na te gaan of er geharmoniseerde criteria voor de prijsstelling kunnen worden vastgesteld teneinde dergelijke geneesmiddelen betaalbaar te maken; is van mening dat het bevorderen van snellere toegang met name patiënten met ernstige chronische ziekten ten goede zou komen; stelt daarom voor om patiënten te laten deelnemen aan de besluitvorming over de risico’s en voordelen van vroege toegang tot nieuwe en innovatieve geneesmiddelen en behandelingen; |
|
74. |
moedigt aan rond ziekte georganiseerde gemeenschappen een rol te geven in de wetenschappelijke adviesprocessen voor zeldzame vormen van kanker en zeldzame ziekten van EMA, zodat zij hun expertise over de ziekte aan toezichthouders kunnen overdragen en er rekening kan worden gehouden met de zeldzaamheid ervan en met onvervulde behoeften; |
Voor een transparante, concurrerende en innovatieve farmaceutische industrie in de EU gericht op volksgezondheid
|
75. |
herhaalt dat een concurrerende, zelfvoorzienende en duurzame farmaceutische industrie in de EU van strategisch belang is voor de Unie met het oog op innovatie, onderzoek en hoogwaardige werkgelegenheid, en beter tegemoetkomt aan de behoeften van patiënten; wijst erop dat de industrie een stabiel en voorspelbaar regelgevingskader nodig heeft, waarbij tegelijkertijd de administratieve lasten worden beperkt en het beginsel van preventie en de beschikbaarheid van veilige, werkzame en hoogwaardige geneesmiddelen op de EU-markt worden gewaarborgd; onderstreept dat het systeem voor het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen moet voortbouwen op het bestaande wetgevingskader en overlappingen en dubbel werk en extra administratieve lasten moet voorkomen; |
|
76. |
is ingenomen met de sterke focus en verschillende initiatieven in de farmaceutische strategie gericht op de noodzaak het bestaande regelgevingskader te optimaliseren en moderniseren, zoals door de herziening van de wetgeving inzake wijzigingen, meer gedigitaliseerde en efficiëntere regelgevingsprocessen, de invoering van elektronische productinformatie (ePI), gestroomlijnde beoordeling van actieve farmaceutische ingrediënten (API) en beter beheer van goede productiepraktijken (GMP)/productiebeheer en -middelen; verzoekt de Commissie met klem snel voortgang te maken met deze plannen, en daarbij optimaal gebruik te maken van bestaande digitale hulpmiddelen op EU-niveau (telematica); |
|
77. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om, indien van toepassing, in financiële stimulansen te voorzien, teneinde de industriële farmaceutische basis van de Unie in stand te houden en uit te breiden, van de productie van werkzame farmaceutische bestanddelen tot de vervaardiging, de verpakking en de distributie van geneesmiddelen; benadrukt het strategisch belang van deze sector en het belang van investeren in Europese bedrijven met het oog op diversificatie van middelen en het stimuleren van de ontwikkeling van innoverende productietechnologieën die het reactievermogen van volledige productielijnen kunnen verbeteren; herinnert eraan dat alle overheidsfinanciering de beste resultaten voor patiënten moet bevorderen, onder meer wat betreft de toegankelijkheid van gefabriceerde geneesmiddelen, door de naleving van transparantie-, traceerbaarheids- en leveringsverplichtingen; |
|
78. |
herinnert aan de mededeling van de Commissie van 5 mei 2021 getiteld “Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa”, waarin de strategische afhankelijkheden van de EU worden onderzocht, zoals de productie van werkzame farmaceutische bestanddelen en andere gezondheidsgerelateerde producten, die de EU kwetsbaar kunnen maken en de kernbelangen van de EU kunnen schaden, en waarin wordt verwezen naar de farmaceutische strategie als een middel om deze kwesties aan te pakken; |
|
79. |
herinnert eraan dat het van cruciaal belang is voor de mondiale gezondheidszorg en de mondiale toeleveringsketens om lokale productie- en distributiecapaciteit in de EU en in ontwikkelingslanden te ontwikkelen, met name op het gebied van farmaceutisch onderzoek, ontwikkeling en productie en altijd in overeenstemming met sociale normen en de in de industrie geldende due diligence; verzoekt de Commissie gebruik te maken van de industriële, intellectuele-eigendoms- en farmaceutische strategieën om de aanhoudende kloof op het gebied van onderzoek en geneesmiddelenproductie te overbruggen door middel van partnerschappen voor productontwikkeling en de oprichting van open centra voor onderzoek en productie; |
|
80. |
is van mening dat farmaceutische fabrieken deel uitmaken van de kritieke gezondheidsinfrastructuur van Europa; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom toezicht te houden op buitenlandse directe investeringen in de sector; stelt voor het Europees programma voor de bescherming van kritieke infrastructuur toe te passen op de sector gezondheidsinfrastructuur; |
|
81. |
wijst erop dat het aangaan van nieuwe overeenkomsten betreffende wederzijdse erkenning van GMP-certificaten en het uitbreiden van het toepassingsgebied van bestaande overeenkomsten (met name inzake inspecties en batchtests) met meer landen met hoge productienormen, de opname van locaties in niet-EU-landen in een productietoeleveringsketen eenvoudiger zou kunnen maken, zonder af te wijken van de Europese normen, zodat in tijden van crisis de productiecapaciteit opgeschaald zou kunnen worden; |
|
82. |
verzoekt de Commissie met klem voorstellen te doen voor de opname van milieunormen in de richtsnoeren voor GMP op internationaal niveau, met name met betrekking tot afval- en waterzuiveringsbeheer; |
|
83. |
benadrukt de noodzaak van bijscholing, omscholing en herscholing van werknemers met het oog op een loopbaan in de gezondheidszorg om beter voorbereid te zijn op mogelijke nood- en crisissituaties; verzoekt om gepaste aandacht te schenken aan de bij- en omscholing van werknemers in alle stadia van de waardeketen en aan het uitbreiden van het opleidingsaanbod voor mensen met een STEM-beroep; |
|
84. |
vestigt de aandacht op de jongste evolutie van farmaceutische producten in de richting van ziekte- en patiëntspecifieke geneesmiddelen, waarbij nauwgezette productiestappen vereist zijn en rekening moet worden gehouden met de grote gevoeligheid voor omgevings- en transportomstandigheden en een complexere logistiek in de toeleveringsketen; verzoekt de Commissie te streven naar maximalisering van de synergieën tussen Europese fondsen en andere EU-instrumenten en beleidsmaatregelen om het ontwerp en de uitvoering van robuuste productieprocessen en distributienetwerken te ondersteunen en zo een wendbare, slagvaardige en opschaalbare productie te waarborgen; |
|
85. |
verzoekt de Commissie om bij de beoordeling van geneesmiddel-medisch hulpmiddel/gecombineerde diagnostische producten de rol van EMA uit te breiden om zo het gefragmenteerde toezichthoudend kader te vereenvoudigen; meent dat een grotere mate van wendbaarheid en doeltreffendheid op regelgevingsgebied kan worden bereikt door binnen EMA bij de wetenschappelijke beoordeling van vergunningen voor het in de handel brengen meer gewicht te geven aan expertise; |
|
86. |
is van mening dat het bevorderen van en voortbouwen op een aantrekkelijk Europees industrieel ecosysteem voor de farmaceutische sector een van de belangrijkste voorwaarden is voor het verder stimuleren van het terughalen van productiefaciliteiten naar de EU; is voorts van mening dat dit soort verplaatsing ertoe kan bijdragen dat de Europese gezondheidszorgstelsels onafhankelijker worden van derde landen en beter bestand zijn tegen verstoringen, aangezien onderbrekingen in de voorziening patiënten in gevaar brengen wanneer zij geen aanbevolen alternatieve behandelingen kunnen krijgen; |
|
87. |
verzoekt de Commissie in de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC) gegevens van eigen meldingen over gebrekkige toegang tot geneesmiddelen op te nemen, aangezien toegang tot geneesmiddelen tot dusver niet in de EU-SILC wordt gemeten; |
|
88. |
is voorstander van de aanpassing van bestaande kaders voor de aanvaardbaarheid bij de besluitvorming en toepassing van AI-technologieën, om zodoende de weg te banen voor de ontwikkeling, toepassing en uitrol van AI in gezondheidszorgstelsels door middel van inclusiviteit, capaciteitsopbouw en vertrouwen; wijst er nogmaals op dat voor alle op AI gebaseerde technologieën menselijk toezicht te allen tijde moet worden gewaarborgd; is van mening dat wetgeving niet mag achterlopen op innovatie; verzoekt de Commissie om een zekere mate van flexibiliteit te voorzien in de regelgeving, zodat er, weliswaar met inachtneming van ethische en veiligheidscriteria, sneller en doeltreffender op nieuwe vereisten en producten kan worden ingespeeld; |
|
89. |
verzoekt de Commissie beoordelingsprocessen te faciliteren waarin een vroege en regelmatige dialoog over gegevens en bewijs — zodra die zijn gegenereerd — mogelijk is; verzoekt EMA en nationale geneesmiddelenbureaus prioriteit te geven aan de indiening van gegevens van gerandomiseerde gecontroleerde klinische proeven die een geneesmiddel voor onderzoek — conform de door EMA gehanteerde definitie — vergelijken ten opzichte van de standaardbehandeling; |
|
90. |
merkt op dat besluitvorming ten aanzien van het farmaceutische regelgevingskader van de EU gevolgen zal hebben voorbij de grenzen van de EU, aangezien verscheidene derde landen EU-vereisten erkennen en zich daarop berusten, met name als het gaat om het faciliteren van de uitvoer en de vrijstelling van vereisten om producten in derde landen te laten testen, wanneer die producten uit de EU komen; benadrukt daarom dat het belangrijk is dergelijke overeenkomsten met derde landen inzake wederzijdse erkenning waar mogelijk in stand te houden en up-to-date te houden; |
|
91. |
benadrukt dat de EU zich moet focussen op de ontwikkeling van voldoende capaciteit om werkzame bestanddelen, grondstoffen en geneesmiddelen op duurzame wijze te produceren en de afhankelijkheid van externe bronnen te verkleinen; pleit voor een grotere rechtszekerheid voor de ontwikkelaars van geneesmiddelen; |
Aanvullend beschermingscertificaat
|
92. |
verzoekt de Commissie de meerwaarde te evalueren van het mechanisme voor het aanvullende beschermingscertificaat (ABC), teneinde vertragingen in de toegang tot generieke geneesmiddelen te voorkomen en de financiële houdbaarheid van gezondheidszorgstelsels te verbeteren; |
|
93. |
vestigt de aandacht op verschillen in de geldigheid van octrooien en ABC’s in de diverse lidstaten; verzoekt de Commissie het gebruik van ABC’s op basis van technologische en wetenschappelijke vooruitgang te herzien, zodat generieke en biosimilaire geneesmiddelen binnen en buiten de EU meer concurrerend kunnen worden; |
|
94. |
verzoekt de Commissie het effect te beoordelen van een voorstel voor een unitair ABC op de markttoetreding van generieke en biosimilaire geneesmiddelen en op een billijke toegang van patiënten tot behandelingen, en op basis van een dergelijke beoordeling in voorkomend geval een unitair ABC voor te stellen; |
|
95. |
onderstreept dat het gebruik van ABC’s alleen in uitzonderlijke en gerechtvaardigde gevallen mag worden toegestaan; |
Innovatieve en nieuwe geneesmiddelen
|
96. |
benadrukt dat O&O essentieel is voor de ontwikkeling van innovatieve geneesmiddelen, behandelingen en diagnosemethoden; |
|
97. |
wijst erop dat gen- en celtherapieën, gepersonaliseerde geneeskunde, radionuclidetherapie, nanotechnologie, de nieuwste generatie vaccins waaronder tmRNA-afgeleiden, e-gezondheid en het initiatief “1+ Million Genomes” enorme voordelen met zich mee kunnen brengen voor de preventie, diagnose, behandeling en nabehandeling van alle ziekten, indien zij een aantoonbare meerwaarde hebben ten opzichte van bestaande gezondheidstechnologieën; beklemtoont het transformerende potentieel van deze nieuwe therapieën en technologieën voor patiënten en de samenleving in brede zin, bijvoorbeeld door een verschuiving mogelijk te maken van langdurige zorgverlening naar eenmalige behandeling, waardoor zij bijdragen aan kostenreductie in gezondheidszorgstelsels en een grotere doelmatigheid, duurzaamheid en weerbaarheid; verzoekt de Commissie met klem te zorgen voor afdoende expertise en passende regelgevingskaders te ontwikkelen, nieuwe bedrijfsmodellen te begeleiden, consequent hoge veiligheidsnormen voor producten te garanderen en voorlichtingscampagnes te houden om meer bewustzijn over deze innovaties te creëren en het gebruik ervan te waarborgen; verzoekt de Commissie met klem afdoende middelen aan EMA voor te stellen met het oog op een doeltreffende verwezenlijking van deze doelen; |
|
98. |
erkent dat geneesmiddelen voor geavanceerde therapie (ATMP) fundamenteel verschillen van traditionele geneesmiddelen aangezien zij de onderliggende oorzaken van ziekten aanpakken, en dat zij dankzij hun fundamentele duurzaamheid en potentiële curatieve aard mogelijk de toekomst van de geneeskunde vormen; is zich bewust dat regelgevende organen zoals EMA de komende jaren tientallen ATMP zullen evalueren en goedkeuren, en beklemtoont dat de Commissie in aanvulling op haar actieplan voor ATMP een robuust regelgevingskader tot stand moet brengen dat toegang voor alle in aanmerking komende Europese patiënten bevordert, en moet blijven voortbouwen op de positie van Europa als belangrijke speler op het gebied van ATMP zodat Europa wereldwijd concurrerend blijft wat de ontwikkeling van deze geneesmiddelen betreft; |
|
99. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de bestaande coördinerende organen op ATMP gebaseerde behandeling in het buitenland zullen faciliteren en dat patiënten overal in Europa billijke toegang hebben tot innovatieve behandelingen; |
|
100. |
verzoekt de Commissie met klem samen te werken met EMA om één loket voor ATMP-ontwikkelaars tot stand te brengen waar zij terechtkunnen voor oriëntatie en een communicatieforum met betrekking tot hun aanvragen; |
|
101. |
dringt erop aan dat de Europese Commissie en EMA rekening houden met de volledige levenscyclus van alle innovatieve geneesmiddelen en therapieën, met inbegrip van gen- en celtherapieën, gepersonaliseerde geneeskunde, nanotechnologie en de nieuwste generatie vaccins, en zorg dragen voor een doelmatig kader inzake concurrentie voor geneesmiddelen waarop geen octrooi meer rust en waarvoor geen exclusiviteit meer geldt; verzoekt de Commissie een regelgevingskader op te zetten voor nanogeneesmiddelen en nanosimilaire geneesmiddelen, en pleit ervoor deze producten goed te keuren via een verplichte gecentraliseerde procedure; |
|
102. |
benadrukt dat het gebruik van nieuwe en innovatieve behandelingen, alsook het succesvol aanbieden ervan aan patiënten, afhangt van de kennis, voorbereiding en technische basis van medisch personeel; verzoekt de Commissie en de lidstaten te blijven samenwerken door kennis en beste praktijken ten aanzien van opkomende innovatieve geneesmiddelen en behandelingen uit te wisselen om zodoende hun medische professionals beter voor te bereiden; |
Klinische proeven
|
103. |
verzoekt de Commissie de verordening betreffende klinische proeven (19) volledig uit te voeren teneinde grote klinische proeven die op geharmoniseerde en gecoördineerde wijze op Europees niveau worden uitgevoerd te faciliteren; benadrukt dat patiëntenverenigingen meer betrokken moeten worden bij het vaststellen van onderzoeksstrategieën voor publieke en private klinische proeven, om ervoor te zorgen dat deze proeven voldoen aan de onvervulde behoeften van patiënten in Europa; is ingenomen met de herziening van farmaceutische wetgeving om buitensporige bureaucratie te verminderen en deze wetgeving aan te passen aan geavanceerde producten, wetenschappelijke ontwikkelingen en technologische transformatie; steunt klinische proeven die meer op de patiënt zijn gericht en de totstandbrenging van een nieuw kader voor het ontwerpen van innovatieve proeven en het proefproject om een kader vast te stellen voor het hergebruik van geneesmiddelen waarop geen octrooi meer rust; is ingenomen met de lancering van een vaccinplatform om de werkzaamheid en veiligheid van vaccins te monitoren, dat wordt ondersteund door een EU-breed netwerk voor klinische proeven; dringt er bij de Commissie op aan te zorgen voor meer transparantie in de resultaten van klinische proeven, waarbij farmaceutische bedrijven gegevens op deelnemersniveau, zowel positieve als negatieve resultaten, protocollen en andere proefdocumenten tijdig delen; |
|
104. |
verzoekt de Commissie te zorgen voor een constante dialoog tussen het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding, EMA en vaccinontwikkelaars over de oprichting en werking van het vaccinplatform om de werkzaamheid en veiligheid van vaccins te monitoren; |
|
105. |
vraagt om volledige uitvoering van de regelgeving voor klinische proeven om zo te komen tot een duidelijke en evenredige regelgeving die marktdeelnemers rechtszekerheid biedt; verzoekt de Commissie de deelname aan klinische proeven van onderzoekers uit de publieke sector te verbeteren en het mogelijk te maken dat klinische proeven gelijktijdig in verschillende lidstaten worden uitgevoerd voor langetermijnonderzoek; |
|
106. |
benadrukt dat bij O&O op het gebied van geneesmiddelen, klinische proeven maar zeer zelden succesvol worden afgerond, en de O&O daardoor niet leidt tot een definitieve goedkeuring van het geneesmiddel; |
Evaluatie van gezondheidstechnologie
|
107. |
is ingenomen met het akkoord dat het Parlement en de Raad hebben bereikt over de komende verordening betreffende de evaluatie van gezondheidstechnologie en dringt aan op snelle goedkeuring en grondige tenuitvoerlegging ervan, teneinde grotere convergentie tussen de lidstaten inzake de evaluatie van gezondheidstechnologieën te bevorderen en snelle toegang tot innovatieve behandelingen voor patiënten te vergemakkelijken; |
|
108. |
wijst erop dat nieuwe gezondheidstechnologieën hun klinische meerwaarde en kosteneffectiviteit moeten aantonen vergeleken met wat reeds beschikbaar is op de markt; benadrukt dat evaluatie van gezondheidstechnologie een instrument is om deze analyse te ondersteunen, maar dat die evaluatie momenteel zeer gefragmenteerd is binnen de Unie, hoewel zij samenwerking op het gebied van vereisten van klinisch bewijs en ontwerp van klinische proeven mogelijk kan maken en daarom tijdige en empirisch onderbouwde besluitvorming van de lidstaten over de toegang van patiënten tot nieuwe geneesmiddelen kan ondersteunen; herhaalt dat de Commissie en de lidstaten de verordening snel ten uitvoer leggen overeenkomstig het overeengekomen tijdschema; |
Huidig vergunningskader
|
109. |
verzoekt de Commissie met klem om, gelet op de ervaringen met de toelating van COVID-19-vaccins, met EMA samen te werken om de toepassing van doorlopende evaluaties (rolling reviews) uit te breiden naar andere noodgeneesmiddelen en te evalueren of verdere flexibiliteit in de regelgeving zou kunnen bijdragen tot een efficiënter systeem voor vergunningverlening, terwijl tegelijkertijd een hoog niveau van veiligheid, kwaliteit en effectiviteit wordt gewaarborgd; |
|
110. |
is ingenomen met het feit dat in de strategie wordt erkend dat een beter gebruik van ePI zal bijdragen tot een betere informatievoorziening aan patiënten en een bredere beschikbaarheid van geneesmiddelen, met name in kritieke situaties; |
|
111. |
verzoekt de Commissie samen te werken met EMA en het EU-regelgevingsnetwerk, met inbegrip van de industrie en alle relevante belanghebbenden, om het gebruik van ePI voor alle geneesmiddelen in de EU te ontwikkelen en toe te passen in alle talen van de lidstaten waar de geneesmiddelen op de markt worden gebracht; |
|
112. |
verzoekt de Commissie een herbeoordeling uit te voeren van het systeem dat van een voorwaardelijke handelsvergunning naar een standaardhandelsvergunning of de uitzonderlijke verlenging van de vergunning voert, op basis van robuuste klinische gegevens; verzoekt EMA de definitieve beoordeling grondig uit te voeren en te waarborgen dat producenten strikt voldoen aan alle voorwaarden die aan ieder geneesmiddel met een voorwaardelijke handelsvergunning worden gesteld, teneinde de werkzaamheid en veiligheid van die geneesmiddelen te garanderen; verzoekt om verkorting van de aan de definitieve beoordeling voorafgaande termijn van vijf tot drie jaar indien er voldoende klinische gegevens beschikbaar zijn; |
|
113. |
dringt er bij de Commissie op aan in samenwerking met EMA te overwegen hoe bestaande instrumenten zoals versnelde vergunningverlening, vroegtijdige dialoog, de Prime-regeling en uitgebreide begeleiding kunnen worden gebruikt om geneesmiddelen sneller beschikbaar te stellen aan patiënten, in het bijzonder geneesmiddelen waarmee mogelijk een urgente dreiging voor de volksgezondheid kan worden afgewend of waarmee kan worden tegemoetgekomen aan een onvervulde medische behoefte; verzoekt de Commissie de toepassing van de Prime-regeling van EMA voor levensreddende geneesmiddelen te bevorderen en een Prime-aanwijzing in het wetgevingskader op te nemen, zonder dat dit ten koste gaat van de veiligheid van patiënten; herinnert eraan dat versnelde regelingen niet mogen worden misbruikt wanneer er onvoldoende bewijs is voor een normale vergunningverlening; |
|
114. |
verzoekt de Commissie, EMA en de bevoegde autoriteiten om te profiteren van alle pragmatische inspanningen die zijn geleverd tijdens de COVID-19-crisis, met name op het gebied van flexibiliteit in de regelgeving, waardoor tekorten aan geneesmiddelen beter kunnen worden aangepakt, onder meer in noodsituaties; |
|
115. |
dringt erop aan in de handel gebrachte geneesmiddelen langdurig te monitoren om eventuele schadelijke bijwerkingen vast te stellen en de therapeutische kosten-batenverhouding te evalueren; |
Kmo’s en geneesmiddelen
|
116. |
verzoekt de Commissie een innovatie-ecosysteem tot stand te brengen dat de uitwisseling van ervaringen en de toegang van kmo’s bevordert en bijdraagt aan de evolutie van de EU als een knooppunt voor wereldwijde medische innovatie; merkt op dat de Commissie op zoek moet gaan naar nieuwe strategieën voor advies die de toegang van kleinschaligere bedrijven tot innovatiefondsen kunnen bevorderen; wijst erop dat kmo’s en publieke onderzoekscentra als gevolg van bureaucratische en complexe procedures maar moeilijk ten volle kunnen profiteren van Europese innovatieprogramma’s; benadrukt dat toegang tot financieringslijnen moet worden aangemoedigd om het werk van nieuwe start-ups en kmo’s te ondersteunen, met inachtneming van de bestande voorwaarden en criteria; |
|
117. |
steunt het voorstel van de Commissie voor een actieplan inzake intellectuele eigendom (IE) om een reeks bestaande instrumenten te moderniseren en geschikt te maken voor het digitale tijdperk; |
|
118. |
dringt erop aan dat het intellectuele-eigendomssysteem voor kmo’s doeltreffender wordt gemaakt door middel van maatregelen om de procedures voor de registratie van intellectuele eigendom te vereenvoudigen, de toegang tot strategisch advies inzake intellectuele eigendom te verbeteren en het gebruik van intellectuele eigendom als hefboom voor toegang tot financiering te vergemakkelijken, bijvoorbeeld via de helpdesk intellectuele-eigendomsrechten voor kmo’s; benadrukt dat er op EU-niveau meer middelen moeten worden vrijgemaakt om oneerlijke praktijken en misbruik op de geneesmiddelenmarkt te bestrijden; |
|
119. |
wijst erop dat kmo’s een cruciale rol spelen in de farmaceutische waardeketen, vaak als pioniers en aanjagers van innovatie; |
Vergroten van de veerkracht: voorkomen van geneesmiddelentekorten, betrouwbare leveringsketens, duurzame geneesmiddelen en mechanismen voor crisisparaatheid en -respons
|
120. |
wijst erop dat de open strategische autonomie van de EU verband houdt met de voortdurende en toereikende beschikbaarheid van geneesmiddelen in alle lidstaten; herhaalt in dit verband de aanbevelingen in zijn resolutie van 17 september 2020 over het tekort aan geneesmiddelen; verzoekt de Commissie, de lidstaten en EMA een systeem voor vroegtijdige waarschuwing voor tekorten aan geneesmiddelen te ontwikkelen, op basis van een Europees, innovatief, gebruiksvriendelijk, transparant en gecentraliseerd digitaal platform voor de uitwisseling van informatie en gegevens over tekorten, en met de nadruk op bevoorradingsproblemen; is van mening dat een dergelijk systeem de omvang van de bestaande voorraad en de vraag naar geneesmiddelen zou moet kunnen bepalen en in gegevens moet voorzien waarmee tekorten aan geneesmiddelen kunnen worden gesignaleerd, voorspeld en voorkomen; verzoekt de Commissie bovendien om publiek-private samenwerking te intensiveren en toe te zien op de verplichting van alle relevante belanghebbenden aan de aanbodzijde om vroegtijdige en transparante informatie te verstrekken over de beschikbaarheid van geneesmiddelen, de vraag naar geneesmiddelen, parallelle handelsactiviteiten, uitvoerverboden en marktverstoringen, zonder onnodige regelgevings- en administratieve lasten; |
|
121. |
verzoekt de Commissie een mechanisme te ontwikkelen om de transparantie in productie- en leveringsketens in noodsituaties en daarbuiten te waarborgen; benadrukt in dit opzicht het belang van het monitoren en bestrijden van namaakgeneesmiddelen; |
|
122. |
benadrukt het feit dat de farmaceutische sector een belangrijke industriële pijler is, alsook een drijvende kracht op het gebied van banencreatie; benadrukt het belang van hoogwaardige banencreatie in de hele farmaceutische waardeketen en in de medische sector in de EU, waaronder de zorg, met steun van het instrument NextGenerationEU; verzoekt de Commissie maatregelen voor te stellen ter bevordering van werkgelegenheid en het verwerven van vaardigheden in de farmaceutische en medische sector in alle lidstaten, met het oog op geografisch evenwicht, het behoud van talent en arbeidskansen in de hele EU; |
|
123. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten innoverende, gecoördineerde strategieën te ontwikkelen en de uitwisseling van goede praktijken inzake voorraadbeheer te intensiveren; is van mening dat EMA de meest geschikte instantie is om te worden aangewezen als de regelgevende instantie die belast is met het voorkomen van tekorten aan geneesmiddelen op EU-niveau in noodsituaties en daarbuiten; |
|
124. |
verzoekt de Commissie het mandaat van EMA verder uit te breiden zodat het ook toezicht kan houden op geneesmiddelentekorten als er geen sprake is van een gezondheidscrisis, en ervoor te zorgen dat het over de nodige middelen beschikt; |
|
125. |
herhaalt zijn verzoek aan de Commissie en de lidstaten om ervoor te zorgen dat houders van een handelsvergunning en groothandelaars voldoen aan de vereisten van Richtlijn 2001/83/EG teneinde een passende en continue geneesmiddelenvoorziening te waarborgen, en dat zij de kennisgevingsverplichtingen naleven in geval van tijdelijke of permanente onderbreking van de levering, en om deze verplichtingen verder te verduidelijken zodat de houders van een handelsvergunning binnen de vastgestelde termijnen melding maken van een geneesmiddelentekort; benadrukt het feit dat afschrikkende en evenredige sancties moeten worden toegepast in geval van niet-naleving van deze wettelijke verplichtingen, in overeenstemming met het bestaande wetgevingskader; |
|
126. |
is ervan overtuigd dat de verplichtingen inzake openbare dienstverlening uit hoofde van artikel 81 van Richtlijn 2001/83/EG ontoereikend zijn om te garanderen dat de EU in haar geheel adequaat wordt bevoorraad; verzoekt de Commissie uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de uitvoerende stuurgroep inzake tekorten aan geneesmiddelen en de veiligheid ervan, om verstoring van de bevoorrading tijdens en na de pandemie te voorkomen en te beperken; |
|
127. |
herinnert eraan dat de onderliggende oorzaken van geneesmiddelentekorten dringend moeten worden geadresseerd en aangepakt, rekening houdend met de verbanden tussen de toeleveringsketen en problemen in verband met productie; |
|
128. |
verzoekt de Commissie derhalve te garanderen dat de herziening van de algemene farmaceutische wetgeving is gebaseerd op een goed inzicht in de onderliggende oorzaken van geneesmiddelentekorten; onderstreept dat de farmaceutische industrie van de Unie moet beschikken over een gediversifieerde toeleveringsketen en een plan voor het beperken van het risico van geneesmiddelentekorten, waarmee eventuele zwakke punten en risico’s in de toeleveringsketen kunnen worden aangepakt; benadrukt echter dat er eerst sprake moet zijn van duurzaam systemisch beleid alvorens wordt overgegaan tot het opleggen van onevenredige regelgevingsvereisten, een leveringsverplichting, boeten of een slecht uitgedachte aanleg van voorraden waardoor de eengemaakte markt gefragmenteerd raakt of de economische duurzaamheid van producten in het gedrang komt, hetgeen weer verdere tekorten tot gevolg kan hebben; |
|
129. |
is van mening dat het belangrijk is dat de eengemaakte markt voor geneesmiddelen wordt beschermd en dat ongerechtvaardigde invoer- en uitvoerbeperkingen, die de interne markt kunnen schaden en de betaalbaarheid afzwakken, moeten worden vermeden en, indien ze zich voordoen, door de Commissie moeten worden aangepakt; verzoekt de Commissie een evaluatie uit te voeren inzake de negatieve effecten van parallelhandel op het tekort aan geneesmiddelen in de lidstaten, en indien noodzakelijk hier iets aan te doen, en problemen adequaat aan te pakken door de nodige maatregelen te nemen zodat geneesmiddelen alle patiënten in de EU tijdig bereiken; |
|
130. |
verzoekt de Commissie alle haar ter beschikking staande middelen in te zetten om te voorkomen dat namaakproducten op de markt komen aangezien dergelijke producten vaak van lage kwaliteit en gevaarlijk voor de gezondheid zijn, en een aanzienlijke economische impact hebben; |
|
131. |
stelt vast dat de lidstaten technische bijstand moet worden geboden voor de correcte uitvoering van het Europees systeem voor geneesmiddelenverificatie; |
|
132. |
is ingenomen met het feit dat de Commissie toezicht zal blijven houden op fusies tussen farmaceutische bedrijven om concurrentievervalsing te voorkomen; |
|
133. |
verzoekt de Commissie de creatie van een Europese strategische reserve van kritieke geneesmiddelen waarvoor een hoog risico op tekorten bestaat, in overweging te nemen, naar het voorbeeld van het rescEU-mechanisme, om terugkerende tekorten op te vangen; |
|
134. |
herinnert eraan dat tekorten aan geneesmiddelen rechtstreekse gevolgen hebben voor de gezondheid en veiligheid van patiënten en de voortzetting van hun behandeling, met name voor kwetsbare groepen zoals kinderen, ouderen, zwangere vrouwen, mensen met een handicap, patiënten met chronische ziekten of kanker, en mensen op een ic; |
|
135. |
verzoekt de Commissie een geharmoniseerde definitie van “tekorten” te formuleren en de meldingsvereisten voor alle lidstaten te standaardiseren zodat in Europa nauwer kan worden samengewerkt en meer gegevens kunnen worden uitgewisseld; |
Europese ruimte voor gezondheidsgegevens, gezondheidsgegevens en de AVG
|
136. |
is ingenomen met het initiatief om een interoperabele digitale infrastructuur voor de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens tot stand te brengen, waarin gegevens uit de praktijk worden samengevoegd, om zodoende het volledige potentieel van gegevens uit de praktijk en toegang tot behandelingen voor zeldzame ziekten te benutten en eerlijke, transparante en niet-discriminerende toegang tot gegevens in heel Europa te waarborgen; onderstreept dat een consistente toepassing van de algemene verordening gegevensbescherming (20) (AVG) in alle lidstaten de basis vormt voor dergelijke initiatieven; |
|
137. |
verzoekt de Commissie in samenwerking met de lidstaten te zorgen voor volledige en geharmoniseerde toepassing van de AVG wat betreft het uitvoeren van klinische proeven in de gehele EU; |
|
138. |
benadrukt dat het gebruik van gezondheidsgegevens in volledige overeenstemming met de AVG moet worden bevorderd; is voorts van mening dat het van cruciaal belang is vertrouwen en gegevensinnovatie in het kader van digitale gezondheidszorg mogelijk te maken en te bevorderen, hetgeen bereikt kan worden door middel van voorlichting en capaciteitsopbouw voor toezichthouders, de industrie en patiënten; |
|
139. |
wijst op de noodzaak zowel primair als secundair gebruik van geaggregeerde gezondheidsgegevens te bevorderen, en de noodzaak in dit opzicht van een duidelijkere definitie van secundair gegevensgebruik ten opzichte van primaire gegevensverzameling; |
|
140. |
benadrukt dat de Commissie en alle relevante agentschappen, gezien de gevoelige aard van gezondheidsgegevens, moeten waarborgen en garanderen dat zij in hun verwerkingsactiviteiten de gegevensbeschermingsbeginselen van rechtmatigheid, billijkheid, transparantie, doelbinding, gegevensminimalisatie, nauwkeurigheid, opslagbeperking, integriteit en vertrouwelijkheid in acht nemen; benadrukt verder dat de lidstaten en organen van de EU de gegevensbeschermingsbeginselen van artikel 4 van Verordening (EU) 2018/1725 (21) strikt moeten naleven en tevens passende technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen moeten vaststellen overeenkomstig artikel 33 van die verordening; |
|
141. |
herinnert aan de essentiële rol die nieuwe technologieën, digitalisering en AI kunnen spelen doordat zij onderzoekers van Europese laboratoria in staat stellen in een netwerk te werken en hun doelstellingen en resultaten te delen, met volledige inachtneming van het Europees kader voor gegevensbescherming; verzoekt de Commissie maatregelen ter bevordering van open wetenschap te steunen om binnen de wetenschappelijke gemeenschap in Europa en daarbuiten tot een versnelde uitwisseling van gegevens en onderzoeksresultaten te komen; |
|
142. |
benadrukt de noodzaak om gebundelde Europese datanetwerken te ontwikkelen ter ondersteuning van optimale O&O en zorgverlening; onderstreept het belang van gegevensuitwisseling en gegevenstoegankelijkheid, om het potentieel van AI op het gebied van gezondheidszorg ten volle te kunnen benutten, en tegelijkertijd solide ethische eisen in te voeren en duidelijke aansprakelijkheidsregels vast te stellen; is tegenstander van het commerciële gebruik van deze gegevens en constateert dat het dringend noodzakelijk is om maatregelen te nemen tegen de verkoop van deze gegevens aan, onder andere, de farmaceutische industrie, zorgverzekeraars, technologiebedrijven en werkgevers; |
|
143. |
is van mening dat de onderlinge koppeling en interoperabiliteit van de infrastructuur voor high-performance computing en de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens, grote verzamelingen kwalitatief hoogwaardige gezondheidsgegevens beschikbaar kunnen maken die van kritiek belang zijn voor het onderzoek naar en de behandeling van aandoeningen, met name zeldzame ziekten en pediatrische aandoeningen; |
|
144. |
is voorstander van de aanpassing van bestaande kaders voor aanvaardbaarheid bij de besluitvorming en toepassing van AI-technologieën, om de weg te banen voor de ontwikkeling, toepassing en uitrol van AI in gezondheidszorgstelsels door middel van inclusiviteit, capaciteit en vertrouwen; |
Gestructureerde dialoog met belanghebbenden
|
145. |
erkent dat er diverse factoren zijn die ten grondslag liggen aan tekorten en beseft derhalve dat het van belang is fabrikanten en andere spelers uit de toeleveringsketen te betrekken bij het voorkomen en beheersen van geneesmiddelentekorten; |
|
146. |
steunt de Commissie bij haar inspanningen om een gestructureerde dialoog te voeren met relevante actoren in de farmaceutische waardeketen, overheidsinstanties, niet-gouvernementele patiënten- en gezondheidsorganisaties, gezondheidswerkers, met inbegrip van apothekers, en de onderzoeksgemeenschap, als een van de instrumenten om de onderliggende oorzaken van geneesmiddelentekorten en de zwakke punten in de mondiale productie- en toeleveringsketen voor kritieke geneesmiddelen, farmaceutische grondstoffen, tussenproducten en werkzame farmaceutische bestanddelen te adresseren, en om kansen voor innovatie in kaart te brengen; roept de Commissie op te zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van belanghebbenden; |
|
147. |
dringt er bij de Commissie, de lidstaten en belanghebbenden op aan om zo snel mogelijk en op basis van deze gestructureerde dialoog een duidelijke en ambitieuze routekaart voor beleid uit te stippelen om de bestaande productiecapaciteit voor geneesmiddelen, technologieën en werkzame farmaceutische bestanddelen in Europa veilig te stellen en te moderniseren; |
|
148. |
is van mening dat er naast de gestructureerde dialoog over productie en de toeleveringsketen ook behoefte bestaat aan een breder, politiek Farmaceuticaforum op hoog niveau waar beleidsmakers, toezichthouders, betalers van gezondheidszorgdiensten, patiëntenorganisaties, vertegenwoordigers van de industrie en andere relevante spelers uit de toeleveringsketen van de gezondheidszorg bijeenkomen om lessen van de COVID-19-noodsituatie uit te wisselen en een doeltreffend beleidskader op te richten met het oog op de preventie van tekorten op de lange termijn, de toegankelijkheid van geneesmiddelen voor patiënten, het verminderen van vertragingen en het waarborgen van het concurrentievermogen en innovatie; |
|
149. |
benadrukt de waardevolle rol van de lokale apotheken en erkent de waardevolle bijdrage die zij tijdens de pandemie hebben geleverd door voortdurend een essentiële en kwaliteitsvolle dienst te verlenen; benadrukt dat apothekers een bron zijn van onafhankelijke, deugdelijke en betrouwbare informatie; stelt voor apothekers een actievere rol te geven bij geneesmiddelenbewaking om de doeltreffendheid van geneesmiddelen te beoordelen en te monitoren en verzoekt de lidstaten apothekers te betrekken bij hun gezondheids-, zorg- en onderzoeksprogramma’s; vraagt om meer erkenning voor apothekers die hun werk uitoefenen in plattelandsgebieden en op die manier plattelandsvlucht tegengaan en waken over het welzijn van burgers; |
Duurzame en milieuvriendelijke geneesmiddelen
|
150. |
benadrukt dat de farmaceutische industrie gedurende de hele levenscyclus van geneesmiddelen milieuvriendelijk en klimaatneutraal moet zijn en dat tegelijkertijd de toegang van patiënten tot veilige en werkzame farmaceutische behandelingen moet worden gegarandeerd; verzoekt de Commissie de inspecties en audits in de hele productieketen, met name buiten de EU, te intensiveren; verzoekt de Commissie met klem ervoor te zorgen dat er hoogwaardige milieuduurzaamheidsnormen worden toegepast op actieve farmaceutische bestanddelen die uit derde landen worden ingevoerd; verzoekt de Commissie het probleem van huishoudelijk farmaceutisch afval aan te pakken met maatregelen om de hoeveelheid verpakkingsmateriaal en de omvang van de verpakkingen te beperken zodat deze niet groter zijn dan nodig, maar wel handzaam en veilig zijn bij gebruik door patiënten of consumenten met een beperkte mobiliteit, alsook om medische recepten beter te laten aansluiten bij de werkelijke therapeutische behoeften; moedigt de Commissie aan om in aanvulling op de huidige informatievoorziening op papier, het potentieel van elektronische bijsluiters in overweging te nemen, om zodoende het gebruik van papier in verpakkingen te reduceren maar daarnaast de gelijke toegang tot belangrijke informatie in stand te houden; erkent dat de farmaceutische industrie op dit gebied al stappen heeft genomen, zoals het initiatief Eco-Pharmaco-Stewardship; |
|
151. |
is van mening dat de Europese Green Deal een uitgelezen kans is om farmaceutische producenten aan te moedigen deel te nemen aan het groene herstelplan door geneesmiddelen te vervaardigen in overeenstemming met ecologische en milieunormen; |
|
152. |
benadrukt dat farmaceutisch afval moet worden verwerkt met inachtneming van de doelstellingen en doelen van de circulaire economie; is van mening dat voor de farmaceutische industrie dezelfde eisen en normen inzake verpakkingen en afvalbeheer moeten gelden als voor andere sectoren; verzoekt de Commissie een uniform kader voor verpakkingen tot stand te brengen waarin rekening wordt gehouden met gebruiksvriendelijkheid en de kenmerken van de industrie; |
|
153. |
verzoekt de Commissie duidelijke richtsnoeren te ontwikkelen met betrekking tot de rol die aanbestedingsbeleid speelt bij de bevordering van groenere geneesmiddelen; |
|
154. |
verzoekt de Commissie gehoor te geven aan de oproepen van het Europees Parlement in zijn resolutie van 17 september 2020 over een strategische benadering van geneesmiddelen in het milieu (22), met name om de farmaceutische wetgeving te herzien teneinde de eisen met betrekking tot milieurisicobeoordelingen en de voorwaarden voor toelating en gebruik van geneesmiddelen aan te scherpen, mits handelsvergunningen niet vertraagd of geweigerd worden enkel vanwege schadelijke effecten op het milieu; verzoekt de Commissie vaart te maken met de achterstallige milieurisicobeoordelingen voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik die vóór 2006 zijn toegelaten, waar deze nog niet zijn uitgevoerd; |
|
155. |
herinnert eraan dat informatie zoals de impact van geneesmiddelen op water, gedrag in het milieu en afbreekbaarheid zeer belangrijk is voor risicobeheer en dat dit soort informatie transparant moet zijn en ter beschikking moet worden gesteld aan alle relevante belanghebbenden; is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om het probleem van geneesmiddelen in het milieu aan te pakken; benadrukt dat deze inspanningen moeten worden voortgezet en opgevoerd, met name met betrekking tot investeringen in technologieën die doeltreffendere oplossingen bieden voor de verwijdering van geneesmiddelen uit afvalwater, de beoordeling van het milieueffect van diergeneesmiddelen, de ontwikkeling van continue monitoring, en gegevensuitwisseling over potentiële belangrijke potentiële bronnen van dit soort verontreiniging; |
|
156. |
dringt erop aan dat in de farmaceutische strategie voor Europa rekening wordt gehouden met de doelstellingen van het actieplan “Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul”; |
|
157. |
is voorstander van de toepassing van het beginsel “de vervuiler betaalt” teneinde de verantwoordingsplicht van de farmaceutische industrie voor de vervuiling die zij mogelijk veroorzaakt te vergroten; |
|
158. |
verzoekt de lidstaten en de Commissie onderzoek, ontwikkeling en innovatie op het gebied van geneesmiddelen te ondersteunen die even doeltreffend zijn voor patiënten en intrinsiek minder schadelijk zijn voor het milieu; |
|
159. |
benadrukt het belang van investeren in het vinden van nieuwe alternatieve, niet-diergebonden methodologieën voor de ontwikkeling van geneesmiddelen, zonder afbreuk te doen aan het niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en zonder afbreuk te doen aan innovatie op het gebied van geneesmiddelen; |
De EU is wereldwijd toonaangevend op het gebied van gezondheidszorg
|
160. |
verzoekt de Commissie de toegang tot de wereldmarkt voor de Europese farmaceutische industrie, waaronder kmo’s, verder te verbeteren door middel van een gelijk speelveld en een robuust en duidelijk regelgevingskader dat de hoogste internationale normen inzake kwaliteit en veiligheid bevordert en bijdraagt aan de totstandkoming van handelsovereenkomsten waarin op innovatie gebaseerde concurrentie op waarde wordt geschat, teneinde van de farmaceutische sector een strategische pijler van de EU te maken; verzoekt de Commissie er zorg voor te dragen dat handelsverdragen bijdragen tot een betere toegang tot veilige, werkzame en betaalbare geneesmiddelen in de EU en in derde landen; onderstreept hoe belangrijk het is handelsbarrières en non-tarifaire belemmeringen in derde landen weg te nemen en eerlijke toegang tot internationale markten te waarborgen voor bedrijven die actief zijn binnen de EU; |
|
161. |
verzoekt de Commissie om de totstandkoming van overeenkomsten tussen EMA en regelgevende agentschappen buiten de EU over het voorkomen van noodsituaties en de coördinatie van de respons op noodsituaties te bevorderen, waarbij de hoogste EU-normen voor de bescherming van persoonsgegevens in acht moeten worden genomen; moedigt de Commissie aan samen te werken met leden van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) om de handel in gezondheidsproducten te vergemakkelijken, de veerkracht van de mondiale leveringsketens te vergroten door te zorgen voor een stabiele toegang tot grondstoffen, en bij te dragen aan een doeltreffende respons in geval van een gezondheidscrisis; |
|
162. |
toont zich opnieuw bereid met de Commissie en de Wereldgezondheidsorganisatie te blijven samenwerken aan de standaardisering van veilige, doeltreffende en duurzame regelgevingskaders voor geneesmiddelen en verbetering van de toegankelijkheid en betaalbaarheid van geneesmiddelen wereldwijd; |
Octrooien en de Trips-Overeenkomst
|
163. |
merkt op dat octrooibescherming een belangrijke stimulans is voor bedrijven om te investeren in innovatie en nieuwe geneesmiddelen te produceren; merkt tegelijkertijd op dat het uitsluitingseffect van octrooien kan leiden tot een beperkt marktaanbod en een verminderde toegang tot geneesmiddelen en farmaceutische producten; benadrukt dat er een juist evenwicht moet worden gevonden tussen het stimuleren van innovatie door middel van de uitsluitende werking van octrooien en het garanderen van toegang tot geneesmiddelen en het beschermen van de volksgezondheid; wijst erop dat een onderneming die een geneesmiddel in de handel brengt krachtens artikel 14, lid 11, van Verordening (EG) nr. 726/2004 gedurende acht jaar vanaf de eerste vergunning voor het in de handel brengen ervan gegevensexclusiviteit geniet; verzoekt de Commissie een herziening van deze verordening voor te stellen om in het geval van een gezondheidscrisis te voorzien in de mogelijkheid om tijdelijk het verlenen van verplichte vergunningen toe te staan, zodat er generieke versies van levensreddende geneesmiddelen kunnen worden geproduceerd; herinnert eraan dat dit een van de flexibele volksgezondheidsmaatregelen op het gebied van octrooibescherming is die al in de Trips-Overeenkomst van de WTO zijn opgenomen, en die opnieuw werden bevestigd met de Verklaring van Doha van 2001; verzoekt de Commissie om ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging van de vrijhandelsovereenkomsten van de EU geen belemmering vormt voor gebruikmaking van de flexibele mogelijkheden die geboden worden door de Trips-Overeenkomst, en om richtsnoeren voor de lidstaten op te stellen waarin wordt aanbevolen gebruik te maken van vrijwillige licentieverlening in plaats van onmiddellijke verplichte licentieverlening; Benadrukt dat vrijhandelsovereenkomsten niet enkel gericht moeten zijn op de handhaving van normen inzake intellectueel eigendom in derde landen, maar ook rekening moeten houden met de effecten voor generieke en biosimilaire geneesmiddelen in de EU en in derde landen, en bepalingen bevatten inzake de onderlinge afstemming van regelgevingsnormen; |
o
o o
|
164. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 263 van 25.7.2018, blz. 4.
