ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 97

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

65e jaargang
28 februari 2022


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Comité van de Regio's

 

Interactio — hybride — 147e plenaire zitting CvdR, 1.12.2021-2.12.2021

2022/C 97/01

Resolutie over het werkprogramma van de Europese Commissie en de beleidsprioriteiten van het Europees Comité van de Regio’s voor 2022

1

2022/C 97/02

Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over het voorstel voor een Europees Jaar van de jeugd

7

 

ADVIEZEN

 

Comité van de Regio's

 

Interactio — hybride — 147e plenaire zitting CvdR, 1.12.2021-2.12.2021

2022/C 97/03

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over samen zorgen voor betere regelgeving

10

2022/C 97/04

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het Europees kankerbestrijdingsplan

17

2022/C 97/05

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de uitvoering van de faciliteit voor herstel en veerkracht

21

2022/C 97/06

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over uitbanning van thuisloosheid in de Europese Unie: het lokale en regionale perspectief

26

2022/C 97/07

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het EU-actieplan voor biologische landbouw

30

2022/C 97/08

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over duurzame blauwe economie en aquacultuur

36

2022/C 97/09

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa

43

2022/C 97/10

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het verslag van de Europese Commissie over het mededingingsbeleid 2020

50

2022/C 97/11

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de genderdimensie van de structuurfondsen en het Cohesiefonds 2021-2027, met bijzondere aandacht voor de voorbereiding van de operationele programma’s

56


 

III   Voorbereidende handelingen

 

Comité van de Regio's

 

Interactio — hybride — 147e plenaire zitting CvdR, 1.12.2021-2.12.2021

2022/C 97/12

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de Europese aanpak van artificiële intelligentie — Wet op de artificiële intelligentie (herzien advies)

60


NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Comité van de Regio's

Interactio — hybride — 147e plenaire zitting CvdR, 1.12.2021-2.12.2021

28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 97/1


Resolutie over het werkprogramma van de Europese Commissie en de beleidsprioriteiten van het Europees Comité van de Regio’s voor 2022

(2022/C 97/01)

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

Gezien:

het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2022;

het Protocol betreffende de samenwerking met de Europese Commissie van februari 2012;

de resolutie van het CvdR over zijn prioriteiten voor 2020-2025 (1);

de CvdR-resolutie over zijn voorstellen voor het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2022 (2), en

de CvdR-resolutie over de jaarlijkse regionale en lokale barometer van de EU 2021 (3);

1.

verzoekt het Europees Parlement, de Raad en de Commissie om in de gezamenlijke verklaring over de wetgevingsprioriteiten van de EU voor 2022 rekening te houden met de in deze resolutie vervatte standpunten en suggesties, en is bereid bij te dragen tot de uitvoering ervan;

2.

herinnert aan de toezegging van de Commissie om gevolg te geven aan de voorstellen die tijdens de Conferentie over de toekomst van Europa zijn voorgelegd. Beschouwt het interactieve meertalige digitale platform en de burgerpanels als een mogelijk instrument voor een EU-breed mechanisme voor permanente dialoog met de burgers en is bereid in dit proces een centrale rol te vervullen;

3.

is verheugd dat 2022 is uitgeroepen tot Europees Jaar van de Jeugd en verbindt zich ertoe nauw samen te werken met de andere EU-instellingen en alle belanghebbenden om de participatie van jongeren op alle niveaus te bevorderen;

Europa dichter bij de burger brengen

4.

herhaalt zijn oproep aan de Commissie om de regionale en lokale dimensie op te nemen in het toepassingsgebied van de wetgevende en niet-wetgevende maatregelen die in het actieplan voor Europese democratie worden geschetst, en benadrukt dat het belangrijk is om de integriteit van lokale en regionale verkiezingen te waarborgen en lokale gemeenschappen in staat te stellen discriminatie en desinformatie te bestrijden;

5.

dringt erop aan dat bij toekomstige wetgevingsinitiatieven ter bescherming van de mediavrijheid aandacht wordt geschonken aan de situatie van de lokale en regionale media;

6.

steunt de nadruk die de Commissie legt op het waarborgen van de daadwerkelijke toepassing van de rechtsstaat, met inbegrip van het beginsel van voorrang van het EU-recht als voorwaarde voor gelijke rechten en rechtszekerheid bij de uitoefening van gemeenschappelijk beleid;

7.

wijst erop dat de inspanningen voor een Unie van gelijkheid moeten worden voortgezet, onder meer door nieuwe maatregelen voor te stellen ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen, en verwacht daarom betrokken te worden bij de oprichting van een nieuw interinstitutioneel EU-orgaan voor ethiek;

8.

wil zich volledig inzetten voor de toepassing van “actieve subsidiariteit” en herhaalt zijn pleidooi om in Commissievoorstellen systematisch gebruik te maken van het subsidiariteitsbeoordelingsschema;

9.

steunt het voornemen om de administratieve lasten voor burgers en bedrijven te verminderen met de “one in, one out”-aanpak; verwacht niettemin dat dit initiatief zal stroken met de economische, sociale en milieunormen van de EU en dat het gebaseerd zal zijn op een empirische aanpak en een beoordeling van de kosten van niet-handelen;

10.

herhaalt zijn oproep tot een herziening van het interinstitutioneel akkoord, alsook van de bijbehorende richtsnoeren en toolbox, waarbij recht moet worden gedaan aan de meerlagige dimensie van het Europese wetgevingsproces, zoals voorgesteld door de taskforce Subsidiariteit;

11.

is in dat verband ingenomen met de toezegging van de Commissie om de territoriale-effectbeoordelingen en de plattelandstoetsing te versterken, zodat beter rekening wordt gehouden met de behoeften en specifieke kenmerken van de verschillende gebieden in de EU. Het CvdR merkt voorts op dat grensregio’s niet over het hoofd mogen worden gezien. Het CvdR roept de Commissie dan ook op om ervoor te zorgen dat in (aanvangs)effectbeoordelingen een evaluatie wordt opgenomen van de mogelijke, territoriaal gedifferentieerde gevolgen van elk wetgevingsinitiatief; het CvdR steunt bovendien haar plannen om in 2022 een grootschalige conferentie over betere regelgeving te organiseren, waarbij met name rekening wordt gehouden met de lokale en regionale dimensie, zoals zij ook heeft gedaan in het “Fit for Future”-platform;

12.

onderstreept het groeiende belang van prognose als politiek instrument om empirisch onderbouwde langetermijnperspectieven te ontwikkelen op tal van beleidsterreinen waar lokale en regionale overheden belangrijke bevoegdheden hebben, zoals economische ondersteuning, demografie, maatregelen ter bestrijding van en aanpassing aan de klimaatverandering, onderwijs, vaardigheden of infrastructuur; herhaalt derhalve zijn bereidheid om de Commissie te steunen bij het in kaart brengen van de lokale en regionale prognosecapaciteit, zodat rekening kan worden gehouden met lokale en regionale ervaringen, met name in het kader van het jaarlijks strategisch prognoseverslag;

Veerkrachtige gemeenschappen bouwen

13.

vraagt om systematische organisatie van multilevelplatforms en -dialogen met het oog op een gestructureerde en inclusieve deelname van lokale en regionale overheden aan de planning en uitvoering van Green Deal-initiatieven;

14.

onderstreept de immense territoriale opgaven van de groene transitie, onder andere in de vervoerssector, erkent de specifieke situatie van de auto’s producerende regio’s en roept op tot een dialoog op verschillende niveaus voor een billijke transitie van de automobielsector;

15.

zal de uitvoering van een langetermijnvisie voor plattelandsgebieden en de transitie naar een groenere, slimmere en duurzame landbouw blijven begeleiden. De vaststelling van een plattelandsagenda moet het uitgangspunt zijn voor een bestuursmechanisme voor plattelandsgebieden en duidelijke kwantitatieve indicatoren voor een rurale dimensie in het Europees Semester, waarbij hun lokale identiteit en kenmerken worden beschermd;

16.

steunt de prioritering van de ambitie om alle verontreiniging tot nul terug te dringen ter bescherming van mensen en ecosystemen, en verwacht dat de lokale en regionale overheden worden betrokken bij het komende pakket om de vervuiling geheel terug te dringen, met name door de oprichting van het desbetreffende stakeholdersplatform en een EU-scorebord voor regio’s;

17.

dringt erop aan dat bij toekomstige voorstellen inzake kunststoffen en de circulaire economie wordt gekeken naar de ideeën die reeds in de desbetreffende CvdR-adviezen zijn geformuleerd, waaronder de aandacht voor de bevoegdheden van lokale en regionale overheden op het gebied van afvalinzameling en -beheer;

18.

roept de Commissie op om het gebruik van ruimtevaarttechnologie en de beschikbaarheid van data op lokaal niveau verder te bevorderen, teneinde de klimaatverandering te bestrijden, de energietransitie te bevorderen, het milieu te beschermen en de Green Deal uit te voeren;

