ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 99

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

65e jaargang
1 maart 2022


Inhoud

Bladzijde

 

 

EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2021-2022
Vergaderingen van 5 t/m 8 juli 2021
AANGENOMEN TEKSTEN

1


 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Parlement

 

Woensdag, 7 juli 2021

2022/C 99/01

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over spoorwegveiligheid en -seingeving: beoordeling van de voortgang bij de invoering van het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer (ERTMS) (2019/2191(INI))

2

2022/C 99/02

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over de handelsgerelateerde aspecten en gevolgen van de uitbraak van COVID-19 (2020/2117(INI))

10

2022/C 99/03

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank — jaarlijks verslag 2020 (2020/2124(INI))

21

2022/C 99/04

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over de controle van de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank — jaarverslag 2019 (2020/2245(INI))

34

2022/C 99/05

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-81419-2 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D073421/01 — 2021/2759(RSP))

45

2022/C 99/06

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-81419-2 × DAS–44406–6 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D073422/01 — 2021/2760(RSP))

52

2022/C 99/07

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais 1507 × MIR162 × MON810 × NK603 en genetisch gemodificeerde maisrassen die twee of drie van de afzonderlijke transformatiestappen 1507, MIR162, MON810 en NK603 combineren, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D073423/01 — 2021/2765(RSP))

59

2022/C 99/08

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt 11 (SYN-BTØ11-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D073424/01 — 2021/2761(RSP))

66

2022/C 99/09

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over de bescherming van de financiële belangen van de EU — fraudebestrijding — jaarverslag 2019 (2020/2246(INI))

73

2022/C 99/10

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over de gevolgen voor de visserijsector van offshorewindmolenparken en andere systemen voor hernieuwbare energie (2019/2158(INI))

88

2022/C 99/11

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over burgerdialogen en burgerparticipatie in de besluitvorming van de EU (2020/2201(INI))

96

2022/C 99/12

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over de samenwerking tussen de EU en de NAVO in het kader van de trans-Atlantische betrekkingen (2020/2257(INI))

105

2022/C 99/13

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 inzake Het oude continent vergrijst — mogelijkheden en uitdagingen in verband met het ouderdomsbeleid na 2020 (2020/2008(INI))

122

 

Donderdag, 8 juli 2021

2022/C 99/14

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over de opstelling van richtsnoeren voor de toepassing van het algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (2021/2071(INI))

146

2022/C 99/15

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten (EU-Magnitski-wet) (2021/2563(RSP))

152

2022/C 99/16

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over het jaarverslag over de werking van het Schengengebied (2019/2196(INI))

158

2022/C 99/17

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over een nieuwe EOR voor onderzoek en innovatie (2021/2524(RSP))

167

2022/C 99/18

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over het geval van Ahmadreza Djalali in Iran (2021/2785(RSP))

175

2022/C 99/19

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over Hongkong, in het bijzonder het geval van Apple Daily (2021/2786(RSP))

178

2022/C 99/20

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over de doodstraf in Saudi-Arabië, in het bijzonder de gevallen van Mustafa Hashem al-Darwish en Abdullah al-Howaiti (2021/2787(RSP))

185

2022/C 99/21

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over de herziening van het macro-economische wetgevingskader voor een grotere impact op de reële economie van Europa en meer transparantie inzake besluitvorming en democratische verantwoordingsplicht (2020/2075(INI))

191

2022/C 99/22

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over de situatie in Nicaragua (2021/2777(RSP))

204

2022/C 99/23

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over de onderdrukking van de oppositie in Turkije, met name de Democratische Partij van de Volkeren (HDP) (2021/2788(RSP))

209

2022/C 99/24

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over de vaststelling van Antarctische beschermde mariene gebieden (MPA’s) en het behoud van de biodiversiteit in de Zuidelijke Oceaan (2021/2757(RSP))

214

2022/C 99/25

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over de schending van het EU-recht en van de rechten van lhbtiq-burgers in Hongarije als gevolg van de door het Hongaarse parlement aangenomen wetswijzigingen (2021/2780(RSP))

218


 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europees Parlement

 

Woensdag, 7 juli 2021

2022/C 99/26

Besluit van het Europees Parlement van 7 juli 2021 tot wijziging van de artikelen 99, 197, 213, 214, 222, 223, 230 en 235 van en bijlage V bij het Reglement van het Europees Parlement, en tot invoeging van een nieuw artikel 106 bis (2021/2048(REG))

226


 

III   Voorbereidende handelingen

 

Europees Parlement

 

Dinsdag, 6 juli 2021

2022/C 99/27

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake het stroomlijnen van maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) (10537/1/2020 — C9-0215/2021 — 2018/0138(COD))

234

2022/C 99/28

P9_TA(2021)0319
Gebruik van technologieën voor de verwerking van gegevens ten behoeve van de bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen (tijdelijke afwijking van Richtlijn 2002/58/EG) ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2021 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een tijdelijke afwijking van sommige bepalingen van Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van het gebruik van technologieën door aanbieders van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten voor de verwerking van persoonsgegevens en andere gegevens ten behoeve van de bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen (COM(2020)0568 — C9-0288/2020 — 2020/0259(COD))
P9_TC1-COD(2020)0259
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 juli 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende een tijdelijke afwijking van sommige bepalingen van Richtlijn 2002/58/EG ten aanzien van het gebruik van technologieën door aanbieders van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten voor de verwerking van persoonsgegevens en andere gegevens ten behoeve van de bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen

235

2022/C 99/29

P9_TA(2021)0320
Erkenning van certificaten van derde landen in de binnenvaart ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2021 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/2397 wat betreft de overgangsmaatregelen voor de erkenning van certificaten van derde landen (COM(2021)0071 — C9-0026/2021 — 2021/0039(COD))
P9_TC1-COD(2021)0039
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 juli 2021 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/2397 wat betreft de overgangsmaatregelen voor de erkenning van certificaten van derde landen

236

2022/C 99/30

Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2021 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2021 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2021 tot opname van het overschot van het begrotingsjaar 2020 (09904/2021 — C9-0232/2021 — 2021/0102(BUD))

237

2022/C 99/31

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2021 over het ontwerp van verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 168/2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (09827/2021 — C9-0243/2021 — 2020/0112(APP))

239

2022/C 99/32

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2021 betreffende het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van een protocol bij de Overeenkomst betreffende het ongeregeld internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen (Interbus-overeenkomst) voor wat het geregeld internationaal vervoer en bijzondere vormen van geregeld internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen betreft (11441/2020 — C9-0027/2021 — 2020/0258(NLE))

240

2022/C 99/33

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing, met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Fonds voor interne veiligheid (06488/1/2021 — C9-0227/2021 — 2018/0250(COD))

241

2022/C 99/34

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (06975/3/2021 — C9-0224/2021 — 2018/0210(COD))

242

2022/C 99/35

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing, met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (06486/2/2021 — C9-0225/2021 — 2018/0248(COD))

244

 

Woensdag, 7 juli 2021

2022/C 99/36

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de toekenning van uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie om de betekenis van de termen die in sommige bepalingen van die richtlijn worden gebruikt, te bepalen (COM(2020)0749 — C9-0002/2021 — 2020/0331(CNS))

245

2022/C 99/37

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 (06115/2/2021 — C9-0214/2021 — 2018/0228(COD))

246

2022/C 99/38

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van besluit van de Raad tot wijziging van Beschikking 2003/76/EG tot vaststelling van de bepalingen die nodig zijn voor de uitvoering van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (09399/2021 — C9-0242/2021 — 2020/0142(APP))

247

2022/C 99/39

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Beschikking 2003/77/EG tot vaststelling van de financiële meerjarenrichtsnoeren voor het beheer van de activa van de EGKS in liquidatie en, wanneer de liquidatie is afgesloten, van de activa van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (COM(2020)0321 — C9-0216/2020 — 2020/0143(NLE))

248

2022/C 99/40

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EG) nr. 810/2009, (EU) 2016/399, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240, (EU) 2018/1860, (EU) 2018/1861, (EU) 2019/817 en (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Beschikking 2004/512/EG van de Raad en Besluit 2008/633/JBZ van de Raad, met het oog op de herziening van het Visuminformatiesysteem (05950/1/2021 — C9-0198/2021 — 2018/0152A(COD))

249

2022/C 99/41

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing, met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 603/2013, (EU) 2016/794, (EU) 2018/1862, (EU) 2019/816 en (EU) 2019/818 wat betreft de voorwaarden voor toegang tot andere EU-informatiesystemen met het oog op het Visuminformatiesysteem (05951/1/2021 — C9-0199/2021 — 2018/0152B(COD))

250

2022/C 99/42

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing, met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (06487/2/2021 — C9-0226/2021 — 2018/0249(COD))

251

 

Donderdag, 8 juli 2021

2022/C 99/43

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 8 juli 2021 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een grotere rol van het Europees Geneesmiddelenbureau inzake crisisparaatheid en -beheersing op het gebied van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen (COM(2020)0725 — C9-0365/2020 — 2020/0321(COD))

252

2022/C 99/44

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 8 juli 2021 op het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 (COM(2020)0652 — C9-0329/2020 — 2020/0300(COD))

313

2022/C 99/45

Besluit van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over het aantal leden van de bijzondere commissies en de enquêtecommissie (2021/2802(RSO))

362


Verklaring van de gebruikte tekens

*

Raadplegingsprocedure

***

Goedkeuringsprocedure

***I

Gewone wetgevingsprocedure, eerste lezing

***II

Gewone wetgevingsprocedure, tweede lezing

***III

Gewone wetgevingsprocedure, derde lezing

(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond)

Amendementen van het Parlement:

Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept.

NL

 


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/1


EUROPEES PARLEMENT

ZITTING 2021-2022

Vergaderingen van 5 t/m 8 juli 2021

AANGENOMEN TEKSTEN

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Parlement

Woensdag, 7 juli 2021

1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/2


P9_TA(2021)0327

Spoorwegveiligheid en -seingeving: beoordeling van de voortgang bij de invoering van het ERTMS

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over spoorwegveiligheid en -seingeving: beoordeling van de voortgang bij de invoering van het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer (ERTMS) (2019/2191(INI))

(2022/C 99/01)

Het Europees Parlement,

gezien Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (1),

gezien Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU, en met name artikel 47, lid 2 (2) (de TEN-T-verordening),

gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2017/6 van de Commissie van 5 januari 2017 betreffende het Europees implementatieplan voor ERTMS (3),

gezien het speciaal verslag van de Rekenkamer van 3 oktober 2017 getiteld “Eén Europees beheersysteem voor het spoorverkeer: zal de politieke keuze ooit werkelijkheid worden?”,

gezien de Europese Green Deal,

gezien de mededeling van de Commissie van 9 december 2020 getiteld “Strategie voor duurzame en slimme mobiliteit — Het Europees vervoer op het juiste spoor naar de toekomst” (COM(2020)0789),

gezien het zevende monitoringverslag van de Commissie van 13 januari 2021 over de ontwikkeling van de spoorwegmarkt, krachtens artikel 15, lid 4, van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (COM(2021)0005),

gezien Besluit (EU) 2020/2228 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 betreffende het Europees Jaar van de spoorwegen (2021) (4),

gezien zijn resolutie van 9 juni 2016 over het concurrentievermogen van de Europese spoorwegindustrie (5),

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A9-0181/2021),

A.

overwegende dat het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer (ERTMS) de EU-norm voor het automatisch beveiligingssysteem voor treinen is waarmee een interoperabel spoorwegsysteem in Europa wordt gecreëerd;

B.

overwegende dat er vier memoranda van overeenstemming over de samenwerking voor de invoering van het ERTMS zijn ondertekend door de Commissie en de Europese spoorwegfabrikanten, infrastructuurbeheerders en spoorwegondernemingen, waarvan de laatste in september 2016;

C.

overwegende dat belangrijke wetgevingsstappen zijn genomen, met inbegrip van de vaststelling in juni 2016 van het vierde spoorwegpakket — waarmee kwesties in verband met het beheer van het spoorwegnet worden gereguleerd en de rol van het Spoorwegbureau van de Europese Unie (het Spoorwegbureau) als systeemautoriteit voor het ERTMS wordt versterkt — , alsmede de herziening van de technische specificatie inzake interoperabiliteit voor de trein- en baansubsystemen besturing en seingeving (TSI CCS) die bij Verordening (EU) 2016/919 van de Commissie (6) is vastgesteld, waardoor de specificaties Europees treinbesturingssysteem (ETCS) Baseline 3 Release 2 en GSM-R (Global System for Mobile Communications Railway) Baseline 1 een wettelijke status krijgen;

D.

overwegende dat op 5 januari 2017 het nieuwe Europese implementatieplan voor ERTMS (7) werd vastgesteld, waarin het tijdschema voor de invoering van het ERTMS op de kernnetwerkcorridors is vastgelegd;

E.

overwegende dat een volledig ingevoerd ERTMS een toename van de verkeerscapaciteit met maximaal 30 % op de bestaande spoorweginfrastructuur mogelijk zou maken;

F.

overwegende dat de Commissie tevens een actieplan voor het ERTMS (8) heeft gepubliceerd waarin maatregelen worden afgebakend om de belemmeringen voor de invoering en interoperabiliteit van het ERTMS weg te nemen, en waarin een doel voor de omschakeling van ongeveer een derde van de kernnetwerkcorridors tegen 2023 wordt nagestreefd;

G.

overwegende dat de invoering van het ERTMS tussen 2014 en 2020 steun uit de EU-begroting ontving ten belope van een geschat totaalbedrag van 2,7 miljard EUR waarvan 850 miljoen EUR afkomstig was van de Connecting Europe Facility (CEF) (9) en 1,9 miljard EUR van de Europese structuur- en investeringsfondsen (het Europees voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds) in de regio’s die hiervoor in aanmerking kwamen;

H.

overwegende dat de invoering van het ERTMS vergezeld moet gaan van het uit bedrijf nemen van klasse B-systemen van de ETCS-componenten langs het spoor en het op grote schaal retrofitten van rollend materieel met interoperabele ERTMS-treinsubsystemen;

I.

overwegende dat de lidstaten niet wettelijk verplicht zijn maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat spoorwegondernemingen in het ERTMS investeren;

J.

overwegende dat de Rekenkamer ervoor heeft gewaarschuwd dat de volledige invoering van het ERTMS op het kernnetwerk momenteel ver achterligt op schema en niet voltooid zal zijn tegen de uiterste termijn van 2030 en daarbij het gebrek aan coördinatie door de lidstaten vermeldt als een van de belangrijkste redenen voor deze vertraging;

K.

overwegende dat bij het ongeval met de Alvia-trein in Santiago de Compostella op 24 juli 2013 80 mensen om het leven zijn gekomen en nog eens 144 mensen gewond werden;

L.

overwegende dat het ERTMS, volgens de EU-methode voor het traceren van klimaatuitgaven van de EU, in de nieuwe programmeringsperiode goed is voor 40 % van de bijdrage aan klimaat- en milieudoelstellingen, en dat 30 % van de uitgaven uit hoofde van de fondsen van het cohesiebeleid en InvestEU, 37 % van de uitgaven uit hoofde van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (10) en 60 % van de uitgaven uit hoofde van de CEF moeten worden toegewezen aan maatregelen om klimaatverandering tegen te gaan;

M.

overwegende dat in de herstel- en veerkrachtfaciliteit is bepaald dat 20 % van de investeringen digitaal georiënteerd moet zijn en overwegende dat, volgens de in bijlage VII bij de verordening tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit vastgestelde methodologie voor digitale tagging, 100 % van de investeringen in het ERTMS digitaal is;

1.   

onderstreept dat het spoor de duurzaamste en energie-efficiëntste vorm van massavervoer van passagiers en goederen is, maar dat het nog niet zijn volledig potentieel heeft bereikt, ondanks de positieve ontwikkelingen in de sector, zoals de voortdurende toename van het volume van het passagiersvervoer en het goederenvervoer per spoor, ook al zijn deze volumes in de afgelopen jaren niet gelijkmatig gestegen;

2.   

wijst erop dat in de Europese Green Deal wordt aangedrongen op een grootschalige modal shift ten gunste van de spoorwegen, en dat de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit de mijlpalen uitzet voor het verdubbelen van het hogesnelheidsspoorverkeer tegen 2030 en van het goederenverkeer per spoor tegen 2050, waarvoor een aanzienlijke toename van de vervoerscapaciteit per spoor nodig is die niet kan worden gerealiseerd zonder een grootschalige snellere uitrol van het ERTMS in de gehele Unie;

3.   

benadrukt dat een van de belangrijkste doelstellingen van de EU voor de coördinatie van het spoorvervoer erin bestaat de robuustheid van het kernnetwerk te versterken en het aandeel van het goederen- en personenvervoer per spoor te vergroten;

4.   

herinnert eraan dat het ERTMS in de jaren negentig werd gelanceerd en bedoeld is om de veiligheid van het spoorverkeer te verzekeren, de interoperabiliteit tussen nationale spoorwegnetten en grensoverschrijdend spoorvervoer te stimuleren, de kosten voor de aankoop en het onderhoud van de seingevingssystemen te drukken en de capaciteit van de spoorweginfrastructuur en de betrouwbaarheid van het spoorwegsysteem te vergroten;

5.   

onderstreept dat de volledige invoering van het ERTMS ertoe zal bijdragen één Europese spoorwegruimte tot stand te brengen, van essentieel belang is om de Europese spoorwegsector klaar te maken voor het digitale tijdperk, de rentabiliteit van het spoorvervoer zal verhogen, ervoor zal zorgen dat een spoorlijn intensiever wordt gebruikt, en een voorwaarde is om het spoor eindelijk concurrerend te maken met andere vervoersmiddelen; is derhalve ingenomen met het feit dat in de nieuwe strategie voor duurzame en slimme mobiliteit wordt bevestigd dat het ERTMS een hoofdprioriteit moet zijn om een echt slim en efficiënt vervoerssysteem tot stand te brengen door de verwezenlijking van doelstellingen zoals een efficiënte capaciteitstoewijzing en een efficiënt verkeersbeheer voor passagiers en goederen;

6.   

onderstreept dat het ERTMS een wereldwijde norm is geworden voor treinbeïnvloeding en -communicatie en in bijna vijftig landen is ingevoerd, hetgeen uitgelezen kansen biedt voor meer activiteiten met een hoge toegevoegde waard en voor het creëren van deskundigheid binnen de EU en voor de invoering in derde landen; dringt aan op de invoering van een gestandaardiseerd verkeersbeheersysteem van de EU, en is van mening dat snel een EU-norm moet worden ontwikkeld voordat aan de EU een wereldwijde norm voor het beheer van het spoorverkeer wordt opgelegd; verzoekt de Commissie bovendien om de bilaterale samenwerking van de EU te benutten om de invoering van het ERTMS in derde landen te bevorderen;

7.   

is ingenomen met de werkzaamheden van de Commissie inzake het vaststellen van een kader voor een CCS-architectuur om ervoor te zorgen dat het spoor de digitalisering aan de basis van het ERTMS volledig omarmt, hetgeen eenvoudigere en meer betaalbare updates en upgrades mogelijk moet maken dankzij verdere standaardisering en modularisering, de invoering van het “plug-and-play”-principe en de harmonisatie van de gegevensmodellering;

Beheer

8.

is ingenomen met de nieuwe taken die in het kader van het vierde spoorwegpakket aan het Spoorwegbureau zijn toevertrouwd, en erkent de prominente rol van het Spoorwegbureau als onestopshop die garant staat voor de coherente ontwikkeling van het interoperabele ERTMS, en die ervoor zorgt dat de invoering van het ERTMS voldoet aan de geldende specificaties, en dat ERTMS-gerelateerde Europese onderzoeks- en innovatieprogramma’s worden gecoördineerd met de ontwikkeling van de technische specificaties van het ERTMS; betreurt derhalve de recent verlaging van de jaarlijkse begroting van het Spoorwegbureau;

9.

is van mening dat het Spoorwegbureau de nodige financiële en personele middelen moet krijgen en verder gemachtigd moet worden om de nog bestaande uitdagingen in verband met de invoering en werking van het ERTMS het hoofd te bieden (harmonisatie van de operationele regels en vereisten, handhaving en wijziging van de specificaties, procedures inzake conformiteit met het type en de homologatieduur en openbare aanbestedingsprocedures enz.), het concurrentievermogen te vergroten en het voortouw te nemen bij de technische invoering van nieuwe technologieën;

10.

onderstreept de rol van de ERTMS-coördinator bij het bepalen welke lijnen en corridors prioritair met het ERTMS moeten worden uitgerust, en bij het zorgen voor de invoering ervan op de meest kostenefficiënte wijze in nauwe samenwerking met de lidstaten en de belanghebbenden;

11.

is van oordeel dat de rol van de ERTMS-coördinator aanzienlijk moet worden verbeterd, zowel wat de middelen als wat de uitvoeringsbevoegdheden betreft, teneinde de streefdoelen voor de invoering te halen; is derhalve ingenomen met de kans om bij de komende herziening van de TEN-T-verordening de rol van de ERTMS-coördinator te vergroten door hem bijvoorbeeld een beslissende rol bij de selectie van projecten en ruimere toezichtsbevoegdheden te geven en door de ontvangst van CEF-subsidies afhankelijk te maken van zijn instemming, met name ten aanzien van de belangrijkste grensoverschrijdende verbindingen;

12.

is ingenomen met het feit dat de ERTMS-coördinator jaarlijks verslag uitbrengt aan het Parlement;

13.

onderstreept dat de enige uitweg uit de huidige fragmentatie, met name wat grensoverschrijdende projecten betreft, een benadering van de invoering van het ERTMS is die tussen alle lidstaten wordt gecoördineerd en door de ERTMS-coördinator wordt geleid; verzoekt de Commissie derhalve een kader op te zetten voor discussie en coördinatie tussen de lidstaten, infrastructuurbeheerders en spoorwegondernemingen over de invoering van het ERTMS, onder leiding van de ERTMS-coördinator, teneinde de uitwisseling van optimale praktijken te stimuleren, de nationale invoeringsplannen op elkaar af te stemmen, gezamenlijke acties voor de invoering van het ERTMS op grensoverschrijdende corridors aan te moedigen, de vergunningsprocedures op basis van conformiteit te verbeteren en de algemene inzet van de lidstaten te verhogen; is van oordeel dat de spoorweginfrastructuurbeheerders zich gezamenlijk meer moeten inspannen om het ERTMS op grensoverschrijdende trajecten gelijktijdig en op een technisch samenhangende wijze toe te rusten en in bedrijf te nemen;

14.

is van oordeel dat een regelgevingskader voor de digitalisering van het spoorwegsysteem nodig is dat het ERTMS centraal stelt in de ontwikkeling van een digitaal spoorwegsysteem; is in dit verband verheugd over de verbintenis van de spoorwegsector om de industrialisering van het ERTMS mogelijk te maken en over de bijdrage van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail aan onderzoek en innovatie teneinde de resterende technische belemmeringen voor de spoorwegsector op het gebied van interoperabiliteit uit de weg te ruimen, te zorgen voor de overgang naar een meer geïntegreerde, efficiënte en veilige spoorwegmarkt in de EU, een goede interconnectie van technische oplossingen te waarborgen en te streven naar een duurzamer, digitaler, concurrerender, betrouwbaarder en aantrekkelijker spoorwegstelsel in Europa; steunt met klem het nieuwe vervolginitiatief, te weten de systeempijler van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”, die de ontwikkeling van het systeem, nieuwe technologische ontwikkelingen, technologische migratieplannen, de industrialisering en uitrol, met name voor het ERTMS, coördineert teneinde te zorgen voor een efficiëntere samenwerking en een beter gebruik van de schaarse hulpbronnen;

15.

dringt erop aan de coördinatie tussen het Spoorwegbureau en de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail verder te versterken teneinde betere prioriteiten te stellen voor de investeringen in de digitalisering van de Europese spoorwegen; beklemtoont in dit verband dat het Spoorwegbureau in de bestuursraad van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail een prominentere rol dan die van alleen maar waarnemer zou moten vervullen;

Interoperabiliteit en invoering

16.

is verheugd over de bevredigende resultaten van het ERTMS in termen van snelheid, capaciteit en veiligheid op de gedeelten die er al mee zijn uitgerust; betreurt derhalve het feit dat in vergelijking met de in het Europese invoeringsplan vastgestelde streefdoelen eind 2020 slechts rond 13 % van de kernnetwerkcorridors met het ERTMS uitgerust waren, en dat de invoering van het ERTMS in de meeste corridors uiteenliep van 7 % tot 28 %; merkt bovendien op dat investeringen in het ERTMS geen systematisch doel zijn voor het kernnetwerk, in weerwil van de implementatieplannen en de richtsnoeren van het T-TEN waarin een dergelijke investering wordt aanbevolen, of zelfs voor geïsoleerde baanvakken en baanvakken die niet in verbinding staan met het kernnetwerk; is bijgevolg van mening dat een corridorbenadering moet worden versterkt om de belemmeringen voor de invoering van het ERTMS weg te nemen, met name op de corridors met de laagste invoeringspercentages, zoals de Atlantische corridor, in het bijzonder op het Iberische Schiereiland; verzoekt voorts de Commissie een lijst op te stellen van de grensoverschrijdende spoorverbindingen op het kernnetwerk waar de volledige invoering van het ERTMS langs het spoor nog niet is verwezenlijkt, en haar bevindingen openbaar te maken om de aandacht te vestigen op de meerwaarde voor de EU van de volledige invoering van het ERTMS langs deze spoorverbindingen;

17.

is van oordeel dat een tienvoudige verhoging van het invoeringstempo van het ERTMS dringend nodig is om de digitale transitie van het EU-spoorwegsysteem te verwezenlijken en de veiligheid van het EU-spoorwegsysteem, de treinreizigers en het spoorwegpersoneel te verbeteren; is van mening dat het ERTMS tegen 2030 op het kernnetwerk en tegen 2040 op het uitgebreide netwerk moet zijn ingevoerd; wijst andermaal op de noodzaak de vertraagde installatie en inschakeling van het ERTMS die de veiligheid in gevaar zou kunnen brengen, te voorkomen; doet in dit verband een beroep op de Commissie om het bindende karakter van de streefdoelen in haar herzieningen van de TEN-T-richtsnoeren, het ERTMS, de Europese invoeringsplannen en de TSI CCS te handhaven en te versterken;

18.

is van mening dat de volledige benutting van het potentieel van het ERTMS ontegenzeggelijk afhangt van de voltooiing van het TEN-T-kernnetwerk; roept de Commissie derhalve op om bij de komende herziening van de TEN-T-verordening de rol van de kernnetwerkcoördinatoren te versterken, met inbegrip van maatregelen voor een EU-beheer van de kernnetwerkinfrastructuur;

19.

wijst erop dat er momenteel nog zo’n dertig verschillende nationale seingevingssystemen bestaan, vooral in gebieden met hoofdzakelijk lokaal, binnenlands verkeer waar bestaande Klasse B-systemen het einde van hun economische levensduur nog niet hebben bereikt, en dat deze verscheidenheid van systemen ten dele de versnippering en het verschil in kosten voor de invoering van het ERTMS verklaart; onderstreept dat de klasse B-systemen een knelpunt voor de uitrol van het ERTMS en voor grensoverschrijdende operaties van het spoorvervoer op het EU-netwerk vormen, dat zij een duurdere en moeilijkere veiligheidsvergunning voor de spoorwegexploitanten vergen en een grote belemmering vormen voor het concurrentievermogen van het vervoer per spoor, waardoor zij de technische en operationele compatibiliteit van spoorwegen in de gehele EU in de weg staan en extra kosten met zich meebrengen voor de sector, met inbegrip van onderhoudskosten;

20.

onderstreept dat het uit bedrijf nemen van klasse B-systemen langzaam verloopt; betreurt het feit dat slechts een paar lidstaten in hun nationale uitvoeringsplannen voor het ERTMS plannen hebben opgenomen voor het uit bedrijf nemen van klasse B-seingevingssystemen en dat er momenteel geen wettelijke verplichting, noch een tijdschema op EU-niveau bestaat voor het uit bedrijf nemen van klasse B-systemen;

21.

is van mening dat een efficiënte en snelle invoering van het ERTMS alleen kan worden verwezenlijkt door bindende streefdoelen vast te stellen, versterkt met sancties voor infrastructuurbeheerders ingeval een toereikende begroting en adequate middelen ter beschikking worden gesteld, maar de uiterste termijn voor de invoering niet wordt gehaald;

22.

dringt er bij de Commissie op aan om een overkoepelende strategie voor het uit bedrijf nemen van klasse B-systemen voor te stellen met wettelijke termijnen die zijn afgestemd op bindende streefdoelen die op EU-niveau moeten worden vastgesteld; is van mening dat de doeltreffendheid van deze strategie en de vraag of zij het waard is op de lange termijn investeringen te ontvangen, afhangen van de deelname van alle belanghebbenden, met inbegrip van de spoorwegondernemingen en de toeleveranciers, en van de bereidheid van de lidstaten om hun verplichtingen uit hoofde van de TEN-T-verordening na te komen;

23.

doet bovendien een beroep op de Commissie een regelgevende bepaling in te voeren om ervoor te zorgen dat de nationale uitvoeringsplannen voor het ERTMS wettelijk worden afgestemd, zowel op regelgevings- als op geografisch niveau, op de bindende streefdoelen voor de invoering van het ERTMS die in EU-wetgeving zijn vastgelegd teneinde de invoering ervan op het kernnetwerk tegen 2030 en op het gehele netwerk tegen 2040 te voltooien;

24.

wijst erop dat de huidige nationale regels en het gebrek aan harmonisatie van de operationele vereisten in verband met het ERTMS, zoals technische voorschriften, en technische belemmeringen, zoals variërende asbreedten, spanning en afmetingen van de wagons, die langs het gehele spoornetwerk kunnen variëren, invloed hebben op de interoperabiliteit, waardoor de naadloze exploitatie van het EU-spoorwegnet en de winstgevendheid van de spoorwegexploitanten worden belemmerd;

25.

wijst erop dat de kosten voor de modernisering van zowel de baanapparatuur als de boordapparatuur tussen de netwerken onderling sterk verschillen; merkt op dat de levensduur van de apparatuur de afschrijving van investeringen over een lange periode met zich meebrengt hetgeen een belangrijk economisch criterium voor toekomstige investeringen is; vestigt de aandacht op de problemen in verband met frequente wijzigingen van de normen, die de levensduur van de apparatuur voor de spoorsector op onvoorspelbare wijze verkorten en bijgevolg investeringen kunnen ontmoedigen; onderstreept derhalve het belang van stabiliteit in de regelgeving zodat investeringen kunnen worden afgeschreven; verzoekt de Commissie bij de actualisering van de TSI vóór 2030 zorgvuldig verdere wijzigingen te analyseren en de compatibiliteit te waarborgen;

26.

betreurt het feit dat in de vijf jaar vóór medio 2019 bijna 80 % van de nieuwe, in de EU in gebruik genomen wagons hetzij onder een afwijking vielen, hetzij waren vrijgesteld van de verplichting om het ERTMS in te bouwen; is van oordeel dat, gezien de invoering van het ERTMS op het uitgebreide netwerk, geen afwijkingen mogen worden toegestaan op of vrijstellingen mogen worden verleend van de verplichting om het ERTMS in te bouwen in nieuw rollend materieel; dringt bij de Commissie in dit verband aan op het ontplooien van concrete initiatieven om deze kwestie aan te pakken door een passend regelgevingskader vast te stellen en ervoor te zorgen dat er een reeks economische stimulansen komt om de investeringen van de spoorwegondernemingen in ERTMS-boordapparatuur te bevorderen;

27.

onderstreept dat de tijdschema’s voor vergunningsprocedures voor retrofitprojecten, met name voor conformiteit met het type voor rollend materieel dat uitsluitend voor het nationale gebruiksgebied bestemd is, nog steeds variëren vanwege de uiteenlopende beoordelingen van de nationale veiligheidsinstanties inzake de noodzaak om opnieuw vergunningen te verlenen voor bepaalde wijzigingen, waardoor zij kunnen oplopen tot één maand voor het opnieuw verlenen van een vergunning voor elk stuk rollend materieel; verzoekt de Commissie wetgevingsinitiatieven te ontplooien, met inbegrip van de actualisering van vigerende uitvoeringsverordeningen, om ervoor te zorgen dat vergunningsprocedures die volgens typegoedkeuringsprocessen verlopen, met name voor conformiteit met het type in verband met de retrofitting van ERTMS-subsystemen aan boord van materieel voor het nationale gebruiksgebied, worden gestroomlijnd en geharmoniseerd door middel van snelle controleoperaties ter verkorting van de tijd die nodig is voor de toekenning van “conformiteit met het type”-certificaten; is voorts van mening dat conformiteitsprocessen de betrokkenheid van de industriële toeleveranciers en de betrokken nationale veiligheidsinstanties verder zouden moeten versterken om te voorkomen dat spoorwegondernemingen worden ontmoedigd om grootschalige, ambitieuze invoeringsprojecten uit te voeren; dringt bovendien aan op een grotere betrokkenheid van het Spoorwegbureau bij de procedures van conformiteit met het type, die worden uitgevoerd wanneer het aangepast rollend materieel voor het exclusieve nationale gebruiksgebied bestemd is;

28.

verzoekt om een systematische aanpak van de uitrol van het ERTMS, zowel aan boord van de treinen als op het spoor;

29.

herinnert eraan dat volgens de recente businesscase-studie voor de negen corridors van het kernnetwerk, de strategie van tweeledige migratie aan boord voor de invoering van het ERTMS, die erop gericht is eerst het materieel uit te rusten met het ERTMS, een beter economisch resultaat oplevert dan de strategie van tweeledige migratie langs het spoor;

30.

constateert dat het trage verloop van de installatie langs het spoor een belemmering vormt voor een gestage invoering van het ERTMS; is van mening dat de strategie van migratie langs het spoor, die erop gericht is het ERTMS te installeren bovenop oudere systemen die operationeel worden gehouden tot het gehele materieel is uitgerust, eveneens moet worden versneld, in het bijzonder gelet op de toekomstige afstemming van de verordening inzake spoorwegcorridors voor goederenvervoer (11) op de herziening van de TEN-T-richtsnoeren, en verzoekt in dit verband om verdere samenwerking tussen het Spoorwegbureau, de infrastructuurbeheerders en nationale veiligheidsinstanties teneinde volledige compatibiliteit van verschillende versies van het ERTMS langs het spoor te bewerkstelligen; herinnert eraan dat de onverenigbaarheden tussen de verschillende versies van het ERTMS die reeds langs het spoor zijn ingevoerd, moeten worden weggewerkt en dat de toekomstige compatibiliteit voor alle ERTMS-lijnen moet worden verzekerd, en roept in dat verband op tot verdere samenwerking tussen het Spoorwegbureau en infrastructuurbeheerders en nationale veiligheidsinstanties;

31.

dringt er bij de Europese Commissie op aan rekening te houden met de ERTMS-apparatuur bij het opstellen van de index van spoorconnectiviteit;

32.

onderstreept dat prototypes een van de grootste knelpunten voor het retrofitten van boordapparatuur vormen vanwege de gecompliceerde, tijdrovende en kostbare aard van hun ontwikkeling; onderstreept bovendien dat momenteel het risico bestaat dat hetzelfde prototypeproject financiële middelen uit meerdere EU-bronnen ontvangt; dringt aan op het instellen van een EU-platform voor de ontwikkeling van prototypes teneinde grote schaalvoordelen, de harmonisatie en het concurrentievermogen te stimuleren, alsmede op het creëren van een transparant register van reeds gefinancierde oplossingen;

33.

onderstreept dat zonder gestandaardiseerde interfaces met een “plug-and-play”-technologie — zowel op het spoor als aan boord van de treinen — het spoorwegsysteem de voordelen van ingrijpende veranderingen in het kader van het ERTMS, zoals automatische treinbesturing, het toekomstige mobiele spoorwegcommunicatiesysteem, plaatsbepaling per satelliet of niveau 3-technologie, niet zal kunnen invoeren of benutten; verzoekt de Commissie er rekening mee te houden dat de GSM-R-technologie, die bij de lancering van het ERTMS nog geavanceerd was, verouderd raakt door de uitrol van 4G en 5G;

34.

wijst erop dat zo snel mogelijk moet worden gezorgd voor synergieën tussen het ERTMS en het Europees wereldwijd satellietnavigatiesysteem (GNSS), te meer daar de beschikbaarheid van GNSS-signalen berust op virtuele bakens, waarvan de invoering en het onderhoud minder duur zouden zijn, aangezien hierdoor de uitrol van het ERTMS zou worden bespoedigd en het concurrentievermogen van het ERTMS buiten de EU zou worden vergroot; verzoekt de spoorwegsector in de EU technische oplossingen te ontwikkelen, zodat het GNSS op grote schaal het ERTMS mogelijk maakt; verzoekt de Commissie voorts de invoering van het GNSS in overweging te nemen bij de komende herziening van het ERTMS TSI CCS teneinde de resterende technologische leemten op te vullen en de innovatie te omarmen; verzoekt het Spoorwegbureau om onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten door belanghebbenden uit de ruimtevaart- en spoorwegsector nauw te coördineren, te ondersteunen en te stroomlijnen, opdat de treinlokaliseringsgegevens via het GNSS zo snel mogelijk in het ERTMS kunnen worden opgenomen; dringt bovendien aan op intensievere samenwerking tussen het Spoorwegbureau en het GNSS-Agentschap met het oog op een geleidelijke invoering van het GNSS in de ERTMS-normen;

35.

onderstreept de huidige inefficiëntie en moeilijkheden bij overheidsopdrachten voor de invoering van het ERTMS; verzoekt de Commissie met het Spoorwegbureau te werken aan de vaststelling van een gemeenschappelijk EU-formaat voor inschrijvingen op aanbestedingen op basis van het door de sector in 2018 overeengekomen voorstel, en in een wetsvoorstel alle technische aspecten op te nemen om te zorgen voor het welslagen van aanbestedingen (bijv. onderhoudsclausules) en voor de compatibiliteit met de meest recente beschikbare ERTMS Baseline;

36.

erkent dat het ERTMS het vlaggenschip is van de innovatiekracht van de EU-industrie; doet een beroep op de Commissie om een wetsvoorstel voor een industriële strategie voor het ERTMS in te dienen als onderdeel van de nieuwe industriestrategie voor Europa, waarmee de ontoereikende industriële capaciteit wordt aangepakt, alsmede het gebrek aan geschikte werkplaatsen voor retrofitting, het ontbreken van een toereikende, stabiele en voorspelbare begroting en het tekort aan gekwalificeerd personeel, en waarmee wordt gezorgd voor de overgang van de huidige projectbenadering naar de industrialisering van de uitrol van het ERTMS;

37.

verzoekt de Commissie en de lidstaten uit hoofde van de Europese Green Deal duale beroepsopleidingen te bevorderen voor de nieuwe banen die ontstaan door de digitalisering en innovatie in verband met de nieuwe, door de invoering van het ERTMS ontstane uitdagingen door toereikende ondersteuning voor de bijscholing en omscholing van spoorwegwerknemers, zoals opleiding in het nieuwe seingevingssysteem;

Financiering

38.

herinnert eraan dat de goede werking van het EU-spoorwegnetwerk berust op passende investeringen in infrastructuur en rollend materieel, alsmede op goed onderhoud;

39.

stelt vast dat de invoering van het ERTMS tussen 2014 en 2020 steun uit de EU-begroting ontving ten belope van een geschat totaalbedrag van 2,7 miljard EUR waarvan 850 miljoen EUR afkomstig was van de CEF en 1,9 miljard EUR van de Europese structuur- en investeringsfondsen (het EFRO en het Cohesiefonds) in de regio’s die hiervoor in aanmerking kwamen;

40.

wijst erop dat voor de invoering van het ERTMS op het kernnetwerk naar schatting 12 miljard EUR moet worden geïnvesteerd in baanapparatuur en 5 miljard EUR in boordapparatuur;

41.

benadrukt dat investeringen in de invoering van het ERTMS bijdragen aan de verwezenlijking van de streefdoelen van de financieringsinstrumenten van de EU voor het mainstreamen van klimaat en digitalisering en derhalve als prioriteit dienen te worden beschouwd bij de uitvoering van die instrumenten;

42.

herinnert eraan dat voor ERTMS-investeringen, zowel op het spoor als aan boord van de treinen, financiële steun van de EU beschikbaar is, maar dat hiermee slechts een beperkt deel van de totale invoeringskosten kan worden gedekt, waardoor de meeste kosten ten laste komen van afzonderlijke infrastructuurbeheerders en spoorwegondernemingen; is van oordeel dat de bestaande financieringsinstrumenten moeten worden verbeterd om grootschalige investeringen in het ERTMS te stimuleren; verzoekt de Commissie in dit verband omvattende richtsnoeren uit te werken ter ondersteuning van een grootschalige strategie voor de financiering van het ERTMS zowel aan boord als langs het spoor;

43.

verzoekt de Commissie een reeks maatregelen uit te stippelen die de lidstaten en de Europese Unie kunnen nemen om de invoering van het ERTMS aan boord van treinen op te schalen, waarbij moet worden gezorgd dat de activiteit voor de betrokken ondernemingen haalbaar is en waarbij terdege rekening moet worden gehouden met de rol van de netwerkbeheerders als potentiële aanbieder;

44.

herinnert aan de bevinding van de Rekenkamer dat in de EU in totaal 50 % van de TEN-T-middelen die oorspronkelijk waren toegewezen aan ERTMS-projecten werd vrijgemaakt en dat vertragingen bij de uitvoering en inperking van de projectomvang de voornaamste redenen daarvoor waren; verzoekt de Commissie en de lidstaten dit probleem aan te pakken;

45.

herinnert eraan dat de EU-middelen niet volstaan om alle verwachte behoeften te dekken, en doet derhalve een beroep op de Commissie en de lidstaten nauw samen te werken en toezeggingen te doen op het gebied van planning, financiën en beleid teneinde investeringen in het ERTMS aantrekkelijker te maken en aan particuliere investeerders rechtszekerheid te bieden; merkt op dat de duur van de subsidieovereenkomsten van de CEF beter moet worden afgestemd op de reële uitvoeringsduur van ERTMS-projecten, en dus moet worden verlengd;

46.

wijst erop dat de financiering van apparatuur op grensoverschrijdende verbindingen van prioritair belang is; is van mening dat de Europese medefinancieringspercentages van het ERTMS, die nu ontoereikend zijn, moeten worden verhoogd; verzoekt de Commissie in dit verband de mogelijkheid te onderzoeken om aan strategische ERTMS-projecten in het kader van de CEF-financiering een medefinancieringsfactor van zelfs meer dan 50 % toe te kennen wanneer dergelijke projecten zijn ingebed in ambitieuze, grootschalige versnelde plannen om het ERTMS op grotere schaal in te voeren, teneinde ambitieuze strategieën voor het ERTMS te stimuleren in de lidstaten;

47.

doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om synergieën tussen alle financiële instrumenten van de EU, zoals CEF en de bijbehorende blendingfaciliteit, het Cohesiefonds en InvestEU, alsmede de toegang tot NextGenerationEU, te verzekeren, te bevorderen en te vergemakkelijken en verzoekt de Commissie om de lidstaten ertoe aan te moedigen van het ERTMS een van hun voornaamste prioriteiten te maken in hun nationale herstel- en veerkrachtplannen;

48.

herinnert aan het strategische belang van NextGenerationEU en van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor de ondersteuning van het ambitieus, grootschalig invoeringsplan voor het ERTMS in de nationale herstel- en veerkrachtplannen van de lidstaten, en verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de financiering van het ERTMS voldoende aandacht krijgt in de voorbereidende fase van de nationale herstel- en veerkrachtplannen;

49.

beklemtoont dat projecten voor nieuwe lijnen alleen via de EU-fondsen mogen worden gefinancierd indien deze met ERTMS-apparatuur worden uitgerust; dringt bovendien erop aan dat het Spoorwegbureau systematisch beoordeelt of de door de EU gefinancierde projecten aan de TSI’s voldoen teneinde compatibiliteitsproblemen tussen de geïnstalleerde versies van het ERTMS te voorkomen;

50.

roept de lidstaten ertoe op gedurende 10 jaar een korting van 75 % op de spoortoegangsrechten toe te kennen aan spoorwegondernemingen die erin slagen 100 % van hun locomotieven uit te rusten met ERTMS Baseline 3;

51.

wijst erop dat de berekeningswijze van de Europese steun voor ERTMS-apparatuur, op basis van een vast bedrag per kilometer, geschikt is voor rechte baanvakken, maar weinig relevant is voor stedelijke knooppunten waar over een korte afstand veel baanbakens moeten worden geplaatst en een complexe parametrisatie van het ERTMS nodig is; stelt voor een verdeling van de kosten naargelang van het aantal wissels te overwegen;

o

o o

52.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44.

(2)  PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1.

(3)  PB L 3 van 6.1.2017, blz. 6.

(4)  PB L 437 van 28.12.2020, blz. 108.

(5)  PB C 86 van 6.3.2018, blz. 140.

(6)  Verordening (EU) 2016/919 van de Commissie van 27 mei 2016 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van de subsystemen besturing en seingeving van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 158 van 15.6.2016, blz. 1).

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/6.

(8)  Werkdocument van de diensten van de Commissie van 14 november 2017 getiteld “Delivering an effective and interoperable European Traffic Management System (ERTMS) — the way ahead”, SWD(2017)0375.

(9)  Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).

(10)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

(11)  Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 22).


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/10


P9_TA(2021)0328

Handelsgerelateerde aspecten en gevolgen van de uitbraak van COVID-19

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over de handelsgerelateerde aspecten en gevolgen van de uitbraak van COVID-19 (2020/2117(INI))

(2022/C 99/02)

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie van 18 februari 2021 getiteld “Evaluatie van het handelsbeleid — Een open, duurzaam en assertief handelsbeleid” (COM(2021)0066),

gezien het witboek van de Commissie van 17 juni 2020 over het tot stand brengen van een gelijk speelveld wat betreft buitenlandse subsidies (COM(2020)0253),

gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2020 getiteld “Het moment van Europa: herstel en voorbereiding voor de volgende generatie” (COM(2020)0456),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” (COM(2020)0381),

gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2020 getiteld “Aangepast werkprogramma van de Commissie voor 2020” COM(2020)0440) en de intentieverklaring van voorzitter Von der Leyen aan voorzitter Sassoli en bondskanselier Merkel van 16 september 2020 getiteld “Staat van de Unie 2020”,

gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen” (COM(2020)0380),

gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2020 getiteld “Een nieuw actieplan voor een circulaire economie — Voor een schoner en concurrerender Europa” (COM(2020)0098),

gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 getiteld “Een nieuwe industriestrategie voor Europa” (COM(2020)0102),

gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 getiteld “Een kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa” (COM(2020)0103),

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 9 maart 2020 getiteld “Naar een brede strategie met Afrika” (JOIN(2020)0004),

gezien de mededeling van de Commissie van 19 februari 2020 getiteld “De digitale toekomst van Europa vormgeven” (COM(2020)0067),

gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640),

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 2 december 2020 getiteld “Een nieuwe EU/VS-agenda voor wereldwijde verandering” (JOIN(2020)0022),

gezien de non-paper van de diensten van de Commissie van 26 februari 2018 getiteld “Feedback and way forward on improving the implementation and enforcement of Trade and Sustainable Development chapters in EU Free Trade Agreements” en het daarin vervatte 15-puntenactieplan over hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling,

gezien de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2015 getiteld “Handel voor iedereen — Naar een meer verantwoord handels- en investeringsbeleid” (COM(2015)0497),

gezien de overeenkomst die is aangenomen tijdens de 21e Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (de Overeenkomst van Parijs),

gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN,

gezien zijn resoluties van 26 november 2020 de toetsing van het handelsbeleid van de EU (1), van 9 juni 2021 getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen” (2), van 20 mei 2021 getiteld “De digitale toekomst van Europa vormgeven: belemmeringen voor de werking van de digitale eengemaakte markt wegnemen en het gebruik van AI voor Europese consumenten verbetere”n (3), van 25 maart 2021 over de ontwikkeling van een EU-strategie voor duurzaam toerisme (4), van 10 maart 2021 getiteld “Op weg naar een met de WTO verenigbaar EU-mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens” (5), van 10 maart 2021 met aanbevelingen aan de Commissie inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven en verantwoordingsplicht van ondernemingen (6), van 10 februari 2021 over het nieuwe actieplan voor de circulaire economie (7), van 25 november 2020 getiteld “Een nieuwe industriestrategie voor Europa” (8), van 7 oktober 2020 getiteld “De tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk handelsbeleid — jaarverslag 2018” (9), van 16 september 2020 over maatregelen van de EU om de bossen wereldwijd te beschermen en te herstellen (10), van 28 november 2019 over de noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu (11), van 12 december 2017 getiteld “Naar een digitale handelsstrategie” (12), en van 5 juli 2016 over een nieuw op te stellen toekomstgerichte en innovatieve strategie voor handel en investeringen (13),

gezien de het advies van de Commissie internationale handel van 15 april 2021 inzake het verslag getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — de natuur terug in ons leven brengen”,

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A9-0190/2021),

A.

overwegende dat COVID-19 een wereldwijde pandemie heeft veroorzaakt met een ongekende wereldwijde gezondheids-, economische, sociale en humanitaire crisis tot gevolg, die vergezeld gaat van knelpunten en verstoringen van ongekende schaal ten aanzien van de internationale handel, die als gevolg hiervan drastisch terugliep naarmate het virus zich verspreidde, waarbij de mondiale productie en werkgelegenheid drastisch zijn afgenomen, het niveau van directe buitenlandse investeringen is gedaald en de geopolitieke spanningen zijn toegenomen;

B.

overwegende dat de pandemie strategische kwetsbaarheden in de Europese en mondiale bevoorradingsketens aan het licht heeft gebracht, onder meer voor kritieke grondstoffen en essentiële medische goederen zoals persoonlijke beschermingsmiddelen en actieve farmaceutische bestanddelen, en heeft aangetoond dat er op mondiaal, regionaal en lokaal niveau behoefte is aan meer veerkracht en diversificatie;

C.

overwegende dat de uitbraak van COVID-19 de ongelijkheid verder heeft vergroot en heeft bijgedragen tot de bezorgdheid onder de burgers over het verlies van banen in bepaalde sectoren, de veranderende aard van het werk en de druk op de lonen en rechten van werknemers; overwegende dat deze problemen moeten worden aangepakt om het draagvlak voor de wereldhandel te behouden;

D.

overwegende dat de uitbraak van COVID-19 een terugslag dreigt te veroorzaken in de wereldwijde strijd tegen klimaatverandering; overwegende dat we desondanks wereldwijde actie en samenwerking nodig hebben om beleid te ontwikkelen en klimaatmaatregelen in het interne en externe beleid te stroomlijnen, aangezien het vaccin alleen niet zal volstaan om de door COVID-19 veroorzaakte sociale, ecologische en economische crisis aan te pakken;

E.

overwegende dat de Europese Unie weliswaar haar interne broeikasgasemissies aanzienlijk heeft verminderd, maar dat de broeikasgasemissies die in de invoer zijn vervat, voortdurend zijn toegenomen, waardoor de inspanningen van de Unie om haar mondiale broeikasgassenvoetafdruk te verkleinen, worden ondermijnd;

F.

overwegende dat de internationale handel in goederen en diensten volgens ramingen van het Internationaal Monetair Fonds in 2022 met 8,4 % zal toenemen (14) en dat het handelsbeleid ten volle moet worden ingezet ten behoeve van het herstel na de COVID-19-pandemie; overwegende dat de mededeling van de Commissie over de evaluatie van het handelsbeleid moet worden aangevuld met een permanente dialoog met en transparantie ten aanzien van het Europees Parlement, dat een belangrijke rol zal spelen bij de uitvoering ervan, alsook met een strategie voor het vergroten van de veerkracht en de strategische autonomie van de EU, met inbegrip van specifieke beleidsmaatregelen en -instrumenten op het gebied van interne productie, nearshoring, diversificatie van de leveranciers en het aanleggen van voorraden;

G.

overwegende dat de EU als ’s werelds grootste handelsblok en met haar uitgebreide netwerk van handelsovereenkomsten de grootste speler in de wereldhandel is en zich in een unieke positie bevindt om wereldwijd samen te werken, partnerlanden ertoe aan te zetten de normen, waarden en duurzaamheidskaders van de EU toe te passen, en te zorgen voor een duurzaam herstel van de wereldeconomie, in overeenstemming met de Europese Green Deal en de Overeenkomst van Parijs;

H.

overwegende dat het door de verdeeldheid binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en de dringende behoefte aan hervorming van deze organisatie lastiger is geworden om er op gecoördineerde wijze voor te zorgen dat de mondiale toeleveringsketens open blijven; overwegende dat de prioriteit nu moet liggen bij het herstellen van het vertrouwen in multilaterale instellingen die in staat zijn mondiale antwoorden te bieden, en wel door snel vooruitgang te boeken met de besprekingen over het handels- en gezondheidsinitiatief van de WTO;

I.

overwegende dat het van belang is dat er nauw wordt samengewerkt tussen de WTO en andere internationale organen, met name de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de VN-instellingen en de Wereldbank, om de crisis op een alomvattende manier te kunnen aanpakken, met speciale aandacht voor de gezondheidsgerelateerde en economische gevolgen in ontwikkelingslanden;

Eerlijke, veerkrachtige en groene waardeketens

1.

benadrukt dat het handelsbeleid voor een beslissende keuze staat; stelt vast dat de geopolitieke realiteit is veranderd en benadrukt dat de EU nog haar plaats moet vinden in deze nieuwe omgeving; is ervan overtuigd dat een grondige herziening van het handelsbeleid van de EU des te noodzakelijker is geworden door COVID-19; benadrukt dat het Parlement bereid is om actief bij te dragen aan de herziening van het handelsbeleid;

2.

wijst op het belang van eerlijke, veerkrachtige en duurzame waardeketens waarbinnen de mensenrechten, arbeidsrechten en milieunormen worden geëerbiedigd; herinnert eraan dat daarvoor bindende zorgvuldigheidseisen in de hele toeleveringsketen nodig zijn; onderstreept dat er meer aandacht moet worden besteed aan de kwetsbare positie van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, in de EU en in het bijzonder in ontwikkelingslanden, aangezien grote ondernemingen beter in staat zijn om exogene schokken te boven te komen; benadrukt hoe belangrijk het is strategische prognoses te gebruiken om de EU en de ontwikkelingslanden beter voor te bereiden op en weerbaarder te maken tegen toekomstige schokken en gezondheidscrises, zoals het ontstaan van nieuwe virusmutaties en toekomstige pandemieën, met als doel toekomstbestendige strategieën en reacties te ontwikkelen; wijst erop dat een belangrijke pijler van een EU-strategie voor een duurzame toeleveringsketen erin zou bestaan ondernemingen die in grote mate blootgesteld zijn aan internationale toeleveringsketens, te onderwerpen aan wettelijk bindende rapportageverplichtingen in het kader van de komende herziening van de richtlijn niet-financiële rapportage (15);

3.

verzoekt de EU ervoor te zorgen dat ook economisch achtergestelden van handel kunnen profiteren; herinnert er in dit verband aan dat de specifieke maatregelen ter bevordering van “eerlijke en ethische handelsstelsels” waartoe de Commissie zich in het kader van de strategie “Handel voor iedereen” heeft verbonden, onder de huidige omstandigheden nog relevanter zijn geworden, aangezien bottom-upinitiatieven voor eerlijke handel ervoor kunnen zorgen dat handel ook ten goede komt aan economisch achtergestelde marktdeelnemers in de toeleveringsketen; benadrukt het belang van voorspelbare langetermijnbestellingen en neemt nota van de succesvolle bestelregelingen van die aard in de fairtradesector;

4.

verzoekt de Commissie initiatieven voor eerlijke handel te bevorderen door middel van EU-programma’s waarbij jongeren en de privésector betrokken worden, bij het extern optreden in het algemeen, bij de uitvoering van de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling, via de EU-delegaties, en door beste praktijken te belonen en de uitwisseling van kennis tussen lokale, regionale en nationale overheden, het maatschappelijk middenveld, scholen en universiteiten in de EU te vergemakkelijken, onder meer door de prijs voor “EU-steden voor eerlijke en ethische handel” uit te breiden tot scholen en universiteiten en door jaarlijks in Brussel een door de Commissie georganiseerde fairtradeweek in te voeren; vraagt de Commissie verslag uit te brengen over steun van de EU en de lidstaten voor initiatieven voor eerlijke handel;

5.

merkt op dat mondiale waardeketens vaak gepaard gaan met asymmetrische effecten, onder meer voor de minst ontwikkelde landen, een ongelijke verdeling van de risico’s, en onevenredig nadelige gevolgen voor vrouwen; betreurt dat deze ongelijke verdeling er tijdens de pandemie toe heeft geleid dat Europese ondernemingen de kosten van de lagere vraag hebben afgewenteld op hun toeleveringsketens, onder meer in ontwikkelingslanden, en reeds geproduceerde en soms zelfs al verzonden bestellingen hebben geannuleerd; vraagt de Commissie samen te werken met de lidstaten, lokale overheden, de particulier sector en het maatschappelijk middenveld om ervoor te zorgen dat negatieve effecten en risico’s eerlijker worden verdeeld over de hele toeleveringsketen; vraagt de Commissie naar aanleiding van haar belofte van nultolerantie ten aanzien van kinderarbeid uiterlijk eind 2021 — dat door de VN tot internationaal jaar voor de uitbanning van kinderarbeid is uitgeroepen — concrete voorstellen in te dienen;

6.

benadrukt dat de waardeketen van het toerisme een van Europa’s belangrijkste industriële ecosystemen is; onderstreept in dit verband dat aan het toerisme gerelateerde sectoren, zoals de horeca, alsook andere belangrijke sectoren (de luchtvaart, de autobranche, de staal-, scheepsbouw- en mariene sector) te lijden hebben onder een instorting van de handel en de economie als gevolg van reisbeperkingen en verstoringen van de toeleveringsketens als gevolg van de COVID-19-crisis;

7.

wijst erop dat doeltreffende regelgeving die, zowel op de interne markt als op de markten van derde landen, voor eerlijke mededinging en een gelijk speelveld voor Europese bedrijven zorgt, nodig is om wederzijds voordelige handelsbetrekkingen met de internationale partners te waarborgen en de interne markt te beschermen tegen agressieve investeringsstrategieën van marktdeelnemers van buiten de EU die van de huidige crisis proberen te profiteren; benadrukt in dit verband het belang van handelsbeschermingsinstrumenten; onderstreept dat de handhavingsverordening een positieve bijdrage moet leveren aan het streven naar eerlijke mededinging en een gelijk speelveld, en benadrukt dat de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling integraal deel uitmaken van het handelsbeleid;

8.

vraagt de Commissie de EU-toolbox voor handelsbescherming in 2021 snel te voltooien met door effectbeoordelingen onderbouwde wetgevingsvoorstellen, waarbij prioriteit moet worden verleend aan een antidwanginstrument en een instrument om door buitenlandse subsidies en staatsbedrijven veroorzaakte verstoringen aan te pakken, alsook aan het afronden van de onderhandelingen over het instrument voor internationale overheidsopdrachten; wijst op het dwingende effect van extraterritoriale sancties van derde landen en de noodzaak om de werking van financieringsinstrumenten te vrijwaren van dergelijke maatregelen; onderkent het belang van financiële overheidssteun gedurende de COVID-19-pandemie;

9.

is ervan overtuigd dat openheid hand in hand moet gaan met de bescherming van onze strategische sectoren en nauw moet samenhangen met een ambitieus, toekomstgericht industriebeleid in overeenstemming met de Green Deal en de digitale strategie, dat de EU beter bestand kan maken tegen toekomstige schokken in strategische sectoren, het economisch herstel kan stimuleren en het concurrentievermogen van EU-bedrijven kan waarborgen, zodat hoogwaardige banen worden geschapen en zodat Europa een cruciale rol speelt bij de productie van innovatieve goederen en toekomstige diensten;

10.

is van mening dat de diversificatie en veerkracht van toeleveringsketens een hoofdprioriteit voor het herziene EU-handelsbeleid moeten vormen; wijst erop dat handels- en veiligheidsbelangen met elkaar verbonden zijn en pleit voor een proportionele aanscherping van de screeningmechanismen voor buitenlandse directe investeringen, in aanvulling op en ter ondersteuning van de inspanningen van de lidstaten om strategische Europese sectoren te beschermen, waarbij wordt voorkomen dat schadelijke en exploiteerbare economische afhankelijkheid van marktdeelnemers buiten de EU ontstaat;

11.

is ervan overtuigd dat de EU voor bepaalde essentiële grondstoffen, goederen en diensten, in het bijzonder medische en farmaceutische producten, te afhankelijk is van een beperkt aantal leveranciers en dat dit haar strategische autonomie en geopolitieke doelstellingen ondermijnt; beklemtoont dat de EU deze onwenselijke afhankelijkheid moet ondervangen met een horizontale mix van beleidsmaatregelen om bedrijven aan te moedigen om voorraden aan te leggen, meer te produceren, hun aankoopstrategieën te diversifiëren en zo nodig nearshoring en reshoring te bevorderen, wat nieuwe handelsmogelijkheden zou kunnen creëren voor partners in het oostelijke en zuidelijke nabuurschap en gepaard moet gaan met een harmonisatie van de regelgeving in strategische sectoren;

12.

wijst op de risico’s voor kritieke bevoorradingsketens die door de COVID-19-crisis aan het licht zijn gekomen, en verzoekt de Commissie in haar komende industriële strategie bijzondere aandacht te besteden aan de duurzaamheid van de bevoorradingsketens van de EU en na te gaan welke bevoorradingsketens baat kunnen hebben bij een grotere veerkracht door middel van diversificatie van het aanbod, reshoring en het aanleggen van voorraden; is evenwel van mening dat het uiteindelijk aan de bedrijven zelf is om te bepalen hoe zij hun wereldwijde toeleveringsketens willen beheren;

13.

wijst erop dat de Commissie een circulaire economie op wereldvlak moet bevorderen en onderstreept de rol die handelsovereenkomsten moeten spelen bij het bevorderen van de doelstellingen van de circulaire economie, het diversifiëren van het aanbod en het versterken van open handelsbetrekkingen voor kritieke goederen en diensten, en dat het verkorten of wijzigen van de toeleveringsketens naar de buurlanden van de EU en Afrika positieve gevolgen kan hebben voor hun duurzame, groene, inclusieve en veerkrachtige economische groei, alsook voor de strategische belangen van de EU;

14.

stelt vast dat de toeleveringsketens van de EU voor agrovoedingsproducten tijdens de pandemie operationeel zijn gebleven, maar betreurt het dat uitvoerbeperkingen en handelsbelemmeringen tot tal van verstoringen hebben geleid; merkt op dat het Agricultural Market Information System (AMIS), dat de belangrijkste landen die landbouwgrondstoffen verhandelen, samenbrengt met als doel de transparantie van de voedselmarkt en de beleidsrespons op het gebied van voedselzekerheid te verbeteren, als een voorbeeld van een goede praktijk kan worden beschouwd; vraagt de Commissie na te gaan of dit model ook in andere waardeketens kan worden gebruikt; steunt handelsbevorderende acties met het oog op de bevordering van voedselveiligheidsnormen en van sanitaire en fytosanitaire maatregelen in antwoord op COVID-19; merkt op dat volgens het Wereldvoedselprogramma van de VN (WFP) in 2020 tot wel 265 miljoen mensen in lage- en middeninkomenslanden het risico liepen op acute voedseltekorten als gevolg van COVID-19, een toename met 130 miljoen ten opzichte van 2019; verzoekt de Commissie in samenwerking met de VN na te gaan wat de meest passende maatregelen zijn om ervoor te zorgen dat deze pandemie niet uitloopt op een voedselcrisis in de ontwikkelingslanden;

15.

vraagt de Commissie met een digitale handelsstrategie te komen die de markttoegang van Europese bedrijven verbetert, de digitale infrastructuur versterkt, de regelgevingskaders harmoniseert, de handels- en douane-instrumenten moderniseert, en de rechten van EU-burgers uit hoofde van de AVG beschermt (16);

16.

verzoekt de Commissie grondig te beoordelen of de nieuwe EU-modelclausule inzake gegevensstromen de rechten van de Europeanen op het gebied van gegevensbescherming en privacy zal beschermen in geval van een geschil met een handelspartner; benadrukt de bestaande en toekomstige maatregelen ter bescherming van het grondrecht op privacy en bescherming van persoonsgegevens niet mogen worden ondermijnd door internationale handelsovereenkomsten; dringt er bij de Commissie op aan de desbetreffende toezeggingen van derde landen in aanmerking te nemen bij de beoordeling van hun adequaatheid, ook wat de verdere doorgifte van gegevens betreft;

17.

wijst erop dat de digitale revolutie door COVID-19 is versneld en erkent dat het belangrijk is dat de EU het voortouw neemt bij het vaststellen van normen voor een duurzame, digitale mondiale economie en bij het open houden van internationale gegevensstromen, zodat een reeks handelsbelemmeringen en knelpunten spoedig kan worden weggenomen; benadrukt dat de EU in het kader van haar bilaterale en multilaterale verbintenissen en tijdens plurilaterale onderhandelingen over e-handel en investeringsbevordering een wereldwijde norm voor eerlijke en veerkrachtige digitale handel kan vaststellen; onderstreept dat het digitale hoofdstuk in de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK als model voor toekomstige handelsovereenkomsten kan dienen;

18.

vraagt dat EU-bedrijven stimulansen krijgen, onder meer in de vorm van op maat gesneden wettelijke bepalingen inzake staatssteun, om hun toeleveringsketens in te korten of aan te passen wanneer dat gunstig kan zijn voor de economie, de veerkracht, de geopolitieke doelstellingen en/of de strategische autonomie van de EU, om ervoor te zorgen dat de externe sociale, economische en milieukosten volledig in de prijs worden doorberekend, in overeenstemming met EU-beleid zoals de “van boer tot bord”-strategie, het actieplan voor de circulaire economie, de biodiversiteitsstrategie en het opvoeren van de actie van de EU voor de bescherming en het herstel van bossen wereldwijd;

19.

verzoekt de Commissie grondig na te gaan of en in welke mate er via handels- en investeringsstromen overdrachten van opkomende en revolutionaire technologieën plaatsvinden van de EU naar autoritaire staten; verzoekt de Commissie nieuwe maatregelen voor te stellen om dergelijke overdrachten te beperken, waaronder samenwerking met gelijkgestemde partners binnen de toeleveringsketen; vraagt dat er een dialoog met Taiwan wordt aangegaan over halfgeleiders;

Handelsbeleid voor kritieke gezondheidsproducten: lessen die uit de COVID-19-crisis zijn getrokken

20.

onderstreept dat de governance van de internationale handel, waarbij internationale samenwerking belangrijker wordt geacht dan concurrentie, een essentiële rol kan spelen bij de snelle ontwikkeling van medische behandelingen en vaccins, de snelle opschaling van de productie, de ontwikkeling van veerkrachtige mondiale waardeketens en een billijke markttoegang voor de hele wereld, en onderstreept in dit verband dat de huidige pandemie een impuls moet geven aan intensievere internationale samenwerking en wereldwijde paraatheid voor noodsituaties op gezondheidsgebied, waarvoor verdere inzet nodig is van de EU en de lidstaten die samen optreden als “team Europa”; onderstreept dat handelsgerelateerde oorzaken van pandemieën en zoönosen, zoals het effect van de handel op de aantasting van de biosfeer, moeten worden aangepakt;

21.

is verheugd over het voorstel van verscheidene regeringsleiders voor een internationaal verdrag inzake de respons op een pandemie en dringt erop aan dat dit verdrag een sterke handelspijler omvat; onderstreept dat het internationaal handelskader bevorderlijk moet zijn voor samenwerking en moet zorgen voor zowel structurele als snelle responsmechanismen teneinde overheden te helpen de uitdagingen in verband met noodsituaties op gezondheidsgebied het hoofd te bieden; benadrukt dat dergelijke regelingen enerzijds een op de behoeften afgestemde “vraagzijde”-aanpak moeten behelzen, met gemeenschappelijke financiering en wereldwijd gecoördineerde aankopen vooraf, en anderzijds een geïntegreerde “aanbodzijde”-strategie voor het opschalen van de productiecapaciteit in de hele waardeketen; stelt dat er vooruitgang moet worden geboekt op het gebied van transparantie inzake beschikbare voorraden, wereldwijde toeleveringsnetwerken, de productiecapaciteit en prijsstelling van essentiële gezondheidsproducten, de toepassing en ontwikkeling van uitzonderingen ter beveiliging van de volksgezondheid in het kader van intellectuele-eigendomsrechten (IER), het vergroten van de wereldwijde mobiliteit van essentiële diensten, het beschermen en bevorderen van de veerkracht van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), en het ontwikkelen van een intersectionele benadering voor het ondervangen van de negatieve gevolgen van gezondheidscrises voor de gendergelijkheid, de inkomensgelijkheid en de positie van minderheden;

22.

vraagt dat op de 12e ministeriële conferentie van de WTO een nieuw Comité voor handel en gezondheid wordt opgericht om richtsnoeren op te stellen over de wijze waarop regeringen de bestaande uitzonderingen en flexibiliteit in de internationale handelswetgeving kunnen toepassen om de volksgezondheid beter te beschermen, na te gaan welke mechanismen moeten worden ingesteld om de wereldwijde reactie op noodsituaties op gezondheidsgebied te verbeteren, en de basis te leggen voor een handelspijler voor de onderhandelingen over een toekomstig internationaal verdrag inzake de reactie op een pandemie;

23.

benadrukt dat de wereldwijde toeleveringsketens voor grondstoffen en de productie en distributie van vaccins baat moeten hebben bij open handelsbetrekkingen; onderstreept dat protectionisme bij de productie en distributie van vaccins de reactie op de wereldwijde pandemie kan belemmeren; wijst in dit verband op de schadelijke gevolgen — niet in het minst voor lage- en middeninkomenslanden — van unilaterale maatregelen zoals uitvoerbeperkingen en -verboden, het gebrek aan transparantie over de wereldwijde voorraden en de daaruit voortvloeiende prijsspeculatie met schaarse essentiële goederen; vraagt daarom dat de EU zich inzet voor de goedkeuring van het handels- en gezondheidsinitiatief van de WTO vóór eind 2021, nauwere wereldwijde samenwerking aanmoedigt en zich veel veeleisender opstelt wat betreft de transparantie van het aanbod, de productie en de kosten van medische producten, de veerkracht van de gezondheidszorgstelsels wereldwijd, en toegankelijke en betaalbare medische producten en diensten; verzoekt de EU ervoor te zorgen dat toekomstige aankoopovereenkomsten volledig openbaar worden gemaakt, met name voor vaccins van de volgende generatie;

24.

verzoekt de EU verplichtingen op te nemen met betrekking tot bedrijfsgeheimen, door eigendomsrechten beschermde gegevens en de overdracht van technologie, en van leveranciers de noodzakelijke transparantie te eisen, met inbegrip van een kosten-batenanalyse per product;

25.

is daarom bezorgd over de nieuwe toename van uitvoerbeperkingen op vaccins door de belangrijkste producerende landen, zoals de VS, het VK, China, India en in mindere mate de EU, en benadrukt dat dit de snelle wereldwijde opschaling van de productiecapaciteit voor vaccins in gevaar brengt, de productieketens verstoort en mogelijk leidt tot vergeldingsmaatregelen; spoort de Commissie aan samen te werken met de producerende landen om uitvoerbeperkingen snel op te heffen; bevestigt nogmaals dat het EU-mechanisme voor uitvoervergunningen een tijdelijke maatregel betreft die alleen als laatste redmiddel mag worden ingezet en moet uitgroeien tot een transparantiemechanisme; dringt aan op het verkrijgen van tijdige en alomvattende toegang tot dergelijke gegevens; benadrukt dat grotere transparantie het vertrouwen van de Europese burgers in het vaccinatiebeleid van de EU en de aanpak van de COVID-19-pandemie door de EU heeft vergroot;

26.

maakt zich ernstig zorgen over het groeiende aantal COVID-19-varianten; benadrukt dat het gebrek aan productie en distributie van vaccins in derde landen zou kunnen leiden tot een toename van nieuwe en verschillende soorten varianten; erkent dat de EU een van de grootste uitvoerders van vaccins aan derde landen is, maar dat deze uitvoer in absolute cijfers nog niet volstaat om de mondiale pandemie aan te pakken; benadrukt dat de Covax-faciliteit op dit moment niet in staat is vaccins te distribueren aan de meest kwetsbaren, overeenkomstig de vraag; onderstreept dat de tijdige wereldwijde toegang tot vaccins het herstel en de veerkracht van de mondiale economie en de EU-economie ten goede kan komen; dringt er bij de Commissie op aan doeltreffende diplomatie gebaseerd op vaccins en medische benodigdheden na te streven teneinde de geloofwaardigheid en diplomatieke zichtbaarheid van de EU te versterken en verzoekt om grotere internationale inspanningen om de levering van vaccins ten behoeve van Covax te versnellen;

27.

benadrukt dat de vaccins tegen COVID-19 en de varianten daarvan een mondiaal collectief goed zijn en dat de dringende multilaterale inspanningen zich moeten richten op een eerlijke verdeling van vaccins in de hele wereld en het snel opvoeren van de mondiale productiecapaciteit en technologieoverdracht, waaronder in lage- en middeninkomenslanden; onderstreept dat het op basis van de opgedane ervaringen van cruciaal belang is de kaders van publiek-private partnerschappen achter de ontwikkeling en productie van vaccins en andere essentiële gezondheidstechnologieën te verbeteren; is ingenomen met de op 8 en 9 maart 2021 gehouden mondiale top over de toeleveringsketen en productie van COVID-19-vaccins en roept op tot de vaststelling van structurele platforms om de vaccinproductie in meer landen snel op te schalen, bijvoorbeeld in de vorm van een clearinghouse in het kader van een publiek-privaat partnerschap waarin particuliere en overheidsactoren worden samengebracht om partnerschappen mogelijk te maken en op te schalen, knelpunten te monitoren en maatregelen te identificeren ten behoeve van de productie en inzet van vaccins; onderstreept de inspanningen van de directeur-generaal van de WTO om de leden te betrekken bij de discussie over initiatieven op het gebied van handel en gezondheid;

28.

benadrukt dat het internationale handelsbeleid hierbij een proactieve rol moet spelen door de handel in grondstoffen te vergemakkelijken, tekorten aan gekwalificeerd en ervaren personeel te verminderen, problemen met de toeleveringsketen op te lossen en het mondiale kader voor intellectuele-eigendomsrechten te herzien met het oog op toekomstige pandemieën; dringt in dit verband aan op een constructieve dialoog over een tijdelijke opheffing van de Overeenkomst van de WTO inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (de Trips-Overeenkomst) om ervoor te zorgen dat landen niet worden gesanctioneerd voor COVID-19-gerelateerde octrooi-inbreuken tijdens de pandemie;

29.

onderstreept dat onderzoekers en de industrie een grote inspanning hebben geleverd ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe diagnoses, behandelingen en vaccins voor COVID-19; benadrukt de essentiële rol van overheidsmiddelen die farmaceutische bedrijven in staat stellen de risico’s binnen de hele vaccinwaardeketen te beperken door middel van financiering en omvangrijke subsidies voor onderzoek en ontwikkeling, alsook door middel van grootschalige aankoopovereenkomsten; onderstreept voorts de cruciale bijdragen die zijn geleverd door gezondheidswerkers, patiënten, herstelde COVID-19-patiënten en burgers die hebben deelgenomen aan klinische proeven en andere onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten met betrekking tot verschillende behandelingen en vaccins; is van mening dat een multilateraal rechtskader inzake intellectuele-eigendomsrechten bescherming en stimulansen kan bieden die van cruciaal belang zijn om voorbereid te zijn op toekomstige pandemieën, en erkent de rol ervan bij het faciliteren van de brede en ongekende samenwerking tussen regeringen, onderzoeksinstellingen en farmaceutische bedrijven;

30.

benadrukt het cruciale belang van het delen van open technologie, knowhow en onderzoek voor een doeltreffende respons op pandemieën en van de volledige deelname van farmaceutische bedrijven aan multilaterale initiatieven zoals C-TAP (COVID-19 Technology Access Pool) en de onlangs door de WHO opgerichte Technology Transfer Hub om het volledige potentieel ervan te benutten;

Handel en duurzame ontwikkeling

31.

ondersteunt het opnemen van de Europese Green Deal en de Europese digitale strategie in de mededeling over de evaluatie van het handelsbeleid en verzoekt om een assertief handelsbeleid gericht op multilateralisme, veerkracht en duurzaamheid, overeenkomstig de verplichting van de EU om de SDG’s van de VN te verwezenlijken; dringt aan op een concreet actieplan, stappenplan en tijdschema om deze ambitie te verwezenlijken; verzoekt de Commissie daarom samen te werken met partners om de bestaande handels- en investeringsovereenkomsten te actualiseren door gebruik te maken van de herzieningsclausules ervan;

32.

is ermee ingenomen dat de Overeenkomst van Parijs als essentieel element in elke handels-, investerings- en partnerschapsovereenkomst wordt opgenomen; benadrukt dat de ratificatie van de kernverdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en de eerbiediging van de mensenrechten vereisten zijn voor het sluiten van vrijhandelsovereenkomsten; dringt er bij de Unie op aan samen te werken met toekomstige en bestaande handelspartners om andere nog niet geratificeerde IAO-verdragen en multilaterale milieuovereenkomsten te ratificeren en daadwerkelijk ten uitvoer te leggen bij de herziening van en onderhandelingen over overeenkomsten; vraagt om ambitieuze hoofdstukken over gender, de empowerment van vrouwen en over kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), alsook om specifieke hoofdstukken over digitale handel op te nemen in elke handelsovereenkomst;

33.

benadrukt dat het herstel na COVID-19 een unieke kans is om de agenda ter bevordering van duurzame groei vast te stellen; roept de Commissie daarom op om haar evaluatie van het 15-puntenactieplan inzake de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in 2021 versneld uit te voeren, zodat het plan bij de lopende onderhandelingen kan worden uitgevoerd; verwacht dat in de evaluatie de afdwingbaarheid aan de orde wordt gesteld en herinnert in dit verband aan de non-paper van Nederland en Frankrijk over handel, sociaal-economische gevolgen en duurzame ontwikkeling (17); stelt voor om op zijn minst de recente vorderingen op het gebied van afdwingbaarheid van het EU-handelsbeleid in overweging te nemen, namelijk de mogelijkheid om niet-naleving door partners als laatste hulpmiddel aan te pakken door middel van unilaterale sancties, waaronder de invoering van tarieven of quota voor bepaalde producten of de kruiselingse opschorting van andere delen van een overeenkomst;

34.

verzoekt de Raad en de Commissie om in de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling, alsook in die over landbouw, bepalingen op te nemen inzake dierenwelzijn, eerlijke handel en de circulaire economie; onderstreept in dit kader de rol van het hoofd handhaving voor de handel en roept op tot nauwe samenwerking met de Commissie internationale handel van het Europees Parlement bij het monitoren en controleren van de handhaving op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling; verzoekt de Commissie lering te trekken uit de ervaring van het recente deskundigenpanel, zodat de hoofstukken over handel en duurzame ontwikkeling concrete en controleerbare toezeggingen omvatten;

35.

betreurt dat bruingoed nog steeds een voorkeursbehandeling geniet ten opzichte van milieugoederen en dat tarieven en handelsbelemmeringen duurzame handel in de weg staan; onderstreept dat het opheffen van tarieven en handelsbelemmeringen voor milieugoederen en -diensten in overeenstemming moet zijn met de WTO-regels om innovatieve oplossingen voor de klimaatcrisis te bevorderen, en bij moet dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Green Deal, de SDG’s en de duurzame ontwikkeling wereldwijd; verzoekt de Commissie om te kijken naar instrumenten waarmee deze verstoringen kunnen worden aangepakt en woorden in daden om te zetten met betrekking tot de Green Deal door deze in alle aspecten van het handelsbeleid ten uitvoer te leggen;

36.

wijst erop dat de hoge voorafgaande kosten, die zich pas in de loop der tijd kunnen terugbetalen, en een gebrek aan knowhow en uitrusting ontwikkelingslanden momenteel beletten te vergroenen; verzoekt de Commissie alle beschikbare handelsinstrumenten en beleidsmaatregelen inzake ontwikkelingssamenwerking te gebruiken om de financiële ondersteuning, technische bijstand, technologieoverdrachten, capaciteitsopbouw en digitalisering te vergroten, teneinde ontwikkelingslanden sterker te maken en hen in staat te stellen duurzaam veerkrachtiger te worden en de passende zorgvuldigheid in de gehele toeleveringsketen beter in acht te nemen;

37.

verzoekt de EU binnen het multilaterale kader het voortouw te nemen en samen te werken met gelijkgezinde landen en handelspartners bij het nastreven van een sterke milieuagenda, waaronder de progressieve ontwikkeling van regels inzake subsidies, om een einde te maken aan marktverstorende en milieuschadelijke subsidies in handelsovereenkomsten en bij de WTO, met inbegrip van regels inzake subsidies voor fossiele brandstoffen, op basis van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”;

38.

benadrukt dat het belangrijk is vooraf, tussentijds en achteraf duurzaamheidseffectbeoordelingen op te stellen op basis van een concreet tijdschema, waarin mogelijke risico’s in een zo vroeg mogelijk stadium aan de orde worden gesteld, en, indien uit beoordelingen achteraf blijkt dat dit nodig is, negatieve effecten aan te pakken; verzoekt de Commissie het Parlement regelmatig op de hoogte te stellen van de lopende en afgeronde duurzaamheidseffectbeoordelingen; wijst op de noodzaak om een alomvattend kader met concrete doelstellingen te ontwikkelen om in handels- en investeringsovereenkomsten de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, de Green Deal en de agenda voor waardig werk van de IAO te bevorderen; beklemtoont dat de nieuwe overeenkomsten pas mogen worden gesloten als aan deze doelstellingen is voldaan, en dat bestaande overeenkomsten dienovereenkomstig moeten worden herzien;

39.

beklemtoont dat transparantie, dialoog en goede communicatie met burgers en belanghebbenden van cruciaal belang zijn om draagvlak voor het handelsbeleid te creëren en de voordelen ervan volledig te benutten; is daarom ingenomen met het Acces2Markets-platform en de inspanningen van de Commissie om dit instrument te promoten; dringt erop aan dat de rol en de verantwoordelijkheden van het maatschappelijk middenveld en interne adviesgroepen, van wie de toezichthoudende rol verder uitgebreid zou kunnen worden, duidelijk worden omschreven in de politieke en handelsovereenkomsten van de EU en dat financiële steun gepaard gaat met maatregelen voor capaciteitsopbouw om de doeltreffendheid van de steun te waarborgen; benadrukt dat de EU-delegaties de werkzaamheden van de interne adviesgroepen van derde landen kunnen ondersteunen, en kunnen toezien op de uitvoering van handelsovereenkomsten, en dat zij met name kmo’s kunnen helpen om gebruik te maken van overeenkomsten en handelsbevorderende maatregelen; betreurt in dit verband het ontbreken van een overkoepelende structuur en een alomvattende aanpak;

40.

beklemtoont de noodzaak van meer samenhang en transparantie bij de controle van het EU-handelsbeleid; onderstreept de noodzaak van coherente, duidelijke, meetbare en objectieve criteria voor het handelsbeleid van de EU en de betrokkenheid van de EU-burgers, een betere dialoog tussen de Commissie en het Parlement, meer beleidscoherentie en een betere controle van alle aspecten van het handelsbeleid; benadrukt in dit verband het belang van duurzaamheidseffectbeoordelingen vooraf, tussentijds en achteraf; verzoekt de Commissie om in alle stadia van haar voorstellen samen te werken met het Parlement, follow-up te geven aan de voorstellen van de interne adviesgroepen, de dialoog met het maatschappelijk middenveld nieuw leven in te blazen en intensiever samen te werken met het maatschappelijk middenveld in het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC); verzoekt het Parlement regelmatige raadplegingen van de interne adviesgroepen te organiseren;

Multilateralisme en de geopolitieke plaats van Europa in de wereld

41.

verzoekt de Commissie om mogelijke concrete en specifieke acties vast te stellen, alsook een routekaart voor de toepassing van het concept “open strategische autonomie”, en ervoor te zorgen dat alle opties op tafel liggen; stelt met bezorgdheid vast dat de geopolitieke concurrentie en spanningen als gevolg van de COVID-19-uitbraak zijn toegenomen;

42.

herinnert aan het geopolitieke belang van een krachtig, gediversifieerd en veerkrachtig EU-handelsbeleid; wijst erop dat de grote energieafhankelijkheid van de EU een uitdaging vormt voor de open strategische autonomie, die ons dwingt de energietransitie te versnellen; benadrukt dat de marktmacht van de EU, haar waarden en haar gehechtheid aan samenwerking, billijkheid, wederkerigheid en op regels gebaseerde handel de basis voor onze openheid moeten vormen;

43.

spoort de EU ten zeerste aan om te streven naar nieuwe partnerschappen en bestaande partnerschappen met gelijkgezinde partners te verstevigen; is van mening dat het sluiten van plurilaterale handelsovereenkomsten met een beperkt aantal partners en gericht op strategische kwesties een betere en concretere manier zou zijn om het concept “open strategische autonomie” toe te passen, en draagvlak bij het maatschappelijk middenveld zou creëren;

44.

benadrukt echter dat wanneer samenwerking niet mogelijk is, de EU haar belangen moet behartigen door middel van autonome maatregelen om haar waarden te beschermen en oneerlijke handelspraktijken te bestrijden overeenkomstig het internationaal recht;

45.

is verheugd over het feit dat in de evaluatie van het handelsbeleid het multilateralisme opnieuw is bevestigd en dat er alomvattende voorstellen zijn gedaan voor een noodzakelijke diepgaande hervorming van alle functiegebieden van de WTO;

46.

is het eens met de nadruk die de Commissie in haar visie op de WTO-hervorming legt op economisch herstel, duurzame ontwikkeling, oneerlijke staatssteun en digitale handel, en spoort de Commissie aan om alles in het werk te stellen om haar agenda uit te voeren, met inbegrip van doelstellingen inzake gender, mensenrechten en arbeidsnormen;

47.

benadrukt hoe belangrijk het is ervoor te zorgen dat de WTO snel verbonden wordt met andere organisaties in het multilaterale systeem, zoals de WHO, om in Genève tot een consensus te komen, ervoor te zorgen dat internationale organisaties gezamenlijk de mondiale uitdagingen aangaan en om de onderhandelingen over subsidies voor de visserij af te ronden tijdens de twaalfde Ministeriële Conferentie van de WTO;

48.

benadrukt het belang van het handels- en klimaatinitiatief van de WTO en herhaalt zijn steun voor een overeenkomst inzake milieugoederen; is in dit verband verheugd over de aanpak van de nieuwe directeur-generaal van de WTO en verwacht dat de Commissie haar nadrukkelijk zal steunen om de organisatie een nieuwe impuls te geven, zodat deze de uitdagingen kan aangaan waarmee het multilaterale handelsstelsel momenteel wordt geconfronteerd;

49.

beklemtoont het belang van een doeltreffende geschillenbeslechting om stabiliteit en voorspelbaarheid in het multilaterale handelsstelsel tot stand te brengen en de noodzaak om in samenwerking met de Verenigde Staten een oplossing te vinden voor de huidige situatie van de Beroepsinstantie, teneinde deze weer operationeel te maken en er op die manier voor te zorgen dat handelsgeschillen naar behoren kunnen worden opgelost; verzoekt de Commissie in het kader van haar WTO-handels- en klimaatinitiatief voor te stellen om in voorkomend geval milieu-expertise op te nemen in de context van geschillenbeslechting;

50.

benadrukt dat het met het oog op een grondige hervorming van de organisatie van essentieel belang is de onderhandelingsfunctie van de WTO nieuw leven in te blazen; merkt in het bijzonder op dat concurrentieverstoringen als gevolg van industriële subsidies en staatsbedrijven, met name in China, moeten worden aangepakt en verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen om categorieën subsidies vast te stellen en te differentiëren op basis van hun bijdrage aan legitieme publieke doelstellingen;

51.

onderstreept dat de EU, teneinde de onderhandelingsfunctie van de WTO nieuw leven in te blazen, met gelijkgezinde partners moet samenwerken om een gemeenschappelijke basis te vinden voor de hervorming van de WTO in de ruimste zin van het woord; bevestigt opnieuw dat voor een betekenisvolle vooruitgang bij de hervorming van de WTO een brede consensus en coalities van gelijkgezinde partners nodig zijn; verzoekt de Commissie zich te blijven inzetten voor plurilaterale onderhandelingen als stap in de richting van multilaterale overeenkomsten; steunt het voorstel van de Commissie om onderhandelingen met gelijkgezinde partners te starten inzake een plurilaterale overeenkomst betreffende mededingingsneutraliteit; is ervan overtuigd dat EU-leiderschap en trans-Atlantische samenwerking van cruciaal belang zijn voor het welslagen van een zinvolle hervorming van de WTO;

52.

verzoekt de Commissie om actief een oplossing te zoeken voor de discrepantie tussen het ontwikkelingsniveau en het niveau van de verbintenissen die in het kader van het internationale handelsstelsel zijn aangegaan; benadrukt dat er speciale aandacht moet uitgaan naar de ontwikkelingslanden en hun specifieke behoeften met betrekking tot economische groei, duurzame ontwikkeling en de hervorming van de WTO;

53.

acht het van essentieel belang dat de volgende Ministeriële Conferentie van de WTO zich buigt over de sanctieregeling om te voorkomen dat de gevolgen van inbreuken op internationale handelsregels door sommige leden voor rekening komen van sectoren die niet verantwoordelijk zijn voor niet-naleving;

54.

is het eens met de suggestie in de evaluatie van het handelsbeleid dat de G20 meer moet samenwerken en de inspanningen moet coördineren om koolstofneutraliteit en andere aspecten van de Green Deal te verwezenlijken; benadrukt echter dat deze aanpak alleen doeltreffend kan zijn als sommige G20-leden hun emissiereductieverbintenissen verhogen; roept de Commissie op te zorgen voor een doeltreffend mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens;

55.

steunt de nieuwe, toekomstgerichte trans-Atlantische agenda, die gebaseerd is op gemeenschappelijke belangen en gedeelde waarden en doelstellingen, met als doel een tegenwicht te bieden tegen de ontwikkeling van economische en handelssamenwerking in de regio van de Stille Ocean, een zinvolle hervorming van de WTO tot stand te brengen en gemeenschappelijke oplossingen voor gemeenschappelijke problemen te vinden;

56.

erkent tegelijkertijd dat er nog altijd sprake is van enkele uiteenlopende belangen; spoort zowel de Commissie als de regering van de VS aan om in de nieuwe politieke context nauw samen te werken teneinde te zorgen voor een gelijk speelveld voor bedrijven en zodoende de markttoegang voor EU-bedrijven te vergroten, te blijven streven naar overeenkomsten inzake conformiteitsbeoordelingen en de afschaffing van tarieven voor industriële goederen, overeenstemming te bereiken over ambitieuze sociale, technologische en milieunormen, en op elkaars ervaringen voort te bouwen zodat deze normen wereldwijd efficiënter bevorderd kunnen worden;

57.

dringt er bij beide partijen op aan bilaterale handelsgeschillen op te lossen, steunt de opschorting van de tarieven die werden ingevoerd als gevolg van het Airbus-Boeing-handelsgeschil en dringt erop aan dat deze kwestie definitief wordt opgelost zodat er ook een oplossing kan worden gevonden voor digitale belastingen; spoort de VS aan de tarieven op aluminium en staal op grond van artikel 232 van de Amerikaanse Trade Expansion Act op te heffen;

58.

dringt aan op gezamenlijke inspanningen om werknemers en bedrijven een centrale plaats binnen het handelsbeleid te geven, teneinde de pandemie te boven te komen, het economisch herstel te versnellen en de handel in vaccins en essentiële medische goederen te vergemakkelijken; herhaalt dat we moeten samenwerken om een zinvolle hervorming van de WTO te verwezenlijken en de Beroepsinstantie weer goed te laten functioneren; spoort beide partijen aan zich aan de WTO-verbintenissen in het kader van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten te houden en gemeenschappelijke oplossingen te vinden voor gemeenschappelijke problemen, maar onderstreept dat de EU indien nodig autonoom moet kunnen optreden;

59.

steunt de gezamenlijke mededeling, getiteld “Een nieuwe EU/VS-agenda voor wereldwijde verandering” en dringt aan op de snelle oprichting van een nieuwe Handels- en Technologieraad van de EU en de VS; dringt aan op nauwe samenwerking tussen de EU en de VS met betrekking tot opkomende en verstorende technologieën, met inbegrip van gezamenlijke invoer- en uitvoerbeperkingen ten aanzien van autoritaire staten;

60.

roept de Commissie in dit verband op handel, het klimaat en daarmee samenhangende hervormingen centraal te stellen in de trans-Atlantische betrekkingen, en neemt nota van het hoge ambitieniveau van de nieuwe regering van de VS op dit gebied, dat ook gebaseerd moet zijn op nieuwe benaderingen zoals die welke door de Overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika, Mexico en Canada (USMCA) zijn ingevoerd;

61.

is zich bewust van het belang van de handelsbetrekkingen van de EU met China, dat in 2020 de grootste handelspartner van de EU werd wat betreft de handel in goederen; is er vast van overtuigd dat de handelsbetrekkingen tussen de EU en China een evenwichtigere en wederkerige aanpak vereisen; benadrukt dat het ratificatieproces van de brede investeringsovereenkomst tussen de EU en China alleen van start kan gaan als de EU belangrijke vooruitgang heeft geboekt bij de uitwerking van passende en doeltreffende autonome maatregelen, die moeten worden ingezet om marktverstorende praktijken tegen te gaan en strategische EU-belangen te verdedigen, waaronder een verbod op producten die zijn vervaardigd met behulp van dwangarbeid, een verbeterde toolbox voor handelsbescherming en een werkend sanctiemechanisme op het gebied van de mensenrechten;

62.

onderstreept dat ratificatie van de brede investeringsovereenkomst ondenkbaar is in de context van de huidige dynamiek van de bredere betrekkingen tussen de EU en China en betreurt de onaanvaardbare escalatie van China om verkozen leden van het Europees Parlement en Europese entiteiten aan sancties te onderwerpen ten zeerste, aangezien dit het vertrouwen verder uitholt en de bilaterale samenwerking belemmert; onderstreept dat het ratificatieproces van de brede investeringsovereenkomst tussen de EU en China pas van start gaat als de Chinese sancties tegen leden en organen van het Parlement zijn opgeheven;

63.

onderstreept dat het Parlement de overeenkomst, met inbegrip van de bepalingen inzake duurzame ontwikkeling, zorgvuldig zal bestuderen en herinnert de Commissie eraan dat het Parlement rekening zal houden met de mensenrechtensituatie in China, ook in Hongkong, wanneer het gevraagd wordt de investeringsovereenkomst goed te keuren;

64.

dringt er bij de Commissie op aan werk te maken van een investeringsovereenkomst met Taiwan, door haar inzet voor betekenisvolle handels- en investeringsbetrekkingen te tonen en de nodige stappen te nemen in de richting van een effectbeoordeling, openbare raadplegingen en een verkennend onderzoek vóór eind 2021; wijst nogmaals op het belang van de bilaterale structurele dialoog, onder meer over kwesties die samenhangen met multilateralisme en de WTO, technologie en volksgezondheid, alsook van cruciale samenwerking op het gebied van essentiële goederen, zoals halfgeleiders;

65.

is ingenomen met de doeltreffende, langdurige en constructieve betrokkenheid ten aanzien van Afrika en het oostelijk en zuidelijk nabuurschap in het kader van de evaluatie van het handelsbeleid en dringt aan op concrete maatregelen om de betrekkingen van de EU met deze partners te verdiepen, onder meer op het gebied van energie;

66.

wijst nogmaals op het belang van een strategisch en duurzaam partnerschap met Zuidoost-Azië en India; verzoekt de Commissie in dit verband met de regio te blijven samenwerken en op proactieve wijze op regels gebaseerde handelsbetrekkingen te bevorderen met het oog op een alomvattende en ambitieuze Indo-Pacifische strategie;

67.

wijst erop dat de COVID-19-crisis het belang heeft onderstreept van een nieuw partnerschap met het Afrikaanse continent waarin een inclusieve en duurzame beleidsaanpak wordt bevorderd; onderstreept in dit verband dat er een oplossing moet worden gevonden voor de kwestie inzake schuldvermindering en schuldkwijtschelding; beklemtoont dat de EU de diversificatie van de waardeketens in Afrika actief moet steunen;

68.

is zeer ingenomen met de inwerkingtreding van de Afrikaanse continentale vrijhandelszone als instrument om de regionale, economische en politieke integratie van Afrika actief te ondersteunen en zijn toegang tot de wereldmarkten te verbeteren;

69.

onderstreept het belang van de inzet van de EU voor onze handelsbetrekkingen met Latijns-Amerika en het Caribisch gebied, met inbegrip van de landen en gebieden overzee; uit zijn bezorgdheid over de gevolgen van COVID-19, met name voor vrouwen, in deze regio;

70.

roept alle EU-instellingen op om prioriteit te geven aan het in stand houden van onze handels- en ontwikkelingssamenwerking en aan het ontwikkelen van meer veerkracht ten aanzien van pandemieën en noodsituaties op gezondheidsgebied; verzoekt de Commissie met het oog daarop een structurele dialoog te onderhouden met bovengenoemde partners;

o

o o

71.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie..

(1)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0337.

(2)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0277.

(3)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0261.

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0109.

(5)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0071.

(6)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0073.

(7)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0040.

(8)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0321.

(9)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0252.

(10)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0212.

(11)  Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0078.

(12)  PB C 369 van 11.10.2018, blz. 22.

(13)  PB C 101 van 16.3.2018, blz. 30.

(14)  Internationaal Monetair Fonds, “World Economic Outlook: Managing Divergent Recoveries”, april 2021.

(15)  Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (PB L 330 van 15.11.2014, blz. 1).

(16)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(17)  Non-paper from the Netherlands and France on trade, social economic effects and sustainable development, geraadpleegd op “The Netherlands at International Organisations” (permanentrepresentations.nl).


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/21


P9_TA(2021)0331

Financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank — jaarlijks verslag 2020

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank — jaarlijks verslag 2020 (2020/2124(INI))

(2022/C 99/03)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 15, 126, 174, 175, 177, 208, 209, 271, 308 en 309 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en Protocol nr. 5 van de Verdragen betreffende de statuten van de Europese Investeringsbank (EIB),

gezien de klimaatstrategie en het nieuwe leningenbeleid in de energiesector, zoals door de EIB vastgesteld in november 2019,

gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640),

gezien de mededeling van de Commissie van 14 januari 2020 getiteld “Investeringsplan voor een duurzaam Europa, Investeringsplan voor de Europese Green Deal” (COM(2020)0021),

gezien het voorstel voor een verordening van de Commissie van 14 januari 2020 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (COM(2020)0022),

gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal (1),

gezien het op 5 mei 2020 gepubliceerde financieel verslag van de EIB voor 2019,

gezien het Overzicht van activiteiten van de EIB 2019 getiteld “De groene draad”, dat werd gepubliceerd op 7 mei 2020,

gezien de goedkeuring van de Climate Bank Roadmap door de Raad van Bewind van de EIB op 11 november 2020 en de nieuwe klimaatstrategie van de EIB van november 2020,

gezien het verslag getiteld “EIB Operations Inside the European Union 2019”, dat werd gepubliceerd op 3 september 2019,

gezien het verslag over door de EIB ondersteunde projecten buiten de EU in 2019 getiteld: “Global reach: the impact of the EIB beyond the European Union”, dat werd gepubliceerd op 10 december 2020,

gezien het financieel verslag en het statistisch verslag van de EIB voor 2019, die werden gepubliceerd op 5 en 7 mei 2020,

gezien de jaarlijkse verslagen van het Comité ter controle van de boekhouding, het activiteitenverslag inzake fraudeonderzoek en het verslag over de klachtenregeling van de EIB voor 2019,

gezien het verslag van de EIB-groep over informatieverstrekking met betrekking tot het risicobeheer voor 2019, dat werd gepubliceerd op 6 juli 2020,

gezien de goedkeuring door de EIB van de ratificatie van de Overeenkomst van Parijs door de Europese Unie op 7 oktober 2016,

gezien de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s),

gezien de mededeling van de Commissie van 13 maart 2020 getiteld “Gecoördineerde economische respons op de uitbraak van COVID-19” (COM(2020)0112),

gezien Verordening (EU) 2020/460 van het Europees Parlement en de Raad van 30 maart 2020 tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 508/2014 wat betreft specifieke maatregelen om investeringen in de gezondheidszorgstelsels van de lidstaten en in andere sectoren van hun economieën vrij te maken als antwoord op de COVID-19-uitbraak (Investeringsinitiatief Coronavirusrespons) (2),

gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden (3),

gezien zijn resolutie van 13 november 2020 over het investeringsplan voor een duurzaam Europa — financiering van de Green Deal (4),

gezien de conclusies van de Europese Raad van 11 december 2020 over het meerjarig financieel kader (MFK) en NextGenerationEU, COVID-19, klimaatverandering, veiligheid en externe betrekkingen,

gezien speciaal verslag nr. 03/2019 van de Rekenkamer getiteld “Europees Fonds voor strategische investeringen: er zijn maatregelen nodig om het EFSI echt een succes te maken”, dat op 29 januari 2019 is verschenen,

gezien het Overzicht van activiteiten 2020 van de EIB getiteld “Crisis Solutions”, dat werd gepubliceerd op 20 januari 2021,

gezien speciaal verslag nr. 12/2020 van de Rekenkamer getiteld “De Europese investeringsadvieshub: opgericht om investeringen in de EU te stimuleren, maar impact blijft beperkt”, dat werd gepubliceerd op 12 mei 2020,

gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over instellingen en organen in de economische en monetaire unie: belangenconflicten na uitdiensttreding bij de overheid voorkomen (5),

gezien de brief van de Ombudsman aan de president van de EIB van 22 juli 2016 over kwesties met betrekking tot belangenconflicten en het antwoord van de president van de EIB van 31 januari 2017,

gezien het besluit van de Ombudsman in zaak 2168/2019/KR over de beslissing van de Europese Bankautoriteit om het verzoek van haar uitvoerend directeur om in dienst te treden als algemeen directeur van een financiële lobbygroep, goed te keuren,

gezien het verslag van Counter Balance van 2019 getiteld “Is the EIB up to the task in tackling fraud and corruption? Challenges for the EU Bank’s governance framework”,

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Begrotingscommissie,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0200/2021),

A.

overwegende dat het uit hoofde van artikel 309 VWEU en overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie de taak is van de EIB om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie, onder meer met behulp van verschillende investeringsinstrumenten zoals leningen, aandelen, garanties, risicodelingsfaciliteiten en adviesdiensten;

B.

overwegende dat de EIB krachtens artikel 18 van haar statuten ervoor moet zorgen dat haar middelen zo rationeel mogelijk in het belang van de Unie worden aangewend;

C.

overwegende dat de EIB het onderdeel van de EU is dat verantwoordelijk is voor openbare kredietverstrekkingen, en dat de EIB een van de grootste multilaterale financiële instellingen ter wereld is; overwegende dat de EIB derhalve de natuurlijke partner van de EU is voor de uitvoering van financieringsinstrumenten, in nauwe samenwerking met nationale en multilaterale financiële instellingen;

D.

overwegende dat de EIB een belangrijke rol op zich heeft genomen bij het mobiliseren van financiering voor de economie, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen, na de economische neergang als gevolg van de COVID-19-pandemie die begon in 2020;

E.

overwegende dat de EIB een belangrijke rol speelt in de EU-strategie voor het aanpakken van aan het klimaat en het milieu verbonden uitdagingen, zoals aangegeven door de Commissie, en dat jaarlijks aanvullende investeringen ten belope van 350 miljard EUR nodig zullen zijn om de geactualiseerde klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 te verwezenlijken;

F.

overwegende dat de EIB in 2019 heeft toegezegd de doelstellingen van de Europese Green Deal te steunen, al haar financieringsactiviteiten af te stemmen op de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de “EU-klimaatbank” te worden;

G.

overwegende dat de Raad van Bewind van de EIB de Climate Bank Roadmap voor de periode 2021-2025 heeft goedgekeurd;

H.

overwegende dat de EIB is begonnen met de herziening van haar leningbeleid ten aanzien van de sector vervoer van 2011, met als doel toegankelijk, efficiënt, groen en veilig vervoer te ondersteunen;

I.

overwegende dat steun voor kleine en middelgrote ondernemingen en midcaps (ondernemingen met een middelgrote beurswaarde) een fundamentele openbare beleidsdoelstelling van de EIB is; overwegende dat de EIB-groep alleen al in 2020 meer dan 425 000 kleine en middelgrote ondernemingen en midcap-ondernemingen met nieuwe financiering heeft ondersteund; overwegende dat de steun aan kleine en middelgrote ondernemingen goed was voor 40 % van het totale volume aan ondertekende leningen van de EIB;

J.

overwegende dat EIB-investeringen de sociale sector, waaronder de gezondheidszorg, het onderwijs en huisvesting, kunnen ondersteunen;

K.

overwegende dat de EIB in 2020 leningen ter waarde van 10,23 miljard EUR heeft goedgekeurd voor projecten buiten de Unie, waaronder 2,3 miljard EUR in de minst ontwikkelde landen;

L.

overwegende dat de Groep op hoog niveau van wijzen inzake de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling zijn eindverslag op 7 oktober 2019 heeft gepubliceerd, en daarin drie opties heeft uiteengezet voor de opzet van de toekomstige Europese klimaat- en duurzame-ontwikkelingsbank: a) voortbouwen op de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) en de externe financieringsactiviteiten van de EIB; b) samenvoegen van de externe activiteiten van de huidige financiële instellingen van de EU in een nieuwe financiële instelling met gemengd eigendom; c) overdragen van alle externe activiteiten van de EIB aan een EIB-filiaal met belangrijke andere aandeelhouders; overwegende dat in de conclusies van de Raad van december 2019 is aangegeven dat alleen de opties a) en c) moeten worden onderzocht; overwegende dat de resultaten van de haalbaarheidsstudies voor elk van de opties, die in het najaar van 2020 hadden moeten worden ingediend, nog steeds niet zijn voorgelegd;

M.

overwegende dat de EIB-groep momenteel werkt aan de ontwikkeling van richtsnoeren omtrent de afstemming tussen tegenpartijen met milieu- en duurzaamheidsdoelstellingen;

Algemene overwegingen

1.

maakt zich grote zorgen over de ernstige macro-economische onevenwichtigheden als gevolg van de COVID-19-crisis en de gevolgen daarvan voor de duurzame economische groei, investeringen, de veerkracht, de werkgelegenheid, het onderwijs en sociaal-economische ongelijkheden; benadrukt dat de economische en sociale crisis als gevolg van de COVID-19-pandemie de economische groei in de EU aanzienlijk heeft geschaad en dat een van de voornaamste gevolgen daarvan een daling van de investeringen is, die momenteel ontoereikend zijn om de doelstellingen van de EU te verwezenlijken; onderstreept dat de daling van de openbare en particuliere investeringen een alarmerend niveau heeft bereikt;

2.

beklemtoont de fundamentele rol die de EIB als de publieke bank van de EU — en als de enige internationale financiële instelling die volledig eigendom is van de EU-lidstaten en volledig wordt geleid door EU-beleid en -normen — speelt bij de ondersteuning van het economisch herstel in de periode na de pandemie en bij het richten van investeringen op de verwezenlijking van Europese prioriteiten;

3.

benadrukt de cruciale rol die de EIB speelt in de ondersteuning van het economisch herstel op de korte en middellange termijn, samen met de Europese Green Deal, de Europese klimaatwet, de Europese industriestrategie, het herstelinstrument NextGenerationEU, de langetermijnbegroting van de EU, InvestEU en andere Europese financiële instrumenten; is ingenomen met het feit dat de EIB financieel deelneemt aan InvestEU en zo bijdraagt aan het overbruggen van de investeringskloof in de Europese Unie, waarvan de onderliggende oorzaken nog moeten worden aangepakt; is voorts ingenomen met de centrale rol die de EIB speelt in het verstrekken van advies in het kader van de InvestEU-advieshub;

4.

steunt de conclusie van de Europese Raad dat de EIB over het nodige kapitaal moet beschikken om het Uniebeleid uit te voeren en het verzoek aan de Raad van Gouverneurs van de EIB om de kapitaaltoereikendheid van de EIB te toetsen in het licht van de instrumenten die in het MFK en NextGenerationEU zijn opgenomen, alsook de bijdrage van de Bank aan de ambities van de Unie inzake de bestrijding van de klimaatverandering en de digitalisering van de Europese economie;

5.

is van mening dat een kapitaalverhoging gerechtvaardigd is om de Bank in staat te stellen langetermijnfinanciering te verstrekken, inclusieve duurzame groei en sociale en regionale cohesie te bevorderen en belangrijke investeringen in de reële economie te ondersteunen die anders niet zouden worden gedaan, en tegelijkertijd de huidige AAA-rating, die een belangrijke troef is voor de bank, te behouden;

6.

merkt op dat de EIB een instelling is met een sterke hefboomwerking; verzoekt de aandeelhouders van de EIB zich te beraden op de optimale vermogensstructuur en overeenstemming te bereiken over kapitaalverhoging, zowel in kas als opvraagbaar; beklemtoont dat een kapitaalverhoging gepaard moet gaan met grotere transparantie, democratische verantwoordingsplicht, efficiëntie van de beheersstructuur en milieuduurzaamheid;

7.

verzoekt de Commissie in dat verband te onderzoeken of het mogelijk is dat zij wordt vertegenwoordigd in de Raad van Gouverneurs van de EIB via de inschrijving op kapitaal van de EIB met middelen uit de EU-begroting;

8.

merkt op dat de EU volgens het klimaatdoelstellingsplan 2030 van de Commissie in de periode 2021-2030 jaarlijks 350 miljard EUR meer zal moeten investeren dan in de periode 2011-2020 het geval was; benadrukt dat de EIB een nog grotere rol moet spelen om dit klimaatinvesteringstekort op te vangen; roept de Raad van Gouverneurs op de gunstige leningsvoorwaarden voor de EIB aan te grijpen om de uitgifte en looptijd van obligaties te verruimen en tegelijkertijd haar sterke kapitaalpositie te behouden;

9.

is ingenomen met de recente kapitaalverhoging van het Europees Investeringsfonds (EIF) (6);

10.

verzoekt de EIB, als de publieke bank van de EU, de grootste gecoördineerde inspanningen te leveren met het oog op een sterke en beleidsgestuurde financieringsactiviteit die in overeenstemming is met de respectieve wettelijke bepalingen en die economische efficiëntie oplevert, duurzame groei ondersteunt en geen belemmering vormt voor toegang tot hoogwaardige overheidsdiensten; verzoekt de EIB prioriteit toe te kennen aan projecten voor publieke doeleinden die EU-beleidsdoelstellingen en duurzame economische groei bevorderen, met name projecten die anders niet interessant zouden zijn voor banken, zowel binnen als buiten de EU, teneinde het hoofd te bieden aan de ongekende mondiale uitdagingen van de komende decennia, met name de bestrijding van de klimaatverandering;

11.

verzoekt de EIB haar interne capaciteit en expertise verder te versterken om te zorgen voor een langdurige, door de missie aangedreven inzet voor haar partnerschappen, de coördinatie tussen nationale en regionale actoren te bevorderen en verder voorwaarden te scheppen voor het nemen van grotere risico’s op het gebied van innovatie en groeibevorderende investeringen;

12.

beklemtoont het belang van het aspect additionaliteit van de financiering die wordt geboden door de EIB voor investeringen in de hele EU; beklemtoont dat strategisch moet worden gecoördineerd met andere Europese instellingen en multilaterale en nationale ontwikkelingsbanken;

13.

prijst de inspanningen van de EIB op het gebied van het formuleren van doelstellingen en moedigt haar aan de uitvoering van haar milieu- en sociale normen op het terrein te versterken en de evaluaties van de economische, sociale en milieueffecten van de gesteunde projecten, alsmede de additionaliteit en duurzaamheid ervan, te verbeteren;

14.

beklemtoont dat de EIB moet proberen te voorkomen dat zij door haar activiteiten particuliere investeringen verdringt;

15.

wijst erop dat het belangrijk is dat verdere geografische onevenwichtigheden bij de kredietverleningsactiviteiten van de EIB worden vermeden om een bredere geografische en sectorale toewijzing van de investeringen te waarborgen, regionale ongelijkheden aan te pakken, met name diegene die het gevolg zijn van investeringstekorten op lange termijn en geografische nadelen, en de economische en sociale convergentie en cohesie te bevorderen;

16.

is ingenomen met de inspanningen die de EIB in dat verband reeds heeft geleverd maar benadrukt dat er meer moet worden gedaan, aangezien uit recente verslagen blijkt dat de projecten sterk geografisch geconcentreerd blijven;

17.

verzoekt de EIB bij te dragen aan de aanpak van de structurele tekortkomingen waardoor bepaalde regio’s en landen de financiële mogelijkheden van de EIB niet volledig kunnen benutten, onder meer door meer inspanningen te leveren om haar kredietverstrekkende activiteiten uit te breiden, technische bijstand te verlenen alsook adviesdiensten, met name in regio’s die weinig investeringen aantrekken en die nauwelijks hebben geprofiteerd van de vrijstelling van de staatssteunregels tijdens de pandemie vanwege een gebrek aan financiële capaciteit of speelruimte van de staat;

Middelen beschikbaar stellen voor de aanpak van de COVID-19-pandemie

18.

is ingenomen met het feit dat de EIB snel tot 40 miljard EUR aan noodfinanciering beschikbaar heeft gesteld voor de bestrijding van de door de COVID-19-uitbraak veroorzaakte crisis, met behulp van de toekenning van leningen, betalingsuitstel voor leningen en maatregelen om de liquiditeitsproblemen van kleine en middelgrote ondernemingen en midcap-ondernemingen te verzachten;

19.

is voorts ingenomen met de oprichting van het Europees Garantiefonds (EGF) voor de bestrijding van de COVID-19-crisis, ter waarde van 25 miljard EUR, en zeker met het positieve effect dat dit heeft gehad op de verstrekking van financiële steun aan kleine en middelgrote ondernemingen en de gezondheidszorg; betreurt echter de trage uitrol van het Europees Garantiefonds, waarbij de eerste middelen pas eind 2020 zijn goedgekeurd vanwege late indieningen door de lidstaten en goedkeuringsprocessen met betrekking tot staatssteun; wijst erop dat het Europees Garantiefonds is opgericht als tijdelijk instrument; stelt voor dat het EGF ook na 2021 operationeel blijft, gelet op de aanhoudende gevolgen van de COVID-19-crisis en de herhaaldelijke lockdowns in veel lidstaten;

20.

merkt op dat door het Europees Garantiefonds aan financiële tussenpersonen gegarandeerde steun afhankelijk moet worden gesteld van een aantal evaluatiecriteria, zoals milieu-, sociaal en corporategovernancebeleid;

21.

verzoekt de EIB te overwegen aanvullende stimuleringsmaatregelen voor te stellen voor reeds goedgekeurde projecten en kredietlijnen, teneinde de projecten zo spoedig mogelijk van de grond te krijgen en te zorgen voor een snelle besteding van de middelen;

22.

is ingenomen met de totstandbrenging van een investeringsinstrument van 6 miljard EUR om de financiering van de gezondheidszorg te ondersteunen, met name medische infrastructuur, onderzoek en de ontwikkeling van vaccins; verzoekt de EIB een prioriteit te maken van de versterking van de openbare gezondheidszorgstelsels;

23.

merkt op dat de EIB in de context van de reactie op COVID-19 sinds 30 september 2020 84 verrichtingen binnen de EU heeft goedgekeurd voor een totale investering van 23,5 miljard EUR; merkt voorts op dat 88 % van de goedgekeurde verrichtingen is toegekend aan kleine en middelgrote ondernemingen en midcap-ondernemingen en aan de gezondheidssector; benadrukt het belang van steun aan kleine en middelgrote ondernemingen, aangezien de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor deze ondernemingen bijzonder zwaar zijn;

24.

is ingenomen met de totstandbrenging van een gericht financieringsinitiatief van 5,2 miljard EUR als reactie op de COVID-19-pandemie ter ondersteuning van landen buiten de EU;

25.

is ingenomen met de deelname van de EIB aan Covax, met een investering van 400 miljoen EUR in de Covax-marktgarantie;

26.

beklemtoont dat die instrumenten in het licht van de opeenvolgende en onvoorspelbare golven van COVID-19-besmettingen verder zullen moeten worden versterkt, gehandhaafd en uitgebreid; vraagt de EIB klaar te staan om de bestaande instrumenten op te schalen en, in voorkomend geval, nieuwe ondersteunende financiële initiatieven op te starten;

De weg naar een EU-klimaatbank

27.

juicht het feit toe dat in 2020 40 % van de door de EIB verstrekte leningen milieu- en klimaatgerelateerd was;

28.

is ingenomen met het feit dat de EIB ’s werelds grootste emittent van groene obligaties is, die in twaalf jaar tijd 34,6 miljard EUR aan klimaatobligaties en duurzaamheidsobligaties heeft opgehaald; verzoekt de EIB de uitgifte van groene obligaties voort te zetten en uit te breiden om de liquiditeit van die markt te vergroten, en betrokken te blijven bij de ontwikkeling van een EU-norm voor groene obligaties;

29.

is verheugd over het nieuwe systeem voor de beoordeling van klimaatrisico’s, dat is ingevoerd om het fysieke klimaatrisico in het kader van rechtstreekse leningen te beoordelen en pleit ervoor dat de EIB in haar actieplannen geharmoniseerde screeningsmethoden voorstelt, in voorkomend geval met behulp van de taxonomieverordening (7);

30.

is ingenomen met de toezegging van de EIB om het actieplan voor duurzame financiering van de Commissie te steunen, met name door zich aan te sluiten bij de EU-taxonomie voor het traceren van financiering voor klimaatactie en milieuduurzaamheid, en door de criteria van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” als uitgangspunt te nemen voor de evaluatie van projecten;

31.

verzoekt de EIB zich te houden aan haar toezegging om al haar verrichtingen zo snel mogelijk en in een tijdskader dat strookt met de doelstelling van de EU om uiterlijk tegen 2050 klimaatneutraal te worden af te stemmen op de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs; benadrukt dat voor de ontwikkeling van geavanceerde alternatieve en duurzame brandstoffen aanzienlijke investeringen nodig zullen zijn om de huidige technologische grenzen te verleggen; verzoekt de EIB groene-transitieovereenkomsten op te stellen en af te sluiten voor sectoren met een hoge uitstoot teneinde ervoor te zorgen dat zij hun bedrijfsmodellen afstemmen op doelstellingen op het gebied van klimaatneutraliteit;

32.

erkent dat het nodig is dat de EU en haar lidstaten de kapitaalstromen heroriënteren naar de aanpassing aan en beperking van de klimaatverandering, teneinde onze economieën, bedrijven en samenlevingen weerbaarder te maken tegen klimaat- en milieuschokken en -risico’s;

33.

is ingenomen met de goedkeuring door de Raad van Bewind van de EIB van de ambitieuze Climate Bank Roadmap voor de periode 2021-2025, en met name met de opneming van het mechanisme voor schaduwbeprijzing van koolstof, hetgeen een cruciaal kader biedt voor de ondersteuning van de transitie en de uitvoering van de Europese Green Deal en een beslissende stap vormt in de richting van de omvorming van de EIB in de EU-klimaatbank, om tijdens het komende, kritieke decennium duurzame investeringen te bevorderen en het milieu te beschermen;

34.

is ingenomen met de leidersrol die de EIB speelt op het gebied van klimaat en met de beslissing om de EIB-financiering voor klimaatmaatregelen en milieuduurzaamheid, met inbegrip van hernieuwbare energie, tegen 2025 te verhogen van ongeveer 30 % tot ten minste 50 %;

35.

merkt op dat in de Roadmap de invoering van een overgangsperiode tot 2022 wordt gepland, hetgeen betekent dat de afstemming op de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs vertraging oploopt; verzoekt de EIB in de lopende beoordelingsprocedures te streven naar de maximale naleving van de Overeenkomst van Parijs, en te streven naar volledige naleving uiterlijk vanaf 2023;

36.

merkt op dat de EIB de toekomstige werkzaamheden met het oog op de uitvoering van de Roadmap zal structureren rond tien nieuwe actieplannen, die zullen voortbouwen op de eerste vijf jaar van uitvoering van de EIB-klimaatstrategie van 2015; verlangt in dit verband regelmatig en volledig op de hoogte te worden gehouden van de uitvoering van de Roadmap;

37.

verzoekt de EIB bij haar investeringsstrategie als de EU-klimaatbank en in het kader van de uitvoering van de Roadmap rekening te houden met de inbreng van relevante belanghebbenden, lokale overheden, vakbonden en ngo’s;

38.

is ingenomen met het feit dat de EIB een systeem voor de beoordeling van biodiversiteitsrisico’s heeft ontwikkeld en met de goedkeuring van milieu-, klimaat- en sociale richtsnoeren met betrekking tot de ontwikkeling van waterkracht; herinnert eraan dat de bescherming van de biodiversiteit van fundamenteel belang is voor de duurzaamheid van de EU en kritieke gevolgen heeft voor de Europese omstandigheden op economisch, gezondheids- en voedselgebied; verzoekt de EIB in haar financiële instrumenten op grotere schaal onderdelen op te nemen waarmee de gevolgen voor de biodiversiteit kunnen worden getoetst, teneinde negatieve gevolgen voor de biodiversiteit te voorkomen;

39.

erkent de uitdagingen in verband met en de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van de faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal; verzoekt de EIB te overwegen een subsidiecomponent in de faciliteit op te nemen om de opschaling van lokale projecten te ondersteunen en het genereren van inkomsten te bevorderen; meent dat een evaluatie van de faciliteit moet worden ingebed in een bredere beoordeling door de EIB van de wijze waarop het herstel van ecosystemen en de biodiversiteit in de EU kan worden ondersteund;

40.

is ingenomen met de toezegging die de EIB in de Climate Bank Roadmap doet om de steun te concentreren op duurzame veeteelt en zuivelproductie en met name om werk te maken van dierenwelzijn;

41.

dringt er bij de EIB-groep op aan om met haar nieuwe operaties de doelstellingen van de EU-strategie voor duurzame chemische stoffen te ondersteunen — aangezien zij innovatie in veilig en duurzaam ontworpen chemische stoffen, materialen en producten zouden stimuleren –, alsook de doelstellingen van het actieplan voor de circulaire economie op basis van niet-toxische materiaalcycli en van het aanstaande actieplan om alle verontreiniging van water, lucht en bodem tot nul terug te dringen;

42.

is ingenomen met de komende herziening van het leningbeleid van de EIB ten aanzien van de sector vervoer en met de toezegging van de EIB om tegen eind 2022 een einde te maken aan de steun voor uitbreidingen van luchthavens; wijst erop dat het belangrijk is dat het vervoersportfolio van de EIB en het leningbeleid van de EIB ten aanzien van de sector vervoer zo spoedig mogelijk worden afgestemd op de Overeenkomst van Parijs;

43.

verzoekt om de snelle goedkeuring van een nieuwe beleidsstrategie voor het financieren van de sector vervoer, waarbij het doel moet zijn de sector vervoer in de EU uiterlijk tegen 2050 volledig koolstofvrij te maken en toegankelijke, efficiënte, groene en veilige vervoerswijzen te bevorderen; onderstreept in dit verband dat de EIB zich moet blijven inzetten voor de financiering van innovatie en groene technologie voor de luchtvaart; verzoekt in dat verband dat bij het nieuwe vervoersbeleid eveneens rekening wordt gehouden met de geografische kenmerken van EU-gebieden, zoals eilanden, de meest centrale gebieden en ultraperifere gebieden;

44.

verzoekt de EIB meer steun te verlenen voor de verschuiving naar koolstofarme vervoerswijzen, zoals fietsen en openbaar vervoer, met name in achtergestelde gemeenschappen en plaatsen;

45.

beklemtoont de cruciale rol die de EIB speelt voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie, en pleit voor meer toezeggingen en concrete acties op dat gebied, met name met behulp van structuurprogrammaleningen, InvestEU en als financieringspartner voor de leenfaciliteit voor de overheidssector; verzoekt de EIB haar rol als financieringspartner van de leenfaciliteit voor de overheidssector aan te grijpen om haar capaciteit voor de financiering van kleinere projecten en door de gemeenschap geleide initiatieven te versterken en partnerschappen met gemeenten en andere publieke entiteiten op te bouwen zodat tijdens het proces van de economische transitie niemand achterblijft;

46.

beklemtoont dat lidstaten en regio’s vertrekken vanuit verschillende startposities; merkt op dat de transitie naar een koolstofneutrale economie inclusief en eerlijk moet zijn en dat niemand daarbij achter mag blijven; beklemtoont dat er bijzondere aandacht moet uitgaan naar de bescherming van de burgers en werknemers die het zwaarst zullen worden getroffen door de transitie; stelt voor dat de EIB proactief met de lidstaten samenwerkt met het oog op de ondersteuning van regio’s waar de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van sectoren met een hoge uitstoot;

47.

is ingenomen met het nieuwe EIB-beleid inzake kredietverstrekking voor energie en met de toezegging van de EIB om de investeringen in fossiele brandstoffen tegen eind 2021 te beëindigen; verzoekt de EIB na te gaan of de in 2021 gedane investeringen in koolstofrijke projecten verenigbaar zijn met de bijgewerkte klimaatdoelstellingen voor 2030; dringt er bij de EIB op aan dat zij het beginsel van energie-efficiëntie toepast en bij al haar leningen voor de sector energie streeft naar het aanpakken van energiearmoede;

48.

is ingenomen met het initiatief “Slimme financiering voor slimme gebouwen”, dat investeringen in energie-efficiëntieprojecten vergemakkelijkt; roept op tot versterking van de investeringen in huisvesting die energie-efficiëntie bevorderen en energiearmoede aanpakken, en tot verdere investeringen in sociale en betaalbare huisvesting, eveneens om bij te dragen aan de strategie inzake een renovatiegolf;

Steun voor innovatie, kleine en middelgrote ondernemingen, de industrie en digitalisering

49.

is van mening dat fouten uit het verleden niet mogen worden herhaald en dat doeltreffende investeringen in innovatie, infrastructuur, onderwijs en vaardigheden cruciaal zijn om te herstellen van de economische en sociale crisis, duurzame en inclusieve groei te waarborgen en hoogwaardige banen te scheppen en concurrentievermogen op de lange termijn te creëren; beklemtoont bovendien dat een regelgevingsklimaat met voorspelbare regels, een gelijk speelveld en administratieve efficiëntie eveneens bijdraagt aan het aantrekken van particuliere investeringen;

50.

is ingenomen met het feit dat de EIB in 2020 innovatie en vaardigheden heeft ondersteund met een bedrag van 14,43 miljard EUR; verzoekt de EIB haar steun voor innovatie en vaardigheden verder te versterken;

51.

benadrukt dat de EIB een belangrijke rol speelt in het welslagen van het InvestEU-programma bij het herstel na de pandemie; onderstreept dat de EIB de belangrijkste investeringspartner zal blijven voor de uitvoering van het InvestEU-programma;

52.

hoopt dat het nieuwe InvestEU-programma het nemen van meer risico’s door de EIB in projecten van de reële economie en met name steun voor kleine en middelgrote ondernemingen zal mogelijk maken, onder meer door middel van kapitaalondersteuning;

53.

herinnert eraan dat kleine en middelgrote ondernemingen de ruggengraat vormen van de Europese economie, 99 % van alle ondernemingen in de EU uitmaken en werk bieden aan ongeveer 100 miljoen mensen; is ingenomen met het feit dat de EIB in 2020 financiering verschafte aan kleine en middelgrote ondernemingen en midcap-ondernemingen, met in totaal 30,56 miljard EUR aan investeringen waarmee 425 000 bedrijven werden gesteund;

54.

herhaalt dat het ondersteunen van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen en midcap-ondernemingen voor de EIB een belangrijke doelstelling moet blijven, die tijdens de huidige economische crisis nog verder moet worden versterkt, met name om die ondernemingen bij te staan op het gebied van financiering, internationalisering, decarbonisatie en toegang tot IT-instrumenten; benadrukt dat kleine en middelgrote ondernemingen vaak over beperkte administratieve middelen beschikken en derhalve moeten kunnen beschikken over gemakkelijk toegankelijke financieringskanalen; is ingenomen met de inspanningen die worden geleverd om online bijstand en advies over toegang tot EIB-financiering te verlenen aan kleine en middelgrote ondernemingen en vraagt dat die adviescapaciteit wordt uitgebreid;

55.

verzoekt de EIB te voorzien in een aanvulling op de inspanningen om op een transparante, betrouwbare, interoperabele en inclusieve manier een gegevensgestuurde samenleving op te bouwen, met specifieke aandacht voor de aanpassing van kleine en middelgrote ondernemingen, teneinde hun concurrentievermogen te verbeteren;

56.

benadrukt in dat verband dat kleine en middelgrote ondernemingen in Europa achterlopen bij het omarmen van digitale technologieën: slechts 66 % van de productiebedrijven in de EU maakt gebruik van ten minste één digitale technologie;

57.

benadrukt dat de kredietverlening aan door vrouwen geleide kleine en middelgrote ondernemingen moet worden opgevoerd om een genderevenwichtiger herstel te bevorderen;

58.

verzoekt de EIB voldoende steun te mobiliseren voor infrastructuur waarmee alle EU-regio’s van sneller internet worden voorzien en de bestaande digitale kloof wordt overbrugd, en verzoekt de EIB eveneens haar steun voor de bevordering van digitale vaardigheden voort te zetten, met name voor werknemers van sectoren van de economie die aanpassing en omscholing behoeven;

59.

merkt op dat de COVID-19-uitbraak aan het licht heeft gebracht hoe kwetsbaar de EU-toeleveringsketens en hoe ontoereikend de IT-netwerken zijn; roept de EIB op haar investeringsstrategie af te stemmen op het helpen waarborgen van een grotere veerkracht van de waardeketens van de interne markt en het versterken van de Europese industriële sector, met name op strategische gebieden;

60.

verzoekt de EIB een rol te spelen bij de ondersteuning en financiering van de totstandbrenging van innovatieve ecosystemen en kenniseconomieën in de hele EU en bij de bevordering van plaatsgebonden industriële transformatie, waarbij universiteiten, ondernemingen, kleine en middelgrote ondernemingen en startende ondernemingen langdurige partnerschappen voor het gemeengoed kunnen ontwikkelen en die een betekenisvolle bijdrage kan leveren tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Green Deal en de digitalisering van de economie;

61.

benadrukt dat de EIB zich sterk moet richten op projecten die gericht zijn op jongeren, met name op startende ondernemingen en projecten die gericht zijn op het aanpakken van het steeds grotere probleem van jeugdwerkloosheid en jongeren met onzeker werk;

Investeringen in sociale infrastructuur en welvaart

62.

merkt op dat de socialezekerheidsstelsels in de lidstaten tijdens de huidige COVID-19-crisis onder ongekende druk zijn komen te staan; verzoekt de EIB samen te werken met de Commissie en de lidstaten om de investeringen in de sociale sector op te schroeven;

63.

erkent dat de COVID-19-crisis bepaalde delen van de samenleving onevenredig hard heeft geraakt; dringt er bij de EIB op aan dat zij de lidstaten helpt met projecten voor de aanpak van ongelijkheden, met inbegrip van genderongelijkheden, en projecten voor gemarginaliseerde gemeenschappen;

64.

is verheugd over de toezegging van de EIB om te investeren in de sociale sector en om aldus het welzijn, de toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en huisvesting, alsook de verwerving van de vaardigheden die nodig zijn in een moderne kenniseconomie, te bevorderen;

65.

verzoekt de EIB ondersteuning te bieden aan projecten in de lidstaten die bijdragen aan de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en de sociale hervormingen die in kaart zijn gebracht in de landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester;

66.

merkt op dat de COVID-19-pandemie negatieve gevolgen heeft gehad voor het onderwijs en het welzijn van kinderen wereldwijd en dat miljoenen kinderen vanwege de lockdownmaatregelen nog steeds geen toegang hebben tot onderwijs en daarom achterop dreigen te raken en mogelijk hun leven lang hinder zullen ondervinden; is ingenomen met de investeringen van de EIB in onderwijs, aangezien investeren in onderwijs helpt armoede en ongelijkheden te bestrijden, de economische groei stimuleert en de gendergelijkheid verbetert; verzoekt de EIB haar investeringen in onderwijs op te schroeven om de ernstige gevolgen van de COVID-19-crisis voor de onderwijsstelsels wereldwijd te helpen verzachten;

Ondersteuning van ontwikkeling en duurzaamheid buiten de EU

67.

is ingenomen met het feit dat de EIB de grootste multilaterale kredietverstrekker ter wereld is en ernaar streeft het EU-beleid voor externe samenwerking en ontwikkeling te ondersteunen; merkt op dat de EIB al meer dan 50 jaar buiten de EU actief is met 150,1 miljard EUR aan verstrekte leningen in 150 verschillende landen per eind 2020, waarvan 10,23 miljard EUR in 2020 werd ondertekend;

68.

verzoekt de EIB haar lopende leningen op te schorten, het effect van haar toekomstige operaties op de schuld zorgvuldig te beoordelen en publieke steun te betuigen aan de instelling van een multilateraal schuldaflossingsmechanisme om zowel de gevolgen van de crisis als de financieringsbehoeften van Agenda 2030 aan te pakken, aangezien alle aandeelhouders van de EIB zich achter de toezegging van de G20 scharen om de schuld van 77 landen op te schorten naar aanleiding van de schuldencrisis in verband met de uitbraak van COVID-19;

69.

wijst op de noodzaak de EIB-investeringen in derde landen volledig af te stemmen op het extern optreden en de prioriteiten inzake duurzame ontwikkeling van de EU;

70.

erkent dat de EIB haar steun voor groene investeringen buiten de EU verder zal versterken; dringt erop aan dat de EIB binnen en buiten de Unie dezelfde normen en criteria moet hanteren bij de beoordeling en evaluatie van projecten, met inbegrip van de onlangs in de Climate Bank Roadmap overeengekomen normen en criteria;

71.

is in dat verband van mening dat de EIB haar monitoring van en verslaglegging over projecten buiten de EU moet versterken en haar analyse van de economische, sociale en milieueffecten van die projecten moet verbeteren, alsmede het kader voor resultaatmeting efficiënter moet maken en tegelijkertijd de zorgvuldigheidseisen op het gebied van mensenrechten voor projecten in derde landen moet versterken;

72.

is van mening dat ook op maat gesneden indicatoren moeten worden overwogen om de vermindering van ongelijkheden, het genereren van belastinginkomsten voor gastlanden en de impact op het genderevenwicht en gemarginaliseerde groepen te meten;

73.

merkt op dat investeringen van de particuliere sector essentieel zullen zijn om de financieringskloof met betrekking tot de SDG’s te overbruggen; herinnert aan de cruciale rol van de EIB bij het afbouwen van het risico van particuliere investeringen, met name in onstabiele situaties; maakt zich echter zorgen over het gebruik van EU-ontwikkelingsfondsen voor het afbouwen van risico’s van particuliere investeringen, aangezien niet is aangetoond dat deze financiële modaliteit geschikt is om additionaliteit te bewerkstelligen en ontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken, zoals onlangs is gerapporteerd in de eindevaluatie van het EFDO en in het advies van de Europese Rekenkamer (nr. 7/2020); benadrukt dat donoren prioriteit moeten geven aan op subsidies gebaseerde financiering als standaardoptie, met name ten aanzien van de minst ontwikkelde landen, en dat niet de voorkeur mag worden gegeven aan blending, garanties of andere leningen boven subsidies, aangezien deze niet voldoen aan de criteria van de SDG’s en de schuldenlast van landen kunnen doen toenemen;

74.

is ingenomen met het akkoord tussen de Europese Raad en het Europees Parlement over de verordening tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking; wijst met name op de rol die de EIB zal spelen in het kader van het Europees Fonds voor duurzame investeringen;

75.

benadrukt dat klimaatverandering een cruciale uitdaging vormt bij het verwezenlijken van duurzame ontwikkeling, aangezien de levensomstandigheden erdoor dreigen te verslechteren en de armoede erdoor dreigt te verergeren; roept de EIB derhalve op een prioriteit te maken van investeringen in projecten waarmee derde landen worden geholpen de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN te halen en waarmee resultaten worden geboekt op het gebied van sociale en milieurechtvaardigheid, voedselzekerheid, overheidsdiensten en eerlijke economische kansen voor burgers; waardeert het dat de EIB haar steun voor groene investeringen buiten de EU verder zal versterken, hetgeen zal helpen de rol van de EU als wereldleider op het gebied van klimaat- en milieuduurzaamheid te onderstrepen;

76.

verzoekt de EIB met inachtneming van haar mandaat voor externe leningen haar activiteiten in de minst ontwikkelde landen en in landen waar conflicten woeden op te voeren, nauwer samen te werken met EU-delegaties en haar aanwezigheid ter plaatse te vergroten met behulp van aanvullend personeel dat zich concentreert op ontwikkelingsvraagstukken;

Resultaten boeken op het gebied van governance, verantwoordingsplicht, transparantie en integriteit

77.

herhaalt zijn verzoek om een interinstitutioneel akkoord tussen de EIB en het Parlement teneinde de toegang tot EIB-documenten en -gegevens te verbeteren en de democratische verantwoordingsplicht te versterken, met inbegrip van de mogelijkheid om vragen met verzoek om schriftelijk antwoord in te dienen bij de EIB, alsmede de verduidelijking van de rechten van het Parlement en zijn leden met betrekking tot de toegang tot documenten en gegevens, en de organisatie van hoorzittingen en economische dialogen;

78.

stelt bovendien voor dat er intussen een protocol voor een tussentijds memorandum van samenwerking tussen de EIB en het Parlement wordt vastgesteld, dat meteen van kracht wordt, teneinde de interinstitutionele dialoog te verbeteren en de transparantie en verantwoordingsplicht van de EIB te bevorderen;

79.

verzoekt de EIB om het Parlement meer op de hoogte te houden van haar besluiten, de geboekte vooruitgang en de gevolgen van haar kredietverleningsactiviteiten, met name door middel van regelmatige gestructureerde dialogen, en de in de EFSI-verordening opgenomen bepalingen inzake verslaglegging en verantwoordingsplicht toe te passen (8);

80.

verzoekt de EIB haar inspanningen op het gebied van communicatie op te voeren; acht het van essentieel belang dat de EIB de EU-burgers betere uitleg geeft over de doelen van haar beleid en de bijdrage ervan aan het dagelijks leven van burgers beter illustreert;

81.

is ingenomen met het feit dat de EIB in december 2020 een openbare raadpleging heeft opgestart over de herziening van haar transparantiebeleid; merkt evenwel op dat het huidige voorstel niet beantwoordt aan de verzoeken van het Parlement en maatschappelijke organisaties om haar transparantiebeleid te verbeteren in overeenstemming met de door andere financiële instellingen gebruikte beste praktijken en normen;

82.

verzoekt de EIB overeenkomstig internationale beste praktijken te zorgen voor de tijdige publicatie van meer uitgebreide informatie over al haar financieringsactiviteiten, met inbegrip van milieu- en sociale beoordelingen, teneinde die toegankelijk te maken voor potentiële begunstigden, betrokken groepen en plaatselijke maatschappelijke organisaties;

83.

herhaalt zijn verzoek aan de EIB om in haar werk uit te gaan van principiële openbaarmaking; pleit met name voor de tijdige publicatie van de agenda’s en notulen van de vergaderingen van de Directie en is ingenomen met de publicatie van de agenda en notulen van de vergadering van de Raad van Bewind; onderstreept dat het toekomstige transparantiebeleid sterkere transparantievereisten moet omvatten voor al haar verrichtingen alsook de eis dat initiatiefnemers van projecten milieueffectbeoordelingen (MEB’s) openbaar maken, door strikte doch evenredige transparantieverplichtingen op te nemen in de specifieke contractuele clausules die met alle klanten van de EIB worden ondertekend;

84.

herhaalt zijn verzoek om openbaarmaking van de adviezen die de Commissie in het kader van de procedure van artikel 19 van de EIB-statuten heeft uitgebracht over de financieringsverrichtingen van de EIB, zodat kan worden nagegaan of deze in overeenstemming zijn met de desbetreffende EU-wetgeving en het EU-beleid; verzoekt de Commissie en de EIB een akkoord te bereiken om volledige transparantie over dergelijke adviezen en de daaraan ten grondslag liggende redenen te waarborgen;

85.

merkt op dat de benoeming van de voormalige vicepresident van de EIB als lid van de raad van bestuur van Iberdrola aanleiding heeft gegeven tot ernstige bezorgdheid over risico’s op belangenconflicten, ondanks het feit dat deze stap naar behoren vooraf werd gemeld en in overeenstemming was met de bepalingen die van toepassing zijn op voormalige leden van de Directie van de EIB; merkt voorts op dat in een vóór de benoeming afgegeven bindend advies van de Commissie ethiek en compliance van de EIB geen bezwaar werd geuit in de zaak en vraagt dat er over dat advies verdere verduidelijking wordt verschaft; merkt op dat deze professionele activiteit na uitdiensttreding bij de overheid met weinig of geen afkoelingsperiode een risico vormt voor de reputatie en de onafhankelijkheid van de EIB; herinnert eraan dat de Europese Ombudsman heeft geoordeeld dat het besluit van de Europese Bankautoriteit om haar uitvoerend directeur niet te verbieden algemeen directeur te worden van een financiële lobbygroep, neerkomt op wanbestuur en dat het noodzakelijk en evenredig zou zijn geweest om de overstap te verbieden; verzoekt de EIB te beoordelen of het nodig is de regels en praktijken in verband met belangenconflicten verder te verbeteren;

86.

is bezorgd over het feit dat de acht vicepresidenten van de EIB naast hun sectorale verantwoordelijkheden ook toezicht houden op projectvoorstellen uit hun land van herkomst en andere landspecifieke verantwoordelijkheden hebben; betreurt dat de EIB geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van het Parlement om een bepaling op te nemen in de gedragscode van de Directie op grond waarvan leden van de Directie geen toezicht mogen houden op leningen voor of de uitvoering van projecten in hun land van herkomst;

87.

is ingenomen met de interne evaluatie en herziening door de EIB van haar antifraudebeleid en met haar voornemen om dit beleid toe te passen op groepsniveau, dus zowel op de EIB als op het EIF; dringt er bij de EIB op aan bij deze herziening een ambitieuze en brede aanpak te volgen en de bestaande zwakke punten in haar zorgvuldigheids- en interne controlemechanismen aan te pakken en haar beleid ter bestrijding van fraude en corruptie te versterken, in overeenstemming met de herhaalde verzoeken van het Parlement;

88.

wijst erop dat het belangrijk is dat het EIB-onderzoeksbureau voor fraudebestrijding over stevige bevoegdheden en voldoende middelen beschikt en onafhankelijk is; verzoekt de EIB in voorkomend geval de samenwerking met de Europese Ombudsman, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en het Europees Openbaar Ministerie (EOM) te verbeteren en strafzaken te melden aan de nationale autoriteiten; dringt er bij de EIB op aan de onafhankelijkheid en doeltreffendheid van het bureau voor klachtenafhandeling en de afdeling fraudeonderzoek te versterken;

89.

brengt in herinnering dat de Commissie de EIB heeft gevraagd meer informatie te delen over de effectieve toepassing van contractuele bepalingen op grond waarvan de EIB financiering kan opschorten of intrekken (9) en verwacht dat het Parlement volledige toegang krijgt tot deze informatie;

90.

is ingenomen met de vooruitgang die werd geboekt met de uitvoering van de strategie voor gendergelijkheid en het genderactieplan van de EIB-groep; neemt nota van het voortgangsverslag 2019 over diversiteit en inclusie; merkt op dat vrouwen 51,4 % uitmaken van het personeelsbestand van de EIB;

91.

betreurt het feit dat vrouwen nog steeds niet voldoende vertegenwoordigd zijn in hooggeplaatste en leidinggevende functies; is van mening dat er in dat verband tijdens de uitvoering van de tweede fase van het actieplan in 2021 meer moet worden gedaan en verzoekt de EIB derhalve de participatie van vrouwen verder te bevorderen en actief te streven naar een evenwichtige gendervertegenwoordiging in leidinggevende posities; verzoekt de EIB alle vormen van diversiteit en inclusie binnen haar organisatie verder te bevorderen en ambitieuze streefdoelen vast te stellen;

92.

dringt er bij de EIB op aan waar mogelijk naar gender uitgesplitste gegevens te verzamelen en instrumenten en methoden te ontwikkelen voor het uitvoeren van genderanalyses en gendereffectbeoordelingen voor EIB-projecten en -verrichtingen binnen en buiten de Europese Unie, en hiertoe te overleggen met onafhankelijke deskundigen;

93.

maakt zich ernstige zorgen over de aantijgingen met betrekking tot intimidatie en de werkomgeving bij de EIB; erkent dat de EIB onlangs inspanningen heeft geleverd om deze en andere relevante personeelskwesties aan te pakken; verzoekt de EIB met klem te waarborgen dat er daadwerkelijk een nultolerantiebeleid tegen alle soorten intimidatie wordt ingevoerd, met inbegrip van preventieve en beschermingsmaatregelen, alsmede goede en betrouwbare klachtenmechanismen en mechanismen voor de ondersteuning van slachtoffers; dringt er bij de leidinggevenden van de EIB op aan dat zij oprecht een dialoog aangaan met vertegenwoordigers van het personeel teneinde hun bezorgdheden aan te pakken;

94.

is ingenomen met het feit dat de EIB haar sociale en milieunormen zal herzien, en pleit voor een brede en inclusieve openbare raadpleging over die vraagstukken; benadrukt de mogelijkheid die de EIB heeft om meer normen op te nemen met betrekking tot andere beleidsprioriteiten; verzoekt de EIB rekening te houden met sociale overwegingen bij de evaluatie van de schadelijke effecten van potentiële investeringen;

95.

herhaalt dat duurzaamheid, zoals gedefinieerd in het Unierecht (10), een breed begrip is en dat investeringen alleen duurzaam zijn indien zij in overeenstemming zijn met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” in verband met doelstellingen inzake sociale en milieuduurzaamheid; is ingenomen met het feit dat de EIB zich ertoe heeft verbonden haar methodologie voor de tracering van doelstellingen op het gebied van klimaatactie en milieuduurzaamheid af te stemmen op het in de EU-taxonomie vastgestelde kader, met inbegrip van de opname van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” (11) in al haar verrichtingen;

96.

roept de EIB op om gebruik te maken van deze gelegenheid om haar mensenrechtenbeleid te versterken; verwacht met name dat de verplichtingen op het gebied van zorgvuldigheid inzake mensenrechten worden versterkt en dat er meer aandacht komt voor de mensenrechtendimensie in haar projectplanning, met name bij projecten in derde landen;

97.

verzoekt de EIB te zorgen voor een gedegen toezicht waarin volledig rekening wordt gehouden met de punten van zorg van betrokkenen en belanghebbenden, met name op het gebied van mensenrechtenschendingen;

98.

benadrukt dat ondernemingen waarin de EIB investeert de beginselen van goed bestuur moeten naleven, waaronder op belastinggebied; is verheugd over het feit dat de EIB geen nieuwe of hernieuwde verrichtingen aangaat met entiteiten die vallen onder of gevestigd zijn in niet-coöperatieve jurisdicties op het gebied van belastingen, witwaspraktijken en terrorismefinanciering (AML/CFT), en dat per geval een risicobeoordeling wordt uitgevoerd wanneer contractuele tegenpartijen vallen onder of gevestigd zijn in jurisdicties die over het algemeen coöperatief zijn, maar de resterende tekortkomingen op het gebied van goed fiscaal bestuur nog niet hebben opgelost (rechtsgebieden die zijn opgenomen in bijlage II bij de EU-lijst van niet-coöperatieve jurisdicties);

99.

benadrukt dat uitvoerig moet worden gecontroleerd of tegenpartijen niet profiteren van andere juridische banden met die jurisdicties; verzoekt de EIB preventieve maatregelen te nemen en regelmatige evaluaties uit te voeren ter bestrijding van het gebruik van niet-coöperatieve belastingjurisdicties en schadelijke belastingpraktijken door partners;

100.

spoort de EIB-groep aan zijn beleid inzake niet-coöperatieve jurisdicties (NCJ) in de toekomst te actualiseren op basis van toekomstige ontwikkelingen inzake goed fiscaal bestuur in de EU of op internationaal niveau; herinnert eraan dat het beleid voorziet in een algemeen verbod op het aangaan van verrichtingen met contractuele tegenpartijen die vallen onder of gevestigd zijn in non-coöperatieve jurisdicties, tenzij dat onder strikte voorwaarden gebeurt;

101.

neemt nota van het EIB-kader voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering van december 2020; is bezorgd over het feit dat het geschetste kader niet uitvoerig ingaat op specifieke procedures om de activiteiten van de Bank in overeenstemming te brengen met het EU-recht, met name op het gebied van klantenonderzoek en in het bijzonder wanneer verscherpt klantenonderzoek plaatsvindt;

102.

wijst opnieuw op de zorgen die het Parlement eerder heeft geuit over het gebrek aan controle op de door financiële tussenpersonen beheerde gelden en de moeilijkheid om toezicht te houden op de eindbegunstigden en de naleving van de subsidiabiliteitscriteria;

103.

is ingenomen met het feit dat de EIB momenteel werkt aan de ontwikkeling van richtsnoeren omtrent de afstemming tussen tegenpartijen; verzoekt de EIB een ambitieus actieplan uit te werken voor een “kader voor afstemming met tegenpartijen” en te waarborgen dat de richtsnoeren zorgen voor grotere transparantie en een strenger zorgvuldigheidsonderzoek met betrekking tot haar partners en hun geschiktheid om door de EIB gesteunde middelen uit te betalen onder strikte voorwaarden, met inbegrip van ethische, integriteits-, sociale en milieucriteria; herhaalt dat dit kader eveneens de toekomstige vereisten moet omvatten dat alle financiële tussenpersonen en zakelijke cliënten zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2025 moeten beschikken over een toekomstgericht decarbonisatieplan dat is afgestemd op de Overeenkomst van Parijs en dat op wetenschappelijke gegevens gebaseerde emissiedoelstellingen omvat, onverminderd het vermogen van de EIB om technische bijstand te verstrekken over het ontwerp van dergelijke decarbonisatieplannen;

104.

verzoekt de EIB, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige gegevens, vaker diepgaande en alomvattende informatie te publiceren over de financiële tussenpersonen die verantwoordelijk zijn voor het mobiliseren van EIB-financiering (198), en vraagt de EIB eveneens contractuele clausules op te nemen over verplichte informatieverstrekking door die instellingen over hun kredietverleningsactiviteiten;

105.

benadrukt dat de EIB volop gebruik moet maken van contractuele bepalingen die haar in staat stellen uitbetalingen te stoppen of andere beschermende maatregelen te nemen om de integriteit en reputatie van haar verrichtingen te beschermen indien projecten niet voldoen aan de milieu-, sociale, mensenrechten-, belasting- en transparantienormen, en dat zij die contractuele bepalingen nog verder moet versterken;

106.

roept op tot een strikt uitsluitingsbeleid om entiteiten die betrokken blijken te zijn bij fraude, corruptie, witwassen van geld of andere vormen van wangedrag uit te sluiten van EIB-financiering;

107.

is ingenomen met de werkzaamheden van de Rekenkamer (ERK) met betrekking tot de door de EIB beheerde EU-begrotingsmiddelen en verzoekt de instellingen om binnen de grenzen van de EU-Verdragen overeenstemming te bereiken over versterking van de controlerechten van de Rekenkamer;

108.

neemt kennis van de kritiek die de Rekenkamer uit in haar speciaal verslag nr. 12/2020 getiteld “De Europese investeringsadvieshub: opgericht om investeringen in de EU te stimuleren, maar impact blijft beperkt”, en verzoekt de EIB hieruit de nodige conclusies te trekken voor haar verdere werkzaamheden;

109.

verzoekt de Rekenkamer een speciaal verslag op te stellen met aanbevelingen over de prestaties van de EIB-activiteiten en de afstemming ervan op het beleid en de doelstellingen van de EU;

110.

neemt kennis van speciaal verslag nr. 3/2019 van de Rekenkamer getiteld “Europees Fonds voor strategische investeringen: er zijn maatregelen nodig om het EFSI echt een succes te maken”, en met name van de opmerkingen met betrekking tot de behoefte aan vergelijkbare prestatie- en monitoringindicatoren voor alle financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties van de EU; verzoekt de Commissie om in samenwerking met de EIB, als belangrijke uitvoerder in het kader van InvestEU, te zorgen voor een goede follow-up;

o

o o

111.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Investeringsbank en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005.

