ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198 |
|
![]() |
||
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
65e jaargang |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
2022/C 198/01 |
|
V Bekendmakingen |
|
|
GERECHTELIJKE PROCEDURES |
|
|
Hof van Justitie |
|
2022/C 198/02 |
||
2022/C 198/03 |
||
2022/C 198/04 |
||
2022/C 198/05 |
||
2022/C 198/06 |
||
2022/C 198/07 |
||
2022/C 198/08 |
||
2022/C 198/09 |
||
2022/C 198/10 |
||
2022/C 198/11 |
||
2022/C 198/12 |
||
2022/C 198/13 |
||
2022/C 198/14 |
||
2022/C 198/15 |
||
2022/C 198/16 |
||
2022/C 198/17 |
||
2022/C 198/18 |
||
2022/C 198/19 |
||
2022/C 198/20 |
||
2022/C 198/21 |
||
2022/C 198/22 |
||
2022/C 198/23 |
||
2022/C 198/24 |
||
2022/C 198/25 |
||
2022/C 198/26 |
||
2022/C 198/27 |
||
2022/C 198/28 |
||
2022/C 198/29 |
||
2022/C 198/30 |
||
2022/C 198/31 |
||
2022/C 198/32 |
||
2022/C 198/33 |
||
2022/C 198/34 |
||
2022/C 198/35 |
||
2022/C 198/36 |
||
2022/C 198/37 |
||
2022/C 198/38 |
||
2022/C 198/39 |
||
2022/C 198/40 |
||
|
Gerecht |
|
2022/C 198/41 |
||
2022/C 198/42 |
||
2022/C 198/43 |
||
2022/C 198/44 |
||
2022/C 198/45 |
||
2022/C 198/46 |
||
2022/C 198/47 |
||
2022/C 198/48 |
||
2022/C 198/49 |
||
2022/C 198/50 |
||
2022/C 198/51 |
||
2022/C 198/52 |
||
2022/C 198/53 |
||
2022/C 198/54 |
||
2022/C 198/55 |
||
2022/C 198/56 |
||
2022/C 198/57 |
||
2022/C 198/58 |
||
2022/C 198/59 |
||
2022/C 198/60 |
||
2022/C 198/61 |
||
2022/C 198/62 |
||
2022/C 198/63 |
||
2022/C 198/64 |
||
2022/C 198/65 |
||
2022/C 198/66 |
||
2022/C 198/67 |
||
2022/C 198/68 |
||
2022/C 198/69 |
||
2022/C 198/70 |
||
2022/C 198/71 |
||
2022/C 198/72 |
||
2022/C 198/73 |
||
2022/C 198/74 |
||
2022/C 198/75 |
Zaak T-135/22: Beroep ingesteld op 11 maart 2022 — Deckers Outdoor/EUIPO — Chunxian (TULEUGG) |
|
2022/C 198/76 |
Zaak T-136/22: Beroep ingesteld op 10 maart 2022 — Hamoudi/Frontex |
|
2022/C 198/77 |
Zaak T-137/22: Beroep ingesteld op 14 maart 2022 — Nederland/Commissie |
|
2022/C 198/78 |
Zaak T-138/22: Beroep ingesteld op 15 maart 2022 — HCP/EUIPO — Timm Health Care (PYLOMED) |
|
2022/C 198/79 |
Zaak T-142/22: Beroep ingesteld op 15 maart 2022 — Landesbank Baden-Württemberg/GAR |
|
2022/C 198/80 |
||
2022/C 198/81 |
Zaak T-146/22: Beroep ingesteld op 16 maart 2022 — Ryanair / Commissie |
|
2022/C 198/82 |
||
2022/C 198/83 |
||
2022/C 198/84 |
Zaak T-150/22: Beroep ingesteld op 21 maart 2022 — Lilly Drogerie/EUIPO — Lillydoo (LILLYDOO kids) |
|
2022/C 198/85 |
Zaak T-151/22: Beroep ingesteld op 18 maart 2022 — General Wire Spring/EUIPO (GENERAL PIPE CLEANERS) |
|
2022/C 198/86 |
Zaak T-153/22: Beroep ingesteld op 21 maart 2022 — Volkswagen/EUIPO — XTG (XTG) |
|
2022/C 198/87 |
Zaak T-154/22: Beroep ingesteld op 21 maart 2022 — Volkswagen/EUIPO — XTG (XTG) |
|
2022/C 198/88 |
||
2022/C 198/89 |
Zaak T-159/22: Beroep ingesteld op 23 maart 2022 — Sanetview/EUIPO — 2boca2catering (Las Cebras) |
|
2022/C 198/90 |
Zaak T-161/22: Beroep ingesteld op 25 maart 2022 — Ortega Montero / Parlement |
|
2022/C 198/91 |
Zaak T-162/22: Beroep ingesteld op 24 maart 2022 — OQ / Commissie |
|
2022/C 198/92 |
Zaak T-165/22: Beroep ingesteld op 29 maart 2022 — Saure / Commissie |
|
2022/C 198/93 |
||
2022/C 198/94 |
Zaak T-740/21: Beschikking van het Gerecht van 17 maart 2022 — Alcogroup en Alcodis/Commissie |
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2022/C 198/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/2 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 24 maart 2022 — PJ / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Erdmann & Rossi GmbH (C-529/18 P), PC/ PJ, Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Erdmann & Rossi GmbH (C-531/18 P)
(Gevoegde zaken C-529/18 P en C-531/18 P) (1)
(Hogere voorziening - Beginselen van het Unierecht - Artikel 19 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie - Vertegenwoordiging van de partijen in rechtstreekse beroepen voor de rechterlijke instanties van de Unie - Advocaat die ten opzichte van de verzoekende partij de hoedanigheid van derde heeft - Onafhankelijkheidsvereiste - Advocaat die zijn activiteiten uitoefent als medewerker in een advocatenkantoor - Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie)
(2022/C 198/02)
Procestaal: Duits
Partijen
(Zaak C-529/18 P)
Rekwirant: PJ (vertegenwoordigers: J. Lipinsky en C. von Donat, Rechtsanwälte)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: D. Botis en A. Söder, gemachtigden), Erdmann & Rossi GmbH (vertegenwoordigers: H. Kunz-Hallstein en R. Kunz-Hallstein, Rechtsanwälte)
(Zaak C-531/18 P)
Rekwirante: PC (vertegenwoordigers: J. Lipinsky en C. von Donat, Rechtsanwälte)
Andere partijen in de procedure: PJ (vertegenwoordigers: J. Lipinsky en C. von Donat, Rechtsanwälte), Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: D. Botis en A. Söder, gemachtigden), Erdmann & Rossi GmbH (vertegenwoordigers: H. Kunz-Hallstein en R. Kunz-Hallstein, Rechtsanwälte)
Dictum
1) |
De hogere voorzieningen worden afgewezen. |
2) |
PJ wordt verwezen in de kosten in zaak C 529/18 P, zowel betreffende de onderhavige hogere voorziening als de procedure bij het Gerecht. |
3) |
PC wordt verwezen in de kosten in zaak C 531/18 P, zowel betreffende de onderhavige hogere voorziening als de procedure bij het Gerecht. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/3 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 22 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy — Polen) — M.F. / J.M.
(Zaak C-508/19) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Artikel 267 VWEU - Gevraagde uitlegging die voor de verwijzende rechterlijke instantie noodzakelijk is voor het wijzen van haar vonnis - Begrip - Tuchtprocedure tegen een rechter van een gewone rechterlijke instantie - Aanwijzing door de president van de tuchtkamer van de Sąd Najwyższy (hoogste rechterlijke instantie in burgerlijke en strafzaken, Polen) van het tuchtgerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van die procedure - Civiele vordering tot vaststelling van het niet-bestaan van een dienstbetrekking tussen de president van die tuchtkamer en de Sąd Najwyższy - Onbevoegdheid van de verwijzende rechterlijke instantie om de geldigheid van de benoeming van een rechter van de Sąd Najwyższy te toetsen en niet-ontvankelijkheid van een dergelijke vordering naar nationaal recht - Niet-ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing)
(2022/C 198/03)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Najwyższy
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: M.F.
Verwerende partij: J.M.
in tegenwoordigheid van: Prokurator Generalny, Rzecznik Praw Obywatelskich
Dictum
Het verzoek om een prejudiciële beslissing van de Sąd Najwyższy (Izba Pracy i Ubezpieczeń Społecznych) [hoogste rechterlijke instantie in burgerlijke en strafzaken (kamer voor arbeids- en socialezekerheidszaken), Polen] is niet-ontvankelijk.
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/3 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 22 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Cour d’appel de Bruxelles — België) — bpost NV/Belgische Mededingingsautoriteit
(Zaak C-117/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Mededinging - Postdiensten - Tariefsysteem dat is vastgesteld door een universele dienstverlener - Geldboete die is opgelegd door een nationale regelgevende instantie voor de postsector - Geldboete die is opgelegd door een nationale mededingingsautoriteit - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 50 - Beginsel ne bis in idem - Bestaan van een en hetzelfde strafbare feit - Artikel 52, lid 1 - Beperkingen die aan het beginsel ne bis in idem zijn gesteld - Cumulatie van vervolgingsmaatregelen en sancties - Voorwaarden - Nastreven van een doelstelling van algemeen belang - Evenredigheid)
(2022/C 198/04)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Cour d’appel de Bruxelles
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: bpost NV
Verwerende partij: Belgische Mededingingsautoriteit
In tegenwoordigheid van: Publimail NV, Europese Commissie
Dictum
Artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 52, lid 1, ervan, moet aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat een rechtspersoon wordt bestraft met een geldboete wegens het begaan van een inbreuk op het mededingingsrecht van de Unie, wanneer ten aanzien van die persoon voor dezelfde feiten reeds een definitieve beslissing is gegeven na afloop van een procedure betreffende een inbreuk op een sectorregeling inzake de liberalisering van de betrokken markt, op voorwaarde dat er duidelijke en nauwkeurige regels bestaan op basis waarvan kan worden voorzien voor welk handelen en nalaten vervolgingsmaatregelen en sancties kunnen worden gecumuleerd, en de twee bevoegde instanties hun optreden onderling kunnen afstemmen, dat de beide procedures voldoende onderling zijn afgestemd en kort na elkaar hebben plaatsgevonden, en dat de opgelegde sancties in hun totaliteit beschouwd stroken met de ernst van de begane inbreuken.
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/4 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 22 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Obserste Gerichtshof — Oostenrijk) — Bundeswettbewerbsbehörde / Nordzucker AG, Südzucker AG, Agrana Zucker GmbH
(Zaak C-151/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Mededinging - Artikel 101 VWEU - Kartel dat door twee nationale mededingingsautoriteiten wordt vervolgd - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 50 - Beginsel ne bis in idem - Bestaan van een en hetzelfde strafbare feit - Artikel 52, lid 1 - Beperkingen die aan het beginsel ne bis in idem zijn gesteld - Voorwaarden - Nastreven van een doelstelling van algemeen belang - Evenredigheid)
(2022/C 198/05)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Obserster Gerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Bundeswettbewerbsbehörde
Verwerende partijen: Nordzucker AG, Südzucker AG, Agrana Zucker GmbH
Dictum
1) |
Artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat een onderneming door de mededingingsautoriteit van een lidstaat wordt vervolgd en, in voorkomend geval, beboet voor een inbreuk op artikel 101 VWEU en de overeenkomstige bepalingen van het nationale mededingingsrecht wegens een gedraging die op het grondgebied van die lidstaat een mededingingsverstorend doel of gevolg had, ook al is die gedraging reeds door een mededingingsautoriteit van een andere lidstaat genoemd in een definitief besluit dat deze autoriteit ten aanzien van die onderneming heeft vastgesteld na een procedure wegens inbreuk op artikel 101 VWEU en de overeenkomstige bepalingen van het mededingingsrecht van die andere lidstaat, voor zover dit besluit niet berust op de vaststelling dat die gedraging een mededingingsverstorend doel of gevolg had op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat. |
2) |
Artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat het beginsel ne bis in idem van toepassing kan zijn op procedures ter handhaving van het mededingingsrecht waarin wegens de deelname van de betrokken partij aan het nationale clementieprogramma, enkel kan worden vastgesteld dat inbreuk is gemaakt op het mededingingsrecht. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/5 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 24 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank Midden-Nederland — Nederland) — X, Z / Autoriteit Persoonsgegevens
(Zaak C-245/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens - Verordening (EU) 2016/679 - Competentie van de toezichthoudende autoriteit - Artikel 55, lid 3 - Verwerkingen door gerechten bij de uitoefening van hun rechterlijke taken - Begrip - Ter beschikking stellen aan een journalist van uit een gerechtelijke procedure afkomstige stukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen)
(2022/C 198/06)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank Midden-Nederland
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: X, Z
Verwerende partij: Autoriteit Persoonsgegevens
Dictum
Artikel 55, lid 3, van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) moet aldus worden uitgelegd dat het tot de uitoefening door een gerecht van zijn “rechterlijke taken” in de zin van deze bepaling behoort om uit een gerechtelijke procedure afkomstige stukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen tijdelijk ter beschikking te stellen aan journalisten om hen in staat te stellen beter verslag te doen van het verloop van die procedure.
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/5 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 24 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberlandesgericht Wien — Oostenrijk) — Austro-Mechana Gesellschaft zur Wahrnehmung mechanisch-musikalischer Urheberrechte Gesellschaft mbH / Strato AG
(Zaak C-433/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij - Richtlijn 2001/29/EG - Artikel 2 - Reproductie - Artikel 5, lid 2, onder b) - Beperking ten aanzien van het kopiëren voor privégebruik - Begrip “op welke drager dan ook” - Terbeschikkingstelling voor privégebruik van servers van derden aan natuurlijke personen - Billijke compensatie - Nationale regeling op grond waarvan de aanbieders van cloudcomputingdiensten geen heffing voor het kopiëren voor privégebruik hoeven te betalen)
(2022/C 198/07)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberlandesgericht Wien
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Austro-Mechana Gesellschaft zur Wahrnehmung mechanisch-musikalischer Urheberrechte Gesellschaft mbH
Verwerende partij: Strato AG
Dictum
1) |
Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat de in die bepaling gebezigde uitdrukking “reproductie, op welke drager dan ook” zich mede uitstrekt tot het maken, voor privédoeleinden, van reservekopieën van auteursrechtelijk beschermde werken op een server waarop de aanbieder van cloudcomputingdiensten opslagruimte ter beschikking stelt van een gebruiker. |
2) |
Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling waarbij de in die bepaling bedoelde beperking is omgezet in nationaal recht, in het geval waarin deze regeling de aanbieders van opslagdiensten in het kader van cloudcomputing niet verplicht om een billijke compensatie te betalen voor het zonder toestemming maken van reservekopieën van auteursrechtelijk beschermde werken door natuurlijke personen die deze reservekopieën gebruiken voor privédoeleinden en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, voor zover die regeling voorziet in de betaling van een billijke compensatie aan de rechthebbenden. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/6 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 24 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kúria — Hongarije) — Somogy Megyei Kormányhivatal / Upfield Hungary Kft.
(Zaak C-533/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de consument - Verordening (EU) nr. 1169/2011 - Verstrekking van voedselinformatie aan consumenten - Etikettering - Verplichte vermeldingen - Lijst van ingrediënten - Specifieke benaming van deze ingrediënten - Toevoeging van een vitamine aan een levensmiddel - Verplichting om de specifieke benaming van deze vitamine te vermelden - Geen verplichting om de gebruikte vitamineformulering te vermelden)
(2022/C 198/08)
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Kúria
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Somogy Megyei Kormányhivatal
Verwerende partij: Upfield Hungary Kft.
Dictum
Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, richtlijn 90/496/EEG van de Raad, richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie, met name gelet op artikel 18, lid 2, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een vitamine aan een levensmiddel is toegevoegd, de lijst van ingrediënten van dat levensmiddel de benaming van die vitamine, en niet de gebruikte vitamineformulering moet vermelden.