(2) PB C 433 van 23.12.2019, blz. 153.
(3) PB C 270 van 7.7.2021, blz. 2.
(4) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0205.
(5) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0228.
(6) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0226.
(7) PB L 18 van 22.1.2000, blz. 1.
(8) PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.
(9) PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1.
(10) PB L 378 van 27.12.2006, blz. 1.
(11) PB L 276 van 20.10.2010, blz. 33.
(12) PB L 158 van 27.5.2014, blz. 1.
(13) PB L 153 van 11.6.2019, blz. 1.
(14) PB L 107 van 26.3.2021, blz. 1.
(15) PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1.
(16) Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 november 2020 betreffende een grotere rol van het Europees Geneesmiddelenbureau inzake crisisparaatheid en -beheersing op het gebied van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen (COM(2020)0725); voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 november 2020 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 851/2004 tot oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (COM(2020)0726); voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 november 2020 inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Besluit nr. 1082/2013/EU (COM(2020)0727).
(17) PB C 450 van 28.12.2020, blz. 1.
(18) Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
(19) Verordening (EU) nr. 536/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik en tot intrekking van Richtlijn 2001/20/EG (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 1).
(20) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(21) Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
Donderdag, 25 november 2021
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/69 |
P9_TA(2021)0472
Beleid en wetgeving inzake legale migratie
Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2021 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het beleid en wetgeving inzake legale migratie (2020/2255(INL))
(2022/C 224/06)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 79 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name artikel 45, |
|
— |
gezien de Europese pijler van sociale rechten, en met name de beginselen 5, 10, 12 en 16, |
|
— |
gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en met name artikel 2 van Protocol 4, |
|
— |
gezien het tussen 2003 en 2021 ontwikkelde Unie-acquis inzake legale migratie waarin de toegangs- en verblijfsvoorwaarden en de rechten van onderdanen van derde landen die in de Unie werkzaam zijn worden geregeld, en dat onder meer de volgende richtlijnen omvat: |
|
— |
Richtlijn (EU) 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad (1), |
|
— |
Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (2), |
|
— |
Richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider (3), |
|
— |
Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (4), |
|
— |
Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (5), |
|
— |
Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (6), |
|
— |
Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (7), |
|
— |
Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (8), |
|
— |
gezien Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (9), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2016/589 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2016 inzake een Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (EURES), de toegang van werknemers tot mobiliteitsdiensten en de verdere integratie van de arbeidsmarkten en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 492/2011 en (EU) nr. 1296/2013 (10), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 883/2004, (EU) nr. 492/2011 en (EU) 2016/589, en tot intrekking van Besluit (EU) 2016/344 (11), |
|
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad over COVID-19 en migratie van 24 juni 2021, en met name nr. 12, |
|
— |
gezien het EU-noodtrustfonds voor Afrika, |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 29 maart 2019, getiteld “Fitness Check on EU Legislation on legal migration” (de “geschiktheidscontrole”), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 13 mei 2015, getiteld “Een Europese migratieagenda”, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 24 november 2020, getiteld “Actieplan voor integratie en inclusie 2021-2027”, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 6 april 2016, getiteld “Naar een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en een verbetering van de legale mogelijkheden om naar Europa te komen”, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 12 september 2018, getiteld “Meer legale mogelijkheden voor migratie naar Europa: onmisbaar voor een evenwichtig en omvattend migratiebeleid”, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 23 september 2020 over een nieuw migratie- en asielpact, |
|
— |
gezien het actieplan en de beleidsverklaring, goedgekeurd tijdens de top EU-Afrika over migratie in Valletta op 11 en 12 november 2015, en met name de respectieve onderdelen over legale migratie en mobiliteit, |
|
— |
gezien het persbericht van de Commissie van 11 juni 2021, getiteld “Talent Partnerships: Commission launches new initiative to address EU skills shortages and improve migration cooperation with partner countries”, |
|
— |
gezien de studie van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie van 23 april 2020, getiteld “Immigrant Key Workers: Their Contribution to Europe’s COVID-19 Response”, en zijn technisch rapport van 19 mei 2020, getiteld “A vulnerable workforce: Migrant workers in the COVID-19 pandemic”, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie (12), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over Europese bescherming van grensoverschrijdende en seizoenarbeiders in het kader van de COVID-19-crisis (13), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 20 mei 2021 over nieuwe wegen voor legale arbeidsmigratie, gebaseerd op een initiatiefverslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (14), |
|
— |
gezien de studie van de beleidsondersteunende afdeling voor Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van zijn directoraat-generaal Intern Beleid van september 2015, getiteld “Exploring new avenues for legislation for labour migration to the European Union”, |
|
— |
gezien de studie van de beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van zijn directoraat-generaal Intern Beleid van oktober 2015, getiteld “EU cooperation with third countries in the field of migration”, |
|
— |
gezien de studie van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement van maart 2019, getiteld “The cost of non-Europe in the area of legal migration”, |
|
— |
gezien de studie van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement van september 2021, getiteld “Legal migration policy and law — European added value Assessment”, |
|
— |
gezien de studies van het Europees migratienetwerk, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en met name artikel 13, |
|
— |
gezien het mondiaal pact inzake veilige, ordelijke en reguliere migratie van 19 december 2018, |
|
— |
gezien de internationale arbeidsnormen inzake arbeidsmigratie die zijn vastgesteld door de Internationale Arbeidsconferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie, |
|
— |
gezien het Internationale Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden, dat op 18 december 1990 werd aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, |
|
— |
gezien de studies over legale migratie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, |
|
— |
gezien de werkzaamheden en de rapporten van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties voor de mensenrechten van migranten, |
|
— |
gezien de studie van het Center for Global Development van 15 juli 2019, getiteld “Maximizing the Shared Benefits of Legal Migration Pathways: Lessons from Germany’s Skills Partnerships”, |
|
— |
gezien het “Africa Migration Report: Challenging the narrative” van oktober 2020 van de Internationale Organisatie voor Migratie, |
|
— |
gezien de studie van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement van augustus 2021, getiteld “The European Commission’s New Pact on Migration and Asylum — Horizontal substitute impact assessment”, |
|
— |
gezien de artikelen 47 en 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0314/2021), |
|
A. |
overwegende dat adequate tenuitvoerlegging van de bestaande rechtshandelingen inzake arbeidsmigratie even belangrijk is als het voorstellen van nieuwe wetgevingshandelingen; |
|
B. |
overwegende dat in artikel 79, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) staat dat “[d]e Unie een gemeenschappelijk immigratiebeleid [ontwikkelt], dat erop gericht is in alle stadia te zorgen voor een efficiënt beheer van de migratiestromen, een billijke behandeling van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven, en een preventie en intensievere bestrijding van illegale immigratie en mensenhandel”; |
|
C. |
overwegende dat de Unie een van de belangrijkste investeerders in de ontwikkeling van menselijk kapitaal in buurlanden is; |
|
D. |
overwegende dat het creëren van aanvullende mogelijkheden voor legale migratie op Unieniveau zou kunnen helpen de lidstaten te voorzien van een instrument om verwachte demografische uitdagingen het hoofd te bieden, te voorzien in de behoeften van de arbeidsmarkten waarin de binnenlandse beroepsbevolking niet kan voorzien, en om de afstemming van vaardigheden op de arbeidsmarkten te verbeteren; |
|
E. |
overwegende dat in 2020 23 miljoen onderdanen van derde landen legaal verblijf hielden in de lidstaten, waarmee zij ongeveer 5,1 % van de totale bevolking van de Unie uitmaakten (15); |
|
F. |
overwegende dat het lage afgiftepercentage van vergunningen tot langdurig verblijf erop duidt dat het wellicht noodzakelijk is de aantrekkelijkheid van deze vergunningen te verhogen, hetgeen kan worden gerealiseerd door middel van een herziening van Richtlijn 2003/109/EG, waarmee duidelijk wordt wat de voordelen zijn van een EU-vergunning tot langdurig verblijf en waarmee nationale wettelijke regelingen onderling worden aangepast; |
|
G. |
overwegende dat volgens het verslag van de Commissie van 17 juni 2020 over de gevolgen van de demografische veranderingen (16) de mediane leeftijd van de bevolking van de EU-27 momenteel 44 is, deze leeftijd al enkele jaren stijgt en ten minste de komende twee decennia nog verder zal stijgen; |
|
H. |
overwegende dat dit betekent dat de Unie in de komende decennia te maken zal krijgen met een groeiend percentage van de bevolking dat 65 jaar en ouder is, terwijl het bevolkingspercentage in de werkende leeftijd naar verwachting in dezelfde periode zal afnemen; |
|
I. |
overwegende dat in de geschiktheidscontrole wordt opgemerkt dat de huidige Unieregels inzake legale migratie een beperkte invloed hadden op het aantrekken van de vaardigheden en talenten die nodig zijn voor de arbeidsmarkt en economie van de Unie, en dat het huidige rechtskader “versnipperd is en een aantal tekortkomingen heeft, en er problemen bij de uitvoering bestaan”; |
|
J. |
overwegende dat in de belangrijkste bevindingen van de geschiktheidscontrole benadrukt wordt dat doeltreffend beleid inzake legale migratie essentieel is voor het beheer van migratiestromen; |
|
K. |
overwegende dat lid van de Commissie Ylva Johansson tijdens het openingsevenement van de talentpartnerschappen op 11 juni 2021 opmerkte dat de strategische doelstelling van de Commissie erin bestaat irreguliere migratie te vervangen door legale migratiemogelijkheden (17); |
|
L. |
overwegende dat visummaatregelen een positieve stimulans kunnen vormen voor de betrekkingen met derde landen; overwegende dat de volledige tenuitvoerlegging van de onlangs herziene Visumcode (18) en aanvullende inspanningen op het gebied van visumversoepeling met derde landen onderdeel zijn van een alomvattende aanpak van het migratiebeleid, zoals uiteengezet in het nieuwe migratie- en asielpact; overwegende dat meer samenwerking en uitwisseling van informatie zou helpen om visummisbruik op te sporen; |
|
M. |
overwegende dat de partnerschapskaders tussen de lidstaten en derde landen kunnen dienen als cruciaal instrument bij de versnelling van wederzijdse erkenning van vaardigheden en kwalificaties van legale arbeidsmigranten; |
|
N. |
overwegende dat verschillende lidstaten reeds succesvolle partnerschappen zijn aangegaan met derde landen om legale mogelijkheden voor arbeidsmigratie te creëren, alsook om op kleine schaal te voorzien in de behoeften van de arbeidsmarkt door middel van proefprojecten; overwegende dat talentpartnerschappen moeten voortbouwen op positieve lessen die uit deze projecten kunnen worden getrokken; |
|
O. |
overwegende dat in het kader van het vernieuwde Europese partnerschap voor integratie met de sociale en economische partners wordt nagegaan hoe toekomstige samenwerking op het gebied van arbeidsmigratie kan worden uitgebreid; |
|
P. |
overwegende dat de discrepantie tussen de vraag naar en het aanbod van vaardigheden op de arbeidsmarkten van de lidstaten zeer duur is gebleken voor de Unie en de economie volgens een studie van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 2018 als gevolg hiervan per jaar 2 % aan productiviteit verliest (19); overwegende dat in dezelfde studie wordt opgemerkt dat deze discrepantie zich voordoet op alle vaardigheidsniveaus, van koks en vrachtwagenchauffeurs tot artsen en leerkrachten; overwegende dat in deze studie wordt gesteld dat de huidige wettelijke regelingen onvoldoende zijn om het economische concurrentievermogen van de Unie op korte, middellange en lange termijn te verzekeren en om tegemoet te komen aan de behoeften van de nationale arbeidsmarkten; |
|
Q. |
overwegende dat er in 2017 ongeveer 3,1 miljoen onderdanen van derde landen beschikten over een EU-vergunning tot langdurig verblijf, tegenover ongeveer 7,1 miljoen onderdanen van derde landen die houder waren van een nationale vergunning tot langdurig verblijf (20); |
|
R. |
overwegende dat de twee belangrijkste doelstellingen van Richtlijn 2011/98/EU de vergemakkelijking van de aanvraagprocedures voor een gecombineerde werk- en verblijfsvergunning en gelijke behandeling zijn; overwegende dat bij de evaluatie van deze richtlijn als onderdeel van de geschiktheidscontrole en het uitvoeringsverslag hiervan een aantal tekortkomingen werd vastgesteld met betrekking tot de verwezenlijking van deze doelstellingen; overwegende dat de Commissie in het nieuwe migratie- en asielpact een aantal nieuwe initiatieven heeft voorgesteld om deze tekortkomingen aan te pakken, waaronder een herziening van die richtlijn; |
|
S. |
overwegende dat technische ontwikkelingen de manier waarop de wereld functioneert hebben veranderd en tot een situatie hebben geleid waarin veel werknemers en zelfstandigen in de Unie op afstand werken; overwegende dat werknemers op afstand zich momenteel in een juridisch grijs gebied bevinden omdat zij geen gangbare werkvergunning in een lidstaat kunnen aanvragen (21); |
|
T. |
overwegende dat een aantal lidstaten “visa voor digitale nomaden” heeft ingevoerd, die gericht zijn op het vergemakkelijken van het verblijf in een lidstaat van werknemers of zelfstandigen die op afstand werken, en die hen in staat stellen te werken (22); |
|
U. |
overwegende dat de Unie zich momenteel bevindt in een fase van economisch herstel na een pandemie; overwegende dat verbeterde wettelijke regelingen inzake legale arbeidsmigratie een doorslaggevende factor zijn voor het economische herstel van de Unie; |
|
V. |
overwegende dat gemiddeld 13 % van de voor samenlevingen belangrijke werknemers immigranten in de Unie zijn, zoals blijkt uit de studie van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie van 23 april 2020, getiteld “Immigrant Key Workers: Their Contribution to Europe’s COVID-19 Response”; overwegende dat hieruit blijkt dat deze immigranten een cruciale rol hebben gespeeld wat de omgang met de COVID-19-pandemie in de EU betreft; |
|
W. |
overwegende dat het directe verband tussen het verblijfsrecht van legaal verblijvende onderdanen van derde landen en hun werkgever hen blootstelt aan mogelijke arbeidsuitbuiting; overwegende dat ertoe is opgeroepen dit soort vergunningen geleidelijk af te schaffen en in plaats daarvan legaal verblijvende onderdanen van derde landen toe te staan van werkgever te veranderen zonder dat zij hun werkvergunning verliezen (23); |
|
X. |
overwegende dat Richtlijn 2009/52/EG voorziet in sancties en maatregelen die kunnen worden gebruikt tegen werkgevers die werkende illegaal verblijvende onderdanen van derde landen uitbuiten; overwegende dat onderdanen van derde landen die de Unie legaal zijn binnengekomen ook kunnen worden uitgebuit; overwegende dat zij hetzelfde niveau van bescherming moeten genieten; |
|
Y. |
overwegende dat de Europese Arbeidsautoriteit haar grensoverschrijdende operationele capaciteiten heeft opgevoerd ter ondersteuning en versterking van de nationale arbeidsinspecties en -autoriteiten, evenals de sociale partners, teneinde eerlijke arbeidsmobiliteit te bevorderen en grensoverschrijdende fraude en misbruik aan te pakken; |
|
1. |
is van mening dat de Unie, om het hoofd te bieden aan de komende demografische uitdagingen in de lidstaten — waarbij uit gegevens blijkt dat naar schatting ongeveer een derde van de bevolking van de Unie tegen 2050 65 jaar of ouder zal zijn (24), hetgeen tot aanzienlijke tekorten aan arbeidskrachten op alle niveaus zal leiden (25) — nieuwe wegen voor legale arbeidsmigratie naar de Unie moet presenteren, en daarbij tevens rekening moet houden met het feit dat de arbeidsmarkten van de lidstaten verschillend zijn en met verschillende soorten arbeidstekorten en uitdagingen worden geconfronteerd; meent dat deze nieuwe wegen absoluut noodzakelijk zullen blijken om het economische concurrentievermogen van de Unie en haar mondiale invloed te vergroten als pleitbezorger van democratie, de rechtsstaat, mensenrechten en vrije handel in goederen en diensten, en als voortrekker in de strijd tegen klimaatverandering; wijst erop dat deze nieuwe wegen moeten zorgen voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en de uitbuiting van werknemers uit derde landen moeten terugdringen; merkt voorts op dat het bbp op de lange termijn in de Unie 74 miljard EUR per jaar hoger kan worden (26) wanneer de belemmeringen voor legale arbeidsmigratie worden afgebouwd en werknemers uit derde landen minder worden gediscrimineerd op de arbeidsmarkt; is bezorgd over het feit dat de grote belemmeringen voor legale arbeidsmigratie ertoe leiden dat de Unie minder aantrekkelijk wordt in de wereldwijde concurrentiestrijd om werknemers van alle vaardigheidsniveaus; benadrukt dat het invoeren van nieuwe legale kanalen voor migranten die de Unie willen betreden met het oog op werk tot 37,6 miljard EUR aan bbp per jaar zou kunnen opleveren (27); |
|
2. |
verzoekt de Commissie vóór 31 januari 2022, op basis van artikel 79, lid 2, VWEU, en met name de punten a) en b), een voorstel voor een rechtshandeling in te dienen die fungeert als een pakket voorstellen ter vergemakkelijking, harmonisering en bevordering van de toegang tot en de mobiliteit binnen de Unie van legaal migrerende onderdanen van derde landen die solliciteren naar een baan of die reeds een werkvergunning hebben, en die ertoe strekt de bureaucratie te verminderen, de harmonisatie te vergroten, de grondrechten — waaronder gelijke behandeling — te bevorderen en arbeidsuitbuiting te voorkomen door de bepalingen van de bestaande richtlijnen inzake legale migratie op elkaar af te stemmen aan de hand van de aanbevelingen die in de bijlage van dit verslag zijn opgenomen; merkt op dat een dergelijke nieuwe handeling ter ondersteuning van legale arbeidsmigratie uit derde landen en een grotere mate van mobiliteit een van de belangrijkste antwoorden blijft op de huidige discrepantie tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt; |
|
3. |
is van oordeel dat de oprichting van een Unietalentenpool voor onderdanen van derde landen die werk zoeken en legaal willen migreren naar een lidstaat, alsook voor werkgevers in de Unie die op zoek zijn naar potentiële werknemers in derde landen, een essentieel instrument zou zijn om het doel van de voorgestelde rechtshandeling te verwezenlijken, en verzoekt de Commissie de oprichting van een dergelijke talentenpool in haar voorstel op te nemen; stelt voor dat de Commissie een Unienetwerk van talent op afstand in de talentenpool opneemt dat onderdanen van derde landen in staat stelt op afstand te werken in een andere lidstaat dan die waar zij verblijven; stelt tevens voor dat de Commissie en de lidstaten samenwerken om beter inzicht te krijgen in de voordelen en uitdagingen van het op afstand in dienst nemen van talent uit derde landen, en dat zij eerlijke aanwerving van internationaal talent op afstand bevorderen; wijst erop dat het gebruik van dit netwerk voor de lidstaten facultatief zou zijn; |
|
4. |
schaart zich achter de opmerking van de Commissie in haar mededeling van 23 september 2020 over een nieuw migratie- en asielpact met betrekking tot de bevordering van bonafide kortlopende mobiliteit als aanvulling op legale trajecten, met name voor onderzoeks- of studiedoeleinden, teneinde de upstreamsamenwerking met derde landen te verbeteren, en verzoekt de Commissie deze mogelijkheid verder te onderzoeken; |
|
5. |
verzoekt de Commissie rekening te houden met artikel 15, lid 1, van het gedeeltelijk voorlopig akkoord van het Parlement en de Raad over de herschikking van de richtlijn opvangvoorzieningen, teneinde de negatieve gevolgen van gedwongen inactiviteit tot afronding van de asielprocedure te beperken; |
|
6. |
is ingenomen met Richtlijn (EU) 2021/1883 (de herziene blauwekaartrichtlijn) , maar acht deze ontoereikend omdat de arbeidsmarkten in de Unie ook behoefte hebben aan laag- en middelhoogopgeleide werknemers, ook al lopen deze behoeften uiteen; merkt op dat essentiële sectoren in de Unie zoals de landbouw en de gezondheidszorg reeds afhankelijk van hen zijn (28); verzoekt de Commissie daarom met prioriteit een ambitieuze toelatingsregeling voor laag- en middelhoogopgeleide werknemers uit derde landen in haar voorstel op te nemen en daarbij overleg te plegen met de sociale partners en het maatschappelijk middenveld, en de behoeften van de lidstaten hierin tot uitdrukking te brengen; verzoekt de Commissie een kader op te nemen voor de validatie en erkenning van de vaardigheden en kwalificaties van onderdanen van derde landen op basis van objectieve en uniforme criteria, waaronder hun beroepsopleiding, zodat het gemakkelijker wordt hen vroeg te integreren op de arbeidsmarkt; verlangt dat het kader voor de validatie en erkenning van vaardigheden en kwalificaties waarborgt dat onderdanen van derde landen tijdens het validatie- en erkenningsproces consequent eerlijk worden behandeld, dat het kader efficiënte regelingen en procedures mogelijk maakt en dat het gemakkelijker wordt om efficiënt en eenvoudig informatie in te winnen; verzoekt de Commissie erop aan te dringen dat de nationale autoriteiten informatie en optimale praktijken blijven uitwisselen; verzoekt de Commissie voorts met alle mogelijke middelen, onder meer gerichte campagnes, de herziene blauwekaartrichtlijn ingang te doen vinden, ook in start-ups en in de IT-sector, waar vaardigheden op gelijke wijze worden erkend als de kwalificaties die zijn vastgelegd in artikel 26 van, gelezen in samenhang met bijlage I bij, deze richtlijn; herinnert er evenwel aan dat in artikel 79, lid 5, VWEU, staat: “dit artikel laat het recht van de lidstaten onverlet, zelf te bepalen hoeveel onderdanen van derde landen, afkomstig uit derde landen, tot hun grondgebied worden toegelaten teneinde daar al dan niet in loondienst arbeid te verrichten”; |
|
7. |
is van mening dat de Unie meer zelfstandigen en ondernemers moet aantrekken en innovatie moet bevorderen, bijvoorbeeld door middel van jongerenmobiliteit en “nomadenregelingen”; verzoekt de Commissie om in haar voorstel een voor de hele Unie geldende toelatingsregeling op te nemen voor de toegang en het verblijf van zelfstandigen en ondernemers op basis van objectieve en uniforme criteria, met name voor personen die kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups willen oprichten, en voor zeer mobiele zelfstandigen uit derde landen, zoals kunstenaars en professionals uit de culturele sector, zodat de Unie relevant en concurrerend blijft op de wereldmarkt, de flexibiliteit, robuustheid, stabiliteit en groei van haar economie vergroot en tegelijkertijd nieuwe economische activiteiten en werkgelegenheid creëert; dringt erop aan dat de voorgestelde regelingen maatregelen omvatten die de grondrechten versterken en gelijke behandeling van werknemers uit derde landen bevorderen; is van mening dat de Commissie een visum van vijf jaar moet invoeren voor meervoudige toegang dat deze categorie onderdanen van derde landen in staat stelt maximaal 90 dagen per jaar de Unie binnen te komen; |
|
8. |
verlangt dat de Commissie in haar voorstel een kader opneemt voor talentpartnerschappen met derde landen, waaraan de lidstaten vrijwillig kunnen deelnemen, dat is afgestemd op de situatie in en het nut voor de herkomstlanden en de gastlanden in kwestie, en dat op vaardigheden gebaseerde beroepsopleidingsprogramma’s omvat, met name bekwaamheidsproeven en observatie en simulaties op de werkvloer; verzoekt de Commissie dit kader zo op te stellen dat het Parlement zijn toezichthoudende en evaluerende taken ten volle kan uitoefenen en verlangt dat het voorstel adequate mechanismen bevat om arbeidsuitbuiting te voorkomen en gelijke behandeling te waarborgen; benadrukt dat bestaande, op vaardigheden gebaseerde overeenkomsten in de lidstaten inspiratie kunnen bieden voor de talentpartnerschappen en dat deze partnerschappen moeten worden ontwikkeld in overleg met relevante organisaties in zowel de lidstaten als in derde landen; |
|
9. |
benadrukt dat het van essentieel belang is de betrekkingen tussen de Unie en derde landen op het gebied van migratie anders en evenwichtiger aan te pakken; verzoekt de Unie te streven naar formele overeenkomsten met partnerlanden over migratiemobiliteit; |
|
10. |
is ingenomen met de door de Commissie geplande herziening van Richtlijn 2011/98/EU; merkt op dat vereenvoudiging en harmonisering van de momenteel in de lidstaten geldende regels inzake vergunningen en bevordering van gelijke behandeling tot de doelstellingen van deze richtlijn behoren; wijst erop dat deze doelstellingen niet volledig zijn verwezenlijkt, aangezien sommige bepalingen van deze richtlijn op verschillende manieren ten uitvoer zijn gelegd in de Unie; is voorts van oordeel dat de Commissie de noodzakelijke stappen moet zetten om in de eerste plaats te waarborgen dat de richtlijn naar behoren in de lidstaten ten uitvoer wordt gelegd, ten tweede om de richtlijn te wijzigen zodat het mogelijk wordt om aanvragen voor een gecombineerde vergunning zowel vanuit een lidstaat als vanuit een derde land in te dienen, en ten derde om — met het oog op een verdere vereenvoudiging en harmonisering van de regels — de procedure voor het verkrijgen van een inreisvisum duidelijk te regelen, zodat de situatie vermeden wordt waarin aanvragers de vereiste documenten voor een gecombineerde vergunning twee keer moeten indienen en de afhankelijkheid van werknemers en het risico op uitbuiting beperkt worden; wijst erop dat het indienen van een aanvraag vanuit een lidstaat alleen mogelijk mag zijn indien de onderdaan van een derde land op het moment van indienen in het bezit is van een verblijfstitel; verzoekt de Commissie dergelijke wijzigingen van de richtlijn in haar voorstel op te nemen; |
|
11. |
verzoekt de Commissie in haar voorstel te voorzien in de oprichting van een door de Commissie te beheren transnationaal netwerk van adviesdiensten voor legale arbeidsmigranten uit derde landen, waarbij elke lidstaat een leidende instantie aanwijst voor het behandelen van aanvragen en voor het coördineren van de verstrekking van advies en informatie aan onderdanen van derde landen die werk zoeken in de Unie of die reeds in bezit zijn van een werkvergunning; benadrukt dat de leidende instanties verantwoordelijk moeten zijn voor het uitwisselen van informatie over werknemers uit derde landen tussen lidstaten, dat zij moeten optreden als aanspreekpunt voor werknemers en werkgevers in verband met de talentenpool, en dat zij relevante informatie moeten verstrekken aan onderdanen van derde landen die geïnteresseerd zijn in legale migratie naar de Unie met het oog op werk; wijst erop dat dergelijke informatie hetzij virtueel, hetzij via relevante instanties in derde landen, zoals ambassades van lidstaten of delegaties van de Unie, kan worden doorgegeven; verlangt dat de leidende instanties tevens verantwoordelijk worden voor nauwe onderlinge afstemming met betrekking tot aanvragen voor een gecombineerde werk- en verblijfsvergunning overeenkomstig Richtlijn 2011/98/EU, teneinde dubbele aanvragen te voorkomen, werkgevers aan te moedigen de mogelijkheid van het aanvragen van deze vergunning in overweging te nemen, en hen hierbij te ondersteunen; wijst erop dat het vergaren van gegevens, statistieken en bewijs vergemakkelijkt moet worden, en dat het uitwisselen van informatie tussen de lidstaten noodzakelijk is om de efficiëntie en de doeltreffendheid van het acquis inzake legale migratie te verbeteren; |
|
12. |
verzoekt de Commissie in haar voorstel een wijziging van Richtlijn 2014/36/EU op te nemen, zodat houders van een werkvergunning uit hoofde van die richtlijn toestemming krijgen om, nadat zij zijn vertrokken bij hun vorige werkgever, gedurende een periode van drie maanden een nieuwe baan te zoeken zonder dat daarbij hun werkvergunning wordt ingetrokken en zij legaal in de betrokken lidstaat mogen verblijven totdat hun verblijfsperiode afloopt, maar niet langer dan negen maanden, zoals bepaald in deze richtlijn, op voorwaarde dat zij gedurende deze periode bij een andere werkgever solliciteren; verzoekt de Commissie voorts de lidstaten aan te moedigen deze bepaling volledig toe te passen, zodat verblijfsvergunningen worden losgekoppeld van de werkgever en de baan, teneinde arbeidsuitbuiting te voorkomen; verzoekt de Commissie in haar voorstel een wijziging van deze richtlijn op te nemen die de lidstaten in staat stelt werkvergunningen met het oog op seizoenarbeid te vernieuwen voor een periode van maximaal vijf jaar; |
|
13. |
verzoekt de Commissie in haar voorstel een wijziging van Richtlijn 2009/52/EG op te nemen om het toepassingsgebied ervan zodanig aan te passen dat ook legaal verblijvende, in de Unie werkende onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van omstandigheden die hun gezondheid en veiligheid aantasten en hun menselijke waardigheid schenden onder de richtlijn komen te vallen, en om de handhaving van de bepalingen inzake gelijke behandeling te verbeteren, zoals toegankelijke en doeltreffende klachtenmechanismen en toegang tot de rechter voor alle werknemers in geval van uitbuiting en andere strafbare feiten; |
|
14. |
is van oordeel dat Richtlijn 2003/109/EG — die momenteel te beperkt wordt gebruikt en niet voorziet in een effectief recht op mobiliteit binnen de Unie — moet worden gewijzigd om onderdanen van derde landen die langdurig ingezetenen van een lidstaat zijn, de mogelijkheid te bieden permanent te verblijven in een andere lidstaat vanaf de dag van afgifte van hun vergunning, onder vergelijkbare voorwaarden als EU-burgers, alsmede om het aantal verblijfsjaren dat vereist is voor de status van langdurig ingezetene van de EU te verminderen van vijf tot drie jaar, en verzoekt de Commissie deze wijzigingen op te nemen in de komende herziening van deze richtlijn; erkent dat ononderbroken verblijf in een lidstaat een van de aspecten is die bevorderend zijn voor de goede integratie van een persoon in een gemeenschap voordat deze persoon besluit in een andere lidstaat te verblijven; verzoekt de Commissie deze wijzigingen in haar voorstel op te nemen; |
|
15. |
is van oordeel dat er voldoende financiering nodig is voor de in dit verslag geformuleerde voorstellen en is van mening dat de financiële gevolgen van het verlangde voorstel moeten worden gedekt door de desbetreffende toewijzing uit de EU-begroting; |
|
16. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de nationale parlementen. |
(1) PB L 382 van 28.10.2021, blz. 1.
(2) PB L 132 van 21.5.2016, blz. 21.
(3) PB L 94 van 28.3.2014, blz. 375.
(4) PB L 157 van 27.5.2014, blz. 1.
(5) PB L 343 van 23.12.2011, blz. 1.
(6) PB L 168 van 30.6.2009, blz. 24.
(7) PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44.
(8) PB L 251 van 3.10.2003, blz. 12.
(9) PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9.
(10) PB L 107 van 22.4.2016, blz. 1.
(11) PB L 186 van 11.7.2019, blz. 21.
(12) PB C 58 van 15.2.2018, blz. 9.
(13) PB C 362 van 8.9.2021, blz. 82.
(14) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0260.
(15) https://ec.europa.eu/eurostat/web/products-eurostat-news/-/ddn-20210325-2#:~:text=On%201%20January%202020%2C%2023,5.1%25%20of%20the%20EU%20population
(16) https://ec.europa.eu/info/sites/default/files/demography_report_2020_n.pdf
(17) https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/en/ip_21_2921
(18) Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).
(19) https://www.eesc.europa.eu/en/news-media/press-releases/skills-mismatches-eu-businesses-are-losing-millions-and-will-be-losing-even-more
(20) https://ec.europa.eu/migrant-integration/librarydoc/report-on-the-implementation-of-directive-2003/109/ec-on-the-status-of-long-term-foreign-residents
(21) https://www.etiasvisa.com/etias-news/digital-nomad-visas-eu-countries#:~:text=The%20digital%20nomad%20visa%20allows,are%20reviewed%20within%2030%20days
(22) Ibidem.
(23) https://picum.org/wp-content/uploads/2021/03/Designing-labour-migration-policies-to-promote-decent-work-EN.pdf
(24) “Ageing Europe — Looking at the lives of older people in the EU”, editie 2020.
(25) https://www.eesc.europa.eu/en/news-media/press-releases/skills-mismatches-eu-businesses-are-losing-millions-and-will-be-losing-even-more
(26) Navarra, C. en Fernandes, M.: Legal migration policy and law — European added value assessment, Onderzoeksdienst van het Europees Parlement, 2021 met bijlagen I en II.
(27) Ibidem.