19.

ziet uit naar de herziening van de richtlijn betreffende de energieprestaties van gebouwen met het oog op de volledige uitvoering van de renovatiegolf en roept de Commissie op voort te bouwen op de huidige nauwere samenwerking met het CvdR;

20.

herhaalt dat, wil de Green Deal van de EU een succes worden, een grondige herziening van de verordening inzake de governance van de energie-unie geboden is, waarbij deze wordt gekoppeld aan de Agenda 2030 van de VN en het kader van de SDG’s, en aan de structurele uitvoering van multilevel governance door middel van systematische multilevel Green Deal dialogen;

21.

is ingenomen met de toolbox voor het beheer van schommelende energieprijzen en pleit ervoor te beginnen met meer maatregelen ter bestrijding van energiearmoede en kwetsbaarheid voor klimaatverandering;

22.

is ingenomen met de erkenning van het intrinsieke verband tussen de klimaat- en de biodiversiteitscrisis en dringt erop aan dat de Europese Commissie multilevel governance in de EU en wereldwijd blijft bevorderen, uitgaande van de Verklaring van Edinburgh, met name tijdens de komende COP15 van het VBD van de VN en de UNFCCC-COP27; pleit voor een oceaanwet waarbij lokale en regionale overheden worden betrokken bij de bescherming van het mariene milieu;

23.

roept op tot een intensievere uitvoering van de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering, voortbouwend op de missie inzake aanpassing en op de EU-beleidsondersteuningsfaciliteit voor aanpassing;

24.

is ingenomen met de ambitie van de Commissie om de doelstellingen van het Digitaal Kompas 2030 te halen, en dringt erop aan dat digitale cohesie als aanvullend aspect bij economische, sociale en territoriale cohesie in het EU-beleid wordt opgenomen;

25.

betreurt het gebrek aan relevante indicatoren op lokaal en regionaal niveau om de doelstellingen van het digitale decennium 2030 te volgen; verzoekt daarom om de ontwikkeling van zulke indicatoren;

26.

is verheugd over de toezegging van de Commissie om een Europese chipwet aan te nemen waarin de grote afhankelijkheid van de EU van de levering van geavanceerde technologieën door derde landen centraal staat;

27.

is ingenomen met het aangekondigde wetgevingsinitiatief voor een noodinstrument voor de eengemaakte markt. De Europese Commissie wordt verzocht ervoor te zorgen dat de voortrekkersrol van de lokale en regionale overheden in haar voorstel tot uiting komt, met name ten aanzien van de aanpak van verstoringen van de interne markt in gebieden die afhankelijk zijn van solide grensoverschrijdende toeleveringsketens en handel;

28.

is ingenomen met het voornemen van de Commissie om het mededingingsbeleid van de EU te herzien. Bij een eventuele herziening van de marktdefinitie moet zorgvuldig worden nagegaan in hoeverre dit gevolgen zal hebben voor het economisch evenwicht tussen de verschillende EU-regio’s, alsook voor de kleine en middelgrote ondernemingen en de consument;

29.

betreurt het dat het werkprogramma van de Commissie geen maatregelen bevat om de fundamentele veranderingen aan te pakken die de Green Deal, digitalisering en decarbonisatie voor de Europese industrie met zich mee zullen brengen. Daarom wordt aanbevolen dat de Commissie haar toekomstige industriebeleid nauwer koppelt aan toekomstbestendigheid en lessen trekt uit concurrerende regionale ecosystemen, het belang van sleuteltechnologieën en de noodzaak om een evenwicht te vinden tussen concurrentievermogen en open strategische autonomie;

30.

benadrukt dat het van belang is de grondrechten van de burgers te beschermen in toekomstige EU-regelgeving inzake kunstmatige intelligentie (AI) en de ethische vereisten voor de inzet van AI met een hoog risico aan te scherpen; het is in dit verband ingenomen met de openbare raadpleging van de Europese Commissie over de aanpassing van de regels inzake wettelijke aansprakelijkheid aan de specifieke uitdagingen van het digitale tijdperk en van kunstmatige intelligentie (4) en verwacht dat een en ander zal uitmonden in een geactualiseerd kader dat waarborgt dat consumenten schadeloos worden gesteld voor door AI-toepassingen veroorzaakte schade;

31.

is vastbesloten te werken aan de totstandbrenging van een volwaardige Europese gezondheidsunie die het subsidiariteitsbeginsel eerbiedigt en dringt aan op een duidelijkere rol voor het Europees Parlement en de regio’s in de toekomstige EU-autoriteit voor paraatheid en respons op gezondheidscrises, alsook in de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens; dringt er uitdrukkelijk op aan dat de lokale en regionale overheden worden betrokken bij de planning en uitvoering in geval van noodsituaties op gezondheidsgebied, zowel in het kader van het HERA-voorstel als in het kader van de ontwerpverordening inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid;

32.

roept de Commissie op rekening te houden met de rol van lokale en regionale overheden bij kankerpreventie; is bereid advies uit te brengen over een komende aanbeveling inzake screening en deel te nemen aan het implementatieproces;

33.

herhaalt de aanbevelingen in zijn advies over het nieuwe migratie- en asielpact. Een gemeenschappelijk, op solidariteit gebaseerd migratiebeleid dat zorgt voor een efficiënt beheer van de migratiestromen, zoals vereist door de Verdragen, kan alleen gestalte krijgen met de betrokkenheid van alle bestuursniveaus, inclusief het lokale en regionale niveau;

34.

herhaalt dat er een goed functionerend Schengengebied zonder binnengrenzen moet komen; steunt de inspanningen van de lidstaten en de Commissie om de buitengrenzen van de EU te beschermen met inachtneming van de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten;

35.

roept de EU-instellingen op financiële steun te verlenen aan de lidstaten die de buitengrenzen van de EU met succes beschermen;

36.

benadrukt de noodzaak tot meer coördinatie, samenwerking en uitwisseling van belangrijke informatie tussen lokale en regionale autoriteiten, lidstaten en rechtshandhavingsinstanties om grensoverschrijdende misdrijven, en met name terrorisme en georganiseerde criminaliteit, doeltreffend aan te pakken;

37.

verwacht van de Commissie dat zij gevolg geeft aan het verzoek van het CvdR om de betrekkingen tussen het Verenigd Koninkrijk (VK) en de EU meer territoriale “diepgang” te verlenen. Het CvdR zal bijdragen aan het faciliteren en ontwikkelen van territoriale samenwerking met de decentrale landen en de lokale en regionale overheden in het VK, ook buiten het institutionele kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst;

38.

dringt aan op duurzame en gestructureerde steun van de Commissie voor peer-to-peersamenwerking tussen lokale overheden in de Westelijke Balkan en hun tegenhangers in de EU, met name via zijn Gemengde Raadgevende Comités met Montenegro, Noord-Macedonië en Servië, en via de Werkgroep voor de Westelijke Balkan. Is verheugd over de hernieuwde Strategische steun van Taiex voor plaatselijke overheden in de Westelijke Balkan;

39.

is verheugd over de gestage inzet van de Commissie voor het Oostelijk Partnerschap (OP), met name door in te gaan op het voorstel van het CvdR om de OP-academie voor openbaar bestuur op te richten;

40.

herhaalt dat binnen het hernieuwd partnerschap met het zuidelijk nabuurschap alle EU-instellingen lokale en regionale overheden dienen te beschouwen als belangrijke partners voor duurzame ontwikkeling, om daardoor een nieuwe dynamiek voor decentralisatiehervormingen tot stand te brengen;

41.

roept de Commissie op om de rol te erkennen die lokale en regionale overheden mede kunnen spelen bij de totstandbrenging van vrede en welvaart in derde landen, met initiatieven als het Nicosia-initiatief — een concreet voorbeeld van peer-to-peersamenwerking;

42.

dringt aan op een duidelijk plan voor een langetermijnverbintenis en financiële versterking van het Uniemechanisme voor civiele bescherming en de instrumenten daarvan, zowel wat rampenpreventie en paraatheid als wat het collectieve reactiecapaciteit in noodsituaties betreft. Ook dringt het CvdR er bij de Commissie op aan om regionale en lokale ervaringen met rampenbeheer op te nemen in het onlangs opgerichte kennisnetwerk op het gebied van Europese civiele bescherming;

Cohesie, onze fundamentele waarde

43.

onderstreept de cruciale rol van het cohesiebeleid en dringt er daarom op aan dat steden en regio’s de kans krijgen om optimaal gebruik te maken van NextGenerationEU, zodat zij de in het kader van het cohesiebeleid geplande duurzame langetermijninvesteringen kunnen consolideren;

44.