(2)  PB L 99 van 31.3.2020, blz. 5.

(3)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0054.

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0305.

(5)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0017.

(6)  https://www.eib.org/en/press/all/2021-060-capital-increase-for-eif-boosts-finance-for-covid-19-impacted-companies-and-strengthens-support-for-green-and-digital-transformation-of-the-eu-economy

(7)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

(8)  Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 — het Europees Fonds voor strategische investeringen (PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1).

(9)  Samenvatting van de evaluatie van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op financieringsverrichtingen van projecten buiten de Unie (SWD(2019)0333) van 13 september 2019.

(10)  Verordening(EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1), artikel 2..

(11)  EIB Climate Bank Roadmap, blz. 55.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/34


P9_TA(2021)0332

Controle van de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank — jaarverslag 2019

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over de controle van de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank — jaarverslag 2019 (2020/2245(INI))

(2022/C 99/04)

Het Europees Parlement,

gezien het activiteitenverslag 2019 van de Europese Investeringsbank-groep (EIB-groep),

gezien het financieel verslag en het statistisch verslag van de EIB-groep voor 2019,

gezien het duurzaamheidsverslag voor 2019 en het bijbehorende verslag over de koolstofvoetafdruk van de EIB-groep,

gezien het verslag over de uitvoering van het transparantiebeleid van de EIB-groep in 2019,

gezien het verslag over het klachtenmechanisme van de EIB voor 2019,

gezien het jaarverslag 2019 over de activiteiten van de EIB in Afrika, het Caribisch gebied, de Stille Oceaan en de landen en gebieden overzee,

gezien het jaarverslag van het Comité ter controle van de boekhouding voor 2019,

gezien het investeringsverslag 2019-2020 van de EIB (“EIB Investment Report 2019/2020: accelerating Europe’s transformation”),

gezien het verslag over corporate governance van de EIB-groep voor 2019,

gezien het activiteitenverslag inzake fraudeonderzoek voor 2019,

gezien het activiteitenplan 2019 van de EIB-groep,

gezien het verslag over EFSI voor 2019 van de Europese Investeringsbank aan het Europees Parlement en de Raad,

gezien Speciaal verslag nr. 03/2019 van de Rekenkamer van 29 januari 2019, getiteld “Europees Fonds voor strategische investeringen: er zijn maatregelen nodig om het EFSI echt een succes te maken” (1),

gezien Speciaal verslag nr. 12/2020 van de Europese Rekenkamer van 12 mei 2020, getiteld “De Europese investeringsadvieshub: opgericht om investeringen in de EU te stimuleren, maar impact blijft beperkt”,

gezien het verslag van de Europese investeringsadvieshub voor 2019,

gezien de evaluatie van de Commissie van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op financieringsverrichtingen van projecten buiten de Unie (SWD(2019)0333), en de samenvatting daarvan (SWD(2019)0334), gepubliceerd op 13 september 2019,

gezien de artikelen 3 en 9 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien de artikelen 15, 126, 174, 175, 208, 209, 271, 308 en 309 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), Protocol nr. 5 bij het VWEU betreffende de statuten van de EIB en Protocol nr. 28 bij het VWEU betreffende economische, sociale en territoriale cohesie,

gezien het reglement van orde van de Europese Investeringsbank,

gezien Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 — het Europees Fonds voor strategische investeringen (2),

gezien het verslag van de Commissie van 28 mei 2019 over het beheer van het Garantiefonds van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) in 2018 (COM(2019)0244),

gezien de driepartijenovereenkomst van september 2016 tussen de Europese Commissie, de Europese Rekenkamer en de Europese Investeringsbank,

gezien zijn resolutie van 10 juli 2020 over de controle van de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank — jaarverslag 2018 (3),

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0215/2021),

A.

overwegende dat de EIB uit hoofde van het Verdrag verplicht is bij te dragen aan de integratie, de economische en sociale cohesie en de regionale ontwikkeling in de EU door middel van specifieke investeringsinstrumenten zoals leningen, aandelen, garanties, risicodelingsfaciliteiten en adviesdiensten;

B.

overwegende dat het hoofddoel van de EIB overeenkomstig artikel 309 VWEU is bij te dragen tot de evenwichtige en gestage ontwikkeling van de interne markt in het belang van de Unie, door de financiering te vergemakkelijken van projecten voor de ontwikkeling van minder ontwikkelde regio’s en projecten van gemeenschappelijk belang voor verschillende lidstaten die van zodanige omvang of aard zijn dat zij niet volledig kunnen worden gefinancierd met de verschillende middelen die in de afzonderlijke lidstaten beschikbaar zijn;

C.

overwegende dat de EIB-groep volgens het Verdrag verplicht is bij te dragen tot integratie en regionale ontwikkeling in de EU, overeenkomstig artikel 309 VWEU en Protocol nr. 28;

D.

overwegende dat de EU sinds de financiële crisis te maken heeft gehad met massale onderinvestering en werd geconfronteerd met een dringende investeringsvraag om het hoofd te kunnen bieden aan de vereiste groene en digitale transformatie van economie en samenleving;

E.

overwegende dat de EIB in november 2019 een nieuw beleid inzake energieleningen en in december 2020 een routekaart voor de klimaatbank heeft goedgekeurd;

F.

overwegende dat de EIB naar verwachting een sleutelrol zal spelen bij de financiering van de Europese Green Deal via het investeringsplan voor een duurzaam Europa;

G.

overwegende dat de EIB naar verwachting een eerlijke groene transitie zal ondersteunen via het mechanisme voor een rechtvaardige transitie;

H.

overwegende dat beleidsdoelstellingen zoals territoriale en sociale cohesie, duurzame ontwikkeling en de bestrijding van (jeugd)werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting centraal moeten staan bij de Bank bij haar taak om bij te dragen tot de evenwichtige en gestage ontwikkeling van de interne mark;

I.

overwegende dat de Bank van 2014 tot 2019 meer dan 100 miljard EUR aan financiering in cohesieregio’s heeft verstrekt;

J.

overwegende dat de EIB overweegt de eerste multilaterale ontwikkelingsbank te worden die is afgestemd op de Overeenkomst van Parijs, en dat de Raad de EIB en de EBWO reeds heeft verzocht deze plannen voor te leggen met het oog op toekomstige besprekingen;

K.

overwegende dat in de due diligence- en contractvoorwaarden van de EIB waarborgen moeten worden opgenomen tegen fraude, waaronder belastingfraude en het witwassen van geld, en tegen het risico van terrorismefinanciering en corruptie;

L.

overwegende dat de EIB buiten de EU een belangrijke rol speelt door zijn externe leenactiviteiten als de grootste multilaterale financiële instelling ter wereld;

M.

overwegende dat de EIB een centrale rol speelt bij de inspanningen van de EU om de uitvoering van de Agenda voor duurzame ontwikkeling te waarborgen;

Voornaamste resultaten van de financieringsactiviteiten van de EIB in 2019

1.

merkt op dat de kredietverlening van de Bank in 2019 een omvang had van 63,3 miljard EUR (waarvan 61,9 miljard EUR uit de eigen middelen van de Bank), hetgeen in overeenstemming is met het streefcijfer van het operationeel plan voor 2019 (63 miljard EUR +/- 10 %) en aanzienlijk hoger is dan het volume van 2018 (55,6 miljard EUR, waarvan 54,3 miljard EUR uit de eigen middelen van de Bank); merkt op dat de totale uitbetalingen in 2019 een omvang hadden van 48,1 miljard EUR (waarvan 47,5 miljard EUR uit de eigen middelen van de Bank), tegenover 52,6 miljard EUR in 2018 (waarvan 51,8 miljard EUR uit de eigen middelen van de Bank); merkt op dat de EIB gezonde financiële resultaten heeft geboekt en voor 2019 een netto-overschot van 2,4 miljard EUR heeft geboekt, tegenover 2,3 miljard EUR in 2018;

2.

neemt kennis van het percentage leningen die een waardevermindering hebben ondergaan, dat eind 2019 0,4 % van de totale kredietportefeuille bedroeg (eind 2018 0,3 %), hoewel de Bank onlangs leningen met een hoger risico heeft verstrekt;

3.

stelt met voldoening vast dat de EIB in 2019 haar jaarlijkse streefcijfer voor leningen in het kader van cohesie van ten minste 30 % van alle nieuwe activiteiten in de EU, de pretoetredingslanden en de EVA-landen heeft gehaald; merkt op dat de EU in 2019 16,13 miljard EUR heeft uitgetrokken voor projecten in EU-cohesieregio’s; benadrukt dat het van cruciaal belang is de regionale ontwikkeling en de doelstellingen van de EU inzake economische en sociale cohesie te blijven ondersteunen overeenkomstig Protocol nr. 28 bij de Verdragen;

4.

neemt er nota van dat in het operationeel plan 2019 van de EIB verwijzingen zijn opgenomen naar de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU en naar de resultaten van de besprekingen over de rol van de EIB in het meerjarig financieel kader 2021-2027; ondersteunt de nadruk op het bedrijfsonderdeel “Speciale activiteiten” met een hoger risico, met inbegrip van projecten in verband met het EFSI en de adviesdiensten, met naar verwachting 530 nieuwe opdrachten in 2019 ter ondersteuning van 35 miljard EUR aan investeringen;

5.

is ingenomen met de nieuwe eigenvermogensstrategie van de EIB-groep, die tot doel heeft investeringstekorten op de aandelenmarkt beter aan te pakken; verzoekt de EIB uitvoering te geven aan de aanbeveling uit de studie “De EIB en het nieuwe missiekader van de EU” om het nemen van grotere risico’s verder te bevorderen door geschikte financiële langetermijninstrumenten met een hoger risico te ontwikkelen die voortbouwen op bestaande risicodelingsmechanismen (bv. EFSI, InnovFin);

6.

is ingenomen met de goedkeuring in 2019 van de nieuwe klimaatrisicobeoordeling (climate risk assessment — CRA), die moet zorgen voor een systematische beoordeling van het fysieke klimaatrisico bij rechtstreekse kredietverlening, zodat de EIB en haar cliënt inzicht krijgen in de wijze waarop de klimaatverandering van invloed kan zijn op het gefinancierde project en corrigerende maatregelen kunnen worden vastgesteld;

7.

is verheugd over de aanneming van een nieuw belastingbeleid in maart 2019, met maatregelen om belastingontwijking tegen te gaan via due diligence-controles op het gebied van fiscale integriteit en een instrumentarium ter bestrijding van belastingontwijking; merkt op dat de EIB niet zal kunnen investeren in landen die voorkomen op de zwarte lijst van de EU van verboden rechtsgebieden, en dat rechtsgebieden die niet aan de eisen voldoen, onderworpen zullen worden aan “verhoogde waakzaamheid”; herhaalt dat een strenger fiscaal zorgvuldigheidsonderzoek moet worden uitgevoerd wanneer belastingparadijzen opduiken in de bedrijfsstructuur van cliënten, promotoren of tussenpersonen;

8.

dringt er bij de EIB op aan om tijdens haar fiscaal zorgvuldigheidsonderzoek met betrekking tot risicogevoelige projecten maximaal gebruik te maken van de instrumenten voor de bestrijding van belastingontwijking die haar ter beschikking staan, en zo nodig gebruik te maken van hervestigingsvereisten; neemt kennis van het herziene AML/CTF-kader (anti-money laundering and countering the financing of terrorism, bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme) van de EIB-groep en verzoekt de EIB haar beleid te actualiseren in het licht van de vijfde antiwitwasrichtlijn, die in januari 2020 in werking treedt, en samen met de betrokken autoriteiten passende sancties voor inbreuken op de wet en strenge normen voor financiële tussenpersonen uit te werken;

9.

stelt vast dat de EIB-klachtenregeling in 2019 84 nieuwe zaken heeft geregistreerd, 173 zaken heeft behandeld en 113 zaken heeft afgesloten; verzoekt de EIB zich te blijven inspannen om het maatschappelijk middenveld in staat te stellen zorgwekkende gevallen te melden, die op doeltreffende en onafhankelijke wijze zullen worden aangepakt; benadrukt het belang van toezicht op de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de aanbevelingen van het klachtenmechanisme; verzoekt de EIB om met concrete maatregelen gevolg te geven aan de bevindingen in het kader van het klachtenmechanisme;

10.

is ingenomen met het feit dat de EIB bezig is met de uitvoering van haar uitsluitingsbeleid en zich ertoe heeft verbonden dit beleid strikt toe te passen door middel van discretionaire uitsluitingsprocedures en schikkingsovereenkomsten; verzoekt de EIB verslag uit te brengen over het aantal en de reikwijdte van de besluiten tot opschorting/onderbreking van betalingen en/of terugvordering van leningen of verzoeken om vervroegde terugbetaling van leningen als gevolg van verboden gedragingen of andere wanpraktijken die van invloed zijn op de gefinancierde activiteiten; verzoekt de EIB verslag uit te brengen over de aard van de financiële steun waarop de vermeende misdragingen betrekking hebben en over de geografische spreiding van dergelijke gevallen, indien zulks wettelijk mogelijk is;

11.

is ingenomen met de update van de EIB-groep over COVID-19 in het financieel verslag 2019 van de EIB, waarin een toelichting wordt gegeven op het noodhulppakket dat in 2020 is goedgekeurd ter ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en midcap-ondernemingen in de Unie, dat liquiditeitslijnen en garantieregelingen voor banken en programma’s voor de aankoop van door activa gedekte waardepapieren omvat en waarin de oprichting wordt voorgesteld van een Europees Garantiefonds (EGF) dat gericht is op de financiering van steun aan kmo’s; stelt met tevredenheid vast dat de EIB-groep haar bijdrage buiten de EU heeft uitgebreid, met de nadruk op investeringen in de gezondheidszorg en de particuliere sector; dringt er bij de EIB op aan van ondernemingen die steun ontvangen uit het EGF of uit andere financieringsprogramma’s die zijn opgezet om de COVID-19-crisis aan te pakken, te verplichten bij te dragen aan het realiseren van de door de Commissie in het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten voorgestelde streefcijfers voor 2030, alsook om te voldoen aan sociale en milieuvoorwaarden, waaronder de aanneming van decarbonisatieplannen, zodat zij weerbaarder worden, en af te zien van de uitkering van dividenden en bonussen voor het hogere management en de terugkoop van aandelen;

12.

is in dit verband verheugd over het kmo-onderdeel in het InvestEU-fonds; benadrukt dat de nadruk moet komen te liggen op langetermijnfinanciering, met name door steun te verlenen aan projecten die anders niet zouden worden gefinancierd, in het bijzonder van innovatieve startersbedrijven en kmo’s; benadrukt evenwel dat de financieringsactiviteiten van de EIB geen vervanging vormen voor een duurzaam begrotingsbeleid in de lidstaten; verzoekt de EIB meer te investeren in baanbrekende innovaties, met name voor de groene transitie, met als doel Europese bedrijven te ondersteunen;

13.

verzoekt de EIB om middelen uit te trekken voor het aanpakken van de technologische transitie, het ondersteunen van de ontwikkeling van vaardigheden die zijn aangepast aan de huidige en toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt, het verder investeren in de digitale vaardigheden van werknemers en ondernemers, digitale infrastructuur en capaciteitsopbouw voor digitalisering, het verstrekken van middelen voor onderzoek en innovatie op lange termijn en kmo’s, het ondersteunen van de sociale economie en het verbeteren van sociale en territoriale cohesie, met name door actuele investeringslacunes op het gebied van sociale huisvesting en infrastructuur te dichten;

14.

wijst op de verschillende economische situaties en capaciteiten van de lidstaten en onderstreept het belang van een rechtvaardige transitie om de zwaarst getroffen regio’s en landen te helpen zich aan te passen aan de op handen zijnde veranderingen en ervoor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten; onderstreept dat er proactief steun moet worden verstrekt aan gebieden waar de werkgelegenheid momenteel afhankelijk is van bedrijfstakken met een hoge uitstoot, onder meer middels aanzienlijke investeringen in opleidingen en alternatieve economische kansen, met als doel hoogwaardige banen te garanderen en zo te zorgen voor een soepele overgang; is van mening dat samenhang en coördinatie met andere EU-financieringsinstrumenten in dit opzicht van cruciaal belang zullen zijn;

15.

herinnert aan het genderactieplan, dat is goedgekeurd om richting te geven aan de uitvoering van de genderstrategie van de EIB en om de bevordering van gendergelijkheid te integreren in het bedrijfsmodel van de EIB; verzoekt de EIB verslag uit te brengen over de vooruitgang die in de eerste fase van het actieplan is geboekt, met betrekking tot doelstellingen zoals het herzien van het zorgvuldigheidskader om de gevolgen en risico’s van EIB-investeringen voor vrouwenrechten aan te pakken, het waarborgen van gelijke toegang tot de voordelen van EIB-investeringen, en het investeren in de participatie van vrouwen in de economie en de arbeidsmarkt;

Werking en doeltreffendheid van het EFSI

16.

herinnert eraan dat het EFSI een andere bestuursstructuur heeft dan de EIB en dat zijn investeringsverrichtingen plaatsvinden binnen twee thematische gebieden, namelijk het door de EIB beheerde venster infrastructuur en innovatie en het door het Europees Investeringsfonds (EIF) beheerde kmo-venster;

17.

neemt kennis van de resultaten die zijn gepresenteerd in het verslag 2019 van de Europese investeringsadvieshub; is verheugd over het positieve effect van de European Investment Advisory Hub (EIAH); roept op tot verdere versterking van de interne financiële en adviescapaciteiten van de EIB om een langdurige inzet te waarborgen voor de uitvoering en de financieringshorizon op lange termijn van EU-missies zoals het uitbannen van kanker, aanpassing aan klimaatverandering, het waarborgen van een eerlijke overgang in de regio’s die het meest getroffen zijn door de transformaties ten gevolge van de Green Deal, bescherming van onze oceanen, leven in groenere steden en het waarborgen van de gezondheid van bodem en voedsel; is ingenomen met het feit dat de EIB, in het kader van de follow-up van de aanbevelingen van de Rekenkamer, in juli 2019 haar “Study in response to ECA Recommendation 5: improving the geographical spread of EFSI supported investment” heeft gepresenteerd: neemt kennis van de conclusies van deze analyse; wijst erop dat hieruit blijkt dat de EIB en de Commissie aanzienlijke inspanningen hebben geleverd ter facilitering van een evenwichtigere geografische spreiding van EFSI-investeringen om bij te dragen tot duurzame economische convergentie op lange termijn in de gehele Unie;

18.

verzoekt de EIB de geografische spreiding van de EIB-financiering evenwichtiger te maken, in overeenstemming met haar rol in het waarborgen van territoriale en sociale cohesie; verzoekt de EIB tekortkomingen aan te pakken die bepaalde regio’s of lidstaten beletten ten volle gebruik te maken van haar financiële instrumenten;

19.

dringt aan op versterking van de technische bijstand en de financiële expertise van lokale en regionale overheden vóór de goedkeuring van projecten, met name in regio’s met een geringe investeringscapaciteit, teneinde de toegankelijkheid te verbeteren; pleit voor intensievere samenwerking met nationale stimuleringsbanken en -instellingen;

De rol van de EIB bij de financiering van de Europese Green Deal

20.

herinnert eraan dat de raad van bestuur van de EIB in november 2019, in overeenstemming met de politieke ambitie van de Europese Green Deal, heeft besloten het niveau van de klimaat- en milieuverbintenissen voor de EIB-groep te verhogen, met als doel de EIB om te vormen van “een EU-bank die het klimaat ondersteunt” tot “de EU-klimaatbank”, en heeft toegezegd het aandeel van de EIB-financiering dat aan klimaatactie en milieuduurzaamheid is gewijd, geleidelijk te zullen verhogen tot 50 % van de verrichtingen in 2025 en alle financieringsactiviteiten vanaf eind 2020 af te zullen stemmen op de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs; is verheugd over de vaststelling van de klimaatroutekaart; verzoekt de EIB na te gaan of projecten die reeds vóór november 2020 op stapel stonden, stroken met de doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050, met inachtneming van de bedrijfscontinuïteit, ongeacht de geplande overgangsperiode waarin is voorzien tot eind 2022;

21.

is verheugd over het feit dat de EIB gebruikmaakt van geleidelijk stijgende schaduwkosten van koolstof als onderdeel van de algemene aanpak om ervoor te zorgen dat de activiteiten van de EIB in overeenstemming zijn met de 1,5 oC-doelstelling, en tegelijkertijd te zorgen voor een rechtvaardige transitie naar een koolstofneutrale economie die niemand aan zijn lot overlaat;

22.

merkt op dat het klimaatprobleem niet kan worden opgelost zonder steun van de industrie, dat grootscheepse veranderingen alleen kunnen worden gerealiseerd als de industrie mee aan boord wordt genomen en als de nodige stimulansen voor innovatieve klimaatoplossingen worden gegeven;

23.

merkt op dat volgens het EIB-duurzaamheidsverslag de absolute emissies van de EIB-portefeuille in 2019 worden geraamd op 3,9 miljoen ton CO2e per jaar, tegen 2,2 miljoen ton CO2e per jaar in 2018; merkt op dat de totale verminderde of vermeden emissies ten gevolge van dezelfde financiering worden geraamd op 3,1 miljoen ton CO2e per jaar in 2019, tegen 3,5 miljoen ton CO2e per jaar in 2018; roept de EIB op meer inspanningen te leveren om de absolute emissies te verminderen; verzoekt de EIB om systematische openbaarmaking van de berekeningen van de broeikasgasvoetafdruk voor alle projecten waarvoor een koolstofvoetafdruk moet worden gemaakt, teneinde de transparantie te vergroten;

24.

is ingenomen met het in november 2019 door de raad van bestuur van de EIB overeengekomen beleid inzake kredietverlening op energiegebied, en met name met het besluit om de financiering van energieprojecten op basis van fossiele brandstoffen stop te zetten; merkt echter op dat gasinfrastructuurprojecten die zijn opgenomen in de vierde lijst van projecten van gemeenschappelijk belang en gasprojecten die op 14 november 2019 reeds in behandeling zijn, tot eind 2021 niet van EIB-financiering zijn uitgesloten; benadrukt dat deze projecten kunnen worden gefinancierd zolang zij bijdragen aan de taak van de EIB om een rechtvaardige transitie en een evenwichtige ontwikkeling in de EU te faciliteren; merkt op dat de EIB in 2019 voor 685 miljoen EUR financiering heeft verstrekt aan de transmissie en distributie van aardgas; verzoekt de EIB potentiële risico’s in verband met de lock-in van koolstofintensieve activa te beoordelen en aan te pakken;

25.

herinnert de EIB aan het verzoek van het Parlement om toe te lichten hoe de trans-Anatolische aardgaspijpleiding en de trans-Adriatische pijpleiding uiterlijk eind 2020 in overeenstemming zullen worden gebracht met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs; merkt op dat het project is onderworpen aan een onderzoek van de Europese Ombudsman (4) naar aanleiding van het feit dat de EIB voor beide projecten geen behoorlijke klimaateffectbeoordeling heeft uitgevoerd; dringt er bij de EIB op aan alle tekortkomingen in de milieueffectbeoordeling te verhelpen en met voorrang te werken aan de aanpak van negatieve milieu-, klimaat- en sociale gevolgen;

26.

merkt op dat in het kader van het huidige energieleningenbeleid gasgestookte elektriciteitscentrales en gasnetwerkprojecten die gepland zijn om koolstofarm gas te transporteren, in aanmerking komen onder de voorwaarde dat daarvoor een “geloofwaardig plan” bestaat, met inbegrip van een emissietraject dat in de financieringsovereenkomst van de EIB moet worden opgenomen; verzoekt de EIB ervoor te zorgen dat de criteria op grond waarvan deze plannen als geloofwaardig kunnen worden beschouwd, in overeenstemming zijn met haar opdracht om bij te dragen tot een rechtvaardige transitie, teneinde het risico te vermijden dat gasprojecten worden gesteund die niet in overeenstemming zijn met de klimaatdoelstellingen; merkt op dat de EIB begin 2022 een tussentijdse evaluatie zal uitvoeren van het beleid inzake energieleningen;

27.

wijst erop dat de EIB in 2019 verscheidene waterkrachtprojecten heeft gesteund; is ingenomen met de “Environmental, Climate and Social Guidelines on Hydropower Development”; is ingenomen met het feit dat de EIB momenteel bezig is met het actualiseren van haar rapportagevereisten voor via intermediairs verstrekte leningen om ervoor te zorgen dat tegenpartijen de Overeenkomst van Parijs en de EU-taxonomie voor duurzame financiering naleven, en met een herziening van haar kader voor ecologische en sociale duurzaamheid; benadrukt dat deze nieuwe vereisten moeten zorgen voor een grotere transparantie van EIB-verrichtingen waarbij financiële tussenpersonen betrokken zijn, teneinde mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu of de mensenrechten van waterkrachtprojecten zowel binnen als buiten de EU vast te stellen en te voorkomen, waarbij de toegang tot financiering voor kmo’s gevrijwaard moet worden;

28.

wijst erop dat de EIB-groep beschikt over een milieu- en sociaal kader, is ingenomen met het feit dat de EIB verslag uitbrengt over ecologische, sociale en economische effecten, en de screening van ecologische en sociale effecten zowel vooraf als achteraf evalueert; spreekt zijn bezorgdheid uit over het risico van financiering door de EIB en het EIF van koolstofintensieve activiteiten via financiële tussenpersonen; roept de EIB-groep op om de naleving van bindende criteria op het gebied van milieu, maatschappij, bestuur en eerlijke belastingheffing verder te monitoren als onderdeel van de komende richtsnoeren inzake de naleving door tegenpartijen, met inbegrip van lijsten van activiteiten waarvoor beperkingen gelden en de eis dat cliënten duidelijke en bindende plannen voor het koolstofarm maken van de economie moeten hebben, in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs, waarbij de toegang tot financiering voor kmo’s gevrijwaard moet worden;

29.

onderstreept dat de financiële behoeften van landbouwers, met name jonge landbouwers en nieuwkomers, aanzienlijk zijn en dat landbouwers en bedrijven in deze sector minder succesvol zijn wanneer zij financiering aanvragen; verzoekt de EIB te werken aan financieringsinitiatieven die de toegankelijkheid tot financiering voor de landbouwsector zullen verbeteren;

30.

wijst erop dat de EIB-Groep steeds actiever wordt in de landbouwsector; benadrukt dat de EIB-financiering plattelandsgemeenschappen moet ondersteunen en de overgang van de landbouwsector overeenkomstig de Europese beleidsdoelstellingen, onder meer met meer respect voor dierenwelzijn, en dat zij niet mag bijdragen aan een veebezetting die de draagkracht van het land te boven gaat;

31.

neemt er nota van dat de financiering die in 2019 binnen de Unie is verstrekt voor vervoer, hoger was dan in 2018 (9 325 miljoen EUR tegenover 8 237 miljoen EUR in 2018) en dat de inkrimping van de financiering voor wegen en autosnelwegen werd gecompenseerd door een toename van de financiering voor spoorwegen en luchtvervoer; benadrukt dat het van belang is het beleid inzake leningen voor vervoer en de vervoersportefeuille van de EIB af te stemmen op de routekaart van de Klimaatbank, in het bijzonder wat betreft het koolstofvrij maken van de vervoerssector tegen 2050, maar ook op de komende strategie van de Commissie voor duurzame en slimme mobiliteit als antwoord op de nieuwe Europese Green Deal, en op andere terreinen van het EU-vervoersbeleid, en tegelijkertijd te zorgen voor een rechtvaardige transitie en een evenwichtige sociale en territoriale ontwikkeling; is ingenomen met de toezegging van de EIB om de bestaande uitbreiding van de luchthavencapaciteit en haveninfrastructuur voor het vervoer en de opslag van fossiele brandstoffen niet te financieren; roept ertoe op om in het kader van het beleid de lock-in van koolstofintensieve activa te voorkomen en steun te verlenen voor een verschuiving tussen de verschillende vervoerswijzen naar een koolstofvrije mobiliteit voor zowel vracht als passagiers in steden en tussen steden, zoals het spoor, veilige fietsen en schoon openbaar vervoer, met name voor gemeenschappen en plaatsen met een lage dekkingsgraad, en voor elektrificatie-infrastructuur op basis van hernieuwbare energiebronnen;

32.

is ingenomen met de voortrekkersrol van de EIB op de markt voor groene obligaties in 2019 door de uitgifte van 4,1 miljard EUR aan klimaatobligaties (Climate Awareness Bonds, CAB’s) en duurzaamheidsobligaties (Sustainability Awareness Bonds, SAB’s); benadrukt het belang van transparante en geloofwaardige documentatie en van het traceren van opbrengsten die ten grondslag liggen aan CAB’s en SAB’s, en om te zorgen voor consistentie met de EU-taxonomie voor duurzame financiering en de komende EU-norm voor groene obligaties;

33.

is ingenomen met de aanstaande herziening van het milieu- en sociaal kader van de EIB en de ontwikkeling van instrumenten voor het beheer van klimaat-, milieu- en sociale risico’s ter beoordeling van fysieke, transitie- en systeemrisico’s; roept de EIB op ervoor te zorgen dat dit uiterlijk eind 2021 afgerond is; is ingenomen met de toezegging van de EIB om het criterium van “geen ernstige afbreuk doen” van Verordening (EU) 2020/852 (5) als basis te nemen en strengere normen vast te stellen wanneer dit gerechtvaardigd is;

Verrichtingen van de EIB buiten de EU

34.

wijst erop dat het belangrijkste mandaat voor EIB-verrichtingen buiten de Unie het mandaat voor externe leningen is (External Lending Mandate, ELM), op grond waarvan de EIB-verrichtingen in de periode 2014-2020 worden gedekt door een speciaal garantiefonds, met een plafond van 32,3 miljard EUR, dat de EIB een rechtsgrondslag en een garantie biedt tegen verliezen in het kader van financieringsverrichtingen in 68 in aanmerking komende landen buiten de EU; merkt op dat de Commissie heeft voorgesteld het ELM niet in zijn huidige vorm voort te zetten; neemt kennis van de instelling van de EFSD+-garantie (Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling+), waarmee nieuwe EIB-mandaten mogelijk worden gemaakt;

35.

is ingenomen met de steun die de EIB in 2019 heeft verleend bij de opstelling van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie, dat bijstand biedt aan gebieden en regio’s die het zwaarst door de transitie naar een klimaatneutrale economie worden getroffen, met name gebieden en regio’s die het minst in staat zijn om de kosten van de transitie te dragen; benadrukt het belang van de EIB voor de tenuitvoerlegging van het mechanisme in de komende jaren, waarbij zij ervoor moet zorgen dat geen enkele regio achterblijft;

36.

wijst erop dat het ontwikkelingsbeleid van de Unie zal worden uitgevoerd via het nieuwe instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI), waarvan de EIB de belangrijkste uitvoerder is; maakt zich echter zorgen over het gebruik van EU-ontwikkelingsfondsen voor het afbouwen van risico’s van particuliere investeringen, aangezien niet is aangetoond dat deze geschikt zijn om additionaliteit te bewerkstelligen en ontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken, zoals onlangs is gerapporteerd in de eindevaluatie van het EFDO en in advies nr. 7/2020 van de Europese Rekenkamer van 11 september 2020; benadrukt dat donoren prioriteit moeten geven aan op subsidies gebaseerde financiering als standaardoptie, met name ten aanzien van de minst ontwikkelde landen, om te voorkomen dat de schuldenlast toeneemt;

37.

wijst er nogmaals op dat de externe verrichtingen van de EIB geacht worden bij te dragen tot de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van de EU, tot de bevordering van de duurzame economische, sociale en ecologische ontwikkeling van de ontwikkelingslanden, en met name van de meest kansarme ontwikkelingslanden, en tot de naleving van de door de Unie goedgekeurde doelstellingen; beschouwt het uitbannen van armoede, het mobiliseren van binnenlandse middelen en de mensenrechten als kernthema’s binnen de EU-structuur voor ontwikkelingsfinanciering; herinnert eraan dat de inzet van belanghebbenden de hoeksteen vormt van een duurzame en inclusieve ontwikkeling;

38.

merkt op dat de EIB gebonden is door het Handvest van de grondrechten van de EU; benadrukt dat mensenrechtenbeginselen zijn opgenomen in haar due diligence-procedures en -normen op projectniveau, onder meer door de mogelijkheid betalingen op te schorten in geval van ernstige schendingen van de mensenrechten of sociale en milieunormen; stelt vast dat de klachtenregeling eind 2018 is versterkt; verzoekt de EIB ervoor te zorgen dat haar klachtenmechanisme gemakkelijk toegankelijk, snel en doeltreffend is, zodat mogelijke mensenrechtenschendingen in het kader van projecten waarbij de EIB betrokken is, worden opgespoord en verholpen; verzoekt de EIB hierover verslag uit te brengen aan het Parlement en de Raad van Gouverneurs;

39.

verzoekt de EIB de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties volledig te ondersteunen door haar activiteiten in het kader van specifieke mandaten die zijn vastgesteld door de Raad en het Europees Parlement;

Governance, transparantie en aflegging van verantwoording bij de EIB

40.

wijst nogmaals op het belang van ethiek, integriteit, transparantie, communicatie en aflegging van verantwoording bij de EIB-groep, in al haar verrichtingen en beleid;

41.

uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan transparantie van de verrichtingen van de EIB via financiële intermediairs zoals commerciële banken en investeringsfondsen; benadrukt de noodzaak om de economische en sociale impact van via intermediairs verstrekte leningen te beoordelen door informatie over de uiteindelijke begunstigden beschikbaar te stellen; verzoekt de EIB om standaardrapportageverplichtingen vast te stellen met de financiële intermediairs en door de eindbegunstigden, waar nodig met inachtneming van de vertrouwelijkheidsovereenkomsten tussen de financiële intermediair en de eindbegunstigde, maar met een gedegen structuur voor het verzamelen van gegevens en informatie;

42.

uit zijn ernstige bezorgdheid over de beschuldigingen tegen de EIB van intimidatie en seksuele intimidatie op het werk, straffeloosheid voor wie zich aan intimidatie schuldig maakt, ontevredenheid van werknemers, tekortkomingen in aanwervingsprocedures voor hoger personeel en een gebrek aan functionerende inspraak van werknemers in het bestuur; verzoekt de EIB ervoor te zorgen dat alle vermeende gevallen van intimidatie onafhankelijk worden onderzocht en te zorgen voor transparantie ten aanzien van de resultaten van eerdere en lopende onderzoeken en de toegepaste sancties, teneinde het vertrouwen te herstellen en een verantwoordingscultuur te creëren; verzoekt de EIB de resultaten van onderzoeken naar de tevredenheid van het personeel over de periode 2010-2021 openbaar te maken; dringt aan op een onafhankelijke beoordeling van de transparantie en kwaliteit van de aanwervingsprocedures voor hogere, leidinggevende, professionele en administratieve functies bij de EIB; verzoekt de EIB om met een actieplan te komen om het vertrouwen tussen het management en personeel te herstellen en de inspraak van werknemers in de besluitvorming te versterken;

43.

uit zijn bezorgdheid over berichten dat verschillende voormalige vicevoorzitters in dienst zijn getreden bij entiteiten die banden hebben met de EIB zonder een afkoelingsperiode in acht te nemen; betreurt het feit dat dergelijke praktijken niet strikt worden gereguleerd en verboden door de gedragscode van de EIB; betreurt dat de lopende herziening van het beleid ten aanzien van de periode na uitdiensttreding nog niet is afgerond, en benadrukt dat strengere regels moeten worden toegepast; verzoekt de EIB haar beleid ten aanzien van de periode na uitdiensttreding af te stemmen op dat van de Commissie en vergelijkbare instellingen;

44.

uit zijn bezorgdheid over het feit dat de vicevoorzitters, naast andere landen, nog steeds verantwoordelijk zijn voor hun land van herkomst, hetgeen tot belangenconflicten kan leiden; roept de EIB op gevolg te geven aan het verzoek van het Parlement om een bepaling op te nemen in de gedragscode van de directie op grond waarvan leden van de directie geen toezicht mogen houden op leningen voor of de uitvoering van projecten in hun land van herkomst;

45.

is ingenomen met het besluit van de EIB van 6 februari 2019 tot vaststelling van interne regels voor de verwerking van persoonsgegevens door de afdeling Fraudeonderzoek binnen het inspectoraat-generaal en het bureau van het hoofd Naleving; benadrukt dat op het gebied van naleving door bedrijven voldoende middelen moeten worden uitgetrokken voor controle en monitoring van externe activiteiten, belangenconflicten, aanbestedingen en geschenken;

46.

betreurt het aanhoudende gebrek aan diversiteit en genderevenwicht op het niveau van het hoger management en binnen de bestuursorganen van de EIB-groep, alsook het zeer hoge percentage vrouwen in ondersteunende functies; merkt op dat de Bank het streefdoel heeft vastgesteld om het percentage vrouwelijke managers uiterlijk in 2021 te verhogen tot 33 %, het percentage vrouwen in het hogere management tot 40 %, en het percentage vrouwen op uitvoerend niveau tot 50 %; dringt er bij de EIB op aan haar inspanningen ter bevordering van genderevenwicht op alle personeelsniveaus op te voeren; dringt er bij de EIB op aan de lidstaten die vicevoorzitters voordragen, aan te moedigen om ook rekening te houden met de doelstellingen inzake diversiteit en genderevenwicht; verzoekt de EIB een adequate vertegenwoordiging van onderdanen uit alle lidstaten binnen haar secretariaat tot stand te brengen en tegelijkertijd de vaardigheden en verdiensten van de kandidaten in acht te nemen; verzoekt de EIB een uitsplitsing naar geslacht en nationaliteit van het middenkader en hogere leidinggevende functies te publiceren;

47.

betreurt het dat de EIB nog steeds geen volledige openheid van zaken geeft over de uiteindelijke begunstigden van haar cliënten; benadrukt dat in sommige gevallen de gegevens van de betrokken marktdeelnemers niet worden meegedeeld door de promotoren of financiële intermediairs; benadrukt dat de bekendmaking van ontvangers en hun uiteindelijke begunstigden in overeenstemming is met het bestaande rechtskader; herinnert er echter aan dat de lidstaten de mogelijkheid hebben om in uitzonderlijke omstandigheden te voorzien in uitzonderingen op de openbaarmaking via de registers van informatie over uiteindelijk begunstigden en op toegang tot dergelijke informatie; verzoekt de EIB de beschikbare instrumenten te gebruiken en de normen uit hoofde van de vijfde antiwitwasrichtlijn toe te passen om deze gegevens toegankelijk te maken; verzoekt de Bank te onderzoeken welke maatregelen kunnen worden genomen in geval van ongerechtvaardigde weigering door een rechtsgebied om deze informatie te verstrekken; herhaalt dat de afdeling Naleving van het EIF en het bureau van het hoofd Naleving van de EIB moeten samenwerken om te zorgen voor samenhang bij de ontwikkeling en uitvoering van het beleid van de EIB-groep op het gebied van AML/CFT;

48.

verzoekt de EIB op haar website gegevens over de uiteindelijk begunstigden van haar cliënten te publiceren om de zichtbaarheid van haar verrichtingen te vergroten en bij te dragen tot het voorkomen van gevallen van corruptie en belangenverstrengeling;

49.

verzoekt de EIB de bekendmaking van fiscale en boekhoudkundige gegevens per land en de publicatie van informatie over de uiteindelijk begunstigden en de financiële tussenpersonen die bij de financieringsverrichtingen zijn betrokken, als voorwaarden te stellen voor de verstrekking van directe en indirecte leningen;

50.

verzoekt de EIB de in 2019 gestarte herziening van het antifraudebeleid van de EIB-groep af te ronden, overeenkomstig de verzoeken van het Parlement; is ingenomen met de intensieve dialoog tussen de EIB en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) over de actualisering ervan; verzoekt de EIB gebruik te maken van de ondersteunende rol van OLAF, versterkt door de nieuwe fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie (CAFS) die in april 2019 is aangenomen; is nog altijd van mening dat het mandaat van het Europees Openbaar Ministerie de vervolging moet omvatten van criminele activiteiten die van invloed zijn op de EIB-financiering;

51.

wijst nogmaals op het belang van de betrokkenheid van relevante nationale, regionale en lokale belanghebbenden, waaronder klimaatdeskundigen, vakbonden, actoren uit het maatschappelijk middenveld, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, kmo’s en de academische wereld, bij de beoordeling van het effect van investeringen, onder meer door middel van transparante communicatie, en op het belang van het beoordelen van de behoeften en verwachtingen van de mensen voor wie het project gevolgen heeft; benadrukt dat alle belanghebbende gemeenschappen moeten worden geraadpleegd, dat het overleg toegankelijk moet zijn voor kwetsbare groepen, moet zijn toegesneden op de afzonderlijke behoeften van de belanghebbenden en gedurende de gehele levenscyclus van het project moet worden voortgezet; dringt aan op naleving van het beginsel van vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming van alle getroffen gemeenschappen (naast de inheemse bevolking) in het geval van investeringen op basis van land en natuurlijke hulpbronnen; verzoekt de EIB verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging van bovenstaande beginselen; is ingenomen met de raadpleging van belanghebbenden door de Bank over geselecteerde beleidsmaatregelen, zoals bepaald in artikel 7, leden 10 en 11, van het transparantiebeleid van de EIB-groep;

52.

verzoekt de EIB bij grootschalige infrastructuurprojecten rekening te houden met alle risico’s voor het milieu en alleen projecten te financieren waarvan is aangetoond dat ze meerwaarde hebben, zowel voor de plaatselijke bevolking als uit milieu-, sociaal en economisch oogpunt; benadrukt dat het belangrijk is om mogelijke risico’s van corruptie en fraude zorgvuldig te monitoren en nauwgezette ex-ante- en ex-postbeoordelingen van de te financieren projecten uit te voeren;

53.

herinnert eraan dat in artikel 287, lid 3, VWEU de controlebevoegdheden van de Rekenkamer met betrekking tot de EIB worden beschreven; brengt in herinnering dat de Rekenkamer bevoegd is om de activiteiten van de EIB te controleren in het kader van haar beheer van de uitgaven en ontvangsten van de Unie; wijst er nogmaals op dat het Comité ter controle van de boekhouding van de EIB uit hoofde van artikel 12 van Protocol nr. 5 (statuten van de EIB) bevoegd is om het aandelenkapitaal van de EIB te controleren; merkt op dat dit betekent dat de Rekenkamer geen volledig beeld kan geven van de verhouding tussen de verrichtingen van de EIB-groep en de begroting van de Unie; herinnert eraan dat volgens artikel 308, lid 3, VWEU de Raad het Protocol betreffende de statuten van de EIB bij eenvoudig besluit mag wijzigen zonder een volledige herziening van het Verdrag; wijst op het toegenomen belang in het nieuwe meerjarig financieel kader van EU-garanties en andere door de EIB beheerde financieringsinstrumenten; verzoekt de Raad daarom artikel 12 van Protocol nr. 5 te wijzigen teneinde de Rekenkamer een rol te geven bij het controleren van het aandelenkapitaal van de EIB; merkt op dat de huidige tripartiete overeenkomst tussen de Commissie, de EIB en de Rekenkamer over de controles van door de Uniebegroting gefinancierde of gedekte verrichtingen in 2020 is afgelopen; verzoekt de Commissie, de Rekenkamer en de EIB met klem de rol van de Rekenkamer te bevorderen en haar controlebevoegdheden ten aanzien van de activiteiten van de EIB verder te versterken bij de verlenging van de tripartiete overeenkomst betreffende het reglement van orde;

54.

verzoekt de EIB-groep en de Commissie een begin te maken met de herziening van de bepalingen van de financiële en administratieve kaderovereenkomst (FAFA) van mei 2014, waarin de regels worden vastgesteld voor de centraal beheerde EU-instrumenten die aan de EIB-groep zijn toevertrouwd;

55.

verzoekt de EIB samen met de Commissie te onderzoeken hoe het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES) en het uitsluitingsbeleid van de EIB kunnen worden gecoördineerd om synergieën tot stand te brengen en te garanderen dat kritieke situaties die van invloed zijn op de verrichtingen van de EIB en de financiële belangen van de Unie, volledig worden gedekt;

56.

neemt kennis van de goedkeuring in maart 2019 van het klokkenluidersbeleid van de EIB-groep en neemt nota van de naleving van de algemene beginselen en normen die zijn opgenomen in Richtlijn (EU) 2019/1937 (6), die op een later tijdstip in werking is getreden; betreurt dat het beleid alleen van toepassing is op gevallen van interne klokkenluiders; verwacht dat het EIB-beleid inzake de bescherming van klokkenluiders ambitieus is en strenge normen omvat; dringt er bij de EIB op aan om rekening te houden met zowel interne als externe klokkenluiders, en duidelijke en welomschreven procedures, termijnen en richtsnoeren vast te stellen om klokkenluiders zo goed mogelijk te adviseren en hen te beschermen tegen eventuele represailles;

57.

verzoekt de EIB haar communicatiestrategie te verbeteren; acht het, aangezien de EIB ’s werelds grootste donor en multilaterale leningnemer is, van essentieel belang dat zij duidelijk en met relevante informatie communiceert over haar missie en haar status en dat zij zich richt op een breed scala aan doelgroepen;

58.

neemt nota van de verdere toename van het aantal beschuldigingen dat in 2019 aan de onderzoeksafdeling van de EIB is gemeld, met 228 nieuwe beschuldigingen (184 in 2018), waarvan 69 % afkomstig was van personeelsleden en 30 % van externe bronnen, waaronder projectgerelateerde partijen, het maatschappelijk middenveld en de media; wijst erop dat 59 % van de onderzoeksacties betrekking heeft op fraudegevallen, gevolgd door corruptie (15 %) en samenspanning (6 %), en dat meer dan een derde van de onderzochte beschuldigingen verband houdt met de vervoersector;

59.

merkt op dat in 2019 van de 220 afgeronde zaken er 40 werden onderbouwd, wat neerkomt op 18 % van de afgeronde zaken, en resulteerden in hetzij verwijzingen naar bevoegde autoriteiten, hetzij aanbevelingen aan de diensten van de EIB-groep; merkt tevens op dat 62 % van deze zaken (25 van de 40) werden doorverwezen naar OLAF; verzoekt de EIB verslag uit te brengen over de resultaten van de ondernomen acties, met inbegrip van, indien beschikbaar, bedragen die werden teruggevorderd;

60.

verzoekt de EIB de proactieve transparantie te vergroten door niet-vertrouwelijke documenten tijdig openbaar te maken in een gebruikersvriendelijke databank; herhaalt zijn oproep aan de EIB om in haar werk uit te gaan van principiële openbaarmaking in plaats van principiële vertrouwelijkheid;

61.

verzoekt de EIB-groep haar aflegging van verantwoording te verbeteren; dringt aan op een memorandum van overeenstemming tussen de EIB en het Parlement om de toegang van het Parlement tot documenten en gegevens van de EIB met betrekking tot strategische richtsnoeren en financieringsbeleid te verbeteren, teneinde de aflegging van verantwoording door de Bank te versterken; stelt een driemaandelijkse dialoog met de relevante commissies van het Parlement voor, zodat zij inspraak kunnen hebben in de investeringsstrategie van de EIB en adequaat toezicht kunnen uitoefenen; benadrukt het belang van een grotere controle van het Parlement op de besluiten van de raad van bestuur van de EIB; vraagt om een betere informatie-uitwisseling van de Commissie teneinde haar transparantie ten opzichte van het Parlement over de standpunten die zij inneemt in de raad van bestuur van de EIB, te vergroten; herhaalt zijn verzoek om openbaarmaking van de adviezen die de Commissie in het kader van de procedure van artikel 19 van de EIB-statuten heeft uitgebracht over de financieringsverrichtingen van de EIB, zodat kan worden nagegaan of deze in overeenstemming zijn met de desbetreffende EU-wetgeving en het EU-beleid; verzoekt de Commissie en de EIB een akkoord te bereiken om volledige transparantie over dergelijke adviezen en de daaraan ten grondslag liggende redenen te waarborgen voor zover dat wettelijk mogelijk is;

62.

dringt aan op tijdige publicatie van de volledige agenda’s en notulen van de vergaderingen van de directie en de raad van bestuur; onderstreept dat het toekomstige transparantiebeleid sterkere transparantievereisten moet omvatten voor al haar verrichtingen alsook de eis dat initiatiefnemers van projecten milieueffectbeoordelingen en aanverwante documenten openbaar maken, door strikte transparantieverplichtingen op te nemen in de specifieke contractuele clausules die met alle cliënten van de EIB worden ondertekend; verzoekt de EIB vaker diepgaande en alomvattende informatie te publiceren over de financiële tussenpersonen die verantwoordelijk zijn voor het mobiliseren van EIB-financiering, en vraagt de EIB eveneens contractuele clausules op te nemen over verplichte informatieverstrekking door die instellingen over hun kredietverleningsactiviteiten;

Follow-up van de aanbevelingen van het Parlement

63.

verzoekt de EIB verslag te blijven uitbrengen over de stand van zaken ten aanzien van eerdere aanbevelingen die het Parlement in zijn jaarlijkse resoluties heeft gedaan, met name inzake:

a)

de effecten (economisch, ecologisch en sociaal) van haar investeringsstrategie en de bereikte resultaten om bij te dragen tot de evenwichtige en gestage ontwikkeling van de interne markt in het belang van de Unie,

b)

de maatregelen die zijn genomen om de preventie van belangenconflicten te verbeteren,

c)

de maatregelen ter versterking van de transparantie in het kader van de zorgvuldigheidstoetsing ten aanzien van cliënten om belastingontwijking, fraude en corruptie te voorkomen,

d)

de maatregelen die zijn genomen om gevolg te geven aan de oproepen en verzoeken die in het kader van deze resolutie zijn goedgekeurd;

o

o o

64.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie en verzoekt de Raad en de raad van bestuur van de EIB om een debat te houden over de hierin gepresenteerde standpunten van het Parlement.

(1)  https://www.eca.europa.eu/en/Pages/DocItem.aspx?did=49051

(2)  PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1.

(3)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0191.

(4)  Ingediend door milieu-ngo’s CEE Bankwatch Network, Counter Balance, Re: Common en Friends of the Earth Europe.

(5)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13.)

(6)  Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/45


P9_TA(2021)0333

Genetisch gemodificeerde soja DAS-81419-2

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-81419-2 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D073421/01 — 2021/2759(RSP))

(2022/C 99/05)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-81419-2 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D073421/01,

gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,

gezien de stemming van 17 mei 2021 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, waarvoor geen advies is gegeven,

gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (2),

gezien het advies dat op 26 oktober 2016 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 5 december 2016 werd gepubliceerd (3),

gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (“ggo’s”) (4),

gezien artikel 112, leden 2 en 3, van zijn Reglement,

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

A.

overwegende dat Dow Agro Sciences Ltd op 9 februari 2012 bij de nationale bevoegde instantie van Nederland een aanvraag heeft ingediend voor een vergunning voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-81419-2 (“de genetisch gemodificeerde soja”), overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 (“de aanvraag”); overwegende dat de aanvraag tevens betrekking heeft op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit de genetisch gemodificeerde soja voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;

B.

overwegende dat de EFSA op 26 oktober 2016 een gunstig advies uitbracht met betrekking tot deze aanvraag, dat op 5 december 2016 werd gepubliceerd;

C.

overwegende dat de genetisch gemodificeerde soja is ontwikkeld om twee synthetische Bt-toxinen te produceren, Cry1F en Cry1Ac, die resistentie bieden tegen bepaalde soorten lepidoptera, en om resistent te zijn tegen het herbicide glufosinaat (5);

Gebrek aan een passende beoordeling van residuen van herbiciden, metabolieten en cocktaileffecten

D.

overwegende dat in meerdere studies is aangetoond dat de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen een toename van het gebruik van “complementaire” herbiciden in de hand werkt, voornamelijk vanwege het ontstaan van herbicidetolerant onkruid (6); overwegende dat er bijgevolg van moet worden uitgegaan dat de genetisch gemodificeerde soja zal worden blootgesteld aan zowel hogere als herhaalde doses glufosinaat, met als gevolg dat een grotere hoeveelheid residuen aanwezig kan zijn in de oogst;

E.

overwegende dat glufosinaat is ingedeeld als toxisch voor de voortplanting, categorie 1B, en dus onder de uitsluitingscriteria valt van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (7); overwegende dat de goedkeuring van glufosinaat voor gebruik in de Unie op 31 juli 2018 is verstreken (8);

F.

overwegende dat de beoordeling van residuen van herbiciden en hun afbraakproducten in genetisch gemodificeerde planten wordt beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen (“EFSA-panel voor ggo’s”) valt en daarom geen deel uitmaakt van de vergunningsprocedure voor ggo’s;

G.

overwegende dat er vanwege de specifieke landbouwpraktijken bij de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen specifieke patronen zijn wat betreft de toepassingen, blootstelling en het voorkomen van specifieke metabolieten en het ontstaan van combinatorische effecten die bijzondere aandacht vereisen; overwegende dat deze niet in aanmerking zijn genomen door de EFSA;

Openstaande vragen in verband met Bt-toxinen

H.

overwegende dat toxicologische tests voor vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen worden uitgevoerd met geïsoleerde Bt-toxinen; overwegende dat weinig betekenis kan worden toegekend aan toxicologische tests die verricht zijn met eiwitten in isolatie, gezien het feit dat Bt-toxinen in genetisch gemodificeerde gewassen zoals mais, katoen en soja inherent toxischer zijn dan geïsoleerde Bt-toxinen; overwegende dat dit komt doordat antiproteasen, die in het weefsel van de plant aanwezig zijn, de toxiciteit van Bt-toxinen kunnen vergroten door hun afbraak te vertragen; overwegende dat dit verschijnsel in meerdere wetenschappelijke studies is aangetoond, waaronder in een studie voor Monsanto 30 jaar geleden, waarbij bleek dat zelfs de aanwezigheid van uiterst lage niveaus van antiproteasen de toxiciteit van Bt-toxinen tot wel 20 keer vergrootte (9);

I.

overwegende dat bij de risicobeoordelingen van de EFSA nooit met deze effecten rekening is gehouden, hoewel ze relevant zijn voor alle voor invoer of teelt in de Unie goedgekeurde Bt-planten; overwegende dat niet kan worden uitgesloten dat deze versterkte toxiciteit als gevolg van de interactie tussen antiproteasen en Bt-toxinen een risico kan vormen voor mensen en dieren die levensmiddelen, respectievelijk diervoeders met Bt-toxinen consumeren;

J.

overwegende dat uit een aantal studies blijkt dat bijwerkingen zijn geconstateerd, namelijk dat blootstelling aan Bt-toxinen een effect kan hebben op het immuunsysteem en dat sommige Bt-toxinen wellicht adjuvans-eigenschappen hebben (10), hetgeen betekent dat zij de allergene eigenschappen van andere eiwitten waarmee ze in contact komen, kunnen verhogen;

K.

overwegende dat de beoordeling van de mogelijke interactie van residuen van herbiciden en de metabolieten ervan met Bt-toxinen wordt beschouwd als kwestie die niet onder de bevoegdheid van het EFSA-panel voor ggo’s valt en daarom geen deel uitmaakt van de risicobeoordeling; overwegende dat dit problematisch is aangezien bekend is dat de residuen van het gebruik van glufosinaat het microbioom verstoren, hetgeen in combinatie met Bt-toxinen tot sterkere immunologische reacties kan leiden (11);

Opmerkingen van bevoegde autoriteiten van de lidstaten

L.

overwegende dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten gedurende de overlegperiode van drie maanden opmerkingen hebben ingediend bij de EFSA (12); overwegende dat de kritische opmerkingen onder meer inhouden dat de ingediende gegevens over de plaag- en ziektedruk onvoldoende zijn voor een gedetailleerde analyse van de ecologische interactie van de genetisch gemodificeerde soja met het milieu, dat de aanvrager alleen wijst op aanzienlijke onbedoelde verliezen van de genetisch gemodificeerde soja tijdens laden en lossen als route voor milieublootstelling, en dat andere routes voor milieublootstelling door afvalmateriaal afkomstig van de verwerking of het gebruik van soja (zoals mest van dieren aan wie de genetisch gemodificeerde soja is gevoerd) niet specifiek zijn beoordeeld en dat in het voorgestelde monitoringplan geen aandacht wordt besteed aan relevante vragen met betrekking tot het monitoren van menselijke en diergezondheid, zodat deze plannen als onvoldoende uitgewerkt moeten worden beschouwd;

Ondemocratische besluitvorming

M.

overwegende dat de stemming van 17 mei 2021 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden;

N.

overwegende dat de Commissie het feit dat vergunningsbesluiten voor ggo’s nog steeds worden goedgekeurd door de Commissie zonder de steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten — hetgeen voor productautorisaties als geheel eerder uitzonderlijk is, maar de norm is geworden voor de besluitvorming over vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders — als problematisch erkent;

O.

overwegende dat het Europees Parlement gedurende zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) of tegen de teelt van ggo’s in de Unie (3 resoluties); overwegende dat het Europees Parlement in zijn negende zittingsperiode reeds 18 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s; overwegende dat er voor geen van deze ggo’s een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden voor het verlenen van een vergunning; overwegende dat tot de redenen die de lidstaten hiervoor noemen een gebrek aan respect voor het voorzorgsbeginsel in het vergunningverleningsproces en wetenschappelijke zorgen in verband met de risicobeoordeling behoren;

P.

overwegende dat de Commissie zich bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement, maar evenwel vergunningen blijft verlenen voor ggo’s;

Q.

overwegende dat er geen wetswijziging nodig is om de Commissie in staat te stellen geen vergunning te verlenen voor ggo’s wanneer er in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten wordt gevonden (13);

Het nakomen van de internationale verplichtingen van de Unie

R.

overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders geen negatieve effecten mogen hebben op de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu, en wordt vereist dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit alle desbetreffende bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren in aanmerking neemt; overwegende dat zulke ter zake dienende factoren onder meer de verplichtingen van de Unie in het kader van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN, de Klimaatovereenkomst van Parijs en het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD) moeten omvatten;

S.

overwegende dat in een verslag uit 2017 van de speciale rapporteur van de VN voor het recht op voedsel werd vastgesteld dat gevaarlijke bestrijdingsmiddelen catastrofale gevolgen hebben voor de volksgezondheid, met name in ontwikkelingslanden (14); overwegende dat SDG 3.9 van de VN tot doel heeft het aantal doden en ziektegevallen ten gevolge van gevaarlijke chemische stoffen en lucht-, water- en bodemverontreiniging wezenlijk te verminderen voor 2030 (15); overwegende dat het toestaan van de invoer van de genetisch gemodificeerde soja zou resulteren in een toename van de vraag naar dit gewas dat behandeld is met een voor de voortplanting toxische herbicide die niet langer mag worden gebruikt in de Unie, en daarmee in een verhoging van het blootstellingsrisico van werknemers in derde landen; overwegende dat het risico van een verhoogde blootstelling van werknemers bijzonder zorgwekkend is in het geval van herbicidetolerante, genetisch gemodificeerde gewassen, aangezien hiervoor grotere hoeveelheden herbiciden worden gebruikt;

T.

overwegende dat ontbossing een belangrijke oorzaak is van de achteruitgang van de biodiversiteit; overwegende dat de uitstoot van landgebruik en verandering van landgebruik, vooral ten gevolge van ontbossing, de op een na grootste oorzaak van klimaatverandering is, na de verbranding van fossiele brandstoffen (16); overwegende dat de Klimaatovereenkomst van Parijs en het strategisch plan voor biodiversiteit 2011-2020, dat in het kader van het VN-VBD werd goedgekeurd, alsook de Aichi-biodiversiteitsdoelen duurzame inspanningen op het gebied van bosbeheer, -bescherming en -herstel bevorderen (17); overwegende dat SDG 15 van de VN onder meer tot doel heeft de ontbossing voor 2020 stop te zetten (18); overwegende dat bossen een multifunctionele rol spelen bij de verwezenlijking van de meeste SDG’s van de VN (19);

U.

overwegende dat de productie van soja een belangrijke aanjager is van ontbossing in de bossen van de Amazone, Cerrado en Gran Chaco in Zuid-Amerika; overwegende dat van de in Brazilië en Argentinië geteelde soja respectievelijk 97 % en 100 % genetisch gemodificeerd is (20); overwegende dat het overgrote deel van genetisch gemodificeerde soja dat in Brazilië en Argentinië mag worden geteeld, ook in de Unie mag worden ingevoerd; overwegende dat de genetisch gemodificeerde soja reeds in Brazilië mag worden geteeld (21);

V.

overwegende dat in een recent collegiaal getoetst wetenschappelijk onderzoek is vastgesteld dat de Unie de regio is met de grootste koolstofvoetafdruk ter wereld als gevolg van de soja-invoer uit Brazilië, 13,8 % groter dan die van China, de grootste importeur van soja, door een groter aandeel emissies uit onrechtstreekse ontbossing (22); overwegende dat uit een ander recent onderzoek bleek dat ongeveer een vijfde van de soja die, met name voor diervoeders, vanuit de Amazone en Cerrado in Brazilië naar de Unie wordt uitgevoerd, door illegale ontbossing bezoedeld kan zijn (23);

1.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt;

2.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, aangezien het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (24) zijn vastgesteld de basis te leggen voor de waarborging van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;

3.

verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;

4.

is ingenomen met het feit dat de Commissie, in een schrijven van 11 september 2020 aan de leden van het Parlement, eindelijk de noodzaak erkende rekening te houden met duurzaamheid wat betreft vergunningsbesluiten voor ggo’s (25); is echter zeer teleurgesteld dat de Commissie de invoer van een genetisch gemodificeerde soja blijft toestaan (26), ondanks bezwaren van het Parlement en een meerderheid van lidstaten;

5.

roept de Commissie op met de grootste spoed vooruitgang te boeken wat betreft de ontwikkeling van duurzaamheidscriteria, met volledige betrokkenheid van het Parlement; verzoekt de Commissie informatie te verstrekken over hoe en wanneer dit proces zal worden doorlopen;

6.

dringt er opnieuw bij de Commissie op aan rekening te houden met de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten, zoals de Overeenkomst van Parijs, het VN-VBD en de SDG’s van de VN; roept er nogmaals toe op om ontwerpuitvoeringshandelingen vergezeld te doen gaan van een memorandum van toelichting waarin wordt uiteengezet hoe de handelingen voldoen aan het beginsel van “geen schade berokkenen” (27);

7.

onderstreept dat in de op 17 december 2020 door het Europees Parlement aangenomen amendementen op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011 (28), die in het Parlement werden aangenomen als basis voor onderhandelingen met de Raad, staat dat de Commissie geen vergunning moet verlenen voor ggo’s wanneer daarvoor geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten bestaat; is van oordeel dat de Commissie zich hiernaar moet voegen en verzoekt de Raad met zijn werkzaamheden door te gaan en ten aanzien van dit dossier zo snel mogelijk een algemene benadering vast te stellen;

8.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie geen vergunningen meer te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen tot uitgebreid en per geval is onderzocht welke gezondheidsrisico’s de residuen met zich meebrengen, hetgeen een volledige beoordeling inhoudt van de residuen afkomstig van besproeiing van zulke genetisch gemodificeerde gewassen met complementaire herbiciden en een beoordeling van de afbraakproducten van herbiciden en eventuele combinatorische effecten;

9.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie de risicobeoordeling van de toepassing van complementaire herbiciden en de residuen daarvan volledig op te nemen in de risicobeoordeling van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen, ongeacht of het genetisch gemodificeerde gewas bestemd is voor teelt in de Unie of bedoeld is voor de invoer in de Unie voor gebruik als levensmiddel en diervoeder;

10.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor de invoer voor gebruik als levensmiddel of diervoeder van genetisch gemodificeerde gewassen die tolerant zijn gemaakt voor een werkzame stof van een herbicide die niet is toegestaan voor gebruik binnen de Unie;

11.

is ingenomen met de aankondiging van een wetgevingsvoorstel van de Commissie over maatregelen om het in de EU in de handel brengen van producten die verband houden met de ontbossing of de aantasting van de bossen te vermijden of tot een minimum te beperken; verzoekt de Commissie ondertussen, gezien de dringende noodzaak de ontbossing in de bossen van de Amazone, Cerrado en Gran Chaco aan te pakken en het feit dat de vraag van de Unie naar genetisch gemodificeerde soja bijdraagt aan de ontbossing in die regio, onmiddellijk de invoer van in Brazilië en Argentinië geteelde genetisch gemodificeerde soja op te schorten, indien nodig met gebruikmaking van artikel 53 van Verordening (EG) nr. 178/2002, totdat doeltreffende juridisch bindende mechanismen zijn ingesteld ter voorkoming van het in de Unie in de handel brengen van producten die verband houden met de ontbossing en de mensenrechtenschendingen die daarmee gepaard gaan;

12.

pleit opnieuw voor de tenuitvoerlegging van een Europese strategie voor de productie en toelevering van plantaardige eiwitten (29), die ervoor zou zorgen dat de Unie minder afhankelijk is van de invoer van genetisch gemodificeerde soja en bovendien zou resulteren in kortere toeleveringsketens en regionale markten;

13.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(3)  Wetenschappelijk advies van het panel van de EFSA voor genetisch gemodificeerde organismen voor het in de handel brengen van insectenresistente genetisch gemodificeerde soja DAS-81419-2 voor gebruik als levensmiddel en diervoeder, invoer en verwerking overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 (aanvraag EFSA-GMO-NL-2013-116), EFSA Journal 2016; 14(12): 4642, https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/4642

(4)  Tijdens de achtste zittingsperiode nam het Parlement 36 resoluties aan waarin bezwaar werd gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor ggo’s. Bovendien heeft het Parlement tijdens de negende zittingsperiode de volgende resoluties aangenomen:

Resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZHG0JG (SYN-ØØØJG-2), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0028).

Resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen A2704-12 (ACS-GMØØ5-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0029).

Resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 × DAS-40278-9, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 89034, 1507, MON 88017, 59122 en DAS-40278-9, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0030).

Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen LLCotton25 (ACS-GHØØ1-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0054).

Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen MON 89788 (MON-89788-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0055).

Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en subcombinaties MON 89034 × NK603 × DAS-40278-9, 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en NK603 × DAS-40278-9 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0056).

Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × 1507 × 5307 × GA21 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie, vier of vijf van de “events” Bt11, MIR162, MIR604, 1507, 5307 en GA21, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen Teksten, P9_TA(2019)0057).

Resolutie van het Europees Parlement van 14 mei 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 × A5547-127, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0069).

Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × MIR162 × NK603 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, MIR162 en NK603, en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1111 van de Commissie, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0291).

Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde sojabonen SYHT0H2 (SYN-ØØØH2-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0292).

Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 87460 × MON 89034 × MIR162× NK603, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 87427, MON 87460, MON 89034, MIR162 en NK603, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0293).

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87751 × MON 87701 × MON 87708 × MON 89788 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0365).

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × MIR162 × MON 87411, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, MIR162 en MON 87411 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0366).

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MIR604 (SYN-IR6Ø4-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0367).

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 88017 (MON-88Ø17-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0368).

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 (MON-89Ø34-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0369).

Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × T304-40 × GHB119 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0080).

Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZIR098 (SYN-ØØØ98-3), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0081).

(5)  EFSA-advies, blz. 1.

(6)  Zie bijvoorbeeld Bonny, S.: “Genetically Modified Herbicide-Tolerant Crops, Weeds, and Herbicides: Overview and Impact”, Environmental Management, januari 2016; 57(1), blz. 31-48, https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/26296738 and Benbrook, C.M., “Impacts of genetically engineered crops on pesticide use in the U.S. — the first sixteen years”, Environmental Sciences Europe; 28 September 2012, Vol. 24(1), https://enveurope.springeropen.com/articles/10.1186/2190-4715-24-24

(7)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(8)  https://ec.europa.eu/food/plant/pesticides/eu-pesticides-database/active-substances/?event=as.details&as_id=79

(9)  MacIntosh, S.C., Kishore, G.M., Perlak, F.J., Marrone, P.G., Stone, T.B., Sims, S.R., Fuchs, R.L., “Potentiation of Bacillus thuringiensis insecticidal activity by serine protease inhibitors”, Journal of Agricultural and Food Chemistry, 38, blz. 1145-1152, https://pubs.acs.org/doi/abs/10.1021/jf00094a051

(10)  Zie voor een evaluatie: Rubio-Infante, N., Moreno-Fierros, L., “An overview of the safety and biological effects of Bacillus thuringiensis Cry toxins in mammals”, Journal of Applied Toxicology, mei 2016, 36(5), blz. 630-648, https://onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.1002/jat.3252

(11)  Parenti, M.D., Santoro, A., Del Rio, A., Franceschi, C., “Literature review in support of adjuvanticity/immunogenicity assessment of proteins”, EFSA Supporting Publications, January 2019, 16(1): 1551, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/abs/10.2903/sp.efsa.2019.EN-1551

(12)  De opmerkingen van de lidstaten in verband met de genetisch gemodificeerde soja kunnen worden geraadpleegd in het vragenregister van de EFSA: https://open.efsa.europa.eu/

(13)  De Commissie kan een vergunning verlenen, maar hoeft dat niet te doen, wanneer er in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten wordt gevonden, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 (artikel 6, lid 3).

(14)  https://www.ohchr.org/EN/Issues/Food/Pages/Pesticides.aspx

(15)  https://sdgs.un.org/2030agenda

(16)  Mededeling van de Commissie van 23 juli 2019 getiteld “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren” (COM(2019)0352), blz. 1.

(17)  Idem, blz. 2.

(18)  Zie doelstelling 15.2: https://sdgs.un.org/2030agenda

(19)  Mededeling van de Commissie van 23 juli 2019 getiteld “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren”, COM(2019)0352, blz. 2.

(20)  International Service for the Acquisition of Agri-biotech Applications, “Global status of commercialized biotech/GM crops in 2017: Biotech Crop Adoption Surges as Economic Benefits Accumulate in 22 Years”, ISAAA Brief No. 53,(2017, blz. 16 en 21, http://www.isaaa.org/resources/publications/briefs/53/download/isaaa-brief-53-2017.pdf

(21)  https://www.isaaa.org/gmapprovaldatabase/event/default.asp?EventID =339&Event=DAS81419

(22)  Escobar, N., Tizado, E. J., zu Ermgassen, E.K.J., Löfgren, P., Börner, J., Godar, J., “Spatially-explicit footprints of agricultural commodities: Mapping carbon emissions embodied in Brazil’s soy exports”, Global Environmental Change, Volume 62, mei 2020, 102067, https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0959378019308623

(23)  Rajão, R., Soares-Filho, B., Nunes, F., Börner, J., Machado, L., Assis, D., Oliveira, A., Pinto, L., Ribeiro, V., Rausch, L., Gibbs, H., Figueira, D., “The rotten apples of Brazil’s agribusiness”, Science 17 juli 2020, Volume 369, Issue 6501, blz. 246-248, https://science.sciencemag.org/content/369/6501/246.

(24)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(25)  https://tillymetz.lu/wp-content/uploads/2020/09/Co-signed-letter-MEP-Metz.pdf

(26)  https://webgate.ec.europa.eu/dyna/gm_register/gm_register_auth.cfm?pr_id=100

(27)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005, paragraaf 102.

(28)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0364.

(29)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005, paragraaf 64.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/52


P9_TA(2021)0334

Genetisch gemodificeerde soja DAS-81419-2 × DAS–44406–6

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-81419-2 × DAS–44406–6 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D073422/01 — 2021/2760(RSP))

(2022/C 99/06)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-81419-2 × DAS–44406–6, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D073422/01,

gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,

gezien de stemming van 17 mei 2021 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd,

gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (2),

gezien het advies dat op 15 oktober 2020 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 20 november 2020 werd gepubliceerd (3),

gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (“ggo’s”) (4),

gezien artikel 112, leden 2 en 3, van zijn Reglement,

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

A.

overwegende dat Dow Agro Sciences Ltd op 2 maart 2016 bij de nationale bevoegde instantie van Nederland een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend, overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003; overwegende dat de aanvraag betrekking had op het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-81419-2 x DAS-44406-6 (“de genetisch gemodificeerde soja”); overwegende dat de aanvraag tevens betrekking heeft op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit de genetisch gemodificeerde mais voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;

B.

overwegende dat de EFSA op 15 oktober 2020 een gunstig advies uitbracht met betrekking tot deze aanvraag, dat op 20 november 2020 werd gepubliceerd;

C.

overwegende dat de genetisch gemodificeerde soja is ontwikkeld om resistent te zijn tegen drie groepen herbiciden: glyfosaat, 2,4-dichloorfenoxyazijnzuur (2,4-D) en andere verwante fenoxy-herbiciden (AAD-12) en glufosinaat, alsook om resistent te zijn tegen schadelijke lepidoptera door middel van de expressie van Bt-toxinen, Cry1F en Cry1Ac (5);

Gebrek aan een passende beoordeling van residuen van herbiciden, metabolieten en cocktaileffecten

D.

overwegende dat in meerdere studies is aangetoond dat de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen een toename van het gebruik van “complementaire” herbiciden in de hand werkt, voornamelijk vanwege het ontstaan van herbicidetolerant onkruid (6); overwegende dat er bijgevolg van moet worden uitgegaan dat de genetisch gemodificeerde soja zal worden blootgesteld aan zowel hogere als herhaalde doses glufosinaat, glyfosaat en 2-4,D, met als gevolg dat een grotere hoeveelheid residuen aanwezig kan zijn in de oogst;

E.

overwegende dat er nog altijd onduidelijkheid bestaat over de kankerverwekkende eigenschappen van glyfosaat; overwegende dat de EFSA in november 2015 tot de conclusie is gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat deze stof kankerverwekkend is, en dat het Europees Agentschap voor chemische stoffen in maart 2017 heeft geconcludeerd dat het niet gerechtvaardigd is de stof als zodanig in te delen; overwegende dat het Internationaal Agentschap voor kankeronderzoek, het gespecialiseerde kankeragentschap van de Wereldgezondheidsorganisatie, daarentegen glyfosaat in 2015 heeft ingedeeld als waarschijnlijk kankerverwekkend voor de mens;

F.

overwegende dat glufosinaat is ingedeeld als toxisch voor de voortplanting, categorie 1B, en dus onder de uitsluitingscriteria valt van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (7); overwegende dat de goedkeuring van glufosinaat voor gebruik in de Unie op 31 juli 2018 is verstreken (8);

G.

overwegende dat de beoordeling van residuen van herbiciden en hun afbraakproducten in genetisch gemodificeerde planten wordt beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen (“EFSA-panel voor ggo’s”) valt en daarom geen deel uitmaakt van de vergunningsprocedure voor ggo’s; overwegende dat dit problematisch is, aangezien de genetische modificatie zelf bepalend kan zijn voor de manier waarop complementaire herbiciden door de genetisch gemodificeerde plant worden afgebroken en voor de samenstelling en dus de toxiciteit van de afbraakproducten (metabolieten) (9);

H.

overwegende dat er vanwege de specifieke landbouwpraktijken bij de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen specifieke patronen zijn wat betreft de toepassingen, blootstelling en het voorkomen van specifieke metabolieten en het ontstaan van combinatorische effecten die bijzondere aandacht vereisen; overwegende dat deze niet in aanmerking zijn genomen door de EFSA;

I.

overwegende dat daarom niet kan worden geconcludeerd dat de consumptie van genetisch gemodificeerde soja veilig is voor de gezondheid van mensen en dieren;

Openstaande vragen in verband met Bt-toxinen

J.

overwegende dat toxicologische tests voor vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen worden uitgevoerd met geïsoleerde Bt-toxinen; overwegende dat weinig betekenis kan worden toegekend aan toxicologische tests die verricht zijn met eiwitten in isolatie, gezien het feit dat Bt-toxinen in genetisch gemodificeerde gewassen zoals mais, katoen en soja inherent toxischer zijn dan geïsoleerde Bt-toxinen; overwegende dat dit komt doordat antiproteasen, die in het weefsel van de plant aanwezig zijn, de toxiciteit van Bt-toxinen kunnen vergroten door hun afbraak te vertragen; overwegende dat dit verschijnsel in meerdere wetenschappelijke studies is aangetoond, waaronder in een studie voor Monsanto 30 jaar geleden, waarbij bleek dat zelfs de aanwezigheid van uiterst lage niveaus van antiproteasen de toxiciteit van Bt-toxinen tot wel 20 keer vergrootte (10);

K.

overwegende dat bij de risicobeoordelingen van de EFSA nooit met deze effecten rekening is gehouden, hoewel ze relevant zijn voor alle voor invoer of teelt in de Unie goedgekeurde Bt-planten; overwegende dat niet kan worden uitgesloten dat deze versterkte toxiciteit als gevolg van de interactie tussen antiproteasen en Bt-toxinen een risico kan vormen voor mensen en dieren die levensmiddelen, respectievelijk diervoeders met Bt-toxinen consumeren;

L.

overwegende dat uit een aantal studies blijkt dat bijwerkingen zijn geconstateerd, namelijk dat blootstelling aan Bt-toxinen een effect kan hebben op het immuunsysteem en dat sommige Bt-toxinen wellicht adjuvans-eigenschappen hebben (11), hetgeen betekent dat zij de allergene eigenschappen van andere eiwitten waarmee ze in contact komen, kunnen verhogen;

M.

overwegende dat de beoordeling van de mogelijke interactie van residuen van herbiciden en de metabolieten ervan met Bt-toxinen wordt beschouwd als kwestie die niet onder de bevoegdheid van het EFSA-panel voor ggo’s valt en daarom geen deel uitmaakt van de risicobeoordeling; overwegende dat dit problematisch is aangezien bekend is dat de residuen van het gebruik van glufosinaat het microbioom verstoren, hetgeen in combinatie met Bt-toxinen tot sterkere immunologische reacties kan leiden (12);

Opmerkingen van bevoegde autoriteiten van de lidstaten

N.

overwegende dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten gedurende de overlegperiode van drie maanden opmerkingen hebben ingediend bij de EFSA (13); overwegende dat de kritische opmerkingen onder meer inhielden dat de thans beschikbare instrumenten voor het toezicht op horizontale genoverdracht in natuurlijke milieus ontoereikend zijn om zeldzame gebeurtenissen te signaleren en dat de aanvrager geen rekening houdt met het potentieel voor het creëren van genetische variabiliteit door de overdracht van gemuteerde pat-, epsps- en cry-genvarianten of fragmenten daarvan, dat de gegevens die zijn verstrekt om de veiligheid van genetisch gemodificeerde soja voor mens en dier aan te tonen op basis van de wezenlijke gelijkwaardigheid ervan met conventionele soja, niet overtuigend zijn en dat de gecombineerde milieu-effecten van cry-toxinen verder onderzoek behoeven om elk risico voor het milieu te kunnen uitsluiten;

Ondemocratische besluitvorming

O.

overwegende dat de stemming van 17 mei 2021 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden;

P.

overwegende dat de Commissie het feit dat vergunningsbesluiten voor ggo’s nog steeds worden goedgekeurd door de Commissie zonder de steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten — hetgeen voor productautorisaties als geheel eerder uitzonderlijk is, maar de norm is geworden voor de besluitvorming over vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders — als problematisch erkent;

Q.

overwegende dat het Europees Parlement gedurende zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) of tegen de teelt van ggo’s in de Unie (3 resoluties); overwegende dat het Europees Parlement in zijn negende zittingsperiode reeds 18 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s; overwegende dat er voor geen van deze ggo’s een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden voor het verlenen van een vergunning; overwegende dat tot de redenen die de lidstaten hiervoor noemen behoren een gebrek aan respect voor het voorzorgsbeginsel in het vergunningverleningsproces en wetenschappelijke zorgen in verband met de risicobeoordeling;

R.

overwegende dat de Commissie zich bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement, maar evenwel vergunningen blijft verlenen voor ggo’s;

S.

overwegende dat er geen wetswijziging nodig is om de Commissie in staat te stellen geen vergunning te verlenen voor ggo’s wanneer er in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten wordt gevonden (14);

Het nakomen van de internationale verplichtingen van de Unie

T.

overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders geen negatieve effecten mogen hebben op de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu, en wordt vereist dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit alle desbetreffende bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren in aanmerking neemt; overwegende dat zulke ter zake dienende factoren onder meer de verplichtingen van de Unie in het kader van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN, de Klimaatovereenkomst van Parijs en het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD) moeten omvatten;

U.

overwegende dat in een verslag uit 2017 van de speciale rapporteur van de VN voor het recht op voedsel werd vastgesteld dat gevaarlijke bestrijdingsmiddelen catastrofale gevolgen hebben voor de volksgezondheid, met name in ontwikkelingslanden (15); overwegende dat SDG 3.9 van de VN tot doel heeft het aantal doden en ziektegevallen ten gevolge van gevaarlijke chemische stoffen en lucht-, water- en bodemverontreiniging wezenlijk te verminderen voor 2030 (16); overwegende dat het toestaan van de invoer van de genetisch gemodificeerde soja zou resulteren in een toename van de vraag naar dit gewas dat behandeld is met een voor de voortplanting toxische herbicide die niet langer mag worden gebruikt in de Unie, en daarmee in een verhoging van het blootstellingsrisico van werknemers in derde landen; overwegende dat het risico van een verhoogde blootstelling van werknemers bijzonder zorgwekkend is in het geval van herbicidetolerante, genetisch gemodificeerde gewassen, aangezien hiervoor grotere hoeveelheden herbiciden worden gebruikt;

V.

overwegende dat ontbossing een belangrijke oorzaak is van de achteruitgang van de biodiversiteit; overwegende dat de uitstoot van landgebruik en verandering van landgebruik, vooral ten gevolge van ontbossing, de op een na grootste oorzaak van klimaatverandering is, na de verbranding van fossiele brandstoffen (17); overwegende dat de Klimaatovereenkomst van Parijs en het strategisch plan voor biodiversiteit 2011-2020, dat in het kader van het VN-VBD werd goedgekeurd, alsook de Aichi-biodiversiteitsdoelen duurzame inspanningen op het gebied van bosbeheer, -bescherming en -herstel bevorderen (18); overwegende dat SDG 15 van de VN onder meer tot doel heeft de ontbossing voor 2020 stop te zetten (19); overwegende dat bossen een multifunctionele rol spelen bij de verwezenlijking van de meeste SDG’s (20);

W.

overwegende dat de productie van soja een belangrijke aanjager is van ontbossing in de bossen van de Amazone, Cerrado en Gran Chaco in Zuid-Amerika; overwegende dat van de in Brazilië en Argentinië geteelde soja respectievelijk 97 % en 100 % genetisch gemodificeerd is (21); overwegende dat het overgrote deel van genetisch gemodificeerde soja dat in Brazilië en Argentinië mag worden geteeld, ook in de Unie mag worden ingevoerd; overwegende dat de genetisch gemodificeerde soja reeds in Argentinië en Brazilië mag worden geteeld (22);

X.

overwegende dat in een recent peer reviewed wetenschappelijk onderzoek is vastgesteld dat de Unie de regio is met de grootste koolstofvoetafdruk ter wereld als gevolg van de soja-invoer uit Brazilië, 13,8 % groter dan die van China, de grootste importeur van soja, door een groter aandeel emissies uit onrechtstreekse ontbossing (23); overwegende dat uit een ander recent onderzoek bleek dat ongeveer een vijfde van de soja die, met name voor diervoeders, vanuit de Amazone en Cerrado in Brazilië naar de Unie wordt uitgevoerd, door illegale ontbossing bezoedeld kan zijn (24);

1.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt;

2.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, aangezien het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (25) zijn vastgesteld de basis te leggen voor de waarborging van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;

3.

verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;

4.

is ingenomen met het feit dat de Commissie, in een schrijven van 11 september 2020 aan de leden van het Parlement, eindelijk de noodzaak erkende rekening te houden met duurzaamheid wat betreft vergunningsbesluiten voor ggo’s (26); is echter zeer teleurgesteld dat de Commissie de invoer van een genetisch gemodificeerde soja blijft toestaan (27), ondanks bezwaren van het Parlement en een meerderheid van lidstaten;

5.

roept de Commissie op met de grootste spoed vooruitgang te boeken wat betreft de ontwikkeling van duurzaamheidscriteria, met volledige betrokkenheid van het Parlement; verzoekt de Commissie informatie te verstrekken over hoe en wanneer dit proces zal worden doorlopen;

6.

dringt er opnieuw bij de Commissie op aan rekening te houden met de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten, zoals de Overeenkomst van Parijs, het VN-VBD en de SDG’s van de VN; roept er nogmaals toe op om ontwerpuitvoeringshandelingen vergezeld te doen gaan van een memorandum van toelichting waarin wordt uiteengezet hoe de handelingen voldoen aan het beginsel van “geen schade berokkenen” (28);

7.

onderstreept dat in de op 17 december 2020 door het Europees Parlement aangenomen amendementen op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011 (29), die in het Parlement werden aangenomen als basis voor onderhandelingen met de Raad, staat dat de Commissie geen vergunning moet verlenen voor ggo’s wanneer daarvoor geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten bestaat; is van oordeel dat de Commissie zich hiernaar moet voegen en verzoekt de Raad met zijn werkzaamheden door te gaan en ten aanzien van dit dossier zo snel mogelijk een algemene benadering vast te stellen;

8.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie geen vergunningen meer te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen tot uitgebreid en per geval is onderzocht welke gezondheidsrisico’s de residuen met zich meebrengen, hetgeen een volledige beoordeling inhoudt van de residuen afkomstig van besproeiing van zulke genetisch gemodificeerde gewassen met complementaire herbiciden en een beoordeling van de afbraakproducten van herbiciden en eventuele combinatorische effecten;

9.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie de risicobeoordeling van de toepassing van complementaire herbiciden en de residuen daarvan volledig op te nemen in de risicobeoordeling van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen, ongeacht of het genetisch gemodificeerde gewas bestemd is voor teelt in de Unie of bedoeld is voor de invoer in de Unie voor gebruik als levensmiddel en diervoeder;

10.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor de invoer voor gebruik als levensmiddel of diervoeder van genetisch gemodificeerde gewassen die tolerant zijn gemaakt voor een werkzame stof van een herbicide die niet is toegestaan voor gebruik binnen de Unie;

11.

is ingenomen met de aankondiging van een wetgevingsvoorstel van de Commissie over maatregelen om het in de EU in de handel brengen van producten die verband houden met de ontbossing of de aantasting van de bossen te vermijden of tot een minimum te beperken; verzoekt de Commissie ondertussen, gezien de dringende noodzaak de ontbossing in de bossen van de Amazone, Cerrado en Gran Chaco aan te pakken en het feit dat de vraag van de Unie naar genetisch gemodificeerde soja bijdraagt aan de ontbossing in die regio, onmiddellijk de invoer van in Brazilië en Argentinië geteelde genetisch gemodificeerde soja op te schorten, indien nodig met gebruikmaking van artikel 53 van Verordening (EG) nr. 178/2002, totdat doeltreffende juridisch bindende mechanismen zijn ingesteld ter voorkoming van het in de Unie in de handel brengen van producten die verband houden met de ontbossing en de mensenrechtenschendingen die daarmee gepaard gaan;

12.

pleit opnieuw voor de tenuitvoerlegging van een Europese strategie voor de productie en toelevering van plantaardige eiwitten (30), die ervoor zou zorgen dat de Unie minder afhankelijk is van de invoer van genetisch gemodificeerde soja en bovendien zou resulteren in kortere toeleveringsketens en regionale markten;

13.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(3)  Wetenschappelijk advies van het panel van de EFSA voor genetisch gemodificeerde organismen voor het verlenen van een vergunning voor genetisch gewijzigde insectenresistente en herbicidetolerante soja DAS-81419-2 x DAS-44406-6 voor gebruik als levensmiddel en diervoeder, invoer en verwerking, ingediend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 (aanvraag EFSA GMO-NL-2016-132), EFSA Journal 2020; 18(11):6302, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/10.2903/j.efsa.2020.6302.

(4)  Tijdens de achtste zittingsperiode nam het Parlement 36 resoluties aan waarin bezwaar werd gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor ggo’s. Bovendien heeft het Parlement tijdens zijn negende zittingsperiode de volgende resoluties aangenomen:

resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZHG0JG (SYN-ØØØJG-2), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0028).

resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen A2704-12 (ACS-GMØØ5-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0029).

resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 × DAS-40278-9, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 89034, 1507, MON 88017, 59122 en DAS-40278-9, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0030).

resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen LLCotton25 (ACS-GHØØ1-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0054).

resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen MON 89788 (MON-89788-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0055).

resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en subcombinaties MON 89034 × NK603 × DAS-40278-9, 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en NK603 × DAS-40278-9 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0056).

resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × 1507 × 5307 × GA21 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie, vier of vijf van de “events” Bt11, MIR162, MIR604, 1507, 5307 en GA21, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen Teksten, P9_TA(2019)0057).

resolutie van het Europees Parlement van 14 mei 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 × A5547-127, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0069).

resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × MIR162 × NK603 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, MIR162 en NK603, en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1111 van de Commissie, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0291).

resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde sojabonen SYHT0H2 (SYN-ØØØH2-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0292).

resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 87460 × MON 89034 × MIR162× NK603, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 87427, MON 87460, MON 89034, MIR162 en NK603, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0293).

resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87751 × MON 87701 × MON 87708 × MON 89788 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0365).

resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × MIR162 × MON 87411, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, MIR162 en MON 87411 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0366).

resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MIR604 (SYN-IR6Ø4-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0367).

resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 88017 (MON-88Ø17-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0368).

resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 (MON-89Ø34-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0369).

resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais GHB614 × T304-40 × GHB119 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0080).

resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZIR098 (SYN-ØØØ98-3), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0081).

(5)  Advies van de EFSA, blz. 1.

(6)  Zie bijvoorbeeld Bonny, S.: “Genetically Modified Herbicide-Tolerant Crops, Weeds, and Herbicides: Overview and Impact”, Environmental Management, januari 2016; 57(1), blz. 31-48, https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/26296738 and Benbrook, C.M., “Impacts of genetically engineered crops on pesticide use in the U.S. — the first sixteen years”, Environmental Sciences Europe; 28 september 2012, vol. 24(1), https://enveurope.springeropen.com/articles/10.1186/2190-4715-24-24

(7)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(8)  https://ec.europa.eu/food/plant/pesticides/eu-pesticides-database/active-substances/?event=as.details&as_id=79

(9)  Dit is inderdaad het geval voor glyfosaat, zoals vermeld in het met redenen omkleed advies van de EFSA getiteld “Review of the Existing Maximum Residue Levels for Glyphosate according to Article 12 of Regulation (EC) No 396/2005”, EFSA Journal 2018; 16(5):5263, blz. 12, https://www.efsa.europa.eu/fr/efsajournal/pub/5263

(10)  MacIntosh, S.C., Kishore, G.M., Perlak, F.J., Marrone, P.G., Stone, T.B., Sims, S.R., Fuchs, R.L., “Potentiation of Bacillus thuringiensis insecticidal activity by serine protease inhibitors”, Journal of Agricultural and Food Chemistry, 38, blz. 1145-1152, https://pubs.acs.org/doi/abs/10.1021/jf00094a051

(11)  Zie voor een overzicht hiervan Rubio-Infante, N., Moreno-Fierros, L., “An overview of the safety and biological effects of Bacillus thuringiensis Cry toxins in mammals”, Journal of Applied Toxicology, mei 2016, 36(5), blz. 630-648, https://onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.1002/jat.3252

(12)  Parenti, M.D., Santoro, A., Del Rio, A., Franceschi, C., “Literature review in support of adjuvanticity/immunogenicity assessment of proteins”, EFSA Supporting Publications, January 2019, 16(1): 1551, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/abs/10.2903/sp.efsa.2019.EN-1551

(13)  De opmerkingen van de lidstaten in verband met de genetisch gemodificeerde soja kunnen worden geraadpleegd in het vragenregister van de EFSA: http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/ questionLoader?question=EFSA-Q-2012-00753

(14)  De Commissie kan een vergunning verlenen, maar hoeft dat niet te doen, wanneer er in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten wordt gevonden, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 (artikel 6, lid 3).

(15)  https://www.ohchr.org/EN/Issues/Food/Pages/Pesticides.aspx

(16)  https://sdgs.un.org/2030agenda

(17)  Mededeling van de Commissie van 23 juli 2019 getiteld “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren” (COM(2019)0352), blz. 1.

(18)  Idem, blz. 2.

(19)  Zie doelstelling 15.2: https://sdgs.un.org/2030agenda

(20)  Mededeling van de Commissie van 23 juli 2019 getiteld “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren” (COM(2019)0352), blz. 2.

(21)  International Service for the Acquisition of Agri-biotech Applications, “Global status of /GM crops in 2017: Biotech Crop Adoption Surges as Economic Benefits Accumulate in 22 Years”, ISAAA Brief nr. 53 (2017), blz. 16 en 21, https://www.isaaa.org/resources/publications/briefs/53/download/isaaa-brief-53-2017.pdf

(22)  https://www.isaaa.org/gmapprovaldatabase/event/default .asp?EventID=416&Event=DAS81419%20x%20DA 4406

(23)  Escobar, N., Tizado, E. J., zu Ermgassen, E. K., Löfgren, P., Börner, J., Godar, J., “Spatially-explicit footprints of agricultural commodities: Mapping carbon emissions embodied in Brazil’s soy exports”, Global Environmental Change, Volume 62, mei 2020, 102067 https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0959378019308623

(24)  Rajão, R., Soares-Filho, B., Nunes, F., Börner, J., Machado, L., Assis, D., Oliveira, A., Pinto, L., Ribeiro, V., Rausch, L., Gibbs, H., Figueira, D., “The rotten apples of Brazil’s agribusiness”, Science 17 juli 2020, Volume 369, Issue 6501, blz. 246-248, https://science.sciencemag.org/content/369/6501/246.

(25)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(26)  https://tillymetz.lu/wp-content/uploads/2020/09/Co-signed-letter-MEP-Metz.pdf

(27)  https://webgate.ec.europa.eu/dyna/gm_register/gm_register_auth.cfm?pr_id=100

(28)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005, paragraaf 102.

(29)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0364.

(30)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005, paragraaf 64.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/59


P9_TA(2021)0335

Genetisch gemodificeerde mais 1507 × MIR162 × MON810 × NK603 en genetisch gemodificeerde maisrassen die twee of drie van de afzonderlijke transformatiestappen 1507, MIR162, MON810 en NK603 combineren

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais 1507 × MIR162 × MON810 × NK603 en genetisch gemodificeerde maisrassen die twee of drie van de afzonderlijke transformatiestappen 1507, MIR162, MON810 en NK603 combineren, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D073423/01 — 2021/2765(RSP))

(2022/C 99/07)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais 1507 × MIR162 × MON810 × NK603 en genetisch gemodificeerde maisrassen die twee of drie van de afzonderlijke transformatiestappen 1507, MIR162, MON810 en NK603 combineren, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D073423/01,

gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,

gezien de stemming van 17 mei 2021 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd,

gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (2),

gezien het advies dat op 25 november 2020 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 13 januari 2021 werd gepubliceerd (3),

gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (“ggo’s”) (4),

gezien artikel 112, lid 2 en 3, van zijn Reglement,

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

A.

overwegende dat Pioneer Overseas Corporation (de “aanvrager”) op 8 december 2015 een aanvraag heeft ingediend om levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 1507 × MIR162 × MON810 × NK603 (de “genetisch gemodificeerde mais met meerdere transformatiestappen”) overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003; overwegende dat de aanvraag ook betrekking heeft op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit de genetisch gemodificeerde mais met meerdere transformatiestappen voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;

B.

overwegende dat de aanvraag daarnaast betrekking had op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met tien subcombinaties van de afzonderlijke transformatiestappen waaruit de genetisch gemodificeerde mais met meerdere transformatiestappen bestaat; overwegende dat er al een vergunning is verleend voor zes subcombinaties van de genetisch gemodificeerde mais met meerdere transformatiestappen; overwegende dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betrekking heeft op de overige vier subcombinaties;

C.

overwegende dat de EFSA op 25 november 2020 een gunstig advies heeft uitgebracht, dat op 13 januari 2021 is gepubliceerd;

D.

overwegende dat de genetisch gemodificeerde mais met meerdere transformatiestappen voortkomt uit de kruising van vier genetisch gemodificeerde maislijnen en tolerant is voor herbiciden die glufosinaat en glyfosaat bevatten, en dat hij drie insectendodende eiwitten produceert (“Bt” of “Cry”-eiwitten): Cry1F, Cry1Ab en Vip3Aa20, die toxisch zijn voor bepaalde schadelijke lepidoptera-soorten (5);

E.

overwegende dat de aanvrager voor de vier subcombinaties waarop het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betrekking heeft, geen experimentele gegevens heeft verstrekt;

Gebrek aan een passende beoordeling van residuen van herbiciden, metabolieten en cocktaileffecten

F.

overwegende dat in meerdere studies is aangetoond dat de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen een toename van het gebruik van “complementaire” herbiciden in de hand werkt, voornamelijk vanwege het ontstaan van herbicidetolerant onkruid (6); overwegende dat er bijgevolg van moet worden uitgegaan dat de genetisch gemodificeerde mais met meerdere transformatiestappen zal worden blootgesteld aan zowel hogere als herhaalde doses glufosinaat en glyfosaat, met als gevolg dat een grotere hoeveelheid residuen aanwezig kan zijn in de oogst;

G.

overwegende dat er nog altijd onduidelijkheid bestaat over de kankerverwekkende eigenschappen van glyfosaat; overwegende dat de EFSA in november 2015 tot de conclusie is gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat deze stof kankerverwekkend is, en dat het Europees Agentschap voor chemische stoffen in maart 2017 heeft geconcludeerd dat het niet gerechtvaardigd is de stof als zodanig in te delen; overwegende dat het Internationaal Agentschap voor kankeronderzoek, het gespecialiseerde kankeragentschap van de Wereldgezondheidsorganisatie, daarentegen glyfosaat in 2015 heeft ingedeeld als waarschijnlijk kankerverwekkend voor de mens;

H.

overwegende dat glufosinaat is ingedeeld als toxisch voor de voortplanting, categorie 1B, en dus onder de uitsluitingscriteria valt van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (7); overwegende dat de goedkeuring van glufosinaat voor gebruik in de Unie op 31 juli 2018 is verstreken (8);

I.

overwegende dat de beoordeling van residuen van herbiciden en hun afbraakproducten in genetisch gemodificeerde planten wordt beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen (“EFSA-panel voor ggo’s”) valt en daarom geen deel uitmaakt van de vergunningsprocedure voor ggo’s; overwegende dat dit problematisch is, aangezien de genetische modificatie zelf bepalend kan zijn voor de manier waarop complementaire herbiciden door de genetisch gemodificeerde plant worden afgebroken en voor de samenstelling en dus de toxiciteit van de afbraakproducten (metabolieten) (9);

J.

overwegende dat er vanwege de specifieke landbouwpraktijken bij de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen specifieke patronen zijn wat betreft de toepassingen, blootstelling en het voorkomen van specifieke metabolieten en het ontstaan van combinatorische effecten die bijzondere aandacht vereisen; overwegende dat deze niet in aanmerking zijn genomen door de EFSA;

K.

overwegende dat daarom niet kan worden geconcludeerd dat de consumptie van genetisch gemodificeerde mais met meerdere transformatiestappen of subcombinaties daarvan veilig is voor de gezondheid van mensen en dieren;

Het ontbreken van maximumresidugehalten en daarmee samenhangende controles

L.

overwegende dat op grond van Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad (10), die tot doel heeft een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, specifieke maximumresidugehalten moeten worden vastgesteld voor in derde landen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders, wanneer het gebruik van bestrijdingsmiddelen resulteert in residugehalten die afwijken van die welke het gevolg zijn van de landbouwpraktijken in de Unie; overwegende dat dit inderdaad het geval is voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen die worden ingevoerd, aangezien daarbij grotere volumes herbiciden worden gebruikt dan bij niet-genetisch gemodificeerde gewassen;

M.

overwegende dat, volgens een evaluatie van de EFSA uit 2018 van de bestaande maximumresidugehalten voor glyfosaat, de beschikbare gegevens met betrekking tot genetisch gemodificeerde mais met een EPSPS-modificatie echter niet toereikend waren om er maximumresidugehalten en risicobeoordelingswaarden voor glyfosaat uit af te leiden (11); overwegende dat de genetisch gemodificeerde mais met meerdere transformatiestappen de EPSPS-modificatie heeft (12);

Openstaande vragen in verband met Bt-toxinen

N.

overwegende dat toxicologische tests voor vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen worden uitgevoerd met geïsoleerde Bt-toxinen; overwegende dat weinig betekenis kan worden toegekend aan toxicologische tests die verricht zijn met eiwitten in isolatie, gezien het feit dat Bt-toxinen in genetisch gemodificeerde gewassen zoals mais, katoen en soja inherent toxischer zijn dan geïsoleerde Bt-toxinen; overwegende dat dit komt doordat antiproteasen, die in het weefsel van de plant aanwezig zijn, de toxiciteit van Bt-toxinen kunnen vergroten door hun afbraak te vertragen; overwegende dat dit verschijnsel in meerdere wetenschappelijke studies is aangetoond, waaronder in een studie voor Monsanto 30 jaar geleden, waarbij bleek dat zelfs de aanwezigheid van uiterst lage niveaus van antiproteasen de toxiciteit van Bt-toxinen tot wel 20 keer vergrootte (13);

O.

overwegende dat bij de risicobeoordelingen van de EFSA nooit met deze effecten rekening is gehouden, hoewel ze relevant zijn voor alle voor invoer of teelt in de Unie goedgekeurde Bt-planten; overwegende dat niet kan worden uitgesloten dat deze versterkte toxiciteit als gevolg van de interactie tussen antiproteasen en Bt-toxinen een risico kan vormen voor mensen en dieren die levensmiddelen, respectievelijk diervoeders met Bt-toxinen consumeren;

P.

overwegende dat uit een aantal studies blijkt dat bijwerkingen zijn geconstateerd, namelijk dat blootstelling aan Bt-toxinen een effect kan hebben op het immuunsysteem en dat sommige Bt-toxinen wellicht adjuvans-eigenschappen hebben (14), hetgeen betekent dat zij de allergene eigenschappen van andere eiwitten waarmee ze in contact komen, kunnen verhogen;

Q.

overwegende dat de beoordeling van de mogelijke interactie van residuen van herbiciden en de metabolieten ervan met Bt-toxinen wordt beschouwd als kwestie die niet onder de bevoegdheid van het EFSA-panel voor ggo’s valt en daarom geen deel uitmaakt van de risicobeoordeling; overwegende dat dit problematisch is aangezien bekend is dat de residuen van het gebruik van glufosinaat het microbioom verstoren, hetgeen in combinatie met Bt-toxinen tot sterkere immunologische reacties kan leiden (15);

Bt-gewassen: effecten op niet-doelorganismen en verhoogde resistentie

R.

overwegende dat, in tegenstelling tot insecticiden, waarbij de blootstelling plaatsvindt bij het sproeien en gedurende korte tijd daarna, het gebruik van genetisch gemodificeerde Bt-gewassen leidt tot de continue blootstelling van doelorganismen en niet-doelorganismen aan Bt-toxinen;

S.

overwegende dat de aanname dat Bt-toxinen één enkele doelgerichte werking hebben niet langer als juist kan worden beschouwd en dat effecten op niet-doelorganismen dus niet kunnen worden uitgesloten (16), overwegende dat wordt gemeld dat een toenemend aantal niet-doelorganismen op vele manieren gevolgen ondervindt; overwegende dat in een recent overzicht 39 peer reviewed publicaties wijzen op aanzienlijke schadelijke effecten van Bt-toxinen op een groot aantal buiten het “doelbereik” vallende soorten (17); overwegende dat een reeks niet-doelorganismen in de Unie door de invoer van Bt-gewassen via weglekken, afvalstoffen en mest aan Bt-toxinen zou kunnen worden blootgesteld; overwegende dat in de risicobeoordeling niet is gekeken naar de effecten op niet-doelorganismen;

T.

overwegende dat de risicobeoordeling niet heeft gekeken naar de ontwikkeling van resistentie voor Bt-toxinen bij de schadeveroorzakende doelsoorten, wat mogelijk kan leiden tot het gebruik van minder milieuveilige pesticiden of hogere doses en meer toepassingen op de genetisch gemodificeerde gewassen in het land waar de teelt plaatsvindt; overwegende dat het Amerikaanse Environmental Protection Agency voornemens is de komende drie tot vijf jaar veel hybride Bt-maissoorten, alsook bepaalde Bt-katoenvariëteiten, uit te faseren vanwege de toenemende resistentie van insecten voor deze gewassen (18);

U.

overwegende dat hoewel wordt beweerd dat het gebruik van Bt-gewassen leidt tot een verminderd gebruik van insecticiden, een recente in de Verenigde Staten gepubliceerde studie (19) constateert dat “verschillende onderzoeken naar de invloed van Bt-gewassen op de gebruikspatronen van pesticiden klaarblijkelijk geen aandacht hebben besteed aan zaadbehandelingen, en hebben derhalve mogelijk de vermindering in het gebruik van pesticiden (met name bij gebiedsbehandeling) dat gepaard gaat met de teelt van Bt-gewassen overschat”;

V.

overwegende dat de Unie partij is bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake biologische diversiteit, waarin duidelijk wordt gesteld dat zowel uitvoerende als invoerende landen internationale verantwoordelijkheden hebben met betrekking tot de biologische diversiteit;

Het nakomen van de internationale verplichtingen van de Unie

W.

overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders geen negatieve effecten mogen hebben op de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu, en wordt vereist dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit alle desbetreffende bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren in aanmerking neemt; overwegende dat zulke ter zake dienende factoren onder meer de verplichtingen van de Unie in het kader van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN, de Klimaatovereenkomst van Parijs en het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit moeten omvatten;

X.

overwegende dat in een verslag uit 2017 van de speciale rapporteur van de VN voor het recht op voedsel werd vastgesteld dat gevaarlijke bestrijdingsmiddelen catastrofale gevolgen hebben voor de volksgezondheid, met name in ontwikkelingslanden (20); overwegende dat SDG 3.9 van de VN tot doel heeft het aantal doden en ziektegevallen ten gevolge van gevaarlijke chemische stoffen en lucht-, water- en bodemverontreiniging wezenlijk te verminderen voor 2030 (21); overwegende dat het toestaan van de invoer van de genetisch gemodificeerde mais zou resulteren in een toename van de vraag naar dit gewas dat behandeld is met een voor de voortplanting toxische herbicide die niet langer mag worden gebruikt in de Unie, en daarmee in een verhoging van het blootstellingsrisico van werknemers in derde landen; overwegende dat het risico van een verhoogde blootstelling van werknemers bijzonder zorgwekkend is in het geval van herbicidetolerante, genetisch gemodificeerde gewassen, aangezien hiervoor grotere hoeveelheden herbiciden worden gebruikt;

Ondemocratische besluitvorming

Y.

overwegende dat de stemming van 17 mei 2021 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden;

Z.

overwegende dat de Commissie het feit dat vergunningsbesluiten voor ggo’s nog steeds worden goedgekeurd door de Commissie zonder de steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten — hetgeen voor productautorisaties als geheel eerder uitzonderlijk is, maar de norm is geworden voor de besluitvorming over vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders — als problematisch erkent;

AA.

overwegende dat het Europees Parlement gedurende zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) of tegen de teelt van ggo’s in de Unie (3 resoluties); overwegende dat het Europees Parlement in zijn negende zittingsperiode reeds 18 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s; overwegende dat er voor geen van deze ggo’s een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden voor het verlenen van een vergunning; overwegende dat tot de redenen die de lidstaten hiervoor noemen een gebrek aan respect voor het voorzorgsbeginsel in het vergunningverleningsproces en wetenschappelijke zorgen in verband met de risicobeoordeling behoren;

AB.

overwegende dat de Commissie zich bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement, maar evenwel vergunningen blijft verlenen voor ggo’s;

AC.

overwegende dat er geen wetswijziging nodig is om de Commissie in staat te stellen geen vergunning te verlenen voor ggo’s wanneer er in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten wordt gevonden (22);

1.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt;

2.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, aangezien het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (23) zijn vastgesteld de basis te leggen voor de waarborging van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;

3.

verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;

4.

is ingenomen met het feit dat de Commissie, in een schrijven van 11 september 2020 aan de leden van het Parlement, eindelijk de noodzaak erkende rekening te houden met duurzaamheid wat betreft vergunningsbesluiten voor ggo’s (24); is echter zeer teleurgesteld dat de Commissie sindsdien door is gegaan met het verlenen van vergunningen voor de invoer van ggo’s in de Unie, ondanks de permanente bezwaren van het Parlement en een meerderheid van lidstaten die tegenstemden;

5.

roept de Commissie op met de grootste spoed vooruitgang te boeken wat betreft de ontwikkeling van duurzaamheidscriteria, met volledige betrokkenheid van het Parlement; verzoekt de Commissie informatie te verstrekken over hoe en wanneer dit proces zal worden doorlopen;

6.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie geen vergunningen meer te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen tot uitgebreid en per geval is onderzocht welke gezondheidsrisico’s de residuen met zich meebrengen, hetgeen een volledige beoordeling inhoudt van de residuen afkomstig van besproeiing van zulke genetisch gemodificeerde gewassen met complementaire herbiciden en een beoordeling van de afbraakproducten van herbiciden en eventuele combinatorische effecten, ook met de genetisch gemodificeerde plant zelf;

7.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor de invoer voor gebruik als levensmiddel of diervoeder van genetisch gemodificeerde gewassen die tolerant zijn gemaakt voor een werkzame stof van een herbicide die niet is toegestaan voor gebruik binnen de Unie;

8.

verzoekt de EFSA de wezenlijke verschillen te onderzoeken die bestaan tussen natuurlijke Bt-toxinen en Bt-toxinen die tot expressie worden gebracht door synthetische transgenen in genetisch gemodificeerde gewassen, en om haar risicobeoordelingen te verbreden om volledig rekening te houden met alle interacties en combinatorische effecten tussen Bt-toxinen, genetisch gemodificeerde planten en hun componenten, de residuen die afkomstig zijn van besproeiing met complementaire herbiciden en het milieu, alsook de effecten op de gezondheid en de voedselveiligheid;

9.

verzoekt de EFSA om niet langer toxiciteitsonderzoeken te accepteren die gebaseerd zijn op geïsoleerde eiwitten die waarschijnlijk qua structuur en biologische effecten afwijken van de eiwitten die door de plant zelf worden geproduceerd, alsook om verplicht te stellen dat alle tests worden verricht met weefsel van de genetisch gemodificeerde plant;

10.

verzoekt de EFSA om gegevens op te vragen betreffende de effecten van de consumptie van levensmiddelen en diervoeders die afkomstig zijn van genetisch gemodificeerde planten op het microbioom van de darmen;

11.

dringt er opnieuw bij de Commissie op aan rekening te houden met de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten, zoals de Overeenkomst van Parijs, het VN-VBD en de SDG’s van de VN; roept er nogmaals toe op om ontwerpuitvoeringshandelingen vergezeld te doen gaan van een memorandum van toelichting waarin wordt uiteengezet hoe de handelingen voldoen aan het beginsel van “geen schade berokkenen” (25);

12.

onderstreept dat in de op 17 december 2020 door het Europees Parlement aangenomen amendementen op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011 (26), die in het Parlement werden aangenomen als basis voor onderhandelingen met de Raad, staat dat de Commissie geen vergunning moet verlenen voor ggo’s wanneer daarvoor geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten bestaat; is van oordeel dat de Commissie zich hiernaar moet voegen en verzoekt de Raad met zijn werkzaamheden door te gaan en ten aanzien van dit dossier zo snel mogelijk een algemene benadering vast te stellen;

13.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(3)  Wetenschappelijk advies van het panel van de EFSA voor genetisch gemodificeerde organismen inzake de beoordeling van genetisch gemodificeerde mais 1507 × MIR162 × MON 810 × NK603 en subcombinaties in levensmiddelen en diervoeders overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 (aanvraag EFSA-GMO-NL-2015-127), EFSA Journal 2021; 19(1):6348, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.2903/j.efsa.2021.6348

(4)  Tijdens de achtste zittingsperiode nam het Parlement 36 resoluties aan waarin bezwaar werd gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor ggo’s. Bovendien heeft het Parlement tijdens de negende zittingsperiode de volgende resoluties aangenomen:

resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZHG0JG (SYN-ØØØJG-2), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0028).

resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen A2704-12 (ACS-GMØØ5-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0029).

resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 × DAS-40278-9, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 89034, 1507, MON 88017, 59122 en DAS-40278-9, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0030).

resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen LLCotton25 (ACS-GHØØ1-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0054).

resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen MON 89788 (MON-89788-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0055).

resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en subcombinaties MON 89034 × NK603 × DAS-40278-9, 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en NK603 × DAS-40278-9 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0056).

resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × 1507 × 5307 × GA21 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie, vier of vijf van de “events” Bt11, MIR162, MIR604, 1507, 5307 en GA21, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen Teksten, P9_TA(2019)0057).

resolutie van het Europees Parlement van 14 mei 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 × A5547-127, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0069).

resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × MIR162 × NK603 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, MIR162 en NK603, en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1111 van de Commissie, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0291).

resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde sojabonen SYHT0H2 (SYN-ØØØH2-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0292).

resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 87460 × MON 89034 × MIR162× NK603, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 87427, MON 87460, MON 89034, MIR162 en NK603, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0293).

resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87751 × MON 87701 × MON 87708 × MON 89788 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0365).

resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × MIR162 × MON 87411, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, MIR162 en MON 87411 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0366).

resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MIR604 (SYN-IR6Ø4-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0367).

resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 88017 (MON-88Ø17-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0368).

resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 (MON-89Ø34-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0369).

resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × T304-40 × GHB119 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0080).

resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZIR098 (SYN-ØØØ98-3), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0081).

(5)  EFSA-advies, blz. 11, tabel 4.

(6)  Zie bijvoorbeeld Bonny, S.: “Genetically Modified Herbicide-Tolerant Crops, Weeds, and Herbicides: Overview and Impact”, Environmental Management, januari 2016; 57(1), blz. 31-48, https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/26296738, en Benbrook, C.M.: “Impacts of genetically engineered crops on pesticide use in the U.S. — the first sixteen years”, Environmental Sciences Europe; 28 september 2012, vol. 24(1), https://enveurope.springeropen.com/articles/10.1186/2190-4715-24-24

(7)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(8)  https://ec.europa.eu/food/plant/pesticides/eu-pesticides-database/active-substances/?event=as.details&as_id=79

(9)  Dit is inderdaad het geval voor glyfosaat, zoals vermeld in het advies van de EFSA getiteld “Review of the Existing Maximum Residue Levels for glyphosate according to Article 12 of Verordening (EG) nr. 396/2005”, EFSA Journal 2018; 16(5):5263, blz. 12, https://www.efsa.europa.eu/fr/efsajournal/pub/5263

(10)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1). Zie overweging 26.

(11)  Met redenen omkleed advies van de EFSA inzake herziening van de bestaande maximumgehalten voor glyfosaat overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 396/2005, EFSA Journal 2018; 16(5):5263, blz. 4. https://doi.org/10.2903/j.efsa.2018.5263

(12)  Advies van de EFSA, blz. 12.

(13)  MacIntosh, S.C., Kishore, G.M., Perlak, F.J., Marrone, P.G., Stone, T.B., Sims, S.R., Fuchs, R.L., “Potentiation of Bacillus thuringiensis insecticidal activity by serine protease inhibitors”, Journal of Agricultural and Food Chemistry, 38, blz. 1145-1152, https://pubs.acs.org/doi/abs/10.1021/jf00094a051

(14)  Zie voor een overzicht hiervan Rubio-Infante, N., Moreno-Fierros, L., “An overview of the safety and biological effects of Bacillus thuringiensis Cry toxins in mammals”, Journal of Applied Toxicology, mei 2016, 36(5), blz. 630-648, https://onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.1002/jat.3252

(15)  Parenti, M.D., Santoro, A., Del Rio, A., Franceschi, C., “Literature review in support of adjuvanticity/immunogenicity assessment of proteins”, EFSA Supporting Publications, januari 2019, 16(1): 1551, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/abs/10.2903/sp.efsa.2019.EN-1551

(16)  Zie bijvoorbeeld Hilbeck, A., Otto, M., “Specificity and combinatorial effects of Bacillus thuringiensis Cry toxins in the context of GMO environmental risk assessment”, Frontiers in Environmental Science 2015, 3:71, https://doi.org/10.3389/fenvs.2015.00071

(17)  Hilbeck, A., Defarge, N., Lebrecht, T., Bøhn, T., “Insecticidal Bt crops. EFSA’s risk assessment approach for GM Bt plants fails by design”, RAGES 2020, blz. 4, https://www.testbiotech.org/sites/default/files/RAGES_report Insecticidal%20Bt%20plants.pdf

(18)  https://www.dtnpf.com/agriculture/web/ag/crops/article/2020/09/29/epa-proposes-phasing-dozens-bt-corn

(19)  Douglas, M.R., Tooker, J.F., “Large-Scale Deployment of Seed Treatments Has Driven Rapid Increase in Use of Neonicotinoid Insecticides and Preemptive Pest Management in U.S. Field Crops”, Environmental Science and Technology 2015, 49, 8, blz. 5088-5097, https://pubs.acs.org/doi/10.1021/es506141g

(20)  https://www.ohchr.org/EN/Issues/Food/Pages/Pesticides.aspx

(21)  https://sdgs.un.org/2030agenda

(22)  De Commissie kan een vergunning verlenen, maar hoeft dat niet te doen, wanneer er in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten wordt gevonden, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 (artikel 6, lid 3).

(23)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(24)  https://tillymetz.lu/wp-content/uploads/2020/09/Co-signed-letter-MEP-Metz.pdf

(25)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005, paragraaf 102.

(26)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0364.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/66


P9_TA(2021)0336

Genetisch gemodificeerde mais Bt 11 (SYN-BTØ11-1)

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt 11 (SYN-BTØ11-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D073424/01 — 2021/2761(RSP))

(2022/C 99/08)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt 11 (SYN-BTØ11-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D073424/01,

gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name artikel 11, lid 3, en artikel 23, lid 3,

gezien de stemming van 17 mei 2021 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd,

gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (2),

gezien het advies dat op 25 november 2020 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 13 januari 2021 werd gepubliceerd (3),

gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (“ggo’s”) (4),

gezien artikel 112, leden 2 en 3, van zijn Reglement,

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

A.

overwegende dat Syngenta Crop Protection NV/SA op 24 september 2018 overeenkomstig de artikelen 11 en 23 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een aanvraag bij de Commissie heeft ingediend tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit genetisch gemodificeerde Bt11 (“de genetisch gemodificeerde mais”) voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;

B.

overwegende dat de EFSA op 25 november 2020 een positief advies heeft goedgekeurd met betrekking tot de aanvraag tot verlenging van de vergunning voor de genetisch gemodificeerde mais, en dat dit advies op 13 januari 2021 is gepubliceerd; overwegende dat de EFSA op 28 januari 2009 een positief advies heeft goedgekeurd met betrekking tot de aanvraag tot de oorspronkelijke vergunning voor de genetisch gemodificeerde mais, en dat dit advies op 17 februari 2009 is gepubliceerd (5);

C.

overwegende dat de genetisch gemodificeerde mais tolerantie biedt tegen herbiciden die glufosinaat bevatten alsook een insectendodend eiwit, een “Bt-toxine”, Cry1Ab produceert, dat giftig is voor bepaalde schadelijke lepidoptera-soorten (6);

Gebrek aan een passende beoordeling van residuen van herbiciden, metabolieten en cocktaileffecten

D.

overwegende dat in meerdere studies is aangetoond dat de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen een toename van het gebruik van “complementaire” herbiciden in de hand werkt, voornamelijk vanwege het ontstaan van herbicidetolerant onkruid (7); overwegende dat er bijgevolg van moet worden uitgegaan dat de genetisch gemodificeerde mais zal worden blootgesteld aan zowel hogere als herhaalde doses glufosinaat, met als gevolg dat een grotere hoeveelheid residuen aanwezig kan zijn in de oogst;

E.

overwegende dat glufosinaat is ingedeeld als toxisch voor de voortplanting, categorie 1B, en dus onder de uitsluitingscriteria valt van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (8); overwegende dat de goedkeuring van glufosinaat voor gebruik in de Unie op 31 juli 2018 is verstreken (9);

F.

overwegende dat de beoordeling van residuen van herbiciden en hun afbraakproducten in genetisch gemodificeerde planten wordt beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen (“EFSA-panel voor ggo’s”) valt en daarom geen deel uitmaakt van de vergunningsprocedure voor ggo’s; overwegende dat dit problematisch is, aangezien de genetische modificatie zelf bepalend kan zijn voor de manier waarop complementaire herbiciden door de genetisch gemodificeerde plant worden afgebroken, en voor de samenstelling en dus de toxiciteit van de afbraakproducten (metabolieten);

G.

overwegende dat er vanwege de specifieke landbouwpraktijken bij de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen specifieke patronen zijn wat betreft de toepassingen, blootstelling en het voorkomen van specifieke metabolieten en het ontstaan van combinatorische effecten die bijzondere aandacht vereisen; overwegende dat deze niet in aanmerking zijn genomen door de EFSA;

Openstaande vragen in verband met Bt-toxinen

H.

overwegende dat toxicologische tests voor vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen worden uitgevoerd met geïsoleerde Bt-toxinen; overwegende dat weinig betekenis kan worden toegekend aan toxicologische tests die verricht zijn met eiwitten in isolatie, gezien het feit dat Bt-toxinen in genetisch gemodificeerde gewassen zoals mais, katoen en sojabonen inherent toxischer zijn dan geïsoleerde Bt-toxinen; overwegende dat dit komt doordat antiproteasen, die in het weefsel van de plant aanwezig zijn, de toxiciteit van Bt-toxinen kunnen vergroten door hun afbraak te vertragen; overwegende dat dit verschijnsel in meerdere wetenschappelijke studies is aangetoond, waaronder in een studie voor Monsanto dertig jaar geleden, waarbij bleek dat zelfs de aanwezigheid van uiterst lage niveaus van antiproteasen de toxiciteit van Bt-toxinen tot wel twintig keer vergrootte (10);

I.

overwegende dat bij de risicobeoordelingen van de EFSA niet met deze effecten rekening is gehouden, hoewel ze relevant zijn voor alle voor invoer of teelt in de Unie goedgekeurde Bt-planten; overwegende dat niet kan worden uitgesloten dat deze versterkte toxiciteit als gevolg van de interactie tussen antiproteasen en Bt-toxinen een risico kan vormen voor mensen en dieren die levensmiddelen, respectievelijk diervoeders met Bt-toxinen consumeren;

J.

overwegende dat uit een aantal studies blijkt dat bijwerkingen zijn geconstateerd, namelijk dat blootstelling aan Bt-toxinen een effect kan hebben op het immuunsysteem en dat sommige Bt-toxinen wellicht adjuvans-eigenschappen hebben (11), hetgeen betekent dat zij de allergene eigenschappen van andere eiwitten waarmee ze in contact komen, kunnen verhogen;

K.

overwegende dat de beoordeling van de mogelijke interactie van residuen van herbiciden en de metabolieten ervan met Bt-toxinen wordt beschouwd als kwestie die niet onder de bevoegdheid van het EFSA-panel voor ggo’s valt en daarom geen deel uitmaakt van de risicobeoordeling; overwegende dat dit problematisch is aangezien bekend is dat de residuen van het gebruik van glufosinaat het microbioom verstoren, hetgeen in combinatie met Bt-toxinen tot sterkere immunologische reacties kan leiden (12);

Bt-gewassen: effecten op niet-doelorganismen en verhoogde resistentie

L.

overwegende dat, in tegenstelling tot insecticiden, waarbij de blootstelling plaatsvindt bij het sproeien en gedurende korte tijd daarna, het gebruik van genetisch gemodificeerde Bt-gewassen leidt tot de continue blootstelling van doelorganismen en niet-doelorganismen aan Bt-toxinen;

M.

overwegende dat de aanname dat Bt-toxinen één enkele doelgerichte werking hebben, niet langer als juist kan worden beschouwd en dat effecten op niet-doelorganismen dus niet kunnen worden uitgesloten (13), overwegende dat wordt gemeld dat een toenemend aantal niet-doelorganismen op vele manieren gevolgen ondervindt; overwegende dat in een recent overzicht 39 collegiaal getoetste publicaties wijzen op aanzienlijke schadelijke effecten van Bt-toxinen op een groot aantal buiten het “doelbereik” vallende soorten (14); overwegende dat een reeks niet-doelorganismen in de Unie door de invoer van Bt-gewassen via weglekken, afvalstoffen en mest aan Bt-toxinen zou kunnen worden blootgesteld; overwegende dat in de risicobeoordeling niet is gekeken naar de effecten op niet-doelorganismen;

N.

overwegende dat de risicobeoordeling niet heeft gekeken naar de ontwikkeling van resistentie voor Bt-toxinen bij de schadeveroorzakende doelsoorten, wat mogelijk kan leiden tot het gebruik van minder milieuveilige pesticiden of hogere doses en meer toepassingen op de genetisch gemodificeerde gewassen in de teeltgebieden; overwegende dat het Amerikaanse Environmental Protection Agency voornemens is de komende drie tot vijf jaar veel hybride Bt-maissoorten, alsook bepaalde Bt-katoenvariëteiten, uit te faseren vanwege de toenemende resistentie van insecten voor deze gewassen (15);

O.

overwegende dat hoewel wordt beweerd dat het gebruik van Bt-gewassen leidt tot een verminderd gebruik van insecticiden, een recente in de Verenigde Staten gepubliceerde studie (16) constateert dat “verschillende onderzoeken naar de invloed van Bt-gewassen op de gebruikspatronen van pesticiden klaarblijkelijk geen aandacht hebben besteed aan zaadbehandelingen en derhalve mogelijk de vermindering in het gebruik van pesticiden (met name bij gebiedsbehandeling) dat gepaard gaat met de teelt van Bt-gewassen, hebben overschat”;

P.

overwegende dat de Unie partij is bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake biologische diversiteit, waarin duidelijk wordt gesteld dat zowel uitvoerende als invoerende landen internationale verantwoordelijkheden hebben met betrekking tot de biologische diversiteit;

Opmerkingen van bevoegde autoriteiten van de lidstaten

Q.

overwegende dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten gedurende de overlegperiode van drie maanden vele opmerkingen hebben ingediend bij de EFSA (17); overwegende dat deze opmerkingen onder meer kritiek bevatten op het door de aanvrager verrichte literatuuronderzoek, dat de monitoringverslagen over de genetisch gemodificeerde mais voor de vergunningsperiode ernstige tekortkomingen vertonen en dat gegevens over glufosinaatresidugehalten, met inbegrip van relevante metabolieten, in plantenmateriaal uit de veldstudies de beoordeling van de veiligheid van levensmiddelen, diervoeders en het milieu zouden ondersteunen; overwegende dat een van de bevoegde autoriteiten verzocht om een beoordeling van de gevolgen van het genetisch gemodificeerde gewas voor de biodiversiteit in de producerende en exporterende landen, met inbegrip van de wijze waarop de invoer van dit gewas van invloed is op de selectie van gewassen in de Unie, en tevens de ethische kwestie aan de orde stelde of een product waarvan de teelt de blootstelling van de exploitanten aan glufosinaat met zich meebrengt, dat giftig is voor de voortplanting en niet langer in de Unie is toegestaan, voor invoer in de Unie moet worden toegelaten;

Het nakomen van de internationale verplichtingen van de Unie

R.

overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders geen negatieve effecten mogen hebben op de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu, en wordt vereist dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit alle desbetreffende bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren in aanmerking neemt; overwegende dat zulke ter zake dienende factoren onder meer de verplichtingen van de Unie in het kader van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN, de Klimaatovereenkomst van Parijs en het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit moeten omvatten;

S.

overwegende dat in een verslag uit 2017 van de speciale rapporteur van de VN voor het recht op voedsel werd vastgesteld dat gevaarlijke bestrijdingsmiddelen catastrofale gevolgen hebben voor de volksgezondheid, met name in ontwikkelingslanden (18); overwegende dat SDG 3.9 van de VN tot doel heeft het aantal doden en ziektegevallen ten gevolge van gevaarlijke chemische stoffen en lucht-, water- en bodemverontreiniging wezenlijk te verminderen voor 2030 (19); overwegende dat het toestaan van de invoer van de genetisch gemodificeerde mais zou resulteren in een toename van de vraag naar dit gewas dat behandeld is met een voor de voortplanting toxische herbicide die niet langer mag worden gebruikt in de Unie, en daarmee in een verhoging van het blootstellingsrisico van werknemers in derde landen; overwegende dat het risico van een verhoogde blootstelling van werknemers bijzonder zorgwekkend is in het geval van herbicidetolerante, genetisch gemodificeerde gewassen, aangezien hiervoor grotere hoeveelheden herbiciden worden gebruikt;

Ondemocratische besluitvorming

T.

overwegende dat de stemming van 17 mei 2021 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden;

U.

overwegende dat de Commissie het feit dat vergunningsbesluiten voor ggo’s nog steeds worden goedgekeurd door de Commissie zonder de steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten — hetgeen voor productautorisaties als geheel eerder uitzonderlijk is, maar de norm is geworden voor de besluitvorming over vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders — als problematisch erkent;

V.

overwegende dat het Europees Parlement gedurende zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) of tegen de teelt van ggo’s in de Unie (3 resoluties); overwegende dat het Europees Parlement in zijn negende zittingsperiode reeds 18 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s; overwegende dat er voor geen van deze ggo’s een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden voor het verlenen van een vergunning; overwegende dat tot de redenen die de lidstaten hiervoor noemen, behoren een gebrek aan respect voor het voorzorgsbeginsel in het vergunningverleningsproces en wetenschappelijke zorgen in verband met de risicobeoordeling;

W.

overwegende dat de Commissie zich bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement, maar evenwel vergunningen blijft verlenen voor ggo’s;

X.

overwegende dat er geen wetswijziging nodig is om de Commissie in staat te stellen geen vergunning te verlenen voor ggo’s wanneer er in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten wordt gevonden (20);

1.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt;

2.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, aangezien het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (21) zijn vastgesteld, de basis te leggen voor de waarborging van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;

3.

verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;

4.

is ingenomen met het feit dat de Commissie, in een schrijven van 11 september 2020 aan de leden van het Parlement eindelijk de noodzaak erkende rekening te houden met duurzaamheid wat betreft vergunningsbesluiten voor ggo’s (22); is echter zeer teleurgesteld dat de Commissie sindsdien door is gegaan met het verlenen van vergunningen voor de invoer van ggo’s in de Unie, ondanks de naar voren gebrachte bezwaren van het Parlement en een meerderheid van lidstaten die tegenstemden;

5.

roept de Commissie op met de grootste spoed vooruitgang te boeken wat betreft de ontwikkeling van duurzaamheidscriteria, met volledige betrokkenheid van het Parlement; verzoekt de Commissie informatie te verstrekken over hoe en wanneer dit proces zal worden doorlopen;

6.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie geen vergunningen meer te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen tot uitgebreid en per geval is onderzocht welke gezondheidsrisico’s de residuen met zich meebrengen, hetgeen een volledige beoordeling inhoudt van de residuen afkomstig van besproeiing van zulke genetisch gemodificeerde gewassen met complementaire herbiciden en een beoordeling van de afbraakproducten van herbiciden en eventuele combinatorische effecten, ook met de genetisch gemodificeerde plant zelf;

7.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor de invoer voor gebruik als levensmiddel of diervoeder van genetisch gemodificeerde gewassen die tolerant zijn gemaakt voor een werkzame stof van een herbicide die niet is toegestaan voor gebruik binnen de Unie;

8.

verzoekt de EFSA de wezenlijke verschillen te onderzoeken die bestaan tussen natuurlijke Bt-toxinen en Bt-toxinen die tot expressie worden gebracht door synthetische transgenen in genetisch gemodificeerde gewassen, en om haar risicobeoordelingen te verbreden om volledig rekening te houden met alle interacties en combinatorische effecten tussen Bt-toxinen, genetisch gemodificeerde planten en hun componenten, de residuen die afkomstig zijn van besproeiing met complementaire herbiciden en het milieu, alsook de effecten op de gezondheid en de voedselveiligheid;

9.

verzoekt de EFSA om niet langer toxiciteitsonderzoeken te accepteren die gebaseerd zijn op geïsoleerde eiwitten die waarschijnlijk qua structuur en biologische effecten afwijken van de eiwitten die door de plant zelf worden geproduceerd, alsook om verplicht te stellen dat alle tests worden verricht met weefsel van de genetisch gemodificeerde plant;

10.

verzoekt de EFSA om gegevens op te vragen betreffende de effecten van de consumptie van levensmiddelen en diervoeders die afkomstig zijn van genetisch gemodificeerde planten op het microbioom van de darmen;

11.

dringt er opnieuw bij de Commissie op aan rekening te houden met de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten, zoals de Overeenkomst van Parijs, het VN-VBD en de SDG’s van de VN; roept er nogmaals toe op om ontwerpuitvoeringshandelingen vergezeld te doen gaan van een memorandum van toelichting waarin wordt uiteengezet hoe de handelingen voldoen aan het beginsel van “geen schade berokkenen” (23);

12.

onderstreept dat in de op 17 december 2020 door het Europees Parlement aangenomen amendementen op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011 (24), die in het Parlement werden aangenomen als basis voor onderhandelingen met de Raad, staat dat de Commissie geen vergunning moet verlenen voor ggo’s wanneer daarvoor geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten bestaat; is van oordeel dat de Commissie zich hiernaar moet voegen, en verzoekt de Raad met zijn werkzaamheden door te gaan en ten aanzien van dit dossier zo snel mogelijk een algemene benadering vast te stellen;

13.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(3)  Wetenschappelijk advies van het panel van de EFSA voor genetisch gemodificeerde organismen inzake de beoordeling van genetisch gewijzigde mais Bt11 met het oog op de verlenging van de vergunning overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 (aanvraag EFSA-GMO RX-016), EFSA Journal 2021; 19(1):6347, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/10.2903/j.efsa.2021.6347

(4)  Tijdens de achtste zittingsperiode nam het Parlement 36 resoluties aan waarin bezwaar werd gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor ggo’s. Bovendien heeft het Parlement tijdens de negende zittingsperiode de volgende resoluties aangenomen:

Resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZHG0JG (SYN-ØØØJG-2), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0028).

Resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen A2704-12 (ACS-GMØØ5-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0029).

Resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 × DAS-40278-9, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 89034, 1507, MON 88017, 59122 en DAS-40278-9, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0030).

Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen LLCotton25 (ACS-GHØØ1-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0054).

Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen MON 89788 (MON-89788-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0055).

Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en subcombinaties MON 89034 × NK603 × DAS-40278-9, 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en NK603 × DAS-40278-9 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0056).

Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × 1507 × 5307 × GA21 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie, vier of vijf van de “events” Bt11, MIR162, MIR604, 1507, 5307 en GA21, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen Teksten, P9_TA(2019)0057).

Resolutie van het Europees Parlement van 14 mei 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 × A5547-127, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0069).

Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × MIR162 × NK603 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, MIR162 en NK603, en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1111 van de Commissie, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0291).

Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde sojabonen SYHT0H2 (SYN-ØØØH2-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0292).

Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 87460 × MON 89034 × MIR162× NK603, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 87427, MON 87460, MON 89034, MIR162 en NK603, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0293).

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87751 × MON 87701 × MON 87708 × MON 89788 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0365).

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × MIR162 × MON 87411, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, MIR162 en MON 87411 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0366).

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MIR604 (SYN-IR6Ø4-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0367).

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 88017 (MON-88Ø17-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0368).

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 (MON-89Ø34-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0369).

Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × T304-40 × GHB119 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0080).

Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZIR098 (SYN-ØØØ98-3), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0081).

(5)  Wetenschappelijk advies van het panel van de EFSA voor genetisch gemodificeerde organismen over aanvraag EFSA-GMO-RX-Bt11 tot verlenging van de vergunning voor bestaande producten die zijn geproduceerd met insectresistente genetisch gemodificeerde mais Bt11, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van Syngenta, EFSA Journal 2009; 7(2):977, https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/977

(6)  EFSA-advies 2009, blz. 2.

(7)  Zie bijvoorbeeld Bonny, S.: “Genetically Modified Herbicide-Tolerant Crops, Weeds, and Herbicides: Overview and Impact”, Environmental Management, januari 2016; 57(1), blz. 31-48, https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/26296738, en Benbrook, C.M.: “Impacts of genetically engineered crops on pesticide use in the U.S. — the first sixteen years”, Environmental Sciences Europe; 28 september 2012, vol. 24(1), https://enveurope.springeropen.com/articles/10.1186/2190-4715-24-24

(8)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(9)  https://ec.europa.eu/food/plant/pesticides/eu-pesticides-database/active-substances/?event=as.details&as_id=79

(10)  MacIntosh, S.C., Kishore, G.M., Perlak, F.J., Marrone, P.G., Stone, T.B., Sims, S.R., Fuchs, R.L., “Potentiation of Bacillus thuringiensis insecticidal activity by serine protease inhibitors”, Journal of Agricultural and Food Chemistry, 38, blz. 1145-1152, https://pubs.acs.org/doi/abs/10.1021/jf00094a051

(11)  Zie voor een overzicht hiervan Rubio-Infante, N., Moreno-Fierros, L., “An overview of the safety and biological effects of Bacillus thuringiensis Cry toxins in mammals”, Journal of Applied Toxicology, mei 2016, 36(5), blz. 630-648, https://onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.1002/jat.3252

(12)  Parenti, M.D., Santoro, A., Del Rio, A., Franceschi, C., “Literature review in support of adjuvanticity/immunogenicity assessment of proteins”, EFSA Supporting Publications, januari 2019, 16(1): 1551, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/abs/10.2903/sp.efsa.2019.EN-1551

(13)  Zie bijvoorbeeld Hilbeck, A., Otto, M., “Specificity and combinatorial effects of Bacillus thuringiensis Cry toxins in the context of GMO environmental risk assessment”, Frontiers in Environmental Science 2015, 3:71, https://doi.org/10.3389/fenvs.2015.00071

(14)  Hilbeck, A., Defarge, N., Lebrecht, T., Bøhn, T., “Insecticidal Bt crops. EFSA’s risk assessment approach for GM Bt plants fails by design”, RAGES 2020, blz. 4, https://www.testbiotech.org/sites/default/files/RAGES_report-Insecticidal%20Bt%20plants.pdf

(15)  https://www.dtnpf.com/agriculture/web/ag/crops/article/2020/09/29/epa-proposes-phasing-dozens-bt-corn

(16)  Douglas, M.R., Tooker, J.F., “Large-Scale Deployment of Seed Treatments Has Driven Rapid Increase in Use of Neonicotinoid Insecticides and Preemptive Pest Management in U.S. Field Crops”, Environmental Science and Technology 2015, 49, 8, blz. 5088-5097, https://pubs.acs.org/doi/10.1021/es506141g

(17)  De opmerkingen van de lidstaten in verband met de genetisch gemodificeerde mais kunnen worden geraadpleegd in het vragenregister van de EFSA: http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/login?

(18)  https://www.ohchr.org/EN/Issues/Food/Pages/Pesticides.aspx

(19)  https://sdgs.un.org/2030agenda

(20)  De Commissie kan een vergunning verlenen, maar hoeft dat niet te doen, wanneer er in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten wordt gevonden, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 (artikel 6, lid 3).

(21)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(22)  https://tillymetz.lu/wp-content/uploads/2020/09/Co-signed-letter-MEP-Metz.pdf

(23)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005, paragraaf 102.