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/7 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 24 maart 2022 — Hermann Albers eK / Europese Commissie, Bondsrepubliek Duitsland, Land Niedersachsen (Duitsland)
(Zaak C-656/20 P) (1)
(Hogere voorziening - Staatssteun - Begrip “steun” - Openbaar personenvervoer - Compensatie voor aan openbaredienstverplichtingen inherente kosten - Overdracht van financiële middelen tussen overheidsinstanties - Verplichting voor autoriteiten die het vervoer op gemeentelijk niveau organiseren om te zorgen voor gereduceerde tarieven voor studenten en leerlingen - Geen door de staat aan een onderneming toegekend voordeel - Verplichting tot aanmelding)
(2022/C 198/09)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Hermann Albers eK (vertegenwoordiger: S. Roling, advocaat)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Tomat en K. Blanck, gemachtigden), Bondsrepubliek Duitsland, Land Niedersachsen (Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Barth en H. Gading, advocaten)
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Hermann Albers eK wordt naast in haar eigen kosten ook in de kosten van de Europese Commissie verwezen. |
3) |
Land Niedersachsen (Duitsland) draagt zijn eigen kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/7 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 24 maart 2022 — Gesamtverband Verkehrsgewerbe Niedersachsen eV (GVN) / Europese Commissie, Bondsrepubliek Duitsland, Land Niedersachsen (Duitsland)
(Zaak C-666/20 P) (1)
(Hogere voorziening - Staatssteun - Begrip “steun” - Openbaar personenvervoer - Compensatie voor aan openbaredienstverplichtingen inherente kosten - Overdracht van financiële middelen tussen overheidsinstanties - Verplichting voor autoriteiten die het vervoer op gemeentelijk niveau organiseren om te zorgen voor gereduceerde tarieven voor studenten en leerlingen - Geen door de staat aan een onderneming toegekend voordeel - Begrip “onderneming”)
(2022/C 198/10)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Gesamtverband Verkehrsgewerbe Niedersachsen eV (GVN) (vertegenwoordiger: C. Antweiler, advocaat)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Tomat en K. Blanck, gemachtigden), Bondsrepubliek Duitsland, Land Niedersachsen (Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Barth en H. Gading, advocaten)
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Gesamtverband Verkehrsgewerbe Niedersachsen eV (GVN) wordt naast in haar eigen kosten ook in de kosten van de Europese Commissie verwezen. |
3) |
Land Niedersachsen (Duitsland) draagt zijn eigen kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/8 |
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 24 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — W.G. / Dyrektor Izby Skarbowej w L.
(Zaak C-697/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 9 - Belastingplichtige - Artikelen 295 en 296 - Forfaitaire regeling voor landbouwproducenten - Echtgenoten die een landbouwactiviteit uitoefenen met gebruikmaking van goederen uit hun gemeenschappelijke huwelijksvermogen - Mogelijkheid voor deze echtgenoten om als afzonderlijke btw-plichtigen te worden aangemerkt - Keuze van een van de echtgenoten om af te zien van de status van forfaitair belaste landbouwer en om op zijn activiteit de normale btw-regeling van toepassing te laten zijn - Verlies van de status van forfaitair belaste landbouwer door de andere echtgenoot)
(2022/C 198/11)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Naczelny Sąd Administracyjny
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: W.G.
Verwerende partij: Dyrektor Izby Skarbowej w L.
Dictum
De artikelen 9, 295 en 296 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) moeten aldus worden uitgelegd dat:
— |
zij zich verzetten tegen de praktijk van een lidstaat die uitsluit dat echtgenoten die — met gebruikmaking van hun gemeenschappelijke huwelijksvermogen — landbouwactiviteiten binnen hetzelfde bedrijf uitvoeren, als afzonderlijke btw-plichtigen kunnen worden beschouwd indien elk van beide echtgenoten zelfstandig een economische activiteit verricht; |
— |
zij zich er niet tegen verzetten dat, wanneer de echtgenoten landbouwactiviteiten verrichten met toepassing van de forfaitaire regeling voor landbouwproducenten, de keuze van een van de echtgenoten om zijn activiteiten krachtens de normale btw-regeling te gaan verrichten meebrengt dat ook de andere echtgenoot zijn status van forfaitair belaste landbouwer verliest, indien na beoordeling van de concrete situatie blijkt dat dit gevolg noodzakelijk is om risico’s op misbruik en fraude tegen te gaan die niet kunnen worden uitgesloten ondanks de door de echtgenoten overgelegde relevante bewijzen, of indien de uitoefening door die echtgenoten van die activiteiten, onafhankelijk van elkaar en elk krachtens de normale btw-regeling, geen administratieve moeilijkheden oplevert ten opzichte van de situatie waarin de echtgenoten gelijktijdig elk een verschillende status zouden hebben. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/9 |
Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 24 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud — Tsjechië) — Generální ředitelství cel / TanQuid Polska Sp. z o. o.
(Zaak C-711/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Accijns - Richtlijn 92/12/EEG - Artikel 4 - Verkeer van producten onder schorsing van accijns - Voorwaarden - Artikelen 6 en 20 - Uitslag tot verbruik van producten - Vervalsing van het administratief geleidedocument - Overtreding of onregelmatigheid bij het verkeer van onder een schorsingsregeling geplaatste accijnsproducten - Onregelmatige onttrekking van producten aan de schorsingsregeling - Geadresseerde die niet op de hoogte is van het verkeer - Fraude gepleegd door een derde - Artikel 13, onder a), en artikel 15, lid 3 - Verplichte zekerheid inzake verkeer - Omvang)
(2022/C 198/12)
Procestaal: Tsjechisch
Verwijzende rechter
Nejvyšší správní soud
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Generální ředitelství cel
Verwerende partij: TanQuid Polska Sp. z o. o.
Dictum
Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, zoals gewijzigd bij richtlijn 94/74/EG van de Raad van 22 december 1994, moet aldus worden uitgelegd dat een verzending van accijnsproducten door een erkend entrepothouder onder dekking van een geleidedocument en een verplichte zekerheid, verkeer van producten onder schorsing van accijns in de zin van artikel 4, onder c), van deze richtlijn vormt, niettegenstaande het feit dat de in dat geleidedocument en in die zekerheid genoemde geadresseerde wegens frauduleus handelen van derden niet weet dat deze producten naar hem worden verzonden, zolang dit feit of een andere onregelmatigheid of overtreding niet door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat is vastgesteld.
De omstandigheid dat de door de erkend entrepothouder met het oog op deze verzending gestelde verplichte zekerheid de naam van de gemachtigde geadresseerde vermeldt maar niet zijn hoedanigheid van geregistreerd bedrijf, heeft geen invloed op de regelmatigheid van dergelijk verkeer.
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/9 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 24 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Galapagos BidCo. S.a.r.l. / DE, in zijn hoedanigheid van curator van Galapagos S.A., Hauck Aufhäuser Fund Services S.A., Prime Capital S.A.
(Zaak C-723/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Verordening (EU) 2015/848 - Insolventieprocedures - Artikel 3, lid 1 - Internationale bevoegdheid - Overdracht van het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar naar een andere lidstaat na de indiening van de aanvraag van een hoofdinsolventieprocedure)
(2022/C 198/13)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Galapagos BidCo. S.a.r.l.
Verwerende partijen: DE, in zijn hoedanigheid van curator van Galapagos S.A., Hauck Aufhäuser Fund Services S.A., Prime Capital S.A.
Dictum
Artikel 3, lid 1, van verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures moet aldus worden uitgelegd dat de rechter van een lidstaat bij wie een aanvraag van een hoofdinsolventieprocedure is ingediend, exclusief bevoegd blijft om die procedure te openen wanneer het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar naar een andere lidstaat wordt overgebracht na de indiening van de aanvraag in kwestie maar voordat die rechter daarop uitspraak heeft gedaan. Voor zover die verordening van toepassing blijft op die aanvraag, kan de rechter van een andere lidstaat bij wie naderhand een verzoek met hetzelfde doel wordt ingediend, zich bijgevolg in beginsel niet bevoegd verklaren om een hoofdinsolventieprocedure te openen zolang de eerste rechter geen uitspraak heeft gedaan en zich niet onbevoegd heeft verklaard.
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/10 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 24 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — België) — CT, Ferme de la Sarte SPRL / Waals Gewest
(Zaak C-726/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) - Financiering uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) - Verordening (EU) nr. 1305/2013 - Artikel 17, lid 1, onder b) - Investeringssteun voor de verwerking, de afzet en/of de ontwikkeling van in bijlage I bij het VWEU vermelde landbouwproducten - Begrip ‚landbouwproducten’ - Begrippen ‚levende planten’ en ‚producten van de bloementeelt’ - Grasrollen voor de aanleg van groendaken)
(2022/C 198/14)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Raad van State
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: CT, Ferme de la Sarte SPRL
Verwerende partij: Waals Gewest
Dictum
Artikel 17, lid 1, onder b), van verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad moet aldus worden uitgelegd dat het daarin gehanteerde begrip “in bijlage I bij het VWEU vermelde landbouwproducten” ook betrekking heeft op planten die worden gebruikt om groendaken aan te leggen, zoals grasrollen, zodat roerende investeringen die daarop betrekking hebben in aanmerking komen voor steun uit hoofde van de in deze bepaling bedoelde steunmaatregel voor plattelandsontwikkeling.
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/11 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 24 maart 2022 — Europese Commissie / Ierland
(Zaak C-125/21) (1)
(Beroep wegens niet-nakoming - Justitiële samenwerking in strafzaken - Wederzijdse erkenning van strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie - Kaderbesluit 2008/909/JBZ - Ontbreken van maatregelen die nodig zijn om aan het kaderbesluit te voldoen - Geen kennisgeving aan de Europese Commissie)
(2022/C 198/15)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Tomkin en S. Grünheid, gemachtigden)
Verwerende partij: Ierland (vertegenwoordigers: M. Browne, M. Lane en J. Quaney, gemachtigden, bijgestaan door M. Gray, SC)
Dictum
1) |
Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie, en door de Europese Commissie niet in kennis te stellen van de tekst van dergelijke bepalingen, is Ierland zijn verplichtingen krachtens artikel 29, leden 1 en 2, van dat kaderbesluit niet nagekomen. |
2) |
Ierland wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/11 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 24 maart 2022 — Europese Commissie / Ierland
(Zaak C-126/21) (1)
(Beroep wegens niet-nakoming - Justitiële samenwerking in strafzaken - Wederzijdse erkenning van beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis - Kaderbesluit 2009/829/JBZ - Ontbreken van maatregelen die nodig zijn om aan het kaderbesluit te voldoen - Geen kennisgeving aan de Europese Commissie)
(2022/C 198/16)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Tomkin en S. Grünheid, gemachtigden)
Verwerende partij: Ierland (vertegenwoordigers: M. Browne, M. Lane en J. Quaney, gemachtigden, bijgestaan door M. Gray, SC)
Dictum
1) |
Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van 23 oktober 2009 inzake de toepassing, tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis, en door de Europese Commissie niet in kennis te stellen van de tekst van dergelijke bepalingen, is Ierland zijn verplichtingen krachtens artikel 27 van dat kaderbesluit niet nagekomen. |
2) |
Ierland wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/12 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 24 maart 2022 — Lukáš Wagenknecht / Europese Commissie
(Zaak C-130/21 P) (1)
(Hogere voorziening - Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie - Fraudebestrijding - Meerjarig financieel kader - Vermeend belangenconflict van de premier van de Tsjechische Republiek - Verzoek om laatstgenoemde te verhinderen het college van commissarissen te ontmoeten - Verzoek om een einde te maken aan rechtstreekse betalingen uit de Uniebegroting ten gunste van bepaalde groepen die actief zijn in de voedingsmiddelensector - Beroep wegens nalaten - Vermeend niet-handelen van de Europese Commissie - Samenstelling van het Gerecht van de Europese Unie - Vermeend gebrek aan onpartijdigheid - Niet-ontvankelijkheid van het beroep - Standpuntbepaling - Procesbevoegdheid - Procesbelang)
(2022/C 198/17)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirant: Lukáš Wagenknecht (vertegenwoordiger A. Koller, advokátka)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Erlbacher en M. Salyková, gemachtigden)
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Lukáš Wagenknecht wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Europese Commissie. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/12 |
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 24 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal de grande instance de Rodez — Frankrijk) — BNP Paribas Personal Finance SA / AN, CN
(Zaak C-82/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Bescherming van de consument - Richtlijn 93/13/EEG - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - In vreemde valuta luidende hypothecaire leenovereenkomst (Zwitserse frank) - Artikel 4, lid 2 - Eigenlijk voorwerp van de overeenkomst - Bedingen die de kredietnemer blootstellen aan een wisselkoersrisico - Vereisten van begrijpelijkheid en transparantie - Artikel 3, lid 1 - Aanzienlijke verstoring van het evenwicht - Artikel 5 - Duidelijke en begrijpelijke formulering van een beding van een overeenkomst)
(2022/C 198/18)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Tribunal de grande instance de Rodez
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: BNP Paribas Personal Finance NV
Verwerende partijen: AN, CN
In tegenwoordigheid van: Caisse régionale de crédit agricole mutuel du Languedoc
Dictum
1) |
Artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993, betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat in het kader van een in vreemde valuta luidende hypothecaire leenovereenkomst is voldaan aan het vereiste van transparantie van de bedingen van deze overeenkomst, waarin is bepaald dat de buitenlandse valuta de rekenmunt en de euro de betaalmunt is en waardoor het wisselkoersrisico bij de kredietnemer komt te liggen, wanneer de verkoper de consument toereikende en juiste gegevens heeft verstrekt die een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument in staat stelt te begrijpen hoe het financiële mechanisme in kwestie concreet werkt en aldus het risico van — mogelijk aanzienlijke — negatieve economische gevolgen van die bedingen voor zijn financiële verplichtingen tijdens de hele looptijd van die overeenkomst in te schatten. |
2) |
Artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat de bedingen van een leenovereenkomst waarin is bepaald dat de buitenlandse valuta de rekenmunt en de euro de betaalmunt is en waardoor het wisselkoersrisico zonder bovengrens bij de kredietnemer komt te liggen, het evenwicht tussen de uit die overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen aanzienlijk kan verstoren ten nadele van de consument wanneer de verkoper met inachtneming van het vereiste van transparantie jegens de consument niet redelijkerwijs ervan uit kon gaan dat de consument een uit dergelijke bedingen voortvloeiend onevenredig groot wisselkoersrisico zou aanvaarden, waarbij de enkele vaststelling dat de verkoper in voorkomend geval niet te goeder trouw was, op zich niet volstaat om een dergelijk onevenwicht op te leveren. |
(1) Datum van neerlegging: 14.2.2020.
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/13 |
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 25 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad — Bulgarije) — Strafzaak tegen IP, DD, ZI, SS, HYA
(Zaak C-609/21) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Artikel 4, lid 3, VEU - Artikel 267 VWEU - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 47, tweede alinea - Artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Inhoud van een verzoek om een prejudiciële beslissing - Nationale regel volgens welke de nationale strafrechter zich moet verschonen omdat hij in het verzoek om een prejudiciële beslissing een standpunt heeft ingenomen over de feiten van de zaak, op straffe van vernietiging van de te wijzen beslissing ten gronde - Artikel 18 VWEU - Artikel 21, lid 2, van het Handvest - Artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie - Verplichting van de nationale rechters om hun lidstaat in kennis te stellen van elk verzoek om een prejudiciële beslissing aan het Hof)
(2022/C 198/19)
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Spetsializiran nakazatelen sad
Partijen in de strafzaak
IP, DD, ZI, SS, HYA
Dictum
1) |
Artikel 267 VWEU en artikel 94, eerste alinea, onder a), van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, gelezen tegen de achtergrond van artikel 4, lid 3, VEU en van artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regel volgens welke de rechter in strafzaken, wanneer hij zich in het kader van een verzoek om een prejudiciële beslissing aan het Hof uitspreekt over de feiten, zich moet verschonen, op straffe van vernietiging van de te wijzen beslissing ten gronde. Een dergelijke regel moet door deze rechter en door elk orgaan dat bevoegd is om deze toe te passen, buiten beschouwing worden gelaten. |
2) |
Artikel 18 VWEU, artikel 21, lid 2, van het Handvest van de grondrechten en artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie moeten aldus worden uitgelegd dat deze niet in de weg staan aan een regeling van een lidstaat die een rechter die het Hof om een prejudiciële beslissing verzoekt, verplicht om een kopie van dit verzoek te doen toekomen aan de autoriteit die de vertegenwoordiging van deze lidstaat bij het Hof verzekert. |
(1) Datum van neerlegging: 28.9.2021.
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/14 |
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 30 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal da Relação de Lisboa — Portugal) — Orbest, SA / CS, QN, OP, e.a.