(28) https://knowledge4policy.ec.europa.eu/publication/immigrant-key-workers-their-contribution-europes-covid-19-response_en
BIJLAGE BIJ DE RESOLUTIE:
AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL
Aanbeveling 1 (over de oprichting van een EU-talentenpool voor onderdanen van derde landen die legaal naar de Unie willen migreren)
|
— |
Het Europees Parlement is van mening dat de vast te stellen wetgevingshandeling moet voorzien in de oprichting van een EU- talentenpool en bijbehorend platform voor kandidaat-werknemers uit derde landen die legaal naar een lidstaat willen migreren, alsook voor werkgevers in de Unie die op zoek zijn naar potentiële werknemers in derde landen, en de toelating en het vrije verkeer van werknemers uit derde landen moet vergemakkelijken. Afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt via de EU-talentenpool moet op vrijwillige basis plaatsvinden. Het Europees Parlement is van mening dat een dergelijke EU-talentenpool moet zorgen voor synergieën met het bestaande kader en dat de wetgevingshandeling daarom Verordening (EU) 2016/589 moet wijzigen om het huidige toepassingsgebied van het bij die verordening opgerichte Eures-portaal uit te breiden; |
|
— |
De uit hoofde van de wetgevingshandeling opgerichte EU-talentenpool moet onderdanen van derde landen de mogelijkheid bieden hun belangstelling voor werk kenbaar te maken en zich kandidaat te stellen, alsook werkgevers in staat stellen te zoeken naar potentiële werknemers. Onderdanen van derde landen moeten zich, na het doorlopen van een door de Unie gefaciliteerde transparante en niet-discriminatoire aanvraagprocedure en een eerste screening, kandidaat kunnen stellen voor werk wanneer er sprake is van een tekort op de arbeidsmarkten van de lidstaten. De EU-talentenpool kan een optioneel instrument voor de lidstaten zijn om tegemoet te komen aan de behoeften en tekorten op de nationale arbeidsmarkten waaraan de binnenlandse beroepsbevolking niet kan voldoen. De EU-talentenpool moet gepaard gaan met een betere coördinatie tussen de deelnemende nationale instanties, waarbij openbare diensten voor arbeidsvoorziening en lokale instanties betrokken zijn, en afgestemd zijn op de specifieke kenmerken en uiteenlopende behoeften van de nationale arbeidsmarkten. De bevordering van de EU-talentenpool en het gebruik ervan zouden kunnen worden verbeterd door gericht informatie te verspreiden, waarmee de EU-talentenpool en het bijbehorende platform in derde landen en deelnemende lidstaten worden bevorderd. In die geest moet het in aanbeveling 6 bedoelde EU-brede transnationale netwerk van adviesdiensten het beheer van de EU-talentenpool vergemakkelijken en fungeren als aanspreekpunt voor de talentenpool van de lidstaten. Het gebruik van dit netwerk, dat gebaseerd is op de harmonisatie van toepassingen, draagt bij aan vermindering van de bureaucratie op het niveau van de lidstaten. Binnen de EU-talentenpool moet een EU-netwerk voor talent op afstand worden opgezet om onderdanen van derde landen in staat te stellen op afstand te werken in een andere lidstaat dan die waar zij verblijven, waarbij deze werknemers op afstand gelijk behandeld moeten worden. |
Aanbeveling 2 (over een toelatingsregeling voor laag- en middelhoogopgeleide werknemers uit derde landen)
|
— |
Gezien de demografische uitdagingen en de wereldwijde concurrentiestrijd om talent is het voor veel lidstaten dringend noodzakelijk om hun aantrekkingskracht te vergroten en toelatingsregelingen op te zetten voor alle geschoolde werknemers uit derde landen, en niet alleen voor hoogopgeleide werknemers. Met de vervanging van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad door Richtlijn (EU) 2021/1883 (de herziene blauwekaartrichtlijn) heeft de Unie grote stappen genomen om dit doel te verwezenlijken voor hoogopgeleide werknemers uit derde landen. Dit doel moet echter ook worden verwezenlijkt voor werknemers die worden beschouwd als laag- en middelhoogopgeleid, zodat vacatures kunnen worden ingevuld en de uiteenlopende vraag en het aanbod op de nationale arbeidsmarkten beter op elkaar afgestemd, zoals vastgesteld door de lidstaten zelf, waarbij de waarden van de Unie consequent moeten worden toegepast. Dit zal het economische concurrentievermogen van de Unie verder versterken. |
|
— |
Om deze kwestie naar behoren aan te pakken, verzoekt het Europees Parlement de Commissie om in de vast te stellen wetgevingshandeling bepalingen op te nemen met betrekking tot een toelatingsregeling met voorwaarden voor de toegang en het verblijf van laag- en middelhoogopgeleide werknemers uit derde landen. Deze regeling moet gelijke behandeling waarborgen in overeenstemming met het bestaande Unie-acquis inzake arbeidsmigratie en vergezeld gaan van een kader voor een gedegen erkennings- en validatieproces van de vaardigheden en kwalificaties van werknemers uit derde landen, zodat zij deze kunnen inzetten op de nationale arbeidsmarkten. Om misbruik van werknemers uit derde landen te voorkomen en ervoor te zorgen dat zij gelijk worden behandeld wanneer zij werken of kandidaat-werknemers in de Unie zijn, dringt het Europees Parlement aan op de correcte tenuitvoerlegging van Richtlijn 2009/52/EG en de bijbehorende monitoringmechanismen, en op wijziging van de richtlijn, zodat legaal verblijvende werknemers uit derde landen onder het toepassingsgebied ervan komen te vallen, zoals uiteengezet in aanbeveling 8. Voorts roept het Europees Parlement de lidstaten ertoe op het relevante huidige rechtskader inzake legale arbeidsmigratie naar behoren ten uitvoer te leggen. |
Aanbeveling 3 (over een toelatingsregeling voor ondernemers en zelfstandigen)
|
— |
Doorgaans worden werkvergunningen alleen afgegeven op de plaats waar onderdanen van derde landen reeds een baan aangeboden hebben gekregen. Het Europees Parlement is echter van mening dat de grondslag voor afgifte van werkvergunningen verbeterd en verder uitgewerkt kan worden. In dezelfde geest heeft de Commissie verklaard meer mensen te willen aanmoedigen om ondernemer te worden, met het doel de innovatie en creativiteit in de Unie te versterken en de economie aan te zwengelen (1). Onderdanen van derde landen die werkzaam zijn als zelfstandige of ondernemer kunnen de omstandigheden in hun land van herkomst ervaren als niet bevorderlijk voor het opstarten van hun eigen bedrijf of hun activiteiten als ondernemer. Door middel van een EU-brede toelatingsregeling kunnen deze onderdanen uit derde landen de mogelijkheid krijgen om legaal naar de Unie te migreren, zich in een lidstaat te vestigen en daar hun bedrijf op te richten. Met de maatregelen op Unieniveau moet gestreefd worden naar een gunstig klimaat voor ondernemerschap, ook voor onderdanen van derde landen, en naar hoge gemeenschappelijke normen met betrekking tot de grondrechten van ondernemers en zelfstandigen. |
|
— |
Daartoe is het Europees Parlement van mening dat de vast te stellen wetgevingshandeling een toelatingsregeling moet bevatten met voorwaarden voor de toegang en het verblijf van zelfstandigen en ondernemers, in het bijzonder voor onderdanen van derde landen die kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups oprichten. Tevens moet de toelatingsregeling solide waarborgen bevatten en gelijke behandeling en bescherming van de grondrechten garanderen. In de Unie lopen de definities van “zelfstandige” en “ondernemer” uiteen en deze termen moeten door elke lidstaat nader worden gedefinieerd in overeenstemming met de nationale rechtstradities en rechtsspraak. |
Aanbeveling 4 (over de voorbereiding van een kader voor talentpartnerschappen tussen de lidstaten en derde landen)
|
— |
Het Europees Parlement verzoekt de Commissie om een kader op maat uit te werken voor talentpartnerschappen waaraan de lidstaten vrijwillig kunnen deelnemen, en dit op te nemen in de vast te stellen wetgevingshandeling. Deze talentpartnerschappen moeten openstaan voor werknemers uit derde landen van alle opleidingsniveaus, met inbegrip van studenten en afgestudeerden, en kunnen voor de lidstaten een efficiënt instrument zijn om de vaardigheden van werknemers uit derde landen te koppelen aan de behoeften van de nationale arbeidsmarkt waarin de eigen beroepsbevolking niet kan voorzien. Het doel van deze talentpartnerschappen is onderdanen van derde landen die om arbeidsredenen naar de Unie willen migreren, een nieuw legaal kanaal te bieden, en tekorten en discrepanties tussen vraag en aanbod op de Europese arbeidsmarkt weg te werken, waardoor een viervoudige winst wordt geboekt: voor de Unie, voor derde landen, voor werkgevers en voor migrerende werknemers. In de praktijk steunen deze talentpartnerschappen op een nauwe samenwerking tussen de nationale instanties, arbeidsmarktinstellingen, actoren van het maatschappelijk middenveld en de sociale partners. De Commissie moet het Europees Parlement in staat stellen om de werking van de talentpartnerschappen regelmatig te controleren en te evalueren, alsook om aanbevelingen te doen ter verbetering van de algehele werking van het kader voor talentpartnerschappen. |
|
— |
Een versterkte en bredere aanpak zou samenwerking met partnerlanden mogelijk maken en de wederzijds voordelige internationale mobiliteit helpen stimuleren. Het is belangrijk dat de lidstaten en derde landen gelijke kansen hebben om de talentpartnerschappen te ontwikkelen en in staat zijn een transparant en toegankelijk proces voor aanvragers op te zetten. De talentpartnerschappen moeten inclusief zijn en nauwe samenwerking tot stand brengen tussen de betrokken instellingen, bijvoorbeeld nationale ministeries van Arbeid en Onderwijs, werkgevers, sociale partners en aanbieders van onderwijs en opleidingen. Het is belangrijk dat de lidstaten zich sterk inzetten voor de talentpartnerschappen, dat de particuliere sector — met name bedrijven in de Unie, sociale partners en relevante actoren van het maatschappelijk middenveld — erbij betrokken wordt en dat de partnerlanden een zinvol besef van eigen verantwoordelijkheid hebben. |
Aanbeveling 5 (over de vereenvoudiging en verbetering van Richtlijn 2011/98/EU)
|
— |
Het Europees Parlement is van mening dat de procedures met betrekking tot Richtlijn 2011/98/EU verder moeten worden geharmoniseerd opdat deze richtlijn, en met name de bepalingen inzake gelijke behandeling, volledig efficiënt en naar behoren ten uitvoer wordt gelegd. Het Europees Parlement is dan ook van mening dat de vast te stellen wetgevingshandeling daarom moet voorzien in een wijziging van deze richtlijn zodat het mogelijk wordt om aanvragen voor een gecombineerde vergunning zowel in een lidstaat als vanuit een derde land in te dienen. Daarbij moeten zowel de lidstaten als de derde landen betrokken zijn bij de informatie-uitwisseling en coördinatie met betrekking tot de ingediende aanvragen, waarbij de EU-normen voor gegevensbescherming volledig worden nageleefd. Om een aanvraag voor een gecombineerde vergunning te kunnen indienen vanuit het grondgebied van een lidstaat moet de onderdaan van een derde land bij de indiening van de aanvraag echter wel over een geldige verblijfstitel beschikken. Daarnaast dringt het Europees Parlement aan op het duidelijk reguleren en stroomlijnen van de aanvraagprocedure voor een inreisvisum, om de situatie te vermijden waarin aanvragers de vereiste documenten voor een gecombineerde vergunning twee keer moeten indienen. Voorts verzoekt het Europees Parlement de Commissie om het onderzoeken en terugdringen van de administratieve vereisten voor en inefficiëntie bij vergunningsprocedures, die ertoe leiden dat migratie langs legale trajecten niet kan voorzien in de reële behoeften van de arbeidsmarkt. Tot slot is het Europees Parlement van mening dat de aan te nemen wetgevingshandeling wijzigingen moet bevatten ter verlichting van de moeilijkheden waarmee onderdanen van derde landen die over een werkvergunning beschikken te maken krijgen wanneer zij van baan veranderen, aangezien zij momenteel te afhankelijk zijn van de werkgever en daarmee kwetsbaar voor arbeidsuitbuiting. |
Aanbeveling 6 (over de oprichting van een Uniebreed transnationaal netwerk van adviesdiensten voor werknemers die legaal naar de Unie willen migreren)
|
— |
Om de mogelijkheden voor legale arbeidsmigratie te verbeteren, is het volgens het Europees Parlement noodzakelijk dat de autoriteiten van de lidstaten en van derde landen op dat vlak systematisch samenwerken. Met dat doel voor ogen is het Europees Parlement van oordeel dat de vast te stellen wetgevingshandeling moet voorzien in de oprichting van een door de Commissie beheerd transnationaal netwerk van adviesdiensten voor werknemers uit derde landen. Daarbij moet elke lidstaat een leidende instantie belasten met de coördinatie van het verstrekken van advies en informatie aan onderdanen uit derde landen die legaal naar de Unie willen migreren om te solliciteren naar werk. Het transnationale netwerk van adviesdiensten moet voortbouwen op bestaande netwerken en diensten en, indien nodig, het toepassingsgebied van dergelijke bestaande netwerken en diensten uitbreiden. De instanties in de lidstaten zijn ook verantwoordelijk voor nauwe onderlinge afstemming bij aanvragen voor een gecombineerde vergunning voor werk en verblijf in de Unie overeenkomstig Richtlijn 2011/98/EU, teneinde dubbele aanvragen te voorkomen. Het transnationale netwerk van adviesdiensten moet tevens afgestemd zijn op de specifieke kenmerken en de uiteenlopende behoeften van de nationale arbeidsmarkten. |
|
— |
Bovendien is elke lidstaat verantwoordelijk voor het opvragen van informatie bij werkgevers over werknemers uit derde landen, met volledige inachtneming van het Unierecht inzake gegevensbescherming. Op die manier kunnen onderdanen van derde landen in contact worden gebracht met de bevoegde autoriteiten en ondersteuningsdiensten, zodat het gemakkelijker wordt om werknemers uit derde landen te beschermen en in sterkere mate te waarborgen dat zij gelijke rechten hebben en gelijk behandeld worden. Daarnaast moet de vast te stellen wetgevingshandeling ervoor zorgen dat werkgevers werknemers uit derde landen nauwkeurige en tijdige informatie verstrekken over hun rechten, de bevoegde autoriteiten en de beschikbare diensten. Het transnationale netwerk van adviesdiensten dient ertoe het beheer van de talentenpool te vergemakkelijken, zoals beschreven in aanbeveling 1. Tevens moeten relevante maatschappelijke organisaties, met inbegrip van diasporagemeenschappen, worden geraadpleegd bij de ontwikkeling van het transnationale netwerk van adviesdiensten. |
Aanbeveling 7 (tot wijziging van Richtlijn 2014/36/EU om seizoenarbeiders de mogelijkheid te bieden van werkgever te veranderen)
|
— |
Wanneer de Unie de beroepsmobiliteit wil bevorderen voor onderdanen uit derde landen die legaal in een lidstaat werken en verblijven, is het ook haar taak om deze werknemers te beschermen tegen uitbuiting. Veel werknemers uit derde landen, met name laagopgeleide werknemers, blijven ondanks het feit dat ze uitgebuit worden, toch bij een werkgever, omdat ze anders hun werkvergunning en hun verblijfsrecht in de Unie zouden verliezen. Dit blijkt momenteel uit de hopeloze situatie waarin veel werknemers in verschillende sectoren in de hele Unie verkeren, bijvoorbeeld werknemers in de catering, het hotelwezen en het amusement, alsmede in de zorg (2). Houders van een werkvergunning uit hoofde van Richtlijn 2014/36/EU zijn bijzonder kwetsbaar voor uitbuiting omdat zij vaak in sectoren belanden waarin vooral laagopgeleide werknemers werkzaam zijn. |
|
— |
Daarom is het Europees Parlement van oordeel dat de vast te stellen wetgevingshandeling Richtlijn 2014/36/EU zodanig moet wijzigen dat houders van een werkvergunning uit hoofde van die richtlijn na vertrek bij hun vorige werkgever in staat worden gesteld om binnen een periode van drie maanden een nieuwe baan te zoeken zonder dat hun vergunning wordt ingetrokken. De vergunninghouders moeten toestemming krijgen om in de Unie te verblijven tot het einde van hun verblijfsperiode, maar niet langer dan negen maanden, zoals bepaald in de richtlijn. Het Europees Parlement adviseert de Commissie zich tegelijkertijd te buigen over andere passende wijzigingen van de richtlijn, zodat deze geactualiseerd wordt en in overeenstemming wordt gebracht met andere, recentere Uniewetgeving inzake legale migratie — waaronder het bieden van de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen vanuit het grondgebied van de lidstaat — en om de aanhoudende arbeidsuitbuiting van seizoenarbeiders verder aan te pakken. |
Aanbeveling 8 (over het wijzigen van Richtlijn 2009/52/EG, zodat legaal verblijvende onderdanen van derde landen onder de richtlijn komen te vallen en het probleem van arbeidsuitbuiting wordt aangepakt)
|
— |
Richtlijn 2009/52/EG bevat verschillende instrumenten die kunnen worden ingezet ter ondersteuning van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen die in de Unie werken. Het feit dat deze richtlijn alleen van toepassing is op illegaal verblijvende werknemers uit derde landen, is echter een belangrijke tekortkoming. Legaal verblijvende werknemers uit derde landen genieten weliswaar betere bescherming, voornamelijk op grond van hun wettelijke verblijfsrecht in de Unie, maar ook op andere manieren. Dat neemt niet weg dat zij ook kunnen worden uitgebuit en kwetsbaarder blijven dan EU-burgers. Het Europees Parlement acht het dan ook noodzakelijk om Richtlijn 2009/52/EG te wijzigen met het oog op handhaving van een horizontale bepaling die in sterkere mate voorziet in daadwerkelijke toegang tot arbeidsrechten en tot doeltreffende rechtsmiddelen door middel van klachtenmechanismen en juridische procedures, en om ervoor te zorgen dat deze richtlijn van toepassing is op alle onderdanen van derde landen die in de Unie werken. |
Aanbeveling 9 (over de noodzaak om Richtlijn 2003/109/EG te herzien)
|
— |
Houders van een EU-vergunning tot langdurig verblijf stuiten op een aantal belemmeringen bij de uitoefening van hun recht om te verhuizen naar en te verblijven in andere lidstaten voor werk, studie of andere doeleinden. De reden hiervoor is dat langdurig ingezetenen van de EU in veel gevallen aan vergelijkbare voorwaarden voor mobiliteit moeten voldoen als onderdanen van derde landen die een eerste aanvraag voor een vergunning voor langdurig verblijf indienen. In 2017 waren in de 25 lidstaten die gebonden zijn aan Richtlijn 2003/109/EG ongeveer 3,1 miljoen onderdanen van derde landen in het bezit van een EU-vergunning tot langdurig verblijf, tegenover circa 7,1 miljoen onderdanen van derde landen die houder zijn van een nationale vergunning tot langdurig verblijf. Hieruit kan worden afgeleid dat onderdanen van derde landen te beperkt gebruikmaken van de EU-vergunning tot langdurig verblijf en dat velen van hen niet profiteren van de voordelen die verbonden zijn aan de Uniestatus, ook al komen zij hiervoor wel in aanmerking. Uit het uitvoeringsverslag over Richtlijn 2003/109/EG blijkt dat de meeste lidstaten het gebruik van EU-vergunningen tot langdurig verblijf niet actief hebben bevorderd, en dat er bijgevolg geen gelijk speelveld bestaat tussen de wettelijke regelingen van de Unie en het nationale equivalent daarvan (3). |
|
— |
Daarom is het Europees Parlement van oordeel dat de vast te stellen wetgevingshandeling Richtlijn 2003/109/EG moet wijzigen, zodat onderdanen van derde landen die langdurig ingezetene van een lidstaat zijn vanaf de dag dat hun vergunning wordt afgegeven onder vergelijkbare voorwaarden als burgers van de Unie permanent in een andere lidstaat kunnen verblijven. Het Europees Parlement moedigt de Commissie aan zich tegelijkertijd te buigen over andere passende wijzigingen van de richtlijn, teneinde deze te actualiseren en in overeenstemming te brengen met andere, recentere Uniewetgeving inzake legaal in de Unie verblijvende onderdanen van derde landen. Het Europees Parlement verzoekt de Commissie om in haar voorstel ten minste het aantal vereiste jaren voor het verkrijgen van een EU-vergunning tot langdurig verblijf terug te brengen van vijf naar drie jaar, met name om de mobiliteit te vergroten en de procedures te vereenvoudigen en te harmoniseren. Met dergelijke wijzigingen maakt Richtlijn 2003/109/EG zowel de mobiliteit binnen de Unie als de internationale mobiliteit van en naar de Unie en derde landen gemakkelijker. Ten slotte moedigt het Europees Parlement de Commissie aan een studie te verrichten naar het verloop van onderdanen van derde landen binnen de Unie teneinde beter inzicht te krijgen in de redenen voor vertrek uit een de lidstaat in de eerste drie jaar na aankomst. |
(1) https://ec.europa.eu/growth/smes/sme-strategy/start-up-procedures_en
(2) https://ec.europa.eu/home-affairs/minimum-standards-sanctions-and-measures-against-employers-illegally-staying-third-country_en
(3) https://ec.europa.eu/migrant-integration/librarydoc/report-on-the-implementation-of-directive-2003/109/ec-on-the-status-of-long-term-foreign-residents
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/81 |
P9_TA(2021)0473
Invoering van een Europese socialezekerheidspas voor het verbeteren van de digitale handhaving van socialezekerheidsrechten en billijke mobiliteit
Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2021 over de invoering van een Europese socialezekerheidspas voor het verbeteren van de digitale handhaving van socialezekerheidsrechten en billijke mobiliteit (2021/2620(RSP))
(2022/C 224/07)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 153 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 januari 2014 over doeltreffende arbeidsinspecties als middel om de arbeidsomstandigheden in Europa te verbeteren (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 januari 2017 over een Europese pijler van sociale rechten (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 22 oktober 2020 over het werkgelegenheids- en sociaal beleid van de eurozone 2020 (4), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 20 januari 2021 over het versterken van de eengemaakte markt: de toekomst van het vrij verkeer van diensten (5), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 20 mei 2021 over de gevolgen van de EU-regelgeving voor het vrije verkeer van werknemers en diensten: arbeidsmobiliteit binnen de EU als instrument om de behoeften van en vaardigheden voor de arbeidsmarkt op elkaar af te stemmen (6), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over Europese bescherming van grensoverschrijdende en seizoenarbeiders in het kader van de COVID-19-crisis (7), |
|
— |
gezien vraag E-001132/2021 van 25 februari 2021 en het schriftelijke antwoord daarop, namens de Commissie ingediend door de commissaris voor Werkgelegenheid en Sociale Rechten op 28 april 2021 (8), |
|
— |
gezien Richtlijn 2008/104/EG van 19 november 2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende uitzendarbeid (9), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit (10), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van socialezekerheidsstelsels (11), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (12), |
|
— |
gezien Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (13), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2018/957 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (14), |
|
— |
gezien Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (“de IMI-verordening”) (15), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2020/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 tot vaststelling van specifieke regels met betrekking tot Richtlijn 96/71/EG en Richtlijn 2014/67/EU wat betreft de detachering van bestuurders in de wegvervoersector en tot wijziging van Richtlijn 2006/22/EG wat betreft de handhavingsvoorschriften en Verordening (EU) nr. 1024/2012 (16), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2020/1054 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 wat betreft de minimumeisen voor maximale dagelijkse en wekelijkse rijtijden, minimumonderbrekingen en dagelijkse en wekelijkse rusttijden, en Verordening (EU) nr. 165/2014 wat betreft positionering door middel van tachografen (17), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2020/1055 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 houdende wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1071/2009, (EG) nr. 1072/2009 en (EU) nr. 1024/2012 teneinde ze aan te passen aan ontwikkelingen in de wegvervoersector (18), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2019/1152 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie (19), |
|
— |
gezien het arrest van het HvJ-EU in zaak C-55/18, waarin wordt gesteld dat elke lidstaat werkgevers moet verplichten om een systeem op te zetten waarmee de dagelijkse arbeidstijd wordt geregistreerd (20), |
|
— |
gezien de Europese pijler van sociale rechten, die in november 2017 werd afgekondigd door de Europese Raad, het Parlement en de Commissie, |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 3 juni 2021 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 910/2014 betreffende een Europees kader voor een digitale identiteit (COM(2021)0281), “een betrouwbare en beveiligde Europese e-ID”, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 30 maart 2020 betreffende richtsnoeren voor de uitoefening van het vrije verkeer van werknemers tijdens de uitbraak van COVID-19, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 16 juli 2020 over richtsnoeren betreffende seizoenarbeiders in de EU in het kader van de uitbraak van COVID-19, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 4 maart 2021 getiteld “Het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten” (COM(2021)0102), |
|
— |
gezien de vraag aan de Commissie over de invoering van een Europese socialezekerheidspas voor het verbeteren van de digitale handhaving van socialezekerheidsrechten en billijke mobiliteit (O-000071/2021 — B9-0041/2021), |
|
— |
gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken ingediende ontwerpresolutie, |
|
A. |
overwegende dat de arbeidsmobiliteit binnen de EU de laatste jaren een opwaartse trend vertoont; overwegende dat in 2019 17,9 miljoen mensen uit de EU-28 naar een ander EU-land zijn verhuisd; overwegende dat 13 miljoen van deze verhuizers zich in de beroepsgeschikte leeftijdscategorie bevonden en dat 78 % van hen een baan had; overwegende dat er in 2019 1,5 miljoen grensoverschrijdende werknemers waren in de EU (21); overwegende dat de actieve arbeidsmigranten in 2019 goed waren voor 4,3 % van de totale beroepsbevolking in de EU-28-lidstaten; overwegende dat de gegevens van de Commissie van 2017 zwartwerk ramen op ongeveer 11,6 % van de totale input van arbeid in de particuliere sector in de EU en op 16,4 % van de bruto toegevoegde waarde (22); overwegende dat in 2019 in de Unie 4,6 miljoen draagbare documenten A1 zijn afgegeven, hetgeen goed is voor naar schatting 3,06 miljoen werknemers; overwegende dat gedetacheerde werknemers moeten beschikken over een A1-formulier wanneer ze werkzaam zijn in een andere lidstaat; overwegende dat het A1-formulier informatie verstrekt over het socialezekerheidsstelsel waaronder een werknemer valt; overwegende dat A1-formulieren geen actuele informatie in realtime verstrekken over de socialezekerheidsdekking; |
|
B. |
overwegende dat uit gegevens van Eurofound blijkt dat de perioden van mobiliteit binnen de EU korter worden: 50 % van de arbeidsmigranten blijft één tot vier jaar in het gastland; overwegende dat ook de terugkeermobiliteit is toegenomen (23): voor elke vier personen die een lidstaat verlieten in 2017, keerden er drie terug (24); overwegende dat kortere en herhaalde perioden van mobiliteit het voor mobiele werknemers nog noodzakelijker maken om hun socialezekerheidsbijdragen en pensioenrechten op te volgen; |
|
C. |
overwegende dat in artikel 48 VWEU het Parlement en de Raad de bevoegdheid wordt verleend om volgens de gewone wetgevingsprocedure de maatregelen vast te stellen welke op het gebied van de sociale zekerheid noodzakelijk zijn voor de totstandkoming van het vrije verkeer van werknemers; overwegende dat zij daartoe regelingen moeten treffen waardoor het mogelijk is voor al dan niet in loondienst werkzame migrerende werknemers en hun rechthebbenden socialezekerheidsrechten te waarborgen; overwegende dat artikel 153, lid 1, VWEU aan de Unie de bevoegdheid toekent om het optreden van de lidstaten op het gebied van de sociale zekerheid te ondersteunen en aan te vullen; overwegende dat artikel 153, lid 2, VWEU bepaalt dat de Raad op het gebied van de sociale zekerheid volgens een bijzondere wetgevingsprocedure met eenparigheid van stemmen besluit, na raadpleging van het Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s; |
|
D. |
overwegende dat mobiele werknemers en burgers bijdragen aan de rijkdom van het sociaal-economische weefsel in de grensgebieden, die 40 % van het grondgebied van de EU; overwegende dat het daarom noodzakelijk is te zorgen voor een gelijk speelveld en billijke mobiliteitsvoorwaarden voor burgers door hun de juiste instrumenten te bieden om hun rechtszekerheid, bescherming van hun rechten en socialeszekerheidsdekking te waarborgen; overwegende dat het belangrijk is buitensporige administratieve lasten voor ondernemingen, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), te voorkomen; |
|
E. |
overwegende dat beginsel 12 van de Europese pijler van sociale rechten bepaalt dat ongeacht de aard en de duur van hun arbeidsrelatie werknemers en, onder vergelijkbare voorwaarden, zelfstandigen recht hebben op adequate sociale bescherming; |
|
F. |
overwegende dat de uitdagingen met betrekking tot oneerlijke concurrentie als gevolg van arbeidsuitbuiting, frauduleuze contractvormen en oneerlijke praktijken zoals sociale dumping in diverse lidstaten nog steeds een probleem zijn en hoogst problematisch zijn voor de Europese bedrijven, werknemers en maatschappijen; overwegende dat diverse vormen van contractwerk het meest getroffen lijken te zijn door frauduleus gebruik; overwegende dat er een gebrek is aan betrouwbare gegevens om de omvang van het probleem vast te stellen, met name in de context van de detachering van werknemers (25); overwegende dat een van de oorzaken het gebrek is aan effectieve monitoring en handhaving van het toepasselijke recht van de Unie, met name wat het beginsel betreft van gelijke behandeling en het beginsel van gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde werkplek, dat niet gewaarborgd kan worden indien het beginsel van traceerbaarheid en overdraagbaarheid van rechten niet wordt geëerbiedigd, en dat verbeterd moet worden; |
|
G. |
overwegende dat de COVID-19-pandemie de onzekere arbeids- en levensomstandigheden van vele mobiele werknemers en grensarbeiders in de EU heeft blootgelegd en verergerd; overwegende dat de crisis heeft aangetoond dat solide, stabiele socialezekerheidsstelsels belangrijk zijn, om ervoor te zorgen dat niemand achterblijft omdat hij gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer; overwegende dat bij de uitbraak van de pandemie de maatregelen van de lidstaten leidden tot onzekerheid voor mobiele werknemers ten aanzien van de toepasselijke voorschriften inzake sociale zekerheid en dat velen moeite hadden om op afstand een werkloosheidsuitkering aan te vragen; overwegende dat de pandemie de bijzondere kwetsbaarheid duidelijk heeft gemaakt van zwartwerkers en seizoenarbeiders zonder sociale zekerheid, en dat misbruik en frauduleus gebruik van reddingspakketten met financiële steun op korte termijn in verband met COVID-19 hebben geleid tot meer zwartwerk en gedeeltelijk zwartwerk, met inbegrip van nieuwe vormen van steun voor zwartwerk (26); |
|
H. |
overwegende dat digitalisering een ongeziene kans biedt om arbeidsmobiliteit te vergemakkelijken, en er tegelijkertijd voor zorgt dat de naleving van de toepasselijke EU-bepalingen sneller en makkelijker kan worden gecontroleerd; overwegende dat er geen systematische gegevensverzameling in de hele EU plaatsvindt om adequate gegevens over mobiele werknemers te verstrekken of om de overdraagbaarheid van socialezekerheidsrechten over de grenzen heen te vergemakkelijken door middel van realtime verificatie van de socialezekerheidsdekking en -uitkeringen van werknemers door bevoegde actoren en instellingen; overwegende dat toegang tot informatie over de toepasselijke regels, in combinatie met doeltreffende naleving, controle en handhaving, noodzakelijke voorwaarden zijn voor billijke mobiliteit en de bestrijding van misbruik; overwegende dat digitale technologie, waarmee het toezicht op en de handhaving van wetgeving kan worden gefaciliteerd, ter bescherming van de rechten van mobiele werknemers en met een vermindering van de administratieve kosten voor bedrijven en nationale instanties, bijgevolg moet worden bevorderd en gebruikt, met inachtneming van de regels inzake gegevensbescherming; |
|
I. |
overwegende dat de nationale sociale partners in diverse sectoren in de lidstaten verschillende vormen van nationale kaarten of vergelijkbare instrumenten op het gebied van het arbeidsrecht hebben ontwikkeld, hetzij in samenwerking met de lokale autoriteiten, hetzij via een optreden van de nationale autoriteiten; overwegende dat deze verschillende initiatieven een essentieel kenmerk gemeen hebben: een identificatienummer of een persoonlijke kaart die werknemers, autoriteiten en de belangrijkste aanbieders een doeltreffend instrument verschaft om socialezekerheidsdekking en behoorlijke lonen en arbeidsomstandigheden op de werkplek te waarborgen; overwegende dat deze initiatieven voor bewustwording zorgen van de arbeidvoorwaarden en -omstandigheden voor alle werknemers en de handhaving verbeteren; |
|
J. |
overwegende dat het Parlement de Commissie in zijn resolutie van 14 januari 2014 over doeltreffende arbeidsinspecties heeft verzocht de voordelen te onderzoeken van de invoering van een fraudebestendige Europese socialezekerheidskaart of een ander elektronisch EU-document op Europees niveau, waarop alle gegevens opgeslagen zijn die voor het controleren van de arbeidsrelatie relevant zijn, zoals bijzonderheden inzake sociale zekerheid en arbeidstijden, en waarvoor strenge regels van gegevensbescherming gelden; overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 19 januari 2017 over de Europese pijler van sociale rechten heeft gewezen op het potentieel van toegankelijke e-governmentoplossingen, met eventueel ook een Europese socialezekerheidskaart, met sterke garanties voor gegevensbescherming, die de coördinatie van de EU op het gebied van de socialezekerheidsstelsels kan verbeteren en het individuele bewustzijn kan vergroten; overwegende dat het Parlement de Commissie in zijn resolutie van 22 oktober 2020 over het werkgelegenheids- en sociaal beleid van de eurozone 2020 heeft verzocht om, na een gedegen, op feiten gebaseerde effectbeoordeling, een voorstel in te dienen voor een digitaal EU-socialezekerheidsnummer; overwegende dat het Parlement de Commissie in zijn resolutie van 17 december 2020 over een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities eens te meer heeft verzocht een voorstel in te dienen voor een digitaal EU-socialeverzekeringsnummer, (ESSN) en voor een mogelijk controlemechanisme zoals een persoonlijke arbeidskaart, en heeft gesteld dat de werknemers en hun vertegenwoordigers alsook de inspectiediensten up-to-date toegang moeten hebben tot informatie over hun werkgevers en hun loonrechten en sociale en arbeidsrechten; overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 20 mei 2021 over de arbeidsmobiliteit binnen de EU heeft benadrukt dat de digitalisering van de gegevensuitwisseling tussen de lidstaten het vrije verkeer van werknemers op eerlijke en rechtvaardige basis kan vergemakkelijken en kan zorgen voor de handhaving van de desbetreffende Unieregels; |
|
K. |
overwegende dat in het werkprogramma van de Commissie voor 2018 van 24 oktober 2017 het voornemen is aangekondigd om een ESSN in te voeren met als doel bij te dragen aan de algemene doelstelling van het waarborgen van billijke arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers, het handhaven van sociale normen voor alle mobiele burgers en het toezien op de correcte naleving ervan; overwegende dat de Commissie tussen 27 november 2017 en 7 januari 2018 belanghebbenden en burgers heeft geraadpleegd over de invoering van een ESSN; overwegende dat de Commissie in haar aanvangseffectbeoordeling van 2017 voor een ESSN de mogelijkheid heeft overwogen voor de langere termijn om het gebruik van het Europees socialezekerheidsnummer uit te breiden tot andere beleidsterreinen dan de coördinatie van de sociale zekerheid; overwegende dat de Commissie in haar jaarlijkse lastenoverzicht 2019, gepubliceerd op 13 augustus 2020, heeft bevestigd te werken aan een initiatief inzake een ESSN; overwegende dat Commissievoorzitter Ursula von der Leyen in haar Staat van de Unie op 16 september 2020 heeft aangekondigd dat de Commissie snel een betrouwbaar en beveiligd Europees e-identiteitssysteem zou voorstellen; overwegende dat de Commissie in het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten heeft aangekondigd te zullen starten met een proefproject in 2021 om de invoering te onderzoeken van een Europese socialezekerheidskaart uiterlijk in 2023, voortbouwend op het initiatief voor een Europese e-ID; |
|
L. |
overwegende dat het Europees Verbond van Vakverenigingen het ESSN beschouwt als een waardevol instrument om fraude en misbruik met betrekking tot sociale zekerheid te bestrijden; overwegende dat Business Europe op 12 januari 2018 een nota heeft gepubliceerd waarin wordt gewezen op het potentieel van het ESSN om de coördinatie van de sociale zekerheid in de EU te verbeteren, en tegelijkertijd tegemoet te komen aan de bezorgdheid in verband met de diversiteit van de nationale socialezekerheidsstelsels, mogelijke problemen inzake gegevensbescherming en extra administratieve lasten; overwegende dat de sociale partners in de bouwsector hebben aangedrongen op doeltreffende digitale instrumenten om de handhaving van de toepasselijke wetgeving te waarborgen, met inbegrip van een Europese aanpak van persoonlijke arbeidskaarten (27); |
|
M. |
overwegende dat de Europese Arbeidsautoriteit (ELA) is opgericht in juni 2019; overwegende dat geen ESSN is opgenomen in de ELA-verordening; overwegende dat de Europese Arbeidsautoriteit tot doel heeft billijke arbeidsmobiliteit te waarborgen door de lidstaten en de Commissie bij te staan bij de doeltreffende toepassing en handhaving van de Uniewetgeving inzake arbeidsmobiliteit en de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels; |
|
1. |
herinnert eraan dat het Parlement de Commissie sinds 2014 herhaaldelijk heeft verzocht de voordelen te onderzoeken van de invoering van een wetgevingsvoorstel voor een ESSN om een digitaal instrument voor de hele EU voor de coördinatie van de sociale zekerheid te creëren en billijke arbeidsmobiliteit voor mobiele werknemers te garanderen; betreurt dat de Commissie nog geen voorstel voor een ESSN heeft ingediend, hoewel zij zich hier diverse malen toe heeft verplicht; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een verklaring te geven waarom zij dit nog niet heeft gedaan; |
|
2. |
verzoekt de Commissie de ontwerpeffectbeoordeling van het ESSN, die in 2017/2018 aan de Raad voor regelgevingstoetsing (RSB) is voorgelegd, met het Parlement te delen en ook het advies van de RSB over deze ontwerpeffectbeoordeling met het Parlement te delen; verzoekt de Commissie alle andere documenten die hebben bijgedragen tot haar besluit om niet verder te gaan met het voorstel voor een ESSN, te delen met het Parlement; |
|
3. |
is ingenomen met het voornemen van de Commissie in het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten om een proefproject te starten om de invoering van een digitale Europese socialezekerheidskaart te onderzoeken; is ingenomen met het opstarten van proefprojecten om digitale oplossingen te verkennen, en verzoekt de Commissie het Parlement naar behoren te informeren over de resultaten en de eventuele moeilijkheden die zich tijdens de uitvoeringsfase hebben voorgedaan; onderstreept dat het proefproject voor een Europese socialezekerheidskaart sterk gericht moet zijn op het waarborgen van billijke mobiliteit; verzoekt de Commissie haar ambitie op het gebied van inhoud en timing op te voeren en een behoorlijke evaluatie op te starten parallel met het proefproject op basis van het tot dusver verrichte werk, met het oog op het initiëren van een wetgevingsvoorstel over de Europese socialezekerheidskaart vóór eind 2022, teneinde de overdraagbaarheid en traceerbaarheid van werknemersrechten zo snel mogelijk te waarborgen; |
|
4. |
neemt kennis van het voorstel van de Commissie betreffende een Europees kader voor een digitale identiteit; verzoekt de Commissie het Parlement op de hoogte te houden van de invoering van de e-ID; is van mening dat het initiatief inzake een Europese socialezekerheidskaart, dat in het e-ID-kader moet worden verankerd, verplicht moet zijn voor alle lidstaten; |
|
5. |
wijst op de rol die mobiele werknemers hebben gespeeld tijdens de COVID-19-pandemie, met name in bepaalde cruciale sectoren, en op de dringende noodzaak om deze werknemers niet alleen waardige werkomstandigheden te garanderen, maar ook gelijke voorwaarden voor gelijkwaardig werk op dezelfde werkplek; |
|
6. |
is van mening dat het opstarten van een initiatief voor een Europese socialezekerheidskaart gericht moet zijn op: het zorgen voor effectieve identificatie, traceerbaarheid, samentelling en overdraagbaarheid van socialezekerheidsrechten; het op billijke en doeltreffende wijze verbeteren van de handhaving van de EU-regels inzake arbeidsmobiliteit, en de coördinatie van de sociale zekerheid op de arbeidsmarkt om een gelijk speelveld in de EU te waarborgen; het mogelijk maken van realtime verificatie van de verzekeringsstatus en -bijdragen van mobiele werknemers door de bevoegde nationale autoriteiten, zoals arbeids- en socialezekerheidsinspecties en sociale partners, wanneer zij arbeids- en socialezekerheidsinspecties uitvoeren of daaraan deelnemen; het beter voorkomen van oneerlijke praktijken zoals misbruik en sociale fraude en zo het leveren van een bijdrage aan de bestrijding van zwartwerk en de niet-naleving van de loonvormingsmechanismen in het gastland en de verplichtingen in verband met socialezekerheidsbijdragen; wijst erop dat een Europese socialezekerheidskaart het ook gemakkelijker zou maken voor werknemers om hun socialezekerheidsbijdragen en -rechten, zoals pensioenrechten, te volgen en uitbetaling ervan te vorderen, hetgeen de overdraagbaarheid ervan zou vergemakkelijken; wijst erop dat de Europese socialezekerheidskaart voortbouwend op de Europese e-ID zowel een element van identificatie van de mobiele burger en werknemer als een element van realtime verificatie van hun socialezekerheidsrechten moet omvatten; |
|
7. |
benadrukt dat een initiatief voor een Europese socialezekerheidskaart erop gericht moet zijn sociale rechten te waarborgen door de informatieverstrekking over en de handhaving van de toepasselijke voorschriften inzake de coördinatie van de sociale zekerheid en de arbeidsmobiliteit in grensoverschrijdende situaties te bevorderen; is van mening dat het voorstel van de Commissie voor een initiatief inzake een Europese socialezekerheidskaart duidelijke voordelen moet opleveren voor alle belanghebbenden die betrokken zijn bij het mobiliteitsproces, zoals mobiele burgers en werknemers, bedrijven, met inbegrip van kmo’s, werkgevers en vakbonden, alsook nationale autoriteiten zoals arbeids- en socialezekerheidsinspecties; is van mening dat een initiatief inzake een Europese socialezekerheidskaart erop gericht moet zijn de interactie te vereenvoudigen en deze belanghebbenden in grensoverschrijdende situaties dichter bij elkaar te brengen, met als doel mobiele burgers en werknemers en hun rechten beter te beschermen en al deze belanghebbenden duidelijke informatie te verschaffen om de voorspelbaarheid te verbeteren en de administratieve procedures soepel en zonder tijdverlies te laten verlopen; herinnert eraan dat een initiatief inzake een Europese socialezekerheidskaart in overeenstemming moet zijn met het subsidiariteitsbeginsel en dus niet ten koste mag gaan van de nationale socialezekerheidsstelsels en hun diversiteit, de nationale arbeidsmarktmodellen en de autonomie van de sociale partners, met inachtneming van de tradities van elke lidstaat; benadrukt dat een initiatief inzake een Europese socialezekerheidskaart geen vereiste mag zijn om zijn recht van vrij verkeer te kunnen uitoefenen, maar erop gericht moet zijn de toegang tot informatie te vergemakkelijken en de handhaving van de toepasselijke voorschriften inzake coördinatie van de sociale zekerheid en arbeidsmobiliteit in grensoverschrijdende situaties te verbeteren; |
|
8. |
verzoekt de Commissie in nauwe samenwerking met de ELA en na een gedegen beoordeling een wetgevingsvoorstel voor een Europese socialezekerheidskaart in te dienen om nationale autoriteiten, zoals arbeids- en socialezekerheidsinspecties en de sociale partners, waar zij arbeids- en socialezekerheidsinspecties uitvoeren of daarbij betrokken zijn, een realtime instrument te bieden om de nationale en EU-wetgeving effectief te handhaven; is van mening dat de Europese socialezekerheidskaart een realtime controle mogelijk moet maken van de werkplek, de standplaats, de arbeidsrelatie en de identiteit van de werknemers, evenals gestandaardiseerde socialezekerheidsuitkeringen, -bepalingen en -certificaten, zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 883/2004; verzoekt de Commissie na te gaan of met de Europese socialezekerheidskaart de controle mogelijk kan worden gemaakt van andere relevante informatie, zonder afbreuk te doen aan de regels inzake gegevensbescherming en met eerbiediging van de gelijke behandeling; |
|
9. |
is van mening dat de Europese socialezekerheidskaart betrekking moet hebben op alle mobiele EU-burgers en -werknemers, met inbegrip van zelfstandigen, alsook op alle mobiele onderdanen van derde landen die onder de EU-regels inzake mobiliteit binnen de EU vallen; |
|
10. |
is van mening dat de invoering van een Europese socialezekerheidskaart een systeem moet omvatten van realtime verificatie en monitoring en informatie-uitwisseling via kruisverwijzingen tussen nationale databanken met strikte naleving van de EU-regels inzake de bescherming van persoonsgegevens, teneinde volledig functioneel te zijn en een hoog niveau van betrouwbaarheid van de gegevens en van certificering van de identificatoren te handhaven en fouten en frauduleus gebruik te voorkomen; benadrukt dat de socialezekerheidsgegevens en persoonsgegevens alleen ter beschikking mogen worden gesteld van de betrokken persoon en de betrokken bevoegde nationale autoriteiten, en niet mogen worden gedeeld voor andere doeleinden dan de handhaving van de EU-voorschriften inzake coördinatie van de sociale zekerheid en arbeidsmobiliteit binnen de EU, met absolute naleving van de regels inzake gegevensbescherming; is van mening dat de sociale partners in lidstaten waar zij arbeidsinspecties uitvoeren of bij de arbeidsinspecties betrokken zijn, toegang moeten hebben tot de socialezekerheidsgegevens van werknemers uit andere lidstaten, zonder de naleving van de bepalingen inzake gegevensbescherming in gevaar te brengen; |
|
11. |
is ingenomen met de initiatieven in diverse lidstaten om de doeltreffende handhaving van het recht van de Unie te verbeteren door middel van nationale kaarten of vergelijkbare instrumenten op het gebied van het arbeidsrecht (28); wijst erop dat deze initiatieven weliswaar voor bewustwording zorgen van de loon- en werkomstandigheden voor alle werknemers en de handhaving verbeteren, maar dat zij geen uitwisseling kunnen faciliteren van geldige en nauwkeurige informatie die ook betrekking heeft op de arbeidsverhoudingen en -rechten over de grenzen heen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het initiatief inzake een Europese socialezekerheidskaart de lidstaten de mogelijkheid biedt gebruik te maken van de informatie die beschikbaar wordt gesteld door de verbeterde identificatie- en verificatiemogelijkheden die worden geboden door nationale kaarten of vergelijkbare instrumenten op het gebied van het arbeidsrecht in landen waar deze initiatieven bestaan; benadrukt dat de integratie van de Europese socialezekerheidskaart in de nationale kaarten of vergelijkbare instrumenten op het gebied van het arbeidsrecht deze nationale praktijken niet mag vervangen maar ze moet aanvullen, en dat alleen de relevante informatie aan de bevoegde autoriteiten mag worden verstrekt; benadrukt dat geen afbreuk mag worden gedaan aan de autonomie van de nationale sociale partners en de arbeidsvoorwaarden die zijn vastgelegd in toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijken; is van mening dat de Europese socialezekerheidskaart en de integratie ervan met nationale kaarten of vergelijkbare instrumenten op het gebied van het arbeidsrecht waar deze bestaan, de basis kunnen vormen voor toekomstige handhavingsinspanningen op EU-niveau; |
|
12. |
is van mening dat alle werknemers, sociale partners en nationale arbeids- en socialezekerheidsinspecties toegang moeten hebben tot actuele informatie over de arbeidsrelaties, de loonrechten en de arbeids- en sociale rechten, overeenkomstig de toepasselijke collectieve overeenkomst of nationale wetgeving; |
|
13. |
merkt op dat het draagbare document A1 (portable document (PD) A1) belangrijk is, maar dat het momenteel het enige instrument is voor de verificatie van de socialezekerheidsdekking van mobiele werknemers; erkent de beperkingen en uitdagingen in verband met de PD A1-procedure, met name wat het gebruik betreft van PD A1-formulieren door werkgevers, afhankelijk van de mate van digitalisering van de socialezekerheidsstelsels in de lidstaten, en de verificatie daarvan door de bevoegde nationale autoriteiten in het kader van de verlening van diensten in een andere lidstaat, maar ook met betrekking tot het verkrijgen van nauwkeurige informatie over het aantal gedetacheerde werknemers in de EU en hun kenmerken; verzoekt de Commissie en de lidstaten het verificatieproces van PD A1-formulieren verder te verbeteren en is van mening dat er snelle procedures tussen de lidstaten moeten worden ontwikkeld om op frauduleuze wijze verkregen of gebruikte PD A1-certificaten aan te pakken; merkt op dat de beperkingen en uitdagingen in verband met PD A1 een belemmering vormen voor het verkrijgen van nauwkeurige informatie over het aantal gedetacheerde werknemers in de EU en hun kenmerken; wijst erop dat het initiatief inzake een Europese socialezekerheidskaart realtime informatie zou verstrekken over de socialezekerheidsdekking van mobiele werknemers op de dag van een arbeidsinspectie in de ontvangende lidstaat; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het proefproject inzake een Europese socialezekerheidskaart de socialezekerheidsdekking vergemakkelijkt door de procedures voor het aanvragen, afgeven en controleren van PD A1 te vereenvoudigen teneinde fraude te bestrijden; |
|
14. |
is van mening dat de Europese socialezekerheidskaart moet voortbouwen en een aanvulling vormen op de Europese e-ID, de Europese ziekteverzekeringskaart (European Health Insurance Card, EHIC) en de elektronische uitwisseling van socialezekerheidsgegevens (Electronic Exchange of Social Security Information, EESSI), tevens met het oog op uitbreiding tot andere gebieden van de coördinatie van de sociale zekerheid en het EU-arbeidsrecht; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de EESSI zo spoedig mogelijk volledig operationeel wordt, en de mogelijkheden die bestaande EU-fondsen bieden om de tenuitvoerlegging te faciliteren van de nationale plannen in het kader van de faciliteit voor herstel- en veerkracht te gebruiken om de EESSI volledig uit te voeren en de overheidsdiensten verder te digitaliseren, de uitwisseling van informatie tussen socialezekerheidsinstellingen te vergemakkelijken, de afhandeling van individuele gevallen te versnellen en de handhavingscapaciteit van de ELA en de relevante nationale bevoegde autoriteiten te verbeteren; verzoekt de Commissie de rol te verduidelijken die de ELA zal spelen bij de opzet en uitvoering van de Europese socialezekerheidskaart; benadrukt dat de toegenomen digitalisering niet mag leiden tot een ondermijning van de bestaande nationale waarborgen ter bestrijding van sociale fraude; |
|
15. |
verzoekt de Commissie nauw samen te werken met de sociale partners en de relevante nationale socialezekerheidsinstellingen en arbeidsinspecties bij de ontwikkeling en invoering van een initiatief inzake een Europese socialezekerheidskaart, met volledige eerbiediging van de autonomie van de sociale partners en de nationale arbeidsmarktmodellen; is van mening dat een Europese socialezekerheidskaart met realtime toegang tot gegevens de bevoegde nationale autoriteiten en sociale partners in staat zou stellen de socialezekerheidsdekking van werknemers op elk willekeurig moment te verifiëren en aldus de arbeidsinspecties zou versterken en het verzamelen van bewijsmateriaal bij gezamenlijke grensoverschrijdende arbeidsinspecties ondersteunen (29); |
|
16. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB C 482 van 23.12.2016, blz. 31.