(24)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0364.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/73


P9_TA(2021)0337

Bescherming van de financiële belangen van de EU — fraudebestrijding — jaarverslag 2019

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over de bescherming van de financiële belangen van de EU — fraudebestrijding — jaarverslag 2019 (2020/2246(INI))

(2022/C 99/09)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 310, lid 6, en artikel 325, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien zijn resoluties over eerdere jaarverslagen van de Commissie en van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF),

gezien het verslag van de Commissie van 3 september 2020 getiteld “31 Jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Fraudebestrijding — 2019” (COM(2020)0363) en de bijbehorende werkdocumenten ((SWD(2020)0156, SWD(2020)0157, SWD(2020)0158, SWD(2020)0159 en SWD(2020)0160),

gezien het verslag van OLAF over 2019 en het activiteitenverslag van zijn Comité van toezicht,

gezien het jaarverslag van de Europese Rekenkamer over de uitvoering van de EU-begroting over het begrotingsjaar 2019, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (1),

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (2) (de OLAF-verordening),

gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2223 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 wat betreft samenwerking met het Europees Openbaar Ministerie en de doeltreffendheid van de door het Europees Bureau voor fraudebestrijding uitgevoerde onderzoeken (3),

gezien het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 26 juni 2019 in Zaak T-617/17, Vialto Consulting Kft.Commission (4),

gezien het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 6 juni 2019 in Zaak T-399/1, Dalli/Commissie (5) en het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 25 februari 2021 in Zaak C-615/19 P, Dalli/Commissie,

gezien het arrest van het Gerecht van 13 mei 2020 in Zaak T-290/18, Agmin Italy SpA/Commissie (6),

gezien Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (7),

gezien speciaal verslag nr. 01/2019 van de Europese Rekenkamer van 10 januari 2019, getiteld “Bestrijding van fraude in verband met EU-uitgaven: maatregelen zijn nodig”,

gezien speciaal verslag nr. 6/2019 van de Europese Rekenkamer van 16 mei 2019, getiteld “De aanpak van fraude bij EU-cohesie-uitgaven: de beheersautoriteiten moeten de opsporing, reactie en coördinatie versterken”,

gezien het overzicht van de Europese Rekenkamer van 9 oktober 2018, getiteld “De EU-controle 2017 in het kort — Presentatie van de Jaarverslagen 2017 van de Europese Rekenkamer”,

gezien het deskundigenverslag van 10 september 2020 dat in opdracht van de Commissie werd opgesteld, getiteld “Study and Reports on the VAT Gap in the EU-28 Member States — 2020 Final Report”,

gezien Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (8) (de PIF-richtlijn),

gezien Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (9),

gezien Besluit (EU) 2019/1798 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 tot benoeming van de Europese hoofdaanklager van het Europees Openbaar Ministerie (10),

gezien de mededeling van de Commissie van 14 december 2020 over de beoordeling van de Europese Unie in het kader van het beoordelingsmechanisme voor de tenuitvoerlegging van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (UNCAC) (COM(2020)0793),

gezien zijn resolutie van 14 februari 2017 over de rol van klokkenluiders bij de bescherming van de financiële belangen van de EU (11),

gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (12),

gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (13),

gezien de mededeling van de Commissie van 29 april 2019, getiteld “Fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie: krachtiger optreden om de EU-begroting te beschermen” (COM(2019)0196),

gezien de lopende uitvoering van het programma “Hercules III”,

gezien Verordening (EU) 2021/785 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 250/2014 (14),

gezien de mededeling van de Commissie van 14 april 2021 over de EU-aanpak van georganiseerde criminaliteit 2021-2025 (COM(2021)0170),

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0209/2021),

A.

overwegende dat de lidstaten en de Commissie de jure een gedeelde verantwoordelijkheid hebben en nauw moeten samenwerken om de financiële belangen van de Unie te beschermen en fraude en corruptie te bestrijden; overwegende dat de autoriteiten van de lidstaten, wat betreft de begroting van de EU voor 2019, de facto ongeveer 74 % van de EU-uitgaven hebben beheerd en de traditionele eigen middelen van de Unie hebben geïnd;

B.

overwegende dat de Commissie zich moet houden aan haar respectieve verantwoordelijkheden onder gedeeld beheer voor toezicht, controle en audit, maar dat de Commissie slechts in staat is ongeveer 10 % van alle uitgaven te monitoren;

C.

overwegende dat in artikel 310, lid 6, VWEU, wordt bepaald: “De Unie en de lidstaten bestrijden overeenkomstig artikel 325 fraude en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad”; overwegende dat in artikel 325, lid 2, VWEU, wordt bepaald: “De lidstaten nemen ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, dezelfde maatregelen als die welke zij treffen ter bestrijding van fraude waardoor hun eigen financiële belangen worden geschaad”; overwegende dat in artikel 325, lid 3, VWEU, wordt bepaald: “De lidstaten coördineren hun optreden om de financiële belangen van de Unie tegen fraude te beschermen”, en: “Zij organiseren daartoe samen met de Commissie een nauwe en geregelde samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten”; overwegende dat in artikel 325, lid 4, VWEU, is bepaald dat de Europese Rekenkamer moet worden geraadpleegd over maatregelen op het gebied van de preventie en bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad;

D.

overwegende dat corruptie in artikel 83, VWEU, wordt vermeld als een vorm van bijzonder zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie;

E.

overwegende dat de verscheidenheid van de rechts- en bestuurssystemen in de lidstaten adequaat moet worden aangepakt om in de EU uniformere administratieve en rapportagesystemen tot stand te brengen, en om onregelmatigheden doeltreffend te voorkomen en om fraude en corruptie te bestrijden en daarbij meer tastbare en bevredigende resultaten te behalen;

F.

overwegende dat btw een belangrijke bron van inkomsten is voor de nationale begrotingen en dat de eigen middelen gebaseerd op de btw in 2019 11,97 % van de totale begroting van de EU uitmaakten;

G.

overwegende dat er in een aantal lidstaten sprake is van systematische en geïnstitutionaliseerde corruptie op hoog niveau en van opzettelijke pogingen tot verzwakking van de “checks-and-balances” en van de onafhankelijkheid van de instellingen die verantwoordelijk zijn voor het monitoren en controleren van de financiën, hetgeen de financiële belangen van de Unie ernstig schaadt en tevens een bedreiging vormt voor de democratie, de grondrechten en de rechtsstaat; herinnert eraan dat corruptie een negatieve uitwerking heeft op het vertrouwen van de burgers van de EU in de instellingen;

H.

overwegende dat de Commissie volgens de Europese Rekenkamer onvoldoende inzicht heeft in de omvang, de aard en de oorzaken van fraude, en dat niet alle potentiële fraude als zodanig wordt aangemerkt in het beheerssysteem voor onregelmatigheden;

I.

overwegende dat alle lidstaten in verschillende mate de gevolgen van corruptie ondervinden en corruptie niet alleen de economie van de EU schaadt, maar ook de democratie en de rechtsstaat in heel Europa ondermijnt;

Algemeen

1.

is ingenomen met het 31e jaarverslag van de Commissie over de bescherming van de financiële belangen van de EU en fraudebestrijding (het PIF-verslag), waarin wordt gewezen op de resultaten van 2019 met betrekking tot de consolidatie van het institutionele kader voor de bestrijding van fraude en onregelmatigheden op het niveau van de EU, in het bijzonder de omzetting in nationaal recht door 18 lidstaten van de maatregelen waarin is voorzien in de PIF-richtlijn voor het eind van het jaar, terwijl nog eens vier lidstaten deze omzetting in juni 2020 hebben afgerond; verzoekt alle resterende lidstaten alle nodige maatregelen te treffen en te zorgen voor de zo spoedig mogelijke volledige en correcte omzetting van de richtlijn in nationaal recht; verzoekt de Commissie om het omzettingsproces in alle lidstaten nauwgezet te volgen, en gebruik te maken van haar prerogatieven om inbreukprocedures in te leiden wanneer lidstaten het omzettingsproces niet naleven;

2.

betreurt dat de Commissie op 3 december 2020 met redenen omklede adviezen heeft moeten doen toekomen aan Ierland en Roemenië omdat die landen de PIF-richtlijn niet in hun nationale wetgeving hadden omgezet; merkt op dat Roemenië de PIF-richtlijn op 15 december 2020 in nationale wetgeving heeft omgezet;

3.

beklemtoont dat eerbiediging van de rechtsstaat een absolute voorwaarde is voor goed financieel beheer, met inbegrip van een doeltreffende en doelmatige toewijzing en beheer van EU-fondsen en de bestrijding van corruptie en wanbeheer; is in dat opzicht zeer ingenomen met de goedkeuring van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting;

4.

is verheugd dat de Commissie gelijk aan de slag is gegaan met de ontwikkeling van een duidelijke methode en met de analyse van potentiële gevallen; erkent dat de Commissie meerdere malen duidelijk heeft aangegeven dat ze haar rol als “hoedster van de Verdragen” zal vervullen en Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 onverwijld zal toepassen vanaf de datum van inwerkingtreding, zodat er tijdens de noodzakelijke voorbereidingswerkzaamheden in de eerste helft van 2021 geen zaken worden gemist; herinnert eraan dat Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van toepassing is op alle vastleggingen en betalingen vanaf 1 januari 2021, en voorziet in waarborgen voor eindbegunstigden en ontvangers;

Opgespoorde frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden

5.

neemt er kennis van dat het totale aantal in 2019 gemelde frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden 11 726 gevallen bedroeg (2 % minder dan in 2018), met een waarde van ongeveer 1,6 miljard EUR, wat een daling van 34 % inhield ten opzichte van 2018; merkt in dit verband op dat de gegevens over het aantal gevallen en de jaarlijkse waarde ervan voortdurend worden beoordeeld en geactualiseerd, en moeten worden bekeken vanuit een langetermijnperspectief;

6.

merkt op dat het aantal als fraude gemelde onregelmatigheden een indicatie is van het opsporingsniveau en de capaciteit van de lidstaten en de EU-instanties om potentiële fraude te onderscheppen, maar geen directe indicator van de omvang van de fraude die de begroting van de EU of een specifieke lidstaat schaadt; merkt op dat het onduidelijk is hoeveel frauduleuze onregelmatigheden jaarlijks niet worden gemeld, waardoor het zeer lastig is de doeltreffendheid van de fraudebestrijdingsactiviteiten te evalueren; herinnert eraan dat in 2019 in twee speciale verslagen van de Europese Rekenkamer werd gewezen op de tekortkomingen van de Commissie met betrekking tot haar inzicht in de omvang, de aard en de oorzaken van fraude, en zwakke punten werden geïdentificeerd in de strategische aanpak van de Commissie voor de beheersing van de risico’s van fraude en de Commissie werd verzocht meer proactieve maatregelen te nemen teneinde die kwesties aan te pakken; verzoekt de Commissie derhalve een methode te ontwikkelen om de betrouwbaarheid te verbeteren en nauwkeuriger ramingen te verstrekken van de omvang van fraude in de EU; merkt op dat de opsporing en melding van een onregelmatigheid impliceert dat er corrigerende maatregelen zijn genomen om de financiële belangen van de Unie te beschermen en dat, waar nodig, strafrechtelijke procedures zijn ingeleid;

7.

constateert dat het aantal in 2019 gemelde frauduleuze onregelmatigheden (939 gevallen — 8 % van alle onregelmatigheden) en de daarmee verband houdende financiële bedragen (ongeveer 461,4 miljoen EUR –28 % van alle financiële bedragen waarvoor onregelmatigheden zijn opgespoord) aanzienlijk zijn gedaald ten opzichte van 2018; merkt op dat het aantal gemelde frauduleuze onregelmatigheden in 2019 40 % lager was dan in 2015 en 25 % lager dan het vijfjaarsgemiddelde voor de periode 2015-2019; merkt op dat in 2019 de 514 aan uitgaven gerelateerde en als frauduleus gemelde onregelmatigheden 0,3 % van de betalingen 2019 uitmaakten, terwijl de 425 aan inkomsten gerelateerde en als frauduleus gemelde onregelmatigheden 0,3 % van het brutobedrag van voor 2019 geïnde TEM vertegenwoordigden;

8.

houdt rekening met het feit dat het aantal in 2019 geregistreerde niet-frauduleuze onregelmatigheden (10 787 gevallen) stabiel is gebleven ten opzichte van 2018, terwijl de ermee gemoeide bedragen met 8 % daalden tot ongeveer 1,2 miljard EUR; merkt op dat in 2019 de 6 550 als niet-fraude gemelde onregelmatigheden met betrekking tot uitgaven 0,5 % van de betalingen in 2019 uitmaakten, en dat de 4 237 als niet-fraude gemelde onregelmatigheden met betrekking tot ontvangsten goed waren voor 1,5 % van het brutobedrag van de voor 2019 geïnde TEM;

9.

beklemtoont dat de verandering in het aantal aan het licht gebrachte frauduleuze of niet-frauduleuze onregelmatigheden een momentopname vormt die moet worden beoordeeld in combinatie met andere significante factoren; benadrukt dat de daling in het totale aantal gemelde gevallen van zowel frauduleuze als niet-frauduleuze onregelmatigheden kan duiden op hetzij een positieve ontwikkeling (de frauduleuze activiteiten in het algemeen zijn afgenomen), hetzij een negatieve ontwikkeling (de frauduleuze activiteiten worden minder vaak aan het licht gebracht);

10.

benadrukt dat, wat in het bijzonder frauduleuze onregelmatigheden betreft, de opgespoorde gevallen geconcentreerd waren in een paar lidstaten, hetgeen duidt op afwijkende benaderingen van de toepassing van het strafrecht om de EU-begroting te beschermen; onderstreept en betreurt dat veel lidstaten niet beschikken over specifieke wetgeving tegen georganiseerde, maffia-achtige criminaliteit, die steeds vaker grensoverschrijdend van aard is en opereert in sectoren die de financiële belangen van de EU treffen; verzoekt de Commissie iets te doen aan deze verschillen tussen de lidstaten, en nieuwe, op harmonisatie gerichte maatregelen te overwegen;

11.

wijst erop dat de tekortkomingen bij de geldigheid en de vergelijkbaarheid van gegevens en rapporteringstechnologieën, in combinatie met de kloof op het gebied van digitalisering tussen de lidstaten, onverminderd van grote negatieve invloed zijn op de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de informatie waarover de Commissie beschikt in het beheerssysteem voor onregelmatigheden en het OWNRES-systeem; betreurt dat de opsporing van misbruik, fraude en verduistering van EU-middelen grotendeels beperkt is tot incidentele ontdekkingen door de Commissie en de Europese Rekenkamer tijdens hun op steekproeven gebaseerde controles of in het kader van onderzoeken van OLAF; uit er zijn bezorgdheid over dat de Europese Rekenkamer herhaaldelijk heeft geconcludeerd dat het werk van sommige nationale autoriteiten te foutgevoelig en derhalve onbetrouwbaar is; beklemtoont dat die tekortkomingen van invloed zijn op de kwaliteit van de gegevens die door de lidstaten bij de Commissie worden gemeld met betrekking tot het aantal opgespoorde frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden; merkt op dat drie lidstaten in 2019 helemaal geen frauduleuze onregelmatigheden hebben gemeld (15); maakt zich in het bijzonder zorgen over de ontoereikende personele middelen en kwalificaties van bepaalde nationale autoriteiten en het gebrek aan interne controles;

12.

onderstreept dat de COVID-19-crisis tot grotere risico’s voor de uitvoering van de EU-begroting heeft geleid; stelt bezorgd vast dat meer dan de helft van alle frauduleuze onregelmatigheden door twee lidstaten is gemeld en dat meerdere lidstaten regelmatig geen enkel geval van fraude rapporteren; verzoekt de Commissie bijzondere aandacht aan deze gevallen te besteden in de vorm van monitoring en actie om de volledige bescherming van de EU-begroting te waarborgen, en — met name in uitzonderlijke crisisomstandigheden — steekproefsgewijze controles ter plaatse uit te voeren; deelt het standpunt van de Commissie dat de bestrijding van fraude en onregelmatigheden in een crisistijd van het allergrootste belang is (16);

13.

dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan nauwer samen te werken bij de uitwisseling van informatie, de verbetering van de gegevensverzameling en de verbetering van de doeltreffendheid van de controles; roept de lidstaten in dat opzicht op gegevens over eindbegunstigden in een uniform, machinaal leesbaar formaat te publiceren en de interoperabiliteit met de monitoringinstrumenten van de Commissie te waarborgen; verzoekt de Commissie met klem een grondige analyse uit te voeren van de onderliggende redenen en potentiële structurele problemen die ten grondslag liggen aan de aanhoudende systemische gebrekkige betrouwbaarheid van het werk van bepaalde nationale autoriteiten, en bijzondere aandacht te besteden aan potentiële verschillen tussen de nationale systemen; verzoekt de Commissie duidelijke landenspecifieke aanbevelingen voor de nationale autoriteiten uit te werken; verzoekt de Commissie een structurele dialoog te starten met de nationale autoriteiten en de Europese Rekenkamer om permanent te werken aan capaciteitsopbouw en de uitwisseling van goede praktijken, teneinde de betrouwbaarheid van het werk van nationale autoriteiten te vergroten, en het Parlement op de hoogte te houden van de gemaakte vorderingen; verzoekt de Commissie aanvullende steun te verlenen om de samenwerking in het kader van het Eurofisc-netwerk te verbeteren;

14.

herhaalt in dit verband zijn verzoekt de Commissie een uniform systeem in het leven te roepen voor het verzamelen van vergelijkbare gegevens over onregelmatigheden en fraudegevallen in de lidstaten, teneinde het rapporteringsproces te standaardiseren en de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de gemelde gegevens te waarborgen;

Ontvangsten — fraude met eigen middelen

15.

merkt op dat in 2019 425 onregelmatigheden werden gemeld als inkomstengerelateerde fraude, d.w.z. 21 % minder dan het vijfjaarsgemiddelde van 541 onregelmatigheden per jaar in de periode 2015-2019; merkt bovendien op dat het geschatte en vastgestelde bedrag van de TEM in kwestie (80 miljoen EUR) in 2019 19 % minder was dan het vijfjaarsgemiddelde van 98 miljoen EUR; merkt op dat de inspecties door fraudebestrijdingsdiensten de meest succesvolle methode waren om fraudegevallen op te sporen;

16.

merkt op dat in 2019 4 237 onregelmatigheden als niet-frauduleus opgespoord en gemeld werden, oftewel 6 % onder het vijfjaarsgemiddelde, en dat het geraamde en vastgestelde bedrag van de TEM in kwestie in 2019 397 miljoen EUR bedroeg, oftewel 3 % lager dan het vijfjaarsgemiddelde; stelt bovendien vast dat niet-frauduleuze onregelmatigheden hoofdzakelijk werden ontdekt bij middel van controles na inklaring;

17.

benadrukt de ernst van de huidige situatie met betrekking tot fraude waarbij geen btw wordt afgedragen, met name de zogenaamde “carrouselfraude”; vraagt alle lidstaten deel te nemen aan alle terreinen waarop Eurofisc actief is, teneinde de uitwisseling van informatie voor fraudebestrijding te bevorderen;

18.

maakt uit het eindverslag 2020 over de btw-kloof op dat de btw-kloof in de EU in 2018 is gedaald tot 140 miljard EUR en in 2019 tot minder dan 130 miljard EUR zou kunnen dalen; is echter bezorgd dat de btw-kloof in 2020 kan oplopen tot 164 miljard EUR en vraagt de Commissie om een uitgebreide toelichting op de vraag of die stijging op enige manier verband houdt met de COVID-19-pandemie;

19.

uit zijn ernstige bezorgdheid over de enorme impact van btw-fraude op de EU-begroting en op nationale begrotingen; acht het van cruciaal belang de strijd tegen de meest omvangrijke vorm van btw-fraude — de intracommunautaire ploffraude (MTIC), die de EU jaarlijks naar schatting 40 tot 60 miljard EUR kost — te intensiveren; verzoekt de Commissie in kaart te brengen wat de sterke en zwakke punten zijn van de verschillende potentiële oplossingen om MTIC-fraude aan te pakken, in het bijzonder de invoering van een realtime, op digitale transacties gebaseerd rapportagesysteem dat is ontwikkeld door onderzoekers (TX++), of een combinatie van het definitieve btw-stelsel met digitale, realtime, op transacties gebaseerde rapportage;

20.

merkt op dat de lidstaten in 2019 16 aan inkomsten gerelateerde fraudebestrijdingsmaatregelen hebben gemeld: acht op het gebied van douanefraude, vijf op het gebied van belastingfraude, en drie voor een mix van deze twee; merkt op dat de Commissie in 2019 een evaluatieproces van Verordening (EG) nr. 515/97 (17) is gestart om te bepalen hoe doeltreffend die is geweest in de preventie van douanefraude;

21.

merkt op dat de Commissie tussen 2017 en 2019 in alle lidstaten inspecties ter plaatse heeft uitgevoerd van de controlestrategie op het gebied van de douanewaarde en heeft vastgesteld dat de financiële belangen van de Unie niet doeltreffend werden beschermd, wat leidde tot aanzienlijke verliezen van TEM voor de EU-begroting; merkt op dat OLAF onderzoeksverslagen heeft uitgebracht met aanbevelingen aan zes lidstaten die de nodige maatregelen om onderwaarderingsfraude consequent aan te pakken niet volledig hebben uitgevoerd; verzoekt de Commissie aan het Parlement verslag uit te brengen over de lidstaten die als voorbeeld zouden kunnen dienen en de lidstaten die nog worstelen met aanzienlijke uitdagingen;

22.

merkt op dat zonnepanelen in 2019, net als overigens in 2017 en 2018, in geld uitgedrukt de goederen waren waarbij zich de meeste fraude en onregelmatigheden voordeden; verzoekt de Commissie de systemische aard van dergelijke fraude te erkennen, en spoort de Raad en de lidstaten met klem aan in verband hiermee doortastende actie te ondernemen;

23.

constateert dat er naar aanleiding van onderzoeken van OLAF naar onderwaarderingsfraude met textiel en schoenen die via het Verenigd Koninkrijk uit China worden ingevoerd, alsook naar aanleiding van de onderzoeken van de Commissie zelf in het kader van het beheer van de eigen middelen, ernstige twijfel bestaat over de juistheid van de TEM-bedragen (douanerechten) die door het Verenigd Koninkrijk naar de EU-begroting zijn overgemaakt; veroordeelt met klem het feit dat het VK nog steeds weigert de voor de periode 2011-2017 ontbrekende TEM-bedragen (2,679 miljard EUR bruto) aan de EU-begroting ter beschikking te stellen; is verheugd dat de Commissie in maart 2019 een inbreukprocedure voor het Hof van Justitie heeft ingeleid tegen het VK in verband met TEM-verliezen als gevolg van ondergewaardeerde invoer; verzoekt de Commissie verslag uit te brengen over alle ontwikkelingen in dit verband;

24.

maakt zich grote zorgen over het door het directoraat-generaal Begroting (DG BUDG) voor 2019 gehandhaafde niet-kwantificeerbare voorbehoud, waarbij werd gesteld dat de fraude in verband met onderwaardering deels doorwerkte in andere lidstaten, met bepaalde gevolgen voor de inning van TEM in een mate waarbij uiteindelijke kwantificering hangende is; merkt op dat de Commissie inspecties met betrekking tot onderwaardering heeft uitgevoerd in alle lidstaten en heeft gecontroleerd hoe lidstaten zich hebben georganiseerd om kwesties van onderwaardering, met name met betrekking tot textiel en schoeisel uit China, aan te pakken; merkt op dat de onderwaardering van in de EU ingevoerde goederen de komende jaren een bedreiging voor de ontvangsten is en blijft, en een grote uitdaging die moet worden aangepakt; merkt op dat de Commissie opvolging zal geven aan en de lidstaten financieel aansprakelijk zal stellen voor eventuele geleden verliezen; vindt het zorgwekkend dat de TEM-verliezen in 2019 volgens voorlopige berekeningen 1 % van de totale TEM voor het jaar vertegenwoordigden; verzoekt de Commissie het Parlement spoedig van de bevindingen en gevolgen van haar inspecties en kwantificeringsberekeningen in kennis te stellen zodra zij die heeft afgerond;

25.

wijst er nogmaals op dat fraude het beste opgespoord kan worden door middel van een combinatie van opsporingsmethoden (inklaringscontroles, controles na inklaring, en inspecties door onder andere fraudebestrijdingsdiensten), en dat de doeltreffendheid van elke methode afhangt van de lidstaat in kwestie, van de vraag in hoeverre de administratie van die lidstaat op doeltreffende wijze gecoördineerd wordt, en van het vermogen van de bevoegde diensten van de lidstaat om onderling te communiceren; verzoekt de Commissie de Raad te informeren welke lidstaten hun ervaring met beste praktijken zouden kunnen delen en welke lidstaten nog worstelen met aanzienlijke uitdagingen;

26.

merkt op dat het jaarlijkse terugvorderingspercentage voor TEM de afgelopen vijf jaar varieerde van 52 % tot 66 %, en dat het terugvorderingspercentage voor in 2019 gemelde gevallen momenteel ongeveer 57 % bedraagt; merkt op dat verschillen in terugvorderingsresultaten tussen de lidstaten het gevolg kunnen zijn van factoren als het soort fraude of onregelmatigheid, of het soort debiteur; merkt op dat per maart 2020 het totale terugvorderingspercentage voor de jaren 1989-2019 61 % bedroeg; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om jaarlijks verslag uit te brengen over het bedrag aan eigen middelen van de EU dat naar aanleiding van de aanbevelingen van OLAF is teruggevorderd, en de kwijtingsautoriteit tevens te informeren over de nog terug te vorderen bedragen;

Fraude met betrekking tot uitgaven

27.

merkt op dat het aantal als frauduleus gemelde onregelmatigheden bij uitgaven in 2019 514 bedroeg met een waarde van 381,4 miljoen EUR (0,3 % van de betalingen in 2019);

28.

merkt op dat het aantal als niet-frauduleus gemelde onregelmatigheden bij uitgaven in 2019 6 550 bedroeg, oftewel 0,5 % van de betalingen in 2019;

29.

merkt op dat met betrekking tot het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) de ontdekking van onregelmatigheden geconcentreerd is in een paar lidstaten, met name frauduleuze onregelmatigheden, hetgeen erop wijst dat verschillende benaderingen van de toepassing van het strafrecht ter bescherming van de EU-begroting of verschillende meldpraktijken met betrekking tot vermoede fraude belangrijke factoren kunnen zijn die verschillen tussen de lidstaten verklaren; merkt op dat hoewel de totale financiële bedragen relatief stabiel waren in 2019 er sprake was van een toename bij de bedragen voor rechtstreekse steun en een daling bij die voor plattelandsontwikkeling; merkt in het bijzonder op dat op het gebied van rechtstreekse steun de meeste opsporingen wezen op het gebruik van vervalste documenten of steunaanvragen, terwijl veel ontdekte gevallen op het gebied van plattelandsontwikkeling verband hielden met de uitvoering; uit er zijn bezorgdheid over dat het creëren van kunstmatige omstandigheden voor het ontvangen van financiële steun een veelvoorkomende vorm van fraude bij rechtstreekse steun is die duidt op een modus operandi bij frauduleuze onregelmatigheden waarmee aspecten van ethiek en integriteit gemoeid zijn; merkt op dat het aantal frauduleuze onregelmatigheden op het gebied van plattelandsontwikkeling sterk is afgenomen als gevolg van de daling van het aantal ontdekte onregelmatigheden met betrekking tot de programmeringsperiode 2007-2013, in overeenstemming met de programmeringscyclus, en een trage start van de opsporing met betrekking tot de programmeringsperiode 2014-2020, en dat er bij plattelandsontwikkeling nog altijd meer frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden werden ontdekt dan bij rechtstreekse steun; stelt echter vast dat bij marktmaatregelen het hoogste opsporingspercentage van fraude (FDR) werd geregistreerd, namelijk 0,87 %, oftewel meer dan vier keer zoveel frauduleuze onregelmatigheden als bij plattelandsontwikkeling, terwijl het percentage opgespoorde onregelmatigheden (IDR) bij niet-frauduleuze onregelmatigheden bijna dubbel zo hoog was als dat van plattelandsontwikkeling; merkt bovendien op dat uit de jaarverslagen 2017 van de Rekenkamer (18) blijkt dat de wijze waarop de uitgaven worden vergoed van invloed is op het foutenrisico, en dat met name fouten vooral beperkt bleven tot vergoedingen van kosten, terwijl het foutenpercentage voor betalingen op basis van rechten onder de materialiteitsdrempel van 2 % lag;

30.

herhaalt zijn verzoek tot invoering van maximumbedragen voor de betalingen die één natuurlijke persoon mag ontvangen uit de eerste en tweede pijler van het GLB en uit de cohesiefondsen; is van mening dat maximumbedragen per natuurlijke persoon veel moeilijker te omzeilen zijn; herinnert eraan dat begunstigden, teneinde door rechtspersonen vastgestelde plafonds te omzeilen, hun bedrijven kunstmatig kunnen opsplitsen of aanvullende bedrijven kunnen oprichten die allemaal het maximumbedrag aan financiering kunnen ontvangen; is ingenomen met het voornemen in het voorstel voor het GLB om alle bedrijven die tot dezelfde groep behoren als één begunstigde te beschouwen; beschouwt dit evenwel als onvoldoende, aangezien ondoorzichtige en zeer complexe bedrijfsstructuren, die vaak entiteiten in diverse lidstaten en/of derde landen omvatten, het lastig maken te garanderen dat alle bedrijven die tot eenzelfde groep behoren als zodanig worden herkend en daadwerkelijk worden behandeld als één begunstigde, waardoor mogelijkheden ontstaan om deze beperkingen te omzeilen; verzoekt de Commissie voorstellen voor plafonds per natuurlijke persoon voor het GLB en de cohesiefondsen op te nemen in haar voorstel voor de herziening van het Financieel Reglement (19);

31.

uit wederom zijn bezorgdheid dat GLB-subsidies landroof door criminele en oligarchische structuren in de hand blijven werken; herhaalt zijn dringende oproep aan de Commissie om een klachtenmechanisme in het leven te roepen waarmee landbouwers en kmo’s rechtstreeks een klacht kunnen indienen bij de Commissie indien zij te maken krijgen met landroof, ernstig wangedrag door de nationale autoriteiten, oneerlijke of bevooroordeelde behandeling bij aanbestedingen of de verdeling van subsidies, druk of intimidatie door criminele structuren, georganiseerde misdaad of oligarchische structuren, of andere ernstige schendingen van hun grondrechten; is verheugd dat voor de nieuwe GLB-verordening een dergelijk klachtenmechanisme is voorgesteld;

32.

merkt op dat de analyse van de cohesiebeleidsgegevens en de verschillende fases van de programmeringsperiode 2007-2013 complex is; merkt op dat de gemelde financiële bedragen significant lager waren dan in het buitengewone jaar 2018, maar dat ze wat de cohesiefondsen betreft gemiddeld een stijgende lijn vertonen; onderstreept het belang van samenwerking met de justitiële autoriteiten en beklemtoont dat er meer aandacht moet worden besteed aan de onverwachte daling van de bedragen in 2019 van zowel frauduleuze als niet-frauduleuze onregelmatigheden, en met uitzondering van “uitzonderlijke” gevallen, tijdens de programmeringsperiode 2014-2020, en van de bedragen in verband met frauduleuze onregelmatigheden voor alle fondsen, met name het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, in 2019; wijst erop dat de Commissie, OLAF en het EOM dringend in detail moeten onderzoeken of de verschillende rapporteringspatronen bij de lidstaten wat betreft de opsporing van frauduleuze onregelmatigheden met hoge financiële bedragen op een of andere manier verband houden met mogelijke belangenconflicten van de betrokkenen in de lidstaten of zelfs met criminele activiteiten;

33.

uit zijn ernstige bezorgdheid over berichten in de media over door de EU medegefinancierde investeringen in infrastructuur die na de vereiste minimumperiode van drie of vijf jaar een andere bestemming hebben gekregen; betreurt de beschuldigingen van fraude en persoonlijk gewin in verband met die herbestemming; betreurt het feit dat de Commissie niet in staat is geweest aanvullende informatie te verstrekken om de resterende twijfel weg te nemen; is ingenomen met het voornemen van de Commissie om naar behoren gevolg te geven aan die beschuldigingen en verzoekt de Commissie het Parlement van haar bevindingen op de hoogte te stellen; verzoekt de Commissie voorts te analyseren in welke lidstaten er sprake is van ernstige problemen met betrekking tot de herbestemming van door de EU medegefinancierde infrastructuurprojecten;

34.

is van mening dat de wettelijke minimale duurzaamheidseis van drie tot vijf jaar te kort is gezien de aanzienlijke medefinancieringsbedragen en de lange duur van dergelijke projecten; betreurt dat de medewetgevers bij de herziening van de verordening gemeenschappelijke bepalingen (20) niet hebben besloten langere duurzaamheidseisen in te voeren; merkt op dat er grote verschillen bestaan tussen de nationale regels van de lidstaten op het gebied van de duurzaamheid van infrastructuurinvesteringen en voortijdige herbestemmingen;

35.

verzoekt de Commissie de verschillende nationale regels in verband met de eisen inzake de duurzaamheid van vastleggingen voor medegefinancierde investeringen en vroegtijdige herbestemming grondig te analyseren voor zowel infrastructuur als apparatuur, met bijzondere aandacht voor de vraag of de nationale regels verder gaan dan de minimumeisen van de EU; verzoekt de Commissie het Parlement van haar bevindingen op de hoogte te stellen;

36.

herinnert aan de transparantievereisten van het GLB en het cohesiebeleid, op grond waarvan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten een openbaar beschikbare lijst van uiteindelijke begunstigden moeten bijhouden; roept de lidstaten met klem op deze gegevens in een eenvormig, machinaal leesbaar formaat te publiceren en de interoperabiliteit van de informatie te waarborgen; verzoekt de Commissie gegevens te verzamelen en samen te voegen en lijsten te publiceren van de grootste begunstigden van elk fonds in elke lidstaat;

37.

merkt op dat er, wat de in 2019 ontdekte frauduleuze onregelmatigheden betreft, bij acties in verband met gezondheidsinfrastructuur inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten zijn vastgesteld, waarbij de meest voorkomende problemen verband hielden met bewijsstukken; merkt op dat vijftien lidstaten melding maakten van onregelmatigheden bij acties in verband met gezondheidsinfrastructuur en dat zeven van hen ook fraude ontdekten; merkt op dat het feit dat andere lidstaten geen onregelmatigheden op dit gebied hebben gemeld, niet wil zeggen dat zij niet met dergelijke risico’s te maken hebben gekregen, en verzoekt de Commissie, OLAF en het EOM ervoor te zorgen dat kwesties in verband met frauduleuze activiteiten, met name in het kader van de bestrijding van de COVID-19-pandemie, niet onopgelost blijven;

38.

maakt zich zorgen over de constante meldingen van de Rekenkamer en de Commissie over aanhoudende tekortkomingen bij overheidsopdrachten in diverse lidstaten; verzoekt de Commissie om bij de lidstaten met opmerkelijke tekortkomingen de onderliggende redenen ervan grondig te analyseren, en precies na te gaan in hoeverre de tekortkomingen te wijten zijn aan formele fouten dan wel aan systematische fraude en corruptie; is van mening dat kleine formele fouten anders moeten worden behandeld en dat de Commissie haar aandacht meer moet richten op ernstige gevallen, zoals opzettelijke manipulatie van aanbestedingscriteria ten gunste van één inschrijver of bepaalde inschrijvers, corruptie bij de selectie van inschrijvers, belangenconflicten en andere vormen van frauduleus misbruik;

39.

wijst erop dat volledige transparantie bij de verantwoording van uitgaven essentieel is, in het bijzonder bij infrastructuurwerken die rechtstreeks via fondsen of financieringsinstrumenten van de EU worden gefinancierd; verzoekt de Commissie de EU-burgers volledige toegang te verlenen tot de informatie over medegefinancierde projecten;

40.

benadrukt dat volledige transparantie bij de verantwoording van overdrachten en leningen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit essentieel is en roept de Commissie op het Parlement volledige toegang tot informatie te verschaffen;

41.

verzoekt de Commissie haar werkzaamheden op het gebied van fraudepreventie en -opsporing te intensiveren teneinde te garanderen dat EU-middelen bij de beoogde begunstigden blijven terechtkomen en een doeltreffende en meetbare impact hebben op het leven van de burgers;

Digitalisering als middel om de financiële belangen van de EU te beschermen

42.

beklemtoont dat er al lang meer digitalisering, interoperabiliteit en harmonisering van de verslaglegging, monitoring en controles in de EU had moeten zijn en dat dit onontbeerlijk is gezien de grensoverschrijdende aard van misbruik, fraude, onrechtmatige toe-eigening, belangenconflicten, dubbele financiering en andere systemische problemen; is bovendien bezorgd over het toezicht op de financiële instrumenten die door intermediairs worden beheerd en over de zwakke punten die aan het licht zijn gekomen bij de controles van de statutaire zetels van de begunstigden; wijst opnieuw op de noodzaak om de uitbetaling van directe en indirecte middelen afhankelijk te maken van de openbaarmaking van gegevens over de werkelijke eigendom door de begunstigden en financiële intermediairs;

43.

betreurt dat het gebrek aan informatie over de eigendomsstructuren en uiteindelijke begunstigden van bedrijven en groepen bedrijven op grond van de huidige regels aanzienlijk bijdraagt aan de ondoorzichtigheid van de huidige verdeling van middelen en een doeltreffendere opsporing van onregelmatigheden in de weg staat; benadrukt wederom het enorme belang van alomvattende, betrouwbare en vergelijkbare gegevens voor een efficiënte, doeltreffende en tijdige controle van EU-uitgaven en de bescherming van het geld van de Europese belastingbetalers;

44.

herhaalt zijn dringende oproep aan de Commissie om in het Financieel Reglement een rechtsgrondslag te verschaffen voor de totstandbrenging van een interoperabel digitaal rapportage- en monitoringsysteem dat tijdige, uniforme en gestandaardiseerde rapportage op het gebied van gedeeld beheer door de autoriteiten van de lidstaten mogelijk maakt; dringt aan op een verplicht gebruik van bestaande hulpmiddelen voor datamining en het toekennen van risicoscores, zoals Arachne, als een van de elementen van het geplande rapportage- en monitoringsysteem; benadrukt dat een dergelijk interoperabel rapportage- en monitoringsysteem niet alleen een vroegtijdige en doeltreffendere opsporing van misbruik, fraude, onrechtmatige toe-eigening, belangenconflicten, dubbele financiering en andere systemische problemen mogelijk zou maken, maar ook een alomvattend overzicht zou bieden van de daadwerkelijke verdeling van EU-middelen en potentiële onbedoelde concentraties in handen van een paar oligarchische of zelfs criminele uiteindelijke begunstigden;

45.

herinnert eraan dat dit systeem niet mag leiden tot bureaucratische overbelasting van de nationale autoriteiten en geen gegevenscongestie mag creëren; verzoekt de Commissie te bepalen welke indicatoren en gegevens daadwerkelijk relevant, noodzakelijk en evenredig zijn voor audit- en controledoeleinden en voor de verwezenlijking van de beoogde programmeringsdoelstellingen, en ervoor te zorgen dat er minder indicatoren en mijlpalen in het systeem moeten worden ingevoerd;

46.

merkt op dat het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES), dat is opgericht bij artikel 135 van het Financieel Reglement, doeltreffende sancties moet waarborgen voor onbetrouwbare personen of entiteiten door hen uit te sluiten van uit de EU-begroting gefinancierde gunnings- en aanbestedingsprocedures en door financiële boeten op te leggen; betreurt dat er maar zeer weinig marktdeelnemers in de databank zijn opgenomen (in mei 2021 waren dat er zes); verzoekt de Commissie de criteria te herzien om de complexiteit van het EDES te verminderen en het systeem in de praktijk bruikbaarder te maken;

47.

verzoekt de Commissie om in haar voorstel tot herziening van het Financieel Reglement te overwegen het EDES uit te breiden tot middelen onder gedeeld beheer, met inachtneming van de beginselen van evenredigheid en geschiktheid; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan een betere interoperabiliteit te waarborgen tussen de bestaande Europese en nationale databanken en instrumenten voor datamining; erkent dat de totstandbrenging van een dergelijke interoperabiliteit volgens de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming geen problemen oplevert met betrekking tot de algemene gegevensbescherming, zolang er maar een duidelijke rechtsgrond voor is;

48.

is ingenomen met de huidige regels inzake elektronische aanbestedingen, waarin is bepaald dat aanbestedingsmogelijkheden op Tenders Electronic Daily (TED) moeten worden gepubliceerd, dat aanbestedingsdocumenten elektronisch toegankelijk moeten worden gemaakt, waarbij de hyperlinks in de TED-aankondigingen moeten worden opgenomen, dat marktdeelnemers hun aanbestedingen elektronisch moeten indienen en dat aanbestedende diensten elektronische facturen moeten aanvaarden;

49.

merkt op dat er een digitale transformatie gaande is op het gebied van overheidsopdrachten; is verheugd dat wordt nagedacht over nieuwe manieren om overheidsopdrachten aan te besteden, met digitale technologieën in het achterhoofd; is van mening dat deze hervorming meer moet inhouden dan eenvoudigweg een overstap naar elektronische instrumenten en eveneens betrekking moet hebben op de verschillende fasen voor en na de gunning; dringt erop aan dat deze hervormingen het ook mogelijk moeten maken om op gegevens gebaseerde benaderingen te integreren in de verschillende stadia van het aanbestedingsproces; verzoekt de Commissie bijzondere aandacht te besteden aan kaderovereenkomsten die via aanbestedingsprocedures worden gegund, aangezien daaraan gerelateerde fraude en corruptie een toegenomen risico voor de financiële belangen van de Unie vormen;

50.

merkt op dat de toegenomen digitalisering van overheidsdiensten en aangescherpte transparantievereisten tot gevolg hebben dat er meer informatie over de overheidsfinanciën van de EU in elektronisch formaat beschikbaar is; merkt voorts op dat de momenteel beschikbare rekencapaciteit en de software het mogelijk maken om op relatief korte tijd een grote hoeveelheid complexe gegevens te verwerken, waardoor nieuwe mogelijkheden ontstaan voor de opsporing van fraude door gespecialiseerde technieken voor gegevensanalyse, zoals big data, datamining en AI-technologieën, toe te passen op open data; is van mening dat de enorme hoeveelheden open data mogelijkheden bieden om betrouwbare “reputatiesystemen” op te zetten waarmee criminele activiteiten kunnen worden voorkomen; verzoekt de Commissie een systemische analyse uit te voeren om te onderzoeken hoe nieuwe technologieën worden gebruikt voor fraudeopsporing en -preventie, hun beperkingen te evalueren en voorstellen te doen om ze beter te benutten;

De nieuwe fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie

51.

is ingenomen met de goedkeuring van de nieuwe fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie op 29 april 2019; is ingenomen met het nultolerantiebeleid ten aanzien van fraude; is ingenomen met de herinvoering van het institutioneel toezicht op fraudekwesties binnen de Commissie door middel van een sterkere adviserende en toezichthoudende rol van OLAF; herinnert eraan dat in de strategie alleen wordt voorzien in een bindend actieplan voor de diensten van de Commissie en de uitvoerende agentschappen, terwijl de meeste bevoegdheden bij de lidstaten liggen; dringt aan op een uniforme benadering die ook de lidstaten omvat;

52.

verzoekt de Commissie te overwegen haar nieuwe fraudebestrijdingsstrategie te herzien om ten volle rekening te houden met de operationalisering van het EOM en de rol die het speelt op het gebied van fraudebestrijding;

53.

benadrukt dat prioriteit moet worden gegeven aan de ontwikkeling en vaststelling van nationale fraudebestrijdingsstrategieën door alle lidstaten, mede in het licht van de nieuwe uitdagingen van de COVID-19-crisis en de plannen voor herstel en veerkracht; is erg bezorgd over het feit dat uit de follow-up voor 2018 blijkt dat slechts tien lidstaten hebben aangegeven dat zij een nationale fraudebestrijdingsstrategie hebben vastgesteld of geactualiseerd en aan OLAF hebben meegedeeld, terwijl 17 lidstaten er nog geen hebben vastgesteld (21), en slechts vier daarvan overwegen een nieuwe strategie vast te stellen of voor te bereiden (22); verzoekt de lidstaten die nog geen nationale fraudebestrijdingsstrategie hebben vastgesteld, dit onverwijld te doen; roept de Commissie op om de vastgestelde nationale fraudebestrijdingsstrategieën te beoordelen, te onderzoeken waarom lidstaten achterop hinken bij de vaststelling ervan en de overblijvende lidstaten aan te moedigen om vaart te zetten achter de vaststelling;

Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)

54.

is verheugd over de start van de onderhandelingen in 2019 over de herziening van de OLAF-verordening in verband met de samenwerking met het EOM en de doeltreffendheid van de OLAF-onderzoeken; is ingenomen met de inwerkingtreding van de herziene Verordening (EU, Euratom) 2020/2223 in januari 2021, waardoor de rol van OLAF aanzienlijk is versterkt en het pad is geëffend voor een vlotte samenwerking met het EOM; neemt er nota van dat de nieuwe regels een duidelijke omschrijving van de complementaire taken van de twee bureaus omvatten, alsmede duidelijke regels voor het melden van zaken en verbeteringen in de wijze waarop OLAF zijn onderzoeken kan uitvoeren; erkent dat het nieuwe rechtskader OLAF doeltreffender maakt door de regels inzake controles en verificaties ter plaatse te stroomlijnen, OLAF toegang te verschaffen tot bankrekeninginformatie via de nationale bevoegde autoriteiten, de regels inzake de werkzaamheden van de coördinatiediensten voor fraudebestrijding in de lidstaten aan te scherpen en voor sterkere garanties te zorgen voor de personen die het onderwerp zijn van onderzoeken van OLAF door de aanstelling van een controleur;

55.

is van mening dat de uitgebreidere bevoegdheden van OLAF, de oprichting van het EOM en de coördinatie van werkzaamheden binnen de volledige fraudebestrijdingsarchitectuur van de EU om fraudeurs te identificeren, er onderzoek naar te voeren en hen te vervolgen, een grote stap voorwaarts vormen wat de bescherming van de financiële belangen van de EU betreft; is in dit verband ingenomen met de tussen het EOM, Eurojust en Europol gemaakte werkafspraken, waarin regels voor samenwerking zijn vastgesteld en is bepaald hoe de EU-organen zullen samenwerken bij de bestrijding van strafbare feiten die de financiële belangen van de Europese Unie schaden;

56.

wijst opnieuw op het belang van de onderzoeken van OLAF en zijn rol bij het coördineren van de inspanningen om de financiële belangen van de EU te beschermen en fraude te bestrijden;

57.

wijst erop dat OLAF niet alleen is opgericht voor interne onderzoeken, maar ook om de lidstaten te ondersteunen bij externe onderzoeken; benadrukt dat OLAF na de oprichting van het EOM nog steeds het enige orgaan zal zijn dat belast is met de bescherming van de financiële belangen van de EU in de lidstaten die hebben besloten zich niet bij het EOM aan te sluiten; herinnert eraan dat OLAF vanwege het subsidiariteitsbeginsel geen onderzoeken kan inleiden wanneer lidstaten beter geplaatst zijn om op te treden, maar dat dit OLAF er niet van weerhoudt terugkerende zaken, tendensen en patronen te analyseren, en dat zijn vermogen om deze fenomenen op te sporen, heeft geleid tot betere samenwerking en succesvolle acties;

58.

is er sterk van overtuigd dat OLAF meer budgettaire en personele middelen moet krijgen, zodat het zijn taken op het gebied van preventie en onderzoek volledig kan uitvoeren, met name in de lidstaten die niet deelnemen aan het EOM; onderstreept hoe belangrijk het is om ervoor te zorgen dat OLAF een sterke en goed functionerende partner van het EOM blijft; benadrukt dat de toekomstige samenwerking tussen OLAF en het EOM gebaseerd moet zijn op nauwe samenwerking, efficiënte uitwisseling van informatie en complementariteit, terwijl dubbel werk of conflicterende bevoegdheden moeten worden vermeden;

59.

wijst opnieuw op het feit dat het de taak van OLAF is om bij te dragen aan het ontwerpen en uitwerken van methoden om fraude, corruptie en elke andere illegale activiteit die de financiële belangen van de Unie schaadt te voorkomen en te bestrijden; herinnert eraan dat een van de belangrijkste elementen van het mandaat van OLAF is om samen met en tussen de lidstaten het delen van operationele ervaring en beste procedurele praktijken op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Unie te bevorderen en te coördineren; betreurt derhalve dat er in het PIF-verslag geen expliciete beoordeling wordt gegeven van de onderzoeksresultaten van OLAF op het gebied van uitgaven; verzoekt OLAF om de lidstaten en de Commissie concrete richtsnoeren en advies te verstrekken op basis van een analyse van zijn onderzoekservaring;

60.

neemt kennis van de in 2019 ondertekende administratieve regeling voor de uitwisseling van informatie en de samenwerking tussen OLAF en de Europese Rekenkamer en is ingenomen met de gestructureerdere samenwerking tussen de Rekenkamer en OLAF;

61.

is ermee ingenomen dat OLAF en de medewetgevers, in nauwe samenwerking met de diensten van de Commissie, zijn overeengekomen om in alle per gebied geharmoniseerde wetgeving voor uitgavenprogramma’s voor de periode na 2020 standaardbepalingen op te nemen inzake de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie;

Het Europees Openbaar Ministerie (EOM)

62.

is ingenomen met de benoeming van Laura Codruța Kövesi tot Europees hoofdaanklager in 2019 en de start van de werkzaamheden van het EOM op 1 juni 2021; betreurt dat de datum waarop het EOM operationeel had moeten zijn meerdere malen is uitgesteld wegens een gebrek aan financiële en personele middelen en ernstige vertragingen bij de benoeming van Europese en gedelegeerde aanklagers in een aantal lidstaten; verzoekt de Commissie de financiële en personele middelen van het EOM te verhogen, zodat het de uitdagingen die zullen voortvloeien uit de besteding van het uitzonderlijk grote herstelfonds het hoofd kan bieden;

63.

merkt op dat de benoemingsprocedure voor de gedelegeerde Europese aanklagers in 2019 van start is gegaan en in 2020 is afgerond en dat 22 Europese aanklagers op 28 september 2020 de eed hebben afgelegd voor het Hof van Justitie; betreurt dat met name Slovenië geen gedelegeerde Europese aanklagers heeft benoemd omdat het land de benoemingsprocedure heeft geannuleerd, en dat er in verschillende andere lidstaten aanzienlijke vertragingen zijn ontstaan; merkt op dat hoofdaanklager Kövesi erg bezorgd is over het kennelijke gebrek aan loyale samenwerking van Slovenië na de vertragingen bij de aanwerving van de gedelegeerde aanklagers van dat land; dringt er bij de Commissie op aan de lidstaten die nog geen gedelegeerde Europese aanklagers hebben genomineerd of hun nationale wetgeving met het oog op de operationalisering van het EOM nog niet hebben aangepast, strikt te monitoren, zo nodig door hun financiering op grond van artikel 63, leden 2 en 8, van het Financieel Reglement en de sectorspecifieke regels op te schorten en/of inbreukprocedures in te leiden; stelt bovendien vast dat eind 2019 18 lidstaten de Commissie ervan in kennis hadden gesteld dat zij de PIF-richtlijn in nationaal recht hadden omgezet; roept de Commissie op alles in het werk te stellen om alle lidstaten aan te moedigen zich bij het EOM aan te sluiten en spoort de vijf lidstaten die zich nog niet hebben aangesloten aan om dat zo snel mogelijk te doen;

64.

herinnert eraan dat de Europese selectiecommissie voor de benoeming van de Europese aanklagers overeenkomstig Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1696 van de Raad de kandidaten evalueert en de Raad een rangschikking verschaft die door de Raad in acht moet worden genomen, maar die volgens het uitvoeringsbesluit niet bindend is; wijst erop dat de Raad bij de kandidaten die werden genomineerd door België, Bulgarije en Portugal de volgorde van voorkeur van de selectiecommissie niet heeft gevolgd; herinnert eraan dat Oostenrijk, Estland, Luxemburg en Nederland op 27 juli 2020 een verklaring openbaar hebben gemaakt, waarin zij beklemtonen dat concurrentie tussen de rangorde van de nationale selectiecommissies en de rangorde van de Europese selectiecommissie — wat het risico inhoudt dat de Europese component van de benoemingsprocedure wordt uitgehold — moet worden vermeden;

65.

wijst met grote bezorgdheid op het feit dat Malta geen drie geschikte kandidaten heeft genomineerd voor het college van Europees aanklagers, waardoor vertraging is ontstaan bij de voltooiing van dat college; uit tevens zijn ernstige bezorgdheid over de berichten in de media dat de Portugese regering de Raad onjuiste informatie zou hebben verschaft over de titel en ervaring van de kandidaat die door de Europese selectiecommissie als tweede werd gerangschikt en vervolgens als Portugees Europees aanklager werd benoemd; uit tevens zijn bezorgdheid over het feit dat een van de niet-geselecteerde Belgische kandidaten bij het Hof van Justitie een klacht heeft ingediend over de selectieprocedure; betreurt dat deze kwesties de formatie van het college van Europees aanklagers heeft overschaduwd en verzoekt de betrokken lidstaten het Parlement alle noodzakelijke informatie en documentatie te verschaffen teneinde de rechtmatigheid van het selectieproces grondig te evalueren;

66.

herinnert eraan dat de Europese en gedelegeerde aanklagers onafhankelijk moeten zijn en dat elk vermoeden van beïnvloeding door een nationale regering ten gunste van een kandidaat en in strijd met de aanbeveling van de Europese selectiecommissie ernstige negatieve gevolgen zou hebben voor de reputatie, integriteit en onafhankelijkheid van het EOM als instelling;

Het bestrijden van corruptie

67.

is verheugd over de vaststelling van Richtlijn (EU) 2019/1937 (“de klokkenluidersrichtlijn”) en wijst erop dat de uiterste termijn voor omzetting 17 december 2021 is; verzoekt de Commissie de lidstaten van nabij te volgen en te ondersteunen om ervoor te zorgen dat zij de richtlijn volledig, correct en tijdig omzetten, en de tenuitvoerlegging door de lidstaten zo snel mogelijk na de deadline te beginnen beoordelen;

68.

benadrukt het belang van onafhankelijke media en onderzoeksjournalisten en wijst er nogmaals op dat zij moeten worden beschermd; verzoekt de Commissie te voorzien in aanzienlijke rechtsbescherming zoals die voor klokkenluiders, en alomvattende maatregelen te ontwikkelen voor de bescherming en financiering van onafhankelijke onderzoeksjournalistiek, waaronder een mechanisme voor snelle respons voor journalisten in nood en doeltreffende wetgeving om strategische rechtszaken tegen publieke inspraak te bestrijden;

69.

benadrukt het belang van de vooruitgang die is geboekt met de wetgevings- en beleidsinitiatieven van de Commissie ter voorkoming en bestrijding van corruptie, alsook van de regelmatige monitoring en evaluatie van het rechtskader van de lidstaten via het recent vastgestelde verslag over de rechtsstaat; herinnert er echter aan dat het recent vastgestelde verslag over de rechtsstaat erg beschrijvend van aard is, en betreurt dat de Commissie het niet langer nodig acht een specifiek verslag inzake corruptiebestrijding te publiceren; roept de Commissie op om deze verslagen uit te breiden door aanbevelingen te doen over situaties waarin tekortkomingen zijn geconstateerd;

70.

is erg bezorgd over de bevindingen uit het verslag over de rechtsstaat van 2020, waarin wordt gewezen op punten van zorg in verband met de doeltreffendheid van het onderzoek naar en de vervolging en berechting van corruptiezaken, met inbegrip van corruptiezaken op hoog niveau in verschillende lidstaten, zoals Bulgarije, Kroatië, Tsjechië, Hongarije, Malta en Slowakije; dringt erop aan dat corruptie op hoog niveau systematisch moet worden bestreden door consequent en doortastend op te treden, zodat strafrechtelijke onderzoeken worden gestart en hooggeplaatste ambtenaren of personen uit hun directe omgeving worden vervolgd in geval van ernstige beschuldigingen;

71.

benadrukt dat de instellingen die belast zijn met de handhaving van het strafrecht doeltreffend en onpartijdig te werk moeten gaan en van passende financiering, personele middelen, technische capaciteit en gespecialiseerde deskundigheid moeten worden voorzien zodat zij hun taken kunnen uitvoeren;

72.

wijst erop dat het verband tussen corruptie en fraude in de EU negatieve gevolgen kan hebben voor de EU-begroting; verzoekt de Commissie de oprichting te overwegen van een netwerk van autoriteiten die bevoegd zijn voor de preventie van corruptie in de Europese Unie;

73.

is ingenomen met de rol van de Unie als waarnemer bij de Groep van Staten tegen Corruptie (Greco) en herhaalt zijn aanbeveling dat de EU lid wordt van Greco; spreekt zijn volledige steun uit voor de Verklaring van Stockholm van december 2019, waarin de Europese besluitvormers worden opgeroepen om de strijd tegen corruptie te intensiveren;

74.

merkt op dat artikel 83 VWEU, in samenhang met artikel 218 VWEU, de passende rechtsgrondslag vormt voor de EU om volwaardig lid te worden van Greco; merkt op dat voor een volwaardig EU-lidmaatschap van Greco een uitnodiging van het Comité van Ministers van de Raad van Europa vereist is en een overeenkomst tussen de Raad van Europa en de EU inzake de voorwaarden van het lidmaatschap moet worden ondertekend; merkt op dat de toepasselijke besluitvormingsprocedure voor het sluiten van internationale overeenkomsten is vastgesteld in artikel 218 VWEU, waarbij de Raad, op aanbeveling van de Commissie, de Commissie moet machtigen om met de Raad van Europa te onderhandelen over de voorwaarden van het lidmaatschap van Greco en de goedkeuring van het Parlement moet vragen, waarna de Raad het definitieve besluit tot sluiting van de overeenkomst kan vaststellen;

75.

merkt op dat indien de EU volwaardig lid wordt van Greco, de EU-instellingen door de groep van staten kunnen worden gemonitord en geëvalueerd; benadrukt dat in het evaluatiesysteem van Greco rekening moet worden gehouden met de specifieke aard van de EU — een Unie die is gebaseerd op het beginsel van overdracht van bevoegdheden — en haar instellingen, evenals met de bijzondere kenmerken van EU-wetgeving; beklemtoont dat de rechten en plichten van de EU in Greco en de praktische regelingen voor haar lidmaatschap als afzonderlijke juridische entiteit naast al haar lidstaten van tevoren moeten worden verduidelijkt in de overeenkomst over de voorwaarden van het lidmaatschap;

76.

merkt op dat de lidstaten in 2019 acht wetgevende, organisatorische en administratieve maatregelen hebben gemeld op het gebied van het verbeteren van de transparantie, het bestrijden van corruptie en het voorkomen van belangenconflicten bij overheidsopdrachten;

77.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om voor de EU-instellingen een intern evaluatiemechanisme in verband met corruptie op te zetten;

78.

uit zijn bezorgdheid over het feit dat de Tsjechische procureur-generaal permanente druk van de minister van Justitie heeft aangevoerd als reden voor zijn recente ontslagname; verzoekt de Commissie kwetsbaarheden in het Tsjechische rechtsstelsel te onderzoeken en zorgvuldig na te gaan of er andere zaken waarbij leden van de Tsjechische regering betrokken waren mogelijk als gevolg van druk of onterechte inmenging zijn ingetrokken of vroegtijdig zijn afgesloten; verzoekt de Commissie een dergelijke analyse tevens voor alle andere lidstaten uit te voeren en het Parlement op de hoogte te brengen van haar bevindingen en conclusies;

Aanbevelingen

79.

verzoekt de Commissie nogmaals een digitaal en interoperabel uniform systeem op te zetten voor het verzamelen van vergelijkbare gegevens over onregelmatigheden en gevallen van fraude in de lidstaten, teneinde het meldingsproces te standaardiseren en de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de verstrekte gegevens te waarborgen; wijst op het belang van het harmoniseren van definities om vergelijkbare gegevens te verkrijgen uit de hele EU;

80.

verzoekt de Commissie te zorgen voor de volledige transparantie en kwaliteit van de gegevens die door de lidstaten worden ingevoerd in het beheerssysteem voor onregelmatigheden; dringt er bij de lidstaten op aan om tijdig volledige gegevens te rapporteren; verzoekt de Commissie en de lidstaten om het beheerssysteem voor onregelmatigheden te koppelen aan het EDES en Arachne en om alle lidstaten en de Commissie er toegang toe te verschaffen;

81.

acht het noodzakelijk dat de lidstaten op het gebied van het uitwisselen van informatie nauwer samenwerken om het verzamelen van gegevens te verbeteren en de doeltreffendheid van de controles te versterken;

82.

beklemtoont dat het EDES als zwarte lijst van de EU een enorm potentieel heeft om mensen en bedrijven te signaleren die misbruik maken van EU-middelen; wijst bovendien op het arrest van het Gerecht van 13 mei 2020 in zaak T-290/18, Agmin Italy/Commissie, waarin het Hof van Justitie de geldigheid van de respectieve rollen van de instantie en de ordonnateurs bevestigde, en stelde dat het recht van de entiteit in kwestie om te worden gehoord tijdens de door de instantie geleide procedure op tegenspraak volledig is geëerbiedigd; verzoekt de Commissie om de uitbreiding van het EDES naar fondsen in gedeeld beheer op te nemen in haar voorstel voor de herziening van het Financieel Reglement; verzoekt de Commissie het systeem te voorzien van de nodige financiële en personele middelen zodat het op voltijdse basis kan functioneren;

83.

betreurt dat er meer dan 290 monitoring- en rapportagesystemen voor het GLB en het Cohesiefonds zijn, waardoor het onmogelijk is de uiteindelijke begunstigden van die fondsen na te trekken en fraude en corruptie doeltreffend te voorkomen en onderzoeken; verzoekt de Commissie en de lidstaten een geharmoniseerd of uniform rapportagesysteem op te zetten met tijdige en nauwkeurige gegevens teneinde deze situatie te corrigeren;

84.

herinnert aan de noodzaak van een krachtigere en doeltreffendere respons en coördinatie op het niveau van de Unie en op nationaal niveau bij de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad, met inbegrip van maffiamisdaad, met bijzondere aandacht voor transnationale en grensoverschrijdende aspecten, teneinde zich te richten op het vermogen van fraudeurs om zich constant aan nieuwe technologieën en scenario’s aan te passen; benadrukt dat dit kan worden verwezenlijkt door middel van AI-instrumenten, datamining en andere relevante gedigitaliseerde instrumenten, met inachtneming van de bescherming van persoonsgegevens;

85.

wijst in verband met de verhoging van de EU-middelen via de herstel- en veerkrachtfaciliteit op het bijzondere belang van fraudebestrijdingsinstanties en -organen op EU- en nationaal niveau; herinnert eraan dat het belangrijk is om de samenwerking tussen de EU-instellingen, het EOM, OLAF, de EU-agentschappen — met name Europol en Eurojust — en de nationale autoriteiten te ondersteunen en te versterken teneinde fraude en corruptie doeltreffender op te sporen en aan te pakken, overlapping van taken te voorkomen en de uitwisseling van informatie te bevorderen; verzoekt nogmaals om in toekomstige begrotingen te zorgen voor meer en geschiktere middelen voor het EOM, OLAF en de relevante EU-agentschappen; herhaalt zijn verzoek om het EOM in staat te stellen de financiële middelen uit de begroting van 2021 te gebruiken voor de aanwerving van extra personeel, met name gezien de toegenomen werklast als gevolg van de goedkeuring van de nieuwe langetermijnbegroting van de EU, Next Generation EU en andere kostenintensieve projecten;

86.

benadrukt het belang van een gestructureerde uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten met het oog op kruiscontroles van boekhoudkundige gegevens in verband met transacties tussen twee of meer lidstaten, teneinde grensoverschrijdende fraude met structuur- en investeringsfondsen te voorkomen; verzoekt de Commissie nogmaals om in haar werkprogramma een wetgevingsvoorstel op te nemen voor een horizontale verordening betreffende wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van EU-uitgaven; beklemtoont dat deze uitwisseling van informatie in een digitaal formaat en via interoperabele of gedeelde IT-systemen en -instrumenten moet plaatsvinden teneinde een tijdigere en doelmatigere samenwerking te bevorderen;

87.

betreurt dat slechts 13 lidstaten bij de uitvoering van hun risicoanalyses gebruik hebben gemaakt van Arachne; wijst nogmaals op het belang van dit instrument en de interoperabiliteit van IT-systemen en databanken in het kader van risicoanalyse en de opsporing van fraude; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie en, in het bijzonder, de lidstaten in de Raad om zich te scharen achter het standpunt van het Parlement dat het gebruik van Arachne verplicht moet worden gesteld; verzoekt de lidstaten om ervoor te zorgen dat het systeem wordt gevoed met tijdige en betrouwbare gegevens; is van mening dat de Commissie, de Rekenkamer, het EOM en OLAF toegang tot deze gegevens moeten hebben;

88.

merkt op dat 16 lidstaten hun risicoanalyse voor het opsporen van fraude en onregelmatigheden hebben verbeterd met behulp van IT-instrumenten; verzoekt de Commissie om de uitwisseling van goede praktijken tussen die landen en de lidstaten zonder ervaring te bevorderen;

89.

stelt met bezorgdheid vast dat er in het PIF-verslag geen informatie wordt verstrekt over de analyse van gevallen van belangenconflicten, ondanks de relevantie van de nieuwe bepaling die in 2018 in het Financieel Reglement is opgenomen en het algemeen erkende belang en effect van dit fenomeen; roept de Commissie op om deze lacune in het volgende PIF-verslag te dichten en meer aandacht te besteden aan fraude in verband met overheidsopdrachten;

90.

benadrukt dat de Commissie, teneinde corruptie doeltreffend te bestrijden en de financiële belangen van de EU te beschermen, een alomvattende, coherente en systematische aanpak moet hanteren door betere regels op te stellen op het gebied van transparantie, onverenigbaarheden en belangenconflicten, internecontrolemechanismen, onrechtmatige beleidsbeïnvloeding en draaideurscenario’s, die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de betrekkingen tussen de instellingen en belangenvertegenwoordigers;

91.

verzoekt de Commissie nieuwe mogelijkheden te verkennen om het PIF-verslag samen met andere informatiebronnen en jaarverslagen, zoals het verslag over de rechtsstaat, te delen en te analyseren, onder meer door middel van een intensievere dialoog tussen Europol, Eurojust en het EOM, teneinde trends in frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden te helpen identificeren, zwakke punten op te sporen en nuttige lessen te delen om de vaststelling van maatregelen op het gebied van fraudebestendigheid door alle belanghebbenden te verbeteren;

92.

is ingenomen met de door OLAF in 2019 georganiseerde evenementen die specifiek gericht waren op de ondersteuning van derde landen; moedigt de Commissie, OLAF en alle andere instellingen en instanties van de EU die belast zijn met de bescherming van de financiële belangen van de Unie ten zeerste aan om een actieve dialoog te voeren en actief samen te werken met de partnerautoriteiten in kandidaat-lidstaten, potentiële kandidaat-lidstaten en de landen van het Oostelijk Partnerschap, door maatregelen te bevorderen om mogelijke fraudegevallen doeltreffend aan te pakken; verzoekt de Commissie specifieke en algemene mechanismen te ontwikkelen om in deze landen fraude met EU-middelen doeltreffend te voorkomen en te bestrijden;

93.

betreurt dat het Parlement meerdere van zijn aanbevelingen regelmatig moet herhalen zonder dat het een duidelijk antwoord van de Commissie krijgt; betreurt dat de Commissie naar aanleiding van bepaalde opmerkingen en aanbevelingen geen tastbare acties heeft ondernomen of maatregelen heeft getroffen; verzoekt de Commissie het Parlement een duidelijke uitleg te geven wanneer zij besluit geen gevolg te geven aan een aanbeveling;

o

o o

94.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB C 377 van 9.11.2020, blz. 13.

(2)  PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1.

(3)  PB L 437 van 28.12.2020, blz. 49.

(4)  PB C 295 van 2.9.2019, blz. 24.

(5)  PB C 255 van 29.7.2019, blz. 31.

(6)  PB C 215 van 29.6.2020, blz. 29.

(7)  PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17.

(8)  PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29.

(9)  PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1.

(10)  PB L 274 van 28.10.2019, blz. 1.

(11)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 56.

(12)  PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1.

(13)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 1.

(14)  PB L 172 van 17.5.2021, blz. 110.

(15)  Cyprus, Luxemburg en Malta.

(16)  PIF-verslag, hoofdstuk 10.2, blz. 31.

(17)  Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).

(18)  “De EU-controle 2017 in het kort — Presentatie van de Jaarverslagen 2017 van de Europese Rekenkamer”, blz. 11.

(19)  PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(20)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.

(21)  België, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Spanje, Kroatië, Cyprus, Luxemburg, Litouwen, Nederland, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Finland en Zweden.

(22)  België, Spanje, Nederland en Roemenië.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/88


P9_TA(2021)0338

De gevolgen voor de visserijsector van offshorewindmolenparken en andere systemen voor hernieuwbare energie

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over de gevolgen voor de visserijsector van offshorewindmolenparken en andere systemen voor hernieuwbare energie (2019/2158(INI))

(2022/C 99/10)

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019, getiteld “De Europese Green Deal”(COM(2019)0640),

gezien de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen” (COM(2020)0380),

gezien de aanbevelingen van de Commissie van mei 2020 voor positieve interacties tussen offshorewindmolenparken en visserij,

gezien het verslag van de Commissie van 11 juni 2020 over de blauwe economie,

gezien de mededeling van de Commissie van 17 september 2020, getiteld “Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030: investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal” (COM(2020)0562),

gezien de mededeling van de Commissie van 19 november 2020, getiteld “EU-strategie over de benutting van het potentieel van hernieuwbare offshore-energie met het oog op een klimaatneutrale toekomst” (COM(2020)0741),

gezien Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie) (1),

gezien Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning (2),

gezien Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (3) (“richtlijn maritieme ruimtelijke planning”),

gezien de Overeenkomst van Parijs, die op 12 december 2015 werd goedgekeurd op de 21e Conferentie van de Partijen (COP21) bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) in Parijs,

gezien zijn resolutie van 16 januari 2018 over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen in de context van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) voor 2030 (4),

gezien de kaart van menselijke activiteiten en scheepsdrukte van het Europees marien observatie- en datanetwerk (EMODnet Human Activities Vessels Density Mapping, 2019) en de kaart inzake de ontwikkeling van hernieuwbare offshore-energie (Offshore Renewable Energy Developments, 2018) van het gegevens- en informatiemanagementsysteem van Ospar,

gezien het advies van de adviesraad voor de Noordzee (NSAC) van 28 december 2020 over de ontwikkeling van interacties tussen offshorewindmolenparken en visserij,

gezien zijn standpunt in eerste lezing vastgesteld op 24 juni 2021 met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de totstandbrenging van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 401/2009 en (EU) 2018/1999 (Europese klimaatwet) (5),

gezien de in opdracht van de Commissie visserij (PECH) uitgevoerde studie van 12 november 2020 over de gevolgen van het gebruik van offshorewindenergie en andere mariene hernieuwbare energiebronnen voor de Europese visserij,

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie industrie, onderzoek energie,

gezien het verslag van de Commissie visserij (A9-0184/2021),

A.

overwegende dat de EU ernaar streeft uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te worden, overeenkomstig de doelstellingen van de Green Deal; overwegende dat de Commissie de doelstelling heeft voorgesteld om in 2030 ten minste 55 % minder broeikasgassen uit te stoten, terwijl het Parlement die doelstelling op 60 % heeft gesteld; overwegende dat op zee geproduceerde hernieuwbare energie een van de mogelijkheden is die de lidstaten kunnen kiezen om deze doelstelling te verwezenlijken; overwegende dat deze energie een belangrijke rol moet spelen bij het verwezenlijken van deze doelstellingen aan de hand van een geïntegreerde aanpak waarbij rekening wordt gehouden met de drie duurzaamheidspijlers;

B.

overwegende dat de EU uit hoofde van de Verdragen de verantwoordelijkheid heeft om de energievoorzieningszekerheid te garanderen, maar dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het bepalen van de structuur van hun energievoorziening en de keuze van de energiebronnen, waarbij zij de EU-streefcijfers voor klimaatneutraliteit tegen 2050 moeten eerbiedigen;

C.

overwegende dat volgens ramingen van de Commissie offshorewindenergie in 2050 elektriciteit zal leveren voor 30 % van de vraag in de EU, wat betekent dat de offshorewindenergiecapaciteit zal moeten toenemen van de huidige 12 GW in de EU-27 tot een streefcijfer van 300 GW in 2050; overwegende dat de vraag naar oceaanenergie volgens ramingen van de Commissie tegen 2050 zal oplopen tot 40 GW;

D.

overwegende dat het energiebeleid van de Unie er overeenkomstig artikel 194 van het VWEU op gericht is de werking van de energiemarkt en de continuïteit van de energievoorziening te waarborgen, energie-efficiëntie, energiebesparing en de ontwikkeling van hernieuwbare energie te stimuleren en de interconnectie van energienetwerken te bevorderen; overwegende dat de vaststelling van de energiemix van de lidstaten een nationale bevoegdheid blijft en dat de energiemixen als gevolg daarvan zeer verschillend zijn;

E.

overwegende dat de noordelijke zeeën (de Noordzee, de Oostzee en het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan) goed zijn voor meer dan 85 % van alle offshorewindenergiecapaciteit in de wateren van de EU-27;

F.

overwegende dat de geografische kenmerken van de lidstaten en van de Europese zeebekkens sterk van elkaar verschillen; overwegende dat de ontwikkeling van offshorewindmolenparken en andere systemen voor hernieuwbare energie momenteel is geconcentreerd in de Noordzee en de Oostzee, waar de omstandigheden het gunstigst zijn; overwegende dat de mogelijkheden of de wenselijkheid om offshore-installaties voor hernieuwbare energie aan te leggen of de omvang en/of capaciteit daarvan te vergroten daardoor ook verschillen per zeebekken en per lidstaat;

G.

overwegende dat in de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK is overeengekomen dat vissersvaartuigen van de Unie toegang zullen blijven hebben tot de wateren van het VK en vice versa, en bijgevolg de Europese mariene ruimte, die momenteel 110 offshorewindmolenparken met meer dan 5 000 windturbines omvat, zullen blijven delen;

H.

overwegende dat de toevoer van windenergie wegens veranderende weersomstandigheden onregelmatig en onstabiel kan zijn;

I.

overwegende dat de mogelijkheden om windenergie op te slaan nog steeds zeer beperkt zijn;

J.

overwegende dat andere hernieuwbare energiebronnen op zee, zoals golf-, getijden- en thermische energie, drijvende fotovoltaïsche installaties en het gebruik van algen voor de productie van biobrandstoffen, een belangrijke rol spelen in de strategie van de Commissie voor hernieuwbare offshore-energie, hoewel er momenteel geen grootschalige installaties in bedrijf zijn; overwegende dat zij kunnen bijdragen tot het bereiken van klimaatneutraliteit en een sterker Europees leiderschap, en nieuwe banen kunnen creëren; overwegende dat onderzoek en innovatie moeten worden voortgezet, aangezien andere hernieuwbare energiebronnen op zee in sommige gebieden veelbelovend en geschikter zouden kunnen zijn en minder gevolgen zouden kunnen hebben voor visserijactiviteiten, visbestanden en het mariene milieu;

K.

overwegende dat offshorewindturbines een gemiddelde levensduur van 25 tot 30 jaar hebben; overwegende dat tot dusver nog maar heel weinig turbines ontmanteld zijn en dat de recycling ervan nog steeds zeer complex is, waarbij 85 tot 90 % van een ontmantelde windturbine wordt gerecycled; overwegende dat een langetermijnvisie op basis van een circulaire economie en een levenscyclusbenadering noodzakelijk is om de effecten op andere activiteiten, zoals visserij, en op lokale gemeenschappen en ecosystemen aan het eind van het project te beoordelen; overwegende dat ecologisch ontwerp door middel van het gebruik van specifieke materialen en het ontwerp van de infrastructuur de ontwikkeling van lokale biodiversiteit kan bevorderen; overwegende dat recyclingmethoden of het behoud van infrastructuur als kunstmatige riffen in een vroeg stadium van de opzet van het project moeten worden beoordeeld;

L.

overwegende dat het streefcijfer voor 2050 inzake offshorecapaciteit op de meest kosten- en ruimte-efficiënte manier te behalen valt middels het meervoudig gebruik van dezelfde maritieme ruimte door verschillende sectoren, door een aanpak met nevenvoordelen in overweging te nemen waarbij elke activiteit baat heeft bij de andere, aangezien activiteiten die zich op dezelfde plek afspelen voordelig kunnen zijn voor het milieu en op sociaal-economisch vlak;

M.

overwegende dat er een toenemende concurrentie is tussen verschillende gebruiksvormen van de maritieme ruimte, waardoor historische gebruiksvormen met een duidelijke historische, culturele, sociale en economische waarde, zoals de visserij, vaak over het hoofd worden gezien;

N.

overwegende dat in de richtlijn maritieme ruimtelijke planning is bepaald dat de lidstaten rekening moeten houden met de wisselwerking tussen activiteiten en gebruiksfuncties zoals aquacultuur, visserij, installaties en infrastructuur voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen, en onderzeese kabels, en dat zij de co-existentie van relevante activiteiten moeten bevorderen en een ecosysteemgerichte aanpak moeten toepassen;

O.

overwegende dat de lidstaten door middel van hun maritieme ruimtelijke plannen moeten trachten bij te dragen tot de duurzame ontwikkeling van energiesectoren op zee, van zeevervoer, en van de visserij- en aquacultuursector, en ook tot het behoud, de bescherming en de verbetering van het milieu, met inbegrip van de weerbaarheid tegen de gevolgen van de klimaatverandering; overwegende dat de belangen van de visserij en de aquacultuur in dit verband bijzondere aandacht moeten krijgen en niet aan de kant mogen worden geschoven wanneer de lidstaten hun maritieme ruimtelijke plannen verder uitwerken en herzien;

P.

overwegende dat in het Commissievoorstel voor een EU-biodiversiteitsstrategie te lezen staat: “De EU zal ook prioriteit geven aan oplossingen zoals oceaanenergie, offshorewindenergie die ook het herstel van de visbestanden mogelijk maakt”, terwijl uit een recente studie van zijn directoraat-generaal Intern Beleid (6) blijkt dat “er nog geen degelijk inzicht bestaat in de mogelijke voordelen die installaties voor hernieuwbare energiebronnen op zee opleveren voor de visserij en dat empirische gegevens daarover nog ontbreken”;

Q.

overwegende dat de Commissie in haar mededeling getiteld “EU-strategie over de benutting van het potentieel van hernieuwbare offshore-energie met het oog op een klimaatneutrale toekomst” overheidsinstanties heeft opgeroepen om de uitrol van hernieuwbare offshore-energie op de lange termijn in een vroeg stadium te plannen, de ecologische, sociale en economische duurzaamheid ervan te beoordelen, ervoor te zorgen dat die langetermijnontwikkelingen verenigbaar zijn met andere activiteiten, zoals visserij en aquacultuur, en bij de bevolking draagvlak te zoeken voor de geplande projecten;

R.

overwegende dat de visserij een relatief kleine impact heeft op het bbp, terwijl zij voor de vissersgemeenschappen in vele lidstaten van het grootste belang is;

S.

overwegende dat ongeveer 80 % van alle vissersvaartuigen in de EU bestaat uit kleine vaartuigen in handen van traditionele familiebedrijven die voornamelijk in kustwateren actief zijn;

T.

overwegende dat de cumulatie van huidige en toekomstige projecten inzake hernieuwbare offshore-energie de grootste impact heeft op de visserijactiviteiten die gericht zijn op demersale soorten en schaaldieren;

U.

overwegende dat het gebruik van offshore-energie, met inachtneming van de bescherming van het milieu en de duurzame ontwikkeling van de visserij en andere economische activiteiten, een gezamenlijke planning en een grondige beoordeling van de cumulatieve effecten vereist, met inbegrip van de sociaal-economische effecten;

V.

overwegende dat aanvullend onderzoek nodig is naar de effecten van offshorewindmolenparken en andere systemen voor hernieuwbare offshore-energie op het mariene milieu en de visbestanden;

W.

overwegende dat het Parlement verlangt dat de Unie zich voor 2030 ten doel stelt de broeikasgasemissies in de gehele economie met 60 % te verminderen ten opzichte van 1990;

X.

overwegende dat het noodzakelijk is alle offshorewindenergiebronnen in de Unie te onderzoeken en projecten voor hernieuwbare mariene energie te bevorderen op een manier die verenigbaar is met het overige gebruik van de maritieme ruimte, met name de visserij, waarbij naar synergieën moet worden gezocht en de biodiversiteit moet worden beschermd;

Y.

overwegende dat monitoring en empirische analyse van visserijpraktijken vóór, tijdens en na de aanleg van offshorewindmolenparken belangrijk zijn om een beter inzicht te krijgen in de co-existentie;

Z.

overwegende dat de funderingen van offshore-installaties voor hernieuwbare energie mariene flora en fauna zouden kunnen aantrekken en een kunstrifeffect zouden kunnen hebben;

AA.

overwegende dat de Internationale Hydrografische Organisatie (IHO) aanbeveelt visserijactiviteiten op minder dan 0,25 zeemijl (463 meter) aan weerszijden van een onderzeese kabel te vermijden teneinde risico’s tot een minimum te beperken;

1.

wijst erop dat potentiële negatieve langetermijneffecten van offshorewindturbines op bepaalde ecosystemen, visbestanden en de biodiversiteit, en bijgevolg op de visserij als geheel, moeten worden voorkomen; benadrukt dat bij hun ontwikkeling — van bouw over exploitatie tot ontmanteling — een levenscyclusbenadering moet worden gehanteerd, en wijst derhalve op het belang van grondige en gedetailleerde studies om de effecten van bestaande offshorewindturbines te beoordelen;

2.

benadrukt dat hernieuwbare offshore-energie zodanig moet worden ingezet dat kansen worden gecreëerd voor andere activiteiten, door middel van een benadering op basis van ecologische, sociale en economische nevenvoordelen, waarbij voordelen voor de vissers en de lokale gemeenschappen worden gewaarborgd;

3.

waarschuwt dat hernieuwbare offshore-energie alleen duurzaam zal zijn indien er geen negatieve gevolgen voor het milieu of voor de economische, sociale en territoriale cohesie optreden, met name in regio’s die afhankelijk zijn van visserij;

4.

maakt zich zorgen over het gebrek aan onderzoek naar de ontmanteling van offshorewindturbines en naar de gevolgen van ontmanteling voor het milieu;

5.

wijst er nogmaals op dat het aan de lidstaten toekomt de nationale energiemix en -technologieën te bepalen;

6.

benadrukt dat hernieuwbare energie en energie-efficiëntie tot de belangrijkste drijfveren behoren voor het bereiken van een broeikasgasneutrale economie; onderstreept dat de hernieuwbare-energiedoelstelling voor 2030 alleen kan worden gehaald als de capaciteit van de offshore-infrastructuur voor de opwekking van hernieuwbare elektriciteit en de daadwerkelijk daarmee opgewekte hoeveelheid elektriciteit dienovereenkomstig worden vergroot;

7.

wijst op het belangrijke potentieel van hernieuwbare waterstof, met inbegrip van waterstof uit wind- en zonne-energie, voor het verwezenlijken van de klimaatneutraliteitsdoelstelling van de Unie;

8.

benadrukt dat drijvende windmolenparken in diepere wateren kunnen worden aangelegd, waardoor het geschikte gebied voor windenergieprojecten toeneemt, terwijl ze minder zichtbaar zijn vanaf de kust; verzoekt de Commissie en de lidstaten dan ook steun te verlenen aan de opschaling en commercialisatie van duurzame drijvende offshorewindtechnologie die de gevolgen voor de visserij verder inperkt;

9.

benadrukt dat het risico dat de grootschalige uitrol van offshorewindmolenparken de fysieke werking van het zeebekken, en met name de zee- en luchtstromen, dreigt aan te tasten, tot een minimum moet worden beperkt, aangezien dit kan bijdragen tot vermenging van de gelaagde waterkolom en bijgevolg van invloed kan zijn op de nutriëntencyclus, golfvorming, getijdenamplituden en sedimentverplaatsing, en dat de effecten ervan nauwlettend in de gaten moeten worden gehouden; benadrukt bovendien dat infrasoon geluid van roterende wieken vissen en zeezoogdieren van offshorewindmolenparken zou kunnen wegdrijven en elektromagnetische velden van onderzeese kabels en onderwaterlawaai van heiwerkzaamheden ernstige negatieve gevolgen voor schaaldieren en de mariene flora en fauna zouden kunnen hebben; benadrukt in dit verband de noodzaak van verdere ontwikkeling van en onderzoek naar manieren om deze negatieve effecten te voorkomen en te verzachten;

10.

wijst op het belang van de toepassing van beste praktijken tijdens de plannings-, de operationele en de ontmantelingsfase van offshoreactiviteiten om verstoringen tot een minimum te beperken en de schade aan ecosystemen binnen de perken te houden;

11.

is van mening dat de installatie van mariene productie-eenheden voor hernieuwbare energie moet worden opgenomen in en moet beantwoorden aan de ontwikkelingsstrategieën en de energiesoevereiniteit van elke staat, en bovendien moet aansluiten bij de doelstellingen van de Europese Green Deal;

12.

beklemtoont dat het van belang is om rekening te houden met de morfologische en geografische kenmerken van de gebieden waar offshorewindmolenparken zullen worden aangelegd;

13.

is van mening dat besluiten om infrastructuur voor offshoreproductie-eenheden voor hernieuwbare energie te installeren, gebaseerd moeten zijn op de beste wetenschappelijke beoordelingen van de daarmee samenhangende effecten en dat alle belanghebbenden bij de exploitatie van de in gebruik te nemen gebieden moeten worden betrokken, in het bijzonder de betrokken visserijgemeenschappen en hun organisaties;

14.

benadrukt dat onderzoek moet worden gedaan naar de potentiële effecten, zoals kunstmatige rifeffecten, van offshoreproductie-eenheden voor hernieuwbare energie op de mariene flora en fauna, evenals op visserijen, die beperkt kunnen blijven tot de operationele fase, en dat naar manieren moet worden gezocht om de ontmanteling zodanig uit te voeren dat de voordelen ervan niet van tijdelijke aard zijn; onderstreept dat de locaties bij de ontmanteling van offshorewindmolenparken in een zodanige staat moeten worden achtergelaten dat visserijactiviteiten mogelijk zijn, mits ze ook vóór de aanleg van de parken of tijdens de operationele fase waren toegestaan, en dat het milieu wordt beschermd en geëerbiedigd;

15.

wijst erop dat bij de uitrol van offshorewindmolenparken rekening moet worden gehouden met de kenmerken van de zeebodem, zodat geen infrastructuur wordt aangelegd op plaatsen waar het risico bestaat dat de plaatselijke habitat en het lokale ecosysteem worden aangetast;

16.

stelt voor om aan de hand van duidelijk omschreven doelstellingen inzake de instandhouding van habitats en de biodiversiteit, met inbegrip van de visbestanden, te beoordelen of offshorewindmolenparken vallen te combineren met of te integreren in beschermde mariene gebieden; onderstreept dat in deze beschermde mariene gebieden beheerscomités moeten worden opgericht met het oog op de verwezenlijking van een betere co-existentie van activiteiten, en dat goedkeuring moet worden verkregen van de relevante bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de beschermde mariene gebieden;

17.

beklemtoont dat offshorewindmolenparken, waar mogelijk, moeten worden aangelegd in gebieden waar visserij niet is toegestaan teneinde de negatieve gevolgen voor de visserijsector tot een minimum te beperken;

18.

stelt dat offshorewindmolenparken van invloed kunnen zijn op de visserij doordat ze de ruimtelijke spreiding en de dichtheid van commercieel beviste mariene soorten kunnen wijzigen, doordat ze om veiligheidsredenen kunnen worden afgesloten of doordat er een wijziging van de visserijactiviteit of -methode, bijvoorbeeld van actief naar passief, kan worden opgelegd;

19.

dringt aan op de totstandbrenging van dialoog en samenwerking met vissers in een vroeg stadium van het proces; beklemtoont dat rekening moet worden gehouden met lokale ecosystemen en met de kenmerken van de lokale gemeenschap; benadrukt dat vissers naar behoren moeten worden vergoed indien hun activiteiten worden beïnvloed door de aanleg van offshorewindmolenparken;

20.

neemt er nota van dat in de mededeling van de Commissie over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 staat dat “[d]e EU […] ook prioriteit [zal] geven aan oplossingen zoals oceaanenergie, [en] offshore-windenergie die ook het herstel van de visbestanden mogelijk maakt”, en dat de mogelijkheid van een combinatie van offshorewindmolenparken en beschermde gebieden in overweging wordt genomen;

21.

beklemtoont dat de milieueffecten en de sociale en economische gevolgen van offshorewindmolenparken samenhangen met de plaatsspecifieke omstandigheden, ecosystemen en menselijke activiteiten en dat de samenwerking tussen belanghebbenden bij het ontwerp, de tenuitvoerlegging en het beheer van offshorewindmolenparken van cruciaal belang is voor het oplossen van problemen van gemeenschappelijk belang;

22.

merkt op dat de kleinschalige, kust- en ambachtelijke visserijsector mogelijk het zwaarst zullen lijden onder de installatie van deze offshoreproductie-eenheden voor hernieuwbare energie, aangezien zij hun werkzaamheden relatief gezien het dichtst bij de kust verrichten;

23.

benadrukt dat met name kleinschalige en kustvissers door een eventuele verplaatsing zouden worden getroffen, aangezien zij mogelijk niet over het vermogen beschikken om naar visgronden verder weg te gaan of van vismethode te veranderen, met name als offshorewindmolenparken binnen de territoriale wateren (tot twaalf zeemijl van de kust) worden aangelegd; pleit voor passende vergoeding als laatste redmiddel;

24.

benadrukt dat vissersvaartuigen die actief zijn in of varen door gebieden met offshorewindmolenparken gemakkelijker toegang moeten krijgen tot verzekeringen, aangezien zij momenteel moeilijkheden ondervinden bij het afsluiten van een verzekering, omdat de verzekeringspolissen onvoldoende schadevergoeding bieden;

25.

wijst erop dat elke beperking van de toegang tot traditionele visgronden rechtstreeks van invloed is op de broodwinning van vissers uit de verschillende kustlidstaten van de EU en de daarvan afhankelijke banen aan land; beklemtoont daarom dat indien nodig als laatste redmiddel passende vergoeding moet worden geboden; wijst er voorts op dat beperkingen van de toegang de verantwoorde en duurzame verwezenlijking van voedselzekerheid kunnen ondermijnen;

26.

verzoekt de lidstaten, in overeenstemming met de bepalingen inzake de maritieme ruimtelijke ordening, specifieke historische en traditionele visgronden van lokale vissers aan te merken als gebieden die vrij moeten blijven van hernieuwbare offshore-energiebronnen;

27.

benadrukt dat uit een overlapanalyse van hernieuwbare offshore-energiebronnen en visserij blijkt dat het aantal ruimtelijke conflicten in bepaalde Europese zeebekkens de komende jaren sterk kan toenemen; beklemtoont in dit verband de noodzaak van vroegtijdige ruimtelijke planning, waarbij onder meer alle belanghebbenden worden betrokken, zowel wat betreft de plaatsing als de indeling van offshorewindmolenparken; pleit voor de totstandbrenging van doeltreffende deelname, dialogen en netwerken in een vroeg stadium om conflicten te beperken en te voorkomen;

28.

onderstreept dat er momenteel enkele voorbeelden zijn van samenwerking bij het verrichten van (actieve of passieve) visserijactiviteiten in gebieden met offshorewindmolenparken; onderstreept dat een gezamenlijke vormgeving van de uitrol van offshorewindmolenparken om deze met ander gebruik te combineren, de potentiële gevolgen voor de visserij kan beperken, de betrekkingen tussen de verschillende betrokken sectoren kan versterken en kan uitmonden in voor alle partijen gunstige samenwerkingsverbanden;

29.

onderkent de mogelijkheden voor aquacultuur en algenkweek, alsook voor passieve visserij binnen gebieden met offshorewindmolenparken; beklemtoont evenwel dat er meer onderzoek nodig is om de ecologische effecten en het economisch potentieel ervan te kunnen beoordelen;

30.

is bezorgd over het feit dat vissers gebieden met offshorewindmolenparken, los van de verboden en beperkingen op de visserijactiviteiten, zelfs wanneer visserij is toegestaan, liever vermijden vanwege het risico op schade en beschadiging of verlies van vistuig, en vreest dat de angst voor mogelijke blootstelling aan aansprakelijkheid de co-existentie belemmert;

31.

beklemtoont dat de energiemix van ultraperifere gebieden en eilanden sterk afhankelijk is van de invoer van fossiele brandstoffen, ondanks het feit dat hun plaatselijke kenmerken bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie; verzoekt de Commissie en de lidstaten dan ook bijzondere aandacht te besteden aan en specifieke financiering te verstrekken voor de ontwikkeling van hernieuwbare offshore-energie in deze gebieden teneinde hun afhankelijkheid van fossiele brandstoffen tot een minimum te beperken;

32.

onderkent het potentieel van drijvende offshorewindinstallaties die de mogelijkheid bieden installaties in diepe wateren, verder van de kust, te plaatsen, waardoor deze een kleinere visuele impact hebben en waarmee de ruimtelijke overlap met visserijgebieden kan worden beperkt;

33.

benadrukt dat de ontmanteling van offshorewindturbines geen blijvende milieueffecten mag hebben, noch veiligheidsrisico’s voor vissersvaartuigen met zich mee mag brengen als gevolg van resterende infrastructuur onder de zeebodem; wijst er daarnaast op dat de recyclingmethoden verder moeten worden ontwikkeld om de milieueffecten te beperken; is van mening dat het van essentieel belang is om ervoor te zorgen dat offshorewindmolenparken alleen worden aangelegd indien een integrale benadering wordt gehanteerd ten aanzien van de levenscyclusprocessen van offshorewindturbines, wat inhoudt dat vanaf het begin duidelijk is hoe offshorewindturbines op een duurzame manier kunnen worden ontworpen, gebouwd, gebruikt, ontmanteld en gerecycled; beklemtoont voorts dat ontmantelingsstrategieën waarmee een alternatief toekomstig gebruik of het wegnemen van installaties wordt beoogd, vanaf het begin in de ontwerp- en installatieplannen moeten worden opgenomen, en dat rekening moet worden gehouden met de langetermijngevolgen zodat aan de beginselen van de circulaire economie kan worden voldaan;

34.

dringt aan op de vaststelling van een internationale norm die omschrijft hoe turbines moeten worden ontmanteld, een volledig overzicht biedt van de regels en voorschriften inzake ontmanteling en tegelijkertijd strookt met de beginselen van de circulaire economie;

35.

beklemtoont dat er financiële regelingen moeten worden vastgesteld om de langetermijnrisico’s te dekken die voortvloeien uit verlaten offshore-infrastructuur die zou kunnen worden verwijderd opdat er opnieuw veilig visserijactiviteiten kunnen plaatsvinden;

36.

beklemtoont dat op passende wijze toezicht moet worden gehouden op alle infrastructuur onder de zeebodem die ter plaatse wordt achtergelaten;

37.

stipt aan dat recente empirische studies geen beoordelingen bevatten van de economische, sociaal-economische en sociaal-culturele effecten van hernieuwbare offshore-energie op de visserij; verzoekt de Commissie daarom met klem niet alleen de milieueffecten te bestuderen, maar daarnaast nader onderzoek te verrichten om de mogelijke economische en sociale gevolgen van investeringen in hernieuwbare offshore-energie voor de visserij te beoordelen en geschikte manieren te vinden om deze negatieve gevolgen het hoofd te bieden;

38.

benadrukt dat er behoefte is aan gestandaardiseerde monitoringprogramma’s en harmonisatie van de visserijinspanningsgegevens om cumulatieve ecologische, sociaal-economische en milieueffectbeoordelingen van de uitbreiding van hernieuwbare offshore-energie mogelijk te maken, en dat de compatibiliteit en vergelijkbaarheid van de gegevens moeten worden verbeterd;

39.

stelt voor dat de lidstaten onderzoek op het gebied van offshorewindmolenparken beter coördineren om de verzameling en uitwisseling van onderzoeksresultaten en -gegevens en de uitwisseling van beste praktijken te vergemakkelijken; herinnert eraan dat offshorewindenergie een van de meest geavanceerde technologieën is, maar dat ook andere systemen voor hernieuwbare offshore-energie veelbelovend kunnen zijn, en in sommige gevallen passender, in bepaalde gebieden waar visserijactiviteiten worden verricht en de economische, sociale en milieuaspecten dus minder worden geschaad; beklemtoont dat het van belang is de investeringen in onderzoek en ontwikkeling in dit verband op te voeren;

40.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van maritieme ruimtelijke planning te verbeteren, ook met het Verenigd Koninkrijk, de grootste producent van offshorewindenergie in Europa, teneinde oplossingen te vinden voor gemeenschappelijke problemen, elektriciteitsaansluitingen te integreren en te leren van beste praktijken;

41.

is van mening dat maritieme ruimtelijke planning een belangrijke rol toekomt in de vorm van het onderscheiden van maritieme gebieden op basis van hun afzonderlijke kenmerken, waarbij meer nadruk moet komen te liggen op de beoordeling van colocatieopties en multifunctioneel gebruik van offshorewindmolenparken, wat uiterst belangrijk is voor het bereiken van een win-winsituatie voor de duurzame visserij, de aquacultuur en de offshore-energiesector, alsook in de vorm van het opnemen van de doeltreffende deelname van de visserij aan het besluitvormingsproces, in tegenstelling tot de uiterst vage begrippen “raadpleging” en “waarnemers”, het nakomen van de gedane toezeggingen en het voorafgaand oplossen van gebruiksconflicten;

42.

verzoekt de lidstaten, als bevoegde autoriteit op het gebied van maritieme ruimtelijke planning, in het kader van hun lopende werkzaamheden in verband met en de daaropvolgende herzieningen van hun nationale maritieme ruimtelijke plannen, in acht te nemen dat de nadelige effecten van offshorewindturbines op de visserij moeten worden voorkomen en dat deze turbines derhalve uit de buurt van visgronden moeten worden geplaatst;

43.

propageert de toepassing van een ecosysteemgerichte aanpak in de maritieme ruimtelijke planning, zodat een systeemgericht kader kan worden geboden voor inzicht in en beheer van mariene ecosystemen en hun wisselwerking met sociaal-economische activiteiten;

44.

wijst op het belang van gemeenschapsregelingen voor energieopwekking die kustgemeenschappen en coöperaties, waaronder vissers, in staat stellen hun eigen elektriciteit op te wekken en de winst opnieuw in de gemeenschap te investeren;

45.

beklemtoont dat offshorewindmolenparken alleen mogen worden gebouwd indien het uitgesloten is dat zich negatieve milieu- en ecologische, alsook economische, sociaal-economische en sociaal-culturele effecten zullen voordoen op vissers en aquacultuurproducenten, in overeenstemming met de doelstellingen van de blauwe economie en de Europese Green Deal;

46.

verzoekt de lidstaten met klem rekening te houden met de effecten van hernieuwbare offshore-energie op het mariene ecosysteem en de visserij wanneer zij hun energiemix bepalen;

47.

verzoekt de lidstaten met klem ook te blijven werken aan de ontwikkeling en het gebruik van andere vormen van hernieuwbare energie;

48.

verzoekt de Commissie een effectbeoordeling uit te voeren om de verwachte economische, sociale en milieugevolgen van de aanleg van offshorewindmolenparken in kaart te brengen wanneer ze in conflict dreigen te komen met zowel de visserijsector als de duurzaamheid van de mariene flora en fauna;

49.

benadrukt dat samenwerking tussen sectoren die actief zijn in de offshoreomgeving en -economie ook een stuwende kracht voor een rechtvaardige transitie zal zijn; verzoekt de Commissie initiatieven te beoordelen die lokale economieën en economische offshoreactiviteiten stimuleren, en synergieën tussen sectoren te vinden die de basis kunnen vormen van een toekomstbestendig economisch herstel;

50.

benadrukt dat er reeds voorbeelden zijn van co-existentie tussen de visserijsector en de offshorewindenergiesector en dat deze ervaringen moeten worden gebruikt om de beste beschikbare praktijken voor de hele levenscyclus van mariene infrastructuur te vinden en te delen;

51.

beklemtoont dat belanghebbenden het recht moeten hebben om deel te nemen aan en inspraak te hebben in de maritieme ruimtelijke planning;

52.

benadrukt dat vroegtijdige, billijke, doeltreffende en permanente raadpleging en deelname van belanghebbenden, en met name van vissers en aquacultuurproducenten, de opstelling van transparante richtsnoeren en de uitbetaling van vergoedingen het risico op conflicten kunnen verlagen en een gelijk speelveld tot stand kunnen brengen voor de visserij en hernieuwbare offshore-energie;

53.

verzoekt de EU offshorewindmolenparken in haar externe optreden, in overeenstemming met de doelstellingen van de Europese Green Deal, te bevorderen en te ondersteunen, met name onder derde landen waar de toegang tot energie nog altijd ongelijk en beperkt is;

54.

benadrukt dat overeenkomstig artikel 191, lid 2, van het VWEU het voorzorgsbeginsel van toepassing moet zijn indien besluiten moeten worden genomen voordat de vereiste kennis of informatie beschikbaar is;

55.

merkt op dat er wellicht nadere maatregelen op EU-niveau nodig zijn, waaronder wetgeving, aangezien bewijs lijkt aan te tonen dat de maritieme ruimtelijke planning van de lidstaten niet garandeert dat vissers en andere belanghebbenden eerlijk bij het proces worden betrokken, noch dat vissers in voorkomend geval worden vergoed;

56.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat maritieme ruimtelijke plannen voorzien in de eerlijke betrokkenheid van vissers bij het proces en de duurzame voortzetting van hun activiteiten, en de legitieme belangen van vissers, schaaldiervissers en aquacultuurproducenten op eerlijke wijze weerspiegelen;

57.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19.

(2)  PB L 257 van 28.8.2014, blz. 135.

(3)  PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82.

(4)  PB C 458 van 19.12.2018, blz. 9.

(5)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0309.

(6)  Studie over de gevolgen van het gebruik van offshorewindenergie en andere mariene hernieuwbare energiebronnen voor de Europese visserij, Europees Parlement, directoraat-generaal Intern Beleid, beleidsondersteunende afdeling B — Structuur- en Cohesiebeleid, 12 november 2020.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/96


P9_TA(2021)0345

Burgerdialogen en burgerparticipatie in de besluitvorming van de EU

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over burgerdialogen en burgerparticipatie in de besluitvorming van de EU (2020/2201(INI))

(2022/C 99/11)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 10, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien artikel 11, VEU,

gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over het standpunt van het Europees Parlement over de Conferentie over de toekomst van Europa (1),

gezien zijn resolutie van 18 juni 2020 over het standpunt van het Europees Parlement over de Conferentie over de toekomst van Europa (2),

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie verzoekschriften,

gezien de adviezen van de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A9-0213/2021),

A.

overwegende dat de uitslag van de Europese verkiezingen van 2019 een positief signaal hebben afgegeven waaruit blijkt dat de Europese burgers steeds meer belangstelling tonen voor de ontwikkelingen op EU-niveau en dat zij vinden dat EU-wetgeving van invloed is op hun dagelijks leven; overwegende dat de totale opkomst in 2019 50,6 % bedroeg, de hoogste opkomst sinds 1994 en een aanzienlijke stijging ten opzichte van 2014, toen de opkomst 42,6 % bedroeg; overwegende dat, hoewel de opkomst in 2019 onder alle bevolkingsgroepen hoger was, de stijging werd aangevoerd door de jongere generatie, met grote stijgingen onder personen jonger dan 25 jaar en tussen 25 en 39 jaar; overwegende dat er ondanks de algehele stijging van de opkomst grote verschillen blijven bestaan tussen afzonderlijke lidstaten;

B.

overwegende dat bij de Eurobarometer over burgerparticipatie van juni 2020 (3) 55 % van de respondenten aangaf dat zij deelname aan de Europese verkiezingen als het meest doeltreffende middel beschouwen om ervoor te zorgen dat de stem van de bevolking wordt gehoord door besluitvormers op EU-niveau; overwegende dat het weliswaar het doel is om de werking van de democratie in de EU continu te verbeteren, maar dat verschillende Eurobarometer-enquêtes laten zien dat burgers niet tevreden zijn met de manier waarop de democratie functioneert; overwegende dat deze perceptie niet alleen op EU-niveau, maar ook op nationaal niveau uit peilingen naar voren komt; overwegende dat een aanzienlijk deel van de EU-burgers zich niet gehoord voelt en de EU als een verre entiteit beschouwt;

C.

overwegende dat de artikelen 10 en 11, VEU en de artikelen 20, 21, 24, 227 en 228 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) de grondslag vormen voor de deelname van burgers aan de totstandkoming van beleid en wetgeving van de EU;

D.

overwegende dat in artikel 10, lid 3, VEU is bepaald dat “iedere burger het recht [heeft] aan het democratisch bestel van de Unie deel te nemen” en dat “de besluitvorming op een zo open mogelijke wijze [plaatsvindt], en zo dicht bij de burgers als mogelijk is”;

E.

overwegende dat de instellingen overeenkomstig artikel 11, leden 1 en 2, VWEU verplicht zijn de burgers en de representatieve organisaties langs passende wegen de mogelijkheid te bieden hun mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken en daarover in het openbaar in discussie te treden, en een open, transparante en regelmatige dialoog te voeren met representatieve organisaties en met het maatschappelijk middenveld;

F.

overwegende dat in punt 19 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (4) wordt benadrukt dat raadpleging van het publiek en van belanghebbenden een wezenlijk onderdeel van een goed onderbouwde besluitvorming vormt en van belang is voor het verbeteren van de wetgevingskwaliteit;

G.

overwegende dat artikel 165, lid 2, VWEU de EU gebiedt de ontwikkeling van uitwisselingsprogramma’s voor jongeren en jongerenwerkers te bevorderen, en de deelneming van jongeren aan het democratisch leven van Europa aan te moedigen;

H.

overwegende dat EU-burgers zich onder bepaalde voorwaarden rechtstreeks tot het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) kunnen wenden om hun uit de Verdragen, met inbegrip van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, voortvloeiende rechten af te dwingen; overwegende dat de democratische verkiezingen voor het Europees Parlement het belangrijkste bottom-upinstrument voor burgers in de EU vormen, terwijl andere middelen, namelijk het Europees burgerinitiatief (EBI), de klachtenprocedure van de Europese Ombudsman en de verzoekschriftenprocedure van het Parlement, die belangrijke toevoegingen zijn voor het parlementair systeem, moeten worden versterkt;

I.

overwegende dat tot op heden zes EBI’s succesvol zijn geweest, met als meest recente voorbeelden het “Minority SafePack”-initiatief en het “End the Cage Age”-initiatief; overwegende dat Verordening (EU) 2019/788 (5) betreffende het EBI, die in januari 2020 van kracht werd, tot doel heeft het voor de burgers gemakkelijker te maken de Commissie te verzoeken wetgeving voor te stellen op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen en waar de Unie bevoegd is om op te treden; overwegende dat het “Minority SafePack”-initiatief het eerste EBI was waarover in het Parlement is gedebatteerd op grond van deze verordening, en dat het in december 2020 met een overweldigende meerderheid van 76 % van de stemmen door het Parlement werd gesteund; overwegende dat de impact van EBI’s echter gering is, deels als gevolg van het gebrek aan follow-up door de Commissie;

J.

overwegende dat de aanbevelingen van de Europese Ombudsman niet juridisch bindend zijn, maar dat de mate waarin de bevindingen worden nageleefd steeds hoog is;

K.

overwegende dat overeenkomstig de artikelen 24 en 227, VWEU iedere EU-burger en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat het recht heeft verzoekschriften tot het Europees Parlement te richten betreffende een onderwerp dat tot de werkterreinen van de Unie behoort en dat hem of haar rechtstreeks aangaat;

L.

overwegende dat openbare onlineraadplegingen door de Commissie meestal gericht zijn op een bepaalde doelgroep, niet op ruime schaal worden verspreid en soms een te korte looptijd hebben, wat betekent dat zij een aanzienlijk deel van de bevolking niet bereiken; overwegende dat de Europese Rekenkamer in een uitgebreide evaluatie van het raadplegingsbeleid van de Commissie in 2019 heeft aanbevolen dat de Commissie de manier waarop zij de burgers benadert, moet verbeteren om een grotere participatie te bevorderen;

M.

overwegende dat de door de Commissie gevoerde burgerdialogen eerder een manier zijn om burgers te informeren dan een manier om met hen te discussiëren over hun visie en wat zij veranderd willen zien in de EU, en geen feedbackmechanisme omvatten om burgers te informeren over de resultaten van hun deelname;

N.

overwegende dat de huidige werking van bestaande participatie-instrumenten, zoals het EBI, openbare raadplegingen en burgerdialogen, de burgers onvoldoende middelen biedt om de EU-besluitvorming te beïnvloeden; overwegende dat dit grotendeels te wijten is aan het gebrek aan doeltreffende follow-up in het besluitvormingsproces op institutioneel niveau;

O.

overwegende dat de meeste vormen van participatie zelden door individuele burgers worden gebruikt; overwegende dat individuele burgers nauwelijks op de hoogte zijn van de bestaande participatie-instrumenten en daarom ondervertegenwoordigd zijn in de standpunten en gegevens die via de bestaande instrumenten worden verzameld; overwegende dat burgerparticipatie het maatschappelijk middenveld niet vervangt;

P.

overwegende dat met de huidige participatie-instrumenten het potentieel van burgerparticipatie niet ten volle wordt benut en dat zij bijgevolg onvoldoende bijdragen aan het versterken van de democratische legitimiteit van de EU en het vergroten van het gevoel van eigen inbreng van burgers ten aanzien van een EU die rekening houdt met hun behoeften en standpunten;

Q.

overwegende dat een hervorming van de bestaande participatie-instrumenten, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de meest ondervertegenwoordigde groepen in de samenleving, met name jongeren, en de verdere ontwikkeling van een Europese publieke ruimte kunnen bijdragen tot een versterking van de democratische legitimiteit van de EU;

R.

overwegende dat een betere burgerparticipatie en grotere transparantie op EU-niveau van essentieel belang zijn om de Unie dichter bij haar burgers te brengen, het vertrouwen van de burgers in de EU-instellingen te doen toenemen en een daadwerkelijk meerlagige democratie tot stand te brengen; overwegende dat een gebrek aan transparantie het openbaar debat over iedere vorm van wetgeving in de weg staat; overwegende dat niet alle belanghebbenden gelijke toegang tot de EU-instellingen of informatie over hun werkzaamheden hebben; overwegende dat de Commissie open, transparante en regelmatige dialogen met burgers en maatschappelijke organisaties moet voeren; overwegende dat de EU moet garanderen dat het maatschappelijk middenveld actief kan deelnemen aan het openbaar debat en in staat is beleids- en besluitvormingsprocessen te beïnvloeden;

S.

overwegende dat de Europese dimensie van burgerschapseducatie moet worden versterkt door de kennis van de burgers over de EU te verbeteren, teneinde hun participatie mogelijk te maken;

T.

overwegende dat er een toenemende behoefte is aan lessen Europees burgerschap in alle lidstaten; overwegende dat in dit verband het werk van maatschappelijke organisaties op het gebied van onderwijs en andere leervormen over burgerschap moet worden erkend, en pleit derhalve voor een holistische benadering van burgerschapsvorming, door middel van zowel formele als niet-formele onderwijs- en leervormen;

U.

overwegende dat bestaande geslaagde burgerparticipatieprojecten zoals European HomeParliaments en de EU-jongerendialoog hebben aangetoond dat burgers graag op regelmatige basis betrokken willen worden bij de besluitvormingsprocessen van de EU;

V.

overwegende dat de Raad een gesloten instelling is, zoals bevestigd door onderzoek OI/2/2017/TE van de Europese Ombudsman over het gebrek aan transparantie met betrekking tot de toegang van het publiek tot wetgevingsdocumenten en het besluitvormingsproces van de Raad;

W.

overwegende dat de OESO open bestuur definieert als een bestuurscultuur die gebaseerd is op innovatief en duurzaam openbaar beleid en handelen, geïnspireerd op de beginselen van transparantie, verantwoordingsplicht en participatie die democratie en inclusieve groei bevordert;

X.

overwegende dat de Europese burgerraadpleging die in 2018 door de lidstaten is gehouden over de toekomst van Europa een doeltreffend middel is gebleken om burgers actief te betrekken bij EU-aangelegenheden; overwegende dat het gebrek aan concrete follow-up en continuïteit in het proces tot gevolg heeft gehad dat deze participatieve inspanning gemengde resultaten heeft opgeleverd;

Y.

overwegende dat de Conferentie over de toekomst van Europa zoveel mogelijk burgerparticipatie moet inhouden en een potentieel waardevolle ervaring kan opleveren over manieren om in contact te treden met de burgers, teneinde inzicht te krijgen in de reële verwachtingen van de burgers ten aanzien van de EU en de werkzaamheden van de instellingen;

1.

benadrukt dat moet worden nagedacht over hoe de Unie doeltreffender kan worden in haar contacten met de burgers, uitgaande van de kernbeginselen van de representatieve democratie van de Unie; is van mening dat burgers meer inspraak moeten hebben in de EU-besluitvorming, opdat de Unie een betere afspiegeling vormt van de standpunten van haar burgers en veerkrachtiger, democratischer en doeltreffender wordt; is in dit opzicht van mening dat een verdragswijziging niet mag worden uitgesloten, hoewel het geen doel op zich mag zijn, en dat de Conferentie over de toekomst van Europa een kans moet bieden om een constructieve dialoog met de burgers over deze centrale thema’s aan te gaan;

2.

is van mening dat elke hervorming van de Unie om de Unie socialer, billijker, samenhangender, meer verenigd, doelgerichter, bekwamer, soevereiner en verantwoordelijker te maken, versterkt wordt door rechtstreeks in gesprek te gaan met de burgers via participatiemechanismen;

3.

onderstreept dat er een onderliggende spanning bestaat tussen de visie van een EU waarin de lidstaten centraal staan en een EU waarin de EU-instellingen centraal staan; wijst erop dat dit spanningsveld kan worden doorbroken door een benadering en instrumenten te ontwikkelen die gericht zijn op een Europese Unie waarin de burgers centraal staan;

4.

wijst erop dat de bestaande participatie-instrumenten diverse tekortkomingen vertonen en bijgevolg moeten worden verbeterd, en dat er nieuwe participatie-instrumenten moeten worden ontwikkeld om de participatie van burgers toegankelijker, inclusiever, zinvoller en effectiever te maken; is van mening dat het absoluut noodzakelijk is, om deelname van het publiek aan het bredere politieke debat mogelijk te maken en het publiek de kans te geven de politieke besluitvorming te beïnvloeden — waarbij wordt gezocht naar synergieën met bestaande mechanismen — dat burgerparticipatie op zodanige wijze wordt gestructureerd dat ze beantwoordt aan de verwachtingen van burgers; is van mening dat deze agenda inzake bottom-upparticipatie een aanvulling moet vormen op de representatieve democratie in de EU;

5.

onderstreept het belang van het EBI als enige participatie-instrument op EU-niveau dat in potentie de mogelijkheid biedt wetgeving voort te brengen; dringt erop aan om het gevolg dat wordt gegeven aan EBI’s te versterken door een parlementaire resolutie aan te nemen voor elk succesvol EBI; wijst erop dat de Commissie zich ten volle dient te houden aan haar wettelijke plicht om toereikende redenen aan te voeren waarom zij wel of geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van een EBI, en is van mening dat dit kader omvattender moet zijn om te garanderen dat burgers zich een duidelijk beeld kunnen vormen van wat kan worden verwacht van het starten of steunen van een EBI; betreurt dat de Commissie niet altijd gevolg heeft gegeven aan succesvolle EBI’s door middel van wetgevingsmaatregelen; is van mening dat, als de Commissie naar aanleiding van een EBI dat aan de procedurele voorschriften voldoet en in overeenstemming is met de Verdragen, met name de in artikel 2 VEU verankerde kernwaarden van de Unie, nalaat binnen de daarvoor gestelde termijnen mee te delen of zij al dan niet maatregelen neemt of in een mededeling bekendmaakt dat zij geen maatregelen neemt, overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) 2019/788, het Parlement overeenkomstig artikel 222 van het Reglement van het Parlement kan besluiten om gevolg te geven aan het EBI door een initiatiefverslag van wetgevende aard (INL-verslag) op te stellen; verzoekt de Commissie zich ertoe te verbinden na de aanneming van een dergelijk INL-verslag door het Parlement een wetgevingsvoorstel in te dienen; stelt in dat verband voor het huidige kaderakkoord tussen het Parlement en de Commissie te wijzigen; verzoekt om een wijziging van de EBI-verordening om de Commissie te stimuleren een wetgevingsvoorstel in te dienen als aan de voorwaarden voor de indiening van een EIB is voldaan;

6.

wijst erop dat de Commissie naar aanleiding van het verslag van de Europese Rekenkamer (6), waarin wordt erkend dat de openbare raadplegingen van de Commissie doeltreffend zijn, en gezien de bevredigende perceptie van de burgers, haar procedure voor openbare raadplegingen moet verbeteren om de betrokkenheid van burgers te vergroten en hun bijdragen beter te monitoren en te beoordelen;

7.

wijst erop dat het huidige concept en de huidige praktijk van de burgerdialogen moeten worden versterkt en geactualiseerd;

8.

benadrukt de voordelen van een dialoog met de burgers en het maatschappelijk middenveld bij de ontwikkeling van een Europese publieke ruimte en als aanvulling op de democratische legitimiteit van de EU die wordt verschaft door haar representatieve instellingen en democratische procedures;

9.

benadrukt dat niet alle belanghebbenden, met name burgers en maatschappelijke groeperingen, in gelijke mate politiek actief zijn, hun stem laten horen of invloed uitoefenen; is derhalve van mening dat het voor de participatieve democratie in de EU nodig is niet-georganiseerde burgers te ondersteunen en hun toegang tot electorale en participatieve mogelijkheden binnen en buiten de EU-kanalen te bevorderen;

10.

is van mening dat het vertrouwen van de burgers in de EU-instellingen van fundamenteel belang is voor de democratie, goed bestuur en doeltreffende beleidsvorming; is van mening dat de EU-instellingen moeten streven naar de hoogst mogelijke normen op het gebied van transparantie, verantwoordingsplicht en integriteit; benadrukt dat toegang van burgers tot documenten van de Europese instellingen van fundamenteel belang is voor een participatieve democratie; verzoekt met name de Raad om zich in te zetten voor een grotere transparantie met betrekking tot het besluitvormingsproces en toegang tot documenten van de Raad;

11.

onderstreept het potentieel van nieuwe technologieën die nieuwe mogelijkheden kunnen bieden om met de burgers in contact te treden, voor een doeltreffende bottom-upbenadering te zorgen en het vermogen van de burgers om de instellingen ter verantwoording te roepen te verbeteren;

12.

benadrukt dat open bestuur waarbij maatregelen voor meer transparantie en verantwoording worden gecombineerd met participatie-instrumenten, een goede respons is op het democratisch tekort dat het gevolg is van een door de EU-burgers ervaren gebrek aan zeggenschap in de EU-besluitvorming;

13.

is ingenomen met de geplande oprichting van een ethisch orgaan dat als onafhankelijke autoriteit de transparantie in de EU-instellingen moet bevorderen;

14.

wijst op het nieuwe programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden”, dat naar verwachting zal zorgen voor een betere zichtbaarheid en een grotere impact van activiteiten die bijdragen aan de burgerdialogen en de betrokkenheid van burgers in participatieve democratieën; benadrukt dat het belangrijk is te zorgen voor continuïteit en meer middelen voor het onderdeel “Burgers” van dit programma, met inbegrip van stedenbanden en herdenkingsactiviteiten; is ingenomen met de invoering van activiteiten om de Europese waarden in het kader van dit programma verder te bevorderen, zoals de bewustmaking van een gemeenschappelijke Europese geschiedenis; pleit voor de spoedige oprichting van de groep voor de dialoog met het maatschappelijk middenveld in het kader van het nieuwe programma;

15.

acht het van belang uitwisselingen tussen burgers van verschillende landen te bevorderen op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau, met name via netwerken van steden en regio’s en door een interregionale dialoog te faciliteren; verzoekt de Commissie om met het oog hierop voldoende financiering ter beschikking te stellen via het onderdeel “Betrokkenheid en participatie van de burgers” van het programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden”;

16.

benadrukt dat betere informatie over de zorgen van de burgers de EU-instellingen zal helpen bij hun inspanningen om deze zorgen de nodige aandacht te geven en hierop in te spelen, door te zorgen voor passende kanalen om burgers te bereiken en input te verzamelen en door te voorzien in een passende follow-up in het daaropvolgende besluitvormingsproces; dringt erop aan dat de participatiemechanismen zodanig worden verbeterd dat burgerparticipatie een zinvolle invloed kan hebben op de EU-besluitvorming;

17.

onderstreept de noodzaak om vooral met jongeren een politiek debat aan te gaan over de toekomst van Europa en hen op consequente wijze te betrekken bij de participatiemechanismen en regelmatig gehouden burgerdialogen, aangezien de besluiten van vandaag bepalend zullen zijn voor hun toekomst; benadrukt dat er nieuwe communicatie- en interactiemiddelen moeten worden gevonden die zijn afgestemd op de interesses van jongeren;

18.

prijst de door de Commissie ingerichte specifieke raadplegingen voor kinderen en ondersteunt de toekomstige totstandbrenging van een EU-platform voor de participatie van kinderen; is ingenomen met het feit dat jongeren deel uitmaken van het digitale platform en de burgerpanels van de Conferentie over de toekomst van Europa; dringt er bij de EU-instellingen op aan methoden te ontwikkelen om ook in de toekomst op structurele basis en met passende feedbackmechanismen vergelijkbare overlegvormen met kinderen en jongeren te waarborgen;

19.

dringt aan op een echte betrokkenheid van jongeren en jongerenorganisaties bij de planning, uitvoering en evaluatie van evenementen en programma’s; prijst de inspanningen in het kader van de EU-jongerendialoog om jongeren en jongerenorganisaties te betrekken bij de beleids- en besluitvorming; verzoekt de EU-instellingen zich ertoe te verbinden concrete maatregelen te treffen naar aanleiding van de resultaten van de EU-jongerendialoog;

20.

benadrukt de noodzaak om samen te werken met onderwijsinstellingen en organisaties voor burgerschapsvorming om ervoor te zorgen dat actief Europees burgerschap deel gaat uitmaken van het curriculum in de hele EU; verzoekt de Commissie steun te verlenen om onderwijsprogramma’s in alle lidstaten aan te vullen, met name door de ontwikkeling van een gemeenschappelijk curriculum inzake Europees en wereldburgerschap te ondersteunen, een beter begrip van de bestaande EU-instellingen en de geschiedenis en culturen van de lidstaten te stimuleren, en aan te sporen tot objectieve en kritische reflectie over de voordelen van de Europese Unie; stelt voor modules over de werking en de geschiedenis van de EU in onderwijsprogramma’s op te nemen en verzoekt de Commissie richtsnoeren voor dergelijke modules voor te stellen;

21.

herinnert aan de verklaring over het bevorderen, via het onderwijs, van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden van vrijheid, tolerantie en non-discriminatie, die op 17 maart 2015 door de EU-ministers van Onderwijs werd vastgesteld, waarin zij aandrongen op versterkte maatregelen op het gebied van onderwijs op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau met het oog op de instandhouding van onze pluralistische samenleving;

22.

verzoekt de Commissie een jaarlijkse EU-olympiade te organiseren over de werking en de geschiedenis van de EU voor jongeren in het middelbaar onderwijs, in beroepsopleidingen en andere onderwijsstructuren, om de belangstelling voor, de deelname aan en het debat over EU-aangelegenheden te stimuleren; benadrukt dat het Erasmus+-programma moet worden gebruikt om onderwijs over Europees burgerschap te versterken, met name bij studenten en jongeren; herhaalt dat de Commissie de bestaande programma’s inzake EU-aangelegenheden en EU-studies in heel Europa en daarbuiten beter moet ondersteunen en daarbij moet voortbouwen op het succes van het Erasmus+-programma;

23.

is van mening dat de participatie van jongeren cruciaal zal zijn voor het effect op lange termijn van de initiatieven van de burgerdialogen; benadrukt daarom dat het belangrijk is om in alle EU-leeractiviteiten aandacht te besteden aan jongeren en stelt voor om instrumenten voor jongerenparticipatie te bevorderen, met bijzondere aandacht voor sociale media, mobiele apps, mobiele spelletjes, quizzen en andere formats die jongeren aanspreken; is verheugd over onderwijsprogramma’s waarbij jongeren van elkaar leren, met het Europees Jongerenparlement en de EU-jongerendialoog als voorbeelden van goede praktijken;

24.

onderstreept het belang van de academische wereld, onderzoekers en universiteiten voor het verbeteren van het kennisniveau van burgers over de participatiemechanismen van de EU om hun deelname aan het besluitvormingsproces van de EU te vergroten;

25.

benadrukt dat doeltreffende burgerdialogen en actieve burgerparticipatie nauw verbonden zijn met de Europese dimensie van burgerschapseducatie; benadrukt daarom dat de Europese dimensie van burgerschapseducatie moet worden versterkt om de participatie en het vermogen van burgers om zich als goed geïnformeerde burgers te gedragen en volledig deel te nemen aan het maatschappelijk en sociaal leven op zowel Europees niveau als lidstaatniveau, mogelijk te maken, op basis van inzicht in politieke, juridische, sociale en economische concepten en structuren, alsook mondiale ontwikkelingen en duurzaamheid; roept de Commissie op een alomvattende Europese strategie te ontwikkelen om de burgerschapscompetenties in de EU te versterken en ondersteunende maatregelen te ontwikkelen die erop gericht zijn alle mensen die in de EU verblijven gelijke toegang tot burgerschapseducatie te bieden, teneinde hen in staat te stellen hun politieke rechten uit te oefenen;

26.

stelt voor een Europees netwerk voor burgerschapseducatie in het leven te roepen als platform voor de uitwisseling van beste praktijken en kennis met betrekking tot methoden om de Europese dimensie van burgerschapseducatie te versterken; onderstreept de behoefte aan nieuwe modellen en instrumenten voor burgerschapseducatie;

27.

benadrukt de rol die de media spelen bij de opinievorming van de burgers over het EU-beleid en de EU zelf; benadrukt dat een onafhankelijk en divers medialandschap in heel Europa moet worden gehandhaafd, maar is van mening dat meer inspanningen moeten worden geleverd om desinformatie en onjuiste berichtgeving in de media over EU-zaken aan te pakken, met name door meer steun te verlenen aan op feiten gebaseerde, pan-Europese mediaprojecten;

28.

onderstreept het recht van de burgers op toegang tot betrouwbare, onafhankelijke en feitelijke informatie over de Europese Unie, haar beleid en haar besluitvormingsprocessen; is van mening dat EU-burgers op gediversifieerde wijze toegang moeten krijgen tot een neutraal, onafhankelijk en informatief gemeenschappelijk Europees nieuwscentrum, dat beschikbaar is in alle officiële EU-talen, en dat een proactieve communicatie met EU-burgers moet worden ontwikkeld; wijst ook op de waarde van de bestaande mediakanalen; acht het noodzakelijk de verspreiding van onjuiste informatie en desinformatie concreet aan te pakken, met name in tijden van crisis, wanneer de behoefte aan juiste, betrouwbare en tijdige informatie het grootst is; benadrukt dat de onafhankelijkheid van de media cruciaal is voor deze processen; pleit ervoor dat op onlineplatforms gebruik wordt gemaakt van downstream feedback, factchecking en moderatie om onjuiste informatie en desinformatie tegen te gaan, op zodanige wijze dat de burgerrechten en de vrijheid van meningsuiting worden geëerbiedigd; acht het daarom van essentieel belang om de opleiding van journalisten te versterken om onafhankelijk en kritisch denken te bevorderen;

29.

is ingenomen met de doelstelling van het actieplan voor Europese democratie om de participatie van burgers in democratische stelsels te verbeteren door middel van weloverwogen besluitvorming; benadrukt de noodzaak om de participatie en maatschappelijke betrokkenheid van jongeren uit kansarme milieus te waarborgen in het kader van Erasmus+ en het Europees Solidariteitskorps; is ingenomen met de aangekondigde maatregelen in het actieplan voor Europese democratie om de mediavrijheid, de vrijheid van meningsuiting en de kwaliteitsjournalistiek te versterken; kijkt uit naar de voorstellen van de Commissie voor praktische en doeltreffende middelen om de veiligheid van journalisten beter te waarborgen, aangezien die maar al te vaak het doelwit zijn van bedreigingen en ongepaste intimidatie, waardoor het recht van burgers op informatie wordt beperkt; wijst met bezorgdheid op het gebrek aan specifieke voorstellen om de artistieke vrijheid te waarborgen en gecensureerde en vervolgde artiesten te beschermen, en verzoekt de Commissie die aspecten verder uit te werken in het kader van het actieplan voor Europese democratie;

30.

erkent het recht van alle EU-burgers om informatie van de EU-instellingen in een van de officiële EU-talen op te vragen en te ontvangen; wijst erop dat een echte dialoog en actieve en geïnformeerde participatie van EU-burgers in het besluitvormingsproces van de EU alleen mogelijk is als er geen taalbarrière is; verzoekt de Commissie derhalve zich veel meer in te spannen om in alle officiële EU-talen met de burgers te communiceren; merkt op dat de toegankelijkheid van online-inhoud zo veel mogelijk moet worden verbeterd om de inclusiviteit, bekendheid en zichtbaarheid te vergroten; stelt voor om alle EU-websites gebruiksvriendelijk te maken en in alle officiële EU-talen beschikbaar te stellen;

31.

herinnert eraan dat Europees beleid en Europese wetgeving in de meeste gevallen door lokale en regionale overheden worden uitgevoerd en dat het voor deze overheden gemakkelijker is de burgers te bereiken en een centrale rol te spelen in het voorlichten van burgers over de EU, aangezien dit bestuursniveau het dichtst bij de burgers staat; benadrukt dat een eerste stap zou kunnen bestaan in het verhogen van de middelen die worden toegekend aan de liaisonbureaus van de Europese instellingen en het ontwikkelen van hun territoriale netwerk in heel Europa;

32.

is ingenomen met het advies van het Comité van de Regio’s van 14 oktober 2020 getiteld “Lokale en regionale overheden in permanente dialoog met de burgers” (7); verzoekt om naast de EU-brede instrumenten voor burgerparticipatie een netwerk van overheden op verschillende niveaus op te zetten dat als transmissieketen tussen de Europese instellingen en de burgers moet fungeren;

33.

herhaalt dat de burgers ten volle bij het besluitvormingsproces van de EU moeten worden betrokken, teneinde de legitimiteit van de EU te vergroten en het vertrouwen van de burgers in de werkzaamheden van de instellingen te versterken; benadrukt daarom de noodzaak van permanente participatiemechanismen, naast het kiesrecht en de reeds bestaande kanalen en instrumenten, om de deelname van burgers aan de besluitvorming van de EU verder te faciliteren en te stimuleren; is voorstander van bewustmakingsactiviteiten met betrekking tot die mechanismen, teneinde de impact en doeltreffendheid ervan te optimaliseren; onderstreept de noodzaak van dergelijke mechanismen op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau en van passende horizontale en verticale coördinatie tussen instellingen op verschillende niveaus;

34.

benadrukt het feit dat processen voor regelmatige participatie van burgers verschillende doelen kunnen dienen, zoals het beïnvloeden van jaarlijkse politieke of wetgevingsprioriteiten, het ontwikkelen van specifieke voorstellen met betrekking tot specifieke kwesties, het bespreken van institutionele kwesties of het beslissen over de besteding van bepaalde publieke middelen; benadrukt echter dat burgerdialogen op sommige gebieden weliswaar nuttig zullen blijken, maar dat het van belang is dat burgers een duidelijk beeld hebben van de resultaten van hun betrokkenheid, met inbegrip van de inherente beperkingen, met passende en transparante follow-upprocedures;

35.

merkt op dat burgerparticipatiemechanismen een groot aantal instrumenten omvatten die complementair zijn, zoals burgervergaderingen, burgerinitiatieven, openbare raadplegingen, burgerdialogen, participatieve budgettering, referenda enz.;

36.

herinnert eraan dat participatiemechanismen voor burgers individuele personen in staat moeten stellen hun ideeën en zorgen kenbaar te maken; onderstreept dat deze mechanismen participatief, inclusief, open, weloverwogen, transnationaal, transparant, onpartijdig, verantwoordingsplichtig, doeltreffend, zichtbaar en wervend moeten zijn;

37.

benadrukt dat een inclusieve aanpak moet worden gevolgd om zoveel mogelijk mensen te bereiken; onderstreept dat bij de selectie van deelnemers moet worden gezorgd voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de bevolking met behulp van geschikte communicatiemechanismen om een divers publiek te bereiken, zodat de maatschappelijke en territoriale diversiteit ten volle wordt weerspiegeld; onderstreept dat alle burgers gelijke toegang moeten hebben tot participatiemechanismen, ook degenen die in achtergestelde gebieden wonen of die in mindere mate aan EU-voorlichting zijn blootgesteld; dringt erop aan dat de participatiemechanismen worden uitgebreid tot iedereen, met inbegrip van niet-EU-burgers die in de EU verblijven en EU-burgers die in een andere lidstaat of in een niet-EU-land verblijven, aan wie alternatieve mechanismen moeten worden aangeboden die aan hun behoeften zijn aangepast;

38.

benadrukt dat burgers toegang moeten hebben tot participatiemechanismen in alle officiële talen van de Unie; herinnert eraan dat taalbarrières de afstand tussen de Europese instellingen en de burgers vergroten en de ontwikkeling van een echte inclusieve Europese democratie in de weg staan;

39.

benadrukt dat het van belang is personen met een handicap alle verschillende instrumenten ter beschikking te stellen die de EU haar burgers te bieden heeft, met name in de vorm van structurele tolk- en vertaaldiensten in gebarentaal en eenvoudig te begrijpen taal;

40.

benadrukt dat maatschappelijke organisaties, sociale partners en andere belanghebbenden een belangrijke rol moeten spelen in alle participatie-instrumenten; is van mening dat passende methoden ter ondersteuning van hun participatie van cruciaal belang zijn; onderstreept dat deze instrumenten pas succesvol kunnen zijn als het Comité van de Regio’s (CvdR) en het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) hierbij worden betrokken;

41.

benadrukt dat het doel, de regels en de tijdskaders van participatieve processen van meet af aan moet worden gecommuniceerd om doeltreffend te kunnen zijn; benadrukt dat in de communicatie over burgerparticipatie de praktische rol van elk mechanisme duidelijk moet worden toegelicht, aangezien anders niet aan de verwachtingen zal worden voldaan en de participatie zal afnemen, en bijgevolg ook de legitimiteit;

42.

benadrukt dat er een goed evenwicht moet zijn tussen een gemeenschappelijk model en diverse nationale praktijken voor de regelmatig gehouden burgerdialogen, teneinde burgers een Europees kader te bieden dat ruimte biedt aan verschillende tradities van beraadslaging op nationaal niveau;

43.

benadrukt dat digitale technologieën een aanvulling moeten vormen op instrumenten voor participatie met fysieke aanwezigheid en vooral moeten worden gebruikt om de participatie te bevorderen van bevolkingsgroepen die moeilijkheden ondervinden om deel te nemen via de traditionele participatie-instrumenten;

44.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan toegankelijke, innovatieve en inclusieve instrumenten voor burgerparticipatie en burgerdialogen te ontwikkelen en beter gebruik te maken van digitale technologieën, zodat alle burgers (waaronder jongeren, ouderen, personen met een handicap, mobiele EU-burgers, mensen die in plattelandsgebieden of dunbevolkte gebieden wonen) op doeltreffende wijze deel kunnen nemen aan de EU-besluitvormingsprocessen, waarbij wordt voortgebouwd op de ervaringen die zijn opgedaan tijdens de COVID-19-pandemie, die het gebruik van digitale hulpmiddelen heeft versneld; wijst op de toegevoegde waarde van een niet-bureaucratische en uitgebreide website om burgers informatie te verschaffen over alle Europese participatieve initiatieven; benadrukt de cruciale rol van sociale media, met name voor kinderen; wijst erop dat met dergelijke innovatieve instrumenten moet worden beoogd de representatieve democratie te ondersteunen en dat transparantie op alle niveaus moet worden gewaarborgd;

45.

roept op tot factchecking en moderatie met betrekking tot desinformatie in het kader van de werking van onlineplatforms die worden gebruikt om met burgers in contact te treden;

46.

herinnert eraan dat de EU-instellingen zich er vóór de start van elk participatieproces toe moeten verbinden gevolg te geven aan de resultaten ervan in het kader van hun bevoegdheden en wetgevingsprocedures, aangezien de teleurstelling van burgers vaak voortkomt uit een gebrek aan follow-up; benadrukt dat de burgers een duidelijk inzicht moeten hebben in de structuren voor burgerparticipatie en -dialoog, zodat hun verwachtingen overeenstemmen met de realiteit, anders bestaat het gevaar dat burgers rechten worden ontnomen; benadrukt dat elk nieuw participatie-instrument vergezeld moet gaan van een omvangrijke voorlichtingscampagne en een politiek engagement op hoog niveau, zowel op EU- als op lidstaatniveau, naar voorbeeld van de succesvolle verkiezingscampagne voor de Europese verkiezingen van 2019;

47.

benadrukt dat de EU-instellingen de deelnemers gedurende het hele participatieve proces actief moeten begeleiden; benadrukt dat de resultaten aan het einde van het proces duidelijk moeten worden vastgesteld, zodat deze kunnen worden onderworpen aan een verplichte follow-up; stelt voor dat de deelnemers aan het eind van dergelijke activiteiten over elk voorstel of elke aanbeveling schriftelijke feedback krijgen in heldere taal, waarbij de EU-instellingen duidelijkheid verschaffen over hun voornemen om gevolg te geven aan dat voorstel of die aanbeveling, of toelichten waarom zij besluiten dit niet te doen; erkent dat er moeilijkheden en uitdagingen te overwinnen zijn als men wil dat participatieve mechanismen een grotere bijdrage leveren aan de democratische kwaliteit, en daarmee aan een gevoel van eigen inbreng en Europese identiteit;

48.

benadrukt dat er een kader voor de follow-up van burgerdialogen moet worden opgezet om de inbreng van de burgers daadwerkelijk in aanmerking te nemen; stelt voor dat een deel van de follow-up zou kunnen bestaan uit het vertalen van de resultaten in initiatiefverslagen en openbare hoorzittingen en het betrekken van de burgers bij al deze stappen, met inbegrip van de meest ondervertegenwoordigde groepen van de samenleving, met name jongeren;

49.

is van mening dat burgerparticipatieprocessen moeten voldoen aan het hoogst mogelijke niveau van transparantie; merkt op dat transparantie en open gegevens het vertrouwen in overheidsinstellingen, en daarmee hun legitimiteit, versterken; benadrukt dat voor de bevordering van de democratische legitimiteit van de EU-instellingen via burgerparticipatie een beter begrip van de EU-besluitvorming vereist is; pleit voor de ontwikkeling van een norm voor open bestuur op EU-niveau die als basis voor andere bestuursniveaus kan dienen;

50.

stelt voor dat de website “Geef uw mening” van de Commissie een centrale informatiebron wordt die toegang geeft tot alle participatie-instrumenten op EU-niveau; merkt op dat de COVID-19-pandemie het gebruik van digitale media en systemen voor onlinevergaderingen heeft gestimuleerd en is daarom van mening dat digitalisering bijkomende mogelijkheden biedt voor burgerparticipatie; wijst erop dat dit burgers heeft geholpen om op snellere, ruimere en inclusievere wijze deel te nemen aan de besluitvorming; is van oordeel dat de EU nieuwe en innovatieve methoden voor burgerparticipatie moet bevorderen, door het gebruik van digitale technologische instrumenten die een meertalige dialoog met burgers vergemakkelijken mogelijk te maken; roept de Commissie ertoe op gebruik te maken van verdere digitale mogelijkheden voor burgerparticipatie, in alle officiële EU-talen, onder meer voor handleidingen, voorbeelden uit het verleden en informatie over relevante wetgeving; is van mening dat voorzieningen moeten worden getroffen voor blinden, slechtzienden of personen met een andere leeshandicap;

51.

spoort aan tot de oprichting van een onafhankelijk forum van het maatschappelijk middenveld, de academische wereld en sociale partners om toezicht te houden op het proces en de follow-up ervan door de EU-instellingen;

52.

pleit ervoor de oprichting van een onafhankelijk netwerk van maatschappelijke organisaties te faciliteren, op basis van vrijwillige participatie, om verschillende initiatieven voor democratie samen te brengen, ook over de grenzen van verschillende regio’s heen, teneinde de uitwisseling van informatie en kennisoverdracht te vergemakkelijken en ervoor te zorgen dat de methoden van beste praktijken worden gebruikt; is van mening dat de burgers hierdoor beter op de hoogte zullen zijn van de besluitvormingsprocedures van de EU, en meer mogelijkheden zullen krijgen om invloed uit te oefenen op de beleidsvorming;

53.

is ingenomen met het voorstel van de voorzitters van het EESC en het CvdR om een interinstitutionele werkgroep inzake de participatie van burgers aan de EU-besluitvormingsprocessen op te richten;

54.

verbindt zich ertoe met de andere EU-instellingen en belanghebbenden samen te werken om aanvullende kanalen voor inbreng van burgers te versterken, waaronder de uitbreiding van burgerdialogen en de oprichting van een permanent mechanisme voor burgerparticipatie met een formeel bindend follow-upproces;

55.

verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor een interinstitutioneel akkoord inzake de maatschappelijke dialoog op basis van artikel 11, lid 2, VEU, waarin wordt bepaald dat de instellingen een open, transparante en regelmatige dialoog met representatieve organisaties en met het maatschappelijk middenveld moeten voeren;

56.

benadrukt dat het belangrijk is de maatschappelijke betrokkenheid en de actieve participatie van de burgers op een gecoördineerde en coherente wijze te bevorderen op plaatselijk, regionaal, nationaal en EU-niveau; is in dit verband van mening dat de rol, activiteiten en onafhankelijkheid van de vertegenwoordigingen van de Europese Commissie en de liaisonbureaus van het Europees Parlement in de lidstaten moeten worden versterkt, teneinde de maatschappelijke betrokkenheid en een rechtstreekse dialoog met burgers te vergemakkelijken, informatie te verspreiden en burgers toegang te bieden tot deze informatie, kennis te verspreiden over de Europese Unie en haar beleid middels het uitgebreide en goed gecoördineerde gebruik van communicatiemiddelen voor de digitale en fysieke participatie van de burgers;

57.

wijst op het Nieuw Europees Bauhaus-initiatief als een recente innovatie om burgerparticipatie aan te moedigen en te faciliteren; benadrukt dat het initiatief burgers, deskundigen, ondernemingen en instellingen samenbrengt en dialogen tot stand brengt over manieren om woonruimte in de toekomst betaalbaarder en toegankelijker te maken;

58.

stelt voor mechanismen voor burgerparticipatie in te voeren voor proefprojecten, waaronder “participatieve budgettering” om mee vorm te kunnen geven aan de uitgavenzijde van de begroting van de Unie, en crowdsourcing om burgers in staat te stellen samen met EU-besluitvormers deel te nemen aan de ontwikkeling van beleid;

59.

benadrukt dat burgerparticipatie, met voldoende betrokkenheid van de EU-instellingen, mogelijk moet worden gemaakt bij de structurele hervormingen van de EU door de methode voor het bijeenroepen van een Conventie als bedoeld in artikel 48, VEU te hervormen; stelt voor dit te bespreken tijdens de Conferentie over de toekomst van Europa;

60.

is verheugd over de Conferentie over de toekomst van Europa en is van mening dat dit een uitgelezen kans is om rechtstreeks met de burgers een zinvolle dialoog over de toekomst van Europa aan te gaan en antwoorden op hun vragen te formuleren;

61.

onderstreept het belang van een evenwichtige deelname van maatschappelijke organisaties en institutionele vertegenwoordigers aan de Conferentie over de toekomst van Europa; benadrukt de noodzaak van een degelijke follow-up van de resultaten van de Conferentie, waarbij de burgers op de hoogte worden gehouden van de verschillende stappen in het daaruit voortvloeiende besluitvormingsproces, en ervoor wordt gezorgd dat de dialoog met de burgers zinvol is en ook na het formele einde van de Conferentie over de toekomst van Europa wordt voortgezet;

62.

benadrukt dat de burgerfora die in het kader van de Conferentie over de toekomst van Europa worden georganiseerd, moeten dienen als test voor de toekomstige institutionalisering ervan als permanent mechanisme voor burgerparticipatie bij belangrijke debatten;

63.

verwacht dat de Conferentie over de toekomst van Europa een belangrijke bijdrage zal leveren aan de verdere ontwikkeling van burgerparticipatie bij het besluitvormingsproces van de EU en de weg zal effenen voor de totstandbrenging van nieuwe permanente mechanismen voor burgerparticipatie;

64.

is van oordeel dat de Conferentie over de toekomst van Europa een kans biedt om mogelijke mechanismen te bespreken voor de actieve deelname van burgers aan het raadplegingsproces om invloed te kunnen uitoefenen op het jaarlijkse werkprogramma van de Commissie en de toespraak over de staat van de Unie; merkt op dat een dergelijk mechanisme op een jaarlijkse basis kan worden georganiseerd met in de eerste maanden van elk jaar nationale en regionale burgerfora ter voorbereiding van prioriteiten die zullen worden besproken in een transnationaal Europees burgerforum, dat op de Dag van Europa kan worden afgerond; wijst erop dat de prioriteiten die voortkomen uit het Europees burgerforum aan de EU-instellingen moeten worden voorgelegd als inbreng voor het raadplegingsmechanisme dat bijdraagt aan de opstelling van het jaarlijkse werkprogramma van de Commissie;

65.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0010.

(2)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0153.

(3)  Flash Eurobarometer FL4023

(4)  Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) 2019/788 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende het Europees burgerinitiatief (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 55).

(6)  Speciaal verslag nr. 14/2019 “Geef uw mening!”, Europese Rekenkamer, september 2019.