(Zaak C-659/21) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Luchtvervoer - Verordening (EG) nr. 261/2004 - Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten - Artikel 5, lid 3 - Vrijstelling van de verplichting tot compensatie - Begrip ‚buitengewone omstandigheden’ - Technisch defect aan een vliegtuig, dat is veroorzaakt door de aanrijding van een aan een derde toebehorend cateringvoertuig met dat vliegtuig in parkeerstand op de luchthaven)
(2022/C 198/20)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Tribunal da Relação de Lisboa
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Orbest, SA
Verwerende partijen: CS, QN, OP, e.a.
Dictum
Artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 moet aldus worden uitgelegd dat het technisch defect aan een vliegtuig, dat is veroorzaakt door de aanrijding van een aan een derde toebehorend cateringvoertuig met dat vliegtuig in parkeerstand op de luchthaven, onder het begrip “buitengewone omstandigheden” in de zin van deze bepaling kan vallen.
(1) Datum van indiening: 2.11.2021.
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski rayonen sad (Bulgarije) op 29 september 2021 — XN / Politseyski organ pri 02 RU SDVR
(Zaak C-608/21)
(2022/C 198/21)
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Sofiyski rayonen sad
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: XN
Verwerende partij: Politseyski organ pri 02 RU SDVR
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 8, lid 1, juncto artikel 6, lid 2, van richtlijn 2012/13/EU (1) van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB 2012, L 142, blz. 1) aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die op grond van vaste rechtspraak in de betrokken EU-lidstaat corrigerend wordt toegepast en die toestaat dat de informatie over de redenen voor aanhouding van een verdachte, met inbegrip van het strafbare feit waarvan hij wordt verdacht, niet in het schriftelijke bevel tot vrijheidsbeneming is opgenomen, maar in andere (vóór of na dat bevel opgestelde) begeleidende documenten die niet onmiddellijk aan de verdachte worden overhandigd en waarvan hij later kennis kan nemen indien hij de rechtmatigheid van de detentie in rechte betwist? |
2) |
Moet artikel 6, lid 2, van richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB 2012, L 142, blz. 1) aldus worden uitgelegd dat de informatie over het strafbare feit waarvan een aangehouden persoon wordt verdacht, gegevens moet bevatten over de tijd, de plaats en de wijze waarop het strafbare feit is gepleegd, de concrete betrokkenheid van de aangehouden persoon daarbij en de daaruit voortvloeiende strafrechtelijke kwalificatie, teneinde de daadwerkelijke uitoefening van de rechten van de verdediging te waarborgen? |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/15 |
Hogere voorziening ingesteld op 2 december 2021 door Marina Yachting Brand Management Co. Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 22 september 2021 in zaak T-169/20, Marina Yachting Brand Management/EUIPO — Industries Sportswear
(Zaak C-743/21 P)
(2022/C 198/22)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Marina Yachting Brand Management Co. Ltd (vertegenwoordigers: A. von Mühlendahl, C. Eckhartt, P. Böhner, Rechtsanwälte)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Industries Sportswear Co. Srl
Bij beschikking van 31 maart 2022 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) beslist dat de hogere voorziening niet wordt toegelaten en dat Marina Yachting Brand Management Co. Ltd haar eigen kosten zal dragen.
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/16 |
Hogere voorziening ingesteld op 2 december 2021 door Henry Cotton’s Brand Management Co. Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 22 september 2021 in zaak T-173/20, Henry Cotton’s Brand Management/EUIPO — Industries Sportswear
(Zaak C-744/21 P)
(2022/C 198/23)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Henry Cotton's Brand Management Co. Ltd (vertegenwoordigers: A. von Mühlendahl, C. Eckhartt, P. Böhner, Rechtsanwälte)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Industries Sportswear Co. Srl
Bij beschikking van 31 maart 2022 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) beslist dat de hogere voorziening niet wordt toegelaten en dat Henry Cotton’s Brand Management Co. Ltd haar eigen kosten zal dragen.
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/16 |
Hogere voorziening ingesteld op 10 december 2021 door NB tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 28 september 2021 in zaak T-648/20, NB / Hof van Justitie van de Europese Unie
(Zaak C-774/21 P)
(2022/C 198/24)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: NB (vertegenwoordigers: J.-N. Louis, avocat, N. Maes, avocate)
Andere partij in de procedure: Hof van Justitie van de Europese Unie
Conclusies
Rekwirante verzoekt het Hof:
— |
de bestreden beschikking te vernietigen; |
Opnieuw uitspraak te doen als volgt;
— |
de beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie om rekwirante niet aan te stellen in de rang AST 10 in de aanstellings- en bevorderingsronde/ “herindeling” 2014-2018, nietig te verklaren; |
— |
verwerende partij hoe dan ook te verwijzen in de kosten van beide instanties. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter onderbouwing van haar hogere voorziening voert rekwirante een kennelijk onjuiste opvatting aan waar is beslist om haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
Zij betoogt ook dat de door de instelling ingevoerde procedure voor de tenuitvoerlegging van de hervorming van het Statuut van 2014 onrechtmatig is wat de aanstelling/bevordering van de rang AST 9 naar de rang AST 10 betreft.
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/17 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Aachen (Duitsland) op 22 december 2021 — Staatsanwaltschaft Aachen
(Zaak C-819/21)
(2022/C 198/25)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Aachen
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Staatsanwaltschaft Aachen
Andere partij: M.D.
Prejudiciële vragen
1. |
Kan de rechter van de tenuitvoerleggingslidstaat, die is aangezocht om uitspraak te doen over de verklaring van uitvoerbaarheid, op grond van artikel 3, lid 4, van kaderbesluit 2008/909/JBZ (1) juncto artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie weigeren om het vonnis van een andere lidstaat te erkennen en de bij dat vonnis opgelegde sanctie ten uitvoer te leggen overeenkomstig artikel 8 van kaderbesluit 2008/909, wanneer er aanwijzingen bestaan dat de omstandigheden in deze lidstaat ten tijde van de vaststelling van de ten uitvoer te leggen beslissing of de daarmee samenhangende latere beslissingen onverenigbaar zijn met het grondrecht op een eerlijk proces, omdat het justitiële apparaat zelf in die lidstaat niet langer volgens het in artikel 2 VEU verankerde beginsel van de rechtsstaat functioneert? |
2. |
Kan de rechter van de tenuitvoerleggingslidstaat, die is aangezocht om uitspraak te doen over de verklaring van uitvoerbaarheid, op grond van artikel 3, lid 4, van kaderbesluit 2008/909 juncto het in artikel 2 VEU verankerde beginsel van de rechtsstaat weigeren om het vonnis van een andere lidstaat te erkennen en de bij dat vonnis opgelegde sanctie ten uitvoer te leggen overeenkomstig artikel 8 van kaderbesluit 2008/909, wanneer er aanwijzingen bestaan dat het justitiële apparaat in deze lidstaat ten tijde van de uitspraak over de verklaring van uitvoerbaarheid niet langer volgens het in artikel 2 VEU neergelegde beginsel van de rechtsstaat functioneert? |
3. |
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: Moet — vooraleer de erkenning van een vonnis van een rechter van een andere lidstaat en de tenuitvoerlegging van de bij dat vonnis opgelegde sanctie wordt geweigerd onder verwijzing naar artikel 3, lid 4, van kaderbesluit 2008/909 juncto artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, op grond dat er aanwijzingen bestaan dat de omstandigheden in deze lidstaat onverenigbaar zijn met het grondrecht op een eerlijk proces, omdat het justitiële apparaat zelf in die lidstaat niet langer volgens het beginsel van de rechtsstaat functioneert — als tweede stap worden nagegaan of met name de veroordeelde(n) in de betrokken procedure nadelige gevolgen heeft (hebben) ondervonden van de met het grondrecht op een eerlijk proces onverenigbare omstandigheden? |
4. |
Indien de eerste en/of de tweede vraag ontkennend worden/wordt beantwoord in die zin dat het niet aan de rechterlijke instanties van de lidstaten, maar aan het Hof van Justitie van de Europese Unie staat om te beslissen of de omstandigheden in een lidstaat onverenigbaar zijn met het grondrecht op een eerlijk proces, omdat het justitiële apparaat zelf in deze lidstaat niet langer volgens het beginsel van de rechtsstaat functioneert: Was het justitiële apparaat in de Republiek Polen op 7 augustus 2018 en/of op 16 juli 2019 gebaseerd op het beginsel van de rechtsstaat als bedoeld in artikel 2 VEU, en is het thans gebaseerd op dit beginsel? |
(1) Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB 2008, L 327, blz. 27).
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/18 |
Hogere voorziening ingesteld op 28 december 2021 door Fachverband Spielhallen eV en LM tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 22 oktober 2021 in zaak T-510/20, Fachverband Spielhallen eV en LM / Europese Commissie
(Zaak C-831/21 P P)
(2022/C 198/26)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwiranten: Fachverband Spielhallen eV, LM (vertegenwoordigers: A. Bartosch en R. Schmidt, Rechtsanwälte)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Bondsrepubliek Duitsland
Conclusies
— |
de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie in zaak T-510/20 vernietigen; |
— |
de zaak terugverwijzen naar het Gerecht; |
— |
de beslissing omtrent de kosten aanhouden. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwiranten voeren één enkel middel aan, dat is ontleend aan schending van artikel 107, lid 1, VWEU.
Het Gerecht heeft het beroep in zaak T-510/20 verworpen op de enkele grond dat de litigieuze maatregel geen economisch voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU kon opleveren. Volgens vaste rechtspraak van de rechterlijke instanties van de Unie in belastingzaken moeten de criteria voordeel en selectiviteit echter altijd gezamenlijk worden onderzocht. Om de selectiviteit te kunnen vaststellen, moet vooraf steeds een normale belastingregeling worden bepaald. Zonder de bepaling daarvan kan dan ook niet worden vastgesteld of er sprake is van een economisch voordeel. Het Gerecht heeft de normale belastingregeling echter niet onderzocht en kon dan ook niet tot de slotsom komen dat de litigieuze maatregel geen economisch voordeel opleverde. Bijgevolg geeft de bestreden beschikking blijk van een ernstige onjuiste rechtsopvatting.
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/18 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht München (Duitsland) op 7 januari 2022 — HTB Neunte Immobilien Portfolio geschlossene Investment UG & Co. KG / Müller Rechtsanwaltsgesellschaft mbH
(Zaak C-17/22)
(2022/C 198/27)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Amtsgericht München
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: HTB Neunte Immobilien Portfolio geschlossene Investment UG & Co. KG
Verwerende partij: Müller Rechtsanwaltsgesellschaft mbH
Prejudiciële vragen
1. |
|
2. |
|
(1) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1).
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/19 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht München (Duitsland) op 7 januari 2022 — Ökorenta Neue Energien Ökostabil IV geschlossene Investment GmbH & Co. KG / WealthCap Photovoltaik 1 GmbH Co.KG, WealthCap PEIA Komplementär GmbH, WealthCap Investorenbetreuung GmbH
(Zaak C-18/22)
(2022/C 198/28)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Amtsgericht München
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Ökorenta Neue Energien Ökostabil IV geschlossene Investment GmbH & Co. KG
Verwerende partijen: WealthCap Photovoltaik 1 GmbH Co.KG, WealthCap PEIA Komplementär GmbH, WealthCap Investorenbetreuung GmbH
Prejudiciële vragen
1. |
|
2. |
|
(1) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1).
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/20 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Opolu (Polen) op 7 januari 2022 — OP
(Zaak C-21/22)
(2022/C 198/29)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Okręgowy w Opolu
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: OP
Verwerende partij: Notariusz Justyna Gawlica
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 22 van verordening nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (1) aldus worden uitgelegd dat een persoon die geen onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie is, het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit bezit kan kiezen als het recht dat zijn erfopvolging in het geheel beheerst? |
2) |
Moet artikel 75 juncto artikel 22 van verordening nr. 650/2012 aldus worden uitgelegd dat, wanneer een tussen een lidstaat en een derde staat gesloten bilaterale overeenkomst niet voorziet in een rechtskeuze inzake erfopvolging maar bepaalt welk recht op de erfopvolging van toepassing is, een onderdaan van een dergelijke derde staat die zijn woonplaats heeft in de lidstaat die door deze bilaterale overeenkomst is gebonden, het toepasselijke recht kan kiezen? |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/20 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy (Polen) op 7 januari 2022 — T./Przewodniczący Krajowej Rady Radiofonii i Telewizji
(Zaak C-22/22)
(2022/C 198/30)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Najwyższy
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: T. S.A.
Verwerende partij: Przewodniczący Krajowej Rady Radiofonii i Telewizji
Prejudiciële vraag
Moeten artikel 20, lid 2, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (1) en de artikelen 11 en 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling die alleen televisieomroeporganisaties verbiedt om tijdens hun kinderprogramma’s reclame uit te zenden, terwijl dit verbod niet geldt voor aanbieders van audiovisuele mediadiensten op aanvraag?
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/21 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Erfurt (Duitsland) op 18 januari 2022 — XXX / Helvetia schweizerische Lebensversicherungs-AG
(Zaak C-41/22)
(2022/C 198/31)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Erfurt
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: XXX
Verwerende partij: Helvetia schweizerische Lebensversicherungs-AG
Prejudiciële vragen
1) |
Verzet het Unierecht, in het bijzonder artikel 15, lid 1, van de Tweede richtlijn levensverzekering (1), artikel 31 van de Derde richtlijn levensverzekering (2) en artikel 35, lid 1, van richtlijn 2002/83 (3), in voorkomend geval gelezen in samenhang met artikel 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zich tegen een nationale regeling of rechtspraak volgens welke de verzekeringnemer, nadat hij zijn herroepingsrecht rechtmatig heeft uitgeoefend, de stelplicht en de bewijslast draagt in verband met de berekening van de door de verzekeraar zelf ontvangen voordelen? Vereist het Unierecht, in het bijzonder het doeltreffendheidsbeginsel, indien een dergelijke verdeling van de stelplicht en de bewijslast toelaatbaar is, dat daar voor de verzekeringnemer een recht op informatie of andere verlichtingen ten opzichte van de verzekeraar tegenover staat, zodat hij zijn rechten kan doen gelden? |
2) |
Mag een verzekeraar die de verzekeringnemer niet of slechts onjuist over zijn herroepingsrecht heeft geïnformeerd, zich met betrekking tot de daaruit voortvloeiende rechten van de verzekeringnemer, zoals in het bijzonder het herroepingsrecht, beroepen op rechtsverwerking, misbruik van recht of de verstreken tijd? |
3) |
Mag een verzekeraar die de verzekeringnemer geen of slechts onvolledige of onjuiste consumentenvoorlichtingen heeft verstrekt, zich met betrekking tot de daaruit voortvloeiende rechten van de verzekeringnemer, zoals in het bijzonder het herroepingsrecht, beroepen op rechtsverwerking, misbruik van recht of de verstreken tijd? |
(1) Tweede richtlijn (90/619/EEG) van de Raad van 8 november 1990 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van richtlijn 79/267/EEG (PB 1990, L 330, blz. 50).
(2) Richtlijn 92/96/EEG van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG (Derde levensrichtlijn) (PB 1992, L 360, blz. 1).
(3) Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (PB 2002, L 345, blz. 1).
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/22 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy (Polen) op 18 januari 2022 — Prokurator Generalny
(Zaak C-43/22)
(2022/C 198/32)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Najwyższy
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Prokurator Generalny
Andere partijen in de procedure: D. J., D[X]. J., Ł. J. i S. J., Wojewódzkie Pogotowie Ratunkowe w K.