(2) PB C 242 van 10.7.2018, blz. 24.
(3) PB C 445 van 29.10.2021, blz. 75.
(4) PB C 404 van 6.10.2021, blz. 159.
(5) PB C 456 van 10.11.2021, blz. 14.
(6) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0249.
(7) PB C 362 van 8.9.2021, blz. 82.
(8) https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/E-9-2021-001132-ASW_NL.html
(9) PB L 327 van 5.12.2008, blz. 9.
(10) PB L 186 van 11.7.2019, blz. 21.
(11) PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1.
(12) PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1.
(13) PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1.
(14) PB L 173 van 9.7.2018, blz. 16.
(15) PB L 159 van 28.5.2014, blz. 11.
(16) PB L 249 van 31.7.2020, blz. 49.
(17) PB L 249 van 31.7.2020, blz. 1.
(18) PB L 249 van 31.7.2020, blz. 17.
(19) PB L 186 van 11.7.2019, blz. 105.
(20) Arrest van 14 mei 2019, Federación de Servicios de Comisiones Obreras (CCOO) / Deutsche Bank SAE, C-55/18 — CCOO, EU:C:2019:402.
(21) Europese Commissie, Jaarverslag 2020 over de arbeidsmobiliteit binnen de EU, 8 januari 2021. https://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=738&langId=en&pubId=8369
(22) Europese Commissie, Evaluation of the scale of undeclared work in the European Union and its structural determinants, november 2017. https://ec.europa.eu/social/BlobServlet?docId=19002&langId=en
(23) Eurofound, Tackling labour shortages in EU Member States, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2021.
(24) Europese Commissie, Jaarverslag 2020 over de arbeidsmobiliteit binnen de EU, 8 januari 2021. https://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=738&langId=en&pubId=8369
(25) Eurofound, Exploring the fraudulent contracting of work in the European Union, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 21 november 2016.
(26) Europees platform voor de aanpak van zwartwerk, COVID-19: combating fraud in short-term financial support schemes, mei 2021.https://ec.europa.eu/social/BlobServlet?docId=24072&langId=en
(27) Verklaring van de EBBH en de FIEC, EU construction social partners call for digital enforcement, 24 juni 2021. https://www.efbww.eu/news/eu-construction-social-partners-call-for-digital-enforcement/2657-a
(28) EBBH-FIEC-verslag, Social identity cards in the European construction industry, 2015.
(29) Eurofound, Joint cross-border labour inspections and evidence gathered in their course, 2019.
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/89 |
P9_TA(2021)0474
Multilaterale onderhandelingen met het oog op de 12e Ministeriële Conferentie van de WTO in Genève, van 30 november tot en met 3 december 2021
Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2021 over multilaterale onderhandelingen met het oog op de twaalfde Ministeriële Conferentie van de WTO van 30 november tot en met 3 december 2021 in Genève (2021/2769(RSP))
(2022/C 224/08)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de overeenkomst van Marrakesh van 15 april 1994 tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), |
|
— |
gezien de ministeriële verklaring van Doha van de WTO van 14 november 2001 (1), |
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over de WTO, met name die van 15 november 2017 over multilaterale onderhandelingen met het oog op de elfde Ministeriële Conferentie van de WTO (2) van 29 november 2018 getiteld “WTO: de weg vooruit” (3), en van 28 november 2019 over de crisis van de WTO-Beroepsinstantie (4), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 20 mei 2021 getiteld “Snellere vooruitgang boeken en ongelijkheden aanpakken om een einde te maken aan aids als bedreiging voor de volksgezondheid tegen 2030” (5), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 10 juni 2021 over de omgang met de uitdaging van de wereldwijde COVID-19-pandemie: gevolgen van een opschorting van de TRIPS-overeenkomst van de WTO voor COVID-19-vaccins en de behandeling, uitrusting en productiecapaciteit in ontwikkelingslanden (6), |
|
— |
gezien het slotdocument dat op 7 december 2018 bij consensus werd goedgekeurd tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de Parlementaire Conferentie over de WTO in Genève (7), |
|
— |
gezien de resultaten van de elfde Ministeriële Conferentie in Buenos Aires in december 2017, waaronder een reeks ministeriële besluiten, maar waar geen ministeriële verklaring kon worden aangenomen, |
|
— |
gezien de verklaring van Buenos Aires over vrouwen en handel van 12 december 2017, alsook de gezamenlijke verklaringen over elektronische handel, bevordering van investeringen, en micro-, kleine en middelgrote ondernemingen (mkmo’s), die op 13 december 2017 in Buenos Aires werden aangenomen, |
|
— |
gezien de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s), |
|
— |
gezien de Overeenkomst van Parijs binnen het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), die sinds november 2016 van kracht is, |
|
— |
gezien de op 14 januari 2020 aangenomen gezamenlijke verklaring over de trilaterale vergadering van de ministers van Handel van de Verenigde Staten, Japan en de Europese Unie, |
|
— |
gezien het ministerieel besluit van Bali van 7 december 2013 inzake overheidsvoorraden met het oog op voedselzekerheid, |
|
— |
gezien de conceptnota van de Commissie van 18 september 2018 over modernisering van de WTO, |
|
— |
gezien de evaluatie van het handelsbeleid door de Commissie en de bijlage daarbij getiteld “Hervorming van de WTO: naar een duurzaam en doeltreffend multilateraal handelsstelsel”, |
|
— |
gezien het initiatief inzake handel en gezondheid van de Groep van Ottawa (8), |
|
— |
gezien de mededeling van de EU aan de Algemene Raad van de WTO van 4 juni 2021 getiteld “urgent trade policy responses to the COVID-19 crisis”, |
|
— |
gezien het zesde beoordelingsverslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) (9), |
|
— |
gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de ontwerpresolutie van de Commissie internationale handel, |
|
A. |
overwegende dat de WTO opgericht is om de liberalisering van de handel in goederen en diensten te bevorderen, het multilateralisme te versterken, en een open, inclusief, op regels gebaseerd en niet-discriminerend multilateraal handelssysteem te bevorderen; overwegende dat handel van vitaal belang is en een essentieel instrument vormt om de inspanningen ter bevordering van duurzame groei en verbetering van de levensstandaard te ondersteunen en aan te vullen, waarbij wordt gezorgd voor volledige werkgelegenheid en een groot en gestaag groeiend volume aan reëel inkomen, overeenkomstig de doelstelling van duurzame ontwikkeling; |
|
B. |
overwegende dat het op regels gebaseerde multilaterale handelsstelsel momenteel een ernstige crisis doormaakt, hetgeen een bedreiging vormt voor de fundamentele taken van de organisatie, namelijk het vaststellen van de essentiële regels en structuur voor de internationale handel en het zorgen voor een doeltreffende geschillenbeslechting en handhaving; |
|
C. |
overwegende dat de Beroepsinstantie van de WTO per 11 december 2019 niet langer operationeel is, waardoor de functionele, onafhankelijke en onpartijdige beroepsfase buiten werking is gesteld; |
|
D. |
overwegende dat de WTO in het kader van SDG 14.6 een duidelijk mandaat heeft om te onderhandelen over visserijsubsidies teneinde tot een overeenkomst te komen waarin bepaalde vormen van visserijsubsidies die bijdragen tot overcapaciteit van de vloot en overbevissing worden verboden, met het oog op de bevordering van een duurzaam beheer van de visbestanden; |
|
E. |
overwegende dat de COVID-19-pandemie het multilaterale handelsstelsel voor uitzonderlijke uitdagingen heeft gesteld en tegelijkertijd het cruciale vraagstuk van de samenhang tussen handel en gezondheid op de voorgrond heeft geplaatst; |
|
F. |
overwegende dat handel en het multilaterale systeem, ondanks expliciete of impliciete exportbeperkingen, in het algemeen een positieve rol hebben gespeeld bij het aanpakken van de pandemie; overwegende dat de pandemie met name de zwakke plekken en kwetsbaarheden binnen de essentiële bevoorradingsketens aan het licht heeft gebracht; overwegende dat de toezichthoudende functie van de WTO in dit verband haar nut heeft bewezen doordat de WTO erop heeft aangedrongen dat de leden transparantie verschaffen over de maatregelen die in het kader van COVID-19 zijn genomen met betrekking tot de handel en handelsgerelateerde aangelegenheden; |
|
G. |
overwegende dat de twaalfde Ministeriële Conferentie van de WTO (MC12) van 30 november t/m 3 december 2021 zal plaatsvinden in Genève, Zwitserland; |
|
1. |
herhaalt zich volledig te zullen blijven inzetten voor het multilateralisme, dat van blijvende waarde is, en onderstreept dat een multilateraal systeem voor het regelen van de wereldhandel van essentieel belang is; roept ertoe op een handelsagenda te formuleren die gebaseerd is op eerlijke en op regels gebaseerde handel in ieders belang, die bijdraagt tot duurzame economische groei en welvaart en die aldus de vrede en de veiligheid versterkt; benadrukt het belang van de SDG’s, van sociale, milieu- en mensenrechten en van het waarborgen van de universele toepassing van multilateraal overeengekomen en geharmoniseerde regels; |
|
2. |
waarschuwt dat de toekomst van de WTO gevaar loopt als niet alle leden zich committeren aan een succesvol resultaat van de MC12; is van oordeel dat de MC12 het officiële startpunt moet zijn voor de vooruitgang en de modernisering van de WTO, zodat deze een rol kan spelen bij het aangaan van de uitdagingen van de 21e eeuw, met inbegrip van vraagstukken zoals klimaatverandering en duurzaamheid; dringt er bij alle leden op aan om, in verband met het herstel na COVID, hun inspanningen op te voeren om zich te concentreren op een aantal concrete kernresultaten die aantonen dat de WTO de huidige uitdagingen kan aangaan; verzoekt de leden ten minste een multilateraal akkoord te bereiken over een verbod op niet-duurzame visserijsubsidies, alsmede over de reactie op pandemieën, een beperkt pakket maatregelen op landbouwgebied, en over het starten van werkzaamheden met het oog op institutionele hervormingen, met inbegrip van een proces dat uiterlijk op de MC13 moet leiden tot een volledig functionerend systeem voor geschillenbeslechting; waarschuwt ervoor dat indien tijdens de MC12 geen substantiële resultaten worden geboekt sommige leden misschien naar alternatieve fora voor het vaststellen van regels zouden kunnen gaan kijken, hetgeen de toekomst van het multilaterale handelssysteem op de helling zou kunnen zetten; is ingenomen met de benoeming van een nieuwe directeur-generaal van de WTO en prijst haar grote inzet voor het multilateralisme; |
|
3. |
benadrukt dat het voor de geloofwaardigheid van de WTO als multilaterale instelling van cruciaal belang is dat een overeenkomst wordt bereikt over schadelijke visserijsubsidies die daadwerkelijk leidt tot een snelle en aanzienlijke verlaging van bepaalde vormen van visserijsubsidies die bijdragen tot overcapaciteit en overbevissing, en een einde maakt aan subsidies die bijdragen tot illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO), teneinde het duurzame gebruik van mariene hulpbronnen te waarborgen; benadrukt in dit verband dat het beginsel van gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden naargelang van de omvang van de schadelijke subsidies moet worden toegepast, waarbij een speciale en gedifferentieerde behandeling in overeenstemming met SDG 14.6. noodzakelijk is; wijst erop dat meer dan 39 miljoen mensen rechtstreeks afhankelijk zijn van de visvangst, terwijl nog eens vele miljoenen mensen ervan afhankelijk zijn in de verwerkende industrie; acht een dergelijke overeenkomst van essentieel belang, niet alleen voor de geloofwaardigheid van de WTO bij het bereiken van multilaterale overeenkomsten, maar ook als voorwaarde om het onmiskenbare verband tussen het multilaterale handelssysteem en de SDG’s aan te tonen; benadrukt dat de EU haar standpunt en interne regels moet verduidelijken om haar geloofwaardigheid te vergroten; |
|
4. |
onderkent dat het handelsbeleid een cruciale rol heeft gespeeld tijdens de COVID-19-pandemie; verwijst nogmaals naar zijn resolutie van 10 juni 2021 over de omgang met de uitdaging van de wereldwijde COVID-19-pandemie: gevolgen van een opschorting van de TRIPS-overeenkomst van de WTO voor COVID-19-vaccins en de behandeling, uitrusting en productiecapaciteit in ontwikkelingslanden; benadrukt in dit verband de noodzaak om een basisakkoord uit te werken met het oog op de afschaffing van de tarieven op farmaceutische en medische goederen, de afschaffing van uitvoerbeperkingen en voorschriften inzake transparantie en wereldwijde samenwerking in crisistijd, een en ander in een ministeriële verklaring in het verlengde van het Initiatief voor handel en gezondheid; is van mening dat een dergelijk akkoord van het grootste belang is om aan te tonen dat de WTO een relevante organisatie is; dringt aan op de oprichting van een nieuwe permanente commissie inzake handel en gezondheid tijdens de MC12, met als mandaat het bijstaan van regeringen bij de toepassing van de bestaande uitzonderingen en flexibiliteiten in het internationale handelsrecht, en het leggen van het fundament voor een handelspijler voor onderhandelingen over een toekomstig internationaal verdrag inzake herstel na een pandemie; merkt op dat tal van landen — met name ontwikkelingslanden — te maken hebben met problemen bij de toepassing van de flexibiliteiten van de TRIPS-overeenkomst, met name artikel 31 bis; herinnert eraan dat de EU actief moet deelnemen aan onderhandelingen over een tijdelijke TRIPS-ontheffing; dringt er in dat verband op aan dat de EU haar steun verleent aan het toekennen van een tijdelijke ontheffing van een aantal bepalingen van de Trips-Overeenkomst voor COVID-19, teneinde de tijdige wereldwijde toegang tot betaalbare COVID-19-vaccins, geneesmiddelen en diagnosemiddelen te verbeteren door wereldwijde productiebeperkingen en tekorten in de voorziening aan te pakken; |
|
5. |
roept alle WTO-leden op hun toezeggingen inzake transparantie in alle landbouwpijlers na te komen, en overeenstemming te bereiken over systematische verbeteringen, zoals voorgesteld in het mede door de EU ingediende voorstel voor een ministerieel besluit inzake de verbetering van de transparantie in de landbouw in document JOB/AG/213; benadrukt het belang van de goedkeuring van een werkplan inzake handelsverstorende nationale steun, met inbegrip van een permanente oplossing voor het aanhouden van overheidsvoorraden, overeenkomstig het mandaat van de ministeriële verklaring van Bali, met een verplicht kennisgevingssysteem dat gebaseerd is op een doeltreffend mechanisme van technische bijstand en capaciteitsopbouw om ervoor te zorgen dat de programma’s voor het aanhouden van voorraden in verhouding staan tot en stroken met de doelstelling van voedselzekerheid en om handelsverstoringen en nadelige gevolgen voor de voedselzekerheid van andere leden tot een minimum te beperken; benadrukt dat het Landbouwakkoord moet worden aangepast om de uitdagingen van de huidige tijd aan te gaan en te zorgen voor eerlijker concurrentievoorwaarden door rekening te houden met de productiewijzen; steunt directeur-generaal Okonjo-Iweala in haar oproep tot vaststelling van een voedselzekerheidspakket van de WTO; |
|
6. |
is van oordeel dat het dringend noodzakelijk is over te gaan tot een grondige hervorming van de WTO in het licht van de diepe crisis waarin de organisatie verkeert, maar ook vanwege het langdurige gebrek aan vooruitgang met betrekking tot de ontwikkelingsagenda van Doha (DDA), en onderstreept dat de relevante punten van de DDA op de agenda moeten blijven staan; verzoekt de leden van de WTO werk te maken van een fundamentele herziening van meerdere aspecten van de organisatie, in het bijzonder haar monitoring-, onderhandelings- en geschillenbeslechtingsfuncties, teneinde de doeltreffendheid, inclusiviteit, transparantie en legitimiteit te vergroten; dringt er bij alle WTO-leden op aan zich te richten op een constructief veranderingsproces om de WTO te moderniseren en uit te rusten met instrumenten waarmee de handelsuitdagingen van de 21e eeuw doeltreffend kunnen worden aangepakt, en een institutioneel mechanisme en een duidelijk tijdschema vast te stellen om de hervormingsagenda tijdens de MC12 uit te voeren, met als doel uiterlijk tijdens de MC13 concrete resultaten te bereiken; |
|
7. |
is ingenomen met de opmerkingen van VS-ambassadeur Tai over de WTO van 14 oktober 2021, en met name met de duidelijke toezegging om alle drie de functies van de organisatie te hervormen; verwacht dat de Verenigde Staten met concrete voorstellen zullen komen om vooruitgang te boeken; dringt er bij de Verenigde Staten op aan zich ertoe te verbinden om tijdens de MC12 een constructief proces op gang te brengen voor onderhandelingen over hervormingen van het mechanisme voor geschillenbeslechting, zodat er uiterlijk tegen de MC13 een volledig functionerend systeem ingevoerd is; |
|
8. |
betreurt ten zeerste dat de beroepsinstantie van de WTO in een impasse is geraakt, waardoor het wereldwijde handelsstelsel verstoken blijft van een afdwingbaar systeem voor geschillenbeslechting; waarschuwt dat zonder een functionerende beroepsinstantie de WTO tandeloos is en de neiging om zich niet aan multilaterale akkoorden te houden alleen maar verder zal toenemen; merkt op dat er momenteel meer dan 15 zaken voor beroep zijn gemeld, zonder mogelijkheid tot herziening; dringt er met klem bij alle WTO-leden op aan zich volledig in te zetten en te werken aan oplossingen om ervoor te zorgen dat er zo spoedig mogelijk weer een volledig functionerend tweeledig systeem voor geschillenbeslechting met een volledig functionerende en onafhankelijke beroepsinstantie komt; is groot voorstander van recente EU-initiatieven om met onze belangrijkste handelspartners regelingen te treffen die, op voorlopige basis, een functionerende geschillenbeslechtingsprocedure handhaven onder de WTO-leden die aan die procedure deelnemen; herinnert eraan dat een bindend, tweeledig en onafhankelijk proces de kerndoelstelling van de strategie van de EU moet blijven; beklemtoont dat de hervorming alleen succesvol kan zijn indien rekening wordt gehouden met de gerechtvaardigde zorgen van alle betrokken partijen en compromisbereidheid aan de dag wordt gelegd; dringt er bij de betrokken belanghebbenden op aan om tegen het einde van de MC12 overeenstemming te bereiken over een agenda voor verdere werkzaamheden op het gebied van hervormingen op de middellange tot lange termijn, waarvan sommige vóór de volgende Ministeriële Conferentie moeten zijn afgerond (MC13); steunt het recente voorstel van de Commissie voor de hervorming van de handhavingsverordening, om ervoor te zorgen dat de EU over de juiste instrumenten beschikt om de verbintenissen van derde landen te handhaven; |
|
9. |
roept de Commissie en de Raad op met alle WTO-leden samen te werken om een discussie op gang te brengen over de vaststelling van nieuwe regels om de huidige lacunes in de regelgeving inzake oneerlijke handelspraktijken, vervalsingen, marktverstorende subsidies, staatsbedrijven en gedwongen technologieoverdracht aan te pakken; |
|
10. |
is ervan overtuigd dat het huidige onderscheid tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden niet de economische realiteit weerspiegelt, en is van mening dat dit een belemmering kan vormen om vooruitgang te boeken tijdens de Doha-ronde; dringt er bij de meer geavanceerde ontwikkelingslanden op aan hun deel van de verantwoordelijkheid op zich te nemen en bijdragen te leveren die in verhouding staan tot hun ontwikkelingsniveau; roept ertoe op om het mechanisme voor bijzondere en gedifferentieerde behandeling opnieuw te onderzoeken en te herzien, waarbij alle WTO-leden moeten worden betrokken, zodat het beter de indices voor menselijke ontwikkeling weerspiegelt en tegelijkertijd de beleidsruimte voor het aanpakken van oneerlijke handel wordt beschermd; onderstreept echter dat het zelf bepalen van de ontwikkelingsstatus als enig criterium tot oneerlijke handel zou kunnen leiden; |
|
11. |
verwacht dat de hervorming van de WTO het gemakkelijker zal maken om binnen de multilaterale architectuur van de WTO open plurilaterale overeenkomsten te sluiten, zodat vooruitgang geboekt kan worden op gebieden waar nog niet alle leden aan toe zijn; verzoekt alle leden na te denken over een manier om een nieuw systeem voor nauwere samenwerking te ontwikkelen, zoals dat in de Europese Unie wordt gebruikt, met duidelijke regels voor een minimumaantal leden dat aan een plurilateraal initiatief moet deelnemen, en op die basis een eenvoudig mechanisme in te stellen waarmee de resulterende overeenkomsten in de WTO-structuur kunnen worden opgenomen; |
|
12. |
verwelkomt en steunt het brede lidmaatschap, de ambitieuze onderhandelingsagenda en de tot dusver geboekte vooruitgang tijdens de plurilaterale WTO-onderhandelingen over e-handel; roept ertoe op de onderhandelingen over de naleving van de WTO-regels af te ronden; herinnert aan zijn standpunt dat een mogelijke overeenkomst de markttoegang voor met e-handel verband houdende goederen en diensten in derde landen moet waarborgen, evenals de bescherming van consumenten- en arbeidsrechten; beklemtoont dat innovatie en gegevensstromen van bedrijven moeten worden bevorderd, met volledige inachtneming van de EU-wetgeving inzake privacy en gegevensbescherming; erkent de mogelijke juridische onzekerheid waarmee bedrijven en onderzoekers die persoonsgegevens gebruiken, te maken hebben, en het mogelijke effect daarvan op innovatie; dringt aan op het snel nemen van maatregelen ter vergroting van de rechtszekerheid voor belanghebbenden die afhankelijk zijn van het gebruik van gegevens voor procedures voor het vooraf goedkeuren van het gebruik van gegevens, alsmede voor pseudonimisering en anonimisering; benadrukt dat de WTO-leden hun onverminderde steun voor de onderhandelingen en een helder tijdpad voor verdere vooruitgang kenbaar moeten maken; is er voorstander van het WTO-moratorium op elektronische overdrachten permanent te maken; |
|
13. |
roept ertoe op dringend de mogelijkheden te onderzoeken om de gegevensstromen met strategisch belangrijke derde landen te vergemakkelijken; merkt op dat Europese bedrijven die in bepaalde derde landen actief zijn, steeds vaker te maken krijgen met ongerechtvaardigde belemmeringen en digitale beperkingen; benadrukt dat daartoe in voorkomend geval lokalisatievoorschriften moeten worden vermeden, dat gegevens onder de vrijhandelsovereenkomsten van de EU moeten vallen, en dat de inspanningen om met derde landen besluiten te nemen over de adequaatheid van de gegevens moeten worden opgevoerd; |
|
14. |
merkt op dat de handel als gevolg van wettelijke voorschriften nog steeds berust op een aanzienlijke hoeveelheid papieren documenten, hetgeen kostbaar en inefficiënt is en een risico vormt tijdens wereldwijde crises; benadrukt dat het gebruik van elektronische handelsdocumenten moet worden onderzocht, hetgeen de efficiëntie en veiligheid zal vergroten en de impact op het milieu zal verminderen; benadrukt dat het internationaal recht moet worden aangepast om het gebruik van elektronische documenten in de handel mogelijk te maken; |
|
15. |
dringt met klem aan op verlenging van de uitbreiding van de informatietechnologieovereenkomst (ITA); erkent dat de ITA de wereldwijde digitalisering van de productie bevordert en verder moet worden ontwikkeld om een groter scala van producten te omvatten; dringt aan op meer inspanningen om tarieven voor de handel in ICT-producten af te schaffen; benadrukt de positieve gevolgen voor de handel van een uitbreiding van de geografische dekking naar meer landen; |
|
16. |
is van oordeel dat de MC12 zou moeten resulteren in een op acties gebaseerde agenda voor een handelsbeleid dat de SDG’s 2030 en de Overeenkomst van Parijs schraagt; moedigt de WTO-leden nadrukkelijk aan alle mogelijke maatregelen in overweging te nemen om bij te dragen tot de beperking van broeikasgasemissies in overeenstemming met het UNFCCC, de afstemming op het Akkoord van Parijs en klimaatneutraliteit te versterken, en de samenwerking in het kader van de WTO met betrekking tot in eigen land genomen maatregelen te versterken, met inbegrip van de invoering van taxonomieën op basis van groene boekhoudnormen om de particuliere en de openbare sector te helpen duurzame economische activiteiten, activiteiten die aanzienlijke schade berokkenen en maatregelen voor de aanpak van koolstoflekkage te identificeren; verwelkomt het voorstel van de Commissie voor een initiatief inzake handel en klimaat; verzoekt de Commissie specifieke voorstellen ter zake in te dienen; benadrukt daarnaast dat vooruitgang moet worden geboekt in de discussie over goederen en diensten die milieu- en klimaatuitdagingen helpen aanpakken; benadrukt dat vooruitgang moet worden geboekt in de onderhandelingen over de overeenkomst over milieugoederen die de vergroening van industrieën en een op fatsoenlijk werk gerichte aanpak van de overgang naar klimaatvriendelijke technologieën ondersteunt; pleit voor een betere coördinatie tussen de WTO en andere internationale instellingen, zoals de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en het Internationaal Monetair Fonds, met betrekking tot de aanpak van koolstoflekkage; |
|
17. |
wijst nogmaals op het verband tussen gendergelijkheid en inclusieve ontwikkeling, en benadrukt dat zelfredzaamheid van vrouwen de sleutel is tot de uitbanning van armoede en dat het voor de economische ontwikkeling van cruciaal belang is dat tegelijkertijd de belemmeringen voor de deelneming van vrouwen aan de handel worden weggenomen en de nadelige gevolgen van de huidige handelsvoorschriften voor de meervoudige rol van vrouwen worden aangepakt; spoort alle leden van de WTO aan hun handtekening te zetten onder de verklaring van Buenos Aires van 2017 over handel en economische empowerment van vrouwen, en roept de 123 landen die dit reeds gedaan hebben op invulling te geven aan hun toezeggingen; verzoekt de Commissie met klem te werken aan een robuuste ministeriële verklaring die als routekaart zou kunnen dienen voor de tenuitvoerlegging van de verklaring van Buenos Aires van 2017; |
|
18. |
is verheugd over de geboekte vooruitgang en dringt aan op de definitieve afronding van de plurilaterale besprekingen over de binnenlandse regelgeving inzake diensten, aangezien dit een belangrijke stap voorwaarts zou betekenen en zou bewijzen dat ook binnen de WTO-context ruimte is voor plurilateraal overleg; |
|
19. |
vindt dat een ministeriële verklaring moet worden gepresenteerd met een beoordeling van de vooruitgang die geboekt is in de onderhandelingen over de bevordering van investeringen; |
|
20. |
is ook ingenomen met de vorderingen met het in Buenos Aires gelanceerde gezamenlijke initiatief inzake mkmo’s en de goedkeuring van het mkmo-pakket in december 2020; stelt vast dat de COVID-19-pandemie aanzienlijke negatieve gevolgen heeft gehad voor mkmo’s, en spreekt zijn steun uit voor het mkmo-werkprogramma van de WTO, waarin het beginsel “denk eerst klein” in de WTO-regels wordt verankerd; roept alle WTO-leden op zich bij dit initiatief aan te sluiten; |
|
21. |
roept de Commissie en de Raad op met andere WTO-leden samen te werken om ervoor te zorgen dat de WTO actief bijdraagt tot een grotere eerbiediging van de rechten van werknemers overal ter wereld, met name op basis van de arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), en met concrete voorstellen ter zake te komen; herinnert aan het belang van de verspreiding van beste praktijken inzake zorgvuldigheid; juicht het voorstel van de VS inzake dwangarbeid toe als onderdeel van een bredere inspanning om arbeidsnormen in de WTO op te nemen, waarmee op internationaal niveau een gelijk speelveld tot stand zou worden gebracht, en benadrukt dat er een akkoord nodig is dat daarvoor zorgt; beveelt aan een werkgroep inzake arbeidsrechten in het leven te roepen, als eerste stap om ten aanzien van deze agenda vooruitgang te boeken; |
|
22. |
benadrukt dat transparantie cruciaal is voor het garanderen van een stabiel handels- en investeringsklimaat; vindt het belangrijk dat ten aanzien van de toezichtsprocedures voor meer transparantie wordt gezorgd door meer stimulansen voor de WTO-leden in te voeren om te voldoen aan de vereisten inzake kennisgeving, door ze minder complex te maken, en door voor capaciteitsopbouw te zorgen, en meent dat opzettelijke niet-naleving moet worden ontmoedigd en tegengegaan; verzoekt de leden van de WTO te overwegen in dit verband de rol van het WTO-secretariaat te versterken; |
|
23. |
roept de Commissie en de Raad op ervoor te zorgen dat het Parlement nauw betrokken blijft bij de voorbereidingen van de MC12, en voortdurend op de hoogte wordt gehouden en wordt geraadpleegd tijdens de Ministeriële Conferentie 2021; |
|
24. |
verzoekt de leden van de WTO voor democratische legitimiteit en transparantie te zorgen door de parlementaire dimensie van de WTO en de parlementaire conferentie te versterken; beklemtoont het belang van het werk van de gezamenlijke parlementaire conferentie van het Europees Parlement en de Interparlementaire Unie over de WTO; onderstreept de noodzaak ervoor te zorgen dat parlementsleden beter toegang hebben tot handelsonderhandelingen en dat zij worden betrokken bij het opstellen en uitvoeren van besluiten van de WTO; |
|
25. |
roept de WTO-leden op de uitwisseling met alle belanghebbenden, inclusief het maatschappelijk middenveld en bedrijfsorganisaties, te intensiveren en de samenwerking met andere internationale organisaties, zoals de IAO en meer in het algemeen het VN-stelsel, te intensiveren; verwacht van regeringsleiders dat zij op verschillende niveaus intensiever communiceren over de voordelen van op regels gebaseerde handel; |
|
26. |
steunt de inspanningen die erop gericht zijn de toetredingsonderhandelingen met landen met de status van waarnemer, met name Servië, Kosovo en Bosnië en Herzegovina, nieuw leven in te blazen; dringt erop aan de onderhandelingen over de respectieve ontwerpverslagen van de werkgroepen snel af te ronden; |
|
27. |
roept dringend op tot grotere inspanningen om het lidmaatschap van de algemene overeenkomst inzake overheidsopdrachten van de WTO uit te breiden, met name tot China en andere opkomende economieën; |
|
28. |
dringt aan op hernieuwde inspanningen om niet-preferentiële oorsprongsregels te harmoniseren, zoals bepaald in de Overeenkomst betreffende oorsprongsregels; |
|
29. |
verzoekt alle WTO-leden bijlage K bij de Overeenkomst van Kyoto van de Werelddouaneorganisatie te ratificeren teneinde de bureaucratie met betrekking tot de douane te verminderen; |
|
30. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en de parlementen van de lidstaten en de directeur-generaal van de WTO. |
(1) Ministeriële verklaring van Doha (WT/MIN(01)/DEC/1) van 14 november 2001.
(2) PB C 356 van 4.10.2018, blz. 34.
(3) PB C 363 van 28.10.2020, blz. 113.
(4) PB C 232 van 16.6.2021, blz. 62.
(5) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0250.
(6) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0283.
(7) https://www.europarl.europa.eu/cmsdata/158345/outcome_document-final-e.pdf
(8) WTO WT/GC/223, 24 november 2020.
(9) IPCC, 2021: Summary for Policymakers. In: “Climate Change 2021: The Physical Science Basis. Contribution of Working Group I to the Sixth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC)”.
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/95 |
P9_TA(2021)0480
De veiligheid van parkeerterreinen voor vrachtwagens in de EU
Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2021 over de veiligheid van parkeerterreinen voor vrachtwagens in de EU (2021/2918(RSP))
(2022/C 224/09)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
|
— |
gezien de artikelen 4, 26, 67, 73, 87, 88 en 91 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien Richtlijn 2008/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur (1), als gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2019/1936 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 tot wijziging van Richtlijn 2008/96/EG betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur (2), |
|
— |
gezien Richtlijn 2010/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende het kader voor het invoeren van intelligente vervoerssystemen op het gebied van wegvervoer en voor interfaces met andere vervoerswijzen (3), |
|
— |
gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 885/2013 van de Commissie van 15 mei 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/40/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het verstrekken van informatiediensten voor veilige en beveiligde parkeerplaatsen voor vrachtwagens en bedrijfsvoertuigen (4), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (5), |
|
— |
gezien Besluit nr. 585/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de uitrol van de interoperabele eCall-dienst in de hele EU (6), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014, en met name artikel 9, lid 2, punt b), vii) (7), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2020/1054 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 wat betreft de minimumeisen voor maximale dagelijkse en wekelijkse rijtijden, minimumonderbrekingen en dagelijkse en wekelijkse rusttijden, en Verordening (EU) nr. 165/2014 wat betreft positionering door middel van tachografen (8), |
|
— |
gezien de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften over verzoekschrift nr. 0549/2021 van haar vergadering van 15 juli 2021, |
|
— |
gezien artikel 227, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de Commissie verzoekschriften verzoekschrift nr. 0549/2021 heeft ontvangen, waarin 22 735 medeondertekenaars zich bezorgd tonen over parkeerterreinen voor vrachtwagens op het wegennet van de EU en pleiten voor preventieve maatregelen om het risico en de omvang van de veiligheidsproblemen op deze parkeerterreinen terug te dringen; |
|
B. |
overwegende dat bij vrachtdiefstal vaak criminele organisaties betrokken zijn, die zich regelmatig richten op hoogwaardige producten zoals elektronica, tabak en geneesmiddelen, wat tot aanzienlijke economische verliezen leidt (9) (circa 52 miljoen EUR tussen 2017 en 2019); overwegende dat deze cijfers onvolledig zijn vanwege de gebrekkige verslaglegging en uitwisseling van relevante gegevens met betrekking tot vrachtmisdrijven; |
|
C. |
overwegende dat deze criminele organisaties steeds georganiseerder te werk gaan, geavanceerde technologie gebruiken en in veel gevallen op verzoek handelen; overwegende dat het gebruik van geweld door criminelen die bij zware en georganiseerde misdaad betrokken zijn volgens de dreigingsevaluatie van Europol van zware en georganiseerde criminaliteit 2021 in de EU lijkt toe te nemen, en dat slachtoffers zonder aanzien des persoons tot doelwit worden gemaakt, ongeacht hun betrokkenheid of status, waardoor onschuldige omstanders vaak schade wordt berokkend; |
|
D. |
overwegende dat de Europese Unie misdaad en georganiseerde misdaad op haar wegennet moet tegengaan en het doeltreffend verkeer van goederen op een veilige manier moet bevorderen, zonder dat daarbij extra kosten komen kijken in verband met overmatige blootstelling wat betreft het risico op aanvallen; |
|
E. |
overwegende dat bestuurders van internationaal wegvervoer langere perioden van huis en gezin doorbrengen en dat de beschikbaarheid van veilige, beveiligde en goed uitgeruste parkeervoorzieningen in de hele EU daarom van cruciaal belang is voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van deze bestuurders; |
|
F. |
overwegende dat de werk- en rusttijden en de pauzes van bestuurders van internationaal goederenvervoer onderworpen zijn aan strenge regels die tot doel hebben een veilige, efficiënte en sociaal verantwoordelijke sector wegvervoer tot stand te brengen in de Europese Unie; overwegende dat het de verantwoordelijkheid is van zowel de EU-instellingen als de lidstaten om te voorzien in geschikte en toegankelijke parkeervoorzieningen in de hele EU, opdat de regels inzake werk- en rusttijden evenredig en haalbaar zijn; |
|
G. |
overwegende dat de slechte rustomstandigheden en het hoge misdaad- en aanvalsrisico de voornaamste factoren zijn die het beroep van bestuurder zo onaantrekkelijk maken; overwegende dat het gebrek aan bestuurders een steeds groter probleem vormt voor de doeltreffende werking van de eengemaakte markt, de logistiek en toeleveringsketens, alsook voor andere sectoren, zoals de verwerkende industrie en de detailhandel; |
|
1. |
merkt op dat er in een studie van de Commissie van 2019 op wordt gewezen dat de EU naar schatting 100 000 overnachtingsparkeerplaatsen voor vrachtwagens tekortkomt en dat dit tekort nog groter is wanneer wordt gekeken naar gecertificeerde, beveiligde parkeerterreinen (10); |
|
2. |
verklaart dat veilige en beveiligde parkeerterreinen voor vrachtwagens nodig zijn om te zorgen voor sociaal rechtvaardige voorwaarden voor beroepsbestuurders tijdens verplichte rustpauzes; wijst erop dat de sector wegvervoer kampt met een acuut tekort aan bestuurders; verzoekt de Commissie de beschikbaarheid van voldoende hoogwaardige parkeerterreinen voor vrachtwagens en de evenredige oplegging van sancties door de lidstaten nauwlettend in het oog te houden; onderstreept dat er actie moet worden ondernomen in geval van oneerlijke behandeling van of discriminatie ten aanzien van vrachtwagenbestuurders en vervoersbedrijven uit de EU; |
|
3. |
betreurt het dat bestuurders worden aangevallen op parkeerterreinen voor vrachtwagens en dat daarbij soms zelfs doden vallen; wijst erop dat deze aanvallen vaak worden gepleegd door goed georganiseerde en goed uitgeruste bendes die soms op bestelling goederen stelen en de opbrengst van deze misdrijven vaak gebruiken om andere vormen van zware criminaliteit te financieren; |
|
4. |
betreurt het dat deze voorvallen een xenofobisch of racistisch element kunnen hebben; |
|
5. |
beaamt dat vermogensmisdrijven tegen vrachtwagens steeds vaker grensoverschrijdend van aard zijn en de voornaamste bedreiging vormen voor de veiligheid van vrachtwagenbestuurders; benadrukt dat nauwere samenwerking vereist is om deze misdrijven naar behoren aan te pakken; pleit voor meer structurele informatie-uitwisseling en operationele coördinatie tussen de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten, met de steun van Europol, alsook voor nauwere samenwerking met particulieren, zoals de Transported Asset Protection Association en de European Secure Parking Organisation; |
|
6. |
roept de lidstaten op om systematisch aangifte te doen van misdrijven bij Europol om een samenhangende respons te waarborgen door middel van operationele en analytische ondersteuning; verzoekt de Commissie het vermogen van Europol op dit vlak verder te versterken door meer middelen en personeel ter beschikking te stellen; |
|
7. |
verzoekt de Commissie de toename van het aantal beschikbare parkeerterreinen voor vrachtwagens te stimuleren en de kwaliteit, veiligheid en connectiviteit van deze parkeerterreinen te verbeteren met behulp van wetgevingsinitiatieven, programma’s van de Europese structuur- en investeringsfondsen, mechanismen ter bevordering van de samenwerking tussen de bevoegde instanties van de lidstaten en andere beschikbare instrumenten, zoals het financieringsprogramma van de Connecting Europe Facility; |
|
8. |
verzoekt de Commissie en de Raad met klem de maatregelen te nemen die nodig zijn om politiële samenwerking tot stand te brengen en te ontwikkelen waarbij de bevoegde instanties van alle lidstaten betrokken zijn, om misdrijven op de wegen en op parkeerterreinen te voorkomen, op te sporen en te onderzoeken; |
|
9. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten doelstellingen en benaderingen ter verhoging van het aantal parkeerterreinen voor vrachtwagens op te nemen in de definitieve partnerschapsovereenkomsten betreffende de Europese structuur- en investeringsfondsen, alsmede in de bijbehorende programma’s; |
|
10. |
is ingenomen met de totstandbrenging van de deskundigengroep van de Commissie voor de verkeersveiligheid van weginfrastructuur, die, onder meer ter voorbereiding van niet-wetgevingshandelingen, het advies en de deskundigheid moet inwinnen van de lidstaten en andere betrokken belanghebbenden op dit gebied; is bovendien verheugd over de totstandbrenging van de groep op hoog niveau inzake verkeersveiligheid, die strategisch advies en regelmatige feedback moet verstrekken; verzoekt de Commissie met klem de werkzaamheden op dit gebied te bespoedigen en te coördineren met de lidstaten om concrete verbeteringen voor vrachtwagenbestuurders in de EU teweeg te brengen; |
|
11. |
onderstreept het belang van de uitvoering van projecten die gericht zijn op de bevordering van de nationale en internationale samenwerking bij de bestrijding van vrachtdiefstal, aangezien op deze manier een overzicht kan worden gemaakt van lopende procedures en de werkzaamheden in verband met zaken op operationeel niveau kunnen worden geoptimaliseerd; |
|
12. |
wijst erop hoe belangrijk het is om te zorgen voor prioritaire financiering voor de totstandbrenging en verbetering van parkeerterreinen voor vrachtwagens in de EU door gebruik te maken van alle beschikbare financieringsprogramma’s van de EU en de lidstaten; |
|
13. |
verzoekt de lidstaten de primaire verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de verbetering van de veiligheid van parkeerterreinen voor vrachtwagens door middel van beproefde, in actie- en uitvoeringsplannen opgenomen nationale verkeersveiligheidsstrategieën en concrete maatregelen, die ten grondslag liggen aan een echte Europese verkeersveiligheidscultuur; |
|
14. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten hun krachten te bundelen om de kwaliteit van de diensten die op parkeerterreinen voor vrachtwagens worden aangeboden, te bevorderen, onder meer door betaalbare basisvoorzieningen aan te bieden, en om de beveiliging van deze parkeerterreinen te verbeteren; vraagt de Commissie en de lidstaten er daarbij voor te zorgen dat voor alle beveiligde parkeerterreinen voor vrachtwagens die binnen het systeem vallen, op basis van gemeenschappelijke EU-normen audits worden uitgevoerd door derde partijen om te waarborgen dat de voorzieningen aan de veiligheids- en beveiligingsnormen van de EU voldoen en bijvoorbeeld in overeenstemming zijn met Richtlijn 2008/96/EG betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur; |
|
15. |
betreurt het dat de normen voor parkeerveiligheid en -beveiliging evenals de certificeringseisen nog altijd op verschillende manieren worden uitgelegd en beklemtoont het belang van de totstandbrenging van een geharmoniseerde EU-norm met duidelijke, ondubbelzinnige regels inzake veiligheids- en comfortniveaus; |
|
16. |
verzoekt de Commissie de in Verordening (EU) 2020/1054 verankerde verbintenissen na te komen en normen en certificeringsprocedures vast te stellen voor veilige en beveiligde parkeervoorzieningen voor vrachtwagens in de EU; |
|
17. |
onderstreept dat EU-normen waarin het niveau van op parkeerterreinen voor vrachtwagens verleende diensten en beveiliging wordt uiteengezet, alsmede procedures voor de certificering van deze parkeerterreinen, verplicht moeten worden gesteld om te zorgen voor en te voorzien in een consistente definitie van “beveiligde parkeerterreinen voor vrachtwagens” en een samenhangend wetgevingskader; |
|
18. |
pleit voor de verbetering van de dekking en doeltreffendheid van noodhulpdiensten en diensten voor onmiddellijke respons, alsook voor de invoering van oproepsystemen voor kennisgeving aan de bevoegde instanties in alle officiële talen; dringt er bij de lidstaten op aan een systeem voor onmiddellijke respons in te voeren voor gevallen waarin een misdrijf ten aanzien van een vrachtwagenbestuurder of vrachtwagen wordt gepleegd dat binnen hun nationale rechtsbevoegdheid valt, en te voorkomen dat bestuurders niet tijdig te hulp worden geschoten door de nationale instanties voor openbare veiligheid vanwege de kleine schaal van het misdrijf of wegens een taalbarrière of andere redenen; |
|
19. |
vraagt dat er regelmatige beveiligings- en/of politiepatrouilles worden ingevoerd op parkeerterreinen waar al eerder bestuurders zijn aangevallen, maar geen doorlopende beveiligingsdiensten kunnen worden verleend; |
|
20. |
vestigt de aandacht op het belang van de versterking van de mechanismen voor gegevensverzameling, informatie-uitwisseling en analytische ondersteuning; verzoekt de lidstaten doeltreffende modellen in te voeren voor de geautomatiseerde verzameling, verwerking en uitwisseling van gegevens om de operationele respons van politiediensten op grensoverschrijdende misdaad te verbeteren; |
|
21. |
wijst erop dat informatie over de locatie van parkeerterreinen voor vrachtwagens op een gebruiksvriendelijke manier aan bestuurders en aan de gehele logistieke keten moet worden doorgegeven met behulp van digitale instrumenten; vraagt de Commissie dit doel na te streven door een basis te leggen voor interoperabele ICT-oplossingen die bestuurders in staat zullen stellen beveiligde parkeerterreinen te vinden en te boeken en hun reizen op basis daarvan te plannen; |
|
22. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten bestaande veiligheidssystemen in voertuigen te verbeteren en intelligente waarschuwingsinstrumenten evenals de verbinding daarvan met politie- en hulpdiensten te bevorderen; |
|
23. |
verzoekt de Commissie maatregelen voor te stellen voor de herziening van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 885/2013 van de Commissie en Verordening (EU) nr. 1315/2013; |
|
24. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten op zoek te gaan naar en voorstellen te doen voor concrete maatregelen ter bescherming van slachtoffers van misdrijven op onbeschermde parkeerterreinen voor vrachtwagens en bijvoorbeeld te voorzien in medische bijstand, juridisch advies en tolkendiensten; |
|
25. |
is ingenomen met het besluit van de Commissie verzoekschriften om een onderzoeksmissie op te zetten om de in verzoekschrift nr. 0549/2021 omschreven feiten onder de loep te nemen, nieuwe informatie te vergaren over de veiligheid van parkeerterreinen voor vrachtwagens en de problemen ter plaatse te beoordelen; |
|
26. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB L 319 van 29.11.2008, blz. 59.