verzoekt de Commissie in haar “evaluatieverslag” over de uitvoering van de faciliteit voor herstel en veerkracht (RRF), dat uiterlijk in juli 2022 moet worden ingediend (artikel 16 van de RRF-verordening), verslag uit te brengen over de betrokkenheid van de lokale en regionale overheden bij de uitvoeringsfase van de nationale plannen voor herstel en veerkracht (NRRP’s); Het CvdR dringt aan op volledige eerbiediging van het partnerschapsbeginsel en de uitvoering ervan in het Fonds voor een rechtvaardige transitie (JTF) en de faciliteit voor herstel en veerkracht (RRF), alsook op snelle goedkeuring van alle NRRP’s;

45.

is verheugd dat de Commissie de evaluatie van de economische governance nieuw leven heeft ingeblazen, en meent dat de tijd rijp is om het begrotingskader van de EU opnieuw te bezien om te vermijden dat overheidsinvesteringen en openbare diensten opnieuw het kind van de rekening worden;

46.

betreurt het dat de Commissie niet heeft overwogen het medefinancieringspercentage van 100 % en de de-minimisdrempel in het kader van het corona-investeringsinitiatief plus met een jaar te verlengen, rekening houdend met de budgettaire beperkingen waarmee regionale en lokale overheden nog steeds te kampen hebben;

47.

is ingenomen met het besluit om het strategisch partnerschap van de EU met de ultraperifere gebieden te vernieuwen, zodat naar behoren rekening kan worden gehouden met de gevolgen van de COVID-uitbraak en de EU-steun kan worden aangepast;

48.

is bezorgd over de trage goedkeuring van de partnerschapsovereenkomsten in de lidstaten, gezien de lage absorptie van de beschikbare structuurfondsen, en stelt een nauwe samenwerking tussen de regio’s en de EU-instellingen voor om het goedkeuringspercentage te versnellen, ook dat voor de operationele programma’s;

49.

verzoekt de Commissie om, naast de bestaande website voor beleggersbetrekkingen, een speciale website voor de uitgifte van Europese obligaties te creëren, met de volledige geaggregeerde gegevens voor alle verhandelde obligaties en schatkistpapier in het kader van NextGenerationEU en de groene obligaties van NextGenerationEU;

50.

benadrukt dat er behoefte is aan een beleidskader op EU-niveau om grensoverschrijdende openbare diensten op efficiënte wijze op te zetten en te beheren. Het CvdR bepleit voorts een robuuster rechtskader om ervoor te zorgen dat de samenwerking tussen regionale en lokale actoren in EU-grensregio’s wordt ondersteund en dat er minimumnormen komen voor grensoverschrijdende samenwerking in geval van crises, zodat de openbare dienstverlening op peil kan worden gehouden;

51.

betreurt het dat verscheidene maatregelen in het kader van de voor 2022 geplande strategie voor duurzame en slimme mobiliteit niet terug te vinden zijn in het werkprogramma van de Commissie, met name met betrekking tot gecombineerd vervoer, River Information Services en de efficiëntie van het internationale spoorvervoer. Het CvdR is evenwel verheugd dat “multimodale digitale mobiliteitsdiensten” in het werkprogramma zijn opgenomen en onderstreept dat collectief openbaar vervoer, dat vaak rechtstreeks door de lokale en regionale overheden wordt georganiseerd als diensten van algemeen economisch belang, in dit initiatief centraal moet staan;

52.

herhaalt dat de Europese pijler van sociale rechten snel moet worden ingevoerd en dat er indicatoren moeten komen “die verdergaan dan het bbp” om de vooruitgang op economisch, sociaal en milieugebied te meten, teneinde de transitie naar een duurzame welzijnseconomie te vergemakkelijken;

53.

ziet reikhalzend uit naar de aanbeveling inzake het minimuminkomen, als een stap op weg naar uitbanning van armoede in de EU en als een hoognodige follow-up van de richtlijn inzake passende minimumlonen;

54.

is ingenomen met de oprichting van het Europees platform voor de bestrijding van dakloosheid, als eerste stap (waar het CvdR al jarenlang voor pleit) in de richting van een doeltreffender beleid inzake dakloosheid;

55.

dringt er bij de Commissie op aan om in haar komende Europese zorgstrategie terdege rekening te houden met de recente werkzaamheden van het CvdR inzake zorgpersoneel en zorgdiensten;

56.

ziet uit naar het onderwijspakket van de Commissie en onderstreept dat het van belang is te zorgen voor synergie en samenhang met de toekomstige initiatieven om de digitale vaardigheden te verbeteren;

57.

is ingenomen met het voorgestelde programma Aim, Learn, Master, Achieve (ALMA) en benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat de aan het programma toegewezen middelen stroken met het grote aantal jongeren zonder werk, scholing of stage (NEET’s) in de EU;

58.

onderstreept dat de Europese onderzoeksruimte handen en voeten moet krijgen door regionale innovatie-ecosystemen te ondersteunen via een strategische en gecoördineerde benadering van alle overheidsniveaus, en ziet ernaar uit om samen met de Commissie het concept van regionale EOR-hubs te ontwikkelen;

59.

steunt de uitvoering van de Horizon-missies als moedige stappen om maatschappelijke uitdagingen aan te gaan, maar onderstreept ook dat er een doeltreffend systeem van multilevel governance moet komen om combinatie van de missies met lokale en regionale ontwikkelingsstrategieën en de innovatiefinanciering via de structuurfondsen en de COVID-herstelmaatregelen mogelijk te maken;

60.

betreurt het dat het werkprogramma niet rept van slimme specialisatie, als sleutelconcept om de versnippering van verschillende programma’s en beleidsmaatregelen ter bevordering van innovatie tegen te gaan;

61.

betreurt het dat zijn voorstel voor een nieuwe Europese toerismestrategie 2030/2050 in het werkprogramma van de Commissie voor 2022 niet wordt genoemd; verzoekt de Commissie een nieuwe ambitieuze visie op duurzaam toerisme voor te leggen waarin zowel rekening wordt gehouden met de gevolgen van COVID-19 als met het groene en digitale herstel;

62.

draagt zijn voorzitter op om deze resolutie aan de Europese Commissie, het Europees Parlement, de Sloveense, Franse en Tsjechische voorzitterschappen van de Raad van de EU en de voorzitter van de Europese Raad te doen toekomen.

Brussel, 1 december 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  COR-2020-01392-00-00-RES-TRA.

(2)  COR-2021-02507-00-00-RES-TRA.

(3)  COR-2021-03857-00-00-RES-TRA.

(4)  https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/12979-Civil-liability-adapting-liability-rules-to-the-digital-age-and-artificial-intelligence/public-consultation_nl


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 97/7


Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over het voorstel voor een Europees Jaar van de jeugd

Ingediend door de fracties van EVP, PSE, Renew Europe, ECR, EA en De Groenen

(2022/C 97/02)

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

gezien het voorstel van de Europese Commissie voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie over het Europees Jaar van de jeugd 2022 (1),

1.

is ingenomen met het voorstel van de Europese Commissie om 2022 uit te roepen tot Europees Jaar van de jeugd en steunt de algemene bedoeling van het voorstel, namelijk om de deelname van jongeren aan het democratische en maatschappelijke leven te stimuleren en de talentontwikkeling en de persoonlijke, sociale en professionele ontwikkeling van jongeren in een groenere, digitalere en inclusievere Unie te ondersteunen;

2.

benadrukt dat het Europees Jaar van de jeugd 2022 een kans moet zijn om de deelname van jongeren aan het democratische leven aan te moedigen ter versterking van zowel de participerende als de representatieve democratie, niet alleen door hen op de hoogte te brengen van beleidsmaatregelen die op hen van toepassing zijn, maar ook door hen te betrekken bij het opstellen, invoeren en implementeren ervan;

3.

onderstreept in dit verband dat jongeren bij de besluitvorming op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau betrokken moeten worden, ook voor beleid met betrekking tot de groene en digitale transitie, waar generatieverschillen merkbaar zijn. Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar het glazen plafond waarop jongeren stuiten als zij daadwerkelijk aan het politieke leven willen deelnemen; in dit verband onderstreept het Comité de sleutelrol van lokale en regionale overheden bij het bevorderen van de participatie van jongeren in de lokale democratie of voor de ondersteuning van lokale jongerenorganisaties, jeugdraden en jongerenparlementen;

4.

benadrukt wat dit betreft hoe belangrijk de Conferentie over de toekomst van Europa is om de Europese identiteit en het Europees burgerschap op basis van gemeenschappelijke waarden te bevorderen en het democratisch tekort in de EU terug te dringen; verzoekt het Europees Parlement, de Raad van de EU en de Europese Commissie ervoor te zorgen dat de inbreng die jongeren via verschillende kanalen, zoals het Europees jeugdevenement (EYE2021), leveren ten volle in aanmerking wordt genomen;

5.