Prejudiciële vragen
1) |
Moeten artikel 19, lid 1, tweede alinea, en artikel 5, leden 1 tot en met 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 47 en artikel 51, lid 1, van het Handvest van de grondrechten, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling die de minister van Justitie van een lidstaat de bevoegdheid geeft om op grond van niet-openbare criteria een rechter voor bepaalde of onbepaalde tijd te detacheren bij een hogere civiele rechterlijke instantie die bevoegd is om kennis te nemen van zaken betreffende het Unierecht, en om de detachering van deze rechter te allen tijde bij een niet met redenen omkleed besluit te beëindigen? |
2) |
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: moeten artikel 19, lid 1, tweede alinea, en artikel 5, leden 1 tot en met 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 47 en artikel 51, lid 1, van het Handvest van de grondrechten, aldus worden uitgelegd dat een nationale rechterlijke instantie waarbij beroep is ingesteld tegen een uitspraak van een rechterlijke instantie waarvan de rechtsprekende formatie onder meer is samengesteld uit een rechter die op de in de eerste vraag beschreven wijze is gedetacheerd, ambtshalve dient na te gaan of een dergelijke rechterlijke instantie onafhankelijk en onpartijdig is, ook al betreft de onderzochte zaak niet het Unierecht? |
3) |
Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord: moeten artikel 19, lid 1, tweede alinea, en artikel 5, leden 1 tot en met 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 47 en artikel 51, lid 1, van het Handvest van de grondrechten, aldus worden uitgelegd dat zij een rechterlijke instantie van een lidstaat verplichten om in elk geval waarin wordt vastgesteld dat een dergelijke gedetacheerde rechter aan de behandeling van de zaak heeft deelgenomen en dat de rechterlijke instantie waarin deze rechter zitting had niet onafhankelijk en onpartijdig was, een onherroepelijke uitspraak te vernietigen via een rechtsmiddel dat dergelijke vernietigingen tot doel heeft, zoals een buitengewoon beroep, of behoren de gevolgen van een dergelijke schending tot de procedurele autonomie van de betrokken lidstaat? |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/23 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Oostenrijk) op 21 januari 2022 — Apotheek B. / Bundesamt für Sicherheit im Gesundheitswesen (BASG)
(Zaak C-47/22)
(2022/C 198/33)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesverwaltungsgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Apotheek B.
Verwerende partij: Bundesamt für Sicherheit im Gesundheitswesen (BASG)
Prejudiciële vragen
1. |
|
2. |
|
3. |
Moet richtlijn 2001/83, in het bijzonder artikel 77, lid 6, en artikel 79 ervan, aldus worden uitgelegd dat de vergunning voor de uitoefening van het beroep van groothandelaar in geneesmiddelen ook moet worden ingetrokken wanneer wordt vastgesteld dat niet wordt voldaan aan een vereiste van artikel 80 van deze richtlijn, zoals in het hoofdgeding de aanschaf van geneesmiddelen in strijd met artikel 80, alinea 1, onder b), van deze richtlijn, maar vervolgens, in elk geval op het tijdstip van de beslissing van de bevoegde autoriteit van de lidstaat of van de rechter waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, weer aan dit vereiste wordt voldaan? Zo niet: welke andere Unierechtelijke vereisten bestaan er voor deze beoordeling, in het bijzonder wanneer moet de vergunning (alleen) worden opgeschort in plaats van ingetrokken? |
(1) Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB 2001, L 311, blz. 67).
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/24 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Wiesbaden (Duitsland) op 1 februari 2022 — UZ / Bondsrepubliek Duitsland
(Zaak C-60/22)
(2022/C 198/34)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Verwaltungsgericht Wiesbaden
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: UZ
Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland
Prejudiciële vragen
1) |
Heeft de niet-nakoming of onvolledige nakoming door een verwerkingsverantwoordelijke van de verantwoordingsplicht uit hoofde van artikel 5 van de algemene verordening gegevensbescherming (hierna: “AVG”) (1), bijvoorbeeld doordat geen of een onvolledig register van de verwerkingsactiviteiten als bedoeld in artikel 30 AVG wordt bijgehouden of doordat een regeling betreffende een gezamenlijke procedure overeenkomstig artikel 26 AVG ontbreekt, tot gevolg dat de gegevensverwerking onrechtmatig is in de zin van artikel 17, lid 1, onder d), AVG en artikel 18, lid 1, onder b), AVG, zodat de betrokkene een recht op gegevenswissing of een recht op beperking van het gebruik heeft? |
2) |
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: Heeft het bestaan van een recht op gegevenswissing of een recht op beperking van het gebruik tot gevolg dat de verwerkte gegevens niet in aanmerking mogen worden genomen in een gerechtelijke procedure? Geldt dit in elk geval wanneer de betrokkene zich verzet tegen het gebruik van de gegevens in de gerechtelijke procedure? |
3) |
Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: Heeft een inbreuk door een verwerkingsverantwoordelijke op artikel 5, artikel 30 of artikel 26 AVG voor de vraag inzake het gebruik door een rechter van de gegevensverwerking tot gevolg dat een nationale rechter de gegevens slechts in aanmerking mag nemen indien de betrokkene daarvoor uitdrukkelijk toestemming geeft? |
(1) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1, met rectificaties in PB 2018, L 127, blz. 2, en PB 2021, L 74, blz. 35).
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/24 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 11 februari 2022 — Companhia de Distribuição Integral Logista Portugal, S.A. / Autoridade Tributária e Aduaneira
(Zaak C-96/22)
(2022/C 198/35)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Supremo Tribunal Administrativo
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Companhia de Distribuição Integral Logista Portugal, S.A.
Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira
Prejudiciële vragen
1) |
Zijn de in artikel 106 van de accijnswet neergelegde kwantitatieve beperkingen inzake de tot verbruik uitgeslagen hoeveelheden aan te merken als kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking in de zin van artikel 34 VWEU, voor zover zij tot gevolg hebben dat marktdeelnemers in de laatste vier maanden van elk jaar slechts hoeveelheden sigaretten op de markt mogen brengen die niet groter zijn dan de gemiddelde maandelijkse hoeveelheid tot verbruik uitgeslagen sigaretten in de onmiddellijk voorafgaande twaalf maanden? |
2) |
Is het in strijd met de bij de artikelen 7 en 9 van richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 (1) ingevoerde regels betreffende de verschuldigdheid van de accijns om de hoeveelheden sigaretten die de in artikel 106, lid 2, van de accijnswet vastgestelde kwantitatieve grens voor tot verbruik uitgeslagen sigaretten overschrijden, overeenkomstig artikel 106, lid 7, van die wet te belasten tegen het tarief dat van kracht is op de datum van indiening van de aangifte tot aanzuivering? |
(1) Richtlijn houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG (PB 2009, L 9, blz. 12).
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/25 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel de Paris (Frankrijk) op 14 februari 2022 — Eurelec Trading SCRL / Ministre de l’Économie et des Finances, Scabel SA, Groupement d’Achat des Centres Édouard Leclerc (GALEC), Association des Centres distributeurs Édouard Leclerc (ACDLEC)
(Zaak C-98/22)
(2022/C 198/36)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Cour d’appel de Paris
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Eurelec Trading SCRL
Verwerende partijen: Ministre de l’Économie et des Finances, Scabel SA, Groupement d’Achat des Centres Édouard Leclerc (GALEC), Association des Centres distributeurs Édouard Leclerc (ACDLEC)
Prejudiciële vraag
Moet het begrip “burgerlijke en handelszaken”, dat wordt omschreven in artikel 1, punt 1, van verordening nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1), aldus worden uitgelegd dat het ziet op een rechtsvordering — en op de naar aanleiding daarvan gegeven rechterlijke beslissing — (i) die de Franse ministre de l’Économie et des Finances op basis van artikel L 442-6, I, lid 2 (oud) van de code de commerce (Franse wetboek van koophandel) heeft ingesteld tegen een Belgische vennootschap, (ii) teneinde mededingingsbeperkende praktijken te doen vaststellen en staken, alsook de vermeende dader van die praktijken te doen veroordelen, (iii) op basis van bewijsmateriaal dat is verkregen door middel van zijn specifieke onderzoeksbevoegdheden?
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/25 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht für Zivilrechtssachen Graz (Oostenrijk) op 28 februari 2022 — TLL The Longevity Labs GmbH / Optimize Health Solutionsmi GmbH, BM
(Zaak C-141/22)
(2022/C 198/37)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landesgericht für Zivilrechtssachen Graz
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: TLL The Longevity Labs GmbH
Verwerende partijen: Optimize Health Solutionsmi GmbH, BM
Prejudiciële vragen
1. |
Moet artikel 3, lid 2, onder a), iv), van verordening (EU) 2015/2283 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende nieuwe voedingsmiddelen aldus worden uitgelegd dat “meel van boekweitkiemen met een hoog spermidinegehalte” een nieuw voedingsmiddel vormt, wanneer alleen meel van boekweitkiemen zonder verhoogd spermidinegehalte binnen de Unie vóór 15 mei 1997 in significante mate voor menselijke voeding werd gebruikt of na die datum een geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel heeft, ongeacht de wijze waarop spermidine in het boekweitmeel terechtkomt? |
2. |
Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: moet artikel 3, lid 2, onder a), vii), van verordening 2015/2283 aldus worden uitgelegd dat onder het begrip “productieprocedé van levensmiddelen” ook procedés van de primaire productie vallen? |
3. |
Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord: is voor het antwoord op de vraag of een productieprocedé nieuw is in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), vii), van verordening 2015/2283 van belang of dat productieprocedé ofwel op zich nog niet voor enig levensmiddel ofwel niet voor het te beoordelen levensmiddel is gebruikt? |
4. |
Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord: is het ontkiemen van boekweitzaad in een nutriëntoplossing die spermidine bevat een procedé van de primaire productie dat een plant betreft waarop de bepalingen van de levensmiddelenwetgeving, met name verordening 2015/2283, niet van toepassing zijn, aangezien de plant vóór de oogst ervan nog geen levensmiddel is [artikel 2, onder c), van verordening (EG) nr. 178/2002 (2)]? |
5. |
Maakt het verschil of de nutriëntoplossing natuurlijke of synthetische spermidine bevat? |
(1) Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende nieuwe voedingsmiddelen, tot wijziging van verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad en verordening (EG) nr. 1852/2001 van de Commissie (PB. 2015, L 327, blz. 1).
(2) Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB. 2002, L 31, blz. 1).
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/26 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland) op 25 februari 2022 — Hellfire Massy Residents Association / An Bord Pleanála, The Minister for Housing, Heritage and Local Government, Ierland, The Attorney General
(Zaak C-166/22)
(2022/C 198/38)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
High Court (Ierland)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Hellfire Massy Residents Association
Verwerende partijen: An Bord Pleanála, The Minister for Housing, Heritage and Local Government, Ierland, The Attorney General
Andere partijen: South Dublin County Council, An Taisce — The National Trust for Ireland, Save the Bride Otters
Prejudiciële vragen
1) |
De eerste vraag luidt: Hebben de algemene beginselen van het Unierecht, die voortvloeien uit het beginsel van voorrang van het Unierecht, tot gevolg dat een nationale procedureregel op grond waarvan een verzoeker bij een verzoek tot rechterlijke toetsing zich uitdrukkelijk moet beroepen op de relevante wettelijke bepalingen, niet mag beletten dat een verzoeker die betwist dat het interne recht verenigbaar is met het genoemde Unierecht, zich tevens baseert op een betwisting op grond van rechtsdoctrines of -instrumenten die als intrinsiek relevant voor de uitlegging van dat Unierecht moeten worden beschouwd, zoals het beginsel dat het milieurecht van de Unie moet worden gelezen in samenhang met het op 25 juni 1998 te Aarhus, Denemarken, ondertekende Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, als een integraal onderdeel van de rechtsorde van de Unie? |
2) |
De tweede vraag luidt: Hebben de artikelen 12 en/of 16 van richtlijn 92/43/EEG (1) en/of die bepalingen gelezen in samenhang met artikel 9, lid 2, van het op 25 juni 1998 te Aarhus, Denemarken, ondertekende Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden en/of in samenhang met het beginsel dat lidstaten alle specifieke maatregelen dienen te nemen die nodig zijn om de richtlijn effectief uit te voeren, tot gevolg dat een nationale procedureregel op grond waarvan een verzoeker geen “hypothetische vraag” mag stellen en “in de praktijk of feitelijk getroffen moet zijn” voordat hij bezwaren kan aanvoeren ten aanzien van de verenigbaarheid van het interne recht met een bepaling van Unierecht, niet kan worden ingeroepen om zich te verzetten tegen bezwaren van een verzoeker die de rechten inzake inspraak met betrekking tot een administratief besluit heeft ingeroepen en die vervolgens de geldigheid van een bepaling van intern recht wil betwisten in het licht van het Unierecht vanwege te verwachten toekomstige milieuschade als gevolg van een vermeende lacune in de interne wetgeving, ingeval er een redelijke kans bestaat dat die schade zich in de toekomst voordoet, in het bijzonder omdat voor het project een vergunning is verleend in een gebied dat een habitat vormt voor soorten waarvoor strikte bescherming geldt en/of omdat door de toepassing van het voorzorgsbeginsel de kans bestaat dat onderzoeken na de vergunningverlening ertoe kunnen leiden dat moet worden verzocht om een afwijking op grond van artikel 16 van de richtlijn? |
3) |
De derde vraag luidt: Hebben de artikelen 12 en/of 16 van richtlijn 92/43/EEG en/of die bepalingen gelezen in samenhang met artikel 6, leden 1 tot en met 9, en/of artikel 9, lid 2, van het op 25 juni 1998 te Aarhus, Denemarken, ondertekende Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, en/of met het beginsel dat lidstaten alle specifieke maatregelen dienen te nemen die nodig zijn om de richtlijn effectief uit te voeren, tot gevolg dat een systeem voor het toestaan van afwijkingen, als dat waarin in het interne recht is voorzien ter uitvoering van artikel 16 van de richtlijn, niet parallel moet lopen met en niet los moet staan van het vergunningensysteem, maar deel moet uitmaken van een geïntegreerde goedkeuringsprocedure die een besluit van een bevoegde instantie omvat (en niet een ad-hocoordeel van de opdrachtgever zelf op grond van een algemene bepaling uit het strafrecht) over de vraag of moet worden verzocht om een afwijking vanwege kwesties die zijn vastgesteld nadat de vergunning is verleend en/of die een besluit van een bevoegde instantie omvat over de onderzoeken die noodzakelijk zijn in het kader van de vraag of moet worden verzocht om een dergelijke afwijking? |
4) |
De vierde vraag luidt: Hebben de artikelen 12 en/of 16 van richtlijn 92/43/EEG en/of die bepalingen gelezen in samenhang met artikel 6, leden 1 tot en met 9, en/of artikel 9, lid 2, van het op 25 juni 1998 te Aarhus, Denemarken, ondertekende Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, tot gevolg dat er een inspraakprocedure in overeenstemming met artikel 6 van het Verdrag van Aarhus moet bestaan voor een project waarvoor de vergunningverlening is onderworpen aan een passende beoordeling krachtens artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG en waarvoor na de vergunningverlening kan worden verzocht om een afwijking krachtens artikel 16 van richtlijn 92/43/EEG? |
(1) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992, L 206, blz. 7).
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/28 |
Hogere voorziening ingesteld op 28 maart 2022 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer — uitgebreid) van 19 januari 2022 in zaak T-610/19, Deutsche Telekom AG/Europese Commissie
(Zaak C-221/22 P)
(2022/C 198/39)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Calleja Crespo, B. Martenczuk, N. Khan, P. Rossi, L. Wildpanner, gemachtigden)
Andere partij in de procedure: Deutsche Telekom AG
Conclusies
— |
het arrest van het Gerecht van 19 januari 2022 in zaak T-610/19 vernietigen, voor zover daarbij het beroep van Deutsche Telekom AG is toegewezen; |
— |
zelf uitspraak doen over de onopgeloste geschilpunten, of |
— |
subsidiair, de zaak, voor zover deze nog niet is beslecht, terugverwijzen naar het Gerecht voor een nieuwe uitspraak; |
— |
Deutsche Telekom AG verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure en de procedure voor het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
De onderhavige hogere voorziening, die volgens de Europese Commissie van cruciaal belang is voor de uitlegging en de toepassing van artikel 266 VWEU, heeft in wezen betrekking op de verplichting van de Commissie om rente te betalen over het bedrag van een geldboete uit hoofde van het mededingingsrecht indien die geldboete wordt terugbetaald. Ingevolge een besluit van de Commissie had Deutsche Telekom AG een geldboete wegens misbruik van een machtspositie als bedoeld in artikel 102 VWEU voorlopig betaald, die later door het Gerecht van de Europese Unie evenwel werd verlaagd (1). De Commissie komt thans op tegen de verplichting die haar door het Gerecht in het bestreden arrest is opgelegd om vertragingsrente met een punitief karakter in de zin van de rechtspraak in de zaak Printeos (2) te betalen over het deel van de geldboete dat moet worden terugbetaald.
Met haar eerste middel in hogere voorziening betoogt de Commissie dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat, indien een geldboete op het gebied van het mededingingsrecht door een rechter wordt verlaagd, artikel 266 VWEU de Commissie een absolute en onvoorwaardelijke verplichting oplegt om vertragingsrente met een punitief karakter te betalen vanaf de datum van de voorlopige betaling van de geldboete.