(2) PB L 305 van 26.11.2019, blz. 1.
(3) PB L 207 van 6.8.2010, blz. 1.
(4) PB L 247 van 18.9.2013, blz. 1.
(5) PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1.
(6) PB L 164 van 3.6.2014, blz. 6.
(7) PB L 249 van 14.7.2021, blz. 38.
(8) PB L 249 van 31.7.2020, blz. 1.
(9) Dreigingsevaluatie van Europol van zware en georganiseerde criminaliteit 2021: “De als gevolg van vrachtmisdaden geleden verliezen in de acht zwaarst getroffen lidstaten bedroegen in 2019 meer dan 75 miljoen EUR en hebben aanzienlijke gevolgen gehad voor toeleveringsketens”.
(10) Casestudy van de Commissie van 2019 over veilige en beveiligde parkeerplaatsen voor vrachtwagens (blz. 24), te raadplegen op: https://ec.europa.eu/transport/sites/default/files/2019-study-on-safe-and-secure-parking-places-for-trucks.pdf
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/99 |
P9_TA(2021)0481
De situatie in Somalië
Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2021 over de situatie in Somalië (2021/2981(RSP))
(2022/C 224/10)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Somalië, |
|
— |
gezien de gemeenschappelijke strategie Afrika-EU, |
|
— |
gezien de Overeenkomst van Cotonou, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, |
|
— |
gezien het Verdrag van de Afrikaanse Unie betreffende de bescherming en ondersteuning van intern ontheemden in Afrika, |
|
— |
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 1989, |
|
— |
gezien het nationaal indicatief programma EU-Somalië voor de Federale Republiek Somalië 2014-2020, |
|
— |
gezien de verklaring van de missie van de Afrikaanse Unie in Somalië (Amisom) van 8 november 2017, waarin Amisom het voornemen aankondigde zijn troepen vanaf december 2017 geleidelijk uit Somalië terug te trekken en deze terugtrekking in 2020 te willen afronden, |
|
— |
gezien de verklaring van hoge vertegenwoordiger Josep Borrell van 18 september 2021 over de politieke situatie in Somalië, |
|
— |
gezien resolutie 2568 van de VN-Veiligheidsraad van 12 maart 2021 over de situatie in Somalië, |
|
— |
gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de humanitaire situatie in Somalië blijft verslechteren en dat er sprake is van meerdere crises, waaronder politieke instabiliteit, terroristische activiteiten, voedselonzekerheid, droogte, de klimaatcrisis en COVID-19, die de stabiliteit, het menselijk welzijn en de bestaansmiddelen bedreigen en die grootschalige ontheemding in het hele land en de hele regio veroorzaken; |
|
B. |
overwegende dat internationale hulporganisaties hebben gewaarschuwd dat er Somalië op de rand van een humanitaire ramp staat met naar schatting 5,9 miljoen mensen die humanitaire hulp nodig hebben en meer dan 2,7 miljoen mensen die geconfronteerd worden met een noodsituatie op het gebied van voedselonzekerheid in het hele land, waaronder meer dan 800 000 kinderen jonger dan vijf jaar, die het risico lopen op acute ondervoeding; overwegende dat 2 miljoen mensen te kampen hebben met een ernstig gebrek aan water; overwegende dat de VN heeft verklaard dat Somalië geconfronteerd wordt met het ergste financieringstekort in zes jaar; overwegende dat humanitaire partners schatten dat 7,7 miljoen Somaliërs in 2022 humanitaire hulp nodig zullen hebben en dat ongeveer 1,2 miljoen kinderen jonger dan vijf jaar in 2022 waarschijnlijk acuut ondervoed zullen zijn als zij niet onmiddellijk worden behandeld; |
|
C. |
overwegende dat Somalië niet in staat is geweest te reageren op de COVID-19-pandemie als gevolg van het ontbreken van een functionerend gezondheidszorgstelsel en een gebrek aan beademingstoestellen, geneesmiddelen en personeel; overwegende dat Somalië, net als veel Afrikaanse landen, niet in staat is geweest zijn bevolking te vaccineren door een gebrek aan beschikbare vaccins, en dat slechts circa 3 % van de bevolking volledig gevaccineerd is; |
|
D. |
overwegende dat de onderwijssector zwaar getroffen is door de COVID-19-pandemie en dat veel kinderen, met name kinderen die in kampen voor intern ontheemden wonen, als gevolg van omstandigheden, zoals het verlies van bestaansmiddelen en doeltreffende inkomstenbronnen door hun ouders, niet in staat zijn formeel onderwijs te blijven volgen; |
|
E. |
overwegende dat opstandige groepen de grootste bron van onveiligheid in het land blijven, willekeurige aanvallen op Somaliërs uitvoeren en betrokken zijn bij ontvoeringen en gedwongen rekrutering van kinderen voor gewapende conflicten; overwegende dat tot dusver in 2021 ongeveer 1 000 burgers bij gewapende conflicten om het leven zijn gekomen of gewond zijn geraakt, en dat Al-Shabaab verantwoordelijk is voor de meeste burgerslachtoffers; overwegende dat militanten hun aanvallen en moorden op regeringsfunctionarissen hebben opgevoerd in een poging het verkiezingsproces van 2021 te verstoren; |
|
F. |
overwegende dat kwetsbare groepen nog steeds het belangrijkste doelwit zijn van misbruik en geweld, waaronder vrouwen, kinderen, ouderen, intern ontheemden, lhbtq- en andere minderheden; overwegende dat seksueel en gendergerelateerd geweld, evenals conflictgerelateerd geweld, zich nog steeds op grote schaal ongestraft voordoen, met name in conflictgebieden; |
|
G. |
overwegende dat volgens het verslag van de secretaris-generaal van de VN van 2021 over kinderen en gewapende conflicten kinderen in Somalië nog steeds ernstig worden misbruikt en dat in 2020 ten minste 1 087 kinderen zijn gedood en verminkt; overwegende dat Al-Shabaab de belangrijkste ronselaar van kinderen is en dat Al-Shabaab, veiligheidstroepen van de regering, regionale veiligheidstroepen en clanmilities vorig jaar samen 1 716 kinderen hebben gerekruteerd; |
|
H. |
overwegende dat het parlement in Mogadishu in augustus 2020 een nieuwe wet inzake misdrijven in verband met geslachtsgemeenschap heeft ingediend, die kindhuwelijken mogelijk maakt doordat een kind wordt gedefinieerd op basis van lichamelijke rijpheid in plaats van leeftijd, en die overlevenden zwakke procedurele bescherming biedt; overwegende dat de nieuwe wet inzake misdrijven in verband met geslachtsgemeenschap in strijd is met internationale en regionale mensenrechtenverplichtingen; |
|
I. |
overwegende dat de vrijheid van meningsuiting nog steeds ernstig wordt ingeperkt, waarbij journalisten en mensenrechtenactivisten worden bedreigd, willekeurig gevangen worden gehouden en geen waarborgen voor een eerlijke rechtsbedeling en een eerlijk proces krijgen; overwegende dat mediakanalen door de autoriteiten op regionaal en federaal niveau zijn gesloten; overwegende dat de autoriteiten zelden gevallen van moord of aanvallen op journalisten onderzoeken of de daders vervolgen; |
|
J. |
overwegende dat in de aanloop naar de verkiezingen de veiligheidstroepen van de federale regering van Somalië, de regionale autoriteiten, met name in Puntland, en Al-Shabaab de aanvallen op journalisten hebben geëscaleerd door middel van intimidatie, pesterijen en willekeurige arrestaties; overwegende dat onafhankelijke media een essentieel onderdeel vormen van een eerlijk verkiezingsproces; overwegende dat talrijke journalisten in de loop van 2021 op onrechtmatige wijze zijn gedood, onder wie de zeer ervaren journalist Abdiaziz Mohamud Guled, directeur van Radio Mogadishu, die op 20 november 2021 in Mogadishu door Al-Shabaab werd vermoord; |
|
K. |
overwegende dat naar schatting 2,9 miljoen Somaliërs intern ontheemd zijn; overwegende dat van augustus tot oktober 2021 55 000 mensen gedwongen waren hun huis te ontvluchten, waarbij 80 % van hen vluchtte als gevolg van conflicten en 20 % als gevolg van klimaatgerelateerde gebeurtenissen; overwegende dat in Kenia verschillende vluchtelingenkampen zijn, waaronder de kampen van Kakuma en Dadaab met ongeveer 520 000 geregistreerde vluchtelingen en asielzoekers, en dat zij sinds de burgeroorlog in Somalië in 1991 Somalische vluchtelingen en asielzoekers verwelkomen; overwegende dat de leefomstandigheden in de kampen onveilig zijn en dat met name vrouwen, kinderen en lhbtq’ers te maken hebben met herhaaldelijk misbruik en geweld; overwegende dat de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (UNHCR) en de Keniaanse regering op 29 april 2021 overeenstemming hebben bereikt over een routekaart, waarbij de sluiting van de kampen Kakuma en Dadaab is uitgesteld tot 30 juni 2022; |
|
L. |
overwegende dat Somalië nog steeds een van de gevaarlijkste Afrikaanse landen is voor vakbondsleden, die stelselmatig het slachtoffer zijn van geweld en intimidatie; overwegende dat Somalische werknemers voortdurend fundamentele mensen- en arbeidsrechten worden ontzegd, dat hun gezondheid en veiligheid op het werk regelmatig in gevaar worden gebracht en dat zij slecht worden betaald, ook door buitenlandse contractanten; |
|
M. |
overwegende dat het verkiezingsproces oorspronkelijk in oktober 2021 zou worden afgerond met de presidentsverkiezingen; overwegende dat het verkiezingsproces echter voortdurend is gestagneerd na vertragingen vanuit de federale lidstaten bij het houden van verkiezingen voor de leden van beide kamers van het federale parlement van Somalië, dat op zijn beurt de president van Somalië zou kiezen; overwegende dat hoe meer vertraging het verkiezingsproces oploopt, des te meer middelen voor andere dan belangrijke nationale prioriteiten, zoals het reageren op humanitaire noodsituaties, zullen worden gebruikt; |
|
N. |
overwegende dat de afgevaardigden van clans in totaal 275 parlementsleden zullen benoemen in het Lagerhuis, terwijl de vijf wetgevende organen van Somalië alle 54 senatoren voor het Hogerhuis al hebben gekozen; overwegende dat de autoriteiten hebben toegezegd de verkiezingen voor het Lagerhuis uiterlijk op 24 december 2021 af te ronden; overwegende dat het op geloofwaardige wijze afronden van de verkiezingsprocessen van cruciaal belang zal zijn om de veiligheid en de langetermijnontwikkeling van Somalië te waarborgen; |
|
O. |
overwegende dat 26 % van de in het Hogerhuis gekozen personen vrouw is, wat een positieve ontwikkeling is op weg naar gendergelijkheid in Somalië; overwegende dat verdere inspanningen nodig zijn om het overeengekomen quotum van 30 % voor het Lagerhuis te halen en ervoor te zorgen dat vrouwen volledig deelnemen aan de politieke, sociale en economische besluitvorming in Somalië; |
|
P. |
overwegende dat buitenlandse inmenging in de interne politieke processen en de organisatie van de verkiezingen de tijdige afronding ervan heeft belemmerd; overwegende dat de VN-Veiligheidsraad op 15 november 2021 resolutie 2607 (2021) heeft aangenomen, waarbij het wapenembargo tegen Somalië wordt verlengd; |
|
Q. |
overwegende dat het VN-mandaat van Amisom op 31 december 2021 afloopt; overwegende dat de federale regering van Somalië en de Afrikaanse Unie (AU) geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de reorganisatie van een door de AU geleide missie, zoals bepaald in resolutie 2568 (2021) van de VN-Veiligheidsraad; overwegende dat de EU sinds 2007 via diverse instrumenten de grootste financiële bijdrage levert aan de activiteiten van Amisom en de AU in Somalië; |
|
R. |
overwegende dat de Raad in december 2020 de mandaten van zijn drie missies en operaties in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) in Somalië, de missie voor capaciteitsopbouw van de EU (EUCAP) in Somalië, de opleidingsmissie van de EU (EUTM) in Somalië, en de EU NAVFOR-operatie Atalanta, heeft verlengd tot en met 31 december 2022; |
|
S. |
overwegende dat Somalië op 5 november 2021 gezant Simon Mulongo tot persona non grata van de AU heeft verklaard en hem heeft opgedragen het land binnen zeven dagen te verlaten op beschuldiging van betrokkenheid bij activiteiten die onverenigbaar zijn met het mandaat van Amisom; |
|
T. |
overwegende dat de EU in het kader van het nationaal indicatief programma in de periode 2014-2020 286 miljoen EUR aan Somalië heeft toegezegd, waarbij de nadruk ligt op ondersteuning van de rechtsstaat, veiligheid, voedselzekerheid en onderwijs; overwegende dat de EU in 2021 45,3 miljoen EUR heeft uitgetrokken voor humanitaire projecten in Somalië, waaronder 2,8 miljoen EUR ter ondersteuning van de nationale COVID-19-vaccinatiecampagne; overwegende dat de EU en haar lidstaten samen meer dan 35 % van alle humanitaire hulp aan Somalië verstrekken; |
|
1. |
spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de steeds erger wordende humanitaire crisis in Somalië; veroordeelt alle schendingen van de mensenrechten en willekeurige aanvallen op burgers, humanitaire hulpverleners, journalisten, verkiezingsfunctionarissen en Amisom door terroristische groeperingen, met name Al-Shabaab; roept alle bij de diverse conflicten in Somalië betrokken partijen ertoe op de schendingen van de mensenrechten onmiddellijk een halt toe te roepen en concrete stappen te zetten om de verantwoordelijken voor de rechter te brengen en een eerlijk proces te bieden; dringt met klem aan op beëindiging van de vijandelijkheden en, waar mogelijk, op het voeren van een alomvattende dialoog om politieke verschillen aan te pakken; |
|
2. |
brengt in herinnering dat blijvende stabiliteit en vrede in Somalië alleen tot stand kunnen worden gebracht door sociale inclusie en behoorlijk bestuur op grond van de beginselen van democratie en rechtsstatelijkheid; dringt er daarom bij de Somalische leiders op aan meer inspanningen te leveren om het verkiezingsproces van het land tot een einde te brengen en vóór eind 2021 inclusieve en geloofwaardige verkiezingen voor het Lagerhuis af te ronden, zodat de presidentsverkiezingen zo spoedig mogelijk gehouden kunnen worden; onderstreept dat het verkiezingsproces vreedzaam moet verlopen, in overeenstemming met het eerder overeengekomen tijdschema van 27 mei 2021; roept de Somalische leiders er voorts toe op terughoudendheid te betrachten en zich te onthouden van acties die de politieke spanningen of het geweld kunnen doen escaleren, teneinde stabiliteit tot stand te brengen en Al-Shabaab de kans te ontnemen politieke invloed te verwerven; dringt aan op volledige eerbiediging van de grondrechten tijdens de campagne en de verkiezingsperioden, met inbegrip van het recht op vreedzame vergadering, en vrijheid van verkeer, van vereniging en van meningsuiting; veroordeelt al het buitensporig gebruik van geweld door regeringstroepen tegen de politieke oppositie of tegen demonstranten; waarschuwt voor verdere initiatieven die leiden tot verlenging van eerdere mandaten zonder de brede ondersteuning van Somalische belanghebbenden, en is gekant tegen parallelle processen of tussentijdse verkiezingen; |
|
3. |
dringt er bij de EU, haar lidstaten en internationale partners op aan de humanitaire hulp in overeenstemming met de vereisten dringend op te voeren en aanvullende ondersteuning te bieden aan de COVID-19-respons, met name door het delen van vaccins en het verstrekken van essentiële medische benodigdheden en farmaceutische producten; onderstreept dat de internationale gemeenschap ertoe moet bijdragen om alles te doen wat nodig is om de COVID-19-pandemie in Somalië en de regio onder controle te krijgen, onder meer door verdeling van vaccins op ruimere schaal en opvoering van de productiecapaciteit van vaccins; |
|
4. |
verlangt dat de Somalische autoriteiten alle willekeurige arrestaties stopzetten en alle personen vrijlaten die onwettig en ongerechtvaardigd gevangengenomen zijn, dat zij optreden tegen pesterijen en intimidatie van burgers door veiligheidstroepen, politici en lokale autoriteiten, en dat zij erop toezien dat de verantwoordelijken rekenschap afleggen; dringt er met klem op aan dat de autoriteiten een halt toeroepen aan de executies in opdracht van militaire rechtbanken, een moratorium instellen en de doodstraf afschaffen; dringt er bij de Somalische regering op aan de rechtsstaat te versterken en een onafhankelijk en onpartijdig rechtsstelsel in te stellen, en te zorgen voor schadeloosstelling van de slachtoffers van buitengerechtelijk en buitensporig geweld; verzoekt de Somalische autoriteiten nadrukkelijk om snelle goedkeuring van het beleid inzake de bescherming van burgers en de nationale wet inzake terrorismebestrijding, en erop toe te zien dat deze volledig in overeenstemming zijn met de internationale normen en standaarden op het gebied van de mensenrechten; |
|
5. |
is uiterst bezorgd over het aantal vluchtelingen en intern ontheemden in Somalië, alsook over hun welzijn; verlangt dat de EU en internationale partners samenwerken met de federale regering van Somalië om bescherming, bijstand en blijvende oplossingen te bieden, in overeenstemming met de internationale verplichtingen; is verheugd over het feit dat de federale regering van Somalië het Verdrag van de Afrikaanse Unie voor de bescherming en bijstand van intern ontheemden in Afrika heeft geratificeerd, en verzoekt de Commissie Somalië bij te staan bij het ontwikkelen van nationale rechtskaders en het waarborgen van de veiligheid van intern ontheemden en vluchtelingen, met bijzondere aandacht voor de meest kwetsbare personen, zoals vrouwen, kinderen en personen die behoren tot minderheidsgroepen, die het grootste risico lopen slachtoffer te worden van geweld, misbruik en schendingen van rechten; |
|
6. |
is zeer bezorgd over de sociale en economische schade als gevolg van de klimaatverandering, met inbegrip van extreem weer en de sprinkhanenplaag; is ingenomen met de toezeggingen die Somalië tijdens de VN-klimaatconferentie van 2021 (COP26) heeft gedaan voor een rechtvaardige transitie op basis van sociale dialoog en de prioritering van hernieuwbare energie om in de energiebehoeften van Somalië te voorzien; roept op tot het nemen van dringende maatregelen en behoorlijke tenuitvoerlegging van actieplannen ter voorkoming en beperking van klimaatgerelateerde rampen, zoals het Desert Locust Crisis Action Plan van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO); |
|
7. |
betreurt het dat humanitaire hulpverleners worden aangevallen door terroristische groeperingen, dat infrastructuur wordt vernietigd en hulp bij de verkeerde personen belandt; herinnert eraan dat uit hoofde van het internationaal recht ongehinderde toegang moet worden gewaarborgd voor organisaties die humanitaire hulp verstrekken aan personen in nood in heel Somalië; |
|
8. |
spreekt nogmaals zijn krachtige steun uit voor alle mensenrechtenverdedigers en milieuactivisten in Somalië en voor het werk dat zij verrichten; verzoekt de EU-delegatie en de vertegenwoordigingen van lidstaten in het land hun steun aan het maatschappelijk middenveld in het kader van hun betrekkingen met de Somalische autoriteiten te versterken, en alle beschikbare instrumenten te gebruiken om hun steun voor het werk van mensenrechtenverdedigers en milieuactivisten op te voeren, en waar nodig de afgifte van noodvisa te vergemakkelijken en tijdelijk onderdak in de lidstaten te bieden; |
|
9. |
erkent dat Amisom heeft bijgedragen aan het tot stand brengen van meer veiligheid in het licht van de dreiging die uitgaat van Al-Shabaab en opstandige groeperingen; spreekt zijn steun uit voor het transitieplan voor Somalië (Somalia Transition Plan — STP) met betrekking tot Amisom-operaties, en dringt aan op de tijdige uitvoering ervan; verlangt dat de belangrijkste Somalische veiligheidsactoren overeenstemming bereiken over de strategische doelstellingen, de omvang en de samenstelling van een toekomstig Amisom dat de transitie op het gebied van veiligheid in Somalië moet gaan ondersteunen, zodat voortgang kan worden geboekt bij de tenuitvoerlegging van het STP; dringt aan op een sterkere nationale veiligheidsstructuur met het oog op bescherming van de bevolking; verzoekt de federale regering van Somalië, Amisom en de geallieerde troepen erop toe te zien dat hun militaire campagnes tegen Al-Shabaab worden uitgevoerd in strikte overeenstemming met het internationaal humanitair recht en het internationaal recht inzake de mensenrechten; |
|
10. |
onderstreept dat de Somalische autoriteiten in eerste instantie verantwoordelijk moeten zijn voor waarborging van de veiligheid in hun land, maar daar nog niet toe in staat zijn in de strijd tegen Al-Shabaab en opstandige groeperingen; herinnert eraan dat het — in overeenstemming met Resolutie 2568 (2021) van de VN-Veiligheidsraad — van belang is om met spoed een plan uit te werken over de vorm die de aangepaste aanwezigheid van de AU na 2021 moet aannemen; herinnert er in dit verband aan dat de VN, de AU en de federale regering van Somalië primair verantwoordelijk zijn voor de uitwerking van een dergelijk plan, waarbij zij ondersteund worden door internationale partners; |
|
11. |
dringt er bij alle buitenlandse actoren op aan de lopende inspanningen op het gebied van staats- en vredesopbouw niet in gevaar te brengen, de stabiliteit te bevorderen en tegelijkertijd de eenheid van het land te bewaren; herinnert alle partijen aan het wapenembargo tegen Somalië, dat door de VN-Veiligheidsraad is aangenomen en nog altijd van kracht is; |
|
12. |
is ingenomen met de grotere vertegenwoordiging van vrouwen bij de parlementsverkiezingen, maar merkt op dat de vertegenwoordiging van vrouwen nog altijd niet voldoende is; benadrukt dat vrouwen een belangrijke rol spelen bij conflictoplossing en vredesopbouw; dringt aan op de volledige, gelijkwaardige en betekenisvolle participatie en betrokkenheid van vrouwen op alle niveaus, in overeenstemming met het Somalische Vrouwenhandvest; |
|
13. |
veroordeelt het aanhoudende seksueel en gendergerelateerd geweld tegen vrouwen en meisjes in Somalië en dringt aan op voortdurende en gecoördineerde nationale inspanningen om seksueel en gendergerelateerd geweld aan te pakken, met inbegrip van de daadwerkelijke omzetting in nationale wetgeving en toepassing van Verdrag nr. 190 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) over geweld en intimidatie op het werk, dat Somalië heeft geratificeerd, de ratificatie van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, en de vaststelling van progressieve wetgeving tegen vrouwelijke genitale verminking, zowel op nationaal als op federaal niveau; dringt er bij de Somalische regering op aan concrete maatregelen te nemen om seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen te voorkomen; |
|
14. |
verzoekt de Somalische autoriteiten de bepalingen van de gewijzigde mediawet van 2020 in te trekken, die de vrijheid van de media en de vrijheid van meningsuiting ernstig beperkt en niet in overeenstemming is met de internationale normen inzake de vrijheid van meningsuiting; |
|
15. |
betreurt de recente aanvallen op journalisten en voor de media werkzame personen, die een legitieme rol spelen bij de opbouw van de staat en het verkiezingsproces, en die zonder angst of intimidatie hun werk moeten kunnen doen; verzoekt de Somalische autoriteiten onderzoeken te doen naar alle moorden op journalisten in het jaar 2021 en deze onderzoeken af te ronden, met inbegrip van de moord op Jamal Farah Adan, en de verantwoordelijken voor de rechter te brengen; |
|
16. |
dringt er bij de federale regering van Somalië en haar federale lidstaten op aan onverwijld een moratorium af te kondigen op de arrestatie en gevangenneming van journalisten tijdens de uitvoering van hun journalistieke taken, zoals voorgesteld door Verslaggevers zonder Grenzen en de Nationale Unie van Somalische journalisten, en een einde te maken aan het voortdurende gebruik van het oude en archaïsche wetboek van strafrecht van Somalië voor het straffen van journalisten en het beknotten van de mediavrijheid en de vrijheid van meningsuiting; |
|
17. |
verzoekt de federale regering van Somalië, haar federale lidstaten en de internationale gemeenschap erop toe te zien dat buitenlandse of multinationale ondernemingen die in Somalië actief zijn, de internationale mensenrechtenverdragen en andere rechtsinstrumenten, waaronder de voorlopige grondwet en wetten van Somalië, alsook de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten en de belangrijkste IAO-verdragen volledig eerbiedigen en toepassen; onderstreept dat maatregelen tegen de financiën van Al-Shabaab noodzakelijk zijn en dat het genereren van illegale inkomsten, onder meer uit grondstoffen, moet worden voorkomen; |
|
18. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Afrikaanse Unie, de president, de premier en het parlement van Somalië, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties en de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU. |
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/104 |
P9_TA(2021)0482
Schendingen van de mensenrechten door particuliere militaire en beveiligingsondernemingen, met name de Wagner Group
Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2021 over schendingen van de mensenrechten door particuliere militaire en beveiligingsondernemingen, met name de Wagner Group (2021/2982(RSP))
(2022/C 224/11)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties en aanbevelingen, met name zijn resolutie van 4 juli 2017 over particuliere beveiligingsondernemingen (1), zijn resolutie van 16 september 2020 over de samenwerking tussen de EU en Afrika op het gebied van veiligheid in de Sahelregio, West-Afrika en de Hoorn van Afrika (2), zijn aanbeveling van 16 september 2021 betreffende de koers van de politieke betrekkingen tussen de EU en Rusland (3) en zijn resolutie van 5 juli 2018 over Somalië (4), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2020/1998 van de Raad van 7 december 2020 betreffende beperkende maatregelen tegen ernstige schendingen van de mensenrechten (5) (de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten), |
|
— |
gezien de Verdragen van Genève van 1949 en de bijbehorende aanvullende protocollen, |
|
— |
gezien het Verdrag van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid van 1977 inzake de uitbanning van huurlingschap in Afrika, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag van 1989 tegen de aanwerving, het inzetten, de financiering en de opleiding van huurlingen, |
|
— |
gezien het document van Montreux van 17 september 2008 over relevante internationale juridische verplichtingen en goede praktijken voor staten in verband met de operaties van particuliere militaire en beveiligingsbedrijven tijdens gewapende conflicten, |
|
— |
gezien het verslag van 1 oktober 2021 van de onafhankelijke onderzoeksmissie van de VN-Mensenrechtenraad in Libië, |
|
— |
gezien de verklaringen van deskundigen van de VN-Mensenrechtenraad van 31 maart 2021 over Russische instructeurs en van 27 oktober 2021 over de Wagner Group in de Centraal-Afrikaanse Republiek, |
|
— |
gezien de verklaring van 12 november 2021 van de internationale conferentie over Libië in Parijs, |
|
— |
gezien de VN-richtsnoeren inzake het gebruik van de diensten voor gewapende beveiliging van particuliere beveiligingsondernemingen, |
|
— |
gezien de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, |
|
— |
gezien de verslagen, persberichten en brieven betreffende aantijgingen van de VN-werkgroep inzake het gebruik van huurlingen als een middel om de mensenrechten te schenden en de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht van volkeren te belemmeren (hierna “de VN-werkgroep inzake het gebruik van huurlingen”), met name die van 24 maart 2021 en 27 oktober 2021, |
|
— |
gezien de brief van 25 juni 2021 van het deskundigenpanel inzake de Centraal-Afrikaanse Republiek naar aanleiding van resolutie 2536(2020), gericht aan de voorzitter van de Veiligheidsraad, |
|
— |
gezien de intergouvernementele werkgroep voor onbepaalde duur voor het uitwerken van een internationaal regelgevingskader, zonder vooruit te lopen op de aard daarvan, met betrekking tot de activiteiten van particuliere militaire en beveiligingsondernemingen, |
|
— |
gezien de internationale gedragscode voor aanbieders van particuliere veiligheidsdiensten, |
|
— |
gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat particuliere militaire en beveiligingsondernemingen (hierna (“PMSC’s” genoemd) particuliere zakelijke entiteiten zijn die militaire en/of beveiligingsdiensten verlenen, waaronder gewapende bewaking, onderhoud en exploitatie van wapensystemen, detentie van gevangenen en advies of opleiding voor plaatselijke strijdkrachten en beveiligingspersoneel; overwegende dat overheids- en niet-overheidsactoren in conflictgebieden de afgelopen jaren steeds vaker een beroep doen op PMSC’s; overwegende dat bij de conflicten van de 21e eeuw, te beginnen met de oorlogen in Afghanistan en Irak, steeds PMSC’s betrokken waren op alle niveaus, van logistieke steun tot intensieve operaties; |
|
B. |
overwegende dat de huidige regelgeving voor deze sector een reeks onsamenhangende regels omvat die van land tot land enorm verschillen; overwegende dat de uiteenlopende nationale wetgevingen en de zelfregulering die sommige PMSC’s zich opleggen niet volstaan om misbruik te voorkomen — aangezien sancties ontbreken — en een grote invloed kunnen hebben op de manier waarop PMSC’s te werk gaan bij multilaterale interventies en in conflictgebieden; |
|
C. |
overwegende dat PMSC’s die deelnemen aan vijandelijkheden gebonden zijn aan het internationaal recht, met name de Verdragen van Genève die door alle VN-lidstaten zijn geratificeerd; overwegende dat de wettelijke bepalingen van de Verdragen van Genève worden erkend als internationaal gewoonterecht; overwegende dat artikel 47 van Aanvullend Protocol I bij de Verdragen van Genève een definitie van de term huurlingen bevat; overwegende dat huurlingen op basis daarvan worden gedefinieerd als burgers en als zodanig niet aan conflicten mogen deelnemen; overwegende dat huurlingschap in het Internationaal Verdrag tegen de aanwerving, het inzetten, de financiering en de opleiding van huurlingen wordt verboden; |
|
D. |
overwegende dat wordt gewerkt aan de regulering van PMSC’s, met name in de intergouvernementele werkgroep voor onbepaalde duur van de VN voor het uitwerken van een internationaal regelgevingskader, zonder vooruit te lopen op de aard daarvan, met betrekking tot de activiteiten van particuliere militaire en beveiligingsondernemingen; overwegende dat er een plan is om in april 2022 een ontwerpregelgevingskader voor PMSC’s in te dienen; overwegende dat de EU is verkozen tot lid van de Groep vrienden van het voorzitterschap van het Forum inzake het document van Montreux; |
|
E. |
overwegende dat talloze leden van PMSC’s die als huurlingen optreden grove schendingen van de mensenrechten hebben begaan, waaronder oorlogsmisdaden, zowel tegen strijders als tegen burgers, in voorbije, recente en lopende conflicten; overwegende dat de meeste van deze schendingen onbestraft zijn gebleven en geen aanleiding hebben gegeven tot onderzoek, vervolging of veroordeling; |
|
F. |
overwegende dat sommige landen, zoals Rusland, Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten, via PMSC’s aanwezig zijn in verschillende conflict- of postconflictgebieden over de hele wereld; |
|
G. |
overwegende dat de Wagner Group een netwerk is van paramilitairen en bedrijven die met elkaar verbonden zijn door overlappingen in eigenaarschap en logistieke netwerken; overwegende dat de Wagner Group zich in verschillende opzichten van andere PMSC’s onderscheidt, onder meer door haar gemelde banden met de hoogste echelons van de Russische staat, haar gemelde aanwezigheid in talrijke staten, de omvang van haar activiteiten, met naar schatting 10 000 werknemers, en de grove mensenrechtenschendingen die zijn gedocumenteerd en waarvan zij beschuldigd is; overwegende dat de Russische wet het gebruik van huurlingen verbiedt op grond van artikel 359 van het wetboek van strafrecht, hetgeen het Kremlin in staat stelt om zich publiekelijk van de illegale activiteiten van PSMC’s zoals de Wagner Group te distantiëren, en tegelijkertijd achterpoortjes open laat om PSMC’s te gebruiken als een belangrijk politiek en militair instrument in conflicten over de hele wereld; |
|
H. |
overwegende dat de banden van de Wagner Group met de Russische autoriteiten door onafhankelijke organisaties zoals Bellingcat zijn gedocumenteerd in verslagen die tussen januari 2019 en november 2021 zijn gepubliceerd; overwegende dat de Wagner Group naar verluidt gebruik maakt van Russische militaire apparatuur, een basis deelt met het Russische leger, wordt vervoerd door Russische militaire vliegtuigen en gebruik maakt van militaire gezondheidsdiensten; overwegende dat de groep gedeeltelijk wordt gefinancierd via miljoenencontracten voor catering en bouwprojecten voor de Russische strijdkrachten die worden gegund aan bedrijven die banden hebben met Jevgeny Prigozhin, een naaste bondgenoot van de Russische president Vladimir Poetin; overwegende dat de Russische militaire inlichtingendienst GRU, het Russische Ministerie van Defensie en de consulaire diensten volledig betrokken zijn bij de financiering, aanwerving, opleiding en bescherming van medewerkers van de Wagner Group; |
|
I. |
overwegende dat de EU sancties heeft opgelegd aan de heer Prigozhin wegens zijn betrokkenheid bij het conflict in Libië; overwegende dat de VS tegen verschillende bedrijven die onder zijn controle staan sancties heeft uitgevaardigd, volgens het Amerikaanse Ministerie van Financiën omdat zij de paramilitaire activiteiten van Rusland ondersteunen, autoritaire regimes in stand houden en natuurlijke hulpbronnen exploiteren; |
|
J. |
overwegende dat het gebruik van PMSC’s door het Kremlin voortbouwt op de lange traditie van de Sovjet-Unie om in het buitenland oorlog op afstand te voeren door duizenden militaire specialisten als zogezegde “adviseurs” naar conflicten in de hele wereld te sturen, en tegelijkertijd officieel elke Russische betrokkenheid te ontkennen; overwegende dat president Poetin op 11 april 2012 in zijn toespraak voor de Russische Doema heeft verklaard dat een groep particuliere militaire ondernemingen een doeltreffend instrument zou zijn om nationale doelstellingen te verwezenlijken zonder de Russische staat daar rechtstreeks bij te betrekken; overwegende dat het gebruik van de naam Wagner Group geleidelijk wordt afgebouwd, om publieke controle te vermijden en afstand te nemen van de heer Prigozhin en president Poetin, en dat de groep wordt vervangen door andere entiteiten onder andere namen; overwegende dat het Kremlin via deze constructies, en omdat de Wagner Group geen wettelijke status heeft, probeert om de mogelijkheid van plausibele ontkenning ten aanzien van de activiteiten en misdaden van de groep te handhaven; |
|
K. |
overwegende dat het gebruik van PMSC’s zoals de Wagner Group, E.N.O.T. Corp, de Kozakken en andere in de context van de Russische agressie tegen Oekraïne mogelijk gericht is op het verhullen van militaire inmenging, door slachtoffers onder de reguliere militaire troepen te voorkomen en zo de menselijke kosten van de militaire agressie voor het Russische publiek te verbergen; |
|
L. |
overwegende dat de Wagner Group voor het eerst werd geïdentificeerd in 2014, toen zij pro-Russische separatisten steunde en het Russische leger hielp bij oorlogsvijandelijkheden in de Donbas-regio in Oekraïne en bij de illegale invasie en annexatie van de tot Oekraïne behorende Krim; overwegende dat de groep sindsdien betrokken is geweest bij conflicten in Syrië, Sudan, Mozambique, Libië, de Centraal-Afrikaanse Republiek en Venezuela; |
|
M. |
overwegende dat in de Centraal-Afrikaanse Republiek VN-deskundigen van de werkgroepen inzake het gebruik van huurlingen, inzake bedrijfsleven en mensenrechten en inzake gedwongen verdwijningen, alsook de speciale VN-rapporteurs inzake foltering en inzake buitengerechtelijke, standrechtelijke en willekeurige executies, in oktober 2021 gezamenlijk tot de conclusie zijn gekomen dat de Wagner Group grove en systematische schendingen van de mensenrechten heeft begaan, waaronder massale standrechtelijke executies, willekeurige aanhoudingen, seksueel geweld, plundering, gedwongen verdwijningen en foltering tijdens ondervragingen; |
|
N. |
overwegende dat de Wagner Group betrokken is geweest bij de agressieve overname van essentiële inkomstenbronnen zoals mijnbouw en douaneopbrengsten, waardoor ontwikkelingslanden worden verzwakt en hun essentiële publieke middelen worden ontnomen; overwegende dat bijvoorbeeld na de ondertekening in 2018 van een militaire overeenkomst tussen Rusland en de Centraal-Afrikaanse Republiek, het bedrijf Lobaye Invest, dat tot de Wagner Group behoort, de exploratierechten voor goud en diamanten op verschillende mijnbouwlocaties heeft gekregen; overwegende dat uit een CNN-verslag van juni 2021 is gebleken dat Russische huurlingen burgers hebben geëxecuteerd en plaatselijke bewoners in de mijnbouwgebieden hebben verdreven; |
|
O. |
overwegende dat de Wagner Group in Libië sinds ten minste 2018 betrokken is geweest bij logistieke steun en gevechtshandelingen ter ondersteuning van de Libische rebellengeneraal Khalifa Haftar; overwegende dat de Wagner Group volgens het verslag van de VN-onderzoeksmissie in Libië van oktober 2021 betrokken is geweest bij oorlogsmisdaden, waaronder standrechtelijke executies van burgers en gedetineerden, slavernij, het leggen van internationaal verboden antipersoneelmijnen en het doden en verminken van burgers, waaronder kinderen, bijvoorbeeld in het dorp al-Sbeaa ten zuiden van Tripoli; overwegende dat in het verslag melding wordt gemaakt van talrijke en herhaalde schendingen van het VN-wapenembargo en gevallen waarbij de Wagner Group gebruik heeft gemaakt van Russische militaire vrachtvliegtuigen; overwegende dat de steun van Russische huurlingen en militaire instructeurs aan radicale gewapende groeperingen de zuidelijke buurlanden van de EU verder heeft gedestabiliseerd; |
|
P. |
overwegende dat de deelnemende landen aan de conferentie over Libië in Parijs op 12 november 2021 hebben verklaard dat zij gekant zijn tegen elke buitenlandse inmenging in Libische aangelegenheden en hun steun hebben uitgesproken voor de uitvoering van het actieplan voor de terugtrekking van huurlingen, buitenlandse strijders en buitenlandse troepen uit het Libische grondgebied; overwegende dat Turkije begin november 2021 ongeveer 150 extra Syrische huurlingen naar Libië heeft gestuurd, bovenop de 7 000 huurlingen die al in het land aanwezig waren en die loyaal zijn aan Turkije, ondanks lokale en internationale verzoeken om alle buitenlandse troepen terug te trekken vóór de parlements- en presidentsverkiezingen die gepland zijn voor 24 december 2021; overwegende dat volgens het eindverslag van het deskundigenpanel inzake Libië naar aanleiding van Resolutie 1973 (2011), dat in september 2019 werd gepubliceerd, de onderneming Black Shield Security Services uit de Verenigde Arabische Emiraten Sudanese onderdanen heeft gerekruteerd om in het Libische conflict te vechten; |
|
Q. |
overwegende dat er sinds eind 2015 medewerkers van de Wagner Group naar Syrië zijn gezonden om het Russische leger te ondersteunen bij zijn interventie met het oog op de redding van het Assad-regime; overwegende dat huurlingen gruwelijke misdaden hebben gepleegd en gefilmd jegens de Syrische bevolking, zoals marteling, moord en de onthoofding van burgers bij Palmyra; overwegende dat een Syrische private luchtvaartmaatschappij, Cham Wings, betrokken is geweest bij het vervoer van huurlingen van Rusland naar Libië en meer recent bij het vervoer van migranten naar Minsk; |
|
R. |
overwegende dat de VN-werkgroep inzake het gebruik van huurlingen berichten heeft ontvangen dat Azerbeidzjan, met hulp van Turkije Syrische huurlingen heeft ingezet ter ondersteuning van zijn militaire operaties in het conflictgebied Nagorno-Karabach; |
|
S. |
overwegende dat op 30 juli 2018 drie bekroonde Russische journalisten zijn vermoord terwijl zij onderzoek deden naar de mijnbouwactiviteiten van de Wagner Group in de Centraal-Afrikaanse Republiek; overwegende dat de dood in maart 2018 van de Russische journalist Maxim Borodin, die verslag uitbracht over de activiteiten van de Wagner Group in Syrië, volgens het Comité voor de Bescherming van Journalisten paste binnen een patroon in Rusland van journalisten die stierven terwijl zij verslag uitbrachten van gevoelige kwesties die mogelijk gevolgen zouden hebben voor de autoriteiten; |
|
T. |
overwegende dat de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie Josep Borrell op 15 november 2021 heeft aangekondigd dat de EU-ministers van Buitenlandse Zaken overeen zijn gekomen om tijdens de komende Raad Buitenlandse Zaken van december 2021 beperkende maatregelen te treffen tegen de Wagner Group; overwegende dat hij op 20 september 2021 ook heeft gewaarschuwd tegen mogelijke betrokkenheid van de Wagner Group in Mali; |
|
U. |
overwegende dat de Wagner Group en de Malinese autoriteiten volgens berichten een overeenkomst hebben gesloten met het plan om 1 000 contractanten in het land in te zetten; overwegende dat de EU in het kader van haar gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) missies uitvoert in Mali; |
|
V. |
overwegende dat de Raad op 7 december 2020 Verordening (EU) 2020/1998 tot vaststelling van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten heeft aangenomen, op grond waarvan de EU beperkende maatregelen kan opleggen tegen personen, entiteiten en instanties — met inbegrip van statelijke en niet-statelijke actoren — die verantwoordelijk zijn voor of betrokken zijn bij ernstige schendingen van de mensenrechten wereldwijd; overwegende dat het belangrijk is te benadrukken dat de EU een verantwoordelijkheid heeft om bij mensenrechtenschendingen gebruik te maken van deze verordening; |
|
1. |
toont zich uitermate bezorgd over de aanhoudende meldingen van allerlei schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht in het kader van de almaar toenemende activiteiten van PMSC’s en waarvoor tot op heden nog haast niemand ter verantwoording is geroepen; |
|
2. |
veroordeelt de gruwelijke misdrijven van de Wagner Group en daaraan gerelateerde particuliere militaire eenheden in de scherpste bewoordingen; onderstreept dat er sterke aanwijzingen zijn dat de Russische staat verantwoordelijk is voor de financiering, de opleiding, het beheer en de operationele leiding van die paramilitaire groepen; onderstreept dat de activiteiten van de Wagner Group gelijk oplopen met de verspreiding van de invloed van Rusland in conflictgebieden; is er stellig van overtuigd dat de Wagner Group en andere beveiligingsondernemingen onder leiding van Rusland behandeld moeten worden als gemachtigde organisaties van de Russische staat; |
|
3. |
dringt bij de Russische autoriteiten aan op handhaving van het Russische strafwetboek, en met name artikel 359, dat een verbod inhoudt op de rekrutering, opleiding, financiering of materiële bevoorrading van huurlingen, alsook op hun optreden in een gewapend conflict; verzoekt de Russische autoriteiten in dit verband om ook staatsbedrijven te verbieden particuliere militaire ondernemingen in te zetten bij activiteiten van huurlingen die in strijd zijn met het internationaal humanitair recht; |
|
4. |
onderstreept hoe belangrijk het is de strategie van de Wagner Group en de daarbij aangesloten ondernemingen tegen te gaan, vooral als het gaat om het verdoezelen van hun identiteit door verschillende namen te gebruiken, met als doel om internationaal toezicht te vermijden; |
|
5. |