is van mening dat, om ervoor te zorgen dat het Europees Jaar van de jeugd een duurzame invloed heeft en het sectoroverschrijdende karakter van het jeugdbeleid te onderkennen, een aanvullende doelstelling van het Jaar moet zijn om in alle beleidsterreinen van de EU op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau een jongerenperspectief te integreren;

6.

is bereid het programma “Jonge gekozen politici” meer te laten doorwerken in zijn eigen werkzaamheden en de beste voorbeelden van dit programma met andere belanghebbenden te delen; wijst er in dit verband op dat de lokale CvdR-dialogen een doeltreffend middel zijn om de open tweezijdige communicatie met burgers, met name jongeren, over de politieke agenda van de EU te verbeteren en hun standpunten onder de aandacht van de EU-besluitvormers te brengen;

7.

is ingenomen met het belang dat aan inclusiviteit wordt gehecht en ziet in dat de doelstellingen van het Europees Jaar van de jeugd alleen kunnen worden verwezenlijkt als rekening wordt gehouden met de behoeften en ambities van alle jongeren, in al hun diversiteit, en met het streven naar gelijke kansen. Het gaat hierbij ook om jongeren uit landelijke, perifere en minder ontwikkelde regio’s, en uit sociaal diverse of kwetsbare groepen; het kan daarbij gaan om hun sociaaleconomische achtergrond, geslacht, ras, religie, seksuele geaardheid, afkomst of handicap;

8.

is van mening dat het Jaar zich niet zou moeten beperken tot jongeren uit de 27 EU-lidstaten, maar ook jonge migranten en jongeren uit de uitbreidingslanden zou moeten omvatten;

9.

is van oordeel dat het Europees Jaar een impuls zou moeten geven aan de solidariteit tussen de generaties en zo zou moeten zorgen voor grotere sociale, economische en territoriale samenhang en meer inclusieve samenlevingen; wijst in dit verband op de toenemende demografische veranderingen, met sterke territoriale verschillen, als gevolg van onder meer “braindrain” en “brain gain”. In het Europees Jaar zou de aandacht moeten uitgaan naar de enorme gevolgen van dergelijke veranderingen voor jongeren als het gaat om solidariteit tussen de generaties, het beroepsleven, en de kloof tussen stad en platteland;

10.

wijst erop dat jongeren door de COVID-19-crisis aanzienlijke tegenslagen te verduren hebben gekregen op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid, geestelijke gezondheid en financieel inkomen; zou graag zien dat in het Europees Jaar meer wordt ingezet op de bestrijding van jeugdwerkloosheid en onzekere arbeidsomstandigheden voor jongeren, inclusief onbetaalde stages, dat de toegang tot huisvesting wordt verbeterd en dat er nieuwe fatsoenlijke banen voor hen worden gecreëerd, terwijl ook naar het cruciale belang van toekomstbestendige vaardigheden moet worden gekeken;

11.

benadrukt dat het belangrijk is om lokale en regionale overheden en andere belanghebbenden, waaronder de particuliere sector en instanties uit de tertiaire sector, te betrekken bij de uitvoering van maatregelen om jongeren een plaats op de arbeidsmarkt te garanderen; is van mening dat onderwijs- en opleidingsstelsels de jongeren competenties moeten bijbrengen die beter zijn afgestemd op de behoeften van de arbeidsmarkt, waardoor jongeren gemakkelijker de vaardigheden en middelen kunnen verwerven die zij nodig hebben om zelfstandig te worden en aan dit proces deel te nemen, en dat hierop vooral in grensoverschrijdende gebieden moet worden gelet;

12.

dringt aan op speciale aandacht voor ondernemerschap onder jongeren door jonge ondernemers te ondersteunen, onder meer door voor hen de toegang tot financiering te vergemakkelijken, met extra zorg voor opleidingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups, aangezien zij wat dit betreft vaak op moeilijkheden stuiten. Ook moet worden ingezet op maatregelen om de aanwerving van jongeren te stimuleren. Verder is het van belang om kinderen van jongs af aan waarden en vaardigheden bij te brengen op het gebied van o.a. ondernemerschap, innovatie, kritisch denken, besluitvorming, omgaan met onzekerheid, leiderschap, samenwerking en acceptatie van succes en mislukking;

13.

verwacht dat het Europees Jaar een mijlpaal wordt voor de verwezenlijking van de doelstelling van het actieplan van de Europese pijler van sociale rechten — het aantal kinderen dat risico loopt op armoede of sociale uitsluiting moet in 2030 met vijf miljoen zijn gedaald — en de uitvoering van de Europese kindergarantie, waarmee de lidstaten vrije toegang tot voor- en vroegschoolse educatie en opvang, onderwijs en schoolactiviteiten, ten minste één gezonde maaltijd per schooldag, gezondheidszorg, gezonde voeding en adequate huisvesting voor kinderen waarborgen;

14.

wijst op het grote belang van Europese investeringen in onderwijs en cultuur, alsook in burgerschapsvorming en mediageletterdheid, die voor jongeren essentieel is om zich veilig een weg te kunnen banen door de informatie op onder meer sociale media, en om alert te kunnen zijn op desinformatie; dringt er bovendien op aan om op Europees niveau te investeren in wetenschappelijk onderzoek door jongeren;

15.

herhaalt zijn voornemen om — voortbouwend op het Europees Jaar van de spoorwegen — samen met de Europese Commissie het DiscoverEU-initiatief verder te ontwikkelen en geografisch inclusiever te maken, regionale regelingen te ondersteunen die geïnspireerd zijn op DiscoverEU, en dit initiatief te koppelen aan culturele evenementen en kansen in Europese steden en regio’s;

16.

acht het een goede zaak dat de Europese Commissie van plan is studies en onderzoek te verrichten naar de situatie van jongeren in de EU; daarbij zou zij ook iets moeten doen aan het gebrek aan gegevens over jongeren op lokaal en regionaal niveau, dat regionale en lokale overheden ernstig belemmert bij het uitstippelen en uitvoeren van een doeltreffend, op maat gesneden en plaatsgebonden jeugdbeleid;

17.

is ingenomen met het voorstel om vergaderingen van door de lidstaten aangewezen nationale coördinatoren te beleggen om de organisatie van het Europees Jaar van de jeugd te coördineren, en stelt voor dat het CvdR als waarnemer wordt betrokken bij deze vergaderingen van de nationale coördinatoren;

18.

is ingenomen met de aanbevelingen van de jonge gekozen politici van het CvdR over het Europees Jaar van de jeugd en verzoekt de Europese Commissie daar zoveel mogelijk rekening mee te houden bij het ontwerpen en uitvoeren van de activiteiten en initiatieven in het kader van het Europees Jaar van de jeugd;

19.

erkent dat de prijs “Europese Jongerenhoofdstad” een initiatief is dat jongeren mondiger maakt, hun rol ten volle erkent, en hun behoeften en idealen op Europees en lokaal niveau onder de aandacht brengt; is dan ook van oordeel dat moet worden gestreefd naar complementariteit tussen de “Europese Jongerenhoofdstad”-prijs en het Europees Jaar van de jeugd, zodat beide elkaar versterken en een groter bereik krijgen;

20.

benadrukt dat het bedrag dat de Europese Commissie uittrekt voor het Europees Jaar van de jeugd 2022 voor een aanzienlijk deel moet bestaan uit middelen van andere EU-programma’s dan Erasmus+ en het Europees Solidariteitskorps, zonder dat daardoor de uitvoering van bestaande projecten in het gedrang komt. Bovendien moeten lokale en regionale overheden gedurende 2022 en daarna toegang hebben tot financiering voor projecten ter ondersteuning van lokale jongereninitiatieven;

21.

dringt er bij het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie op aan snel overeenstemming te bereiken over het Europees Jaar van de jeugd, zodat de activiteiten in januari 2022 kunnen beginnen;

22.

draagt zijn voorzitter op om deze resolutie aan de Europese Commissie, het Europees Parlement, de Sloveense, Franse en Tsjechische voorzitterschappen van de Raad van de EU en de voorzitter van de Europese Raad te doen toekomen.

Brussel, 2 december 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  COM(2021) 634 final.


ADVIEZEN

Comité van de Regio's

Interactio — hybride — 147e plenaire zitting CvdR, 1.12.2021-2.12.2021

28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 97/10


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over samen zorgen voor betere regelgeving

(2022/C 97/03)

Rapporteur:

Piero Mauro ZANIN (IT/EVP), voorzitter en lid van de regioraad van Friuli-Venezia Giulia

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Samen zorgen voor betere regelgeving

Brussel, 29.4.2021

COM(2021) 219 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Het herstel in de EU ondersteunen door betere regelgeving

1.

benadrukt dat het systeem van “betere regelgeving” door de OESO wordt beschouwd als een van de meest geavanceerde regelgevingsbenaderingen ter wereld, en dat het potentieel heeft om kwaliteitsvolle en toekomstbestendige wetgeving op te leveren waarmee de grote uitdagingen van de Europese Unie op het gebied van milieu, digitalisering en sociale transformatie kunnen worden aangegaan.