Dienaangaande voert de Commissie met name het volgende aan.
Het Gerecht heeft ten onrechte vastgesteld dat de Commissie artikel 266 VWEU heeft geschonden doordat zij niet het door Deutsche Telekom AG gevorderde bedrag aan vertragingsrente heeft betaald (eerste onderdeel van het eerste middel in hogere voorziening).
Het bestreden arrest is in strijd met de rechtspraak van de rechterlijke instanties van de Unie daterend van vóór het arrest in de zaak Commissie/Printeos (tweede onderdeel van het eerste middel in hogere voorziening).
Voorts wordt de kwestie van de ter uitvoering van rechterlijke beslissingen te betalen rente geregeld door het afgeleide Unierecht, dat het Gerecht had moeten toepassen dan wel ongeldig had moeten verklaren (derde onderdeel van het eerste middel in hogere voorziening).
De voorwaarden voor een schadevordering krachtens artikel 340 VWEU zijn niet vervuld, zodat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door bij wijze van schadevergoeding vertragingsrente toe te kennen (vierde onderdeel van het eerste middel in hogere voorziening).
Uit de ex-tuncwerking van arresten volgt niet dat vertragingsrente moet worden betaald vanaf het tijdstip van de voorlopige betaling van een geldboete door de betrokken onderneming (vijfde onderdeel van het eerste middel in hogere voorziening).
De betaling van vertragingsrente in de zin van het bestreden arrest doorkruist de afschrikkende werking van geldboeten (zesde onderdeel van het eerste middel in hogere voorziening).
Met haar tweede middel in hogere voorziening voert de Commissie aan dat, voor het geval haar eerste middel in hogere voorziening zou worden afgewezen, het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat naar analogie met artikel 83, lid 2, onder b), van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1268/2012 (3), het tarief van de door de Commissie te betalen rente gelijk is aan het herfinancieringstarief van de Europese Centrale Bank, vermeerderd met drieënhalf procentpunt.
(1) Arrest van 13 december 2018, Deutsche Telekom/Commissie (T-827/14, EU:T:2018:930).
(2) Arrest van 20 januari 2021, Commissie/Printeos (C-301/19 P, EU:C:2021:39).
(3) Gedelegeerde verordening (EU) van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB 2012, L 362, blz. 1).
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/29 |
Beschikking van de president van het Hof van 8 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Svea Hovrätt — Zweden) — Italiaanse Republiek / Athena Investments A/S (voorheen Greentech Energy Systems A/S) e.a.
(Zaak C-155/21) (1)
(2022/C 198/40)
Procestaal: Zweeds
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Gerecht
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/30 |
Arrest van het Gerecht van 16 maart 2022 — MEKH en FGSZ/ACER
(Gevoegde zaken T-684/19 en T-704/19) (1)
(“Energie - Verordening (EU) 2017/459 - Door de Commissie vastgestelde netcode die een ‚incrementele-capaciteitsproces’ bevat - Besluit van ACER houdende goedkeuring van de uitvoering van een incrementele-capaciteitsproject - Exceptie van onwettigheid - Onbevoegdheid van de Commissie - Artikel 6, lid 11, artikel 7, lid 3, en artikel 8, lid 6, van verordening (EG) nr. 715/2009”)
(2022/C 198/41)
Procestalen: Engels en Hongaars
Partijen
Verzoekende partij in zaak T-684/19: Magyar Energetikai és Közmű-szabályozási Hivatal (MEKH) (Boedapest, Hongarije) (vertegenwoordigers: G. Stanka, J. Burai-Kovács, G. Szikla en Á. Kulcsár, advocaten)
Verzoekende partij in zaak T-704/19: FGSZ Földgázszállító Zrt. (Siófok, Hongarije) (vertegenwoordigers: M. Horányi, N. Niejahr en S. Zakka, advocaten)
Verwerende partij: Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (vertegenwoordigers: in zaak T-684/19 P. Martinet, D. Lelovitis en N. Keyaerts, gemachtigden, bijgestaan door E. Ameye, M. de Sousa Ferro en C. Nagy, advocaten, en in zaak T-704/19 P. Martinet, D. Lelovitis en N. Keyaerts, gemachtigden, bijgestaan door E. Ameye en M. de Sousa Ferro, advocaten)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Energie-Control Austria für die Regulierung der Elektrizitäts- und Erdgaswirtschaft (E-Control) (vertegenwoordiger: S. Polster, advocaat), Europese Commissie (vertegenwoordigers: O. Beynet en A. Sipos, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit nr. 05/2019 van het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) van 9 april 2019, en beslissing nr. A-004-2019 van de raad van beroep van ACER van 6 augustus 2019
Dictum
1) |
Het beroep van Magyar Energetikai és Közmű-szabályozási Hivatal (MEKH) is niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen besluit nr. 05/2019 van het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) van 9 april 2019. |
2) |
Beslissing nr. A-004-2019 van de raad van beroep van ACER van 6 augustus 2019 wordt vernietigd. |
3) |
ACER draagt zijn eigen kosten alsmede die van MEKH en FGSZ Földgázszállító Zrt. |
4) |
De Europese Commissie en Energie-Control Austria für die Regulierung der Elektrizitäts- und Erdgaswirtschaft (E-Control) dragen hun eigen kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/31 |
Arrest van het Gerecht van 15 december 2021 — HB / EIB
(Zaak T-757/19) (1)
(“Openbare dienst - Personeel van de EIB - Klacht wegens psychisch geweld - Administratief onderzoek - Beslissing tot afwijzing van de klacht - Beslissing tot afwijzing van het bemiddelingsverzoek - Recht om te worden gehoord - Aansprakelijkheid”)
(2022/C 198/42)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: HB (vertegenwoordiger: C. Bernard-Glanz, advocaat)
Verwerende partij: Europese Investeringsbank (vertegenwoordigers: G. Faedo en K. Carr, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU en artikel 50 bis van het Statuut van het Hof van Justitie tot, ten eerste, nietigverklaring van de beslissingen van de EIB van 20 juni en 10 oktober 2019 houdende afwijzing van respectievelijk een klacht wegens psychisch geweld en intimidate en een bemiddelingsverzoek en, ten tweede, herstel van de schade die de verzoekende partij stelt te hebben geleden door deze beslissingen.
Dictum
1) |
De beslissing van 20 juni 2019 van de president van de Europese Investeringsbank (EIB) wordt nietig verklaard. |
2) |
De EIB wordt veroordeeld tot betaling aan HB van 1 000 EUR wegens het verlies van een kans om het geschil in der minne te regelen. |
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
4) |
De EIB wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van HB. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/31 |
Arrest van het Gerecht van 9 maart 2022 — Italië / Commissie
(Zaak T-10/20) (1)
(“ELGF en Elfpo - Van financiering uitgesloten uitgaven - Oppervlaktesteunregeling - Financiële correcties - Artikel 52, lid 2, van verordening (EU) nr. 1306/2013 - Artikel 12, leden 2 en 6, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 907/2014 - Begrip ‚blijvend grasland’ - Artikel 4, lid 1, onder h), van verordening (EU) nr. 1307/2013 - Producentenorganisatie en operationele programma’s - Artikelen 26, 27, 31, 104 en 106 van uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 - Artikel 155 van verordening (EU) nr. 1308/2013 - Gedelegeerde verordening (EU) nr. 499/2014 - Procedure voor het plaatsen van overheidsopdrachten - Artikel 24, lid 2, onder c), en artikel 26, lid 1, onder d), van verordening (EU) nr. 65/2011 - Artikel 48, lid 2, en artikel 51, lid 1, van uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 - Risico van financiële schade”)
(2022/C 198/43)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door C. Gerardis, G. Rocchitta en E. Feola, avvocati dello Stato)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Rossi, J. Aquilina en F. Moro, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1835 van de Commissie van 30 oktober 2019 tot onttrekking aan financiering door de Europese Unie van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB 2019, L 279, blz. 98), voor zover dit uitvoeringsbesluit betrekking heeft op bepaalde uitgaven die de Italiaanse Republiek heeft verricht.
Dictum
1) |
Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1835 van de Commissie van 30 oktober 2019 tot onttrekking aan financiering door de Europese Unie van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) wordt nietig verklaard voor zover daarbij aan de Italiaanse Republiek een forfaitaire correctie van 2 % — met betrekking tot in Italië verleende oppervlaktesteun — ten bedrage van 143 924 279,14 EUR voor de aanvraagjaren 2015 en 2016 wordt opgelegd en een forfaitaire correctie van 10 % voor een bedrag van 72 704,23 EUR wordt opgelegd met betrekking tot de steekproef/betaling nr. 8 inzake de gemeente Campoli Monte Taburno op grond van maatregel 322, die een van de plattelandsontwikkelingsmaatregelen voor de aanvraagjaren 2014, 2015 en 2016 is. |
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
3) |
De Italiaanse Republiek en de Europese Commissie dragen hun eigen kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/32 |
Arrest van het Gerecht van 16 maart 2022 — BSEF/Commissie
(Zaak T-113/20) (1)
(“Energie - Richtlijn 2009/125/EG - Eisen inzake ecologisch ontwerp voor elektronische beeldschermen - Verordening (EU) 2019/2021 - Verbod op gehalogeneerde brandvertragers in de behuizing en de standaard van elektronische beeldschermen - Bevoegdheid van degene die de handeling heeft vastgesteld - Kennelijke beoordelingsfout - Rechtszekerheid - Evenredigheid - Gelijke behandeling”)
(2022/C 198/44)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Bromine Science Environnemental Forum (BSEF) (Brussel, België) (vertegenwoordigers: R. Cana, E. Mullier en H. Widemann, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. De Meester en L. Haasbeek, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van verordening (EU) 2019/2021 van de Commissie van 1 oktober 2019 tot vaststelling van eisen inzake ecologisch ontwerp voor elektronische beeldschermen overeenkomstig richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad, tot wijziging van verordening (EG) nr. 1275/2008 van de Commissie en tot intrekking van verordening (EG) nr. 642/2009 van de Commissie (PB 2019, L 315, blz. 241), voor zover daarbij het gebruik van gehalogeneerde brandvertragers in de behuizing en de standaard van elektronische beeldschermen wordt verboden
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Bromine Science Environnemental Forum (BSEF) wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/33 |
Arrest van het Gerecht van 16 maart 2022 — Sabra/Raad
(Zaak T-249/20) (1)
(Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Beoordelingsfouten - Criterium van vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is - Vermoeden van banden met het Syrische regime - Weerlegging van het vermoeden)
(2022/C 198/45)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Abdelkader Sabra (Beiroet, Libanon) (vertegenwoordigers: M. Lester, QC, en A. Bradshaw, solicitor)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: T. Haas en V. Piessevaux, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (GBVB) 2020/212 van de Raad van 17 februari 2020 tot uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2020, L 43 I, blz. 6), uitvoeringsverordening (EU) 2020/211 van de Raad van 17 februari 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2020, L 43 I, blz. 1), besluit (GBVB) 2020/719 van de Raad van 28 mei 2020 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2020, L 168, blz. 66), en uitvoeringsverordening (EU) 2020/716 van de Raad van 28 mei 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB L 168, blz. 1), voor zover deze handelingen betrekking hebben op verzoeker
Dictum
1) |
Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2020/212 van de Raad van 17 februari 2020 tot uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, uitvoeringsverordening (EU) 2020/211 van de Raad van 17 februari 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië, besluit (GBVB) 2020/719 van de Raad van 28 mei 2020 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, en uitvoeringsverordening (EU) 2020/716 van de Raad van 28 mei 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië, worden nietig verklaard voor zover zij Abdelkader Sabra betreffen. |
2) |
De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/33 |
Arrest van het Gerecht van 2 maart 2022 — Fidia farmaceutici/EUIPO — Giuliani (IALO TSP)
(Zaak T-333/20) (1)
(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk IALO TSP - Ouder internationaal woordmerk HYALO - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Identificatie van een lid van de kamer van beroep - Artikel 165, lid 2, van verordening 2017/1001 - Motiveringsplicht - Artikel 94, lid 1, van verordening 2017/1001”)
(2022/C 198/46)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Fidia farmaceutici SpA (Abano Terme, Italië) (vertegenwoordigers: R. Kunz-Hallstein en H. P. Kunz-Hallstein, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Śliwińska en V. Ruzek, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Giuliani SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: S. de Bosio, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 17 maart 2020 (zaak R 2107/2019-5) inzake een oppositieprocedure tussen Fidia farmaceutici en Giuliani.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Fidia farmaceutici SpA wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO). |
3) |
Giuliani SpA draagt haar eigen kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/34 |
Arrest van het Gerecht van 9 maart 2022 — LA/Commissie
(Zaak T-456/20) (1)
(“Openbare dienst - Ambtenaren - Aanwerving - Aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/371/19 - Besluit van de jury om verzoekster niet toe te laten tot de volgende fase van het vergelijkend onderzoek - Criteria voor de beoordeling van beroepservaring - Overeenstemming van de door de jury gehanteerde criteria met de aankondiging van het vergelijkend onderzoek”)
(2022/C 198/47)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: LA (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Lilamand en I. Melo Sampaio, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot nietigverklaring van, ten eerste, het besluit van de jury van 24 september 2019 tot afwijzing van het verzoek tot herziening van het besluit om verzoekster niet toe te laten tot de volgende fase van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/371/19, en, ten tweede, het besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag van 6 april 2020 tot afwijzing van de klacht die verzoekster tegen eerstgenoemd besluit had ingediend.
Dictum
1) |
Het besluit van de jury van 24 september 2019 tot afwijzing van het verzoek tot herziening van de uitsluiting van LA van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/371/19 wordt nietig verklaard. |
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/35 |
Arrest van het Gerecht van 16 maart 2022 — Kühne / Parlement
(Zaak T-468/20) (1)
(“Openbare dienst - Ambtenaren - Mobiliteitsbeleid van het personeel van het Parlement - Overplaatsing in het belang van de dienst”)
(2022/C 198/48)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Verena Kühne (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: O. Schmechel, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L. Darie en B. Schäfer, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van het Parlement van 2 juli 2020 om verzoekster over te plaatsen naar het verbindingsbureau te Luxemburg (Luxemburg)
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Verena Kühne wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen die van de procedure in kort geding. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/35 |
Arrest van het Gerecht van 9 maart 2022 — LD/Commissie
(Zaak T-474/20) (1)
(“Openbare dienst - Ambtenaren - Aanwerving - Aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/371/19 - Besluit van de jury om verzoeker niet toe te laten tot de volgende fase van het vergelijkend onderzoek - Criteria voor de beoordeling van beroepservaring - Overeenstemming van de door de jury gehanteerde criteria met de aankondiging van het vergelijkend onderzoek”)
(2022/C 198/49)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: LD (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Lilamand en I. Melo Sampaio, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot nietigverklaring van, ten eerste, het besluit van de jury van 31 oktober 2019 tot afwijzing van het verzoek tot herziening van het besluit om verzoeker niet toe te laten tot de volgende fase van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/371/19, en, ten tweede, het besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag van 22 april 2020 tot afwijzing van de klacht die verzoeker tegen eerstgenoemd besluit had ingediend.
Dictum
1) |
Het besluit van de jury van 31 oktober 2019 tot afwijzing van het verzoek tot herziening van de uitsluiting van LD van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/371/19 wordt nietig verklaard. |
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/36 |
Arrest van het Gerecht van 9 maart 2022 — Zardini/Commissie
(Zaak T-511/20) (1)
(“Openbare dienst - Ambtenaren - Aanwerving - Aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/371/19 - Besluit van de jury om verzoeker niet toe te laten tot de volgende fase van het vergelijkend onderzoek - Criteria voor de beoordeling van beroepservaring - Overeenstemming van de door de jury gehanteerde criteria met de aankondiging van het vergelijkend onderzoek”)
(2022/C 198/50)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Alessandro Zardini (Marano di Valpollicella, Italië) (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Lilamand en I. Melo Sampaio, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot nietigverklaring van, ten eerste, het besluit van de jury van 31 oktober 2019 tot afwijzing van het verzoek tot herziening van het besluit om verzoeker niet toe te laten tot de volgende fase van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/371/19, en, ten tweede, het besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag van 7 mei 2020 tot afwijzing van de klacht die verzoeker tegen eerstgenoemd besluit had ingediend.