verzoekt alle staten die gebruikmaken van de diensten van de Wagner Group en de daarbij aangesloten ondernemingen, met name de Centraal-Afrikaanse Republiek, alle banden met de groep en haar werknemers te verbreken; verzoekt alle staten hun verantwoordelijkheid te nemen wat betreft de handhaving van het internationaal recht, gemelde schendingen van de mensenrechten te onderzoeken en op hun grondgebied gevestigde ondernemingen te vervolgen wanneer zij zich bezighouden met activiteiten die in strijd zijn met het internationaal recht; steunt in dit verband de inspanningen van mensenrechtengroeperingen en activisten om de leden van de Wagner Group ter verantwoording te roepen voor de misdaden die zij in Oekraïne, Syrië, Libië en de Centraal-Afrikaanse Republiek hebben gepleegd; |
|
6. |
is zeer verontrust over aanwijzingen dat de Malinese overgangsautoriteit overweegt gebruik te maken van particuliere militaire ondernemingen, in het bijzonder de Wagner Group; verzoekt Mali met klem niet voor deze aanpak te kiezen; is er stellig van overtuigd dat de betrokkenheid van de Wagner Group in strijd zou zijn met de hoofddoelen van de GVDB-missies van de EU en van de EU-lidstaten die handelen op verzoek van de Malinese autoriteiten, namelijk het herstellen van de vrede, veiligheid en stabiliteit in Mali en het beschermen van het Malinese volk; |
|
7. |
is van oordeel dat EU-missies en -operaties geen vrede, veiligheid en stabiliteit teweeg kunnen brengen in partnerlanden wanneer in diezelfde landen tegelijkertijd particuliere beveiligingsondernemingen die beschuldigd worden van ernstige schendingen van de mensenrechten actief zijn; wijst op gerichte desinformatiecampagnes tegen EU-missies en -operaties in Afrika die het werk zouden kunnen zijn van de Wagner Group en de daarbij aangesloten ondernemingen, in het kader van Ruslands moderne hybride oorlogsvoering; verzoekt de relevante eenheden van de taskforce Stratcom van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) om verslag uit te brengen over deze desinformatiecampagnes; |
|
8. |
verzoekt de EU en de lidstaten alle mogelijkheden te benutten om de landen in kwestie te informeren over de risico’s van aansluiting bij of samenwerking met de Wagner Group en de daarbij aangesloten ondernemingen, en om de barslechte staat van dienst op het gebied van de mensenrechten van deze groep te benadrukken; spoort regeringen ertoe aan strenge bepalingen te waarborgen op het gebied van de naleving van het internationaal humanitair recht, democratische controle en verantwoordingsplicht in overeenkomsten met buitenlandse PMSC’s voor militaire bijstand en beveiligingsdiensten; spoort staten aan tot volledige transparantie op het gebied van de gebruikmaking van militaire ondersteuningsdiensten, met name wat betreft het aantal, de taken en de commandoketens van de op hun grondgebied aanwezige PMSC’s, evenals de gebruikte uitrusting om aan de overeenkomsten te voldoen; |
|
9. |
verzoekt de EDEO een verslag op te stellen over de activiteiten van de Wagner Group om de verschillende schendingen waaraan zij zich schuldig heeft gemaakt duidelijk in kaart te brengen, wat zou helpen om de groep ter verantwoording te roepen voor haar misdaden en om de weg te effenen voor de vervolging van de schuldigen door internationale rechtbanken; verklaart dat het Parlement de kwestie nauwlettend zal blijven volgen via een verslag en mogelijk hoorzittingen; |
|
10. |
verzoekt de EU-lidstaten en hun bondgenoten meer inlichtingen uit te wisselen over de Wagner Group en de daarbij aangesloten ondernemingen; |
|
11. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat EU-middelen in geen geval door de begunstigde landen kunnen worden gebruikt om particuliere militaire ondernemingen met een dergelijke staat van dienst op het gebied van de mensenrechten te financieren; verzoekt de Commissie dit onderwerp aan te kaarten in haar bilaterale dialoog met alle landen in kwestie; |
|
12. |
eist dat landen waar GVDB-missies en andere EU-operaties worden uitgevoerd ter ondersteuning van de overheidscapaciteitsopbouw hun overeenkomsten met PMSC’s die de mensenrechten schenden beëindigen; verzoekt de Commissie EU-steun aan regeringen en overheidsinstellingen die in verband worden gebracht met de Wagner Group kritisch te herzien; verzoekt de lidstaten en de Commissie af te zien van nieuwe samenwerkingsprojecten waarmee rechtstreekse begrotingssteun wordt verleend aan regeringen die banden hebben met de Wagner Group; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan deze begrotingssteun te verleggen naar maatschappelijke organisaties en projecten die rechtstreeks ten goede komen aan de bevolking van deze landen; |
|
13. |
herinnert eraan dat de EU en haar lidstaten uitsluitend gebruik mogen maken van particuliere beveiligingsondernemingen in conflictgebieden om hun faciliteiten te beschermen of de vervoersveiligheid te waarborgen, en alleen als zij de mensenrechten en het internationaal humanitair recht volledig eerbiedigen; beklemtoont dat aan PMSC’s geen activiteiten mogen worden uitbesteed waarbij geweld moet worden gebruikt en/of sprake is van deelname aan vijandelijkheden, met uitzondering van gevallen van zelfverdediging, en dat PMSC’s in elk geval het recht moeten hebben deel te nemen aan verhoren of deze te leiden; is er stellig van overtuigd dat het in de eerste plaats de overheid is die moet instaan voor veiligheid en defensie; |
|
14. |
dringt erop aan dat de kwestie van de activiteiten van de Wagner Group en andere particuliere militaire ondernemingen in Afrika tijdens de komende EU-Afrika-top grondig wordt besproken; |
|
15. |
herhaalt de oproep van 12 november 2021 tijdens de internationale conferentie over Libië in Parijs aan alle buitenlandse strijders, met inbegrip van huurlingen, om het Libische grondgebied te verlaten; verzoekt Rusland, Turkije, de Verenigde Arabische Emiraten en alle andere landen met klem aan deze oproep gevolg te geven, onmiddellijk te stoppen met het sturen van huurlingen naar Libië en de huurlingen die momenteel in het land aanwezig zijn, terug te trekken; |
|
16. |
verzoekt de Russische autoriteiten met klem alle huurlingen uit Oost-Oekraïne en de Krim terug te trekken; steunt de inspanningen van de Oekraïense autoriteiten om leden van de Wagner Group die actief zijn op de Krim en in de Donbas-regio voor een Oekraïense rechtbank te brengen en roept Interpol op tot nauwe samenwerking in deze en andere soortgelijke zaken; |
|
17. |
is ingenomen met de verklaring van de VV/HV over de komende vaststelling door de Raad Buitenlandse Zaken van gerichte EU-sancties tegen de bij de Wagner Group aangesloten personen en entiteiten in kwestie, evenals personen en entiteiten die met de groep samenwerken, met gebruik van bestaande EU-sanctieregelingen zoals de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten; dringt erop aan dat deze sancties reisverboden en bevriezing van tegoeden voor medewerkers van de Wagner Group omvatten; verzoekt partnerlanden, met inbegrip van de lidstaten van de Afrikaanse Unie, soortgelijke sancties te treffen; verzoekt de EU beperkende maatregelen voor te bereiden en vast te stellen voor andere PMSC’s die de mensenrechten schenden; |
|
18. |
verzoekt alle VN-leden om de aanvullende protocollen bij de Verdragen van Genève volledig te ratificeren en uit te voeren, en om het internationaal recht ten aanzien van het daadwerkelijk verbod op huurlingen aan te scherpen, en daarbij voort te borduren op de geest van het Verdrag van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid van 1977 inzake de uitbanning van huurlingschap in Afrika, het Internationaal Verdrag van 1989 tegen de aanwerving, het inzetten, de financiering en de opleiding van huurlingen, en het document van Montreux van 2008; |
|
19. |
verzoekt de EU en haar lidstaten een duidelijk en bindend regelgevingskader voor PMSC’s te waarborgen, met name in het kader van de intergouvernementele werkgroep voor onbepaalde duur van de VN en met betrekking tot grote projecten in niet-EU-landen wanneer deze worden gefinancierd door in de EU gevestigde investeerders of financiële instellingen, en erop toe te zien dat dergelijke projecten transparant worden gemonitord; kijkt uit naar de bekendmaking van het ontwerpkader hiervoor in april 2022; pleit voor verplichte zorgvuldigheidseisen voor instanties die PMSC’s inhuren; |
|
20. |
steunt de werkzaamheden van de VN-werkgroep; verzoekt landen waar melding is gemaakt van ernstige schendingen van de mensenrechten door PMSC’s de VN-werkgroep inzake het gebruik van huurlingen officieel uit te nodigen om bij wijze van spoed landenbezoeken uit te voeren; |
|
21. |
verzoekt de EU en haar lidstaten resoluut op te treden om het gebrek aan verantwoordingsplicht van PMSC’s te verhelpen, ook wat betreft de controle en monitoring van de transparantie; herinnert alle landen aan hun verplichting om erop toe te zien dat PMSC’s die actief zijn binnen hun jurisdictie of op hun grondgebied de mensenrechten eerbiedigen; onderstreept dat er moet worden voorzien in daadwerkelijke rechtsmiddelen, met inbegrip van strafrechtelijke sancties, voor mensenrechtenschendingen die voortvloeien uit de activiteiten van PMSC’s; eist onbelemmerde toegang tot de rechter en verhaal voor alle slachtoffers van schendingen, met inbegrip van misbruik, door Russische huurlingen; verzoekt de EU een bijdrage te leveren aan inspanningen binnen nationale en internationale jurisdicties om strafrechtelijke procedures op te starten teneinde PMSC’s ter verantwoording te roepen voor hun schendingen van de mensenrechten; verzoekt Rusland daartoe volledige medewerking te verlenen aan de VN, de EU en landen waar de Wagner Group strafbare feiten zou hebben gepleegd; |
|
22. |
is van oordeel dat het versterken van opleidingsmissies van de EU (EUTM’s) doeltreffender zou bijdragen tot de hervorming van de beveiligingssector in partnerlanden; meent dat een snelle tenuitvoerlegging van de Europese Vredesfaciliteit, met volledige inachtneming van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (6) betreffende de controle op de wapenuitvoer, het internationaal recht betreffende de mensenrechten, het internationaal humanitair recht en doeltreffende transparantiebepalingen, met inbegrip van een gedetailleerde lijst van uitrusting die in het kader van de faciliteit is verstrekt, de invloed van de EU op de capaciteitsopbouw van de strijdmacht van partnerlanden zou vergroten en zou kunnen voorkomen dat zij beroep doen op PMSC’s die onze waarden niet delen; |
|
23. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en het parlement van de Russische Federatie. |
(1) PB C 334 van 19.9.2018, blz. 80.
(2) PB C 385 van 22.9.2021, blz. 24.
(3) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0383.
(4) PB C 118 van 8.4.2020, blz. 113.
(5) PB L 410 I van 7.12.2020, blz. 1.
(6) Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99).
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/111 |
P9_TA(2021)0483
De mensenrechtensituatie in Kameroen
Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2021 over de mensenrechtensituatie in Kameroen (2021/2983(RSP))
(2022/C 224/12)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Kameroen, en met name die van 18 april 2019 (1), |
|
— |
gezien het situatieverslag van het VN-Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden van 5 november 2021 over Kameroen en het jaarverslag 2020 van de EU over mensenrechten en democratie in de wereld — landverslag Kameroen van 21 juni 2021, |
|
— |
gezien de ACS-EU-Partnerschapsovereenkomst (de “Overeenkomst van Cotonou”), |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, |
|
— |
gezien het Verdrag inzake de rechten van het kind, dat in 1993 door Kameroen is geratificeerd, |
|
— |
gezien het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van 1981, |
|
— |
gezien de grondwet van de Republiek Kameroen, |
|
— |
gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de aanvankelijk vreedzame protesten van het Cameroon Anglophone Civil Society Consortium tegen de marginalisering, door de federale regering, van de Engelstalige regio’s van Kameroen in 2016 met bruut geweld de kop in werden gedrukt door de overheidsinstanties, hetgeen de steun voor separatistische bewegingen aanwakkerde, de opkomst van verscheidene separatistische milities in de hand werkte die voor een nieuwe staat, Ambazonia, pleitten, en tot een bloedig militair conflict leidde; |
|
B. |
overwegende dat dialoog een voorwaarde is voor vrede, maar dat de regering van president Paul Biya herhaaldelijk heeft geweigerd rechtstreeks het gesprek aan te gaan met separatistische leiders uit de Engelstalige regio’s; |
|
C. |
overwegende dat Kameroen met verschillende politieke en veiligheidskwesties kampt, waaronder dreigementen van Boko Haram in de regio Extrême-Nord en een interne gewapende separatistische opstand in de Engelstalige regio’s Noordwest- en Zuidwest-Kameroen, die al bijna vijf jaar aan de gang is; |
|
D. |
overwegende dat leraren en advocaten uit de Engelstalige regio’s in 2016 vreedzame stakingen hebben gehouden in Noordwest- en Zuidwest-Kameroen in protest tegen de oplegging van het Franse rechtsstelsel en de Franse taal in hun rechtbanken en klaslokalen, hetgeen de crisis heeft teweeggebracht; overwegende dat het gewapende conflict, dat sinds 2017 aan de gang is, duizenden mensen het leven heeft gekost en tot een regelrechte humanitaire crisis heeft geleid in de Engelstalige regio’s van Kameroen; |
|
E. |
overwegende dat tot op heden meer dan 3 000 burgers en honderden leden van de veiligheidstroepen om het leven zijn gekomen; overwegende dat ruim een miljoen mensen binnenlands ontheemd zijn geraakt als gevolg van het aanhoudende conflict in Kameroen; overwegende dat meer dan 2,2 miljoen mensen humanitaire hulp nodig hebben en ruim 66 000 mensen toevlucht hebben gezocht in buurland Nigeria; overwegende dat in Kameroen meer dan 447 000 vluchtelingen en asielzoekers worden opgevangen; overwegende dat West-Kameroen en de regio Littoral de gevolgen ondervinden van de overloopeffecten van deze crisis; |
|
F. |
overwegende dat de rechtsstaat niet door Kameroen wordt geëerbiedigd en dat al eerder door onafhankelijke waarnemers, waaronder Human Rights Watch en Amnesty International, is vastgelegd hoe militaire rechtszaken door ernstige materiële en procedurele gebreken worden verstoord en hoe daarbij het vermoeden van onschuld, het recht op een adequate verdediging en de onafhankelijkheid van processen en van de rechterlijke macht in het algemeen stuk voor stuk ernstig worden ondermijnd; |
|
G. |
overwegende dat er steeds vaker conflicten plaatsvinden tussen de gewapende separatistische Engelstalige groeperingen en de veiligheidstroepen van de regering, en dat deze conflicten in hevigheid toenemen; overwegende dat ook de humanitaire hulp in de getroffen regio’s een flinke klap heeft gekregen als gevolg van inmenging door niet-statelijke gewapende groeperingen en lockdownmaatregelen, waardoor mensen in deze regio’s kampen met ernstige voedselonzekerheid en tienduizenden mensen geen toegang hebben tot wezenlijke zorg; overwegende dat bij de invoering van de lockdownmaatregelen maar weinig uitzonderingen zijn gemaakt voor humanitaire activiteiten en dat de hulpverlening daardoor aanzienlijk is verstoord; overwegende dat de agentschappen van de VN zich, ondanks de aanvullende kwetsbaarheden die de COVID-19-pandemie met zich heeft meegebracht, gedwongen hebben gezien hun humanitaire activiteiten op te schorten; |
|
H. |
overwegende dat burgers het zwaarst door het geweld en het conflict tussen de regering en de separatistische krachten worden getroffen en dat veruit de meeste slachtoffers onder burgers vallen; overwegende dat de regering en de separatistische krachten continu vergeldingsacties tegen elkaar ondernemen en zich daarbij doelbewust op burgers en kwetsbare bevolkingsgroepen richten; |
|
I. |
overwegende dat mensenrechtenadvocaat, vooraanstaand verdediger van de rechten van de Engelstalige minderheid en voorstander van de vreedzame oplossing van de crisis Felix Agbor Nkongho meerdere doodsbedreigingen heeft ontvangen van de gewapende separatistische groeperingen; overwegende dat hij niet de enige is die wordt aangevallen en geïntimideerd; |
|
J. |
overwegende dat de politieke spanningen sinds de verkiezingen van 2018 zijn uitgemond in haatzaaiende uitlatingen op grond van etnische afkomst en politieke overtuiging, die op hun beurt op de sociale media worden versterkt; |
|
K. |
overwegende dat regeringstroepen zich als gevolg van de vijandelijkheden of vermoedelijke samenwerking met separatisten schuldig hebben gemaakt aan de buitengerechtelijke executie van burgers, waaronder vrouwen en kinderen, foltering en mishandeling, seksueel geweld, waaronder verkrachting, gendergerelateerd geweld, vernieling van eigendommen, waaronder dorpen, huizen, zorgvoorzieningen en ziekenhuizen, plundering, en willekeurige arrestatie en detentie van burgers; |
|
L. |
overwegende dat in de eerste vijf maanden van 2021 ten minste 27 aanvallen zijn gepleegd door gewapende separatisten en dat daarbij in 13 steden geïmproviseerde explosieven werden geplaatst, wat meer is dan in alle voorgaande jaren van de crisis opgeteld; overwegende dat honderden mensen, waaronder vrouwen, humanitaire hulpverleners, leraren en kinderen, met geweld zijn bejegend en zijn verkracht, gedood, gefolterd, bedreigd en ontvoerd; overwegende dat wordt vermoed dat de daders samenwerken met het leger; |
|
M. |
overwegende dat kinderen naar verhouding zwaarder door het conflict worden getroffen en dat 700 000 leerlingen het recht op onderwijs is ontzegd als gevolg van een gedwongen boycot op school in alle Engelstalige regio’s; overwegende dat 28 % van alle slachtoffers van gendergerelateerd geweld in Kameroen kind is (cijfers vanaf augustus 2021) en dat kinderen in het land een verhoogd risico lopen om als kindsoldaat of kindarbeider te worden gerekruteerd of te worden misbruikt; overwegende dat naar verluidt 50 % van de kinderen in Kameroen is misbruikt; overwegende dat volgens het Bevolkingsfonds van de VN 38 % van de vrouwen in Kameroen tussen de 20 en 24 jaar voor de leeftijd van 18 jaar getrouwd is en 13 % voor de leeftijd van 15 jaar; |
|
N. |
overwegende dat president Biya als reactie op internationale druk een onderzoekscommissie heeft ingesteld om de moorden in Ngarbuh te onderzoeken, waarna de regering heeft toegegeven dat haar veiligheidstroepen in dit verband enige verantwoordelijkheid dragen en heeft laten weten de betrokken personen te zullen arresteren; overwegende dat hierover echter geen verdere informatie beschikbaar is; |
|
O. |
overwegende dat de lockdown streng is gehandhaafd en dat in het kader daarvan onder meer bijna alle scholen en leercentra zijn gesloten; overwegende dat iedereen die weigerde zich aan de lockdownmaatregelen te houden, waaronder kinderen en leraren, met geweld werd bejegend; overwegende dat er scholen, universiteiten en ziekenhuizen zijn aangevallen, hetgeen de schendingen van het recht op onderwijs alleen maar heeft verergerd en verlengd en geleid heeft tot de ontzegging van essentiële gezondheidsdiensten; |
|
P. |
overwegende dat de spanningen in het land sinds de presidentsverkiezingen van 2018 zijn opgelopen; overwegende dat president Biya in september 2019 een nationale dialoog heeft gelanceerd met als doel om het conflict tussen de strijdkrachten en de separatistische rebellen in de Engelstalige regio’s op te lossen; overwegende dat de tenuitvoerlegging van de bij deze dialoog overeengekomen maatregelen twee jaar later weinig resultaat heeft opgeleverd; overwegende dat verschillende pogingen in 2020 en 2021 om de crisis in Kameroen op te lossen zijn mislukt; |
|
Q. |
overwegende dat er een aantal presidentiële decreten zijn opgesteld die voorzien in de overdracht van bevoegdheden en de geleidelijke overheveling van personele en financiële middelen naar de gedecentraliseerde autoriteiten met het oog op de praktische tenuitvoerlegging van het decentralisatieproces, maar dat de ondertekening van deze decreten nog hangende is; |
|
R. |
overwegende dat de regering de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging blijft beperken en politieke tegengeluiden steeds meer onderdrukt; overwegende dat honderden leden en aanhangers van oppositiepartijen zijn gearresteerd na demonstraties waarin werd opgeroepen tot een vreedzame oplossing van de crisis in de Engelstalige regio’s; overwegende dat stelselmatig beperkingen worden opgelegd aan politieke tegenstanders, demonstranten, journalisten en het maatschappelijk middenveld; |
|
S. |
overwegende dat het Kameroense wetboek van strafrecht maximaal vijf jaar gevangenisstraf stelt op seksuele relaties tussen mensen van hetzelfde geslacht; overwegende dat in de afgelopen jaren en maanden melding is gemaakt van talloze gevallen van arrestatie en intimidatie van lhbtqi’ers; |
|
T. |
overwegende dat Kameroen in de regio Extrême-Nord wordt bedreigd door Boko Haram en de West-Afrikaanse provincie van de Islamitische Staat (ISWAP); overwegende dat de aanvallen van de islamistische gewapende groepering Boko Haram dagelijkse moorden, ontvoeringen, roofovervallen en vernielingen van eigendommen omvatten, waarbij ernstige schendingen van de mensenrechten en van het internationaal recht en het internationaal humanitair recht zijn begaan; overwegende dat bij dergelijke aanvallen ook sprake is geweest van kindsoldaten en zelfmoordaanslagen door kinderen; overwegende dat Boko Haram sinds december 2020 ten minste 80 burgers heeft gedood en dat in augustus 2021 meer dan 340 000 mensen binnenlands ontheemd waren; overwegende dat de vermoedelijke dood van Abubakar Shekau, de leider van Boko Haram, tijdens een confrontatie in Nigeria met de splintergroepering ISWAP ertoe heeft bijgedragen dat de ISWAP haar macht heeft kunnen consolideren, waardoor de onveiligheid in de regio Extrême-Nord van Kameroen is toegenomen; overwegende dat de regeringstroepen niet bij machte zijn de getroffen bevolking adequaat te beschermen; |
|
1. |
is ernstig bezorgd over de mensenrechtensituatie in Kameroen; onderstreept het recht van de Kameroense burgers op vrijheid van meningsuiting, vergadering en vereniging; roept op tot eerbiediging van de mensenrechten en dringt er bij de regering van Kameroen op aan alle nodige stappen te zetten om haar verplichtingen met betrekking tot de bescherming van deze rechten na te komen; |
|
2. |
dringt er zowel bij de Kameroense regering als bij de politieke en militaire leiders van de separatistische groeperingen op aan een humanitair staakt-het-vuren overeen te komen en moedigt de partijen bij het conflict aan in te stemmen met maatregelen die het wederzijds vertrouwen versterken, zoals de vrijlating van niet-gewelddadige politieke gevangenen en de beëindiging van de boycots van scholen; dringt er bij de regering van president Biya en de Engelstalige separatisten op aan de vredesbesprekingen onmiddellijk te hervatten; dringt er bij de internationale gemeenschap, met name de Afrikaanse Unie, de Centraal-Afrikaanse staten en de EU op aan de dialoog te vergemakkelijken door aan te bieden om als bemiddelaar op te treden; onderstreept het belang van regionale samenwerking en dringt er bij de Kameroense regering op aan nauw samen te werken met de Afrikaanse Unie en de Economische Gemeenschap van Centraal-Afrikaanse Staten; betreurt dat beide partijen in het conflict hebben gefaald om werkelijk zinvolle vredesbesprekingen te voeren om het conflict op te lossen, en daartoe ook niet bereid zijn; is ervan overtuigd dat een politieke dialoog waarbij wordt gestreefd naar het sluiten van compromissen, werkelijke politieke participatie en inclusie voor alle betrokken partijen, de enige manier is om duurzame vrede te bereiken; roept de Kameroense regering en de leiders van de separatistische groeperingen op om onmiddellijk rechtstreekse onderhandelingen te starten door gebruik te maken van het aanbod van bemiddeling dat door derden is gedaan; |
|
3. |
veroordeelt de schendingen van de mensenrechten en van het internationaal recht en het internationaal humanitair recht door de partijen in het gewapende conflict en onderstreept hoe belangrijk het is straffeloosheid te bestrijden; roept de Kameroense autoriteiten op ervoor te zorgen dat er overeenkomstig het internationale recht en de internationale normen onafhankelijke, doeltreffende, transparante en onpartijdige onderzoeken worden ingesteld en dat de ernstige schendingen en vergrijpen door zowel overheids- als niet-overheidsactoren worden vervolgd, zodat degenen die verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen ter verantwoording worden geroepen en in een eerlijk proces voor de rechter worden gebracht, om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en een einde aan de straffeloosheid te waarborgen, aangezien dit kernelementen zijn van de rechtsstaat en het fundament vormen van een goed functionerende democratische staat; |
|
4. |
verzoekt de Kameroense regering het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof te ratificeren; dringt er bij de EU op aan alle politieke invloed die ontwikkelingshulp en andere bilaterale programma’s met zich meebrengen aan te wenden om de verdediging van de mensenrechten in Kameroen te ondersteunen; |
|
5. |
is gekant tegen het gebruik van militaire rechtbanken voor de berechting van burgers; herinnert aan de internationale verplichtingen met betrekking tot een eerlijke procesvoering waaraan Kameroen gebonden is, herinnert Kameroen aan zijn verplichting om het recht van alle burgers op een eerlijk proces voor onafhankelijke rechtbanken te handhaven, en herinnert eraan dat militaire rechtbanken geen jurisdictie over de burgerbevolking mogen hebben; |
|
6. |
roept de Kameroense autoriteiten op burgers niet langer voor militaire rechtbanken te brengen, met een vooraf bepaalde uitkomst en met oplegging van de doodstraf, hetgeen onwettig is volgens de internationale mensenrechtenwetgeving; herinnert eraan dat de doodstraf sinds 1997 niet meer is toegepast in Kameroen en dat dit een mijlpaal is op weg naar de volledige afschaffing van de doodstraf in het land; herhaalt dat de EU sterk gekant is tegen de doodstraf, in alle gevallen en zonder uitzondering; verzoekt de regering van Kameroen ervoor te zorgen dat de doodstraf wordt afgeschaft; verzoekt de regering van Kameroen het tweede facultatieve protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, gericht op de afschaffing van de doodstraf, te bekrachtigen; dringt er bij de rechtbanken op aan voortaan van een dergelijk vonnis af te zien en te bevestigen dat zij de doodstraf niet meer zullen opleggen; |
|
7. |
betreurt het gebruik van geweld, met name tegen kinderen, en is uiterst bezorgd over de gevolgen die de crisis voor hen heeft; roept beide partijen in het conflict op niet langer opzettelijk burgers als doelwit te kiezen en dringt er bij de separatisten op aan onmiddellijk een einde te maken aan de aanvallen op scholen en aan alle gedwongen boycots van het onderwijs, en ervoor te zorgen dat alle studenten en leerkrachten weer veilig naar school kunnen; |
|
8. |
roept de Kameroense autoriteiten op alle vrouwen in het land te beschermen, met name in de conflictgebieden, en gendergelijkheid en de zelfredzaamheid van vrouwen te bevorderen door de deelname van vrouwen en vrouwenrechtenorganisaties aan het openbare en politieke leven te stimuleren; roept op tot de ontwikkeling van specifieke EU-acties ter versterking van de rechten van verschillende groepen vrouwen, met bijzondere aandacht voor jongeren, migranten, vrouwen met hiv, lhbtqi-personen en mensen met een handicap; |
|
9. |
is van mening dat het proces van decentralisatie, als systeem van economisch, sociaal en politiek bestuur, een essentieel instrument is om de diverse uitdagingen op het gebied van ontwikkeling aan te gaan, met name door een grotere verantwoordingsplicht van lokale politici en van het lokale bestuur ten opzichte van betrokken burgers; verwelkomt de steun van de EU aan dit proces; |
|
10. |
veroordeelt het buitensporig en oneigenlijk gebruik van geweld tegen politieke tegenstanders en vreedzame demonstranten; betreurt de toepassing van lockdown-maatregelen, zoals uitgaansverboden of een verbod op openbare bijeenkomsten, onder het mom van bestrijding van de COVID-19-pandemie, teneinde de vrijheid van meningsuiting, de persvrijheid en het recht op vreedzame vergadering aan banden te leggen; spreekt zijn bezorgdheid uit over de aantasting van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid in Kameroen; betreurt de willekeurige arrestatie en intimidatie van journalisten en politici van de oppositie en het smoren van politieke tegengeluiden; roept de autoriteiten van Kameroen op politieke tegenstanders, demonstranten en alle andere burgers die uitsluitend om politieke redenen willekeurig zijn gearresteerd en worden vastgehouden, onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten; veroordeelt de schendingen van de fundamentele vrijheden; |
|
11. |
roept de socialemediaplatforms op met de regering, de oppositie en het maatschappelijk middenveld samen te werken om ervoor te zorgen dat hun webpagina’s worden gecontroleerd en om opruiende inhoud, haatzaaiende taal of verkeerde informatie, die de betrekkingen tussen de gemeenschappen verder verstoren, te beperken; |
|
12. |
betreurt het feit dat aan meer dan 40 000 mensen voedselhulp is onthouden als gevolg van de onveilige situatie en de wegblokkades in de regio’s Noordwest en Zuidwest, alsook de recente aanvallen op gezondheidsfaciliteiten en gezondheidswerkers, en het feit dat humanitaire activiteiten tijdens de lockdown werden verboden; veroordeelt het tegenhouden van humanitaire hulp en de ontvoering en intimidatie van en de moord op humanitaire hulpverleners in de regio’s Noordwest en Zuidwest-Kameroen, en veroordeelt evenzeer de toenemende intimidatie van onafhankelijke waarnemers en mensenrechtenverdedigers, met name vrouwenrechtenverdedigers, wier werk belangrijker is dan ooit in de context van de ernstige schendingen van de mensenrechten door alle partijen in dit conflict; dringt erop aan dat alle partijen in het conflict onmiddellijk vrije toegang voor humanitaire hulp verlenen; roept de regering van Kameroen op ervoor te zorgen dat de humanitaire hulp de crisisgebieden bereikt; |
|
13. |
verzoekt de VN en de EU de humanitaire situatie te blijven volgen en te blijven beoordelen waar behoefte aan is; vraagt de internationale gemeenschap, met inbegrip van de EU en haar lidstaten, dringend humanitaire steun te verlenen, zodat doeltreffend kan worden gereageerd en aan de dringende behoeften van de bevolking kan worden voldaan; is van mening dat een onderzoeksmissie van de VN-Mensenrechtenraad naar Kameroen zinvol zou zijn om vast te stellen in welke mate en door wie de internationale mensenrechtenwetgeving en het internationale humanitaire recht zijn geschonden; |
|
14. |
veroordeelt de terroristische acties van Boko Haram in Kameroen; heeft waardering voor de inspanningen van de Kameroense autoriteiten om deze groepering te bestrijden; roept de internationale gemeenschap op alle inspanningen ter bestrijding van Boko Haram te ondersteunen; beklemtoont dat terrorisme alleen doeltreffend kan worden bestreden als de oorzaken en de specifieke problemen die verband houden met ongelijkheid worden aangepakt; |
|
15. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de regering en het parlement van Kameroen, en de covoorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU. |
III Voorbereidende handelingen
Europees Parlement
Dinsdag, 23 november 2021
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/115 |
P9_TA(2021)0456
Gemeenschappelijk landbouwbeleid — steun voor de strategische plannen die de lidstaten opstellen en die uit het ELGF en het Elfpo worden gefinancierd ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 november 2021 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0392 — C8-0248/2018 — 2018/0216(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2022/C 224/13)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0392), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 42 en 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0248/2018), |
|
— |
gezien artikel 13 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de Akte van Toetreding van 1979, en met name punt 6 van het daaraan gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen, |
|
— |
gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Franse Nationale Vergadering, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 (1), |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio's van 5 december 2018 (2), |
|
— |
gezien het advies van de Rekenkamer van 25 oktober 2018 (3), |
|
— |
gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 23 juli 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, |
|
— |
gezien artikel 59 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling evenals de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Begrotingscommissie, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0200/2019), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast (4); |
|
2. |
hecht zijn goedkeuring aan zijn verklaring en aan de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad die als bijlage bij onderhavige resolutie zijn gevoegd, en die in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zullen worden bekendgemaakt; |
|
3. |
neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd, en die in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zal worden bekendgemaakt; |
|
4. |
verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitters het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 62 van 15.2.2019, blz. 214.
(2) PB C 86 van 7.3.2019, blz. 173.
(3) PB C 41 van 1.2.2019, blz. 1.
(4) Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 23 oktober 2020 (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0287).
P9_TC1-COD(2018)0216
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 november 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/2115.)
BIJLAGE BIJ DE WEGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring van het Europees Parlement over de rol van de Europese Raad met betrekking tot wetgevingselementen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
Het Europees Parlement betreurt dat de Europese Raad in zijn conclusies van 21 juli 2020 besluiten heeft genomen over wetgevingselementen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid waarover op grond van de Verdragen volgens de gewone wetgevingsprocedure had moeten worden besloten. Het Europees Parlement acht deze eenzijdige en voortijdige besluiten onaanvaardbaar en is van mening dat hiermee inbreuk is gemaakt op de rechten van het Europees Parlement als medewetgever die op voet van gelijkheid met de Raad optreedt.
Het Europees Parlement betreurt dat de Raad niet bereid was om met het Europees Parlement zinvolle onderhandelingen over deze elementen aan te gaan, omwille van het feit dat de Europese Raad daarover reeds had besloten.
Het Europees Parlement wijst met name op het feit dat de Raad geen zinvolle onderhandelingen heeft aangeknoopt over de bepalingen inzake plafonnering en degressiviteit van artikel 17 en over de flexibiliteit tussen toewijzingen voor rechtstreekse betalingen en Elfpo-toewijzingen neergelegd in artikel 96, en acht het resultaat van de onderhandelingen over die artikelen onbevredigend.
Het Europees Parlement betreurt de aanpak van de Raad ten zeerste en is van mening dat met deze aanpak de goede werking van de gewone wetgevingsprocedure is aangetast. Het Europees Parlement dringt er derhalve op aan dat deze aanpak bij toekomstige onderhandelingen in het kader van de gewone wetgevingsprocedure niet nogmaals wordt gevolgd.
Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad over de sociale dimensie van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
Het Europees Parlement en de Raad verzoeken de Commissie om na twee jaar toepassing van het stelsel van sociale conditionaliteit door alle lidstaten het effect van het stelsel op de arbeidsomstandigheden en de werking van de sanctieregeling te beoordelen door middel van een studie, en, waar passend, met voorstellen te komen om de sociale dimensie van het GLB te versterken.
Uiterlijk in 2025 zal de Commissie beoordelen of het haalbaar is artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) nr. 492/2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers in bijlage XX op te nemen en zal zij, waar passend, daartoe voorstellen indienen.
Verklaring van de Commissie over de mogelijkheid voor België om twee strategische GLB-plannen in te dienen
Gelet op artikel 104 van de verordening inzake de strategische GLB-plannen, waarover de medewetgevers overeenstemming hebben bereikt, en rekening houdend met het specifieke grondwettelijke kader van België bevestigt de Commissie dat zij zal aanvaarden dat België een strategisch GLB-plan indient voor elk van zijn betrokken gefedereerde entiteiten. De wettelijke verplichtingen van België uit hoofde van de verordening inzake de strategische GLB-plannen worden hierdoor niet beïnvloed of gewijzigd.
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/118 |
P9_TA(2021)0457
Gemeenschappelijk landbouwbeleid: financiering, beheer en monitoring ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 november 2021 inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (COM(2018)0393 — C8-0247/2018 — 2018/0217(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2022/C 224/14)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0393), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, artikel 43, lid 2, en artikel 322, lid 1, punt a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0247/2018), |
|
— |
gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrond, |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van de Rekenkamer van 25 oktober 2018 (1), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 (2), |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio's van 5 december 2018 (3), |
|
— |
gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 23 juli 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, |
|
— |
gezien de artikelen 59 en 40 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Begrotingscommissie, de Commissie begrotingscontrole en de Commissie regionale ontwikkeling, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0199/2019), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast (4); |
|
2. |
hecht zijn goedkeuring aan zijn verklaring, aan de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Commissie en aan de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, die als bijlage bij onderhavige resolutie zijn gevoegd en die in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zullen worden bekendgemaakt; |
|
3. |
neemt kennis van de verklaringen van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie zijn gevoegd en die in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zullen worden bekendgemaakt; |
|
4. |
verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 41 van 1.2.2019, blz. 1.
(2) PB C 62 van 15.2.2019, blz. 214.
(3) PB C 86 van 7.3.2019, blz. 173.
(4) Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 23 oktober 2020 (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0288).
P9_TC1-COD(2018)0217
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 november 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/2116.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring van het Europees Parlement over de uitvoering en transparantie van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
Het nieuwe rechtskader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) voorziet in meer flexibiliteit voor de lidstaten bij het opstellen en uitvoeren van nationale strategische plannen (NSP’s). Dit maakt aanpassing aan lokale behoeften mogelijk, terwijl er nog steeds voor wordt gezorgd dat de eindbegunstigden aan de algemene subsidiabiliteitsvoorwaarden voldoen. Het nieuwe uitvoeringsmodel (New Delivery Model — NDM), in het kader waarvan het beleidsaccent verschuift naar prestaties, houdt tevens in dat de verantwoordelijkheid op het gebied van het beheer en de controle van de landbouwfondsen van de Unie in aanzienlijke mate wordt overgeheveld van de Unie naar de nationale overheden.
Het Europees Parlement is van mening dat het door de medewetgevers bereikte interinstitutioneel akkoord de nodige waarborgen bevat om de vastgestelde risico’s voor de correcte uitvoering van de NSP’s van de lidstaten, zoals goedgekeurd door de Commissie, te ondervangen. Het Europees Parlement zal nauwlettend toezien op de uitvoering door de lidstaten van de door de Commissie goedgekeurde NSP’s en zal ten volle uitvoering geven aan zijn controlerende rol ten aanzien van de werkzaamheden van de Commissie, zoals neergelegd in de Verdragen en omschreven in de GLB-verordeningen.
Het Europees Parlement is van mening dat de doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie door Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt gewaarborgd, onder meer door middel van het verzamelen en publiceren van gegevens over groepen aan de hand waarvan belangenconflicten, onregelmatigheden, situaties van dubbele financiering en onrechtmatig gebruik van middelen op doeltreffende wijze gecontroleerd kunnen worden. Met het oog op het gebruik van een centraal instrument voor datamining in de lidstaten is het Europees Parlement ingenomen met de toezegging om, na het uiterlijk in 2025 te voltooien verslag van de Commissie waarin het gebruik van het instrument en de interoperabiliteit ervan worden beoordeeld, een voorstel over het verplichte gebruik van dit instrument in de lidstaten te bestuderen.
Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Commissie over de jaarlijkse prestatiemonitoring in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
Het Europees Parlement en de Commissie herinneren eraan dat — gelet op het in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) voor de periode 2023-2027 in te voeren nieuwe uitvoeringsmodel en prestatiekader — de jaarlijkse prestatieverslagen, de jaarlijkse monitoring en de tweejaarlijkse prestatie-evaluatie van groot belang zijn om de ambities van de strategische GLB-plannen waar te maken.
Het Europees Parlement en de Commissie zijn het er in dit verband over eens dat de Commissie jaarlijks verslag moet uitbrengen aan de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van het Europees Parlement over de vooruitgang die geboekt is op het gebied van de jaarlijkse prestatiemonitoring.
Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over verdere maatregelen om de begroting van de Unie te beschermen tegen fraude en onregelmatigheden door verplicht algemeen gebruik van een centraal instrument voor datamining in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
De Raad en het Europees Parlement verbinden zich ertoe een voorstel over het verplichte gebruik van een instrument voor datamining in de lidstaten te bestuderen, na het verslag van de Commissie van 2025 waarin het gebruik van het centrale instrument voor datamining en de interoperabiliteit ervan worden beoordeeld met het oog op het algemene gebruik ervan door de lidstaten.