2.

Het CvdR is het ermee eens dat EU-wetgeving Europese meerwaarde moet opleveren, administratieve lasten moet beperken tot het minimum dat evenredig is ten aanzien van de met de betrokken regelgeving beoogde doelstellingen, duidelijk en transparant moet zijn, en de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid in acht moet nemen.

3.

Aangezien de Europese regelgeving ten uitvoer wordt gelegd door de lidstaten, de regio’s en de lokale overheden, is het essentieel dat het systeem van “betere regelgeving” recht doet aan de multilevel governance-dimensie in de Europese Unie. Zonder de betrokkenheid van de bestuursniveaus die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van de EU-regels, kan er geen sprake zijn van kwaliteitswetgeving waarmee gemeenschappelijke doelstellingen kunnen worden nagestreefd. De Europese Commissie zou daarom in de hele beleidscyclus prioriteit moeten geven aan samenwerking met de lokale en regionale overheden, vooral die met wetgevende bevoegdheden, door middel van een op multilevel governance gebaseerde werkmethode.

4.

Democratisch verkozen lokale en regionale overheden hebben nog altijd geringe invloed op de totstandkoming van de EU-regels die zij moeten uitvoeren; deze overheden en het CvdR, hun institutionele vertegenwoordiger op EU-niveau, moeten een grotere rol krijgen in de Europese governance.

5.

Het is lovenswaardig dat de Commissie haar rol als hoedster van de Verdragen versterkt, haar blik heeft gericht op en zich meer zal inzetten voor een doeltreffendere handhaving van de tenuitvoerlegging van EU-wetgeving, en de lidstaten, regio’s en gemeenten met het oog hierop ondersteuning bij de doeltreffende en correcte uitvoering van het Gemeenschapsrecht zal bieden. Ook de agenda voor betere regelgeving zal er wel bij varen dat de wetgeving meer en beter ten uitvoer wordt gelegd.

6.

De Commissie zou moeten nagaan hoe regionale parlementen nauwer bij het EU-beleidsvormingsproces kunnen worden betrokken, voortbouwend op het mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing waarin de Verdragen voorzien, zodat zij een reële positieve bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van actieve subsidiariteit (1).

7.

De tijd is nu rijp om samen voor betere regelgeving te zorgen, vanuit een bottom-upbenadering, waarbij de instrumenten voor betere regelgeving — waarvan er in de regio’s reeds vele worden toegepast — worden verbeterd en op elkaar worden afgestemd zodat ze verenigbaar zijn, en goede praktijken en beschikbare gegevens worden gedeeld.

8.

Het is een goede zaak dat de Europese Commissie de burgers via raadplegingen meer bij de Europese beleidsvorming wil betrekken, maar het CvdR moedigt haar aan om daarvoor ook voort te bouwen op het vermogen van de lokale en regionale overheden en het CvdR om de punten van zorg van de burgers in kaart te brengen, over te brengen en op dit gebied een bemiddelende rol te spelen.

9.

Het CvdR is het ermee eens dat beleidsmaatregelen gebaseerd moeten zijn op gedegen analyses en wetenschappelijk bewijs, zodat onder meer de economische, sociale, gender- en milieugevolgen ervan stelselmatig kunnen worden beoordeeld.

10.

Het CvdR steunt het voornemen van de Commissie om de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) te mainstreamen in de besluit- en beleidsvorming van de EU, onder meer door een betere analyse van en betere communicatie over voorstellen inzake duurzame ontwikkeling. Het nastreven van de SDG’s mag niet wordt ondermijnd door administratieve en regelgevingslasten, en er moet in gelijke mate rekening worden gehouden met de economische, de sociale, de gender- en de milieudimensie van duurzame ontwikkeling; het CvdR roept zowel de lidstaten als de lokale en regionale overheden op dezelfde praktijk te volgen.

11.

Het CvdR is het ermee eens dat het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” in alle sectoren moet worden toegepast, overeenkomstig de langetermijnstrategie van de EU voor 2050 (2) en de Agenda 2030 (3); het dringt erop aan dat de lokale en regionale overheden, die een sleutelrol vervullen bij de uitvoering van het milieu-, klimaat-, sociaal en energiebeleid, bij de programmering en het beheer van de middelen worden betrokken. Het CvdR verwijst naar zijn advies over de Europese klimaatwet (4) en beveelt aan om rekening te houden met de kosten van niet-optreden, aangezien dit aanzienlijke, langdurige en niet onmiddellijk zichtbare gevolgen kan hebben.

12.

Het CvdR verzoekt de Commissie, de lidstaten en de lokale en regionale overheden onderling verenigbare regels uit te vaardigen om de obstakels en bureaucratische moeilijkheden uit de weg te ruimen die het herstel vertragen en zo het welzijn van de burgers in gevaar brengen; de Commissie zou de regio’s, met name grensoverschrijdende en minder ontwikkelde regio’s, moeten steunen bij het bevorderen van gemeenschappelijke regels, uitgaande van bestaande ervaringen met samenwerking tussen grensgebieden en kwetsbare gebieden, zoals de Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS’en).

13.

De EU-instellingen, de lidstaten en de lokale en regionale overheden worden opgeroepen om, elk voor het deel dat hen aanbelangt, uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de taskforce Subsidiariteit, Evenredigheid en “Minder en efficiënter optreden” (5); deze aanbevelingen zouden moeten worden geactualiseerd in het licht van de lessen die uit de pandemie zijn getrokken, de doelstellingen van de groene, digitale en sociale transitie, en de totstandbrenging van rechtvaardigere, veerkrachtigere en gelijkere economieën en samenlevingen in het kader van NextGenerationEU.

14.

Het CvdR roept ook op tot een herziening van het interinstitutioneel akkoord “Beter wetgeven”, alsook van de bijbehorende richtsnoeren en toolbox, waarbij recht moet worden gedaan aan de meerlagige dimensie van het Europese wetgevingsproces, zoals voorgesteld door de taskforce Subsidiariteit (6). Het benadrukt dat het van belang is om de kennis en het gebruik van de instrumenten in het kader van “Beter wetgeven” te verspreiden onder de lidstaten en de lokale en regionale overheden, met name degene met wetgevende bevoegdheden. Er dient maximaal aandacht te worden besteed aan het taalkundige aspect, het delen van terminologie en correcte vertaling, wat sleutelfactoren zijn voor het verwezenlijken van de gemeenschappelijke doelstellingen op het gebied van beter wetgeven op alle bestuursniveaus.

Een gedeelde inspanning

15.

Er kan geen sprake zijn van kwaliteitswetgeving indien geen rekening wordt gehouden met de resultaten van eerdere wetgeving. Veel regio’s hebben in hun eigen wetten herzieningsclausules opgenomen om ervoor te zorgen dat er gegevens beschikbaar zijn over de effecten van wetgeving. Het CvdR is het ermee eens dat het een taak is voor alle Europese, nationale, regionale en lokale instellingen om gegevens te delen die in een gemeenschappelijk feitenregister worden verzameld.

16.

Het CvdR ziet het nut in van de oprichting van een gemeenschappelijk wetgevingsportaal, en beveelt aan om dit portaal onder de aandacht te brengen door middel van communicatie-initiatieven in alle lidstaten.

17.

De websites van de lokale en regionale overheden kunnen helpen om de openbare raadplegingen van de Commissie beter onder de aandacht te brengen door de oproepen tot het indienen van bijdragen te verspreiden, en eventueel door stabiele netwerken van contactpersonen te bevorderen om feedback en verzoeken te verzamelen van eindgebruikers, wier inbreng van cruciaal belang is voor de verwezenlijking van de groei- en ontwikkelingsdoelstellingen.

Betere communicatie met belanghebbenden en het grote publiek

18.

Het CvdR is ingenomen met het voornemen van de Commissie om de raadplegingen gerichter, duidelijker en gebruiksvriendelijker te maken, onder meer door middel van evenwichtigere, gestructureerde, minder technische en begrijpelijke vragenlijsten. Het juicht toe dat de openbare raadplegingen en de routekaarten worden samengebracht in één “oproep tot het indienen van feitenmateriaal” op de portaalsite “Uw mening telt!”. Het benadrukt dat de vragenlijsten tegelijkertijd in alle EU-talen moeten worden vertaald om de participatie van belanghebbenden overal en op alle niveaus mogelijk te maken.

19.