Dictum
1) |
Het besluit van de jury van 31 oktober 2019 tot afwijzing van het verzoek tot herziening van de uitsluiting van Alessandro Zardini van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/371/19 wordt nietig verklaard. |
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/36 |
Arrest van het Gerecht van 2 maart 2022 — D & A Pharma/Commissie en EMA
(Zaak T-556/20) (1)
(“Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Aanvraag voor een voorwaardelijke vergunning voor het in de handel brengen van het geneesmiddel Hopveus — natriumoxybaat - Weigeringsbesluit van de Commissie - Verordening (EG) nr. 726/2004 - Procedure - Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Verzoek om een specifieke wetenschappelijke adviesgroep te raadplegen - Onpartijdigheid van de leden van een ad-hoc-deskundigencomité - Kennelijke beoordelingsfouten - Gelijke behandeling”)
(2022/C 198/51)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Debregeas et associés Pharma (D & A Pharma) (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: N. Viguié en D. Krzisch, advocaten)
Verwerende partijen: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Wils en A. Sipos, gemachtigden), Europees Geneesmiddelenbureau (vertegenwoordigers: S. Marino, S. Drosos, C. Bortoluzzi en H. Kerr, gemachtigden)
Voorwerp
Met haar beroep op grond van artikel 263 VWEU verzoekt verzoekster om nietigverklaring van het uitvoeringsbesluit van de Commissie van 6 juli 2020 houdende weigering van de aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen van het geneesmiddel voor menselijk gebruik Hopveus — natriumoxybaat op grond van verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB 2004, L 136, blz. 1)
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Debregeas et associés Pharma (D & A Pharma) wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/37 |
Arrest van het Gerecht van 2 maart 2022 — Genekam Biotechnology/Commissie
(Zaak T-579/20) (1)
(“Subsidieovereenkomst gesloten in het kader van het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) - Project Fibrogelnet - Invordering van een schuld - Mechanisme voor risicovermijding - Daadwerkelijk in het garantiefonds ingevorderde schuld - Besluit houdende vaststelling van een geldelijke verplichting die executoriale titel vormt - Artikel 299 VWEU - Bevoegdheid van degene die de handeling heeft vastgesteld - Beëindiging van verzoeksters deelname aan het project - Subsidiabele kosten - Verslagen en prestaties”)
(2022/C 198/52)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Genekam Biotechnology AG (Duisburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Hertwig, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. André, J. Estrada de Solà en R. Pethke, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2020) 5548 final van de Commissie van 7 augustus 2020 houdende vaststelling van een geldelijke verplichting die executoriale titel ten aanzien van verzoekster vormt, en betrekking heeft op 119 659,55 euro, vermeerderd met de vertragingsrente, van de subsidie die zij voor het project Fibrogelnet heeft ontvangen.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Genekam Biotechnology AG wordt verwezen in de kosten, met inbegrip van de kosten van de procedure in kort geding. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/38 |
Arrest van het Gerecht van 23 maart 2022 — NV/eu-LISA
(Zaak T-661/20) (1)
(“Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Personeel van eu-LISA - Tuchtprocedure - Tuchtmaatregel - Berisping - Uitvoeringsbepalingen betreffende administratieve onderzoeken - Exceptie van onrechtmatigheid - Artikel 110 van het Statuut - Geen raadpleging van het personeelscomité - Rechten van de verdediging en recht om te worden gehoord - Artikelen 12, 12 bis, 17 en 19 van het Statuut - Beoordelingsfout - Beginsel van behoorlijk bestuur - Artikel 10 van bijlage IX bij het Statuut - Zorgplicht - Aansprakelijkheid - Immateriële schade”)
(2022/C 198/53)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: NV (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en A. Champetier, advocaten)
Verwerende partij: Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) (vertegenwoordigers: M. Chiodi, gemachtigde, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU strekkende tot, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van eu-LISA van 3 februari 2020 om verzoeker de tuchtmaatregel van berisping op te leggen en, ten tweede, vergoeding van de immateriële schade die verzoeker door dat besluit zou hebben geleden
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
NV wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/38 |
Arrest van het Gerecht van 23 maart 2022 — ON / Commissie
(Zaak T-730/20) (1)
(“Openbare dienst - Arbeidscontractanten - Bezoldiging - Ontheemdingstoelage - Artikel 4, lid 1, onder a), van bijlage VII bij het Statuut - Retroactieve weigering - Terugvordering van het onverschuldigd betaalde - Artikel 85 van het Statuut - Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding”)
(2022/C 198/54)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ON (vertegenwoordiger: N. de Montigny, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Bohr en A.-C. Simon, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep krachtens artikel 270 VWEU tot, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 12 maart 2020 om van verzoeker de terugbetaling van het bedrag van 38 897,39 EUR te verlangen dat onverschuldigd is betaald als gevolg van de onterechte betaling van de ontheemdingstoelage sinds zijn aanwerving en, ten tweede, vergoeding van de schade die hij door de late correctie van deze onterechte betaling door de Commissie heeft geleden
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
ON wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/39 |
Arrest van het Gerecht van 23 maart 2022 — OT / Parlement
(Zaak T-757/20) (1)
(“Openbare dienst - Ambtenaren - Tuchtmaatregel - Berisping - Artikel 21 bis van het Statuut - Beoordelingsfout”)
(2022/C 198/55)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: OT (vertegenwoordigers: C. Bernard-Glanz en S. Rodrigues, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: I. Lázaro Betancor en M. Windisch, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van het Parlement van 19 december 2019 om verzoekster een berisping te geven
Dictum
1) |
Het besluit van het Europees Parlement van 19 december 2019 om OT een berisping te geven wordt nietig verklaard. |
2) |
Het Parlement wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/39 |
Arrest van het Gerecht van 9 maart 2022 — PrenzMarien/EUIPO — Molson Coors Brewing Company (UK) (STONES)
(Zaak T-766/20) (1)
(“Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk STONES - Gedeeltelijke vervallenverklaring - Artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 - Normaal gebruik binnen de Unie - Artikel 19, lid 1, en artikel 10, lid 3, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625”)
(2022/C 198/56)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: PrenzMarien GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Kloth, R. Briske en D. Habel, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: R. Raponi en D. Hanf, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Molson Coors Brewing Company (UK) Ltd (Burton Upon Trent, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: H.-M. Elo en E. Hodge, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 29 september 2020 (zaak R 274/2020-2) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen PrenzMarien en Molson Coors Brewing Company (UK)
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
PrenzMarien GmbH wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/40 |
Arrest van het Gerecht van 23 maart 2022 — Team Beverage/EUIPO (Beverage Analytics)
(Zaak T-113/21) (1)
(“Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk Beverage Analytics - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001”)
(2022/C 198/57)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Team Beverage AG (Bremen, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Spieker, A. Schönfleisch en N. Willich, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 11 december 2020 (zaak R 727/2020-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken Beverage Analytics als Uniemerk
Dictum
1) |
De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 11 december 2020 (zaak R 727/2020-5) wordt vernietigd voor zover daarbij wordt geweigerd het woordteken Beverage Analytics als Uniemerk in te schrijven voor “software voor website ontwikkeling” en “besturingssoftware” van klasse 9 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd, en voor de diensten “ontwerpen en onderhouden van websites voor anderen”, “overdracht van gegevens of van documenten op materiële gegevensdragers naar elektronische gegevensdragers”, “op afstand monitoren van computersystemen ter verzekering van de goede werking ervan”, “websiteontwerpadvies”, “digitalisering van documenten”, “kopiëren van computerprogramma’s”, “kwaliteitscontrole”, “herstellen van verloren gegane computergegevens” en “testen of onderzoek in verband met machines, toestellen en instrumenten” van klasse 42. |
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
3) |
Elke partij zal haar eigen kosten dragen. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/41 |
Arrest van het Gerecht van 9 maart 2022 — Telefónica Germany/EUIPO (LOOP)
(Zaak T-132/21) (1)
(“Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk LOOP - Gedeeltelijke afwijzing van de inschrijvingsaanvraag - Absolute weigeringsgronden - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001 - Kenmerken die objectief zijn voor en inherent zijn aan de aard van de producten en diensten - Voldoende rechtstreeks en concreet verband - Motiveringsplicht - Artikel 94 van verordening 2017/1001”)
(2022/C 198/58)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Telefónica Germany GmbH & Co. OHG (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Fottner en M. Müller, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Scardocchia en E. Markakis, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 17 december 2020 (zaak R 644/2020-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken LOOP als Uniemerk
Dictum
1) |
De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 17 december 2020 (zaak R 644/2020-4) wordt vernietigd voor zover zij betrekking heeft op de waren van klasse 9 en de diensten van de klassen 38 en 42 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. |
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
3) |
Telefónica Germany GmbH & Co. OHG zal een derde van haar eigen kosten dragen, inclusief een derde van haar kosten voor de procedure bij de kamer van beroep. |
4) |
Het EUIPO zal, naast zijn eigen kosten, twee derde van de kosten van Telefónica Germany dragen, inclusief twee derde van de kosten die deze laatste heeft gemaakt voor de procedure bij de kamer van beroep. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/42 |
Arrest van het Gerecht van 23 maart 2022 — Vetpharma Animal Health/EUIPO — Deltavit (DELTATIC)
(Zaak T-146/21) (1)
(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk DELTATIC - Ouder Uniewoordmerk DELTA - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Normaal gebruik van het oudere merk - Artikel 18, lid 1, tweede alinea, onder a), en artikel 47, lid 2, van verordening 2017/1001 - Vorm die op onderdelen afwijkt zonder dat het onderscheidend vermogen wordt gewijzigd”)
(2022/C 198/59)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Vetpharma Animal Health, SL (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: M. Escudero Pérez, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger J. Ivanauskas, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Deltavit (Janzé, Frankrijk) (vertegenwoordiger: G. Barbaut, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 21 december 2020 (zaak R 776/2020-5) inzake een oppositieprocedure tussen Deltavit en Vetpharma Animal Health.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Vetpharma Animal Health, SL, draagt haar eigen kosten alsook de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO). |
3) |
Deltavit draagt haar eigen kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/42 |
Arrest van het Gerecht van 9 maart 2022 — Lea Nature Services/EUIPO — Debonair Trading Internacional (SO…?)
(Zaak T-196/21) (1)
(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk SO…? - Absolute weigeringsgronden - Onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Geen beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001”)
(2022/C 198/60)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Lea Nature Services (Périgny, Frankrijk) (vertegenwoordiger: F. Drageon, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Capostagno, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Debonair Trading Internacional Lda (Funchal, Portugal) (vertegenwoordigers: J. Quirin en J.-P. Jacquey, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 11 februari 2021 (zaak R 1235/2020-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Lea Nature Services en Debonair Trading Internacional.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Lea Nature Services wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/43 |
Arrest van het Gerecht van 9 maart 2022 — Lea Nature Services/EUIPO — Debonair Trading Internacional (SO…?)
(Zaak T-197/21) (1)
(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk SO…? - Absolute weigeringsgronden - Onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Geen beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001]”)
(2022/C 198/61)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Lea Nature Services (Périgny, Frankrijk) (vertegenwoordiger: F. Drageon, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Capostagno, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Debonair Trading Internacional Lda (Funchal, Portugal) (vertegenwoordigers: J. Quirin en J.-P. Jacquey, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 11 februari 2021 (zaak R 1234/2020-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Lea Nature Services en Debonair Trading Internacional
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Lea Nature Services wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/44 |
Arrest van het Gerecht van 9 maart 2022 — Stryker/EUIPO (RUGGED)
(Zaak T-204/21) (1)
(“Uniemerk - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Woordmerk RUGGED - Absolute weigeringsgrond - Geen door gebruik verkregen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 3, van verordening (EU) 2017/1001] - Bevoegdheid van de kamer van beroep - Artikel 71 van verordening 2017/1001 - Motiveringsplicht - Artikel 94, lid 1, van verordening 2017/1001”)
(2022/C 198/62)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Stryker Corp. (Kalamazoo, Michigan, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: I. Fowler, I. Junkar en B. Worbes, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Gája, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 26 januari 2021 (zaak R 370/2020-5) inzake de internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het woordmerk RUGGED.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Stryker Corp. wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/44 |
Arrest van het Gerecht van 23 maart 2022 — Hrebenyuk/EUIPO (Vorm van een opstaande kraag)
(Zaak T-252/21) (1)
(“Uniemerk - Aanvraag voor driedimensionaal Uniemerk - Vorm van een opstaande kraag - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)
(2022/C 198/63)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Anna Hrebenyuk (Griesheim, Duitsland) (vertegenwoordiger: H.-J. Ruhl, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: E. Markakis, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 25 februari 2021 (zaak R 1902/2020-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van een driedimensionaal teken in de vorm van een opstaande kraag als Uniemerk.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Anna Hrebenyuk wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/45 |
Arrest van het Gerecht van 16 maart 2022 — Nowhere/EUIPO — YE (APE TEES)
(Zaak T-281/21) (1)
(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk APE TEES - Niet-ingeschreven oudere nationale beeldmerken die een aap weergeven - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001] - Regeling inzake de common-law-vordering wegens misbruik van een benaming (action for passing off) - Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en Euratom”)
(2022/C 198/64)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Nowhere Co. Ltd (Tokio, Japan) (vertegenwoordiger: R. Kunze, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Hanf, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Junguo Ye (Elche, Spanje)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 10 februari 2021 (zaak R 2474/2017-2) inzake een oppositieprocedure tussen Nowhere Co. en Ye
Dictum
1) |
De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 10 februari 2021 (zaak R 2474/2017-2) wordt vernietigd. |
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
3) |
Het EUIPO wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/45 |
Arrest van het Gerecht van 16 maart 2022 — TA / Parlement
(Zaak T-314/21) (1)
(“Openbare dienst - Ambtenaren - Beoordeling - Beoordelingsrapport 2019 - Vaststelling van doelstellingen - Interne regels voor de beoordeling - Kennelijke beoordelingsfout”)
(2022/C 198/65)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: TA (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: C. González Argüelles en R. Schiano, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot nietigverklaring van verzoeksters beoordelingsrapport over de periode van 1 januari tot en met 31 december 2019, zoals gewijzigd bij het besluit van 29 maart 2021 tot gedeeltelijke toewijzing van de klacht
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
TA wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/46 |
Arrest van het Gerecht van 16 maart 2022 — Laboratorios Ern/EUIPO — Nordesta (APIAL)
(Zaak T-315/21) (1)
(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk APIAL - Ouder Uniewoordmerk APIRETAL - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Geen afbreuk aan de reputatie - Artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001 - Voor het eerst voor het Gerecht overgelegde bewijzen”)
(2022/C 198/66)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Laboratorios Ern, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: I. Miralles Llorca, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Capostagno en J. Ivanauskas, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Nordesta GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Künzel, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 25 maart 2021 (zaak R 1560/2020-4) inzake een oppositieprocedure tussen Laboratorios Ern en Nordesta.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Laboratorios Ern, SA wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/46 |
Arrest van het Gerecht van 23 maart 2022 — Ionfarma/EUIPO — LG Electronics (AION)
(Zaak T-465/21) (1)
(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk AION - Ouder nationaal beeldmerk ION en ouder nationaal woordmerk IONFARMA - Relatieve weigeringsgrond - Geen soortgelijke waren - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)
(2022/C 198/67)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Ionfarma, SL (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: S. Correa Rodríguez, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: L. Lapinskaite en J. Ivanauskas, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: LG Electronics, Inc. (Seoel, Zuid-Korea)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 25 mei 2021 (zaak R 2223/2020-4) inzake een oppositieprocedure tussen Ionfarma en LG Electronics.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Ionfarma, SL, wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/47 |
Beschikking van het Gerecht van 4 maart 2022 — KI / eu-LISA
(Zaak T-338/20) (1)
(“Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Interne reorganisatie van de diensten van eu-LISA - Voorziening in posten door overplaatsing - Dienstbelang - Overeenstemming tussen rang en ambt - Ontbreken van een bezwarende handeling - Niet-ontvankelijkheid”)
(2022/C 198/68)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: KI (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)
Verwerende partij: Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) (vertegenwoordigers: K. Czekalowski en M. Chiodi, gemachtigden, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van eu-LISA van 15 juli 2019 om verzoeker over te plaatsen naar aanleiding van de interne reorganisatie van diensten van dat Agentschap en, ten tweede, vergoeding van de schade die hij door dat besluit zou hebben geleden
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
KI wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/48 |
Beschikking van het Gerecht van 9 maart 2022 — Kirimova/EUIPO
(Zaak T-727/20) (1)
(“Beroep tot nietigverklaring - Vertegenwoordiging door een advocaat die ten opzichte van de verzoekende partij niet de hoedanigheid van onafhankelijke derde heeft - Niet-ontvankelijkheid”)
(2022/C 198/69)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Nigar Kirimova (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Parassina en A. García López, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: G. Predonzani en A. Söder, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de uitvoerend directeur van het EUIPO van 30 september 2020 houdende afwijzing van het verzoek van verzoekster om haar ontheffing te verlenen van de voorwaarde om de nationaliteit van een van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte te bezitten die is gesteld voor inschrijving op de lijst van door het EUIPO erkende gemachtigden.