(7)  PB C 440 van 18.12.2020, blz. 49.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/105


P9_TA(2021)0346

Samenwerking tussen de EU en de NAVO in het kader van de trans-Atlantische betrekkingen

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over de samenwerking tussen de EU en de NAVO in het kader van de trans-Atlantische betrekkingen (2020/2257(INI))

(2022/C 99/12)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Noord-Atlantisch Verdrag,

gezien titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name de artikelen 21 en 42,

gezien zijn resolutie van 13 juni 2018 over de betrekkingen tussen de EU en de NAVO (1),

gezien zijn resolutie van 11 december 2018 over duurzame militaire mobiliteit (2),

gezien zijn resolutie van 14 februari 2019 over de toekomst van het INF-verdrag en de gevolgen voor de Europese Unie (3),

gezien de verklaring van de secretaris-generaal van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) over het Verdrag ter vernietiging van de kernwapens voor de middellange en de korte afstand van 2 augustus 2019,

gezien zijn wetgevingsresolutie van 26 november 2019 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en Richtlijn 2008/118/EG houdende een algemene regeling inzake accijns wat betreft defensie-inspanningen binnen het Uniekader (4),

gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de uitvoering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid — jaarverslag 2018 (5),

gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — jaarverslag (6),

gezien zijn resolutie van 25 maart 2021 over de uitvoering van Richtlijn 2009/81/EG betreffende aanbestedingen op defensie- en veiligheidsgebied, en van Richtlijn 2009/43/EG betreffende de overdracht van defensiegerelateerde producten (7),

gezien de conclusies van de Raad van 14 november 2016 over de algemene strategie voor de EU op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid getiteld “Gedeelde visie, gemeenschappelijke actie: een sterker Europa”,

gezien Besluit (EU) 2017/971 van de Raad van 8 juni 2017 tot bepaling van de plannings- en uitvoeringsregelingen voor niet-uitvoerende militaire GVDB-missies van de EU en tot wijziging van Besluit 2010/96/GBVB betreffende een militaire missie van de Europese Unie om de Somalische veiligheidstroepen te helpen opleiden, Besluit 2013/34/GBVB betreffende een militaire missie van de Europese Unie om de Malinese strijdkrachten te helpen opleiden (EUTM Mali) en Besluit (GBVB) 2016/601 betreffende een militaire GVDB-opleidingsmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUTM RCA) (8), waarin het militair plannings- en uitvoeringsvermogen van de EU (MPCC) wordt opgezet,

gezien het defensiepakket dat de Commissie op 7 juni 2017 heeft voorgesteld in haar discussienota over de toekomst van de Europese defensie (COM(2017)0315),

gezien de conclusies van de Europese Raad van 13 en 14 december 2018 over veiligheid en defensie,

gezien de conclusies van de Raad van 17 juni 2020 over veiligheid en defensie,

gezien Besluit (GBVB) 2020/1639 van de Raad van 5 november 2020 tot vaststelling van de algemene voorwaarden op grond waarvan derde staten bij wijze van uitzondering kunnen worden uitgenodigd om deel te nemen aan afzonderlijke PESCO-projecten (9),

gezien de conclusies van de Raad van 16 november 2020 getiteld “Een herstel dat de overgang naar een meer dynamische, veerkrachtige en concurrerende Europese industrie bevordert”,

gezien de conclusies van de Raad van 20 november 2020 over de strategische evaluatie van de PESCO 2020,

gezien het besluit van de Raad van 6 mei 2021 tot goedkeuring van de deelname van de Verenigde Staten, Canada en Noorwegen aan het PESCO-project militaire mobiliteit,

gezien de conclusies van de Raad van 16 april 2021 over de EU-strategie voor samenwerking in de Indo-Pacifische regio,

gezien het besluit van de VS om zich opnieuw aan te sluiten bij de Overeenkomst van Parijs,

gezien de gezamenlijke verklaring die is aangenomen tijdens de top tussen de EU en de VS op 15 juni 2021,

gezien de gezamenlijke verklaring die is aangenomen tijdens de top tussen de EU en Canada op 15 juni 2021,

gezien de routekaart voor klimaatverandering en defensie die is voorgesteld door de Europese Dienst voor extern optreden op 6 november 2020,

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 2 december 2020 getiteld “Een nieuwe EU/VS-agenda voor wereldwijde verandering” (JOIN(2020)0022),

gezien de conclusies van de Europese Raad van 10 en 11 december 2020 over de betrekkingen tussen de EU en de VS,

gezien het besluit van de Raad van 22 maart 2021 tot oprichting van een Europese Vredesfaciliteit,

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 16 december 2020 getiteld “De EU-strategie inzake cyberbeveiliging voor het digitale tijdperk” (JOIN(2020)0018),

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 7 juni 2017 getiteld “Een strategische aanpak van weerbaarheid in het externe optreden van de EU” (JOIN(2017)0021),

gezien de verklaring van de leden van de Europese Raad van 26 februari 2021 over veiligheid en defensie,

gezien het akkoord dat de onderhandelaars van het Europees Parlement en de Raad op 10 december 2020 hebben bereikt betreffende het Europees Defensiefonds,

gezien het politieke akkoord tussen het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2020 over het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) voor het meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2021-2027,

gezien de overeenkomst tussen de EU en de NAVO van 14 maart 2003 inzake de beveiliging van gegevens,

gezien de gezamenlijke verklaring over de samenwerking tussen de EU en de NAVO, die op 8 juli 2016 in Warschau werd ondertekend door de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Europese Commissie en de secretaris-generaal van de NAVO,

gezien de gemeenschappelijke reeks van 74 voorstellen voor de uitvoering van de gezamenlijke verklaring van Warschau, die werd bekrachtigd door de raden van de EU en van de NAVO op 6 december 2016 en 5 december 2017,

gezien de gezamenlijke verklaring over de samenwerking tussen de EU en de NAVO, die op 10 juli 2018 in Brussel is ondertekend door de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Europese Commissie, en de secretaris-generaal van de NAVO, en de verklaring naar aanleiding van de NAVO-top in Brussel, afgelegd door de staatshoofden en regeringsleiders die deelnamen aan de bijeenkomst van de Noord-Atlantische Raad in Brussel op 11 en 12 juli 2018,

gezien de vijf voortgangsverslagen die in juni en december 2017 en in juni 2018, 2019 en 2020 gezamenlijk zijn ingediend door de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) en de secretaris-generaal van de NAVO over de uitvoering van de gemeenschappelijke reeks voorstellen,

gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de Verenigde Naties, met name SDG 16 ter bevordering van vreedzame en inclusieve samenlevingen met het oog op duurzame ontwikkeling,

gezien de verplichting tot nucleaire ontwapening van artikel VI van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV) voor statelijke partijen die nucleaire wapens bezitten,

gezien de verklaring naar aanleiding van de top van Wales van de staatshoofden en regeringsleiders die op 5 september 2014 deelnamen aan de vergadering van de Noord-Atlantische Raad in Wales,

gezien het communiqué van de top in Brussel, afgegeven door de staatshoofden en regeringsleiders die op 14 juni 2021 deelnamen aan de vergadering van de Noord-Atlantische Raad in Brussel,

gezien het communiqué van de leiders van de G7 van 13 juni 2021 getiteld “Onze gezamenlijke agenda voor een mondiaal optreden voor een betere heropbouw”,

gezien de top tussen de VS en Rusland die op 16 juni 2021 in Genève werd gehouden,

gezien de VN-agenda voor ontwapening, getiteld “Securing our common future”,

gezien het verslag van 25 november 2020 van de door de secretaris-generaal van de NAVO aangewezen en door Thomas de Maizière en Wess Mitchell gezamenlijk voorgezeten reflectiegroep, getiteld: “NATO 2030: United for a New Era”,

gezien het verslag van de NATO 2030 Young Leaders Group van 4 februari 2021, getiteld “NATO 2030: Embrace the change, guard the values”,

gezien het bezoek van de secretaris-generaal van de NAVO aan het college van commissarissen op 15 december 2020,

gezien de deelname van de VV/HV aan de bijeenkomst van de ministers van Defensie van de NAVO op 17 en 18 februari 2021, en aan de bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de NAVO van 23 en 24 maart 2021,

gezien de toespraak over de Staat van de Unie van Commissievoorzitter Juncker op 14 september 2016,

gezien de verklaringen van de politieke leiders van de NAVO en de EU tijdens de speciale editie van de veiligheidsconferentie van München, “Beyond Westlessness”, op 19 februari 2021,

gezien de gedachtewisseling tijdens de zitting van de interparlementaire conferentie over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) van 3 maart 2021,

gezien Evaluatie nr. 09/2019 van de Europese Rekenkamer (ERK) van 12 september 2019 inzake Europese defensie,

gezien de gedachtewisseling met de secretaris-generaal van de NAVO tijdens de gezamenlijke vergadering van de Commissie buitenlandse zaken, de Subcommissie veiligheid en defensie, en de Delegatie voor de betrekkingen met de Parlementaire Vergadering van de NAVO op 15 maart 2021,

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0192/2021),

A.

overwegende dat Europese en trans-Atlantische solidariteit en partnerschap de basis vormen voor de vroegere, huidige en toekomstige veiligheid van het trans-Atlantische partnerschap; overwegende dat de NAVO en de EU van elkaar verschillen, maar zich ontwikkelen in dezelfde volatiele geopolitieke context;

B.

overwegende dat zowel de EU als de NAVO reflectieprocessen hebben opgezet om zich naar behoren aan te passen aan de ongekende veranderingen op het gebied van mondiale veiligheid; overwegende dat de leiders van de EU in juni 2020 zijn overeengekomen een proces op gang te brengen om een “strategisch kompas” te definiëren; overwegende dat de NAVO-leiders tijdens hun onlangs gehouden top van 14 juni 2021 hebben besloten te gaan werken aan het volgende strategische concept, dat zal worden goedgekeurd tijdens hun volgende top in 2022;

C.

overwegende dat de inlichtingendiensten van de EU-lidstaten in november 2020 gezamenlijk de eerste integrale, alomvattende, geclassificeerde analyse hebben uitgevoerd van alle dreigingen en uitdagingen waarmee de EU wordt geconfronteerd of in de toekomst mogelijk zal worden geconfronteerd; overwegende dat gepland staat dat de VV/HV in november 2021 een ontwerp van het strategisch kompas zal voorstellen, dat vervolgens door de lidstaten zal worden besproken en naar verwachting in maart 2022 zal worden goedgekeurd; overwegende dat met het strategisch kompas wordt beoogd bij te dragen aan de totstandkoming van een “gemeenschappelijke Europese veiligheids- en defensiecultuur”;

D.

overwegende dat de EU de rol die de NAVO voor zijn leden vervult bij de verdediging van Europa en haar burgers uitdrukkelijk erkent (artikel 42, lid 7, VEU); overwegende dat de NAVO de primaire verantwoordelijkheid draagt bij de collectieve verdediging (artikel 5 van het Verdrag van Washington); overwegende dat de NAVO wat vermogens betreft van wezenlijk belang is om de technische en personele interoperabiliteit van de geallieerde strijdkrachten en de consistentie van hun uitrustingsbeleid te waarborgen; overwegende dat de belofte inzake collectieve zelfverdediging, verankerd in artikel 5 van het Noord-Atlantisch Verdrag en artikel 42, lid 7, VEU, de garantie vormt voor de solidariteit tussen bondgenoten en tussen lidstaten;

E.

overwegende dat de gemeenschappelijke waarden, gemeenschappelijke geschiedenis en de bijzondere betrekkingen tussen de EU, de VS en Canada de hoeksteen vormen van de trans-Atlantische alliantie; overwegende dat de EU en de NAVO gemeenschappelijke uitdagingen op het gebied van veiligheid en gemeenschappelijke defensiebelangen hebben en zich in dezelfde, steeds problematischere veiligheidscontext bewegen;

F.

overwegende dat na de gezamenlijke verklaring uit 2016 een proces van samenwerking tussen de EU en de NAVO in werking is gezet, dat is gebaseerd op 74 gemeenschappelijke voorstellen voor acties op het gebied van de bestrijding van hybride dreigingen, van operationele samenwerking, ook op zee, migratie, cyberveiligheid en defensie, defensievermogens, defensie-industrie en onderzoek, oefeningen, en steun aan capaciteitsopbouw van oostelijke en zuidelijke partners;

G.

overwegende dat de verdediging en veiligheid van Europa afhankelijk is van de politieke wil en het militair handelingsvermogen van de Europeanen om hun verantwoordelijkheid te dragen in een strategische context die de voorbije jaren aanzienlijk is verslechterd; overwegende dat de NAVO niet alleen moet worden gezien als de voortzetting van een project uit het verleden, maar als een organisatie met een visie op de toekomst van de mondiale veiligheid en stabiliteit die haar politieke strategie moet blijven afstemmen op nieuwe uitdagingen, politieke solidariteit en cohesie, en een geloofwaardige en technisch innovatieve organisatie moet blijven;

H.

overwegende dat het overeengekomen kader uit 2003, dat beperkt is tot het delen van collectieve planningsstructuren, middelen en vermogens van de NAVO met de EU in het kader van de planning en uitvoering van militaire operaties uit hoofde van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) van de EU, in overeenstemming met de “Berlijn Plus”-regeling, nog steeds het enige rechtskader voor de betrekkingen tussen de EU en de NAVO is;

I.

overwegende dat secretaris-generaal Stoltenberg op 10 november 2020 heeft gesteld dat de beheersing van nucleaire wapens en ontwapening een dringende prioriteit moeten zijn, en de NAVO-bondgenoten op 15 december 2020 hebben herhaald zich te blijven inzetten voor de instandhouding en aanscherping van wapenbeheersing, ontwapening en non-proliferatie;

J.

overwegende dat de EU en haar lidstaten, met name sinds de publicatie van de integrale EU-strategie in 2016, beleid hebben gevoerd dat hen in staat stelt een actievere en meer invloedrijke mondiale speler op het gebied van vrede en veiligheid te zijn en derhalve hun samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie hebben geïntensiveerd; overwegende dat de oprichting van het Europees Defensiefonds (EDF) en de hieraan voorafgaande programma’s, de lancering van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) en de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie (CARD), evenals het akkoord over de Europese Vredesfaciliteit (EPF), mijlpalen zijn;

K.

overwegende dat de CARD voor de EU een instrument is om de inspanningen van de lidstaten met betrekking tot de ontwikkeling van defensievermogens verder te harmoniseren en aanvullende gebieden voor samenwerking vast te stellen;

L.

overwegende dat de EU in het kader van het GVDB momenteel 5 000 personen (zowel militairen als burgers) inzet in zes militaire en elf civiele missies en operaties op drie continenten; overwegende dat die missies erin zijn geslaagd ondersteuning, capaciteitsopbouw en opleiding te verschaffen teneinde vrede, veiligheid en stabiliteit in conflict- en post-conflictgebieden te waarborgen; overwegende dat de capaciteit van Europa grotendeels gebaseerd is op het vermogen van de EU om op een geloofwaardige manier een rol te spelen bij buitenlandse operaties;

M.

overwegende dat er in de afgelopen maanden sprake is geweest van een ongekend niveau van interactie op hoog niveau tussen de EU en de NAVO, bijvoorbeeld in de vorm van de eerste bespreking tussen een secretaris-generaal van de NAVO en het college van commissarissen in december 2020 en de deelname van de secretaris-generaal van de NAVO aan de Europese Raad in februari 2021;

N.

overwegende dat de NAVO, via haar Defence Planning Process (NDPP), elke vier jaar een ambitieniveau vaststelt door in kwalitatieve en kwantitatieve termen te bepalen over welke krachten, uitrusting en vermogens de bondgenoten moeten beschikken teneinde het volledige spectrum van NAVO-missies mogelijk te maken en te kunnen reageren op mogelijke dreigingen en uitdagingen;

O.

overwegende dat de VS de EU en haar lidstaten al lange tijd verzoeken meer te investeren in veiligheid en defensie teneinde een belangrijke bijdrage te leveren aan de lastenverdeling binnen de alliantie;

P.

overwegende dat de COVID-19-pandemie aanzienlijke gevolgen voor de internationale betrekkingen en nationale begrotingen heeft en de bestaande mondiale spanningen en veiligheidsproblemen nog heeft vergroot, zoals de onverantwoordelijke en agressieve inzet van strijdkrachten; overwegende dat met name China en Rusland hebben geprobeerd de pandemie te gebruiken om hun strategische belangen te behartigen; overwegende dat de EU en de NAVO sinds het begin van de pandemie nauw hebben samengewerkt op gebieden als de distributie van medisch materiaal en medisch personeel, repatriëring van burgers, cyber- en hybride dreigingen en bestrijding van desinformatie en vijandige propaganda;

Q.

overwegende dat de Commissie bij de voorstelling van het actieplan voor defensie beklemtoonde dat industriële overcapaciteit, fragmentatie en inefficiëntie in de Europese productie van militair vermogen elk jaar tussen de 25 en 100 miljard EUR kosten, hetgeen wordt gedragen door de nationale defensiebegrotingen van de EU-lidstaten;

R.

overwegende dat democratieën adequaat moeten reageren op de uitdagingen van vandaag; overwegende dat een aantal NAVO- en EU-leden wordt geconfronteerd met binnenlandse uitdagingen voor de democratie; overwegende dat wereldwijd autoritaire regimes, zoals Rusland en China, hun invloed lijken te hebben versterkt en een agressieve agenda lijken na te streven;

S.

overwegende dat de Enhanced Forward Presence (EfP) van de NAVO aan de oostflank van de alliantie met vier multinationale gevechtstroepen in Estland, Letland, Litouwen en Polen, wordt geleid door respectievelijk de VS, het Verenigd Koninkrijk, Canada en Duitsland;

T.

overwegende dat de NAVO met succes haar initiatief voor snelle luchtmobiliteit heeft getest om het dringende vervoer van medische benodigdheden tijdens de COVID-19-pandemie mogelijk te maken;

70 jaar trans-Atlantisch Bondgenootschap in de NAVO

1.

is ervan overtuigd dat de EU en de NAVO gelijkgerichte belangen hebben op het gebied van veiligheid en defensie; is ingenomen met de geïntensiveerde samenwerking tussen de EU en de NAVO sinds de ondertekening van de gezamenlijke verklaring van Warschau in 2016, die verder is versterkt door de gezamenlijke verklaring van Brussel in 2018, en benadrukt dat een gerevitaliseerd strategisch partnerschap tussen de EU en de NAVO van fundamenteel belang is om het hoofd te kunnen bieden aan de veiligheidsuitdagingen waarmee Europa en haar buurlanden worden geconfronteerd; prijst de verworvenheden van de alliantie en benadrukt de aanhoudende relevantie ervan; beklemtoont dat de NAVO zich meer moet inspannen om zich aan te passen aan de veranderende aard van en het steeds grotere aantal dreigingen, zodat zij een geloofwaardige en duurzame internationale speler op het gebied van mondiale collectieve veiligheid en vrede kan blijven; herinnert eraan dat de NAVO voor EU-lidstaten die ook NAVO-bondgenoten zijn, de hoeksteen van collectieve defensie is; beklemtoont zijn wens dat de EU het trans-Atlantisch bondgenootschap en haar belangrijke partnerschap met de NAVO blijft verdiepen;

2.

herhaalt dat het de ambities van de EU op het gebied van veiligheid en defensie volledig onderschrijft, en wijst nogmaals op de ambitie van de EU om een wereldspeler te zijn op het gebied van vrede en veiligheid; onderstreept dat de NAVO het fundament blijft voor de veiligheid en collectieve defensie van haar leden en de trans-Atlantische gemeenschap als geheel, en het onmisbare forum vormt voor overleg en beslissingen over veiligheidsvraagstukken tussen bondgenoten; spreekt nogmaals zijn steun uit voor trans-Atlantische samenwerking, partnerschap en vriendschap, concepten die de afgelopen 70 jaar cruciaal zijn geweest voor het succes van Europa en sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog de fundamentele basis vormen voor zijn stabiliteit en veiligheid;

3.

onderstreept dat het partnerschap tussen de EU en de NAVO en de trans-Atlantische samenwerking als geheel zijn gestoeld op een gemeenschappelijke geschiedenis en steun voor de kernwaarden democratie, vrijheid, eerbiediging van de mensenrechten, de rechtsstaat, de bevordering van vrede en een op regels gebaseerde internationale orde; wijst erop dat de NAVO niet alleen een militaire alliantie is, maar ook een symbool van gedeelde democratische waarden;

4.

onderstreept dat de NAVO ook een gewaardeerde partner is voor EU-lidstaten die geen lid zijn van de alliantie; erkent dat de NAVO samenwerkt met een aantal van de EU-lidstaten die geen NAVO-lid zijn, onder meer via haar Partnerschap voor de Vrede (PvV)-programma en Partnership Interoperability Initiative (PII); herinnert eraan dat de samenwerking tussen de EU en de NAVO geen afbreuk mag doen aan het veiligheids- en defensiebeleid van de EU-lidstaten die geen lid van de NAVO zijn; wijst erop dat de samenwerking van de NAVO met EU-lidstaten die geen NAVO-lid zijn een integrerend onderdeel vormt van de samenwerking tussen de EU en de NAVO; is verheugd dat EU-lidstaten die geen NAVO-lid zijn, betrokken worden bij de initiatieven van de alliantie, terwijl het neutraliteitsbeleid, de respectieve constitutionele kaders, de betrokkenheid van derde landen en de ambities van de EU gerespecteerd worden; onderstreept dat beide organisaties duidelijk verschillende kenmerken hebben en dat hun samenwerking in het teken moet staan van volledige eerbiediging van de autonome besluitvorming en de procedures van beide organisaties en gebaseerd moet zijn op de beginselen van wederkerigheid en inclusiviteit, zonder afbreuk te doen aan het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van elke lidstaat; herinnert eraan dat beide organisaties een andere aard en rol hebben, aangezien de EU een civiele organisatie is met een defensiecomponent voor “out-of-area”-operaties (Petersbergtaken) op grond van artikel 43, lid 1, VEU, en de NAVO een militaire en politieke alliantie is die de collectieve territoriale defensie van haar leden moet regelen;

5.

benadrukt dat de trans-Atlantische gemeenschap wordt geconfronteerd met een breed scala aan opkomende dreigingen, systemische concurrentie en ongekende gemeenschappelijke uitdagingen voor onze democratische samenlevingen, de rechtsstaat en de eerbiediging van de fundamentele vrijheden, die direct of indirect gevolgen hebben voor de veiligheid van de lidstaten en hun burgers, variërend van conventionele dreigingen, ondoeltreffende wapenbeheersing en de proliferatie van massavernietigingswapens, het ontbreken van vermindering van het risico op kernwapens, instabiliteit in de zuidelijke en oostelijke buurlanden, klimaatverandering, pandemieën en terrorisme, hybride dreigingen, desinformatie, cyberaanvallen, kwaadaardig gebruik van opkomende en disruptieve technologieën, onveilige migratie en een verschuivend mondiaal machtsevenwicht; wijst erop dat met het oog op de daaruit resulterende druk op de op regels gebaseerde internationale orde, een nauwere samenwerking tussen de EU en de NAVO bijdraagt aan een doeltreffend mondiaal bestuur en multilateralisme;

6.

onderstreept dat de trans-Atlantische gemeenschap die uitdagingen enkel met succes het hoofd kan bieden door haar samenwerking verder te verdiepen en het partnerschap naar een nieuw niveau te tillen; benadrukt dat de EU en de NAVO beide unieke capaciteiten en sterke punten hebben; is derhalve van mening dat de complementariteit van de inspanningen en nauwe samenwerking van het grootste belang zijn voor het behoud van trans-Atlantische veiligheid; benadrukt dat het handhaven van politieke cohesie en eenheid en het versterken van de politieke raadpleging prioriteiten moeten zijn voor het partnerschap tussen de EU en de NAVO, zodat gemeenschappelijke uitdagingen beter het hoofd kunnen worden geboden;

7.

vertrouwt erop dat de trans-Atlantisch gemeenschap niet alleen in staat is om zich aan de nieuwe uitdagingen aan te passen maar ook om die aan te gaan; uit zijn dankbaarheid voor het uitstekende werk dat is verzet door de vele medewerkers van de EU, de NAVO en de staten, die hard werken om onze burgers te beschermen;

8.

betuigt zijn dank en respect aan alle militairen van de trans-Atlantische alliantie die zijn gesneuveld of gewond zijn geraakt tijdens hun missies, evenals aan hen die momenteel zijn uitgezonden;

Versterking van zowel de trans-Atlantische samenwerking als de samenwerking tussen de EU en de NAVO

9.

is ingenomen met het sterke signaal dat is afgegeven op de NAVO-top van 14 juni 2021 over trans-Atlantische eenheid en samenwerking, waaruit blijkt dat de alliantie van cruciaal belang blijft en zich kan aanpassen aan de huidige en nieuwe uitdagingen; is van mening dat de conclusies over de samenwerking tussen de EU en de NAVO ook tot uiting moeten komen in de werkzaamheden met betrekking tot het volgende strategische concept van de NAVO; is ingenomen met de benoeming door de secretaris-generaal van de NAVO van de onafhankelijke groep van deskundigen, en prijst met name hun aanbevelingen voor nauwere samenwerking tussen de EU en de NAVO; steunt de voorstellen van de voorzitter van de Commissie en de VV/HV van december 2020 voor een dialoog inzake veiligheid en defensie tussen de EU en de VS; is ingenomen met de duidelijke toezegging van de regering-Biden om op alle gebieden samen te werken met de EU- en de NAVO-partners;;

10.

is zeer verheugd over de top tussen de EU en de VS van 15 juni 2021 en over de uiting van niet-aflaatbare steun voor nauwe samenwerking tussen de NAVO en de EU; is ingenomen met de gezamenlijke erkenning door de EU en de VS van de bijdrage die de EU-initiatieven op het gebied van veiligheid en defensie kunnen leveren aan zowel de Europese als de trans-Atlantische veiligheid, en is ingenomen met het geuite voornemen om een specifieke dialoog tussen de EU en de VS over veiligheid en defensie op gang te brengen; onderstreept dat de in Europa gestationeerde Amerikaanse veiligheidsmacht van cruciaal belang is voor de veiligheid van Europa, en pleit nadrukkelijk voor trans-Atlantische samenwerking op het gebied van veiligheid; benadrukt dat een sterk partnerschap tussen de EU en de VS een cruciaal element is voor een geslaagde samenwerking tussen de EU en de NAVO; benadrukt dat het trans-Atlantische partnerschap baat heeft bij voorspelbare buitenlands-beleidsvorming en multilaterale betrokkenheid; beschouwt de regeringswissel in de VS als een goede gelegenheid om gedeelde waarden, zoals democratie, de rechtsstaat, multilateralisme, vrede en welvaart, opnieuw te bevestigen en de internationale samenwerking om gemeenschappelijke dreigingen aan te pakken, mogelijk met inbegrip van gezamenlijke sancties, te versterken;

11.

is het volledig eens met het standpunt in het slotcommuniqué van de recente NAVO-top dat de lopende strategische processen binnen de NAVO en de EU een unieke gelegenheid bieden om het onderlinge overleg en de samenwerking verder te intensiveren teneinde de veiligheid van onze burgers te vergroten en vrede en stabiliteit in het Euro-Atlantische gebied en daarbuiten te bevorderen; herhaalt daarom zijn oproep om de huidige en toekomstige activiteiten in verband met het strategisch kompas van de EU en met de onlangs aangekondigde werkzaamheden aan het volgende strategische concept van de NAVO gelijktijdig te verrichten om duidelijke prioriteiten te stellen en bijkomende synergieën in kaart te brengen om het trans-Atlantische bondgenootschap te versterken en de samenwerking tussen de EU en de NAVO te bevorderen; verzoekt alle betrokken actoren deze gelegenheid te benutten om deze processen op zowel politiek als technisch niveau te koppelen; benadrukt dat beide processen moeten zorgen voor samenhang en moeten leiden tot de vaststelling van gemeenschappelijke regionale en mondiale dreigingen en de noodzakelijke vervolgstappen om die dreigingen het hoofd te bieden; is van oordeel dat het strategisch kompas van de EU de basis kan vormen voor een bijdrage van de EU aan het volgende strategische concept van de NAVO; is van mening dat deze onderscheiden processen afzonderlijk de toegevoegde waarde van elke organisatie moeten benadrukken, in voorkomend geval een betere taakverdeling moeten helpen vastleggen, en door middel van een voortdurende dialoog en nauwe coördinatie in kaart moeten brengen of het de EU of de NAVO is die op een bepaald gebied, op een manier die beide partijen ten goede komt, het voortouw moet nemen;

12.

verwacht dat de voltooiing van het strategisch kompas zal leiden tot een verdieping van de solidariteit in de EU en zal bijdragen tot een gemeenschappelijke strategische cultuur onder de lidstaten; is ingenomen met de eerste gemeenschappelijke dreigingsanalyse van november 2020 en roept op stappen te zetten richting een gemeenschappelijke dreigingsevaluatie in onderlinge afspraak; is van mening dat de geïntegreerde aanpak van de EU kan worden geactualiseerd teneinde rekening te houden met de bevindingen van de dreigingsanalyse die in het kader van het strategisch kompas wordt verricht; is van mening dat bij het opstellen van het strategisch kompas terdege rekening moet worden gehouden met de veiligheidsdimensie van de landen in de onmiddellijke nabijheid van de EU, met name het Oostelijk Partnerschap en de Westelijke Balkan, aangezien de Europese veiligheidssituatie en de Europese weerbaarheid niet kunnen worden bereikt zonder de veiligheid en weerbaarheid op lange termijn van alle buurlanden van de EU;

13.

beklemtoont dat artikel 5 van het Noord-Atlantisch Verdrag alsook artikel 42, lid 7, VEU en artikel 222 VWEU belangrijke instrumenten zijn om solidariteit te waarborgen wanneer leden van de respectieve organisaties met een crisis worden geconfronteerd; herinnert eraan dat artikel 5 van het Noord-Atlantisch Verdrag is ingeroepen na de terroristische aanslagen in New York en Washington in september 2001 teneinde solidariteit met de VS te tonen en dat artikel 42, lid 7, VEU is ingeroepen na de terroristische aanslagen in Parijs in november 2015 teneinde solidariteit met Frankrijk te tonen; moedigt aan om bij de herziening van het strategisch concept en de opstelling van het strategisch kompas van gedachten te wisselen over de relatie tussen artikel 42, lid 7, VEU en artikel 5 van het Noord-Atlantisch Verdrag, waarin de ondubbelzinnige inzet van respectievelijk de EU en de NAVO voor solidariteit en veiligheid is vastgelegd, met dien verstande dat de autonome besluitvorming van beide organisaties volledig moet worden geëerbiedigd;

14.

is ingenomen met de positieve taal over de samenwerking tussen de EU en de NAVO in het slotcommuniqué van de de NAVO-top op 14 juni 2021; is echter van mening dat er aanzienlijk meer inspanningen nodig zijn om de samenwerking tussen de EU en de NAVO te bevorderen en een echt strategisch partnerschap tot stand te brengen; onderstreept dat de EU een partner van de NAVO is, en dat de samenwerking tussen de EU en de NAVO wederzijds versterkend is en gestoeld is op de overeengekomen leidende beginselen van transparantie, wederkerigheid, inclusiviteit en de beslissingsautonomie van beide organisaties; benadrukt dat de ontwikkeling van coherente, complementaire en interoperabele defensievermogens van essentieel belang is om de veiligheid van het Euro-Atlantische gebied te vergroten, in overeenstemming met het beginsel van één set strijdkrachten; herhaalt dat een Europees vermogen om, in partnerschap of autonoom, op te treden essentieel is voor complementariteit alsook om bij te dragen aan de vervulling van de kerntaken van de NAVO en aan de verbetering van conflictpreventie, en dus ook voor de veiligheid van het Europese continent als geheel;

15.

is van mening dat de toekomstige samenwerking tussen de EU en de NAVO moet worden gebaseerd op de ervaringen en inzichten die zijn opgedaan met de unieke expertise van de EU op het gebied van civiele crisisbeheersing en capaciteitsopbouw, met name via het civiel plannings- en uitvoeringsvermogen (CPCC), en haar expertise inzake militaire crisisbeheersing, met name via het militair plannings- en uitvoeringsvermogen (MPCC), samen met de ervaring die sinds 2003 is opgedaan bij 37 militaire veldoperaties en het verlenen van bijstand aan militaire actoren in partnerlanden via het initiatief “Capaciteitsopbouw voor veiligheid en ontwikkeling” (CBSD) en de Vredesfaciliteit voor Afrika, een instrument dat is geïntegreerd in de Europese Vredesfaciliteit;

16.

is ingenomen met de duidelijke taal in het communiqué van de NAVO-top van 14 juni 2021 over het belang van weerbaarheid; benadrukt dat zowel de EU als de NAVO hun samenwerking op het cruciale gebied van weerbaarheid moeten versterken en doeltreffender moeten coördineren, en wijst op de ambitie van de EU om een zinvolle aanpak te ontwikkelen om de diverse civiele en militaire aspecten van weerbaarheid — onder meer op het gebied van de bescherming van kritieke infrastructuur, zoals in de sectoren vervoer, energie en IT — alsook de rol van de EU als belangrijke speler in de strijd tegen desinformatie en nepnieuws te versterken;

17.

is ingenomen met het positieve besluit van de Raad van 6 mei 2021 om de coördinator van het project inzake militaire mobiliteit, Nederland, de volmacht te geven de Verenigde Staten, Canada en Noorwegen uit te nodigen, na hun respectieve verzoeken, om deel te nemen aan het PESCO-project inzake militaire mobiliteit; onderstreept dat deze deelname een belangrijke stap zou zijn in de richting van meer samenhang tussen de respectieve inspanningen van de EU en de NAVO op het gebied van vermogensontwikkeling, en een concreet voorbeeld zou zijn van een gerevitaliseerd trans-Atlantisch partnerschap; stipt aan dat uitzonderlijke deelname van derde landen aan PESCO-projecten, op voorwaarde dat dit geen afbreuk doet aan de doelstelling om het GVDB van de EU te bevorderen en mits zij aan een overeengekomen reeks politieke, inhoudelijke en juridische voorwaarden voldoen, in het strategische belang van de Unie kan zijn, met name als zij technische expertise of aanvullende vermogens bieden; is van mening dat dit met name geldt voor strategische partners zoals NAVO-bondgenoten, landen in de Westelijke Balkan en partners van het Oostelijk Partnerschap; herinnert aan zijn standpunt dat deelname van derde landen slechts uitzonderlijk kan zijn, waartoe per geval en op uitnodiging van de EU-lidstaten wordt besloten, en onderstreept dat een dergelijke deelname toegevoegde waarde moet bieden en moet bijdragen aan de versterking van het GVDB; stipt tevens aan dat bij de deelname van derde landen de relevante regels van Besluit (GBVB) 2020/1639 in acht moeten worden genomen;

18.

onderstreept het belang van trans-Atlantische samenwerking met betrekking tot een reeks internationale kwesties, zoals klimaatverandering, respons op pandemieën, opkomende disruptieve technologieën, artificiële intelligentie, cyberbeveiliging, terrorismebestrijding, met inbegrip van jihadistisch en door de staat gefinancierd terrorisme, energie, maritieme veiligheid en veerkracht, en op het gebied van de kosmische ruimte;

19.

erkent de belangrijke samenwerking tussen de EU en de NAVO in de Westelijke Balkan, zoals die tussen de rechtsstaatmissie van de EU in Kosovo (EULEX) en de vredesmacht voor Kosovo (KFOR); brengt hulde aan operatie EUFOR Althea, waarvan het operationele hoofdkwartier op basis van de Berlijn Plus-regeling met de NAVO in het Algemeen Hoofdkwartier van de Geallieerde Mogendheden in Europa (SHAPE) is gevestigd en die in het kader van deze regeling heeft bijgedragen tot een veilige omgeving in Bosnië en Herzegovina sinds in 2004 het stokje werd overgenomen van de stabilisatiemacht van de NAVO (SFOR); merkt op dat de ervaring die is opgedaan met en de lering die is getrokken uit die missies en operaties van groot belang zijn om te waarborgen dat alle huidige en toekomstige vormen van samenwerking tussen de EU en de NAVO vrede, veiligheid en stabiliteit brengen in getroffen gebieden, alsook om lokale partners te ondersteunen en op te leiden en om capaciteit op te bouwen; wijst op de belangrijke rol die de NAVO-integratie in de Westelijke Balkan heeft gespeeld door deze landen te stabiliseren, hetgeen belangrijk was voor hun EU-perspectief en geleidelijke integratie in de EU; is van mening dat de EU en de NAVO meer steun moeten verlenen aan de landen van de Westelijke Balkan om kwaadwillige buitenlandse inmenging van landen als Rusland, China, Turkije en Saudi-Arabië, alsook radicale groeperingen en niet-statelijke actoren, tegen te gaan; is ingenomen met het feit dat drie landen van de Westelijke Balkan die het proces voor toetreding tot de EU zijn gestart, namelijk Albanië, Montenegro en Noord-Macedonië, NAVO-bondgenoten zijn geworden;

20.

roept de lidstaten en de NAVO-bondgenoten op alle mogelijke middelen aan te wenden om de versterking van de samenwerking op militair en veiligheidsgebied met (potentiële) kandidaat-lidstaten van de EU en met de partnerlanden in het oostelijke en zuidelijke nabuurschap te ondersteunen, aangezien de veiligheid en de stabiliteit van de regio zonder deze samenwerking niet kunnen worden gewaarborgd; wijst erop dat de EU het opendeurbeleid van de NAVO aanzienlijk kan ondersteunen door voor nauwe politieke en operationele synergieën te zorgen met de aspirant-lidstaten, namelijk Bosnië en Herzegovina, Oekraïne en Georgië; wijst op het belang van de bijdragen die de verschillende partnerlanden van de NAVO leveren aan de Euro-Atlantische veiligheid; dringt aan op sterkere coördinatie en een doeltreffende taakverdeling tussen de EU en de NAVO bij samenwerking met derde landen, met bijzondere aandacht voor de landen die deel uitmaken van het Enhanced Opportunities Partnership (EoP) van de NAVO; uit nogmaals zijn steun voor uitbreiding van de EU en van de NAVO;

Dreigingen en uitdagingen voor de EU en de NAVO

21.

drukt zijn grote bezorgdheid uit over het voortdurende revisionistische, militaristische en agressieve beleid van Rusland onder president Poetin; is ingenomen met de duidelijke taal over Rusland die tijdens de onlangs gehouden NAVO-top en de top tussen de EU en de VS is gebezigd, en is verheugd over de onlangs begonnen dialoog op hoog niveau tussen de EU en de VS over Rusland; onderstreept dat zowel de NAVO als de EU een consistente, proactieve strategie moeten hebben en op wettige wijze, snel en eensgezind moeten reageren op daden van traditionele en hybride agressie en provocatie door Rusland; herhaalt zijn eerdere veroordeling van de onrechtmatige en illegale annexatie van de Krim door Rusland in 2014; veroordeelt dat Rusland voortdurend gebruik maakt van cyberaanvallen, desinformatiecampagnes, nepnieuws, moordpogingen en gifaanslagen tegen oppositieleden; dringt er bij de EU en de NAVO op aan de huidige verbintenissen te versterken en uit te breiden om de directe en indirecte agressie en activiteiten van Rusland tegen Oekraïne, Georgië en Moldavië, alsook zijn aanhoudende assertieve activiteiten in de Oostzee- en de Zwarte Zeeregio, in de Zee van Azov, in het oostelijke Middellandse Zeegebied en in het hoge noorden tegen te gaan; herhaalt hoe belangrijk het is de internationale grenzen en de territoriale integriteit van de buurlanden van Rusland te eerbiedigen; stipt aan dat de trans-Atlantische partners hun tweesporenaanpak van afschrikking en dialoog met Rusland moeten coördineren en regelmatig contact moeten onderhouden op het gebied van wapenbeheersing, militaire transparantie en andere veiligheidskwesties;

22.

veroordeelt de recente Russische sancties tegen hoge Europese functionarissen en andere EU-burgers, onder wie de voorzitter van het Europees Parlement, en betreurt dat president Poetin elke vorm van dialoog afwijst, een aantal zeer belangrijke internationale toezeggingen niet nakomt en de mensenrechten en fundamentele vrijheden voortdurend schendt, en beschouwt het aanhoudende agressieve optreden en de steeds grotere militaire assertiviteit van Rusland als een bedreiging voor de internationale veiligheid en stabiliteit; uit zijn bezorgdheid over de recente grootschalige militaire activiteiten van Rusland in en rond Oekraïne; spreekt in dit verband zijn onwrikbare steun uit voor de soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne en dringt aan op versterking van zijn militaire capaciteiten en weerbaarheid;

23.

erkent dat met een gecoördineerde trans-Atlantische strategie moet worden geantwoord op de toenemende invloed, assertiviteit en militaire, technologische en politieke opkomst van China; is in dit verband ingenomen met de sterke taal die is gebezigd tijdens de onlangs gehouden NAVO-top en de top tussen de EU en de VS; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het beleid van de autoriteiten van de Chinese Communistische Partij (CCP), onder meer met betrekking tot de onderdrukking van de democratie in Hongkong, de discriminerende behandeling van religieuze en culturele minderheden, met name de Oeigoeren in Xinjiang, de bedreigingen jegens Taiwan of het agressieve beleid en optreden in de Zuid-Chinese Zee; wijst voorts op het belang van het feit dat China, als autoritair regime, systemische concurrentie is aangegaan met het trans-Atlantisch partnerschap door de op regels gebaseerde internationale orde, waarvan de opbouw vele decennia heeft geduurd, te ondermijnen, en nu probeert deze te hervormen in overeenstemming met de eigen doctrine, waarden en belangen van de CCP; wijst op de toegenomen aanwezigheid van China op het internationale toneel en in Europa via zijn Nieuwe Zijderoute, zijn investeringen in kritieke infrastructuur in Europa, zijn activiteiten in cyberspace, in het Noordpoolgebied en in Afrika, de gedocumenteerde diefstal van intellectuele eigendom en de aanleg van voorraden ballistische raketten; pleit ervoor de activiteiten van China op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT), met name met betrekking tot zijn digitale zijderoute-initiatief, op de voet te volgen, teneinde afhankelijkheid te voorkomen van infrastructuurvoorzieningen die in handen zijn van Chinese bedrijven, aangezien een dergelijke afhankelijkheid het risico met zich meebrengt dat China de ontwikkeling van internationale ICT-normen unilateraal beïnvloedt; verzoekt de EU en de NAVO de coördinatie op te schroeven om kritieke digitale infrastructuur en telecommunicatienetwerken tegen manipulatie vanuit het buitenland te beschermen, door apparatuur die is vervaardigd door entiteiten uit niet-democratische landen als China geleidelijk te vervangen;

24.

moedigt de EU en de NAVO aan een strategische dialoog te starten teneinde een gezamenlijke en gecoördineerde benadering ten aanzien van China te ontwikkelen op basis van de sterke punten en vermogens van elke organisatie, zodat de hoogst mogelijke toegevoegde waarde tot stand kan worden gebracht aan de hand van gezamenlijk overeengekomen strategische doelstellingen;

25.

uit zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat autoritaire tegenstanders en concurrenten van het trans-Atlantisch partnerschap niet alleen militaire maar ook politieke, economische, technologische en sociale instrumenten inzetten om onze samenlevingen en democratieën te ondermijnen; wijst op de aanzienlijke veiligheids- en economische uitdagingen die voortvloeien uit hybride dreigingen, cyberaanvallen, buitenlandse inmenging, inmenging in verkiezingen en desinformatiecampagnes, die een aanval vormen op het wezen van onze democratieën; veroordeelt de recente stijging van het aantal cyberaanvallen en de toenemende spionage door statelijke en niet-statelijke actoren bij EU-lidstaten en NAVO-bondgenoten in het kader van de COVID-19-pandemie, onder meer gericht op de gezondheidszorg; beklemtoont dat alle Europese inspanningen op het gebied van weerbaarheid, om draagvlak voor defensieactiviteiten te waarborgen, tevens een duidelijke publieke communicatiestrategie moeten omvatten om de bevolking meer bewust te maken van de trans-Atlantische uitdagingen op veiligheidsgebied; is van mening dat de EU en de NAVO moeten streven naar het bereiken van overeenstemming over en de toepassing van een alomvattende aanpak voor doortastendere, gecoördineerde, evenredige reacties, adequate conflictpreventie en crisisbeheersingsmechanismen teneinde gemeenschappelijke nieuwe dreigingen het hoofd te bieden;

26.

wijst erop dat de NAVO een uniek forum blijft voor defensiesamenwerking tussen de EU en haar voormalige lidstaat, het VK; dringt aan op een alomvattend, inclusief en strategisch veiligheids- en defensiepartnerschap tussen de EU en het VK; dringt er bij de NAVO en de EU op aan meer gezamenlijk actie te ondernemen op het internationale toneel om de democratie te beschermen, onder meer door multilaterale organisaties te versterken om de op regels gebaseerde multilaterale orde te verdedigen tegen de opkomst van autoritaire machten; roept op om op actieve wijze nauwere banden te smeden met gelijkgestemde democratieën wereldwijd; is van mening dat sterkere partnerschappen met landen als Japan, Australië en India, die samen met de VS de veiligheidsdialoog met vier partijen (Quadrilateral Security Dialogue) vormen, alsook met Zuid-Korea en Nieuw-Zeeland, samen met intensievere samenwerking met Taiwan niet alleen onze algemene veiligheid zouden vergroten, maar ook kunnen bijdragen aan een doeltreffendere uitvoering van internationale normen en regels die door multilaterale fora, zoals de VN, zijn vastgesteld; moedigt in dit verband ook de samenwerking van de EU en de NAVO met Asean-leden aan;

27.

moedigt de EU, de NAVO en de VN aan om de mogelijkheden voor nauwere samenwerking op het gebied van crisisbeheersing, humanitaire acties, vredeshandhaving en capaciteitsopbouw bij partners, met name in gemeenschappelijke inzetgebieden, verder te verkennen; roept op tot de totstandbrenging van een inclusievere omgeving door middel van een grotere participatie van vrouwen bij de drie kerntaken en hun politieke en militaire structuren; dringt er bij de EU en de NAVO op aan dat zij samenwerken voor een meer systematische uitvoering van Resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad inzake vrouwen, vrede en veiligheid, en dat zij gezamenlijke onderwijs- en opleidingsactiviteiten ontwikkelen;

28.

benadrukt dat behoefte bestaat aan een consequente, duidelijke, samenhangende en gecoördineerde EU-NAVO-benadering van het zuidelijke nabuurschap, aan de hand waarvan zowel traditionele dreigingen zoals terrorisme als de steeds grotere agressieve aanwezigheid van Rusland en China het hoofd kan worden geboden; wijst op de samenwerking in het verleden tussen de NAVO-operatie Ocean Shield en de EU-zeemacht Atalanta bij de strijd tegen piraterij en het garanderen van een veilige doorvaart in de Golf van Aden;

29.

dringt aan op samenwerking en coördinatie in het Middellandse Zeegebied tussen EU-operatie EUNAVFOR MED IRINI en NAVO-operatie Sea Guardian; benadrukt dat beide operaties bijdragen aan veiligheid en stabiliteit in het Middellandse Zeegebied;

30.

maakt zich zorgen over de toenemende spanningen in de Indo-Pacifische regio, die een bedreiging vormen voor de regionale en mondiale stabiliteit, en dringt aan op intensievere samenwerking met gelijkgestemde partners in de regio, met inbegrip van regelmatige politieke dialoog en overleg, informatie-uitwisseling en de coördinatie van opleidingen en oefeningen;

31.

roept op tot een sterke inzet en coördinatie tussen de EU en de NAVO om de vooruitgang die de afgelopen twee decennia in Afghanistan is geboekt, te bestendigen in het licht van de terugtrekking van de missie “Resolute Support” uit Afghanistan, die ordelijk en gecoördineerd moet verlopen; moedigt verdere steun aan voor de intra-Afghaanse vredesbesprekingen en dringt erop aan dat hierbij de politieke, economische en sociale verworvenheden van het Afghaanse volk sinds 2001, met name de bescherming van de rechten van vrouwen, kinderen en minderheden, worden behouden en hierop wordt voortgebouwd;

32.

steunt intensievere coördinatie tussen de EU, de VN en de NAVO in Irak, onder meer via de adviesmissie van de EU in Irak (EUAM Iraq) en de NAVO-missie in Irak (NMI), die beide helpen het land te stabiliseren;

33.

moedigt dialoog en samenwerking tussen de EU en de NAVO met partnerlanden in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied aan; merkt op dat Colombia het enige partnerland van de NAVO in Latijns-Amerika is en benadrukt dat het van belang is verdere partnerschappen in de regio te consolideren;

34.

erkent dat hybride aanvallen en cyberaanvallen door vijandelijke staten en niet-statelijke actoren moeilijk als traditionele interstatelijke conflicten, spionage en sabotage te definiëren vallen; roept de EU op verder te werken aan de ontwikkeling van haar eigen instrumentarium teneinde kritieke infrastructuur te beschermen tegen hybride aanvallen; is ingenomen met het werk dat is verzet in het kader van het overlegforum over duurzame energie in de defensie- en veiligheidssector (CF SEDSS) van het Europese Defensieagentschap (EDA) teneinde de bescherming van kritieke infrastructuur in de EU te verbeteren; benadrukt dat zowel de EU als de NAVO hun eigen vermogen om hybride en cyberaanvallen — waaronder aanvallen tegen hun eigen instellingen — te voorkomen, tegen te gaan en erop te reageren, verder moeten versterken; is ingenomen met de verduidelijking in het communiqué van de NAVO-top van 2021 dat de Noord-Atlantische Raad kan besluiten artikel 5 in te roepen in geval van hybride oorlogvoering of een gewapende aanval; dringt aan op meer samenwerking en opleiding op het gebied van cyberdefensie; stelt voor een gemeenschappelijk informatieknooppunt voor cyberdreigingen en een gezamenlijke taskforce van de EU en de NAVO voor cyberveiligheid op te richten zodat een collectief antwoord op cyberdreigingen kan worden gedefinieerd en overeengekomen; pleit in dat opzicht voor een sterke coördinatie tussen het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (Enisa) en het Cooperative Cyber Defence Centre of Excellence van de NAVO; roept op tot meer coördinatie tussen de EU en de NAVO met betrekking tot de collectieve aansprakelijkheidsstelling voor kwaadaardige cyberincidenten;

35.

is ingenomen met de werkzaamheden van het Europees Kenniscentrum voor de bestrijding van hybride dreigingen (Hybrid COE), het computercrisisresponsteam voor de instellingen, organen en instanties van de Europese Unie (CERT-EU) en de Computer Incident Response Capability (NCIRC) van de NAVO, en beschouwt deze als goed voorbeeld van samenwerking tussen de EU en de NAVO; is van mening dat een gezamenlijke respons op cyberdreigingen verder zou kunnen worden ontwikkeld via het Hybrid COE, onder meer door middel van gezamenlijke cursussen en opleidingen; is ervan overtuigd dat meer stappen, zoals inspanningen om meer synergieën tot stand te brengen tussen civiele en militaire componenten, nodig zijn teneinde de gemeenschappelijke weerbaarheid te vergroten zodat toekomstige hybride dreigingen kunnen worden afgewend; wijst voorts op het potentieel dat de EU en de NAVO samen hebben om op basis van onze gedeelde waarden mondiale cybernormen vorm te geven; is van mening dat de EU en de NAVO hun standpunten inzake de ontwikkeling van een agenda voor internationale wapenbeheersing onderling moeten afstemmen op belangrijke gebieden van opkomende en disruptieve technologieën met militaire toepassingen;

36.

verzoekt de EU en de NAVO hun gezamenlijke inspanningen te intensiveren teneinde een wereldwijde technologische leidersrol met betrekking tot militaire vermogens te bereiken en te handhaven, onder meer door middel van de gezamenlijke financiering van onderzoeksprojecten op basis van speerpunttechnologieën, kwantumcomputing en artificiële intelligentie, om zo de ontwikkeling van op democratische waarden gebaseerde geavanceerde militaire vermogens te bevorderen; wijst op de rol die startende ondernemingen en kmo’s met een civiele oriëntatie spelen bij de actuele innovatie op het gebied van opkomende technologieën; benadrukt dat opkomende technologieën ook kansen bieden om onze standpunten inzake defensie kracht bij te zetten; wijst er voorts op dat interoperabiliteit, gemeenschappelijke technologische normen en gezamenlijke investeringen in geavanceerde technologie, onderzoek en innovatie voor de EU en de NAVO cruciaal zijn bij hun streven om onze burgers zo goed mogelijk te beschermen; benadrukt dat de ontwikkeling van artificiële intelligentie (AI) die de grondrechten eerbiedigt en het algemeen belang dient, een versterkt EU-kader voor AI vereist waarbij openbare, particuliere en maatschappelijke belanghebbenden worden betrokken; beveelt aan om via initiatieven zoals het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie (EDIDP), PESCO en het EDF de deelname van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) te faciliteren via inspanningen om incubatie en kapitaalinvestering te ondersteunen; pleit voor de ontwikkeling van een reeks gemeenschappelijke AI-capaciteiten van de EU teneinde de technische kloven te overbruggen en ervoor te zorgen dat lidstaten die niet beschikken over de desbetreffende deskundigheid van de technologie-industrie of het vermogen om AI-systemen toe te passen in hun Ministerie van Defensie, niet achterblijven;

37.

wijst op het hoge tempo van technologische ontwikkelingen, met inbegrip van digitalisering en het steeds grotere potentieel van AI, en verzoekt de EU-lidstaten en de NAVO-bondgenoten te streven naar nauwere samenwerking zodat zij wat die megatrends betreft een technologische voorsprong kunnen behouden, de interoperabiliteit van hun IT-systemen kunnen waarborgen en gezamenlijk kunnen streven naar de ontwikkeling van gemeenschappelijke ethische normen voor die nieuwe technologieën en die wereldwijd kunnen bevorderen; verzoekt de EU en de NAVO het voortouw te nemen bij de wereldwijde inspanningen om een alomvattend regelgevingskader voor de ontwikkeling en het ethische gebruik van wapens met een zekere mate van autonomie op te zetten; moedigt de EU en de NAVO-bondgenoten aan actief deel te nemen aan internationale onderhandelingen over een juridisch bindend instrument dat dodelijke autonome wapensystemen zonder beduidende menselijke controle verbiedt; beklemtoont dat samenwerking tussen de EU en de NAVO cruciaal is om tegenwicht te bieden aan de ambitie van tegenstanders als China en Rusland inzake technologische dominantie en het kwaadaardige gebruik van technologie;

38.

erkent dat de klimaatverandering een “dreigings- en crisismultiplicator” is en een niet eerder geziene uitdaging vormt voor de vrede, welvaart, (menselijke) veiligheid en stabiliteit wereldwijd; dringt aan op een intensievere dialoog tussen de EU en de NAVO en een reeks acties teneinde de klimaatverandering en de complexe gevolgen daarvan voor de internationale veiligheid tegen te gaan; wijst erop dat de EU over een breder scala aan bevoegdheden en instrumenten beschikt om een alomvattend antwoord te bieden op de uitdagingen die de klimaatverandering en de achteruitgang van de biodiversiteit met zich meebrengen; benadrukt dat de EU en de NAVO allebei meer moeten investeren in groene technologieën teneinde de militaire doeltreffendheid te verhogen en tegelijkertijd de ecologische voetafdruk tot een minimum te beperken en verdere schade aan ecosystemen te voorkomen;

39.

erkent dat de ruimte een kritiek domein is en dat nieuwe technologieën het snel mogelijk maken om ze op het gebied van defensie te gebruiken; erkent dat dit zowel kansen schept voor de samenwerking tussen de EU en de NAVO als uitdagingen met zich meebrengt voor de trans-Atlantische veiligheid; erkent dat de inzetbaarheid van de NAVO in de ruimte afhankelijk is van de voorzieningen waarover haar lidstaten in de ruimte beschikken, en beklemtoont in dit verband dat de samenwerking moet worden versterkt op basis van bestaande EU-programma’s zoals Galileo en Copernicus; is van mening dat samenwerking tussen de EU en de NAVO op ruimtegebied kan bijdragen aan de ontwikkeling binnen de internationale gemeenschap van normen en beste praktijken voor veiligheid in de ruimte, wat wederzijdse voordelen kan opleveren op het gebied van communicatie, navigatie en inlichtingen; benadrukt dat de EU en de NAVO ernaar moeten streven de bewapening van de ruimte te voorkomen; wijst op het toenemende belang van satellieten en beveiliging in de ruimte, onderstreept het belang van het Satellietcentrum van de EU en vraagt het agentschap de beveiliging en kwetsbaarheid van de satellieten van de EU en de lidstaten ten aanzien van ruimteschroot, cyberaanvallen en rechtstreekse raketaanvallen te analyseren en daarover een verslag op te stellen;

40.

erkent het toenemende strategische belang van het hoge noorden en het Noordpoolgebied en de politieke, economische, ecologische en veiligheidsdimensies ervan, en onderkent dat coördinatie tussen de EU en de NAVO in het Noordpoolgebied belangrijk is; benadrukt dat het Noordpoolgebied een gebied van vreedzame samenwerking moet blijven en dringt aan op vertrouwenwekkende maatregelen om te voorkomen dat stappen worden gezet naar een grotere militaire aanwezigheid in de regio; merkt op dat de Arctische Raad de opdracht heeft gekregen om constructieve dialoog en duurzame ontwikkeling te bevorderen; wijst op het verzoek van de EU om in de Arctische Raad de status van waarnemer te krijgen, stipt aan dat de EU momenteel haar beleid inzake het Noordpoolgebied bijwerkt, en herhaalt zijn oproep tot nauwere samenwerking met alle Arctische partners, zowel bilateraal als regionaal, ook in het kader van de Arctische Raad, de Raad voor het Europees-Arctische Barentszzeegebied en de partnerschappen van de Noordelijke Dimensie, met betrekking tot alle kwesties van gemeenschappelijk belang; onderstreept dat het belangrijk is de vrijheid van scheepvaart in het hoge noorden te waarborgen; wijst op de parlementaire dimensie van de samenwerking in het Noordpoolgebied, onder meer via het Permanent Comité van parlementsleden van het Noordpoolgebied (SCPAR), waaraan het Europees Parlement deelneemt;

41.

is ingenomen met de nauwe samenwerking tussen de EU en de NAVO tijdens de COVID-19-pandemie; onderstreept de belangrijke rol van de strijdkrachten van de NAVO-bondgenoten en EU-lidstaten tijdens de COVID-19-pandemie en is verheugd over de militaire bijstand voor civiele ondersteuningsoperaties, met name voor het opzetten van veldhospitalen, het vervoer van patiënten en de levering en distributie van materieel; moedigt EU-NAVO-initiatieven aan waarmee wordt beoogd het grensoverschrijdend gebruik van militaire logistieke vermogens om het hoofd te bieden aan dergelijke noodsituaties te vergemakkelijken, teneinde meer coördinatie, synergie, solidariteit en steun mogelijk te maken; benadrukt dat de paraatheid van de EU en de NAVO inzake chemische, biologische, radiologische en nucleaire defensie moet worden vergroot; is ervan overtuigd dat de gezamenlijke inspanningen van de EU en de NAVO bij het aanpakken van de COVID-19-crisis rechtstreeks bijdragen aan het veerkrachtiger maken van onze samenlevingen; onderstreept dat de COVID-19-pandemie heeft laten zien welke uitdagingen ontwrichtende noodsituaties, met name die van niet-traditionele aard zoals pandemieën en natuurrampen, voor onze huidige veerkracht met zich meebrengen; merkt bezorgd op dat de COVID-19-crisis niet alleen negatieve gevolgen heeft gehad voor de volksgezondheid en de economie, maar ook voor de veiligheid, aangezien de geopolitieke rivaliteit en de onzekerheid — bijvoorbeeld met betrekking tot de continuïteit van de toeleveringsketens — toenamen, met blijvende gevolgen voor de Europese en internationale veiligheid en stabiliteit; pleit voor de intensivering van de samenwerking tussen de EU en de NAVO met het oog op een betere respons op niet-traditionele noodsituaties, met inbegrip van oefeningen op basis van de lering die is getrokken uit de COVID-19-pandemie, regelmatige opleidingssessies teneinde de lidstaten en bondgenoten beter voor te bereiden om te anticiperen op natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen en ze in goede banen te leiden, en de ontwikkeling van voorraden noodapparatuur en noodzakelijke middelen;

Tijd om de EU-ambities op het gebied van defensie waar te maken

42.

is ervan overtuigd dat de lidstaten meer inspanningen moeten leveren om het ambitieniveau van de EU te bereiken en het handelingsvermogen van de EU te verbeteren, met een meer bekwaam, inzetbaar, interoperabel en duurzaam geheel van militaire en civiele vermogens en eenheden, omdat de EU hierdoor billijker en doortastender aan de trans-Atlantische veiligheid zou kunnen bijdragen en tegelijkertijd zou kunnen toewerken naar strategische autonomie, en dit de weg verder zou effenen om geleidelijk een Europese defensie-unie tot stand te brengen in de geest van artikel 42 VEU, mocht de Europese Raad daartoe met eenparigheid van stemmen besluiten; benadrukt dat strategische autonomie de trans-Atlantische veiligheid versterkt en er geenszins op gericht is tot overlapping van maatregelen en middelen te leiden of afstand te nemen van de NAVO of de NAVO te verzwakken, maar een aanvulling moet vormen op en interoperabel moet zijn met de inspanningen en vermogens van de NAVO; onderstreept tegelijkertijd dat strategische autonomie van de EU niet alleen de ontwikkeling van defensievermogens met behulp van een sterke en onafhankelijke Europese technologische en industriële defensiebasis (EDTIB) inhoudt, maar ook betrekking heeft op de institutionele capaciteit van de EU om op te treden, waar mogelijk met partners en in het bijzonder met de NAVO, en indien nodig onafhankelijk; is van oordeel dat de EU dankzij deze verhoogde Europese inspanningen om vermogens te ontwikkelen meer verantwoordelijkheid op zich zal kunnen nemen voor de Europese veiligheid — ook in de Europese buurlanden — en voor de mondiale stabiliteit, en de gemeenschappelijke belangen en waarden van de EU en de NAVO nog meer zal kunnen bevorderen; benadrukt dat een Europese Unie met strategische autonomie zal fungeren als hoeksteen van de trans-Atlantische alliantie en het mogelijk zal maken een aantal van de mondiale uitdagingen die vandaag en in de nabije toekomst moeten worden aangepakt, efficiënter en doeltreffender het hoofd te bieden;

43.

is er vanwege de nooit eerder geziene omvang van de uitdagingen sterk van overtuigd dat de ambities van de EU in het kader van PESCO en op het gebied van vermogensontwikkeling betrekking moeten hebben op een strijdkrachtencombinatie die het gehele spectrum van operaties kan bestrijken; herinnert eraan dat de EU, als zij in defensie investeert, in de veiligheid van de gehele trans-Atlantische gemeenschap investeert en dat dit zal leiden tot een eerlijker lastenverdeling tussen de trans-Atlantische NAVO-partners; onderstreept dat de ontwikkeling van defensievermogens moet worden bevorderd om op passende wijze te kunnen reageren op gemeenschappelijke dreigingen; is van oordeel dat de EU-lidstaten, met name de 21 lidstaten die ook deel uitmaken van de NAVO, coherent moeten optreden en zonder het trans-Atlantische partnerschap te veronachtzamen, moeten overwegen een duidelijke “Europese ambitie” op het gebied van vermogensontwikkeling vast te stellen, met name door hun investeringen in onderzoek en innovatie op te voeren; dringt er bij de 21 lidstaten die ook deel uitmaken van de NAVO op aan het beginsel van één set strijdkrachten toe te passen door dezelfde potentieel beschikbare vermogenspool op te geven voor planningsdoeleinden in het kader van de EU en de NAVO; spoort de leden van beide organisaties aan meer inspanningen te leveren om daar waar de behoeften elkaar overlappen te komen tot grotere samenhang tussen de resultaten van het NDPP en de EU-initiatieven op het gebied van vermogensontwikkeling, in het bijzonder de vermogensdoelstellingen met een grote impact (HICG), het vermogensontwikkelingsplan (CDP) van de EU en de EU-CARD, teneinde onnodige overlappingen te voorkomen en beter te reageren op nieuwe dreigingen; benadrukt de belangrijke rol van het EDA bij de opstelling van het CDP van de EU; onderstreept dat elke evaluatie van de EU-doelstellingen eveneens betrekking moet hebben op de hoofddoelen en de HICG; beklemtoont dat een dergelijke evaluatie essentieel is om te kunnen genieten van alle voordelen van initiatieven zoals PESCO; is er bovendien van overtuigd dat de EU de onderlinge koppeling tussen planning, onderzoek en de ontwikkeling van vermogens moet verbeteren;

44.

is van mening dat de Europese bondgenoten in de NAVO, waar mogelijk met steun van Europese partners die geen deel uitmaken van de NAVO, moeten trachten te zorgen voor een adequate verdeling van de lasten en van de verantwoordelijkheden teneinde voor een toereikend deel bij te dragen in het kader van het NDPP, rekening houdend met het belang en de rol van de Europeanen binnen de alliantie; is van mening dat dit tegelijkertijd het vermogen van Europa zou versterken om zich te verdedigen, en dus ook de operationele capaciteiten van Europa zou vergroten;

45.

beklemtoont dat het trans-Atlantische partnerschap alleen succesvol kan zijn als alle lidstaten hun toezeggingen nakomen, ook voor wat investeringen in defensie betreft, en elkaar wederzijdse steun verlenen; beklemtoont de NAVO-doelstelling van 2 %, die tijdens de NAVO-top in Wales in september 2014 is bevestigd en door een aantal Europese NAVO-bondgenoten is behaald, en benadrukt dat de verwezenlijking van die doelstelling tevens een investering in Europese veiligheid en stabiliteit is en ervoor zorgt dat Europa paraat staat om nieuwe mondiale uitdagingen het hoofd te bieden; herinnert eveneens aan de toezegging om 20 % van de jaarlijkse defensiebegroting te besteden aan het essentiële onderdeel onderzoek en ontwikkeling; beklemtoont dat nieuwe dreigingen, zoals cyber- en hybride dreigingen, boven op de al bestaande veiligheidsproblemen komen en dus aanvullende middelen vergen; beklemtoont dat veiligheid niet zomaar kan worden gemeten in termen van uitgaven ten belope van een bepaald percentage van het bbp, zoals tijdens de pandemie is gebleken, en dat er bij de beoordeling van de bijdragen ter verbetering van de collectieve defensie van de alliantie eveneens rekening moet worden gehouden met diverse andere elementen; dringt erop aan dat de defensie-uitgaven in absolute cijfers niet worden verminderd vanwege de economische uitdagingen waarmee de EU- en NAVO-leden als gevolg van de COVID-19-pandemie worden geconfronteerd;

46.

onderstreept dat Europa, voor zover mogelijk, deze strategische uitdagingen op uitvoerige en coherente wijze moet beschouwen in het kader van de “geïntegreerde aanpak” van de EU, die steeds beter moet worden door de coördinatiemechanismen en commandostructuren te verbeteren en door rekening te houden met nieuwe dreigingen en uitdagingen, en op basis daarvan een besluit moet nemen over de vermogens die samen kunnen worden ontwikkeld en die zowel de bijdrage van de EU-lidstaten aan de collectieve NAVO-defensie ten goede komen als de interoperabiliteit van de Europese vermogens vergroten;

47.

herhaalt zijn steun voor de daadwerkelijke uitvoering van de richtlijnen van het defensiepakket betreffende respectievelijk aanbestedingen op defensie- en veiligheidsgebied en overdracht van defensiegerelateerde producten; benadrukt dat de volledige uitvoering van die richtlijnen een belangrijke stap zou zijn in de richting van een Europese defensie-unie aangezien het defensiebeleid van de EU zo coherenter zou worden en de ontwikkeling van de Europese defensie-industrie zou worden bevorderd; is ervan overtuigd dat met de uitvoering van de richtlijnen op doeltreffende wijze het hoofd kan worden geboden aan de aanhoudende versnippering van de interne markt van de EU voor defensieproducten, die nog steeds leidt tot onnodige overlappingen en tot een toename van ondoelmatige defensie-uitgaven door de lidstaten; onderstreept het belang van een sterke, concurrerende en innovatieve Europese technologische en industriële defensiebasis (EDTIB), in combinatie met het ontstaan van een EU-markt voor militaire uitrusting die volledig in overeenstemming is met de regels van de interne markt, en het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU over wapenuitvoer; is van mening dat dit de Europese veiligheid zou vergroten en de leden van beide organisaties beter zou toerusten; dringt aan op verdere inspanningen met het oog op een volledig operationele gemeenschappelijke defensiemarkt; benadrukt hoe belangrijk het EDF is voor de bundeling van nationale middelen voor gemeenschappelijk onderzoek, ontwikkeling, aankopen, aanbestedingen, onderhoud en opleiding, en dringt aan op een strategische langetermijnoriëntatie van de projectfinanciering in dit kader; dringt aan op meer synergie tussen de EDTIB en vooraanstaande actoren uit de particuliere sector bij de ontwikkeling van opkomende technologieën voor tweeërlei gebruik, zoals AI, waarbij synergie met andere actoren (leden van het maatschappelijk middenveld, onderzoekers enz.) moet worden gewaarborgd; onderstreept het belang van samenwerking tussen het EDA en de NAVO en onderkent de waarde van industriële samenwerking op defensiegebied van de EU in het kader van de trans-Atlantische technologische en industriële samenwerking op defensiegebied; herinnert aan de ambitie op lange termijn om een sterke trans-Atlantische samenwerking in de industriële en defensiesector tot stand te brengen om de trans-Atlantische technologische en industriële ontwikkeling te bevorderen, waarbij onder meer kwesties worden aangepakt in verband met de voorzieningszekerheid, een gemeenschappelijke aanpak inzake intellectuele-eigendomsrechten, buitenlandse directe investeringen en wederzijdse toegang tot defensiemarkten; verzoekt de Commissie actief samen te werken met de NAVO om de trans-Atlantische technologische en industriële ontwikkeling te bevorderen; wijst erop dat de Europese defensie-initiatieven een aanvulling vormen op die van de NAVO en tot doel hebben het engagement van de lidstaten op defensiegebied te stimuleren; moedigt nauwe samenwerking aan tussen het EDA en de internationale staf van de NAVO;

48.

benadrukt het belang van gezamenlijke Europese projecten, zoals het toekomstige luchtgevechtssysteem (Future Combat Air System, FCAS), Eurodrone, met volledige eerbiediging van het internationaal recht, en het grondgevechtssysteem (Main Ground Combat System, MGCS), en pleit voor meer ambitieuze en concrete projecten;

49.

is verheugd over de toezegging van de EU en de VS tijdens de onlangs gehouden top tussen de EU en de VS om te werken aan een administratieve regeling tussen het EDA en de VS; dringt aan op de sluiting van een soortgelijke regeling met andere NAVO-bondgenoten buiten de EU, met name die waarmee de EU toetredingsonderhandelingen heeft opgestart, in voorkomend geval, met inachtneming van alle noodzakelijke waarborgen ter bescherming van de veiligheids- en defensiebelangen van de EU en haar lidstaten, teneinde de trans-Atlantische defensiesamenwerking te verdiepen door ervoor te zorgen dat de gebruikte militaire technologie volledig interoperabel is op technisch niveau;

50.

is ingenomen met de verlenging van het New START-verdrag, die beide ondertekenaars extra tijd geeft om de onderhandelingen voort te zetten met het oog op het bereiken van overeenstemming over een nieuw instrument voor wapenbeheersing; pleit ervoor dat de EU en de NAVO zouden streven naar de betrokkenheid van andere staten, in het bijzonder China; herinnert eraan dat de samenwerking en investeringen op het cruciale gebied van lucht- en raketverdediging moeten worden opgevoerd; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het verstrijken van het INF-verdrag, hetgeen met name voor de Europese landen een nieuw veiligheidsrisico schept; dringt erop aan dat de punten van bezorgdheid van Europa over veiligheid worden onderkend en dat hieraan tegemoet wordt gekomen; betreurt dat enkele landen zich onlangs hebben teruggetrokken uit het Verdrag inzake het open luchtruim;

51.

bevestigt opnieuw zijn volledige steun voor de verbintenis van de EU en haar lidstaten ten aanzien van het NPV als de hoeksteen van de regeling voor nucleaire non-proliferatie en ontwapening; onderstreept dat doeltreffende maatregelen moeten worden genomen in de richting van nucleaire ontwapening; bevestigt zijn eerdere verklaring dat de internationale vrede en veiligheid wordt versterkt in een wereld waar geen kernwapens bestaan of worden verspreid; dringt er bij de EU en de NAVO op aan te streven naar een ambitieuze agenda voor de instandhouding en de versterking van doeltreffende internationale regelingen inzake wapenbeheersing, ontwapening en non-proliferatie, als hoeksteen van de mondiale, trans-Atlantische en Europese veiligheid, en herinnert eraan dat beleid moet worden gevoerd om vooruitgang te boeken met de vermindering van de kernwapenarsenalen en om grenzen te stellen aan de stationering van hypersone raketten; uit zijn bezorgdheid over de huidige ontwikkelingen en initiatieven in Iran met betrekking tot het Iraanse uraniumverrijkingsprogramma; herhaalt zijn niet-aflatende steun voor het gezamenlijk alomvattend actieplan (Joint Comprehensive Plan of Action, JCPOA) als het beste middel om garanties te verkrijgen voor een uitsluitend vreedzaam gebruik van kernenergie door Iran; is verheugd over de hervatting van de besprekingen en roept alle partijen op het akkoord opnieuw volledig na te leven;

52.

dringt er bij de EU en haar instellingen op aan om, voortbouwend op de “geïntegreerde aanpak”, in alle fasen van de beleidsvorming zowel een gemeenschappelijke veiligheids- en defensiecultuur te ontwikkelen, die in overeenstemming is met het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van de lidstaten, als een strategische aanpak, en deze twee aspecten in het bijzonder toe te passen op de besluitvorming op het gebied van handel, beheer van de toeleveringsketen, screening van investeringen, ontwikkelingssamenwerking, infrastructuur, mobiliteit en digitale technologieën; onderstreept de cruciale rol van het strategisch kompas in dat verband; onderstreept dat de EU-instellingen goed geplaatst zijn om een gezamenlijke respons uit te werken op het gebied van hybride en cyberdreigingen en voor de bestrijding van desinformatiecampagnes; is in dat verband ingenomen met het pakket inzake de Veiligheidsunie van december 2020 en is van mening dat dit een goede eerste stap is die snel door verdere acties moet worden gevolgd; wijst op het voorstel voor een NIS 2-richtlijn;

53.

benadrukt dat militaire mobiliteit belangrijk is om de snelle verplaatsing van strijdkrachten binnen en buiten de EU te waarborgen, hetgeen van belang is voor een doeltreffende en preventieve defensie; verzoekt de EU en haar lidstaten zich meer in te spannen om de procedurele belemmeringen voor militaire mobiliteit verder weg te nemen; is ingenomen met de cruciale rol die de EU vervult bij het vergroten van de militaire mobiliteit, en verlangt dat er aanzienlijk meer inspanningen worden geleverd om dat project uit te voeren, met name in het kader van PESCO maar ook door er bij de lidstaten op aan te dringen dat zij hun industriële basis aansporen om voorstellen te doen voor concurrerende projecten die voor medefinanciering door de EU in aanmerking komen; roept op tot een grotere synergie aan de kant van de EU tussen de verschillende betrokken actoren; benadrukt dat militaire mobiliteit alleen kan slagen met een overheidsbrede aanpak waarbij de EU-instellingen, de lidstaten en de NAVO betrokken zijn; dringt erop aan een actieplan in overweging te nemen waarin de nadruk wordt gelegd op de gemeenschappelijke belangen van de EU en de NAVO op het gebied van militaire mobiliteit en meer ambitie wordt getoond met betrekking tot digitalisering, de cyberveerkracht van vervoersinfrastructuur en -systemen en de mogelijkheid om artificiële intelligentie te gebruiken ter bevordering van militaire mobiliteit; is van mening dat dit project aantoont dat samenwerking tussen de EU en de NAVO een meerwaarde heeft en dat de instrumenten en bevoegdheden van de EU kunnen bijdragen tot de collectieve defensie van de NAVO; is verheugd dat aanzienlijke financiële middelen van de EU zijn toegewezen aan samenwerkingsprojecten op het gebied van defensie, ook al stemmen zij niet met de oorspronkelijke ambities overeen; herinnert eraan dat 38 van de 46 huidige projecten in het kader van PESCO in overeenstemming zijn met de prioriteiten van de NAVO inzake defensieplanning, en juicht toe dat derde landen aan dergelijke projecten kunnen deelnemen, overeenkomstig het desbetreffende Raadsbesluit;

Naar een ambitieus partnerschap

54.

sluit zich volledig aan bij de verklaring in het recente communiqué van de NAVO dat de Europese Unie een unieke en essentiële partner voor de NAVO blijft; herhaalt in dit verband zijn sterke overtuiging dat de betrekkingen tussen de EU en de NAVO op een werkelijk strategisch niveau moeten worden gebracht om het volledige potentieel van het partnerschap te benutten, en dat daarbij moet worden voortgebouwd op de ongekende vooruitgang die reeds werd geboekt, met als algemeen doel het opbouwen van een echte band tussen beide organisaties; pleit voor regelmatige speciale topontmoetingen met alle staatshoofden en regeringsleiders van de NAVO en de EU om het vertrouwen en begrip op het hoogste niveau in stand te houden, en spreekt zijn langetermijnvisie met betrekking tot een Partnerschapsraad van de EU en de NAVO uit; pleit voorts voor een bespreking over de oprichting van een permanente Raad van ministers van Defensie van de EU, die nauw betrokken moet worden bij de bijeenkomsten van de ministers van Defensie van de NAVO; onderstreept in dit verband het beginsel van inclusiviteit;

55.

wijst nogmaals op het beginsel van inclusiviteit en spoort aan tot meer gezamenlijke informele bijeenkomsten alsmede gezamenlijke verklaringen en mededelingen van de leiders van de instellingen van de EU en de NAVO; herhaalt zijn eerdere oproepen aan de EU en de NAVO om regelmatig ambitieuzere gezamenlijke oefeningen te organiseren, daarbij voort te bouwen op de bestaande praktijk van parallelle en gecoördineerde oefeningen (PACE) en hierbij alle lidstaten en bondgenoten te betrekken, waardoor het wederzijdse begrip tussen de EU en de NAVO zou toenemen en de onderlinge samenwerking tussen het personeel nog beter zou worden; spoort ertoe aan om bij toekomstige oefeningen meer niet-gerubriceerde en gerubriceerde informatie uit te wisselen op inclusieve en niet-discriminerende wijze, als eerste stap voor de informatie-uitwisseling in echte crisissituaties;

56.

roept alle leden op te streven naar de sluiting van een veiligheidsovereenkomst tussen Cyprus en de NAVO;

57.

is ingenomen met de vooruitgang die is geboekt met betrekking tot de 74 gemeenschappelijke actievoorstellen; is evenwel van oordeel dat meer politieke steun nodig is om de volledige tenuitvoerlegging te waarborgen; dringt er voorts op aan dat er vlaggenschipprojecten worden voorgesteld, bijvoorbeeld op het gebied van opkomende en disruptieve technologieën en bijtanken in de lucht, naar het voorbeeld van projecten zoals die op het gebied van militaire mobiliteit, om de eigen inbreng te vergroten en de samenwerking tastbaarder en resultaatgerichter te maken;

58.

onderstreept dat de EU en de NAVO hun inspanningen ter bestrijding van terrorisme moeten coördineren door de huidige werkwijze voor de uitwisseling van inlichtingen tussen de lidstaten en NAVO-bondgenoten te verbeteren en dat zij daarbij in het bijzonder de nadruk moeten leggen op beter, gemeenschappelijk situationeel bewustzijn op sleutelgebieden, zoals het ontstaan van veilige toevluchtsoorden en het gebruik door terroristen van opkomende en disruptieve technologieën en van hybride tactieken;

59.

onderkent dat, gezien de institutionele beperkingen, de samenwerking tussen de EU en de NAVO in grote mate plaatsvindt op informeel en technisch niveau tussen personeelsleden, waardoor de actieve betrokkenheid van alle lidstaten en bondgenoten soms wordt beperkt; is van mening dat die beperkingen een zwakke plek zijn voor zowel de trans-Atlantische als de Europese veiligheid, onder meer omdat de GVDB-operaties van de EU hierdoor mogelijk geen toegang hebben tot NAVO-structuren; is van mening dat deze situatie onhoudbaar is en dringt er daarom bij alle belanghebbenden op aan te goeder trouw samen te werken om een oplossing te vinden die de samenwerking op alle niveaus formeler en voorspelbaarder maakt, teneinde werkelijke, solide betrekkingen tussen beide organisaties tot stand te brengen; is ingenomen met de discussie over de toekomstige militaire commandocapaciteiten van de EU, die interoperabel en compatibel moeten zijn met de NAVO om ervoor te zorgen dat de operationele capaciteit van de ene set strijdkrachten zo doeltreffend mogelijk wordt benut;

60.

benadrukt dat de eendracht, de solidariteit en de cohesie tussen de bondgenoten moeten worden versterkt; onderkent de ernstige geschillen tussen de bondgenoten in het oostelijke Middellandse Zeegebied; is ingenomen met de invoering van het de-escalatiemechanisme van de NAVO; herhaalt zijn bezorgdheid over de aankoop door Turkije van het Russische raketsysteem S-400; wijst op het belang van verdere maatregelen om het vertrouwen te vergroten op basis van dialoog en wederzijds respect; is ernstig bezorgd over het optreden van Turkije, een strategisch belangrijk buurland en NAVO-bondgenoot; verzoekt Turkije provocerende en destabiliserende acties verder te vermijden en spoort het land aan een buitenlands, veiligheids- en binnenlands beleid te voeren dat in overeenstemming is met de verplichtingen en verwachtingen van een kandidaat-lidstaat en NAVO-bondgenoot;

61.

herinnert eraan dat de EU en de NAVO beide gebaseerd zijn op gemeenschappelijke democratische beginselen; herinnert eraan dat het Noord-Atlantische Verdrag rechtstreeks is gekoppeld aan het VN-Handvest; verzoekt de NAVO van haar leden te eisen dat zij alle artikelen van het VN-Handvest volledig naleven; onderstreept dat het trans-Atlantische partnerschap niet alleen een sterke militaire tak nodig heeft, maar ook sterke en veerkrachtige samenlevingen; benadrukt de wederzijds versterkende band tussen een sterk democratisch fundament, dat berust op de eerbiediging van de op regels gebaseerde internationale orde, en een sterk trans-Atlantisch partnerschap, en dat alleen de combinatie van beide de duurzaamheid van onze democratieën kan waarborgen; steunt het voorstel van de regering-Biden voor een wereldwijde top van democratieën; dringt aan op meer inspanningen om rekening te houden met de hooggestemde aspiraties van de jongere generatie en de effectieve participatie van jongeren aan ons democratisch proces mogelijk te maken, en om jongeren duidelijk te maken voor welke strategische uitdagingen onze samenlevingen staan, zodat zij zich zeker betrokken voelen bij die belangrijke onderwerpen en onze gemeenschappelijke inspanningen actief ondersteunen;

62.

herinnert eraan dat uit de Eurobarometer-enquêtes is gebleken dat een sterkere rol voor de EU op het gebied van veiligheid en defensie een prioriteit is voor de burgers van de EU; stelt voor om de samenwerking tussen de EU en de NAVO en bij uitbreiding veiligheids- en defensieaangelegenheden te bespreken tijdens de komende Conferentie over de toekomst van Europa, om ervoor te zorgen dat de stem van de bevolking wordt gehoord;

63.

onderstreept het belang van proactieve, doeltreffende en transparante communicatie, zowel in als buiten de EU, en roept op tot nog nauwere samenwerking tussen het NAVO- en het EU-personeel inzake strategische communicatie, vooral met betrekking tot de bestrijding van desinformatie, buitenlandse inmenging en cyberaanvallen, in strategisch belangrijke gebieden zoals de Westelijke Balkan en de landen van het Oostelijk Partnerschap; pleit voor betere informatie-uitwisseling bij de opsporing van hybride aanvallen om het reactievermogen te vergroten; benadrukt echter dat zowel de EU als de NAVO hun respectieve onafhankelijke capaciteiten moeten behouden; steunt het idee om onafhankelijke kenniscentra op te richten voor de studie van vreemde talen die in strategisch belangrijke regio’s worden gesproken;

64.

onderstreept het belang van de parlementaire diplomatie en herhaalt zijn eerdere oproepen om de rol van de Parlementaire Vergadering van de NAVO te versterken; beveelt aan dat het Permanent Comité van de NAVO een volwaardige status zou toekennen aan de delegatie van het Europees Parlement in de Parlementaire Vergadering van de NAVO, overeenkomstig het belang van de samenwerking tussen de EU en de NAVO; dringt aan op een gezamenlijke bijeenkomst van de Commissie buitenlandse zaken van het Parlement en het Comité buitenlandse zaken van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden om te overleggen over de gemeenschappelijke veiligheidsbedreigingen voor het trans-Atlantische partnerschap en over de manier waarop sterkere samenwerking tussen de EU en de NAVO die kan helpen aanpakken;

65.

is ingenomen met de eerste deelname ooit van een secretaris-generaal van de NAVO aan een bijeenkomst van het college van leden van de Commissie op 15 december 2020, waardoor een krachtig signaal werd afgegeven dat beide partijen zich ertoe verbinden het partnerschap tussen de NAVO en de EU te versterken; prijst Jens Stoltenberg, secretaris-generaal van de NAVO, voor zijn leiderschap en vastberadenheid om de betrekkingen tussen de EU en de NAVO te verbeteren, hetgeen in overeenstemming is met de ambities en prioriteiten die de EU-leiders hebben vastgesteld;

o

o o

66.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de NAVO, het Europees Defensieagentschap, de regeringen en parlementen van de lidstaten van de EU en de NAVO en de Parlementaire Vergadering van de NAVO.

(1)  PB C 28 van 27.1.2020, blz. 49.

(2)  PB C 388 van 13.11.2020, blz. 22.

(3)  PB C 449 van 23.12.2020, blz. 149.

(4)  PB C 232 van 16.6.2021, blz. 71.

(5)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0009.

(6)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0008.

(7)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0102.

(8)  PB L 146 van 9.6.2017, blz. 133.

(9)  PB L 371 van 6.11.2020, blz. 3.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/122


P9_TA(2021)0347

Het oude continent veroudert — mogelijkheden en uitdagingen voor het vergrijzingsbeleid na 2020

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 inzake “Het oude continent vergrijst — mogelijkheden en uitdagingen in verband met het ouderdomsbeleid na 2020” (2020/2008(INI))

(2022/C 99/13)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 6, 153, 156 en 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), en met name de artikelen 21, 23, 24, 25, 26, 31, 32, 33, 34 en 35,

gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap,

gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarin wordt verklaard dat het beginsel van non-discriminatie op grond van leeftijd een algemeen beginsel van het Unierecht is, als bijzonder geval van gelijke behandeling (1),

gezien de conclusies van de Raad van 7 juni 2010 over actief ouder worden,

gezien de conclusies van de Raad van 9 september 2020 over mensenrechten, participatie en het welzijn van ouderen in het tijdperk van digitalisering,

gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties,

gezien de politieke verklaring en het Internationaal Actieplan van Madrid inzake de vergrijzing dat is aangenomen tijdens de tweede Wereldvergadering inzake vergrijzing van 8-12 april 2002,

gezien de ministeriële verklaring die tijdens de vierde ministeriële conferentie van de Economische Commissie voor Europa van de VN over vergrijzing in Lissabon werd aangenomen op 22 september 2017, getiteld “A Sustainable Society for All Ages: Realizing the potential of living longer”,

gezien het verslag van de onafhankelijk deskundige van de VN inzake het genot van alle mensenrechten door ouderen over de gevolgen van het coronavirus COVID-19 voor het genot van alle mensenrechten van ouderen, gericht aan de 75e zitting van de Algemene Vergadering van de VN van 21 juli 2020,

gezien de Europese pijler van sociale rechten,

gezien Besluit nr. 940/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2011 betreffende het Europees Jaar voor actief ouder worden en solidariteit tussen de generaties (2012) (2) en de daaraan ten grondslag liggende mededeling van de Commissie van 6 september 2010 (COM(2010)0462),

gezien de aanbeveling van de Raad van 19 december 2016 tot invoering van bijscholingstrajecten: nieuwe mogelijkheden voor volwassenen (3),

gezien de aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (4),

gezien zijn resolutie van 7 september 2010 over de rol van de vrouw in een vergrijzende samenleving (5) alsmede zijn resolutie van 15 november 2018 over de zorgdiensten in de EU ter bevordering van gendergelijkheid (6),

gezien zijn resolutie van 11 november 2010 over demografische vraagstukken en de solidariteit tussen de generaties (7),

gezien zijn resolutie van 26 mei 2016 over armoede: een genderperspectief (8),

gezien de resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2016 over het creëren van arbeidsmarktomstandigheden die bevorderlijk zijn voor het evenwicht tussen werk en privéleven (9),

gezien zijn resolutie van 14 juni 2017 over de noodzaak van een EU-strategie tot beëindiging en preventie van de genderpensioenkloof (10),

gezien zijn resolutie van 14 november 2017 over de inzet van cohesiebeleidsinstrumenten door regio’s om demografische veranderingen aan te pakken (11),

gezien zijn in eerste lezing op 28 maart 2019 vastgestelde standpunt over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013 (12),

gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (13), waarbij het beginsel van non-discriminatie op grond van godsdienst, overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid in arbeid en beroep wordt vastgesteld,

gezien het voorstel van de Commissie van 2 juli 2008 voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426) en het standpunt van het Parlement van 2 april 2009 daarover (14),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld “De demografische toekomst van Europa: probleem of uitdaging?” van 12 oktober 2006 (COM(2006)0571),

gezien het verslag van de Commissie van 15 december 2006 getiteld “European Economy — the impact of ageing on public expenditure: projections for the EU-25 Member States on pensions, healthcare, long-term care, education and unemployment transfers (2004-2050)”,

gezien het verslag van de Commissie en het Comité voor sociale bescherming voor de ministers in de Raad werkgelegenheid en sociale zaken van 7 oktober 2014 getiteld “Adequate social protection for long-term care needs in an ageing society”,

gezien de mededeling van de Commissie van 26 april 2017, getiteld “Een initiatief om het evenwicht tussen werk en privéleven voor werkende ouders en mantelzorgers te ondersteunen” (COM(2017)0252),

gezien het verslag van de Commissie van 24 november 2017 getiteld “The 2018 Ageing Report: Underlying Assumptions & Projection Methodologies”,

gezien de interinstitutionele nota van de Commissie van 25 mei 2018 getiteld “The 2018 Ageing Report: Economic & Budgetary Projections for the 28 EU Member States (2016-2070)”,

gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152),

gezien het verslag van de Commissie van 17 juni 2020 over de gevolgen van demografische veranderingen (COM(2020)0241),

gezien het verslag van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) van 1 april 2002 getiteld “Active Ageing: A Policy Framework”,

gezien het WHO-verslag van 1 oktober 2007 getiteld “Global Age-Friendly Cities: A Guide”,

gezien het WHO-verslag van 30 september 2015 over vergrijzing en gezondheid,

gezien de mondiale strategie en het actieplan voor 2016-2020 van de WHO met betrekking tot vergrijzing en gezondheid alsook het besluit van de VN om 2021-2030 uit te roepen tot het Decennium voor gezond ouder worden,

gezien de VN-beginselen voor ouderen, die werden aangenomen bij resolutie van de Algemene Vergadering van de VN nr. 49/91 van 16 december 1991,

gezien de Global AgeWatch Index 2015,

gezien het VN-verslag van 2019 over de vergrijzende wereldbevolking,

gezien de Europa 2020-strategie, waarin actief ouder worden een centrale plaats innam,

gezien de Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht,

gezien de Britse wet van 2010 inzake gelijkheid, waarmee discriminatie op grond van geslachtsverandering, seksuele gerichtheid en geslacht strafbaar wordt gesteld,

gezien Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad (15) (“richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven”),

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling,

gezien het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A9-0194/2021),

Algemene opmerkingen

A.

overwegende dat de vergrijzing in Europa een demografisch verschijnsel is waardoor het vruchtbaarheids- en het sterftecijfer afnemen en de levensverwachting toeneemt;

B.

overwegende dat het aantal inwoners van de EU afneemt; overwegende dat de inwoners van de EU in 1960 13,5 % van de wereldbevolking uitmaakten, terwijl dit aandeel in 2018 6,9 % bedroeg en tegen 2070 vermoedelijk ongeveer 4 % zal bedragen (16); overwegende dat deze situatie onder meer verband houdt met het dalende geboortecijfer in de EU ten opzichte van andere werelddelen, waardoor de bevolking vergrijst, wat gevolgen heeft voor de leeftijdsopbouw en het relatieve aandeel van de verschillende leeftijdsgroepen en bijdraagt tot de omkering van de demografische piramide; overwegende dat de demografische transitie een universeel verschijnsel is en dat het afnemende aandeel van de EU in de wereldbevolking erop wijst dat deze mondiale ontwikkeling eerder is begonnen in Europa (17); overwegende dat de actieve participatie van ouderen in de maatschappij niet mag worden onderschat; overwegende dat 20 % van de mensen in de leeftijd van 65-74 jaar en ongeveer 15 % van de mensen van 75 jaar en ouder deelneemt aan formele en/of informele vrijwillige activiteiten (18);

C.

overwegende dat de huidige demografische situatie ernstige gevolgen heeft voor de sociale, economische en territoriale cohesie van de EU; overwegende dat het van groot belang is dat de EU demografische vraagstukken in al haar beleid integreert; overwegende dat de bevolking in de beroepsgeschikte leeftijd (mensen tussen de 15 en 64 jaar) naar verwachting sterk zal afnemen van 333 miljoen in 2016 tot 292 miljoen in 2070; overwegende dat tegen 2100 mensen van tachtig jaar en ouder naar verwachting 14,6 % van de bevolking zullen uitmaken (19);

D.

overwegende dat gendergelijkheid een basiswaarde van de EU is, die in de Verdragen en het Handvest is opgenomen, en dat de EU heeft toegezegd deze waarde te integreren in al haar activiteiten;

E.

overwegende dat hoge ouderdom een collectieve prestatie van formaat is die stoelt op de aanzienlijke vooruitgang op economisch, sociaal en gezondheidsgebied, waardoor de levenskwaliteit aanzienlijk is verbeterd en de gemiddelde levensverwachting van mannen en vrouwen in de afgelopen vijftig jaar met tien jaar is gestegen; overwegende dat de levensverwachting tussen 2016 en 2070 naar verwachting zal stijgen van 78,3 tot 86,1 jaar voor mannen en van 83,7 tot 90,3 jaar voor vrouwen; overwegende dat de toename van de gemiddelde levensverwachting onder alle omstandigheden moet worden gezien als een factor van vooruitgang van de beschaving en nooit als een beperking; overwegende dat de gegevens uitwijzen dat het geschatte aantal gezonde levensjaren in 2018 64,2 was voor vrouwen en 63,7 voor mannen (20); overwegende dat de discrepantie tussen de levensverwachting en het aantal gezonde levensjaren zorgen baart en dringend moet worden aangepakt;

F.

overwegende dat een langer, gezonder leven waardevol is voor zowel het individu als de samenleving, waardoor nieuwe kansen ontstaan voor de participatie en inclusie van ouderen in het economische en maatschappelijke leven; overwegende dat maatschappelijke betrokkenheid op latere leeftijd dan weer bijdraagt tot de gezondheid en het welzijn van het individu; overwegende dat er een verband bestaat tussen hoge ouderdom en maatschappelijke status; overwegende dat deelname aan verschillende sociale activiteiten, zoals vrijwilligerswerk, sport en hobby’s, alsook regelmatig contact met familie of vrienden vaak een positieve invloed hebben op de algehele gezondheid van ouderen en sociaal isolement voorkomen;

G.

overwegende dat de natuurlijke ontwikkeling van de EU-bevolking sinds 2012 negatief is, waarbij in 2019 meer sterfgevallen (4,7 miljoen) dan geboorten (4,2 miljoen) werden opgetekend; overwegende dat het vruchtbaarheidscijfer in de EU aan het dalen is en in 2018 uitkwam op 1,55; overwegende dat dit te maken heeft met uiteenlopende factoren, waaronder een betere gezondheid en een hoger opleidingsniveau (21), maar ook met de algemene sociale en economische situatie, met inbegrip van onzekerheid en devaluatie van inkomen, die alle groepen maar vooral jongeren treft, met name wat betreft hun kwaliteit van leven, het evenwicht tussen werk en privéleven en het plannen van hun leven; overwegende dat de demografische veranderingen gevolgen kunnen hebben voor de economische en sociale duurzaamheid van de EU op middellange en lange termijn; overwegende dat de toegang tot hoogwaardige openbare voorzieningen een bepalende factor is voor de kwaliteit van leven; overwegende dat de economische en sociale gevolgen van demografische veranderingen de noodzaak van robuustere socialezekerheids- en zorgstelsels onderstrepen;

H.

overwegende dat onderzoek uitwijst dat er een verband bestaat tussen de vruchtbaarheidscijfers en beleid ter bevordering van betere kansen op werk, fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en levensomstandigheden, flexibele arbeidsregelingen, deugdelijke gezinsondersteuning alsmede financiële ondersteuning tijdens het zwangerschaps- en ouderschapsverlof, hoogwaardige kinderopvang vanaf jonge leeftijd, en een eerlijker verdeling van de zorgtaken tussen vrouwen en mannen;

I.

overwegende dat vrouwen meer in deeltijd werken (31,3 %) dan mannen (8,7 %), iets wat ook geldt voor oudere vrouwen (49,8 % van de oudere mannen tegenover 64,1 % van de oudere vrouwen); overwegende dat de normale arbeidsduur in de EU-28 in 2018 gemiddeld 30,3 uur per week bedroeg voor mannen tussen de 65 en 74 jaar tegenover 24,1 uur per week voor vrouwen in dezelfde leeftijdscategorie, en dat mannen een verwacht werkzaam leven van 38,6 jaar hebben, terwijl dat voor vrouwen 33,7 jaar is (22);

J.

overwegende dat het dichten van de arbeidsparticipatiekloof tussen mannen en vrouwen staat of valt met de naleving van sociale grondrechten en de verlening van sociale basisdiensten;

K.

overwegende dat de arbeidsparticipatie van vrouwen tussen 55 en 64 jaar lager is dan die van mannen (52,4 % van de vrouwen tegenover 65,4 % van de mannen), en dat vrouwen binnenshuis hoogstwaarschijnlijk de meeste informele zorgtaken op zich nemen (23);

L.

overwegende dat het totale aantal personen in de beroepsgeschikte leeftijd (15-64 jaar) in de EU in de periode tussen 2005 en 2030 met 20,8 miljoen zal afnemen naarmate de generatie van de babyboomers met pensioen gaat, met als gevolg een grotere belasting voor de gezondheidszorg- en pensioenstelsels van de lidstaten; overwegende dat de totale afhankelijkheidsratio naar verwachting 57 % zal bereiken tegen 2100, bijna een verdubbeling ten opzichte van 2019 (31 %);

M.

overwegende dat de mediane leeftijd in de EU-28 is gestegen van 38,3 jaar in 2001 tot 43,1 jaar in 2018 (24); overwegende dat in 2018 19 % van de EU-burgers 65 jaar of ouder was en dat hun behoeften in aanmerking moeten worden genomen in het politieke besluitvormingsproces op EU-, nationaal en regionaal niveau;

N.

overwegende dat het leven gepaard gaat met veranderingen, zoals het verlies van de partner, familieleden of vrienden, een verslechterende gezondheid, veranderende leefgewoonten en werkpatronen alsmede veranderingen in de financiële situatie; overwegende dat ouderen een groot risico lopen op sociale uitsluiting en isolement; overwegende dat een groeiend aantal volwassenen in de EU in een sociaal isolement verkeert (75 miljoen mensen — 18 % van de bevolking); overwegende dat het risico op sociaal isolement het hoogst is onder ouderen, terwijl gevoelens van eenzaamheid het meest voorkomen in de leeftijdscategorie tussen 26 en 45 jaar (25);

O.

overwegende dat ruim 50 % van de verzorgers onder de 65 jaar zorgtaken combineert met een baan; overwegende dat zorgtaken, zoals de Commissie al vaker heeft aangegeven, mede verantwoordelijk zijn voor de lagere arbeidsmarktparticipatie onder vrouwen, omdat zij daardoor hetzij korter gaan werken hetzij hun betaalde werkzaamheden staken, hetgeen Europa per jaar 370 miljard EUR kost; overwegende dat volgens schattingen 80 % van alle zorg in de EU wordt verleend door mantelzorgers die overwegend (75 %) vrouw zijn, hetgeen duidt op een genderzorgkloof die sterk van invloed is op de genderpensioenkloof; overwegende dat zorg verstrekt door mantelzorgers zonder enige formele arbeidsovereenkomst bijzonder problematisch is, aangezien de mantelzorgers hierdoor buiten de arbeidsmarkt worden geplaatst en geen enkele mogelijkheid tot regularisatie hebben; overwegende dat dergelijke situaties leiden tot een dubbel negatief effect, waarbij enerzijds deze mantelzorgers (meestal vrouwen) in de regel weinig worden betaald, geen sociale bescherming genieten, geen socialezekerheidsbijdragen betalen en als gevolg hiervan ofwel geen pensioen krijgen op het einde van hun actieve leven, ofwel slechts het minimumpensioen krijgen, en anderzijds dergelijke situaties een negatief effect hebben op de staat en haar relevante instellingen, die socialezekerheidsbijdragen en belastingen mislopen die door werkgevers en werknemers worden betaald;

P.

overwegende dat personen met een handicap of mensen van alle leeftijden die tot een etnische, raciale, taalkundige, seksuele of andere minderheid behoren een deel van hun identiteit verhullen uit angst afgewezen te worden of door dreiging met geweld; overwegende dat ouderen met een handicap of een ander ras, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal of seksuele gerichtheid kampen met meer discriminatie, vooroordelen en ongevraagde ingrepen en een groter risico lopen op sociale uitsluiting;

Q.

overwegende dat COVID-19 ook een grote invloed heeft op de demografie; overwegende dat veel ouderen zijn gestorven en uit sommige studies blijkt dat het coronavirus van grote invloed is op de demografische trends in de EU, zoals een daling van de levensverwachting of een lager geboortecijfer;

R.

overwegende dat er bij de vaststelling van het ouderenbeleid terdege rekening moet worden gehouden met de gevolgen van genderverschillen en ongelijkheden op gezondheidsgebied in verband met sociaal-culturele factoren; overwegende dat bepaalde ziekten en aandoeningen die te maken hebben met leeftijd een verschillend effect hebben op vrouwen en mannen, zoals depressie of hart- en vaatziekten; overwegende dat bepaalde ziekten en aandoeningen vaker voorkomen bij vrouwen dan bij mannen, zoals de ziekte van Alzheimer of dementie, borstkanker, incontinentie, osteoporose en osteoartrose; overwegende dat de prevalentie van dergelijke aandoeningen in onze vergrijzende samenlevingen nog zal toenemen;

S.

overwegende dat de demografische veranderingen niet alle landen en regio’s in dezelfde mate treffen en grotere gevolgen hebben voor regio’s die reeds een achterstand hebben, waardoor bestaande territoriale en sociale ongelijkheden worden verergerd; overwegende dat plattelandsgebieden en perifere en ultraperifere regio’s het zwaarst te lijden hebben onder de ontvolking en dat met name jongeren en vrouwen die gebieden verlaten, met als gevolg dat het percentage oudere inwoners toeneemt, waardoor het risico op sociaal isolement kan toenemen; overwegende dat de bevolking in sommige plattelandsgebieden minder risico op armoede en maatschappelijke uitsluiting loopt dan die in stedelijke gebieden (26);

T.

overwegende dat het aantal ouderen (tachtig jaar en ouder) in de EU tussen 2010 en 2030 zal toenemen met 57,1 % (27), met ingrijpende gevolgen voor de socialezekerheidsstelsels;

U.

overwegende dat de lockdownmaatregelen in verband met COVID-19 en de economische recessie een onevenredig effect hadden op vrouwen door de oneerlijke verdeling van zorgverantwoordelijkheden, sectorale specialisatie en toegenomen huiselijk geweld;

V.

overwegende dat het aantal personen van 60 jaar en ouder in de EU tussen 2000 en 2015 met 68 % is toegenomen in de steden en met 25 % in plattelandsgebieden;

W.

overwegende dat de bevolking in Europese agglomeraties volgens het Europees Waarnemingsnetwerk voor ruimtelijke ordening tegen 2050 met 24,1 miljoen mensen zal toenemen, wat neerkomt op bijna de helft van de totale EU-bevolking, terwijl de plattelandsbevolking met 7,9 miljoen mensen zal afnemen;

X.

overwegende dat oudere vrouwen in het algemeen vaker dan mannen de grootste moeite hebben om zich toegang te verschaffen tot basisgoederen en -diensten, zoals diensten van de gezondheidszorg, langdurige zorg en fatsoenlijke huisvesting, vanwege uiteenlopende factoren als de genderloonkloof en de pensioenkloof, de hogere levensverwachting van vrouwen en het grotere aandeel alleenstaande vrouwen (28);

Y.

overwegende dat ouderen vaker gebrekkige toegang tot internet hebben en vaker niet op de hoogte zijn van en geen kennis hebben over bestaande en opkomende technologieën; overwegende dat slechts 35 % van de ouderen in de leeftijdscategorie 55-74 jaar beschikt over digitale basisvaardigheden, vergeleken met 82 % in de categorie 16-24 jaar (29) en dat ouderen daardoor kwetsbaarder zijn voor uitsluiting, met inbegrip van digitale uitsluiting; overwegende dat de sociale en digitale uitsluiting van ouderen nog is verergerd door de lockdown- en sociale maatregelen die de lidstaten in reactie op de uitbraak van de COVID-19-pandemie hebben getroffen; overwegende dat hindernisvrije en gebruiksvriendelijke technologieën kunnen helpen om deze uitdagingen het hoofd te bieden; overwegende dat de Raad dit probleem in 2020 aan de orde heeft gesteld en conclusies heeft geformuleerd over mensenrechten, participatie en het welzijn van ouderen in het tijdperk van digitalisering,

Z.

overwegende dat de bevolking in sommige EU-regio’s tussen 1998 en 2018 met wel 15 % is gedaald als gevolg van de snelle ontvolking en vergrijzing; overwegende dat snelle demografische veranderingen buitensporig hoge aanpassingskosten tot gevolg hebben; overwegende dat bijna twee derde van de regio’s met een snel krimpende bevolking een laag bbp per hoofd van de bevolking heeft (30); overwegende dat vergrijzing van de bevolking een krimpende beroepsbevolking tot gevolg heeft, hetgeen kan leiden tot de neergang van gemeenten en dorpen in de hele EU; overwegende dat besluiten om gemeenten en dorpen te fuseren of samen te voegen met andere gemeenten of steden er ook toe kunnen leiden dat gemeenten en dorpen volledig verdwijnen;

AA.

overwegende dat bij al het beleid voor de aanpak van de demografische mogelijkheden en uitdagingen moet worden uitgegaan van een inclusieve, op rechten en bewijs gebaseerde, op mensen gerichte benadering, en dat de beginselen van gelijkheid — in het bijzonder gendergelijkheid — en non-discriminatie moeten worden nageleefd en de rechten van vrouwen, waaronder hun seksuele en reproductieve alsmede economische rechten, moeten worden gewaarborgd; overwegende dat het aanpakken van demografische uitdagingen geenszins betekent dat de reproductieve autonomie van personen mag worden ondergraven; overwegende dat de toegang tot zorgvoorzieningen voor de seksuele en reproductieve gezondheid van essentieel belang is voor het lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn;

AB.

overwegende dat er in sommige lidstaten een tendens bestaat om de demografische veranderingen te gebruiken als voorwendsel om de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te ondermijnen, en er op die manier toe bij te dragen dat de persoonlijke vrijheden worden aangetast; overwegende dat alle beleidsmaatregelen die worden genomen met het oog op de demografische veranderingen gebaseerd moeten zijn op rechten, de mens centraal moeten stellen en op maat gemaakt en empirisch onderbouwd moeten zijn, en dat deze maatregelen de handhaving van seksuele en reproductieve rechten moeten waarborgen;

AC.

overwegende dat het beleid en de maatregelen van de EU inzake vergrijzing en demografische verandering volledig in lijn moeten zijn met de EU-strategie voor gendergelijkheid 2020-2025; overwegende dat er een nauw verband bestaat tussen demografische uitdagingen en gendermainstreaming, en dat dit verband moet worden meegenomen in de beleidsrespons;

AD.

overwegende dat uit statistieken van tijdsgebruik blijkt dat zorgtaken in heel Europa ongelijk verdeeld zijn tussen mannen en vrouwen; overwegende dat, ondanks aanzienlijke nationale verschillen die te maken hebben met de uitbreiding van welvaart en sociale diensten en een verschillende arbeidsparticipatie van vrouwen, vrouwen een onevenredig deel van de zorglast dragen, wat grote gevolgen heeft voor hun prestaties op de arbeidsmarkt en hun vruchtbaarheidskeuzes;

AE.

overwegende dat ook bijzondere aandacht moet uitgaan naar hoge ouderdom om, wanneer dat nodig is, personen te helpen die niet meer zelfstandig kunnen leven en te voorkomen dat zij in een isolement terechtkomen;

AF.

overwegende dat het percentage gepensioneerden van 65 jaar en ouder in de EU dat het risico loopt in armoede te vervallen, gestaag stijgt sinds 2013;

AG.

overwegende dat ouderen een bijdrage leveren aan de maatschappij en dat tijdens de COVID-19-pandemie zijn blijven doen, als werknemers, mantelzorgers of vrijwilligers; overwegende dat bijvoorbeeld veel gepensioneerden met een medisch beroep weer aan het werk zijn gegaan om mee te helpen bij het beteugelen van de pandemie; overwegende dat mantelzorgers (voor het merendeel vrouwen) tijdens de pandemie een tandje hebben bijgezet ter compensatie van de beperkingen in het onderwijs, de kinderopvang en de langdurige zorg;

AH.

overwegende dat een vergrijzende bevolking een bron van kennis kan zijn in verband met plaatselijke tradities, voeding en levenswijzen in plattelandsgebieden, hetgeen dan weer kan worden gebruikt om het plaatselijke toerisme en bedrijfsleven aan te zwengelen;

AI.

overwegende dat de verwachte langetermijnvisie voor plattelandsgebieden de grote lijnen zal bevatten van de EU-strategie om de effecten van demografische veranderingen op ons sociaaleconomisch weefsel aan te pakken;

AJ.

overwegende dat generatievernieuwing een van de specifieke doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) na 2020 is; overwegende dat kennisoverdracht en intergenerationeel leren van cruciaal belang zijn om de samenwerking en de solidariteit tussen generaties te vergroten en zo de generatiekloof te dichten;

Gezondheid en zorg

AK.

overwegende dat de ethische risico’s van het gebruik van technologie in de gezondheidszorg altijd terdege in aanmerking moeten worden genomen;

AL.

overwegende dat de WHO gezond ouder worden definieert als het proces van ontwikkeling en behoud van het functionele vermogen dat welzijn op latere leeftijd mogelijk maakt; overwegende dat er een correlatie tussen gezondheidsperceptie en inkomen bestaat; overwegende dat in 2017 minder dan een derde (32,4 %) van de ouderen in het eerste inkomenskwintiel (20 % van de bevolking met de laagste inkomens) hun gezondheid als goed of zeer goed bestempelde, terwijl dat 54,7 % was onder ouderen die tot de 20 % met de hoogste inkomens behoorden (31); overwegende dat uit het Europees gezondheidsonderzoek door middel van interviews blijkt dat de meeste ouderen te maken hebben met chronische ziekten of kwalen en dat slechts één op negen personen verklaart hier geen last van te hebben, en overwegende dat tal van handicaps op latere leeftijd ontstaan of meer uitgesproken worden; overwegende dat bijna de helft van de ouderen (65 jaar en ouder) in de EU aangaf moeite te hebben met ten minste één persoonlijke of huishoudelijke activiteit (32); overwegende dat circa een kwart van de EU-bevolking in 2018 langdurige beperkingen door gezondheidsproblemen ondervond (33); overwegende dat ongeveer 15 % van alle volwassenen van 60 jaar en ouder last heeft van een geestelijke stoornis;

AM.

overwegende de meeste ontwikkelde landen onder “ouderen” personen van 65 jaar en ouder verstaan; overwegende dat de groep 65-plussers erg heterogeen is, met aanzienlijke verschillen op het gebied van gezondheid, levenswijze, status en sociale omstandigheden; overwegende dat generalisering derhalve moet worden vermeden; overwegende dat de nadruk op de leeftijd van 65 jaar als uiterste levensgrens voor gegevensverzameling vaak niet overeenstemt met de werkelijkheid van de economische en maatschappelijke activiteiten van ouderen, waardoor de gegevens onvolledig en onnauwkeurig zijn; overwegende dat ouderen in veel exercities voor het verzamelen van statistieken en gegevens ontbreken, aangezien het gebruikelijk is boven de leeftijdsgrens van 65 jaar geen statistieken te verzamelen; overwegende dat dit niet meer volstaat gezien het groeiende aandeel van de bevolking dat een hogere leeftijd bereikt;

AN.

overwegende dat de genderkloof op het gebied van onderwijs in de meeste Europese landen gunstig uitvalt voor vrouwen, maar dat vrouwen desalniettemin op het werk de prijs betalen voor hun moederschap terwijl vaders op de arbeidsmarkt voordelen genieten qua arbeidsparticipatie en loon; overwegende dat, gezien de problemen waarmee vrouwen te kampen hebben wanneer zij het moederschap willen combineren met de uitbouw van een loopbaan, een vermindering van de beschikbare opties voor zowel moederschap als de uitbouw van een loopbaan belangrijk is; overwegende dat het evenwicht vinden tussen carrière en moederschap er vaak toe leidt dat vrouwen pas later moeder worden, waardoor het potentiële aantal kinderen afneemt en meer vrouwen kinderloos blijven; overwegende dat al deze factoren de vruchtbaarheidspercentages doen dalen tot onder het vervangingspercentage, met als gevolg dat de bevolking vergrijst;

AO.

overwegende dat het aantal mensen dat afhankelijk is van de hulp van anderen en dat gezondheidszorg en langdurige zorg nodig heeft, toeneemt met de leeftijd; overwegende dat het percentage personen dat dergelijke diensten nodig heeft, hoger ligt bij mensen van tachtig jaar en ouder; overwegende dat de hulpbehoevendheid toeneemt door het ouder worden, maar ook door andere factoren, zoals sociaaleconomische en milieuomstandigheden, het onderwijsniveau, interpersoonlijke relaties en het persoonlijk welzijn; overwegende dat de zorg- en steunbehoeften uiteenlopen en dat de geschikte manieren om autonomie en zelfstandigheid te verzekeren ook verschillen; overwegende dat het overgrote deel van de zorg voor hulpbehoevende ouderen wordt verleend door meestal onbetaalde vrouwelijke mantelzorgers die zelf zestig jaar of ouder zijn;

AP.

overwegende dat de mantelzorg en de formele zorg onder druk staan vanwege de demografische veranderingen en een tekort aan zorgpersoneel; overwegende dat uit onderzoek van Eurofound de behoefte blijkt om mensen met een bescheiden vraag naar langdurige zorg toegang te geven tot thuis- of extramurale zorg, niet alleen om mantelzorgers te ontlasten en de kwaliteit van leven van degenen die de zorg ontvangen te verbeteren, maar ook om nieuwe behoeften snel te signaleren en daarnaar te handelen;

AQ.

overwegende dat er in de EU geen uniforme definitie van hulpbehoevendheid is; overwegende dat ouder zijn niet noodzakelijkerwijs gelijkstaat aan hulpbehoevend zijn;

AR.

overwegende dat sommige ouderen om verschillende redenen niet kunnen profiteren van beleidsmaatregelen voor actief ouder worden, bijvoorbeeld vanwege hun woonplaats, hun gezondheidstoestand, een gebrek aan motivering en omdat zij niet de gewoonte of de mogelijkheden hebben om zich op regelmatige basis bezig te houden met lichamelijke, geestelijke, culturele, sociale of recreatieve activiteiten; overwegende dat ouderen soms ook problemen ondervinden bij de toegang tot sport- en cultuurvoorzieningen en fysiotherapiecentra, en stuiten op financiële beperkingen of een gebrek aan bezigheden die zijn aangepast aan hun individuele lichamelijke en geestelijke behoeften; overwegende dat een effectieve strategie voor actief ouder worden een positief effect moet hebben op ouderen, de samenleving en de economie in het algemeen;

AS.

overwegende dat het creëren van omstandigheden voor gezond ouder worden en zelfredzaamheid voor vrouwen en mannen via een alomvattende benadering van ouderdom als een levensfase alsook het zo aanpassen van woon- en lokale omstandigheden dat ouderen zo lang mogelijk in hun eigen huis en omgeving kunnen blijven wonen, systemische en individuele voordelen zullen opleveren;

AT.

overwegende dat zorg en steun gericht moeten zijn op het behoud van de autonomie, de zelfstandigheid en het welzijn van ouderen; overwegende dat het concept om langer in de eigen gemeenschap te blijven wonen, in een voor ouderen geschikte omgeving, van cruciaal belang is voor de ruimtelijke ordening en de overgang van zorg in instellingen naar zorg in gemeenschapsverband bevordert; overwegende dat de mogelijkheden tot het behoud van autonomie en zelfstandigheid voorts afhangen van een aantal voorwaarden, waaronder een leeftijdsvriendelijke omgeving en toegankelijke en betaalbare voorzieningen, waaronder hoogwaardige huisvesting en zorg in gemeenschapsverband; overwegende dat demografische veranderingen vereisen dat op geschikte wijze wordt ingespeeld op specifieke zorgbehoeften en dat wordt voorzien in geschikte ondersteunende diensten en voorzieningen;

AU.

overwegende dat atypische vormen van werk in opmars zijn die weliswaar flexibiliteit bieden om zorgtaken uit te voeren, maar niet altijd in de behoeften van werkende mensen voorzien; overwegende dat de onmogelijkheid om de zorg te organiseren het vrouwen nog lastiger maakt om moederschap en werk te combineren;

AV.

overwegende dat de opeenstapeling van gezondheidsrisico’s, letsel en chronische ziekten gedurende iemands leven het risico op een handicap verhoogt; overwegende dat ouderen vaker een huisarts of medisch specialist raadplegen, maar ook aangeven dat het voor hen in bepaalde lidstaten moeilijker is om een beroep op medische voorzieningen te doen dan voor de gemiddelde bevolking, onder meer vanwege de kosten van medische voorzieningen, de grote afstand of de lange wachtlijsten (34); overwegende dat investeren in de zorgeconomie essentieel is om een fatsoenlijk leven te waarborgen voor eenieder die zorg nodig heeft en voor de zorgverleners; overwegende dat mensen in de oudere leeftijdsgroepen kwetsbaarder zijn en zodoende vatbaarder voor ziekten en complicaties en overlijden ten gevolge van verschillende ziekten, waaronder COVID-19; overwegende dat COVID-19 de noodzaak van robuustere zorgstelsels en een hogere ic-capaciteit heeft aangetoond; overwegende dat in dit verband dringend toegang moet worden verleend tot medische hulp en persoonlijke beschermingsmiddelen moeten worden verstrekt in instellingen voor langdurige zorg;

AW.

overwegende dat de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat toegankelijke en hoogwaardige openbare diensten en zorgdiensten een doeltreffend antwoord vormen op de behoeften van de bevolking, waaronder die van ouderen, die tijdens de pandemie bij de toegang tot medische diensten en zorgverlening soms te maken kregen en nog steeds te maken hebben met discriminatie op grond van leeftijd, met inbegrip van algemene obstakels voor de toegang tot medische hulp; overwegende dat de COVID-19-pandemie eens te meer het tekort aan fatsoenlijke huisvesting, hoogwaardige zorgfaciliteiten en voldoende zorg- en ondersteunende voorzieningen heeft aangetoond; overwegende dat de hoogste aantallen COVID-19-besmettingen en -doden in de EU zich voordeden in verpleeg- en verzorgingstehuizen, woongemeenschappen voor ouderen en personen met een handicap en andere maatschappelijke voorzieningen (35); overwegende dat vele ouderen tijdens de pandemie zijn gestorven doordat veel ic-afdelingen de toestroom niet aankonden; overwegende dat de leeftijd van de patiënt soms een zwaarwegend criterium was bij de beslissing om iemand op te nemen op een ic-afdeling; overwegende dat veel ouderen moeilijker medische behandelingen konden krijgen voor andere ziekten dan COVID-19 en dat de zorgverlening in het algemeen gedurende de pandemie werd teruggeschroefd of zelfs werd stopgezet;

AX.

overwegende dat de vergrijzing in de EU nieuwe uitdagingen betreffende gendergelijkheid met zich meebrengt, aangezien vrouwen nog steeds het merendeel van de zorg voor hun rekening nemen (zowel betaald als onbetaald) (36); overwegende dat de coronacrisis deze situatie heeft verergerd;

AY.

overwegende dat ouderen minder bestand zijn tegen extreme weersomstandigheden zoals herhaaldelijke hittegolven;

Het recht op waardig ouder worden

AZ.

overwegende dat het garanderen van een waardig leven neerkomt op het waarborgen van het recht op tijdige pensionering voor werknemers, waardoor zij een gezond en onafhankelijk pensioen kunnen genieten; overwegende dat het recht op pensionering gekoppeld moet worden aan arbeidstijd en niet afhankelijk moet zijn van schommelingen van de gemiddelde levensverwachting of andere redenen die worden aangewend om werknemers onder druk te zetten; overwegende dat het genot van pensioen gebaseerd moet zijn op een inkomen dat fatsoenlijke leefomstandigheden mogelijk maakt, met inbegrip van bescherming van de gezondheid, culturele verrijking en de verwerving van nieuwe vaardigheden, zodat gepensioneerden volledig kunnen worden opgenomen in de sociale omgeving waarin zij leven;

BA.

overwegende dat een waardig leven, met name voor ouderen, niet los kan worden gezien van het recht op toegankelijke huisvesting, in gezonde en comfortabele omstandigheden, zodat zij met sociale bescherming en omgeven door familie oud kunnen worden; overwegende dat in een aantal situaties waarbij sprake was van druk door vastgoedspeculatie, ouderen de eersten waren die uit hun huis werden gezet, wat hun sociaal isolement en functionele afhankelijkheid heeft vergroot;

BB.

overwegende dat vrouwen meer risico lopen op armoede en sociale uitsluiting, onder meer als gevolg van de aanhoudende genderkloof op de arbeidsmarkt, de loon- en de pensioenkloof, de frequentere loopbaanonderbrekingen vanwege gezins- en zorgtaken en omdat vrouwen vaker in deeltijd (37) werken, soms met een onzeker of tijdelijk dienstverband (38), vooral in het geval van alleenstaande moeders; overwegende dat veel vrouwen door deze factoren moeite hebben om geld te sparen voor later en een groot risico lopen om op latere leeftijd in armoede te vervallen;

BC.

overwegende dat vrouwen volgens Eurostat in alle EU-lidstaten een lager pensioen ontvangen dan mannen; overwegende dat vrouwen in de EU vanaf 65 jaar een pensioen ontvangen dat gemiddeld 30 % lager is dan dat van mannen;

BD.

overwegende dat uit een Eurobarometer-enquête van 2019 blijkt dat 40 % van de mensen in de EU zich op grond van leeftijd gediscrimineerd voelt; overwegende dat leeftijdsdiscriminatie zich op verschillende niveaus en in verschillende vormen voordoet, ook in individuele benaderingen en de zelfperceptie, alsook in de verhoudingen tussen de generaties; overwegende dat is aangetoond dat leeftijdsdiscriminatie een negatief effect heeft op de gezondheid en de levensverwachting en een volwaardige deelname aan het sociale, culturele en maatschappelijke leven in de weg staat, en de toegang van ouderen tot diensten en hun actieve deelname aan de arbeidsmarkt op nationaal en EU-niveau en hun toegang tot diensten op de werkplek kan beperken, hetgeen marginalisering en sociale uitsluiting in de hand werkt; overwegende dat leeftijdsdiscriminatie volgens de laatste Europese arbeidskrachtenenquête de meest voorkomende vorm van discriminatie op de werkplek was; overwegende dat andere vormen van discriminatie waar vooral ouderen mee te maken krijgen, betrekking hebben op de toegang tot financiële producten en diensten, gezondheidszorg, onderwijs, opleiding en vrije tijd (39); overwegende dat een geslaagde bestrijding van leeftijdsdiscriminatie en -stereotypen, onder meer op de arbeidsmarkt, van essentieel belang is voor actief ouder worden, het versterken van de solidariteit tussen de generaties en de benutting van de ervaring die oudere werknemers hebben opgedaan; overwegende dat het versterken van gelijke toegang tot goederen en diensten in dit verband ook van essentieel belang is;

BE.

overwegende dat de WHO actief ouder worden definieert als het proces waarbij kansen op het gebied van gezondheid, participatie en zekerheid geoptimaliseerd worden teneinde de kwaliteit van leven tijdens het verouderingsproces naar een hoger plan te tillen, waarbij mensen in de loop van hun leven hun welzijnspotentieel aanboren en naar behoefte, wens en capaciteit participeren in de maatschappij, terwijl zij zo nodig een beroep kunnen doen op afdoende bescherming, zekerheid en zorg;

BF.

overwegende dat de EU en diverse lidstaten een actieve rol spelen in de discussie over nieuwe internationale instrumenten om de rechten van ouderen te beschermen; overwegende dat deze internationale discussie actief moet worden gesteund en aangemoedigd; overwegende dat Richtlijn 2000/78/EG van de Raad weliswaar een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep biedt, maar dat discriminatie in andere sociale kringen en meervoudige discriminatie daarin niet aan bod komen;

BG.

overwegende dat ouderen soms het slachtoffer worden van geweld, mishandeling en andere verontrustende activiteiten, zoals oplichting en oneerlijke bedrijfspraktijken, ontneming van de handelingsbekwaamheid en van de middelen om hun eigen zaken te regelen; overwegende dat de mishandeling van ouderen beter moet aan bod moet komen in gegevens en onderzoek met betrekking tot de incidentie en de voorkoming ervan; overwegende dat inspanningen moeten worden geleverd om uitgebreidere gegevens over de mishandeling van ouderen te produceren;

BH.

overwegende dat de EU proefinitiatieven financiert, zoals EuROPEAN, MILCEA en WeDO, op het gebied van bestrijding van misdaad tegen ouderen;

BI.

overwegende dat ouderen in plattelands- of afgelegen gebieden mogelijk hogere leeftijdsgerelateerde risico’s kennen, waaronder het risico op armoede, slechtere toegang tot kwaliteitsvolle gezondheidszorg en -diensten, minder sociale ondersteuning of minder mogelijkheden tot sociale interactie en een gebrek aan toegang tot openbaar vervoer;

Werkgelegenheid en actieve senioren

BJ.

overwegende dat volgens een Eurobarometer-enquête uit 2012 60 % van de mensen in de EU tegenstander was van een verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd, terwijl 61 % vond dat iedereen de mogelijkheid moet hebben om na de wettelijke pensioenleeftijd door te werken; overwegende dat bijna de helft van de werkenden van vijftig jaar en ouder liever een paar uur minder zou werken, afhankelijk van hun financiële behoeften, terwijl een aanzienlijk aantal gepensioneerden het liefst minimaal enkele uren per week zou willen werken (40); overwegende dat werken na de pensioengerechtigde leeftijd voorwerp is van bedrijfsbeleid om de inzetbaarheid te ondersteunen en werknemers in staat te stellen om desgewenst langer te blijven werken; overwegende dat het aantal werkloze ouderen dat in dienst wordt genomen echter extreem laag is en dat oudere werknemers een groot risico lopen om langdurig werkloos te raken; overwegende dat armoede en sociale uitsluiting voor personen tussen de 55 en 64 jaar hoger is dan het EU-gemiddelde voor alle leeftijdsgroepen tezamen; overwegende dat 56 % van alle mensen in de EU bang is dat ze op hun oude dag onvoldoende inkomen zullen hebben (41); overwegende dat de kans op het vinden van een nieuwe baan daalt naarmate de werkzoekende ouder wordt, onder meer vanwege structurele belemmeringen, met inbegrip van leeftijdsdiscriminatie (42); overwegende dat uit de gegevens blijkt dat gepensioneerden die uit vrije keuze besluiten om te blijven werken gemiddeld tevredener zijn over hun leven dan gepensioneerden die volledig zijn gestopt met werken (43); overwegende dat het gevoel dat iemand een doel heeft in het leven in het algemeen na de leeftijd van 50 jaar afneemt, maar veel sterker aanwezig blijft bij mensen die na hun pensioen doorwerken of een rol spelen bij de opvang van kinderen of langdurige zorg (44); overwegende dat het van groot belang blijft om de werkloosheid onder oudere werknemers in de EU te bestrijden;

BK.

overwegende dat de juiste arbeidsomstandigheden en -voorwaarden, waaronder een betere gezondheid en meer veiligheid op het werk, een beter evenwicht tussen werk en privéleven, een leeftijdsgeschikte werkomgeving, lagere kwantitatieve eisen en autonomie bij het indelen van de werktijden voor ouderen een voorwaarde en een stimulans kunnen zijn om desgewenst te blijven werken;

BL.

overwegende dat speciale aandacht moet uitgaan naar de behoeften van werknemers met een lichamelijk of geestelijk zwaar beroep; overwegende dat dit onderwerp aan bod kan komen in strategieën inzake gezondheid en veiligheid op de werkplek, beleid ter ondersteuning van de afstemming van werk en privéleven, de toegang tot en benutting van onderwijs- en opleidingsmogelijkheden op de werkplek en daarbuiten, steun voor uitwisselingen tussen generaties op de werkplek en mogelijkheden om geleidelijk met pensioen te gaan, die zowel het individu als de samenleving ten goede komen;

BM.

overwegende dat een oudere EU met een kleinere beroepsbevolking de overheidsbegrotingen en de socialezekerheids- en de zorgstelsels onder druk kan zetten; overwegende dat de totale kosten van de vergrijzing (45) tegen 2070 naar schatting 26,7 % van het bbp zullen bedragen (46); overwegende dat de bijdrage van de Europese zilveren economie aan het bbp volgens een in opdracht van de Commissie uitgevoerde studie van 2018 over de zilveren economie (mensen van vijftig jaar en ouder) tegen 2025 zal uitkomen op 6,4 biljoen EUR en 88 miljoen banen; overwegende dat dit gelijkstaat aan 32 % van het bbp van de EU en 38 % van de banen in de EU (47);

BN.

overwegende dat het promoten van een levenscyclusperspectief en het kweken van bewustzijn bij werkgevers van het belang van een leeftijdsvriendelijke werkomgeving van essentieel belang zijn om actief oud te worden; overwegende dat de bestrijding van de werkloosheid onder jongeren en ouderen in veel regio’s nog steeds een grote uitdaging vormt; overwegende dat de EU en de lidstaten nog steeds moeten komen met een passend antwoord op de problemen op de arbeidsmarkt; overwegende dat het nodig is de vaardigheden van oudere werknemers, die met name kwetsbaar zijn voor economische herstructurering, aan te passen en beleid te volgen ter ondersteuning van de mobiliteit van ouderen op de arbeidsmarkt, met name wat herplaatsing betreft;

BO.

overwegende dat werkgevers vaak niet staan te springen om oudere werknemers naar behoren op te leiden; overwegende dat een leven lang leren bijdraagt tot actief ouder worden en mensen in staat stelt om te werken en ten volle deel te nemen aan het maatschappelijk leven; overwegende dat het Parlement een resolutie heeft aangenomen over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van “Erasmus+”:

BP.

overwegende dat hoogwaardige werkgelegenheid, met inbegrip van een fatsoenlijk loon, gezondheid en veiligheid op het werk en een goed evenwicht tussen werk en privéleven van werknemers gedurende hun volledige loopbaan een noodzakelijke voorwaarde is voor een duurzaam beroepsleven en voor actief en gezond ouder worden na de pensionering; overwegende dat dit niet alleen betekent dat de beroepsrisico’s moeten worden teruggedrongen, maar dat ook gezonde gewoonten onder werknemers moeten worden gepromoot en dat risico’s, zoals psychosociale risico’s en aandoeningen van het bewegingsapparaat, moeten worden aangepakt; overwegende dat de gezondheid en prestaties van oudere werknemers niet door hun leeftijd worden bepaald, maar door een reeks nauw met elkaar samenhangende factoren, zoals leefstijl en blootstelling aan gevaren op de werkplek (48); overwegende dat hoogwaardige banen en veilige, gezonde werkplekken niet alleen belangrijk zijn voor het welzijn van de werknemers, maar ook voor de concurrentiepositie van het bedrijf en de houdbaarheid van welvaartsstelsels;

BQ.

overwegende dat de gevolgen van demografische veranderingen op de arbeidsmarkt hebben onderstreept hoe belangrijk het is de bedrijfsvoering en de werkmethoden van bedrijven verder te verbeteren en dat een belangrijke rol is weggelegd voor digitale oplossingen, zoals telewerken, met name in de context van de COVID-19-pandemie, aangezien deze vele mogelijkheden bieden om de arbeidsomstandigheden van werknemers te verbeteren, ook voor werknemers die bijna pensioengerechtigd zijn, en een inclusievere werkomgeving bieden, in het bijzonder om werk en privéleven beter op elkaar af te stemmen en voor personen met een handicap;

BR.

overwegende dat regio’s met hoge werkloosheidscijfers worden gekenmerkt door een grotere mate van vergrijzing en een krimpende bevolking;

BS.

overwegende dat werknemers in de leeftijdscategorie van 55-64 jaar in 2019 59,1 % van de beroepsbevolking in de EU uitmaakten (49); overwegende dat in 2016 ongeveer een derde van de bedrijfshoofden van agrarische familiebedrijven 65 jaar of ouder was en de meerderheid (57 %) ten minste 55 jaar; overwegende dat slechts een op de tien exploitanten van landbouwbedrijven jonger dan veertig was;

Demografische uitdagingen aanpakken met steun van EU-fondsen

BT.

overwegende dat programma’s, projecten en acties ter bevordering van strategieën voor actief ouder worden aan bod moeten komen in alle beleidsterreinen en dat de lidstaten alle beschikbare EU-instrumenten moeten gebruiken — zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen, met name het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Cohesiefonds, het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en de Connecting Europe Facility — om de demografische uitdagingen aan te pakken; overwegende dat EU-fondsen de aanleg van essentiële infrastructuur vergemakkelijken;

BU.

overwegende dat initiatieven als de toegankelijkheidsprijs “Acces City Award” een stimulans vormen om de openbare ruimte aan te passen aan de behoeften van ouderen en personen met beperkte mobiliteit en een positief effect hebben op hun onafhankelijkheid; overwegende dat dergelijke initiatieven niet alleen hun levenskwaliteit verbeteren en hun sociale insluiting en een gelijkwaardig genot van de grondrechten waarborgen, maar ook een positief economisch effect kunnen sorteren;

BV.

overwegende dat het aantal eenpersoonshuishoudens sinds 2010 met 19 % is gestegen; overwegende dat in de EU 40 % van de vrouwen van 65 jaar en ouder in 2019 alleen woonde, meer dan tweemaal het aandeel van de mannen die alleen wonen (50); overwegende dat woningen voor jongeren, alleenstaanden, ouderen en personen met een handicap, een chronische ziekte of functionele beperking in veel lidstaten vaak niet geschikt zijn vanwege problemen met de toegankelijkheid, lage normen en hoge kosten van levensonderhoud en huisvesting; overwegende dat woningen betaalbaar, toegankelijk, veilig en comfortabel moeten zijn, stuk voor stuk aspecten die niet alleen voor ouderen van belang zijn; overwegende dat ouderen vaak minder geneigd zijn hun huis te renoveren wanneer zij geen eigenaar zijn;

BW.

overwegende dat de mensenrechten universeel, onvervreemdbaar, ondeelbaar, onderling afhankelijk en nauw met elkaar verbonden zijn en toebehoren aan alle mensen en alle generaties, zonder discriminatie op welke grond dan ook; overwegende dat ouderen, met inbegrip van personen met een handicap, waardevol zijn voor de samenleving en daarom ten volle aan de maatschappij moeten deelnemen en een waardig en zo onafhankelijk mogelijk leven moeten leiden; overwegende dat bij het herstel van de EU met het oog op een eerlijkere, inclusievere en veerkrachtigere samenleving waarin niemand wordt achtergelaten, een beroep moet worden gedaan op de solidariteit tussen de generaties;

BX.

overwegende dat alle lidstaten en de EU het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap hebben ondertekend en dus wettelijk verplicht zijn om persoonlijke autonomie, non-discriminatie, volledige en effectieve participatie in de maatschappij, gelijke kansen en toegankelijkheid te waarborgen; overwegende dat er in de Europese Unie meer dan 80 miljoen personen met een handicap zijn en dat het merendeel van hen vrouwen en meisjes zijn; overwegende dat de meeste handicaps bij het ouder worden ontstaan; overwegende dat ouderen met een handicap een hoger risico lopen in armoede te vervallen en aan discriminatie ten prooi te vallen (51); overwegende dat het ouderenbeleid de bescherming en maatschappelijke inclusie van personen met een handicap moet waarborgen en ervoor moet zorgen dat zij toegang hebben tot de arbeidsmarkt en diensten; overwegende dat mobiliteit onontbeerlijk is voor het stimuleren van zelfstandig wonen en autonomie; overwegende dat het verwezenlijken van een volledig toegankelijke vervoersketen van deur tot deur van cruciaal belang is;

BY.

overwegende dat neurodegeneratieve ziekten, zoals Alzheimer en andere vormen van dementie, in de meeste Europese landen niet altijd als zodanig worden gediagnosticeerd; overwegende dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat het huidige aantal van negen miljoen bevestigde gevallen van dementie tegen 2050 verdubbeld zal zijn (52); overwegende dat dementie de hoofdoorzaak is van hulpbehoevendheid en handicaps onder ouderen in de Europese Unie, dat daar momenteel ongeveer tien miljoen mensen aan lijden en dat de prevalentie naar verwachting tegen 2030 verdubbeld zal zijn;

BZ.

overwegende dat het GLB het belangrijkste instrument blijft om de plattelandseconomie en het scheppen van banen in plattelandsgebieden te ondersteunen;

CA.

overwegende dat onze voedselzekerheid afhankelijk is van het welslagen van de generatievernieuwing in de landbouw;

Bestrijding van discriminatie ten aanzien van ouderen

1.

benadrukt dat de waardering van ouderen en de aanpak van discriminatie jegens hen alleen mogelijk zijn via beleid inzake sociale, culturele en economische inclusie, dat is gericht op de verstrekking van eerlijke pensioenen die een goede kwaliteit van leven waarborgen; wijst daarom op het belang van openbare socialezekerheidsstelsels die distributief zijn en gebaseerd zijn op solidariteit van bijdragende aard tussen de generaties, die iedereen — ongeacht hun eigen bijdragen (wat met name relevant is voor bijvoorbeeld vrouwen die hun hele leven zorgtaken hebben verricht) — een behoorlijke levenskwaliteit zonder armoede en sociale uitsluiting bieden;

2.

verzoekt de Commissie en de lidstaten meer inspanningen te leveren bij de bestrijding van alle vormen van discriminatie ten aanzien van ouderen, en met name oudere vrouwen, vooral op het gebied van arbeid, toegang tot financiële producten en diensten, gezondheidszorg, huisvesting, zelfstandigheid, onderwijs, opleiding en recreatieve activiteiten; verzoekt de Commissie en de lidstaten bovendien een positieve beeldvorming van ouderdom in de samenleving en de sociale inclusie van ouderen te bevorderen door leeftijdsvriendelijke omgevingen in de EU te stimuleren aan de hand van passende maatregelen, en de uitwisseling van goede praktijken op alle bestuursniveaus te steunen en haar steun voor de zilveren economie in Europa te versterken; verzoekt de Commissie om te zorgen voor een follow-up van het uitvoeringsverslag van Richtlijn 2000/78/EG van de Raad, twintig jaar na de publicatie ervan, teneinde het kader tegen leeftijdsdiscriminatie in arbeid en beroep te versterken;

3.

benadrukt dat gendergelijkheid, gendermainstreaming en de bescherming van de rechten van minderheden een belangrijke rol spelen bij de aanpak van de demografische uitdagingen;

4.

betreurt de bestaande genderpensioenkloof, en verzoekt de lidstaten concrete maatregelen voor te stellen om deze aan te pakken, onder meer door de genderloonkloof te bestrijden en de arbeidsparticipatie van vrouwen te verhogen met maatregelen ter verbetering van het evenwicht tussen werk en privéleven, door onzeker en informeel werk te bestrijden en door iedereen een minimuminkomen te garanderen;

5.

benadrukt dat verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd geen geschikt middel is om de huidige economische en sociale crisis aan te pakken en op te lossen, aangezien deze tot een verdere uitholling van de grondrechten van oudere werknemers kan leiden;

6.

benadrukt dat het om vrouwen in plattelandsgebieden meer kansen te bieden essentieel is om het bestaande, hiervoor bestemde subprogramma te handhaven in het volgende meerjarig financieel kader; vraagt met name dat vrouwelijke landbouwers worden ondersteund via maatregelen om toegang tot land, oprichtingssteun en socialezekerheidsdekking te bevorderen;

7.

verzoekt de Commissie en de Raad een jaar van intergenerationele solidariteit en actief ouder worden in het leven te roepen, waarmee kan worden voortgebouwd op de doelstellingen en geest van de Europese Dag van de solidariteit tussen de generaties en het Europees Jaar voor actief ouder worden en solidariteit tussen de generaties 2012, om de bewustwording over de problemen waar ouderen mee te maken hebben, te vergroten en strategieën te bevorderen om die problemen te verzachten, alsook om stereotypen en vooroordelen weg te nemen, de banden en de solidariteit tussen de generaties te versterken en sociale uitsluiting en problemen met de seksuele gezondheid aan te pakken; onderstreept het belang van dit initiatief, niet alleen in de context van de demografische veranderingen, maar ook van de COVID-19-pandemie, die hard heeft toegeslagen onder kwetsbare groepen, met inbegrip van ouderen en hun verzorgers; verzoekt de lidstaten tevens om bij het aanpakken van demografische uitdagingen academische deskundigen en maatschappelijke organisaties te raadplegen; verzoekt de Commissie en de Raad om spoedig uitvoering te geven aan de conclusies van de Raad over mensenrechten, participatie en het welzijn van ouderen in het tijdperk van digitalisering, en in dit verband een platform “participatie en vrijwilligerswerk na het beroepsleven” op te richten, en uitwisselingen en banden tussen de generaties te bevorderen;

8.

wijst erop dat de genderpensioenkloof als gevolg van de genderloonkloof momenteel 37 % bedraagt en het gevolg is van ongelijkheden die zich in de loop van het werkende leven van vrouwen opstapelen, alsook van de loopbaanonderbrekingen waartoe vrouwen worden gedwongen door diverse vormen van ongelijkheid en discriminatie; benadrukt dat deze kloof dringend moet worden gedicht in het licht van de demografische veranderingen, aangezien oudere vrouwen de gevolgen hiervan gedurende langere tijd aan den lijve zullen ondervinden;

9.

is ingenomen met het groenboek van de Commissie van 27 januari 2021 over de vergrijzing, getiteld “Bevorderen van intergenerationele solidariteit en verantwoordelijkheid” (COM(2021)0050); verzoekt de Commissie een EU-actieplan inzake demografische veranderingen en solidariteit tussen de generaties op te stellen waarin rekening wordt gehouden met de diversiteit en complexiteit van de situatie in specifieke leeftijdsgroepen, alsook met de verschillen tussen de lidstaten; benadrukt dat een dergelijk plan sociaal inclusief moet zijn en gericht moet zijn op het bevorderen van waardig, actief en gezond ouder worden en moet worden ontwikkeld in overeenstemming met het Decennium voor gezond ouder worden van de WHO en met de participatie van vertegenwoordigers van alle generaties; verzoekt de Commissie en de lidstaten om bij de uitvoering van de duurzameontwikkelingsdoelen speciale aandacht te hebben voor de situatie van ouderen; verzoekt de lidstaten opnieuw onverwijld de voorgestelde richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid aan te nemen, die essentieel is voor de bestrijding van discriminatie op alle gronden en in alle aspecten van het sociale leven, alsook voor de bestrijding van meervoudige discriminatie;

10.

wijst erop dat demografische veranderingen een verschijnsel zijn dat niet alleen ouderen in plattelandsgebieden, maar in feite alle generaties aangaat, ongeacht hun woonplaats; benadrukt daarom dat er maatregelen moeten worden genomen die de hele levenscyclus omvatten en alle regio’s, ook stedelijke gebieden, bestrijken;

11.

is van mening dat in de langetermijnvisie voor plattelandsgebieden bijzondere nadruk moet worden gelegd op programma’s voor de actieve betrokkenheid van ouderen bij het gemeenschapsleven op het platteland;

12.

benadrukt de noodzaak om geweld tegen ouderen beter te onderzoeken en voorkomen;

13.

verzoekt de Commissie en de lidstaten het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te ratificeren en uit te voeren;

Gezondheid en langdurige zorg voor ouderen

14.

wijst erop dat de hoge kosten van langdurige zorg een zwaardere belasting vormen voor oudere vrouwen, aangezien de levensverwachting van vrouwen hoger is, terwijl hun gezondheidstoestand op latere leeftijd slechter is, waardoor hun behoefte aan langdurige zorg en bijstand groter is; herinnert eraan dat vrouwen bovendien het overgrote deel van de mantelzorgers uitmaken, waardoor met name oudere vrouwen in de werkende leeftijd minder kansen krijgen om de arbeidsmarkt te betreden en eigen pensioenrechten op te bouwen;

15.

verzoekt de Commissie en de lidstaten te waarborgen dat hulpbehoevende personen een fatsoenlijk leven kunnen leiden; onderstreept dat strategieën moeten worden bevorderd voor op de persoon toegesneden hoogwaardige ondersteuning van hulpbehoevenden; benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de specifieke behoeften van personen met verschillende ziekten, waaronder neurodegeneratieve ziekten zoals alzheimer en dementie, van diagnose tot behandeling en langdurige zorg;

16.

wijst op het belang van flexibele vormen van werk om vrouwen en mannen de mogelijkheid te bieden werk en privéleven te combineren, alsook op de noodzaak van bewustmakingscampagnes over de gelijke verdeling van huishoudelijk werk, zorg en verpleging, meer investeringen in zorgvoorzieningen en gelijk, niet-overdraagbaar en betaald ouderschapsverlof voor moeders en vaders om te komen tot een betere verdeling van betaald en onbetaald werk tussen vrouwen en mannen;

17.

benadrukt de noodzaak om gendersegmentatie op de arbeidsmarkt te bestrijden, met name met betrekking tot toekomstgerichte, goed betaalde vakgebieden als wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM), ICT en de digitale sector; benadrukt het belang van levenslang onderwijs op deze gebieden, ook voor oudere vrouwen, om hun blijvende deelname aan de arbeidsmarkt te vergroten;

18.

verzoekt de lidstaten om gelijke toegang tot gezondheids- en zorgvoorzieningen, waaronder thuis, alsook tot langdurige en palliatieve zorg in instellingen en in gemeenschapsverband te waarborgen, zonder te discrimineren op welke grond dan ook;

19.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om seksuele en reproductieve rechten te beschermen en te bevorderen en universele toegang te garanderen tot diensten en voorzieningen voor seksuele en reproductieve gezondheid;

20.

roept de Commissie op om de demografische uitdagingen in de EU aan te pakken op basis van empirisch onderbouwde gegevens en mensenrechten, zodat alle inwoners van de EU hun seksuele en reproductieve gezondheid en rechten ten volle kunnen verwezenlijken; veroordeelt elke poging om de demografische veranderingen te gebruiken als voorwendsel om de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te ondermijnen, en roept de Commissie en de Raad op om de waarden van de Unie in dit verband te handhaven;

21.

onderstreept dat het van het allergrootste belang is om het recht op zorg en steun voor ouderen volledig te beschermen door hun toegang tot betaalbare, hoogwaardige en integrale zorg en steun te bieden, aangepast aan hun individuele behoeften, en door hun welzijn, autonomie, onafhankelijkheid en inclusie in de gemeenschap te bevorderen, vrij van iedere discriminatie; benadrukt de belangrijke rol van toereikend gefinancierde socialebeschermingsregelingen om de zorg betaalbaar en werkelijk toegankelijk te maken;

22.

verzoekt de Commissie om een voorstel te doen voor een Europese “Care Deal” en een Europees programma voor verzorgers, gericht op de overgang naar een zorgeconomie, vergezeld van de noodzakelijke investeringen en wetgeving op EU-niveau, met een brede benadering van alle zorgbehoeften en -voorzieningen, waarin kwaliteitsrichtsnoeren voor de zorgverlening in alle levensfasen worden vastgesteld, onder meer voor kinderen, ouderen en langdurig hulpbehoevende personen, met het doel de verschillende soorten informele zorg in Europa te identificeren en te erkennen, alsook financiële steun voor verzorgers, passende verlofperioden en betaalbare voorzieningen te waarborgen, naast andere aspecten;

23.

verlangt dat de nodige maatregelen worden getroffen ter bevordering van een hogere arbeidsparticipatie van vrouwen, zoals betaalbare zorg en kinderopvang, toereikende perioden voor ouderschapsverlof en flexibele arbeidstijden en werklocaties, ook voor mannen; wijst erop dat een volledige convergentie van de arbeidsparticipatiecijfers zich, volgens prognoses van de OESO, zou vertalen in een stijging van het bbp per hoofd van de bevolking met 12,4 % tegen 2030;

24.

verzoekt de Commissie en de lidstaten ernaar te streven gezondheid in al het beleid te integreren en bij alle desbetreffende beleidsbeslissingen de gezondheidseffecten te beoordelen;

25.

wijst erop dat verhoging van de geboortecijfers vraagt om meer carrièremogelijkheden, stabiele dienstbetrekkingen en huisvesting, fatsoenlijke arbeids- en leefomstandigheden, flexibele werkregelingen, een ruime kinderbijslag en betaald ouderschapsverlof voor beide ouders, hoogwaardige kinderopvang vanaf de vroegste kinderjaren en een eerlijke verdeling van onbetaalde zorgarbeid en huishoudelijke taken tussen mannen en vrouwen; benadrukt dat het gezien de demografische veranderingen en de verwachte stijging van de levensverwachting essentieel is om te waarborgen dat vrouwen volwaardig aan de arbeidsmarkt kunnen deelnemen zonder loopbaanonderbrekingen of overschakelingen naar deeltijd- en tijdelijk werk, aangezien dit bijdraagt tot de vermindering van het risico op armoede voor vrouwen op latere leeftijd; spoort de lidstaten daarom aan de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven snel en volledig om te zetten en verzoekt hen om verder te gaan dan de in deze richtlijn vastgestelde minimumnormen;

26.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om verder onderzoek te doen naar gebruiksvriendelijke, veilige en toegankelijke digitale ondersteunende technologieën, telezorg en telegeneeskunde, met name in regio’s die kampen met demografische krimp en afgelegen regio’s; onderstreept dat het gebruik van deze technologieën volledig in overeenstemming moet zijn met het bestaande kader voor gegevensbescherming, en dat daarbij altijd naar behoren rekening moet worden gehouden met de ethische aspecten van het gebruik van technologie in de gezondheidszorg; spoort de lidstaten aan centra voor dagopvang voor ouderen op te richten in de buurt van scholen en crèches, hetgeen bevorderlijk kan zijn voor de banden tussen de generaties;

27.

is van mening dat ieder mens het recht zou moeten hebben om hoogwaardige zorg te kiezen die geschikt is voor hem of haar en zijn of haar gezin; is van mening dat bij de ontwikkeling van zorgdiensten rekening moet worden gehouden met alle categorieën gebruikers en hun verschillen en uiteenlopende voorkeuren voor de soorten zorgdiensten die zij nodig hebben; wijst erop dat de zorgverlening verder moet worden ontwikkeld om de continuïteit van de zorg, de preventieve gezondheidszorg, de revalidatie en de zelfstandigheid te verbeteren;

28.

verzoekt om een regelgevend kader dat goede zorgdiensten, telezorg en telegezondheidszorg garandeert door zorgpersoneel juridische waarborgen te bieden en de nodige opleidingsvereisten vast te leggen, zodat alle EU-burgers, ongeacht hun leeftijd en in elk geografisch gebied, aanspraak kunnen maken op zorg en primaire zorg;

29.

moedigt de lidstaten aan flexibele, toereikende en aangepaste zorgmodellen te ondersteunen en beklemtoont dat actief en gezond ouder worden, welzijn en de inzetbaarheid van ouderen in de beroepsgeschikte leeftijd essentieel zijn om de duurzaamheid van de sociale zekerheid en de zorgstelsels te verzekeren; verzoekt de lidstaten steun te verlenen aan de ontwikkeling van leeftijdsvriendelijke omgevingen en voorzieningen voor thuiszorg en zorg in familie- of gemeenschapsverband, waaronder voor personen met dementie, een openbaar netwerk van ondersteunende diensten en medische uitrusting te ontwikkelen, mobiliteit, zelfstandig wonen, sociale inclusie en autonomie te bevorderen, en desbetreffende initiatieven van het maatschappelijk middenveld en de sociale economie te faciliteren;

30.

verzoekt de lidstaten om mantelzorg beter op waarde te schatten, de sociale bescherming en de verschillende vormen van steun voor mantelzorgers te verbeteren, mantelzorgers professionele ondersteuning, opleidingen en collegiale begeleiding te bieden, en om in nauwe samenwerking met de sociale partners verschillende manieren in te voeren om familieleden die zorgen voor ouderen, met name voor ouderen die respijtzorg en dagopvang nodig hebben, van tijd tot tijd te ontlasten, alsook te voorzien in ondersteunende diensten, waaronder flexibele werkregelingen; moedigt de lidstaten aan te komen met gerichte strategieën om mantelzorgers te helpen en hun bijdrage aan de ouderenzorg te erkennen, en voorstellen in te dienen voor passende ondersteunende diensten; benadrukt dat het verlenen van mantelzorg een keuze zou moeten zijn en dat de formele zorgvoorzieningen moeten worden gepromoot;

31.

moedigt de lidstaten aan vrijwilligerswerk en begeleiding voor ouderen uit te rollen, aangezien dit, zoals duidelijk is geworden tijdens de COVID-19-pandemie, een speciale rol speelt in crisissituaties;

32.

roept de lidstaten op de strijd aan te binden met de armoede onder vrouwen, vooral op latere leeftijd, die een negatief effect heeft op zowel de sociale zekerheid van vrouwen als de bbp-niveaus van de EU, en ervoor te zorgen dat werknemers de gepaste sociale bescherming genieten;

33.

verzoekt de lidstaten de toegang tot revalidatie- en re-integratiediensten te waarborgen teneinde oudere werknemers te ondersteunen indien zij na een loopbaanonderbreking om gezondheidsredenen willen terugkeren op de arbeidsmarkt, aangezien actief ouder worden van cruciaal belang is voor de gezondheid;

34.

benadrukt dat de feminisering van armoede verband houdt met meerdere factoren, waaronder genderongelijkheden in loopbaanontwikkeling, het feit dat vrouwen vaak werken op basis van atypische overeenkomsten, de afwezigheid van een socialezekerheidsstatus van partners die zelfstandigen ondersteunen, en armoede onder huishoudens van alleenstaande moeders;

35.

benadrukt dat de COVID-19-uitbraak aan het licht heeft gebracht hoe cruciaal het voor de lidstaten is krachtige, inclusieve en crisisbestendige zorgstelsels te hebben; verzoekt de lidstaten te zorgen voor een toereikend aantal gezondheids- en zorgprofessionals en voor toegang tot de ouderengeneeskunde in de hele EU; verzoekt de lidstaten te zorgen voor goede arbeids- en werkomstandigheden voor medisch en verzorgend personeel en te investeren in onderwijs en opleiding als middel om de kwaliteit van de geboden zorg te waarborgen; verzoekt om de totstandbrenging van stimulansen om mensen ertoe aan te zetten te gaan werken in de ouderenzorg;

Sociale bescherming en sociale inclusie

36.

verzoekt de lidstaten te zorgen voor een behoorlijke levensstandaard voor ouderen en vraagt hun in dit opzicht hun goede praktijken te delen, met name wat betreft de vaststelling van het minimumniveau van ouderdomspensioenen;

37.

verzoekt de Commissie en de lidstaten aanbevelingen op te stellen ter beperking van het risico op armoede en sociale uitsluiting op oudere leeftijd, in het bijzonder gericht op de genderpensioenkloof, ouderen met een handicap, oudere migranten, oudere Roma en ouderen die tot etnische, raciale, taalkundige of seksuele minderheden en overige groepen behoren die onevenredig zijn getroffen door armoede en sociale uitsluiting; spoort het Comité voor sociale bescherming aan meer onderzoek te wijden aan de groepen met een hoge mate van armoede en sociale uitsluiting;

Actief ouder worden

38.

benadrukt dat het creëren en uitvoeren van aan de leeftijd aangepaste mogelijkheden voor levenslang leren een cruciale en onontbeerlijke factor is om de sociale en economische duurzaamheid en het persoonlijk welzijn te verbeteren; verzoekt de lidstaten te investeren in vaardigheden en onderwijs en om formele, niet-formele en informele onderwijs-, opleidings- en levenslang-leren-projecten te ontwikkelen, alsook mogelijkheden om ouderen beter te integreren, met inbegrip van onlineonderwijs, ongeacht of zij nog actief zijn op de arbeidsmarkt of zijn gepensioneerd;

39.

benadrukt in dit verband dat de digitale vaardigheden van ouderen moeten worden versterkt om hen in staat te stellen onlineonderwijs te volgen en hun toegang tot gezondheidszorg en andere digitale diensten te verbeteren; dringt aan op toegankelijke en betaalbare programma’s inzake digitale vaardigheden die zijn afgestemd op de behoeften van ouderen; verzoekt de Commissie specifieke maatregelen te nemen gericht op ouderen; verzoekt de Commissie en de lidstaten voorts om initiatieven op het gebied van bij- en omscholing te ondersteunen, met name voor kwetsbare groepen, teneinde mensen aan een hoogwaardige baan te helpen en te voorzien in de behoeften van de arbeidsmarkt, de digitale kloof te dichten en ervoor te zorgen dat deze mensen zich daadwerkelijk aanpassen aan en profiteren van innovatieve beheer- en werkmethoden en digitale oplossingen, zoals telewerken;

40.

verzoekt de lidstaten het ESF+ en het EFRO in te zetten om het scheppen van hoogwaardige banen te ondersteun, een beter evenwicht tussen werk en privéleven te bevorderen en arbeidskansen te bieden in regio’s die worden bedreigd door ontvolking, waarbij speciale aandacht moet uitgaan naar een betere arbeidsmarktparticipatie van vrouwen; benadrukt het belang van adviesdiensten, levenslang leren en programma’s voor bij- en omscholing van werknemers van alle leeftijden;

41.

roept de lidstaten en het Europees netwerk van openbare diensten voor arbeidsvoorziening op uitwisseling van praktijken op te zetten met betrekking tot de integratie van oudere werkzoekenden op de arbeidsmarkt;

42.

verwelkomt het streven van de Commissie naar een fatsoenlijk loon voor alle werknemers middels een wettelijk minimumloon dan wel collectieve onderhandelingen;

43.

benadrukt dat de aanpak van de demografische verandering uit moet gaan van een op rechten gebaseerde benadering, om zo gelijke kansen, dialoog en solidariteit te bevorderen en te creëren, in plaats van concurrentie tussen personen van verschillende generaties;

44.

roept de Commissie en de lidstaten op te zorgen voor een degelijke uitvoering van de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven, en regionale en lokale initiatieven en projecten te ondersteunen die gericht zijn op een beter evenwicht tussen werk en privéleven voor mannen en vrouwen;

45.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie om een programma voor “digitale vrijwilligers” (53) op te zetten om jonge gekwalificeerde mensen en ervaren senioren in staat te stellen hun digitale vaardigheden te delen met traditionele bedrijven; spoort de lidstaten aan vrijwilligerswerk en begeleiding te ontwikkelen voor kennisoverdracht tussen generaties, om sociale uitsluiting te bestrijden en het delen van vaardigheden en ervaring mogelijk te maken, de verbetering van de vaardigheden van jonge en oudere werknemers aan te moedigen en traditionele ambachtelijke beroepen in stand te houden die deel uitmaken van het Europese erfgoed;

46.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de digitale kloof te overbruggen en verder onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor de sociale inclusie en integratie van ouderen in de werkende leeftijd op de arbeidsmarkt, met name aan huis gebonden ouderen, door middel van het veilige gebruik van internet, andere informatietechnologieën en kunstmatige intelligentie voor culturele, amusements-, onderwijs-, werk-, communicatie- en medische doeleinden, met inbegrip van telezorg en telegeneeskunde, en daarbij het hoogste niveau van bescherming van persoonsgegevens te waarborgen, met inachtneming van het belang van direct persoonlijk contact en van een waardige aanpak waarin de mens centraal staat; pleit met name voor strategieën om de digitale vaardigheden, connectiviteit en de toegang tot apparaten in instellingen voor langdurige zorg te verbeteren;

47.

merkt op dat het verbeteren van de connectiviteit en toegankelijkheid van diensten in plattelandsgebieden en afgelegen gebieden van cruciaal belang is om de ontvolking van die gebieden aan te pakken, alsook de sociale en digitale uitsluiting van de oudere bevolking die er woont; verzoekt de lidstaten daarom de betekenis van plattelandsgebieden en afgelegen gebieden in al hun diversiteit te onderkennen en hun potentieel te ontwikkelen door middel van stimulerende investeringen in de lokale economie die ondernemerschap bevorderen en hun infrastructuur verbeteren;

48.

verzoekt de Commissie de lidstaten te ondersteunen bij de bestrijding van de armoede, die in het bijzonder alleenstaande moeders treft en die door de crisis verder is verergerd, hetgeen leidt tot een toenemende sociale uitsluiting;

49.

onderstreept de grote impact die de voortdurend evoluerende technologieën hebben op het dagelijks leven van mensen, en benadrukt daarom de noodzaak van snel internet en cruciale en geactualiseerde technologische apparatuur op scholen, in ziekenhuizen en in alle overige relevante publieke voorzieningen, met inbegrip van een doeltreffende elektronische overheid; is van oordeel dat de mogelijkheden die voortvloeien uit levenslang leren, gekoppeld aan digitalisering, cruciaal zijn om de vergrijzende bevolking op het platteland en in afgelegen regio’s uiteenlopende kansen te bieden, met inbegrip van een aanvullend inkomen; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom om onderwijs- en opleidingsprogramma’s te ondersteunen die de vergrijzende bevolking helpen om vaardigheden te ontwikkelen en deskundigheid te verwerven op gebieden zoals e-handel, onlinemarketing en ICT; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat alle huishoudens toegang hebben tot snel internet en digitale apparatuur en om de verwerving van digitale vaardigheden te bevorderen, met name voor kwetsbare groepen;

50.

is van mening dat in het kader van de groene en digitale transitie van de EU het volledige potentieel van de vergrijzende plattelandsgemeenschappen moet worden benut; wijst er in dat verband op dat de toegang tot breedbandinternet en basisdiensten in plattelandsgebieden moet worden verzekerd, evenals de toepassing van e-vaardigheden en nieuwe benaderingen van duurzame ontwikkeling, zoals het concept van slimme dorpen en een duurzame transformatie van het voedselsysteem;

51.

onderstreept dat zowel mensen in de sector als mensen die de sector net betreden, vanwege de evolutie, digitalisering en specialisering van de landbouw een passend niveau van digitale, technische en economische opleiding nodig hebben en pleit ervoor uitwisselingsregelingen, discussies, onlineopleidingen en e-learning te bevorderen;

52.

verzoekt de lidstaten rekening te houden met de specifieke situatie van oudere werknemers op de arbeidsmarkt met behulp van maatregelen zoals geïndividualiseerde opleidingen en geoptimaliseerde werktijden;

53.

verzoekt de Commissie de lidstaten te ondersteunen bij het opvoeren van het gebruik van de structuurfondsen voor investeringen in openbare kinderopvang en zorg voor ouderen en hulpbehoevenden;

54.

verzoekt de lidstaten de werking en ontwikkeling van ouderenorganisaties en andere vormen van sociale participatie te ondersteunen;

55.

verzoekt de Commissie en het Comité voor sociale bescherming in het volgende verslag over de toereikendheid van de pensioenen grondiger onderzoek te doen naar atypische vormen van werk, door een volledige analyse te maken van de genderpensioenkloof in alle dimensies en in de drie pijlers van de pensioenstelsels; verzoekt de Commissie verder de toereikendheid van minimumpensioenen te beoordelen, die met name van belang zijn om armoede onder ouderen te voorkomen;

56.

benadrukt dat de opkomende zilveren economie een van de voornaamste aanjagers van de economie kan worden, met name in plattelandsgebieden, en de gezondheidszorg- en langdurigezorgsector mogelijkheden kan bieden om op efficiëntere wijze hoogwaardige zorg te verlenen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om in de EU- en de nationale strategieën oog te hebben voor het potentieel van de zilveren economie en deze sterker te bevorderen, onder meer in het toerisme en bij culturele uitwisselingen gericht op ouderen;

57.

brengt in herinnering dat met name in de ultraperifere gebieden sprake is van ontvolking, hetgeen een bijzonder scala aan maatregelen vereist om de negatieve demografische veranderingen waarmee deze gebieden vaak geconfronteerd worden, af te zwakken; verzoekt de lidstaten proactief gebruik te maken van de beschikbare structuur- en investeringsfondsen om de uitdagingen waarmee deze regio’s te maken hebben, aan te pakken;

58.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om organisaties die ouderen vertegenwoordigen en hun belangen verdedigen te betrekken bij beslissingen die ouderen aangaan;

59.

benadrukt dat telewerken tal van voordelen biedt voor afgelegen gebieden en een van de beste middelen is om digitale technologieën in te zetten om de bevolking van de plattelands- en afgelegen gebieden te behouden en tegelijk de lokale gemeenschappen en economie een positieve impuls te geven; roept de Commissie op een EU-telewerkagenda voor te stellen met het oog op de ontwikkeling van een wetgevend kader met duidelijke minimumnormen en voorwaarden voor werk op afstand binnen de EU;

60.

roept de Commissie en de lidstaten op om de rechten van ouderen met een handicap te integreren in alle aan handicaps en ouderdom gerelateerde beleidsmaatregelen en -programma’s en zo te zorgen voor volledige naleving van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap;

Speciale beleidsmaatregelen en onderzoek

61.

verzoekt de lidstaten de EU-fondsen en particuliere investeringen, gecombineerd met nationale en lokale investeringen, te gebruiken om betaalbare, adequate, veilige en toegankelijke woningen te bieden en om gebouwen aan te passen aan de behoeften van ouderen en kwetsbare en achtergestelde personen; benadrukt dat gebouwen toegankelijkheidsvoorzieningen moeten hebben; onderstreept dat een woning veilig is wanneer de kans dat er zich onveilige situaties voordoen wordt beperkt en er gemakkelijk kan worden gereageerd op dergelijke situaties; herinnert eraan dat toegankelijke huisvesting gepaard moet gaan met passende infrastructuur;

62.

benadrukt de onontbeerlijke rol die regionale en lokale overheden spelen in de zoektocht naar een zinvolle en duurzame oplossing voor de toenemende demografische problemen in plattelands- en afgelegen gebieden;

63.

verzoekt de Commissie en de lidstaten goede praktijken voor een doelmatig ouderdomsbeleid te bevorderen;

64.

verzoekt de lidstaten initiatieven te bevorderen om de banden tussen de generaties te versterken en om ouderen die om gezondheids- of financiële redenen hun woning moeten verlaten in staat te stellen een betaalbare woning te vinden die beantwoordt aan hun behoeften;

65.

verzoekt de lidstaten rekening te houden met de genderdimensie in verband met de hervorming van de pensioenstelsels en de aanpassing van de pensioenleeftijd, gezien de verschillen tussen mannen en vrouwen wat betreft werkpatronen en het hogere discriminatierisico dat oudere vrouwen lopen op de arbeidsmarkt;

66.

verzoekt de lidstaten geweld tegen oudere vrouwen te voorkomen en te bestrijden als onderdeel van hun nationale aanpak van COVID-19, met inbegrip van hulplijnen en ondersteuningsdiensten, en bijzondere aandacht te besteden aan verzorgingstehuizen;

67.

verzoekt de Commissie en de lidstaten doeltreffende programma’s op te zetten om geweld tegen vrouwen te bestrijden en daarbij rekening te houden met de leeftijdsdimensie, ter voorkoming van fysiek, seksueel, psychologisch en economisch misbruik waarmee ouderen, en meestal vrouwen, worden geconfronteerd; stelt voor statistisch onderzoek te verrichten naar het toenemende geweld tegen ouderen om meer inzicht te krijgen in dit ernstige probleem — waarvan ouderen in het algemeen geen melding maken omdat zij de slechte behandeling die hun ten deel valt vaak aanvaarden als iets dat bij het oud en afhankelijk zijn hoort — en om mishandeling van ouderen doelmatiger en met meer inzet van de maatschappij in het algemeen te bestrijden;

68.

benadrukt dat beschermd en begeleid wonen bevorderlijk kan zijn voor de de-institutionalisering van de zorg; verzoekt de lidstaten de mogelijkheden te onderzoeken van de bevordering van beschermd, begeleid en intergenerationeel wonen, alsook van woningaanpassingen op basis van kwaliteitscriteria;

69.

moedigt de lidstaten aan op ouderen gerichte informatie- en voorlichtingscampagnes en maatregelen op het gebied van verkeersveiligheid uit te voeren en daarbij de gevolgen te laten zien van fysiologische veranderingen en de achteruitgang van de psychomotorische vaardigheden voor het vermogen om aan het wegverkeer deel te nemen, en zo de veiligheid voor alle weggebruikers te verbeteren;

70.

spoort de lidstaten aan de uitgaven in het kader van het ESF+, het EFRO en het Fonds voor een rechtvaardige transitie te verhogen voor doelstellingen die verband houden met scholing en omscholing van oudere werknemers en het waarborgen van gelijke toegang tot overheidsdiensten, en daarbij specifiek aandacht te hebben voor het aansporen van ondernemingen om oudere werknemers in dienst te nemen en het aanpassen van de openbare infrastructuur, waaronder het vervoer, en de openbare ruimte aan de behoeften van ouderen; verzoekt de lidstaten om investeringen in publieke diensten in plattelandsgebieden te bevorderen met behulp van de structuurfondsen, teneinde jongeren aan te trekken en het welzijn van ouderen die daar wonen te verbeteren; dringt erop aan meer gebruik te maken van de middelen van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling om het isolement en de sociale uitsluiting van ouderen in plattelands- en achterstandsgebieden te bestrijden, waarbij bijzondere aandacht moet uitgaan naar gebieden waar ontvolking dreigt; verzoekt de lidstaten de mogelijkheden te benutten die NextGenerationEU in dit verband biedt;

71.

onderstreept het belang van toereikende, betrouwbare en vergelijkbare gegevens als grondslag voor het beleid en de maatregelen voor het aanpakken van demografische uitdagingen; verzoekt de Commissie het statistisch kader van de EU te herzien door de maximale leeftijdsgrens voor de vergaring van gegevens te verhogen, bij de gegevensvergaring personen te betrekken die in instellingen wonen, en gegevens uit te splitsen naar sekse en leeftijd, en daarbij de privacy en de normen inzake de grondrechten volledig te eerbiedigen; verzoekt de Commissie en de lidstaten meer gegevens te verzamelen en meer ondersteuning te bieden voor de ontwikkeling van onderzoek naar gezond ouder worden en ouderdomsgerelateerde ziekten en naar de leefomstandigheden van ouderen;

72.

is ingenomen met het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten en roept op tot een snelle en doeltreffende uitvoering van de daarin vervatte beginselen; verzoekt de Commissie, met het oog op een betere en sterkere vertegenwoordiging van ouderen in het EU-wetgevingsproces en in navolging van het bestaande Europees Jongerenparlement, te overwegen een dergelijk initiatief te financieren uit het EU-programma “Rechten, gelijkheid en burgerschap”;

73.

verzoekt de Commissie en de lidstaten hun maatregelen te richten op het verlengen van de gezonde jaren van ouderen; onderstreept in dit verband het belang van voorlichtings- en onderwijsprogramma’s over levenslange gezondheid, ziektepreventie en regelmatig onderzoek, en om nieuwe initiatieven te ontplooien, zoals beter ziektepreventiebeleid en doeltreffendere gezondheidsprogramma’s om het proces van gezond ouder worden te bevorderen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om actief deel te nemen aan het Decennium voor gezond ouder worden van de WHO door plannen voor gezond ouder worden in de EU op te stellen met betrekking tot de toegang tot gezondheids- en zorgvoorzieningen, alsook strategieën voor gezondheidsbevordering en ziektepreventie; verzoekt de Commissie om een ambitieuze onderzoeksagenda op het gebied van lichamelijke en geestelijke gezondheid vast te stellen in het kader van het programma Horizon Europa; moedigt de lidstaten aan te overwegen de middelen uit het meerjarig financieel kader en NextGenerationEU hiervoor te gebruiken;

74.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om intergenerationele uitwisseling te bevorderen, onder meer door vrijwilligerswerk door jongeren voor ouderen te bevorderen en intergenerationele centra te stimuleren en te financieren, aangezien die cruciaal kunnen zijn voor de bestrijding van leeftijdsdiscriminatie en voor de sociale inclusie van ouderen; spoort de lidstaten aan centra voor gemeenschapszorg, vrijwilligerswerk en mogelijkheden voor levenslang leren voor ouderen op te zetten in de buurt van scholen en crèches, en om de intergenerationele banden te versterken door de contacten tussen deze voorzieningen te bevorderen; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan dat zij programma’s, projecten en maatregelen bevorderen die de sociale, culturele en politieke participatie van ouderen vooruithelpen;

75.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een inclusieve arbeidsmarkt en samenleving te bevorderen en te ondersteunen, zodat gelijke participatie mogelijk wordt en de vaardigheden en talenten van iedereen worden benut; roept de lidstaten op strategieën voor arbeidsinzetbaarheid en loopbaanbeheer te ontwikkelen teneinde zich voor te bereiden op een ouder wordend werkbestand en volatielere arbeidsmarkten in het licht van de frequente en ingrijpende transformaties op die markten; benadrukt dat dergelijke strategieën de bevordering van onderwijs, opleiding en levenslang leren voor personen van alle leeftijden moeten omvatten, evenals gezonde werkplaatsen die werknemers met gezondheidsproblemen of een handicap een redelijke accommodatie bieden, een beter evenwicht tussen werk en privéleven en de bevordering van uitwisseling tussen de generaties op de werkplek; roept het EU-platform van diversiteitshandvesten voorts op meer aandacht te besteden aan de bevordering van diversiteit op het gebied van leeftijd en capaciteit/handicap op de werkvloer; verzoekt de Commissie om binnen het nieuwe strategisch kader voor gezondheid en veiligheid op het werk de nadruk te leggen op psychosociale en psychische leeftijdsgerelateerde risico’s voor zowel vrouwen als mannen; onderstreept dat gezondheid en veiligheid op het werk van cruciaal belang zijn;

76.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om mensen van zestig jaar en ouder die aan de slag willen, met name vrouwen, makkelijker toegang te bieden tot werk, zodat zij over hun totale loopbaan meer verdienen, en deeltijdse beroepsactiviteiten met een laag risico te creëren voor ouderen die nog gezond zijn en verantwoordelijkheden kunnen dragen; benadrukt de noodzaak om mogelijkheden te creëren voor betaald werk voor personen die reeds de wettelijke pensioenleeftijd hebben bereikt en die actief willen blijven of worden, niet alleen om aanvullend inkomen te genereren maar ook als manier om sociale uitsluiting aan te pakken; spoort bovendien aan tot stimuleringsmaatregelen voor vrijwilligerswerk en begeleiding om de kennisoverdracht tussen de generaties te stimuleren; onderstreept dat dergelijke maatregelen en activiteiten niet ten koste mogen gaan van jonge werkzoekenden of langdurig werklozen;

77.

verzoekt de Commissie een EU-strategie voor verzorgers aan te nemen; benadrukt dat investeringen in zorgdiensten essentieel zijn, aangezien hierdoor niet alleen de arbeidsparticipatie van vrouwen toeneemt, door de creatie van arbeidsmogelijkheden in de formele economie voor mantelzorgers en door de bevordering van het evenwicht tussen werk en privéleven voor vrouwen, maar ook de leefomstandigheden voor ouderen verbeteren door investeringen in instellingen voor langdurige zorg, maatregelen om de mentale gezondheid te verbeteren en isolement te bestrijden, en maatregelen om geweld tegen oudere vrouwen te voorkomen en te bestrijden, evenals investeringen in gezondheid en onderwijs, om ervoor te zorgen dat mensen actief en in goede gezondheid ouder kunnen worden; verzoekt de lidstaten een reeks indicatoren betreffende de toegankelijkheid en duurzaamheid van systemen voor ouderenzorg vast te stellen, alsook een gemeenschappelijk kwaliteitskader voor zorgvoorzieningen voor ouderen; beklemtoont dat het belangrijk is te garanderen dat zorg voor ouderen een nationale bevoegdheid blijft;

78.

verzoekt de lidstaten om meer aandacht te besteden aan ouderen, die bijzonder kwetsbaar zijn voor virale infecties, met inbegrip van COVID-19; verzoekt de Commissie en de lidstaten het isolement, de verwaarlozing en de sociale uitsluiting die ouderen tijdens de COVID-19-pandemie hebben ervaren, te bestrijden door voorlichtingscampagnes te bevorderen, onderzoek te verrichten, gedachtewisselingen te vergemakkelijken en de structuur- en investeringsfondsen van de EU te combineren; verzoekt de lidstaten bovendien om de toepassing van patiëntenrechten in de grensoverschrijdende gezondheidszorg te waarborgen, alsook de beschikbaarheid en toegankelijkheid van veilige en betaalbare geneesmiddelen; benadrukt dat de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat de EU meer solidariteit aan de dag moet leggen; verzoekt de Commissie een EU-handvest voor de rechten van ouderen te ontwikkelen en vast te stellen op grond van artikel 25 van het Handvest;

79.

onderkent de prominente rol die het cohesiebeleid en het GLB zouden kunnen spelen bij het bevorderen en stimuleren van de inzetbaarheid en inclusie van vrouwen in plattelandsgebieden en afgelegen gebieden die met demografische problemen worden geconfronteerd; verzoekt de lidstaten hiertoe beter gebruik te maken van de beschikbare middelen;

80.

verzoekt de lidstaten gebruik te maken van financiering van React-EU om demografische veranderingen aan te pakken (54);

81.

benadrukt dat nieuwe technologieën en innovatieve methoden nuttig kunnen blijken om de kosten van diensten van algemeen belang te drukken, zonder iets af te doen aan de levensstandaard en de kwaliteit van de diensten in afgelegen en dunbevolkte regio’s; moedigt de lidstaten en de desbetreffende regionale en lokale overheden aan te investeren in onconventionele en innovatieve maatregelen gericht op het bieden van essentiële diensten voor de bevolking, en om een passende omgeving te creëren teneinde mensen aan te trekken en het proces van ontvolking om te keren;

82.

verzoekt de lidstaten de uitwisseling van goede praktijken met betrekking tot het creëren van passende demografische beleidsmaatregelen en -initiatieven te verbeteren om de mogelijkheden te benutten en de problemen aan te pakken met betrekking tot de vergrijzing in de EU;

83.

herinnert aan de specifieke aard van agrarische familiebedrijven, waarbij landbouwactiviteit en gezinsleven worden gecombineerd en oudere landbouwers ook na de pensioenleeftijd actief blijven;

84.

erkent het potentieel van ouderen, met inbegrip van landbouwers, om de drijvende kracht te worden achter een bloeiende zilveren economie in plattelandsgebieden op basis van sociale innovatie, inclusieve plattelandsgemeenschappen en een gezondere leefomgeving; verzoekt de Commissie om dit potentieel zorgvuldig te bestuderen bij de uitwerking van haar langetermijnvisie op plattelandsgebieden en actief ouder worden;

85.

roept de overheidsinstellingen op de vaststelling van een speciaal beschermingsstelsel te bevorderen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de werkloosheid van werknemers in de landbouw, vanwege het zeer tijdelijke karakter van seizoensarbeid in de landbouw; wijst erop dat op die manier meer zekerheid kan worden geboden aan personen die kiezen voor een baan in de landbouw;

86.

wijst erop dat de vergrijzing van de beroepsbevolking en het gebrek aan generatievernieuwing een ernstiger probleem vormen in de landbouw dan in andere sectoren; is van mening dat het aantrekken van nieuwe krachten om generatievernieuwing mogelijk te maken, door de aantrekkelijkheid en winstgevendheid van beroepen in de landbouwsector te waarborgen, van essentieel belang is om deze trend om te buigen;

87.

onderkent dat slechts 11 % van alle landbouwbedrijven in de Europese Unie wordt gerund door landbouwers die jonger zijn dan 40 (55); verzoekt de lidstaten om alle belemmeringen weg te nemen die jonge landbouwers beletten de landbouwsector te betreden, met inbegrip van de moeilijkheid om toegang te krijgen tot grond; verzoekt de lidstaten voorts om nieuwe manieren van samenwerking tussen de generaties te bevorderen, zoals partnerschappen, deelpacht, langetermijnpacht en andere regelingen die het gebrek aan grond zouden kunnen aanpakken en jongeren zouden kunnen aansporen om landbouwer te worden;

88.

wijst er nogmaals op dat sommige belemmeringen voor generatievernieuwing in de landbouw samenhangen met de toegang tot grond en de overdracht van landbouwbedrijven tussen generaties; herinnert eraan dat oudere landbouwers, wanneer zij worden geconfronteerd met het risico op een laag pensioen, inkomensverlies (met inbegrip van GLB-betalingen) en sociale uitsluiting in plattelandsgebieden na hun pensioen, er gewoonlijk voor kiezen om actief te blijven en hun landbouwbedrijf langer in handen te houden; onderstreept in dit verband dat er op maat gemaakte beleidsinstrumenten nodig zijn om de vlotte overdracht van landbouwbedrijven en actief ouder worden voor oudere landbouwers in plattelandsgebieden te garanderen;

89.

merkt op dat de nationale pensioenstelsels in talrijke lidstaten gepensioneerde landbouwers onvoldoende inkomsten bieden; betreurt dat het voortzetten van de landbouwactiviteit na de wettelijke pensioenleeftijd, waardoor de generatievernieuwing wordt afgeremd, vaak de enige manier is om met deze situatie om te gaan; benadrukt dat GLB-steun niet bedoeld is om de pensioenstelsels te vervangen;

90.

wijst op de toenemende behoefte aan hooggekwalificeerde jonge professionals in de landbouw, in het bijzonder in de regio’s, en vestigt er de aandacht op dat alle maatregelen moeten worden genomen om jonge mensen ertoe aan te sporen een beroep in de landbouw te leren en om de kennisoverdracht van ouderen naar de jongere generatie te vergemakkelijken;

91.

is van mening dat landbouwpartnerschappen tussen oudere en jongere generaties van essentieel belang zijn om de solidariteit, de kennisoverdracht en het wederzijds leren tussen generaties te verdiepen, hetgeen bijzonder belangrijk is voor de toepassing van nieuwe technologieën en digitale vaardigheden in de landbouw;

92.

is van mening dat meewerkende gezinsleden nog steeds de overgrote meerderheid van de landbouwarbeidskrachten in Europa vertegenwoordigen, maar merkt op dat dit soort arbeidskrachten al jaren gestaag afneemt en naar verwachting in de nabije toekomst nog verder zal afnemen; benadrukt dat de onstuitbare uittocht uit het platteland in bepaalde delen van de Unie, in plattelandsgebieden zal zorgen voor economische, sociale en milieuproblemen die ambitieuzere en beter gecoördineerde beleidsmaatregelen vereisen;

93.

benadrukt dat plattelandsgebieden moeten worden ondersteund in hun diversiteit, door investeringen aan te moedigen in projecten die de plaatselijke economie ondersteunen, met inbegrip van een betere toegang tot vervoer en digitale connectiviteit; acht het belangrijk eraan te herinneren dat de instandhouding van de werkgelegenheid in de landbouw rechtstreekse gevolgen heeft voor het behoud van de plattelandseconomieën; is bovendien van mening dat alle landbouwers met de niet te onderschatten uitdaging worden geconfronteerd om beter inzicht te krijgen in de rol van moderne technologie en innovatie in de landbouw en om hiermee aan de slag te gaan; benadrukt daarom het belang van beroepsopleiding gedurende het gehele leven, adviesdiensten en kennisuitwisseling, zowel binnen als buiten het kader van het GLB;

94.

is van mening dat de toegang van vrouwen tot de landbouw moet worden vergemakkelijkt door middel van doeltreffende openbare diensten, zodat zij hun loopbaan in de landbouw verder kunnen uitbouwen;

95.

merkt op dat een vergrijzende bevolking, in het bijzonder in landbouw- en plattelandsgebieden, een onvermijdelijke trend is waarmee rekening moet worden gehouden bij het ontwerpen van economisch en sociaal beleid; is van mening dat de vergrijzing een multidimensionale aanpak vereist, en benadrukt dat een bredere complementariteit en meer synergie tussen beleidsterreinen en steuninstrumenten moeten worden bevorderd; herinnert eraan dat toereikende middelen en diensten van essentieel belang zijn om ouderen een voor hen geschikte omgeving te bieden;

96.

benadrukt dat ongelijkheid in de toegang tot grond en tot directe betalingen en steun, zowel tussen als binnen EU-landen, een van de problemen is die moeten worden aangepakt om de achteruitgang in de regio’s een halt toe te roepen, om ouderen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt aan te sporen de landbouw te verlaten en om jongeren aan te moedigen met landbouwactiviteiten te starten;

97.

verzoekt de lidstaten rekening te houden met het aandeel ouderen (ouder dan 65) in plattelandsgebieden wanneer zij hun strategische plannen opstellen en te overwegen maatregelen in te voeren die betrekking hebben of gericht zijn op oudere inwoners van plattelandsgebieden, bijvoorbeeld via een flexibelere benadering ten aanzien van de voorwaarden die gelden voor de werkelijke en actieve deelname van die leeftijdscategorie aan het economische leven in de betrokken regio;

98.

wijst erop dat het gezien de situatie als gevolg van de COVID-19-pandemie nodig is zich in te zetten voor een leefbaar en dynamisch platteland, waarbij een einde wordt gemaakt aan de bureaucratische rompslomp en wordt geïnvesteerd in infrastructuur en kwaliteitsdiensten in plattelandsgebieden om het vergrijzingsproces in de landbouw te beteugelen en de rol van vrouwen als bedrijfsleider te bevorderen;

99.

merkt op dat een effectief mobiliteitsstelsel een van de absolute voorwaarden is voor regionale economische ontwikkeling, territoriale cohesie en de ontwikkeling van het regionale potentieel; wijst erop dat daarom moet worden voorzien in de nodige financiering voor de ontwikkeling en het onderhoud van vervoersverbindingen, die de oudere generatie ertoe kunnen aanzetten langer in de landbouw te blijven en jongeren uit regionale centra kunnen aantrekken om op het platteland te werken;

100.

onderstreept de rol en het belang van het GLB bij het bevorderen van generatievernieuwing in de landbouwsector; verzoekt de lidstaten om in hun strategische plannen maatregelen te stimuleren om het aantal jonge landbouwers te verhogen en om de samenhang met andere instrumenten op nationaal en EU-niveau te bevorderen;

101.

benadrukt de centrale rol van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkelingsinitiatieven voor het herstel en het behoud van leefbare en bruisende plaatselijke plattelandseconomieën, en de noodzaak van voldoende financiering voor het Leader-programma; verzoekt de lidstaten ten volle gebruik te maken van de capaciteit van Leader;

102.

wijst op het belang van de diensten die worden verleend door niet-gouvernementele organisaties (ngo’s), in het bijzonder voor ouderen; pleit ervoor de financiering voor de activiteiten van ngo’s in de regio’s te versterken.

o

o o

103.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  Arrest van 22 november 2005, Werner Mangold/Rüdiger Helm, C-144/04, ECLI:EU:C:2005:709.