Het CvdR zou graag zien dat lokale en regionale overheden, gezien hun specifieke kenmerken, vaker het voorwerp zijn van gerichte raadplegingen. Het beveelt de Commissie aan om het CvdR te raadplegen bij de ontwikkeling van open raadplegingen en routekaarten in het geval van voorstellen die aanzienlijke gevolgen hebben voor de subnationale bestuursniveaus, en om de lokale en regionale overheden via het CvdR te betrekken bij een decentrale en stelselmatige informatiecampagne over de jaarlijkse werkprogramma’s van de Europese Commissie.

20.

De Conferentie over de toekomst van Europa (CoFoE) is een uitstekende gelegenheid voor een dialoog met de burgers. Het CvdR herinnert aan zijn advies over “Lokale en regionale overheden in permanente dialoog met de burgers”, en benadrukt dat de CoFoE moet worden gezien als een gelegenheid om de manier waarop de EU functioneert en door de burgers wordt ervaren, te heroverwegen en te hervormen (7). Het CvdR moet een sleutelrol spelen in de CoFoE en de rol van de lokale en regionale overheden, met name die met wetgevende bevoegdheden, in de democratische werking van de EU moet worden versterkt, net als de territoriale dimensie van het Europese beleid.

21.

Deelname van de burgers aan de EU-beleidsvorming moet worden bevorderd; het CvdR herinnert in dit verband aan zijn voorstel om een pan-Europees netwerk voor dialoog op basis van vrijwillige participatie van de burgers (CitizEN) op te zetten, dat, indien het tijdens de CoFoE wordt getest, een structureel mechanisme voor adequate voorlichting en participatie van de burgers kan opleveren waardoor hun politieke langetermijnbetrokkenheid kan toenemen.

Meer transparantie

22.

Het CvdR beveelt aan om het wetgevingsproces zo transparant mogelijk te maken en ervoor te zorgen dat de burgers voor ieder wetgevingsvoorstel volledige toegang hebben tot de beschikbare gegevens, cijfermateriaal, studies en uitgevoerde evaluaties.

23.

Het is van essentieel belang dat het CvdR toegang krijgt tot een selectie documenten voor trialoogvergaderingen, mits het al een advies over het voorstel in kwestie heeft opgesteld of aan het opstellen is op grond van artikel 307 VWEU, zodat het kan beoordelen of de wijzigingen die tijdens deze vergaderingen worden besproken relevant zijn vanuit regionaal of lokaal oogpunt en een nieuw advies rechtvaardigen. Toegang tot deze documenten zou het CvdR in staat stellen zijn rol als adviesorgaan te vervullen en zou de doeltreffendheid of het nuttige effect (“effet utile”) van de Verdragsbepalingen die betrekking hebben op het Comité waarborgen.

24.

De Commissie wordt verzocht koppelingen tot stand te brengen tussen databanken, registers, archieven en portaalsites, waaronder Midas, en de bekendheid ervan bij het publiek te vergroten via gerichte voorlichtings- en opleidingsinitiatieven, onder meer via het CvdR en de verenigingen van lokale en regionale overheden.

25.

Het is positief dat de Commissie meer wil doen om openbare raadplegingen en de behandeling van de reacties daarop te verbeteren. Momenteel is niet helder hoe de Commissie de afzonderlijke reacties weegt, terwijl dat met het oog op de democratische transparantie op dit gebied wel noodzakelijk is. In ieder geval dient de Commissie bij de indiening van haar wetgevingsvoorstellen in het bijzonder rekening te houden met de bijdragen van de regionale overheden die bevoegd zijn op de door de raadpleging bestreken gebieden.

Nieuwe instrumenten voor verdere vereenvoudiging en verlichting van de administratieve lasten

26.

Het CvdR is het ermee eens dat het tijd is om meer aandacht te besteden aan de gevolgen van wetgeving in termen van financiële kosten en lasten voor lokale en regionale overheden, burgers, huishoudens en bedrijven, met name micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, die de economische ruggengraat van Europa zijn.

27.

Het verzoekt de Commissie om bij de toepassing van de “one in, one out”-aanpak, waarmee de Commissie zich tot doel stelt nieuwe lasten die uit haar wetgevingsvoorstellen voortvloeien te compenseren door op hetzelfde beleidsterrein vergelijkbare lasten weg te nemen, ervoor te zorgen dat in (aanvangs)effectbeoordelingen een evaluatie wordt opgenomen van de mogelijke, territoriaal gedifferentieerde gevolgen van elk wetgevingsinitiatief. De toepassing van dit beginsel mag er echter niet toe leiden dat de doelstellingen van de wetgeving en de strikte economische, sociale en milieunormen van de EU in het gedrang komen. Het CvdR verwacht voorts dat de methoden voor het meten en verminderen van de lasten gebaseerd zijn op een empirisch onderbouwde aanpak met betrekking tot het compenseren van administratieve lasten en de kosten van het uitblijven van maatregelen, zodat zij vervolgens een gemeenschappelijk hulpmiddel worden voor beleidsmakers op alle niveaus en dat ze in alle beleidsfases die wetgevingsvoorstellen doorlopen zullen worden toegepast, tot en met de uitvoering ervan op nationaal, regionaal en lokaal niveau.

28.

Nieuwe Europese wetgevingsinitiatieven moeten een meerwaarde voor de EU opleveren, en het is van cruciaal belang ervoor te zorgen dat de voorgestelde maatregelen en verplichtingen eenvoudig zijn en op doeltreffende en doelmatige wijze ten uitvoer kunnen worden gelegd om de overeengekomen beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. Het CvdR dringt aan op meer transparantie en verantwoordingsplicht en op minder administratieve lasten voor bedrijven, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s). De EU zou een doelstelling moeten vaststellen ter vermindering van de totale uit EU-wetgeving voortvloeiende regeldruk voor bedrijven.

29.

Sommige lidstaten en regio’s hebben naar aanleiding van de “Small Business Act” reeds methoden ingevoerd ter beoordeling van de lasten die wetgeving met zich meebrengt voor bedrijven; het CvdR moedigt de uitwisseling aan van beste praktijken op het gebied van compenserende maatregelen, instrumenten, methoden en verzamelde gegevens.

30.

Om de lasten te verminderen en de processen te vereenvoudigen, moet worden geïnvesteerd in de toepassing van digitale oplossingen waarmee de systemen van overheidsdiensten kunnen worden gemoderniseerd door ze aan te passen aan het tempo en de behoeften van het bedrijfsleven.

31.

Het CvdR verzoekt de Commissie en de lidstaten de ondernemingen, met name micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, te ondersteunen bij de investeringen, ook op het gebied van opleiding en om- en bijscholing, die nodig zijn om zich aan te passen aan de desbetreffende Europese normen.

32.

Wetgeving moet zo worden herzien en vereenvoudigd dat belemmeringen voor de uitvoering ervan, ook op grensoverschrijdend niveau, worden weggenomen en dat wetten doeltreffender, transparanter en begrijpelijker worden voor de eindgebruiker, of dat nu een burger of een bedrijf is. Positief in dit verband is het werk dat is verricht in het kader van het “Jaarlijks lastenoverzicht 2020”, waarin overeenkomstig het interinstitutioneel akkoord van 2016 inzake “Beter wetgeven” verslag wordt uitgebracht over de maatregelen die zijn genomen om de lasten te verminderen en de wetgeving te vereenvoudigen.

33.

Het CvdR onderschrijft de doelstelling die reeds was vervat in het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit), dat nu wordt versterkt met de oprichting van het Fit for Future (F4F)-platform. Het is ingenomen met de versterkte rol van het CvdR in het platform, met drie vertegenwoordigers in de regeringsgroep — waarmee deels tegemoet wordt gekomen aan de bezwaren van het Comité ten aanzien van de governance en de doeltreffendheid van het eerdere Refit-platform — en met RegHub (Netwerk van regionale hubs ter beoordeling van de uitvoering van EU-beleid). Het herhaalt zijn steun voor het Fit4F-platform en zijn toezegging om de samenwerking met de Europese Commissie te intensiveren, en herinnert eraan dat het Comité bij uitstek in staat is om via zijn leden, netwerken en andere gerichte initiatieven, zoals RegHub (8), stelselmatig input van de lokale en regionale overheden te verzamelen.

34.

RegHub biedt, via de raadpleging van belanghebbenden, meerwaarde voor de ontwikkeling van een Europese databank over het effect van de uitvoering van EU-wetgeving; ook ondersteunt RegHub de uitvoering van EU-wetgeving door informatie te verspreiden en een klimaat te scheppen dat bevorderlijk is voor de uitwisseling van goede praktijken, alsook voor de beoordeling van vorderingen en resultaten. Met het oog op continuïteit en samenhang bij de vereenvoudiging zou het nuttig kunnen zijn om het RegHub-netwerk te activeren voor richtlijnen en verordeningen die reeds het voorwerp zijn geweest van raadplegingen en herzieningen, teneinde de uitvoering ervan te ondersteunen. Het CvdR verzoekt de Commissie financiële langetermijnsteun te overwegen voor de ontwikkeling en consolidatie van RegHub als instrument voor beter wetgeven.