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
Nigar Kirimova wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO). |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/48 |
Beschikking van het Gerecht van 15 maart 2022 — Growth Finance Plus/EUIPO (doglover)
(Zaak T-114/21) (1)
(“Uniemerk - Herroeping van de bestreden beslissing - Geding zonder voorwerp geraakt - Afdoening zonder beslissing”)
(2022/C 198/70)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Growth Finance Plus AG (Gommiswald, Zwitserland) (vertegenwoordiger: H. Twelmeier, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 26 november 2020 (zaak R 720/2020-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken doglover als Uniemerk
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/49 |
Beschikking van het Gerecht van 15 maart 2022 — Growth Finance Plus/EUIPO (catlover)
(Zaak T-115/21) (1)
(“Uniemerk - Herroeping van de bestreden beslissing - Geding zonder voorwerp geraakt - Afdoening zonder beslissing”)
(2022/C 198/71)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Growth Finance Plus AG (Gommiswald, Zwitserland) (vertegenwoordiger: H. Twelmeier, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 26 november 2020 (zaak R 717/2020-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken catlover als Uniemerk
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/49 |
Beschikking van het Gerecht van 15 maart 2022 — Thomas Henry/EUIPO (Spicy Ginger)
(Zaak T-220/21) (1)
(“Uniemerk - Herroeping van de bestreden beslissing - Geding zonder voorwerp geraakt - Afdoening zonder beslissing”)
(2022/C 198/72)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Thomas Henry GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Spieker, A. Schönfleisch en N. Willich, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Eberl en D. Hanf, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 12 februari 2021 (zaak R 435/2020-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken Spicy Ginger als Uniemerk
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) wordt verwezen in zijn eigen kosten alsmede in de kosten van Thomas Henry GmbH. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/50 |
Beschikking van het Gerecht van 7 maart 2022 — the airscreen company/EUIPO — Moviescreens Rental (airscreen)
(Zaak T-382/21) (1)
(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk airscreen - Ouder Uniewoordmerk AIRSCREEN - Artikel 8, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001] - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)
(2022/C 198/73)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: the airscreen company GmbH & Co. KG (Münster, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Spieker, A. Schönfleisch en N. Willich, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Hanf, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Moviescreens Rental GmbH (Damme, Duitsland) (vertegenwoordigers: D. Schulz en P. Stelzig, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 5 mei 2021 (zaak R 1990/2020-4) inzake een oppositieprocedure tussen the airscreen company en Moviescreens Rental
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
the airscreen company GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/50 |
Beschikking van het Gerecht van 1 maart 2022 — Agreiter e.a. / Commissie
(Zaak T-632/21) (1)
(“Beroep tot nietigverklaring - Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Wijziging van de voorwaardelijke vergunning voor het in de handel brengen van het geneesmiddel voor menselijk gebruik Spikevax - COVID-19-mRNA-vaccin (nucleosidegemodificeerd) - Geen procesbelang - Niet rechtstreeks geraakt - Niet individueel geraakt - Niet-ontvankelijkheid”)
(2022/C 198/74)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partijen: Karin Agreiter (Merano, Italië) en 33 andere verzoekende partijen van wie de namen zijn opgenomen in de bijlage bij de beschikking (vertegenwoordiger: R. Holzeisen, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Haasbeek en B.-R Killmann, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit C(2021) 5686 final van de Commissie van 23 juli 2021 tot wijziging van de bij uitvoeringsbesluit C(2021) 94 final van 6 januari 2021 verleende voorwaardelijke vergunning voor het in de handel brengen van het geneesmiddel voor menselijk gebruik Spikevax — COVID-19-mRNA-vaccin (nucleosidegemodificeerd).
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
Op het verzoek om toelating tot interventie van Moderna Biotech Spain SL hoeft niet meer te worden beslist. |
3) |
Karin Agreiter en de andere verzoekende partijen van wie de namen zijn opgenomen in de bijlage worden verwezen in de kosten. |
4) |
Moderna Biotech Spain zal haar eigen kosten in verband met het verzoek om toelating tot interventie dragen. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/51 |
Beroep ingesteld op 11 maart 2022 — Deckers Outdoor/EUIPO — Chunxian (TULEUGG)
(Zaak T-135/22)
(2022/C 198/75)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Deckers Outdoor Corp. (Goleta, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: A. Improda en C. Brega, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Guo Chunxian (Mengzhou, China)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk TULEUGG — inschrijvingsaanvraag nr. 18 156 704
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 17 december 2021 in zaak R 412/2021-5
Conclusies
— |
de bestreden beslissing vernietigen; |
— |
bijgevolg de aanvraag tot inschrijving van het merk TULEUGG onder nr. 18 156 704 afwijzen; |
— |
het EUIPO en/of Chunxian verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure, alsmede in die van de eerdere procedures voor de oppositieafdeling en de vijfde kamer van beroep. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
— |
schending van artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/52 |
Beroep ingesteld op 10 maart 2022 — Hamoudi/Frontex
(Zaak T-136/22)
(2022/C 198/76)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Alaa Hamoudi (Turkije) (vertegenwoordiger: F. Gatta, advocaat)
Verwerende partij: Europees Grens- en kustwachtagentschap
Conclusies
Verzoeker vordert dat het Europees Grens- en kustwachtagentschap (hierna: “Frontex”) wordt veroordeeld tot betaling aan verzoeker van een schadevergoeding ten bedrage van 250 000 EUR voor immateriële schade in verband met de twee onderdelen van de vordering. In het bijzonder vordert verzoeker vergoeding van:
— |
de schade die hij heeft geleden als gevolg van schendingen van zijn fundamentele rechten op grond van de artikelen 1, 2, 3, 4, 18, 19, leden 1 en 2, en 21 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (1) (hierna: “Handvest”) tijdens en na de collectieve uitzetting waarbij hij werd verwijderd uit Griekenland, die plaatsvond van 28 tot 29 april 2020 op de Egeïsche Zee; |
— |
de gevoelens van onrechtvaardigheid en frustratie die hij heeft ervaren door het feit dat de collectieve uitzetting van 28 tot 29 april 2020 waaraan hij is onderworpen, werd verricht door een agentschap van de Europese Unie. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van het beroep voert verzoeker drie middelen aan.
1. |
Frontex heeft het aanvangen van RBI Aegean (snelle grensinterventies) goedgekeurd in strijd met artikel 46, lid 5, van verordening 2019/1896 (2), en heeft daarbij blijk gegeven van een kennelijke beoordelingsfout en misbruik van bevoegdheid, niet zorgvuldig gehandeld en het beginsel van behoorlijk bestuur niet in acht genomen. In het bijzonder heeft de uitvoerend directeur (UD) van Frontex het aanvangen van RBI Aegean onrechtmatig goedgekeurd, in strijd met artikel 46, lid 5, van de verordening waarbij Frontex is opgericht, door geen gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid om te onderzoeken of deze bepaling kon worden toegepast op de uitzonderlijk precaire situatie die moest worden gereguleerd. Subsidiair heeft de UD blijk gegeven van een kennelijke beoordelingsfout en misbruik van bevoegdheid en heeft hij niet voldaan aan zijn plicht om zorgvuldig te handelen, door aan te nemen dat artikel 46, lid 5, niet van toepassing was op de te reguleren situatie. Beide onderdelen van de immateriële schade zouden zonder het onrechtmatige doen of nalaten van Frontex niet zijn ingetreden. |
2. |
Frontex heeft blijk gegeven van een onrechtmatig nalaten dat kan leiden tot niet-contractuele aansprakelijkheid door niet te handelen in overeenstemming met artikel 46, lid 4, van verordening 2019/1896, hetgeen in strijd is met de positieve verplichtingen in artikel 80 van die verordening alsmede met de artikelen 1, 2, 3, 4, 18, 19, leden 1 en 2, en 21 van het Handvest en het beginsel van behoorlijk bestuur, en blijk gegeven van misbruik van bevoegdheid en van een kennelijke beoordelingsfout. De UD van Frontex heeft ten onrechte geen gebruik gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid ten aanzien van artikel 46, lid 4, van de verordening waarbij Frontex is opgericht, zowel gedurende als na de pushback operatie van 28 en 29 april 2020. Subsidiair heeft de UD blijk gegeven van een kennelijke beoordelingsfout en misbruik van bevoegdheid en heeft hij niet voldaan aan zijn plicht om zorgvuldig te handelen, door vast te stellen dat artikel 46, lid 4, niet van toepassing was op de te reguleren situatie. Beide onderdelen van de immateriële schade zouden zonder het bestreden onrechtmatige nalaten van Frontex niet zijn ingetreden. |
3. |
Frontex heeft onrechtmatig gehandeld, op een wijze die tot niet-contractuele aansprakelijkheid kan leiden met betrekking tot de pushback operatie van 28 en 29 april 2020, door verzoekers fundamentele rechten op grond van de artikelen 1, 2, 3, 4, 18, 19, leden 1 en 2, en 21 van het Handvest te schenden. De onrechtmatige collectieve uitzetting van 28 en 29 april 2020 waaraan verzoeker was onderworpen, is toe te rekenen aan Frontex, die de “werkelijke auteur” van die handeling was, aangezien deze werd uitgevoerd in overeenstemming met het juridisch bindende draaiboek voor RBI Aegean, dat was opgesteld door de UD van Frontex. Subsidiair is Frontex aansprakelijk op basis van het feit dat zij heeft geassisteerd bij, en bijgedragen aan het uitvoeren van de onrechtmatige collectieve uitzetting van 28 en 29 april 2020 waaraan verzoeker was onderworpen. Beide onderdelen van de immateriële schade zouden zonder de bestreden onrechtmatige handelingen van Frontex niet zijn ingetreden. |
(2) Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van verordening (EU) nr. 1052/2013 en verordening (EU) 2016/1624.
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/53 |
Beroep ingesteld op 14 maart 2022 — Nederland/Commissie
(Zaak T-137/22)
(2022/C 198/77)
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: M. Bulterman en J. Langer, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
het besluit van de Commissie van 6 januari 2022 met als kenmerk Ref. Ares (2022) 99942 houdende afwijzing van het verzoek van het Koninkrijk der Nederlanden om verlenging met vier jaar bovenop de termijn van acht jaar die staat voor de terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen in de zaak FresQ nietig verklaren; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.
1. |
Eerste middel: het bestreden besluit is gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat de terugvorderingsprocedure in de zaak FresQ nog niet is afgerond. |
2. |
Tweede middel: de Commissie maakt een onjuiste toepassing van artikel 54, lid 2, derde alinea, van verordening 1306/2013 doordat zij aanneemt dat de overschrijding van de termijn van acht jaar voor de terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen in de zaak FresQ valt toe te schrijven aan Nederland. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/53 |
Beroep ingesteld op 15 maart 2022 — HCP/EUIPO — Timm Health Care (PYLOMED)
(Zaak T-138/22)
(2022/C 198/78)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: HCP GmbH (Hannover, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Suhren, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Timm Health Care BV (Borculo, Nederland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk PYLOMED — inschrijvingsaanvraag nr. 18 132 059
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 14 januari 2022 in zaak R 814/2021-5
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/54 |
Beroep ingesteld op 15 maart 2022 — Landesbank Baden-Württemberg/GAR
(Zaak T-142/22)
(2022/C 198/79)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Landesbank Baden-Württemberg (Stuttgart, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Berger en M. Weber, advocaten)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)
Conclusies
— |
het besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 15 december 2021 over de berekening van de voor 2017 vooraf aan het Gemeenschappelijk Afwikkelingsfonds te betalen bijdragen van de Landesbank Baden-Württemberg (SRB/ES/2021/82), met inbegrip van de bijlagen, nietig verklaren; |
— |
verweerder verwijzen in de kosten. |
Subsidiair, voor het geval dat het Gerecht zou oordelen dat het bestreden besluit ingevolge het gebruik van de verkeerde officiële taal door verweerder rechtens niet bestaat en het beroep tot nietigverklaring derhalve niet-ontvankelijk is omdat het zonder voorwerp is geraakt, vordert verzoekster dat
— |
wordt vastgesteld dat het bestreden besluit rechtens niet bestaat; |
— |
verweerder wordt verwezen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster negen middelen aan.
Eerste middel: het besluit is in strijd met artikel 81, lid 1, van verordening (EU) nr. 806/2014 (1) juncto artikel 3 van verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 (2) en het algemene gelijkheidsbeginsel, omdat het niet is opgesteld in de jegens verzoekster te gebruiken officiële taal, namelijk het Duits, en afwijkt van de taal die voor besluiten ten aanzien van andere Duitse instellingen wordt gebruikt.
Tweede middel: het besluit schendt de motiveringsplicht van artikel 296, tweede alinea, VWEU en artikel 41, lid 1 en lid 2, onder c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”), omdat de motivering ervan talrijke leemten vertoont, in het bijzonder wanneer verweerder verschillende wettelijke discretionaire bevoegdheden uitoefent, alsook onbegrijpelijk en ondoorzichtig is.
Derde middel: het besluit is strijdig met het recht op effectieve rechterlijke bescherming overeenkomstig artikel 47, lid 1, van het Handvest, omdat de rechterlijke toetsing van het besluit praktisch onmogelijk is en verzoekster bijgevolg geen effectieve rechterlijke bescherming geniet.
Vierde middel: artikel 7, lid 4, tweede volzin, van de gedelegeerde verordening (3) is in strijd met hogere rechtsregels doordat het een objectief ongeschikt en onevenredig onderscheid maakt tussen de leden van een institutioneel protectiestelsel (hierna: “IPS”) en een relativering van de IPS-indicator mogelijk maakt.
Vijfde middel: het besluit is in strijd met onder andere artikel 113, lid 7, van verordening (EU) nr. 575/2013 (4) en het vereiste van een risicogeoriënteerde berekening van de bijdrage, omdat daarbij een multiplicator van 5/9 voor de IPS-indicator wordt toegepast op verzoekster. Op grond van de absolute beschermende werking van een IPS is het in strijd met het stelsel en willekeurig dat met betrekking tot de IPS-indicator een onderscheid wordt gemaakt tussen de instellingen.
Zesde middel: de artikelen 6, 7 en 9 van de gedelegeerde verordening alsmede bijlage I bij deze verordening zijn in strijd met hogere rechtsregels, onder meer omdat zij niet stroken met het vereiste van een risicogeoriënteerde berekening van de bijdrage, het evenredigheidsbeginsel en het vereiste om ten volle rekening te houden met de feiten van de zaak.
Zevende middel: het besluit is in strijd met verzoeksters vrijheid van ondernemerschap overeenkomstig artikel 16 van het Handvest en het evenredigheidsbeginsel, omdat de daarin gehanteerde risico-aanpassingsmultiplicatoren niet in overeenstemming zijn met verzoeksters risicoprofiel, dat beter is dan het gemiddelde risicoprofiel.
Achtste middel: het besluit schendt de artikelen 16 en 20 van het Handvest, het evenredigheidsbeginsel en het recht op behoorlijk bestuur wegens kennelijke fouten van verweerder bij de uitoefening van talrijke discretionaire bevoegdheden.
Negende middel: artikel 20, lid 1, eerste en tweede volzin, van de gedelegeerde verordening schendt artikel 103, lid 7, van richtlijn 2014/59/EU (5) en het vereiste van een risicogeoriënteerde berekening van de bijdrage.
(1) Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 225, blz. 1).
(2) Verordening nr. 1 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 1958, 17, blz. 385).
(3) Gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 van de Commissie van 21 oktober 2014 tot aanvulling van richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van wat de vooraf te betalen bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft (PB 2015, L 11, blz. 44).
(4) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012 (PB 2013, L 176, blz. 1).
(5) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB 2014, L 173, blz. 190).