(2)  PB L 246 van 23.9.2011, blz. 5.

(3)  PB C 484 van 24.12.2016, blz. 1.

(4)  PB C 189 van 4.6.2018, blz. 1.

(5)  PB C 308 E van 20.10.2011, blz. 49.

(6)  PB C 363 van 28.10.2020, blz. 80.

(7)  PB C 74 E van 13.3.2012, blz. 19.

(8)  PB C 76 van 28.2.2018, blz. 93.

(9)  PB C 204 van 13.6.2018, blz. 76.

(10)  PB C 331 van 18.9.2018, blz. 60.

(11)  PB C 356 van 4.10.2018, blz. 10.

(12)  PB C 108 van 26.3.2021, blz. 965.

(13)  PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.

(14)  PB C 137 E van 27.5.2010, blz. 68.

(15)  PB L 188 van 12.7.2019, blz. 79.

(16)  COM(2020)0241.

(17)  VN, “Changing population age structures and sustainable development: a concise report”, 2017.

(18)  Eurostat, “Ageing Europe — statistics on social life and opinions”, gegevens geraadpleegd in juli 2020.

(19)  Eurostat, “Population structure and ageing”, gegevens geraadpleegd in augustus 2020.

(20)  Werkdocument van de diensten van de Commissie van 17 juni 2020 bij haar verslag over de gevolgen van demografische veranderingen (SWD(2020)0109), blz. 7.

(21)  VN, “Changing population age structures and sustainable development: a concise report”, 2017, blz. 11.

(22)  Eurostat, “Ageing Europe: Looking at the lives of older people in the EU”, 2019.

(23)  Eurostat, “Ageing Europe: Looking at the lives of older people in the EU”, 2019.

(24)  Onderzoeksdienst van het Europees Parlement, “Demographic outlook of the European Union”, maart 2020, blz. 3.

(25)  EU Science Hub, de wetenschaps- en kennisdienst van de Commissie, “How lonely are Europeans?”, 12 juni 2019.

(26)  Onderzoeksdienst van het Europees Parlement, “Demographic outlook of the European Union”, maart 2020, blz. 16.

(27)  Referentiescenario van Eurostat.

(28)  Eurostat, “Ageing Europe: Looking at the lives of older people in the EU”, 2019.

(29)  Europese Commissie, index van de digitale economie en samenleving 2020, blz. 52.

(30)  SWD(2020)0109, blz. 42.

(31)  Eurostat, “Ageing Europe: Looking at the lives of older people in the EU”, 2019, blz. 53.

(32)  Eurostat, “Disability statistics — elderly needs for help or assistance”, gegevens geraadpleegd in juni 2019.

(33)  Eurostat, “Functional and activity limitations statistics”, gegevens geraadpleegd in december 2020.

(34)  Eurostat, “Ageing Europe: Looking at the lives of older people in the EU”, 2019, blz. 70.

(35)  Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding e.a., “High impact of COVID-19 in long-term care facilities, suggestion for monitoring in the EU/EEA”, Eurosurveillance, jaargang 25, nummer 22, 4 juni 2020.

(36)  Europees Instituut voor gendergelijkheid, “Ageing societies, migration and climate change bring new challenges for gender equality”, 10 december 2019.

(37)  In 2018 werkte 30,5 % van de vrouwen en 9,2 % van de mannen in de EU-27 in deeltijd (Eurostat, arbeidskrachtenenquête).

(38)  Het aandeel tijdelijke contracten voor mensen tussen 15 en 64 jaar is de afgelopen jaren stabiel gebleven. In 2018 was dat 12,1 % van de totale werkgelegenheid. Het percentage is voor vrouwen iets hoger (13,1 %) dan voor mannen (11,2 %) (Eurostat).

(39)  Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, bulletins over de gevolgen van de coronaviruspandemie in de EU op de grondrechten: nr. 3 van juni 2020 over ouderen en nr. 6 van 30 november 2020 over sociale rechten.

(40)  Eurofound-artikel van 19 mei 2021 over pensionering.

(41)  Eurofound, Europees onderzoek inzake levenskwaliteit 2016, blz. 79.

(42)  Eurofound, Europees onderzoek inzake levenskwaliteit 2016, blz. 77.

(43)  Eurofound, Europees onderzoek inzake levenskwaliteit 2016, blz. 15.

(44)  Eurofound, Europees onderzoek inzake levenskwaliteit 2016, blz. 26.

(45)  In het Ageing Report 2018 worden de totale kosten van de vergrijzing berekend op basis van de overheidsuitgaven voor pensioenen, gezondheidszorg, langdurige zorg, onderwijs en werkloosheidsuitkeringen.

(46)  Interinstitutionele nota van de Commissie van 25 mei 2018 getiteld “The 2018 Ageing Report: Economic & Budgetary Projections for the 28 EU Member States (2016-2070)”.

(47)  Verslag van de Commissie van 12 april 2018 over de zilveren economie.

(48)  Verslag van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk van 4 oktober 2016 getiteld “The ageing workforce: Implications for occupational safety and health — A research review”.

(49)  Eurostat, “Employment rate of older workers, age group 55-64”, gegevens geraadpleegd op 2 juni 2021.

(50)  COM(2020)0241, blz. 10.

(51)  COM(2020)0241, blz. 22.

(52)  Verslag van Alzheimer Europe van 17 februari 2020, getiteld “Dementia in Europe Yearbook 2019: Estimating the prevalence of dementia in Europe”.

(53)  Mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 over een kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa (COM(2020)0103).

(54)  COM(2020)0241, blz. 20.

(55)  Eurostat, “Farmers and the agricultural labour force — statistics”, gegevens geraadpleegd in november 2018.


Donderdag, 8 juli 2021

1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/146


P9_TA(2021)0348

Opstelling van richtsnoeren voor de toepassing van het algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over de opstelling van richtsnoeren voor de toepassing van het algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (2021/2071(INI))

(2022/C 99/14)

Het Europees Parlement,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (1) (“de verordening”),

gezien de artikelen 2 en 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien zijn resolutie van 10 juni 2021 over de situatie van de rechtsstaat in de Europese Unie en de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 inzake conditionaliteit (2),

gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over het meerjarig financieel kader 2021-2027, het Interinstitutioneel Akkoord, het herstelinstrument voor de Europese Unie en de verordening inzake de rechtsstaat (3),

gezien zijn resolutie van 25 maart 2021 over de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092, het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat (4),

gezien de mededeling van de Commissie van 30 september 2020, getiteld “Verslag over de rechtsstaat 2020 — De situatie op het gebied van de rechtsstaat in de Europese Unie” (COM(2020)0580),

gezien het met redenen omklede voorstel van de Commissie van 20 december 2017 voor een besluit van de Raad betreffende de constatering van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending, door de Republiek Polen, van de rechtsstaat, ingediend op grond van artikel 7, lid 1,VEU (COM(2017)0835),

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (5), (het “Financieel Reglement”)

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien de gezamenlijke vergaderingen van de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole overeenkomstig artikel 58 van het Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien de brief van de Commissie constitutionele zaken,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole (A9-0226/2021),

A.

overwegende dat het bij de verordening ingestelde conditionaliteitsregime deel uitmaakte van het algemene politieke akkoord over het meerjarig financieel kader (MFK) voor 2021-2027, het herstelplan NextGenerationEU en het eigenmiddelenbesluit (6), en dat de toepassing ervan geen vertraging mag oplopen, met name wat de toepassing van de bovengenoemde instrumenten betreft;

B.

overwegende dat er nog nooit in de geschiedenis van de EU zo veel middelen werden uitgetrokken als nu voor het MFK 2021-2027 en NextGenerationEU om de EU economisch en sociaal te helpen herstellen van de gevolgen van de COVID-19-pandemie, en dat daarom meer dan ooit de beginselen van goed financieel beheer en de bescherming van de financiële belangen van de EU tijdig en correct moeten worden toegepast;

C.

overwegende dat volgens de verordening eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële voorwaarde is voor naleving van de beginselen van goed financieel beheer;

D.

overwegende dat de verordening op 1 januari 2021 in werking is getreden en sinds die datum verbindend is in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk is in elke lidstaat voor alle betalingen sinds de inwerkingtreding van de verordening;

E.

overwegende dat de Commissie heeft besloten de niet-bindende conclusies van de Europese Raad van 10 en 11 december 2020 in acht te nemen en heeft verklaard richtsnoeren te zullen opstellen voor de toepassing van de verordening;

F.

overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 25 maart 2021 over de toepassing van de verordening de Commissie heeft verzocht de richtsnoeren uiterlijk op 1 juni 2021 en na raadpleging van het Parlement vast te stellen;

G.

overwegende dat tijdens de Conferentie over de toekomst van Europa het thema “Waarden en rechten, rechtsstaat, veiligheid” zal worden besproken, zodat grondig kan worden nagedacht over de instrumenten van de Unie om schendingen van EU-waarden, waaronder de rechtsstaat, te monitoren, te voorkomen en aan te pakken;

1.   

betreurt dat de Commissie besloten heeft richtsnoeren voor de toepassing van de verordening op te stellen; herhaalt nogmaals zijn standpunt dat de tekst van de verordening duidelijk is en geen aanvullende uitlegging vereist om te kunnen worden toegepast, en dat de medewetgevers de Commissie daartoe helemaal geen bevoegdheden hebben verleend; neemt kennis van de ontwerptekst van de richtsnoeren die de Commissie met het Parlement en de lidstaten heeft gedeeld;

2.   

benadrukt dat richtsnoeren niet juridisch bindend zijn; is teleurgesteld dat de Commissie afwijkt van haar gebruikelijke praktijk om slechts richtsnoeren op te stellen voor de toepassing van een rechtshandeling in gevallen waarin uit de feitelijke uitvoering van de handeling over een bepaalde periode blijkt dat er behoefte is aan richtsnoeren; onderstreept dat de ontwikkeling van richtsnoeren in geen geval tot verdere vertraging bij de toepassing van de verordening mag leiden;

3.   

wijst erop dat de richtsnoeren de tekst van de verordening niet mogen wijzigen, uitbreiden of beperken; benadrukt dat, om te zorgen voor meerwaarde, de richtsnoeren moeten verduidelijken hoe de wettelijke bepalingen van de verordening in de praktijk zullen worden toegepast, en daarom tijdig de procedure, definities en methodologie moeten beschrijven die de Commissie zal toepassen;

4.   

betreurt ten zeerste dat de Commissie de door het Parlement gestelde termijn heeft laten voorbijgaan om uiterlijk op 1 juni 2021 haar verplichtingen uit hoofde van de verordening na te komen, onder meer wat de ontwikkeling van richtsnoeren betreft; is ingenomen met het feit dat de voorzitter van het Parlement de Commissie op 23 juni 2021 op grond van artikel 265 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) heeft verzocht actie te ondernemen om haar verplichtingen na te komen en de volledige en onmiddellijke toepassing van de verordening te waarborgen;

5.   

is van mening dat de Commissie de tijd sinds de inwerkingtreding van de verordening niet efficiënt heeft benut; dringt er bij de Commissie op aan verdere vertraging bij de toepassing van de verordening te voorkomen en snel en grondig onderzoek in te stellen naar mogelijke schendingen van de beginselen van de rechtsstaat in de lidstaten die op voldoende directe manier van invloed zijn op of ernstig afbreuk dreigen te doen aan een gezond financieel beheer van de begroting van de Unie of de bescherming van de financiële belangen van de Unie; herhaalt dat de situatie in sommige lidstaten reeds aanleiding geeft om op grond van artikel 6, lid 1, van de verordening onmiddellijk actie te ondernemen, door middel van een schriftelijke kennisgeving aan deze lidstaten, en om het Parlement daarvan op de hoogte te stellen;

6.   

herinnert eraan dat in de politieke beleidslijnen van de Commissie voor 2019-2024 werd gesteld dat “er absoluut niet kan worden geschipperd met onze kernwaarden” en dat ervoor zou worden gezorgd dat op Europees niveau alle middelen worden aangewend; herinnert eraan dat de Commissie “volkomen onafhankelijk” is en dat de leden van de Commissie “instructies [vragen noch aanvaarden] van enige regering”, overeenkomstig artikel 17, lid 3, VEU en artikel 245 VWEU; herinnert er voorts aan dat overeenkomstig artikel 17, lid 8, VEU “de Commissie (…) verantwoording [aflegt] aan het Europees Parlement”;

7.   

verzoekt de Commissie het Parlement regelmatig en ten minste tweemaal per jaar proactief verslag uit te brengen over nieuwe en lopende zaken die worden onderzocht, en zo spoedig mogelijk met de eerste zaken te beginnen;

8.   

verbindt zich ertoe nauwlettend toe te zien op de tenuitvoerlegging van de verordening wanneer er bezorgdheid ontstaat over mogelijke schendingen van de rechtsstaatbeginselen in de lidstaten die binnen het toepassingsgebied ervan vallen; streeft ernaar in de bevoegde commissies regelmatig bijeenkomsten te organiseren om toezicht te houden op de tenuitvoerlegging van de verordening, onder leiding van de rapporteurs; verzoekt de Commissie tijdig op het toezicht van de bevoegde commissies te reageren door uitvoerige informatie te verstrekken;

Schendingen van de rechtsstaatbeginselen

9.

onderstreept dat de verordening zowel van toepassing is op individuele schendingen van de beginselen van de rechtsstaat als op “systematische” inbreuken die wijdverspreid zijn of het gevolg zijn van terugkerende praktijken of nalatigheden van overheidsinstanties, of algemene maatregelen die door dergelijke autoriteiten zijn vastgesteld;

10.

verzoekt de Commissie in de richtsnoeren te verduidelijken dat schendingen van de rechtsstaat in een lidstaat die het gevolg zijn van besluiten of gebeurtenissen die vóór 1 januari 2021 genomen zijn of plaatsgevonden hebben, onder het toepassingsgebied van de verordening vallen zolang het effect ervan voortduurt;

11.

vestigt in het bijzonder de aandacht op de in artikel 3 van de verordening opgenomen lijst van aanwijzingen dat de beginselen van de rechtsstaat geschonden worden; verzoekt de Commissie met klem mogelijke gevallen van inbreuken op die lijst in de lidstaten te onderzoeken, maar wijst erop dat andere praktijken of nalatigheden van overheidsinstanties ook relevant kunnen zijn; merkt op dat het verslag van de Commissie over de rechtsstaat 2020 reeds aanwijzingen bevat van inbreuken in verschillende lidstaten die relevant kunnen zijn voor de inwerkingtreding van de verordening;

12.

wijst erop dat de in artikel 4 van de verordening vermelde soorten gedragingen van entiteiten van de lidstaten die relevant zijn voor de toepassing van het conditionaliteitsregime, niet uitsluiten dat andere situaties of gedragingen van autoriteiten relevant kunnen zijn voor een goed financieel beheer van de begroting van de Unie of voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie;

13.

onderstreept het belang van samenwerking tussen de EU-instellingen, de lidstaten, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en het Europees Openbaar Ministerie (EOM); wijst erop dat ondoeltreffende of te late samenwerking met het EOM en OLAF reden kunnen zijn om uit hoofde van de verordening op te treden; benadrukt dat doeltreffende en tijdige samenwerking in het geval van het EOM niet alleen de verplichting inhoudt voor de nationale autoriteiten om actief bijstand en ondersteuning te verlenen bij de door het EOM ingestelde strafrechtelijke onderzoeken en vervolgingen, maar ook voor de nationale regering om ervoor te zorgen dat haar Europese en gedelegeerde aanklagers tijdig en onpartijdig worden benoemd; is tevens van mening dat het systematische gebrek aan follow-up van de aanbevelingen van OLAF een nalatigheid in de zin van de verordening kan zijn;

14.

herinnert eraan dat de vaststelling van inbreuken op de beginselen van de rechtsstaat een objectieve, onpartijdige, billijke en grondige kwalitatieve beoordeling door de Commissie vereist, met inachtneming van relevante informatie uit beschikbare bronnen en van erkende instellingen, waaronder arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie en relevante nationale en internationale rechtbanken zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, verslagen van de Rekenkamer, het jaarlijkse verslag over de rechtsstaat van de Commissie en het EU-scorebord voor justitie, de verslagen van OLAF en het EOM, naargelang het geval, en de conclusies en aanbevelingen van de betreffende internationale organisaties en netwerken, met inbegrip van de organen van de Raad van Europa zoals de Groep van Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (“Greco”) en de Commissie van Venetië, met name haar rechtsstaatcontrolelijst, en de Europese netwerken van hoogste gerechtshoven en van raden voor de rechtspraak; verzoekt de Commissie informatie te verstrekken over de wijze waarop zij bij het opbouwen van zaken deze informatie zal verzamelen, analyseren en beoordelen;

15.

is met name van mening dat het jaarlijkse verslag van de Commissie over de rechtsstaat, als een objectieve, onpartijdige, eerlijke en kwalitatief goede beoordeling van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat, een cruciale bron van informatie is voor de beoordeling door de Commissie uit hoofde van de verordening; verzoekt de Commissie in haar jaarlijkse verslag over de rechtsstaat een hoofdstuk op te nemen over gevallen waarin schendingen van de rechtsstaat in een lidstaat op voldoende directe manier afbreuk kunnen doen of ernstig afbreuk dreigen te doen aan het goede financieel beheer van de begroting van de Unie of de bescherming van de financiële belangen van de Unie, en in de richtsnoeren te verduidelijken hoe het jaarlijkse verslag systematisch zal worden gebruikt voor de beoordeling door de Commissie in het kader van de verordening;

16.

verzoekt de Commissie een helder, nauwkeurig en gebruikersvriendelijk systeem voor het indienen van klachten op te zetten en uiterste termijnen vast te stellen waarbinnen zij gereageerd moet hebben op ingediende klachten; benadrukt dat het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van onafhankelijke ngo’s en burgers, en op feiten gebaseerde onderzoeksjournalistiek en media een voortrekkersrol spelen bij het opsporen van mogelijke schendingen van de rechtsstaat op lokaal en nationaal niveau, en daarom bij de melding ervan moeten worden betrokken; stipt aan dat de verordening dusdanig moet worden toegepast dat de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden wordt gewaarborgd, in overeenstemming met de beginselen van Richtlijn (EU) 2019/1937 (7);

17.

merkt op dat er in het kader van de verordening maatregelen worden genomen indien schendingen van de rechtsstaatbeginselen in een lidstaat op een voldoende directe manier afbreuk doen of ernstig afbreuk dreigen te doen aan het goede financiële beheer van de Uniebegroting of de bescherming van de financiële belangen van de Unie; onderstreept dat dit een omvattende, proactieve, op risico’s gebaseerde aanpak van de Commissie impliceert om de uitgaven van de Unie te vrijwaren, zelfs voordat er daadwerkelijk betalingen worden verricht;

18.

wijst erop dat de verordening van toepassing is op de activiteiten van alle overheidsdiensten, met inbegrip van lidstaatsorganisaties die zijn opgericht als publiekrechtelijke instantie of privaatrechtelijke instantie waaraan een openbaredienstverleningstaak is toevertrouwd, zoals bepaald in het Financieel Reglement; wijst erop dat het wijzigen van het type bestuur van een entiteit die belast is met een openbaredienstverleningstaak in een lidstaat, deze entiteit niet ontheft van de verplichting tot naleving van de verordening;

Bescherming van de begroting van de Unie

19.

benadrukt dat er een duidelijk verband bestaat tussen de eerbiediging van de rechtsstaat en een doeltreffende uitvoering van de Uniebegroting overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer: zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid, zoals bepaald in het Financieel Reglement; herinnert eraan dat overeenkomstig artikel 5 van de verordening “de Commissie verifieert of het toepasselijke recht is nageleefd en zo nodig alle passende maatregelen neemt om de Uniebegroting te beschermen”;

20.

stipt aan dat de verordening een duidelijke definitie van de rechtsstaat bevat die in samenhang met de andere waarden en beginselen van de Unie moet worden begrepen, waaronder de grondrechten en non-discriminatie; is van mening dat aanhoudende schendingen van de democratie en de grondrechten, met inbegrip van door de staat gesteunde discriminatie van minderheden en aanvallen op de mediavrijheid en de vrijheid van vereniging en vergadering, gevolgen hebben voor de projecten die de lidstaten besluiten te financieren met middelen van de Unie, en derhalve een voldoende rechtstreeks effect kunnen hebben op de bescherming van de financiële belangen van de Unie; verzoekt de Commissie hiermee rekening te houden in haar richtsnoeren;

21.

wijst erop dat op basis van de verordening maatregelen genomen moeten worden, vooral, maar niet alleen, wanneer het met andere procedures van het Financieel Reglement, de verordening gemeenschappelijke bepalingen en andere sectorspecifieke wetgeving niet mogelijk is om de begroting van de Unie effectiever te beschermen; onderstreept dat dit niet betekent dat de verordening als “laatste redmiddel” gezien moet worden, maar juist dat de Commissie een groot aantal procedures kan gebruiken om de financiële belangen van de Unie te beschermen, waaronder de verordening, en dat de Commissie per geval, en zo nodig parallel, kan bekijken welke procedure het best gebruikt kan worden; verzoekt de Commissie de werkwijze en de procedurele en technische normen voor de keuze van de toe te passen instrumenten vast te stellen;

22.

wijst erop dat de verordening geldt voor alle fondsen van de Unie en voor “systemische” inbreuken, maar ook voor gevallen waarin het goede financiële beheer van de Uniebegroting of de bescherming van de financiële belangen van de Unie groot gevaar lopen, en waarbij het moeilijk is dit gevaar aan te pakken met andere procedures waarover de Unie beschikt die alleen te gebruiken zijn voor bepaalde financiële programma’s of voor gevolgen voor de begroting die al eerder hebben plaatsgevonden; onderstreept dat de verordening de enige vorm van EU-wetgeving is die eerbiediging van de rechtsstaat koppelt aan de EU-begroting; is daarom van mening dat de unieke bepalingen ervan volledig moeten worden toegepast om naast de bescherming van de EU-financiën een aanvullende bescherming van de rechtsstaat te waarborgen;

23.

onderstreept dat “systemische” inbreuken, bijvoorbeeld inbreuken die de werking van het rechtsstelsel, de onafhankelijkheid van rechters en de rechterlijke macht, de neutraliteit van overheidsinstanties of het goed functioneren van instanties die de taak hebben corruptie, fraude, belastingontduiking en belangenconflicten te voorkomen en te bestrijden, aantasten of die het non-regressiebeginsel schenden (8), over het algemeen een voldoende rechtstreeks effect hebben op het correcte beheer, de besteding en de monitoring van de middelen van de Unie; verzoekt de Commissie de criteria te verduidelijken voor het vaststellen van maatregelen in geval van systemische inbreuken;

Vaststelling van maatregelen

24.

wijst erop dat in de artikelen 6 en 7 van de verordening is bepaald hoe maatregelen genomen en opgeheven moeten worden, welke stappen daarvoor nodig zijn en welke termijnen daarvoor gelden; benadrukt dat bij de procedure voor de vaststelling en opheffing van maatregelen de beginselen van objectiviteit, non-discriminatie en gelijke behandeling van alle lidstaten moeten worden geëerbiedigd, en een onpartijdige en op feiten gebaseerde aanpak moet worden gevolgd;

25.

merkt op dat artikel 6, lid 4, van de verordening in de mogelijkheid voorziet dat de Commissie zowel vóór als na het toezenden van de schriftelijke kennisgeving om aanvullende informatie voor haar beoordeling verzoekt; benadrukt dat dergelijke verzoeken vóór de schriftelijke kennisgeving uitzonderlijk en eenmalig van aard moeten blijven om het precieze tijdschema voor de vaststelling van maatregelen waarin de verordening voorziet, niet in gevaar te brengen;

26.

herinnert eraan dat de Raad op elk voorstel van de Commissie moet handelen om passende maatregelen in het kader van de verordening vast te stellen, en wel binnen een termijn van één maand, die in uitzonderlijke omstandigheden met maximaal twee maanden kan worden verlengd; is van mening dat de Commissie erop moet toezien dat deze termijnen volledig in acht worden genomen met het oog op een tijdige besluitvorming; verzoekt de Commissie informatie te verstrekken over de wijze waarop zij in al haar directoraten-generaal zal zorgen voor een geharmoniseerde aanpak en een consistente toepassing van de begrotingsvoorwaarden;

27.

is van mening dat transparantie essentieel is om het vertrouwen van de lidstaten en de burgers in het conditionaliteitsmechanisme te vergroten; benadrukt dat de beoordeling van individuele en systemische schendingen van de beginselen van de rechtsstaat een onpartijdige, eerlijke en objectieve behandeling van de lidstaten vereist, met inbegrip van onpartijdige en op feiten gebaseerde onderzoeken; wijst erop dat elke stap in de procedure van de verordening derhalve volledig transparant moet zijn; verzoekt de Commissie de transparantieregels en -beginselen vast te stellen die zij zal toepassen wanneer zij het conditionaliteitsmechanisme in werking stelt;

28.

herinnert eraan dat de in het kader van de verordening genomen maatregelen evenredig moeten zijn in het licht van de feitelijke of potentiële gevolgen voor een goed financieel beheer van de begroting van de Unie of de financiële belangen van de Unie, rekening houdend met de aard, de duur, de ernst en de reikwijdte van de schendingen van de beginselen van de rechtsstaat; is van mening dat de ernst van deze gevolgen in het algemeen de ernst van de inbreuken weerspiegelt;

Bescherming van eindontvangers en begunstigden

29.

herinnert eraan dat het op grond van de verordening essentieel is de rechtmatige belangen van eindontvangers en begunstigden naar behoren te beschermen;

30.

herinnert eraan dat, tenzij in het besluit tot vaststelling van de maatregelen anders is bepaald, het opleggen van passende maatregelen uit hoofde van de verordening geen afbreuk doet aan de verplichtingen van de lidstaten jegens rechtmatige eindontvangers of begunstigden, met inbegrip van de verplichting om betalingen te doen;

31.

benadrukt dat de Commissie in gevallen als ernstige corruptie, nepotisme, systematische fraude, onrechtmatige banden met politieke partijen en belangenconflicten, en met name in gevallen die worden ontdekt door het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES) dat is vastgesteld in het Financieel Reglement of die door OLAF of het EOM worden onderzocht, zorgvuldig per geval moet beoordelen of betalingen aan eindontvangers en begunstigden al dan niet moeten worden voortgezet;

32.

verzoekt de Commissie artikel 5, lid 4, van de verordening ten uitvoer te leggen en snel een website of internetportaal op te zetten met informatie en richtsnoeren ten behoeve van eindontvangers of begunstigden en met passende instrumenten om de Commissie in kennis te stellen van elke inbreuk op de wettelijke verplichting om betalingen te blijven verrichten nadat maatregelen uit hoofde van deze verordening zijn vastgesteld, zoals een eenvoudig, gebruiksvriendelijk en gestructureerd klachtenformulier; verzoekt de Commissie uiteen te zetten hoe zij een efficiënt en doeltreffend klachtenmechanisme voor aanvragers, ontvangers en begunstigden zal invoeren;

33.

benadrukt dat bij gedeeld beheer niet kan worden aangenomen dat maatregelen in het kader van de verordening van invloed zijn op de beschikbaarheid van financiering voor betalingen van rechtmatige vorderingen aan begunstigden; wijst er ook op dat de lidstaten waarop de maatregelen betrekking hebben de Commissie regelmatig verslag moeten doen van de naleving van hun verplichtingen jegens eindontvangers of begunstigden;

34.

verzoekt de Commissie alle informatie waarover zij beschikt te analyseren en daarbij ook gebruik te maken van digitale traceringsinstrumenten, en alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat alle door overheidsinstanties of lidstaten rechtmatig verschuldigde bedragen daadwerkelijk worden betaald aan eindontvangers of begunstigden, hetgeen kan leiden tot het uitvoeren van financiële correcties door de steun van de Unie aan programma’s te verlagen in overeenstemming met de toepasselijke sectorspecifieke en financiële regels;

35.

verzoekt de Commissie de suggesties van het Parlement in de definitieve versie van de richtsnoeren op te nemen;

o

o o

36.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 1.

(2)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0287.

(3)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0360.

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0103.

(5)  PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(6)  Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1).

(7)  Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).

(8)  Arrest van het Hof van Justitie van 20 april 2021, Repubblika / Il-Prim Ministru, C-896/19, ECLI:EU:C:2021:311, punten 59-64.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/152


P9_TA(2021)0349

Wereldwijde regeling voor sancties op het gebied van de mensenrechten (EU-Magnitski-wet)

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten (EU-Magnitski-wet) (2021/2563(RSP))

(2022/C 99/15)

Het Europees Parlement,

gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 2 februari 2012 betreffende een consistent beleid ten aanzien van autoritaire regimes waartegen de EU restrictieve maatregelen heeft vastgesteld wanneer deze persoonlijke en commerciële belangen in lidstaten van de Unie uitoefenen (1),

gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over een Europese sanctieregeling voor mensenrechtenschendingen (2),

gezien zijn eerdere resoluties waarin werd opgeroepen tot een EU-breed mechanisme voor het opleggen van gerichte sancties tegen personen die betrokken zijn bij ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder zijn resolutie van 4 september 2008 over de evaluatie van sancties van de EU als deel van optreden en beleid van de EU op het gebied van mensenrechten (3), zijn resolutie van 11 maart 2014 over het wereldwijd uitbannen van foltering (4) en zijn resolutie van 20 januari 2021 over de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — jaarverslag 2020 (5),

gezien zijn resolutie van 20 januari 2021 over mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de Europese Unie op dit gebied — jaarverslag 2019 (6),

gezien zijn resolutie van 13 september 2017 over corruptie en het effect op de mensenrechten in derde landen (7) en zijn resolutie van 5 juli 2016 over de bestrijding van mensenhandel in de externe betrekkingen van de EU (8),

gezien zijn resoluties over mensenrechtenschendingen, de democratie en de rechtsstaat (ook wel spoedresoluties genoemd), overeenkomstig artikel 144 van zijn Reglement,

gezien titel V, hoofdstuk 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) betreffende de vaststelling van sancties in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB),

gezien artikel 21 VEU betreffende de beginselen van het internationaal optreden van de Unie, met inbegrip van de eerbiediging van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht,

gezien artikel 31, lid 2, VEU betreffende de specifieke bepalingen inzake het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB),

gezien artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) over de vaststelling van sancties jegens zowel derde landen als personen, groepen en niet-statelijke entiteiten,

gezien verklaring nr. 25 bij het Verdrag van Lissabon over de noodzaak om de procedurele rechten van natuurlijke personen of entiteiten die aan beperkende EU-maatregelen of aan terrorismebestrijdingsmaatregelen van de EU worden onderworpen te waarborgen,

gezien het gezamenlijke voorstel van de Commissie en de VV/HV van 19 oktober 2020 betreffende beperkende maatregelen tegen ernstige schendingen en misbruik van de mensenrechten (JOIN(2020)0020),

gezien Besluit (GBVB) 2020/1999 van de Raad (9) en Verordening (EU) 2020/1998 van de Raad (10) van 7 december 2020 betreffende beperkende maatregelen tegen ernstige schendingen van de mensenrechten,

gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2021/371 van de Raad van 2 maart 2021 (11) en Uitvoeringsverordening (EU) 2021/478 van de Raad van 22 maart 2021 (12) tot uitvoering van Verordening (EU) 2020/1998 betreffende beperkende maatregelen tegen ernstige schendingen van de mensenrechten,

gezien Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (13),

gezien van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (14),

gezien de conclusies van de Raad van 18 november 2020 over het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024,

gezien het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie van 2012,

gezien de richtsnoerennota van de Commissie van 17 december 2020 over de uitvoering van een aantal bepalingen van Verordening (EU) 2020/1998 van de Raad (C(2020)9432),

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens en andere mensenrechtenverdragen en -instrumenten van de VN,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie en de politieke verklaring van de bijzondere zitting van de Algemene Vergadering over uitdagingen en maatregelen ter voorkoming en bestrijding van corruptie en ter versterking van de internationale samenwerking van 2-4 juni 2021,

gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de protocollen daarbij,

gezien zijn studie van 26 april 2018, getiteld “Targeted sanctions against individuals on grounds of grave human rights violations — impact, trends and prospects at EU level”,

gezien het arrest van de strafkamer van het Spaanse Hooggerechtshof van 26 november 2020 met betrekking tot Besluit (GBVB) 2017/2074 van de Raad van 13 november 2017 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (15),

gezien de vragen aan de Commissie en aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten (EU-Magnitski-wet) (O-000047/2021 — B9-0028/2021 en O-000048/2021 — B9-0029/2021),

gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie buitenlandse zaken,

A.

overwegende dat in artikel 21 VEU wordt bepaald dat het optreden van de Unie berust en gericht is op de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht;

B.

overwegende dat de EU krachtens artikel 215, VWEU sancties vaststelt, hetzij als eigen maatregelen van de EU (d.w.z. autonome sancties), hetzij ter uitvoering van resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, in gevallen waarin niet-EU-landen, natuurlijke personen of rechtspersonen, groepen of niet-statelijke entiteiten het internationaal recht of de mensenrechten niet eerbiedigen of een beleid voeren of acties ondernemen dat/die in strijd is/zijn met de rechtsstaat of de democratische beginselen;

C.

overwegende dat in de mededeling van de Commissie van 19 januari 2021, getiteld “Het Europese economisch-financieel bestel: openheid, kracht en veerkracht stimuleren” (COM(2021)0032) maatregelen worden geschetst om de doeltreffendheid van EU-sancties te verbeteren, ervoor te zorgen dat deze niet worden omzeild of ondermijnd en te komen tot een database voor de uitwisseling van informatie over sancties (“Sanctions Information Exchange Repository”), alsook tot een routekaart om de stap te zetten van het opsporen van stelselmatige niet-naleving van EU-sancties naar inbreukprocedures die voor het Hof van Justitie van de Europese Unie worden gebracht;

D.

overwegende dat de Nederlandse regering in november 2018 een discussie tussen de EU-lidstaten op gang heeft gebracht over een gerichte sanctieregeling voor mensenrechten op EU-niveau; overwegende dat de Raad uiteindelijk op 7 december 2020 het desbetreffende besluit en een verordening tot vaststelling van een wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten heeft aangenomen;

E.

overwegende dat het Europees Parlement stelselmatig gevallen van mensenrechtenschendingen veroordeelt;

F.

overwegende dat de EU-instellingen in de door het Europees Parlement aangenomen resoluties zeer vaak worden opgeroepen om sancties te treffen, met inbegrip van individuele sancties, tegen personen die verdacht worden van misdaden tegen de menselijkheid of van ernstige schendingen van de mensenrechten;

G.

overwegende dat corruptie een verwoestend effect kan hebben op de mensenrechtensituatie en vaak de werking en de legitimiteit van de instellingen en de rechtsstaat ondermijnt; overwegende dat het Parlement erop heeft aangedrongen dat misbruik en praktijken van systemische corruptie in verband met ernstige mensenrechtenschendingen ook in aanmerking worden genomen in het kader van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten;

H.

overwegende dat de Verenigde Staten, Canada en het Verenigd Koninkrijk soortgelijke sanctieregelingen hebben aangenomen; overwegende dat samenwerking tussen gelijkgestemde landen die de waarden van grondrechten, democratie en rechtsstaat delen, zal leiden tot een betere coördinatie van de toepassing van gerichte sancties, hetgeen deze sancties ook doeltreffender zal maken; overwegende dat de regering van het Verenigd Koninkrijk op 26 april 2021 een mondiale sanctieregeling voor corruptiebestrijding heeft ingesteld;

1.

is verheugd over de aanneming van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten (EU GHRSR) als een essentiële aanvulling op het instrumentarium van de EU op het gebied van mensenrechten en buitenlands beleid, die de rol van de EU als mondiale speler op het gebied van mensenrechten versterkt door haar in staat te stellen beperkende maatregelen te nemen tegen rechtspersonen en natuurlijke personen die betrokken zijn bij ernstige schendingen van de mensenrechten, waar ook ter wereld; benadrukt dat de nieuwe regeling deel moet uitmaken van een bredere, samenhangende en duidelijk omschreven strategie waarin rekening wordt gehouden met de doelstellingen van het buitenlands beleid van de EU; onderstreept dat de strategie er ook op gericht moet zijn specifieke benchmarks vast te stellen die verband houden met de doelstellingen ervan, en er in detail in moet worden aangeven hoe sancties ertoe kunnen bijdragen dat die benchmarks worden gehaald; betreurt evenwel dat de Raad bij de aanneming van de nieuwe regeling heeft besloten om besluitvorming met eenparigheid van stemmen te betrachten in plaats van besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid, en herhaalt zijn verzoek om invoering van besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid van stemmen voor het opleggen van sancties in het kader van de EU GHRSR;

2.

is verheugd over de omschrijving van het toepassingsgebied van de regeling met een lijst van specifieke ernstige schendingen van de mensenrechten, waaronder schendingen die verband houden met seksueel en op gender gebaseerd geweld, en verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel in te dienen tot wijziging van de huidige EU GHRSR-wetgeving door het toepassingsgebied ervan uit te breiden tot praktijken van corruptie; dringt bij de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de lidstaten aan op flexibiliteit bij de aanpassing van de regeling aan opkomende uitdagingen en bedreigingen voor de mensenrechten of misbruik van overheids- of noodbevoegdheden, met inbegrip van die welke verband houden met COVID-19-beperkingen of geweld tegen mensenrechtenverdedigers; benadrukt dat de sancties van de EU gericht zijn tegen personen die de mensenrechten schenden en niet bedoeld zijn om het genot van de mensenrechten door de bevolking te beïnvloeden;

3.

is ingenomen met de aankondiging dat de Commissie in 2021 een evaluatie zal verrichten van praktijken die sancties omzeilen en ondermijnen, alsook van de bestaande meldplicht voor de lidstaten als het gaat om de uitvoering en handhaving van sancties; verzoekt de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) rekening te houden met de resultaten van deze evaluatie, teneinde dienovereenkomstig aanvullende wetgevingswijzigingen en uitvoeringsrichtsnoeren voor te stellen;

4.

onderstreept dat het van belang is ervoor te zorgen dat de regeling ook gericht is tegen de personen en entiteiten die mensenrechtenschenders in economische en financieel opzicht helpen, en wel in dezelfde mate; verzoekt de EU en haar lidstaten, ingeval praktijken van corruptie niet in de herziening van de bestaande regeling worden opgenomen, zich te baseren op het wetgevingsvoorstel van het Verenigd Koninkrijk voor de “Global Anti-Corruption Sanctions Regulations” of de Amerikaanse “Global Magnitsky Act” of de Canadese “Justice for Victims of Corrupt Foreign Officials Act”, of op andere soortgelijke regelingen, en een EU-sanctieregeling voor corruptiebestrijding aan te nemen ter aanvulling van de EU GHRSR;

5.

is verheugd over de “Global Magnitsky Act” van 2016 van de Verenigde Staten en over de leidende rol die deze wet heeft gespeeld bij het inspireren van andere internationale actoren, waaronder de EU, in hun inspanningen om de mensenrechten te waarborgen;

6.

is verheugd over de eerste uitvoeringsbesluiten in het kader van de regeling, waaruit blijkt dat de EU vastbesloten is goed gebruik te maken van het nieuwe ambitieuze instrument; moedigt de Raad aan ten volle gebruik te maken van dit instrument, teneinde het effect ervan te versterken;

7.

is overtuigd van de doeltreffendheid van de nieuwe regeling, met inbegrip van de afschrikkende werking ervan; is er vast van overtuigd dat de hoogst mogelijke normen op het gebied van rechterlijke toetsing en een gedegen controle op de uitvoering daarvan onontbeerlijk zijn om de legitimiteit van de regeling te waarborgen; benadrukt de noodzaak van een regelmatige toetsing van de lijsten, duidelijk omschreven en transparante criteria en methoden voor het op de lijst plaatsen en van de lijst schrappen van personen of entiteiten waaraan sancties zijn opgelegd, alsook passende juridische procedures waarmee een plaatsing op de lijst kan worden aangevochten, zodat een grondige rechterlijke toetsing en beroepsmogelijkheden worden gewaarborgd;

8.

veroordeelt alle tegensancties die aan de EU, haar instellingen of leden van het Parlement, organen of burgers worden opgelegd enkel en alleen omdat zij de eerbiediging van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat via de EU GHRSR bevorderen en beschermen; herinnert eraan dat vergeldingsmaatregelen bedoeld zijn om de EU ervan te weerhouden haar wereldwijde acties ter bescherming van de mensenrechten voort te zetten overeenkomstig haar verplichtingen uit hoofde van het Verdrag; onderstreept dat de EU snel, krachtig en gecoördineerd moet reageren op vergeldingsmaatregelen van derde landen en dat ervoor moet worden gezorgd dat bilaterale overeenkomsten met dergelijke landen de EU GHRSR of de geloofwaardigheid van de EU en haar buitenlands beleid in het algemeen niet ondermijnen;

9.

benadrukt dat alle EU-lidstaten de toepassing en handhaving van sancties op dezelfde consequente en snelle wijze moeten interpreteren; dringt er bij de Commissie, in haar rol van hoedster van de Verdragen, op aan ervoor te zorgen dat de nationale sancties voor inbreuken op EU-sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn; is van mening dat indien er bij voortdurende mensenrechtenschendingen geen passende maatregelen worden genomen, dit de mensenrechtenstrategie, het sanctiebeleid en de geloofwaardigheid van de EU zou ondermijnen; is van oordeel dat een gecentraliseerd mechanisme voor toezicht op de uitvoering en naleving nodig is om tot een strengere handhaving van de sancties te komen; is ingenomen met de aankondiging dat de Commissie voorstelt een Sanctions Information Exchange Repository op te zetten en een routekaart (met criteria en een tijdschema) uit te tekenen om de stap te zetten van het opsporen van stelselmatige niet-naleving van EU-sancties naar inbreukprocedures die voor het Hof van Justitie van de Europese Unie worden gebracht;

10.

benadrukt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de autoriteiten, ondernemingen en andere actoren die op hun grondgebied zijn geregistreerd, de besluiten van de Raad betreffende beperkende maatregelen volledig naleven; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan intensiever samen te werken en informatie uit te wisselen, en roept op tot het versterken van het Europees toezicht- en handhavingsmechanisme; verzoekt de Raad de ondernemingen op de sanctielijsten regelmatig bij te werken, aangezien de ondernemingen op de lijsten de neiging hebben gebruik te maken van juridische achterpoortjes en andere creatieve oplossingen te vinden om aan sancties te ontkomen;

11.

is ervan overtuigd dat inbreuken op beperkende maatregelen, en in het bijzonder op de bevriezing van activa, een illegale activiteit vormen die de financiële belangen van de Unie schaadt; vraagt om te beoordelen of het wenselijk is Richtlijn (EU) 2017/1371 en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad te herzien met het oog op het belasten van het Europees Openbaar Ministerie met het onderzoeken, vervolgen en voor de rechter brengen van daders van en medeplichtigen aan strafbare feiten die in strijd zijn met de beperkende maatregelen die in het kader van de EU GHRSR zijn vastgesteld;

12.

betreurt het dat het Europees Parlement geen institutionele rol heeft in het proces; dringt aan op parlementair toezicht op de EU GHRSR en op een grotere rol voor het Europees Parlement bij het voorstellen van gevallen van ernstige mensenrechtenschendingen, teneinde de legitimiteit van de EU GHRSR te vergroten, en dringt aan op de instelling van een speciale parlementaire werkgroep die de uitvoering van de sanctieregeling onder de loep moet nemen; roept de EDEO en de Commissie op om op een systematische en geïnstitutionaliseerde wijze informatie uit te wisselen met en verslag uit te brengen aan het Parlement en de lidstaten;

13.

dringt aan op een transparant en inclusief proces ter facilitering van de inbreng door actoren uit het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van de instelling van een adviescomité op EU-niveau en regelmatige bijeenkomsten met maatschappelijke organisaties, mensenrechtenverdedigers en onderzoeksjournalisten, teneinde de stand van zaken met betrekking tot de regeling te monitoren en de uitvoering ervan te verbeteren; verzoekt de EDEO richtsnoeren te verstrekken over de wijze waarop aan het proces kan worden deelgenomen en onderstreept de behoefte aan vertrouwelijkheid en een mechanisme voor getuigenbescherming voor degenen die informatie verstrekken, zoals mensenrechtenverdedigers en -organisaties;

14.

benadrukt dat gerichte sancties ten doel moeten hebben doeltreffende langetermijnresultaten te behalen; roept de Commissie, de EDEO en de lidstaten op voldoende middelen en deskundigheid in te zetten voor de handhaving en regelmatige monitoring van het effect van de EU GHRSR, en opnemingen op en schrappingen van de lijst nauwlettend te volgen; dringt erop aan dat meer aandacht en middelen worden besteed aan de communicatie met het publiek over de lijsten, zowel in de EU als in de betrokken landen, onder meer door het vertalen van de relevante documenten in de plaatselijke taal van de beoogde personen of entiteiten;

15.

herinnert aan de noodzaak van een eengemaakte en coherente strategie voor de uitvoering van de EU-sanctieregelingen, en verzoekt de Commissie en de EDEO te zorgen voor samenhang tussen de EU GHRSR en het externe beleid van de EU, met name met haar beleid ter ondersteuning van de mensenrechten en de democratie, alsook met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB); roept voorts op tot consistentie tussen de EU-sanctieregelingen en het internationaal strafrecht, het internationaal humanitair recht en het EU-beleid met betrekking tot de rechtsstaat en de fundamentele vrijheden;

16.

herhaalt dat het van belang is dat de EU GHRSR strookt met en een aanvulling vormt op de landspecifieke en horizontale beperkende maatregelen, sectorale maatregelen en wapenembargo’s van de EU en de bestaande internationale kaders voor sancties, met name die in verband met de VN-Veiligheidsraad;

17.

dringt erop aan dat de EU met de VS een trans-Atlantische alliantie tot stand brengt om de democratie wereldwijd te verdedigen en een instrumentarium voor de verdediging van de democratie voorstelt, dat gezamenlijke acties op het gebied van sancties en antiwitwasbeleid omvat, en ervoor zorgt dat haar sanctiebeleid wordt gekoppeld aan de EU- en internationale onderzoeken en vele andere internationale rechtsinstrumenten, zoals internationale tribunalen en het initiatief inzake een justitiehub in de EU;

18.

is overtuigd van de voordelen van samenwerking en coördinatie met partners en gelijkgestemde landen bij de uitvoering van de EU GHRSR; moedigt de Commissie en de lidstaten aan om bij de vaststelling van sancties gebruik te maken van de nauwe samenwerking en de strategische relatie tussen de EU en de VS, die gebaseerd is op een gemeenschappelijke geschiedenis en een gemeenschappelijk stel democratische waarden, en roept op tot regelmatige besprekingen over gerichte sancties, met name in het kader van de trans-Atlantische wetgeversdialoog; verzoekt de Commissie en de EDEO samen te werken met externe gerechtelijke instellingen zoals het Internationaal Strafhof, het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, het Inter-Amerikaans Hof voor de Mensenrechten, het Afrikaans Hof voor de Rechten van de Mens en Volken en andere ad-hoctribunalen, door de VN geassisteerde tribunalen en andere organen, waaronder het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten en internationale toezichthoudende en controlerende instanties, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de NAVO en de Raad van Europa, met als doel bewijsmateriaal te verzamelen voor het opleggen van sancties uit hoofde van de EU GHRSR en ernstige schendingen van de mensenrechten te ontmoedigen; roept de EU op de bekrachtiging van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof door alle landen ter wereld te bevorderen;

19.

herhaalt dat strafrechtelijke vervolging van plegers van grove mensenrechtenschendingen en daders van gruweldaden via nationale of internationale rechtspraak het hoofddoel moet blijven van alle inspanningen die de EU en de lidstaten leveren om straffeloosheid tegen te gaan; herhaalt in dit verband het belang van het beginsel van universele jurisdictie en is verheugd over de recente gerechtelijke procedures op grond van dit beginsel in een aantal lidstaten;

20.

onderstreept dat het van belang is dat de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten van de EU zich conformeren aan de EU GHRSR, in overeenstemming met hun bredere afstemming op het GBVB van de EU;

21.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid.

(1)  PB C 239 E van 20.8.2013, blz. 11.

(2)  PB C 23 van 21.1.2021, blz. 108.

(3)  PB C 295 E van 4.12.2009, blz. 49.

(4)  PB C 378 van 9.11.2017, blz. 52.

(5)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0012.

(6)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0014.

(7)  PB C 337 van 20.9.2018, blz. 82.

(8)  PB C 101 van 16.3.2018, blz. 47.

(9)  PB L 410 I van 7.12.2020, blz. 13.

(10)  PB L 410 I van 7.12.2020, blz. 1.

(11)  PB L 71 I van 2.3.2021, blz. 1.

(12)  PB L 99 I van 22.3.2021, blz. 1.

(13)  PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29.

(14)  PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1.

(15)  PB L 295 van 14.11.2017, blz. 60.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/158


P9_TA(2021)0350

Jaarverslag over de werking van het Schengengebied

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over het jaarverslag over de werking van het Schengengebied (2019/2196(INI))

(2022/C 99/16)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 77, lid 2, van het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie (VWEU), waarin wordt bepaald dat de Unie een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht is, die “ervoor zorgt dat aan de binnengrenzen geen personencontroles worden verricht”,

gezien artikel 21, lid 1, VWEU en artikel 45 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), die waarborgen dat burgers het recht hebben zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven,

gezien artikel 18 VWEU en artikel 21, lid 2, van het Handvest, die elke discriminatie op grond van nationaliteit verbieden,

gezien de artikelen 18 en 19 van het Handvest over het asielrecht en het recht op bescherming bij verwijdering, uitzetting en uitlevering,

gezien het feit dat het Schengenacquis zich sinds de ondertekening van het Akkoord van Schengen op 14 juni 1985 voortdurend heeft ontwikkeld en op dit moment een groot aantal rechtshandelingen van de EU omvat op de gebieden beheer van de binnen- en buitengrenzen, visabeleid, terugkeerbeleid, politiesamenwerking en gegevensbescherming, alsook rechtshandelingen houdende de oprichting en de werking van twee Unie-agentschappen (het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex) en het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA)), een financieel programma (het instrument voor financiële steun voor buitengrenzen en visa) en vier grootschalige IT-systemen (het Schengeninformatiesysteem, het visa-informatiesysteem, het Europees reisinformatie- en -autorisatiesysteem (Etias), en het inreis-uitreissysteem (EES), inclusief onderlinge interoperabiliteit,

gezien de wetgeving die sinds het laatste jaarverslag over de werking van het Schengengebied is vastgesteld, gericht op de versterking daarvan in het licht van aanhoudende uitdagingen, in het bijzonder Verordening (EU) 2018/1860 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende het gebruik van het Schengeninformatiesysteem voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (1), Verordening (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van grenscontroles, tot wijziging van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen en tot wijziging en intrekking van Verordening (EG) nr. 1987/2006 (2) en Verordening (EU) 2018/1862 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, tot wijziging en intrekking van Besluit 2007/533/JBZ van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1986/2006 van het Europees Parlement en de Raad en Besluit 2010/261/EU van de Commissie (3), Verordening (EU) 2019/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van een kader voor interoperabiliteit tussen de Unie-informatiesystemen op het gebied van grenzen en visa en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EU) 2016/399, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240, (EU) 2018/1726 en (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad, Beschikking 2004/512/EG van de Raad en Besluit 2008/633/JBZ van de Raad (4), Verordening (EU) 2019/818 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van een kader voor interoperabiliteit tussen de Unie-informatiesystemen op het gebied van politiële en justitiële samenwerking, asiel en migratie en tot wijziging van Verordeningen (EU) 2018/1726, (EU) 2018/1862 en (EU) 2019/816 (5), Verordening (EU) 2018/1240 van het Europees Parlement en de Raad van 12 september 2018 tot oprichting van een Europees reisinformatie- en -autorisatiesysteem (Etias) en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1077/2011, (EU) nr. 515/2014, (EU) 2016/399, (EU) 2016/1624 en (EU) 2017/2226 (6), Verordening (EU) 2018/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 september 2018 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/794 met het oog op de oprichting van een Europees reisinformatie- en -autorisatiesysteem (Etias) (7), Verordening (EU) 2020/493 van het Europees Parlement en de Raad van 30 maart 2020 over het systeem voor fraudedocumenten en authentieke documenten online (FADO) en tot intrekking van Gemeenschappelijk Optreden 98/700/JBZ van de Raad (8), Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624 (9), en Verordening (EU) 2019/1155 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (10),

gezien de lopende wetgevingswerkzaamheden met betrekking tot de herziening van de Schengengrenscode wat betreft de regels die van toepassing zijn op de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen, de hervorming van het visa-informatiesysteem, de voltooiing van het wetgevingskader voor Etias, de herschikking van de terugkeerrichtlijn, het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa 2021-2027, en het nieuwe voorstel voor een verordening tot invoering van een screening van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen (COM(2020)0612),

gezien de conclusies van de verschillende Europese Raden, de aanbevelingen van de Raad, en de mededelingen, richtsnoeren en routekaarten van de Commissie gericht op het aanpakken van de situatie aan de binnen- en buitengrenzen van Schengen in reactie op COVID-19, zoals de mededeling van de Commissie van 16 maart 2020 getiteld “COVID-19 Richtsnoeren voor grensbeheermaatregelen tot bescherming van de gezondheid en tot waarborging van de beschikbaarheid van goederen en essentiële diensten” (11), en de mededeling van de Commissie van 30 maart 2020 getiteld “COVID-19: Leidraad voor de uitvoering van de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU, het faciliteren van doorreisregelingen voor de repatriëring van EU-burgers, en de gevolgen voor het visumbeleid” (C(2020)2050, en de daaropvolgende verlengingen daarvan, zoals die van 8 april 2020 (COM(2020)0148), het door de voorzitter van de Commissie en de voorzitter van de Europese Raad gepresenteerde gezamenlijk Europees stappenplan voor de opheffing van de inperkingsmaatregelen in verband met COVID-19, en Aanbeveling (EU) 2020/1475 van de Raad van 13 oktober 2020 betreffende een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije verkeer in reactie op de COVID-19-pandemie (12),

gezien de mededeling van de Commissie van 22 oktober 2019 over de verificatie van de volledige toepassing van het Schengenacquis door Kroatië (COM(2019)0497),

gezien de mededeling van de Commissie van 23 september 2020 over een nieuw migratie- en asielpact (COM(2020)0609),

gezien zijn resolutie van 30 mei 2018 over het jaarverslag over de werking van het Schengengebied (13),

gezien het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 25 november 2020 over de werking van het Schengenevaluatie- en toezichtmechanisme ingevolge artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad (COM(2020)0779),

gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over de situatie in het Schengengebied als gevolg van de COVID-19-pandemie (14),

gezien zijn resolutie van 11 december 2018 over de volledige toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis in Bulgarije en Roemenië: afschaffing van de controles aan de binnengrenzen te land, ter zee en in de lucht (15),

gezien het verslag van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) van 8 december 2020 getiteld “Migration: fundamental rights issues at land borders”,

gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over de tenuitvoerlegging van de terugkeerrichtlijn (16),

gezien zijn resolutie van 13 november 2020 over de impact van de COVID-19-maatregelen op de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten (17),

gezien de oprichting en de lopende werkzaamheden van de werkgroep Frontexevaluatie van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien de voorbereidende werkzaamheden voor deze resolutie, uitgevoerd door de werkgroep Schengenevaluatie van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0183/2021),

A.

overwegende dat het Schengengebied een unieke regeling is en een van de grootste verwezenlijkingen van de Europese Unie, op grond waarvan personen zich nu al 25 jaar binnen het Schengengebied vrij kunnen verplaatsen zonder controles aan de binnengrenzen; overwegende dat dit mogelijk is gemaakt door een reeks compenserende maatregelen, zoals de versterking van de informatie-uitwisseling door de oprichting van het Schengeninformatiesysteem (SIS) en de instelling van een evaluatiemechanisme om de toepassing van het Schengenacquis door de lidstaten te controleren en het wederzijds vertrouwen in het functioneren van het Schengengebied te bevorderen; overwegende dat wederzijds vertrouwen ook solidariteit, veiligheid, justitiële en politiële samenwerking in strafzaken, gezamenlijke bescherming van de buitengrenzen van de EU, een gemeenschappelijk standpunt en een gemeenschappelijk beleid op het gebied van visa en gegevensbescherming vereist;

B.

overwegende dat een volledig functionerend Schengengebied en de uitbreiding daarvan in de toekomst met de kandidaat-Schengenlanden onverminderd van fundamenteel belang is voor verdere politieke, economische en sociale integratie, het bevorderen van cohesie en het dichten van kloven tussen landen en regio’s, en een voorwaarde voor het waarborgen van het beginsel van vrij verkeer; overwegende dat Schengen in de toekomst niet versnipperd moet zijn;

C.

overwegende dat de afschaffing van de controles aan de binnengrenzen één essentieel, praktisch element is van wat burgers in verband brengen met het Europese idee, en cruciaal is voor de werking van de interne markt; overwegende dat het Schengengebied gevaar loopt, met name gezien het feit dat de lidstaten, vooral in de afgelopen jaren, steeds vaker gebruikmaken van grenscontroles aan de binnengrenzen;

D.

overwegende dat de meeste lidstaten, met inbegrip van geassocieerde Schengenlanden, als antwoord op de COVID-19-pandemie opnieuw controles aan de binnengrenzen hebben ingevoerd of hun grenzen geheel of gedeeltelijk hebben gesloten, dan wel hebben gesloten voor bepaalde soorten reizigers, met inbegrip van EU-burgers en hun familieleden en niet-EU-onderdanen die op hun grondgebied of op dat van een andere lidstaat verblijven; overwegende dat het ontbreken van een doeltreffende coördinatie ten aanzien van de herinvoering en opheffing van controles aan de binnengrenzen tussen de lidstaten en met de Commissie, met name in het begin van de pandemie, een uitdaging vormde voor het concept van de Schengensamenwerking als zodanig;

E.

overwegende dat de lidstaten sinds 2015 in totaal 268 keer opnieuw controles aan de binnengrenzen hebben ingevoerd, hetgeen een aanzienlijke stijging is ten opzichte van de periode 2006-2014, toen slechts 35 keer opnieuw controles aan de binnengrenzen werden ingevoerd (18);

F.

overwegende dat het Europees Parlement herhaaldelijk zijn zorgen heeft geuit over de noodzaak en de evenredigheid van veel van deze controles aan de binnengrenzen;

G.

overwegende dat wederzijds vertrouwen en een nauwe samenwerking tussen de lidstaten essentiële onderdelen zijn van de basis waarop het Schengengebied stoelt;

H.

overwegende dat in de afgelopen jaren belangrijke wetgevingsinstrumenten van de EU zijn vastgesteld met het oog op de verbetering van de doeltreffendheid en de efficiëntie van de controles aan de buitengrenzen, wat moet bijdragen tot een hoog niveau van veiligheid binnen de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht; overwegende dat deze instrumenten een nieuwe architectuur voor EU-informatiesystemen en de interoperabiliteit hiervan omvatten;

I.

overwegende dat onverminderd melding wordt gemaakt van geweld tegen migranten, met inbegrip van migranten die internationale bescherming vragen, en van “pushbacks” aan de buitengrenzen van de EU; overwegende dat het Europees Parlement, OLAF, Frontex en de Europese Ombudsman een onderzoek naar deze beschuldigingen zijn gestart; overwegende dat de Unie nog niet over een doeltreffend mechanisme voor het uitoefenen van toezicht op de mensenrechten aan haar buitengrenzen beschikt;

J.

overwegende dat in 2017 ernstige tekortkomingen werden vastgesteld bij de Schengenevaluatie van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot de toepassing van het Schengenacquis op het gebied van het Schengeninformatiesysteem;

K.

overwegende dat uit de eerste evaluatiecyclus van het Schengenevaluatiemechanisme is gebleken dat een betere en snellere uitvoering noodzakelijk is van de aanbevelingen die voortvloeien uit de evaluaties, evenals de noodzaak van een passende hervorming, met name ten aanzien van de manier waarop de naleving van de grondrechten in het kader van het mechanisme wordt beoordeeld;

L.

overwegende dat in het kader van de jaarlijkse kwetsbaarheidsbeoordelingen van Frontex het vermogen van de lidstaten wordt onderzocht om dreigingen en uitdagingen aan de buitengrenzen het hoofd te bieden, en specifieke herstelmaatregelen worden aanbevolen om kwetsbaarheden te beperken, en deze derhalve de evaluaties in het kader van het Schengenevaluatiemechanisme aanvullen;

M.

overwegende dat de volledige toepassing van het Schengenacquis ten aanzien van de afschaffing van de controles aan de binnengrenzen met betrekking tot Bulgarije en Roemenië nog niet is verwezenlijkt, ondanks het feit dat het Parlement hier in zijn resolutie van 8 juni 2011 op heeft aangedrongen;

N.

overwegende dat de Commissie in haar mededeling van 22 oktober 2019 over de evaluatie met het oog op de volledige toepassing van het Schengenacquis aan heeft gegeven dat Kroatië de nodige maatregelen heeft genomen om ervoor te zorgen dat aan de noodzakelijke voorwaarden voor de volledige toepassing van de Schengenregels wordt voldaan;

Werking van het Schengengebied

1.

is van oordeel dat het concept zelf van Schengensamenwerking, te weten waarborgen dat aan de binnengrenzen geen controles worden uitgevoerd en het vrij verkeer garanderen, verder onder druk is komen te staan door de COVID-19-pandemie; herhaalt in dit verband zijn bezorgdheid over de huidige situatie met betrekking tot controles aan de binnengrenzen in sommige lidstaten en herinnert er in dit verband aan dat, hoewel het de volksgezondheidsmaatregelen voor het beperken van de verspreiding van COVID-19 ondersteunt, alle maatregelen voor het bestrijden van de pandemie en het beperken van de fundamentele rechten en vrijheden te allen tijde zowel de geest als de letter van de wet moeten respecteren;

2.

herinnert eraan dat het EU-recht controles aan de binnengrenzen toestaat op voorwaarde dat deze noodzakelijk en evenredig zijn, een tijdelijk karakter hebben en als laatste redmiddel worden ingezet; herhaalt in dit verband zijn standpunt dat veel van de verlengingen van controles aan de binnengrenzen sinds 2015 niet voldoende zijn onderbouwd en niet in overeenstemming zijn met de regels betreffende de uitbreiding, de noodzaak of de evenredigheid ervan, en daarom onwettig zijn;

3.

erkent dat de Commissie geprobeerd heeft een gemeenschappelijk Europees antwoord te coördineren; betreurt het evenwel dat er lidstaten zijn die controles aan de binnengrenzen blijven invoeren, soms op niet-gecoördineerde wijze, voordat voldoende rekening is gehouden met het gemeenschappelijke Europese belang van het handhaven van het Schengengebied als een gebied zonder controles aan de binnengrenzen; herhaalt dat de geïntroduceerde controles een negatieve invloed op het vrij verkeer van goederen, kapitaal, diensten en personen in de EU hebben gehad; wijst in deze context met name op de bijzonder lastige situatie van grensarbeiders;

4.

herinnert eraan dat de Commissie, hoewel zij aanzienlijke tekortkomingen bij de uitvoering van het Schengenacquis heeft vastgesteld, langzaam is geweest of zelfs heeft geaarzeld bij het inleiden van inbreukprocedures; verzoekt de Commissie eens te meer passend toezicht uit te oefenen op de toepassing van het Schengenacquis, te beoordelen of de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid zijn gerespecteerd, en, in voorkomend geval, inbreukprocedures in te leiden; onderstreept dat het hoogdringend is het wederzijds vertrouwen en de samenwerking tussen de Schengenlanden te vergroten, en voor passende governance van het Schengengebied te zorgen;

5.

herhaalt dat de lidstaten zich moeten houden aan de wet als verankerd in de Verdragen en het Handvest, en dat zij grensmaatregelen op wettige en niet-discriminerende wijze moeten toepassen; is van mening dat een geregeld politiek en publiek debat over de werking van het Schengengebied van cruciaal belang is;

6.

neemt nota van het feit dat tijdens deze zittingsperiode tot nu toe geen vooruitgang is geboekt ten aanzien van de herziening van de Schengengrenscode, en dat de Raad de interinstitutionele onderhandelingen blijft blokkeren; juicht de aankondiging van de Commissie toe dat zij nieuwe voorstellen voor Schengengovernance zal presenteren; spreekt er zijn teleurstelling over uit dat de Commissie haar verplichting om verslag uit te brengen aan het Parlement blijft verwaarlozen door het jaarverslag over de werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht (artikel 33 van de Schengengrenscode) en het uitvoerige jaarverslag in overeenstemming met artikel 20 van het Schengenevaluatie- en toezichtmechanisme niet in te dienen, waarmee zij het toezicht en een constructief politiek debat belemmert;

7.

dringt er bij de Raad, gezien zijn talrijke verzoeken om volledige toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis in Bulgarije en Roemenië, op aan zijn verplichting na te komen en onverwijld een besluit te nemen ten aanzien van de afschaffing van controles aan de binnengrenzen te land, ter zee en in de lucht, en deze lidstaten aldus toe te staan rechtmatig toe te treden tot het gebied van vrij verkeer zonder controles aan de binnengrenzen; is bereid om op verzoek van de Raad overeenkomstig artikel 4 van de toetredingsakte advies uit te brengen over de volledige toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis in Kroatië; is van mening dat solidariteit en verantwoordelijkheid voor iedereen gelden, en dat het Schengengebied niet gefragmenteerd moet zijn;

8.

acht het van essentieel belang dat het visumbeleid van de EU efficiënt, gebruikersvriendelijk en veilig is, en verwelkomt in dit verband het voornemen van de Commissie om de visumprocedure uiterlijk in 2025 te digitaliseren; is van oordeel dat de integratie van niet-EU-onderdanen die langdurig ingezeten zijn in de lidstaten een sleutelelement is van het bevorderen van economische en sociale cohesie, en dringt er derhalve op aan te overwegen de minimumregels voor de afgifte van visa voor langdurig verblijf en verblijfsvergunningen te harmoniseren;

9.

roept de lidstaten nogmaals op de terugkeerrichtlijn (19) in al haar aspecten naar behoren ten uitvoer te leggen, en verzoekt de Commissie hier toezicht op uit te oefenen;

10.

spoort de lidstaten aan de uitwisseling van informatie te verbeteren en de onderlinge grensoverschrijdende politiesamenwerking verder te ontwikkelen, bijvoorbeeld door vaker gemeenschappelijke onderzoeksteams in te zetten;

11.

is verheugd over het feit dat een aantal maatregelen waar in het voorgaande jaarverslag (20) om werd verzocht ondertussen is uitgevoerd (herziening van het wetgevingskader van het Schengeninformatiesysteem en hervorming van Eurosur); merkt op dat de meeste geformuleerde aanbevelingen echter nog steeds gelden;

12.

geeft aan dat goed werkende buitengrenzen een conditio sine qua non zijn voor de levensvatbaarheid van het Schengengebied; stelt met bezorgdheid vast dat de Schengenevaluatieverslagen en de kwetsbaarheidsbeoordelingen onverminderd op tekortkomingen en kwetsbaarheden bij de bescherming en het beheer van de buitengrenzen wijzen; verzoekt de lidstaten uitvoering te geven aan de tot hen gerichte aanbevelingen van de Raad en van Frontex, die tot doel hebben tekortkomingen en kwetsbaarheden te elimineren, met name die welke betrekking hebben op de eerbiediging van de grondrechten bij activiteiten op het gebied van grensbeheer; beklemtoont het belang van de onlangs vastgestelde wetgevingsmaatregelen;

13.

is bezorgd over de impact van de huidige reisbeperkingen op de rechten van vluchtelingen en mensen die internationale bescherming zoeken; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de goedkeuring van dergelijke maatregelen volledig in overeenstemming is met de in de artikelen 3 en 4 van de Schengengrenscode en de in het Handvest verankerde vereisten;

14.

maakt zich grote zorgen over de herhaalde beschuldigingen van betrokkenheid van Frontex bij “pushbacks” en de gerapporteerde mogelijke schendingen van de grondrechten in het kader van de activiteiten van het Agentschap, en is van oordeel dat de interne rapportagemechanismen, net als het parlementair en het publiek toezicht op de activiteiten van Frontex, versterkt en daadwerkelijk geïmplementeerd moeten worden; benadrukt dat de uitvoerend directeur van Frontex op grond van artikel 46 van Verordening (EU) 2019/1896 de opdracht heeft om activiteiten te schorsen, te beëindigen of niet te starten wanneer niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor het uitvoeren van die activiteiten, met inbegrip van de naleving van de grondrechten;

15.

steunt in dit verband ten volle de oprichting en de lopende werkzaamheden van de werkgroep Frontexevaluatie van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, die tot taak heeft alle aspecten van de activiteiten en de organisatie van Frontex, zijn versterkte rol en middelen voor geïntegreerd grensbeheer, en de correcte toepassing van het EU-acquis, met inbegrip van de eerbiediging van de grondrechten, te beoordelen;

16.

is ernstig bezorgd over het grote aantal sterfgevallen in de Middellandse Zee; herinnert eraan dat het verlenen van hulp aan personen die op zee in nood verkeren een wettelijke verplichting is op grond van zowel de EU- als de internationale wetgeving en dat opsporing en redding een integraal onderdeel van het Europese geïntegreerde grensbeheer op grond van de verordening betreffende de Europese grens- en kustwacht vormen; verzoekt Frontex de informatieverstrekking over zijn operationele activiteiten op zee aanzienlijk te verbeteren, waaronder in de vorm van regelmatige en adequate rapportages aan het Parlement, zoals in verband met zijn samenwerking met het Coördinatiecentrum voor redding op zee in Tripoli en de Libische kustwacht;

17.

maakt zich ernstig zorgen over de aanhoudende en serieuze meldingen van geweld en “pushbacks” aan de buitengrenzen, waaronder van de ene lidstaat naar de andere en vervolgens naar een niet-EU-land; herhaalt dat de lidstaten verplicht zijn om onrechtmatige grensoverschrijdingen te voorkomen en herinnert eraan dat deze verplichting geen afbreuk doet aan de rechten van personen die een beroep op internationale bescherming willen doen; verzoekt de Commissie en de lidstaten doeltreffende, onafhankelijke en onmiddellijke onderzoeken te bevorderen en uit te voeren van alle beschuldigingen van “pushbacks” en mishandeling aan de grenzen, en ervoor te zorgen dat tekortkomingen onmiddellijk worden verholpen;

18.

neemt er nota van dat adequate monitoringmechanismen ontbreken om bij het beheer van de buitengrenzen de eerbiediging van de grondrechten en de rechtsstaat te garanderen, en is van oordeel dat het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten in dat verband een grotere operationele rol moet krijgen, waaronder middels het Schengenevaluatie- en toezichtmechanisme; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat hun nationale toezichthoudende instanties op doeltreffende wijze worden opgericht en in staat zijn om hun rol te vervullen, met toereikende middelen, een passend mandaat en een hoog niveau van onafhankelijkheid; moedigt de voortdurende investering van de lidstaten aan in het professionele gedrag van grensautoriteiten, waaronder middels cursussen op het gebied van het asiel- en vluchtelingenrecht, in samenwerking met Frontex, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de UNHCR en relevante niet-gouvernementele organisaties;

19.

betreurt het ten zeerste dat zich vertragingen hebben voorgedaan bij de tenuitvoerlegging van de grondrechtenbepalingen van de nieuwe verordening inzake de Europese grens- en kustwacht, zoals bij de aanwerving van 40 toezichthouders voor de grondrechten op uiterlijk 5 december 2020, zoals bepaald in de verordening; verwelkomt het dat vacatures worden gepubliceerd en dringt erop aan zo snel mogelijk nieuw personeel aan te werven; benadrukt dat alle aangeworven toezichthouders hun taken moeten kunnen vervullen zoals voorzien in artikel 110 van de verordening inzake de Europese grens- en kustwacht, en dat zij derhalve moeten worden aangeworven op een passend administratief niveau dat hen in staat stelt hun taken te vervullen; dringt er verder op aan de onafhankelijkheid van het klachtenmechanisme van het Bureau te vergroten middels de inzet van deskundigen van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en nationale mensenrechtenentiteiten;

Schengenevaluatie- en -toezichtmechanisme

20.

is van mening dat het Schengenevaluatie- en toezichtmechanisme heeft geleid tot aanzienlijke verbeteringen van de governance van het Schengengebied en heeft bijgedragen tot de waarborging van de werking ervan door het wederzijdse vertrouwen en de collectieve verantwoordelijkheid te versterken; wijst echter op de specifieke aard van het evaluatiemechanisme binnen het recht van de EU en herinnert eraan dat de Commissie onverminderd de eindverantwoordelijkheid draagt voor het waarborgen van de toepassing van de Verdragen en van maatregelen die op grond hiervan door de instellingen zijn vastgesteld;

21.

is verheugd over het voornemen van de Commissie om het Schengenevaluatie- en toezichtmechanisme te herzien; verwijst naar de discussies over de rechtsgrond ervan tijdens de onderhandelingen over het Schengengovernancepakket in 2012, en hamert erop op voet van gelijkheid met de Raad betrokken te worden bij de herziening van het mechanisme, bij voorkeur middels toepassing van de gewone wetgevingsprocedure, hetzij middels toepassing van dezelfde methode als voor de vaststelling van Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad (21) houdende de vaststelling van het Schengenevaluatie- en toezichtmechanisme;

22.

wijst op het belang van de invoering van duidelijke uiterste termijnen voor alle stappen van de procedure bij elke hervorming, waaronder de uitvoering van de aanbevelingen door de lidstaten, de beoordeling van de voorstellen van de Commissie door de deskundigengroep Schengenevaluatie, en de presentatie van actieplannen; wijst bovendien opnieuw op het belang van meer flexibiliteit bij de meerjarige en jaarlijkse planning, en van versterking van de rol van de Commissie, met name in gevallen waarin de lidstaten geen advies uitbrengen, en op de noodzaak van echt onaangekondigde bezoeken; is van oordeel dat de grondrechten voortdurend moeten worden geëvalueerd tijdens Schengenevaluaties; is tot slot van oordeel dat de toezichtrol van het Parlement en de verbetering van de transparantie van het proces kernelementen van de hervorming moeten uitmaken;

23.

verzoekt de Commissie voldoende middelen toe te wijzen om te zorgen voor een alomvattende evaluatie van het Schengensysteem, onder meer door het aantal bezoeken ter plaatse aan de lidstaten te verhogen; wijst erop dat, hoewel de Commissie in de periode 2015-2019 198 evaluatieverslagen heeft vastgesteld, slechts 45 Schengenevaluaties zijn afgerond; verzoekt de lidstaten de uitvoering van de bevindingen van evaluaties en de aanbevelingen van de Raad op te voeren; stelt vast dat de eerste Schengenevaluatiecyclus vijf jaar heeft geduurd; is van oordeel dat het proces van evaluatie en het vaststellen van aanbevelingen, dat gemiddeld 32 weken in beslag neemt, moet worden versneld, en verzoekt met name de Raad sneller zijn goedkeuring te hechten aan door de Commissie geformuleerde aanbevelingen;

24.

verzoekt de Raad de goede werking van het Schengengebied op ministersniveau geregeld tegen het licht te houden, waaronder wanneer uit de evaluatieverslagen grote tekortkomingen blijken, en daarmee invulling te geven aan de politieke rol die hij heeft uit hoofde van het Schengenevaluatieproces; dringt er verder bij de Commissie en de Raad op aan alles in het werk te stellen om te voorkomen dat het doel van dit mechanisme, namelijk het vaststellen of aan alle voorwaarden voor het opheffen van de controles aan de binnengrenzen met een kandidaat-lidstaat is voldaan en het verzekeren dat het Schengenacquis wordt nageleefd door de lidstaten waar het volledig is ingevoerd, in gevaar kan worden gebracht;

25.

is van mening dat het toekomstige Schengenevaluatiemechanisme een evaluatie moet omvatten van de operationele activiteiten van het Europees Grens- en kustwachtagentschap, gezien zijn steeds grotere rol bij het beheer van de buitengrenzen en terugkeeroperaties; is daarnaast van mening dat het Schengenevaluatiemechanisme de synergieën ervan met de kwetsbaarheidsbeoordeling van het Europees Grens- en kustwachtagentschap moet versterken; herhaalt dat overlappingen moeten worden voorkomen en dat Schengenevaluatoren toegang moeten krijgen tot de resultaten van de kwetsbaarheidsbeoordelingen;

26.

herinnert eraan dat — onder andere — de grondrechten een overkoepelende component van de uitvoering van het geïntegreerde grensbeheer vormen; herinnert er daarnaast aan dat het Schengenacquis ten uitvoer moet worden gelegd met inachtneming van het Handvest; onderstreept derhalve dat in het kader van de Schengenevaluaties ook moet worden beoordeeld of aan de buitengrenzen de grondrechten worden gerespecteerd, inclusief het verbod tot “refoulement”, het recht op eerbiediging van de menselijke waardigheid, het beginsel van non-discriminatie en het recht om een verzoek om internationale bescherming in te dienen; is van mening dat het toekomstige mechanisme ervoor moet zorgen dat deskundigen van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten formele leden van het team zijn dat verantwoordelijk is voor bezoeken ter plaatse voor eventuele evaluaties van het beheer van de buitengrenzen en de terugkeer; is van oordeel dat alle relevante JBZ-agentschappen moeten kunnen participeren;

27.

is van mening dat wanneer ernstige tekortkomingen worden ontdekt de follow-up met het oog op het onverwijld verhelpen daarvan sneller moet worden uitgevoerd; is van mening dat een definitie van “ernstige tekortkoming” en een versnelde procedure in het geval van dergelijke tekortkomingen moeten worden opgenomen in het herziene mechanisme; is van mening dat de huidige niet-bindende catalogi van beste praktijken een formele status moeten krijgen in het kader van het EU-recht, in concreto in de vorm van handboeken, teneinde de transparantie te verbeteren en “benchmarking” van de evaluaties aan de hand van objectieve criteria mogelijk te maken;

28.

uit er zijn teleurstelling over dat de Commissie het jaarverslag als bedoeld in artikel 20 van Verordening (EU) nr. 1053/2013 nog niet heeft ingediend, ondanks talrijke verzoeken van het Parlement en de Raad om dat te doen;

29.

benadrukt dat de instellingen van de Unie, om goede governance en transparantie te bevorderen, bij hun werkzaamheden zo open mogelijk moeten opereren; is van oordeel dat de Commissie op haar website informatie openbaar moet maken over het evaluatieproces in elke lidstaat en over de invulling die de lidstaten geven aan de aanbevelingen van de Raad; is daarnaast van oordeel dat de Commissie een passend platform moet creëren voor beveiligde en gecodeerde toegang tot de geclassificeerde informatie van de Schengenevaluatiedocumenten voor de actoren met toegangsrechten, in het bijzonder de leden van het Europees Parlement, teneinde hen in staat te stellen hun taken op het gebied van democratische controle en toezicht uit te voeren;

30.

stelt vast dat de Commissie in november 2020 opnieuw een bezoek aan Kroatië heeft gebracht in verband met de buitengrens en opnieuw heeft bevestigd dat aan de noodzakelijke voorwaarden voor de toepassing van het Schengenacquis wordt voldaan; verzoekt Kroatië door te gaan met het implementeren van de lopende acties en alle in kaart gebrachte tekortkomingen te elimineren, met name wat betreft de opleiding van personeel, de personeelsniveaus en de capaciteit voor surveillance aan de landgrens; hamert, naar aanleiding van de herhaaldelijke meldingen door ngo’s en in de media van gevallen van misbruik, geweld en “pushbacks” door grenswachters, op het belang van een grondige beoordeling van de eerbiediging van de grondrechten; verwelkomt de instelling van een onafhankelijk mechanisme voor het monitoren van de manier waarop politieagenten met irreguliere migranten en personen die om internationale bescherming vragen, omgaan; verzoekt de Commissie in alle lidstaten de naleving van de vereisten op het gebied van de grondrechten bij grensbeheeractiviteiten te blijven beoordelen, en in het geval van mensenrechtenschendingen passende maatregelen te nemen;

31.

wijst op de onopgeloste tekortkomingen van en de verbeterpunten in het Schengensysteem, zoals vastgesteld door de Commissie: een onvolledige of niet-conforme omzetting, uitvoering en toepassing van het relevante Schengenacquis; onvoldoende personeel en ontoereikende kwalificaties en/of opleiding; uiteenlopende en inconsistente nationale praktijken als gevolg van een onsamenhangende uitvoering van het Schengenacquis; versnipperde administratieve structuren met een ontoereikende coördinatie en integratie van de verschillende autoriteiten; en praktische, technologische en regelgevingsbelemmeringen van de samenwerking binnen het Schengengebied; herinnert eraan dat deze problemen fundamentele belemmeringen vormen voor de juiste werking van Schengen en dringt er bij de lidstaten op aan hier eindelijk passende aandacht aan te besteden;

Gebruik van grootschalige informatiesystemen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken

32.

neemt kennis van de vooruitgang die geboekt is bij de ontwikkeling van de nieuwe, grootschalige IT-systemen en hun onderlinge interoperabiliteit; verzoekt de lidstaten, de Commissie en de betrokken agentschappen zich aan het tijdschema voor de tenuitvoerlegging te houden, dat erin voorziet dat de invoering van de nieuwe IT-systemen, de hervorming van de bestaande systemen en de interoperabiliteit daarvan voor eind 2023 moeten zijn gerealiseerd; geeft verder aan dat er een stabiel wettelijk kader voor de implementatie van die systemen nodig is; herinnert eraan dat het gebruik van de desbetreffende systemen ook van invloed zal zijn op het recht op privacy en het recht van bescherming van persoonsgegevens van de personen wier gegevens in die systemen zullen worden opgeslagen, en benadrukt dat bij de implementatie van die systemen de in de wetgevingshandelingen voorziene vrijwaringsmaatregelen moeten worden getroffen;

33.

herinnert aan de essentiële rol van eu-LISA bij de implementatie van de nieuwe IT-systemen; benadrukt bovendien het belang van de nationale componenten voor de algehele architectuur van deze systemen, en dringt er bij de lidstaten met klem op aan passende financiële en personele middelen toe te wijzen voor een tijdige uitvoering;

34.

is verheugd over het politieke akkoord dat is bereikt over de hervorming van het Visuminformatiesysteem (VIS), met name de vaststelling van een duidelijke en wettelijk bindende uiterste termijn voor het begin van de operaties;

35.

wijst op de aanzienlijke toename van de activiteit van de Sirene-bureaus (Supplementary Information Request at the National Entry) en dringt er eens te meer bij de lidstaten op aan deze bureaus meer financiële en personele middelen ter beschikking te stellen, teneinde ze in staat te stellen hun taken uit te voeren;

36.

erkent de studies die zijn uitgevoerd door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek met betrekking tot het gebruik van vingerafdrukken, handpalmafdrukken, gezichtsopnamen en DNA in het Schengeninformatiesysteem;

37.

vindt dat de Commissie en de Raad uiterst nalatig zijn geweest na de ontdekking — in het kader van de evaluatie in 2017 — van ernstige tekortkomingen bij het gebruik van het Schengeninformatiesysteem door het VK; herinnert aan het verzoek van de werkgroep Schengenevaluatie om het VK onmiddellijk “los te koppelen”, zoals verwoord in de brieven aan de Commissie en het voorzitterschap van de Raad d.d. 15 juni 2020; merkt op dat het Verenigd Koninkrijk, als niet-EU-land, niet langer toegang heeft tot het Schengeninformatiesysteem; verzoekt om nauwlettende monitoring van de voortgezette veiligheidssamenwerking tussen de EU en het VK tijdens de periode van zes maanden voor de overdracht van gegevens die in het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst EU-VK overeengekomen is;

Meerjarige strategische beleidscyclus voor Europees geïntegreerd grensbeheer

38.

verwelkomt de presentatie van de strategische risicoanalyse voor Europees geïntegreerd grensbeheer door Frontex als een eerste stap van de nieuwe beleidscyclus;

Toekomst van Schengen

39.

stelt vast dat de verschillende crisissen van de afgelopen jaren, zoals de huidige pandemie, en de veelal ongecoördineerde en — soms — unilaterale acties van de lidstaten het onderlinge vertrouwen tussen de lidstaten hebben ondermijnd en Schengen in gevaar hebben gebracht; is er dan ook van overtuigd dat meer moet worden gedaan om tot alomvattende oplossingen te komen, en dat de desbetreffende maatregelen passen moeten worden geharmoniseerd; verwelkomt in dit verband het voornemen van de Commissie om een strategie voor de toekomst van Schengen uit te werken, alsook de oprichting van een Schengenforum, in het kader waarvan ook politieke gesprekken op hoog niveau over de stand van zaken en de toekomst van Schengen met het Parlement en de Raad gevoerd zouden moeten kunnen worden;

40.

is van oordeel dat de Schengengrenscode, met name wat de regels voor controles aan de binnengrenzen betreft, niet langer “fit for purpose” is en snel en grondig moet worden hervormd om het onderlinge vertrouwen en de onderlinge solidariteit te versterken, en om de integriteit en de volledige werking van het Schengengebied te garanderen; stelt in dit verband vast dat er behoefte bestaat aan duidelijker regels inzake noodsituaties op volksgezondheidsgebied; benadrukt dat hoewel de herinvoering van controles aan de binnengrenzen onverminderd een door de afzonderlijke lidstaten te nemen besluit is, dit middel alleen als laatste redmiddel mag worden ingezet, voor een beperkte periode, en in de mate dat de controles nodig en evenredig zijn voor de geïdentificeerde ernstige bedreiging, en dat hierbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan de gevolgen hiervan voor het recht op vrij verkeer en het beginsel van non-discriminatie, alsook aan de gevolgen die dergelijke controles kunnen hebben voor grensregio’s, met handhaving van een onderscheid tussen de verschillende rechtsgrondslagen; is van oordeel dat telkens wanneer een lidstaat grenscontroles verlengt in aanvullende vrijwaringsmaatregelen en monitoringmechanismen moet worden voorzien, en dat dergelijke maatregelen te allen tijde moeten worden ingetrokken zodra de onderliggende gronden daarvoor ophouden te bestaan;

41.

is van mening dat een gestructureerd en transparant raadplegingsmechanisme voor crisissituaties in het leven moet worden geroepen om verzachtende maatregelen of alternatieven voor controles aan de binnengrenzen vast te stellen, alsmede uniforme bindende regels die van toepassing zijn aan de buitengrenzen;

42.

verzoekt de diensten van het Parlement een speciale ondersteuningseenheid Schengengovernance in het leven te roepen, teneinde het Parlement in staat te stellen naar behoren invulling te geven aan zijn controle- en toezichtsfuncties in verband met het Schengenacquis;

o

o o

43.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de nationale parlementen van de lidstaten, en het Europees Grens- en kustwachtagentschap.

(1)  PB L 312 van 7.12.2018, blz. 1.

(2)  PB L 312 van 7.12.2018, blz. 14.

(3)  PB L 135 van 22.5.2019, blz. 27.

(4)  PB L 312 van 7.12.2018, blz. 56.

(5)  PB L 135 van 22.5.2019, blz. 85.

(6)  PB L 236 van 19.9.2018, blz. 1.

(7)  PB L 236 van 19.9.2018, blz. 72.

(8)  PB L 107 van 6.4.2020, blz. 1.

(9)  PB L 295 van 14.11.2019, blz. 1.

(10)  PB L 188 van 12.7.2019, blz. 25.

(11)  PB C 86 I van 16.3.2020, blz. 1.

(12)  PB L 337 van 14.10.2020, blz. 3.

(13)  PB C 76 van 9.3.2020, blz. 106.

(14)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0175.

(15)  PB C 388 van 13.11.2020, blz. 18.

(16)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0362.

(17)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0307.

(18)  Stand van zaken op 19 mei 2021, https://ec.europa.eu/home-affairs/policies/schengen-borders-and-visa/schengen-area_en

(19)  Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98).

(20)  PB C 76 van 9.3.2020, blz. 106.

(21)  Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 betreffende de instelling van een evaluatiemechanisme voor de controle van en het toezicht op de toepassing van het Schengenacquis en houdende intrekking van het Besluit van 16 september 1998 tot oprichting van de Permanente Schengenbeoordelings- en toepassingscommissie (PB L 295 van 6.11.2013, blz. 27).


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/167


P9_TA(2021)0353

Een nieuwe EOR voor onderzoek en innovatie

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over een nieuwe EOR voor onderzoek en innovatie (2021/2524(RSP))

(2022/C 99/17)

Het Europees Parlement,

gezien de vraag aan de Commissie over een nieuwe EOR voor onderzoek en innovatie (O-000031/2021 — B9-0026/2021),

gezien de mededeling van de Commissie van 30 september 2020 over een nieuwe EOR voor onderzoek en innovatie (COM(2020)0628),

gezien de conclusies van de Europese Raad van 1 december 2020,

gezien het voortgangsverslag van de Europese onderzoeksruimte (EOR) voor de periode 2016-2018,

gezien het Europees innovatiescorebord van 23 juni 2020,

gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 oktober 2020 in zaak C-66/18 (1),

gezien de aanbeveling van de Commissie van 11 maart 2005 betreffende het Europese Handvest voor Onderzoekers en betreffende een Gedragscode voor de Rekrutering van Onderzoekers (2),

gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie industrie, onderzoek en energie,

A.

overwegende dat de voltooiing van de EOR door het verwezenlijken van het vrije verkeer van onderzoekers en het vrije verkeer van wetenschappelijke kennis en technologie een topprioriteit is voor de Europese Unie;

B.

overwegende dat de EOR tot doel had de versnippering van de nationale inspanningen op het gebied van onderzoek en innovatie (O&I) te verhelpen door de verschillen tussen regelgevende en administratieve kaders te verkleinen;

C.

overwegende dat de EOR heeft gezorgd voor belangrijke mechanismen om het vrije verkeer van onderzoekers en de uitwisseling van kennistechnologieën en innovatie te waarborgen; overwegende dat de EOR bovendien een gevestigd, bekend kader is dat grensoverschrijdende gezamenlijke O&I-acties tussen onderzoekers van de lidstaten en “EOR-hubs” stimuleert;

D.

overwegende dat onderzoek gebaseerd moet zijn op de fundamentele beginselen van wetenschappelijke integriteit en dat de Europese gedragscode voor wetenschappelijke integriteit die is ontwikkeld door de Europese Federatie van Academies van Wetenschappen en Geesteswetenschappen (ALLEA) moet worden beschouwd als een referentie voor de onderzoeksgemeenschap; overwegende dat onafhankelijkheid en objectiviteit essentiële elementen zijn voor het opbouwen en behouden van vertrouwen in de wetenschap;

E.

overwegende dat het versnellen van O&I in de Europese Unie en het verbeteren van de samenwerking tussen particuliere en publieke O&I in de lidstaten met het oog op een vroegtijdige marktintroductie en maatschappelijke acceptatie van nieuwe technologische oplossingen en de verbetering van bestaande oplossingen van cruciaal belang is om onze klimaatdoelstellingen te bereiken, om de digitale transitie tot stand te brengen en voor het herstel van de Europese economie; overwegende dat het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid de EU economische kansen biedt; overwegende dat investeren in fundamenteel onderzoek gelijkstaat aan investeren in de toekomst, en overwegende dat de financiering van dergelijk onderzoek niet intrinsiek gekoppeld mag zijn aan economische winstgevendheid; overwegende dat er grote wetenschappelijke doorbraken zijn voortgekomen uit door de overheid gefinancierd onderzoek;

F.

overwegende dat O&I als algemene regel het beginsel van technologieneutraliteit moet eerbiedigen; overwegende dat het belangrijk is te benadrukken dat technologische keuzen het bestaande beleidskader moeten respecteren;

G.

overwegende dat O&I essentieel is om het herstel van Europa mogelijk te maken, de digitale en groene transities op een sociaal verantwoorde manier te ondersteunen en te versnellen, de duurzaamheid en het concurrentievermogen van de Unie te vergroten en haar veerkracht te versterken;

H.

overwegende dat de COVID-19-crisis nadelige gevolgen heeft gehad voor veel jonge onderzoekers die te maken hebben gehad met verslechterende arbeidsomstandigheden en verminderde toegang tot laboratoria en andere essentiële faciliteiten, en als gevolg daarvan minder kansen hebben om hun projecten te voltooien en de kwalificaties te behalen die nodig zijn voor loopbaanontwikkeling;

I.

overwegende dat vrouwen slechts 24 % van de topposities in het hoger onderwijs in de Europese Unie bekleden; overwegende dat zij nog steeds ondervertegenwoordigd zijn onder promovendi in verschillende wetenschappelijke, technologische, ingenieurs- en wiskundevakken (STEM), met inbegrip van ICT en techniek, maar ook op het gebied van fabricage en constructie;

J.

overwegende dat een meer synergetische benadering van andere EU-financieringsprogramma’s en van EU-beleid zou kunnen profiteren van met name O&I-kwaliteiten die de afgelopen tien jaar in minder presterende landen zijn opgebouwd; overwegende dat hiervoor middelen moeten worden gebundeld ter ondersteuning van activiteiten om de ontwikkeling van menselijk kapitaal en de introductie van innovatieve technologieën en nieuwe bedrijfsmodellen te bevorderen, en het onderhoud en de ontwikkeling van infrastructuur te ondersteunen; overwegende dat een gerichte combinatie van investeringen door de structuurfondsen in het kader van de prioriteiten voor slimme specialisatie met excellente O&I-initiatieven die door het kaderprogramma worden ondersteund, de prestaties van bepaalde regio’s aanzienlijk zou kunnen verbeteren en de EOR als geheel zou kunnen versterken; overwegende dat het in dit verband ook belangrijk is te benadrukken dat het gebruik van onderzoeksinfrastructuren op EU-niveau moet worden geoptimaliseerd en beter gecoördineerd;

K.

overwegende dat de inclusieve benadering van de Commissie om de EOR af te stemmen op de Europese onderwijsruimte en het Europese industriebeleid om synergieën tussen deze onderling afhankelijke beleidsmaatregelen te bevorderen, in de EOR, de Europese onderwijsruimte of het industriebeleid eerder tot synergieën zou moeten leiden dan tot grotere complexiteit;

L.

overwegende dat de EOR moet bijdragen aan de meervoudige strategieën en internationale verbintenissen van de EU, zoals de kmo- en digitale strategieën, de Europese Green Deal en de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de VN;

M.

overwegende dat openheid naar de wereld en internationale samenwerking onontbeerlijk zijn voor een succesvol O&I-beleid van de EU; overwegende dat landen die geassocieerd zijn met het kaderprogramma een integraal onderdeel van de EOR vormen en reeds bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen ervan; overwegende dat het Europese nabuurschap bijzondere aandacht verdient; overwegende dat alle landen die daar in het oosten en het zuiden deel van uitmaken baat moeten hebben bij wetenschappelijke uitwisselingen en samenwerking met de EU-lidstaten;

N.

overwegende dat de EOR niet kan worden voltooid zonder gegarandeerde academische vrijheid binnen de Unie en zonder dat de bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie met betrekking tot academische vrijheid, de vrijheid om instellingen voor hoger onderwijs op te richten en de vrijheid van ondernemerschap worden gehandhaafd; overwegende dat volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie academische vrijheid niet alleen een individuele dimensie omvat voor zover deze wordt geassocieerd met de vrijheid van meningsuiting, met name op het gebied van onderzoek en van de vrijheid van communicatie, onderzoek en verspreiding van resultaten, maar ook een institutionele en organisatorische dimensie die wordt weerspiegeld in de autonomie van academische instellingen;

Doelstellingen

1.

is ingenomen met de mededeling van de Commissie over een nieuwe EOR voor onderzoek en innovatie, waarin de strategische doelstellingen en acties uiteen worden gezet die in nauwe samenwerking met de lidstaten moeten worden uitgevoerd om prioriteit te geven aan investeringen en hervormingen in O&I, de doelstelling van 3 % van het bbp te bereiken, de toegang tot excellentie voor onderzoekers in de hele EU te verbeteren en ervoor te zorgen dat onderzoeksresultaten de wetenschappelijke gemeenschap, de samenleving en de reële economie bereiken, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat door de overheid gefinancierde O&I daadwerkelijk bijdraagt aan het maatschappelijk welzijn;

2.

verzoekt de lidstaten een pact voor onderzoek en innovatie in Europa aan te nemen dat de volgende toezeggingen omvat die tegen 2030 moeten zijn nagekomen: de overheidsuitgaven voor O&I op een in de hele EU gecoördineerde wijze verhogen van het huidige gemiddelde niveau van 0,81 % van het bbp tot 1,25 %; de nationale publieke O&O-financiering van gezamenlijke programma’s en de Europese partnerschappen te verhogen van het huidige niveau van iets minder dan 1 % naar 5 %; en gezamenlijk overeenstemming bereiken over de prioritaire gebieden voor EOR-actie (zowel horizontaal als thematisch);

3.

onderstreept het sterke verband tussen O&I en ondernemerschap, dat kansen creëert voor het opzetten van nieuwe eenhoorns, startende ondernemingen en kmo’s; herinnert eraan dat het van belang is een digitaal ecosysteem te creëren dat bijdraagt aan de technologische innovatie en de opschaling van kmo’s, voornamelijk via “EOR-innovatiehubs”;

4.

erkent de cruciale rol van universiteiten en academische instellingen bij het creëren van levendige O&I-ecosystemen; wijst op de centrale rol van studenten als de volgende generatie innovatoren in deze ecosystemen;

5.

dringt erop aan dat in de context van de EOR de termen “onderzoek” en “innovatie” niet beperkt zijn tot technologische innovatie, maar zijn ingebed als transversale onderwerpen die van brede relevantie zijn voor alle aspecten van de sociale wetenschappen en de geesteswetenschappen en volledig geïntegreerd zijn in alle algemene doelstellingen;

6.

is van mening dat de herziening van de EOR een horizontale aanpak moet omvatten voor het versterken van de samenwerking tussen onderzoeksinstellingen, met inbegrip van universiteiten; dringt aan op meer begrotingssteun voor universitaire allianties en op het opstellen van een faciliterend kader waardoor allianties zich flexibel kunnen ontwikkelen; is voorts van mening dat de samenwerking tussen universiteiten niet beperkt moet blijven tot allianties alleen, maar dat er voor universiteiten ook meer financieringsregelingen beschikbaar moeten zijn voor samenwerking buiten de allianties;

7.

onderstreept dat het belangrijk is om naast industriële allianties ook synergieën te creëren tussen hoger onderwijs, onderzoeksinstellingen en maatschappelijke organisaties als daadwerkelijke partners in de context van O&I, waarbij de dubbele rol van universiteiten volledig wordt benut; herhaalt in dit verband de noodzaak om gunstige voorwaarden en kansen voor onderzoekers te creëren door gebruik te maken van hoogwaardige onderzoeksinfrastructuur; verzoekt de Commissie te zorgen voor een inclusief ontwerp van deze partnerschappen op basis van transparantie, een evenwichtige vertegenwoordiging van de belanghebbenden en voortdurende openheid, en dergelijke uiteenlopende belanghebbenden voldoende mogelijkheden te bieden om deel te nemen;

8.

onderstreept dat alle verzoeken om financiering transparant moeten zijn en ruim van tevoren moeten worden aangekondigd; benadrukt verder dat in de gezamenlijke routekaarten voor industriële technologie beter rekening moet worden gehouden met input van onderaf en inclusieve participatie, en dat niet alleen de industrie als primaire bron van input moet worden genomen, maar dat ook de input van de meest recente state-of-the-art-O&I moet worden aanvaard, alsook die van consumentenorganisaties en sociale partners;

9.

verzoekt de lidstaten de “nieuwe EOR” om te zetten in concreet beleid en financieringsacties, teneinde bij te dragen aan de dubbele “groene” en “digitale” transitie, aan de uitvoering van een ambitieuze Europese Green Deal en industriële strategie, aan een veerkrachtig herstel en aan onvervulde medische behoeften; benadrukt het belang van adequate koppelingen binnen en tussen innovatie- en industriële ecosystemen en hun actoren, waaronder de academische wereld, de industrie, de overheid op verschillende niveaus, het grote publiek en het maatschappelijk middenveld in de hele EU, om ervoor te zorgen dat onderzoeksresultaten sneller worden toegepast in de economie en de maatschappij; onderstreept in dit verband de cruciale rol van kmo’s bij het aanpakken van de ontwikkeling van innovatie en technologie, en ook het potentieel van traditionele kmo’s dat nog moet worden ontsloten; benadrukt de rol van de “EOR-hubs” als instrument om de beschikbaarheid van hoogwaardige wetenschap in alle steden en regio’s van de EU te waarborgen, en ook om regio’s met mogelijkheden voor duurzame groei te stimuleren;

10.

maakt zich zorgen over het feit dat het proces van verbetering van de kwaliteit van O&I-systemen trager wordten binnen de Unie ongelijke vooruitgang vertoont (3);

11.

onderstreept de belangrijke rol die O&I tijdens de COVID-19-pandemie hebben gespeeld bij het bedenken van multisectorale en transdisciplinaire oplossingen om de crisis te bedwingen; verwelkomt in dit verband het EORvsCorona-actieplan als voorbeeld van een snel gedefinieerde en goed gerichte actie die samen met de lidstaten wordt ondernomen;

12.

onderstreept dat de COVID-19-pandemie niet alleen het belang heeft aangetoond van O&I-samenwerking, maar ook van openwetenschapspraktijken en -infrastructuren om snel oplossingen te bieden voor de meest dringende maatschappelijke behoeften; benadrukt dat de EOR een sleutelrol moet spelen bij het bevorderen van open wetenschap en het delen van onderzoeksresultaten, gegevens en infrastructuur, en er ook voor moet zorgen dat alle wetenschappelijke publicaties die voortkomen uit door de overheid gefinancierd onderzoek, standaard worden gepubliceerd in vrij toegankelijke tijdschriften, terwijl onderzoeksresultaten en -gegevens beschikbaar moeten worden gesteld volgens de FAIR-beginselen (findable, access, interoperable, reusable — vindbaar, toegankelijk, interoperabel en herbruikbaar);

13.

benadrukt dat de COVID-19-pandemie de vraag naar betere connectiviteit heeft doen toenemen en daardoor de digitale transitie heeft versneld; betreurt echter dat er onvoldoende rekening is gehouden met het delen van technologie en intellectuele eigendomsrechten;

14.

roept op tot het vinden van een evenwicht tussen fundamenteel onderzoek en meer toegepast onderzoek dat leidt tot concrete innovatie in de hele EOR, en onderstreept dat beide van cruciaal belang zijn;

15.

benadrukt dat fundamenteel onderzoek verwijst naar de activiteiten van wetenschappers die vraagstukken onderzoeken om kennis op te bouwen, onafhankelijk van economische winstgevendheid of toepasbaarheid op korte termijn;

16.

wijst erop dat de nieuwe EOR de dubbele groene en digitale transitie volledig moet omarmen en moet bijdragen aan het versnellen van de O&I-inspanningen op dit terrein door onder meer O&I-investeringen beter op elkaar af te stemmen en te versterken door gebruik te maken van synergieën met de herstel- en veerkrachtfaciliteit, en door de samenwerking tussen particuliere en openbare O&I te verbeteren, niet alleen binnen, maar ook tussen de lidstaten, teneinde de maatschappelijke acceptatie en vroege marktintroductie van innovatieve technologieën en oplossingen te versnellen die van cruciaal belang zijn voor het bereiken van de klimaatdoelstellingen van de EU, alsmede door het aanboren van de grote economische kansen die de dubbele transitie biedt;

Financiering en synergieën

17.

benadrukt dat het, gezien het feit dat Europa voor dringende maatschappelijke, ecologische en economische uitdagingen staat die zijn verergerd door de COVID-19-crisis, de hoogste tijd is om de EOR opnieuw in te richten teneinde het herstel van Europa te verwezenlijken en een nieuw sociaal, economisch en ecologisch veerkrachtig model voor de EU op te bouwen; maakt zich daarom zorgen over het trage tempo waarin het nationale beleid en het beleid dat op EU-niveau met de lidstaten is overeengekomen op elkaar worden afgestemd;

18.

verzoekt de lidstaten de nationale begrotingen voor O&I te verhogen; is er in dit verband mee ingenomen dat de Raad in zijn conclusies van 1 december 2020 de investeringsdoelstelling van 3 % van het bbp opnieuw heeft bevestigd; betreurt het feit dat de Raad zich in deze conclusies niet heeft verbonden tot de voorgestelde investeringsdoelstelling van 1,25 % van het bbp voor overheidsfinanciering van O&I;

19.

herinnert aan het belang van de bijdrage van O&I aan de verwezenlijking van de doelstellingen die zijn vastgelegd in de Overeenkomst van Parijs en aan de doelstellingen van de Europese Green Deal; steunt een algemene verhoging van de nationale begrotingen voor O&I op het gebied van schone-energietechnologieën, waardoor nationale doelstellingen en financieringsstreefcijfers die concrete en relevante trajecten naar 2030 en 2050 aangeven, worden bevorderd;

20.

benadrukt het belang van het creëren en optimaal benutten van synergieën tussen Europese financieringsinstrumenten, met name tussen Horizon Europa, Erasmus+, de fondsen voor het cohesiebeleid, NextGenerationEU, het programma voor de interne markt, InvestEU, LIFE+, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en de EU-instrumenten voor externe acties, het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (Prima), EU4Health en het programma Digitaal Europa, en verzoekt de Commissie de lidstaten duidelijke, eenvoudige en praktische richtsnoeren en gestroomlijnde instrumenten te verstrekken over de beste manier om deze synergieën in de nationale en regionale contexten te verwezenlijken; benadrukt in dit verband het belang van de herstel- en veerkrachtfaciliteit die slimme, duurzame en inclusieve groei zal ondersteunen, met inbegrip van O&I-infrastructuren, en een grote bijdrage zal leveren aan de uitvoering van de “nieuwe EOR”;

21.

is van mening dat de herstelplannen en de NextGenerationEU een kans bieden om de kennisdriehoek krachtiger te maken en vaardigheden, onderwijs en onderzoek te versterken; benadrukt de noodzaak van beter gestructureerde banden met de initiatieven ter versterking van de Europese onderwijsruimte en de Europese innovatieruimte; is ingenomen met het plan van de Raad om de versterking van de EOR op te nemen in de nationale herstelplannen;

22.

onderstreept het belang van samenwerking, vanaf de ontwerpfase van projecten tussen de academische wereld, onderzoeksinstellingen en de industrie om de wetenschap en innovatieve technologieën en oplossingen die gericht zijn op het delen van middelen en complementaire voordelen te bevorderen, en om samen technologische innovatieprojecten te voltooien teneinde producten, diensten of processen te creëren die klaar zijn voor de markt, en het welzijn te vergroten; moedigt in de context van de “nieuwe EOR” wederzijdse uitwisselingen en meer samenwerking tussen verschillende actoren aan met als doel de onderwijservaring te verbeteren, het proces van kennisoverdracht te versnellen, het bewustzijn te vergroten en oplossingen te bieden om sociale, ecologische en economische uitdagingen het hoofd te bieden;

23.

benadrukt het potentieel van een multidisciplinaire en multistakeholderbenadering van ecosystemen, waarbij de creatieve en culturele sterke punten en troeven van Europa worden gecombineerd; wijst op de synergievoordelen die voortkomen uit het samenbrengen van verschillende sectoren en wetenschappelijke disciplines, waaronder kunst, design en creatieve gebieden, sociale wetenschappen en geesteswetenschappen;

24.

erkent de rol die de particuliere sector speelt bij het verbeteren van onze O&I-vermogens, het opschalen van nieuwe innovaties en het stimuleren van het concurrentievermogen en de duurzaamheid van Europa; onderstreept dat een aanzienlijk maatschappelijk effect kan worden bereikt, onder meer door de toepassing van de nieuwste onderzoekskennis bij startende en gevestigde bedrijven en binnen de industrie; wijst op de noodzaak om de strategische langetermijnsamenwerking tussen de academische wereld en het bedrijfsleven te versterken om doelstellingen van algemeen belang te bevorderen en om de kennisdriehoek te integreren teneinde betere maatschappelijke resultaten te behalen; benadrukt dat de industrie en kmo’s een belangrijke rol kunnen spelen door een bijdrage te leveren aan langetermijninvesteringen en bij het overbruggen van de “vallei des doods”, en verzoekt de Commissie na te gaan hoe synergieën tussen openbare en particuliere O&I-investeringen beter kunnen worden benut, ook met betrekking tot opleiding, vaardigheden en de ontwikkeling van onderzoeksactiviteiten;

25.

herhaalt in de context van de “nieuwe EOR” hoe belangrijk het is om het bestaande kader voor intellectuele eigendom toe te passen en het komende eenheidsoctrooi en alle daarvoor noodzakelijke flexibiliteit te ondersteunen om een evenwicht te vinden tussen de handhaving van effectieve intellectuele-eigendomsrechten en het streven naar innovatie; wijst op de mogelijke rol van het aanstaande eenheidsoctrooi bij het stroomlijnen van procedures en het verminderen van de administratieve lasten voor Europese innovatoren;

De kloof verkleinen

26.

is van mening dat een van de sleutels tot het succes van aanzienlijk verhoogde overheidsuitgaven voor O&I gelegen is in de integratie van de verschillende Europese, nationale en particuliere financieringsstromen, met inbegrip van de convergentie van financiering via Horizon Europa, de herstel- en veerkrachtfaciliteit, de EU-cohesiefondsen en nationale O&O-financiering;

27.

verzoekt om een ambitieus Horizon Europa-pakket “Verbreding van de deelname en versterking van de EOR”, dat samenwerking tussen de lidstaten ondersteunt om een evenwichtige toegang tot excellentie te realiseren;

28.

verzoekt de lidstaten om, rekening houdend met het herstel van de pandemie, zo spoedig mogelijk de “nieuwe EOR” te steunen met nationale hervormingen en middelen ter aanvulling van de EU-financieringsinstrumenten door het invoeren van nieuwe instrumenten, met name het gedeelte over “Verbreding van de deelname aan en versterking van de Europese Onderzoeksruimte” in het kader van Horizon Europa, wat zal helpen de O&I-prestatiekloof te verkleinen en ongelijkheden tussen verschillende landen en regio’s te verminderen; wijst in dit verband op de noodzaak om investeringen en hervormingen in O&I aan te pakken; is ingenomen met de oprichting van het “EOR-forum voor transitie” en het toekomstige pact voor O&I; merkt op dat het succes van het pact zal afhangen van brede steun binnen de sector en verzoekt daarom het Parlement en de belanghebbenden bij het ontwikkelingsproces van het pact te betrekken;

29.

erkent de belangrijke rol van regionale overheden bij het bevorderen van O&I-beleid, alsmede het belang van regionale O&I-ecosystemen; verzoekt de Commissie en de lidstaten een meerlagige vorm van bestuur te omarmen waar regionale en lokale overheden deel van uitmaken, om regionale ecosystemen en “EOR-hubs” te versterken;

30.

onderstreept de noodzaak om te zorgen voor synergieën tussen de “EOR-hubs” en andere O&I-gerelateerde hubs, zoals de innovatiehubs van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT), de digitale-innovatiehubs en netwerken, zoals onder meer de digitale-innovatiehubs voor artificiële intelligentie, en het Enterprise Europe Network;

31.

steunt initiatieven die gericht zijn op het verder vergroten van investeringen in vaardigheden, onderzoek en innovatie in de lidstaten die volgens het Europees innovatiescorebord nog steeds als bescheiden en gematigde innovators worden beschouwd; is ingenomen met de reeds bestaande initiatieven om de kloof waarmee deze lidstaten worden geconfronteerd te overbruggen, met inbegrip van het regionaal innovatieprogramma van het EIT;

32.

benadrukt dat de EOR prioriteit moet geven aan toegang tot excellentie, de mobiliteit van onderzoekers en het vrije verkeer van kennis, inclusiviteit moet bevorderen en kansen moet verspreiden over het hele grondgebied van Europa, de banden en synergieën tussen verschillende O&I-gemeenschappen moet versterken, en zo moet bijdragen aan het volledige gebruik van het Europese O&I-potentieel; benadrukt dat de EOR door prioriteit te geven aan excellentie een centrale rol kan spelen bij het verkleinen van de ongelijkheden binnen de Unie en kan helpen de nog bestaande onderzoekskloof te overbruggen;

33.

benadrukt dat maatschappelijke behoeften en belangen centraal moeten staan bij O&I en dat de betrokkenheid van burgers, lokale gemeenschappen en het maatschappelijk middenveld derhalve essentieel is voor de nieuwe EOR om de maatschappelijke acceptatie te vergemakkelijken en zodoende een groter maatschappelijk effect en meer vertrouwen in de wetenschap te bewerkstelligen; roept derhalve op tot meer wetenschapscommunicatie- en bewustmakingscampagnes, en tot nauwe betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en de eindgebruikers vanaf het begin van de O&I-processen, met inbegrip van representatieve organisaties van groepen die een hoger risico op uitsluiting lopen, zoals personen met een handicap en andere ondervertegenwoordigde groepen in de samenleving, teneinde ernstige kwesties in verband met hun uitsluiting in O&I aan te pakken en ervoor te zorgen dat de daaropvolgende ontwikkelde technologieën en innovaties inderdaad de samenleving dienen en niet andersom;

34.

is ingenomen met de plannen van de Commissie om de toegang tot excellentie-instellingen en -infrastructuur voor onderzoekers uit de hele EU te verbeteren; onderstreept echter de behoefte aan meer gerichte steun om de O&I-kloof in de Unie te dichten;

35.

onderstreept het belang van het terugdringen van versnippering bij de toegang tot onderzoeksgegevens en erkent in de context van de “nieuwe EOR” het belang van de Europese openwetenschapscloud, die gericht is op het samenbrengen van institutionele, nationale en Europese belanghebbenden, initiatieven en data-infrastructuren om een inclusief ecosysteem voor open wetenschap in de EU te ontwikkelen; vraagt erom dat deelname aan initiatieven op het gebied van open wetenschap en gegevensuitwisseling wordt ondersteund door de Europese infrastructuur voor gegevensuitwisseling te verbeteren en het gebruik van gegevensnormen te bevorderen;

Loopbanen

36.

benadrukt hoe belangrijk het is vrouwen en meisjes in staat te stellen een loopbaan in een STEM-vak te beginnen en verzoekt de lidstaten en de Commissie maatregelen op te stellen om voor vrouwen de voorwaarden voor het nastreven van een onderzoeksloopbaan te verbeteren en het lekkende-pijpleidingeffect te verminderen; dringt erop aan de werkgelegenheidskansen voor jonge onderzoekers en ondervertegenwoordigde groepen aantrekkelijker te maken, mede in het licht van de cruciale bijdrage van vrouwen aan wetenschappelijke en O&O-activiteiten, en tegelijkertijd de loonkloof tussen mannen en vrouwen in de sector te verkleinen; stimuleert de lidstaten en de onderzoeksorganisaties, waaronder universiteiten, om flexibele arbeidsvoorwaarden en -regelingen voor zowel vrouwen als mannen in O&I te ondersteunen, met inbegrip van steun voor een gelijke verdeling van zorgtaken, en de prestatiebeoordeling voor onderzoekers opnieuw te bezien teneinde gendervooroordelen te elimineren; dringt verder aan op een betere integratie van de genderdimensie in de O&I-inhoud en op een betere verzameling van uitgesplitste gegevens en resultaten;

37.

spreekt zijn waardering uit voor het ERA4You-initiatief van gerichte mobiliteitsmaatregelen ter ondersteuning van onderzoekers in lidstaten met lage O&I-prestaties om te leren en excellentie te ontwikkelen en om de mobiliteit van onderzoekers tussen het bedrijfsleven en de academische wereld te bevorderen;

38.

neemt kennis van de lancering van het EOR-forum voor transitie om de lidstaten te ondersteunen bij de coördinatie en prioritering van nationale O&I-financiering en -hervormingen;

39.

merkt op dat de verspreiding van talent en de O&I-mogelijkheden van lidstaat tot lidstaat sterk verschillen; is van mening dat de Commissie en de lidstaten moeten streven naar circulatie van talent als een evenwichtige circulaire beweging van onderzoekers, om zo het probleem van de “braindrain” aan te pakken; is van mening dat voor het bereiken van een dergelijk evenwicht actie op Europees niveau is vereist door middel van beleidsmaatregelen en instrumenten;

40.

benadrukt het belang van stimuleringsregelingen ter bevordering van de mobiliteit van onderzoekers (ERASMUS+, Marie Skłodowska-Curie-acties, Europese Onderzoeksraad); herinnert in dit verband aan de studie over steunmaatregelen voor onderzoekers om terug te keren naar de Unie en naar hun land van herkomst binnen de Unie, waarin wordt voorzien door Horizon Europa, wat een nuttig instrument kan zijn om de noodzaak aan te tonen van maatregelen ter bevordering van de terugkeer van onderzoekers;

41.

verzoekt de Commissie verdere instrumenten en maatregelen te ontwikkelen om dit doel te bereiken, zoals de EOR-hubs en ERA4You, de verbredingsmaatregelen en ondersteunende instrumenten, teneinde hervormingen in de nationale O&I-stelsels vorm te geven en door te voeren, onder meer door middel van steun uit de beleidsondersteuningsfaciliteit van Horizon;

42.

is ingenomen met het initiatief om een instrumentarium te ontwikkelen ter ondersteuning van onderzoeksloopbanen; betreurt het feit dat de Commissie van plan is deze pas tegen 2024 aan te nemen en vraagt om een spoedige goedkeuring ervan om de mobiliteit te vergroten, competenties en vaardigheden te ontwikkelen, gerichte opleidingscursussen aan te bieden en de inzetbaarheid te verbeteren;

43.

verzoekt de Commissie de hardnekkige belemmeringen te identificeren en weg te nemen waarmee onderzoekers worden geconfronteerd wanneer zij overwegen naar andere Europese landen en regio’s te verhuizen, met inbegrip van niet-onderzoeksgerelateerde belemmeringen zoals sociale zekerheid, pensioenen en personeelsbeleid dat te maken heeft met erkennings- en beloningssystemen, alsmede kinderopvangvoorzieningen en het evenwicht tussen werk en privéleven; verzoekt daartoe de Commissie en de nationale agentschappen om samen te werken en het verzamelen en de vergelijkbaarheid van informatie over de werving en mobiliteit van onderzoekers en loopbaanontwikkelingspatronen te verbeteren;

44.

ondersteunt het plan van de Commissie om voort te bouwen op het pan-Europese pensioenfonds voor onderzoekers (RESAVER) en een overkoepelend loopbaankader voor onderzoekers te ontwikkelen om grens- en sectoroverschrijdende mobiliteit verder te bevorderen, de vergelijkbaarheid en transparantie met betrekking tot loopbaanmogelijkheden te verbeteren en hoogopgeleid talent uit derde landen beter aan te trekken;

45.

is ervan overtuigd dat onderzoekers een van de belangrijkste bronnen vormen van onderzoekssystemen, innovatie en duurzame groei en dat zij adequate voorwaarden moeten krijgen om hun werk te kunnen doen; is tevens van mening dat werkgevers en financiers ervoor moeten zorgen dat de arbeidsvoorwaarden voor onderzoekers de flexibiliteit en autonomie bieden die essentieel worden geacht voor succesvolle onderzoeksprestaties, zowel vrouwelijke als mannelijke onderzoekers in staat moeten stellen gezin en werk te combineren, en de toegang tot infrastructuur, rekenkracht en kansen moeten verbeteren; roept op tot het systematisch erkennen van de kansen die worden geboden door de virtuele mobiliteit van onderzoekers;

46.

benadrukt de essentiële rol van vaardigheden; is van mening dat “kennis voorop stellen” een van de cruciale pijlers van de nieuwe EOR is; onderstreept de rol van universiteiten bij het bevorderen van een leven lang leren, het aanleren van vaardigheden en omscholing om de kansen voor alle werknemers te vergroten en te voldoen aan de vaardigheidsbehoeften van de arbeidsmarkt als gevolg van de groene en digitale transitie, en in het leveren van een bijdrage aan een snel herstel van de COVID-19-crisis;

47.

verzoekt de Commissie samen te werken met de lidstaten om beleid en procedures vast te stellen die een beter beheer van onderzoeksloopbanen kunnen ondersteunen, onzekerheid kunnen verminderen, inclusie en diversiteit kunnen bevorderen en uiteindelijk de kwaliteit van de geproduceerde wetenschap kunnen verhogen;

Voorwaarden om onderzoek mogelijk te maken

48.

is van mening dat de Unie moet worden uitgerust met infrastructuur en apparatuur van wereldklasse om O&I-activiteiten uit te voeren, industrieën en kmo’s te ondersteunen en het innovatiepotentieel te ontsluiten om de Europese beleidsdoelstellingen te verwezenlijken;

49.

erkent het belang van de routekaart van het Europees Strategieforum voor onderzoeksinfrastructuren voor de ontwikkeling van O&I-infrastructuren, die een belangrijke pijler van de EOR vormen, en onderstreept het belang van de ontwikkeling van nieuwe pan-Europese infrastructuren;

50.

verzoekt de betreffende instellingen jonge onderzoekers te ondersteunen door hun adequate voorwaarden en kansen te bieden en dringend noodzakelijke maatregelen te nemen, zoals het verlengen van de looptijd van subsidies en projecten, het aanpassen van deadlines en het verbeteren van de toegang tot faciliteiten;

51.

verzoekt om het bevorderen van nieuw en bestaand talent en om te voorzien in een centraal punt voor uitwisseling en interactie voor onderzoekers in alle stadia van hun loopbaan, op alle gebieden van artificiële intelligentie, aangezien dit gebied een belangrijke motor is geworden voor innovatie, toekomstige groei en concurrentievermogen en van cruciaal belang is bij het aanpakken van de grote uitdagingen waarmee de samenleving wordt geconfronteerd, zoals klimaatverandering, energie en mobiliteit, voedsel en natuurlijke hulpbronnen, gezondheid en inclusieve samenlevingen; benadrukt dat het van belang is de ontwikkeling van “EOR-hubs” in de hele EU te bevorderen, die de toegang tot deze instrumenten vergroten en bijdragen tot het verkleinen van de vaardigheidskloof op dat gebied;

52.

benadrukt dat het van cruciaal belang is snel een Europese openwetenschapscloud te ontwikkelen op basis van de FAIR-beginselen; maakt zich zorgen over de trage vooruitgang in de richting van deze doelstelling; dringt er bij de Commissie op aan de opschaling van de Europese openwetenschapscloud tot een vertrouwde O&I-gegevensruimte te versnellen; herinnert eraan dat het van belang is alle initiatieven met betrekking tot het delen van gegevens met elkaar te verbinden, zoals die met betrekking tot de totstandbrenging van Europese gegevensruimten voor gezondheid, energie, productie, mobiliteit, landbouw, financiën, vaardigheden en overheidsdiensten;

Beginselen

53.

onderstreept dat de EOR niet kan worden voltooid zonder dat de academische vrijheid binnen de Unie wordt gegarandeerd; is ingenomen met het beginsel van academische vrijheid als fundamentele pijler in de nieuwe EOR;

54.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de EOR de eerbiediging van de academische vrijheid in alle Europese landen bevordert, teneinde wetenschappelijke excellentie te garanderen, en in overeenstemming met artikel 13 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

55.

benadrukt de noodzaak om ethische praktijken en fundamentele ethische beginselen te respecteren, en ook ethische normen, zoals gedocumenteerd in de verschillende nationale, sectorale of institutionele gedragscodes; herinnert eraan dat het van belang is de beginselen die zijn vastgelegd in artikel 19 van het Horizon Europa-kaderprogramma inzake ethiek, toe te passen op EU-onderzoeksprogramma’s;

56.

benadrukt de noodzaak om burgers te betrekken bij de ontwikkeling van nieuwe kennis en innovatie voor onze samenleving; verzoekt de Commissie de dialoog met de samenleving te versterken, het bewustzijn te vergroten en actieve deelname in alle stadia van wetenschappelijk onderzoek te bevorderen, en zodoende burgers in staat te stellen samen oplossingen uit te werken, bij te dragen aan ideeën en een constructieve houding te ontwikkelen ten aanzien van wetenschap en de missie daarvan; verzoekt de betreffende instellingen bijzondere aandacht te besteden aan de mogelijkheden om jongeren en studenten te engageren;

Mondiale dimensie

57.

benadrukt dat internationale samenwerking een belangrijk onderdeel is waardoor de EOR kennisuitwisseling en vaardigheden kan versterken en de O&I-kwaliteiten kan verbeteren;

58.

onderstreept dat de hervorming van de EOR en de actualisering van de strategische benadering van de EU en de lidstaten van internationale samenwerking buiten de EOR hand in hand moeten gaan; dringt daarom aan op een actualisering van de mededeling van de Commissie uit 2012 over internationale samenwerking op het gebied van O&I, die een nieuwe benadering van de samenwerking met lage- en middeninkomenslanden moet omvatten;

o

o o

59.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en aan de Raad, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1)  Arrest van 6 oktober 2020, Europese Commissie vs. Hongarije, C-66/18, EU:C:2020:792.

(2)  PB L 75 van 22.3.2005, blz. 67.

(3)  Zie het EOR-voortgangsverslag 2018.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/175


P9_TA(2021)0355

Het geval van Ahmadreza Djalali in Iran

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over het geval van Ahmadreza Djalali in Iran (2021/2785(RSP))

(2022/C 99/18)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties, met name die van 17 december 2020 over Iran, in het bijzonder de zaak van Nasrin Sotoudeh, winnares van de Sacharovprijs in 2012 (1), van 19 september 2019 over Iran, met name de situatie van vrouwenrechtenactivisten en gevangenen met zowel de Iraanse nationaliteit als de nationaliteit van één van de EU-lidstaten (2), van 13 december 2018 over Iran, met name de zaak van Nasrin Sotoudeh (3), en van 31 mei 2018 over de situatie van gedetineerde EU-Iraanse onderdanen met dubbele nationaliteit in Iran (4),

gezien de door het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten afgegeven verklaring over Iran van 18 maart 2021 met het verzoek om onmiddellijke vrijlating van dr. Ahmadreza Djalali en de verklaring van 25 november 2020, waarin Iran ertoe wordt opgeroepen diens terechtstelling tegen te houden, alsook het advies van zijn werkgroep inzake willekeurige detentie van 24 november 2017 over Ahmadreza Djalali (Islamitische Republiek Iran),

gezien de verklaring van de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran van 26 oktober 2020, waarin wordt aangedrongen op het afleggen van verantwoording over het gewelddadig neerslaan van protesten, en gezien zijn verslag van 21 juli 2020 over de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran,

gezien de vijfde dialoog op hoog niveau tussen de Europese Unie en Iran van 9 december 2020,

gezien de EU-richtsnoeren inzake de doodstraf, inzake foltering en andere wrede behandeling, inzake vrijheid van meningsuiting online en offline, en inzake mensenrechtenactivisten,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, waarbij Iran partij is, en de waarborgen tegen foltering en willekeurige detentie die zijn vastgelegd in de Iraanse grondwet,

gezien de Iraanse presidentsverkiezingen van 18 juni 2021,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Zweeds-Iraanse dr. Ahmadreza Djalali, specialist op het gebied van de spoedeisende geneeskunde en wetenschapper aan de Belgische Vrije Universiteit Brussel en de Italiaanse Università del Piemonte Orientale, op 24 april 2016 door de Iraanse de veiligheidsdiensten is gearresteerd; overwegende dat hij in oktober 2017 ter dood is veroordeeld wegens vermeende spionage na een uiterst oneerlijk proces op grond van een door foltering afgedwongen bekentenis; overwegende dat het Hooggerechtshof van Iran het vonnis op 17 juni 2018 heeft bekrachtigd; overwegende dat hij in een in de Evin-gevangenis in Teheran geschreven brief verklaarde gevangengenomen te zijn tijdens een reis naar Iran omdat hij had geweigerd Europese instellingen te bespioneren; overwegende dat hij door het openbaar ministerie op 24 november 2020 in kennis werd gesteld van zijn nakende terechtstelling, en dat hij daarna gedurende meer dan 100 dagen — tot april 2021 — in eenzame opsluiting werd geplaatst, waarna hij werd overgeplaatst naar een van de algemene vleugels van de gevangenis; overwegende dat hem bezoeken en telefoongesprekken met zijn familie in Zweden zijn ontzegd; overwegende dat hij weliswaar naar een algemene vleugel is overgeplaatst, maar dat zijn doodstraf niet in een andere straf is omgezet; overwegende dat hij de afgelopen zeven maanden slechts periodiek contact met zijn advocaat heeft gehad en dat er voordien helemaal geen contact was;

B.

overwegende dat de VN-werkgroep inzake willekeurige detentie in november 2017 heeft geconcludeerd dat de vrijheidsbeneming van dr. Ahmadreza Djalali willekeurig is en strijdig met de artikelen 3, 5, 8, 9, 10 en 11 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en met de artikelen 7, 9, 10 en 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, waarbij de werkgroep heeft opgeroepen tot diens vrijlating;

C.

overwegende dat de gezondheidstoestand van dr. Ahmadreza Djalali na maandenlange eenzame opsluiting kritiek is geworden; overwegende dat hem sinds 2016 medische zorg van buiten de gevangenis wordt geweigerd en dat hij gedwongen verblijft in een voortdurend fel verlichte ruimte; overwegende dat zijn fysieke en psychologische gezondheidstoestand sindsdien ernstig is verslechterd, waarbij symptomen optreden als slaapgebrek, dramatisch gewichtsverlies en spraakproblemen;

D.

overwegende dat Iran buitenlandse onderdanen gevangenneemt om buitenlandse regeringen te chanteren; overwegende dat ten minste een tiental EU-onderdanen willekeurig worden vastgehouden in Iran; overwegende dat Frans-Iraanse wetenschapper Fariba Adelkhah, onderzoeksleider aan het Parijse instituut Sciences Po, sinds juni 2019 eerst willekeurig werd vastgehouden in de Evin-gevangenis en vervolgens in oktober 2020 onder huisarrest werd geplaatst; overwegende dat de Franse fotograaf Benjamin Brière sinds 26 mei 2020 willekeurig wordt vastgehouden in de Mashhadgevangenis; overwegende dat hij op 30 mei 2021 is aangeklaagd wegens spionage; overwegende dat de Duits-Iraanse Nahid Taghavi sinds oktober 2020 willekeurig wordt vastgehouden in de Evin-gevangenis op grond van de dubieuze aanklacht een gevaar voor de nationale veiligheid te vormen; overwegende dat Iran de rechten die uit een dubbele nationaliteit voortvloeien niet erkent, waardoor het voor buitenlandse ambassades moeilijk is om in contact te treden met hun burgers die ook de Iraanse nationaliteit bezitten;

E.

overwegende dat Iran ook zijn eigen burgers willekeurig en onder slechte omstandigheden vasthoudt; overwegende dat rechtbanken verdachten vaak het recht op een eerlijk proces ontzeggen en juridisch advies en bezoeken van consulaire autoriteiten, de VN en humanitaire organisaties beperken; overwegende dat vonnissen vaak gebaseerd zijn op ongefundeerde beschuldigingen; overwegende dat de Iraanse rechters en het Iraanse rechtsstelsel verre van onafhankelijk zijn en niet aan de internationale normen voldoen; overwegende dat de Iraanse autoriteiten geen onderzoek hebben ingesteld naar beschuldigingen van foltering en andere ernstige schendingen van de rechten van gedetineerden; overwegende dat gerechtelijke intimidatie wordt gebruikt als middel om mensenrechtenactivisten het zwijgen op te leggen;

F.

overwegende dat Iran van alle landen ter wereld het hoogste aantal terechtstellingen per inwoner heeft;

G.

overwegende dat de EU en haar lidstaten voortdurend diplomatieke gesprekken hebben gevoerd om de betrekkingen met Iran te verbeteren, hetgeen ertoe heeft geleid dat op 18 oktober 2015 het gezamenlijk alomvattend actieplan werd aangenomen; overwegende dat de EU zich blijft inzetten voor het verbeteren van de betrekkingen onder bepaalde voorwaarden; overwegende dat eerbiediging van de mensenrechten cruciaal is voor de verdere ontwikkeling van deze betrekkingen;

1.

verzoekt Iran om onder zijn nieuw verkozen president Ebrahim Raisi de nakende terechtstelling van de Zweeds-Iraanse wetenschapper dr. Ahmadreza Djalali tegen te houden, hem gratie te verlenen, hem onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten, en hem toe te staan terug te keren naar zijn familie in Zweden; veroordeelt ten stelligste zijn foltering, willekeurige detentie en doodstraf op grond van ongefundeerde aanklachten, zoals beschreven in het advies van de Werkgroep willekeurige detentie van het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten van 2017; dringt er bij Iran op aan hem onmiddellijk regelmatig contact met zijn familie en advocaat te laten onderhouden, zijn veiligheid te waarborgen en hem dringend noodzakelijke en adequate medische zorg te verlenen totdat bovengenoemde eis is ingewilligd; roept Iran ertoe op zijn familie in Zweden en Iran niet langer te bedreigen;

2.

betreurt de gangbare praktijk van Iran om EU-, Britse en andere onderdanen willekeurig gevangen te houden om politieke bekentenissen af te dwingen;

3.

roept Iran er nadrukkelijk toe op alle aanklachten in te trekken tegen dr. Ahmadreza Djalali en alle willekeurig gedetineerde EU-onderdanen, met inbegrip van de Duitse onderdanen Nahid Taghavi en Jamshid Sharmahd, de Franse onderdanen Benjamin Brière en Fariba Adelkhah (op wie nog altijd een reisverbod van kracht is), de Oostenrijkse onderdanen Kamran Ghaderi en Massud Mossaheb, alsook de Britse onderdanen Morad Tahbaz, Anoosheh Ashoori, Mehran Raoof en Nazanin Zaghari-Ratcliffe (die nog onder huisarrest staat);

4.

betreurt het ten zeerste dat sinds zijn resolutie van 17 december 2020 geen enkele EU-lidstaat erin is geslaagd willekeurig gedetineerde EU-onderdanen, waaronder dr. Ahmadreza Djalali, te bezoeken; verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) en de EU-lidstaten hun uiterste best te doen om de terechtstelling van dr. Ahmadreza Djalali te voorkomen;

5.

verzoekt de Raad verdere gerichte sancties te overwegen, waaronder het bevriezen van de tegoeden van functionarissen van het Iraanse regime en van entiteiten die betrokken zijn bij de willekeurige detentie en de doodstraf van EU-onderdanen, en, indien dr. Ahmadreza Djalali gedetineerd blijft, daarbij ofwel gebruik te maken van het huidige EU-sanctieregime inzake mensenrechten tegen Iran, ofwel van de wereldwijde mensenrechtensanctieregeling van de EU (EU-Magnitski-wet);

6.

is verheugd over het feit dat de EU op 12 april 2021 acht Iraanse personen en drie Iraanse entiteiten aan haar sanctieregime heeft toegevoegd nadat bekend werd welke rol zij hebben gespeeld bij de moord op ten minste 303 demonstranten in 2019, waardoor hun tegoeden zijn bevroren en reisverboden tegen hen zijn uitgevaardigd; merkt op dat de EU voor het eerst sinds 2013 een dergelijk besluit neemt;

7.

onderstreept andermaal de doodstraf onder alle omstandigheden ten zeerste af te wijzen en benadrukt dat er geen morele, wettelijke of religieuze rechtvaardigingen voor de doodstraf mogen worden aangevoerd; verzoekt Iran een onmiddellijk moratorium in te stellen op voltrekking van de doodstraf, en dit te beschouwen als een stap in de richting van volledige afschaffing;

8.

verzoekt Iran om tevens politieke gevangenen vrij te laten, met inbegrip van mensenrechtenactivisten, aangezien zij willekeurig zijn vastgehouden uitsluitend wegens de uitoefening van hun grondrechten op vrijheid van meningsuiting, geloof, vereniging, publicatie, vreedzame vergadering en de media; verlangt dat Iran een grondig onderzoek instelt naar functionarissen die verantwoordelijk zijn voor ernstige schendingen van de mensenrechten, waaronder het gebruik van buitensporig en dodelijk geweld tegen demonstranten; hekelt het systematische gebruik van langdurige eenzame opsluiting, hetgeen in strijd is met de internationale verplichtingen van Iran;

9.

dringt er bij de Raad op aan mensenrechtenschendingen aan de orde te stellen in zijn bilaterale betrekkingen met Iran, overeenkomstig de verklaring die de VV/HV en de Iraanse minister van Buitenlandse Zaken gezamenlijk hebben afgelegd in april 2016; verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden de eerbiediging van de mensenrechten aan de orde te blijven stellen in het kader van de dialoog op hoog niveau tussen de EU en Iran; verzoekt de EU en haar lidstaten hun bescherming van en steun aan mensenrechtenactivisten, met name vrouwen, te versterken, onder meer door middel van noodsubsidies in het kader van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten;

10.

veroordeelt ten stelligste de gestaag verslechterende mensenrechtensituatie in Iran, ook en in het bijzonder voor leden van etnische en religieuze minderheden, als gevolg van systematische discriminatie op economisch, sociaal en cultureel gebied; betreurt de alarmerende escalatie van de voltrekking van de doodstraf tegen demonstranten, dissidenten en leden van minderheidsgroepen;

11.

verzoekt Iran bezoeken aan gevangenen toe te staan en volledig samen te werken met alle speciale procedures van de VN-Mensenrechtenraad, met inbegrip van de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran;

12.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de VN, de hoogste leider en de president van de Islamitische Republiek Iran, alsook de leden van de Majles van Iran.