35.

Het CvdR acht het van essentieel belang dat de deelname van regio’s, provincies en steden aan RegHub zo veel mogelijk wordt uitgebreid en nodigt de lidstaten tevens uit het netwerk te gebruiken voor de invoering van systemen voor de verzameling van territoriale gegevens en informatie.

Onze toolkit verbeteren

36.

Het CvdR is van mening dat een van de lessen die uit de pandemie kunnen worden getrokken, is dat voortekens van toekomstige verschijnselen zo vroeg mogelijk moeten worden opgepikt, zodat er snel op kan worden gereageerd en op zijn minst de meest verwoestende effecten ervan kunnen worden beperkt. Het wijst erop dat het voor beleidsmakers van belang is over volledige en actuele wetenschappelijke gegevens te beschikken om strategieën te formuleren die zijn toegesneden op de uitdagingen, en wijst nogmaals op de noodzaak van nauwe en continue samenwerking met de wetenschappelijke en onderzoeksgemeenschap.

37.

Het CvdR hoopt dat de methode voor de integratie van strategische prognoses in de beleidsvorming zal worden gespecificeerd in de toolbox voor betere regelgeving, en dat rekening zal worden gehouden met het lokale en regionale perspectief. Er zij aan herinnerd dat de lokale en regionale overheden en het CvdR bij uitstek in staat zijn om bij te dragen aan strategische prognoses.

38.

De Commissie wordt verzocht rekening te houden met de bijdragen van het CvdR aan de oprichting van het gemeenschappelijke wetgevingsportaal, met inbegrip van adviezen, territoriale effectbeoordelingen (TEB’s), RegHub-verslagen, studies en documentatie over wetgevingsvoorstellen en herzieningen. Ook zou het CvdR graag meewerken aan technische verbeteringen van de “Uw mening telt!”-portaalsite, om bij te dragen tot een beter inzicht in specifieke lokale kenmerken en om de toegang voor lokale en regionale overheden te vergemakkelijken.

39.

Het CvdR hoopt dat de Commissie de lokale en regionale impact van beleid meer zichtbaarheid zal geven door de richtsnoeren voor betere regelgeving te herzien en de instrumenten en methodes van de toolbox voor de vaststelling van effecten in het algemeen, en territoriale effecten in het bijzonder, te actualiseren, waarbij deze flexibel genoeg worden gemaakt om in verschillende situaties en op alle niveaus te worden gebruikt.

40.

Concepten als beoordeling van de effecten op het platteland, beoordeling van de effecten op stedelijke omgevingen en beoordeling van grensoverschrijdende effecten maken alle deel uit van het ruimere concept van territoriale effectbeoordeling; het uit elkaar halen van deze concepten mag niet in strijd zijn met de doelstelling van empirisch onderbouwde en plaatsgebonden beleidsvorming.

41.

Het CvdR is ingenomen met de voortdurende inspanningen die door de Commissie (en met name het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek en DG Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling) en in het kader van het EGTS-ESPON-programma worden geleverd voor de verdere ontwikkeling van methodologische instrumenten voor de beoordeling van territoriale effecten. Zelfs wanneer een volledige TEB niet mogelijk is of niet relevant wordt geacht, zouden er andere soorten effectbeoordelingen moeten worden uitgevoerd, op het hoogste niveau van territoriale gedetailleerdheid dat de bestaande statistische gegevens toelaten.

42.

“Territoriale blindheid” heeft negatieve gevolgen voor de kwaliteit van de beleidsvorming. Het gebrek aan voldoende subnationale gegevens in veel belangrijke indexen en scoreborden (zoals de index voor de digitale economie en samenleving (DESI), het sociaal scorebord, de SDG’s) en de afwezigheid of onvoldoende kwaliteit van subnationale analyses bij prognoses van de Europese instellingen kunnen negatieve en blijvende gevolgen hebben voor de Unie als geheel, voor de territoriale cohesie en voor het leven van individuele burgers. De richtsnoeren en de toolbox voor betere regelgeving moeten dan ook duidelijke signalen geven en nuttige instrumenten aanreiken om ervoor te zorgen dat TEB’s gedurende de hele beleidscyclus op grote schaal worden gebruikt, en dat ook andere soorten effectbeoordelingen (bv. op sociaal, economisch of milieugebied) op subnationaal niveau worden uitgevoerd.

43.

Het CvdR zou graag zien dat de lokale en regionale overheden meer worden betrokken, om met het oog op TEB’s gegevens en informatie beschikbaar te stellen waartoe instanties op Europees niveau slechts beperkt toegang hebben. Het verzoekt de Commissie om via het CvdR en RegHub de verschillende modellen voor het uitvoeren van TEB’s, op basis van de door ESPON ontwikkelde modellen, beter bekend te maken bij de lokale en regionale overheden; dit zal een cultuur van evaluatie en van empirisch onderbouwde en plaatsgebonden beleidsvorming bevorderen, zowel bij de voorbereiding van wetgeving als bij de omzetting en uitvoering ervan, uitgaande van een op multilevel governance gebaseerde werkmethode.

44.

Het CvdR zou graag zien dat het eventuele ontbreken van een effectbeoordeling voor een wetgevingsvoorstel wordt gemotiveerd, met name in het geval van voorstellen met een potentiële territoriale impact.

45.

Het CvdR is het eens met de aanbevelingen van de taskforce (9) inzake actieve subsidiariteit, aangezien het de zichtbaarheid van de acties en de democratische legitimiteit van de Unie ten goede komt wanneer besluiten worden genomen op het niveau dat het dichtst bij de burger staat. Het dringt er bij de Commissie op aan om bij de beoordeling van subsidiariteit rekening te houden met de reeds bestaande vormen van decentralisatie in de Unie, ook op belastinggebied, aangezien deze toetsing gebaseerd moet zijn op de bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende bestuursniveaus.

46.

Het CvdR dringt er bij de medewetgevers en de lidstaten op aan stelselmatig gebruik te maken van het subsidiariteitsschema; regionale parlementen worden aangemoedigd om het schema te gebruiken wanneer zij nagaan of EU-wetgevingsvoorstellen stroken met het subsidiariteitsbeginsel in de zin van Protocol nr. 2 bij het VWEU.

47.

De Commissie en de lidstaten worden verzocht om, met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de groene en de digitale transitie, de lokale en regionale overheden te betrekken bij alle stadia van de besluitvorming, zowel op Europees niveau (bij raadplegingen en ex ante- en ex postevaluaties) als op nationaal niveau (bij het uitstippelen van beleid, van wetgeving tot het opstellen en uitvoeren van plannen, programma’s en beleidsinstrumenten die de grootste impact hebben op steden en regio’s), teneinde de samenhang te waarborgen. Het CvdR pleit ervoor om, in de lijn van de aanbevelingen van de taskforce (10), de wijze waarop de regio’s door de lidstaten worden betrokken bij de uitvoering van de nationale plannen voor herstel en veerkracht en de doelstellingen van de Green Deal te actualiseren, uitgaande van een op multilevel governance gebaseerde werkmethode, met het oog op een groene, digitale en sociaal eerlijke transitie.

48.

Het CvdR is ingenomen met de inspanningen om de kwaliteit van de beoordelingen door middel van onafhankelijk toezicht te verbeteren en steunt de oprichting van de Raad voor regelgevingstoetsing (11) (RvR), aangezien met het permanente karakter, de nieuwe samenstelling en het uitgebreide mandaat van de RvR deels tegemoet wordt gekomen aan de bezorgdheid van het CvdR over de doeltreffendheid ervan. Het Comité herhaalt zijn oproep om in de RvR een permanent lid op te nemen dat door het CvdR wordt aangewezen. Het dringt er bij de Europese Commissie op aan de ontwerp-evaluaties en ontwerp-effectbeoordelingen die aan de RvR worden overgemaakt, beschikbaar te stellen, zodat het CvdR zijn bijdragen aan het programma voor betere regelgeving beter kan beoordelen en gerichter kan maken. Het Comité verzoekt de RvR te overwegen om de RegHub-verslagen over de tenuitvoerlegging te gebruiken als instrument voor het beoordelen van wetgevingsvoorstellen, en wijst erop dat het bereid is zijn samenwerking met de RvR te intensiveren.

De belangrijke rol van handhaving

49.

Het CvdR verbindt zich ertoe al zijn onderzoeks- en analyse-instrumenten en -methodes voor territoriale gegevens, met inbegrip van de RegHub-raadplegingen, samen te brengen in één pakket voor betere wetgeving, om zo een sterkere koppeling tot stand te brengen met de toolbox voor betere regelgeving van de Commissie en met de instrumenten van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement. Het spoort de Commissie en de lidstaten aan de in dat kader geboden ondersteuning voor de omzetting van richtlijnen, de uitvoering van verordeningen en de correcte toepassing van EU-voorschriften uit te breiden tot de lokale en regionale overheden.