Verklaring van de Commissie betreffende certificerende instanties in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
De Commissie neemt nota van de invoeging van een nieuwe overweging 13 in Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid betreffende het meedelen van informatie over aangewezen certificerende instanties. De Commissie ontvangt van de lidstaten informatie over de aanwijzing van publieke en particuliere certificerende instanties en houdt voor monitoringdoeleinden een register van deze instanties bij. De Commissie herinnert aan haar toezegging om het Parlement jaarlijks de lijst van aangewezen certificerende instanties jaarlijks mee te delen.
Verklaring van de Commissie over het schrappen van Elfpo-vastleggingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
De Commissie bevestigt dat, indien er een risico op schrapping van Elfpo-financiering bestaat, de relevante diensten van de Commissie de autoriteiten van de lidstaten een brief sturen waarin zij hen tijdig vóór de toepasselijke termijn voor automatische schrapping waarschuwen over dat risico. Het doel van die brief is om de opname van Elfpo-middelen te vergroten en samen met de lidstaten te onderzoeken wat daartoe kan worden gedaan.
De Commissie tracht het schrappen van vastleggingen ook te vermijden indien specifieke omstandigheden zich voordoen. Daartoe zullen de relevante regels van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor het onderbreken van de termijn waarna vastleggingen worden geschrapt in het geval van lopende gerechtelijke procedures of administratieve beroepen, volledig worden toegepast. Bovendien zal met name volledig worden voldaan aan de regel om geen schrappingen toe te passen indien begrotingsvastleggingen niet zijn gebruikt wegens een overmachtsituatie die ernstige gevolgen heeft gehad voor de uitvoering van de strategische GLB-plannen.
Verklaring van de Commissie over de bundeling van bevoegdheidsdelegaties in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
De Commissie herinnert aan haar toezegging om het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven na te leven. In punt 31 van dat akkoord staat dat bevoegdheidsdelegaties mogen worden gebundeld, mits de Commissie zorgt voor een objectieve motivering op basis van een wezenlijk verband tussen twee of meer bevoegdheidsdelegaties in één wetgevingshandeling. Overleg bij de voorbereiding van gedelegeerde handelingen dient tevens om te bepalen tussen welke bevoegdheidsdelegaties er een wezenlijk verband wordt geacht te bestaan.
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/122 |
P9_TA(2021)0458
Gemeenschappelijk landbouwbeleid — wijziging van de GMO- en andere verordeningen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 november 2021 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten, (EU) nr. 1151/2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen, (EU) nr. 251/2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten, (EU) nr. 228/2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en (EU) nr. 229/2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee (COM(2018)0394 — C8-0246/2018 — 2018/0218(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2022/C 224/15)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0394), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, artikel 114, artikel 118, eerste alinea, en artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0246/2018), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 (1), |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio's van 5 december 2018 (2), |
|
— |
gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 23 juli 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, |
|
— |
gezien artikel 59 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de adviezen en het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie regionale ontwikkeling (A8-0198/2019), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast (3); |
|
2. |
hecht zijn goedkeuring aan de gezamenlijke verklaringen van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad, die als bijlage bij onderhavige resolutie zijn gevoegd en die in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zullen worden bekendgemaakt; |
|
3. |
neemt kennis van de verklaringen van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie zijn gevoegd, en die in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zullen worden bekendgemaakt; |
|
4. |
verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 62 van 15.2.2019, blz. 214.
(2) PB C 86 van 7.3.2019, blz. 173.
(3) Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 23 oktober 2020 (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0289).
P9_TC1-COD(2018)0218
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 november 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten, (EU) nr. 1151/2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen, (EU) nr. 251/2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en (EU) nr. 228/2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/2117.)
BIJLAGE BIJ DE WEGEVINGSRESOLUTIE (1)
Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over proactieve betrokkenheid op multilateraal niveau met betrekking tot de toepassing van de gezondheids- en milieunormen van de EU op ingevoerde landbouwproducten
Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie erkennen dat moet worden gestreefd naar meer samenhang tussen de gezondheids- en milieunormen die van toepassing zijn op landbouwproducten in de Europese Unie en degene die gelden voor ingevoerde landbouwproducten, in overeenstemming met de internationale handelsregels. Om problemen op het gebied van duurzame ontwikkeling aan te pakken, met name de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit, die kwesties van mondiaal belang zijn, en om tegemoet te komen aan de verwachtingen van de burgers ten aanzien van kwalitatief hoogwaardiger en duurzamer voedsel, verstrengt de Europese Unie deze normen continu, al jarenlang. De Europese Green Deal en de sectorale strategieën ervan, met inbegrip van de mededeling van de Commissie getiteld “Van boer tot bord”, streven ernaar dit doel te verwezenlijken en zullen leiden tot een verdere verstrenging van deze normen die in de EU worden toegepast, in voorkomend geval ook voor ingevoerde producten.
Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie erkennen dat er proactief moet worden gewerkt op multilateraal niveau om de lat hoger te leggen met betrekking tot internationale milieudoelstellingen bij de handhaving en verbetering van de internationale handelsregels. Zoals vermeld in de mededeling van de Commissie over de evaluatie van het handelsbeleid, is het ook passend dat de Europese Unie onder bepaalde omstandigheden, zoals gedefinieerd in de WTO-regels, eist dat ingevoerde landbouwproducten voldoen aan bepaalde productievoorschriften om de doeltreffendheid van de gezondheids-, dierenwelzijns- en milieunormen die van toepassing zijn op landbouwproducten in de Europese Unie te waarborgen en bij te dragen tot de volledige uitvoering van de mededelingen over de Europese Green Deal en de “van boer tot bord”-strategie. Gezien het belang van haar markt voor de internationale handel kan de Europese Unie haar hefboomcapaciteit aanwenden om de gezondheids- en milieunormen wereldwijd te verstrengen en aldus bij te dragen tot de verwezenlijking van internationale milieudoelstellingen zoals die van de Overeenkomst van Parijs.
Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zijn ingenomen met de bredere aanpak die in de evaluatie van het handelsbeleid wordt voorgesteld, namelijk de noodzaak van meer betrokkenheid op multilateraal niveau om belangrijke kwesties aan te pakken, zoals strategische voorraden, met name omdat voedsel een essentieel goed is. Om de mondiale voedselzekerheid te verbeteren, moet de instabiliteit op de landbouwmarkten worden teruggedrongen door meer samenwerking op multilateraal niveau die verder gaat dan het terugdringen van marktverstoringen, hetgeen een noodzakelijke maar niet toereikende factor is om de internationale markten te stabiliseren.
Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de GMO-bepalingen betreffende de EU-suikersector
Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie onderkennen de moeilijkheden die de suikersector sinds de afschaffing van de suikerquota in oktober 2017 ondervindt, te weten instabiliteit op de internationale markten, een stagnerende consumptie en een dalende suikerbieten- en suikerproductie. Deze situatie is een bron van zorg voor de EU-suikersector.
De huidige toestand van de sector en de aanpassingsstrategieën van de sector zullen in het kader van een studie die in het najaar van 2021 zal worden gepresenteerd, grondig worden geëvalueerd. In de studie zal aandacht worden besteed aan de voor de suikersector beschikbare Europese en nationale beleidsinstrumenten, zal gekeken worden naar de rol van de particuliere sector en overheidsinstanties bij de aanpak van de grootste risico’s voor de sector, en zullen strategieën ter verbetering van de veerkracht van de Europese suikersector in kaart worden gebracht.
Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zullen bij de ontwikkeling van passend beleid in de toekomst rekening houden met de belangrijkste bevindingen en conclusies van deze studie. Bij dit toekomstige beleid kan het gaan om regelgevende en niet-regelgevende initiatieven betreffende markt- en crisisbeheersinstrumenten, markttransparantie in de suikertoeleveringsketen, contractuele betrekkingen tussen suikerbietentelers en suikerproducenten, internationale handel en de ontwikkeling van de bio-economie.
Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van de gezondheids- en milieunormen van de EU op ingevoerde landbouwproducten
Het Europees Parlement en de Raad verzoeken de Commissie om uiterlijk in juni 2022 een verslag in te dienen met een beoordeling van het principe en de juridische haalbaarheid van de toepassing van de gezondheids- en milieunormen van de EU (met inbegrip van dierenwelzijnsnormen en van processen en productiemethoden) op ingevoerde landbouwproducten en agrovoedingsproducten, alsmede concrete initiatieven om te zorgen voor een betere samenhang bij de toepassing ervan, in overeenstemming met de WTO-regels. Dat verslag moet alle relevante beleidsterreinen bestrijken, met inbegrip van — maar niet beperkt tot — het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het beleid inzake gezondheid en voedselveiligheid, het milieubeleid en het gemeenschappelijk handelsbeleid.
Verklaring van de Commissie over de herziening van de invoertoleranties en de Codex-maximumwaarden voor residuen (MRL)
De Europese Commissie zal ervoor blijven zorgen dat na een grondige beoordeling van de wetenschappelijke informatie die beschikbaar is voor werkzame stoffen, hetzij in het kader van de procedures uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009, hetzij in het kader van de procedures uit hoofde van Verordening (EG) nr. 396/2005 en in overeenstemming met de WTO-regels, invoertoleranties en Codex-maximumwaarden voor residuen (CXL’s) worden beoordeeld en herzien voor werkzame stoffen die niet of niet langer in de EU zijn goedgekeurd, zodat residuen in levensmiddelen of diervoeders geen risico voor de consument vormen. Bij de beoordeling van invoertolerantieaanvragen of bij de herziening van invoertoleranties voor werkzame stoffen die niet langer in de EU zijn goedgekeurd, zal de Commissie behalve met aspecten op het gebied van gezondheid en goede landbouwpraktijken die momenteel in aanmerking worden genomen, ook rekening houden met milieuoverwegingen van mondiale aard in overeenstemming met de WTO-regels. De presentatie door de Commissie van het voorstel voor een wetgevingskader voor duurzame voedselsystemen zal een cruciale extra stap zijn in de richting van de volledige verwezenlijking van deze ambitie, in samenhang met de doelstellingen van de Green Deal.
Verklaring van de Commissie over voedingswaarde en ingrediënten op de etikettering van wijn en gearomatiseerde wijnbouwproducten
De Commissie is van mening dat producten met een alcoholvolumegehalte van 1,2 % of minder onder de FIC-verordening moeten blijven vallen en behoudt zich het recht voor terug te keren naar het rechtskader voor de etikettering van wijn in het kader van het komende initiatief voor de etikettering van alle alcoholhoudende dranken in het kader van het EU-kankerbestrijdingsplan.
De Commissie is ook van mening dat het huidige compromis over de etikettering van wijn en gearomatiseerde wijnbouwproducten met betrekking tot de lijst van ingrediënten en voedingswaardevermelding niet kan worden beschouwd als een precedent voor toekomstige wetgevingsvoorstellen en onderhandelingen, en behoudt zich het recht voor om de etiketteringsvoorschriften voor alle wijnen in overeenstemming te brengen met het EU-kankerbestrijdingsplan.
(1) Technische voetnoot: De gezamenlijke verklaring over proactieve betrokkenheid op multilateraal niveau met betrekking tot de toepassing van de gezondheids- en milieunormen van de EU op ingevoerde landbouwproducten, zoals opgenomen in amendement 283, bevatte een aanvullende tweede alinea (over invoertoleranties voor pesticiden). De invoeging van die alinea in het amendement was het gevolg van een administratieve fout. De inhoud van die alinea wordt reeds bestreken door de unilaterale verklaring van de Commissie over de herziening van de invoertoleranties en de Codex-maximumwaarden voor residuen (MRL). Die alinea zal dus niet worden opgenomen in de gezamenlijke verklaring die in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zal worden bekendgemaakt en komt niet voor in de door het Parlement aangenomen tekst.
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/126 |
P9_TA(2021)0459
Insolventieprocedures: vervanging van de bijlagen A en B bij de verordening ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 november 2021 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vervanging van bijlagen A en B bij Verordening (EU) 2015/848 betreffende insolventieprocedures (COM(2021)0231 — C9-0178/2021 — 2021/0118(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2022/C 224/16)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2021)0231), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 81 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0178/2021), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 10 november 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, |
|
— |
gezien artikel 59 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0293/2021), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen. |
P9_TC1-COD(2021)0118
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 november 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2015/848 betreffende insolventieprocedures ter vervanging van de bijlagen A en B
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/2260.)
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/127 |
P9_TA(2021)0460
Geïntegreerde landbouwstatistieken: bijdrage van de Unie binnen het MFK voor de jaren 2021 tot en met 2027 ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 november 2021 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1091 wat betreft de bijdrage van de Unie aan de geïntegreerde landbouwstatistieken binnen het financieel kader 2021-2027 (COM(2021)0477 — C9-0346/2021 — 2021/0270(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2022/C 224/17)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2021)0477), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 338, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0346/2021), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 8 november 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, |
|
— |
gezien artikel 59 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A9-0310/2021), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen. |
P9_TC1-COD(2021)0270
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 november 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1091 wat betreft de bijdrage van de Unie aan de geïntegreerde landbouwstatistieken uit hoofde van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/2269.)
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/128 |
P9_TA(2021)0461
Verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIP's): essentiële-informatiedocumenten; verlenging van de overgangsregeling ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 november 2021 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1286/2014 wat betreft de verlenging van de overgangsregeling voor beheermaatschappijen, beleggingsmaatschappijen en personen die advies geven over rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) en niet-icbe’s of deze verkopen (COM(2021)0397 — C9-0326/2021 — 2021/0215(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2022/C 224/18)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2021)0397), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0326/2021), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 20 oktober 2021 (1), |
|
— |
gezien de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 5 november 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, |
|
— |
gezien artikel 59 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0297/2021), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
P9_TC1-COD(2021)0215
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 november 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1286/2014 wat betreft de verlenging van de overgangsregeling voor beheermaatschappijen, beleggingsmaatschappijen en personen die advies geven over rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) en niet-icbe's of die verkopen
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/2259.)
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/129 |
P9_TA(2021)0462
Instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s): het gebruik van essentiële-informatiedocumenten ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 november 2021 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2009/65/EG wat betreft het gebruik van essentiële-informatiedocumenten door beheermaatschappijen van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (COM(2021)0399 — C9-0327/2021 — 2021/0219(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2022/C 224/19)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2021)0399), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 53, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0327/2021), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 20 oktober 2021 (1), |
|
— |
gezien de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 5 november 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, |
|
— |
gezien artikel 59 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0301/2021), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
P9_TC1-COD(2021)0219
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 november 2021 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2009/65/EG wat betreft het gebruik van essentiële-informatiedocumenten door beheermaatschappijen van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn (EU) 2021/2261.)
Woensdag, 24 november 2021
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/130 |
P9_TA(2021)0465
Begrotingsprocedure 2022: gemeenschappelijke tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2021 over het gemeenschappelijk ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2022 — alle afdelingen, goedgekeurd door het bemiddelingscomité in het kader van de begrotingsprocedure (13911/2021 — C9-0428/2021 — 2021/0227(BUD))
(2022/C 224/20)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerp en de daarop betrekking hebbende verklaringen van het Parlement, de Raad en de Commissie (13911/2021 — C9-0428/2021), |
|
— |
gezien het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2022, goedgekeurd door de Commissie op 9 juli 2021 (COM(2021)0300), |
|
— |
gezien het standpunt inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2022, vastgesteld door de Raad op 6 september 2021 en toegezonden aan het Europees Parlement op 10 september 2021 (11352/2021 — C9-0353/2021), |
|
— |
gezien nota van wijzigingen nr. 1/2022 bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2022, ingediend door de Commissie op 12 oktober 2021 (COM(2021)0642), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 21 oktober 2021 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2022 (1) en de daarin opgenomen begrotingsamendementen, |
|
— |
gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, |
|
— |
gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (2), |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (3), |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (4), |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (5), |
|
— |
gezien de artikelen 95 en 96 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van zijn delegatie in het bemiddelingscomité (A9-0326/2021), |
|
1. |
keurt het gemeenschappelijk ontwerp goed; |
|
2. |
bevestigt de gemeenschappelijke verklaringen die als bijlage bij deze resolutie zijn gevoegd; |
|
3. |
neemt kennis van de verklaringen van de Commissie die als bijlage bij deze resolutie zijn gevoegd; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2022 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter deze wetgevingsresolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de overige instellingen en de betrokken organen, alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0432.
(2) PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1.
(3) PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.
BIJLAGE
DEFINITIEVE
Begroting 2022 — Elementen voor gezamenlijke conclusies
Deze gezamenlijke conclusies hebben betrekking op de volgende onderwerpen:
|
1. |
Begroting 2022 |
|
2. |
Begroting 2021 — Ontwerpen van gewijzigde begroting nr. 5/2021 en nr. 6/2021 |
|
3. |
Verklaringen |
Samenvatting
A. Begroting 2022
De elementen voor gezamenlijke conclusies behelzen het volgende:
|
— |
De totale hoogte van de vastleggingskredieten in de begroting 2022 bedraagt 169 515,8 miljoen EUR. Daardoor resteert onder de MFK-plafonds voor 2022 een marge van in totaal 1 167,8 miljoen EUR aan vastleggingskredieten. |
|
— |
De totale hoogte van de betalingskredieten in de begroting 2022 bedraagt 170 603,3 miljoen EUR. Algemeen blijft er daardoor een marge onder de MFK-maxima voor 2022 over van 1 695,8 miljoen EUR aan betalingskredieten. |
|
— |
Het flexibiliteitsinstrument voor 2022 wordt voor 368,4 miljoen EUR aan vastleggingskredieten gebruikt voor rubriek 6 Nabuurschap en internationaal beleid. De betalingskredieten voor 2022 in verband met de beschikbaarstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument in 2019, 2020, 2021 en 2022 worden door de Commissie geraamd op 467,2 miljoen EUR. Het geraamde betalingsschema van de desbetreffende uitstaande bedragen voor deze jaren wordt in de volgende tabel gespecificeerd:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Begroting 2021
Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2021 wordt goedgekeurd als voorgesteld door de Commissie.
Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021 wordt goedgekeurd als voorgesteld door de Commissie.
1. Begroting 2022
1.1. “Afgesloten” lijnen
Tenzij verder in deze conclusies anders is vermeld, worden alle begrotingslijnen bevestigd zoals voorgesteld door de Commissie in de ontwerpbegroting voor 2022, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022.
Bovendien worden alle begrotingslijnen die door de Raad zijn geamendeerd en waar het Parlement in zijn lezing mee is ingestemd, bevestigd als gewijzigd door de Raad.
Voor de overige begrotingslijnen heeft het bemiddelingscomité de conclusies vastgesteld die zijn opgenomen in de secties 1.2 tot 1.7.
1.2. Horizontale kwesties
Gedecentraliseerde organen
De bijdrage van de EU (in vastleggings- en betalingskredieten en het aantal ambten) voor alle gedecentraliseerde agentschappen wordt vastgesteld op het door de Commissie in de ontwerpbegroting voor 2022 voorgestelde niveau, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022, met uitzondering van:
|
— |
In subrubriek 2b:
|
|
— |
In rubriek 4:
|
Uitvoerende agentschappen
De EU-bijdrage (in vastleggings- en betalingskredieten en het aantal posten) voor de uitvoerende agentschappen wordt vastgesteld op het door de Commissie in de ontwerpbegroting voorgestelde niveau, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022.
Proefprojecten/Voorbereidende acties
Er is overeenstemming bereikt over een omvattend pakket van 56 proefprojecten/voorbereidende acties (PP/VA) voor een totaalbedrag van 89,5 miljoen EUR aan vastleggingskredieten, zoals voorgesteld door het Parlement.
Dit omvat de geplande acties “met het oog op de oprichting van een Europese diplomatieke academie” die door de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) zullen worden uitgevoerd.
Dit pakket is in overeenstemming met de maxima voor proefprojecten en voorbereidende acties waarin het Financieel Reglement voorziet.
1.3. Uitgavenrubrieken van het financieel kader — vastleggingskredieten
Met inachtneming van de bovenstaande conclusies betreffende de “afgesloten” begrotingslijnen, de agentschappen en de proefprojecten en voorbereidende acties, heeft het bemiddelingscomité overeenstemming bereikt over de volgende punten:
Rubriek 1 — Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid
De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022, maar met de wijzigingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, en die zijn opgenomen in de volgende tabel:
|
Begrotingsonderdeel / programma |
Naam |
Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) |
||
|
OB 2022 (incl. NvW 1) |
Begroting 2022 |
Verschil |
||
|
1.0.11 |
Horizon Europa |
12 179 157 276 |
12 239 157 276 |
60 000 000 |
|
01 02 02 10 |
Cluster “Gezondheid” |
571 730 809 |
606 730 809 |
35 000 000 |
|
01 02 02 40 |
Cluster “Digitaal, industrie en ruimte” |
1 264 161 905 |
1 272 161 905 |
8 000 000 |
|
01 02 02 50 |
Cluster “Klimaat, energie en mobiliteit” |
1 281 577 680 |
1 290 577 680 |
9 000 000 |
|
01 02 02 60 |
Cluster “Levensmiddelen, bio-economie, natuurlijke hulpbronnen, landbouw en milieu” |
1 003 750 348 |
1 011 750 348 |
8 000 000 |
|
1.0.31 |
Programma voor de eengemaakte markt |
583 544 000 |
613 544 000 |
30 000 000 |
|
03 02 02 |
De concurrentiepositie van ondernemingen, en met name kmo’s, verbeteren en hun toegang tot de markt ondersteunen |
121 450 000 |
151 450 000 |
30 000 000 |
|
PPVA |
Proefprojecten en voorbereidende acties |
|
|
40 937 500 |
|
|
Totaal |
|
|
130 937 500 |
Van de verhoging met 30 miljoen EUR aan vastleggingskredieten voor het programma voor de eengemaakte markt (De concurrentiepositie van ondernemingen, met name kmo’s, verbeteren en hun toegang tot de markt ondersteunen, begrotingsartikel 03 02 02) moet 10 miljoen EUR worden gebruikt voor het verstrekken van diverse vormen van steun aan de toeristische sector.
Als gevolg hiervan wordt het overeengekomen niveau van de vastleggingskredieten vastgesteld op 21 775,1 miljoen EUR, waardoor er een marge van 102,9 miljoen EUR overblijft onder het uitgavenmaximum van rubriek 1.
Overeenkomstig artikel 15, lid3, van het Financieel Reglement (1) stemt het bemiddelingscomité ermee in vastleggingskredieten opnieuw ter beschikking te stellen van de begrotingsonderdelen voor onderzoek voor in totaal 117,3 miljoen EUR aan vastleggingskredieten, d.w.z. een verhoging met 40 miljoen EUR ten opzichte van het niveau dat de Commissie voorstelt in de ontwerpbegroting, zoals gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022. Het volgende begrotingsonderdeel wordt versterkt en de begrotingstoelichting wordt dienovereenkomstig herzien:
|
|
|
(in EUR) |
|
Begrotingsonderdeel |
Naam |
Vastleggingskredieten |
|
01 02 02 10 |
Cluster “Gezondheid” |
40 000 000 |
|
Totaal |
|
40 000 000 |
Deze kredieten maken deel uit van het totaalbedrag van maximaal 0,5 miljard EUR (in prijzen van 2018) voor de periode 2021-2027, zoals overeengekomen in het kader van de MFK-overeenkomst. Dit laat 372,8 miljoen EUR in prijzen van 2018 beschikbaar voor de periode 2023-2027.
Subrubriek 2a — Economische, sociale en territoriale samenhang
De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022, maar met de wijzigingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, en die zijn opgenomen in de volgende tabel:
|
Begrotingsonderdeel / programma |
Naam |
Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) |
||
|
OB 2022 (incl. NvW 1) |
Begroting 2022 |
Verschil |
||
|
PPVA |
Pilootprojecten en voorbereidende acties |
|
|
2 681 000 |
|
|
Totaal |
|
|
2 681 000 |
Bijgevolg zijn de vastleggingskredieten vastgesteld op 49 708,8 miljoen EUR, waardoor een marge van 30,2 miljoen EUR onder het uitgavenplafond van subrubriek 2a overblijft.
Subrubriek 2b — Veerkracht en waarden
De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022, maar met de wijzigingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, en die zijn opgenomen in de volgende tabel:
In het licht van de huidige rentestand en recente NGEU-financieringsverrichtingen kunnen de kredieten voor begrotingsonderdeel 06 04 01 met 244,7 miljoen EUR worden verlaagd, terwijl de capaciteit om de niet-terugvorderbare component van NGEU in 2022 te financieren, volledig in stand wordt gehouden. In vergelijking met de ontwerpbegroting zal nog eens 20 miljoen EUR worden uitgesteld tot 2027, ter compensatie van de overeenkomstige vervroegde financiering voor EU4Health.
|
Begrotingsonderdeel / programma |
Naam |
Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) |
||
|
OB 2022 (incl. NvW 1) |
Begroting 2022 |
Verschil |
||
|
2.2.13 |
Steun voor de Turks-Cypriotische gemeenschap |
33 276 000 |
34 276 000 |
1 000 000 |
|
05 04 01 |
Financiële steun ten behoeve van de bevordering van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap |
31 402 525 |
32 402 525 |
1 000 000 |
|
2.2.23 |
Financieringskosten van het herstelinstrument voor de Europese Unie (EURI) |
389 706 000 |
145 000 000 |
- 244 706 000 |
|
06 04 01 |
Herstelinstrument voor de Europese Unie (EURI) — Periodieke couponbetaling en aflossing op de vervaldatum |
384 706 000 |
140 000 000 |
- 244 706 000 |
|
2.2.24 |
Uniemechanisme voor civiele bescherming (rescEU) |
95 254 030 |
101 254 030 |
6 000 000 |
|
06 05 01 |
Uniemechanisme voor civiele bescherming (rescEU) |
95 254 030 |
101 254 030 |
6 000 000 |
|
2.2.25 |
EU4Health |
788 672 701 |
839 672 701 |
51 000 000 |
|
06 06 01 |
EU4Health-programma |
764 213 775 |
815 213 775 |
51 000 000 |
|
2.2.312 |
Werkgelegenheid en sociale innovatie |
104 482 000 |
106 482 000 |
2 000 000 |
|
07 02 04 |
ESF+ — onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie |
102 482 000 |
104 482 000 |
2 000 000 |
|
2.2.32 |
Erasmus+ |
3 366 740 438 |
3 401 740 438 |
35 000 000 |
|
07 03 01 01 |
Bevordering van de leermobiliteit van particulieren, en van samenwerking, inclusie, excellentie, creativiteit en innovatie op het niveau van organisaties en beleid op het gebied van onderwijs en opleiding — indirect beheer |
2 331 521 972 |
2 361 274 626 |
29 752 654 |
|
07 03 02 |
Bevordering van de mobiliteit voor niet-formeel leren en de actieve participatie van jongeren, en van samenwerking, inclusie, creativiteit en innovatie op het niveau van organisaties en beleid op jeugdgebied |
346 973 114 |
351 400 945 |
4 427 831 |
|
07 03 03 |
Bevordering van de leermobiliteit van sportcoaches en -personeel, en van samenwerking, inclusie, creativiteit en innovatie op het niveau van sportorganisaties en sportbeleid |
64 216 157 |
65 035 672 |
819 515 |
|
2.2.33 |
Europees Solidariteitskorps (ESK) |
138 427 764 |
141 427 764 |
3 000 000 |
|
07 04 01 |
Europees Solidariteitskorps |
131 710 226 |
134 710 226 |
3 000 000 |
|
2.2.34 |
Creatief Europa |
401 027 982 |
406 527 982 |
5 500 000 |
|
07 05 01 |
Cultuur |
125 597 589 |
131 097 589 |
5 500 000 |
|
2.2.352 |
Burgers, gelijkheid, rechten en waarden |
209 402 193 |
214 902 193 |
5 500 000 |
|
07 06 02 |
Bevordering van de betrokkenheid van de burgers bij en hun participatie in het democratisch bestel van de Unie |
39 671 295 |
40 671 295 |
1 000 000 |
|
07 06 03 |
Daphne |
29 581 401 |
33 581 401 |
4 000 000 |
|
07 06 04 |
Bescherming en bevordering van de waarden van de Unie |
91 787 552 |
92 287 552 |
500 000 |
|
2.2.3DAG |
Gedecentraliseerde agentschappen |
242 132 181 |
246 262 181 |
4 130 000 |
|
07 10 07 |
Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) |
45 423 578 |
45 803 578 |
380 000 |
|
07 10 08 |
Europees Openbaar Ministerie (EOM) |
53 351 846 |
57 101 846 |
3 750 000 |
|
2.2.3SPEC |
Prerogatieven |
180 389 773 |
182 889 773 |
2 500 000 |
|
07 20 04 06 |
Specifieke bevoegdheden op het gebied van sociaal beleid, met inbegrip van de sociale dialoog |
23 020 900 |
25 520 900 |
2 500 000 |
|
PPVA |
Proefprojecten en voorbereidende acties |
|
|
35 303 000 |
|
|
Totaal |
|
|
-93 773 000 |
De verhoging met 3 miljoen EUR aan vastleggingskredieten voor het Europees Solidariteitskorps (Europees Solidariteitskorps, begrotingsartikel 07 04 01) en 5 miljoen EUR van de verhoging met 35 miljoen EUR aan vastleggingskredieten voor Erasmus+, voor een gecombineerd effect van 8 miljoen EUR, moet worden gebruikt voor de voorbereiding en uitvoering van activiteiten in overeenstemming met het Europees Jaar van de jeugd 2022.
Bijgevolg zijn de vastleggingskredieten vastgesteld op 6 330,2 miljoen EUR, waardoor een marge van 130,8 miljoen EUR onder het uitgavenplafond van subrubriek 2b overblijft.
Rubriek 3 — Natuurlijke hulpbronnen en milieu
De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022, maar met de wijzigingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, en die zijn opgenomen in de volgende tabel:
|
Begrotingsonderdeel / programma |
Naam |
Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) |
||
|
OB 2022 (incl. NvW 1) |
Begroting 2022 |
Verschil |
||
|
3.2.21 |
Programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) |
708 045 484 |
755 545 484 |
47 500 000 |
|
09 02 01 |
Natuur en biodiversiteit |
265 601 888 |
284 032 563 |
18 430 675 |
|
09 02 02 |
Circulaire economie en levenskwaliteit |
169 866 127 |
181 653 495 |
11 787 368 |
|
09 02 03 |
Klimaatmitigatie en -adaptatie |
120 050 994 |
128 381 585 |
8 330 591 |
|
09 02 04 |
Transitie naar schone energie |
128 996 883 |
137 948 249 |
8 951 366 |
|
PPVA |
Proefprojecten en voorbereidende acties |
|
|
9 611 500 |
|
|
Totaal |
|
|
57 111 500 |
Als gevolg hiervan wordt het overeengekomen niveau van de vastleggingskredieten vastgesteld op 56 235,4 miljoen EUR, waardoor er een marge van 283,6 miljoen EUR onder het uitgavenplafond van rubriek 3 overblijft, waarvan 270,1 miljoen EUR onder de submarge voor “Marktgerelateerde uitgaven en rechtstreekse betalingen”.
Rubriek 4 — Migratie en grensbeheer
De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022, maar met de wijzigingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, en die zijn opgenomen in de volgende tabel:
|
Begrotingsonderdeel / programma |
Naam |
Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) |
||
|
OB 2022 (incl. NvW 1) |
Begroting 2022 |
Verschil |
||
|
4.0.11 |
Fonds voor asiel, migratie en integratie |
1 099 455 000 |
1 119 455 000 |
20 000 000 |
|
10 02 01 |
Fonds voor asiel, migratie en integratie |
1 096 455 000 |
1 116 455 000 |
20 000 000 |
|
4.0.1DAG |
Gedecentraliseerde agentschappen |
153 281 205 |
153 661 205 |
380 000 |
|
10 10 01 |
Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) |
153 281 205 |
153 661 205 |
380 000 |
|
4.0.211 |
Fonds voor geïntegreerd grensbeheer (IBMF) — instrument voor grensbeheer en visa (BMVI) |
646 117 589 |
671 117 589 |
25 000 000 |
|
11 02 01 |
Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa |
644 117 589 |
669 117 589 |
25 000 000 |
|
4.0.2DAG |
Gedecentraliseerde agentschappen |
1 073 823 593 |
1 008 823 593 |
-65 000 000 |
|
11 10 01 |
Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex) |
757 793 708 |
692 793 708 |
-65 000 000 |
|
|
Totaal |
|
|
-19 620 000 |
De verhoging met 20 miljoen EUR aan vastleggingskredieten voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie (Fonds voor asiel, migratie en integratie, begrotingsartikel 10 02 01) moet worden gebruikt voor de financiering van de hervestiging van Afghaanse vluchtelingen.
De verhoging met 25 miljoen EUR aan vastleggingskredieten voor het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer (IBMF) — Instrument voor grensbeheer en visa (BMVI) (Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa, begrotingsartikel 11 02 01) moet worden gebruikt voor het beheer van de migratiecrisis aan de grens van Belarus.
Als gevolg hiervan wordt het overeengekomen niveau van de vastleggingskredieten vastgesteld op 3 091,2 miljoen EUR, waardoor er een marge van 99,8 miljoen EUR overblijft onder het uitgavenmaximum van rubriek 4.
Rubriek 5 — Veiligheid en defensie
De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, zoals gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2022. Als gevolg hiervan wordt het overeengekomen niveau van de vastleggingskredieten vastgesteld op 1 785,3 miljoen EUR, waardoor er een marge van 82,7 miljoen EUR overblijft onder het uitgavenmaximum van rubriek 5.
Rubriek 6 — Nabuurschap en internationaal beleid
De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022, maar met de wijzigingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, en die zijn opgenomen in de volgende tabel:
|
Begrotingsonderdeel / programma |
Naam |
Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) |
||
|
OB 2022 (incl. NvW 1) |
Begroting 2022 |
Verschil |
||
|
6.0.111 |
Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld (NDICI — Europa in de wereld) |
12 526 647 047 |
12 716 647 047 |
190 000 000 |
|
14 02 01 10 |
Zuidelijk nabuurschap |
1 604 861 026 |
1 629 861 026 |
25 000 000 |
|
14 02 01 11 |
Oostelijk nabuurschap |
699 703 445 |
709 703 445 |
10 000 000 |
|
14 02 01 30 |
Midden-Oosten en Centraal-Azië |
384 765 942 |
414 765 942 |
30 000 000 |
|
14 02 02 40 |
Mensen — Mondiale uitdagingen |
137 191 715 |
187 191 715 |
50 000 000 |
|
14 02 04 |
Buffer voor nieuwe uitdagingen en prioriteiten |
1 463 311 470 |
1 538 311 470 |
75 000 000 |
|
6.0.12 |
Humanitaire hulp (HUMA) |
1 595 059 463 |
1 806 059 463 |
211 000 000 |
|
14 03 01 |
Humanitaire hulp |
1 506 901 913 |
1 717 901 913 |
211 000 000 |
|
|
Totaal |
|
|
401 000 000 |
Voor het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld moeten de verhogingen van de vastleggingskredieten van 75 miljoen EUR (Buffer voor nieuwe uitdagingen en prioriteiten, begrotingspost 14 02 04) en 50 miljoen EUR (Mensen — Mondiale uitdagingen, begrotingspost 14 02 02 40) worden gebruikt voor maatregelen om de pandemie te bestrijden, met inbegrip van vaccins.
Als gevolg hiervan wordt het niveau van de vastleggingskredieten vastgesteld op 17 170,4 miljoen EUR, waarbij geen marge onder het uitgavenplafond van rubriek 6 overblijft en wordt gebruikgemaakt van het flexibiliteitsinstrument voor een bedrag van 368,4 miljoen EUR.
Rubriek 7 — Europees openbaar bestuur
Het aantal posten in de personeelsformatie van de instellingen en de kredieten die de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2022, worden goedgekeurd door het bemiddelingscomité, maar met de volgende uitzonderingen:
|
— |
De afdeling van het Europees Parlement, waarvan de lezing wordt goedgekeurd; |
|
— |
De afdeling van de Raad, waarvan de lezing wordt goedgekeurd; |
|
— |
De afdeling van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarvoor negen extra posten aan de personeelsformatie worden toegevoegd en waarvan de vastleggings- en betalingskredieten met 684 000 EUR worden verhoogd, in aanmerking genomen dat indienstneming gemiddeld halverwege het jaar plaatsvindt; |
|
— |
De afdeling van de Europese Rekenkamer (ERK), waarvoor 13 posten, in verband met NGEU en toegekend tot 2027, aan de personeelsformatie worden toegevoegd en waarvan de vastleggings- en betalingskredieten met 988 000 EUR worden verhoogd, in aanmerking genomen dat indienstneming gemiddeld halverwege het jaar plaatsvindt; |
|
— |
De afdeling van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), waarvan i) de personele middelen worden verhoogd met zeven posten in de personeelsformatie en drie arbeidscontractanten en waarvan de vastleggings- en betalingskredieten met 655 000 EUR worden verhoogd, in aanmerking genomen dat indienstneming gemiddeld halverwege het jaar plaatsvindt, ii) de vastleggings- en betalingskredieten met 990 500 EUR worden verhoogd voor de uitvoering van de geplande acties met het oog op “de oprichting van een Europese diplomatieke academie”, zoals voorgesteld door het Europees Parlement in zijn lezing, en iii) de vastleggings- en betalingskredieten met 1,0 miljoen EUR worden verhoogd voor “Strategische communicatiecapaciteit”, begrotingspost 2 2 1 4; |
De aanpassingen, waardoor rubriek 7 met 0,8 miljoen EUR wordt verhoogd, zijn nader beschreven in de volgende tabellen:
Afdeling 2 — Europese Raad en Raad
|
Begrotingsonderdeel / programma |
Naam |
Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) |
||
|
OB 2022 (incl. NvW 1) |
Begroting 2022 |
Verschil |
||
|
1 1 0 0 |
Basissalarissen |
265 982 044 |
265 970 746 |
-11 298 |
|
1 1 0 2 |
Statutaire rechten in verband met de persoonlijke situatie van het personeelslid |
66 765 000 |
66 778 000 |
13 000 |
|
1 1 0 3 |
Sociale zekerheid |
10 946 000 |
10 947 000 |
1 000 |
|
2 0 1 0 |
Schoonmaak en onderhoud |
18 635 000 |
18 335 000 |
- 300 000 |
|
2 1 0 0 |
Aanschaf van hardware en software |
14 385 716 |
12 285 716 |
-2 100 000 |
|
2 1 0 1 |
Externe dienstverlening voor het toepassen en opzetten van informaticasystemen |
27 839 685 |
27 509 685 |
- 330 000 |
|
2 2 0 4 |
Diverse uitgaven voor vergaderingen |
5 235 000 |
4 635 000 |
- 600 000 |
|
2 2 1 3 |
Voorlichting en openbare evenementen |
5 358 250 |
5 158 250 |
- 200 000 |
|
|
Totaal |
|
|
-3 527 298 |
Afdeling 4 — Hof van Justitie van de Europese Unie
|
Begrotingsonderdeel / programma |
Naam |
Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) |
||
|
OB 2022 (incl. NvW 1) |
Begroting 2022 |
Verschil |
||
|
1 2 0 0 |
Salarissen en vergoedingen |
287 078 950 |
287 762 950 |
684 000 |
|
|
Totaal |
|
|
684 000 |
Afdeling 5 — Europese Rekenkamer
|
Begrotingsonderdeel / programma |
Naam |
Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) |
||
|
OB 2022 (incl. NvW 1) |
Begroting 2022 |
Verschil |
||
|
1 2 0 0 |
Salaris en vergoedingen |
118 344 775 |
119 332 775 |
988 000 |
|
|
Totaal |
|
|
988 000 |
Afdeling 10 — Europese Dienst voor extern optreden
|
Begrotingsonderdeel / programma |
Naam |
Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) |
||
|
OB 2022 (incl. NvW 1) |
Begroting 2022 |
Verschil |
||
|
1 1 0 0 |
Basissalarissen |
116 638 000 |
117 170 000 |
532 000 |
|
1 2 0 0 |
Arbeidscontractanten |
18 671 800 |
18 794 800 |
123 000 |
|
2 2 1 4 |
Strategische communicatiecapaciteit |
4 000 000 |
5 000 000 |
1 000 000 |
|
2 2 5 0 |
Proefproject — Naar de oprichting van een Europese diplomatieke academie |
|
990 500 |
990 500 |
|
|
Totaal |
|
|
2 645 500 |
Als gevolg hiervan wordt het overeengekomen niveau van de vastleggingskredieten vastgesteld op 10 620,1 miljoen EUR, waardoor er een marge van 437,9 miljoen EUR onder het uitgavenplafond van rubriek 7 overblijft, waarvan 240,1 miljoen EUR onder de submarge voor “Administratieve uitgaven van de instellingen”.
Thematische speciale instrumenten: EFG, SEAR en BAR
De vastleggingskredieten voor het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG), de reserve voor solidariteit en noodhulp (SEAR) en de reserve voor aanpassing aan de brexit (BAR) worden vastgesteld op het niveau dat door de Commissie is voorgesteld in de ontwerpbegroting, zoals gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2022.