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/56 |
Beroep ingesteld op 17 maart 2022 — CEDC International/EUIPO — Underberg (Vorm van een grashalm in een fles)
(Zaak T-145/22)
(2022/C 198/80)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: CEDC International sp. z o.o. (Oborniki Wielkopolskie, Polen) (vertegenwoordiger: M. Fijałkowski, radca prawny)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Underberg AG (Dietlikon, Zwitserland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: aanvraag voor driedimensionaal Uniemerk (Vorm van een grashalm in een fles) — inschrijvingsaanvraag nr. 33 266
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 22 december 2021 in zaak R 1954/2020-5
Conclusies
— |
de bestreden beslissing gedeeltelijk vernietigen op grond van artikel 8, lid 3, van verordening nr. 207/2009; |
— |
het EUIPO en de andere partij voor de kamer van beroep verwijzen in verzoeksters kosten in de procedures voor het Gerecht en de kamer van beroep. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 94, lid 1, en artikel 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad juncto artikel 8, lid 3, van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van artikel 8, lid 3, van verordening nr. 207/2009. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/56 |
Beroep ingesteld op 16 maart 2022 — Ryanair / Commissie
(Zaak T-146/22)
(2022/C 198/81)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Ryanair DAC (Swords, Ierland) (vertegenwoordigers: E. Vahida, F.-C. Laprévote, V. Blanc, D. Pérez de Lamo en S. Rating, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
nietigverklaring van besluit (EU) van de Europese Commissie van 16 juli 2021 betreffende steunmaatregel SA.57116–COVID-19: Staatsgarantie en staatslening voor KLM, en |
— |
verwijzing van de Europese Commissie in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Tot staving van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.
Eerste middel: de Commissie heeft de begunstigde niet op afdoende wijze gedefinieerd door (i) te oordelen dat KLM de enige begunstigde van de door Nederland verleende steun was en (ii) er niet voor te zorgen dat de eerder aan het concern Air France-KLM toegekende steun niet ten goede kon komen aan KLM of deels naar KLM kon vloeien.
Tweede middel: het besluit schendt specifieke VWEU-bepalingen en is in strijd met de algemene Unierechtelijke beginselen die ten grondslag hebben gelegen aan de liberalisering van het luchtvervoer in de EU sinds het einde van de jaren 1980 (namelijk het verbod op discriminatie, het vrij verrichten van diensten en de vrijheid van vestiging).
Derde middel: de Europese Commissie heeft haar bevoegdheid misbruikt en artikel 107, lid 3, onder b), VWEU en haar tijdelijke kaderregeling verkeerd toegepast door (i) voorbij te gaan aan een ernstige verstoring van de Nederlandse economie en (ii) de positieve effecten van de steun niet af te wegen tegen de negatieve effecten ervan op de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt en op de handhaving van onvervalste mededinging (dat wil zeggen de “afwegingstoets”).
Vierde middel: de Commissie heeft geen formele onderzoeksprocedure ingeleid ondanks het bestaan van “ernstige moeilijkheden” en heeft verzoeksters procedurele rechten geschonden.
Vijfde middel: de Commissie is haar motiveringsplicht uit hoofde van artikel 296, tweede alinea, VWEU niet nagekomen.
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/57 |
Beroep ingesteld op 18 maart 2022 — Pinar Kuruyemiş Gida Ve Ihtiyaç Maddeleri Sanayi Ticaret/EUIPO — Yadex International (pinar KURUYEMIŞ)
(Zaak T-147/22)
(2022/C 198/82)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Pinar Kuruyemiş Gida Ve Ihtiyaç Maddeleri Sanayi Ticaret AŞ (Karatay/Konya, Turkije) (vertegenwoordigers: M. López Camba en A. Lyubomirova Geleva, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Yadex International GmbH (Frankfurt am Main, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk pinar KURUYEMIŞ– inschrijvingsaanvraag nr. 18 160 742
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 12 januari 2022 in zaak R 1148/2021-1
Conclusies
— |
de bestreden beslissing vernietigen, voor zover daarbij de toewijzing van oppositie nr. B003110050 wordt gehandhaafd; |
— |
het EUIPO verwijzen in verzoeksters kosten; |
— |
Yadex International GmbH verwijzen in verzoeksters kosten. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 94 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
— |
schending van artikel 71, lid 1, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625 van de Commissie; |
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/58 |
Beroep ingesteld op 18 maart 2022 — Pinar Kuruyemiş Gida Ve Ihtiyaç Maddeleri Sanayi Ticaret/EUIPO — Yadex International (pinar KURUYEMIŞ)
(Zaak T-148/22)
(2022/C 198/83)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Pinar Kuruyemiş Gida Ve Ihtiyaç Maddeleri Sanayi Ticaret AŞ (Karatay/Konya, Turkije) (vertegenwoordigers: M. López Camba en A. Lyubomirova Geleva, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Yadex International GmbH (Frankfurt am Main, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk pinar KURUYEMIŞ — inschrijvingsaanvraag nr. 18 161 596
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 12 januari 2022 in zaak R 1149/2021-1
Conclusies
— |
de bestreden beslissing vernietigen, voor zover daarbij de toewijzing van oppositie nr. B003110050 wordt gehandhaafd; |
— |
het EUIPO verwijzen in verzoeksters kosten; |
— |
Yadex International GmbH verwijzen in verzoeksters kosten. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 94 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
— |
schending van artikel 71, lid 1, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625 van de Commissie; |
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/59 |
Beroep ingesteld op 21 maart 2022 — Lilly Drogerie/EUIPO — Lillydoo (LILLYDOO kids)
(Zaak T-150/22)
(2022/C 198/84)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Lilly Drogerie d.o.o. Beograd (Stari Grad) (Belgrado, Servië) (vertegenwoordiger: E. Bojinova-Miller, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Lillydoo GmbH (Frankfurt am Main, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het merk LILLYDOO kids — internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie nr. 1 495 352
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 11 januari 2022 in de gevoegde zaken R 903/2021-2 en R 1298/2021-2
Conclusies
— |
de bestreden beslissing vernietigen; |
— |
het EUIPO verwijzen in de kosten die verzoekster in verband met dit beroep heeft gemaakt. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/59 |
Beroep ingesteld op 18 maart 2022 — General Wire Spring/EUIPO (GENERAL PIPE CLEANERS)
(Zaak T-151/22)
(2022/C 198/85)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: General Wire Spring Co. (McKees Rocks, Pennsylvania, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: E. Carrillo, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het woordmerk GENERAL PIPE CLEANERS — inschrijvingsaanvraag nr. 1 577 530
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 11 januari 2022 in zaak R 1452/2021-5
Conclusies
— |
het onderhavige beroep toewijzen; |
— |
de bestreden beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO vernietigen voor zover daarbij het door verzoekster bij die kamer ingestelde beroep is verworpen en de beslissing van het EUIPO inzake de weigering van inschrijving van EUTM (IR)-aanvraag nr. 1 577 530 GENERAL PIPE CLEANERS voor de litigieuze waren van de klassen 7 en 9 niet gedeeltelijk is nietig verklaard. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/60 |
Beroep ingesteld op 21 maart 2022 — Volkswagen/EUIPO — XTG (XTG)
(Zaak T-153/22)
(2022/C 198/86)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Volkswagen AG (Wolfsburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Machei en G. Orsoni, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: XTG S.A. (Wrocław, Polen)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: Uniebeeldmerk XTG — inschrijvingsaanvraag nr. 18 120 223
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 20 december 2021 in zaak R 1387/2021-5
Conclusies
— |
de bestreden beslissing vernietigen; |
— |
het EUIPO en, in voorkomend geval, de interveniërende partij verwijzen in de kosten van de procedure. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/61 |
Beroep ingesteld op 21 maart 2022 — Volkswagen/EUIPO — XTG (XTG)
(Zaak T-154/22)
(2022/C 198/87)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Volkswagen AG (Wolfsburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Machei en G. Orsoni, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: XTG S.A. (Wrocław, Polen)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: Uniewoordmerk XTG — inschrijvingsaanvraag nr. 18 120 217
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 20 december 2021 in zaak R 1385/2021-5
Conclusies
— |
de bestreden beslissing vernietigen; |
— |
het EUIPO en, in voorkomend geval, de interveniërende partij verwijzen in de kosten van deze procedure. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/61 |
Beroep ingesteld op 16 maart 2022 — Korporaciya “Masternet”/EUIPO — Stayer Ibérica (STAYER)
(Zaak T-155/22)
(2022/C 198/88)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: ZAO Korporaciya “Masternet” (Moskou, Rusland) (vertegenwoordiger: N. Bürglen, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Stayer Ibérica, SA (Pinto, Spanje)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: Uniebeeldmerk STAYER — Uniemerk nr. 9 498 015
Procedure voor het EUIPO: procedure tot vervallenverklaring
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 21 december 2021 in zaak R 931/2021-1
Conclusies
— |
de bestreden beslissing vernietigen; |
— |
het EUIPO verwijzen in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 15 van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/62 |
Beroep ingesteld op 23 maart 2022 — Sanetview/EUIPO — 2boca2catering (Las Cebras)
(Zaak T-159/22)
(2022/C 198/89)
Taal van het verzoekschrift: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Sanetview, SLU (Andorra la Vella, Andorra) (vertegenwoordigers: J. Gallego Jiménez, E. Sanz Valls, P. Bauzá Martínez, Y. Hernández Viñes en C. Marí Aguilar, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: 2boca2catering, SL (Sevilla, Spanje)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk Las Cebras — inschrijvingsaanvraag nr. 18 169 269
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 4 januari 2022 in zaak R 1070/2021-5
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
afwijzing van de tegen het litigieuze merk ingestelde oppositie, waarbij de mogelijke vreedzame co-existentie van de conflicterende merken wordt erkend; |
— |
verwijzing van het EUIPO en interveniënte in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/62 |
Beroep ingesteld op 25 maart 2022 — Ortega Montero / Parlement
(Zaak T-161/22)
(2022/C 198/90)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Maria Del Carmen Ortega Montero (Brussel, België) (vertegenwoordiger: N. de Montigny, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
— |
nietigverklaring van het besluit van 20 mei 2021, voor zover daarbij worden afgewezen de in de brief van verzoeksters raadsman van 19 januari 2021 opgenomen verzoeken tot nietigverklaring van de wijziging van het op 10 november 2020 vastgestelde reglement van orde van het personeelscomité, alsmede van de stemmingen en de besluiten die op basis van deze nieuwe versie van het reglement zijn gehouden c.q. vastgesteld; |
— |
voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van 21 december 2021 voor zover daarbij verzoeksters klacht van 18 augustus 2021 tegen het besluit tot afwijzing van de in de brief van 19 januari geformuleerde verzoeken wordt afgewezen; |
— |
nietigverklaring van de nieuwe bepalingen van het reglement van orde van 2020 en met name van de op 10 november 2020 vastgestelde wijziging van artikel 22; |
— |
nietigverklaring van de stemming bij schriftelijke procedure krachtens het nieuwe artikel 22 van het reglement van orde van 2020 en van alle daaruit volgende besluiten, daaronder begrepen de uitkomst van de laatste verkiezingen; |
— |
verwijzing van de verwerende partij in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.
1. |
Eerste middel: onrechtmatigheid van de wijziging van het reglement van orde van 2020 en van de vaststelling ervan op de ochtend van 10 november 2020, omdat ten eerste deze wijziging in strijd is met de ratio legis van artikel 21 van het reglement van orde en met de daarin beschermde democratische beginselen, ten tweede artikel 22 niet is geëerbiedigd bij de vaststelling en uitvoering ervan, en ten slotte de vastgestelde teksten juridisch onduidelijk zijn. |
2. |
Tweede middel, ontleend aan de onrechtmatigheid (ratione temporis) van de stemmingen die op basis van het nieuwe artikel 22 van het reglement van orde zelfs nog vóór de inwerkingtreding ervan hebben plaatsgevonden. |
3. |
Derde middel, ontleend aan de onrechtmatigheid van de vaststelling van de schriftelijke procedure voor stemmingen van raadgevende en interinstitutionele comités alsmede van delegaties die in de middag van 10 november 2020 moesten worden uitgevoerd. |
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/63 |
Beroep ingesteld op 24 maart 2022 — OQ / Commissie
(Zaak T-162/22)
(2022/C 198/91)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: OQ (vertegenwoordigers: N. Maes en J.-N. Louis, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
het onderhavige beroep toewijzen; |
— |
het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren; |
— |
het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van de Europese Commissie van 19 mei 2021 nietig verklaren waarbij verzoeker de tuchtmaatregel van ontslag zonder vermindering van pensioenrechten is opgelegd; |
— |
het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van de Europese Commissie van 15 december 2021 nietig verklaren waarbij verzoekers klacht [vertrouwelijk] (1) uit hoofde van artikel 90, lid 2, van het Statuut is afgewezen; |
— |
de verwerende partij verwijzen in verzoekers kosten van deze procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.
1. |
Eerste middel: schending van artikel 10 van bijlage IX bij het Statuut omdat de aan verzoeker opgelegde tuchtmaatregel, rekening houdend met de beoordelingscriteria zoals vastgelegd in artikel 10 van bijlage IX bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: “Statuut”), niet in verhouding staat tot de ernst van de fout en geen rekening houdt met verzachtende omstandigheden. |
2. |
Tweede middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht. De Commissie heeft niet het advies van de tuchtraad opgevolgd, die de sanctie van terugzetting in rang in de zin van artikel 9, lid 1, onder f), van bijlage IX bij het Statuut had aanbevolen, zonder haar afwijkend besluit echter rechtens genoegzaam te motiveren. |
(1) Vertrouwelijke gegevens weggelaten.
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/64 |
Beroep ingesteld op 29 maart 2022 — Saure / Commissie
(Zaak T-165/22)
(2022/C 198/92)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Hans-Wilhelm Saure (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Partsch, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 7 februari 2022 tot afwijzing van verzoekers verzoek tot inzage in documenten van de Commissie middels afgifte van kopieën van de volledige correspondentie die de Commissie sinds 1 april 2020 heeft gevoerd met het bedrijf AstraZeneca plc of zijn dochterondernemingen, de Duitse Bondskanselarij of de Duitse minister van Volksgezondheid over het bedrijf AstraZeneca plc of zijn dochterondernemingen, in het bijzonder over de hoeveelheid door AstraZeneca plc ter beschikking gestelde Covid-19-vaccins en de leveringstermijnen ervan;
verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoeker vier middelen aan.
1. |
Eerste middel: verzoeker stelt dat hij krachtens artikel 2, lid 1, van verordening (EG) nr. 1049/20011 (1) een recht van toegang tot de litigieuze documenten van de Europese Commissie heeft. De afwijzing door de Commissie schendt deze bepaling. |
2. |
Tweede middel: de uitsluitingsgrond in artikel 4, lid 2, tweede streepje, van verordening (EG) nr. 1049/2001 staat niet in de weg aan verzoekers recht op toegang. Deze uitsluitingsgrond is beperkt in de tijd en geldt alleen voor hangende gerechtelijke procedures en lopende besprekingen. De in België lopende procedure (met nummer 2021/48/C) tegen AstraZeneca ziet op een totaal andere situatie en is reeds afgesloten met de uitspraak van 18 juni 2021. |
3. |
Derde middel: de uitsluitingsgrond in artikel 4, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 1049/2001 staat niet in de weg aan verzoekers recht op toegang. Het openbaar belang van de bekendmaking van persoonsgegevens weegt zwaarder. |
4. |
Vierde middel: de uitsluitingsgrond in artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening (EG) nr. 1049/2001 staat niet in de weg aan verzoekers recht op toegang. De gevraagde informatie bevat geen bedrijfsgeheimen in de zin van richtlijn 2016/943 (2), aangezien deze informatie bekend was en niet was onderworpen aan redelijke maatregelen om ze geheim te houden. |
(1) Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).
(2) Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan (PB 2016, L 157, blz. 1).
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/65 |
Beschikking van het Gerecht van 7 maart 2022 — El Corte Inglés/EUIPO — Rudolf Böckenholt (LLOYD’S)
(Zaak T-400/20) (1)
(2022/C 198/93)
Procestaal: Engels
De president van de Negende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
16.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/65 |
Beschikking van het Gerecht van 17 maart 2022 — Alcogroup en Alcodis/Commissie
(Zaak T-740/21) (1)
(2022/C 198/94)
Procestaal: Frans
De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.