(1)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0376.

(2)  PB C 171 van 6.5.2021, blz. 17.

(3)  PB C 388 van 13.11.2020, blz. 127.

(4)  PB C 76 van 9.3.2020, blz. 139.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/178


P9_TA(2021)0356

Hongkong, in het bijzonder het geval van Apple Daily

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over Hongkong, in het bijzonder het geval van Apple Daily (2021/2786(RSP))

(2022/C 99/19)

Het Europees Parlement,

gezien al zijn eerdere resoluties over Hongkong, met name die van 21 januari 2021 over het harde optreden tegen de democratische oppositie in Hongkong (1), van 19 juni 2020 over de wet inzake de nationale veiligheid die de Volksrepubliek China heeft uitgevaardigd voor Hongkong en het feit dat de EU de hoge mate van autonomie van Hongkong moet verdedigen (2), van 18 juli 2019 over de situatie in Hongkong (3) en van 24 november 2016 over de in China gevangengezette uitgever Gui Minhai (4),

gezien zijn eerdere resoluties over China, met name die van 20 mei 2021 over de Chinese sancties als vergelding tegen EU-instanties, EP-leden en leden van nationale parlementen (5), van 12 september 2018 over de stand van zaken van de betrekkingen tussen de EU en China (6) en van 16 december 2015 over de betrekkingen EU-China (7),

gezien zijn aanbeveling van 13 december 2017 aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) over Hongkong, 20 jaar na de machtsoverdracht (8),

gezien de gezamenlijke verklaring van de EP-leden David McAllister en Reinhard Bütikofer van 1 juli 2020 over de nieuwe wet inzake de nationale veiligheid in Hongkong,

gezien de persverklaring van de Conferentie van voorzitters van het Europees Parlement van 6 juli 2020,

gezien de verklaringen van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van 23 juni 2021 over de stopzetting van de activiteiten van Apple Daily in Hongkong en van 17 april 2021 over de veroordeling van prodemocratische activisten in Hongkong, de verklaring van de VV/HV van 9 juni 2021 over de veranderingen in het kiesstelsel van Hongkong, de verklaring van de VV/HV namens de EU van 11 maart 2021 over het kiesstelsel van Hongkong en van 7 januari 2021 over de massa-arrestatie van betrokkenen bij de prodemocratische voorverkiezingen van juli 2020 in Hongkong, en alle andere verklaringen over de situatie in Hongkong,

gezien de verklaring van de VV/HV namens de EU van 2 mei 2021 naar aanleiding van de Werelddag van de Persvrijheid,

gezien het jaarverslag van de EU van 12 maart 2021 over de politieke en economische ontwikkelingen in 2020,

gezien de 13e jaarlijkse gestructureerde dialoog die op 28 november 2019 plaatsvond in Hongkong,

gezien de conclusies van de Raad van 28 juli 2020 over Hongkong,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR) van 16 december 1966 en de zorgen die het VN-Mensenrechtencomité aan de orde heeft gesteld in zijn lijst van kwesties in verband met Hongkong van 26 augustus 2020,

gezien de verklaring van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten Michelle Bachelet van 24 juni 2021, waarin zij stelde dat de nieuwe wet inzake de nationale veiligheid in Hongkong ertoe leidt dat journalisten zichzelf censureren om te voorkomen dat ze voor vaag geformuleerde strafbare feiten worden aangeklaagd, en haar verklaring van 21 juni 2021 tijdens de 47e zitting van de Mensenrechtenraad,

gezien de oproep van VN-deskundigen van 26 juni 2020 tot doortastende maatregelen om de fundamentele vrijheden in China te beschermen,

gezien de goedkeuring van de wet inzake de nationale veiligheid in Hongkong door het permanente comité van het Chinese Nationale Volkscongres op 30 juni 2020,

gezien het communiqué van de top van de G7 van 13 juni 2021 en de verklaring van de G7 van 12 maart 2021 over electorale wijzigingen in Hongkong,

gezien de basiswet van de Speciale Administratieve Regio (SAR) Hongkong, die op 4 april 1990 werd aangenomen en op 1 juli 1997 in werking is getreden,

gezien de gezamenlijke verklaring van de regering van het Verenigd Koninkrijk en de regering van de Volksrepubliek China van 19 december 1984 over de kwestie Hongkong, de zogeheten Chinees-Britse Gezamenlijke Verklaring,

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid aan het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2019 getiteld “EU en China — een strategische visie” (JOIN(2019)0005),

gezien het “één China”-beleid van de EU en het beginsel “één land, twee systemen”,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de bevordering en de eerbiediging van de mensenrechten, democratie en de rechtsstaat de kern moeten blijven uitmaken van de langlopende relatie tussen de EU en China, in overeenstemming met de inspanningen van de EU om deze waarden in haar extern optreden uit te dragen en de interesse die China heeft geuit om zich in zijn eigen ontwikkeling en internationale samenwerking aan deze waarden te houden;

B.

overwegende dat 500 gewapende Hongkongse politieagenten op 17 juni 2021 de kantoren van de grootste oppositiegezinde krant Apple Daily zijn binnengevallen, journalisten hebben gedwongen de redactieruimte te verlaten en de computers, telefoons en het journalistieke materiaal van de verslaggevers hebben uitgepluisd, en dat dit het eerste geval is waarbij de autoriteiten artikelen in de media hebben aangemerkt als mogelijke schending van de wet inzake de nationale veiligheid van Hongkong; overwegende dat vijf van de leidinggevenden en redacteuren van de krant zijn gearresteerd, te weten hoofdredacteur Ryan Law, algemeen directeur Cheung Kim-hung, operationeel directeur Royston Chow, adjunct-uitgever Chan Puiman en de directeur van Apple Daily Digital, Cheung Chi-wai;

C.

overwegende dat de leidinggevenden en redacteuren van de krant volgens een woordvoerder van de politie van Hongkong werden gearresteerd vanwege hun betrokkenheid bij de publicatie van meer dan dertig artikelen waarin andere landen werden opgeroepen sancties op te leggen in verband met de wet inzake de nationale veiligheid; overwegende dat dergelijke oproepen door de Hongkongse autoriteiten werden gezien als samenzwering met het buitenland die de nationale veiligheid in gevaar brengt;

D.

overwegende dat de politie op 23 juni 2021 ook China Beat-columnist van Apple Daily Yeung Ching-kee (alias Li Ping) heeft gearresteerd op beschuldiging van samenzwering met buitenlandse krachten, en dat voormalig hoofdcommentator van Apple Daily Fung Wai-kwong (alias Lo Fung) op 27 juni 2021 voor hetzelfde strafbare feit werd gearresteerd;

E.

overwegende dat de Hongkongse autoriteiten uit hoofde van de wet inzake de nationale veiligheid alle tegoeden van Apple Daily hebben bevroren (rond de 2 miljoen EUR), waarna de krant er op 24 juni 2021 na 26 jaar definitief mee is moeten stoppen; overwegende dat meer dan 800 personeelsleden van Apple Daily hun baan zijn verloren en waarschijnlijk geen nieuwe baan meer zullen vinden in Hongkong;

F.

overwegende dat de oprichter van Apple Daily, Jimmy Lai, een gevangenisstraf van twintig maanden uitzit vanwege zijn betrokkenheid bij de protestbeweging van 2019 en dat er op grond van de wet inzake de nationale veiligheid nog andere aanklachten tegen hem lopen, waarvoor hij een levenslange gevangenisstraf kan krijgen; overwegende dat Apple Daily zich altijd open en kritisch heeft uitgelaten over het vasteland en de leiders van Hongkong en dat het de enige Chineestalige krant in Hongkong was die niet onder de controle van de Chinese regering stond;

G.

overwegende dat één enkele ambtenaar, namelijk de Hongkongse secretaris voor Veiligheid, op grond van de wet inzake de nationale veiligheid alle tegoeden van Apple Daily kon bevriezen, zonder formele aanklacht of eerlijk proces, louter op basis van beschuldigingen dat de wet werd geschonden; overwegende dat een dergelijke procedure kan worden toegepast op elke beursgenoteerde onderneming of elk bedrijf dat gewoon zakendoet in Hongkong;

H.

overwegende dat 30 juni 2021 de eerste verjaardag van de inwerkingtreding van de wet inzake de nationale veiligheid was; overwegende dat de autoriteiten hadden aangekondigd dat de wet alleen gericht zou zijn op een “extreme minderheid” die de openbare veiligheid in gevaar brengt; overwegende dat de wet in de loop van een jaar echter is gebruikt om de vrije samenleving van Hongkong op bijna alle gebieden volledig te ontmantelen, op basis van een reeks vaag omschreven aanklachten zoals “opruiing”, “secessie” en “samenzwering met buitenlandse krachten”, waardoor het politieke en juridische landschap van Hongkong volledig werd veranderd en de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting aan banden zijn gelegd; overwegende dat de nationale veiligheid werd gebruikt als rechtvaardiging voor censuur, intimidatie, arrestaties en vervolgingen die stelselmatig gericht waren tegen politieke en verkozen vertegenwoordigers, activisten, studenten en journalisten in het prodemocratische kamp; overwegende dat naar schatting 128 personen zijn gearresteerd op grond van de wet inzake de nationale veiligheid en dat 64 personen formeel in beschuldiging zijn gesteld, van wie er 47 in voorlopige hechtenis zitten; overwegende dat de wet inzake de nationale veiligheid in strijd is met het beginsel “één land, twee systemen”; overwegende dat de uitholling van de persvrijheid ook indruist tegen de ambitie van Hongkong om een internationaal zakencentrum te worden;

I.

overwegende dat de wet inzake de nationale veiligheid sinds de inwerkingtreding ervan wordt gebruikt om journalisten en de media te intimideren, aan te vallen en zelfs te pesten, hetgeen al heeft geleid tot een aantal ontslagnemingen; overwegende dat ten minste tien journalisten en verdedigers van de persvrijheid momenteel een levenslange gevangenisstraf boven het hoofd hangt; overwegende dat de gedwongen sluiting van Apple Daily op basis van beschuldigingen dat zijn activiteiten een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid, neerkomt op het definitieve einde van de mediavrijheid en de vrijheid van meningsuiting in Hongkong;

J.

overwegende dat een ander onafhankelijk mediakanaal, Stand News, op 27 juni 2021 heeft aangekondigd dat alle opiniestukken van zijn website worden verwijderd en dat zes directeuren ontslag hebben genomen; overwegende dat de vereniging van journalisten van Hongkong heeft gewaarschuwd voor verdere arrestaties van journalisten en heeft gemeld dat de autoriteiten een lijst hebben opgesteld van personen die op grond van de wet inzake de nationale veiligheid moeten worden gearresteerd;

K.

overwegende dat ten minste twee buitenlandse rechters ontslag hebben genomen en dat zij de wet inzake de nationale veiligheid als belangrijkste reden hebben aangevoerd; overwegende dat pro-Pekingse wetgevers in juni dit jaar voor het eerst met succes tussenbeide zijn gekomen bij de benoeming van een senior rechter bij het Hooggerechtshof van Hongkong, en dat dit een eerste concrete stap lijkt om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te proberen ondermijnen;

L.

overwegende dat de autoriteiten van Hongkong in het kader van de wet inzake de nationale veiligheid een meldpunt voor klokkenluiders hebben ingevoerd; overwegende dat didactisch materiaal en leerplannen in lagere en middelbare scholen, met inbegrip van internationale scholen waar buitenlandse kinderen naar school gaan, momenteel worden doorgelicht op basis van de beginselen van de wet inzake de nationale veiligheid;

M.

overwegende dat tien prominente prodemocratische personen, namelijk Martin Lee, Albert Ho, Jimmy Lai, Margaret Ng, Cyd Ho, Lee Cheuk-yan, Leung Kwok-hung, Au Nok-hin, Leung Yiu-chung en Yeung Sum, op 16 april 2021 in Hongkong in twee afzonderlijke zaken zijn veroordeeld voor hun vreedzame betrokkenheid bij protesten; overwegende dat zij een gevangenisstraf van 8 tot 18 maanden hebben gekregen, en in vijf gevallen een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 tot 12 maanden; overwegende dat deze laatste beslissingen volgen op de veroordeling van Joshua Wong en Sze-yiu Koo op 13 april 2021; overwegende dat de lange gevangenisstraffen die aan sommige personen zijn opgelegd voor geweldloze handelingen bij de uitoefening van beschermde burgerrechten nog een teken zijn van de aanhoudende beknotting van de democratische ruimte en de uitholling van de fundamentele vrijheden in Hongkong;

N.

overwegende dat de wet inzake de nationale veiligheid de jure en de facto duidelijk in strijd is met de Chinees-Britse Gezamenlijke Verklaring uit 1984 en de basiswet van de SAR Hongkong uit 1990, waarbij de autonomie en de onafhankelijkheid van de uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht alsook fundamentele rechten en vrijheden, zoals de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vergadering en de persvrijheid, tot vijftig jaar na de overdracht van de soevereiniteit worden gewaarborgd; overwegende dat de wet inzake de nationale veiligheid Hongkong ook belet zijn internationale verplichtingen op het gebied van de mensenrechten na te komen, met inbegrip van het ICCPR; overwegende dat in de Gezamenlijke Verklaring en in de basiswet het beginsel “één land, twee systemen” is vastgelegd, zoals overeengekomen tussen China en het Verenigd Koninkrijk;

O.

overwegende dat de EU en het Europees Parlement steeds groot voorstander zijn geweest van het beginsel “één land, twee systemen” en het behoud van de hoge mate van autonomie van Hongkong in overeenstemming met de basiswet en internationale verbintenissen, en overwegende dat de EU groot belang heeft bij de aanhoudende stabiliteit en welvaart van Hongkong in overeenstemming met dit beginsel; overwegende dat deze beginselen in de huidige situatie onvermijdelijk en onherroepelijk worden ondermijnd en tenietgedaan;

P.

overwegende dat de EU uiterst bezorgd blijft over de wet inzake de nationale veiligheid van de Volksrepubliek China voor Hongkong; overwegende dat dit een gevoelige kwestie is met verreikende gevolgen voor Hongkong en zijn bevolking, voor de EU en voor buitenlandse burgers, voor maatschappelijke organisaties uit de EU en uit andere landen, alsook voor het vertrouwen in de economie van Hongkong; overwegende dat de inwerkingtreding van de wet inzake de nationale veiligheid meer risico’s voor EU-burgers met zich meebrengt;

Q.

overwegende dat Human Rights Watch in zijn jaarverslag stelt dat China zich wat de mensenrechten betreft in de donkerste periode bevindt sinds het bloedbad op het Plein van de Hemelse Vrede;

R.

overwegende dat de journalisten van de publieke omroep van Macau de opdracht hebben gekregen om patriottisme, respect en liefde voor China te bevorderen en dat ten minste zes journalisten ontslag hebben genomen na de invoering van nieuwe redactieregels, waaruit blijkt dat ook in andere regio’s bezorgdheid bestaat over de wet inzake de nationale veiligheid; overwegende dat ook de basiswet van Macau de persvrijheid beschermt en dat deze tot 2049 van kracht is;

S.

overwegende dat een gezamenlijke verklaring van Canada namens 44 staten — het grootste aantal ondertekenaars tot nu toe –, waaronder 23 EU-lidstaten, is aangenomen tijdens de lopende zitting van de VN-Mensenrechtenraad;

1.

veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de gedwongen sluiting van de krant Apple Daily, de voortdurende bevriezing van haar tegoeden en de arrestaties van haar journalisten, als volgende stap van de Volksrepubliek China naar de ontmanteling van de vrije samenleving in Hongkong en de definitieve beëindiging van de mediavrijheid en de vrijheid van meningsuiting aldaar;

2.

is verontrust over de snelle verslechtering van de mensenrechtensituatie in Hongkong en meer in het bijzonder over de openlijke aanvallen op de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid, nu de Volksrepubliek China ongekende aanvallen blijft uitvoeren op fundamentele vrijheden, die zijn uitgemond in een noodsituatie op het gebied van de mensenrechten, en benadrukt dat de EU dringend en resoluut moet optreden;

3.

betuigt zijn zeer grote solidariteit met alle journalisten in Hongkong die, ondanks de inwerkingtreding van de wet inzake de nationale veiligheid, de mediavrijheid en onafhankelijke journalistiek krachtig zijn blijven verdedigen en die blijven rapporteren over de dramatische ontwikkeling van de gebeurtenissen in Hongkong; verzoekt de autoriteiten van Hongkong een einde te maken aan alle juridische intimidatie en alle andere vormen van intimidatie jegens journalisten en te streven naar de bescherming en veiligheid van journalisten tegen alle vormen van geweld, druk, discriminatie, oneerlijke gerechtelijke procedures en tegen alle pogingen die hen beletten hun werk te doen of die hun vermogen ondermijnen om hun werk te doen overeenkomstig de internationale normen, met name de artikelen 19 en 21 van het ICCPR inzake het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vreedzame vergadering;

4.

dringt er bij de autoriteiten van Hongkong op aan alle journalisten, alsmede alle vreedzame demonstranten, activisten en politieke vertegenwoordigers die slechts hun recht op vrijheid van meningsuiting en andere mensenrechten uitoefenden en die zijn gearresteerd op beschuldiging van overtreding van de wet inzake de nationale veiligheid, onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten en alle aanklachten in te trekken; roept op een einde te maken aan politiek gemotiveerde vervolgingen en andere gerechtelijke procedures tegen vreedzame demonstranten met als doel kritische stemmen het zwijgen op te leggen en mensen ervan te weerhouden deel te nemen aan het maatschappelijk leven;

5.

spreekt nogmaals zijn ernstige bezorgdheid uit over de inwerkingtreding van de wet inzake de nationale veiligheid op 30 juni 2020, die in strijd is met de verbintenissen en verplichtingen van de Volksrepubliek China uit hoofde van het internationaal recht, namelijk de Chinees-Britse Gezamenlijke Verklaring, en die een alomvattende aanval vormt op de hoge mate van autonomie, de rechtsstaat en de fundamentele vrijheden van de stad; erkent dat de wet vele malen is gebruikt als reden om verkiezingskandidaten en politici uit te sluiten en gevangen te zetten, studenten te arresteren wegens berichten op sociale media en gangbare protestslogans te verbieden; benadrukt dat de wet inzake de nationale veiligheid een vertrouwensrelatie tussen China en de EU in de weg staat, toekomstige samenwerking ondermijnt en leidt tot een verdere uitholling van de geloofwaardigheid van Peking op het internationale toneel;

6.

veroordeelt alle pogingen om prodemocratische activisten de mond te snoeren, onder meer door het blokkeren van prodemocratische websites, op grond van de wet inzake de nationale veiligheid; herhaalt dat de vrijheid van meningsuiting en van informatie een grondrecht is dat in het nationale en internationale recht van Hongkong verankerd is;

7.

spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de gemelde praktijken van geheime detentie, foltering en mishandeling, en gedwongen bekentenissen door de politie van Hongkong en in gevangenissen van Hongkong, en ook over personen die momenteel, in afwachting van hun proces, lange tijd in eenzame opsluiting worden geplaatst;

8.

veroordeelt de nieuwe beperkingen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de groeiende politisering van rechtbanken; benadrukt de dringende noodzaak om de ontmanteling van de onafhankelijke rechterlijke macht van Hongkong als volgende stap te voorkomen en verzoekt de EDEO om, naast het jaarverslag over Hongkong, een gedetailleerd openbaar verslag op te stellen over de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht;

9.

uit zijn bezorgdheid over de onlangs aangenomen wijzigingen in de kieswet van Hongkong, waarbij het beginsel wordt ingevoerd dat alleen “patriotten” zich kandidaat mogen stellen bij verkiezingen en een onderzoekscommissie wordt ingesteld om alle kandidaten voor verkiezingen te screenen, waardoor alle overgebleven afwijkende stemmen verwijderd zullen worden, wat volledig in strijd is met de in de basiswet van Hongkong verankerde belofte tot meer democratische vertegenwoordiging;

10.

dringt er bij de Chinese autoriteiten op aan de wet inzake de nationale veiligheid, die de internationale status van Hongkong schaadt, in te trekken en dringt er bij de autoriteiten van Hongkong op aan de eerbiediging van de rechtsstaat, de mensenrechten en de democratische beginselen en de hoge mate van autonomie in het kader van het beginsel “één land, twee systemen”, zoals vastgelegd in de basiswet van Hongkong en in overeenstemming met nationale en internationale verplichtingen, volledig te herstellen;

11.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de wet inzake de nationale veiligheid als topprioriteit op de agenda van alle bijeenkomsten tussen de EU en China te zetten, en ook ter sprake te brengen in het diplomatieke overleg ter voorbereiding van die vergaderingen; herinnert eraan hoe belangrijk het is dat de EU de kwestie van mensenrechtenschendingen in China tijdens elke politieke en mensenrechtendialoog met de Chinese autoriteiten ter sprake blijft brengen, met name de kwestie van minderheden in Xinjiang en Tibet, in overeenstemming met de belofte van de EU om ten aanzien van China met één krachtige, duidelijke stem te spreken; wijst erop dat China een breed scala aan internationale mensenrechtenverdragen en -overeenkomsten heeft ondertekend en benadrukt daarom dat het belangrijk is de dialoog met China voort te zetten om ervoor te zorgen dat China zijn verplichting nakomt om het internationale mensenrechtenkader in acht te nemen;

12.

betreurt ten zeerste dat er tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van de EU in april geen conclusies van de Raad over Hongkong zijn aangenomen; pleit ervoor dat de VV/HV zo spoedig mogelijk ontwerpconclusies indient en dringt er bij de lidstaten op aan de impasse te doorbreken en nieuwe maatregelen vast te stellen, waaronder gerichte sancties in het kader van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten, met inbegrip van de uitvoering van reisverboden en de bevriezing van tegoeden wegens ernstige schendingen van de mensenrechten en het internationaal recht in Hongkong, tegen personen en entiteiten in Hongkong en China, onder wie Carrie Lam, Teresa Yeuk-wah Cheng, Xia Baolong, Zhang Xiaoming, Luo Huining, Zheng Yanxiong, Chris Tang Ping-keung, Stephen Lo Wai-chung en John Lee Ka-chiu, evenals instellingen van de Volksrepubliek China die een cruciale rol spelen bij het goedkeuren van maatregelen en medeplichtig zijn aan acties die de hoge mate van autonomie en vrijheden van Hongkong ondermijnen;

13.

wijst nogmaals op zijn standpunt, tot uitdrukking gebracht in zijn resolutie van 21 mei 2021, over de brede investeringsovereenkomst tussen de EU en China, met onder andere de dringende noodzaak om zo nodig aanvullende doelgerichte maatregelen in het kader van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten goed te keuren, teneinde de repressie in Xinjiang en Hongkong te blijven aanpakken en China ertoe te brengen een eind te maken aan alle schendingen;

14.

verzoekt de EDEO en de Raad het in juli 2020 goedgekeurde pakket maatregelen te blijven beoordelen en er werk van te maken, alsook een duidelijk tijdschema voor de uitvoering ervan vast te stellen; verzoekt de EDEO zijn beoordeling van de wet inzake de nationale veiligheid voort te zetten en concrete antwoorden op de mogelijke extraterritoriale effecten ervan op te stellen, en met name artikel 38, dat bepaalt dat de wet ook van toepassing is op personen die geen vaste verblijfplaats in Hongkong hebben; is verheugd over het besluit van de EU-lidstaten en andere internationale partners om de uitleveringsverdragen met Hongkong op te schorten; vraagt nogmaals dat de uitleveringsverdragen van tien andere lidstaten met China worden opgeschort;

15.

herinnert aan en veroordeelt nogmaals de medeplichtigheid van in de EU gevestigde banken aan het bevriezen van tegoeden en bankrekeningen van voormalige prodemocratische wetgevers; verzoekt de EDEO te evalueren in hoeverre in de EU gevestigde bedrijven gehoorzaam zijn aan, betrokken zijn bij en samenwerken met de autoriteiten van Hongkong bij het handhaven van de wet inzake de nationale veiligheid, en verzoekt de lidstaten in de EU gevestigde banken te vragen om tegoeden die toebehoren aan prodemocratische activisten in Hongkong vrij te geven;

16.

verzoekt de Commissie de commerciële langetermijneffecten voor EU-bedrijven die in Hongkong actief zijn, te beoordelen in het licht van de tenuitvoerlegging van de wet inzake de nationale veiligheid in Hongkong, met betrekking tot de veranderende rechtsstaat en de vrije informatie- en kapitaalstromen in de stad; verzoekt de Commissie en de EDEO passende exportcontrolemechanismen te blijven toepassen en ontwikkelen om China en Hongkong de toegang te ontzeggen tot technologieën die worden gebruikt om de mensenrechten te schenden, en regels te overwegen ter voorkoming van Europese investeringen in ondernemingen die medeplichtig zijn aan grove mensenrechtenschendingen in China en Hongkong, met inbegrip van de mogelijkheid om een zwarte lijst op te stellen;

17.

is zeer verheugd over de stappen die het VK, Australië en Canada hebben genomen om regelingen in te stellen die burgers uit Hongkong de mogelijkheid bieden in hun respectieve landen te wonen en te werken; herhaalt zijn dringende oproep aan de lidstaten om de uitvoering van een “reddingsbootregeling” voor prodemocratische activisten en politieke leiders in Hongkong te coördineren nu de mensenrechten en de fundamentele vrijheden steeds verder in het gedrang komen, en om nood-reisdocumenten af te geven voor journalisten in Hongkong die het risico lopen gearresteerd te worden in het kader van de wet inzake de nationale veiligheid;

18.

dringt er bij al het Europese diplomatieke personeel en alle diplomatieke functionarissen van de EU op aan alles in het werk te stellen om vreedzame activisten en politieke leiders in Hongkong bescherming en ondersteuning te bieden, ook door het bijwonen van processen, het aanvragen van gevangenisbezoeken en het consequent en resoluut benaderen van de lokale autoriteiten, met volledige inachtneming van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenactivisten en andere relevante EU-beleidsmaatregelen, waaronder het nieuwe EU-actieplan voor mensenrechten en democratie; verwacht van de EDEO en de Raad dat zij concrete maatregelen opstellen om de steun aan het maatschappelijk middenveld en de media in Hongkong te vergroten, zoals de uitbreiding van het toepassingsgebied van het Europees Fonds voor Democratie tot projecten in Zuidoost-Azië, en actieve samenwerking met de diaspora van Hongkong;

19.

verzoekt de EU en de lidstaten ervoor te zorgen dat de monddood gemaakte bevolking van Hongkong opnieuw een stem krijgt door bijstand te verlenen bij het archiveren, publiceren en documenteren van mensenrechtenschendingen, en de Volksrepubliek China tegen te werken door boeken die in Hongkong verboden zijn, op grote schaal online beschikbaar te stellen; spreekt zijn steun uit voor de inspanningen van internationale televisiezenders, zoals Deutsche Welle en France 24, om regelmatig verslag uit te brengen over de ontwikkelingen in Hongkong;

20.

verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten om uitnodigingen aan regeringsvertegenwoordigers en diplomaten om de Olympische Winterspelen van 2022 in Peking bij te wonen, af te slaan, tenzij de Chinese regering laat zien dat de mensenrechtensituatie in Hongkong, de Oeigoerse regio Xinjiang, Tibet, Binnen-Mongolië en elders in China aantoonbaar is verbeterd;

21.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan het aantal academische en opleidingsmogelijkheden in het kader van het Erasmus-programma uit te breiden voor studenten en jonge afgestudeerden uit Hongkong; verzoekt de EDEO en de Commissie maatregelen te ontwikkelen en te coördineren om de academische vrijheid van studenten en wetenschappers uit Hongkong aan Europese universiteiten te beschermen tegen druk van de Chinese autoriteiten;

22.

herhaalt zijn oproep aan de EU en al haar lidstaten om eendrachtig en vastberaden toe te werken naar een speciale zitting of een dringend debat over China in de Mensenrechtenraad van de VN en naar de start van een onafhankelijk VN-onderzoek naar China; wijst op de toenemende internationale steun voor het starten van een onafhankelijk onderzoek;

23.

verzoekt de EU en haar lidstaten de secretaris-generaal van de VN aan te moedigen alle hem ter beschikking staande mechanismen in overweging te nemen om te zorgen voor onafhankelijke monitoring en verslaglegging over de situatie in China, met inbegrip van de benoeming van een speciale gezant van de VN; verzoekt de Raad en de VV/VH samen te werken met de internationale gemeenschap om een internationale contactgroep inzake Hongkong op te richten en Hongkong regelmatig op de agenda van andere internationale organisaties te zetten;

24.

moedigt de VN-leden aan regelmatig openbare evenementen te organiseren om mensen bewust te maken van de ernstige schendingen van de mensenrechten door de Chinese regering, met inbegrip van misdaden tegen de menselijkheid, en andere schendingen van het internationaal recht, waaronder ten minste één bijeenkomst van de VN-Veiligheidsraad op basis van de “Arria”-formule; zou het op prijs stellen als de EU-instellingen en de lidstaten zouden overwegen 1 juli als “Dag van steun aan Hongkong” uit te roepen om de Europese burgers elk jaar bewust te maken van de situatie in Hongkong; herhaalt dat de EU en de lidstaten moeten overwegen een zaak aanhangig te maken bij het Internationaal Gerechtshof omdat het besluit van China om de wet inzake de nationale veiligheid aan Hongkong op te leggen, alsook de toepassing van die wet in strijd zijn met de Chinees-Britse Gezamenlijke Verklaring en het ICCPR;

25.

betreurt het besluit van de politie van Hongkong om de jaarlijkse herdenking van 4 juni op het Plein van de Hemelse Vrede en de jaarlijkse mars van 1 juli te verbieden en tegelijkertijd speciale toestemming te verlenen voor het opheffen van de COVID-19-beperkingen zodat ambtenaren van Hongkong het honderdjarig bestaan van de Chinese communistische partij kunnen vieren;

26.

verzoekt de VV/HV nauw samen te werken met gelijkgezinde landen en partners om de uitholling van de vrijheden van Hongkong een halt toe te roepen; is ingenomen met de onlangs ingestelde bilaterale dialoog tussen de EU en de VS over China, en dringt erop aan dat een betere coördinatie op het gebied van de mensenrechten, met bijzondere aandacht voor de situatie in Hongkong, een belangrijke doelstelling moet zijn;

27.

merkt op dat het beleid van de Volksrepubliek China om de benadering van “één land, twee systemen” op te geven de bevolking van Taiwan sterk heeft vervreemd, en benadrukt bereid te zijn met internationale partners samen te werken om de democratie in Taiwan te helpen waarborgen;

28.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regering en het parlement van de Volksrepubliek China, en de chief executive en de Wetgevende Vergadering van de Speciale Administratieve Regio Hongkong.

(1)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0027.

(2)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0174.

(3)  PB C 165 van 4.5.2021, blz. 2.

(4)  PB C 224 van 27.6.2018, blz. 78.

(5)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0255.

(6)  PB C 433 van 23.12.2019, blz. 103.

(7)  PB C 399 van 24.11.2017, blz. 92.

(8)  PB C 369 van 11.10.2018, blz. 156.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/185


P9_TA(2021)0357

De doodstraf in Saudi-Arabië, met name de gevallen van Mustafa Hashem al-Darwish en Abdullah al-Howaiti

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over de doodstraf in Saudi-Arabië, in het bijzonder de gevallen van Mustafa Hashem al-Darwish en Abdullah al-Howaiti (2021/2787(RSP))

(2022/C 99/20)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Saudi-Arabië, in het bijzonder die van 25 oktober 2018 over de moord op journalist Jamal Khashoggi in het consulaat van Saudi-Arabië in Istanboel (1), van 14 februari 2019 over verdedigers van vrouwenrechten in Saudi-Arabië (2), van 8 oktober 2020 over de situatie van Ethiopische migranten in gevangenissen in Saudi-Arabië (3), en van 11 februari 2021 over de humanitaire en politieke situatie in Jemen (4),

gezien de verklaring van 10 december 2020 van Josep Borrell, vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), tijdens de Raad Buitenlandse Zaken dat “mensenrechten onderdeel van het DNA van de Europese Unie uitmaken”,

gezien het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966 (ICCPR),

gezien het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van 1966 (ICESCR),

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (UNCAT),

gezien de universele periodieke evaluatie van Saudi-Arabië van november 2018,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind,

gezien de standaardminimumregels van de VN voor de behandeling van gevangenen (de “Mandela-regels”),

gezien de richtsnoeren van de EU inzake de doodstraf,

gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers,

gezien de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten,

gezien het Arabische handvest inzake mensenrechten,

gezien de verklaring van de speciale rapporteurs van de VN van 3 maart 2021 over de omzetting van de doodstraf,

gezien het verslag van juni 2021 van de speciale rapporteur van de VN inzake buitengerechtelijke, standrechtelijke en willekeurige executies, Agnes Callamard, waarin staat dat Saudi-Arabië verantwoordelijk is voor de “executie met voorbedachte rade” van de Saudische journalist Jamal Khashoggi (het verslag-Callamard),

gezien het verslag van de speciale rapporteur van de VN voor de situatie van mensenrechtenverdedigers, Mary Lawlor, met een analyse van de moord op mensenrechtenverdedigers in Saudi-Arabië, dat tijdens de 46e bijeenkomst van de VN-Mensenrechtenraad in maart 2021 is gepresenteerd,

gezien het verslag van het bureau van de directeur van de nationale inlichtingendienst met een beoordeling van de rol van de Saudische regering bij de moord op Jamal Khashoggi, dat in februari 2021 werd gepubliceerd,

gezien het feit dat de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa de Vaclav Havel-prijs voor de mensenrechten 2020 aan Loujain Al Hathloul heeft toegekend,

gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het Koninkrijk Saudi-Arabië had toegezegd de doodstraf voor alle minderjarige daders, zonder uitzondering, middels nieuwe wetgeving af te zullen schaffen tegen 2016, en deze toezegging in diplomatieke verklaringen heeft bevestigd; overwegende dat deze verklaringen door het Saudische Ministerie van Buitenlandse Zaken in september 2016 zijn afgelegd in het VN-Comité inzake de rechten van het kind, alsook in augustus 2018, en dat in concreto is gezegd dat “indien op het door de minderjarige gepleegde strafbare feit de doodstraf staat, de straf zal worden verminderd tot een gevangenisstraf van ten hoogste tien jaar”;

B.

overwegende dat in artikel 15 van de Saudische minderjarigenwet van 2018, die op 31 juli 2018 bij koninklijk decreet werd afgekondigd, staat dat “indien op het door de minderjarige gepleegde strafbare feit de doodstraf staat, de straf zal worden verminderd tot een gevangenisstraf van ten hoogste tien jaar”; overwegende dat in de universele periodieke evaluatie van Saudi-Arabië van 2018 van de VN-Mensenrechtenraad daarna is opgemerkt dat het land “aanzienlijke vooruitgang had geboekt op het gebied van het bevorderen van de eerbiediging, de bescherming en de inachtneming van de rechten van het kind”;

C.

overwegende dat Mustafa Hashem al-Darwish, een jonge Saudische man uit de sjiitische minderheid, op 15 juni 2021 is geëxecuteerd voor feiten waarvan mensenrechtenverdedigers zeggen dat hij ze mogelijkerwijs gepleegd heeft toen hij nog minderjarig was, ondanks de recente aankondiging van het koninkrijk dat het de doodstraf voor minderjarigen had afgeschaft; overwegende dat hij lang in voorarrest heeft gezeten, gefolterd is, en zijn rechtszaak zeer oneerlijk was; overwegende dat in de tenlastelegging van al-Darwish niet wordt vermeld wat de exacte datum is waarop hij de strafbare feiten zou hebben gepleegd, hetgeen betekent dat de kans bestaat dat hij op het moment van de vermeende feiten minderjarig was en dat zijn straf derhalve had moeten worden herzien in het licht van de nieuwe nationale wetgeving inzake voltrekking van de doodstraf in het geval van minderjarige daders;

D.

overwegende dat Abdullah al-Howaiti berecht is in een massaproces van zes personen op beschuldiging van het plegen van een “gewapende overval”; overwegende dat de rechtbank in Tabuk (in het noorden van Saudi-Arabië) Abdullah al-Howaiti op 27 oktober 2019 ter dood heeft veroordeeld, hoewel zijn DNA na zijn arrestatie is afgenomen, waardoor zijn identificatie als mogelijke verdachte ongeldig was; overwegende dat al-Howaiti 14 jaar oud was toen hij in mei 2017 werd gearresteerd; overwegende dat uit rechtbankstukken blijkt dat hij gedurende de verhoorperiode vier maanden lang in eenzame opsluiting heeft gezeten en gefolterd is, en geen contact met zijn ouders of een advocaat heeft gehad; overwegende dat hij gedurende deze periode in de afdeling Strafrechtelijke Onderzoeken van de gevangenis van Tabuk is vastgehouden, in plaats van in een jeugdgevangenis; overwegende dat Abdullah al-Howaiti, die 14 jaar oud was toen hij het ten laste gelegde feit zou hebben begaan, nog altijd in de dodencel vast zit; overwegende dat het Hooggerechtshof sinds juni 2021 bezig is met de herziening van zijn dossier;

E.

overwegende dat de Saudische autoriteiten op 23 april 2019 zes minderjarige daders, waaronder Saeed Al Scafi, Salman Al Quraish, Abdul Aziz Al Sahawi, Abdul Karim Al Hawaj, Abdullah Al Asrih and Mujtaba Al Sweikat, hebben geëxecuteerd; overwegende dat ten minste negen andere minderjarige daders ook geëxecuteerd dreigen te worden;

F.

overwegende dat er op dit moment nog ten minste 40 gevangenen in Saudi-Arabië zijn die geëxecuteerd dreigen te worden; overwegende dat het in sommige gevallen om daders gaat die minderjarig waren toen ze de vermeende feiten hebben gepleegd, en in andere gevallen om vreedzame critici zoals de islamgeleerden Salman al-Odah en Hassan al-Maliki, voor wie de openbaar aanklager onverminderd de doodstraf eist;

G.

overwegende dat Saudi-Arabië al jarenlang tot de landen in de wereld behoort die de meeste executies uitvoeren; overwegende dat sinds januari 2015 meer dan 800 executies hebben plaatsgevonden, waaronder een groot aantal voor drugsdelicten waarbij geen geweld werd gepleegd, terwijl andere betrekking hadden op wat de autoriteiten aan terrorisme gerelateerde feiten noemen, maar waarbij het in feit om niets anders ging dan vreedzame acties;

H.

overwegende dat Saudi-Arabië in de eerste zes maanden van 2021 in totaal 32 executies heeft voltrokken, meer dan in heel 2020, waaronder van ten minste acht minderjarige daders, ondanks de toezegging om de doodstraf voor minderjarige daders af te zullen schaffen;

I.

overwegende dat in een Saudisch koninklijk decreet van 2020 staat dat de doodstraf van personen die minderjarig waren op het moment dat ze de strafbare feiten pleegden, moet worden omgezet; overwegende dat het decreet meerdere achterdeurtjes bevat die het mogelijk maken dat nog altijd minderjarigen worden geëxecuteerd, in concreto middels uitsluiting van de als hudud (strafbare feiten waarvoor een van tevoren bepaalde straf geldt) of qisas (strafbare feiten waarvoor op vergelding gebaseerde straffen gelden) opgelegde doodstraf, en uitsluiting van de doodstraf in zaken die krachtens de antiterrorismewetgeving aanhangig zijn gemaakt;

J.

overwegende dat Saudi-Arabië de doodstraf die aan Ali al-Nimr, Dawood al-Marhoon en Abdullah al-Zaher was opgelegd voor strafbare feiten waarvan deskundigen eerder zeiden dat het criminalisering van de uitoefening van grondrechten, waaronder de vrijheid van vergadering en de vrijheid van meningsuiting, betrof en die zij naar verluidt hebben gepleegd toen zij minderjarig waren, heeft omgezet; overwegende dat hun straf is omgezet in tien jaar gevangenis, met aftrek van de tijd dat zij reeds vast hebben gezeten; overwegende dat deskundigen van de VN op hun vrijlating hebben aangedrongen;

K.

overwegende dat er, ondanks de aankondiging van de Saudische mensenrechtencommissie van januari 2021 betreffende het moratorium op de doodstraf voor drugsgerelateerde strafbare feiten, nog steeds geen wetswijziging is gepubliceerd, en dat het opleggen van de doodstraf nog altijd onder de discretionaire bevoegdheid van rechters en de autoriteiten valt;

L.

overwegende dat de wereldwijde afschaffing van de doodstraf een van de belangrijkste doelstellingen van het mensenrechtenbeleid van de EU is;

M.

overwegende dat de voorbije maanden meerdere mensenrechtenactivisten tot zware gevangenisstraffen zijn veroordeeld in processen die gekenmerkt werden door een tekortschietende procesgang, en tegen de achtergrond van geloofwaardige beschuldigingen van foltering; overwegende dat Abdurahman al-Sadhan tot een gevangenisstraf van 20 jaar is veroordeeld en dat hem een reisverbod van 20 jaar is opgelegd voor activiteiten in verband met tweets waarin kritiek op de regering wordt uitgeoefend; overwegende dat bij zijn proces internationale garanties betreffende een eerlijk proces grof zijn geschonden;

N.

overwegende dat Mohammed al-Otaibi, oprichter van de Unie voor de Rechten van de Mens, die pleitte voor de afschaffing van de doodstraf en versterking van de rol van de vrouw in de maatschappij, zijn gevangenisstraf in maart 2021 verlengd heeft zien worden van 14 tot 17 jaar voor zijn vreedzame mensenrechtenactiviteiten;

O.

overwegende dat veel vrouwen die in 2018 tijdens de aanval op vrouwenrechtenverdedigers zijn gearresteerd alleen vanwege hun participatie in mensenrechtenactiviteiten tot lange gevangenisstraffen zijn veroordeeld; overwegende dat de Saudische autoriteiten onlangs een aantal vrouwenrechtenactivisten, Loujain al-Hathloul’s, Nouf Abdulaziz, Samar Badawi en Nassima al-Sada, hebben vrijgelaten; overwegende dat hun straffen alleen werden opgeschort en dat hen door de Saudische autoriteiten reisverboden zijn opgelegd;

P.

overwegende dat de wet van 2017 inzake de bestrijding van terrorisme en de financiering daarvan een vage definitie van terrorisme bevat en bepaalt dat een daad ook als er geen sprake is van het gebruik van geweld als een terroristische handeling kan worden aangemerkt;

Q.

overwegende dat de Saudische autoriteiten zich volgens de speciale rapporteur van de VN inzake buitengerechtelijke, standrechtelijke en willekeurige executies schuldig maken aan mishandeling doordat ze elektronische bewakingstechnologie gebruiken; overwegende dat de aangescherpte EU-verordening betreffende controle op de uitvoer van producten voor duaal gebruik van 2021 nieuwe controles van technologieën voor cyberbewaking bevat (5);

R.

overwegende dat het Koninkrijk Saudi-Arabië een van de landen is met de laagste ratificatiegraad van belangrijke internationale mensenrechtenverdragen, en geen partij is bij belangrijke mensenrechtenverdragen die tot de normatieve kern van het recht op leven behoren, zoals het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR);

S.

overwegende dat foltering en onterende behandeling in gevangenissen in Saudi-Arabië wijdverbreid zijn, en zowel tijdens verhoren worden gebruikt om bekentenissen af te dwingen als bij wijze van straf gedurende detentie; overwegende dat beschuldigingen van foltering slechts zelden worden onderzocht;

1.

veroordeelt ten stelligste de executies van jeugddelinquenten die het Koninkrijk Saudi-Arabië blijft uitvoeren hoewel het land dergelijke executies naar eigen zeggen had afgeschaft, met inbegrip van de recente terechtstelling van Mustafa Hashem al-Darwish voor misdrijven die mogelijk hebben plaatsgevonden terwijl hij minderjarig was, nadat hij was veroordeeld in een oneerlijk proces waarbij hij onder foltering een bekentenis had afgelegd, en veroordeelt eveneens dat er momenteel ten minste 40 gevangenen in Saudi-Arabië het risico lopen terechtgesteld te worden, waaronder ten minste negen van hen wegens vermeende misdrijven die zijn gepleegd toen ze minderjarig waren, alsook vreedzame critici van de regering;

2.

verzoekt Saudi-Arabië te bevestigen dat Abdullah al-Howaiti, Mohammed al-Faraj en alle andere jeugddelinquenten die zich momenteel in de dodencel bevinden, niet zullen worden terechtgesteld, dat onder foltering afgedwongen “bekentenissen” niet in het dossier van hun zaak worden opgenomen en dat alle jeugddelinquenten een eerlijk proces krijgen waarbij geen doodstraf wordt opgelegd; dringt erop aan dat een onderzoek wordt ingesteld naar de beschuldigingen van Abdullah al-Howaiti dat hij werd gefolterd en dat alle daders voor de rechter worden gebracht;

3.

dringt er bij Saudi-Arabië op aan de doodstraf voor jeugddelinquenten daadwerkelijk af te schaffen, in overeenstemming met de verplichtingen van Saudi-Arabië uit hoofde van het Verdrag inzake de rechten van het kind, ongeacht het soort strafbaar feit, waaronder ta’zir (strafbare feiten met discretionaire straffen), hudud en qisas, op grond waarvan ten minste vier minderjarige verdachten het risico lopen ter dood te worden veroordeeld; verzoekt Saudi-Arabië zijn koninklijk besluit van 2020 te publiceren, teneinde jeugddelinquenten volledige en retroactieve bescherming te bieden, zoals de Saudische autoriteiten hebben verklaard, en zijn jeugdstrafrecht in overeenstemming te brengen met de internationale normen;

4.

herhaalt zijn sterke veroordeling van het gebruik van de doodstraf, in alle gevallen en onder alle omstandigheden; dringt er bij Saudi-Arabië op aan een moratorium op executies in te stellen in afwachting van de afschaffing ervan, en een onafhankelijke evaluatie uit te voeren van alle zaken in zijn strafrechtelijk systeem waarin sprake is van de doodstraf voor jeugdmisdrijven, of op grond van bekentenissen die onder foltering zijn verkregen, of wanneer er geen eerlijk proces heeft plaatsgevonden, en de bevindingen van de evaluatie bekend te maken; dringt aan op een internationale en nationale dialoog over de resterende obstakels voor de afschaffing van de doodstraf voor alle jeugddelinquenten, om zo de weg vrij te maken voor de volledige afschaffing van de doodstraf in Saudi-Arabië;

5.

is ingenomen met het recente besluit van de autoriteiten om de doodvonnissen die zijn uitgesproken ten aanzien van Ali al-Nimr, Dawood al-Marhoon en Abdullah al-Zaher, voor misdrijven die naar verluidt zijn gepleegd toen zij minderjarig waren, om te zetten en ziet dit als een noodzakelijke stap in de richting van naleving door Saudi-Arabië van zijn nationale en internationale mensenrechtenverplichtingen, met name in het kader van het Verdrag inzake de rechten van het kind; dringt aan op hun vrijlating, in overeenstemming met de eisen van mensenrechtendeskundigen van de VN, aangezien deze deskundigen eerder tot de bevinding waren gekomen dat hun misdrijven neerkomen op een strafbaarstelling van de uitoefening van grondrechten, waaronder de vrijheid van vergadering en de vrijheid van meningsuiting;

6.

verzoekt de Saudische autoriteiten de zaken van alle gevangenen die momenteel ter dood veroordeeld zijn te herzien, met als doel hun straffen om te zetten of een nieuw en eerlijk proces aan te bieden waarbij geen doodstraf wordt opgelegd;

7.

dringt er bij de EU-delegatie en de diplomatieke missies van de EU-lidstaten in Saudi-Arabië op aan om dringend te verzoeken om een bezoek aan jeugddelinquenten die in de dodencel worden vastgehouden;

8.

dringt bij de Raad aan op een opschorting van alle EU-uitvoer naar Saudi-Arabië van technologie voor grootschalig toezicht en andere producten voor tweeërlei gebruik die kunnen worden gebruikt om binnenlandse repressie te vergemakkelijken en het maatschappelijk middenveld het zwijgen op te leggen; benadrukt de bijzondere verantwoordelijkheid van IT-beveiligingsbedrijven en nationale inlichtingendiensten die in de EU werkzaam zijn, en wijst op hun morele en wettelijke verplichting om te voorkomen dat zij zich in een situatie bevinden waarin hun huidige of voormalige personeelsleden Saudi-Arabië bijstaan bij het onderdrukken van zijn eigen bevolking, door onrechtstreeks of rechtstreeks voor de Saudische autoriteiten te werken om binnenlandse afwijkende meningen en de vrijheid van meningsuiting de kop in te drukken;

9.

dringt er bij de Saudische regering op aan zich te houden aan haar verbintenissen in het kader van het Verdrag tegen foltering, dat zij heeft geratificeerd, en spoort het Koninkrijk Saudi-Arabië nadrukkelijk aan het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en het tweede facultatieve protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten te ratificeren, met het oog op de afschaffing van de doodstraf;

10.

veroordeelt ten stelligste het patroon van zware gevangenisstraffen die worden opgelegd aan mensenrechtenverdedigers, vreedzame critici en activisten, en herhaalt zijn solidariteit met het belangrijke werk van mensenrechtenverdedigers en de noodzaak om de vrijheid van meningsuiting te beschermen;

11.

eist de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle mensenrechtenverdedigers, vrouwenrechtenverdedigers, vreedzame critici en activisten, waaronder Abdurahman al-Sadhan, Mohammed al-Otaibi, Khaled Al-Omair, Mohammed al-Rabiah, Israa al-Ghomgham, Mousa al-Hashim, Ahmed al-Matrood, Khaled al-Ghanim, Ali al-Ouwaisher, Mujtaba al-Muzain, Waleed Abu al-Khair, Abdulaziz al-Shubaili, Issa al-Nukhaifi en Natheer al-Majed;

12.

dringt aan op de volledige vrijheid van mensenrechtenverdedigers die tijdelijk zijn vrijgelaten maar nog steeds worden geconfronteerd met beperkingen, zoals Loujain al-Hathloul, onder meer door reisverboden voor hen en hun gezinnen op te heffen, werkverboden op te heffen, onlinetoezicht te verminderen en hun burgerrechten volledig te herstellen;

13.

herinnert eraan dat Raif Badawi, winnaar van de Sacharovprijs, inmiddels negen jaar in de gevangenis zit; verzoekt de EU, de lidstaten en de internationale gemeenschap de druk op de Saudische regering op te voeren en te werken aan zijn onmiddellijke vrijlating;

14.

benadrukt dat de uitoefening van het recht op vrijheid van meningsuiting en van vreedzame vereniging en vergadering beschermd wordt uit hoofde van het internationale recht inzake de mensenrechten; verzoekt de Saudische autoriteiten met klem de beperkingen op te heffen die worden opgelegd aan mensenrechtenverdedigers om zich via de sociale media en de internationale pers uit te spreken;

15.

uit zijn bezorgdheid over de praktijk van geheime hoorzittingen; dringt erop aan dat diplomatieke missies, waaronder waarnemers van de EU-delegatie voor Saudi-Arabië of de EU-instellingen, en internationale ngo’s toelating krijgen om hoorzittingen bij te wonen en Saudische gevangenissen te bezoeken, teneinde te waarborgen dat er behoorlijke en eerlijke gerechtelijke procedures worden gevolgd;

16.

verzoekt de regering van Saudi-Arabië volledige samenwerking te verlenen aan VN-organen en een permanente uitnodiging uit te vaardigen voor bezoeken in het kader van speciale procedures van de VN-Mensenrechtenraad en proactief samen te werken, met name met de speciale rapporteurs van de VN inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing;

17.

is ernstig bezorgd over de vage definitie van terrorisme in de antiterrorismewet van het land; veroordeelt het gebruik van de bijzondere strafrechter, een rechtbank voor de behandeling van terrorismezaken, als instrument om mensenrechtenverdedigers te bestraffen;

18.

dringt er bij de Saudische regering op aan het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten te ratificeren;

19.

wijst nogmaals op het belang van instrumenten zoals de mensenrechtendialoog tussen de EU en Saudi-Arabië om verdere besprekingen aan te zwengelen, en dringt aan op de onmiddellijke activering ervan; dringt er bij de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en alle EU-delegaties die deelnemen aan de dialoog op aan om voorafgaand aan de dialoog contact op te nemen met het maatschappelijk middenveld om te zorgen voor actuele informatie en kennis over specifieke zaken die aan de orde moeten worden gesteld; moedigt het gebruik van benchmarks aan om de voortgang van de besprekingen te meten;

20.

hekelt het feit dat het Saudische politieke systeem uiterst ondemocratisch blijft en de meest afwijkende stemmen, ondanks de aankondiging van ambitieuze mensenrechtengerelateerde hervormingen, zwaar blijft onderdrukken; benadrukt dat de moord op journalist Jamal Khashoggi in de gebouwen van het Saudische consulaat in Istanbul op 2 oktober 2018 een huiveringwekkende boodschap blijft voor alle kritische stemmen in Saudi-Arabië, waaronder velen die momenteel gevangen worden gehouden wegens hun vreedzame activisme; spreekt zijn krachtige steun uit voor de toepassing van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen in Saudi-Arabië, waaronder de moord op journalist Jamal Khashoggi; roept de internationale gemeenschap ertoe op een grondige follow-up te geven aan het verslag-Callamard waarin werd gewezen op de betrokkenheid van de Saudische kroonprins Mohammad Bin Salman;

21.

verzoekt de lidstaten en de voorzitter van de Raad, alsook de VV/HV en de EDEO, om tijdens alle formele en informele bijeenkomsten met hun Saudische tegenhangers mensenrechtenkwesties, met name de doodstraf, aan de orde te stellen; betreurt de voorzichtige aanpak met betrekking tot publieksdiplomatie op het gebied van de mensenrechten die door de EU wordt gehanteerd ten aanzien van Saudi-Arabië; verzoekt de Europese diplomatieke diensten in Riyad en elders in Saudi-Arabië daarom systematisch gebruik te maken van de mechanismen waarin de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers voorzien, waaronder publieke verklaringen, diplomatieke stappen, waarneming van rechtszaken en gevangenisbezoeken;

22.

verzoekt de EU steun te verlenen aan alle acties van de VN-Mensenrechtenraad om de autoriteiten van het Koninkrijk Saudi-Arabië aansprakelijk te stellen voor mensenrechtenschendingen; verzoekt de EU in de VN-Mensenrechtenraad voor te stellen een speciale rapporteur voor de mensenrechten in Saudi-Arabië te benoemen;

23.

verzoekt de EU-delegatie en de vertegenwoordigingen van de lidstaten in het land hun steun aan het maatschappelijk middenveld in het kader van hun betrekkingen met de Saudische autoriteiten te versterken, en alle beschikbare instrumenten te gebruiken om hun steun voor het werk van mensenrechtenverdedigers op te voeren, in voorkomend geval de afgifte van noodvisa te vergemakkelijken en tijdelijke opvang in de EU-lidstaten te bieden;

24.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Europese Dienst voor extern optreden, de secretaris-generaal van de VN, de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, de Commissie voor de Status van de Vrouw, de VN-Mensenrechtenraad, Z.K.H. Koning Salman bin Abdulaziz al-Saud en kroonprins Mohammad bin Salman al-Saud, de regering van het Koninkrijk Saudi-Arabië, en de secretaris-generaal van het Centrum voor nationale dialoog van het Koninkrijk Saudi-Arabië.

(1)  PB C 345 van 16.10.2020, blz. 67.

(2)  PB C 449 van 23.12.2020, blz. 133.

(3)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0260.

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0053.

(5)  PB L 206 van 11.6.2021, blz. 1.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/191


P9_TA(2021)0358

Herziening van het macro-economische wetgevingskader

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over de herziening van het macro-economische wetgevingskader voor een grotere impact op de reële economie van Europa en meer transparantie inzake besluitvorming en democratische verantwoordingsplicht (2020/2075(INI))

(2022/C 99/21)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, ondertekend te Rome in 1957,

gezien artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 121, 122, 126 en 136, en Protocol nr. 12,

gezien zijn resolutie van 20 oktober 2010 over de financiële, economische en sociale crisis: aanbevelingen voor te nemen maatregelen en initiatieven (tussentijds verslag) (1), en zijn resolutie van 6 juli 2011 over de financiële, economische en sociale crisis: aanbevelingen voor te nemen maatregelen en initiatieven (2),

gezien Richtlijn 2011/85/EU van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten (3),

gezien Verordening (EU) nr. 1173/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied (4),

gezien Verordening (EU) nr. 1174/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied (5),

gezien Verordening (EU) nr. 1175/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (6),

gezien Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (7),

gezien Verordening (EU) nr. 1177/2011 van de Raad van 8 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (8),

gezien Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten in de eurozone die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit (9),

gezien Verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone (10),

gezien zijn resolutie van 24 juni 2015 over de evaluatie van het kader voor economische governance: balans en uitdagingen (11),

gezien de mededeling van de Commissie van 10 februari 2015 getiteld “Optimaal benutten van de flexibiliteit binnen de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact” (COM(2015)0012/2),

gezien het verslag van de vier voorzitters van 5 december 2012 getiteld “Naar een echte economische en monetaire unie”, het verslag van de vijf voorzitters van 22 juni 2015 getiteld “De voltooiing van Europa’s economische en monetaire unie”, het Witboek van de Commissie van 1 maart 2017 over de toekomst van Europa, en de discussienota van de Commissie van 31 mei 2017 over de verdieping van de economische en monetaire unie,

gezien Speciaal verslag nr. 03/2018 van de Europese Rekenkamer getiteld “Controle van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden (PMO)”,

gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640),

gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal (12),

gezien de mededeling van de Commissie van 5 februari 2020 over de evaluatie van de economische governance (COM(2020)0055),

gezien de mededeling van de Commissie van 13 maart 2020 getiteld “Gecoördineerde economische respons op de uitbraak van COVID-19” (COM(2020)0112),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 maart 2020 over de activering van de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact (COM(2020)0123),

gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2020 getiteld “Het moment van Europa: herstel en voorbereiding voor de volgende generatie” (COM(2020)0456),

gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2020 getiteld “De EU-begroting als drijvende kracht achter het herstelplan voor Europa” (COM(2020)0442),

gezien het voorstel van de Commissie van 28 mei 2020 voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een herstelinstrument voor de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel in de nasleep van de COVID-19-pandemie (COM(2020)0441),

gezien Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (13),

gezien Speciaal verslag nr. 16/2020 van de Europese Rekenkamer getiteld “Het Europees Semester — Landspecifieke aanbevelingen hebben betrekking op belangrijke kwesties, maar moeten beter worden uitgevoerd”,

gezien de beoordeling van de EU-begrotingsregels door het Europees Begrotingscomité (EFB), met bijzondere aandacht voor de sixpack- en twopackwetgeving van 11 september 2019, het jaarverslag van het EFB van 29 oktober 2019, de verklaring van het EFB van 24 maart 2020 over COVID-19, de beoordeling van de gewenste begrotingskoers voor de eurozone in 2021 door het EFB van 1 juli 2020, en het jaarverslag 2020 van het EFB van 20 oktober 2020,

gezien de conclusies van de Europese Raad van 11 december 2020 over het meerjarig financieel kader (MFK) en NextGenerationEU, COVID-19, klimaatverandering, veiligheid en externe betrekkingen,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (14),

gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden (15),

gezien zijn resolutie van 15 mei 2020 over het nieuwe meerjarig financieel kader, eigen middelen en het herstelplan (16),

gezien Verordening (EU) 2020/672 van de Raad van 19 mei 2020 betreffende de instelling van een Europees instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (SURE) als gevolg van de COVID-19-uitbraak (17),

gezien de conclusies van de Europese Raad van 21 juli 2020,

gezien zijn resolutie van 23 juli 2020 over de conclusies van de buitengewone Europese Raad van 17 tot en met 21 juli 2020 (18),

gezien de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2021 van de Commissie van 17 september 2020 (COM(2020)0575),

gezien zijn standpunt van 16 september 2020 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (19),

gezien zijn resolutie van 13 november 2020 over het investeringsplan voor een duurzaam Europa — Financiering van de Green Deal (20),

gezien Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (21),

gezien de Europese economische prognose van de Commissie: winter 2021 (Institutional Paper 144), uit februari 2021,

gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2021 getiteld “Een jaar na de uitbraak van COVID-19: de respons vanuit het begrotingsbeleid” (COM(2021)0105),

gezien de mededeling van de Commissie van 5 februari 2020 getiteld “Evaluatie van de economische governance — Verslag over de toepassing van de Verordeningen (EU) nrs. 1173/2011, 1174/2011, 1175/2011, 1176/2011, 1177/2011, 472/2013 en 473/2013, en over de geschiktheid van Richtlijn 2011/85/EU van de Raad” (COM(2020)0055),

gezien de Europese economische prognose van de Commissie: voorjaar 2021 (Institutional Paper 149), uit mei 2021,

gezien de mededeling van de Commissie van 2 juni 2021 getiteld “Coördinatie van het economisch beleid in 2021: COVID-19 overwinnen, het herstel ondersteunen en onze economie moderniseren” (COM(2021)0500),

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie constitutionele zaken (A9-0212/2021),

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het kader voor economische governance de afgelopen 30 jaar een aantal keer is gewijzigd om tekortkomingen in het ontwerp en de toepassing ervan aan te pakken, en het af te stemmen op de nieuwe economische uitdagingen;

B.

overwegende dat het huidige kader voor governance conceptuele en praktische zwaktes vertoont, die resulteren in buitensporig ingewikkelde regels, een zwakke handhaving, een gebrek aan ownership, en te weinig stimulansen om een symmetrisch anticyclisch beleid te voeren; overwegende dat het huidige kader er niet in is geslaagd de verschillen binnen de EU te reduceren, of groeibevorderende openbare investeringen te beschermen of te bevorderen;

C.

overwegende dat bij de opeenvolgende hervormingen van de EMU in de nasleep van de wereldwijde financiële crisis de nadruk op risicovermindering lag, maar er geen elementen van risicodeling werden ingevoerd;

D.

overwegende dat de macro-economische aanpassingsprogramma’s gekenmerkt werden door een gebrek aan eigen inbreng van de lidstaten en schade hebben veroorzaakt aan het sociale weefsel van de landen die ze ten uitvoer hebben gelegd;

E.

overwegende dat de Commissie in 2015 richtsnoeren heeft vastgesteld voor een optimaal gebruik van de flexibiliteit in de regels van het stabiliteits- en groeipact met het oog op het versterken van de band tussen structurele hervormingen, investeringen en begrotingsdiscipline;

F.

overwegende dat de Europese Unie geconfronteerd wordt met meerdere langetermijnuitdagingen: een volksgezondheidscrisis, een klimaatcrisis en achterblijvende investeringen in publieke infrastructuur, die de sociaal-economische verschillen verder vergroten;

G.

overwegende dat de uitdaging van de twee transities betekent dat meer overheidsinvesteringen nodig zijn, hetgeen in het huidige begrotingskader problematisch is; overwegende dat de investeringen in zowel de publieke als de particuliere sector ook vóór de crisis al onvoldoende waren, ondanks de historisch lage rentetarieven;

H.

overwegende dat de bruto-overheidsinvesteringen als gevolg van de financiële en staatsschuldcrisis zijn verlaagd en dat de netto-overheidsinvesteringen in veel lidstaten zelfs negatief zijn, hetgeen impliceert dat het huidige begrotingskader tot buitensporig recessieve consolidatiemaatregelen leidt en een daling van de overheidsinvesteringen tijdens perioden van begrotingsconsolidatie in de hand werkt;

I.

overwegende dat er sprake is van aanzienlijke tekorten aan financiering voor investeringen, waaraan iets moet worden gedaan: 470 miljard EUR per jaar tot 2030 om de milieudoelstellingen van de EU te verwezenlijken (22), 142 miljard EUR per jaar voor sociale infrastructuurvoorzieningen zoals ziekenhuizen en scholen (23), en 190 miljard EUR per jaar om de voorraad publiek kapitaal te stabiliseren (24);

J.

overwegende dat de overheidsschulden aan het begin van de pandemie al hoog waren, en dat de niet eerder geziene economische recessie, de ongekende nationale begrotingsmaatregelen in reactie op de pandemie en de noodzaak om een duurzaam en inclusief herstel te bevorderen, gevolgen zullen hebben voor de overheidsfinanciën en de overheidsschuldquote van de EU naar een nieuwe piek van boven de 100 % zullen duwen;

K.

overwegende dat de begroting, om ecologische (25) en sociale duurzaamheid mogelijk te maken, op lange termijn houdbaar moet zijn;

L.

overwegende dat de pandemie een ongekende exogene schok teweegbrengt met grote asymmetrische effecten, wat negatieve gevolgen heeft voor de economische vooruitzichten voor de EU en de verschillen tussen lidstaten groter maakt;

M.

overwegende dat de pandemie de reeds bestaande ongelijkheden en armoede heeft vergroot, en het belang van het Europese sociale model en de bijbehorende sociale vangnetten heeft aangetoond;

N.

overwegende dat uit de economische prognoses (26) (27) naar voren komt dat het herstel in Europa onvolledig en ongelijk zal zijn, en dat de snelheid zal variëren; overwegende dat de vaccinatiecampagnes op stoom komen, en dat de risico’s op verschillen en grotere ongelijkheid tussen landen, sectoren en delen van de samenleving, met name jonge werknemers, vrouwen en laagopgeleide werknemers, aanzienlijk zijn;

O.

overwegende dat de risico’s voor schade aan de economieën van bepaalde lidstaten nog niet geweken zijn en dat de intrekking van steun derhalve geflankeerd moet worden met maatregelen voor het aanzwengelen van de werkgelegenheid en hertoewijzing, in het bijzonder via her- en omscholingsprogramma’s, in combinatie met, in voorkomend geval, inkomenssteun;

P.

overwegende dat geopolitieke risico’s gevolgen zouden kunnen hebben voor de houdbaarheid van de staatsschulden;

Q.

overwegende dat er verschillen waren tussen de lidstaten wat de omvang en samenstelling van hun discretionaire begrotingssteun betreft, met een duidelijke positieve correlatie tussen begrotingsruimte en de omvang van de beleidsrespons, met asymmetrie tot gevolg, waardoor ook het risico van een ongelijk speelveld op de interne markt zou kunnen ontstaan en de verschillen in de snelheid van het herstel nog groter zouden kunnen worden;

R.

overwegende dat de EU via haar reactie op de crisis (28) de EMU heeft versterkt en er tot nu toe in is geslaagd vertrouwen te kweken, waarmee de volatiliteit op de financiële markten in toom is gehouden; onderstreept in dit verband hoe belangrijk de uitgifte van EU-obligaties is;

S.

overwegende dat de Commissie in 2020 een openbare raadpleging is gestart over de evaluatie van de doeltreffendheid van het kader voor economische governance, die werd onderbroken door de uitbraak van de COVID-19-pandemie;

1.   

verzoekt de Commissie het publieke debat over de herziening van het Europese kader voor economische governance nieuw leven in te blazen en in het verlengde daarvan alomvattende, toekomstgerichte wetgevingsvoorstellen te presenteren; merkt op dat de herziening van het kader voor economische governance wegens de pandemie werd uitgesteld;

Begrotingsbeleid voor een duurzaam en inclusief herstel

2.

verwelkomt het dat de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact is geactiveerd, hetgeen volledig gerechtvaardigd is door de sociaal-economische gevolgen van de pandemie; merkt op dat de activering van de algemene ontsnappingsclausule niet betekent dat de procedures van het stabiliteits- en groeipact worden opgeschort, en erkent dat de clausule de Commissie en de Raad de mogelijkheid biedt om binnen het kader van het pact de noodzakelijke maatregelen voor beleidscoördinatie te nemen én af te wijken van de begrotingsregels zoals die normaliter zouden gelden; onderstreept dat de lidstaten door de activering van de algemene ontsnappingsclausule zeer omvangrijke maatregelen aan zowel de uitgaven- als de inkomstenkant hebben kunnen nemen om de sociaal-economische gevolgen van de pandemie tot een minimum te beperken, en dat de begrotingssteun geleidelijk moet worden afgebouwd ter ondersteuning van de inspanningen van de lidstaten voor herstel en versterking van de sociaal-economische veerkracht; neemt kennis van de mate van flexibiliteit van het huidige kader voor economische governance in de gecoördineerde beleidsreactie op de COVID-19-crisis;

3.

verwelkomt de mededeling van de Commissie van 3 maart 2021 met de voorgestelde overwegingen betreffende de deactivering of voortgezette activering van de algemene ontsnappingsclausule; merkt op dat rekening moet worden gehouden met een algehele evaluatie van de toestand van de economie op basis van — hoofdzakelijk — kwantitatieve criteria; is het ermee eens dat het niveau van de economische activiteit in de EU of de eurozone ten opzichte van de niveaus van voor de crisis het belangrijkste criterium moet vormen; benadrukt in dit verband evenwel het belang van de ontwikkeling van de situatie op gezondheids-, sociaal en economisch vlak in de EU en van de economie van de eurozone; verwelkomt de mededeling van de Commissie over coördinatie van het economisch beleid, waarin staat dat de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact ook in 2022 zal worden gebruikt en naar verwachting in 2023 zal worden gedeactiveerd;

4.

is van mening dat de herziening van het kader voor economische governance zal plaatsvinden tegen de achtergrond van grote uitdagingen, te weten lage rentetarieven en de ongekend hoge schuldenlast, en in het kader van een groot begrotingspakket voor herstel dat uit subsidies en leningen bestaat die met EU-schuld worden gefinancierd;

5.

is van mening dat het EU-kader voor economische governance daadwerkelijk moet worden herzien; is het met het Europees Begrotingscomité (EFB) eens dat het belangrijk is om, bij voorkeur vóór de deactivering van de algemene ontsnappingsclausule, over een duidelijk traject naar een herzien begrotingskader te beschikken;

6.

is zich ervan bewust dat de herziening, als deze van start gaat na de deactivering van de algemene ontsnappingsclausule, moeilijker en meer omstreden zal zijn en tot meer verdeeldheid zal leiden; is derhalve van mening dat eerst over de herziening van het kader voor economische governance moet worden nagedacht en pas dan overwogen kan worden eventueel terug te grijpen op de begrotingsregels;

7.

merkt op dat — in de huidige context — de toepassing van het bestaande begrotingskader, met name de aanpassingstrajecten, tot een hoog tempo van schuldvermindering zou leiden dat het hersteltraject van de economieën zou kunnen ondermijnen en afbreuk zou kunnen doen aan de bereidheid van de lidstaten om zich aan de regels te houden;

8.

verzoekt de Commissie de lidstaten tijdens de periode van activering van de algemene ontsnappingsclausule duidelijke richtsnoeren voor het begrotingsbeleid te geven, teneinde op middellange termijn tot prudente en houdbare overheidsbegrotingen te komen; dringt erop aan om, in de periode dat de algemene ontsnappingsclausule reeds gedeactiveerd maar een herzien kader nog niet operationeel is, op landenspecifieke basis gebruik te maken van alle in het huidige kader voor economische governance voorziene flexibiliteiten, zoals de “clausule inzake buitengewone gebeurtenissen”, teneinde een voortijdige begrotingsconsolidatie te vermijden en het risico op schade op de lange termijn te beperken;

9.

is van mening dat economische indicatoren en aanpassingstrajecten voorzichtig ten uitvoer moeten worden gelegd, en dringt er daarom op aan dat het vademecum en de gedragscode voor de tenuitvoerlegging van het stabiliteits- en groeipact worden herzien; benadrukt dat begrotingsrichtsnoeren procyclische neigingen moeten voorkomen, opwaartse convergentie moeten bevorderen, een duurzaam, inclusief, groen en digitaal herstel moeten ondersteunen, door bij te dragen aan de Europese Green Deal en aan de uitvoering van de Europese Pijler van sociale rechten, rekening moeten houden met de onderling verschillende situaties in de lidstaten, en macro-economische onevenwichtigheden moeten tegengaan;

10.

is van oordeel dat de leningen die in het kader van NextGenerationEU (NGEU) worden verstrekt als staatsschuld moeten worden aangemerkt; verzoekt de Commissie er in de geactualiseerde versie van de richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van het stabiliteits- en groeipact in te voorzien dat met NGEU-leningen gefinancierde uitgaven op dezelfde wijze moeten worden behandeld als het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) in het kader van de mededeling van de Commissie over flexibiliteit;

11.

dringt erop aan zo lang als nodig is een op expansie gericht begrotingsbeleid te voeren, ter ondersteuning van het herstel van de COVID-19-pandemie en voor het realiseren van de transformatieve veranderingen die de economieën groener, digitaler en inclusiever maken, in combinatie met waarborgen inzake duurzame overheidsfinanciën op de middellange termijn; waarschuwt ervoor de steun vroegtijdig stop te zetten en is het eens met de aanbeveling van de Commissie om het begrotingsbeleid flexibel te houden en aan te passen aan de veranderende context wanneer dat gerechtvaardigd is; is van mening dat de budgettaire steunmaatregelen gerichter moeten worden naarmate het herstel vordert; is voorstander van beleidsmaatregelen die afgestemd zijn op de fase van de pandemie, het traject naar economisch herstel en de individuele omstandigheden van landen;

12.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de lidstaten geloofwaardige “exit”-strategieën in verband met de aan de crisis gerelateerde maatregelen ontwikkelen, zonder daarbij vooruit te lopen op toekomstige begrotingstrajecten;

13.

wijst op de risico’s van langdurige schade in kapitaalcumulatie en de arbeidsmarkt als gevolg van de pandemie, met potentiële gevolgen voor de economie; wijst erop dat de verschillen in de snelheid van het herstel waarschijnlijk zullen blijven en dat het begrotingsbeleid de schade moet beperken en de ongelijkheid moet reduceren door die segmenten van de economie en samenleving te steunen waarvoor het risico van divergentie het grootst is;

14.

roept de lidstaten ertoe op de kwalitatief hoogwaardige begrotingssteun te integreren in geloofwaardige middellangetermijnkaders en robuuste plannen voor begrotingsbeleid op de middellange termijn uit te werken, teneinde te waarborgen dat expansieve begrotingsmaatregelen, wanneer die noodzakelijk zijn, worden ondersteund door groei en inclusieve maatregelen, en de anticyclische rol van het begrotingsbeleid te garanderen, rekening houdend met het feit dat noodmaatregelen in het kader van het begrotingsbeleid tijdelijk, beperkt en gericht zijn om te bewerkstelligen dat de overheidsfinanciën op middellange termijn houdbaar zijn; dringt er bij de lidstaten op aan de begrotingsrisico’s, met name voorwaardelijke verplichtingen, op gepaste wijze te monitoren; herinnert eraan dat het steeds belangrijker wordt de risico’s met betrekking tot de houdbaarheid van de begroting te monitoren; merkt op dat een dergelijk goed publiek financieel beheer de transparantie en verantwoording zou vergroten;

15.

is ingenomen met de onmiddellijke en gecoördineerde beleidsreactie van de instellingen van de EU en de lidstaten, gericht op het vermijden van een sterke stijging van het aantal bedrijfsfaillissementen en de werkloosheid; beveelt aan de steun van algemenere aard geleidelijk te vervangen door specifiekere regelingen om de risico’s van problemen voor bedrijven en van schade aan de economie te beperken; beveelt aan uitsluitend overheidssteun te geven aan bedrijven die op de lange termijn levensvatbaar zijn, in het licht van de groene en de digitale agenda van de EU;

16.

merkt op dat de begrotingskoers op lidstaatniveau, net als het macro-economisch kader, veelal procyclisch begrotingsbeleid bevorderde, zowel in goede als in slechte tijden, respectievelijk door in sommige perioden niet voldoende buffers op te bouwen, en in andere niet voldoende gebruik te maken van budgettaire ruimte; merkt daarnaast op dat er op het niveau van de lidstaten sprake was van een positieve correlatie tussen begrotingsruimte en het vermogen om op korte termijn veel sneller en zonder bijkomende kredietkosten overheidssteun te mobiliseren, hetgeen geholpen heeft bij het beperken van de negatieve sociaal-economische gevolgen van de pandemie;

17.

onderstreept dat het begrotingsbeleid ook belangrijk is om de lidstaten in de gelegenheid te stellen om, enerzijds, voor duurzaam, groen, digitaal en inclusief herstel te zorgen, en, anderzijds, houdbaar begrotingsbeleid te implementeren en te waarborgen dat de staatsschuld op de lange termijn houdbaar is;

18.

is van oordeel dat de gemeenschappelijke Europese begrotingsreactie (NGEU) van essentieel belang is voor het herstel; pleit voor een snel en doelmatig gebruik van de NGEU-middelen, met volledige inachtneming van de overeengekomen criteria, hetgeen een belangrijke rol zal spelen bij de bevordering van duurzaam en inclusief economisch herstel en het aanzwengelen van de productiviteit en de investeringen in de EU;

Een herziening van het macro-economisch wetgevend kader

19.

beklemtoont de inherente interactie tussen het monetair en het begrotingsbeleid, met volledige inachtneming van het mandaat van de ECB, haar onafhankelijkheid en haar democratische legitimiteit; wijst op het succes van passend en verantwoord monetair en begrotingsbeleid wat het genereren van de noodzakelijke steun voor onze economieën na de COVID-19-pandemie betreft, waarbij het monetair beleid ervoor heeft gezorgd dat gunstige financieringscondities werden gehandhaafd en in het kader van het begrotingsbeleid steun is verleend aan bedrijven, werknemers en personen, hetgeen duidelijk heeft gemaakt dat ze beide crisisbestendig zijn; is van oordeel dat het begrotingsbeleid niet vroegtijdig moet worden losgelaten, teneinde de stimulerende werking van het herstelprogramma niet in de wielen te rijden;

20.

onderstreept dat stabilisatie de afgelopen jaren en crisissen voornamelijk een zaak van het monetair beleid is geweest; merkt op dat de door de pandemie veroorzaakte crisis heeft aangetoond dat stabilisatie niet uitsluitend de verantwoordelijkheid van het monetair beleid kan zijn en dat het begrotingsbeleid een grotere rol moet gaan spelen; waarschuwt ervoor om, hoewel de huidige monetaire condities accommoderend zijn en bijdragen aan het herstel van de economie in de crisis, te veel te vertrouwen op een accommoderende monetairebeleidsbenadering en extreem lage staatschuldkosten;

21.

benadrukt dat zowel het begrotingsbeleid van de lidstaten als de beleidsmaatregelen van de Unie een belangrijke rol zullen spelen bij het naleven van de toezeggingen en het invullen van de verantwoordelijkheden van de Europese Unie in de wereldwijde aanpak van de klimaatverandering;

22.

onderstreept dat er structurele factoren zijn, zoals de vergrijzing, oplopende spaartegoeden, een lage inflatie, investeringspreferenties en een vertragende productiviteit, die de effectieve rentepercentages op de middellange tot lange termijn laag zouden kunnen houden; is van mening dat het macro-economisch beleid de onderliggende oorzaken van het risico van langdurige stagnatie moet aanpakken door middel van evenwichtige en maatschappelijk rechtvaardige hervormingen die de duurzame groei en de productiviteit bevorderen; herinnert eraan dat langdurige stagnatie meestal gekenmerkt wordt door — onder andere — een krimpende beroepsbevolking, geringe vraag, buitensporig spaargedrag en weinig investeringen;

23.

benadrukt dat het belangrijk is voorbereid te zijn op minder positieve scenario’s; merkt op dat de COVID-19-crisis ertoe heeft geleid dat mensen meer zijn gaan sparen en sommige investeringen zijn uitgesteld; geeft aan dat wanneer de beperkingen worden versoepeld en de economie weer opveert de rentetarieven zouden kunnen stijgen als gevolg van hogere inflatieverwachtingen; beklemtoont hoe belangrijk het is overheids- en particuliere investeringen te bevorderen om aanvullend kapitaal aan te boren, met name in het kader van het herstel van de EU; onderstreept dat niet alleen het niveau van de investeringen relevant is voor groei, maar ook de invulling, de kwaliteit en de tenuitvoerlegging van investeringsprogramma’s; merkt op dat zich tijdens de laatste crisis een aanzienlijk verlies aan investeringen heeft voorgedaan en benadrukt dat het belangrijk is dat het economische herstel in een grotere investeringsrentabiliteit resulteert;

24.

is van oordeel dat een gedegen en geloofwaardig kader voor economische governance een noodzakelijke voorwaarde is voor beleid inzake houdbare begrotingen alsook schuld- en tekorttrajecten die geloofwaardige mogelijkheden op schuldverlaging inhouden middels het bevorderen van duurzame en inclusieve groei op de lange termijn, in combinatie met gunstige financieringscondities, met name op de lange termijn; is daarnaast van oordeel dat het kader elementen moet bevatten die helpen om pro-cyclisch beleid te vermijden en in goede tijden voldoende buffers op te bouwen die, indien noodzakelijk, kortstondig een macrostabilisatiefunctie kunnen vervullen, en die voor verbeterde en transparante governance zorgen, hetgeen er dan weer voor zorgt dat de economie de mens ten dienst staat;

Een alomvattende staatsschuldhoudbaarheidsanalyse (SDSA: sovereign debt sustainability analysis)

25.

merkt op dat de staatsschuldniveaus aanzienlijk zijn gestegen en dat de geaggregeerde overheidsschuldquote in de eurozone bijna 102 % bedraagt en in 2021 en 2022 naar verwachting verder zal stijgen, en dat sommige lidstaten al een aanzienlijke schulderfenis bezitten; merkt op dat de omstandigheden sinds de vaststelling van de criteria van Maastricht zijn veranderd; benadrukt dan ook dat het kader voor economische governance moet worden herzien tegen de achtergrond van het huidige economische klimaat en dat het, rekening houdend met de ervaringen die met het bestaande kader zijn opgedaan en met volledige inachtneming van de Verdragen, op feiten gebaseerd en toekomstgericht moet zijn;

26.

is van oordeel dat het Uniekader voor economische governance moet worden herzien om de schuldregels eenvoudiger te maken en de handhaafbaarheid te vergroten, en tot doel moet hebben de economische groei op de lange termijn te ondersteunen met passende publieke en private investeringen;

27.

is van oordeel dat een herzien kader voor economische governance bij moet dragen aan een landenspecifiek tempo van staatsschuldreductie dat zorgt voor op de lange termijn houdbare overheidsfinanciën en duurzame en inclusieve groei; dringt aan op schulddoelstellingen die goed de nieuwe economische realiteit, alsook de landenspecifieke uitdagingen weerspiegelen;

28.

is van oordeel dat een veilig Europees vermogen de financiële stabiliteit zou vergroten, de transmissie van het monetair beleid zou verbeteren, en aan een sterkere internationale rol van de euro zou bijdragen;

29.

is zich ervan bewust dat de zeer hoge begrotingstekorten in 2020 en 2021 en het nominale bbp-verlies tot uiting zullen komen in de overheidsschuldquotes;

30.

onderkent dat de context van lage rentevoeten de druk op het begrotingsbeleid vermindert doordat het betekent dat de kosten voor het aflossen van de staatsschuld zeer laag zijn; is van oordeel dat bij de analyse van de houdbaarheid op middellange termijn van de staatsschuld terdege rekening moet worden gehouden met de implicaties van de lage rentestand, een mogelijke verandering van het rentepercentageklimaat en eventuele toekomstige monetairebeleidsmaatregelen; merkt op dat de risicopremies van de lidstaten hoger zouden kunnen worden, met name voor landen met een hoge of een oplopende schuld, en dat dit het begrotingsbeleid en de economie onder bijkomende druk zou kunnen zetten;

31.

benadrukt dat de kosten voor het aflossen van schulden in de nabije toekomst naar verwachting laag zullen blijven doordat een groot deel van de schuld wordt gedekt door langlopende leningen en obligaties die in sommige gevallen een negatieve opbrengst hebben, en primaire begrotingstekorten mogelijkerwijs gecompenseerd kunnen worden door het gunstige groei/rente-ecart; merkt op dat de huidige gunstige context van lage rentevoeten relatief snel kan veranderen, terwijl een duurzame verlaging van de staatsschuld aanzienlijk meer tijd kost; is van oordeel dat de gunstige omstandigheid van lage rentevoeten een kans biedt om de hoge schuldenniveaus te stabiliseren en geleidelijk te reduceren naar een houdbaar niveau, de groei aan te zwengelen en de veerkracht van de economie te vergroten;

32.

geeft aan dat de asymmetrische groeipercentages van de lidstaten terug te voeren zijn op structurele problemen; is van mening dat groei niet de enige doelstelling is, aangezien het tot stand brengen van een economie die de mens ten dienst staat en de verwezenlijking van de doelstellingen van de Green Deal en de Overeenkomst van Parijs gerichte beleidsondersteuning vereist, inclusief begrotingsinspanningen;

33.

herinnert eraan dat niet alleen hervormingen belangrijk zijn, maar ook groeibevorderende beleidsmaatregelen en duurzame overheids- en particuliere investeringen die gericht zijn op het vergroten van het groeipotentieel en het verwezenlijken van de doelstellingen van de EU, die georiënteerd zijn op de groene en de digitale transitie, het vergroten van het groeipotentieel en de productiviteit, en het aanzwengelen van de interne markt; herhaalt dat toekomstgerichte investeringen en uitgaven positieve overloopeffecten hebben op de schuldhoudbaarheid op middellange en lange termijn; verzoekt de lidstaten een houdbaar begrotingsbeleid te voeren, in combinatie met handhaving van nationaal gefinancierde en groei-ondersteunende overheidsinvesteringen;

34.

verzoekt de Commissie een alomvattende brede en transparante staatsschuldhoudbaarheidsanalyse (SDSA) te verrichten ter ondersteuning van het besluit van de beleidsmakers om een passend landenspecifiek, duidelijk en transparant aanpassingstraject vast te stellen; onderstreept dat ook gebruik moet worden gemaakt van innovatieve instrumenten en technieken zoals stresstests en stochastische analyses om de risico’s voor de overheidsschulddynamiek (zoals het rente/groei-ecart, de schuldsamenstelling, demografie en houdbaarheid) en de kwaliteit van de overheidsuitgaven beter in kaart te brengen;

EU-kader voor de coördinatie van het begrotingsbeleid

35.

verzoekt de Commissie in het kader van het herzieningsproces haar gedachten te laten gaan over de rol van het begrotingsbeleid binnen de Europese economie, en aandacht te besteden aan de reeds voor de uitbraak vastgestelde tekortkomingen van het EU-kader voor overheidsfinanciën (29), ook gezien de gevolgen van de pandemie;

36.

verzoekt de Commissie te bekijken hoe houdbare overheidsfinanciën en anti-cyclische regels kunnen worden bevorderd, en na te denken over vereenvoudiging van het kader en vergroting van de autonomie van de Commissie bij het handhaven van de regels binnen een kader met grotere verantwoordingsplicht met een grotere eigen inbreng; dringt daarnaast aan op helder gedefinieerde flexibiliteitsmechanismen en transparante regels voor de inzet daarvan, telkens wanneer dit gerechtvaardigd is, resulterend in grotere doeltreffendheid en geloofwaardigheid; beklemtoont het belang van een kader dat zorgt voor coördinatie van het begrotingsbeleid, rekening houdt met veranderingen in de economieën en de financieringscondities, en oog heeft voor de specifieke kenmerken en de beleidsdoelstellingen van de lidstaten; is daarnaast van oordeel dat het EU-kader voor coördinatie van het begrotingsbeleid bij moet dragen aan duurzame en inclusieve groei op de lange termijn in de EU, in combinatie met maatregelen ter waarborging van de schuldhoudbaarheid;

37.

neemt kennis van het voorstel van het EFB waarin staat dat het begrotingskader van de EU moet stoelen op de volgende drie beginselen: i) een schuldanker, dat wil zeggen een schuldratiodoelstelling en een landenspecifieke geleidelijke daling die moet worden bewerkstelligd om deze te bereiken, ii) één enkele indicator voor begrotingsresultaten, dat wil zeggen een uitgavenplafond voor landen die de schuldratiodoelstelling niet halen, en iii) een algemene ontsnappingsclausule, die stoelt op een onafhankelijke analyse en advies;

38.

is van oordeel dat we behoefte hebben aan een realistische en op transparante wijze vastgestelde landenspecifieke geleidelijke daling voor het bereiken van de schuldratiodoelstelling, teneinde voor een betere aansluiting op de situaties in de lidstaten te zorgen en rekening te houden met de mate van schuldhoudbaarheid op nationaal niveau;

39.

is van mening dat, overeenkomstig het voorstel van het EFB, een uitgavenregel met een plafond (30) voor nominale overheidsuitgaven wanneer de overheidsschuld van een land een bepaalde drempel overschrijdt, voor transparantere begrotingsregels in de EU kan zorgen; is van oordeel dat het plafond afhankelijk moet zijn van de verwachte potentiële productiegroei, de verwachte inflatie en de afwijking ten opzichte van het schuldanker; merkt op dat de schuldaflossingskosten en de betalingen voor werkloosheidsuitkeringen (tegen vaste tarieven) uitgesloten zijn, en dat het uitgavenplafond aangepast wordt aan de impact van decretionaire veranderingen in de overheidsinkomsten (d.w.z. directe en indirecte belastingtarieven);

40.

merkt op dat de landenspecifieke daling met een eigen inbreng van de lidstaten de geloofwaardigheid ten goede zal komen en erin zal resulteren dat de lidstaten de regels beter gaan naleven; merkt verder op dat de landenspecifieke daling het resultaat moet zijn van een transparante en alomvattende economische analyse alsook van gesprekken tussen de lidstaten en de Commissie, in de context van het Europees Semester, aangevuld met, in voorkomend geval, overleg met het EFB en de nationale onafhankelijke begrotingsinstanties;

41.

onderstreept dat uitgavenregels een ingebouwde automatische stabiliserende werking hebben (31); merkt op dat uitgavenregels doeltreffender zijn gebleken in het verminderen van de procycliciteitsneiging van begrotingsbeleid (32); beklemtoont het belang van automatische stabilisatoren met het oog op de toenemende onzekerheid; verwijst daarnaast naar de aanbeveling van het EFB om een compensatierekening op te zetten om afwijkingen van het plafond voor netto primaire uitgaven te cumuleren;

42.

wijst erop dat de indicatoren die in het kader voor economische governance centraal staan door de politieke besluitvormers gemakkelijk waargenomen en beheerst moeten kunnen worden zodat de transparantie en begrijpelijkheid voor zowel beleidsmakers als het publiek kunnen worden vergroot; merkt op dat concepten als “analyse van productietekorten” niet aan deze criteria voldoen; beklemtoont dat de onzekerheid omtrent het productietekort in de periode na de crisis nog groter zal zijn dan in het verleden; stelt dat de potentiële productiegroei weliswaar niet waarneembaar is en moet worden geraamd, maar minder vatbaar is voor herzieningen dan het productietekort;

43.

suggereert, in overeenstemming met het EFB, dat de Commissie een aanbeveling doet voor een — door de Raad vast te stellen — algemene ontsnappingsclausule in het geval van onvoorziene economische ontwikkelingen, naar aanleiding van een advies op basis van een onafhankelijke en helder gedefinieerde economische analyse, teneinde de complexiteit te verminderen en ervoor te zorgen dat het in onvoorziene situaties mogelijk blijft te handelen; beklemtoont dat, indien een onafhankelijk orgaan wordt ingeschakeld, de samenstelling daarvan nader moet worden verduidelijkt, teneinde bij de vaststelling van de regels voor objectiviteit te zorgen, de onafhankelijkheid van het orgaan te waarborgen en vertragingen in het proces te voorkomen;

44.

onderstreept dat wanneer de overheidsfinanciën onder druk komen te staan regeringen geneigd zijn minder te investeren; merkt op dat de huidige economische, sociale en milieu-uitdagingen in de EU gerichte inspanningen vergen, met name ten aanzien van sociale veerkracht, klimaatverandering en digitalisering; onderstreept het belang van het EU-kader voor economische governance om regeringen in staat te stellen de overheidsinvesteringen te beschermen zonder de schuldhoudbaarheid in gevaar te brengen; onderstreept dat meer moet worden gedaan om de kwaliteit van de overheidsfinanciën te verbeteren; is van mening dat het accent in het herziene kader meer op de kwaliteit van de staatsschuld moet liggen; onderstreept dat de kwaliteit van de overheidsfinanciën van invloed is op de schuldhoudbaarheid op de lange termijn, en het groeipotentieel op de lange termijn ten goede komt;

45.

wijst er in het bijzonder op dat het EFB heeft aangegeven dat sommige, duidelijk afgebakende duurzame groeibevorderende uitgaven van het plafond voor de netto primaire uitgaven uitgesloten zouden moeten worden;

46.

benadrukt dat overheidsinkomsten een belangrijk aspect zijn van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en dat hun stabiliteit kan bijdragen aan een geloofwaardige strategie om de staatsschuld te verminderen; verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om belastingfraude, belastingontwijking, belastingontduiking en witwaspraktijken harder aan te pakken; herhaalt dat indien de lidstaten op dit gebied serieus actie ondernemen, dit het vertrouwen in de governance van de overheidsfinanciën ten goede komt; merkt op dat een verantwoord uitgavenbeleid een “must” is om te voorkomen dat teruggegrepen moet worden op het middel van belastingverhogingen;

47.

merkt op dat het EFB sterk heeft gepleit voor de invoering van een gemeenschappelijke begrotingscapaciteit op Europees niveau, hetgeen prikkels zou creëren voor een betere naleving van de EU-begrotingsregels; merkt daarnaast op dat andere instellingen zoals het IMF en de ECB deze zienswijze delen;

48.

verwelkomt de initiatieven NGEU en SURE; beklemtoont dat NGEU gefinancierd wordt met door de EU-begroting gegarandeerde schuldemissies; onderstreept dat de EU-schuldemissies (33) voor een nieuw aanbod van veilige Europese activa van hoge kwaliteit zullen zorgen; verzoekt de Commissie het potentieel van het herstelpakket en het SURE-instrument ten volle te benutten, teneinde de convergentie tussen de lidstaten te verbeteren, de beleidsmaatregelen van de EU te bevorderen, en de EU minder kwetsbaar te maken voor economische schokken; merkt op dat de bestaande instrumenten NGEU en SURE in principe een tijdelijk karakter hebben, en onderstreept dat het belangrijk is over een transparant plan te beschikken voor de terugbetaling van de schuld naar aanleiding van de emissies van

Toezicht op macro-economische onevenwichtigheden

49.

beklemtoont het belang van de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden (PMO) voor de opsporing, preventie en aanpak van macro-economische onevenwichtigheden in de EU; neemt nota van de constatering van de Europese Rekenkamer (34) dat het mechanisme voor de tenuitvoerlegging van de PMO over het algemeen goed vormgegeven is, maar dat het potentieel ervan niet volledig wordt benut op een manier die de doeltreffende preventie en correctie van onevenwichtigheden garandeert; merkt verder op dat de classificatie van lidstaten met onevenwichtigheden niet transparant is, de procedure en de implicaties ervan onvoldoende bekend zijn, en de aanbevelingen onvoldoende aanzetten tot beleidsmaatregelen voor het aanpakken van de onevenwichtigheden in kwestie, met name in de eurozone;

50.

dringt aan op een doeltreffender gebruik van het waarschuwingsmechanismeverslag (AMR), en neemt nota van de laatste technische herziening van het PMO-scorebord door de Commissie, en is ingenomen met de gedetailleerde en alomvattende analyse waarop het verslag gebaseerd is; geeft aan dat het scorebord voor de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden rond betekenisvolle indicatoren en drempels gericht en gestroomlijnd moet worden, die de onevenwichtigheden in de eurozone duidelijker definiëren, en op gegevens moet stoelen en transparant moet zijn; wijst erop dat de landenspecifieke aanbevelingen toekomstgerichte richtsnoeren voor de lidstaten moeten zijn; is van mening dat minder strenge aanbevelingen tot meer naleving zullen leiden en dat PMO-relevante landenspecifieke aanbevelingen op beleidsmaatregelen gericht moeten zijn die een rechtstreekse impact kunnen hebben op onevenwichtigheden en, in voorkomend geval, aan moeten sluiten op aanbevelingen voor de eurozone;

51.

is van mening dat duidelijkheid en coherentie met betrekking tot de wisselwerking tussen de PMO en het stabiliteits- en groeipact van cruciaal belang zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de PMO en het stabiliteits- en groeipact;

52.

steunt in dit verband de voorstellen van het EFB die behelzen overwegingen van de PMO mee te laten wegen bij de vaststelling van de eerder genoemde uitgavenregel, waarbij — op basis van een onderlinge afspraak — voor landen met hoge begrotingstekorten een lager uitgavenplafond zou gelden, terwijl landen met een buitensporig extern overschot een hogere drempel voor de uitgavengroei zouden hebben;

53.

dringt aan op een grotere rol voor macroprudentiële autoriteiten met het oog op een betere identificatie van macro-economische onevenwichtigheden vanuit macroprudentieel oogpunt, alsook voor nationale productiviteitsraden, teneinde het gemeenschappelijke begrip van macro-economische ontwikkelingen in het PMO-proces te vergroten;

Governance

54.

onderstreept het belang van het institutionele kader van de EU en van de communautaire methode voor de vaststelling en doeltreffende handhaving van de regels en voor het waarborgen en vergroten van een sterke politieke betrokkenheid en verantwoordingsplicht, en benadrukt dat zwakke politieke betrokkenheid en/of verantwoordingsplicht op nationaal niveau de naleving ondermijnt;

55.

vraagt dat de democratische legitimiteit en de verantwoordingsplicht van en de controle op het kader voor economische governance worden versterkt; is van mening dat, met het oog op meer ownership, de verantwoordelijkheden moeten worden toegewezen op het niveau waar de besluiten worden genomen of uitgevoerd, d.w.z. dat de nationale parlementen de nationale regeringen moeten controleren en dat het Europees Parlement de Europese uitvoerende macht moet controleren; wijst dan ook in het bijzonder op de rol van instellingen en onderstreept hoe belangrijk het is een passend evenwicht te garanderen in de verdeling van verantwoordelijkheden tussen de verschillende instellingen bij de tenuitvoerlegging van het EU-kader voor economische governance;

56.

herinnert eraan dat het Europees Semester een goed functionerend kader is voor de coördinatie van het begrotings-, economisch, sociaal en werkgelegenheidsbeleid in de Europese Unie; geeft aan dat het Semester bijdraagt aan de langetermijndoelstellingen van de EU van duurzame groei, houdbare overheidsfinanciën en opwaartse convergentie; merkt op dat het Semester, sinds de instelling ervan, is uitgebreid met — onder andere — onderwerpen in verband met de financiële sector en belastingen, alsook elementen van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN; merkt op dat de EU, om de economische en sociale veerkracht verder te versterken, invulling moet geven aan de beginselen van de Europese Pijler van sociale rechten; herinnert eraan dat het bevorderen van duurzame groei het bevorderen betekent van begrotingsbeleid dat gericht is op het op middellange termijn realiseren van prudente en houdbare overheidsfinanciën, het bevorderen van sociaal rechtvaardige structurele hervormingen, het aanzwengelen van investeringen om de benutting van het groeipotentieel te verbeteren, en het ondersteunen van een inclusieve transitie naar een duurzame en digitale economie; onderstreept het belang van een nauwere samenwerking op het gebied van beleidscoördinatie tussen de ministers van Werkgelegenheid en Sociale Zaken en de ministers van Financiën, met name in de eurozone; merkt op dat het concept van het Europees Semester geïntroduceerd is met Verordening (EU) nr. 1175/2011, die onderdeel uitmaakt van de herziening van de economische governance in de EU, en dat voorstellen van de Commissie voor het verbeteren van het proces van het Semester welkom zijn;

57.

wijst erop dat een gebrek aan ownership een van de voornaamste zwakke punten van het Europees Semester is; merkt op dat dit kader een reeks langetermijndoelstellingen en -richtsnoeren op EU-niveau moet bevatten, met het oog op de coördinatie van beleidskeuzes die naar behoren aansluiten op de nationale behoeften en prioriteiten, dit alles op basis van een open en inclusieve beleidsdialoog tussen de EU en de nationale instellingen en belanghebbenden; is van oordeel dat de ervaringen die met de governancestructuur van de faciliteit voor herstel en veerkracht zijn opgedaan van groot nut zijn met betrekking tot de nationale ownership, de bevordering van de strategische doelstellingen van de EU, duurzame groei en de landenspecifieke aanbevelingen;

58.

dringt erop aan het Europees Parlement inhoudelijk te betrekken bij het proces van het Europees Semester; beklemtoont het belang van een alomvattend debat over de vaststelling van de overkoepelende doelstellingen en de richtsnoeren;

59.

herinnert eraan dat in het akkoord “Beter wetgeven” wordt herhaald dat het Europees Parlement en de Raad als medewetgevers hun bevoegdheden op voet van gelijkheid moeten uitoefenen en dat de Commissie hen derhalve gelijk moet behandelen, en wijst met klem op de rol en verantwoordelijkheid van de nationale parlementen; merkt op dat het Europees Parlement, overeenkomstig de artikelen 121 en 126 VWEU, de aanbevelingen die de Raad in het kader van het Europees Semester aanneemt niet kan toetsen of amenderen;

60.

dringt aan op strengere democratische controle op EU- en nationaal niveau om de nationale overheden ter verantwoording te roepen; benadrukt dat een grotere nationale politieke ownership of verantwoordingsplicht tot betere naleving leidt; dringt erop aan de interparlementaire samenwerking, inclusief de in artikel 13 van het begrotingspact bedoelde conferentie, verder te ontwikkelen, teneinde, zo nodig, tijdig inhoudelijke besprekingen te kunnen voeren;

61.

erkent dat de macro-economische dialoog op het niveau van de EU belangrijk is voor vergroting van de ownership en verbetering van de beleidscoördinatie, en dringt er dan ook op aan deze nieuw leven in te blazen door middel van dialogen op het niveau van de eurozone en op nationaal niveau met regeringsvertegenwoordigers, werkgeversorganisaties en vakbonden, en te overwegen op beide niveaus uitwisselingen met de centrale banken te organiseren;

62.

wijst erop dat de bevoegde commissie van het Europees Parlement, in overeenstemming met de wetgeving, de voorzitter van de Raad, de Commissie en, in voorkomend geval, de voorzitter van de Europese Raad of de voorzitter van de Eurogroep, mag verzoeken voor de commissie in kwestie te verschijnen, net als lidstaten, in het kader van een specifieke procedure in het kader van de economische governance;

63.

benadrukt het belang van de tenuitvoerlegging van de Europese Pijler van sociale rechten en van de verwezenlijking van de milieudoelstellingen overeenkomstig de verbintenissen van de EU op het gebied van klimaat, milieu en duurzame ontwikkeling; verzoekt de Commissie en de Europese Raad dringend om bij het economisch bestuur van de Unie rekening te houden met deze verbintenissen; vraagt dat bij de monitoring van de prestaties van de lidstaten ten aanzien van de beginselen van de Europese Pijler van sociale rechten ten volle rekening wordt gehouden met het sociaal scorebord daarvan; neemt er kennis van dat de Commissie haar initiatief bevestigt om het herziene sociale scorebord onderdeel te laten uitmaken van het kader voor beleidscoördinatie in het kader van het Europees Semester neemt er kennis van dat de leiders van de EU positief hebben gereageerd op het gezamenlijke voorstel van de Europese sociale partners voor een reeks alternatieve indicatoren voor het meten van de vooruitgang op economisch, sociaal en milieuvlak, ter aanvulling van het bbp als welvaartsmaat voor inclusieve en duurzame groei; pleit ervoor bij het uitwerken van beleidsaanbevelingen beter rekening te houden met scoreborden;

64.

is van oordeel dat afstemming van het begrotingsbeleid van de lidstaten op de toezeggingen van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs prioriteit verdient en dat het concept competitieve duurzaamheid en de vier assen daarvan, zoals geïdentificeerd in de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2020, dé prioriteit van de EU-strategie voor groei op de lange termijn moeten zijn, in overeenstemming met de Europese Green Deal; merkt op dat het klimaat een reëel en groot risico vormt voor de houdbaarheid van het begrotingsbeleid van de lidstaten;

65.

is het eens met de Europese Rekenkamer dat de landenspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester beter ontworpen en ten uitvoer gelegd moeten worden (35); stelt voor de beleidsaanbevelingen nauwkeuriger te richten met landenspecifieke beleidsdoelstellingen voor de middellange en de lange termijn;

66.

is ingenomen met de aanzienlijke verbeteringen in de rol van onafhankelijke begrotingsinstanties in de nationale begrotingsprocessen, hetgeen door middel van zowel monitoring als onafhankelijke analyses voor meer transparantie en verantwoording met betrekking tot het begrotingsbeleid zorgt; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de onafhankelijke begrotingsinstanties aan de voorwaarden voldoen om hun mandaten en taken uit te voeren, en onderstreept dat het belangrijk is te garanderen dat deze instanties, in voorkomend geval, verantwoording afleggen aan het Europees Parlement en de nationale parlementen;

67.

benadrukt dat elke lidstaat met het oog op een betere handhaving moet streven naar een sterke betrokkenheid bij aanbevelingen met betrekking tot het economisch beleid en dat in dit kader moet worden gestreefd naar een juist evenwicht tussen collegiale ondersteuning, groepsdruk, financiële prikkels en financiële gevolgen;

68.

is ingenomen met de sluiting van het interinstitutionele akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende nieuwe eigen middelen, met een routekaart voor de invoering daarvan;

69.

verzoekt de Commissie verder na te denken over de opzet en de tenuitvoerlegging van de macro-economische aanpassingsprogramma’s, en in het bijzonder over de noodzaak van vergroting van de transparantie, de ownership en de democratische verantwoordingsplicht van het besluitvormingsproces, met de passende participatie van de belanghebbende partijen en het Europees Parlement; herinnert de Commissie en de Raad in dit verband aan het standpunt dat het Parlement in de plenaire vergadering heeft ingenomen ten aanzien van Verordening (EU) nr. 472/2013;

70.

merkt op dat lidstaten waarvoor geen macro-economisch aanpassingsprogramma meer geldt ook onder verscherpt toezicht staan binnen het Europees Semester en dat, in voorkomend geval, grondige evaluaties kunnen worden uitgevoerd;

71.

merkt op dat de Eurogroep en de Eurotop informele formaties voor discussie binnen van de Raad Economische en Financiële Zaken (Ecofin) zijn; verzoekt de lidstaten binnen het communautaire kader te handelen en daarbij de rol van het Europees Parlement als medewetgever en zijn recht op democratisch toezicht te waarborgen;

72.

dringt erop aan dat de Eurogroep wordt onderworpen aan een reglement van orde met het oog op transparantere besluitvorming en meer verantwoordingsplicht; dringt aan op onderlinge overeenstemming tussen de Eurogroep en het Europees Parlement over de vraag hoe deze doelstellingen het best kunnen worden verwezenlijkt; onderstreept dat het belangrijk is over mechanismen te beschikken die het mogelijk maken dat, in voorkomend geval, ook landen die geen onderdeel van de eurozone uitmaken aan de discussies kunnen deelnemen;

73.

benadrukt dat het belangrijk is het besluitvormingskader voor de economische governance van de EU onder de communautaire methode te laten vallen;

74.

benadrukt het belang van een debat over economische governance met de burgers, maatschappelijke organisaties, de sociale partners en een reeks belanghebbenden op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau, als onderdeel van de Conferentie over de toekomst van Europa; ziet in dit verband de Conferentie over de toekomst van Europa als potentieel forum om over grotere democratische legitimiteit na te denken middels een grotere betrokkenheid van het Europees Parlement, als publiek en democratisch gremium, bij de vaststelling en handhaving van gemeenschappelijke EU-regels inzake de coördinatie van economisch beleid;

o

o o

75.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Eurogroep, het Comité van de Regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB C 70 E van 8.3.2012, blz. 19.

(2)  PB C 33 E van 5.2.2013, blz. 140.

(3)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 41.

(4)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 1.

(5)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 8.

(6)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 12.

(7)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25.

(8)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 33.

(9)  PB L 140 van 27.5.2013, blz. 1.

(10)  PB L 140 van 27.5.2013, blz. 11.

(11)  PB C 407 van 4.11.2016, blz. 86.

(12)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005.

(13)  PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13.

(14)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(15)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0054.

(16)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0124.

(17)  PB L 159 van 20.5.2020, blz. 1.

(18)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0206.

(19)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0220.

(20)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0305.

(21)  PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17.

(22)  Commissie, SWD(2020)0098, “De herstelbehoeften van Europa in kaart brengen”, 27.5.2020, blz. 14.

(23)  In deze raming wordt alleen rekening gehouden met gezondheidszorg en langdurige zorg (70 miljard EUR), onderwijs en een leven lang leren (15 miljard EUR), en betaalbare huisvesting (57 miljard EUR). Bron: Fransen, L., Bufalo, G., Reviglio, E., “Boosting Investment in Social Infrastructure in Europe”, verslag van de taskforce op hoog niveau inzake investeringen in sociale infrastructuur in Europa, 2018, blz. 116.

(24)  Commissie, SWD(2020)0098, “De herstelbehoeften van Europa in kaart brengen”, 27.5.2020, blz. 18.

(25)  Extreme rampen leiden vaak tot een daling van de economische productie (Botzen, Deschenes en Sanders, 2019). Het IMF voorspelt dat grote, met het weer verband houdende rampen negatieve effecten kunnen hebben op het reële bbp per hoofd van de bevolking en dat landen die grote natuurrampen beter het hoofd kunnen bieden, deze effecten beter zullen kunnen opvangen.

(26)  De economische voorjaarsprognose 2021 van de Commissie laat voor 2020 een krimp van 6,1 % van het bbp in de EU zien en van 6,6 % in de eurozone. De groei van het bbp zal zich op de korte termijn naar verwachting slechts langzaam herstellen, met 4,2 % in 2021 en 4,4 % in 2022 in de EU, en 4,3 % in 2021 en 4,4 % in 2022 in de eurozone.

(27)  World Economic Outlook: Managing Divergent Recoveries, IMF (april 2021).

(28)  Met name via het herstelpakket en het SURE-instrument.

(29)  Europees Begrotingscomité (2018), Jaarverslag 2018, september, en Europees Begrotingscomité (2020), Jaarverslag 2020, september.

(30)  Een plafond dat wordt vastgelegd voor 3 à 5 jaar en dat afhankelijk is van de verwachte potentiële productiegroei, de verwachte inflatie en de afwijking ten opzichte van het schuldanker.

(31)  Beoordeling van de EU-begrotingsregels door het EFB, met bijzondere aandacht voor de sixpack- en twopackwetgeving: “het plafond voor primaire netto-uitgaven heeft een ingebouwde automatische stabiliserende werking: wanneer de groei van de daadwerkelijke productie trager is dan het trendpercentage van potentiële productie, zullen de primaire uitgaven sneller stijgen dat dit percentage, terwijl een stijgende verhouding tussen uitgaven en bbp zal helpen de economie te stabiliseren, en vice versa, als het daadwerkelijke bbp sneller stijgt dan de trend, zal het aandeel van de netto-uitgaven als percentage van het bbp dalen”.

(32)  Manescu, C., Bova, E. (2021), Effectiveness of national expenditure rules: Evidence from EU member states.

(33)  NGEU- en SURE-obligaties.

(34)  Speciaal verslag nr. 03/2018: Controle van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden (PMO), Europese Rekenkamer.

(35)  Europese Rekenkamer.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/204


P9_TA(2021)0359

De situatie in Nicaragua

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over de situatie in Nicaragua (2021/2777(RSP))

(2022/C 99/22)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Nicaragua en met name die van 19 december 2019 over de situatie van mensenrechten en democratie in Nicaragua (1), en die van 8 oktober 2020 over de wet “buitenlandse agenten” in Nicaragua (2),

gezien de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (3),

gezien Verordening (EU) 2020/1998 (4) en Besluit (GBVB) 2020/1999 van de Raad van 7 december 2020 betreffende beperkende maatregelen tegen ernstige schendingen van de mensenrechten (5), Besluit (GBVB) 2020/607 van de Raad van 4 mei 2020 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2019/1720 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Nicaragua (6), Uitvoeringsverordening (EU) 2020/606 van de Raad van 4 mei 2020 tot uitvoering van Verordening (EU) 2019/1716 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Nicaragua (7) en het besluit tot verlenging van die sancties tot en met 15 oktober 2021,

gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger namens de Europese Unie van 10 juni 2021 over de verslechterende politieke situatie in Nicaragua, de verklaring van zijn woordvoerder van 6 mei 2021 over de nieuwe kieswet, en de gezamenlijke verklaring van 59 landen over Nicaragua op de 47e zitting van de VN-Mensenrechtenraad op 22 juni 2021,

gezien de verklaring van 15 juni 2021 van de voorzitters van de Commissie buitenlandse zaken en de Delegatie voor de betrekkingen met de landen in Midden-Amerika over de huidige detentie van oppositieleiders in Nicaragua,

gezien de verklaring van de woordvoerder van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten over Nicaragua van 28 mei 2021 en de mondelinge update van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten Michelle Bachelet tijdens de 47e zitting van de Mensenrechtenraad van 22 juni 2021 over de mensenrechtensituatie in Nicaragua,

gezien de verklaring van het secretariaat-generaal van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) van 6 mei 2021 over de benoeming van de magistraten van de Hoge Kiesraad en de hervorming van de kieswet in Nicaragua, en de resolutie van de OAS van 15 juni 2021 over de situatie in Nicaragua,

gezien de verklaringen van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten, de door het speciaal toezichtmechanisme voor Nicaragua (MESENI) gepubliceerde nieuwsbrieven en de opmerkingen over de situatie in Nicaragua van Antonia Urrejola, voorzitter van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten, tijdens de buitengewone vergadering van de Permanente Raad van de OAS op 23 juni 2021,

gezien het hoofdstuk over Nicaragua in het jaarverslag van de EU inzake mensenrechten en democratie in de wereld in 2020, dat op 21 juni 2021 door de Raad is aangenomen,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

gezien de grondwet van Nicaragua,

gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de situatie op het gebied van mensenrechten en democratie in Nicaragua verder ernstig is verslechterd na de gewelddadige onderdrukking van de burgerprotesten in april 2018; overwegende dat sindsdien ten minste 130 mensen om politieke redenen van hun vrijheid zijn beroofd, terwijl de tegenstanders van de regering en hun gezinnen voortdurend zowel fysiek als online dreigen te worden geïntimideerd door de politie en regeringsaanhangers; overwegende dat willekeurige detentie sinds de protesten van 2018 steeds vaker wordt gebruikt als middel om activisten en dissidenten te bestraffen; overwegende dat activisten een bijzonder risico lopen op geweld, met inbegrip van seksueel en gendergerelateerd geweld; overwegende dat gedetineerden in de gevangenis worden mishandeld, dat hun medische zorg en toegang tot hun advocaten worden ontzegd, dat zij worden aangevallen en seksueel worden misbruikt, en dat mensen die tegen de regering protesteren in maximaal beveiligde cellen worden geplaatst met verscherpte bewaking, fouilleringen en isolatie; overwegende dat er bijzondere bezorgdheid bestaat over de situatie van vrouwen en ouderen die van hun vrijheid zijn beroofd;

B.

overwegende dat sinds 2018 als gevolg van de huidige situatie meer dan 108 000 Nicaraguanen gedwongen waren te vluchten en in de buurlanden asiel aan te vragen, van wie driekwart bescherming heeft gezocht in Costa Rica;

C.

overwegende dat de Nationale Vergadering van Nicaragua op 4 mei 2021 hervormingen van de kieswet (wet nr. 331) heeft goedgekeurd, waarin de onlangs aangenomen bestraffende wetten zijn opgenomen; overwegende dat de genoemde hervorming ook regels omvat die de verkiezingsstrijd en de uitoefening van politieke rechten beperken, de deelname van de politieke oppositie nog verder beknotten en in strijd met de internationale normen de openbare vrijheden aan banden leggen, met name het recht op deelname aan het openbare leven, het recht van vereniging, de vrijheid van meningsuiting, het recht op sociaal protest, en het recht op verdediging van onder meer de rechten van de burgers; overwegende dat deze hervormingen voorbijgaan aan de eisen van de oppositie, het maatschappelijk middenveld en de internationale gemeenschap;

D.

overwegende dat de nieuwe Hoge Kiesraad een orgaan is dat toeziet op en de regie voert over het verkiezingsproces in Nicaragua; overwegende dat dit proces moet worden geleid door een onpartijdig, onafhankelijk en transparant orgaan dat de democratische beginselen en de daadwerkelijke pluralistische uitoefening van de burgerlijke en politieke rechten van de bevolking hoog in het vaandel draagt; overwegende dat de leden van de Hoge Kiesraad zijn benoemd door de Nationale Vergadering van Nicaragua, die volledig door Ortega wordt gecontroleerd; overwegende dat de Hoge Kiesraad hierdoor een partijdig en niet-transparant orgaan wordt, wat het politieke bedrijf verder uitholt; overwegende dat deze benoemingen samen met de recente electorale hervormingen niet het resultaat zijn van de dialoog tussen de regering en oppositiegroepen, waarop de EU en de internationale gemeenschap herhaaldelijk hebben aangedrongen, maar door de regerende meerderheid zijn opgelegd;

E.

overwegende dat de Nicaraguaanse autoriteiten de afgelopen weken twee politieke partijen zonder behoorlijke rechtsgang hebben ontbonden met methoden die in strijd zijn met de internationale normen en standaarden; overwegende dat de ontbinding van politieke partijen — de Partido de Restauración Democrática en de Partido Conservador — en het instellen van politiek gemotiveerde strafrechtelijke onderzoeken die zonder behoorlijke rechtsgang kunnen leiden tot de diskwalificatie van kandidaten van de democratische oppositie, niet alleen het passieve kiesrecht van kandidaten ondermijnen, maar ook het recht van de kiezers om de kandidaten van hun keuze te kiezen; overwegende dat deze maatregelen, gecombineerd met het politieke gebruik van het gerechtelijk apparaat, in strijd zijn met de democratische grondbeginselen en een ernstige schending vormen van de rechten van het Nicaraguaanse volk krachtens de Nicaraguaanse grondwet en het internationaal recht;

F.

overwegende dat sinds begin juni 2021 ten minste 21 leden van de democratische oppositie, waaronder zes kandidaten van de presidentiële voorverkiezingen en vakbonds- en politieke leiders, willekeurig zijn gearresteerd op basis van politiek gemanipuleerde en vage strafrechtelijke aanklachten zonder enig bewijs, in een proces dat wordt ontsierd door ernstige schendingen van procedurele waarborgen, hetgeen wijst op het gebrek aan onafhankelijkheid van de rechterlijke macht; overwegende dat tientallen prominente leden van de oppositie melden dat zij stelselmatig worden lastiggevallen en onder voortdurende intimidatie leven, waarbij de politie bijna permanent voor hun huizen is gestationeerd of hen op straat volgt en hen belet zich vrij te bewegen;

G.

overwegende dat de Nicaraguaanse regering de afgelopen jaren steeds restrictievere wetten heeft aangenomen, zoals de “Wet voor de regulering van buitenlandse agenten”, de “Speciale wet inzake cybercriminaliteit”, de “Wet inzake haatmisdrijven”, de “Wet op de bescherming van het recht van het volk op onafhankelijkheid, soevereiniteit en zelfbeschikking voor de vrede”, alsook een wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, waarmee de periode van onderzoek werd verlengd tot 90 dagen in plaats van de grondwettelijke termijn van 48 uur; overwegende dat deze wetten de repressie institutionaliseren en de daden legaliseren die sinds de vaststelling van de wetten in het land zijn begaan;

H.

overwegende dat de voortdurende intimidatie en criminalisering van onafhankelijke media het recht op vrije meningsuiting beknotten en het recht van het publiek om werkelijk geïnformeerd te worden ondermijnen; overwegende dat vrijheid van meningsuiting, zowel online als offline, in elke democratie op elk moment van cruciaal belang is, maar van het allergrootste belang is tijdens een verkiezingsperiode; overwegende dat publieke verklaringen van overheidsinstanties en regeringsgezinde media erop gericht zijn degenen die als dissidenten worden beschouwd, te stigmatiseren;

I.

overwegende dat deze verontrustende ontwikkelingen, waar de Nicaraguaanse regering verantwoordelijk voor is, aantonen dat het regime steeds meer richting autoritarisme beweegt, waardoor de democratische ruimte wordt ingeperkt, alsook het nationale begrip en de internationale bemiddeling voor een vreedzame oplossing van het conflict, hetgeen het houden van vrije en eerlijke verkiezingen op 7 november 2021 duidelijk in de weg staat; overwegende dat de EU, andere internationale actoren en mensenrechtenorganisaties hebben gewaarschuwd dat er een gegronde vrees bestond dat deze wetten zouden worden gebruikt tegen mensen die zich uitspreken tegen repressief beleid;

J.

overwegende dat de interdisciplinaire groep van onafhankelijke deskundigen van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten reeds heeft aangegeven dat de methoden die worden gebruikt om straatprotesten de kop in te drukken, kunnen worden beschouwd als misdaden tegen de menselijkheid;

K.

overwegende dat bijna geen enkele van de aanbevelingen die het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten aan Nicaragua heeft gedaan, ten uitvoer is gelegd, hetgeen heeft geleid tot aanhoudende straffeloosheid en verdere schendingen;

L.

overwegende dat de hervormingen van de consumentenwet (wet nr. 842) door de Nationale Vergadering van Nicaragua de banken verplichten rekeningen te openen voor familieleden van personen die door de regering van de VS en andere landen zijn gesanctioneerd en die worden beschuldigd van corruptie, witwassen van geld en schendingen van de mensenrechten; overwegende dat de familie Ortega-Murillo ervan wordt beschuldigd een bedrijvenimperium op het vlak van telecommunicatie, energie en andere sectoren op te bouwen;

M.

overwegende dat de ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden integraal deel uitmaken van het extern beleid van de EU en zijn opgenomen in de associatieovereenkomst tussen de EU en de landen van Midden-Amerika van 2012;

1.

betuigt zijn solidariteit met de Nicaraguaanse bevolking en veroordeelt ten stelligste alle repressieve acties van de Nicaraguaanse autoriteiten tegen (leden van) democratische oppositiepartijen, journalisten en andere medewerkers van de media, studenten, inheemse bewoners, verdedigers van de mensenrechten en het maatschappelijk middenveld, alsmede hun familieleden, en veroordeelt met name de doden die zijn veroorzaakt; roept op tot onmiddellijke stopzetting van het opleggen van beperkende maatregelen, de repressie en de schendingen van de mensenrechten, en roept op tot het afleggen van rekenschap voor de ernstige schendingen die de Nicaraguaanse regering sinds 2018 heeft begaan;

2.

dringt aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle willekeurig vastgehouden politieke gevangenen, onder wie de kandidaten van de presidentiële voorverkiezingen Cristiana Chamorro, Arturo Cruz, Félix Maradiaga, Juan Sebastián Chamorro, Miguel Mora en Medardo Mairena, de politieke leiders José Pallais, José Adán Aguerri, Dora María Téllez, Hugo Torres, Víctor Hugo Tinoco, Violeta Granera, Ana Margarita Vijil, Suyen Barahona en Pedro Joaquín Chamorro en andere activisten van de oppositie, mensenrechtenverdedigers en journalisten; roept bovendien op tot het waarborgen van de eerbiediging van hun fundamentele rechtswaarborgen, hun mensenrechten en hun burgerrechten en politieke rechten; eist dat de regering een onmiddellijk bewijs levert dat de gevangen gezette personen nog leven, en dat zij aangeeft waar zij gevangen zitten; herinnert eraan dat degenen die in ballingschap leven, alle garanties moeten krijgen voor hun terugkeer naar het land;

3.

verzoekt de regering van Nicaragua de feitelijke staat van beleg op te heffen, de rol van de nationale politie als niet-politieke, niet-partijgebonden en niet-deliberatieve macht te eerbiedigen, de paramilitaire troepen te ontwapenen, de met de Alianza Cívica ondertekende akkoorden na te komen en de rechten van de burgers te herstellen; herhaalt zijn oproep aan de regering om maatschappelijke organisaties in staat te stellen in een veilig en gunstig klimaat te opereren, zonder vrees voor represailles;

4.

herhaalt dat het herstel van de inclusieve dialoog en democratie de enige vreedzame uitweg is uit de politieke, economische en sociale crisis in Nicaragua; onderstreept dat de hervormingen op een inclusieve en transparante wijze moeten worden doorgevoerd; verzoekt de EU-delegatie in Nicaragua haar diplomatieke betrokkenheid bij het verkiezingsproces voort te zetten en te intensiveren en de autoriteiten te blijven benaderen om een politieke oplossing voor de crisis in Nicaragua te vinden;

5.

dringt er bij de Nicaraguaanse autoriteiten op aan onmiddellijk wijzigingen in de kieswet door te voeren overeenkomstig de internationale parameters die de OAS in haar resolutie van 21 oktober 2020 heeft geëist, onpartijdige personen in de verschillende verkiezingsstructuren aan te wijzen, de rechtspositie terug te geven aan de partijen die ervan zijn ontdaan, het passieve en actieve kiesrecht van de Nicaraguanen te respecteren, de onbeperkte aanwezigheid van nationale en internationale verkiezingswaarnemingsorganen te garanderen, en zich tegelijkertijd te verbinden tot politieke coëxistentie na de verkiezingen; beklemtoont dat, wil het Europees Parlement de verkiezingen en de daaruit voortkomende regering erkennen, de door de OAS en de internationale organisaties gevraagde veranderingen moeten worden doorgevoerd, met name het herstel van de rechten en vrijheden die een vrij, geloofwaardig en rechtvaardig verkiezingsproces mogelijk maken;

6.

veroordeelt de aanneming en uitvoering van de restrictieve en bestraffende wetten en roept op tot de onmiddellijke intrekking ervan; benadrukt dat deze wetten indruisen tegen de rechten en vrijheden van de Nicaraguanen zoals die zijn vastgelegd in de grondwet van de Republiek Nicaragua, het Inter-Amerikaans Democratisch Handvest en andere internationale verdragen die door Nicaragua zijn ondertekend; verwerpt het oneigenlijke gebruik van instellingen en wetten door de autoritaire regering van Nicaragua met de bedoeling maatschappelijke organisaties en politieke tegenstanders te criminaliseren;

7.

herhaalt zijn oproep aan de Nicaraguaanse autoriteiten om onbelemmerde toegang te verlenen aan het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten (OHCHR), de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten (IACHR) en haar interdisciplinaire groep van onafhankelijke deskundigen (GIEI), het speciaal toezichtmechanisme voor Nicaragua (MESENI), de internationale maatschappelijke organisaties en de instellingen van de Europese Unie, teneinde de eerbiediging van de mensenrechten in Nicaragua te waarborgen; herhaalt zijn oproep om de rechtspersoonlijkheid van organisaties van mensenrechtenverdedigers, zoals het Centro Nicaragüense de Derechos Humanos (CENIDH), onmiddellijk te herstellen;

8.

roept de regering van Nicaragua op een onafhankelijke onderzoekseenheid op te richten met internationale deskundigen om toezicht te houden op geloofwaardige, onpartijdige en uitputtende onderzoeken door de procureur-generaal naar de vermeende verantwoordelijkheid van hoge politiefunctionarissen voor ernstige mensenrechtenschendingen die in het kader van de repressie van 2018 en daarna zijn begaan;

9.

verzoekt het Centraal-Amerikaans Integratiesysteem (SICA) en zijn lidstaten een actieve rol te spelen bij de verdediging, bescherming en bevordering van de democratie en de verdediging van de mensenrechten in Nicaragua, zoals vastgelegd in het Protocol van Tegucigalpa van 1991 en in het Kaderverdrag inzake democratische veiligheid in Midden-Amerika van 1995, waarin in artikel 1 is bepaald dat democratie berust op het bestaan van door middel van algemene, vrije en geheime verkiezingen gekozen regeringen en op de onvoorwaardelijke eerbiediging van alle mensenrechten in de staten die deel uitmaken van de Midden-Amerikaanse regio;

10.

verzoekt de Financial Action Task Force (FATF) de nodige coördinatie met het Amerikaanse Office of Foreign Assets Control tot stand te brengen om de internationale financiële veiligheid te waarborgen ten aanzien van illegale praktijken die terug te voeren zijn op het bewind van Ortega-Murillo en zijn medewerkers en hun handelsbetrekkingen en tegoeden in de Europese landen; onderstreept dat Nicaragua sinds oktober 2020 door de FATF op de zwarte lijst is geplaatst;

11.

verzoekt de Raad en de lidstaten de lijst van te sanctioneren personen en entiteiten, met inbegrip van de president en de vicepresident van Nicaragua en hun naaste omgeving, spoedig uit te breiden en er daarbij in het bijzonder voor te zorgen dat het Nicaraguaanse volk niet wordt geschaad; benadrukt dat de EU-steun voor maatschappelijke organisaties, mensenrechtenverdedigers en de bevolking van Nicaragua via onder meer de humanitaire en ontwikkelingsprogramma's van de EU in stand moet worden gehouden en dat gewaarborgd moet worden dat deze de echte begunstigden en niet de regering en de autoriteiten bereikt, om de gevolgen van COVID-19 en de huidige onderdrukking door de overheid te verzachten en te voorkomen dat deze crisis uitgroeit tot een humanitaire crisis; wijst erop dat Nicaragua in het kader van de associatieovereenkomst tussen de EU en de landen van Midden-Amerika de beginselen van de rechtsstaat, de democratie en de mensenrechten moet eerbiedigen en bestendigen, en herhaalt zijn eis dat de democratieclausule van de associatieovereenkomst gezien de huidige omstandigheden in werking moet worden gesteld;

12.

prijst en steunt de inspanningen en positieve werkzaamheden van de EU-delegatie in Nicaragua in een zeer gecompliceerde omgeving; verzoekt de EU en haar lidstaten de situatie ter plaatse nauwlettend te volgen via hun vertegenwoordigers en ambassades in Nicaragua, onder meer door middel van toezicht op processen en via bezoeken aan critici en oppositieleiders in de gevangenis of onder huisarrest;

13.

verzoekt de EU-delegatie in Nicaragua en de lidstaten, waar passend, de afgifte van noodvisa te vergemakkelijken en in de lidstaten tijdelijke opvang om politieke redenen te bieden;

14.

verzoekt zijn Conferentie van voorzitters een onderzoeksmissie naar Nicaragua te sturen en de Delegatie voor de betrekkingen met de landen van Midden-Amerika daarbij te betrekken om de mensenrechtensituatie en de politieke situatie te beoordelen;

15.

herinnert aan zijn oproep in zijn resolutie van 14 maart 2019 om Alessio Casimirri, die nog steeds in Managua woont onder de bescherming van de Nicaraguaanse regering, onmiddellijk uit te leveren aan Italië, waar hij definitief is veroordeeld tot zes levenslange gevangenisstraffen voor zijn bewezen betrokkenheid bij de ontvoering en de moord op de voormalige premier en leider van de christendemocratische partij Aldo Moro en de moord op zijn bewakers in Rome op 16 maart 1978;

16.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Organisatie van Amerikaanse Staten, de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering, het Midden-Amerikaans Parlement, de Groep van Lima en de regering en het parlement van de Republiek Nicaragua.

(1)  PB C 255 van 29.6.2021, blz. 65.

(2)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0259.

(3)  PB L 346 van 15.12.2012, blz. 3.

(4)  PB L 410 I van 7.12.2020, blz. 1.

(5)  PB L 410 I van 7.12.2020, blz. 13.

(6)  PB L 139 I van 4.5.2020, blz. 4.

(7)  PB L 139 I van 4.5.2020, blz. 1.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/209


P9_TA(2021)0360

Onderdrukking van de oppositie in Turkije en in het bijzonder van de HDP

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over de onderdrukking van de oppositie in Turkije, met name de Democratische Partij van de Volkeren (HDP) (2021/2788(RSP))

(2022/C 99/23)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Turkije, met name die van 19 mei 2021 over de Commissieverslagen 2019-2020 over Turkije (1), van 20 januari 2021 over de mensenrechtensituatie in Turkije, met name het geval van Selahattin Demirtaş en andere politieke gevangenen (2) en van 19 september 2019 over de situatie in Turkije, met name de afzetting van verkozen burgemeesters (3),

gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2020 inzake het uitbreidingsbeleid van de EU (COM(2020)0660) en het bijbehorende verslag over Turkije 2020 (SWD(2020)0355),

gezien het onderhandelingskader voor Turkije van 3 oktober 2005 en het feit dat Turkije, net als alle andere landen die willen toetreden tot de EU, de criteria van Kopenhagen volledig moet naleven,

gezien de conclusies van de Europese Raad van 24 juni 2021 over externe betrekkingen en andere relevante conclusies van de Raad en de Europese Raad over Turkije,

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 22 maart 2021 over de stand van de politieke, economische en handelsbetrekkingen tussen de EU en Turkije (JOIN(2021)0008),

gezien de verklaring van de woordvoerder voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van de Europese Dienst voor extern optreden van 19 augustus 2019 over de afzetting van verkozen burgemeesters en de arrestatie van honderden mensen in het zuidoosten van Turkije, en de verklaringen van 21 en 25 december 2020,

gezien de gezamenlijke verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid / vicevoorzitter van de Commissie, Josep Borrell, en de commissaris voor Nabuurschap en Uitbreiding, Olivér Várhelyi, van 18 maart 2021 over de recente maatregelen van Turkije tegen de Democratische Partij van de Volkeren,

gezien artikel 46 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, waarin is neergelegd dat de hoge verdragsluitende partijen zich ertoe verbinden zich te houden aan einduitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in zaken waarbij zij partij zijn,

gezien het arrest van de Grote Kamer van het EHRM van 22 december 2020 in de zaak Demirtaş tegen Turkije (14305/17),

gezien Resolutie 2347 van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa (PACE) van 23 oktober 2020, getiteld “New crackdown on political opposition and civil dissent in Turkey: urgent need to safeguard Council of Europe standards”, en PACE-resolutie 2260 van 24 januari 2019, getiteld “The worsening situation of opposition politicians in Turkey: what can be done to protect their fundamental rights in a Council of Europe member State?”,

gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat er in Turkije sprake is van een algemene achteruitgang op het gebied van de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat en dat de oppositiepartijen in Turkije, en met name de Democratische Partij van de Volkeren (HDP), voortdurend en steeds vaker het doelwit zijn van de Turkse autoriteiten;

B.

overwegende dat de hoofdaanklager van het Turkse Hof van Beroep op 17 maart 2021 voor het eerst een aanklacht heeft ingediend bij het Constitutioneel Hof met daarin een vordering tot ontbinding van de HDP, de op twee na grootste partij in het Turkse parlement; overwegende dat de algemene assemblee van het Constitutioneel Hof op 31 maart 2021 heeft vastgesteld dat er in verband met deze aanklacht sprake was van vormfouten, waarna de zaak werd terugverwezen naar het Openbaar Ministerie; overwegende dat er op 7 juni 2021 een herziene aanklacht werd ingediend, waarin niet alleen wordt geëist dat de HDP wordt ontbonden, maar ook dat bijna 500 HDP-leden een verbod krijgen op het bedrijven van politiek en dat de bankrekeningen van de partij worden bevroren; overwegende dat de algemene assemblee van het Constitutioneel Hof deze herziene aanklacht op 21 juni 2021 unaniem heeft geaccepteerd;

C.

overwegende dat de hoofdaanklager de meeste van zijn beschuldigingen baseert op de Kobanî-protesten, naar aanleiding waarvan een rechtszaak werd aangespannen tegen HDP-politici, waaronder de voormalige leiders van de partij Selahattin Demirtaş en Figen Yüksekdağ, die nog niet is afgerond; overwegende dat deze beschuldigingen hoofdzakelijk berusten op een tweet van de partijleiding van de HDP (van 6 oktober 2014), waarin werd opgeroepen te demonstreren uit solidariteit met de bevolking van de stad Kobanî die belegerd werd door ISIS en tegen het embargo van Turkije met betrekking tot Kobanî; overwegende dat tijdens deze demonstraties meer dan vijftig mensen, waarvan de overgrote meerderheid HDP-leden of -sympathisanten waren, bij confrontaties met de Turkse politie werden gedood;

D.

overwegende dat er in het Kobanî-proces 108 HDP-leden als verdachte zijn aangemerkt; overwegende dat 28 van deze personen in afwachting van hun proces zijn gearresteerd; overwegende dat er gerechtelijke beperkingen gelden voor zes personen en aanhoudingsbevelen zijn uitgevaardigd tegen 75 personen; overwegende dat het Parlement het Kobanî-proces en andere relevante rechtszaken op de voet zal blijven volgen;

E.

overwegende dat het Constitutioneel Hof in het verleden zes pro-Koerdische politieke partijen heeft verboden;

F.

overwegende dat het EHRM zich in vele processen op het standpunt heeft gesteld dat het verbieden van politieke partijen in strijd is met het recht van vereniging als bedoeld in artikel 11 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens; overwegende dat de Europese Raad in zijn conclusies van 24 juni 2021 stelt dat het nemen van maatregelen tegen politieke partijen een belangrijke achteruitgang betekent voor de mensenrechten en indruist tegen de verplichting van Turkije om de democratie en de rechtsstaat te eerbiedigen, en dat de dialoog over deze kwestie een integraal onderdeel zal blijven uitmaken van de betrekkingen tussen de EU en Turkije;

G.

overwegende dat op 17 juni 2021 Deniz Poyraz, werkneemster en lid van de HDP, is vermoord in het partijkantoor in İzmir; overwegende dat haar lichaam na haar dood verminkt zou zijn; overwegende dat in 2015 en 2016 honderden partijkantoren van de HDP, waaronder het hoofdkantoor in Ankara, zijn aangevallen en in veel gevallen ook in brand zijn gestoken;

H.

overwegende dat ongeveer 4 000 HDP-leden en -medewerkers nog steeds in de gevangenis zitten, waaronder een aantal parlementsleden;

I.

overwegende dat drie parlementsleden van de HDP hun parlementaire zetel en hun parlementaire onschendbaarheid zijn afgenomen en dat zij vervolgens zijn gearresteerd;

J.

overwegende dat de aanklagers van het Ministerie van Justitie op 30 juni 2021 bij het Gemengd Parlementair Comité voor constitutionele en juridische zaken van de Grote Nationale Vergadering van Turkije samenvattingen van procedures hebben ingediend met het oog op de opheffing van de wettelijke immuniteit van twintig parlementsleden van zes verschillende oppositiepartijen; overwegende dat deze procedures gericht zijn tegen 15 parlementsleden van de HDP, de leider van de Republikeinse Volkspartij (CHP), Kemal Kılıçdaroğlu, en een parlementslid van elke andere oppositiepartij, te weten de Partij van de Democratische Regio’s (DBP), de İYİ (Goede) Partij, de Arbeiderspartij van Turkije (TİP) en de Democratische Partij (DP);

K.

overwegende dat de heer Kılıçdaroğlu, als leider van de grootste oppositiepartij, wordt vervolgd op verdenking van belediging van de president van Turkije, waarvoor hem een gevangenisstraf van maximaal vier jaar kan worden opgelegd; overwegende dat hem ook nog een rechtszaak te wachten staat die op 11 januari 2021 door president Recep Tayyip Erdoğan is aangespannen, in het kader waarvan een schadevergoeding van 1 miljoen TRY wordt geëist;

L.

overwegende dat de heer Demirtaș, voormalig medevoorzitter van de HDP en presidentskandidaat bij de verkiezingen van 2014 en 2018, ondanks twee arresten van het EHRM waarin tot vrijlating wordt bevolen, al meer dan vier jaar op basis van ongefundeerde aanklachten in gevangenschap verkeert;

M.

overwegende dat het EHRM in hetzelfde arrest heeft vastgesteld dat de oproep van het hoofdkantoor van de HDP tot het tonen van solidariteit met de bevolking van Kobanî binnen de grenzen van de politieke meningsuiting bleef en in die zin dus niet opgevat moet worden als een oproep tot geweld; overwegende dat het EHRM heeft bepaald dat de gewelddaden die tussen 6 en 8 oktober 2014 hebben plaatsgevonden zeer te betreuren waren, maar niet geacht kunnen worden een rechtstreeks gevolg te zijn geweest van de tweets van het HDP-hoofdkwartier;

N.

overwegende dat sinds de lokale verkiezingen van 31 maart 2019 59 van de 65 democratisch verkozen HDP-burgemeesters in het zuidoosten van Turkije hun burgemeesterschap hebben moeten afstaan aan door de regering aangewezen provinciegouverneurs of vertrouwelingen, omdat er een strafrechtelijk onderzoek tegen hen is gestart of omdat zij verdacht worden van het hebben van banden met terroristen; overwegende dat van de 36 gearresteerde personen er 32 in de loop van de gerechtelijke procedure zijn vrijgelaten, maar dat zes gekozen medeburgemeesters nog steeds in de gevangenis zitten;

O.

overwegende dat de verergerende structurele problemen die leiden tot een gebrek aan institutionele onafhankelijkheid van de rechterlijke macht nog steeds gevolgen hebben voor de rechten van oppositiepartijen;

1.

is nog altijd zeer bezorgd over de voortdurende aanvallen en druk op oppositiepartijen in Turkije, en met name over de wijze waarop de HDP en de jongerenorganisatie van de HDP gericht en steeds vaker het doelwit zijn van de Turkse autoriteiten; veroordeelt deze onderdrukking van de HDP en alle andere Turkse oppositiepartijen, omdat daarmee de goede werking van het democratisch stelsel wordt ondergraven; dringt er bij de Turkse regering op aan een einde te maken aan deze situatie en ervoor te zorgen dat alle politieke partijen in het land hun legitieme activiteiten vrijelijk en ten volle kunnen uitoefenen overeenkomstig de beginselen die ten grondslag liggen aan een pluralistisch en democratisch systeem;

2.

veroordeelt met klem de herziene aanklacht die de Turkse hoofdaanklager bij het Constitutioneel Hof heeft ingediend, waarin wordt geëist dat de HDP wordt ontbonden en dat bijna 500 HDP-leden, waaronder de meeste van de huidige leiders, een verbod krijgen op het bedrijven van politiek, waarmee zij de komende vijf jaar geen enkele politieke activiteit meer zouden kunnen ontplooien; is ernstig verontrust over het besluit van het Constitutioneel Hof om deze zaak met eenparigheid van stemmen te accepteren; merkt met grote bezorgdheid op dat deze aanklacht met een vordering tot ontbinding van de HDP het sluitstuk is van het hardhandige optreden tegen de partij dat al jarenlang aan de gang is en als gevolg waarvan duizenden partijleden, leidinggevenden, parlementsleden, gemeenteraadsleden en medeburgemeesters zijn berecht, voornamelijk op beschuldiging van terrorisme;

3.

is er stellig van overtuigd dat het, om de Turkse samenleving inclusiever te maken en een positief perspectief te creëren dat leidt tot een vreedzame oplossing voor de Koerdische kwestie, fundamenteel is dat de participatie van de HDP in de democratische instellingen van Turkije niet wordt belemmerd; herhaalt in dit kader dat een verbod op de partij, gezien de duidelijke toezegging van de HDP om haar belangen via democratische instellingen te behartigen, op de middellange termijn een ernstige politieke fout zou zijn en een onomkeerbare aantasting zou zijn van het pluralisme en de democratische beginselen, ten gevolge waarvan miljoenen kiezers in Turkije in de politiek niet meer zouden worden vertegenwoordigd;

4.

veroordeelt met klem de gruwelijke moord op HDP-lid en -medewerker Deniz Poyraz en de aanval op het partijkantoor in İzmir; betuigt zijn medeleven aan haar familie en vrienden; dringt er bij de autoriteiten op aan deze zaak grondig te onderzoeken en de personen die deze daad op hun geweten hebben te vervolgen;

5.

verzoekt de Turkse autoriteiten zich te onthouden van het aanzetten tot geweld tegen de HDP en de nodige maatregelen te nemen om de kantoren en medewerkers van de partij, waaronder parlementsleden en verkozen gemeenteraadsleden en medeburgemeesters, te beschermen;

6.

veroordeelt de willekeurige wijze waarop tijdens het nog lopende Kobanî-proces toepassing wordt gegeven aan de rechtsstaat, ten gevolge waarvan de zaak is heropend, en de wijze waarop dit proces wordt gevoerd, met name het feit dat de rechterlijke macht niet onafhankelijk en onpartijdig is, dat er geen sprake is van volledige billijkheid en dat het ontbreekt aan procedurele waarborgen; is ernstig bezorgd over het misbruik van de ruim geformuleerde antiterrorismewetgeving; verzoekt Turkije daarom nogmaals zijn wetgeving inzake terrorismebestrijding in overeenstemming te brengen met de internationale normen, om de doeltreffende bescherming van de grondrechten en de fundamentele vrijheden te waarborgen, evenals evenredige toepassing en gelijkheid in rechte;

7.

veroordeelt het besluit om de HDP-parlementsleden Leyla Güven, Ömer Faruk Gergerlioğlu en Musa Farisoğulları hun parlementaire zetel en immuniteit te ontnemen, alsmede hun daaropvolgende arrestaties; is ingenomen met de recente uitspraak van het Constitutionele Hof van 1 juli 2021, waarin het met eenparigheid van stemmen oordeelde dat het recht van parlementslid Gergerlioğlu om verkozen te worden en zijn recht om politieke activiteiten uit te oefenen, alsmede zijn recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid, waren geschonden; is verheugd over zijn vrijlating en dringt er bij de Turkse autoriteiten en lagere rechtbanken op aan uitvoering te geven aan het besluit van het Constitutioneel Hof en Gergerlioğlu weer de status van parlementslid toe te kennen; dringt aan op de onmiddellijke vrijlating van de twee andere HDP-parlementsleden en tot intrekking van alle aanklachten tegen hen; veroordeelt het herhaalde gebruik van de intrekking van de parlementaire status van oppositieleden, hetgeen ernstig afbreuk doet aan de reputatie van het Turkse parlement als democratische instelling;

8.

veroordeelt met klem het feit dat de voormalige medevoorzitters van de HDP, Figen Yüksekdağ en Selahattin Demirtaș, oppositieleider en voormalig presidentskandidaat, al sinds november 2016 in detentie zitten; herinnert aan de uitspraak van het EHRM van 20 november 2018 in de zaak Selahattin Demirtaş tegen Turkije, die op 22 december 2020 in de uitspraak van zijn Grote Kamer werd bevestigd en waarin de Turkse autoriteiten werden opgeroepen de heer Demirtaş onmiddellijk vrij te laten; is ontzet over het feit dat de Turkse autoriteiten de arresten van het EHRM consequent negeren en blijven weigeren deze ten uitvoer te leggen, ook in andere zaken zoals die van Osman Kavala, waarvoor het Comité van Ministers van de Raad van Europa een inbreukprocedure tegen Turkije zou kunnen inleiden; eist dat Turkije ten volle samenwerkt met de Raad van Europa om de rechtsstaat, de rechten van minderheden, de democratie en de fundamentele rechten te versterken;

9.

is ernstig bezorgd over de steeds verder toenemende druk op de belangrijkste oppositiepartij (CHP) en haar leider Kemal Kılıçdaroğlu, onder meer door de confiscatie van folders van de partij bij gerechtelijk bevel en de tegen hem gerichte publieke dreigementen en fysieke aanvallen; veroordeelt het verzoek om opheffing van de immuniteit van de heer Kılıçdaroğlu wegens politieke uitlatingen, alsook de vervolging die tegen hem is ingesteld wegens vermeende belediging van de president van Turkije, waarvoor hem een gevangenisstraf van maximaal vier jaar kan worden opgelegd; wijst nogmaals op zijn ernstige bezorgdheid over de onophoudelijke politieke en gerechtelijke intimidatie van Canan Kaftancıoğlu, de voorzitter van de CHP in de provincie Istanbul;

10.

is ernstig bezorgd over de toenemende druk op alle oppositiepartijen en over het recente besluit van de aanklagers van het Ministerie van Justitie om bij het Gemengd Parlementair Comité voor constitutionele en juridische zaken van de Grote Nationale Vergadering van Turkije samenvattingen van procedures in te dienen met het oog op de opheffing van de wettelijke immuniteit van twintig parlementsleden van zes verschillende oppositiepartijen; benadrukt dat het vijandige klimaat ook gevolgen heeft voor andere oppositieleiders, zoals de voorzitter van de İYİ-party, Meral Akşener, die onlangs tijdens een bezoek aan Rize het slachtoffer werd van verbale agressie door aanhangers van de regeringspartij;

11.

veroordeelt het besluit van de Turkse autoriteiten om democratisch verkozen burgemeesters op basis van dubieus bewijsmateriaal uit hun ambt te ontzetten en te vervangen door niet-gekozen vertrouwelingen, waarmee de plaatselijke democratie wordt ondermijnd; wijst op de politieke, wetgevende en administratieve maatregelen die de Turkse regering heeft genomen om gemeentebesturen die worden bestuurd door een burgemeester van een oppositiepartij in Istanbul, Ankara en Izmir lam te leggen; betreurt dat de zittende regering misbruik maakt van de financiële middelen en de bestuurlijke autoriteit van de staat om de oppositie te verzwakken of het zwijgen op te leggen;

12.

benadrukt dat deze acties de politieke oppositie structureel beletten haar rechten uit te oefenen en haar democratische rol te vervullen; is zeer verontrust over deze ernstige aantasting van de vrijheid van de oppositiepartijen om politiek actief te zijn, waaruit blijkt dat de mensenrechtensituatie in Turkije erbarmelijk is en dat de democratie en de rechtsstaat systematisch worden uitgehold, waarmee de criteria van Kopenhagen worden geschonden;

13.

is van mening dat de uitholling van de rechtsstaat en het stelselmatige gebrek aan onafhankelijkheid van de rechterlijke macht nog steeds tot uiting komen in rechterlijke uitspraken waarmee de vrijheid van oppositiepartijen om te functioneren wordt beperkt; roept Turkije op pluralisme te waarborgen en de vrijheid van vereniging en de vrijheid van meningsuiting te eerbiedigen, overeenkomstig de in de Turkse grondwet vastgelegde beschermingsmaatregelen en de internationale verplichtingen van Turkije;

14.

dringt er bij de EU-delegatie in Turkije op aan de situatie van de politieke oppositie te blijven monitoren, onder meer door processen te volgen, waaronder het Kobanî-proces, publieke verklaringen af te leggen en toestemming te vragen voor gevangenisbezoeken;

15.

is van mening dat de EU slechts stappen voorwaarts kan zetten met betrekking tot een positieve agenda voor Turkije als Turkije niet alleen verbeteringen laat zien op het gebied van het buitenlands beleid, maar ook verbeteringen met betrekking tot de situatie op het gebied van de burgerrechten, mensenrechten en de rechtsstaat, waaronder vrouwenrechten, zoals de rechten die worden gewaarborgd door het Verdrag van Istanbul, godsdienstvrijheid en de rechten van etnische minderheden en de LGBTI-gemeenschap;

16.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, alsmede aan de regering en het parlement van de Republiek Turkije.

(1)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0234.

(2)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0028.