1.4. Betalingskredieten
De totale hoogte van de betalingskredieten op de begroting 2022 wordt vastgesteld op het niveau van de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022, met de volgende aanpassingen als overeengekomen door het bemiddelingscomité:
|
1. |
Er wordt rekening gehouden met het overeengekomen niveau van vastleggingskredieten voor niet-gesplitste uitgaven (rubrieken 1 t/m 6), waarvoor het niveau van betalingskredieten gelijk is aan de hoogte van de vastleggingskredieten. Dit geldt voor de verlaging van de financieringskosten van het herstelinstrument voor de Europese Unie (EURI) met 244,7 miljoen EUR. Rekening houdend met de aanpassing van de bijdrage van de Unie aan gedecentraliseerde agentschappen is het gecombineerde gevolg een daling van 305,2 miljoen EUR; |
|
2. |
De aanpassing in rubriek 7 resulteert in een stijging met 0,8 miljoen EUR; |
|
3. |
De betalingskredieten voor alle nieuwe proefprojecten en voorbereidende acties voorgesteld door het Parlement worden vastgesteld op 25 % van de overeenkomstige vastleggingskredieten of op het door het Parlement voorgestelde niveau indien dit lager is. In geval van verlenging van bestaande proefprojecten en voorbereidende acties is het niveau van betalingskredieten het niveau dat in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022, is vastgesteld plus 25 % van de overeenkomstige nieuwe vastleggingskredieten, of het door het Parlement voorgestelde niveau, indien dit lager is. Het gecombineerde gevolg is een stijging met 22,1 miljoen EUR; |
|
4. |
Het gecombineerde gevolg van de aanpassingen aan de begrotingsonderdelen voor gesplitste uitgaven is een stijging met 262,0 miljoen EUR. |
De aanpassingen, die resulteren in een daling van 20,3 miljoen EUR, zijn nader beschreven in de volgende tabel:
|
Begrotingsonderdeel / programma |
Naam |
Variatie in betalingskredieten (in EUR) |
||
|
OB 2022 (incl. NvW 1) |
Begroting 2022 |
Verschil |
||
|
Rubriek 1 |
||||
|
1.0.23 |
Programma Digitaal Europa |
898 530 703 |
848 530 703 |
-50 000 000 |
|
02 04 01 11 |
Europees kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging |
33 192 982 |
17 192 982 |
-16 000 000 |
|
02 04 03 |
Kunstmatige intelligentie |
245 811 860 |
214 811 860 |
-31 000 000 |
|
02 04 04 |
Vaardigheden |
52 000 000 |
49 000 000 |
-3 000 000 |
|
PPVA |
Proefprojecten en voorbereidende acties |
|
|
10 234 375 |
|
|
Totaal rubriek 1 |
|
|
-39 765 625 |
|
Subrubriek 2a |
||||
|
PPVA |
Proefprojecten en voorbereidende acties |
|
|
670 250 |
|
|
Totaal subrubriek 2a |
|
|
670 250 |
|
Subrubriek 2b |
||||
|
2.2.23 |
Financieringskosten van het herstelinstrument voor de Europese Unie (EURI) |
389 706 000 |
145 000 000 |
- 244 706 000 |
|
06 04 01 |
Herstelinstrument voor de Europese Unie (EURI) — Periodieke couponbetaling en aflossing op de vervaldatum |
384 706 000 |
140 000 000 |
- 244 706 000 |
|
2.2.24 |
Uniemechanisme voor civiele bescherming (rescEU) |
180 866 480 |
186 866 480 |
6 000 000 |
|
06 05 01 |
Uniemechanisme voor civiele bescherming (rescEU) |
94 547 220 |
100 547 220 |
6 000 000 |
|
2.2.32 |
Erasmus+ |
3 273 756 286 |
3 300 756 286 |
27 000 000 |
|
07 03 01 01 |
Bevordering van de leermobiliteit van particulieren, en van samenwerking, inclusie, excellentie, creativiteit en innovatie op het niveau van organisaties en beleid op het gebied van onderwijs en opleiding — Indirect beheer |
2 220 525 000 |
2 243 477 048 |
22 952 048 |
|
07 03 02 |
Bevordering van de mobiliteit voor niet-formeel leren en de actieve participatie van jongeren, en van samenwerking, inclusie, creativiteit en innovatie op het niveau van organisaties en beleid op jeugdgebied |
310 000 000 |
313 415 755 |
3 415 755 |
|
07 03 03 |
Bevordering van de leermobiliteit van sportcoaches en -personeel, en van samenwerking, inclusie, creativiteit en innovatie op het niveau van sportorganisaties en sportbeleid |
55 000 000 |
55 632 197 |
632 197 |
|
2.2.3DAG |
Gedecentraliseerde agentschappen |
233 643 002 |
237 773 002 |
4 130 000 |
|
07 10 07 |
Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) |
45 226 899 |
45 606 899 |
380 000 |
|
07 10 08 |
Europees Openbaar Ministerie (EOM) |
53 351 846 |
57 101 846 |
3 750 000 |
|
PPVA |
Proefprojecten en voorbereidende acties |
|
|
8 825 750 |
|
|
Totaal subrubriek 2b |
|
|
- 198 750 250 |
|
Rubriek 3 |
||||
|
PPVA |
Proefprojecten en voorbereidende acties |
|
|
2 402 875 |
|
|
Totaal rubriek 3 |
|
|
2 402 875 |
|
Rubriek 4 |
||||
|
4.0.11 |
Fonds voor asiel, migratie en integratie |
1 276 766 000 |
1 291 766 000 |
15 000 000 |
|
10 02 01 |
Fonds voor asiel, migratie en integratie |
661 766 000 |
676 766 000 |
15 000 000 |
|
4.0.1DAG |
Gedecentraliseerde agentschappen |
153 281 205 |
153 661 205 |
380 000 |
|
10 10 01 |
Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) |
153 281 205 |
153 661 205 |
380 000 |
|
4.0.211 |
Fonds voor geïntegreerd grensbeheer (IBMF) — Instrument voor grensbeheer en visa (BMVI) |
490 891 340 |
510 891 340 |
20 000 000 |
|
11 02 01 |
Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa |
191 891 340 |
211 891 340 |
20 000 000 |
|
4.0.2DAG |
Gedecentraliseerde agentschappen |
1 050 691 460 |
985 691 460 |
-65 000 000 |
|
11 10 01 |
Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex) |
757 793 708 |
692 793 708 |
-65 000 000 |
|
|
Totaal rubriek 4 |
|
|
-29 620 000 |
|
Rubriek 5 |
||||
|
Rubriek 6 |
||||
|
6.0.111 |
Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld (NDICI — Europa in de wereld) |
7 858 721 595 |
7 891 721 595 |
33 000 000 |
|
14 02 04 |
Buffer voor nieuwe uitdagingen en prioriteiten |
1 000 000 000 |
1 033 000 000 |
33 000 000 |
|
6.0.12 |
Humanitaire hulp (HUMA) |
1 880 645 990 |
2 091 645 990 |
211 000 000 |
|
14 03 01 |
Humanitaire hulp |
1 797 851 440 |
2 008 851 440 |
211 000 000 |
|
|
Totaal rubriek 6 |
|
|
244 000 000 |
|
Rubriek 7 |
||||
|
7.2.2 |
Europese Raad en Raad |
615 000 854 |
611 473 556 |
-3 527 298 |
|
7.2.4 |
Hof van Justitie van de Europese Unie |
464 090 000 |
464 774 000 |
684 000 |
|
7.2.5 |
Europese Rekenkamer |
161 153 175 |
162 141 175 |
988 000 |
|
7.2.X |
Europese Dienst voor extern optreden |
775 069 920 |
777 715 420 |
2 645 500 |
|
|
Totaal rubriek 7 |
|
|
790 202 |
|
TOTAAL |
|
|
-20 272 548 |
|
Per saldo resulteert dit in een totaal niveau van betalingskredieten van 170 603,3 miljoen EUR, een daling van 20,3 miljoen EUR ten opzichte van de ontwerpbegroting, zoals gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2022.
1.5. Reserves
Er zijn geen andere reserves boven op die van de ontwerpbegroting, zoals gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2022.
1.6. Begrotingstoelichting
De tekst van de begrotingstoelichting komt overeen met de ontwerpbegroting, zoals gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2022, met de volgende door het bemiddelingscomité overeengekomen wijzigingen:
|
— |
Begrotingsonderdelen waarvoor wijzigingen die door het Europees Parlement aan zijn eigen afdeling zijn aangebracht, worden zonder wijzigingen goedgekeurd. |
|
— |
Begrotingsonderdelen waarvoor de door het Europees Parlement aangebrachte wijzigingen zonder wijzigingen worden goedgekeurd: Artikel 07 10 01 — Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) Tekst als volgt wijzigen: De Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) levert en verspreidt belangrijke kennis over arbeidsgerelateerde en sociale zaken om bij te dragen tot een gezond en empirisch onderbouwd beleid op deze gebieden. Haar kernactiviteit heeft betrekking op onderzoek op het gebied van werkgelegenheid, arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en leefbaarheid. De activiteiten van Eurofound dragen bij tot de volgende prioriteiten: toenemende arbeidsmarktparticipatie en werkloosheidsbestrijding door het scheppen van banen, het verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt en de bevordering van integratie en gendergelijkheid; integratie; verbetering van de arbeidsomstandigheden en verduurzaming van arbeid gedurende de hele levensloop, ontwikkeling van arbeidsverhoudingen met het oog op billijke en productieve oplossingen in een veranderende beleidscontext, verbetering van de levensstandaard en bevordering van de sociale cohesie in het licht van economische en sociale ongelijkheden, zoals de arbeidsparticipatiekloof en de loonkloof tussen mannen en vrouwen. ongelijkheden. |
|
— |
Begrotingsonderdelen waarvoor de desbetreffende in de ontwerpbegroting voorgestelde begrotingstoelichting, zoals gewijzigd bij de nota van wijzigingen, wordt goedgekeurd met de volgende wijzigingen:
Alinea als volgt wijzigen: De gemeenschappelijke onderneming “Europese spoorwegen” draagt bij tot de uitvoering van Horizon Europa, met name van het cluster “Klimaat, energie en mobiliteit”. De gemeenschappelijke onderneming zal de ontwikkeling en toepassing van innovatieve technologieën (met name digitale en automatisering) versnellen om een aantrekkelijker, gebruikersvriendelijker, concurrerender, betaalbaarder, eenvoudig te onderhouden en doeltreffend Europees spoorwegsysteem tot stand te brengen en de doelstellingen van de Europese Green Deal te verwezenlijken, bijvoorbeeld door een aanzienlijk deel van de 75 % van het goederenvervoer over de weg te verschuiven naar vervoer per spoor en over de binnenwateren.
Alinea als volgt wijzigen:
De volgende tekst toevoegen: De begroting voor opleidingen moet duidelijk weerspiegelen dat groot belang wordt gehecht aan het bevorderen van gendergelijkheid, gendergevoeligheid en het bestrijden van vooroordelen op het gebied van gender, met inbegrip van een anti-intimidatiebeleid, in onze eigen instellingen (waaronder het EDEO-hoofdkwartier, de EU-delegaties en de GVDB-missies en -operaties), ook tijdens de selectieprocedures. Hiertoe moeten verplichte opleidingen worden aangeboden en initiatieven worden ontplooid, met bijzondere aandacht voor de verantwoordelijkheid van het middenkader en het hogere kader op deze gebieden, overeenkomstig de bepalingen in het genderactieplan III en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie. |
|
— |
Overeenkomstig artikel 15, lid 3, van het Financieel Reglement stemt het bemiddelingscomité ermee in om opnieuw vastleggingskredieten voor begrotingsonderdeel 01 02 02 10 ter beschikking te stellen. De begrotingstoelichting wordt dienovereenkomstig aangepast:
|
Dit met dien verstande dat de door het Europees Parlement of de Raad aangebrachte wijzigingen het toepassingsgebied van een bestaande rechtsgrondslag niet kunnen wijzigen of uitbreiden, noch afbreuk kunnen doen aan de administratieve autonomie van de instellingen, en dat het optreden met de beschikbare middelen kan worden gedekt.
1.7. Begrotingsnomenclatuur
De door de Commissie in de ontwerpbegroting, zoals gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2022, voorgestelde begrotingsnomenclatuur wordt goedgekeurd, met inbegrip van de nieuwe proefprojecten en voorbereidende acties, met uitzondering van het nieuwe proefproject “Monitoring van de SDG’s in de EU-regio’s — Aanvullen van de ontbrekende gegevens”, dat zal worden uitgevoerd in het kader van MKF-rubriek 1, begrotingsartikel PP 01 22 06, in plaats van MFK-subrubriek 2b.
2. Begroting 2021
Ontwerp van gewijzigde begroting (OGB) 5/2021 wordt goedgekeurd als voorgesteld door de Commissie.
Ontwerp van gewijzigde begroting (OGB) 6/2021 wordt goedgekeurd als voorgesteld door de Commissie.
3. Verklaringen
3.1. Verklaring van het Europees Parlement en de Raad over betalingskredieten
Het Europees Parlement en de Raad verzoeken de Commissie om gedurende 2022 nauwlettend en actief te blijven toezien op de uitvoering van de programma’s van het huidige en het voorgaande MFK (met name subrubriek 2a en plattelandsontwikkeling). Daartoe verzoeken het Europees Parlement en de Raad de Commissie om hen tijdig de meest recente cijfers over de stand van zaken en de ramingen voor de betalingskredieten voor 2022 voor te leggen (in voorkomend geval rekening houdend met de verbeterde nauwkeurigheid van de ramingen van de lidstaten). Indien uit de cijfers blijkt dat de kredieten in de begroting voor 2022 ontoereikend zijn om in de behoeften te voorzien, verzoeken het Europees Parlement en de Raad de Commissie zo spoedig mogelijk een passende oplossing te presenteren, onder andere een ontwerp van gewijzigde begroting, om het Europees Parlement en de Raad in staat te stellen zo spoedig mogelijk en zonder onnodige vertraging in te spelen op gerechtvaardigde behoeften. Het Europees Parlement en de Raad zullen in voorkomend geval rekening houden met de urgentie van de kwestie, en de periode van acht weken voor de besluitvorming inkorten indien zij dat nodig achten. Hetzelfde geldt mutatis mutandis wanneer uit de cijfers blijkt dat de kredieten in de begroting 2022 hoger zijn dan nodig.
3.2. Gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de financieringskosten van het herstelinstrument voor de Europese Unie (EURI) in 2022
Dankzij de huidige gunstige rentestand en rekening houdend met de uitgiftekosten van de financieringsoperaties van het Europees herstelinstrument (NGEU) tot nu toe dit jaar, kunnen de geplande kredieten voor de financieringskosten van het NGEU [begrotingsonderdeel 06 04 01] worden verlaagd, met volledig behoud van de capaciteit om de niet-terugvorderbare component van het NGEU in 2022 te financieren.
In artikel 5, lid 2, van het eigenmiddelenbesluit is het volgende bepaald: “Met de terugbetaling van de hoofdsom van de middelen wordt vóór het einde van de MFK-periode 2021-2027 begonnen, met een minimumbedrag, voor zover bedragen die niet voor uit hoofde van de in lid 1 van dit artikel bedoelde leningen verschuldigde rentebetalingen zijn gebruikt, het toelaten, met inachtneming van de in artikel 314 VWEU bepaalde procedure”.
Bovendien staat in overweging 20 van het eigenmiddelenbesluit dat “Bedragen die niet zijn gebruikt voor rentebetalingen zoals gepland, zullen worden gebruikt voor vervroegde aflossingen vóór het einde van het MFK 2021-2027, met een minimumbedrag, en kunnen worden verhoogd tot boven dit niveau mits na 2021 nieuwe eigen middelen zijn ingevoerd volgens de procedure van artikel 311, derde alinea, VWEU”.
Aangezien terugbetaling van de hoofdsom in 2022 niet mogelijk is:
|
— |
wordt een bedrag van 90 miljoen EUR, waarvan 70 miljoen EUR reeds in de ontwerpbegroting is opgenomen, uitgesteld (backloaded) tot 2027 wanneer het kan worden gebruikt voor rentebetalingen of vervroegde aflossingen. De backloading wordt gecompenseerd door een vergelijkbare frontloading van het EU4Health-programma; |
|
— |
komen het Europees Parlement en de Raad overeen, onverminderd de prerogatieven van de begrotingsautoriteit, de op begrotingsonderdeel 06 04 01 beschikbare bedragen over de periode 2024-2027 met 224,7 miljoen EUR te verhogen, op basis van een voorstel van de Commissie en na beoordeling van de behoeften en mogelijkheden voor vervroegde terugbetalingen, gebruikmakend van de beschikbare marges en het enkelvoudig marge-instrument en met inachtneming van de financiële programmering voor de programma’s in rubriek 2b. |
Dit mechanisme zorgt ervoor dat het totale bedrag voor het onderdeel EURI in de oorspronkelijke financiële programmering voor 2022 zal worden gebruikt voor rentebetalingen of vervroegde aflossingen tijdens het MFK 2021-2027.
3.3. Unilaterale verklaring van de Commissie over een voorzichtig begrotingsbeleid met betrekking tot de rentepost van het EURI
De Commissie herinnert eraan dat de rentepost van het EURI ([begrotingsonderdeel 06 04 01]) dient ter dekking van de financierings- en liquiditeitskosten van NGEU-leningen, voor zover deze aan de EU-begroting worden toegerekend. Bedragen die niet worden gebruikt voor rentebetalingen, moeten worden gebruikt voor vervroegde aflossingen van de schuld overeenkomstig artikel 5, lid 2, en overweging 20 van het eigenmiddelenbesluit.
De stijging van de inflatie vraagt om een voorzichtiger begrotingsbeleid wat betreft het beheer van de EURI-rentepost, gezien de mogelijkheid dat de nominale rente hoger uitvalt dan in de programmering van dit onderdeel wordt aangenomen.
Daarom zal de Commissie in de uitoefening van haar verantwoordelijkheden uit hoofde van artikel 314 VWEU, leden 2, 5 en 8, begrotingsmaatregelen voorstellen die, indien zij worden aangenomen, ervoor zullen zorgen dat het oorspronkelijk in het meerjarig financieel kader 2021-2027 geplande totaalbedrag [14 976 miljoen EUR in lopende prijzen] voor het EURI-onderdeel volledig wordt gebruikt voor de betaling van rentekosten of vervroegde aflossingen.
Jaarlijks zal de Commissie bij de presentatie van de ontwerpbegroting verslag uitbrengen over de cumulatieve uitvoering van het EURI-onderdeel, de bedragen die naar het EURI-onderdeel zijn overgeheveld en het bedrag dat onder het enkelvoudig marge-instrument is gereserveerd om deze doelstelling te halen.
3.4. Unilaterale verklaring van de Europese Commissie over de bestrijding van kinderarmoede in het kader van het Europees Sociaal Fonds+
Zeker in de context van het herstel van de huidige COVID-19-crisis wordt het nog belangrijker kinderarmoede aan te pakken, en er moeten dan ook voldoende middelen voor worden uitgetrokken. Daartoe moeten de lidstaten op grond van Verordening (EU) 2021/1057 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) een passend bedrag van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toewijzen voor de uitvoering van de kindergarantie door middel van gerichte acties en structurele hervormingen om kinderarmoede aan te pakken. Er wordt een expliciete minimumtoewijzing van 5 % vastgesteld voor alle lidstaten waar het gemiddelde van kinderen onder de 18 jaar die met armoede of sociale uitsluiting werden bedreigd in de periode tussen 2017 en 2019 boven het Uniegemiddelde lag.
De onderhandelingen tussen de Commissie en de lidstaten over de programma’s voor de periode 2021-27 zijn nog gaande; zodra dit proces is afgerond, worden de exacte bedragen die voor de kindergarantie in alle lidstaten moeten worden geprogrammeerd bekend.
Overeenkomstig de aanbeveling van de Raad tot instelling van een Europese kindergarantie {SWD(2021) 62 final} en voortbouwend op verslagen van de kindergarantiecoördinatoren in de lidstaten en het Comité voor sociale bescherming, zal de Commissie regelmatig verslag uitbrengen over de uitvoering van de aanbeveling tot instelling van een kindergarantie. Ook zal de Commissie de uitvoering van deze aanbeveling in de context van het Europees Semester nauwlettend monitoren. De Commissie wenst te benadrukken dat de lidstaten voor de uitvoering van de kindergarantie een bedrag kunnen programmeren dat verder gaat dan de minimumvereisten van de ESF+-verordening. Ze kunnen ook gebruikmaken van andere EU-middelen, zoals de herstel- en veerkrachtfaciliteit, en hun eigen nationale financiering.
3.5. Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over het voornemen om in het kader van het SFEU-onderdeel van de SEAR in 2022 maximale middelen beschikbaar te stellen voor natuurrampen
De drie instellingen erkennen dat de uitzonderlijke omvang van de natuurrampen in 2021 de beschikbare middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) onder druk zet. Het SFEU wordt uitsluitend gefinancierd uit de reserve voor solidariteit en noodhulp (SEAR), en kan geen enkel beroep doen op andere financieringsbronnen.
Het bemiddelingscomité is overeengekomen de humanitaire hulp in rubriek 6 in de begroting voor 2022 met 211 miljoen EUR te verhogen. Dat maakt het mogelijk van 1 januari tot en met 31 augustus 2022 minder beroep te doen op het SEAR-budget voor externe noodsituaties, zodat op 1 september 2022 extra middelen voor het SFEU vrijkomen ter hoogte van het bedrag waarmee de humanitaire hulp in rubriek 6 wordt verhoogd. Hierdoor kan maximale solidariteit worden getoond met de lidstaten die getroffen zijn door natuurrampen, terwijl de capaciteit van de EU-begroting om snel op externe noodsituaties te reageren wordt vergroot.
3.6. Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad over de verhoging van het aantal ambten bij de Rekenkamer
Het EP en de Raad erkennen dat NGEU zal leiden tot een extra werklast voor de Rekenkamer, die niet volledig kan worden gecompenseerd door herschikking binnen de bestaande begroting. Zij stemmen derhalve in met een personeelsuitbreiding van de Rekenkamer met 20 posten in 2022.
Het EP en de Raad onderstrepen het belang dat zij hechten aan de werkzaamheden van de Rekenkamer, met name op het gebied van financiële en nalevingsgerichte controles waarmee de Rekenkamer haar primaire taak vervult: de wettigheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven onderzoeken; deze controles zijn onlosmakelijk verbonden met doelmatigheidscontroles om de zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid van het beheer van de EU-begroting te onderzoeken, als twee zijden van dezelfde medaille. Degelijk financieel beheer van de begroting is een hoeksteen van de legitimiteit van de Unie.
In dit verband vinden het EP en de Raad het essentieel dat de Rekenkamer voldoende middelen toebedeeld krijgt om deze kernactiviteiten uit te voeren.
In het algemeen erkennen het EP en de Raad ook het belang van de aanbevelingen die de Rekenkamer doet op basis van artikel 287, lid 4, tweede alinea, VWEU, waarbij zij opmerken dat het Hof van Justitie heeft verduidelijkt dat deze bepaling tot doel heeft “bij te dragen tot een beter financieel beheer van de [Unie] doordat de verslagen aan de instellingen worden toegezonden en zij daarop kunnen antwoorden”.
Het EP en de Raad verzoeken de Rekenkamer om in de werkdocumenten voor toekomstige begrotingsjaren een overzicht op te nemen over de toewijzing van personeel in het voorgaande jaar aan activiteiten voor financiële, nalevingsgerichte en doelmatigheidscontroles, wat de werkzaamheden op grond van artikel 287, lid 4, VWEU betreft, en aan ondersteunende diensten.
3.7. Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over het evalueren, in 2022, van de ontwikkeling van de pandemie
De drie instellingen verbinden zich ertoe de ontwikkeling van de respons op de pandemie eind juni 2022 geëvalueerd te hebben, met name met betrekking tot internationale vaccinaties, en zullen op basis daarvan alle door de Commissie voorgestelde noodzakelijke maatregelen overwegen.
3.8. Unilaterale verklaring van de Commissie over migratie
Gezien de verwachting dat de behoeften de komende jaren zullen blijven bestaan, bevestigt de Commissie haar plan ervoor te zorgen dat de gemiddelde jaarlijkse financiering voor migratie voor de zuidelijke buurlanden uit het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, en indien nodig uit andere instrumenten, ten minste op het voor 2022 geplande niveau blijft.
3.9. Unilaterale verklaring van de Commissie over rubriek 7
De Commissie herinnert eraan dat de financiële programmering van rubriek 7 is gebaseerd op de veronderstelling dat het personeelsbestand van de instellingen stabiel blijft. Zij merkt op dat de begroting voor 2022 hiermee niet in overeenstemming is en benadrukt dat, met de stijgende inflatie, toekomstige personeelsuitbreidingen tot druk op rubriek 7 in het meerjarig financieel kader 2021-2027 zouden kunnen leiden.
(1) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/151 |
P9_TA(2021)0466
Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2021: humanitaire hulp aan vluchtelingen in Turkije
Resolutie van het Europees Parlement van 24 november 2021 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2021 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2021 — Humanitaire hulp aan vluchtelingen in Turkije (12444/2021 — C9-0380/2021 — 2021/0226(BUD))
(2022/C 224/21)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (1), en met name artikel 44, |
|
— |
gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2021, definitief vastgesteld op 18 december 2020 (2), |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (3), |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (4), |
|
— |
gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (5), |
|
— |
gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2021, vastgesteld door de Commissie op 9 juli 2021 (COM(2021)0460), |
|
— |
gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2021, vastgesteld door de Raad op 5 oktober 2021 en toegezonden aan het Europees Parlement op 14 oktober 2021 (12444/2021 — C9-0380/2021), |
|
— |
gezien de artikelen 94 en 96 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0327/2021), |
|
A. |
overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2021 tot doel heeft verdere steun te verlenen aan de meest kwetsbare vluchtelingen in Turkije als gevolg van de crisis in Syrië, en het eerste onderdeel vormt van de voorstellen van de Commissie voor de voortzetting van de financiering voor Syrische vluchtelingen en gastgemeenschappen in Turkije, Jordanië, Libanon en andere delen van de regio; |
|
B. |
overwegende dat de Commissie schat dat er 325 miljoen EUR nodig is om de dekking van het sociaal vangnet voor noodgevallen (ESSN), het vlaggenschipprogramma dat voorziet in maandelijkse geldovermakingen naar meer dan 1,8 miljoen vluchtelingen, te verlengen van maart 2022 tot begin 2023, wanneer het programma zal overgaan in ontwikkelingshulp; overwegende dat de Commissie heeft voorgesteld dit bedrag te financieren door gebruik te maken van de resterende marge van rubriek 6 in 2021, waarbij het saldo afkomstig is van het budget voor humanitaire hulp in 2021 en 2022; |
|
C. |
overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2021 derhalve tot doel heeft 149,6 miljoen EUR aan vastleggingskredieten vrij te maken, terwijl in 2021 geen extra betalingskredieten worden gevraagd; |
|
1. |
neemt kennis van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2021 zoals ingediend door de Commissie; |
|
2. |
wijst erop dat het maximum van rubriek 6 reeds vanaf het eerste jaar van het MFK 2021-2027 te laag lijkt te zijn om te kunnen reageren op grote crises in buurlanden van de Unie en in de wereld; is bezorgd over het feit dat de voortzetting van steun aan vluchtelingen in Turkije noch in de onderhandelingen over het huidige MFK, noch in die over het NDICI-Europa in de wereld-instrument is meegenomen; onderstreept dat onder de huidige omstandigheden de begroting van de Unie niet de enige financieringsbron kan zijn voor de voortzetting van steun aan vluchtelingen; |
|
3. |
is van mening dat een alomvattende overeenkomst gesloten moet worden die de EU-financiering voor de voortzetting van de steun aan vluchtelingen in Turkije en de ruimere regio in 2021 en de daaropvolgende jaren omvat, en wel in het kader van de bemiddelingsprocedure over de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2022; |
|
4. |
keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2021 goed; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 5/2021 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
6. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.
(3) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11.
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/153 |
P9_TA(2021)0467
Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021: Extra vaccindoses voor lage- en lagermiddeninkomenslanden, versterking van het Uniemechanisme voor civiele bescherming en andere aanpassingen aan de uitgaven en ontvangsten
Resolutie van het Europees Parlement van 24 november 2021 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2021 — Extra vaccindoses voor lage- en lagermiddeninkomenslanden, versterking van het Uniemechanisme voor civiele bescherming en andere aanpassingen aan de uitgaven en ontvangsten (14038/2021 — C9-0425/2021 — 2021/0326(BUD))
(2022/C 224/22)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (1), en met name artikel 44, |
|
— |
gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2021, definitief vastgesteld op 18 december 2020 (2), |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (3), |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (4), |
|
— |
gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (5), |
|
— |
gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021, vastgesteld door de Commissie op 8 oktober 2021 (COM(2021)0955), |
|
— |
gezien de verklaring van het bemiddelingscomité over een gemeenschappelijke visie op de inhoud van de algemene begroting voor het begrotingsjaar 2022, die ook de goedkeuring van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021 omvat, |
|
— |
gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021, vastgesteld door de Raad op 23 november 2021 en dezelfde dag toegezonden aan het Europees Parlement (14038/2021 — C9-0425/2021), |
|
— |
gezien de artikelen 94 en 96 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0329/2021), |
|
A. |
overwegende dat ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021 tot doel heeft aanvullende kredieten te verstrekken om wereldwijd sneller te vaccineren, uitgaven in verband met de activering van het Uniemechanisme voor civiele bescherming en in verband met externe visserijovereenkomsten te dekken, alsook enkele aanpassingen in de uitgaven en ontvangsten door te voeren; |
|
B. |
overwegende dat ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021 met name betrekking heeft op de volgende elementen:
|
|
C. |
overwegende dat het netto-effect van dit ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021 op de uitgaven neerkomt op een verhoging van de vastleggingskredieten met 473,5 miljoen EUR; overwegende dat de Commissie geen extra betalingskredieten heeft gevraagd; |
|
1. |
neemt kennis van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021 zoals ingediend door de Commissie; |
|
2. |
is ingenomen met het voorstel om ervoor te zorgen dat de aanvullende 200 miljoen COVID-19-vaccindoses die de voorzitter van de Commissie in haar toespraak over de Staat van de Unie heeft toegezegd, met spoed worden gefinancierd en geleverd aan lage- en lagermiddeninkomenslanden; merkt op dat de versnelling van de wereldwijde vaccinatiecampagne een dringend verzoek van het Parlement is geweest, niet in de laatste plaats in zijn lezing van de begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2022; |
|
3. |
keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021 goed; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 6/2021 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.
(2) PB L 93 van 17.3.2021, blz. 1.
(3) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11.
(4) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.
(5) PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1.
(6) Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).
Donderdag, 25 november 2021
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/155 |
P9_TA(2021)0471
Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2021/001 ES/País Vasco metal — Spanje
Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2021 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (aanvraag van Spanje — EGF/2021/001 ES/País Vasco metal) (COM(2021)0618 — C9-0377/2021 — 2021/0316(BUD))
(2022/C 224/23)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2021)0618 — C9-0377/2021), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2021/691 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1309/2013 (1) (de “EFG-verordening”), |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (2), en met name artikel 8, |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (3), en met name punt 9, |
|
— |
gezien het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, |
|
— |
gezien de brief van de Commissie regionale ontwikkeling, |
|
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0319/2021), |
|
A. |
overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te verlenen aan werknemers die de gevolgen ondervinden van de globalisering en van technologische en milieuveranderingen, zoals verschuivingen in de wereldhandelsstromen, handelsgeschillen, significante verschuivingen in de handelsbetrekkingen van de Unie of de samenstelling van de interne markt en financiële of economische crises, alsook de overgang naar een koolstofarme economie of als gevolg van de digitalisering of automatisering; |
|
B. |
overwegende dat Spanje aanvraag EGF/2021/001 ES/País Vasco metal heeft ingediend voor een financiële bijdrage uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) naar aanleiding van het ontslag van 491 werknemers in de NUTS 2-regio País Vasco (ES21) in Spanje, met als referentieperiode voor de aanvraag de periode van 2 juni 2020 tot en met 2 december 2020; |
|
C. |
overwegende dat de aanvraag betrekking heeft op in totaal 491 ontslagen werknemers wier werkzaamheden zijn beëindigd en dat voor 192 van hen geldt dat de autoriteiten in kennis zijn gesteld van hun collectieve ontslag in zes bedrijven (4); |
|
D. |
overwegende dat de aanvraag is ingediend op grond van de criteria voor steunverlening van artikel 4, lid 2, punt b), van de EFG-verordening, waarin is bepaald dat de beëindiging van de werkzaamheden van ten minste tweehonderd ontslagen werknemers binnen een referentieperiode van zes maanden moet hebben plaatsgevonden in bedrijven die actief zijn in dezelfde NACE Rev. 2-afdeling en gevestigd zijn in één of twee aan elkaar grenzende regio’s van NUTS 2-niveau in een lidstaat; |
|
E. |
overwegende dat de COVID-19-pandemie en de strenge lockdownmaatregelen die in het tweede kwartaal van 2020 in Spanje werden ingevoerd evenals de daaruit voortvloeiende tekorten aan voorraden en grondstoffen negatieve gevolgen hebben gehad voor de metaalsector in het land; |
|
F. |
overwegende dat de sector van de vervaardiging van producten van metaal in de regio Baskenland 27,4 % van de bruto toegevoegde waarde van de industrie uitmaakt (5), terwijl het EU-28-gemiddelde 18,8 % bedraagt (6); |
|
G. |
overwegende dat de productie van 18 % van de metaalbedrijven in Spanje in 2020 met meer dan 50 % is gedaald ten opzichte van 2019, dat de omzet van 16 % van de bedrijven in hetzelfde jaar met meer dan 50 % is gedaald en dat in een derde van de metaalbedrijven zowel de productie als de omzet met 30 % tot 50 % is gedaald (7); |
|
H. |
overwegende dat de Commissie, in het licht van de COVID-19-pandemie en de sociale en economische gevolgen daarvan, de rol van het EFG als noodinstrument heeft versterkt en onderstreept (8) en het mogelijk heeft gemaakt om financiering uit het EFG te verstrekken in het geval van dossiers die rechtstreeks verband houden met de pandemie; |
|
I. |
overwegende dat Spanje verslag uitbrengt over zijn naleving van de aanbevelingen van het EU-kwaliteitskader voor anticipatie op veranderingen en herstructurering (9) en de aandacht vestigt op de voornaamste concepten van het Baskische beroepsopleidingsplan, de Baskische werkgelegenheidsstrategie en het programma voor groene banen; |
|
1. |
is het met de Commissie eens dat voldaan is aan de criteria die zijn vastgelegd in artikel 4, lid 2, punt b), van de EFG-verordening en dat Spanje recht heeft op een financiële bijdrage ter hoogte van 1 214 607 EUR uit hoofde van die verordening, oftewel 85 % van de totale kosten van 1 428 950 EUR, waarvan 1 384 950 EUR voor gepersonaliseerde diensten en 44 000 EUR voor de uitvoering van het EFG (10); |
|
2. |
stelt vast dat de Spaanse autoriteiten de aanvraag op 25 juni 2021 hebben ingediend en dat de Commissie haar beoordeling op 7 oktober 2021 heeft afgerond en het Parlement hiervan diezelfde dag nog in kennis heeft gesteld; |
|
3. |
stelt vast dat de aanvraag betrekking heeft op in totaal 491 ontslagen werknemers wier werkzaamheden zijn beëindigd en dat voor 192 van hen geldt dat de autoriteiten in kennis zijn gesteld van hun collectieve ontslag in zes bedrijven (11); stelt voorts vast dat Spanje verwacht dat driehonderd van alle in aanmerking komende begunstigden zullen deelnemen aan de maatregelen (beoogde begunstigden); |
|
4. |
herinnert eraan dat de sociale gevolgen van de ontslagen naar verwachting aanzienlijk zullen zijn voor de werknemers en voor de gehele regio Baskenland, waar het aantal werklozen tussen maart en augustus 2020 met 25 % is gestegen (12) en waar de langdurige werkloosheid in mei 2021 55,6 % van de totale werkloosheid uitmaakte (3,6 procentpunten hoger dan in januari 2021) en waar 60,8 % van de werklozen hoogstens basisonderwijs heeft genoten; herinnert er tevens aan dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen 22,6 % bedraagt en dat het percentage tijdelijke banen in Baskenland 25,8 % bedraagt: 11,6 procentpunten boven het gemiddelde van de Unie, dat 14,2 % bedraagt; |
|
5. |
wijst erop dat de meeste ontslagen werknemers zich in de tweede helft van hun loopbaan bevinden en een laag formeel kwalificatieniveau hebben; |
|
6. |
stelt vast dat Spanje op 11 juni 2021 is begonnen met het verlenen van gepersonaliseerde diensten aan de beoogde begunstigden, wat betekent dat de periode om in aanmerking te komen voor een financiële bijdrage uit het EFG zal lopen van 11 juni 2021 tot 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van het financieringsbesluit; |
|
7. |
wijst erop dat de gepersonaliseerde diensten die aan de ontslagen werknemers en zelfstandigen worden verleend ingevolge het besluit de volgende maatregelen omvatten: profileringssessies, loopbaanbegeleiding, hulp bij het zoeken naar werk, steun bij en een bijdrage voor het oprichten van een bedrijf, omscholing, bijscholing en opleiding op de werkplek, alsmede toelagen voor deelname; merkt op dat de maatregelen zo zijn gepland dat ze in de Spaanse strategie voor de circulaire economie passen en dat de opleidingen de digitale transformatie in de sector stimuleren; |
|
8. |
stelt vast dat Spanje op 1 februari 2021 is begonnen met administratieve uitgaven voor de uitvoering van het EFG en dat de uitgaven voor activiteiten op het vlak van voorbereiding, beheer, voorlichting, publiciteit, controle en rapportage derhalve van 1 februari 2021 tot 31 maanden na de datum van inwerkingtreding van het financieringsbesluit voor een financiële bijdrage uit het EFG in aanmerking zullen komen; |
|
9. |
is ingenomen met het feit dat het gecoördineerde pakket gepersonaliseerde diensten door Spanje in overleg met de sociale partners is samengesteld (13); merkt daarbij op dat de sociale partners bij het proces zijn betrokken via hun vertegenwoordigers in de raad van bestuur van Lanbide, die bestaat uit vertegenwoordigers van de regionale overheid, vakbonden en werkgeversorganisaties; |
|
10. |
is verheugd dat het gecoördineerde pakket gepersonaliseerde diensten zal bijdragen tot de verspreiding van de horizontale vaardigheden die vereist zijn in het digitale industriële tijdperk, alsook in een hulpbronnenefficiënte economie, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de EFG-verordening; |
|
11. |
herinnert eraan dat de voorgestelde maatregelen actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen betreffen die behoren tot de in artikel 7 van de EFG-verordening vastgestelde subsidiabele maatregelen, en niet in de plaats komen van maatregelen die gericht zijn op passieve sociale bescherming; |
|
12. |
benadrukt dat de Spaanse autoriteiten hebben bevestigd dat voor de subsidiabele maatregelen geen steun uit andere fondsen of financieringsinstrumenten van de Unie wordt ontvangen; |
|
13. |
stelt vast dat Spanje heeft meegedeeld dat de financiële bijdrage zal worden beheerd en gecontroleerd door dezelfde instanties die de financiering uit het Europees Sociaal Fonds Plus beheren en controleren; |
|
14. |
herhaalt dat steun uit het EFG geen vervanging mag zijn voor maatregelen die bedrijven uit hoofde van de nationale wetgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten moeten nemen, noch voor toelagen of rechten van de ontvangers van een toewijzing uit het EFG, om de volledige additionaliteit van de toewijzing te waarborgen; |
|
15. |
hecht zijn goedkeuring aan het besluit dat als bijlage bij deze resolutie is gevoegd; |
|
16. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
17. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 153 van 3.5.2021, blz. 48.
(2) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11.
(3) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.
(4) Auxiliar Troquelería SL, Calderería del Oria, Matricería Deusto, Mecanizados de la Industria Vasca SLU, Taller Mecanizado Pablo López Lacalle SL, Tratamientos Superficiales Iontech SA.
(5) https://es.statista.com/estadisticas/1220166/porcentaje-del-vab-total-en-espana-por-sector/
(6) https://en.eustat.eus/elementos/ele0018900/ti_32-of-industrial-gva-was-generated-by-the-high-and-medium-high-technology-sectors-in-2019/not0018911_i.html
(7) Verslag over de economische impact van COVID-19 op de metaalsector (oktober 2020) — https://atra.gal/files/noticias/Archivos_3680.pdf
(8) COM(2020)0442.
(9) COM(2013)0882.
(10) Overeenkomstig artikel 7, lid 5, van de EFG-verordening.
(11) Auxiliar Troquelería SL, Calderería del Oria, Matricería Deusto, Mecanizados de la Industria Vasca SLU, Taller Mecanizado Pablo López Lacalle SL, Tratamientos Superficiales Iontech SA.
(12) Avance de los datos del mercado laboral del año 2020 (arbeidsmarktgegevens voor 2020).
(13) De aanvraag werd op 2 juli 2021 goedgekeurd door Lanbide, de Baskische openbare dienst voor arbeidsvoorziening (sociale partners maken deel uit van de raad van bestuur). Op 19 januari en 2 februari 2021 vonden ook vergaderingen plaats met de Federación Vizcaína de Empresas del Metal (federatie van metaalondernemingen van Biskaje), de Asociación de Empresas de Guipúzcoa — ADEGI (ondernemersvereniging van Guipúzcoa) en SEA-Empresas Alavesas (ondernemersverenigingen van Alava).
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (aanvraag van Spanje — EGF/2021/001 ES/País Vasco metal)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2021/2159.)
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/159 |
P9_TA(2021)0475
Verdrag van Den Haag (1980) betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen: toetreding van de Filipijnen *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 25 november 2021 over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij de lidstaten van de Europese Unie worden gemachtigd, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van de Filipijnen tot het Verdrag van Den Haag van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden (COM(2021)0359 — C9-0361/2021 — 2021/0178(NLE))
(Raadpleging)
(2022/C 224/24)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2021)0359), |
|
— |
gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van Den Haag van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, |
|
— |
gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9-0361/2021), |
|
— |
gezien het advies van het Hof van Justitie (1) over de exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie voor een verklaring van aanvaarding van toetreding tot het Verdrag van Den Haag van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, |
|
— |
gezien artikel 82 en artikel 114, lid 8, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0300/2021), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de machtiging van de lidstaten van de Europese Unie om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van de Filippijnen tot het Verdrag van Den Haag van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. |
(1) Advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014, 1/13, ECLI:EU:C:2014:2303.
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/160 |
P9_TA(2021)0476
Verdrag van Den Haag (1980) betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen: toetreding van Jamaica *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 25 november 2021 over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij de lidstaten worden gemachtigd, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Jamaica tot het Verdrag van Den Haag van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden (COM(2021)0363 — C9-0334/2021 — 2021/0179(NLE))
(Raadpleging)
(2022/C 224/25)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2021)0363), |
|
— |
gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van Den Haag van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, |
|
— |
gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9-0334/2021), |
|
— |
gezien het advies van het Hof van Justitie (1) over de exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie voor een verklaring van aanvaarding van toetreding tot het Verdrag van Den Haag van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, |
|
— |
gezien artikel 82 en artikel 114, lid 8, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0299/2021), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de machtiging van de lidstaten van de Europese Unie om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Jamaica tot het Verdrag van Den Haag van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. |
(1) Advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014, 1/13, ECLI:EU:C:2014:2303.
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/161 |
P9_TA(2021)0477
Verdrag van Den Haag (1980) betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen: toetreding van Bolivia *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 25 november 2021 over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij de lidstaten van de Europese Unie worden gemachtigd, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Bolivia tot het Verdrag van Den Haag van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden (COM(2021)0369 — C9-0336/2021 — 2021/0183(NLE))
(Raadpleging)
(2022/C 224/26)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2021)0369), |
|
— |
gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van Den Haag van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, |
|
— |
gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9-0336/2021), |
|
— |
gezien het advies van het Hof van Justitie (1) over de exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie voor een verklaring van aanvaarding van toetreding tot het Verdrag van Den Haag van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, |
|
— |
gezien artikel 82 en artikel 114, lid 8, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0307/2021), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de machtiging van de lidstaten van de Europese Unie om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Bolivia tot het Verdrag van Den Haag van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. |
(1) Advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014, 1/13, ECLI:EU:C:2014:2303.
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/162 |
P9_TA(2021)0478
Verdrag van Den Haag (1980) betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen: toetreding van Pakistan *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 25 november 2021 over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij de lidstaten van de Europese Unie worden gemachtigd, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Pakistan tot het Verdrag van Den Haag van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden (COM(2021)0368 — C9-0335/2021 — 2021/0182(NLE))
(Raadpleging)
(2022/C 224/27)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2021)0368), |
|
— |
gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van Den Haag van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, |
|
— |
gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9-0335/2021), |
|
— |
gezien het advies van het Hof van Justitie (1) over de exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie voor een verklaring van aanvaarding van toetreding tot het Verdrag van Den Haag van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, |
|
— |
gezien artikel 82 en artikel 114, lid 8, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0308/2021), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de machtiging van de lidstaten van de Europese Unie om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Pakistan tot het Verdrag van Den Haag van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. |
(1) Advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014, 1/13, ECLI:EU:C:2014:2303.
|
8.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/163 |
P9_TA(2021)0479
Verdrag van Den Haag (1980) betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen: toetreding van Tunesië *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 25 november 2021 over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij de lidstaten worden gemachtigd, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Tunesië tot het Verdrag van Den Haag van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden (COM(2021)0371 — C9-0337/2021 — 2021/0198(NLE))
(Raadpleging)
(2022/C 224/28)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2021)0371), |
|
— |
gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van Den Haag van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, |
|
— |
gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9-0337/2021), |
|
— |
gezien het advies van het Hof van Justitie (1) over de exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie voor een verklaring van aanvaarding van toetreding tot het Verdrag van Den Haag van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, |
|
— |
gezien artikel 82 en artikel 114, lid 8, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0309/2021), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de machtiging van de lidstaten van de Europese Unie om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Tunesië tot het Verdrag van Den Haag van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. |
(1) Advies 1/13 van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014, ECLI:EU:C:2014:2303.