(3)  Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0017.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/214


P9_TA(2021)0361

Vaststelling van Antarctische beschermde mariene gebieden (MPA’s) en behoud van de biodiversiteit in de Zuidelijke Oceaan

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over de vaststelling van Antarctische beschermde mariene gebieden (MPA’s) en het behoud van de biodiversiteit in de Zuidelijke Oceaan (2021/2757(RSP))

(2022/C 99/24)

Het Europees Parlement,

gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s), met name SDG’s 13 en 14,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake biologische diversiteit,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de Zee (Unclos), met name deel XII,

gezien het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (CCAMLR),

gezien het mondiaal evaluatieverslag over biodiversiteit en ecosysteemdiensten van het intergouvernementeel platform voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES) van 31 mei 2019,

gezien het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) over de oceaan en de cryosfeer in een veranderend klimaat van 24 september 2019 en het speciaal verslag van de IPCC over de opwarming van de aarde met 1,5 oC van 8 oktober 2018,

gezien het door de missieraad Gezonde oceanen, zeeën, kust- en binnenwateren van de Commissie op 22 september 2020 gepubliceerde verslag “Missie Zeester 2030: Herstel onze oceaan en wateren”,

gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019, getiteld “De Europese Green Deal”(COM(2019)0640),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: De natuur terug in ons leven brengen” (COM(2020)0380),

gezien de toespraak over de staat van de Unie van voorzitter Von der Leyen tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement van 16 september 2020,

gezien de gezamenlijke verklaring van de 21e EU-China-top van 9 april 2019,

gezien het communiqué van de G7-leiders getiteld “Our shared agenda for global action to build back better” van 13 juni 2021,

gezien de verklaring van de EU-VS-top van 15 juni 2021 getiteld “Towards a renewed Transatlantic partnership”,

gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu (1),

gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal (2),

gezien zijn resolutie van 9 juni 2021 over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen (3),

gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over de 15e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (COP15) (4),

gezien zijn resolutie van 25 maart 2021 over de gevolgen van zwerfvuil op zee voor de visserij (5),

gezien het op 1 december 1959 ondertekende Verdrag inzake Antarctica,

gezien het Protocol van Madrid betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica, ondertekend op 4 oktober 1991 (het Protocol van Madrid),

gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat een goede ecologische toestand van de oceaan van cruciaal belang is voor het behoud van de biodiversiteit en de continuïteit van de ecosysteemdiensten, zoals de absorptie van CO2 en de productie van zuurstof;

B.

overwegende dat Antarctica en de Zuidelijke Oceaan een uiterst rijk ecosysteem van flora en fauna herbergen, terwijl bepaalde soorten op de rode lijst van bedreigde soorten met een bedreigde of kwetsbare status van de Internationale Unie voor behoud van de natuur en de natuurlijke hulpbronnen staan;

C.

overwegende dat de oceaan van essentieel belang is voor het beperken van de klimaatverandering en meer dan 90 % van de door onze koolstofdioxide-emissies ingesloten warmte heeft geabsorbeerd; overwegende dat het ’s werelds grootste actieve koolstofput is, waar meer dan 30 % van de koolstof uit die emissies is vastgelegd (6);

D.

overwegende dat Antarctica tussen 1989 en 2018 met 1,8 oC is opgewarmd, wat drie keer zo veel is als het mondiale gemiddelde (7); overwegende dat de Groenlandse en Antarctische ijskappen naar verwachting in de 21e eeuw en daarna in steeds sneller tempo massa zullen verliezen;

E.

overwegende dat Antarctisch krill een essentieel onderdeel vormt van de voedselketen voor veel mariene roofdieren (pinguïns, walvissen, zeehonden, vissen) in de Zuidelijke Oceaan;

F.

overwegende dat in het speciaal verslag van de IPCC getiteld “The Ocean and Cryosphere in a Changing Climate” (8) nader wordt uitgelegd dat klimaatmechanismen afhankelijk zijn van de gezondheid van de oceaan en van mariene ecosystemen, die op dit moment de gevolgen ondervinden van de opwarming van de aarde, vervuiling, overexploitatie van de mariene biodiversiteit, verzuring, zuurstofverlies en kusterosie;

G.

overwegende dat de Verenigde Naties het Decennium van Oceaanwetenschappen voor Duurzame Ontwikkeling (2021-2030) hebben uitgeroepen om de oceaanwetenschappen te vergroten en collectieve kennis op te bouwen;

H.

overwegende dat in het Verdrag inzake Antarctica, dat zestig jaar geleden, op 23 juni 1961, in werking is getreden, in artikel IX wordt opgeroepen tot de bescherming en instandhouding van de levende rijkdommen in Antarctica; overwegende dat deze inspanningen zijn vastgelegd in het Protocol van Madrid; overwegende dat in dit protocol Antarctica wordt aangewezen als “natuurreservaat, gewijd aan vrede en wetenschap”, en er basisbeginselen in zijn vastgesteld die van toepassing zijn op activiteiten in Antarctica;

I.

overwegende dat de Europese Unie en haar lidstaten, Australië, Noorwegen, Uruguay en het Verenigd Koninkrijk zich op 28 april 2021 hebben aangesloten bij de Verenigde Staten en Nieuw-Zeeland als sponsors van het voorstel om twee MPA’s in te stellen in de Zuidelijke (Antarctische) Oceaan, in Oost-Antarctica en de Weddellzee;

J.

overwegende dat in de Commissie voor de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (CCAMLR) onderhandelingen gaande zijn over de oprichting van deze twee nieuwe MPA’s, die samen ongeveer 3 miljoen km2 groot zouden zijn; overwegende dat de goedkeuring van deze MPA’s zou bijdragen tot de verwezenlijking van mondiale en EU-verbintenissen met betrekking tot de bescherming van de mariene biodiversiteit;

K.

overwegende dat MPA’s een belangrijk instrument zijn om de ecosystemen van de oceanen te beschermen, aangezien zij de diversiteit en de abundantie van soorten kunnen vergroten en de oceanen beter bestand kunnen maken tegen milieueffecten, waaronder klimaatverandering;

L.

overwegende dat de G7-leiders hebben verklaard dat zij hun volledige steun geven aan de toezegging van de CCAMLR om een representatief systeem van MPA’s in het CCAMLR-verdragsgebied in de Zuidelijke Oceaan te ontwikkelen op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens;

M.

overwegende dat de EU en de VS hebben aangegeven zich ten volste te zullen inzetten voor het bevorderen van een succesvol en ambitieus mondiaal biodiversiteitskader voor de periode na 2020 in het kader van het Verdrag inzake biologische diversiteit en hun volledige steun hebben uitgesproken voor de aanwijzing van nieuwe MPA’s in de Zuidelijke Oceaan, en voor het voortzetten van de samenwerking ter bevordering van de duurzame blauwe economie, duurzame visserij en het voorkomen van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij);

N.

overwegende dat het Parlement zijn krachtige steun heeft uitgesproken voor ambitieuze maatregelen om de mariene biodiversiteit te beschermen en te herstellen, met name in zijn resolutie over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen en zijn resolutie over de 15e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (COP15);

O.

overwegende dat het Parlement de Commissie heeft opgeroepen om te pleiten voor een ambitieus internationaal governancemodel inzake mariene biodiversiteit dat verder reikt dan de nationale jurisdicties, en om alle zeeën en de oceaan te erkennen als een mondiaal gemeenschappelijk goed; overwegende dat de EU voorts streeft naar de goedkeuring van een ambitieus wereldwijd oceaanverdrag ter bescherming van mariene biodiversiteit in gebieden buiten de nationale jurisdictie wereldwijd in de volgende zitting van de intergouvernementele conferentie inzake biodiversiteit buiten de nationale jurisdictie;

P.

overwegende dat in de Verenigde Naties onderhandelingen gaande zijn over een uitvoeringsovereenkomst ter bescherming van de mariene biologische diversiteit in gebieden die buiten de nationale jurisdictie vallen in het kader van Unclos, dat voorziet in de instelling van MPA’s op volle zee;

1.

benadrukt dat Antarctica en de Zuidelijke Oceaan ecosystemen en een biodiversiteit herbergen die van uitzonderlijke waarde en wetenschappelijk belang zijn, en dat de Weddellzee een sleutelrol speelt in de mondiale oceaancirculatie en het wereldklimaat; onderstreept hoe belangrijk het is dat zij snel en doeltreffend worden beschermd;

2.

spreekt zijn volledige steun uit voor de inspanningen van de Europese Unie en haar lidstaten, Australië, Noorwegen, Uruguay, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Nieuw-Zeeland om twee nieuwe MPA’s in te stellen in het oostelijk deel van Antarctica en in de Weddellzee in de Zuidelijke Oceaan; verzoekt de Commissie en de lidstaten om, ter voorbereiding van de jaarvergadering van de CCAMLR in 2021, hun bilaterale en multilaterale inspanningen op te voeren om in de komende maanden steun te verwerven voor de instelling van deze MPA’s, en zich met name te richten op de CCAMLR-leden die zich tegen de MPA-voorstellen hebben uitgesproken;

3.

herinnert eraan dat de EU, overeenkomstig de biodiversiteitsstrategie voor 2030, al haar diplomatieke invloed en outreach-capaciteiten moet aanwenden om te helpen tot een akkoord te komen over de aanwijzing van uitgestrekte MPA’s in de Zuidelijke Oceaan;

4.

herinnert aan de toezegging van de Unie inzake de bescherming van de zeeën om ten minste 30 % van het zeegebied van de EU wettelijk te beschermen, waaronder de strikte bescherming van 10 % van haar zeeën; herinnert eraan dat de EU ervoor moet zorgen dat het mondiale kader voor de periode na 2020 ambitieuze mondiale 2030-doelstellingen omvat die in overeenstemming zijn met de toezeggingen van de EU; herhaalt voorts zijn standpunt dat de EU als een wereldleider moet optreden en tijdens de onderhandelingen moet ijveren voor een net zo hoog of nog hoger ambitieniveau dan ze zelf heeft, en dat zij daarbij ook moet zorgen voor juridisch bindende herstel- en beschermingsdoelstellingen op wereldschaal van ten minste 30 % tot 2030; onderstreept dat beschermde gebieden doeltreffend moeten worden beschermd;

5.

herinnert aan de toezegging van de CCAMLR om uiterlijk in 2012 in haar CCAMLR-verdragsgebied een representatief systeem van MPA’s tot stand te brengen dat representatieve voorbeelden van mariene ecosystemen, biodiversiteit en habitats beschermt;

6.

benadrukt dat het Protocol van Madrid activiteiten verbiedt die verband houden met de minerale rijkdommen van Antarctica, behalve voor wetenschappelijk onderzoek; dringt erop aan dat deze cruciale bepaling in toekomstige overeenkomsten wordt gehandhaafd;

7.

wijst erop dat het geografische isolement van de Zuidelijke Oceaan de controleoperaties in het CCAMLR-verdragsgebied complex en moeilijk maakt;

8.

benadrukt dat meer dan 80 % van de zeebodem nog niet is onderzocht (9), en dat verder oceanografisch onderzoek nodig is, met name naar de gevolgen van verontreiniging en klimaatverandering voor ecosystemen;

9.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om samen met mondiale partners het netwerk van beschermde mariene gebieden wereldwijd te versterken door beter beheer, betere ruimtelijke planning, evaluaties en handhaving, zodat de ecologische samenhang en verbondenheid van beschermde mariene gebieden kan worden vergroot;

10.

benadrukt dat IOO-visserijactiviteiten een aanzienlijke bedreiging vormen voor duurzame visserij en voor het weerstandsvermogen van mariene ecosystemen;

11.

benadrukt dat het toerisme in Antarctica op een duurzame manier moet verlopen; dringt er derhalve bij de CCAMLR op aan ervoor te zorgen dat het toerisme dienovereenkomstig verloopt en geen negatieve gevolgen heeft voor het ecosysteem;

12.

benadrukt dat de instelling van deze twee nieuwe MPA’s een belangrijke bijdrage zou vormen aan de mondiale dimensie van de biodiversiteitsstrategie van de EU; roept de Commissie en de lidstaten op om de instelling van deze MPA’s als uitgangspunt te nemen bij de wereldwijde onderhandelingen in het kader van het Verdrag inzake biologische diversiteit tijdens de CoP15-biodiversiteitsconferentie van de VN in Kunming, China;

13.

merkt op dat met de instelling van MPA’s van meer dan 3 miljoen km2 in het oostelijk deel van Antarctica en de Weddellzee een van de grootste beschermde mariene gebieden in de geschiedenis zou ontstaan;

14.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Europese Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de lidstaten van de CCAMLR.

(1)  PB C 232 van 16.6.2021, blz. 28.

(2)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005.

(3)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0277.

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0015.

(5)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0096.

(6)  Bindoff, N. et al., “Observations: Oceanic Climate Change and Sea Level”, Climate Change 2007: The Physical Science Basis. Contribution of Working Group I to the Fourth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change, Cambridge University Press, Cambridge, Verenigd Koninkrijk en New York, NY, VS, 2007, https://www.ipcc.ch/site/assets/uploads/2018/02/ar4-wg1-chapter5-1.pdf; Rhein, M. et al., “Observations: Ocean”, Climate Change 2013: The Physical Science Basis. Contribution of Working Group I to the Fifth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change, Cambridge University Press, Cambridge, Verenigd Koninkrijk en New York, NY, VS, 2013, https://www.ipcc.ch/site/assets/uploads/2018/02/WG1AR5_Chapter03_FINAL.pdf Cheng, L. et al., 2019, “Record-setting Ocean Warmth Continued in 2019”, Advances in Atmospheric Sciences, vol. 37, februari 2020, https://link.springer.com/article/10.1007/s00376-020-9283-7

(7)  Kyle R. Clem, Ryan L. Fogt, John Turner, Benjamin R. Lintner, Gareth J. Marshall, James R. Miller, James A. Renwick, “Record warming at the South Pole during the past three decades”, Nature Climate Change, 2020, DOI: 10.1038/s41558-020-0815-z

(8)  Speciaal verslag van de IPCC over de oceaan en de cryosfeer in een veranderend klimaat — Samenvatting voor beleidsmakers, 2019, https://www.ipcc.ch/srocc/chapter/summary-for-policymakers/

(9)  National Ocean Service, 2021: https://oceanservice.noaa.gov/facts/exploration.html


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/218


P9_TA(2021)0362

Schending van het EU-recht en van de rechten van lhbtiq-burgers in Hongarije als gevolg van de door het Hongaarse parlement aangenomen wetswijzigingen

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over de schending van het EU-recht en van de rechten van lhbtiq-burgers in Hongarije als gevolg van de door het Hongaarse parlement aangenomen wetswijzigingen (2021/2780(RSP))

(2022/C 99/25)

Het Europees Parlement,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna “het Handvest” genoemd),

gezien artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de bijbehorende jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM),

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,

gezien de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) en van het EHRM,

gezien de mededeling van de Commissie van 12 november 2020, getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025” (COM(2020)0698),

gezien de mededeling van de Commissie van 24 maart 2021, getiteld “EU-strategie voor de rechten van het kind (2020-2025)” (COM(2021)0142),

gezien de resultaten van de enquête over de situatie van lhbt-personen in de EU, uitgevoerd door het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) in 2019,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (1) (“de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat”),

gezien zijn resolutie van 12 september 2018 over een voorstel houdende een verzoek aan de Raad om overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie te constateren dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending door Hongarije van de waarden waarop de Unie berust (2),

gezien zijn resolutie van 18 december 2019 over openbare discriminatie en haatzaaiende uitlatingen ten aanzien van LGBTI-personen, zoals LGBTI-vrije zones (3),

gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over hoorzittingen die plaatsvinden in het kader van artikel 7, lid 1, VEU met betrekking tot Polen en Hongarije (4),

gezien de uitspraak van het HvJ-EU van 3 juni 2021 in zaak C-650/18, houdende verwerping van het beroep dat Hongarije had ingesteld tegen de resolutie van het Parlement van 12 september 2018 die de procedure voor het constateren van een duidelijk gevaar van een ernstige schending, door een lidstaat, van de waarden waarop de Europese Unie berust, in werking had gesteld (5),

gezien zijn resolutie van 7 oktober 2020 over de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten (6),

gezien zijn resolutie van 11 maart 2021 over het uitroepen van de EU tot vrijheidszone voor LGBTIQ-personen (7),

gezien zijn resolutie van 24 juni 2021 over de situatie op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in de EU, in verband met de gezondheid van vrouwen (8),

gezien de mededeling van de Commissie van 30 september 2020, getiteld “Verslag over de rechtsstaat 2020 — De situatie op het gebied van de rechtsstaat in de Europese Unie” (COM(2020)0580),

gezien zijn resolutie van 24 juni 2021 over het verslag over de rechtsstaat 2020 van de Commissie (9),

gezien de Hongaarse wet LXXIX van 2021 inzake strenger optreden tegen pedofiele delinquenten en tot wijziging van bepaalde wetten ter bescherming van kinderen (“het wetsvoorstel” en, na afkondiging, “de wet”),

gezien het onderzoek dat de Europese commissaris voor Gelijkheid op 16 juni 2021 heeft ingesteld naar de overeenstemming van de Hongaarse wetgeving met de Europese wetgeving,

gezien de brief van de commissarissen voor Justitie resp. Interne Markt aan de Hongaarse minister van Justitie (Ares S(2021) 4587976) over de onverenigbaarheid van het wetsontwerp met verscheidene wettelijke bepalingen van de EU, waaronder artikel 2, VEU over de eerbiediging van de mensenrechten, vrijheid en non-discriminatie,

gezien de brief die is ondertekend door zeventien staatshoofden en regeringsleiders tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad van juni 2021, waarin zij verklaarden “de strijd tegen discriminatie van de lhbti-gemeenschap voort te zetten” (10),

gezien de verklaring in de marge van de Raad Algemene Zaken van 22 juni 2021, die door achttien lidstaten gezamenlijk is ondertekend, over de aanneming van het Hongaarse wetsvoorstel (11),

gezien Aanbeveling CM/Rec(2010)5 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten inzake maatregelen ter bestrijding van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid en genderidentiteit, en gezien de door de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa vastgestelde normen,

gezien de verklaring van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa over het wetsvoorstel (12),

gezien het arrest van het EHRM van 20 juni 2017 in de zaak Bayev e.a./Rusland (verzoekschriften nr. 67667/09 en twee andere) (13),

gezien de vraag aan de Commissie met verzoek om mondeling antwoord van 22 juni 2021 over de schending van het EU-recht en van de rechten van lhbtiq-burgers in Hongarije als gevolg van de door het Hongaarse parlement aangenomen wetswijzigingen (O-000050/2021),

gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het Hongaarse parlement op 15 juni 2021 een wetsvoorstel heeft aangenomen dat in de basis beoogt kinderen te beschermen tegen pedofiele delinquenten, een doelstelling die door alle instellingen en lidstaten binnen de Unie wordt gedeeld en nagestreefd; overwegende dat de wet op 23 juni 2021 is afgekondigd en op 8 juli 2021 in werking zal treden (14); overwegende dat de wet de rechten en vrijheden van lhbtiq-personen en de rechten van kinderen drastisch en opzettelijk zal beknotten;

B.

overwegende dat Hongarije onlangs in de Raad een aantal verklaringen heeft afgelegd waarin het begrip “gender” in bepaalde teksten wordt uitgelegd als een verwijzing naar geslacht en zodoende het bestaan van gender wordt ontkend, met name met betrekking tot het crisisbeheersingsconcept (CMC) voor een mogelijke niet-uitvoerende militaire EU-missie in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) in Mozambique, de verordening betreffende het Fonds voor een rechtvaardige transitie en de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen, evenals bij andere gelegenheden;

C.

overwegende dat de definities van de wet bewust vaag zijn gehouden om een afschrikkend effect teweeg te brengen; overwegende dat de wet een verbod instelt op het “portretteren en bevorderen van genderidentiteiten die afwijken van het geslacht bij de geboorte, alsook van geslachtsverandering en homoseksualiteit” op scholen, in tv-programma’s en in openbaar beschikbare campagnes op platformen voor personen jonger dan 18 jaar, zelfs voor educatieve doeleinden; overwegende dat dergelijke inhoud krachtens de wet niet mag worden beschouwd als een aankondiging van een openbare dienst of als reclame voor maatschappelijke verantwoordelijkheid, zelfs niet als die bestemd is voor volwassenen; overwegende dat met de nieuwe wet wijzigingen worden aangebracht in de Wet op de kinderbescherming, de Wet gezinsbescherming, de Wet inzake bedrijfsreclame, de Mediawet en de Wet op het openbaar onderwijs;

D.

overwegende dat het Parlement zich eerder veroordelend heeft uitgelaten over het misbruik van wetgeving inzake de informatie die aan minderjarigen ter beschikking wordt gesteld, vooral op het gebied van onderwijs en media, teneinde inhoud en materiaal over lhbti-onderwerpen te censureren, met name in Litouwen en Letland;

E.

overwegende dat de Poolse president Andrzej Duda in 2018 heeft verklaard dat hij zou overwegen in navolging van Rusland een zogenaamde wet tegen “homopropaganda” uit te vaardigen die lhbtiq-media, -literatuur en -bijeenkomsten, zoals Pride, zou verbieden; overwegende dat de Poolse staatssecretaris van Justitie Michal Wos in juni 2021 heeft aangekondigd dat Polen momenteel werkt aan een wet die erop gericht is “lhbt-propaganda” te verbieden;

F.

overwegende dat de Tsjechische president Milos Zeman in juni 2021 tijdens een media-interview over de nieuwe anti-lhbtiq-wet in Hongarije vernederende opmerkingen heeft gemaakt over de transgendergemeenschap;

G.

overwegende dat soortgelijke zorgwekkende ontwikkelingen zijn waargenomen in Kroatië, met name het aangekondigde voorstel van de conservatieve partij Most om “een verbod op de blootstelling van kinderen aan lhbt propaganda” op te nemen in de wetten die in het Kroatische parlement worden behandeld, en aanvallen op lhbti personen op 3 juli 2021, de dag van de twintigste Zagreb Pride; overwegende dat de president en vicevoorzitter van de partij Most op 4 juli 2021 rechtszaken hebben aangekondigd tegen de lhbti-organisaties die Most beschuldigden van het uitdragen van onverdraagzaamheid en homofobie en het aanzetten tot verdeeldheid en haat;

H.

overwegende dat Rusland in 2013 een federale wet heeft ingevoerd “om kinderen te beschermen tegen informatie waarin wordt gepleit voor het ontkennen van traditionele gezinswaarden”, met als doel de normalisering van homoseksualiteit in de media te verbieden; overwegende dat tal van mensenrechtenorganisaties overal ter wereld hebben verklaard dat de Russische wet lhbtiq-jongeren in gevaar brengt;

I.

overwegende dat krachtens artikel 2, VEU eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren, de waarden zijn waarop de Unie berust;

J.

overwegende dat in de strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers van de Commissie de gemeenschappelijke koers van de Unie voor de bescherming van de rechten van lhbtiq-personen in alle lidstaten wordt vastgesteld, en dat gelijkheid en non-discriminatie kernwaarden en grondrechten in de EU zijn, die zijn verankerd in haar Verdragen en in het Handvest van de grondrechten;

K.

overwegende dat Commissievoorzitter Ursula von der Leyen de wet “schandalig” heeft genoemd en de bevoegde commissarissen heeft opgedragen zich tot de Hongaarse regering te wenden (15); overwegende dat de commissarissen voor Justitie resp. Interne Markt de Hongaarse minister van Justitie een brief hebben gestuurd waarin zij stelden dat de wet in strijd is met de volgende rechten: het recht op een privéleven en een familie- en gezinsleven (artikelen 7 en 9 van het Handvest); de vrijheid van meningsuiting en van informatie (artikel 11 van het Handvest); de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 van het Handvest); en non-discriminatie (artikel 21 van het Handvest); overwegende dat de richtlijn audiovisuele mediadiensten (16), de richtlijn inzake elektronische handel (17) en artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) van toepassing zijn op ten minste een aantal van de gereguleerde scenario’s, en dat de artikelen 34 en 36, VWEU ook van toepassing kunnen zijn op en worden geschonden door de betwiste bepalingen van de wet; overwegende dat vóór 30 juni 2021 een antwoord op deze brief wordt verwacht; (18) overwegende dat de Hongaarse minister van Justitie op 1 juli 2021 heeft geantwoord;

L.

overwegende dat achttien lidstaten (19) een verklaring hebben ondertekend waarin de Commissie wordt opgeroepen alle haar ter beschikking staande instrumenten te gebruiken om de volledige naleving van het EU-recht te waarborgen, onder meer door de zaak naar het HvJ-EU te verwijzen;

M.

overwegende dat zeventien staatshoofden en regeringsleiders op 24 juni 2021 een gezamenlijke verklaring hebben aangenomen waarin zij verklaren dat zij zullen blijven strijden tegen de discriminatie van de lhbtiq-gemeenschap en waarin zij de verdediging van de grondrechten van lhbtiq-personen bekrachtigen (20);

N.

overwegende dat de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa er bij de leden van het Hongaarse parlement op heeft aangedrongen het wetsvoorstel te verwerpen; overwegende dat zij stelde dat het wetsvoorstel in strijd is met de rechten en identiteit van lhbtiq-personen en dat het ook de vrijheid van meningsuiting en onderwijs van alle Hongaren inperkt (21);

O.

overwegende dat de leiders van de lidstaten van de Raad van Europa volgens Aanbeveling CM/Rec(2010)5 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten inzake maatregelen ter bestrijding van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid of genderidentiteit, de verantwoordelijkheid hebben om voorlichting te geven, vooroordelen en discriminatie te bestrijden en zich in te zetten voor de aanvaarding van lhbtiq-personen;

P.

overwegende dat het EHRM in de zaak Bayev e.a./Rusland oordeelde dat wetgeving die de bevordering van homoseksualiteit verbiedt, die ook wel bekendstaat als de “wet tegen homopropaganda”, in strijd was met artikel 10 (vrijheid van meningsuiting) en artikel 14 (verbod op discriminatie) van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, en derhalve discriminerend was, en dat deze wetgeving de vooroordelen tegen lhbtiq-personen heeft versterkt, hetgeen onverenigbaar is met de waarden van een democratische samenleving;

Q.

overwegende dat het Parlement de lidstaten herhaaldelijk heeft aangespoord om het recht op uitgebreide, wetenschappelijk correcte en onderbouwde, op de leeftijd afgestemde en oordeelvrije seksuele voorlichting en informatie over seks en relaties te garanderen; overwegende dat internationale mensenrechtenorganen (22) zoals de Raad van Europa hebben vastgesteld dat kinderen en jongeren recht hebben op uitgebreide seksuele voorlichting;

R.

overwegende dat in de lhbt-enquête van het FRA wordt benadrukt dat meer dan de helft van de respondenten tijdens hun schooltijd altijd of vaak negatieve opmerkingen of gedragingen heeft gehoord of gezien omdat een andere leerling werd beschouwd als lhbti-persoon; overwegende dat dit aantal stijgt tot 70 % voor respondenten in de leeftijdsgroep 15-17 jaar, wat wijst op de noodzaak van acceptatie en verdraagzaamheid waarvan werk moet worden gemaakt binnen de onderwijscontext;

De wet, de bepalingen ervan en de schending van het EU-recht

1.

veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de door het Hongaarse parlement aangenomen wet, die een duidelijke schending vormt van de waarden, beginselen en wetten van de EU; wijst erop dat de wet in verschillende Hongaarse wetten bepalingen zal opnemen die in strijd zijn met de grondrechten uit hoofde van het Handvest en de Verdragen en de EU-wetgeving inzake de interne markt (de richtlijn audiovisuele mediadiensten en de richtlijn inzake elektronische handel); is van mening dat de wet in strijd is met het gevestigde EU-acquis;

2.

is ingenomen met de door achttien lidstaten ondertekende verklaring waarin de Commissie wordt opgeroepen juridische stappen te ondernemen, en met het feit dat de voorzitter van de Commissie en afzonderlijke commissarissen het wetsvoorstel veroordelen; neemt kennis van de brief aan de Hongaarse minister van Justitie met het verzoek om uiterlijk 30 juni 2021 opheldering en informatie te verschaffen over de genoemde punten; verzoekt de Commissie dit antwoord openbaar te maken;

3.

neemt kennis van het verzoek van de Commissie om een constructief en loyaal debat met Hongarije; betreurt het echter dat de wet op 23 juni 2021 is afgekondigd, ondanks de tegenwerpingen van internationale organisaties; verzoekt de Commissie onmiddellijk juridische stappen te ondernemen, namelijk door op grond van artikel 258, VWEU een versnelde inbreukprocedure in te leiden tegen Hongarije in verband met de wet; verzoekt de Commissie zo nodig gebruik te maken van alle procedurele instrumenten van het Hof van Justitie, met inbegrip van verzoeken om een versnelde procedure en voorlopige maatregelen, waaronder sancties voor niet-naleving van die maatregelen;

4.

herinnert eraan dat een lidstaat die van mening is dat een andere lidstaat een verplichting uit hoofde van de Verdragen niet is nagekomen, de zaak overeenkomstig artikel 259, VWEU aanhangig kan maken bij het HvJ-EU; verzoekt de lidstaten dit artikel met betrekking tot de wet in werking te laten treden indien de Commissie nalaat te handelen; verzoekt de lidstaten een interstatelijk verzoekschrift in te dienen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens met betrekking tot de aspecten die niet onder het EU-recht vallen;

Lopende procedures in het kader van artikel 7, lid 1

5.

benadrukt dat de wet geen op zichzelf staand voorbeeld is, maar veeleer een volgend opzettelijk en vooropgezet voorbeeld van de geleidelijke afbraak van de grondrechten in Hongarije; benadrukt dat georganiseerde, door de staat gesteunde lhbtiq-fobie en desinformatiecampagnes instrumenten zijn geworden voor politieke censuur door de Hongaarse regering, en is van mening dat dit in strijd is met artikel 2, VEU; herinnert eraan dat de Europese Unie is uitgeroepen tot vrijheidszone voor LGBTIQ-personen (23);

6.

wijst erop dat schendingen van de mensenrechten van lhbtiq-personen deel uitmaken van een bredere politieke agenda die leidt tot de afbraak van de democratie en de rechtsstaat, zo ook mediavrijheid, en moeten worden beschouwd als systematische schendingen van artikel 2, VEU; herinnert eraan dat het Parlement in zijn resolutie van 12 september 2018 (24) reeds zijn bezorgdheid heeft geuit over het recht op gelijke behandeling en de vrijheid van meningsuiting;

7.

vindt het zeer zorgwekkend dat sinds het Parlement artikel 7, lid 1, in werking heeft gesteld, de situatie op het gebied van de rechtsstaat en de grondrechten in Hongarije verder is verslechterd; wijst op het gebrek aan actie en verantwoordelijkheid van de Raad in dit verband door de jaren heen;

8.

vindt het verheugend dat het Portugese voorzitterschap de eerste hoorzitting sinds 2019 heeft gehouden in het kader van artikel 7, lid 1, over de rechtsstaat in Hongarije, en is ingenomen met de verklaringen van achttien lidstaten waarin de wet wordt veroordeeld; benadrukt echter dat de dialoog tastbare resultaten moet opleveren op het gebied van maatregelen om de uitingen van de verslechtering van de grondrechten in Hongarije actief aan te pakken; herhaalt zijn verzoek aan de Raad om, als vervolg op de hoorzittingen, concrete aanbevelingen te doen aan Hongarije, zoals bepaald in artikel 7, lid 1, VEU, waaronder een aanbeveling om de wet in te trekken, en termijnen vast te stellen voor de uitvoering van die aanbevelingen; verzoekt het Sloveense voorzitterschap in september 2021 een hoorzitting over Hongarije te houden en zo spoedig mogelijk een stemming over de aanbevelingen in te plannen; merkt op dat de mensenrechten van lhbtiq-personen de afgelopen jaren geleidelijk zijn uitgekleed;

9.

herinnert eraan dat de Hongaarse Mediaraad op 2 maart 2021 een gerechtelijke procedure tegen mediagroep RTL Hungary heeft aangekondigd, naar aanleiding van de uitzending van de campagne “Familie is familie”; is van mening dat deze maatregelen censuur van media-inhoud en reclame zijn en derhalve in strijd zijn met de richtlijn audiovisuele mediadiensten; benadrukt dat een aantal omroepen in de EU de Commissie heeft verzocht inbreukprocedures in te leiden (25), samen met organisaties van het maatschappelijk middenveld; verzoekt de Commissie alle haar ter beschikking staande juridische instrumenten te gebruiken om de censuur van materiaal dat in overeenstemming is met de richtlijn audiovisuele mediadiensten, in samenhang met het Handvest, aan te pakken;

10.

vindt het uiterst zorgelijk dat de achteruitgang van de mediavrijheid ertoe leidt dat minderheden, onder wie lhbti-personen, vaker als zondebok worden aangewezen en als doelwit worden gebruikt;

11.

herinnert eraan dat de basiswet (grondwet) van Hongarije in december 2020 is gewijzigd om expliciet te stellen dat de moeder een vrouw is en dat de vader een man is en dat Hongarije het recht van kinderen beschermt om hun identiteit te bepalen in overeenstemming met hun geboortegeslacht, alsook hun recht op onderwijs volgens de grondwettelijke identiteit van het land en het waardesysteem dat is gebaseerd op de christelijke cultuur; merkt op dat het familierecht weliswaar een nationale bevoegdheid is, maar dat een dergelijke wijziging van de grondwet in combinatie met de vervolgwetgeving, waaronder de wet, meteen leidt tot een beperktere bescherming van de waarden als bedoeld in artikel 2, VEU; merkt op dat de Commissie van Venetië een advies heeft aangenomen over de grondwetswijzigingen die het Hongaarse parlement in december 2020 heeft aangenomen (26);

12.

herinnert eraan dat de Commissie van Venetië op 18 juni 2013 advies CDL-AD(2013)022-e over het verbod op zogenaamde “propaganda voor homoseksualiteit” heeft aangenomen gezien de recente wetgeving in een aantal lidstaten van de Raad van Europa;

13.

herinnert eraan dat het Hongaarse parlement wetgeving heeft aangenomen die adoptie beperkt tot gehuwde stellen, waarbij adoptie de facto wordt verboden voor personen die een relatie hebben met iemand van hetzelfde geslacht, en voor alleenstaande en niet-getrouwde personen, tenzij de minister van Gezinsbeleid daarvoor bijzondere toestemming verleent; benadrukt dat deze laatste voorwaarde een lid van de regering de mogelijkheid biedt om unilaterale besluiten te nemen op dit vlak;

14.

herinnert eraan dat de goedkeuring van artikel 33 van de Omnibuswet van 2020 de facto een verbod inhoudt op de wettelijke gendererkenning van transgenders en interseksuelen in Hongarije, waardoor hun recht op privacy wordt geschonden en zij worden blootgesteld aan discriminatie, hetgeen ernstige psychologische gevolgen kan hebben en hun recht om actief deel te nemen aan het maatschappelijk middenveld mogelijk beperkt; merkt op dat de nationale autoriteit voor gegevensbescherming en vrijheid van informatie een advies heeft uitgebracht over artikel 33, waarin wordt gesteld dat dit in strijd is met artikel 5, lid 1, punt d), van de algemene verordening gegevensbescherming (27); wijst erop dat de Commissie tot dusver geen actie heeft ondernomen om deze kwestie aan te pakken; verzoekt de Commissie de zaak te onderzoeken en zo nodig gerechtelijke stappen te ondernemen; merkt op dat, hoewel het constitutioneel hof van Hongarije (28) delen van de wet ongrondwettig heeft bevonden, de overheid dit besluit nog steeds niet heeft uitgevoerd en aanvragen blijft afwijzen, zelfs indien deze vóór de inwerkingtreding van de wet zijn ingediend; merkt op dat dit een schending van de rechtsstaat vormt;

15.

veroordeelt het besluit van een consumentenbeschermingsautoriteit in Boedapest (29) om uitgevers te gelasten disclaimers af te drukken op kinderboeken waarin regenbooggezinnen voorkomen, aangezien deze boeken “gedragingen bevatten die onverenigbaar zijn met traditionele genderrollen”;

16.

spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de steeds beperktere ruimte voor niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) in Hongarije, met inbegrip van lhbtiq-ngo’s; is ingenomen met het arrest van het HvJ-EU in zaak C-78/18 (30), waarin wordt verklaard dat bij Wet nr. LXXVI van 2017 inzake de transparantie van organisaties die steun uit het buitenland ontvangen, discriminerende en ongerechtvaardigde beperkingen zijn ingevoerd op buitenlandse donaties aan maatschappelijke organisaties, hetgeen in strijd is met de verplichtingen met betrekking tot het vrije verkeer van kapitaal, de eerbiediging van het privéleven, de bescherming van persoonsgegevens en de vrijheid van vereniging; wijst op de intrekking van die wet, maar maakt zich zorgen over nieuwe beperkingen voor de financiering van het maatschappelijk middenveld in Hongarije, zoals selectieve audits door de nationale rekenkamer en de verplichting om alle donoren op te geven in verslagen van algemeen nut die openbaar toegankelijk zijn; is van mening dat dergelijke beperkingen noch noodzakelijk noch evenredig zijn en niet in overeenstemming zijn met de jurisprudentie van het HvJ-EU of met de conclusies van het verslag over de financiering van verenigingen dat de Commissie van Venetië tijdens haar 118e plenaire vergadering van 15 en 16 maart 2019 heeft aangenomen;

17.

verklaart alles in het werk te zullen stellen om de rechten van het kind in de EU en daarbuiten te verdedigen; is van mening dat de bevordering van verdraagzaamheid, acceptatie en diversiteit, in plaats van de bevordering van lhbtiq-fobie en haat, moet dienen als leidend beginsel voor het waarborgen van de eerbiediging van de belangen van het kind; is in dat verband van mening dat het in verband brengen van seksuele gerichtheid en genderidentiteit met pedofilie of aanvallen op de rechten van het kind een duidelijke poging is om mensenrechtentaal in te zetten als instrument om discriminerend beleid tot stand te brengen; is van mening dat dit in strijd is met internationale mensenrechtenbeginselen en -normen;

18.

vindt het bezwaarlijk dat de wet lijkt op de Russische wet inzake lhbt-propaganda uit 2013, die ernstige schade heeft toegebracht aan de lhbtiq-gemeenschap in Rusland; verzoekt de Commissie verder onderzoek te doen naar de financiering van anti-lhbtiq-campagnes in de EU, die duidelijk een bedreiging vormen voor de democratie en de nationale veiligheid in de EU;

Maatregelen die de Commissie moet nemen

19.

herhaalt zijn oproepen aan de Commissie en de Raad om nu eindelijk te onderkennen dat onverwijld actie moet worden ondernomen ter verdediging van de waarden zoals bedoeld in artikel 2, VEU, en toe te geven dat een lidstaat geen wijzigingen aan zijn wetgeving, inclusief de bepalingen van zijn grondwet, kan aanbrengen op een wijze die tot een verminderde bescherming van die waarden leidt (31); wijst erop dat dit verboden is krachtens de Verdragen, zoals onlangs uitgelegd door het HvJ-EU in zaak C-896/19 (32);

20.

is van mening dat de wet rechtstreeks indruist tegen de strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers van de Commissie; dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de strategie in alle lidstaten van de EU op gelijke wijze wordt uitgevoerd;

21.

verzoekt de Raad en de Commissie de horizontale discriminatierichtlijn, die al meer dan tien jaar in de Raad geblokkeerd is, met spoed te deblokkeren (33);

22.

wijst erop dat er nog geen passende reactie is gekomen op het initiatief van het Parlement in verband met het instellen van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en de grondrechten, dat door een interinstitutioneel akkoord tussen het Parlement, de Commissie en de Raad zou worden geregeld; verzoekt de Commissie en de Raad om onverwijld in onderhandeling te treden met het Parlement over een interinstitutioneel akkoord overeenkomstig artikel 295, VWEU;

23.

herhaalt zijn standpunt over de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat, die op 1 januari 2021 in werking is getreden en in al haar onderdelen rechtstreeks toepasselijk is in de Europese Unie en al haar lidstaten voor alle middelen van de EU-begroting, inclusief de middelen die sindsdien via het EU-herstelinstrument zijn toegewezen;

24.

herinnert eraan dat de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat een duidelijke definitie van de rechtsstaat geeft die nauw verband houdt met de andere waarden van de Unie, waaronder de grondrechten en non-discriminatie; is van mening dat door de staat gesteunde discriminatie van minderheden rechtstreekse gevolgen heeft voor de selectie van de projecten waaraan de lidstaten EU-middelen besteden, en derhalve rechtstreekse gevolgen hebben voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie; verzoekt de Commissie onmiddellijk de procedure als bedoeld in artikel 6, lid 1, van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat in te leiden;

25.

is van mening dat er ernstige twijfel bestaat over de capaciteit van de Hongaarse autoriteiten om EU-middelen op niet-discriminerende wijze en in overeenstemming met het Handvest te beheren; roept de Commissie op de aanneming van de wet te beoordelen in verband met de horizontale randvoorwaarde waarmee wordt gegarandeerd dat Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa (34) (verordening gemeenschappelijke bepalingen) in overeenstemming is met het Handvest; verzoekt de Commissie de maatregelen te nemen waarin de verordening gemeenschappelijke bepalingen voorziet met betrekking tot uitgaven in verband met de desbetreffende fondsen en erop toe te zien dat de partnerschapsovereenkomst en programma’s voor Hongarije voor de periode 2021-2027 niet worden goedgekeurd totdat volledige naleving van de horizontale randvoorwaarde in verband met de naleving van het Handvest is gewaarborgd, zoals bepaald in de artikelen van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen; herinnert eraan dat elke handeling van de Commissie die niet in overeenstemming is met het EU-recht kan worden aangevochten bij het HvJ-EU;

26.

uit zijn ernstige bezorgdheid over de verenigbaarheid van het ontwerp van het Hongaarse herstel- en veerkrachtplan met Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (35) en met het Handvest; verzoekt de Commissie en de Raad alle in het ontwerp van het Hongaarse herstel- en veerkrachtplan geschetste maatregelen zorgvuldig te analyseren en het plan alleen goed te keuren indien wordt vastgesteld dat het niet bijdraagt tot de tenuitvoerlegging van de wet en er vervolgens toe leidt dat de EU-begroting actief bijdraagt aan schendingen van de grondrechten in Hongarije;

27.

wijst erop dat lhbtiq-rechten mensenrechten zijn; herhaalt zijn oproep aan de lidstaten, met name Hongarije, om ervoor te zorgen dat de bestaande wetgeving inzake onderwijs en informatie die beschikbaar is voor minderjarigen volledig in overeenstemming is met de grondrechten die zijn verankerd in het EU-recht en het internationaal recht, en om te zorgen voor toegang tot uitgebreide seksuele en relationele voorlichting die wetenschappelijk correct, onderbouwd, op de leeftijd afgestemd en oordeelvrij is; herinnert eraan dat de gepubliceerde informatie een weerspiegeling moet vormen van de diverse seksuele gerichtheden, genderidentiteiten, genderexpressies en geslachtskenmerken, teneinde desinformatie op basis van stereotypen of vooroordelen tegen te gaan; verzoekt de Commissie al het nodige te doen om erop toe te zien dat de grondrechten in Hongarije worden geëerbiedigd; verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten zich uit te spreken tegen lhbtiq-fobe haatzaaiende uitlatingen, met name van regeringen en politici;

o

o o

28.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad, de Commissie en het Comité van de Regio’s.

(1)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 1.

(2)  PB C 433 van 23.12.2019, blz. 66.

(3)  PB C 255 van 29.6.2021, blz. 7.

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0014.

(5)  Arrest van 3 juni 2021, Hongarije/Parlement, C-650/18, ECLI:EU:C:2021:426.

(6)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0251.

(7)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0089.

(8)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0314.

(9)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0313.

(10)  https://twitter.com/alexanderdecroo/status/1407977290189971457/photo/1

(11)  https://wilmes.belgium.be/nl/dertien-eu-lidstaten-verenigen-zich-op-initiatief-van-belgie-om-de-rechten-van-lgbtiq-te-verdedigen

(12)  https://www.coe.int/en/web/commissioner/-/commissioner-mijatovic-urges-hungary-s-parliamentarians-to-reject-draft-amendments-banning-discussion-about-sexual-and-gender-identity-and-diversity

(13)  http://hudoc.echr.coe.int/eng?i=001-174422

(14)  Wet gepubliceerd in de Hongaarse Staatscourant: https://njt.hu/jogszabaly/2021-79-00-00; https://magyarkozlony.hu/dokumentumok/ba643dee7b59c2a1901132e6e3320483d2245b56/megtekintes

(15)  https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/en/statement_21_3164

(16)  PB L 303 van 28.11.2018, blz. 69.

(17)  PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.

(18)  https://ec.europa.eu/commission/presscorner/api/files/attachment/ 869254/Letter%20by%20Commissioners%20Reynders%20and%20Breton.pdf

(19)  België, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Ierland, Litouwen, Luxemburg, Nederland, Spanje, Zweden, Letland, Italië, Griekenland, Oostenrijk, Cyprus en Portugal.

(20)  https://twitter.com/alexanderdecroo/status/1407977290189971457?s=20

(21)  https://www.coe.int/be/web/commissioner/-/commissioner-mijatovic-urges-hungary-s-parliamentarians-to-reject-draft-amendments-banning-discussion-about-sexual-and-gender-identity-and-diversity

(22)  Verdrag inzake de rechten van het kind, Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, Verslag van de speciale VN-rapporteur over het recht op onderwijs.

(23)  Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het uitroepen van de EU tot vrijheidszone voor LGBTIQ-personen.

(24)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0340.

(25)  ACT, Hungary: Broadcasting associations across Europe express dismay at anti-LGBTIQ bill & urge European Commission to open infringement proceedings, Brussel, 29 juni 2021.

(26)  Hongarije — Advies over de grondwetswijzigingen die in december 2020 zijn aangenomen door het Hongaarse parlement, aangenomen door de Commissie van Venetië tijdens haar 127e plenaire vergadering, Venetië en online, 2 en 3 juli 2021 (CDL-AD(2021)029-e).

(27)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(28)  http://public.mkab.hu/dev/dontesek.nsf/0/ CB4CA4E8F72D33DFC125863A00604976?OpenDocument. Engelse samenvatting: http://public.mkab.hu/dev/dontesek.nsf/0/CB4CA4E8F72D33DFC125863A00604976?OpenDocument&english&english

(29)  https://www.kormanyhivatal.hu/hu/budapest/hirek/tisztessegtelen-kereskedelmi-gyakorlatot-folytat-a-labrisz-egyesulet-a-meseorszag-mindenkie-cimu-konyv-ertekesitesekor.

(30)  Arrest van het Hof van Justitie van 18 juni 2020, Europese Commissie/Hongarije, C-78/18, ECLI:EU:C:2020:476.

(31)  Resolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2021 over de situatie van de rechtsstaat in de Europese Unie en de toepassing van de verordening inzake conditionaliteit (EU, Euratom) 2020/2092.

(32)  Arrest van het Hof van Justitie van 20 april 2021, Repubblika/Il-Prim Ministru, C-896/19, ECLI:EU:C:2021:311.

(33)  Voorstel van 2 juli 2008 voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426).

(34)  PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159.

(35)  PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17.


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europees Parlement

Woensdag, 7 juli 2021

1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/226


P9_TA(2021)0330

Wijzigingen van het Reglement van het Europees Parlement

Besluit van het Europees Parlement van 7 juli 2021 tot wijziging van de artikelen 99, 197, 213, 214, 222, 223, 230 en 235 van en bijlage V bij het Reglement van het Europees Parlement, en tot invoeging van een nieuw artikel 106 bis (2021/2048(REG))

(2022/C 99/26)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 236 en 237 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A9-0214/2021),

1.   

besluit onderstaande wijzigingen in zijn Reglement op te nemen;

2.   

besluit dat deze wijzigingen in werking treden op de eerste dag van de vergaderperiode die volgt op de vaststelling ervan, met uitzondering van:

a)

de wijziging van artikel 213, lid 1, betreffende genderdiversiteit, die in werking treedt bij aanvang van de eerste vergaderperiode na de volgende verkiezingen voor het Europees Parlement, die in 2024 plaatsvinden;

b)

de wijziging van artikel 223 betreffende het mandaat van de leden van de bureaus van de delegaties, die in werking treedt bij aanvang van de eerste vergaderperiode na de volgende verkiezingen van het Europees Parlement, die in 2024 plaatsvinden;

3.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Amendement 1

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 99

Bestaande tekst

Amendement

De bepalingen inzake de procedure voor de verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting, overeenkomstig de financiële bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en Verordening (EU, Euratom)  nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1) (“het Financieel Reglement”), zijn als bijlage bij dit Reglement gevoegd.

De bepalingen inzake de procedure voor de verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting, overeenkomstig de financiële bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en Verordening (EU, Euratom)  2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (1) (“het Financieel Reglement”), zijn als bijlage bij dit Reglement gevoegd.

Amendement 2

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 106 bis (nieuw)

Bestaande tekst

Amendement

 

Artikel 106 bis

 

Procedure voor het uitbrengen van het standpunt van het Parlement over de oprichting of verlenging van trustfondsen van de Unie voor extern optreden

 

1.     Wanneer de Commissie het Parlement raadpleegt over haar voornemen een trustfonds voor acties in en na noodsituaties op te richten of te verlengen overeenkomstig artikel 234, lid 1, derde alinea, of artikel 234, lid 5, eerste alinea, van het Financieel Reglement, stelt de bevoegde commissie ontwerpaanbevelingen op.

 

Die ontwerpaanbevelingen kunnen specifieke aanbevelingen aan de Commissie bevatten met betrekking tot de details van het trustfonds, zoals de doelstellingen die het moet nastreven of de werkwijze van het trustfonds.

 

Artikel 118, leden 2 tot en met 6, is van overeenkomstige toepassing.

 

2.     Wanneer de Commissie het Parlement verzoekt zijn goedkeuring te hechten aan een ontwerpbesluit betreffende de oprichting of verlenging van een trustfonds voor thematische acties overeenkomstig artikel 234, lid 1, vierde alinea, of artikel 234, lid 5, eerste alinea, van het Financieel Reglement, stelt de bevoegde commissie een aanbeveling op tot goedkeuring of verwerping van het ontwerpbesluit.

 

Artikel 105, leden 1 tot en met 4, is van overeenkomstige toepassing.

 

3.     Leden of een fractie of fracties die ten minste de middelhoge drempel bereiken of de bevoegde commissie kunnen het Parlement een ontwerpresolutie voorleggen waarin de Commissie wordt verzocht de kredieten voor een trustfonds van de Unie stop te zetten of de oprichtingsovereenkomst te herzien om een trustfonds van de Unie te liquideren, overeenkomstig artikel 234, lid 5, tweede alinea, van het Financieel Reglement.

Amendement 3

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 197

Bestaande tekst

Amendement

Artikel 197

Schrappen

Moties tot niet-ontvankelijkverklaring van een onderwerp

 

1.     Bij het begin van een debat over een bepaald agendapunt kunnen een fractie of leden die ten minste de lage drempel bereiken een motie tot niet-ontvankelijkverklaring van het onderwerp indienen. Een dergelijke motie wordt onmiddellijk in stemming gebracht.

 

Het voornemen om een motie van niet-ontvankelijkheid in te dienen, wordt ten minste 24 uur op voorhand ter kennis gebracht van de Voorzitter, die het Parlement hiervan onmiddellijk op de hoogte brengt.

 

2.     Indien een dergelijke motie wordt aangenomen, gaat het Parlement onmiddellijk over tot het volgende agendapunt.

 

Amendement 4

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 213 — lid 1

Bestaande tekst

Amendement

1.   In de eerstvolgende commissievergadering na de benoeming van de leden van de commissie overeenkomstig artikel 209, en vervolgens nogmaals na verloop van twee en een half jaar, kiest de commissie uit haar gewone leden een voorzitter en, bij aparte stemmingen, ondervoorzitters, die het commissiebureau vormen. Het aantal te kiezen ondervoorzitters wordt op voorstel van de Conferentie van voorzitters door het Parlement vastgesteld. De samenstelling van de commissiebureaus moet een afspiegeling vormen van de diversiteit van het Parlement ; een commissiebureau mag niet bestaan uit uitsluitend mannelijke of uitsluitend vrouwelijke leden en de ondervoorzitters mogen niet allen uit dezelfde lidstaat afkomstig zijn.

1.   In de eerstvolgende commissievergadering na de benoeming van de leden van de commissie overeenkomstig artikel 209, en vervolgens nogmaals na verloop van twee en een half jaar, kiest de commissie uit haar gewone leden een voorzitter en, bij aparte stemmingen, ondervoorzitters, die het commissiebureau vormen. Het aantal te kiezen ondervoorzitters wordt op voorstel van de Conferentie van voorzitters door het Parlement vastgesteld. De samenstelling van de commissiebureaus moet een afspiegeling vormen van de diversiteit van het Parlement . De voorzitter en de eerste ondervoorzitter van een commissie zijn niet van hetzelfde gender. Het genderevenwicht is tevens van toepassing op de andere bureauleden. De bureauleden mogen niet allen uit dezelfde lidstaat afkomstig zijn.

Amendement 6

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 214 — lid 2 — alinea 4

Bestaande tekst

Amendement

De voorzitter doet in de commissie mededeling van alle besluiten en aanbevelingen van de coördinatoren, die worden geacht te zijn goedgekeurd indien zij niet worden betwist. Zij  worden naar behoren in de notulen van de commissievergadering vermeld.

De voorzitter doet in de commissie mededeling van alle besluiten en aanbevelingen van de coördinatoren, die worden geacht te zijn goedgekeurd indien zij niet worden betwist. In geval van betwisting stemt de commissie bij gewone meerderheid van stemmen. Die besluiten en aanbevelingen worden naar behoren in de notulen van de commissievergadering vermeld.

Amendement 7

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 222 — lid 1 — inleidende formule

Bestaande tekst

Amendement

1.   Wanneer de Commissie een burgerinitiatief in het desbetreffende register heeft gepubliceerd overeenkomstig artikel 10 , lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad (1), gaat de Voorzitter van het Europees Parlement op voorstel van de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters als volgt te werk:

1.   Wanneer de Commissie de bekendmaking van een burgerinitiatief in het desbetreffende register heeft gepubliceerd overeenkomstig artikel 14 , lid 1, van Verordening (EU) 2019/788 van het Europees Parlement en de Raad (1), gaat de Voorzitter van het Europees Parlement op voorstel van de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters als volgt te werk:

Amendement 8

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 222 — lid 1 — punt a

Bestaande tekst

Amendement

(a)

hij belast de overeenkomstig bijlage VI ter zake bevoegde commissie met de taak de in artikel 11 van Verordening (EU) nr. 211/2011 bedoelde openbare hoorzitting te organiseren; de voor verzoekschriften bevoegde commissie treedt automatisch overeenkomstig artikel 57 van het Reglement op als medeverantwoordelijke commissie;

(a)

hij belast de overeenkomstig bijlage VI ter zake bevoegde commissie met de taak de in artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) 2019/788 bedoelde openbare hoorzitting te organiseren; de voor verzoekschriften bevoegde commissie treedt automatisch overeenkomstig artikel 57 van het Reglement op als medeverantwoordelijke commissie;

Amendement 9

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 222 — lid 1 — punt b

Bestaande tekst

Amendement

(b)

hij kan, wanneer er twee of meer burgerinitiatieven over een vergelijkbaar onderwerp overeenkomstig artikel 10 , lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 211/2011 in het desbetreffende register zijn gepubliceerd, na overleg met de organisatoren besluiten een gezamenlijke openbare hoorzitting te organiseren waarin alle betrokken burgerinitiatieven op voet van gelijkheid worden behandeld.

(b)

hij kan, wanneer de bekendmakingen van twee of meer burgerinitiatieven over een vergelijkbaar onderwerp overeenkomstig artikel 14 , lid 1, van Verordening (EU) 2019/788 in het desbetreffende register zijn gepubliceerd, na overleg met de organisatoren besluiten een gezamenlijke openbare hoorzitting te organiseren waarin alle betrokken burgerinitiatieven op voet van gelijkheid worden behandeld.

Amendement 10

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 222 — lid 2 — punt a

Bestaande tekst

Amendement

(a)

gaat na of de Commissie de organisatoren overeenkomstig artikel 10 , lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 211/2011 op passend niveau heeft ontvangen;

(a)

gaat na of de Commissie de groep organisatoren overeenkomstig artikel 15 , lid 1, van Verordening (EU) 2019/788 op passend niveau heeft ontvangen;

Amendement 11

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 222 — lid 3

Bestaande tekst

Amendement

3.   De voorzitter van de ter zake bevoegde commissie belegt de openbare hoorzitting op een geschikte datum binnen drie maanden na de indiening van het burgerinitiatief bij de Commissie overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 211/2011 .

3.   De voorzitter van de ter zake bevoegde commissie belegt de openbare hoorzitting op een geschikte datum binnen drie maanden na de indiening van het burgerinitiatief bij de Commissie overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) 2019/788 .

Amendement 12

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 222 — lid 4 — alinea 2

Bestaande tekst

Amendement

De ter zake bevoegde commissie nodigt een representatieve groep organisatoren, onder wie ten minste een van de in artikel  3 , lid 2 , tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 211/2011 bedoelde contactpersonen, uit om het initiatief tijdens de openbare hoorzitting toe te lichten.

De ter zake bevoegde commissie nodigt een representatieve groep organisatoren, onder wie ten minste een van de in artikel  5 , lid 3 , eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/788 bedoelde contactpersonen, uit om het initiatief tijdens de openbare hoorzitting toe te lichten.

Amendement 13

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 222 — lid 8

Bestaande tekst

Amendement

8.   Het Parlement houdt tijdens een vergaderperiode aansluitend op de hoorzitting een debat over een burgerinitiatief dat overeenkomstig artikel  10 , lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 211/2011 in het desbetreffende register is gepubliceerd , en besluit bij plaatsing van het debat op de agenda of het debat al dan niet met een resolutie wordt afgesloten. Het Parlement neemt tot afsluiting van het debat geen resolutie aan indien tijdens dezelfde of de volgende vergaderperiode een identiek of gelijksoortig onderwerp wordt behandeld, tenzij de Voorzitter om uitzonderlijke redenen een ander voorstel doet. Indien het Parlement besluit een resolutie tot afsluiting van het debat aan te nemen, kunnen de ter zake bevoegde commissie, een fractie of leden die ten minste de lage drempel bereiken een ontwerpresolutie indienen. Artikel 132, leden 3 tot en met 8, betreffende de indiening van en stemming over ontwerpresoluties is van overeenkomstige toepassing.

8.   Het Parlement houdt tijdens een vergaderperiode aansluitend op de hoorzitting een debat over een burgerinitiatief dat overeenkomstig artikel  14 , lid 1, van Verordening (EU) 2019/788 door middel van een mededeling in het desbetreffende register is bekendgemaakt , en besluit bij plaatsing van het debat op de agenda of het debat al dan niet met een resolutie wordt afgesloten. Het Parlement neemt tot afsluiting van het debat geen resolutie aan indien tijdens dezelfde of de volgende vergaderperiode een identiek of gelijksoortig onderwerp wordt behandeld, tenzij de Voorzitter om uitzonderlijke redenen een ander voorstel doet. Indien het Parlement besluit een resolutie tot afsluiting van het debat aan te nemen, kunnen de ter zake bevoegde commissie, een fractie of leden die ten minste de lage drempel bereiken een ontwerpresolutie indienen. Artikel 132, leden 3 tot en met 8, betreffende de indiening van en stemming over ontwerpresoluties is van overeenkomstige toepassing.

Amendement 14

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 223 — lid 3

Bestaande tekst

Amendement

3.   De bureaus van de delegaties worden samengesteld volgens de in artikel 213 voor de vaste commissies vastgestelde procedure.

3.   De bureaus van de delegaties worden samengesteld volgens de in artikel 213 voor de commissiebureaus vastgestelde procedure. De leden van de bureaus van de delegaties worden echter voor de duur van de zittingsperiode gekozen.

Amendement 15

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 230 — lid 1

Bestaande tekst

Amendement

1.   Wanneer het Parlement ervan in kennis wordt gesteld dat de Commissie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 211/2011 is verzocht een voorstel voor een rechtshandeling krachtens artikel 11, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie in te dienen, gaat de voor de verzoekschriften bevoegde commissie na of dit gevolgen kan hebben voor haar werkzaamheden en stelt zij in voorkomend geval de indieners die verzoekschriften hebben ingediend over hiermee samenhangende onderwerpen, hiervan in kennis.

1.   Wanneer het Parlement ervan in kennis wordt gesteld dat de Commissie overeenkomstig Verordening (EU) 2019/788 is verzocht een voorstel voor een rechtshandeling krachtens artikel 11, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie in te dienen, gaat de voor de verzoekschriften bevoegde commissie na of dit gevolgen kan hebben voor haar werkzaamheden en stelt zij in voorkomend geval de indieners die verzoekschriften hebben ingediend over hiermee samenhangende onderwerpen, hiervan in kennis.

Amendement 16

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 230 — lid 2

Bestaande tekst

Amendement

2.   Voorgestelde burgerinitiatieven die overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU) nr. 211/2011 zijn geregistreerd, maar die niet overeenkomstig artikel 9 van die verordening bij de Commissie kunnen worden ingediend omdat niet aan alle toepasselijke procedures en voorwaarden is voldaan, kunnen door de voor de verzoekschriften bevoegde commissie onderzocht worden indien zij dit wenselijk acht. De artikelen 226, 227, 228 en 229 zijn van overeenkomstige toepassing.

2.   Voorgestelde burgerinitiatieven die overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) 2019/788 zijn geregistreerd, maar die niet overeenkomstig artikel 13 van die verordening bij de Commissie kunnen worden ingediend omdat niet aan alle toepasselijke procedures en voorwaarden is voldaan, kunnen door de voor de verzoekschriften bevoegde commissie onderzocht worden indien zij dit wenselijk acht. De artikelen 226, 227, 228 en 229 zijn van overeenkomstige toepassing.

Amendement 17

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 235 — lid 1 — alinea 1

Bestaande tekst

Amendement

1.   Indien het Parlement overeenkomstig artikel  65 , lid 1, van het Financieel Reglement besluit zich het recht voor te behouden uitgaven toe te staan, treedt het op via zijn Bureau.

1.   Indien het Parlement overeenkomstig artikel  73 , lid 1, van het Financieel Reglement besluit zich het recht voor te behouden uitgaven toe te staan, treedt het op via zijn Bureau.

Amendement 18

Reglement van het Europees Parlement

Bijlage V — artikel 2 — lid 1

Bestaande tekst

Amendement

1.   Overeenkomstig het Financieel Reglement behandelt het Parlement uiterlijk op 30 april van het jaar volgende op het jaar waarin het jaarverslag van de Rekenkamer is aangenomen, het kwijtingsverslag van de bevoegde commissie.

1.   Overeenkomstig het Financieel Reglement behandelt het Parlement uiterlijk op 15 mei van het jaar volgende op het jaar waarin het jaarverslag van de Rekenkamer is aangenomen, het kwijtingsverslag van de bevoegde commissie.


(1)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1) .

(1)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie , tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1) .

(1)  Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief ( PB L 65 van 11.3.2011, blz. 1 ).

(1)  Verordening (EU) 2019/788 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende het Europees burgerinitiatief ( PB L 130 van 17.5.2019, blz. 55 ).


III Voorbereidende handelingen

Europees Parlement

Dinsdag, 6 juli 2021

1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/234


P9_TA(2021)0318

Stroomlijnen van maatregelen met het oog op de voltooiing van het TEN-T ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake het stroomlijnen van maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) (10537/1/2020 — C9-0215/2021 — 2018/0138(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2022/C 99/27)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (10537/1/2020 — C9-0215/2021),

gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Tsjechische Senaat, de Duitse Bondsdag, het Ierse parlement en de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 7 februari 2019 (2),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2018)0277),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord,

gezien artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A9-0223/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 269.

(2)  PB C 168 van 16.5.2019, blz. 91.

(3)  PB C 449 van 23.12.2020, blz. 576.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/235


P9_TA(2021)0319

Gebruik van technologieën voor de verwerking van gegevens ten behoeve van de bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen (tijdelijke afwijking van Richtlijn 2002/58/EG) ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2021 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een tijdelijke afwijking van sommige bepalingen van Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van het gebruik van technologieën door aanbieders van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten voor de verwerking van persoonsgegevens en andere gegevens ten behoeve van de bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen (COM(2020)0568 — C9-0288/2020 — 2020/0259(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2022/C 99/28)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2020)0568),

gezien artikel 294, lid 2, artikel 16, lid 2, en artikel 114, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0288/2020),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 29 oktober 2020 (1),

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 21 mei 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0258/2020),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 10 van 11.1.2021, blz. 63.


P9_TC1-COD(2020)0259

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 juli 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende een tijdelijke afwijking van sommige bepalingen van Richtlijn 2002/58/EG ten aanzien van het gebruik van technologieën door aanbieders van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten voor de verwerking van persoonsgegevens en andere gegevens ten behoeve van de bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/1232.)


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/236


P9_TA(2021)0320

Erkenning van certificaten van derde landen in de binnenvaart ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2021 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/2397 wat betreft de overgangsmaatregelen voor de erkenning van certificaten van derde landen (COM(2021)0071 — C9-0026/2021 — 2021/0039(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2022/C 99/29)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2021)0071),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 91, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0026/2021),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 24 maart 2021 (1),

na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

gezien de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 30 juni 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A9-0210/2021),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 220 van 9.6.2021, blz. 87.


P9_TC1-COD(2021)0039

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 juli 2021 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/2397 wat betreft de overgangsmaatregelen voor de erkenning van certificaten van derde landen

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/1233.)


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/237


P9_TA(2021)0321

Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2021: overschot van het begrotingsjaar 2020

Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2021 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2021 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2021 tot opname van het overschot van het begrotingsjaar 2020 (09904/2021 — C9-0232/2021 — 2021/0102(BUD))

(2022/C 99/30)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (1), en met name artikel 44,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2021, definitief vastgesteld op 18 december 2020 (2),

gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (3) (MFK-verordening),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (4),

gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (5),

gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2021, goedgekeurd door de Commissie op 15 april 2021 (COM(2021)0270),

gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2021, op 21 juni 2021 vastgesteld door de Raad en op dezelfde dag toegezonden aan het Europees Parlement (09904/2021 — C9-0232/2021),

gezien de artikelen 94 en 96 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0218/2021),

A.

overwegende dat ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2021 dient om het overschot van het begrotingsjaar 2020, te weten 1 768 617 610 EUR, op te nemen in de begroting 2021,

B.

overwegende dat de hoofdonderdelen van dat overschot bestaan uit een positief resultaat bij de ontvangsten ter hoogte van 1 647,3 miljoen EUR en een onderbesteding bij de uitgaven ter hoogte van 121,3 miljoen EUR,

C.

overwegende dat het overschot aan de kant van de ontvangsten voornamelijk het gevolg is van een hoger dan verwachte inning van douanerechten,

D.

overwegende dat de onderbesteding bij de betalingen door de Commissie aan de kant van de uitgaven voor 2020 voor een overschot van 100,98 miljoen EUR heeft gezorgd (waarvan 61,7 miljoen EUR onder rubriek 5 — Administratie, toe te schrijven aan de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor dienstreizen, vergaderingen, stages en aanwervingen), en de onderbesteding door de andere instellingen voor een overschot van 120,38 miljoen EUR,

1.

neemt kennis van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2021, zoals ingediend door de Commissie, dat uitsluitend tot doel heeft het overschot van 2020, een bedrag van 1 768 617 610 EUR, in de begroting op te nemen, overeenkomstig artikel 18, lid 3, van het Financieel Reglement, en neemt kennis van het standpunt van de Raad hierover;

2.

herhaalt zijn standpunt dat alle beschikbare en ongebruikte middelen in de begroting van de Unie, met inbegrip van het overschot, moeten worden gebruikt voor de snelle verstrekking van financiële bijstand aan degenen die het zwaarst zijn getroffen door de COVID-19-pandemie; verzoekt de lidstaten in dit verband om de bedragen die door de verwachte verlagingen van hun bni-bijdragen vanwege het overschot van 2020 worden uitgespaard, volledig te besteden aan acties in verband met de bestrijding van de gevolgen van de COVID-19-pandemie en het herstel en de veerkracht van de Unie, teneinde een optimale toewijzing van de middelen te waarborgen;

3.

keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2021 goed;

4.

verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 2/2021 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de overige instellingen en de betrokken organen, alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(2)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 23.

(3)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11.

(4)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(5)  PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/239


P9_TA(2021)0322

Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2021 over het ontwerp van verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 168/2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (09827/2021 — C9-0243/2021 — 2020/0112(APP))

(Bijzondere wetgevingsprocedure — goedkeuring)

(2022/C 99/31)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van verordening van de Raad (09827/2021),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9-0243/2021),

gezien de resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2021 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 168/2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (1),

gezien artikel 105, leden 1 en 4, en artikel 52, lid 1, van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid,

gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0227/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van verordening van de Raad;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0258.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/240


P9_TA(2021)0323

Interbus-overeenkomst: protocol voor wat het geregeld internationaal vervoer en bijzondere vormen van geregeld internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen betreft ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2021 betreffende het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van een protocol bij de Overeenkomst betreffende het ongeregeld internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen (Interbus-overeenkomst) voor wat het geregeld internationaal vervoer en bijzondere vormen van geregeld internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen betreft (11441/2020 — C9-0027/2021 — 2020/0258(NLE))

(Goedkeuring)

(2022/C 99/32)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (11441/2020),

gezien het ontwerpprotocol bij de Overeenkomst betreffende het ongeregeld internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen (Interbus-overeenkomst) voor wat het geregeld internationaal vervoer en bijzondere vormen van geregeld internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen betreft (11442/2020),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 91 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9-0027/2021),

gezien artikel 105, leden 1 en 4, en artikel 114, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie vervoer en toerisme (A9-0176/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/241


P9_TA(2021)0324

Fonds voor interne veiligheid ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing, met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Fonds voor interne veiligheid (06488/1/2021 — C9-0227/2021 — 2018/0250(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2022/C 99/33)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (06488/1/2021 — C9-0227/2021),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 oktober 2018 (1),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0472),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord,

gezien artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0221/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 189.

(2)  PB C 23 van 21.1.2021, blz. 451.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/242


P9_TA(2021)0325

Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (06975/3/2021 — C9-0224/2021 — 2018/0210(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2022/C 99/34)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (06975/3/2021 — C9-0224/2021),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 december 2018 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 16 mei 2018 (2),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0390),

gezien artikel 294, lid 7, en artikel 42, artikel 43, lid 2, artikel 91, lid 1, artikel 100, lid 2, artikel 173, lid 3, artikel 175, artikel 188, artikel 192, lid 1, artikel 194, lid 2, artikel 195, lid 2, en artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord,

gezien artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie visserij (A9-0222/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;

3.

neemt kennis van de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de Commissie en van de verklaringen van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie zijn gevoegd;

4.

constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

5.

verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

6.

verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

7.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 110 van 22.3.2019, blz. 104.

(2)  PB C 361 van 5.10.2018, blz. 9.

(3)  PB C 116 van 31.3.2021, blz. 81.


BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie erkennen dat er dringend werk moet worden gemaakt van de bescherming en instandhouding van mariene en kustecosystemen en biodiversiteit. De drie instellingen zijn het erover eens dat aanzienlijke openbare en particuliere investeringen op nationaal en Europees niveau nodig zijn om het verlies aan biodiversiteit aan te pakken, en om ecosystemen in goede staat te houden en/of te herstellen en dat een aanzienlijk deel van de EFMZVA-uitgaven moet gaan naar biodiversiteit. De drie instellingen zijn het erover eens dat de Commissie in het kader van de programmering 2021-2027 van het EFMZVA met de lidstaten zal samenwerken om de in overweging 15 vermelde algemene ambitie van uitgaven voor biodiversiteit te verwezenlijken.

Gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie

De Raad en de Commissie blijven ernaar streven een onderbreking van de visserijactiviteiten in het kader van partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij te voorkomen door toe te werken naar een tijdige vernieuwing van de partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij en de bijbehorende uitvoeringsprotocollen.

Verklaring van de Commissie

De Commissie heeft aanvaard dat al dan niet verplichte investeringen aan boord in verband met visserijcontrole en -handhaving voor alle vissersvaartuigen van de Unie subsidiabel zijn. De Commissie is van oordeel dat deze investeringen de lidstaten in staat zullen stellen ten volle gebruik te maken van de financiële middelen die in het EFMZVA beschikbaar zijn voor controle en handhaving, te voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van de controleverordening en andere voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de nalevingscultuur in de visserijsector aanzienlijk te verbeteren. Bovendien verwacht de Commissie dat het Europees Parlement en de Raad in het kader van de lopende herziening van de controleverordening de modernisering van de bestaande controle-instrumenten en het gebruik van nieuwe technologieën, zoals door de Commissie voorgesteld, zullen steunen. Dit behelst in het bijzonder de invoering van slimme oplossingen voor het volgen van en melden van vangsten door kleinschalige vaartuigen, de installatie van systemen voor de continue monitoring van het motorvermogen, de overgang naar volledig gedigitaliseerde traceerbaarheidssystemen voor alle visserijproducten (vers, ingevroren en verwerkt), en de invoering van verplichte systemen voor elektronische monitoring op afstand aan boord van vissersvaartuigen, op basis van een risicobeoordeling, als de enige doeltreffende middelen om de toepassing van de aanlandingsverplichting en de bijvangsten en teruggooi van kwetsbare soorten te controleren.

Verklaring van de Commissie

De Commissie neemt nota van de moeilijkheden die zich tot nu toe hebben voorgedaan om staatssteun te verlenen voor de vernieuwing van de vloten in de ultraperifere gebieden. Met het oog op de duurzame ontwikkeling van deze regio’s zal de Commissie ernaar streven de lidstaten bij te staan bij het verbeteren van de verzameling van wetenschappelijke gegevens die nodig zijn om te voldoen aan de in de richtsnoeren inzake staatssteun vastgestelde subsidiabiliteitsvoorwaarde, teneinde de toepassing van de richtsnoeren voor het onderzoek van staatssteun in de visserij- en aquacultuursector in de ultraperifere gebieden te vergemakkelijken.

Verklaring van de Commissie

De Commissie zal de lidstaten in het kader van de programmering voor het EFMZVA 2021-2027 actief aanmoedigen om zoveel mogelijk gebruik te maken van de maatregelen in hun programma’s, met name in het kader van artikel 25 (bescherming van biodiversiteit en ecosystemen), teneinde de algemene ambitie te verwezenlijken om jaarlijks MFK-uitgaven aan te wenden om het verlies aan biodiversiteit aan te pakken, en om ecosystemen in goede staat te houden en/of te herstellen en wel als volgt: 7,5 % van de jaarlijkse MFK-uitgaven in 2024 besteden aan biodiversiteitsdoelstellingen en 10 % in 2026 en 2027. De Commissie zal het niveau van deze uitgaven regelmatig controleren op basis van de totale subsidiabele uitgaven die door de begunstigden bij de beheersautoriteit zijn gedeclareerd en op basis van de door de lidstaat verstrekte gegevens. Wanneer uit het toezicht blijkt dat onvoldoende vooruitgang wordt geboekt bij het verwezenlijken van de algemene ambitie, zal de Commissie actief met de lidstaten samenwerken tijdens de jaarlijkse evaluatievergadering om corrigerende maatregelen aan te nemen, waaronder een programmawijziging.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/244


P9_TA(2021)0326

Fonds voor asiel, migratie en integratie 2021-2027 ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing, met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (06486/2/2021 — C9-0225/2021 — 2018/0248(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2022/C 99/35)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (06486/2/2021 — C9-0225/2021),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 (1),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2018)0471),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord,

gezien artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0224/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 184.

(2)  PB C 23 van 21.1.2021, blz. 356.


Woensdag, 7 juli 2021

1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/245


P9_TA(2021)0329

Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: toekenning van uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie om de betekenis van de termen die in sommige bepalingen worden gebruikt, te bepalen *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de toekenning van uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie om de betekenis van de termen die in sommige bepalingen van die richtlijn worden gebruikt, te bepalen (COM(2020)0749 — C9-0002/2021 — 2020/0331(CNS))

(Bijzondere wetgevingsprocedure — raadpleging)

(2022/C 99/36)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2020)0749),

gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9-0002/2021),

gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

gezien artikel 82 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0201/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/246


P9_TA(2021)0339

Connecting Europe Facility ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 (06115/2/2021 — C9-0214/2021 — 2018/0228(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2022/C 99/37)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (06115/2/2021 — C9-0214/2021),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2018 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 10 oktober 2018 (2),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2018)0438),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissies goedgekeurde voorlopig akkoord,

gezien artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie vervoer en toerisme (A9-0219/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

(1)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 191.

(2)  PB C 461 van 21.12.2018, blz. 173.

(3)  PB C 158 van 30.4.2021, blz. 884.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/247


P9_TA(2021)0340

Bepalingen die nodig zijn voor de uitvoering van het protocol betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van besluit van de Raad tot wijziging van Beschikking 2003/76/EG tot vaststelling van de bepalingen die nodig zijn voor de uitvoering van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (09399/2021 — C9-0242/2021 — 2020/0142(APP))

(Bijzondere wetgevingsprocedure — goedkeuring)

(2022/C 99/38)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (09399/2021),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens de eerste alinea van artikel 2 van Protocol nr. 37 betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9-0242/2021),

gezien artikel 105, leden 1 en 4, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Begrotingscommissie (A9-0229/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van besluit van de Raad;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/248


P9_TA(2021)0341

Beheer van de activa van de EGKS in liquidatie en van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Beschikking 2003/77/EG tot vaststelling van de financiële meerjarenrichtsnoeren voor het beheer van de activa van de EGKS in liquidatie en, wanneer de liquidatie is afgesloten, van de activa van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (COM(2020)0321 — C9-0216/2020 — 2020/0143(NLE))

(Raadpleging)

(2022/C 99/39)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2020)0321),

gezien Protocol nr. 37 betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 2, tweede alinea, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9-0216/2020),

gezien artikel 82 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0228/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.

1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/249


P9_TA(2021)0342

Visuminformatiesysteem (VIS): visumverwerking ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EG) nr. 810/2009, (EU) 2016/399, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240, (EU) 2018/1860, (EU) 2018/1861, (EU) 2019/817 en (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Beschikking 2004/512/EG van de Raad en Besluit 2008/633/JBZ van de Raad, met het oog op de herziening van het Visuminformatiesysteem (05950/1/2021 — C9-0198/2021 — 2018/0152A(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2022/C 99/40)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (05950/1/2021 — C9-0198/2021),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2018 (1),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0302),

gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrond,

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord,

gezien het besluit van de Conferentie van voorzitters van 25 september 2020 om de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken toestemming te geven om de wetgevingsprocedure te splitsen en op die basis verder te gaan,

gezien de artikelen 67 en 40 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0207/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 154.

(2)  PB C 23 van 21.1.2021, blz. 286.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/250


P9_TA(2021)0343

Visuminformatiesysteem (VIS): voorwaarden voor toegang tot andere EU-informatiesystemen voor het VIS ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing, met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 603/2013, (EU) 2016/794, (EU) 2018/1862, (EU) 2019/816 en (EU) 2019/818 wat betreft de voorwaarden voor toegang tot andere EU-informatiesystemen met het oog op het Visuminformatiesysteem (05951/1/2021 — C9-0199/2021 — 2018/0152B(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2022/C 99/41)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (05951/1/2021 — C9-0199/2021),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2018 (1),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0302),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord,

gezien het besluit van de Conferentie van voorzitters van 25 september 2020 om de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken toestemming te geven om de wetgevingsprocedure te splitsen en op die basis verder te gaan,

gezien artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0208/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

(1)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 154.

(2)  PB C 23 van 21.1.2021, blz. 286.


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/251


P9_TA(2021)0344

Fonds voor geïntegreerd grensbeheer: instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid 2021-2027 ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing, met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (06487/2/2021 — C9-0226/2021 — 2018/0249(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2022/C 99/42)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (06487/2/2021 — C9-0226/2021),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 (1),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2018)0473),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord,

gezien artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0220/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 184.

(2)  PB C 23 van 21.1.2021, blz. 406.


Donderdag, 8 juli 2021

1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/252


P9_TA(2021)0351

Europees Geneesmiddelenbureau ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 8 juli 2021 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een grotere rol van het Europees Geneesmiddelenbureau inzake crisisparaatheid en -beheersing op het gebied van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen (COM(2020)0725 — C9-0365/2020 — 2020/0321(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2022/C 99/43)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 bis)

De COVID-19-pandemie heeft de risico’s voor de volksgezondheid blootgelegd die de buitensporige uitbuiting van wilde dieren en andere natuurlijke hulpbronnen en het versnelde verlies aan biodiversiteit op aarde met zich meebrengen. Ongeveer 70 % van de opkomende ziekten en bijna alle bekende pandemieën (influenza, hiv/aids en COVID-19) zijn zoönotische ziekten. Deze ziekten zijn in de afgelopen zestig jaar wereldwijd toegenomen en er zijn als gevolg van menselijke activiteiten en de ecologische voetafdruk daarvan steeds meer zoönotische pathogenen ontstaan. Veranderingen in landgebruik, ontbossing, verstedelijking, uitbreiding en intensivering van de landbouw, handel in wilde dieren en consumptiepatronen dragen in zeer sterke mate aan die stijging bij. Zoönotische pathogenen kunnen bacterieel, viraal of parasitair zijn of onconventionele agentia betreffen, en kunnen worden overgedragen op de mens door middel van rechtstreeks contact of via voedsel, water of het milieu. Sommige ziekten, zoals hiv/aids, beginnen als zoönotische ziekte en muteren later naar stammen die alleen bij mensen voorkomen. Andere zoönotische ziekten kunnen herhaaldelijke ziekte-uitbraken veroorzaken, zoals het geval is bij ebola en salmonella. Weer andere, zoals het coronavirus dat COVID-19 veroorzaakt, hebben het potentieel om wereldwijde pandemieën te veroorzaken. Volgens het intergouvernementeel platform voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES) bestaan er naar schatting 1,7  miljoen nog niet ontdekte virussen die door zoogdieren en vogels worden gedragen. Tussen de 631 000 en 827 000 daarvan kunnen mogelijk mensen besmetten.

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 ter)

Zoals door de Wereldgezondheidsorganisatie wordt erkend, worden dieren en mensen door veel van dezelfde bacteriën besmet. Dit betekent dat de inspanningen van slechts één sector het probleem niet kunnen voorkomen of elimineren. Ziekten kunnen worden overgedragen van mensen op dieren en omgekeerd, en moeten daarom bij zowel mensen als dieren worden aangepakt, waarbij potentiële synergieën op het gebied van onderzoek en behandelingen moeten worden benut. De COVID-19-pandemie heeft duidelijk gemaakt dat de toepassing van de “één gezondheid”-benadering in de Unie kracht moet worden bijgezet om betere resultaten te behalen op het gebied van volksgezondheid, aangezien de menselijke gezondheid, zoals in het bij Verordening (EU) 2021/522 van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) opgerichte EU4Health-programma wordt gesteld, nauw samenhangt met de gezondheid van dieren en met het milieu, en dat bij acties om bedreigingen voor de volksgezondheid aan te pakken derhalve rekening moet worden gehouden met die drie dimensies.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

De ongekende ervaring met de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat de Unie de beschikbaarheid van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen doeltreffender moet beheren en doeltreffendere medische tegenmaatregelen ter bestrijding van bedreigingen voor de volksgezondheid moet ontwikkelen. De Unie werd op deze gebieden ernstig belemmerd door het ontbreken van een duidelijk omschreven rechtskader voor het beheer van haar respons op de pandemie, maar ook door de beperkte mate van paraatheid van de Unie in geval van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid die gevolgen heeft voor een meerderheid van de lidstaten.

(2)

De ongekende ervaring met de COVID-19-pandemie heeft tevens aan het licht gebracht dat de Unie en de lidstaten moeilijkheden ondervinden bij het beheersen van een noodsituatie van dit kaliber op het gebied van volksgezondheid en heeft aangetoond dat de rol van de Unie moet worden versterkt, zodat zij al in een vroeg stadium en op geharmoniseerde wijze de beschikbaarheid van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen doeltreffender kan beheren en doeltreffendere medische tegenmaatregelen ter bestrijding van bedreigingen voor de volksgezondheid kan ontwikkelen ter waarborging van de samenwerking en coördinatie tussen de Unie, nationale en regionale bevoegde autoriteiten, de sector en andere actoren uit de toeleveringsketens voor geneesmiddelen en medische hulpmiddelen, waaronder gezondheidswerkers . De Unie moet gezondheid hoger op de agenda zetten om ervoor te zorgen dat er doorlopend gezondheidsdiensten van hoge kwaliteit kunnen worden geboden en dat zij klaar is om epidemieën en andere onvoorziene gezondheidsbedreigingen het hoofd te bieden. De Unie werd op deze gebieden ernstig belemmerd door het ontbreken van een duidelijk omschreven rechtskader voor het beheer van haar respons op de pandemie en de ontoereikende mandaten en middelen van haar gezondheidsinstanties , maar ook door de beperkte mate van paraatheid van de Unie en de lidstaten in geval van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid die gevolgen heeft voor een meerderheid van de lidstaten.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(2 bis)

Tekorten hebben verschillende en complexe onderliggende oorzaken die samen met alle verschillende belanghebbenden nader in kaart moeten worden gebracht, moeten worden begrepen en geanalyseerd om op een alomvattende manier te kunnen worden aangepakt. Voor een beter begrip van de tekorten moet ook worden nagegaan waar de knelpunten in de toeleveringsketen liggen. In het specifieke geval van de COVID-19-pandemie had het tekort aan adjuvante behandelingen voor de ziekte uiteenlopende oorzaken, variërend van productieproblemen in derde landen tot logistieke of productieproblemen binnen de Unie, waar het tekort aan vaccins te wijten was aan een zeldzamere oorzaak, namelijk een onverwacht grote en stijgende vraag.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

De vaak complexe toeleveringsketens van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen, nationale uitvoerbeperkingen en -verboden, grenssluitingen die het vrije verkeer van die goederen belemmeren, en onzekerheid in verband met de vraag naar en het aanbod van deze goederen in de context van de COVID-19-pandemie hebben de goede werking van de eengemaakte markt en het aanpakken van ernstige bedreigingen voor de volksgezondheid in de hele Unie aanzienlijk belemmerd.

(3)

Verstoringen van de vaak complexe toeleveringsketens van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen, nationale uitvoerbeperkingen en -verboden, grenssluitingen die het vrije verkeer van die goederen belemmeren, onzekerheid in verband met de vraag naar en het aanbod van deze goederen in de context van de COVID-19-pandemie en de ontoereikende productie in de Unie van bepaalde essentiële geneesmiddelen of werkzame chemische stoffen hebben de goede werking van de eengemaakte markt en het aanpakken van ernstige bedreigingen voor de volksgezondheid in de hele Unie aanzienlijk belemmerd , wat ernstige gevolgen heeft gehad voor de burgers .

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

Het aanpakken van tekorten aan geneesmiddelen is al vele jaren een prioriteit voor de lidstaten en het Europees Parlement, zoals blijkt uit verschillende verslagen van het Europees Parlement (11) en besprekingen in het kader van de recente voorzitterschappen van de Raad van de Europese Unie.

(4)

Het aanpakken van tekorten aan geneesmiddelen is al vele jaren een onopgeloste prioriteit voor de lidstaten en het Europees Parlement, zoals blijkt uit verschillende verslagen van het Europees Parlement (11) en besprekingen in het kader van de recente voorzitterschappen van de Raad van de Europese Unie.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 bis)

Tekorten aan geneesmiddelen vormen een steeds grotere bedreiging voor de volksgezondheid en hebben ernstige gevolgen voor gezondheidszorgstelsels en voor het recht van patiënten op toegang tot adequate medische behandelingen. De stijging van de wereldwijde vraag, die door de COVID-19-pandemie is versterkt, heeft tot nog meer tekorten aan geneesmiddelen geleid, waardoor de gezondheidszorgstelsels in de lidstaten zijn verzwakt en aanzienlijke risico’s voor de gezondheid en de zorg van patiënten zijn ontstaan, met name in de vorm van ziekteprogressie en verergering van symptomen, langere wachttijden voor of onderbrekingen van zorg of behandelingen, langere ziekenhuisopnamen, een grotere blootstelling aan vervalste geneesmiddelen, medicatiefouten, bijwerkingen als gevolg van de vervanging van niet-beschikbare geneesmiddelen door alternatieve geneesmiddelen, aanzienlijk psychologisch leed voor patiënten en hogere kosten voor de gezondheidszorgstelsels.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

De COVID-19-pandemie heeft het probleem van tekorten aan bepaalde geneesmiddelen die als kritiek worden geacht bij de aanpak van de pandemie, vergroot en heeft de structurele beperkingen van het vermogen van de Unie om tijdens volksgezondheidscrises snel en doeltreffend op dergelijke uitdagingen te reageren, aan het licht gebracht.

(5)

De COVID-19-pandemie heeft het reeds bestaande probleem van tekorten aan bepaalde geneesmiddelen die als kritiek worden geacht bij de aanpak van de pandemie, vergroot en heeft de externe afhankelijkheid van de Unie wat betreft de binnenlandse productie van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen, het gebrek aan coördinatie en de structurele beperkingen van het vermogen van de Unie en de lidstaten om tijdens volksgezondheidscrises snel en doeltreffend op dergelijke uitdagingen te reageren en de behoefte aan ondersteuning en versterking van het industriële weefsel door middel van passend beleid , aan het licht gebracht , evenals de noodzaak van een actievere en grotere betrokkenheid van de instellingen van de Unie bij de bescherming van de gezondheid van de burgers in de Unie .

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

De snelle ontwikkeling van COVID-19 en de verspreiding van het virus hebben geleid tot een sterke toename van de vraag naar medische hulpmiddelen zoals beademingstoestellen, chirurgische maskers en COVID-19-testkits, terwijl het aanbod te lijden had onder de verstoorde productie of de beperkte capaciteit om de productie snel te verhogen en de complexe en wereldwijde aard van de toeleveringsketen voor medische hulpmiddelen. Deze problemen hebben ertoe geleid dat nieuwe entiteiten bij de productie van deze producten werden betrokken, wat op zijn beurt heeft geleid tot knelpunten in de conformiteitsbeoordeling en tot de verspreiding van niet-conforme, onveilige en zelfs namaakproducten. Het is daarom passend om binnen een geschikt orgaan van de Unie duurzame structuren op te zetten om tekorten aan medische hulpmiddelen als gevolg van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid te monitoren.

(6)

De snelle ontwikkeling van COVID-19 en de verspreiding van het virus hebben geleid tot een sterke toename van de vraag naar medische hulpmiddelen zoals beademingstoestellen, chirurgische maskers en COVID-19-testkits, terwijl de verstoorde productie of de beperkte capaciteit om de productie snel te verhogen en de complexe en wereldwijde aard van de toeleveringsketen voor medische hulpmiddelen hebben geleid tot ernstige toeleveringsproblemen en soms zelfs tot de volledige uitputting van voorraden, waardoor de lidstaten met elkaar moesten gaan concurreren om te voorzien in de legitieme behoeften van hun burgers, wat leidde tot ongecoördineerde acties op nationaal niveau, zoals hamsteren en het aanleggen van voorraden . Deze problemen hebben er voorts toe geleid dat nieuwe entiteiten bij de gehaaste productie van deze producten werden betrokken, wat op zijn beurt heeft geleid tot knelpunten in de conformiteitsbeoordeling en tot de verspreiding van te dure , niet-conforme, onveilige en zelfs namaakproducten. Het is daarom passend en dringend om binnen een geschikt orgaan van de Unie duurzame structuren op te zetten om tekorten aan medische hulpmiddelen die tijdens een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kunnen ontstaan, op solidere en doeltreffendere wijze te coördineren en te monitoren , alsook om vroegtijdig een intensieve dialoog met de fabrikanten en leveranciers van medische hulpmiddelen en met gezondheidswerkers aan te gaan om deze tekorten te voorkomen en te beperken .

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 bis)

De COVID-19-uitbraak en de daaropvolgende gezondheidscrisis hebben duidelijk gemaakt dat er behoefte is aan een gecoördineerdere aanpak van crisisbeheersing op het niveau van de Unie. Hoewel de noodsituatie verklaart waarom een effectbeoordeling ontbreekt, moet worden gezorgd voor een toereikende toewijzing van middelen voor personeel en financiering, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de gezondheidssector in de verschillende lidstaten.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

Onzekerheid over vraag en aanbod en het risico van tekorten aan essentiële geneesmiddelen en medische hulpmiddelen tijdens een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid, zoals de COVID-19-pandemie, kunnen leiden tot uitvoerbeperkingen tussen de lidstaten en andere nationale beschermingsmaatregelen, die de goede werking van de interne markt ernstig in gevaar kunnen brengen. Bovendien kunnen tekorten aan geneesmiddelen leiden tot ernstige risico’s voor de gezondheid van patiënten in de Unie, zoals medicatiefouten, langere ziekenhuisverblijven en bijwerkingen als gevolg van de toediening van ongeschikte geneesmiddelen ter vervanging van de niet-beschikbare geneesmiddelen. Tekorten aan medische hulpmiddelen kunnen leiden tot een gebrek aan diagnosehulpmiddelen, met negatieve gevolgen voor volksgezondheidsmaatregelen, een gebrek aan behandeling of verslechtering van de ziekte, en kunnen gezondheidswerkers belemmeren hun taken naar behoren uit te voeren. Deze tekorten, zoals een ontoereikend aanbod van COVID-19-testkits, kunnen ook een aanzienlijk effect hebben op de beheersing van de verspreiding van een bepaald pathogeen. Daarom is het belangrijk het probleem van tekorten aan te pakken en de monitoring van kritieke geneesmiddelen en medische hulpmiddelen te versterken en te formaliseren.

(7)

Onzekerheid over vraag en aanbod en het risico van tekorten aan essentiële geneesmiddelen en medische hulpmiddelen tijdens een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid, zoals de COVID-19-pandemie, kunnen leiden tot uitvoerbeperkingen tussen de lidstaten en andere nationale beschermingsmaatregelen, die de goede werking van de interne markt ernstig in gevaar kunnen brengen , de gevolgen voor de volksgezondheid kunnen verergeren en ertoe kunnen leiden dat tijdelijke transparantie- en vergunningsmechanismen voor de uitvoer noodzakelijk worden . Bovendien kunnen tekorten aan geneesmiddelen leiden tot ernstige risico’s voor de gezondheid van patiënten in de Unie, zoals medicatiefouten, langere ziekenhuisverblijven, bijwerkingen en sterfgevallen als gevolg van de toediening van ongeschikte geneesmiddelen ter vervanging van de niet-beschikbare geneesmiddelen. Tekorten aan medische hulpmiddelen kunnen leiden tot een gebrek aan diagnosehulpmiddelen, met negatieve gevolgen voor volksgezondheidsmaatregelen, een gebrek aan behandeling of verslechtering van de ziekte, en kunnen gezondheidswerkers belemmeren hun taken naar behoren uit te voeren of daarbij te worden beschermd, zoals tijdens de COVID-19-pandemie is gebleken, met ernstige gevolgen voor de gezondheid van gezondheidswerkers . Deze tekorten, zoals een ontoereikend aanbod van COVID-19-testkits, kunnen ook een aanzienlijk effect hebben op de beheersing van de verspreiding van een bepaald pathogeen. Daarom is het belangrijk om op het niveau van de Unie een passend kader te hebben voor de coördinatie van de respons van de lidstaten om het probleem van tekorten aan te pakken en de monitoring van kritieke geneesmiddelen en medische hulpmiddelen op de meest efficiënte wijze te versterken en te formaliseren , zodat de belanghebbenden geen onnodige lasten hoeven te dragen die de middelen kunnen belasten en extra vertragingen kunnen veroorzaken .

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8)

Veilige en werkzame geneesmiddelen die het potentieel hebben om een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid veroorzakende ziekte te voorkomen, diagnosticeren of behandelen, moeten in het geval van dergelijke noodsituaties zo snel mogelijk worden ontwikkeld en binnen de Unie beschikbaar worden gesteld. De COVID-19-pandemie heeft ook een suboptimale coördinatie en besluitvorming met betrekking tot multinationale klinische studies en een gebrek aan advies op Unieniveau over het gebruik van geneesmiddelen in het kader van nationale programma’s voor gebruik in schrijnende gevallen of in afwijking van de goedgekeurde indicaties in de Unie aan het licht gebracht, wat heeft geleid tot een vertraagde toepassing van onderzoeksresultaten en een vertraagde ontwikkeling en beschikbaarheid van nieuwe of herbestemde geneesmiddelen.

(8)

Veilige en werkzame geneesmiddelen die het potentieel hebben om een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid veroorzakende ziekte te voorkomen, diagnosticeren of behandelen, moeten in het geval van dergelijke noodsituaties zo snel mogelijk worden vastgesteld, ontwikkeld , met name door middel van gemeenschappelijke inspanningen van de overheid, de particuliere sector en de academische wereld, en aan burgers van de Unie beschikbaar worden gesteld. De COVID-19-pandemie heeft ook een suboptimale coördinatie en besluitvorming met betrekking tot multinationale klinische studies en een gebrek aan advies op Unieniveau over het gebruik van geneesmiddelen in het kader van nationale programma’s voor gebruik in schrijnende gevallen of in afwijking van de goedgekeurde indicaties in de Unie aan het licht gebracht, wat heeft geleid tot een vertraagde toepassing van onderzoeksresultaten en een vertraagde ontwikkeling en beschikbaarheid van nieuwe of herbestemde geneesmiddelen.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

Tijdens de COVID-19-pandemie moesten ad-hocoplossingen, met inbegrip van voorwaardelijke regelingen tussen de Commissie, het Europees Geneesmiddelenbureau (“het Bureau”), houders van vergunningen voor het in de handel brengen, fabrikanten en lidstaten, worden bedacht om veilige en werkzame geneesmiddelen voor de behandeling van COVID-19 of de voorkoming van de verspreiding ervan ter beschikking te stellen en om de ontwikkeling en de procedure voor het verlenen van een vergunning voor het in de handel brengen van behandelingen en vaccins te vergemakkelijken en te versnellen.

(9)

Tijdens de COVID-19-pandemie moesten ad-hocoplossingen, met inbegrip van voorwaardelijke regelingen tussen de Commissie, het Europees Geneesmiddelenbureau (“het Bureau”), houders van vergunningen voor het in de handel brengen, fabrikanten of andere actoren uit de farmaceutische toeleveringsketen en lidstaten, worden bedacht om veilige en werkzame geneesmiddelen voor de behandeling van COVID-19 of de voorkoming van de verspreiding ervan ter beschikking te stellen en om de ontwikkeling en de procedure voor het verlenen van een vergunning voor het in de handel brengen van behandelingen en vaccins te vergemakkelijken en te versnellen.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

Om een betere werking van de interne markt voor deze producten te waarborgen en bij te dragen aan een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid, is het derhalve passend de regels inzake de monitoring van tekorten aan geneesmiddelen en medische hulpmiddelen onderling op elkaar af te stemmen en het onderzoek naar en de ontwikkeling van geneesmiddelen die het potentieel hebben om volksgezondheidscrises veroorzakende ziekten te voorkomen, diagnosticeren of behandelen, te vergemakkelijken.

(10)

Om een betere werking van de interne markt voor deze producten te waarborgen en bij te dragen aan een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid, is het derhalve passend de regels inzake de monitoring van tekorten aan geneesmiddelen en medische hulpmiddelen onderling op elkaar af te stemmen en te versterken en het onderzoek naar en de ontwikkeling van geneesmiddelen die het potentieel hebben om volksgezondheidscrises veroorzakende ziekten te voorkomen, diagnosticeren of behandelen, te vergemakkelijken , als strategische aanvulling op de inspanningen van de Commissie en de instanties van de Unie in dit verband, alsook van instanties die in de toekomst een belangrijke rol zullen spelen, zoals de voorgestelde EU-autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied (HERA) .

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 10 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(10 bis)

Om doeltreffende gezondheidszorgstelsels te waarborgen, is het van essentieel belang om stresstests in te voeren ter beoordeling van de veerkracht van de gezondheidszorgstelsels in geval van crisis, om tekorten in geval van pandemieën doeltreffend te bestrijden, maar ook om de structurele risicofactoren te bepalen die bij het ontstaan van tekorten komen kijken.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 10 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(10 ter)

Om een betere werking van de interne markt voor geneesmiddelen te waarborgen en bij te dragen tot een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid, moeten het onderzoek naar en de ontwikkeling van geneesmiddelen, die ziekten kunnen behandelen, voorkomen of diagnosticeren die crises in de volksgezondheid veroorzaken, worden vergemakkelijkt.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11)

Deze verordening heeft tot doel de goede werking van de interne markt voor geneesmiddelen en medische hulpmiddelen te waarborgen , waarbij een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid van fundamenteel belang is . Bovendien is deze verordening gericht op het waarborgen van de kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van geneesmiddelen die het potentieel hebben om noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid aan te pakken. Beide doelstellingen worden gelijktijdig nagestreefd en zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, waarbij de ene niet ondergeschikt is aan de andere. Wat artikel 114 VWEU betreft, stelt deze verordening een kader vast voor de monitoring van en de verslaglegging over tekorten aan geneesmiddelen en medische hulpmiddelen tijdens volksgezondheidscrises. Wat artikel 168, lid 4, punt c), VWEU betreft, voorziet deze verordening in een versterkt Uniekader dat de kwaliteit en veiligheid van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen waarborgt.

(11)

Deze verordening heeft tot doel een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te garanderen, door de goede werking van de interne markt voor geneesmiddelen en medische hulpmiddelen te waarborgen. Bovendien is deze verordening gericht op het waarborgen van de kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van geneesmiddelen die het potentieel hebben om noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid aan te pakken. Beide doelstellingen worden gelijktijdig nagestreefd en zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, waarbij de ene niet ondergeschikt is aan de andere. Wat artikel 114 VWEU betreft, stelt deze verordening een kader vast voor de monitoring van en de verslaglegging over tekorten aan geneesmiddelen en medische hulpmiddelen tijdens volksgezondheidscrises. Wat artikel 168, lid 4, punt c), VWEU betreft, voorziet deze verordening in een versterkt Uniekader dat de kwaliteit en veiligheid van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen waarborgt.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 11 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(11 bis)

Bij deze verordening wordt een kader vastgesteld om het probleem van tekorten tijdens noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid en ingrijpende gebeurtenissen aan te pakken. Tekorten aan geneesmiddelen en medische hulpmiddelen vormen echter een hardnekkig probleem dat al tientallen jaren in toenemende mate gevolgen heeft voor de gezondheid en het leven van Unieburgers. Deze verordening moet derhalve een eerste stap vormen richting de verbetering van de respons van de Unie op dit slepende probleem. Vervolgens moet door de Commissie een uitbreiding van dit kader worden voorgesteld om ervoor te zorgen dat het probleem van tekorten breed en permanent wordt aangepakt bij de aanstaande herziening van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) en Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad  (1 ter) .

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(12)

Om de crisisparaatheid en -beheersing op het gebied van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen te verbeteren en de veerkracht en solidariteit in de hele Unie te vergroten, moeten de procedures en de respectieve rollen en verplichtingen van de verschillende betrokken entiteiten worden verduidelijkt. Het kader moet voortbouwen op de tot dusver vastgestelde ad-hocoplossingen als respons op de COVID-19-pandemie.

(12)

Om de crisisparaatheid en -beheersing op het gebied van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen te verbeteren en de veerkracht en solidariteit in de hele Unie te vergroten, moeten de procedures en de respectieve rollen en verplichtingen van de verschillende betrokken entiteiten worden verduidelijkt. Het kader moet voortbouwen op de tot dusver vastgestelde ad-hocoplossingen als respons op de COVID-19-pandemie die doeltreffend zijn gebleken, alsook op ervaringen en voorbeelden uit andere landen, maar moet bovendien flexibel genoeg blijven om elke toekomstige gezondheidscrisis zo efficiënt mogelijk aan te pakken, ten voordele van de volksgezondheid en de patiënten .

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13)

Er moet een geharmoniseerd systeem voor de monitoring van tekorten aan geneesmiddelen en medische hulpmiddelen worden opgezet, dat een passende toegang tot kritieke geneesmiddelen en medische hulpmiddelen tijdens noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid of ingrijpende gebeurtenissen die ernstige gevolgen voor de volksgezondheid kunnen hebben, bevordert. Dat systeem moet worden aangevuld met verbeterde structuren om te zorgen voor een passende beheersing van volksgezondheidscrises en om het onderzoek naar en de ontwikkeling van geneesmiddelen die het potentieel hebben om noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid aan te pakken , te coördineren en advies erover te verstrekken. Om de monitoring van en de verslaglegging over potentiële of feitelijke tekorten aan geneesmiddelen en medische hulpmiddelen te vergemakkelijken, moet het Bureau via aangewezen aanspreekpunten informatie en gegevens kunnen opvragen bij en verkrijgen van de betrokken houders van vergunningen voor het in de handel brengen, fabrikanten en lidstaten.

(13)

Er moet een geharmoniseerd systeem voor de monitoring van tekorten aan geneesmiddelen en medische hulpmiddelen worden opgezet, dat een passende toegang tot kritieke geneesmiddelen en medische hulpmiddelen bevordert tijdens noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid: ingrijpende gebeurtenissen die ernstige gevolgen voor de volksgezondheid kunnen hebben. Dat systeem moet worden aangevuld met verbeterde structuren om te zorgen voor een passende beheersing van volksgezondheidscrises en om het onderzoek naar en de ontwikkeling van geneesmiddelen die het potentieel hebben om noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid te beperken , te coördineren en advies erover te verstrekken. Om de monitoring van en de verslaglegging over potentiële of feitelijke tekorten aan geneesmiddelen en medische hulpmiddelen te vergemakkelijken, moet het Bureau via aangewezen aanspreekpunten informatie en gegevens kunnen opvragen bij en verkrijgen van de betrokken houders van vergunningen voor het in de handel brengen, fabrikanten en lidstaten , en moet het daarbij duplicatie van de opgevraagde en ingediende informatie vermijden .

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Overweging 13 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 bis)

Om de voorkoming en monitoring van en de verslaglegging over tekorten aan geneesmiddelen te vergemakkelijken, moeten de Unie en de lidstaten een elektronisch platform opzetten met behulp waarvan kan worden bepaald hoeveel geneesmiddelen er op een bepaald moment nog op voorraad zijn en waarmee tekorten aan geneesmiddelen kunnen worden vastgesteld, voorspeld en voorkomen. Om de ontwikkeling van een dergelijk systeem te faciliteren, kunnen lessen worden getrokken uit projecten als CISMED, dat door de Unie werd gefinancierd via Horizon Europa. Het platform moet nationale bevoegde autoriteiten realtimetoegang bieden tot informatie over de onvervulde vraag van groothandelaars, openbare en ziekenhuisapotheken en nauwkeurige gegevens verschaffen aan de hand waarvan inzicht kan worden verkregen in de werking van de toeleveringsketen en op potentiële tekorten aan geneesmiddelen kan worden geanticipeerd. Het platform moet, zodra dit volledig ten uitvoer is gelegd, tevens dienen als het enige portaal voor houders van een vergunning voor het in de handel brengen en groothandelaars, waar zij informatie kunnen verstrekken die nodig is tijdens ingrijpende gebeurtenissen en noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid, om de efficiëntie en voorspelbaarheid tijdens crises te verbeteren en het besluitvormingsproces te versnellen, en tegelijkertijd dubbel werk en onnodige lasten voor alle belanghebbenden te vermijden. Om de coördinerende rol van het Bureau te vergemakkelijken, moeten de platforms van de lidstaten voor het monitoren van het aanbod interoperabel zijn en moet hun informatie worden gerepliceerd in de Uniedatabank die door het Bureau wordt beheerd. Om de invoering van het systeem op Unie- en nationaal niveau te versnellen, moet de ontwikkeling en tenuitvoerlegging ervan worden ondersteund met Uniefinanciering uit onder meer het EU4Health-programma of de bij Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) opgerichte herstel- en veerkrachtfaciliteit.

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15)

Een uitvoerende stuurgroep voor geneesmiddelen moet binnen het Bureau worden opgericht om te zorgen voor een krachtige respons op ingrijpende gebeurtenissen en om urgente acties binnen de Unie met betrekking tot het beheer van leveringsproblemen voor geneesmiddelen te coördineren. De stuurgroep moet lijsten van kritieke geneesmiddelen opstellen om de monitoring van die geneesmiddelen te waarborgen en moet advies kunnen geven over maatregelen die nodig zijn om de kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van geneesmiddelen en een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te waarborgen.

(15)

Een uitvoerende stuurgroep voor geneesmiddelen moet binnen het Bureau worden opgericht om te zorgen voor een krachtige respons op ingrijpende gebeurtenissen en om urgente acties binnen de Unie met betrekking tot het beheer van leveringsproblemen voor geneesmiddelen te coördineren. De stuurgroep moet lijsten van kritieke geneesmiddelen opstellen om de monitoring van die geneesmiddelen te waarborgen en moet advies en aanbevelingen kunnen geven over maatregelen die nodig zijn om de kwaliteit, veiligheid , werkzaamheid en levering van geneesmiddelen en een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te waarborgen.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

De taskforce voor noodsituaties moet zijn werkzaamheden onafhankelijk van die van de wetenschappelijke comités van het Bureau uitvoeren en mag hierbij geen afbreuk doen aan de wetenschappelijke beoordelingen van die comités. De taskforce voor noodsituaties moet aanbevelingen doen met betrekking tot het gebruik van geneesmiddelen bij de bestrijding van de ziekte die de volksgezondheidscrisis heeft veroorzaakt . Het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik moet van deze aanbevelingen kunnen gebruikmaken bij het opstellen van wetenschappelijke adviezen over het gebruik in schrijnende gevallen of ander vroegtijdig gebruik van een geneesmiddel voordat een vergunning voor het in de handel brengen is verleend.

(18)

De taskforce voor noodsituaties moet zijn werkzaamheden onafhankelijk van die van de wetenschappelijke comités van het Bureau uitvoeren en mag hierbij geen afbreuk doen aan de wetenschappelijke beoordelingen van die comités. De taskforce voor noodsituaties moet aanbevelingen doen met betrekking tot het gebruik van geneesmiddelen in de strijd tegen de volksgezondheidscrisis. Het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik moet van deze aanbevelingen kunnen gebruikmaken bij het opstellen van wetenschappelijke adviezen over het gebruik in schrijnende gevallen of ander vroegtijdig gebruik van een geneesmiddel voordat een vergunning voor het in de handel brengen is verleend. De uitvoerende stuurgroep inzake tekorten aan geneesmiddelen en de veiligheid ervan kan bij het opstellen van de lijsten van kritieke geneesmiddelen ook voortbouwen op de werkzaamheden van de taskforce voor noodsituaties.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Overweging 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(19)

De oprichting van de taskforce voor noodsituaties moet voortbouwen op de steun die het Bureau tijdens de COVID-19-pandemie heeft verleend, met name wat betreft wetenschappelijk advies over de opzet van klinische studies en productontwikkeling en de voortschrijdende evaluatie, d.w.z. de permanente evaluatie, van nieuw bewijs om geneesmiddelen en vaccins in noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid doeltreffender te kunnen evalueren.

(19)

De oprichting van de taskforce voor noodsituaties moet voortbouwen op de steun die het Bureau tijdens de COVID-19-pandemie heeft verleend, met name wat betreft wetenschappelijk advies over de opzet van klinische studies en productontwikkeling en de voortschrijdende evaluatie, d.w.z. de permanente evaluatie, van nieuw bewijs om geneesmiddelen en vaccins in noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid doeltreffender te kunnen evalueren en tegelijkertijd een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te waarborgen .

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Overweging 19 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(19 bis)

Uit de ervaringen met klinische studies tijdens de COVID-19-pandemie is gebleken dat er sprake was van enorm veel dubbel werk bij onderzoek naar dezelfde interventies, een groot aantal kleine studies en ondervertegenwoordiging van belangrijke subgroepen van de bevolking op basis van geslacht, leeftijd, etniciteit of medische comorbiditeit, alsook van een gebrek aan samenwerking, met het risico van verspilling van onderzoek. Ter verbetering van de agenda van het klinisch onderzoek hebben internationale regelgevende instanties gewezen op de noodzaak van gedegen empirische gegevens over de kwaliteit, werkzaamheid en veiligheid van geneesmiddelen. Betrouwbare empirische gegevens verkrijgen is in de eerste plaats mogelijk via gecoördineerde, goed opgezette, gedegen en grootschalige gerandomiseerde gecontroleerde studies. De resultaten van en gegevens uit klinische studies moeten openbaar worden gemaakt.

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Overweging 19 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(19 ter)

De fase van klinische studies waarin de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van kandidaatgeneesmiddelen bij mensen wordt onderzocht, vormt een cruciale stap in de ontwikkeling van geneesmiddelen, waaronder vaccins. Het is derhalve van belang dat Verordening (EU) nr. 536/2014 van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) volledig wordt toegepast, met name wat betreft de invoering van een goed functionerend informatiesysteem voor klinische studies.

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Overweging 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(20)

Individuele onderzoeksinstellingen kunnen samen of met een andere partij overeenkomen als opdrachtgever op te treden om één geharmoniseerd Unie-breed protocol voor klinische studies op te stellen, al is uit de ervaring tijdens de COVID-19-pandemie gebleken dat grote multinationale studies maar moeilijk kunnen worden opgezet door het ontbreken van één enkele entiteit die, in samenspraak met meerdere lidstaten, alle verantwoordelijkheden en taken van een opdrachtgever binnen de Unie op zich kan nemen. Het is derhalve passend dat het Bureau dergelijke initiatieven identificeert en bevordert door advies te verstrekken over de mogelijkheden om als opdrachtgever op te treden of, indien van toepassing, de respectieve verantwoordelijkheden van medeopdrachtgevers overeenkomstig artikel 72 van Verordening (EU) nr. 536/2014 vaststelt. Een dergelijke aanpak zou de onderzoeksomgeving in de Unie versterken, harmonisatie bevorderen en verdere vertragingen bij de integratie van de onderzoeksresultaten in aanvragen voor vergunningen voor het in de handel brengen voorkomen. Een EU-opdrachtgever zou kunnen gebruikmaken van onderzoeksfinanciering die de Unie ten tijde van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid beschikbaar stelt, en van bestaande netwerken voor klinische studies, om de studie gemakkelijker te kunnen ontwikkelen, aan te vragen, in te dienen en uit te voeren. Dit kan bijzonder waardevol zijn voor studies die zijn opgezet door EU- of internationale volksgezondheids- of onderzoeksorganisaties.

(20)

Individuele onderzoeksinstellingen kunnen samen of met een andere partij overeenkomen als opdrachtgever op te treden om één geharmoniseerd Unie-breed protocol voor klinische studies op te stellen, al is uit de ervaring tijdens de COVID-19-pandemie gebleken dat grote multinationale studies maar moeilijk kunnen worden opgezet door het ontbreken van één enkele entiteit die, in samenspraak met meerdere lidstaten, alle verantwoordelijkheden en taken van een opdrachtgever binnen de Unie op zich kan nemen. In dat verband is parallel aan de mededeling van de Commissie van 17 februari 2021, getiteld “HERA Incubator: samen anticiperen op de dreiging van COVID-19-varianten”, een nieuw, de hele Unie betreffend en door de Unie gefinancierd netwerk voor vaccinproeven gelanceerd onder de naam “Vaccelerate”. De taskforce voor noodsituaties moet voortbouwen op dat netwerk voor studies en andere gevestigde netwerken, zoals de hoofden van de geneesmiddelenagentschappen, de Clinical Trials Facilitation and Coordination Group (Groep voor facilitering en coördinatie van klinische studies) en het Europees netwerk voor klinische onderzoeksinfrastructuur, om ervoor te zorgen dat adequate gegevens over nieuwe geneesmiddelen doelmatig worden gegenereerd in het licht van een mogelijke noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid. Het is derhalve absoluut noodzakelijk dat het Bureau dergelijke initiatieven identificeert en bevordert door advies te verstrekken over de mogelijkheden om als opdrachtgever op te treden of, indien van toepassing, de respectieve verantwoordelijkheden van medeopdrachtgevers overeenkomstig artikel 72 van Verordening (EU) nr. 536/2014 vaststelt en de ontwikkeling van protocollen voor klinische studies coördineert. De taskforce voor noodsituaties moet de klinisch meest relevante prestatiedoelen voor vaccins en behandelingen vaststellen waarvan de verwezenlijking in klinische studies moet worden nagegaan, zodat zij kunnen voldoen aan de criteria voor doeltreffende interventies op het gebied van volksgezondheid . Een dergelijke aanpak zou de onderzoeksomgeving in de Unie versterken, harmonisatie bevorderen en verdere vertragingen bij de integratie van de onderzoeksresultaten in aanvragen voor vergunningen voor het in de handel brengen voorkomen. Een EU-opdrachtgever zou kunnen gebruikmaken van onderzoeksfinanciering die de Unie ten tijde van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid beschikbaar stelt, en van bestaande netwerken voor klinische studies, om de studie gemakkelijker te kunnen ontwikkelen, aan te vragen, in te dienen en uit te voeren. Dit kan bijzonder waardevol zijn voor studies die zijn opgezet door EU- of internationale volksgezondheids- of onderzoeksorganisaties.

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Overweging 22

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(22)

Bij deze verordening wordt het Bureau ook belast met de ondersteuning van de deskundigenpanels voor medische hulpmiddelen die op grond van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1396 van de Commissie (12) zijn aangewezen om onafhankelijke wetenschappelijke en technische bijstand te verlenen aan de lidstaten, de Commissie, de coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen (Medical Device Coordination Group — MDCG), aangemelde instanties en fabrikanten.

(22)

Bij deze verordening wordt het Bureau ook belast met de ondersteuning van de deskundigenpanels voor medische hulpmiddelen die op grond van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1396 van de Commissie (12) zijn aangewezen om onafhankelijke wetenschappelijke en technische bijstand te verlenen aan de lidstaten, de Commissie, de coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen (Medical Device Coordination Group — MDCG), aangemelde instanties en fabrikanten , met inachtneming van maximale transparantie als voorwaarde om het vertrouwen in het regelgevingssysteem van de Unie te bevorderen .

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Overweging 22 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(22 bis)

De taskforce voor noodsituaties moet de protocollen voor klinische studies evalueren en advies verstrekken aan ontwikkelaars over klinische studies die in de Unie worden uitgevoerd, en richtsnoeren verstrekken over klinisch relevante eindpunten en doelen voor vaccins en behandelingen, om klinische studies zo op te zetten dat wordt voldaan aan de criteria voor doeltreffende interventies op het gebied van volksgezondheid.

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Overweging 24

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(24)

Gezien de jarenlange, bewezen ervaring van het Bureau op het gebied van geneesmiddelen en gezien de ervaring die het Bureau heeft opgedaan door met een groot aantal deskundigengroepen te werken, is het passend binnen het Bureau passende structuren op te zetten om potentiële tekorten aan medische hulpmiddelen in het kader van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid te monitoren en het Bureau een mandaat te geven om gastheer te zijn van de deskundigenpanels voor medische hulpmiddelen. Dit zal een duurzame werking van de panels mogelijk maken en zorgen voor duidelijke synergieën met daarmee verband houdende werkzaamheden op het gebied van crisisparaatheid voor geneesmiddelen. Deze structuren zouden het regelgevingssysteem of de besluitvormingsprocedures op het gebied van medische hulpmiddelen die reeds in de Unie bestaan en die duidelijk gescheiden moeten blijven van die voor geneesmiddelen, geenszins wijzigen.

(24)

Gezien de jarenlange, bewezen ervaring van het Bureau op het gebied van geneesmiddelen en gezien de ervaring die het Bureau heeft opgedaan door met een groot aantal deskundigengroepen te werken, is het passend binnen het Bureau passende structuren op te zetten om potentiële tekorten aan medische hulpmiddelen in het kader van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid te monitoren en het Bureau een mandaat te geven om gastheer te zijn van de deskundigenpanels voor medische hulpmiddelen. In dit verband moeten de nationale entiteiten en uiteindelijk de entiteiten van de Unie die betrokken zijn bij het aanleggen van voorraden van medische hulpmiddelen, aan het Bureau verslag uitbrengen over hun voorraden. Dit zal een duurzame werking van de panels mogelijk maken en zorgen voor duidelijke synergieën met daarmee verband houdende werkzaamheden op het gebied van crisisparaatheid voor geneesmiddelen. Deze structuren zouden het regelgevingssysteem of de besluitvormingsprocedures op het gebied van medische hulpmiddelen die reeds in de Unie bestaan en die duidelijk gescheiden moeten blijven van die voor geneesmiddelen, geenszins wijzigen.

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Overweging 25

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(25)

Om de werkzaamheden en de informatie-uitwisseling in het kader van deze verordening te vergemakkelijken, moet worden voorzien in de oprichting en het beheer van IT-infrastructuur en in synergieën met andere, reeds bestaande of in ontwikkeling zijnde IT-systemen, met inbegrip van het IT-platform “Eudamed” voor medische hulpmiddelen. Deze werkzaamheden moeten in voorkomend geval ook worden bevorderd door opkomende digitale technologieën, zoals computermodellen en simulaties voor klinische studies, en gegevens van het ruimtevaartprogramma van de EU, zoals de plaatsbepalingsdiensten van Galileo, en aardobservatiegegevens van Copernicus.

(25)

Om de werkzaamheden en de informatie-uitwisseling in het kader van deze verordening te vergemakkelijken, moet worden voorzien in de oprichting en het beheer van IT-infrastructuur en in synergieën met andere, reeds bestaande of in ontwikkeling zijnde IT-systemen, met inbegrip van het IT-platform “Eudamed” voor medische hulpmiddelen , naast een betere bescherming van de gegevensinfrastructuur en afschrikking van mogelijke cyberaanvallen . Deze werkzaamheden moeten in voorkomend geval ook worden bevorderd door opkomende digitale technologieën, zoals computermodellen en simulaties voor klinische studies, en gegevens van het ruimtevaartprogramma van de EU, zoals de plaatsbepalingsdiensten van Galileo, en aardobservatiegegevens van Copernicus.

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Overweging 26

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(26)

Snelle toegang tot en uitwisseling van gezondheidsgegevens, met inbegrip van gegevens uit de echte wereld, d.w.z. gezondheidsgegevens die buiten het toepassingsgebied van klinische studies zijn verzameld, is van essentieel belang voor een doeltreffend beheer van noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid en andere ingrijpende gebeurtenissen. Deze verordening moet het Bureau in staat stellen gebruik te maken van een dergelijke uitwisseling en deze te bevorderen, en bij te dragen aan de oprichting en werking van de infrastructuur voor de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens.

(26)

Snelle toegang tot en uitwisseling van gezondheidsgegevens, met inbegrip van gegevens uit de echte wereld, d.w.z. gezondheidsgegevens die buiten het toepassingsgebied van klinische studies zijn verzameld, is van essentieel belang voor een doeltreffend beheer van noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid en andere ingrijpende gebeurtenissen. Deze verordening moet het Bureau in staat stellen gebruik te maken van een dergelijke uitwisseling en deze te bevorderen, en bij te dragen aan de oprichting en werking van de interoperabele infrastructuur voor de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens , waarbij al het potentieel van supercomputers, artificiële intelligentie en big data wordt benut om voorspellende modellen te ontwikkelen en met het oog op betere en tijdbesparende besluitvorming, zonder daarbij afbreuk te doen aan de privacyrechten .

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Overweging 26 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 bis)

Om de betrouwbare uitwisseling van informatie over geneesmiddelen op een gedegen en consistente manier te bevorderen, zal de identificatie van geneesmiddelen voor menselijk gebruik worden gebaseerd op de normen van de Internationale Organisatie voor normalisatie (ISO) voor de identificatie van geneesmiddelen voor menselijk gebruik.

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Overweging 26 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 ter)

De behandeling van gevoelige gegevens is essentieel om potentiële noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid aan te pakken en vereist een hoog niveau van bescherming tegen cyberaanvallen. Organisaties voor gezondheidszorg worden tijdens de COVID-19-pandemie ook geconfronteerd met een verhoogde cyberdreiging. Het Bureau is zelf het doelwit geweest van een cyberaanval, die ertoe heeft geleid dat documenten van derden in verband met geneesmiddelen en vaccins tegen COVID-19 onrechtmatig werden ingezien en deels op het internet zijn uitgelekt. Het Bureau moet derhalve over een hoog niveau van beveiliging tegen cyberaanvallen beschikken om te waarborgen dat het Bureau te allen tijde en met name tijdens noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid normaal kan functioneren. Daartoe moet het Bureau een plan opstellen om cyberaanvallen te voorkomen, te detecteren, te beperken en te beantwoorden, zodat het Bureau te allen tijde kan functioneren en onrechtmatige toegang tot documenten van het Bureau wordt voorkomen.

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Overweging 26 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 quater)

Gezien de gevoelige aard van gezondheidsgegevens moet het Bureau verzekeren en garanderen dat zijn verwerkingsactiviteiten voldoen aan de beginselen inzake gegevensbescherming van rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie, doelbinding, minimale gegevensverwerking, juistheid, opslagbeperking, integriteit en vertrouwelijkheid. Wanneer het met het oog op de toepassing van deze verordening noodzakelijk is persoonsgegevens te verwerken, moet dat gebeuren overeenkomstig het recht van de Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens. De verwerking van persoonsgegevens op basis van deze verordening moet in overeenstemming zijn met de Verordeningen (EU) 2016/679  (1 bis) en (EU) 2018/1725  (1 ter) van het Europees Parlement en de Raad.

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Overweging 26 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 quinquies)

Het is absoluut noodzakelijk dat er gedegen maatregelen en normen inzake transparantie gelden voor de regelgevingswerkzaamheden van het Bureau in verband met geneesmiddelen en medische hulpmiddelen die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Die maatregelen moeten ook de tijdige publicatie van alle relevante informatie over goedgekeurde producten en klinische gegevens omvatten, met inbegrip van de volledige protocollen voor klinische studies. Het Bureau moet zorgen voor een hoge mate van transparantie inzake de leden, aanbevelingen, adviezen en besluiten van de nieuw opgerichte stuurgroepen en de taskforce voor noodsituaties. De leden van de stuurgroepen en de taskforce voor noodsituaties mogen geen financiële of andere belangen in de sector geneesmiddelen of medische hulpmiddelen hebben die hun onpartijdigheid kunnen aantasten.

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Overweging 26 sexies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 sexies)

De geloofwaardigheid van het Bureau en het vertrouwen van het publiek in zijn besluiten zijn afhankelijk van een hoge mate van transparantie. Er moet derhalve proactief gebruik worden gemaakt van passende instrumenten bij de communicatie met het publiek. Daarnaast zijn aangescherpte en versnelde maatregelen en normen inzake transparantie met betrekking tot de werkorganen van het Bureau en klinische gegevens voor de beoordeling van en het toezicht op geneesmiddelen en medische hulpmiddelen van het grootste belang om het vertrouwen van het publiek te winnen en te bewaren. Bij deze verordening wordt een kader vastgesteld voor die aangescherpte maatregelen en normen inzake transparantie, op basis van de tijdens de COVID-19-pandemie door het Bureau geleverde inspanningen en vastgestelde maatregelen en normen.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Overweging 27

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(27)

Tijdens een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid of in verband met een ingrijpende gebeurtenis moet het Bureau waar nodig zorgen voor samenwerking met het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding en andere agentschappen van de Unie. In het kader van deze samenwerking moeten gegevens, met inbegrip van gegevens over epidemiologische prognoses, worden gedeeld, moet regelmatig worden gecommuniceerd op uitvoerend niveau, en moeten vertegenwoordigers van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding en andere agentschappen van de Unie worden uitgenodigd op de vergaderingen van de taskforce voor noodsituaties, de stuurgroep geneesmiddelen en de stuurgroep medische hulpmiddelen, naargelang het geval.

(27)

Tijdens een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid of in verband met een ingrijpende gebeurtenis moet het Bureau waar nodig zorgen voor samenwerking met het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding en andere agentschappen van de Unie. In het kader van deze samenwerking moeten gegevens, met inbegrip van gegevens over epidemiologische prognoses, worden gedeeld, moet regelmatig worden gecommuniceerd op uitvoerend niveau, en moeten vertegenwoordigers van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding en andere agentschappen van de Unie worden uitgenodigd op de vergaderingen van de taskforce voor noodsituaties, de stuurgroep geneesmiddelen en de stuurgroep medische hulpmiddelen, naargelang het geval. Deze samenwerking moet ook strategische besprekingen omvatten met relevante entiteiten van de Unie, zoals de voorgestelde EU-autoriteit HERA, die in staat zijn het onderzoek naar en de ontwikkeling van passende oplossingen en technologieën te stimuleren om de gevolgen van de noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid of ingrijpende gebeurtenis te beperken, of toekomstige soortgelijke noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid of ingrijpende gebeurtenissen te voorkomen.

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Overweging 27 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(27 bis)

Tijdens een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid of in verband met een ingrijpende gebeurtenis moet het Bureau regelmatige uitwisseling van informatie mogelijk maken met de sector, relevante actoren in de farmaceutische toeleveringsketen, en vertegenwoordigers van gezondheidswerkers, patiënten en consumenten, om te zorgen voor vroegtijdige bespreking van mogelijke tekorten aan geneesmiddelen op de markt en leveringsbeperkingen en zo betere coördinatie en synergie mogelijk te maken om de noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid of de ingrijpende gebeurtenis te beheersen en erop te reageren.

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Overweging 27 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(27 ter)

Aangezien de COVID-19-pandemie nog niet is afgelopen en de duur en de evolutie van noodsituaties op het gebied van de gezondheid zoals pandemieën onzeker zijn, moet worden geëvalueerd hoe doeltreffend de bij deze verordening ingestelde structuren en mechanismen functioneren. Zo nodig moeten de structuren en mechanismen naar aanleiding van die evaluatie worden gewijzigd.

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Overweging 29

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(29)

Om ervoor te zorgen dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor de in deze verordening vastgestelde werkzaamheden, moeten de uitgaven van het Bureau worden gedekt door de bijdrage van de Unie aan de ontvangsten van het Bureau.

(29)

Om ervoor te zorgen dat er voldoende middelen , waaronder toereikende personele middelen en de nodige deskundigheid, beschikbaar zijn voor de in deze verordening vastgestelde werkzaamheden, moeten de uitgaven van het Bureau worden gedekt door de bijdrage van de Unie aan de ontvangsten van het Bureau.

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de gevolgen van ingrijpende gebeurtenissen voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik en van noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik en voor medische hulpmiddelen voor te bereiden en te beheren;

a)

de gevolgen van ingrijpende gebeurtenissen voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik en van noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik en voor medische hulpmiddelen op het niveau van de Unie te voorkomen, voor te bereiden , te coördineren en te beheren;

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

tekorten aan geneesmiddelen voor menselijk gebruik en medische hulpmiddelen te monitoren en te rapporteren;

b)

tekorten aan geneesmiddelen voor menselijk gebruik en kritieke medische hulpmiddelen te voorkomen, te monitoren en te rapporteren;

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

een interoperabele en digitale databank op het niveau van de Unie op te zetten om tekorten aan geneesmiddelen te monitoren en te rapporteren;

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

diergeneesmiddel: een diergeneesmiddel als omschreven in artikel 4, punt 1, van Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) ;

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c bis)

aanbod: de totale omvang van de voorraad van een individueel geneesmiddel of medisch hulpmiddel dat in de handel wordt gebracht door een houder van een vergunning voor het in de handel brengen of door een fabrikant;

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt c ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c ter)

vraag: de vraag van gezondheidswerkers of patiënten naar een geneesmiddel of medisch hulpmiddel naar aanleiding van een klinische behoefte. Om op bevredigende wijze aan de vraag te voldoen, moet het geneesmiddel of medisch hulpmiddel tijdig in toereikende hoeveelheden worden aangekocht om de beste zorg voor de patiënten te blijven waarborgen. Groothandelaars zijn gewoonlijk een belangrijke schakel in de toeleveringsketen tussen respectievelijk houders van vergunningen voor het in de handel brengen of fabrikanten enerzijds en gebruikers van geneesmiddelen of medische hulpmiddelen anderzijds, en in die gevallen wordt voor raming van de vraag de bij bestellingen voor de groothandel gevraagde hoeveelheid in aanmerking genomen;

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

tekort: de situatie waarin de levering van een geneesmiddel voor menselijk gebruik of een medisch hulpmiddel niet aan de vraag naar dat geneesmiddel of dat medisch hulpmiddel voldoet;

d)

tekort: de situatie waarin de levering van een geneesmiddel voor menselijk gebruik of een medisch hulpmiddel niet aan de vraag naar dat geneesmiddel of dat medisch hulpmiddel op nationaal niveau voldoet , ongeacht de oorzaak ;

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

f)

ingrijpende gebeurtenis: een gebeurtenis die in meer dan een lidstaat een ernstig risico voor de volksgezondheid kan vormen en gevolgen heeft voor geneesmiddelen. Een dergelijke gebeurtenis kan betrekking hebben op een levensbedreigende of anderszins ernstige bedreiging van de gezondheid van biologische, chemische, ecologische of andere oorsprong, of op incidenten die van invloed kunnen zijn op de levering of kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van geneesmiddelen. Een dergelijke gebeurtenis kan leiden tot tekorten aan geneesmiddelen in meer dan een lidstaat en vereist dringende coördinatie op het niveau van de Unie om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te waarborgen.

f)

ingrijpende gebeurtenis: een gebeurtenis die in meer dan een lidstaat een ernstig risico voor de volksgezondheid kan vormen en gevolgen heeft voor geneesmiddelen. Een dergelijke gebeurtenis kan betrekking hebben op een levensbedreigende of anderszins ernstige bedreiging van de gezondheid van biologische, chemische, ecologische of andere oorsprong, of op incidenten die van invloed kunnen zijn op de productie, levering , vraag of kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van geneesmiddelen. Een dergelijke gebeurtenis kan leiden tot tekorten aan geneesmiddelen in meer dan een lidstaat en vereist dringende coördinatie op het niveau van de Unie om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te waarborgen. Terugkerende problemen met de levering van geneesmiddelen vallen buiten het toepassingsgebied van deze definitie.

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De uitvoerende stuurgroep inzake tekorten aan geneesmiddelen en de veiligheid ervan (“de stuurgroep geneesmiddelen”) wordt hierbij opgericht als onderdeel van het Bureau. De stuurgroep komt persoonlijk of via videoconferentie bijeen ter voorbereiding van of tijdens een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid, of naar aanleiding van een verzoek om bijstand overeenkomstig artikel 4, lid 3. Het Bureau verzorgt het secretariaat van de stuurgroep.

1.   De uitvoerende stuurgroep inzake tekorten aan geneesmiddelen en de veiligheid ervan (“de stuurgroep geneesmiddelen”) wordt hierbij opgericht als onderdeel van het Bureau. De stuurgroep komt op gezette tijden persoonlijk of via videoconferentie bijeen , en telkens wanneer de situatie zulks vereist ter voorbereiding van of tijdens een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid, of naar aanleiding van een verzoek om bijstand overeenkomstig artikel 4, lid 3. Het Bureau verzorgt het secretariaat van de stuurgroep.

Amendement 51

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De stuurgroep geneesmiddelen bestaat uit een vertegenwoordiger van het Bureau, een vertegenwoordiger van de Commissie en één hooggeplaatste vertegenwoordiger per lidstaat. Iedere lidstaat wijst zijn vertegenwoordiger aan. De leden kunnen zich laten bijstaan door deskundigen op specifieke wetenschappelijke of technische gebieden.

2.   De stuurgroep geneesmiddelen bestaat uit een vertegenwoordiger van het Bureau, een vertegenwoordiger van de Commissie en één gemachtigde hooggeplaatste vertegenwoordiger per lidstaat. Iedere lidstaat wijst zijn vertegenwoordiger aan. De leden kunnen zich laten bijstaan door deskundigen op specifieke wetenschappelijke of technische gebieden. De stuurgroep geneesmiddelen omvat ook een vertegenwoordiger van de Werkgroep Patiënten- en Consumentenorganisaties (Patients’ and Consumers’ Working Party — PCWP) van het Bureau, en een vertegenwoordiger van de Werkgroep Medische Beroepsbeoefenaren (Healthcare Professionals’ Working Party — HCPWP) van het Bureau, die als waarnemers optreden. De lijst met de leden van de stuurgroep geneesmiddelen is transparant en wordt gepubliceerd op het webportaal van het Bureau.

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De stuurgroep geneesmiddelen wordt voorgezeten door het Bureau. De voorzitter kan derden, waaronder vertegenwoordigers van belangengroepen voor geneesmiddelen en houders van vergunningen voor het in de handel brengen, uitnodigen de vergaderingen van de stuurgroep bij te wonen.

3.   De stuurgroep geneesmiddelen wordt voorgezeten door het Bureau. Elk lid van de stuurgroep geneesmiddelen kan de voorzitter voorstellen om derden, waaronder vertegenwoordigers van belangengroepen voor geneesmiddelen, houders van vergunningen voor het in de handel brengen, groothandelaars of andere relevante actoren in de farmaceutische toeleveringsketen, en vertegenwoordigers van gezondheidswerkers, patiënten en consumenten, uit te nodigen om de vergaderingen van de stuurgroep bij te wonen als zij inhoudelijk kunnen bijdragen aan de discussies van de stuurgroep geneesmiddelen .

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     De stuurgroep geneesmiddelen waarborgt een open communicatie en nauwe samenwerking met houders van vergunningen voor het in de handel brengen, fabrikanten, relevante actoren uit de farmaceutische toeleveringsketen, en vertegenwoordigers van gezondheidswerkers, patiënten en consumenten teneinde vroegtijdige melding of vaststelling van potentiële of feitelijke tekorten aan geneesmiddelen die als kritiek worden beschouwd bij een ingrijpende gebeurtenis of een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid als bepaald in artikel 6 mogelijk te maken.

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   De stuurgroep geneesmiddelen is bevoegd voor de in artikel 4, lid  4, en de artikelen 5 tot en met 8 bedoelde taken.

6.   De stuurgroep geneesmiddelen is bevoegd voor de in artikel 4, leden 3 en 4, en de artikelen 5 tot en met 8 bedoelde taken.

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 6 bis (new)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 bis.     De stuurgroep geneesmiddelen kan het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik raadplegen wanneer zij dat nodig acht met het oog op noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid en ingrijpende gebeurtenissen die verband houden met zoönosen of ziekten die alleen bij dieren voorkomen en grote gevolgen voor de volksgezondheid hebben of kunnen hebben.

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 6 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 ter.     De leden van de stuurgroep geneesmiddelen hebben geen financiële of andere belangen in de farmaceutische industrie waardoor hun onpartijdigheid in het gedrang kan komen. Zij handelen in het algemeen belang en in een geest van onafhankelijkheid en leggen jaarlijks een verklaring af over hun financiële belangen, die zij actualiseren telkens als zich een relevante wijziging voordoet. Alle indirecte belangen die met de farmaceutische industrie verband kunnen houden, worden opgetekend in een register dat door het Bureau wordt bijgehouden en op verzoek door het publiek kan worden geraadpleegd. De belangenverklaring wordt openbaar gemaakt op het webportaal van het Bureau.

Amendement 57

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Het Bureau houdt voortdurend toezicht op elke gebeurtenis die kan leiden tot een ingrijpende gebeurtenis of een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid.

1.   Het Bureau houdt in coördinatie met de nationale bevoegde autoriteiten voortdurend toezicht op elke gebeurtenis die kan leiden tot een ingrijpende gebeurtenis of een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid. In dit verband werkt het Bureau nauw samen met het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) en andere agentschappen van de Unie, indien van toepassing.

Amendement 58

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Om de in lid 1 bedoelde monitoringtaak te vergemakkelijken, brengen de nationale bevoegde autoriteiten via de in artikel 3, lid 5, bedoelde centrale aanspreekpunten en op basis van de overeenkomstig artikel 9, lid 1, punt b), door het Bureau vastgestelde verslagleggingscriteria, verslag uit aan het Bureau over elke gebeurtenis, waaronder een tekort aan een geneesmiddel in een bepaalde lidstaat, die tot een ingrijpende gebeurtenis of een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kan leiden. Bij het melden aan het Bureau van een tekort aan een geneesmiddel in een bepaalde lidstaat, verstrekt de betreffende bevoegde nationale autoriteit aan het Bureau alle informatie die zij overeenkomstig artikel 23 bis van Richtlijn 2001/83/EG van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen heeft ontvangen. Op basis van een verslag van een gebeurtenis van een nationale bevoegde autoriteit en om inzicht te krijgen in de gevolgen van de gebeurtenis in andere lidstaten, kan het Bureau via de in artikel 3, lid 5, bedoelde werkgroep informatie opvragen bij de nationale bevoegde autoriteiten.

2.   Om de in lid 1 bedoelde monitoringtaak te vergemakkelijken, brengen de nationale bevoegde autoriteiten via de in artikel 3, lid 5, bedoelde centrale aanspreekpunten of via de in artikel 12 bis bedoelde databank, zodra deze volledig operationeel is, en op basis van de overeenkomstig artikel 9, lid 1, punt b), door het Bureau vastgestelde verslagleggingscriteria, onverwijld verslag uit aan het Bureau over elke gebeurtenis, waaronder een tekort aan een geneesmiddel in een bepaalde lidstaat, die tot een ingrijpende gebeurtenis of een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kan leiden. Bij het melden aan het Bureau van een tekort aan een geneesmiddel in een bepaalde lidstaat, verstrekt de betreffende bevoegde nationale autoriteit aan het Bureau alle informatie die zij overeenkomstig artikel 23 bis van Richtlijn 2001/83/EG van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen heeft ontvangen. Op basis van een verslag van een gebeurtenis van een nationale bevoegde autoriteit en om inzicht te krijgen in de gevolgen van de gebeurtenis in andere lidstaten, kan het Bureau via de in artikel 3, lid 5, bedoelde werkgroep informatie opvragen bij de nationale bevoegde autoriteiten.

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Wanneer het Bureau van oordeel is dat een feitelijke of dreigende ingrijpende gebeurtenis moet worden aangepakt, stelt het de Commissie en de lidstaten daarvan in kennis. De Commissie, op eigen initiatief of op verzoek van een of meer lidstaten, of de uitvoerend directeur van het Bureau kan de stuurgroep geneesmiddelen om bijstand vragen om de ingrijpende gebeurtenis aan te pakken.

3.   Wanneer het Bureau van oordeel is dat een feitelijke of dreigende ingrijpende gebeurtenis moet worden aangepakt, stelt het de Commissie en de lidstaten daarvan in kennis. De Commissie, op eigen initiatief of op verzoek van een of meer lidstaten, of de uitvoerend directeur van het Bureau vraagt de stuurgroep geneesmiddelen dan om bijstand om de beschikbare informatie te analyseren. Op basis van de analyse van de informatie kan de stuurgroep geneesmiddelen de Commissie voorstellen de ingrijpende gebeurtenis formeel te erkennen, en overeenkomstig artikel 5 doet zij aanbevelingen om een dergelijke gebeurtenis aan te pakken.

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De stuurgroep geneesmiddelen adviseert de Commissie en de lidstaten over alle passende maatregelen die volgens haar overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG of Verordening (EG) nr. 726/2004 (18) op Unieniveau moeten worden genomen met betrekking tot de betrokken geneesmiddelen.

De stuurgroep geneesmiddelen adviseert de Commissie en de lidstaten en doet hun aanbevelingen toekomen over alle passende maatregelen die volgens haar overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG of Verordening (EG) nr. 726/2004 (18) op Unieniveau moeten worden genomen met betrekking tot de betrokken geneesmiddelen.

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — alinea 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De Commissie en de lidstaten geven een onderbouwde motivering indien geen rekening wordt gehouden met de aanbevelingen van de stuurgroep geneesmiddelen. De aanbevelingen van de stuurgroep geneesmiddelen en de onderbouwde motiveringen van de Commissie en de lidstaten worden openbaar gemaakt via het in artikel 13 bedoelde webportaal.

Amendement 62

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — alinea 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Indien een verband wordt gelegd met zoönosen of ziekten die alleen bij dieren voorkomen en grote gevolgen hebben of kunnen hebben voor de volksgezondheid of indien het gebruik van werkzame bestanddelen van diergeneesmiddelen nuttig kan zijn voor de aanpak van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid of een ingrijpende gebeurtenis, of indien dit anderszins noodzakelijk is, kan de stuurgroep geneesmiddelen contact onderhouden met het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik.

Amendement 63

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Naar aanleiding van een verzoek om bijstand als bedoeld in artikel 4, lid 3, en na raadpleging van haar werkgroep stelt de stuurgroep geneesmiddelen een lijst vast van geneesmiddelen die overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG of Verordening (EG) nr. 726/2004 zijn toegelaten en die zij in het kader van de ingrijpende gebeurtenis als kritiek beschouwt (“de lijst van in het kader van de ingrijpende gebeurtenis kritieke geneesmiddelen”). De lijst wordt telkens wanneer dat nodig is, bijgewerkt totdat de ingrijpende gebeurtenis voldoende is aangepakt.

1.   Naar aanleiding van een verzoek om bijstand als bedoeld in artikel 4, lid 3, en na raadpleging van haar werkgroep stelt de stuurgroep geneesmiddelen een lijst vast van geneesmiddelen die overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG of Verordening (EG) nr. 726/2004 zijn toegelaten en die zij in het kader van de ingrijpende gebeurtenis als kritiek beschouwt (“de lijst van in het kader van de ingrijpende gebeurtenis kritieke geneesmiddelen”). De lijst wordt telkens wanneer dat nodig is, bijgewerkt totdat de ingrijpende gebeurtenis voldoende is aangepakt en is bevestigd dat de bijstand van de stuurgroep geneesmiddelen niet langer nodig is, zoals bepaald in artikel 4, lid 4, van deze verordening .

Amendement 64

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Onmiddellijk na afkondiging van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid en na raadpleging van haar werkgroep stelt de stuurgroep geneesmiddelen een lijst vast van geneesmiddelen die overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG of Verordening (EG) nr. 726/2004 zijn toegelaten en die zij in het kader van de noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid als kritiek beschouwt (“de lijst van in het kader van de noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke geneesmiddelen”). De lijst wordt telkens wanneer dat nodig is, bijgewerkt tot de afgekondigde noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid is beëindigd.

2.   Onmiddellijk na afkondiging van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid en na raadpleging van haar werkgroep stelt de stuurgroep geneesmiddelen een lijst vast van geneesmiddelen die overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG of Verordening (EG) nr. 726/2004 zijn toegelaten en die zij in het kader van de noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid als kritiek beschouwt (“de lijst van in het kader van de noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke geneesmiddelen”). De lijst wordt telkens wanneer dat nodig is, bijgewerkt tot de afgekondigde noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid is beëindigd. De lijst kan zo nodig worden bijgewerkt overeenkomstig de resultaten van het evaluatieproces uit hoofde van artikel 16 van deze verordening. In dat geval onderhoudt de stuurgroep geneesmiddelen contact met de taskforce voor noodsituaties.

Amendement 65

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De stuurgroep geneesmiddelen stelt de gegevens vast die nodig zijn om de vraag naar en het aanbod van geneesmiddelen die in de in de leden 1 en 2 bedoelde lijsten zijn opgenomen (“de lijsten van kritieke geneesmiddelen”) te monitoren en stelt haar werkgroep daarvan in kennis.

3.   De stuurgroep geneesmiddelen stelt de gegevens en maatregelen vast die nodig zijn om de vraag naar en het aanbod van geneesmiddelen die in de in de leden 1 en 2 bedoelde lijsten zijn opgenomen (“de lijsten van kritieke geneesmiddelen”) te monitoren en stelt haar werkgroep daarvan in kennis. De Unie- of nationale entiteiten die betrokken zijn bij het aanleggen van voorraden van geneesmiddelen worden hiervan in kennis gesteld. De stuurgroep geneesmiddelen brengt tijdig verslag uit aan het Bureau en de Commissie over de monitoring en meldt onmiddellijk iedere ingrijpende gebeurtenis en ieder leveringstekort.

Amendement 66

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     Het Bureau zet een openbaar toegankelijke webpagina op met informatie over bestaande tekorten aan kritieke geneesmiddelen. Deze omvat ook verwijzingen naar nationale registers inzake tekorten aan geneesmiddelen. De webpagina bevat onder meer de volgende informatie:

 

a)

handelsnaam en algemene internationale benaming;

b)

indicatie;

c)

reden voor het tekort;

d)

begin- en einddatum;

e)

getroffen lidstaten;

f)

informatie voor gezondheidswerkers en patiënten, waaronder informatie over alternatieve behandelingen.

Amendement 67

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Op basis van de lijsten van kritieke geneesmiddelen en de overeenkomstig de artikelen 10 en 11 verstrekte informatie en gegevens monitort de stuurgroep geneesmiddelen de vraag naar en het aanbod van de in die lijsten opgenomen geneesmiddelen, teneinde potentiële of feitelijke tekorten aan die geneesmiddelen vast te stellen. In het kader van die monitoring onderhoudt de stuurgroep geneesmiddelen in voorkomend geval contact met het bij artikel 4 van Verordening (EU) 2020/[…] (19) ingestelde Comité voor de bescherming van de gezondheid en, in het geval van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid, met het krachtens artikel 24 van die verordening opgerichte Raadgevend Comité inzake noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid.

Op basis van de lijsten van kritieke geneesmiddelen, de overeenkomstig de artikelen 10 en 11 verstrekte informatie en gegevens , en de overeenkomstig artikel 12 bis opgezette databank, zodra deze volledig operationeel is, monitort de stuurgroep geneesmiddelen de vraag naar en het aanbod van de in die lijsten opgenomen geneesmiddelen, teneinde potentiële of feitelijke tekorten aan die geneesmiddelen vast te stellen. In het kader van die monitoring onderhoudt de stuurgroep geneesmiddelen in voorkomend geval contact met het bij artikel 4 van Verordening (EU) 2020/[…] (19) ingestelde Comité voor de bescherming van de gezondheid en, in het geval van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid, met het krachtens artikel 24 van die verordening opgerichte Raadgevend Comité inzake noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid , alsook met het ECDC .

Amendement 68

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Voor de duur van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid of op een in artikel 4, lid 3, bedoeld verzoek om bijstand en tot de beëindiging ervan, brengt de stuurgroep geneesmiddelen regelmatig verslag over haar monitoring uit aan de Commissie en het in artikel 9, lid 2, bedoelde subnetwerk, en signaleert zij met name potentiële of feitelijke tekorten aan in de lijsten van kritieke geneesmiddelen opgenomen geneesmiddelen.

1.   Voor de duur van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid of op een in artikel 4, lid 3, bedoeld verzoek om bijstand en tot de beëindiging ervan, brengt de stuurgroep geneesmiddelen regelmatig verslag over haar monitoring uit aan de Commissie en het in artikel 9, lid 2, bedoelde subnetwerk, en signaleert zij met name potentiële of feitelijke tekorten aan in de lijsten van kritieke geneesmiddelen opgenomen geneesmiddelen. Deze verslagen kunnen in voorkomend geval ook ter beschikking worden gesteld aan andere actoren in de farmaceutische toeleveringsketen.

Amendement 69

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Op verzoek van de Commissie of het in artikel 9, lid 2, bedoelde subnetwerk verstrekt de stuurgroep geneesmiddelen geaggregeerde gegevens en prognoses van de vraag om haar bevindingen te onderbouwen. In dat verband onderhoudt de stuurgroep geneesmiddelen contact met het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding om epidemiologische gegevens te verkrijgen om de behoeften aan geneesmiddelen te kunnen voorspellen, en met de in artikel 19 bedoelde uitvoerende stuurgroep voor medische hulpmiddelen wanneer in de lijsten van kritieke geneesmiddelen opgenomen geneesmiddelen met een medisch hulpmiddel worden toegediend.

2.   Op verzoek van de Commissie , een of meer nationale bevoegde autoriteiten of het in artikel 9, lid 2, bedoelde subnetwerk verstrekt de stuurgroep geneesmiddelen geaggregeerde gegevens en prognoses van de vraag om haar bevindingen te onderbouwen. In dat verband gebruikt de stuurgroep geneesmiddelen gegevens uit de overeenkomstig artikel 12 bis opgezette databank, zodra deze volledig operationeel is, en onderhoudt zij contact met het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding om epidemiologische gegevens , modellen en ontwikkelingsscenario’s te verkrijgen om de behoeften aan geneesmiddelen te kunnen voorspellen, en met de in artikel 19 bedoelde uitvoerende stuurgroep voor medische hulpmiddelen wanneer in de lijsten van kritieke geneesmiddelen opgenomen geneesmiddelen met een medisch hulpmiddel worden toegediend. De geaggregeerde gegevens en prognoses van de vraag kunnen in voorkomend geval ook ter beschikking gesteld worden aan andere actoren in de farmaceutische toeleveringsketen om potentiële of feitelijke tekorten beter te voorkomen of te beperken. De stuurgroep geneesmiddelen deelt haar bevindingen en conclusies ook met Unie- en nationale spelers die zijn betrokken bij het aanleggen van voorraden van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen.

Amendement 70

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   In het kader van die verslaglegging kan de stuurgroep geneesmiddelen ook aanbevelingen doen over maatregelen die de Commissie, de lidstaten, de houders van vergunningen voor het in de handel brengen en andere entiteiten kunnen nemen om potentiële of feitelijke tekorten te voorkomen of te beperken. In dat kader onderhoudt de stuurgroep geneesmiddelen, naargelang het geval, contact met het Comité voor de bescherming van de gezondheid en, in het geval van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid, met het Raadgevend Comité inzake noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid.

3.   In het kader van die verslaglegging kan de stuurgroep geneesmiddelen ook aanbevelingen doen over maatregelen die de Commissie, de lidstaten, de houders van vergunningen voor het in de handel brengen en andere entiteiten , waaronder vertegenwoordigers van gezondheidswerkers en patiëntenorganisaties, kunnen nemen om potentiële of feitelijke tekorten te voorkomen of te beperken. In dat kader onderhoudt de stuurgroep geneesmiddelen, naargelang het geval, contact met het Comité voor de bescherming van de gezondheid en, in het geval van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid, met het Raadgevend Comité inzake noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid.

Amendement 71

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De stuurgroep geneesmiddelen kan op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie aanbevelingen doen over maatregelen die de Commissie, de lidstaten, de houders van vergunningen voor het in de handel brengen en andere entiteiten kunnen nemen om de paraatheid voor het aanpakken van potentiële of feitelijke tekorten aan geneesmiddelen als gevolg van noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid of ingrijpende gebeurtenissen te waarborgen.

4.   De stuurgroep geneesmiddelen kan op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie aanbevelingen doen over maatregelen die de Commissie, de lidstaten, de houders van vergunningen voor het in de handel brengen , de vertegenwoordigers van gezondheidswerkers en andere entiteiten kunnen nemen om de paraatheid voor het aanpakken van potentiële of feitelijke tekorten aan geneesmiddelen als gevolg van noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid of ingrijpende gebeurtenissen te waarborgen.

Amendement 72

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De stuurgroep geneesmiddelen kan op verzoek van de Commissie, in voorkomend geval, maatregelen coördineren tussen de nationale bevoegde autoriteiten, de houders van vergunningen voor het in de handel brengen en andere entiteiten om potentiële of feitelijke tekorten in het kader van een ingrijpende gebeurtenis of een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid te voorkomen of te beperken.

5.   De stuurgroep geneesmiddelen kan op verzoek van de Commissie, in voorkomend geval, maatregelen coördineren tussen de nationale bevoegde autoriteiten, de houders van vergunningen voor het in de handel brengen en andere entiteiten , waaronder vertegenwoordigers van gezondheidswerkers en patiëntenorganisaties, om potentiële of feitelijke tekorten in het kader van een ingrijpende gebeurtenis of een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid te voorkomen of te beperken.

Amendement 73

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     Indien met de in de leden 3 en 4 bedoelde aanbevelingen geen rekening wordt gehouden of indien deze niet worden gevolgd, verstrekken de Commissie, de lidstaten en de houders van vergunningen voor het in de handel brengen, in voorkomend geval, een onderbouwde motivering.

Amendement 74

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 1 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de procedures voor het opstellen van de lijsten van kritieke geneesmiddelen specificeren;

a)

de procedures en criteria voor het opstellen en herzien van de lijsten van kritieke geneesmiddelen specificeren , waarbij wordt gezorgd voor adequaat overleg met houders van vergunningen voor het in de handel brengen en andere relevante actoren in de farmaceutische toeleveringsketen, alsmede met gezondheidswerkers, consumenten en patiënten ;

Amendement 75

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 1 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

de methoden en criteria voor de in de artikelen 4, 7 en 8 bedoelde monitoring, gegevensverzameling en verslaglegging specificeren;

b)

de methoden en criteria voor de in de artikelen 4, 7 en 8 bedoelde monitoring, gegevensverzameling en verslaglegging specificeren , met een elementaire minimale gegevensverzameling ;

Amendement 76

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 1 — punt c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

gestroomlijnde elektronische monitorings- en verslagleggingssystemen ontwikkelen;

c)

in coördinatie met de nationale bevoegde autoriteiten, op basis van geharmoniseerde gegevensvelden voor alle lidstaten, gestroomlijnde elektronische monitorings- en verslagleggingssystemen ontwikkelen , totdat de in artikel 12 bis bedoelde databank volledig operationeel is ;

Amendement 77

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 1 — punt f bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

f bis)

de informatie zoals bedoeld in dit lid, punten a), b) en f), op zijn webportaal publiceren.

Amendement 78

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

informatie opvragen bij de aanspreekpunten die deel uitmaken van het in punt a) bedoelde subnetwerk en een termijn vaststellen voor de indiening ervan;

b)

onder meer over de aanlevering van de lijsten van kritieke geneesmiddelen informatie opvragen bij de aanspreekpunten die deel uitmaken van het in punt a) bedoelde subnetwerk en een termijn vaststellen voor de indiening ervan indien deze informatie niet beschikbaar is in de in artikel 12 bis bedoelde databank ;

Amendement 79

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2 — punt c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

informatie opvragen bij de centrale aanspreekpunten van de nationale bevoegde autoriteiten van de lidstaten op basis van de gegevens waarover de stuurgroep geneesmiddelen overeenstemming heeft bereikt, en een termijn vaststellen voor de indiening ervan.

c)

informatie opvragen bij de centrale aanspreekpunten van de nationale bevoegde autoriteiten van de lidstaten op basis van de gegevens waarover de stuurgroep geneesmiddelen overeenstemming heeft bereikt, en een termijn vaststellen voor de indiening ervan indien deze informatie niet beschikbaar is in de in artikel 12 bis bedoelde databank .

Amendement 80

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 3 — punt d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

bijzonderheden over het potentiële of feitelijke tekort, zoals de feitelijke of geschatte begin- en einddatum en de vermoedelijke of bekende oorzaak;

d)

bijzonderheden over het potentiële of feitelijke tekort, zoals de feitelijke of geschatte begin- en einddatum en de vermoedelijke of bekende oorzaak , alsook informatie over potentiële knelpunten in de toeleveringsketen ;

Amendement 81

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 3 — punt e bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

e bis)

de beschikbare voorraden;

Amendement 82

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 3 — punt e ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

e ter)

de reeds geleverde hoeveelheden;

Amendement 83

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 3 — punt e quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

e quater)

de verwachte leveringen;

Amendement 84

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 3 — punt g

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

g)

plannen voor de beperking van tekorten, met inbegrip van productie- en leveringscapaciteit;

g)

plannen ter voorkoming en beperking van tekorten, met inbegrip van informatie over productie- en leveringscapaciteit , productielocaties van farmaceutische eindproducten en van werkzame farmaceutische bestanddelen, potentiële alternatieve productielocaties of minimale voorraadniveaus, teneinde een constante levering van geneesmiddelen die zijn opgenomen in de lijsten van kritieke geneesmiddelen te waarborgen en tekorten aan dergelijke geneesmiddelen te voorkomen.

Amendement 85

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 3 — punt h

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

h)

informatie van de groothandelaars en de rechtspersonen die het geneesmiddel aan het publiek mogen afleveren.

Schrappen

Amendement 86

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Houders van een vergunning voor het in de handel brengen van in de Unie toegelaten geneesmiddelen verstrekken binnen zes maanden na de datum van toepassing van deze verordening de krachtens artikel 9, lid 1, punt e), vereiste informatie in de vorm van een elektronische indiening in de in artikel 57, lid 1, punt l), van Verordening (EG) nr. 726/2004 bedoelde databank. Deze houders van een vergunning voor het in de handel brengen werken hun indiening waar nodig bij.

2.   Houders van een vergunning voor het in de handel brengen van in de Unie toegelaten geneesmiddelen verstrekken binnen zes maanden na de datum van toepassing van deze verordening de krachtens artikel 9, lid 1, punt e), vereiste informatie in de vorm van een elektronische indiening in de in artikel 57, lid 1, punt l), van Verordening (EG) nr. 726/2004 bedoelde databank , en in overeenstemming met de door de Internationale Organisatie voor normalisatie (ISO) ontwikkelde normen voor de identificatie van geneesmiddelen voor menselijk gebruik (IDMP) . Deze houders van een vergunning voor het in de handel brengen werken hun indiening waar nodig bij.

Amendement 87

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Wanneer houders van een vergunning voor het in de handel brengen van in de lijsten van kritieke geneesmiddelen opgenomen geneesmiddelen aangeven dat de indiening commercieel vertrouwelijke informatie bevat, identificeren zij de desbetreffende delen en lichten zij de redenen voor die aanmerking toe. Het Bureau beoordeelt de gegrondheid van elk verzoek en beschermt commercieel vertrouwelijke informatie tegen onrechtmatige openbaarmaking.

4.   Wanneer houders van een vergunning voor het in de handel brengen van in de lijsten van kritieke geneesmiddelen opgenomen geneesmiddelen aangeven dat de door het Bureau of de nationale bevoegde autoriteiten gevraagde indiening commercieel vertrouwelijke informatie bevat, identificeren zij de desbetreffende delen en lichten zij de redenen voor die aanmerking toe. Het Bureau beoordeelt de gegrondheid van elk verzoek en beschermt commercieel vertrouwelijke informatie tegen onrechtmatige openbaarmaking.

Amendement 88

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Wanneer houders van een vergunning voor het in de handel brengen van in de lijsten van kritieke geneesmiddelen opgenomen geneesmiddelen over aanvullende informatie beschikken waaruit blijkt dat er sprake is van een potentieel of feitelijk tekort, verstrekken zij deze informatie onmiddellijk aan het Bureau.

5.   Wanneer houders van een vergunning voor het in de handel brengen van in de lijsten van kritieke geneesmiddelen opgenomen geneesmiddelen en/of andere relevante actoren in de farmaceutische toeleveringsketen over aanvullende informatie beschikken waaruit blijkt dat er sprake is van een potentieel of feitelijk tekort, verstrekken zij deze informatie onmiddellijk aan het Bureau.

Amendement 89

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 6 — punt c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

de stuurgroep geneesmiddelen in kennis stellen van alle genomen maatregelen en verslag uitbrengen over de resultaten van die maatregelen, met inbegrip van informatie over de oplossing van het potentiële of feitelijke tekort.

c)

de stuurgroep geneesmiddelen in kennis stellen van alle genomen maatregelen en verslag uitbrengen over de monitoring en resultaten van die maatregelen, met inbegrip van informatie over de oplossing van het potentiële of feitelijke tekort.

Amendement 90

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 6 bis (new)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 bis.     Tot aanvulling van de plannen ter voorkoming en beperking van tekorten van kritieke geneesmiddelen, kunnen het Bureau en de nationale bevoegde autoriteiten de groothandelaars en andere relevante actoren om aanvullende informatie verzoeken met betrekking tot eventuele logistieke uitdagingen waarmee de toeleveringsketen voor de groothandel te maken krijgt.

Amendement 91

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Om de in artikel 7 bedoelde monitoring te vergemakkelijken en op verzoek van het Bureau moeten de lidstaten binnen de door het Bureau vastgestelde termijn:

1.   Om de in artikel 7 bedoelde monitoring te vergemakkelijken en op verzoek van het Bureau moeten de lidstaten binnen de door het Bureau vastgestelde termijn de volgende informatie indienen mits die informatie niet beschikbaar is in de bij artikel 12 bis opgerichte databank :

Amendement 92

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Indien nodig om aan de verslagleggingsverplichtingen van het eerste lid te voldoen, verzamelen de lidstaten met de steun van het Bureau informatie en gegevens over de voorraadniveaus van groothandelaars en andere juridische entiteiten die de in de lijsten van kritieke geneesmiddelen opgenomen geneesmiddelen aan het publiek mogen afleveren .

2.   Indien nodig om aan de verslagleggingsverplichtingen van het eerste lid te voldoen, verzamelen de lidstaten met de steun van het Bureau relevante informatie en gegevens , onder meer over de voorraadniveaus van groothandelaars en andere juridische entiteiten en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn om de in de lijsten van kritieke geneesmiddelen opgenomen geneesmiddelen aan het publiek af te leveren .

Amendement 93

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     De nationale bevoegde autoriteiten voor geneesmiddelen faciliteren onlinegegevensverzameling over de gevolgen van tekorten aan geneesmiddelen voor patiënten en consumenten. De relevante geaggregeerde gegevens uit deze onderzoeken worden door het in artikel 3, lid 5, bedoelde subnetwerk van centrale aanspreekpunten van nationale bevoegde autoriteiten gedeeld met de stuurgroep geneesmiddelen en dienen als input voor aanbevelingen inzake het beheer van tekorten aan geneesmiddelen.

Amendement 94

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — alinea 1 — punt a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

de coördinatie tussen fabrikanten en andere relevante belanghebbenden vergemakkelijken om in te spelen op pieken in de vraag;

Amendement 95

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — alinea 1 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

nagaan of er behoefte is aan richtsnoeren voor de lidstaten, houders van vergunningen voor het in de handel brengen en andere entiteiten;

b)

nagaan of er behoefte is aan richtsnoeren en aanbevelingen voor de lidstaten, houders van vergunningen voor het in de handel brengen en andere entiteiten , waaronder actoren uit de farmaceutische toeleveringsketen en gezondheidswerkers, ter ondersteuning van hun werkzaamheden en de communicatie met patiënten ;

Amendement 96

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — alinea 1 — punt f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

f)

contacten onderhouden met derde landen en relevante internationale organisaties, naargelang het geval, om potentiële of feitelijke tekorten aan de in de lijsten van kritieke geneesmiddelen opgenomen geneesmiddelen of de werkzame farmaceutische bestanddelen daarvan te beperken, wanneer deze producten of bestanddelen in de Unie worden ingevoerd en dergelijke potentiële of feitelijke tekorten internationale gevolgen hebben.

f)

contacten onderhouden met derde landen en relevante internationale organisaties, naargelang het geval, om potentiële of feitelijke tekorten aan de in de lijsten van kritieke geneesmiddelen opgenomen geneesmiddelen of de werkzame farmaceutische bestanddelen daarvan te beperken, wanneer deze producten of bestanddelen in de Unie worden ingevoerd en dergelijke potentiële of feitelijke tekorten internationale gevolgen hebben , en verslag uitbrengen aan de stuurgroep geneesmiddelen over deze acties en de behaalde resultaten .

Amendement 97

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 12 bis

 

Europese databank voor geneesmiddelenvoorziening

 

1.     Het Bureau zorgt in samenwerking met de Commissie en de lidstaten voor de oprichting, het onderhoud en het beheer van een Europese databank voor geneesmiddelenvoorziening (European medicines supply database, EUMSD) waarmee de volgende doeleinden worden nagestreefd:

 

a)

monitoring van vraag en aanbod met betrekking tot geneesmiddelen op Unie- en lidstaatniveau;

 

b)

monitoring van en verslaglegging over tekorten aan geneesmiddelen op Unie- en lidstaatniveau;

 

c)

houders van vergunningen voor het in de handel brengen en groothandelaars in staat stellen te voldoen aan de in artikel 10 vastgelegde informatieverplichtingen;

 

d)

de Commissie, het Bureau en de nationale bevoegde autoriteiten in staat stellen hun taken overeenkomstig deze verordening met kennis van zaken uit te voeren en hun onderlinge samenwerking te intensiveren.

 

De EUMSD, die niet alleen operationeel zal zijn tijdens noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid en bij ingrijpende gebeurtenissen, maar ook onder normale omstandigheden, fungeert als een interoperabele en digitale databank op Unieniveau en is gebaseerd op de gegevens die worden aangeleverd via de nationale elektronische platforms die worden opgericht overeenkomstig lid 2. De databank stelt het Bureau en de nationale bevoegde autoriteiten in staat de in de databank verstrekte informatie simultaan te raadplegen en te delen.

 

2.     Elke lidstaat ontwikkelt een elektronisch platform met het oog op de totstandbrenging van realtime monitoring van de geneesmiddelenvoorziening, waarmee het beschikbare volume van elk geneesmiddel dat op een bepaald moment op voorraad is, kan worden vastgesteld en tekorten aan geneesmiddelen kunnen worden gedetecteerd, voorspeld en voorkomen. Deze platforms, die worden beheerd door de nationale bevoegde autoriteiten, zijn uiterlijk op … [30 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] volledig operationeel op lidstaatniveau.

 

De volgende entiteiten leveren op lidstaatniveau gegevens aan over vraag en aanbod:

 

a)

houders van vergunningen voor het in de handel brengen;

 

b)

groothandelaars;

 

c)

openbare en ziekenhuisapotheken.

 

3.     In aanvulling op lid 2 verschaffen de elektronische platforms de nationale bevoegde autoriteiten realtime toegang tot informatie over de vraag van groothandelaars en openbare en ziekenhuisapotheken op nationaal niveau waaraan niet is voldaan. Deze platforms stellen houders van vergunningen voor het in de handel brengen tevens in staat eventuele problemen in verband met de geneesmiddelenvoorziening te melden, met inbegrip van productieproblemen.

 

4.     De platforms van de lidstaten zijn interoperabel en de hierin opgenomen informatie wordt ook opgenomen in de EUMSD die door het Bureau wordt beheerd, ter voorkoming van dubbel werk bij de verslaglegging door de op grond van artikel 9, lid 2, opgerichte centrale aanspreekpunten.

 

5.     Aan de hand van de gegevens die worden gegenereerd door de platforms van de lidstaten en vervolgens door de EUMSD, kunnen leveringsproblemen in de toeleveringsketen worden gedetecteerd en, met behulp van “big data”-technieken en, in voorkomend geval, artificiële intelligentie, van tevoren worden voorspeld.

 

6.     De ingediende gegevens moeten voldoen aan de door de ISO ontwikkelde normen voor de identificatie van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en zijn gebaseerd op de vier domeinen van stamgegevens in farmaceutische regelgevingsprocessen: stof, product, organisatie en referentiegegevens.

 

7.     Het Bureau stelt uiterlijk op … [6 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening], in samenwerking met de Commissie en de lidstaten, de functionele specificaties voor de databank op, evenals een plan voor de invoering van de EUMSD en de platforms van de lidstaten. Met dat plan moet worden gewaarborgd dat de EUMSD uiterlijk op … [48 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] volledig operationeel is.

 

8.     Wanneer een nationale bevoegde autoriteit aangeeft dat de indiening commercieel vertrouwelijke informatie bevat, identificeert zij de desbetreffende delen en licht zij de redenen voor die aanmerking toe. Het Bureau beoordeelt de gegrondheid van elk verzoek en beschermt commercieel vertrouwelijke informatie tegen onrechtmatige openbaarmaking.

 

9.     Gezien de commercieel gevoelige aard van de gegevens die in de EUMSD worden opgenomen, wordt de toegang tot de databank beperkt tot de Commissie, het Bureau, nationale bevoegde autoriteiten die gegevens voor de databank aanleveren en de stuurgroep geneesmiddelen.

Amendement 98

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het Bureau informeert via zijn webportaal en andere passende middelen, in samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten, het publiek en belangengroepen over de werkzaamheden van de stuurgroep geneesmiddelen.

Het Bureau informeert via een speciaal gedeelte van zijn webportaal en andere passende middelen, in samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten, het publiek en belangengroepen tijdig over de werkzaamheden van de stuurgroep geneesmiddelen en reageert in voorkomend geval op desinformatie met betrekking tot de werkzaamheden van de stuurgroep geneesmiddelen .

Amendement 99

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De werkzaamheden van de stuurgroep geneesmiddelen zijn transparant. De agenda en de notulen van de stuurgroep geneesmiddelen, alsmede het reglement en de aanbevelingen en, in voorkomend geval, de stemmingen, worden gedocumenteerd en openbaar gemaakt, met inbegrip van eventuele afwijkende meningen.

Amendement 100

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De taskforce voor noodsituaties wordt bij deze verordening opgericht als onderdeel van het Bureau. De taskforce wordt tijdens noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid, hetzij persoonlijk, hetzij via videoconferentie, bijeengeroepen. Het Bureau verzorgt het secretariaat van de stuurgroep.

1.   De taskforce voor noodsituaties wordt bij deze verordening opgericht als onderdeel van het Bureau. De taskforce wordt ter voorbereiding van en tijdens noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid, hetzij persoonlijk, hetzij via videoconferentie, bijeengeroepen. Het Bureau verzorgt het secretariaat van de stuurgroep.

Amendement 101

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 2 — punt f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

f)

het waar passend samenwerken met organen en agentschappen van de Unie, de Wereldgezondheidsorganisatie, derde landen en internationale wetenschappelijke organisaties op het gebied van wetenschappelijke en technische kwesties in verband met de noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid en geneesmiddelen die het potentieel hebben om noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid aan te pakken.

f)

het waar passend samenwerken met nationale bevoegde autoriteiten, organen en agentschappen van de Unie, de Wereldgezondheidsorganisatie, derde landen en internationale wetenschappelijke organisaties op het gebied van wetenschappelijke en technische kwesties in verband met de noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid en geneesmiddelen die het potentieel hebben om noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid aan te pakken.

Amendement 102

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De taskforce voor noodsituaties bestaat uit vertegenwoordigers van de wetenschappelijke comités, werkgroepen en personeelsleden van het Bureau, de overeenkomstig artikel 27 van Richtlijn 2001/83/EG opgerichte coördinatiegroep en de overeenkomstig artikel 85 van Verordening (EU) nr. 536/2014 opgerichte Coördinatie- en adviesgroep voor klinische studies (21). Zo nodig kunnen op ad-hocbasis externe deskundigen worden aangewezen en vertegenwoordigers van andere organen en agentschappen van de Unie worden uitgenodigd. Het Bureau zit de taskforce voor.

3.   De taskforce voor noodsituaties bestaat uit vertegenwoordigers van de wetenschappelijke comités, werkgroepen , met inbegrip van vertegenwoordigers van de PCWP en de HCPWP, en personeelsleden van het Bureau, de overeenkomstig artikel 27 van Richtlijn 2001/83/EG opgerichte coördinatiegroep en de overeenkomstig artikel 85 van Verordening (EU) nr. 536/2014 opgerichte Coördinatie- en adviesgroep voor klinische studies (21). Zo nodig kunnen op ad-hocbasis externe deskundigen worden aangewezen en vertegenwoordigers van andere organen en agentschappen van de Unie worden uitgenodigd. Het Bureau zit de taskforce voor.

Amendement 103

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De voorzitter kan vertegenwoordigers van de lidstaten, leden van wetenschappelijke comités van het Bureau en werkgroepen, en derden, waaronder vertegenwoordigers van belangengroepen voor geneesmiddelen, houders van vergunningen voor het in de handel brengen, ontwikkelaars van geneesmiddelen, opdrachtgevers van klinische studies, vertegenwoordigers van netwerken van klinische studies en belangengroepen die patiënten en gezondheidswerkers vertegenwoordigen, uitnodigen om vergaderingen van de taskforce bij te wonen.

5.   De voorzitter kan vertegenwoordigers van de lidstaten, leden van wetenschappelijke comités van het Bureau en werkgroepen, en derden, waaronder vertegenwoordigers van belangengroepen voor geneesmiddelen, houders van vergunningen voor het in de handel brengen, ontwikkelaars van geneesmiddelen, opdrachtgevers van klinische studies, vertegenwoordigers van netwerken van klinische studies , onafhankelijke deskundigen en onderzoekers op het gebied van klinische studies, en belangengroepen die patiënten en gezondheidswerkers vertegenwoordigen, uitnodigen om vergaderingen van de taskforce bij te wonen.

Amendement 104

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8.   Artikel 63 van Verordening (EG) nr. 726/2004 is op de taskforce voor noodsituaties van toepassing voor zover het transparantie en de onafhankelijkheid van de leden ervan betreft.

8.   Artikel 63 van Verordening (EG) nr. 726/2004 is op de taskforce voor noodsituaties van toepassing voor zover het transparantie en de onafhankelijkheid van de leden ervan betreft. De leden van de taskforce voor noodsituaties zorgen ervoor dat de jaarlijkse verklaring over hun financiële belangen waarin is voorzien in artikel 63 van Verordening (EG) nr. 726/2004 wordt bijgewerkt wanneer zich een relevante wijziging voordoet.

Amendement 105

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De taskforce voor noodsituaties stelt procedures vast voor het aanvragen en indienen van de vereiste informatie en gegevens, met inbegrip van informatie over de lidstaat of lidstaten waar een aanvraag tot toelating van een klinische studie is of zal worden ingediend.

3.   De taskforce voor noodsituaties stelt procedures en richtsnoeren vast voor het aanvragen en indienen van de vereiste informatie en gegevens, met inbegrip van informatie over de lidstaat of lidstaten waar een aanvraag tot toelating van een klinische studie is of zal worden ingediend.

Amendement 106

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De lidstaten houden bij de toelating van een aanvraag voor een klinische studie waarvoor wetenschappelijk advies is verstrekt, terdege rekening met dat advies.

5.   De lidstaten houden bij de toelating van een aanvraag voor een klinische studie waarvoor wetenschappelijk advies is verstrekt, terdege rekening met dat advies. Het door de taskforce voor noodsituaties verstrekte wetenschappelijk advies doet geen afbreuk aan de ethische toetsing waarin is voorzien in Verordening (EU) nr. 536/2014.

Amendement 107

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 15 bis

 

Openbare informatie over klinische studies en besluiten inzake de verlening van vergunningen voor het in de handel brengen

 

1.     Voor de duur van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid zorgen de opdrachtgevers van in de Unie verrichte klinische studies voor:

 

a)

de publicatie van het onderzoeksprotocol, aan het begin van de studie, in het EU-register van klinische proeven;

 

b)

de publicatie van een samenvatting van de resultaten in het EU-register van klinische proeven, binnen een door het Bureau vastgestelde termijn die korter is dan de in artikel 37 van Verordening (EU) nr. 536/2014 vastgestelde termijn.

 

2.     Wanneer voor een geneesmiddel een vergunning voor het in de handel brengen wordt verleend, publiceert het Bureau:

 

a)

de productinformatie met gedetailleerde gegevens over de gebruiksvoorwaarden op het moment van verlening van de vergunning voor het in de handel brengen;

 

b)

de Europese openbare beoordelingsrapporten, zo snel mogelijk en, indien mogelijk, binnen zeven dagen na verlening van de vergunning voor het in de handel brengen;

 

c)

de klinische gegevens die bij het Bureau zijn ingediend ter staving van de aanvraag, indien mogelijk binnen twee maanden na verlening van een vergunning door de Commissie en nadat de persoonsgegevens zijn geanonimiseerd en commercieel vertrouwelijke informatie onleesbaar is gemaakt;

 

d)

de volledige tekst van het plan voor risicobeheer en eventuele geactualiseerde versies daarvan.

Amendement 108

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Na de afkondiging van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid voert de taskforce voor noodsituaties een evaluatie uit van de beschikbare wetenschappelijke gegevens over geneesmiddelen die het potentieel hebben om de noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid aan te pakken. De evaluatie wordt regelmatig bijgewerkt tijdens de noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid.

1.   Na de afkondiging van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid voert de taskforce voor noodsituaties een evaluatie uit van de beschikbare wetenschappelijke gegevens over geneesmiddelen die het potentieel hebben om de noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid aan te pakken. De evaluatie wordt regelmatig bijgewerkt tijdens de noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid , ook wanneer dit is overeengekomen door de taskforce voor noodsituaties en het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik ter voorbereiding van de beoordeling van een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen .

Amendement 109

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Ter voorbereiding van de evaluatie kan de taskforce voor noodsituaties de houders van vergunningen voor het in de handel brengen en ontwikkelaars om informatie en gegevens verzoeken en met hen voorbereidende besprekingen aangaan. De taskforce voor noodsituaties kan eventueel ook gebruikmaken van observatiestudies van gezondheidsgegevens die buiten het toepassingsgebied van klinische studies zijn verzameld, voor zover beschikbaar, en houden daarbij rekening met de betrouwbaarheid daarvan.

2.   Ter voorbereiding van de evaluatie kan de taskforce voor noodsituaties de houders van vergunningen voor het in de handel brengen en ontwikkelaars om informatie en gegevens verzoeken en met hen voorbereidende besprekingen aangaan. De taskforce voor noodsituaties kan eventueel ook gebruikmaken van observatiestudies van gezondheidsgegevens die buiten het toepassingsgebied van klinische studies zijn verzameld, voor zover beschikbaar, en houden daarbij rekening met de betrouwbaarheid daarvan. De taskforce voor noodsituaties kan met het oog op de uitwisseling van aanvullende informatie en gegevens in contact treden met de geneesmiddelenagentschappen van derde landen.

Amendement 110

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.     Het Bureau maakt de op grond van lid 4 aangenomen adviezen, met inbegrip van eventuele bijwerkingen, op zijn webportaal bekend.

Schrappen

Amendement 111

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het Bureau informeert via zijn webportaal en andere passende middelen, in samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten, het publiek en relevante belangengroepen over de werkzaamheden van de taskforce voor noodsituaties.

Het Bureau informeert via een speciaal gedeelte van zijn webportaal en andere passende middelen, in samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten, het publiek en relevante belangengroepen onverwijld over de werkzaamheden van de taskforce voor noodsituaties , en reageert in voorkomend geval op desinformatie met betrekking tot de werkzaamheden van de taskforce voor noodsituaties .

Amendement 112

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De lijst met leden van de taskforce voor noodsituaties, het reglement, de op grond van artikel 16, lid 3, verstrekte aanbevelingen en de op grond van artikel 16, lid 4, uitgebrachte adviezen worden bekendgemaakt op het webportaal van het Bureau.

Amendement 113

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — alinea 1 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

elektronische instrumenten voor de indiening van informatie en gegevens, met inbegrip van elektronische gezondheidsgegevens die buiten het toepassingsgebied van klinische studies zijn verzameld, ontwikkelen en onderhouden;

a)

elektronische instrumenten , waaronder een interoperabel en gedigitaliseerd platform, voor de indiening van informatie en gegevens, met inbegrip van elektronische gezondheidsgegevens die buiten het toepassingsgebied van klinische studies zijn verzameld, ontwikkelen en onderhouden;

Amendement 114

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — alinea 1 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

onafhankelijke monitoringonderzoeken naar de werkzaamheid en veiligheid van vaccins coördineren op basis van relevante gegevens waarover overheidsinstanties beschikken . Deze coördinatie wordt samen met het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding verricht en met name via een nieuw vaccinmonitoringplatform;

b)

onafhankelijke monitoringonderzoeken naar het gebruik, de werkzaamheid en veiligheid van geneesmiddelen die bedoeld zijn om een ziekte te voorkomen, te diagnosticeren of te behandelen, coördineren op basis van relevante gegevens waarover overheidsinstanties beschikken ; voor vaccins wordt deze coördinatie samen met het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding verricht en met name via een nieuw vaccinmonitoringplatform;

Amendement 115

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — alinea 1 — punt c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

in het kader van zijn regelgevende taken gebruikmaken van digitale infrastructuur of instrumenten om de snelle toegang tot of analyse van beschikbare elektronische gezondheidsgegevens die buiten het toepassingsgebied van klinische studies zijn verzameld, en de uitwisseling van dergelijke gegevens tussen de lidstaten, het Bureau en andere organen van de Unie te vergemakkelijken;

c)

in het kader van zijn regelgevende taken gebruikmaken van digitale infrastructuur of instrumenten om de snelle toegang tot of analyse van beschikbare elektronische gezondheidsgegevens die buiten het toepassingsgebied van interventionele klinische studies zijn verzameld, en de uitwisseling van dergelijke gegevens tussen de lidstaten, het Bureau en andere organen van de Unie te vergemakkelijken;

Amendement 116

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De uitvoerende stuurgroep voor medische hulpmiddelen (“de stuurgroep geneesmiddelen”) wordt hierbij opgericht als onderdeel van het Bureau. De stuurgroep komt persoonlijk of via videoconferentie bijeen ter voorbereiding van of tijdens een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid. Het Bureau verzorgt het secretariaat van de stuurgroep.

1.   De uitvoerende stuurgroep voor medische hulpmiddelen (“de stuurgroep geneesmiddelen”) wordt hierbij opgericht als onderdeel van het Bureau. De stuurgroep komt op gezette tijden persoonlijk of via videoconferentie bijeen , en telkens wanneer de situatie zulks vereist ter voorbereiding van of tijdens een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid. Het Bureau verzorgt het secretariaat van de stuurgroep.

Amendement 117

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De stuurgroep medische hulpmiddelen bestaat uit een vertegenwoordiger van het Bureau, een vertegenwoordiger van de Commissie en één hooggeplaatste vertegenwoordiger per lidstaat. Iedere lidstaat wijst zijn vertegenwoordiger aan. De leden kunnen zich laten bijstaan door deskundigen op specifieke wetenschappelijke of technische gebieden.

2.   De stuurgroep medische hulpmiddelen bestaat uit een vertegenwoordiger van het Bureau, een vertegenwoordiger van de Commissie en één gemachtigde hooggeplaatste vertegenwoordiger per lidstaat. Iedere lidstaat wijst zijn vertegenwoordiger aan. De leden kunnen zich laten bijstaan door deskundigen op specifieke wetenschappelijke of technische gebieden. De stuurgroep medische hulpmiddelen omvat ook een vertegenwoordiger van de PCWP en een vertegenwoordiger van de HCPWP als waarnemer. De lijst met leden van de stuurgroep medische hulpmiddelen is transparant en wordt openbaar gemaakt op het webportaal van het Bureau.

Amendement 118

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De stuurgroep medische hulpmiddelen wordt voorgezeten door het Bureau. De voorzitter kan derden, waaronder vertegenwoordigers van belangengroepen voor medische hulpmiddelen uitnodigen de vergaderingen van de stuurgroep bij te wonen.

3.   De stuurgroep medische hulpmiddelen wordt voorgezeten door het Bureau. Elk lid van de stuurgroep medische hulpmiddelen kan de voorzitter voorstellen om derden, waaronder vertegenwoordigers van belangengroepen voor medische hulpmiddelen , bijvoorbeeld vertegenwoordigers van fabrikanten, aangemelde instanties of elke andere speler in de toeleveringsketen van medische hulpmiddelen, alsmede vertegenwoordigers van gezondheidswerkers, patiënten en consumenten, uit te nodigen om de vergaderingen van de stuurgroep bij te wonen als zij inhoudelijk kunnen bijdragen aan de discussies van de stuurgroep medische hulpmiddelen .

Amendement 119

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 bis.     De leden van de stuurgroep medische hulpmiddelen mogen geen financiële of andere belangen in de sector medische hulpmiddelen hebben waardoor hun onpartijdigheid in het gedrang kan komen. Zij handelen in het algemeen belang en in een geest van onafhankelijkheid en leggen jaarlijks een verklaring af over hun financiële belangen, die zij actualiseren telkens als zich een relevante wijziging voordoet. Alle indirecte belangen die met de sector medische hulpmiddelen verband kunnen houden, worden opgetekend in een register dat door het Bureau wordt bijgehouden en op verzoek door het publiek kan worden geraadpleegd. De belangenverklaring wordt openbaar gemaakt op het webportaal van het Bureau.

Amendement 120

Voorstel voor een verordening

Artikel 20 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De stuurgroep medische hulpmiddelen stelt de gegevens vast die nodig zijn om de vraag naar en het aanbod van medische hulpmiddelen die in de lijst van in een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke hulpmiddelen zijn opgenomen, te monitoren en stelt haar werkgroep daarvan in kennis.

2.   De stuurgroep medische hulpmiddelen stelt de gegevens vast die nodig zijn om de vraag naar en het aanbod van medische hulpmiddelen die in de lijst van in een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke hulpmiddelen zijn opgenomen, te monitoren en stelt haar werkgroep daarvan in kennis. De Unie- of nationale entiteiten die betrokken zijn bij het aanleggen van voorraden van medische hulpmiddelen worden hiervan in kennis gesteld.

Amendement 121

Voorstel voor een verordening

Artikel 20 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Het Bureau maakt de lijst van in een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke hulpmiddelen, met inbegrip van eventuele bijwerkingen van die lijst, op zijn webportaal bekend.

3.   Het Bureau maakt de lijst van in een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke hulpmiddelen, met inbegrip van eventuele bijwerkingen van die lijst, op een daarvoor bestemd gedeelte van zijn webportaal bekend.

Amendement 122

Voorstel voor een verordening

Artikel 20 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Het Bureau brengt via de in artikel 6, lid 4 bis, bedoelde webpagina verslag uit over tekorten aan kritieke medische hulpmiddelen die op de lijst van in een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke hulpmiddelen zijn opgenomen.

Amendement 123

Voorstel voor een verordening

Artikel 22 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   “(Niet van toepassing op de Nederlandse versie)”

1.   “(Niet van toepassing op de Nederlandse versie)”

Amendement 124

Voorstel voor een verordening

Artikel 22 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Op verzoek van de Commissie of het in artikel 23, lid 2, punt  b ), bedoelde subnetwerk verstrekt de stuurgroep medische hulpmiddelen geaggregeerde gegevens en prognoses van de vraag om haar bevindingen te onderbouwen. In dat verband onderhoudt de stuurgroep medische hulpmiddelen contact met het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding om epidemiologische gegevens te verkrijgen om de behoeften aan medische hulpmiddelen te kunnen voorspellen, en met de in artikel 3 bedoelde stuurgroep geneesmiddelen wanneer medische hulpmiddelen die in de lijst van in een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke hulpmiddelen zijn opgenomen, samen met een geneesmiddel worden gebruikt.

2.   Op verzoek van de Commissie , een of meer bevoegde nationale autoriteiten of het in artikel 23, lid 2, punt  a ), bedoelde subnetwerk verstrekt de stuurgroep medische hulpmiddelen geaggregeerde gegevens en prognoses van de vraag om haar bevindingen te onderbouwen. In dat verband onderhoudt de stuurgroep medische hulpmiddelen contact met het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding om epidemiologische gegevens te verkrijgen om de behoeften aan medische hulpmiddelen te kunnen voorspellen, en met de in artikel 3 bedoelde stuurgroep geneesmiddelen wanneer medische hulpmiddelen die in de lijst van in een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke hulpmiddelen zijn opgenomen, samen met een geneesmiddel worden gebruikt. De stuurgroep medische hulpmiddelen deelt haar bevindingen en conclusies ook met Unie- en nationale spelers die zijn betrokken bij het aanleggen van voorraden van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen.

Amendement 125

Voorstel voor een verordening

Artikel 22 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     Indien met de in de leden 3 en 4 bedoelde aanbevelingen geen rekening wordt gehouden of indien deze niet worden gevolgd, verstrekken de Commissie, de lidstaten, de fabrikanten van medische hulpmiddelen en de aangemelde instanties, in voorkomend geval, een onderbouwde motivering.

Amendement 126

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 1 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de procedures voor het opstellen van de lijst van in een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke hulpmiddelen specificeren;

a)

de procedures en criteria voor het opstellen en herzien van de lijst van in een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke hulpmiddelen specificeren , waarbij wordt gezorgd voor adequaat overleg met fabrikanten en andere relevante actoren in de toeleveringsketen van medische hulpmiddelen, alsmede met gezondheidswerkers, consumenten en patiënten ;

Amendement 127

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 1 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

gestroomlijnde elektronische monitorings- en verslagleggingssystemen ontwikkelen;

b)

in coördinatie met de nationale bevoegde autoriteiten gestroomlijnde elektronische monitorings- en verslagleggingssystemen ontwikkelen;

Amendement 128

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 1 — punt d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

een lijst van centrale aanspreekpunten van fabrikanten van medische hulpmiddelen, gemachtigden en aangemelde instanties opstellen en bijhouden;

Schrappen

Amendement 129

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 2 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

voor de duur van de noodsituatie op het gebied van de gezondheid, een subnetwerk oprichten en handhaven van centrale aanspreekpunten van fabrikanten van medische hulpmiddelen en aangemelde instanties op basis van medische hulpmiddelen die in de lijst van in een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke hulpmiddelen zijn opgenomen;

a)

voor de duur van de noodsituatie op het gebied van de gezondheid, een subnetwerk oprichten en handhaven van centrale aanspreekpunten van fabrikanten van medische hulpmiddelen en aangemelde instanties op basis van medische hulpmiddelen die in de lijst van in een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke hulpmiddelen zijn opgenomen , gebaseerd op centrale aanspreekpunten die voor alle fabrikanten van medische hulpmiddelen moeten worden opgenomen in de databank als bedoeld in artikel 33 van Verordening (EU) 2017/745 en artikel 30 van Verordening (EU) 2017/746 ;

Amendement 130

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 3 — punt e bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

e bis)

de beschikbare voorraden;

Amendement 131

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 3 — punt e ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

e ter)

de reeds geleverde hoeveelheden;

Amendement 132

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 3 — punt e quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

e quater)

de verwachte leveringen;

Amendement 133

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 3 — punt f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

f)

plannen voor beperking van tekorten, met inbegrip van productie- en leveringscapaciteit;

f)

plannen voor voorkoming en beperking van tekorten, met inbegrip van informatie over productie- en leveringscapaciteit , teneinde een constante levering te waarborgen en tekorten te voorkomen van medische hulpmiddelen die in de lijst van in een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke hulpmiddelen zijn opgenomen ;

Amendement 134

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De lidstaten verzamelen, indien nodig om te voldoen aan hun verslagleggingsverplichtingen, informatie van fabrikanten, importeurs, distributeurs en aangemelde instanties over medische hulpmiddelen die in de lijst van in een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke hulpmiddelen zijn opgenomen.

2.   De lidstaten verzamelen, indien nodig om te voldoen aan hun verslagleggingsverplichtingen, informatie van fabrikanten, importeurs, distributeurs , gezondheidswerkers en aangemelde instanties over medische hulpmiddelen die in de lijst van in een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke hulpmiddelen zijn opgenomen.

Amendement 135

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 4 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

nagaan of moet worden voorzien in tijdelijke vrijstellingen op het niveau van de lidstaten overeenkomstig artikel 59, lid 1, van Verordening (EU) 2017/745 of artikel 54, lid 1, van Verordening (EU) 2017/746, teneinde potentiële of feitelijke tekorten aan medische hulpmiddelen die in de lijst van in een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke hulpmiddelen zijn opgenomen, te beperken;

a)

nagaan of moet worden voorzien in tijdelijke vrijstellingen op het niveau van de lidstaten overeenkomstig artikel 59, lid 1, van Verordening (EU) 2017/745 of artikel 54, lid 1, van Verordening (EU) 2017/746, teneinde potentiële of feitelijke tekorten aan medische hulpmiddelen die in de lijst van in een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke hulpmiddelen zijn opgenomen, te beperken , waarbij tegelijkertijd een hoge mate van veiligheid van de patiënt en een hoge mate van productveiligheid moeten worden gewaarborgd ;

Amendement 136

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — alinea 1 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

binnen de grenzen van de haar verleende bevoegdheden alle nodige maatregelen nemen om potentiële of feitelijke tekorten aan medische hulpmiddelen die in de lijst van in een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke hulpmiddelen zijn opgenomen, te beperken, met inbegrip van, indien nodig, het verlenen van tijdelijke vrijstellingen op het niveau van de Unie op grond van artikel 59, lid 3, van Verordening (EU) 2017/745 of artikel 54, lid 3, van Verordening (EU) 2017/746;

a)

binnen de grenzen van de haar verleende bevoegdheden alle nodige maatregelen nemen om potentiële of feitelijke tekorten aan medische hulpmiddelen die in de lijst van in een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke hulpmiddelen zijn opgenomen, te beperken, met inbegrip van, indien nodig, het verlenen van tijdelijke vrijstellingen op het niveau van de Unie op grond van artikel 59, lid 3, van Verordening (EU) 2017/745 of artikel 54, lid 3, van Verordening (EU) 2017/746, waarbij tegelijkertijd zowel de veiligheid van de patiënt als de productveiligheid moeten worden gewaarborgd ;

Amendement 137

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — alinea 1 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

nagaan of er behoefte is aan richtsnoeren voor de lidstaten, fabrikanten van medische hulpmiddelen en andere entiteiten;

b)

nagaan of er behoefte is aan richtsnoeren voor de lidstaten, fabrikanten van medische hulpmiddelen , gezondheidswerkers en andere entiteiten wanneer dit evenredig, gerechtvaardigd en noodzakelijk is ;

Amendement 138

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — alinea 1 — punt e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

e)

contacten onderhouden met derde landen en relevante internationale organisaties, naargelang het geval, ter beperking van potentiële of feitelijke tekorten aan in de Unie ingevoerde medische hulpmiddelen die in de lijst van in een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke hulpmiddelen zijn opgenomen en onderdelen daarvan, voor zover die tekorten internationale gevolgen hebben.

e)

contacten onderhouden met derde landen en relevante internationale organisaties, naargelang het geval, ter beperking van potentiële of feitelijke tekorten aan in de Unie ingevoerde medische hulpmiddelen die in de lijst van in een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid kritieke hulpmiddelen zijn opgenomen en onderdelen daarvan, voor zover die tekorten internationale gevolgen hebben , en over deze acties en de behaalde resultaten verslag uitbrengen aan de stuurgroep medische hulpmiddelen .

Amendement 139

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het Bureau informeert via zijn webportaal en andere passende middelen, in samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten, het publiek en relevante belangengroepen over de werkzaamheden van de stuurgroep medische hulpmiddelen.

Het Bureau informeert via een speciaal gedeelte van zijn webportaal en andere passende middelen, in samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten, het publiek en relevante belangengroepen tijdig over de werkzaamheden van de stuurgroep medische hulpmiddelen en reageert op desinformatie met betrekking tot de werkzaamheden van de stuurgroep medische hulpmiddelen .

Amendement 140

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De werkzaamheden van de stuurgroep medische hulpmiddelen zijn transparant. De agenda en notulen van de stuurgroep medische hulpmiddelen, alsmede het reglement en de aanbevelingen en, in voorkomend geval, de stemmingen worden gedocumenteerd en openbaar gemaakt, met inbegrip van eventuele afwijkende meningen.

Amendement 141

Voorstel voor een verordening

Artikel 28 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het Bureau verzorgt, namens de Commissie, vanaf 1 maart 2022 het secretariaat van de overeenkomstig Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1396 aangewezen deskundigenpanels en verleent de nodige ondersteuning om ervoor te zorgen dat die panels hun in artikel 106, leden 9 en 10, van Verordening (EU) 2017/745 vastgestelde taken doeltreffend kunnen uitvoeren. Het Bureau:

Het Bureau verzorgt, namens de Commissie, het secretariaat van de overeenkomstig Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1396 aangewezen deskundigenpanels en verleent de nodige ondersteuning om ervoor te zorgen dat die panels hun in artikel 106, leden 9 en 10, van Verordening (EU) 2017/745 vastgestelde taken doeltreffend kunnen uitvoeren. Het Bureau:

Amendement 142

Voorstel voor een verordening

Artikel 28 — alinea 1 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

verleent administratieve en technische ondersteuning aan de deskundigenpanels bij het verstrekken van wetenschappelijke adviezen, standpunten en advies;

a)

verleent administratieve , wetenschappelijke en technische ondersteuning aan de deskundigenpanels bij het verstrekken van wetenschappelijke adviezen, standpunten en advies;

Amendement 143

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 29 bis

Bescherming tegen cyberaanvallen

Het Bureau wordt uitgerust met veiligheidscontroles en -processen van hoog niveau tegen cyberaanvallen, cyberspionage en andere data-inbreuken, zodat te allen tijde, en met name tijdens noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid of ingrijpende gebeurtenissen op het niveau van de Unie, gezondheidsgegevens beschermd zijn en de normale werking van het Bureau gewaarborgd is. Hiertoe streeft het Bureau actief naar optimale praktijken op het gebied van cyberveiligheid binnen de instellingen, organen en instanties van de Unie en voert het deze praktijken in, teneinde cyberaanvallen te voorkomen, te detecteren en te beperken en erop te reageren.

Amendement 144

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 29 ter

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast betreffende de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de verplichtingen in de artikelen 10 en 24 en treffen alle nodige maatregelen om de uitvoering van die sancties te garanderen. De vastgestelde sancties, waaronder financiële, zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op … [zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] van die voorschriften en maatregelen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarvan mee.

Amendement 145

Voorstel voor een verordening

Artikel 30 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Tenzij anders bepaald in deze verordening en onverminderd Verordening (EG) nr. 1049/2001 (24) en de bestaande nationale bepalingen en praktijken in de lidstaten betreffende vertrouwelijkheid eerbiedigen alle bij de toepassing van deze verordening betrokken partijen de vertrouwelijkheid van de bij de uitvoering van hun taken verkregen informatie en gegevens, ter bescherming van:

1.   Tenzij anders bepaald in deze verordening en onverminderd Verordening (EG) nr. 1049/2001 (24) , Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad  (24 bis) en de bestaande nationale bepalingen en praktijken in de lidstaten betreffende vertrouwelijkheid eerbiedigen alle bij de toepassing van deze verordening betrokken partijen de vertrouwelijkheid van de bij de uitvoering van hun taken verkregen informatie en gegevens, ter bescherming van:

Amendement 146

Voorstel voor een verordening

Artikel 30 — lid 1 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

persoonsgegevens overeenkomstig artikel 32;

Schrappen

Amendement 147

Voorstel voor een verordening

Artikel 30 — lid 1 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

commercieel vertrouwelijke informatie en handelsgeheimen van een natuurlijke of rechtspersoon, waaronder intellectuele eigendomsrechten ;

b)

handelsgeheimen van een natuurlijke of rechtspersoon overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad  (1bis), alsmede andere commercieel vertrouwelijke informatie en intellectuele-eigendomsrechten ;

Amendement 148

Voorstel voor een verordening

Artikel 30 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De Commissie, het Bureau en de lidstaten mogen commercieel vertrouwelijke informatie en, indien nodig ter bescherming van de volksgezondheid, persoonsgegevens uitwisselen met regulerende autoriteiten van derde landen waarmee zij bilaterale of multilaterale geheimhoudingsregelingen hebben getroffen.

5.   De Commissie, het Bureau en de lidstaten mogen commercieel vertrouwelijke informatie uitwisselen met regulerende autoriteiten van derde landen waarmee zij bilaterale of multilaterale geheimhoudingsregelingen hebben getroffen.

Amendement 149

Voorstel voor een verordening

Artikel 30 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 30 bis

Bescherming van persoonsgegevens

1.     Op de doorgifte van persoonsgegevens in het kader van deze verordening zijn Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725 van toepassing, naargelang het geval.

2.     Voor de doorgifte van persoonsgegevens naar een derde land kunnen de Commissie, het Bureau en de lidstaten, bij ontstentenis van een adequaatheidsbesluit of passende waarborgen als bedoeld in artikel 49, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679 en artikel 50, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725, persoonsgegevens uitwisselen met regulerende autoriteiten van derde landen waarmee zij bilaterale of multilaterale vertrouwelijkheidsregelingen hebben getroffen wanneer dit noodzakelijk is om zwaarwegende redenen van algemeen belang, zoals de bescherming van de volksgezondheid.

Amendement 150

Voorstel voor een verordening

Artikel 30 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 30 ter

Evaluatie

Uiterlijk op 31 december 2026 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een evaluatieverslag over de werking van deze verordening in, zo nodig met een wetgevingsvoorstel om de verordening te wijzigen. In dit verslag wordt specifiek ingegaan op de mogelijke uitbreiding van het toepassingsgebied tot geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik.

Amendement 151

Voorstel voor een verordening

Artikel 31 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Inwerkingtreding

Inwerkingtreding en datum van toepassing

Amendement 152

Voorstel voor een verordening

Artikel 31 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Hoofdstuk IV is van toepassing met ingang van … [datum van inwerkingtreding + twaalf maanden].


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A9-0216/2021).

(1 bis)   Verordening (EU) 2021/522 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van een actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid (“EU4Health-programma”) voor de periode 2021-2027, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 282/2014 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 1).

(11)  Resolutie van het Europees Parlement van 17 september 2020 over het tekort aan geneesmiddelen — hoe moet dit oprukkende probleem worden aangepakt? (2020/2071(INI)).

(11)  Resolutie van het Europees Parlement van 17 september 2020 over het tekort aan geneesmiddelen — hoe moet dit oprukkende probleem worden aangepakt? (2020/2071(INI)).

(1 bis)   Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1).

(1 ter)   Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67).

(1 bis)   Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

(1 bis)   Verordening (EU) nr. 536/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik en tot intrekking van Richtlijn 2001/20/EG (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 1).

(12)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1396 van de Commissie van 10 september 2019 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de aanwijzing van deskundigenpanels voor medische hulpmiddelen (PB L 234 van 11.9.2019, blz. 23).

(12)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1396 van de Commissie van 10 september 2019 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de aanwijzing van deskundigenpanels voor medische hulpmiddelen (PB L 234 van 11.9.2019, blz. 23).

(1 bis)   Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(1 ter)   Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(1 bis)   Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende diergeneesmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 2001/82/EG (PB L 4 van 7.1.2019, blz. 43).

(18)  Verordening (EG) nr. 726/2004.

(18)  Verordening (EG) nr. 726/2004.

(19)  [verwijzing naar de in voetnoot 4 bedoelde vastgestelde tekst invoegen]

(19)  [verwijzing naar de in voetnoot 4 bedoelde vastgestelde tekst invoegen]

(21)  Verordening (EU) nr. 536/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik en tot intrekking van Richtlijn 2001/20/EG, PB L 158 van 27.5.2014, blz. 1.

(21)  Verordening (EU) nr. 536/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik en tot intrekking van Richtlijn 2001/20/EG, PB L 158 van 27.5.2014, blz. 1.

(24)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(24)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(24 bis)   Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).

(1bis)   Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan (PB L 157 van 15.6.2016, blz. 1).


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/313


P9_TA(2021)0352

Algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 8 juli 2021 op het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 (COM(2020)0652 — C9-0329/2020 — 2020/0300(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2022/C 99/44)

Amendement 1

Voorstel voor een besluit

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

De Commissie heeft in haar evaluatie van het 7e MAP (24) geconcludeerd dat de in het 7e MAP neergelegde visie voor 2050 en de prioritaire doelstellingen nog steeds relevant zijn, dat het 7e MAP er mede heeft toe geleid dat maatregelen op het gebied van milieubeleid voorspelbaarder, sneller en beter gecoördineerd zijn, en dat de structuur en het ondersteunend kader synergieën mogelijk hebben gemaakt, waardoor het milieubeleid doeltreffender en doelmatiger is geworden. Bovendien werd in de evaluatie geconcludeerd dat het 7e MAP vooruitliep op de Agenda 2030 van de Verenigde Naties door te onderstrepen dat economische groei en sociaal welzijn alleen mogelijk zijn als er voldoende natuurlijke hulpbronnen zijn, en dat het 7e MAP de verwezenlijking van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling heeft bevorderd. Het stelde de Unie ook in staat om op het wereldtoneel in klimaat- en milieukwesties eensgezind op te treden. In haar evaluatie van het 7e MAP heeft de Commissie ook geconcludeerd dat er onvoldoende vooruitgang is geboekt op het gebied van natuurbescherming, gezondheid en beleidsintegratie .

(3)

De Commissie heeft in haar evaluatie van het 7e MAP (24) geconcludeerd dat de in het 7e MAP neergelegde visie voor 2050 en de prioritaire doelstellingen nog steeds relevant zijn, dat het 7e MAP er mede heeft toe geleid dat maatregelen op het gebied van milieubeleid voorspelbaarder, sneller en beter gecoördineerd zijn, en dat de structuur en het ondersteunend kader synergieën mogelijk hebben gemaakt, waardoor het milieubeleid doeltreffender en doelmatiger is geworden. Bovendien werd in de evaluatie geconcludeerd dat het 7e MAP vooruitliep op de Agenda 2030 van de Verenigde Naties door te onderstrepen dat economische groei en sociaal welzijn alleen mogelijk zijn als er voldoende natuurlijke hulpbronnen zijn, en dat het 7e MAP de verwezenlijking van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling heeft bevorderd. Het stelde de Unie ook in staat om op het wereldtoneel in klimaat- en milieukwesties eensgezind op te treden. In haar evaluatie van het 7e MAP heeft de Commissie ook geconcludeerd dat er onvoldoende vooruitgang is geboekt op het gebied van natuurbescherming, gezondheid en de integratie van milieuaspecten in andere beleidsterreinen. Voorts stelde zij dat er in het 7e MAP meer aandacht had kunnen worden besteed aan sociale kwesties door voort te bouwen op de bestaande banden tussen het milieu en het sociaal beleid, bijvoorbeeld wat betreft de gevolgen voor kwetsbare groepen, de werkgelegenheid, sociale inclusie en ongelijkheid. In haar evaluatie kwam de Commissie bovendien tot de conclusie dat de uitgaven voor de bescherming van het milieu in Europa, ondanks de steeds ambitieuzere milieudoelstellingen op talloze beleidsterreinen, al jarenlang laag zijn (circa 2 % van het bbp), en dat het niet uitvoeren van milieuwetgeving de economie van de Unie jaarlijks circa 55 miljard EUR kost aan gezondheidskosten en rechtstreekse milieukosten. In de evaluatie werd opgemerkt dat de uitvoering van het 7e MAP ondersteund had kunnen worden met een beter monitoringmechanisme.

Amendement 2

Voorstel voor een besluit

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

Volgens het verslag van het Europees Milieuagentschap (EEA) “Het milieu in Europa — stand van zaken en vooruitzichten 2020 — Kennis voor de overgang naar een duurzaam Europa” (SOER 2020) biedt 2020 een unieke kans voor de Unie om leiderschap te tonen op het gebied van duurzaamheid en om het hoofd te bieden aan de dringende duurzaamheidsuitdagingen die structurele oplossingen vereisen . Zoals vermeld in SOER 2020 hebben de sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw waargenomen veranderingen in het wereldwijde klimaat en de wereldwijde ecosystemen zich in de afgelopen decennia en millennia nog nooit eerder voorgedaan. De wereldbevolking is sinds de jaren vijftig verdrievoudigd, terwijl de bevolking in steden verviervoudigd is. Met het huidige groeimodel zal de druk op het milieu naar verwachting verder toenemen , met directe en indirecte schadelijke gevolgen voor de gezondheid en het welzijn van de mens. Dit geldt in het bijzonder voor de sectoren met het grootste milieueffect, met name levensmiddelen, mobiliteit, energie, infrastructuur en gebouwen .

(4)

Volgens het verslag van het Europees Milieuagentschap (EEA) “Het milieu in Europa — stand van zaken en vooruitzichten 2020 — Kennis voor de overgang naar een duurzaam Europa” (SOER 2020) biedt het komende decennium een unieke kans voor de Unie om mondiaal leiderschap te tonen op het gebied van duurzaamheid door het hoofd te bieden aan de dringende duurzaamheidsuitdagingen die ongekend zijn en die alleen kunnen worden aangepakt door voor structurele verandering te zorgen. Structurele verandering is een fundamentele, transformatieve en horizontale vorm van verandering die vraagt om ingrijpende verschuivingen en heroriëntering van systemen, doelen, stimulansen, technologieën, sociale gebruiken en normen, kennissystemen en bestuurlijke benaderingen . Zoals vermeld in SOER 2020 is een van de belangrijkste oorzaken van de aanhoudende milieu- en duurzaamheidsuitdagingen het feit dat deze onlosmakelijk verbonden zijn met de economische activiteit en leefgewoonten, met name waar het de maatschappelijke systemen betreft die de Europeanen van noodzakelijke diensten voorzien , zoals goederen, energie en mobiliteit. Het waarborgen van beleidscoherentie met en de volledige uitvoering van bestaand milieubeleid zou Europa een eind op weg helpen bij het verwezenlijken van zijn milieudoelstellingen voor 2030. Toch zijn ook systemische langetermijnkaders noodzakelijk, met bindende streefcijfers voor klimaat- en milieudoelstellingen. In SOER 2020 wordt de conclusie getrokken dat Europa zijn duurzaamheidsdoelstelling “Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet” niet zal realiseren door eenvoudigweg economische groei te stimuleren en te trachten de schadelijke gevolgen te beheersen met instrumenten uit het sociaal en milieubeleid. In plaats daarvan moet duurzaamheid het leidend beginsel voor ambitieuze en coherente beleidslijnen en maatregelen in alle sectoren van de samenleving worden.

Amendement 3

Voorstel voor een besluit

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

De Europese Commissie heeft als antwoord op de in de SOER 2020 vastgestelde uitdagingen de Europese Green Deal (25) aangenomen: een nieuwe groeistrategie voor de groene en de digitale transitie die erop is gericht de Unie om te vormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, met een concurrerende, klimaatneutrale en hulpbronnenefficiënte economie. Bij Verordening (EU) van het Europees Parlement en de Raad (26) wordt de doelstelling van de Unie om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken vastgelegd in wetgeving.

(5)

Het antwoord van de Europese Commissie op de in de SOER 2020 vastgestelde uitdagingen is uiteengezet in de Europese Green Deal (25) , als een nieuwe groeistrategie voor de groene en de digitale transitie die erop gericht is de Unie om te vormen tot een eerlijke en welvarende samenleving met een concurrerende, klimaatneutrale en hulpbronnenefficiënte economie , het natuurlijk kapitaal van de Unie te beschermen, in stand te houden en vergroten, en tegelijkertijd de kwaliteit van leven van de huidige en toekomstige generaties te verbeteren. Er moet prioriteit worden gegeven aan het snel bereiken van de klimaat- en milieudoelstellingen, waarbij de gezondheid en het welzijn van burgers worden beschermd tegen milieugerelateerde risico’s en effecten en wordt toegezien op een rechtvaardige en inclusieve transitie . Bij Verordening (EU) van het Europees Parlement en de Raad (26) wordt de doelstelling van de Unie om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken vastgelegd in wetgeving.

Amendement 4

Voorstel voor een besluit

Overweging 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 bis)

Op 28 november 2019 heeft het Europees Parlement een resolutie aangenomen waarin een noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu werd afgekondigd op zowel Europees als mondiaal niveau, en waarin de nieuwe Commissie werd aangespoord met spoed betekenisvolle maatregelen te nemen, onder meer door de inconsistenties in het huidige Uniebeleid ten aanzien van de noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu aan te pakken, met name in de vorm van ingrijpende hervormingen van het landbouw-, handels-, vervoers-, energie- en infrastructuurinvesteringsbeleid, en door te waarborgen dat alle toekomstige wetgevings- en begrotingsvoorstellen volledig zijn afgestemd op de doelstelling om de opwarming van de aarde tot onder 1,5  oC te houden en niet bijdragen aan het biodiversiteitsverlies.

Amendement 5

Voorstel voor een besluit

Overweging 5 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 ter)

Zowel in de Unie als wereldwijd worden land en bodem nog altijd aangetast door een breed scala aan menselijke activiteiten, zoals slecht landbeheer, verandering in landgebruik, niet-duurzame landbouwpraktijken, buitengebruikstelling van grond, verontreiniging, niet-duurzame bosbouwpraktijken, bodemafdekking, verlies aan biodiversiteit en klimaatverandering, vaak in combinatie met andere factoren, waardoor hun vermogen om ecosysteemdiensten en -functies te leveren wordt beperkt. Desalniettemin liggen de Unie en de lidstaten momenteel niet op schema wat betreft het nakomen van hun internationale en Europese toezeggingen met betrekking tot de bodem en grond, ook niet van de verplichtingen in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming om woestijnvorming tegen te gaan, aangetast land en aangetaste bodem te herstellen, en tegen 2030 een wereld zonder bodemaantasting te verwezenlijken. In overeenstemming met de resolutie van het Europees Parlement van 28 april 2021 over bodembescherming is er behoefte aan een EU-breed gemeenschappelijk wettelijk kader voor de bescherming en het duurzame gebruik van bodems, waarmee — met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel — alle belangrijke bedreigingen voor bodems worden aangepakt. Dat kader zou onder andere gemeenschappelijke definities moeten omvatten van bodem en bodemfuncties, criteria voor het bereiken van de goede status daarvan en duurzaam gebruik, alsook tussentijdse en einddoelen met inbegrip van geharmoniseerde indicatoren en methoden voor toezicht en verslaglegging.

Amendement 6

Voorstel voor een besluit

Overweging 5 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 quater)

Uit de COVID-19-pandemie, die tot een ongekende crisis in de economie en de gezondheidszorg heeft geleid, is eens te meer gebleken hoe belangrijk het is om in de beleidsvorming de multisectorale “één gezondheid”-benadering aan te houden. Daarin wordt rekening gehouden met het feit dat de gezondheid van de mens, de gezondheid van dieren en het milieu met elkaar verbonden zijn en dat deze drie dimensies moeten worden meegenomen bij maatregelen om gezondheidsbedreigingen aan te pakken. Om onder andere uitbraken van zoönosen en bedreigingen van de voedselveiligheid effectief te signaleren, aan te pakken en te voorkomen, moeten alle sectoren informatie en gegevens met elkaar delen. Daarnaast moet de nationale en subnationale samenwerking worden geïntensiveerd om doeltreffende en gezamenlijke benaderingen toe te passen. Het 8e MAP zou moeten bijdragen tot de volledige integratie van de “één gezondheid”-benadering op alle beleidsvormingsniveaus.

Amendement 7

Voorstel voor een besluit

Overweging 5 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 quinquies)

Volgens het verslag uit 2020 over biodiversiteit en pandemieën van het intergouvernementeel platform voor wetenschap en beleid inzake biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES)  (1 bis) zijn de mondiale ecologische veranderingen die ten grondslag liggen aan pandemieën, ook de onderliggende oorzaak van biodiversiteitsverlies en klimaatverandering, zoals veranderingen in landgebruik, de uitbreiding en intensivering van landbouw en de handel in en consumptie van wilde dieren en andere factoren. Klimaatverandering speelt een rol bij de uitbraak van nieuwe ziekten en brengt waarschijnlijk een aanzienlijk risico op toekomstige pandemieën met zich mee, terwijl verlies van biodiversiteit ook samenhangt met de transformatie van landschappen en in sommige gevallen kan leiden tot een grotere kans op het ontstaan van ziekten. Volgens het verslag zijn de kosten van niets doen aanzienlijk hoger dan de kosten van het invoeren van mondiale strategieën ter voorkoming van pandemieën die gebaseerd zijn op het terugdringen van de handel in wilde dieren en veranderingen in landgebruik en het opvoeren van de “één gezondheid”-surveillance.

Amendement 8

Voorstel voor een besluit

Overweging 5 sexies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 sexies)

De aantasting van het milieu en de nadelige effecten van klimaatverandering zullen de komende jaren naar verwachting verder toenemen en ontwikkelingslanden en kwetsbare bevolkingsgroepen het hardst treffen. Om derde landen te helpen veerkracht op te bouwen en ze te ondersteunen in hun inspanningen om de klimaatverandering te matigen en zich eraan aan te passen en om de biodiversiteit te beschermen, moet financiële bijstand van de Unie en de lidstaten aan derde landen bijdragen tot de Agenda 2030 van de VN, de Overeenkomst van Parijs, die gesloten is in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering  (1 bis) (de “Overeenkomst van Parijs”) en het mondiaal kader voor na 2020 van het VN-verdrag inzake biologische diversiteit, en in overeenstemming zijn met de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP. Ook moeten de Unie en de lidstaten erop toezien dat de Overeenkomst van Parijs en andere internationale klimaat- en milieuakkoorden worden uitgevoerd op een manier die in overeenstemming is met de beginselen van billijkheid en van gezamenlijke, doch verschillende, verantwoordelijkheden en onderscheiden mogelijkheden, zoals verankerd in artikel 2, lid 2, van de Overeenkomst van Parijs.

Amendement 9

Voorstel voor een besluit

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

De Europese Green Deal ondersteunt NextGenerationEU, het herstelplan van de Unie dat investeringen in belangrijke groene sectoren die nodig zijn om veerkracht op te bouwen, bevordert en groei en banen in een eerlijke, inclusieve maatschappij creëert. De faciliteit voor herstel en veerkracht, die samen met de begroting van de Unie voor 2021-2027 de EU-economie na de coronacrisis er weer zal bovenop helpen, is ook gebaseerd op de prioritaire doelstellingen van de Europese Green Deal. Daarnaast moeten alle initiatieven in het kader van NextGenerationEU in overeenstemming zijn met het niet-schadenbeginsel van de Europese Green Deal .

(6)

De Europese Green Deal ondersteunt NextGenerationEU, het herstelplan van de Unie dat investeringen in belangrijke groene en digitale sectoren die nodig zijn om veerkracht op te bouwen, bevordert en groei en banen in een eerlijke, inclusieve maatschappij creëert. De faciliteit voor herstel en veerkracht, die samen met de begroting van de Unie voor 2021-2027 de EU-economie na de coronacrisis er weer zal bovenop helpen, is ook gebaseerd op de prioritaire doelstellingen van de Europese Green Deal. Daarnaast moeten alle initiatieven in het kader van NextGenerationEU in overeenstemming zijn met het beginsel van “geen ernstige afbreuk doen” uit Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (de “taxonomieverordening”)  (1 bis) . Het herstelplan biedt een belangrijke kans om het tempo van de transitie naar klimaatneutraliteit en de bescherming van het milieu te verhogen.

Amendement 10

Voorstel voor een besluit

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

Sinds het begin van de jaren zeventig hebben milieuactieprogramma’s de ontwikkeling van het milieubeleid van de EU gestuurd. In artikel 4, lid 3, van het 7e MAP, dat afloopt op 31 december 2020, is bepaald dat de Commissie indien nodig tijdig een voorstel moet indienen voor een achtste milieuactieprogramma (8e MAP), om een onderbreking tussen het 7e en het 8e MAP te voorkomen. In de Europese Green Deal is de vaststelling van een nieuw milieuactieprogramma aangekondigd .

(7)

Sinds het begin van de jaren zeventig hebben milieuactieprogramma’s de ontwikkeling en coördinatie van het milieubeleid van de EU gestuurd. In artikel 4, lid 3, van het 7e MAP, dat is afgelopen op 31 december 2020, was bepaald dat de Commissie indien nodig tijdig een voorstel moest indienen voor een achtste milieuactieprogramma (8e MAP), om een onderbreking tussen het 7e en het 8e MAP te voorkomen. In de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal werd aangekondigd dat het 8e MAP een nieuw monitoringmechanisme zou omvatten om te waarborgen dat de Unie op schema blijft bij het halen van haar milieudoelstellingen. Ook zegde de Commissie in haar mededeling toe een dashboard in het leven te zullen roepen waarop de vooruitgang bij de verwezenlijking van alle doelstellingen van de Europese Green Deal kan worden gevolgd.

Amendement 11

Voorstel voor een besluit

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8)

Het 8e MAP moet de milieu- en klimaatactiedoelstellingen van de Europese Green Deal ondersteunen in overeenstemming met de reeds in het 7e MAP vastgestelde langetermijndoelstelling “goed leven, binnen de grenzen van onze planeet” tegen 2050 . Het moet bijdragen tot de verwezenlijking van de Agenda 2030 van de Verenigde Naties en de daarin geformuleerde doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling.

(8)

Het 8e MAP moet als algemeen milieuactieprogramma van de Unie voortbouwen op en bijdragen tot de verwezenlijking tegen uiterlijk 2050 van de doelstellingen van de Europese Green Deal in overeenstemming met de langetermijndoelstelling “goed leven, binnen de grenzen van onze planeet” , zoals reeds vastgesteld in het 7e MAP . Het moet ook volledig zijn afgestemd op de Agenda 2030 van de Verenigde Naties en de daarin geformuleerde doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s), die geïntegreerd en ondeelbaar zijn, en bijdragen tot de uitvoering en verwezenlijking daarvan, en in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit en andere relevante internationale overeenkomsten. Het 8e MAP moet leiden tot structurele verandering van een EU-economie die welzijn waarborgt binnen de grenzen van de planeet, waarin groei regeneratief is. Ook moet het ervoor zorgen dat de milieu- en klimaattransitie op een rechtvaardige en inclusieve manier wordt verwezenlijkt en bijdraagt tot het terugdringen van ongelijkheden.

Amendement 12

Voorstel voor een besluit

Overweging 8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(8 bis)

De prioritaire doelstellingen van het 8e MAP sturen de beleidsvorming van de Unie. Zij bouwen voort op — maar zijn niet beperkt tot — de verbintenissen van de Europese Green Deal en de bijbehorende strategieën en initiatieven.

Amendement 13

Voorstel voor een besluit

Overweging 8 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(8 ter)

Het 8e MAP vormt de basis voor de verwezenlijking van de in de Agenda 2030 van de Verenigde Naties vastgestelde milieu- en klimaatdoelstellingen en de bijbehorende SDG’s. Volgens een door het Stockholm Resilience Centre ontwikkeld model ondersteunt de verwezenlijking van de milieu- en klimaat-SDG’s de sociale en economische SDG’s, aangezien onze samenleving en economie afhankelijk zijn van een gezonde biosfeer, en duurzame ontwikkeling alleen kan plaatsvinden binnen een veilige operationele ruimte van een stabiele en veerkrachtige planeet. Als de Unie mondiaal leider op het gebied van duurzame transitie wil worden, is het van essentieel belang dat zij de SDG’s haalt en ook derde landen daarbij ondersteunt.

Amendement 14

Voorstel voor een besluit

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

Het 8e MAP moet de transitie naar een regeneratieve economie waarin meer aan de planeet wordt teruggegeven dan wordt onttrokken , versnellen. Bij een regeneratief groeimodel wordt erkend dat het welzijn en de welvaart van onze samenlevingen afhankelijk zijn van een stabiel klimaat, een gezonde omgeving en bloeiende ecosystemen, die onze economieën een veilige operationele ruimte bieden. Aangezien de wereldbevolking toeneemt en de vraag naar natuurlijke hulpbronnen blijft groeien, moet de economische activiteit zich ontwikkelen op een manier die geen schade veroorzaakt, maar daarentegen de klimaatverandering en de aantasting van het milieu ombuigt , verontreiniging tot een minimum beperkt en het natuurlijk kapitaal behoudt en verrijkt en bijgevolg zorgt voor een overvloed aan hernieuwbare en niet-hernieuwbare hulpbronnen. Door voortdurende innovatie, aanpassing aan nieuwe uitdagingen en cocreatie versterkt de regeneratieve economie de veerkracht en beschermt zij het welzijn van de huidige en toekomstige generaties.

(9)

Het 8e MAP moet de transitie versnellen naar een regeneratief groeimodel waarin meer aan de planeet wordt teruggegeven dan wordt onttrokken in het kader van een duurzame welzijnsgerichte economie die structurele verandering mogelijk maakt, en waarin wordt erkend dat het welzijn en de welvaart van onze samenlevingen afhankelijk zijn van een stabiel klimaat, een gezonde omgeving en bloeiende ecosystemen, die onze economieën een veilige operationele ruimte bieden binnen de grenzen van de planeet . Aangezien de wereldbevolking toeneemt en de vraag naar natuurlijke hulpbronnen blijft groeien, moet de economische activiteit zich ontwikkelen op een duurzame manier die geen schade veroorzaakt, maar daarentegen de klimaatverandering ombuigt, ecosystemen en de biodiversiteit beschermt en herstelt en het verlies daarvan tot staan brengt en ombuigt, de aantasting van het milieu voorkomt, de gezondheid en het welzijn beschermt tegen negatieve milieugerelateerde gevolgen , verontreiniging voorkomt en tot een minimum beperkt en natuurlijke hulpbronnen en de biodiversiteit behoudt en verrijkt en bijgevolg zorgt voor een overvloed aan hernieuwbare en niet-hernieuwbare hulpbronnen. Door doorlopend onderzoek en voortdurende innovatie, de transformatie van productie- en consumptiepatronen, aanpassing aan nieuwe uitdagingen en cocreatie versterkt de regeneratieve en duurzame welzijnsgerichte economie de veerkracht , zorgt zij ervoor dat de natuur er beter aan toe is en beschermt zij het welzijn van de huidige en toekomstige generaties en hun recht op een gezond milieu .

Amendement 15

Voorstel voor een besluit

Overweging 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 bis)

Volgens de OESO is het inmiddels ingeburgerd om economische prestaties en maatschappelijke vooruitgang niet alleen aan de hand van het bbp te meten, en krijgen beleidsmakers met alleen het bbp als kompas geen voldoende precies beeld van wat de economie voor burgers doet, of van welke langetermijneffecten de groei op duurzaamheid heeft  (1 bis) . Met het oog op de ontwikkeling van een meer holistische EU-benadering van economische beleidsvorming, in overeenstemming met de SDG’s, de Overeenkomst van Parijs en het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit, is in het 8e MAP bepaald dat er een brede reeks indicatoren moet worden ontwikkeld die meer behelzen dan alleen het bbp, zoals verzocht in het 7e MAP, om de vooruitgang op weg naar een duurzame welzijnsgerichte economie te meten en om de toekomstige beleidsvorming te sturen en onderbouwen.

Amendement 16

Voorstel voor een besluit

Overweging 9 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 ter)

De invoering van een doeltreffend mondiaal biodiversiteitskader na 2020 is afhankelijk van het terugdringen van geldstromen die schadelijk zijn voor de biodiversiteit. Toch zijn de jaarlijkse overheidsuitgaven die mogelijk schadelijk zijn voor de biodiversiteit volgens een OESO-verslag vijf tot zes keer hoger dan de totale jaarlijkse uitgaven voor biodiversiteit  (1 bis) . In de Aichi-biodiversiteitsdoelstellingen is bepaald dat subsidies die schadelijk zijn voor de biodiversiteit uiterlijk in 2020 moeten zijn afgeschaft of hervormd. De onverwijlde geleidelijke afschaffing van milieuonvriendelijke subsidies op het niveau van de Unie en de lidstaten was ook een verplichting in het kader van het 7e MAP. Als de Unie de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP wil verwezenlijken, met inbegrip van de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te zijn, moeten alle milieuonvriendelijke subsidies, met inbegrip van subsidies voor fossiele brandstoffen, geleidelijk worden afschaft. Dit geldt voor alle rechtstreekse en onrechtstreekse subsidies, ook in de vorm van belastingvrijstellingen. Ook moet er een mechanisme worden ontwikkeld voor de verslaglegging door de lidstaten over de geleidelijke afschaffing van andere milieuonvriendelijke subsidies dan subsidies voor fossiele brandstoffen. De geleidelijke afschaffing van alle milieuonvriendelijke subsidies moet aansluiten op het beginsel van een rechtvaardige transitie en vergezeld gaan van maatregelen om eventuele negatieve sociaal-economische effecten op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau te voorkomen of verzachten, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat niemand wordt achtergelaten.

Amendement 17

Voorstel voor een besluit

Overweging 9 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 quater)

Een van de prioriteiten van de Europese Strategie voor milieuboekhouding 2019-2023 is de uitbreiding van de lijst van sectoren die onder Europese milieurekeningen vallen. Een van de sectoren die momenteel wordt ontwikkeld, is de sector “subsidies of steunmaatregelen die mogelijk schadelijk zijn voor het milieu”. Door middel van haar werkzaamheden aan een voorbereidende actie zal de Commissie belanghebbenden voorzien van de nodige instrumenten om ze te helpen milieuonvriendelijke subsidies in kaart te brengen en vervolgens een op feiten gebaseerde aanbeveling te doen voor de hervorming of afschaffing van deze subsidies door vast te stellen wat de sociale, economische en milieueffecten zullen zijn van geleidelijke afschaffing.

Amendement 18

Voorstel voor een besluit

Overweging 9 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 quinquies)

Mariene en kustecosystemen als mangroven, koraalriffen, kwelders en zeegrasvelden worden aangetast door en ondervinden negatieve gevolgen van processen als eutrofiëring en verzuring, wat negatieve gevolgen heeft voor de biodiversiteit die zij ondersteunen, hun ecosysteemdiensten en -functies en hun mogelijke werking als koolstofput. Er moet dringend actie worden ondernomen om deze mariene en kustecosystemen, met inbegrip van de oceaanbodem, te beschermen en herstellen, waarbij het erkennen van de oceanen als een mondiale gemeenschappelijke hulpbron zou kunnen bijdragen tot het creëren van meer bewustzijn, het verbeteren van de kennis over oceanen en het treffen van doeltreffende maatregelen op alle maatschappelijke niveaus en door alle actoren van de samenleving.

Amendement 19

Voorstel voor een besluit

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

In het 8e MAP moeten thematische prioritaire doelstellingen worden vastgesteld op het gebied van klimaatneutraliteit, aanpassing aan klimaatverandering, bescherming en herstel van biodiversiteit, circulaire economie, de ambitie om vervuiling tot nul terug te brengen en het verlagen van de milieudruk als gevolg van productie en consumptie. Voorts moeten in het 8e MAP voor alle betrokken actoren faciliterende voorwaarden worden vastgesteld om de langetermijn- en thematische prioritaire doelstellingen te verwezenlijken.

(10)

In het 8e MAP moeten thematische prioritaire doelstellingen worden vastgesteld op het gebied van de matiging van en de aanpassing aan klimaatverandering, de bescherming en het herstel van de terrestrische en mariene biodiversiteit, een gifvrije circulaire economie, een milieu zonder vervuiling en het minimaliseren van de milieudruk als gevolg van productie en consumptie in alle sectoren van de economie. Deze thematische prioritaire doelstellingen, die zowel de oorzaken als gevolgen van milieuaantasting betreffen, zijn inherent met elkaar verbonden. Daarom vergt de verwezenlijking van deze doelstellingen een systematische aanpak. Voorts moeten in het 8e MAP voor alle betrokken actoren faciliterende voorwaarden worden vastgesteld om de langetermijn- en thematische prioritaire doelstellingen op coherente wijze te verwezenlijken , en moeten de nodige maatregelen om aan deze voorwaarden te voldoen worden gecoördineerd .

Amendement 20

Voorstel voor een besluit

Overweging 10 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(10 bis)

De term “op ecosystemen gebaseerde benadering” wordt in het VN-verdrag inzake biologische diversiteit omschreven als een strategie voor het integrale beheer van land, water en levende rijkdommen die instandhouding en duurzaam gebruik op een billijke manier bevordert teneinde een evenwicht te bereiken tussen instandhouding, duurzaam gebruik en de verdeling van voordelen van biologische biodiversiteit (de drie doelstellingen van dat verdrag).

Amendement 21

Voorstel voor een besluit

Overweging 10 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(10 ter)

Volgens het EEA zijn op de natuur gebaseerde oplossingen voor aanpassing aan de klimaatverandering en de beperking van het risico op rampen, maatregelen die hand in hand gaan met de natuur en deze versterken, met als doel om ecosystemen te herstellen en beschermen, de samenleving te ondersteunen bij de aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering en verdere opwarming te vertragen, waarbij zij meerdere aanvullende voordelen opleveren  (1 bis) . Hoewel op de natuur gebaseerde oplossingen economische voordelen kunnen opleveren, moet worden erkend dat deze mogelijk pas op langere termijn zichtbaar worden. Op de natuur gebaseerde oplossingen moeten aan bepaalde criteria voldoen om te waarborgen dat de toepassing ervan aansluit op de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP en deze niet ondermijnt. Wanneer op de natuur gebaseerde oplossingen gefinancierd worden door compensatiemechanismen voor de biodiversiteit, moeten deze mechanismen voorts strikt voldoen aan een mitigatiehiërarchie, zodat onder meer wordt gegarandeerd dat biodiversiteitscompensaties alleen als laatste redmiddel kunnen dienen.

Amendement 22

Voorstel voor een besluit

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11)

Aangezien het milieubeleid sterk gedecentraliseerd is, moeten maatregelen ter verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP op verschillende bestuursniveaus worden genomen, d.w.z. op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau, met een op samenwerking gebaseerde aanpak van multilevel governance. De geïntegreerde aanpak van beleidsontwikkeling en -uitvoering moet worden versterkt om de synergieën tussen economische , milieu- en sociale doelstellingen te maximaliseren , waarbij tegelijk zorgvuldig aandacht wordt besteed aan mogelijke wisselwerkingen en aan de behoeften van kwetsbare groepen . Om het welslagen van het 8e MAP en de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen te waarborgen, is het bovendien van belang niet-gouvernementele actoren op transparante wijze hierbij te betrekken .

(11)

Aangezien het milieubeleid sterk gedecentraliseerd is, moeten maatregelen ter verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP op verschillende bestuursniveaus worden genomen, d.w.z. op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau, met een op samenwerking gebaseerde aanpak van multilevel governance. Efficiënt toezicht, uitvoering, handhaving en verantwoordingsplicht zijn essentieel, en er moet sprake zijn van een doeltreffend bestuur om de samenhang tussen verschillende beleidsmaatregelen te waarborgen. De geïntegreerde aanpak van beleidsontwikkeling en -uitvoering moet worden versterkt om de synergieën tussen sociale , economische en milieudoelstellingen te maximaliseren door de mogelijke wisselwerkingen in dit kader en de behoeften van kwetsbare en gemarginaliseerde groepen structureel te evalueren. Deze geïntegreerde aanpak moet tegemoetkomen aan de specifieke behoeften van alle regio’s, met inbegrip van zowel stedelijke en plattelandsgebieden als ultraperifere gebieden . Om het welslagen van het 8e MAP en de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen te waarborgen, is het bovendien van belang te zorgen voor toegang tot milieugerelateerde informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter, in overeenstemming met het Verdrag van Aarhus, en moet er transparant overleg worden gepleegd met en tussen overheidsinstanties op alle besluitvormingsniveaus, niet-gouvernementele actoren en het brede publiek .

Amendement 23

Voorstel voor een besluit

Overweging 11 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(11 bis)

Bij effectbeoordelingen die worden uitgevoerd in het kader van het 8e MAP moet volledig rekening worden gehouden met alle korte- en langetermijneffecten op het milieu en het klimaat, met inbegrip van de cumulatieve effecten, en met de kosten van zowel optreden als niet-optreden. Hiervoor zullen instrumenten moeten worden ontwikkeld. Deze effectbeoordelingen moeten gebaseerd zijn op brede en transparante raadpleging, en binnen acht weken na afsluiting van een openbare raadpleging moet de Commissie systematisch gedetailleerde feedback geven op de reacties van belanghebbenden op de raadpleging, waarbij zij onderscheid maakt tussen de bijdragen van verschillende typen belanghebbenden. Voorts moeten effectbeoordelingen zodra zij voltooid zijn worden gepubliceerd om controle door belanghebbenden mogelijk te maken, in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van 4 september 2018 in zaak C-57/16 P  (1 bis) , en voldoende gedetailleerd zijn, met inbegrip van alle informatie die is gebruikt ter onderbouwing van de conclusies, evenals de sociaal-economische effecten.

Amendement 24

Voorstel voor een besluit

Overweging 11 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(11 ter)

Maatregelen die zijn gericht op het realiseren van de milieu- en klimaatdoelstellingen van de Unie moeten in samenhang en overeenkomst met de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten worden uitgevoerd.

Amendement 25

Voorstel voor een besluit

Overweging 11 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(11 quater)

Uit het Milieuprogramma van de VN en het “OESO Global Forum on Environment” is naar voren gekomen dat ecologische veranderingen genderspecifieke gevolgen hebben. Genderspecifieke rollen zorgen er eveneens voor dat vrouwen en mannen in verschillende mate kwetsbaar zijn voor de gevolgen van de klimaatverandering. De gevolgen van de klimaatverandering vergroten genderongelijkheden. Om een eind te maken aan genderongelijkheid moet er dan ook een genderperspectief worden geïntegreerd wat betreft de maatregelen en doelstellingen met betrekking tot de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP, met inbegrip van een gendereffectbeoordeling van geplande maatregelen en specifieke aandacht voor gendermainstreaming en genderbewuste maatregelen. In het 8e MAP wordt erkend dat gendergelijkheid een voorwaarde is voor duurzame ontwikkeling en voor het bereiken van een optimaal resultaat bij de aanpak van klimaat- en milieu-uitdagingen.

Amendement 26

Voorstel voor een besluit

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(12)

Nauwere samenwerking met partnerlanden , goede wereldwijde milieugovernance en synergieën tussen het interne en externe beleid van de Unie zijn essentieel om de milieu- en klimaatdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken.

(12)

Nauwere samenwerking en groene diplomatie met derde landen , met inbegrip van ontwikkelingslanden, en ondersteuning van goede wereldwijde milieugovernance , ook via de bevordering van toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, zijn essentieel om de SDG’s en de milieu- en klimaatdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. Het waarborgen van synergieën en coherentie tussen al het interne en externe beleid van de Unie, met inbegrip van het handelsbeleid en handelsakkoorden, evenals de toepassing van beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling, zijn eveneens essentieel.

Amendement 27

Voorstel voor een besluit

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13)

De Europese Commissie moet de vooruitgang van de Unie en de lidstaten bij de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP beoordelen in de context van de transitie naar meer duurzaamheid, welzijn en veerkracht. Dit is in overeenstemming met de oproepen van de Raad (27) en het Europees Economisch en Sociaal Comité (28) om de economische prestaties en de maatschappelijke vooruitgang niet alleen aan de hand van het bbp te meten en over te schakelen op het gebruik van welzijn als beleidskompas, wat ook de OESO ondersteunt (29).

(13)

De Europese Commissie moet de vooruitgang van de Unie en de lidstaten bij de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP beoordelen in de context van de rechtvaardige en inclusieve transitie naar duurzaamheid, welzijn en veerkracht binnen de grenzen van de planeet . Dit is in overeenstemming met de oproepen van de Raad (27) en het Europees Economisch en Sociaal Comité (28) om de economische prestaties en de maatschappelijke vooruitgang niet alleen aan de hand van het bbp te meten en over te schakelen op het gebruik van welzijn als beleidskompas, wat ook de OESO ondersteunt (29).

Amendement 28

Voorstel voor een besluit

Overweging 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(14)

Bij de beoordeling van de vooruitgang bij de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP moet rekening worden gehouden met de meest recente ontwikkelingen op het gebied van de beschikbaarheid en relevantie van gegevens en indicatoren. De beoordeling moet in overeenstemming zijn met en mag geen afbreuk doen aan monitoring- of governance-instrumenten die betrekking hebben op specifiekere aspecten van het milieu- en klimaatbeleid, zoals met name Verordening (EG) nr. 1999/2018 van het Europees Parlement en de Raad (30), de evaluatie van de uitvoering van het milieubeleid of monitoringinstrumenten met betrekking tot de circulaire economie, het tot nul terugbrengen van vervuiling, biodiversiteit, lucht, water, bodem, afvalstoffen of ander milieubeleid . Samen met andere instrumenten die in het kader van het Europees Semester worden gebruikt, het SDG-monitoringverslag van Eurostat en het strategisch prognoseverslag van de Commissie (31), moet de beoordeling deel uitmaken van een samenhangende, onderling verbonden reeks monitoring- en governance-instrumenten.

(14)

Bij de beoordeling van de vooruitgang bij de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP moet rekening worden gehouden met de meest recente ontwikkelingen op het gebied van de beschikbaarheid en relevantie van gegevens en indicatoren , en de beoordeling moet gebaseerd zijn op een robuuste, alomvattende en transparante “afstand tot het streefdoel”-methode . De beoordeling moet in overeenstemming zijn met en mag geen afbreuk doen aan monitoring- of governance-instrumenten die betrekking hebben op specifiekere aspecten van het milieu- en klimaatbeleid, zoals met name Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (30), de evaluatie van de uitvoering van het milieubeleid of monitoringinstrumenten met betrekking tot de gifvrije circulaire economie, het tot nul terugbrengen van vervuiling, biodiversiteit, lucht, water, bodem, afvalstoffen of ander milieu- en industriebeleid . Samen met instrumenten die in het kader van het Europees Semester worden gebruikt, het SDG-monitoringverslag van Eurostat en het strategisch prognoseverslag van de Commissie (31), moet de beoordeling van de vooruitgang bij de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP deel uitmaken van een bredere, samenhangende en onderling verbonden reeks monitoring- en governance-instrumenten , die niet alleen milieufactoren bestrijken, maar ook sociale en economische factoren .

Amendement 29

Voorstel voor een besluit

Overweging 14 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(14 bis)

Verdere ontwikkeling van een wetenschappelijke kennisbasis over de grenzen van de planeet, ook met betrekking tot relevante indicatorreeksen, is belangrijk met het oog op de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP, met name de prioritaire doelstelling voor de lange termijn.

Amendement 30

Voorstel voor een besluit

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15)

De Commissie, het EEA en andere relevante agentschappen moeten toegang hebben tot de door de lidstaten in overeenstemming met de toepasselijke rechtshandelingen van de Unie verstrekte gegevens en indicatoren en deze kunnen gebruiken . Daarnaast moet worden gebruikgemaakt van andere gegevensbronnen, zoals satellietgegevens en verwerkte informatie van het Europees programma voor monitoring van de aarde (Copernicus), het Europees Bosbrandinformatiesysteem en het Europees waarschuwingssysteem voor overstromingen, of gegevensplatforms zoals het Europees marien observatie- en datanetwerk of het Informatieplatform voor chemische monitoring. Dankzij de toepassing van moderne digitale instrumenten en kunstmatige intelligentie kunnen de gegevens op doeltreffende wijze worden beheerd en geanalyseerd en bijgevolg de administratieve lasten worden verminderd en de tijdigheid en kwaliteit worden vergroot.

(15)

Er is behoefte aan solide en zinvolle gegevens en indicatoren om de vooruitgang bij de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP te volgen. De Commissie, het EEA en andere relevante agentschappen moeten toegang hebben tot de door de lidstaten in overeenstemming met de toepasselijke rechtshandelingen van de Unie verstrekte gegevens en indicatoren en deze gebruiken en erop voortbouwen . Daarnaast moet worden gebruikgemaakt van andere gegevensbronnen, zoals satellietgegevens en verwerkte informatie van het programma voor aardobservatie van de Europese Unie (Copernicus), het Europees Bosbrandinformatiesysteem , het biodiversiteitsinformatiesysteem, het landbouwpercelenidentificatiesysteem en het Europees waarschuwingssysteem voor overstromingen, of gegevensplatforms zoals het Europees marien observatie- en datanetwerk of het Informatieplatform voor chemische monitoring. Dankzij de toepassing van moderne digitale instrumenten en kunstmatige intelligentie kunnen de gegevens op doeltreffende wijze worden beheerd en geanalyseerd en bijgevolg de administratieve lasten worden verminderd en de tijdigheid en kwaliteit worden vergroot.

Amendement 31

Voorstel voor een besluit

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(17)

Om de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP te verwezenlijken, moeten het EEA en het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) worden uitgerust met passende capaciteit en voldoende middelen zodat zij een degelijke, toegankelijke en transparante kennis- en wetenschappelijke basis kunnen bieden ter ondersteuning van de uitvoering van de strategische prioriteiten van de Europese Green Deal en de beoordeling van de vooruitgang in het kader van het programma.

(17)

Om de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP te verwezenlijken, moeten het EEA en het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) worden uitgerust met passende capaciteit en voldoende middelen zodat zij een degelijke, toegankelijke en transparante kennis- en wetenschappelijke basis kunnen bieden ter ondersteuning van de uitvoering van de strategische prioriteiten van de Europese Green Deal en de beoordeling van de vooruitgang in het kader van het programma. Waar relevant, moeten andere organen en agentschappen hierbij worden betrokken en een bijdrage leveren aan de uitvoering van de strategische prioriteiten en de beoordeling van de vooruitgang in het kader van het 8e MAP.

Amendement 32

Voorstel voor een besluit

Overweging 17 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(17 bis)

De Commissie moet uiterlijk 31 maart 2024 een tussentijdse evaluatie verrichten van het 8e MAP om de vooruitgang ervan te beoordelen en de prioriteiten van de volgende Commissie te sturen. In het kader van de in de tussentijdse evaluatie geschetste vooruitgang moet de nieuwe Commissie die aantreedt na de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2024 binnen de eerste honderd dagen van haar mandaat een verslag uitbrengen met de milieu- en klimaatprioriteiten waarvoor zij binnen haar mandaat actie wil ondernemen, alsook over de manier waarop deze actie de volledige verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP moet waarborgen.

Amendement 33

Voorstel voor een besluit

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

De Commissie moet in 2029 het 8e MAP evalueren in het licht van de veranderende beleidsdoelstellingen en de geboekte vooruitgang.

(18)

De Commissie moet in 2029 het 8e MAP evalueren in het licht van de veranderende beleidsdoelstellingen en de geboekte vooruitgang. De Commissie moet een verslag indienen bij het Europees Parlement en de Raad met de bevindingen van die evaluatie en, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel voor het volgende milieuactieprogramma. Een dergelijk wetgevingsvoorstel moet op tijd worden ingediend om een onderbreking tussen het 8e en het 9e MAP te voorkomen.

Amendement 34

Voorstel voor een besluit

Overweging 18 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(18 bis)

Overeenkomstig artikel 191 VWEU streeft de Unie in haar milieubeleid naar een hoog niveau van bescherming, rekening houdend met de uiteenlopende situaties in de verschillende regio’s van de Unie, en berust haar beleid op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron moeten worden bestreden en het beginsel dat de vervuiler betaalt.

Amendement 35

Voorstel voor een besluit

Artikel 1 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Dit besluit bevat een algemeen milieuactieprogramma voor de periode tot en met 31 december 2030 (“8e MAP”). In dat actieprogramma worden de prioritaire doelstellingen, de faciliterende voorwaarden voor de verwezenlijking ervan en een kader om te meten of de Unie en haar lidstaten op koers liggen om deze prioritaire doelstellingen te behalen , vastgesteld .

1.   Dit besluit bevat een algemeen milieuactieprogramma voor de periode tot en met 31 december 2030 ( het “achtste milieuactieprogramma” of “8e MAP”). In dat actieprogramma worden de prioritaire doelstellingen, de faciliterende voorwaarden en de nodige acties voor de verwezenlijking van deze voorwaarden vastgesteld. Het omvat een monitoringkader om te meten of de Unie en haar lidstaten op koers liggen om deze prioritaire doelstellingen te behalen en om hun vorderingen op dit vlak te beoordelen. Ook zorgt het voor de instelling van een bestuursmechanisme om de volledige verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen te waarborgen.

Amendement 36

Voorstel voor een besluit

Artikel 1 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Het 8e MAP is erop gericht de transitie naar een klimaatneutrale, hulpbronnenefficiënte, schone en circulaire economie op een rechtvaardige en inclusieve manier te versnellen, en onderschrijft de milieu- en klimaatdoelstellingen van de Europese Green Deal en de desbetreffende initiatieven.

2.   Het 8e MAP is erop gericht de transitie naar een klimaatneutrale, duurzame, gifvrije, hulpbronnenefficiënte, op hernieuwbare energie gebaseerde, veerkrachtige en concurrerende circulaire economie op een rechtvaardige , billijke en inclusieve manier te versnellen, de kwaliteit van het milieu, met inbegrip van lucht, water en bodem, te beschermen, te herstellen en te verbeteren, en de biodiversiteit en ecosystemen te beschermen en herstellen. Het programma onderschrijft de doelstellingen van de Europese Green Deal en de desbetreffende initiatieven en bouwt hierop voort .

Amendement 37

Voorstel voor een besluit

Artikel 1 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Het 8e MAP vormt de basis voor de verwezenlijking van de in de Agenda 2030 van de Verenigde Naties vastgestelde milieu- en klimaatdoelstellingen en doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, en biedt een monitoringkader voor de milieu- en klimaatdimensie van de inspanningen van de Unie om de vooruitgang op weg naar meer duurzaamheid , klimaatneutraliteit en efficiënt hulpbronnengebruik , welzijn en veerkracht te meten.

3.   Het 8e MAP vormt de basis voor de verwezenlijking van de in de Agenda 2030 van de Verenigde Naties vastgestelde milieu- en klimaatdoelstellingen en doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, alsook van de doelstellingen die zijn vervat in multilaterale milieu- en klimaatakkoorden. Het biedt een monitoringmechanisme dat bijdraagt tot de milieu- en klimaatdimensie van de inspanningen van de Unie om de vooruitgang op weg naar duurzaamheid, welzijn en veerkracht te meten.

Amendement 38

Voorstel voor een besluit

Artikel 2 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De prioritaire langetermijndoelstelling voor 2050 van het 8e MAP is dat burgers goed leven, binnen de grenzen van onze planeet, in een regeneratieve economie waar niets wordt verspild, er geen netto-uitstoot van broeikasgassen is en de economische groei van hulpbronnengebruik is losgekoppeld en geen milieuaantasting veroorzaakt . Een gezond milieu biedt de basis voor het welzijn van de burgers, biodiversiteit floreert en natuurlijk kapitaal wordt beschermd , hersteld en gewaardeerd op een wijze die de veerkracht bij klimaatverandering en andere milieurisico’s vergroot . De Unie neemt het voortouw om de welvaart van de huidige en toekomstige generaties wereldwijd te waarborgen.

1.   De prioritaire langetermijndoelstelling van het 8e MAP zal zijn dat burgers zo snel mogelijk en uiterlijk in 2050 goed leven, binnen de grenzen van onze planeet, in een duurzame welzijnsgerichte economie waar niets wordt verspild, groei regeneratief is, klimaatneutraliteit is bereikt en ongelijkheid tot een minimum is beperkt . Een gezond milieu biedt de basis voor het welzijn en de gezondheid van iedereen en zorgt ervoor dat de biodiversiteit en ecosystemen floreren en dat de natuur wordt beschermd en hersteld, zodat zij beter bestand is tegen klimaatverandering , natuurrampen en andere milieurisico’s. De Unie neemt het voortouw om de welvaart van de huidige en toekomstige generaties wereldwijd te waarborgen , in overeenstemming met de intergenerationele verantwoordelijkheid .

Amendement 39

Voorstel voor een besluit

Artikel 2 — lid 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Het 8e MAP heeft de volgende zes prioritaire thematische doelstellingen:

2.   Het 8e MAP moet bestaan uit de volgende zes met elkaar verbonden prioritaire thematische doelstellingen die uiterlijk in 2030 moeten zijn verwezenlijkt :

Amendement 40

Voorstel voor een besluit

Artikel 2 — lid 2 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

geleidelijke, definitieve vermindering van broeikasgasemissies en een grotere verwijdering door natuurlijke en andere putten in de Unie zodat het broeikasgasemissiereductiedoel voor 2030 kan worden behaald en tegen 2050 klimaatneutraliteit kan worden bereikt , zoals vastgelegd in Verordening (EU) …/… (32);

a)

snelle en voorspelbare vermindering van broeikasgasemissies en tegelijkertijd een grotere verwijdering door natuurlijke putten in de Unie zodat het broeikasgasemissiereductiedoel voor 2030 kan worden behaald, zoals vastgelegd in Verordening (EU) 2021 /… (32) , in overeenstemming met haar klimaat- en milieudoelstellingen, waarbij wordt gezorgd voor een rechtvaardige transitie waarbij niemand achterblijft ;

Amendement 41

Voorstel voor een besluit

Artikel 2 — lid 2 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

voortdurende vergroting van het aanpassingsvermogen, versterking van de veerkracht en vermindering van de kwetsbaarheid voor klimaatverandering;

b)

voortdurende vergroting en mainstreaming van het aanpassingsvermogen, ook op basis van ecosysteembenaderingen, versterking van de veerkracht en aanpassing en vermindering van de kwetsbaarheid van het milieu, de samenleving en alle sectoren van de economie voor klimaatverandering , waarbij tegelijkertijd de preventie en paraatheid ten aanzien van natuurrampen worden verbeterd ;

Amendement 42

Voorstel voor een besluit

Artikel 2 — lid 2 — punt c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

evolueren naar een regeneratief groeimodel waarbij meer aan de planeet wordt teruggeven dan wordt onttrokken, de economische groei van hulpbronnengebruik wordt losgekoppeld en geen milieuaantasting veroorzaakt en de transitie naar een circulaire economie wordt versneld ;

c)

evolueren naar een duurzame welzijnsgerichte economie waarbij meer aan de planeet wordt teruggeven dan wordt onttrokken, en wordt gezorgd voor de transitie naar een gifvrije circulaire economie waarin groei regeneratief is en hulpbronnen efficiënt worden gebruikt, in overeenstemming met de afvalhiërarchie ;

Amendement 43

Voorstel voor een besluit

Artikel 2 — lid 2 — punt d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

streven naar het terugbrengen van vervuiling van lucht, water en bodem tot nul voor een gifvrij milieu, het beschermen van de gezondheid en het welzijn van de burgers tegen milieugerelateerde risico’s en gevolgen;

d)

streven naar het terugbrengen van vervuiling van lucht, water , bodem, alsmede de lichtvervuiling en geluidsoverlast tot nul met het oog op een gifvrij milieu, en het beschermen van de gezondheid en het welzijn van mensen, dieren en ecosystemen tegen milieugerelateerde risico’s en gevolgen , onder meer door de “één gezondheid”-benadering te volgen en bevorderen ;

Amendement 44

Voorstel voor een besluit

Artikel 2 — lid 2 — punt e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

e)

bescherming, behoud en herstel van de biodiversiteit en verbetering van het natuurlijk kapitaal , met name lucht, water, bodem en bos , zoet water, moerasland en mariene ecosystemen ;

e)

bescherming, behoud en herstel van de biodiversiteit – onder meer door het verlies daarvan binnen en buiten beschermde gebieden een halt toe te roepen en om te buigen – en verbetering van de gezondheid van het milieu , met name lucht, water en bodem , evenals de aanpak van de aantasting van mariene en terrestrische ecosystemen , met name door het uitvoeren van de doelstellingen die zijn vastgelegd in de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en in desbetreffende wetgeving van de Unie ;

Amendement 45

Voorstel voor een besluit

Artikel 2 — lid 2 — punt f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

f)

bevordering van milieuduurzaamheid en vermindering van de grootste productie- en consumptiebronnen van milieu- en klimaatdruk , met name op het gebied van energie, industriële ontwikkeling, gebouwen en infrastructuur, mobiliteit en het voedselsysteem.

f)

waarborging van milieuduurzaamheid en aanzienlijke vermindering van de grootste milieu- en klimaatdruk met betrekking tot de productie- en consumptievoetafdruk van de Unie, met inbegrip van door de Unie bevorderde ontbossing op wereldniveau , met name op het gebied van energie, industriële ontwikkeling, gebouwen en infrastructuur, mobiliteit , toerisme, internationale handel en voedselketens, waaronder de landbouw, visserij en aquacultuur, terwijl de externe klimaat- en milieukosten worden doorberekend;

Amendement 46

Voorstel voor een besluit

Artikel 2 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De thematische prioritaire doelstellingen in lid 2 worden geacht de doelstellingen, streefcijfers en maatregelen zoals uiteengezet in de strategieën en initiatieven van de Europese Green Deal af te dekken, alsmede de streefcijfers in de wetgeving van de Unie die bijdragen aan de verwezenlijking van die doelstellingen. Bij het ontwikkelen van het monitoringkader voor het beoordelen van de vooruitgang bij de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP wordt rekening gehouden met die doelstellingen, streefcijfers en maatregelen.

Amendement 47

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Faciliterende voorwaarden voor de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het programma

Faciliterende voorwaarden voor de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het programma en de maatregelen die nodig zijn om deze voorwaarden tot stand te brengen

Amendement 48

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

moet worden gewaarborgd dat de milieu- en klimaatwetgeving van de Unie effectief en efficiënt wordt uitgevoerd, moet worden gestreefd naar uitmuntende milieuprestaties op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau, onder meer door te voorzien in een passende administratieve capaciteit en capaciteit op het gebied van waarborging van de naleving, zoals uiteengezet in de regelmatige evaluatie van de uitvoering van het milieubeleid , en moet meer tegen milieucriminaliteit worden opgetreden ;

a)

moet worden gewaarborgd dat de milieu- en klimaatwetgeving van de Unie doeltreffend, snel en volledig wordt uitgevoerd, moet worden gestreefd naar uitmuntende milieuprestaties op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau, onder meer door te voorzien in aanvullende en voldoende administratieve capaciteit en capaciteit op het gebied van waarborging van de naleving, zoals uiteengezet in de regelmatige evaluatie van de uitvoering van het milieubeleid;

Amendement 49

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

moeten de richtsnoeren en aanbevelingen worden verbeterd, en doeltreffende, ontradende en evenredige sancties worden gewaarborgd, met inbegrip van boetes, om de risico’s op niet-naleving van de milieuwetgeving terug te dringen, ook op het gebied van de handel in wilde dieren, afvalcriminaliteit en illegale houtkap, moet meer worden opgetreden op het gebied van milieuaansprakelijkheid, moeten gevallen van niet-naleving steviger worden aangepakt en moet de samenwerking tussen de rechtshandhavingsinstanties, de met vervolging belaste autoriteiten en de gerechtelijke autoriteiten worden versterkt bij de aanpak van milieucriminaliteit, zoals vastgelegd in de relevante wetgeving van de Unie, bijvoorbeeld Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) , alsook de bepalingen in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen transnationale georganiseerde misdaad en het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie;

Amendement 50

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt a ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a ter)

moet prioriteit worden gegeven aan de toepassing van de milieuwetgeving van de Unie waar de uitvoering te wensen over laat, met snelle en systematische opvolging van de inbreukprocedures, onder meer door te waarborgen dat hiervoor op zowel het niveau van de Unie als het niveau van de lidstaten voldoende financiële en personele middelen beschikbaar zijn;

Amendement 51

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt b — streepje 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

de in artikel 2 genoemde prioritaire doelstellingen in alle relevante strategieën, wetgevings- en niet-wetgevingsinitiatieven, programma’s, investeringen en projecten op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau te mainstreamen, zodat deze en de uitvoering ervan geen afbreuk doen aan de in artikel 2 genoemde prioritaire doelstellingen,

de in artikel 2 en in de SDG’s genoemde prioritaire doelstellingen in alle relevante strategieën, wetgevings- en niet-wetgevingsinitiatieven, programma’s, investeringen en projecten op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau te mainstreamen, evenals in alle relevante door de Unie gesloten internationale overeenkomsten, om te waarborgen dat deze strategieën, wetgevings- en niet-wetgevingsinitiatieven, programma’s, investeringen, projecten en overeenkomsten en de uitvoering daarvan waar relevant bijdragen tot de in artikel 2 , leden 1 en 2, genoemde prioritaire doelstellingen, en geen schade berokkenen, onder meer in overeenstemming met artikel 17 van de taxonomieverordening,

Amendement 52

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt b — streepje 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

zorgvuldig aandacht te besteden aan synergieën en mogelijke wisselwerkingen tussen economische , milieu- en sociale doelstellingen zodat op duurzame wijze wordt voorzien in de behoeften van de burgers op het gebied van voeding, huisvesting en mobiliteit, zonder dat iemand achterblijft,

de synergieën en mogelijke wisselwerkingen tussen milieu- , sociale en economische doelstellingen voor alle initiatieven structureel en uitgebreid te evalueren zodat het welzijn en met name de rechten en behoeften van mensen op het gebied van een gezonde omgeving, betaalbaar, hoogwaardig en toegankelijk water, voeding, huisvesting , energie, gezondheidszorg en mobiliteit op duurzame wijze worden gewaarborgd zonder dat iemand achterblijft,

Amendement 53

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt b — streepje 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

een “eerst over duurzaamheid nadenken”-benadering toe te passen in de richtsnoeren en toolbox voor betere regelgeving, ook door het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”, waarnaar wordt verwezen in artikel 17 van de taxonomieverordening, daarin te integreren en in de praktijk te brengen;

Amendement 54

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt b — streepje 3 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

toe te zien op de samenhang tussen de maatregelen en het beleid van de Unie, met inbegrip van de sectorale wetgeving, het extern optreden en de begroting van de Unie en de door de lidstaten bij de Commissie ingediende nationale en regionale plannen voor de uitvoering van de wetgeving van de Unie enerzijds, en de prioritaire doelstellingen zoals vastgelegd in artikel 2, leden 1 en 2, anderzijds;

Amendement 55

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt b — streepje 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

het bestaande beleid regelmatig te evalueren en effectbeoordelingen voor nieuwe initiatieven voor te bereiden op basis van breed overleg en met inachtneming van verantwoorde, inclusieve, onderbouwde en eenvoudig uit te voeren procedures, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de verwachte effecten op het milieu en het klimaat;

het bestaande beleid regelmatig te evalueren en alomvattende effectbeoordelingen voor nieuwe initiatieven voor te bereiden op basis van breed en transparant overleg en met inachtneming van verantwoorde, inclusieve, onderbouwde en eenvoudig uit te voeren procedures, waarbij volledig rekening wordt gehouden met alle korte- en langetermijneffecten op het milieu en het klimaat , met inbegrip van de cumulatieve effecten, en met de kosten van zowel optreden als niet-optreden ;

Amendement 56

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

moeten milieu- en klimaatduurzaamheid effectief worden opgenomen in het Europees Semester voor economische governance, onder meer in de nationale hervormingsprogramma’s en de nationale plannen voor herstel en veerkracht;

c)

moeten de SDG’s en klimaat-, sociale en milieudoelstellingen, met inbegrip van doelstellingen op het gebied van biodiversiteit, effectief worden opgenomen in het Europees Semester voor economische governance, zonder afbreuk te doen aan het oorspronkelijke doel daarvan, onder meer in de landenspecifieke aanbevelingen, de nationale hervormingsprogramma’s en de nationale plannen voor herstel en veerkracht , teneinde de lidstaten een analyse en aanvullende indicatoren te bieden ;

Amendement 57

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c bis)

moet een overkoepelend kader van de Unie tot stand worden gebracht om de vooruitgang richting een duurzame welzijnsgerichte economie te meten en vast te stellen, dat in overeenstemming is met de SDG’s, de Overeenkomst van Parijs en het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit, zonder daarbij afbreuk te doen aan het Europees Semester, en dat helpt bij de vormgeving van nieuw beleid en nieuwe initiatieven, waarbij de transitie naar een duurzame welzijnsgerichte economie waarin groei regeneratief is wordt geïntegreerd in de politieke prioriteiten en jaarlijkse programmering van de Unie alsook in de richtsnoeren en toolbox voor betere regelgeving;

Amendement 58

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

moeten duurzame investeringen uit publieke en private bronnen, met inbegrip van de in de begroting van de Unie beschikbare middelen en instrumenten, via de Europese Investeringsbank en op nationaal niveau worden gemobiliseerd;

d)

moeten voldoende duurzame investeringen uit publieke en private bronnen, met inbegrip van de in de begroting van de Unie beschikbare middelen en instrumenten, via de Europese Investeringsbank en op nationaal niveau worden gemobiliseerd en gewaarborgd, overeenkomstig de EU-strategie voor duurzame financiering, met inbegrip van maatregelen die zijn vervat in de taxonomieverordening en het beginsel van “geen ernstige afbreuk doen”, en moet, gezien het potentieel van deze maatregelen om banen te creëren, het concurrentievermogen op lange termijn van de Unie worden gegarandeerd en de veerkracht van de economie en samenleving van de Unie worden vergroot ;

Amendement 59

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

e)

moeten milieuonvriendelijke subsidies op EU- en nationaal niveau geleidelijk worden afgeschaft , moet optimaal van marktconforme instrumenten en groene begrotingsinstrumenten worden gebruikgemaakt, met inbegrip van de nodige instrumenten om een sociaal rechtvaardige transitie te waarborgen, en moeten bedrijven en andere belanghebbenden worden geholpen bij de ontwikkeling van gestandaardiseerde boekhoudpraktijken voor natuurlijk kapitaal ;

e)

moeten alle rechtstreekse en onrechtstreekse subsidies voor fossiele brandstoffen op EU- , nationaal, regionaal en lokaal niveau onverwijld en uiterlijk in 2025 geleidelijk worden afgeschaft ;

Amendement 60

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt e bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

e bis)

moeten alle rechtstreekse en onrechtstreekse milieuonvriendelijke subsidies — naast de subsidies voor fossiele brandstoffen — op Unieniveau en op nationaal, regionaal en lokaal niveau onverwijld en uiterlijk in 2027 geleidelijk worden afgeschaft;

Amendement 61

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt e ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

e ter)

moet optimaal gebruikgemaakt worden van milieubelasting en marktconforme instrumenten, alsook van groene begrotingsinstrumenten, financieringsinstrumenten en milieuvriendelijke stimuleringsmaatregelen, met inbegrip van de nodige instrumenten om een sociaal rechtvaardige transitie te waarborgen, en moeten bedrijven en andere belanghebbenden ondersteund worden bij de toepassing van gestandaardiseerde boekhoudpraktijken voor natuurlijk kapitaal, mits dit niet in de plaats komt van de doelstellingen en maatregelen ter vermindering van de broeikasgasemissies of ter bescherming van de biodiversiteit;

Amendement 62

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt e quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

e quater)

moet worden geïnvesteerd in bescherming en herstel van de biodiversiteit overeenkomstig de in het MFK 2021-2027 overeengekomen minimale jaarlijkse uitgavendoelstellingen (7,5  % in 2024 en 10 % in 2026 en 2027), waarbij de intentie bestaat deze doelstellingen in het volgende MFK geleidelijk te verhogen, en overeenkomstig de financieringsdoelstellingen van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030, die worden gemonitord aan de hand van een solide, transparante en omvattende methodologie, waarbij rekening wordt gehouden met de taxonomiecriteria van de Unie;

Amendement 63

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt e quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

e quinquies)

moet worden gewaarborgd dat klimaat en biodiversiteit doeltreffend worden gemainstreamd en getoetst in de begrotingen van de Unie en de lidstaten, en dat er coherentie bestaat tussen klimaat- en biodiversiteitsfinanciering;

Amendement 64

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt e sexies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

e sexies)

moet worden gewaarborgd dat op een sociaal rechtvaardige en inclusieve wijze uitvoering wordt gegeven aan de maatregelen met het oog op de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP, dat deze maatregelen bijdragen aan de Europese pijler van sociale rechten en dat sociale ongelijkheid — waaronder genderongelijkheid — die mogelijk voortvloeit uit klimaat- en milieugerelateerde gevolgen en beleidsmaatregelen, doeltreffend wordt aangepakt en teruggedrongen;

Amendement 65

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt e septies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

e septies)

moet in het hele 8e MAP worden toegezien op gendermainstreaming, onder meer door het uitvoeren van gendereffectbeoordelingen en het doorvoeren van genderbewuste maatregelen;

Amendement 66

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

f)

moet worden gewaarborgd dat milieubeleid en -maatregelen op de beste beschikbare wetenschappelijke kennis zijn gebaseerd en dat de kennisbasis op milieugebied en de toepassing ervan worden versterkt, onder meer door onderzoek, innovatie, het bevorderen van groene vaardigheden en het verder ontwikkelen van milieu- en ecosysteemboekhouding;

f)

moet worden gewaarborgd dat milieubeleid en -maatregelen op Unieniveau en nationaal, regionaal en lokaal niveau op de beste beschikbare wetenschappelijke kennis en technologieën zijn gebaseerd en dat de kennisbasis op milieugebied , met inbegrip van inheemse en lokale kennis, en de toepassing ervan worden versterkt, onder meer door onderzoek, innovatie, het bevorderen van groene vaardigheden , scholing en omscholing , en het verder ontwikkelen van milieu- en ecosysteemboekhouding;

Amendement 67

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt f bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

f bis)

moet een wetenschappelijke kennisbasis worden opgebouwd over het vermogen van verschillende ecosystemen om als putten en voorraden voor broeikasgassen te fungeren;

Amendement 68

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt f ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

f ter)

moet een kennisbasis worden opgebouwd over de vereisten voor een structurele verandering, waaronder de vraag hoe de invloed van onder meer omslagpunten, terugkoppelingseffecten, lock-ins, interdependenties en belemmeringen voor fundamentele veranderingen in milieu- en sociaaleconomische systemen vastgesteld, gemeten en geëvalueerd kunnen worden, hoe van een verkokerde en sectorale beleidsfocus overgestapt kan worden op een systemische benadering van beleidscoherentie, en hoe eventuele negatieve sociale, economische en milieueffecten kunnen worden voorkomen of verzacht;

Amendement 69

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt f quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

f quater)

moeten de lacunes in de relevante indicatorenreeksen worden opgevuld en de indicatoren geoptimaliseerd, waarbij de indicatoren onder meer betrekking hebben op structurele verandering, de grenzen van onze planeet, de ecologische voetafdruk van de Unie, ook met betrekking tot productie- en consumptiesystemen, governance, duurzame financiering en ongelijkheid, en moet erop worden toegezien dat deze indicatorenreeksen op alle niveaus van beleidsvorming vergelijkbaar zijn;

Amendement 70

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt f quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

f quinquies)

moet de volledige deelname van en samenwerking met regionale en lokale autoriteiten in alle dimensies van het milieubeleid worden gewaarborgd middels een coöperatieve aanpak op verschillende niveaus, waarbij erop toegezien moet worden dat lokale en regionale gemeenschappen beschikken over voldoende middelen voor tenuitvoerlegging ter plaatse;

Amendement 71

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt f sexies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

f sexies)

moet de samenwerking tussen alle instellingen van de Unie op het gebied van klimaat- en milieubeleid worden versterkt, ook tussen de Commissie en het Comité van de Regio’s in het kader van het Technisch Platform voor milieusamenwerking, en moet worden nagegaan hoe de dialoog en het uitwisselen van informatie verbeterd kunnen worden;

Amendement 72

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt f septies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

f septies)

moeten het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen volledig worden geëerbiedigd en de toepassing ervan gewaarborgd, evenals het beginsel dat milieuschade prioritair aan de bron moet worden hersteld en het beginsel dat de vervuiler betaalt, overeenkomstig artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

Amendement 73

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt f octies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

f octies)

moet landdegradatie worden aangepakt en een wettelijk kader voor de bescherming en het duurzaam gebruik van de bodem worden vastgesteld dat op de hele Unie van toepassing is en geharmoniseerde indicatoren en een monitoring- en rapportagemethode bevat;

Amendement 74

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt f nonies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

f nonies)

moet het voedselsysteem worden omgevormd, onder meer via het gemeenschappelijk landbouwbeleid, om het in overeenstemming te brengen met de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP, zodat het onder meer bijdraagt tot de bescherming en het herstel van de biodiversiteit in en buiten de Unie, de inzet van chemicaliën, antibiotica en fossiele brandstoffen minimaliseert, een hoog niveau van dierenwelzijn waarborgt en de betrokken belanghebbenden een rechtvaardige transitie garandeert;

Amendement 75

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt f decies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

f decies)

moet worden bevorderd dat pesticiden die niet zijn toegelaten in de Unie overal ter wereld geleidelijk worden afgeschaft en moet de verplichting worden aangegaan ervoor te zorgen dat pesticiden die in de Unie niet voor gebruik zijn toegelaten niet buiten de Unie worden uitgevoerd, met het oog op waarborging van een gelijk speelveld en coherentie tussen het interne en externe beleid van de Unie;

Amendement 76

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt f undecies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

f undecies)

moeten zeer zorgwekkende stoffen en andere gevaarlijke chemicaliën snel worden vervangen, waaronder hormoonontregelaars, zeer persistente chemicaliën, neurotoxica en immunotoxica, en moeten de combinatie-effecten van chemicaliën, nanovormen van stoffen en blootstelling aan gevaarlijke chemicaliën uit producten worden aangepakt, en de uitwerking ervan op de gezondheid en het milieu, ook op het klimaat en de biodiversiteit, worden beoordeeld, waarbij een wijdverbreider gebruik en een betere betaalbaarheid van veilige alternatieven worden gestimuleerd en de inspanningen ter bevordering van de ontwikkeling en validering van alternatieven voor dierproeven worden opgevoerd en gecoördineerd;

Amendement 77

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt g

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

g)

moet het potentieel van digitale en datatechnologieën ter ondersteuning van het milieubeleid worden benut en tegelijkertijd de ecologische voetafdruk ervan tot een minimum worden beperkt ;

g)

moet het potentieel van digitale en datatechnologieën ter ondersteuning van het milieubeleid worden benut , onder meer door het verstrekken van realtimegegevens en -informatie over de toestand van ecosystemen, en tegelijkertijd door het leveren van meer inspanningen om de ecologische voetafdruk van deze technologieën tot een minimum te beperken, waarbij gewaarborgd moet worden dat de gegevens en informatie transparant en openbaar toegankelijk zijn ;

Amendement 78

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt g bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

g bis)

moet algemeen onderkend worden dat het milieu en de gezondheid van mens en dier met elkaar vervlochten zijn door de “één gezondheid”-aanpak volledig in de beleidsvorming te integreren;

Amendement 79

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt g ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

g ter)

moet het recht op een gezonde leefomgeving worden erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en moet een soortgelijk recht op internationaal niveau bevorderd worden;

Amendement 80

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt h

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

h)

moet ten volle worden gebruikgemaakt van op de natuur gebaseerde oplossingen en sociale innovatie;

h)

moet ten volle worden gebruikgemaakt van ecosysteembenaderingen en groene infrastructuur, met inbegrip van op de natuur gebaseerde oplossingen , waarbij:

Amendement 81

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt h — streepje 1 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

de connectiviteit tussen ecosystemen en de voordelen van herstel wordt gemaximaliseerd en gebruikgemaakt wordt van synergieën tussen biodiversiteitsbehoud en afzwakking van en aanpassing aan de klimaatverandering;

Amendement 82

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt h — streepje 2 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

ervoor gezorgd wordt dat de uitvoering ervan ecosysteemdiensten en -functies verbetert, de biodiversiteit en de integriteit van ecosystemen niet in gevaar brengt, de maatregelen ter bescherming van de biodiversiteit of de snelle vermindering van broeikasgasemissies binnen de Unie niet vervangt of ondermijnt, het voorzorgsbeginsel eerbiedigt, duidelijke bijkomende voordelen voor de samenleving heeft en zorgt voor volledige betrokkenheid en instemming van de getroffen inheemse bevolkingsgroepen en lokale gemeenschappen;

Amendement 83

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt h — streepje 3 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

monitoringmethoden, evaluatie-instrumenten en meetbare indicatoren voor op de natuur gebaseerde oplossingen verder ontwikkeld worden en een lijst van uitgesloten activiteiten wordt aangelegd;

Amendement 84

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt h — streepje 4 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

erop wordt toegezien dat compensatiemechanismen voor de biodiversiteit op de juiste manier worden toegepast, gemonitord, geëvalueerd en gehandhaafd wanneer op de natuur gebaseerde oplossingen via deze mechanismen worden gefinancierd, waarbij ten volle rekening wordt gehouden met directe, indirecte en cumulatieve effecten, zowel geografisch als in de tijd, en strikt wordt vastgehouden aan een mitigatiehiërarchie, zodat onder meer wordt gegarandeerd dat biodiversiteitscompensaties alleen als laatste redmiddel kunnen dienen;

Amendement 85

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt h — streepje 5 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

erop toegezien wordt dat informatie over compensatiemechanismen voor de biodiversiteit online openbaar wordt gemaakt wanneer deze mechanismen worden gebruikt om op de natuur gebaseerde oplossingen te financieren;

Amendement 86

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt h — streepje 6 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

ten volle gebruikgemaakt wordt van sociale innovatie en door gemeenschappen doorgevoerde maatregelen om afzonderlijke personen, gemeenschappen en kmo’s in staat te stellen maatregelen te nemen met het oog op verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP;

Amendement 87

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i)

moeten hoge normen op het gebied van transparantie, inspraak en toegang tot de rechter effectief worden toegepast overeenkomstig het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Verdrag van Aarhus) (35);

i)

moeten zowel op het niveau van de lidstaten als van de Unie hoge normen op het gebied van transparantie, inspraak en toegang tot de rechter effectief worden toegepast overeenkomstig het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Verdrag van Aarhus) (35);

Amendement 88

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt j bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

j bis)

moeten communicatieactiviteiten op het niveau van de Unie en op nationaal, regionaal en lokaal niveau worden bevorderd met het doel het bewustzijn over het belang van de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP aan te scherpen en een debat op alle niveaus van politiek en samenleving mogelijk te maken;

Amendement 89

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt j ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

j ter)

moeten de materiaal- en consumptievoetafdrukken van de Unie aanzienlijk verminderd worden om deze zo snel mogelijk binnen de grenzen van onze planeet te brengen, onder meer door de invoering van bindende Uniedoelstellingen voor een aanzienlijke vermindering van de materiaal- en consumptievoetafdrukken van de Unie, alsmede bindende middellange- en langetermijndoelstellingen voor terugdringing van het gebruik van primaire grondstoffen;

Amendement 90

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt k — streepje 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

met partnerlanden klimaat- en milieumaatregelen af te spreken, hen aan te moedigen klimaat- en milieuregels die even ambitieus zijn als die van de Unie vast te stellen en uit te voeren en hen daarbij te ondersteunen, en ervoor te zorgen dat alle producten die in de Unie in de handel worden gebracht, volledig voldoen aan de toepasselijke vereisten van de Unie in overeenstemming met de internationale verbintenissen van de Unie,

met derde landen klimaat- en milieumaatregelen af te spreken, hen aan te moedigen klimaat- en milieuregels die minstens even ambitieus zijn als die van de Unie vast te stellen en uit te voeren en hen daarbij te ondersteunen, en ervoor te zorgen dat alle producten die in de Unie in de handel worden gebracht of uit de Unie worden uitgevoerd , volledig voldoen aan de toepasselijke vereisten van de Unie in overeenstemming met de internationale verbintenissen van de Unie,

Amendement 91

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt k — streepje 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

het bevorderen van duurzame corporate governance en het vaststellen van bindende zorgvuldigheidsvereisten op het niveau van de Unie, en door rekening te houden met deze vereisten bij de uitvoering van het handelsbeleid van de Unie, ook met betrekking tot de ratificatie van handels- en investeringsovereenkomsten;

Amendement 92

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt k — streepje 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

een betere samenwerking met regeringen, bedrijven en het maatschappelijk middenveld in derde landen en internationale organisaties om partnerschappen en allianties op het gebied van milieubescherming tot stand te brengen en samenwerking op milieugebied in de G7 en de G20 te bevorderen,

een betere samenwerking met regeringen, bedrijven , sociale partners en het maatschappelijk middenveld in derde landen en internationale organisaties om partnerschappen en allianties op het gebied van milieubescherming tot stand te brengen en samenwerking op milieugebied te bevorderen,

Amendement 93

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt k — streepje 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

een krachtigere uitvoering door de Unie en haar partners van de Overeenkomst van Parijs, het Verdrag inzake biologische diversiteit en andere multilaterale milieuovereenkomsten, onder meer door meer transparantie en verantwoordingsplicht ten aanzien van de vooruitgang met betrekking tot de verbintenissen die in het kader van die overeenkomsten zijn aangegaan,

het tonen van leiderschap in internationale fora, onder meer door verwezenlijking door de Unie van de SDG’s en van de in de Overeenkomst van Parijs, het Verdrag inzake biologische diversiteit en andere multilaterale milieuovereenkomsten vastgelegde doelstellingen, en door derde landen te ondersteunen hetzelfde te doen , onder meer door meer transparantie en verantwoordingsplicht ten aanzien van de vooruitgang met betrekking tot de verbintenissen die in het kader van die overeenkomsten zijn aangegaan,

Amendement 94

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 — punt k — streepje 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ervoor te zorgen dat de financiële bijstand van de Unie en de lidstaten aan derde landen de Agenda 2030 van de VN bevordert.

ervoor te zorgen dat de financiële bijstand van de Unie en de lidstaten aan derde landen de Agenda 2030 van de VN , de Overeenkomst van Parijs en het mondiaal kader voor na 2020 van het Verdrag inzake biologische diversiteit bevordert en in overeenstemming is met de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP .

Amendement 95

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Teneinde de in lid 1 genoemde faciliterende voorwaarden te scheppen, neemt de Commissie de volgende maatregelen:

 

a)

uiterlijk op 30 juni 2022 verbetert zij haar bestaande openbare databank over inbreukbesluiten, breidt deze uit en houdt deze vervolgens bij, zodat de door de lidstaten en de Commissie ondernomen stappen in verband met alle inbreukprocedures op het gebied van milieu en klimaat op een duidelijke, begrijpelijke en toegankelijke manier kunnen worden getraceerd;

 

b)

zij beoordeelt regelmatig de coherentie tussen de maatregelen en het beleid van de Unie en de in artikel 2, leden 1 en 2, vastgestelde prioritaire doelstellingen, en voert zij dergelijke beoordelingen ook uit voor ontwerp- en bestaande maatregelen en strategieën van de Unie; wanneer inconsistenties worden vastgesteld, brengt de Commissie de ontwerpmaatregel of -strategie vóór bekendmaking in overeenstemming met deze prioritaire doelstellingen, of, in geval van bestaande maatregelen en strategieën van de Unie, stelt zij de nodige corrigerende maatregelen voor;

 

c)

zij ontwikkelt instrumenten om de langetermijneffecten, waaronder de cumulatieve effecten, op het milieu en het klimaat van ontwerp- en bestaande maatregelen en strategieën te beoordelen, alsook de mogelijke uitwerking ervan op sociale ongelijkheid, met inbegrip van genderongelijkheid, en de kosten van niet-handelen;

 

d)

binnen acht weken na afsluiting van een openbare raadpleging geeft zij systematisch gedetailleerde feedback op de reacties van belanghebbenden op de raadpleging, waarbij zij onderscheid maakt tussen de bijdragen van verschillende typen belanghebbenden;

 

e)

effectbeoordelingen publiceert zij onmiddellijk na voltooiing, met inbegrip van alle informatie die is gebruikt ter onderbouwing van de conclusies;

 

f)

zij ontwikkelt een indicator om de discrepantie tussen de structuur van de begrotingen van de lidstaten en het op de Overeenkomst van Parijs afgestemde scenario voor elk van hun nationale begrotingen te beoordelen, zodat aanbevelingen aan de lidstaten kunnen worden gedaan over de klimaatinvesteringen die nodig zijn om de vereiste koers in te slaan en hieraan vast te houden, zodat de verwezenlijking van de Overeenkomst van Parijs en de daarmee verband houdende prioritaire doelstellingen van het 8e MAP gewaarborgd kan worden;

 

g)

uiterlijk op 30 juni 2022 legt zij een verslag voor met de onderlinge verbanden tussen de verschillende indicatorenreeksen, monitoringkaders en de procedures voor het meten van sociale, economische en ecologische vooruitgang, en waarin uiteengezet wordt hoe deze kunnen worden gestroomlijnd; op basis hiervan ontwikkelt de Commissie vóór 30 juni 2023 in overleg met het Europees Parlement en de Raad een omvattende reeks indicatoren die de vooruitgang niet alleen aan de hand van het bbp meten en die toekomstige beleidsvorming sturen en als grondslag hiervoor dienen, zonder daarbij afbreuk te doen aan het Europees Semester;

Amendement 96

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 ter.     Met het oog op het scheppen van de onder punt e bis van lid 1 genoemde faciliterende voorwaarde beoordeelt de Commissie tegen december 2022 op basis van de lopende werkzaamheden welke subsidies schadelijk zijn voor het milieu en ontwikkelt zij richtsnoeren om deze subsidies op Unieniveau en op nationaal, regionaal en lokaal niveau in kaart te kunnen brengen, alsmede mogelijke routes voor het geleidelijk afschaffen ervan. De lidstaten verzamelen jaarlijks informatie over het bestaan van subsidies op nationaal, regionaal en lokaal niveau, alsook over de maatregelen die zij nemen om deze subsidies geleidelijk af te schaffen. De lidstaten doen deze informatie jaarlijks toekomen aan de Commissie. De Commissie compileert de informatie in een verslag, uitgesplitst per lidstaat, dat uiterlijk 6 maanden na het verstrijken van het referentiejaar wordt gepubliceerd, waarbij het eerste referentiejaar 2023 is. De Commissie legt het verslag jaarlijks voor aan het Europees Parlement.

Amendement 97

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Voor de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP is een breed draagvlak nodig, wat kan worden bereikt door burgers, sociale partners en andere belanghebbenden hierbij te betrekken en samenwerking tussen nationale, regionale en lokale autoriteiten in stedelijke en plattelandsgebieden voor de ontwikkeling en uitvoering van strategieën, beleidsmaatregelen of wetgeving met betrekking tot het 8e MAP aan te moedigen.

2.    Bij de uitvoering van het 8e MAP werken overheidsinstanties op alle niveaus samen met bedrijven — in het bijzonder met kleine en middelgrote ondernemingen — en met de sociale partners, het maatschappelijk middenveld, burgers, gemeenschappen en andere belanghebbenden. Voor de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP is een breed draagvlak nodig, wat kan worden bereikt door burgers, sociale partners en andere belanghebbenden hierbij te betrekken en samenwerking tussen nationale, regionale en lokale autoriteiten in stedelijke en plattelandsgebieden en ultraperifere gebieden voor de ontwikkeling en uitvoering van strategieën, beleidsmaatregelen of wetgeving met betrekking tot het 8e MAP aan te moedigen.

Amendement 98

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De betreffende instellingen van de Unie en de lidstaten zijn verantwoordelijk voor het nemen van geëigende maatregelen om de in artikel 2, leden 1 en 2, bedoelde prioritaire doelstellingen te halen. Bij het nemen van deze maatregelen wordt terdege rekening gehouden met de beginselen van bevoegdheidstoedeling, subsidiariteit en evenredigheid, overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Amendement 99

Voorstel voor een besluit

Artikel 4 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Monitoringkader

Indicatoren, monitoringkader en governance

Amendement 100

Voorstel voor een besluit

Artikel 4 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De Commissie zal, met steun van het Europees Milieuagentschap en het Europees Agentschap voor chemische stoffen, de vooruitgang van de Unie en de lidstaten bij de verwezenlijking van de in artikel 2 vastgestelde prioritaire doelstellingen regelmatig evalueren en hierover verslag uitbrengen, rekening houdend met de in artikel 3 vastgestelde faciliterende voorwaarden.

1.   De Commissie zal, met steun van het Europees Milieuagentschap en het Europees Agentschap voor chemische stoffen en zonder afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid , de vooruitgang van de Unie en de lidstaten bij de verwezenlijking van de in artikel 2 vastgestelde prioritaire doelstellingen jaarlijks monitoren, evalueren en hierover verslag uitbrengen, rekening houdend met de in artikel 3 vastgestelde faciliterende voorwaarden en maatregelen, en met het overkoepelende doel van structurele verandering . De Commissie ziet erop toe dat de informatie afkomstig van het monitoren, evalueren en verslag uitbrengen openbaar beschikbaar en goed toegankelijk is, en garandeert daarbij dat de geboekte voortgang effectief gemonitord wordt.

Amendement 101

Voorstel voor een besluit

Artikel 4 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Na een raadplegingsprocedure met alle relevante belanghebbenden presenteert de Commissie vóór 31 december 2021 een gestroomlijnd kader in de vorm van één enkel scorebord, met inbegrip van kernindicatoren, teneinde de voortgang bij de verwezenlijking van de in artikel 2, leden 1 en 2, bedoelde prioritaire doelstellingen te monitoren en te traceren, waarbij zij zich baseert op de bestaande monitoringkaders en -procedures.

Amendement 102

Voorstel voor een besluit

Artikel 4 — lid 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 ter.     De in lid 1 bedoelde evaluatie bevat informatie over:

 

de voortgang die is geboekt bij het realiseren van de structurele verandering die nodig is voor het behalen van de in artikel 2, leden 1 en 2, bedoelde prioritaire doelstellingen, zodra het monitoringkader dit mogelijk maakt;

 

de afstand tot het behalen van de in artikel 2, leden 1 en 2, bedoelde prioritaire doelstellingen;

 

de financiering die bijdraagt tot het behalen van de in artikel 2, leden 1 en 2, bedoelde prioritaire doelstellingen, die moet worden getraceerd aan de hand van een solide, transparante en omvattende methodologie;

 

de middelen voor tenuitvoerlegging die op Unie- en nationaal niveau zijn toegepast met het oog op het behalen van de prioritaire doelstellingen, alsook over de vraag of deze toereikend zijn; alsmede

 

aanbevelingen en richtsnoeren voor het wegwerken van eventuele inconsistenties.

Amendement 103

Voorstel voor een besluit

Artikel 4 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   In de in lid 1 bedoelde evaluatie worden de recentste ontwikkelingen met betrekking tot de beschikbaarheid en relevantie van gegevens en indicatoren weergegeven, voortbouwend op de gegevens die beschikbaar zijn in de lidstaten en op het niveau van de Unie, met name die welke door het Europees Milieuagentschap en het Europees statistisch systeem worden beheerd. Deze evaluatie doet geen afbreuk aan bestaande monitoring-, rapportage- en governancekaders en -oefeningen op het gebied van milieu- en klimaatbeleid.

2.   In de in lid 1 bedoelde evaluatie worden de recentste ontwikkelingen met betrekking tot de beschikbaarheid en relevantie van gegevens en indicatoren weergegeven, voortbouwend op de gegevens die beschikbaar zijn in de lidstaten , ook op regionaal en lokaal niveau, en op het niveau van de Unie, met name die welke door het Europees Milieuagentschap en het Europees statistisch systeem worden beheerd met het oog op het minimaliseren van de administratieve lasten . Deze evaluatie bouwt voort op, hangt samen met en doet geen afbreuk aan bestaande monitoring-, rapportage- en governancekaders en -oefeningen op het gebied van milieu- en klimaatbeleid en is gebaseerd op een solide methodologie aan de hand waarvan de voortgang kan worden gemeten .

Amendement 104

Voorstel voor een besluit

Artikel 4 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie wisselen jaarlijks standpunten uit op basis van de in lid 1 bedoelde beoordeling en brengen als onderdeel van de jaarlijkse programmering van de Unie aanvullende wetgevende en niet-wetgevende maatregelen in kaart wanneer de voortgang bij het behalen van de prioritaire doelstellingen niet toereikend wordt geacht, of om vastgestelde belemmeringen uit de weg te ruimen.

Amendement 105

Voorstel voor een besluit

Artikel 4 — lid 3 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Het Europees Milieuagentschap en het Europees Agentschap voor chemische stoffen ondersteunen de Commissie bij het verbeteren van de beschikbaarheid en relevantie van gegevens en kennis, met name door:

3.   Het Europees Milieuagentschap en het Europees Agentschap voor chemische stoffen ondersteunen de Commissie bij het verbeteren van de beschikbaarheid en relevantie van gegevens , indicatoren en kennis, met name door:

Amendement 106

Voorstel voor een besluit

Artikel 4 — lid 3 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

met moderne digitale instrumenten bewijsmateriaal en gegevens te verzamelen, te verwerken en te rapporteren;

a)

met moderne digitale instrumenten bewijsmateriaal en gegevens te verzamelen, te verwerken en te rapporteren , en daarbij de methoden voor het verzamelen en verwerken van gegevens en het ontwikkelen van geharmoniseerde indicatoren verbeteren ;

Amendement 107

Voorstel voor een besluit

Artikel 4 — lid 3 — punt a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

fundamenteel onderzoek en activiteiten gericht op het in kaart brengen en monitoren te versterken en te ondersteunen;

Amendement 108

Voorstel voor een besluit

Artikel 4 — lid 3 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

de relevante lacunes in de monitoringgegevens trachten weg te werken;

b)

in te schatten welke middelen nodig zijn en trachten de relevante lacunes in de monitoringgegevens weg te werken , ook met betrekking tot het meten van structurele verandering ;

Amendement 109

Voorstel voor een besluit

Artikel 4 — lid 3 — punt c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

beleidsrelevante en systemische analysen uit te voeren en bij te dragen aan de verwezenlijking van beleidsdoelstellingen op EU- en nationaal niveau;

c)

beleidsrelevante en systemische analysen uit te voeren en bij te dragen aan de verwezenlijking van beleidsdoelstellingen op EU- en nationaal niveau , ook door het doen van aanbevelingen ter verbetering van de voortgang bij het behalen van de doelstellingen ;

Amendement 110

Voorstel voor een besluit

Artikel 4 — lid 3 — punt c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c bis)

instrumenten samen te voegen, bijvoorbeeld prognose-instrumenten, die tevens informatie kunnen geven over de “afstand tot de doelstelling”;

Amendement 111

Voorstel voor een besluit

Artikel 4 — lid 3 — punt d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

gegevens over milieu-, sociale en economische effecten te integreren en volledig gebruik te maken van andere beschikbare gegevens, zoals die welke door Copernicus worden aangeleverd;

d)

gegevens over milieu-, gezondheids-, sociale en economische effecten te integreren en volledig gebruik te maken van andere beschikbare gegevens, zoals die welke door Copernicus worden aangeleverd;

Amendement 112

Voorstel voor een besluit

Artikel 4 — lid 3 — punt d bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d bis)

kritieke kennishiaten over ecologische omslagpunten te dichten;

Amendement 113

Voorstel voor een besluit

Artikel 4 — lid 3 — punt d ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d ter)

modellen te ontwikkelen om de verwachte effecten van milieu- en klimaatbeleid op toekomstige generaties te kunnen beoordelen en voorspellen;

Amendement 114

Voorstel voor een besluit

Artikel 4 — lid 3 — punt e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

e)

via programma’s van de Unie de toegang tot gegevens verder te verbeteren;

e)

via programma’s van de Unie de beschikbaarheid en de interoperabiliteit van en de toegang tot gegevens verder te verbeteren;

Amendement 115

Voorstel voor een besluit

Artikel 4 — lid 3 — punt g

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

g)

het maatschappelijk middenveld, overheidsinstanties , burgers , sociale partners en de particuliere sector te helpen klimaat- en milieurisico’s in kaart te brengen en maatregelen te nemen om deze risico’s te voorkomen, te beperken en zich eraan aan te passen, en door hen meer te betrekken bij het dichten van kennishiaten.

g)

het maatschappelijk middenveld, overheidsinstanties op nationaal, regionaal en lokaal niveau, afzonderlijke personen en gemeenschappen , sociale partners en de particuliere sector te helpen klimaat- en milieurisico’s in kaart te brengen , de gevolgen ervan te beoordelen en maatregelen te nemen om deze risico’s te voorkomen, te beperken en zich eraan aan te passen, en door hen meer te betrekken bij het dichten van kennishiaten;

Amendement 116

Voorstel voor een besluit

Artikel 4 — lid 3 — punt g bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

g bis)

burgers aan te moedigen milieukwesties en tekortkomingen in de naleving op te merken en te rapporteren, onder meer door onlinemechanismen en mobieletelefoonapps te gebruiken om de rapportage gemakkelijker te maken.

Amendement 117

Voorstel voor een besluit

Artikel 4 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De Commissie onderzoekt regelmatig de behoeften op het gebied van kennis en gegevens op EU- en nationaal niveau, met inbegrip van de capaciteit van het Europees Milieuagentschap en het Europees Agentschap voor chemische stoffen om de in lid 3 bedoelde taken uit te voeren.

4.   De Commissie onderzoekt regelmatig de behoeften op het gebied van kennis en gegevens op EU- en nationaal niveau, met inbegrip van de capaciteit van het Europees Milieuagentschap, het Europees Agentschap voor chemische stoffen en indien relevant ook van andere Europese organen en agentschappen om de in lid 3 bedoelde taken uit te voeren , en doet verslag van de uitkomsten van deze beoordeling, met inbegrip van voorstellen om te voorzien in eventuele behoeften op het gebied van personele en financiële middelen, of om andere tekortkomingen aan te pakken .

Amendement 118

Voorstel voor een besluit

Artikel 5 — alinea - 1 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

-1.     Uiterlijk op 31 maart 2024 verricht de Commissie een tussentijdse evaluatie van het 8e MAP, en doet deze toekomen aan het Europees Parlement en de Raad. De tussentijdse evaluatie geeft weer welke voortgang is geboekt bij het verwezenlijken van de in artikel 2, lid 2, genoemde thematische prioritaire doelstellingen, met inbegrip van de doelstellingen in het kader van de Europese Green Deal, de stand van de in artikel 3 vastgelegde faciliterende voorwaarden en maatregelen, en de voortgang bij het monitoren en beoordelen van structurele verandering, waarbij de evaluatie is gebaseerd op de recentste beoordeling zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, alsook op de uitkomst van een openbare raadpleging. De tussentijdse evaluatie bevat aanbevelingen en correcties die noodzakelijk zijn om de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP te halen, totdat dit MAP is afgerond.

Amendement 119

Voorstel voor een besluit

Artikel 5 — alinea - 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

-1 bis.     In het kader van de vastgestelde voortgang in de in lid 1 bedoelde tussentijdse evaluatie, van andere relevante beleidsontwikkelingen en van het EMA-verslag “The European Environment — State And Outlook” brengt de nieuwe Commissie die aantreedt na de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2024 binnen de eerste honderd dagen van haar mandaat verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de maatregelen die zij voornemens is te nemen met het oog op volledige verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP in respectievelijk 2030 en 2050.

Amendement 120

Voorstel voor een besluit

Artikel 5 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie evalueert uiterlijk op 31 maart 2029 het 8e MAP. De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met de belangrijkste bevindingen van die evaluatie en, indien zij dit passend acht, een wetgevingsvoorstel voor het volgende milieuactieprogramma.

De Commissie evalueert uiterlijk op 31 maart 2029 het 8e MAP. De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met de belangrijkste bevindingen van die evaluatie en, indien zij dit passend acht, dient zij tijdig een wetgevingsvoorstel voor het volgende milieuactieprogramma in, zodat het 9e MAP op 1 januari 2031 kan worden ingevoerd en een onderbreking tussen het 8e en 9e MAP wordt vermeden .


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A9-0203/2021).

(24)  COM(2019)0233.

(24)  COM(2019)0233.

(25)  COM(2019)0640.

(26)  COM(2020)0080.

(25)  COM(2019)0640.

(26)  COM(2020)0080.

(1 bis)   IPBES-workshop over biodiversiteit en pandemieën — Samenvatting, 2020.

(1 bis)   PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(1 bis)   Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

(1 bis)   WDO-werkdocument nr. 102 van 18 september 2019“The Economy of Well-being — Creating opportunities for people’s well-being and economic growth”.

(1 bis)   Eindverslag OESO, april 2020 “A Comprehensive Overview of Global Biodiversity Finance”.

(1 bis)   EEA-verslag nr. 1/2021 “Nature-based solutions in Europe: Policy, knowledge and practice for climate change adaptation and disaster risk reduction”.

(1 bis)   Arrest van het Hof van Justitie van 4 september 2018, ClientEarth/Commissie, C-57/16 P, ECLI:EU:C:2018:660.

(27)  Zie bv. https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-10414-2019-INIT/nl/pdf

(28)  https://www.eesc.europa.eu/nl/our-work/opinions-information-reports/opinions/reflection-paper-towards-sustainable-europe-2030

(29)  Zie bv. het Well-being Framework, het Framework for Policy Action on Inclusive Growth, het Better Life Initiative en het initiatief New Approaches to Economic Challenges van de OESO.

(27)  Zie bv. https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-10414-2019-INIT/nl/pdf

(28)  https://www.eesc.europa.eu/nl/our-work/opinions-information-reports/opinions/reflection-paper-towards-sustainable-europe-2030

(29)  Zie bv. het Well-being Framework, het Framework for Policy Action on Inclusive Growth, het Better Life Initiative en het initiatief New Approaches to Economic Challenges van de OESO.

(30)  Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

(31)  COM(2020)0493.

(30)  Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

(31)  COM(2020)0493.

(32)  COM(2020)0080.

(32)  COM(2020)0080.

(1 bis)   Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28).

(35)  https://www.unece.org/fileadmin/DAM/env/pp/documents/cep43e.pdf

(35)  https://www.unece.org/fileadmin/DAM/env/pp/documents/cep43e.pdf


1.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 99/362


P9_TA(2021)0354

Het aantal leden van de bijzondere commissies en de enquêtecommissie

Besluit van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over het aantal leden van de bijzondere commissies en de enquêtecommissie (2021/2802(RSO))

(2022/C 99/45)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Conferentie van voorzitters,

gezien zijn besluit van 18 juni 2020 over de instelling, de bevoegdheden, het aantal leden en de ambtstermijn van de Bijzondere Commissie kankerbestrijding (1),

gezien zijn besluit van 18 juni 2020 over de instelling, de bevoegdheden, het aantal leden en de ambtstermijn van een bijzondere commissie voor buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (2),

gezien zijn besluit van 18 juni 2020 over de instelling, bevoegdheden, aantal leden en ambtstermijn van een bijzondere commissie voor artificiële intelligentie in het digitale tijdperk (3),

gezien zijn besluit van 19 juni 2020 over de instelling van een enquêtecommissie die onderzoek moet doen naar vermeende inbreuken op of gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Unierecht in verband met de bescherming van dieren tijdens het vervoer binnen en buiten de Unie, en de vaststelling van haar bevoegdheden, het aantal leden en de duur van het mandaat (4),

gezien de artikelen 207 en 208 van zijn Reglement,

1.

besluit het aantal leden van de bijzondere commissies en de enquêtecommissie als volgt vast te stellen:

Bijzondere Commissie kankerbestrijding: 34 leden;

Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie: 34 leden;

Bijzondere Commissie artificiële intelligentie in het digitale tijdperk: 34 leden;

Enquêtecommissie bescherming van dieren tijdens het vervoer binnen en buiten de Unie: 31 leden;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0160.

(2)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0161.

(3)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0162.

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0163.