50.

In de lijn van de aanbevelingen van de taskforce Subsidiariteit (12) beveelt het CvdR aan dat de lokale en regionale overheden samenwerken bij de voorbereiding van nationale uitvoeringsplannen die een meerwaarde kunnen hebben ten opzichte van de door de Europese Commissie ontwikkelde plannen.

51.

De Commissie stelt terecht dat de lidstaten en de regio’s bewuster moeten worden gemaakt van “gold-plating” (overregulering); zoals in het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven is bepaald, moeten aanvullende voorschriften die bij de omzetting van Europese wetgeving op nationaal niveau als onontbeerlijk worden beschouwd, herkenbaar worden gemaakt in de omzettingsmaatregel of in de daarmee verband houdende documenten (13). Daarnaast wordt aanbevolen om met name bij de uitvoering van programma’s onder gedeeld beheer en bij nationale aanbestedingsregels af te zien van gold-plating, om overregulering te voorkomen.

Brussel, 1 december 2021.

De voorzittervan het Europees Comité van de Regio’s

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Advies van het CvdR over “Betere regelgeving: inventarisatie en verdere inzet”, CDR 2579/2019.

(2)  https://ec.europa.eu/clima/policies/strategies/2050_nl

(3)  https://ec.europa.eu/international-partnerships/sustainable-development-goals_nl

(4)  https://cor.europa.eu/nl/our-work/Pages/OpinionTimeline.aspx?opId=CDR-1361-2020

(5)  Verslag van de Taskforce Subsidiariteit, Evenredigheid en “Minder en efficiënter optreden”, https://ec.europa.eu/info/files/report-task-force-subsidiarity-proportionality-and-doing-less-more-efficiently_nl

(6)  Aanbeveling 8.

(7)  Advies van het CvdR over “Lokale en regionale overheden in permanente dialoog met de burgers”, https://cor.europa.eu/nl/our-work/Pages/OpinionTimeline.aspx?opId=CDR-4989-2019

(8)  Netwerk van regionale hubs ter beoordeling van de uitvoering van EU-beleid, https://cor.europa.eu/nl/our-work/Pages/network-of-regional-hubs.aspx

(9)  Verslag van de Taskforce Subsidiariteit, Evenredigheid en “Minder en efficiënter optreden”, https://ec.europa.eu/info/files/report-task-force-subsidiarity-proportionality-and-doing-less-more-efficiently_nl

(10)  Aanbeveling 4.

(11)  CvdR-advies over de “EU-agenda voor betere regelgeving”, https://cor.europa.eu/nl/our-work/Pages/OpinionTimeline.aspx?opId=CDR-4129-2015

(12)  Aanbeveling 5 van de taskforce Subsidiariteit, Evenredigheid en “Minder en efficiënter optreden”.

(13)  Punt 43 van het akkoord.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 97/17


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het Europees kankerbestrijdingsplan

(2022/C 97/04)

Rapporteur:

Birgitta SACRÉDEUS (SE/EVP), lid van de provincieraad van Dalarna

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over het Europees kankerbestrijdingsplan

COM(2021) 44 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

herinnert eraan dat het prioriteit wil geven aan de “bescherming van de volksgezondheid op Europees niveau” en dat het lokale en regionale overheden wil “ondersteunen in de strijd tegen kanker en epidemieën door middel van grensoverschrijdende samenwerking en modernisering van de gezondheidszorgstelsels” (1).

2.

Het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) stelt vast dat de primaire verantwoordelijkheid voor het gezondheidsbeleid weliswaar bij de lidstaten ligt, maar dat de EU de nationale maatregelen kan aanvullen en ondersteunen en wetgeving kan vaststellen voor specifieke sectoren, steeds met inachtneming van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel en ook rekening houdend met de verschillende bestaande gezondheidszorgstructuren en nationale voorkeuren in elke lidstaat.

3.

Het zou een goede zaak zijn als er, bijvoorbeeld tijdens de debatten in het kader van de Conferentie over de toekomst van Europa, op EU-niveau zou worden nagedacht over de bevoegdheden op het gebied van gezondheid, ook al blijft het gezondheidsbeleid in de eerste plaats een zaak van de lidstaten.

4.

Het CvdR dringt er bij de Europese instellingen op aan ervoor te zorgen dat in het rechtskader voor de toekomstige Europese gezondheidsunie rekening wordt gehouden met de bevoegdheden van lokale en regionale overheden op het gebied van volksgezondheid, aangezien maar liefst 19 van de 27 lidstaten ervoor hebben gekozen om de hoofdverantwoordelijkheid voor de gezondheidszorg bij de lokale en regionale overheden te leggen. Tegelijkertijd moet in de gezondheidsstrategieën van de lidstaten rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van de regio’s en moeten de lokale en regionale overheden die de gezondheidszorg trachten te verbeteren hierin maximaal worden ondersteund.

5.

Het is duidelijk dat kanker een enorme bedreiging vormt voor de burgers en de gezondheidszorgstelsels van de EU, aangezien in 2020 bij 2,7 miljoen mensen in de EU kanker werd vastgesteld en 1,3 miljoen mensen aan deze ziekte zijn overleden (volgens gegevens van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek over 2020). Gezien de verwachte vergrijzing van de bevolking in de EU zal het aantal kankerpatiënten bovendien nog toenemen, aangezien kanker vaker voorkomt bij ouderen.

6.

Als gevolg van de COVID-19-crisis hebben er in 2020 veel minder kankerscreenings plaatsgevonden en zijn er minder kankerdiagnoses gesteld en behandelingen uitgevoerd. Daardoor is de toestand van veel mensen verslechterd en is er een achterstand ontstaan op het gebied van diagnoses, waardoor een nog lang aanhoudende sterke stijging van het aantal kankergevallen wordt verwacht, zodat het risico bestaat dat de COVID-19-crisis zal worden gevolgd door een kankercrisis. Volgens onderzoek van de European Cancer Organisation zijn er in 2020 als gevolg van de pandemie 1,5 miljoen minder gevallen van kanker aan het licht gekomen en zijn er 100 miljoen kankerscreenings niet uitgevoerd. Terwijl ongeveer een miljoen kankerpatiënten niet kon worden gediagnosticeerd, kreeg een op de twee kankerpatiënten in Europa niet de chirurgische ingreep of chemotherapie die hij of zij nodig had, en krijgt één op de vijf die nog steeds niet.

7.

Het CvdR dringt aan op een discussie over de vraag hoe de kennis van EU-burgers op het gebied van gezondheid kan worden verbeterd, zodat zij blootstelling aan risicofactoren kunnen vermijden of verminderen en patiënten meer inzicht krijgen in vormen van preventie, diagnoses en behandelingsopties, en beter voor zichzelf kunnen zorgen en kunnen omgaan met hun situatie. Het is van essentieel belang dat de lokale en regionale overheden bij deze discussie worden betrokken, zodat de kennis van EU-burgers op het gebied van gezondheid kan worden verbeterd.

Europees kankerbestrijdingsplan

8.

Het CvdR staat vierkant achter het plan van aanpak van de Europese Commissie om kanker in Europa te bestrijden, dat gericht is op de gehele ziektecyclus: van preventie, vroegtijdige opsporing, diagnose en behandeling (waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan kwetsbare bevolkingsgroepen, zoals ouderen) tot kwaliteit van leven voor kankerpatiënten en mensen die de ziekte hebben overleefd.

9.

Het kankerbestrijdingsplan is een belangrijke stap op weg naar het aanpakken van de toename van het aantal kankergevallen en het zorgen voor preventie om schade te voorkomen of beperken, vroegtijdige opsporing, diagnose en behandeling, alsook het waarborgen van de levenskwaliteit van de getroffen personen en hun naasten.

10.

Het CvdR stelt met tevredenheid vast dat het Europees kankerbestrijdingsplan erop gericht is de mogelijkheden voor het delen van medische en wetenschappelijke gegevens en het potentieel van digitalisering optimaal te benutten, en dat zowel kankerpatiënten als zorgverleners dankzij de toekomstige Europese ruimte voor gezondheidsgegevens op een veilige manier toegang zullen krijgen tot elektronische gezondheidsgegevens voor preventie en behandeling en deze gegevens onderling en over de grenzen heen in de EU zullen kunnen delen. De lidstaten moeten garanderen dat deze gegevens ook op lokaal en regionaal niveau beschikbaar zijn.

11.

Belangrijk is ook dat er een strategie voor palliatieve zorg wordt ontwikkeld die uitgaat van een multidisciplinaire aanpak, waarbij niet alleen ondersteuning en zorg wordt geboden aan de patiënt, maar ook aan zijn of haar verzorgers en gezinsleden. Wanneer de diagnose kanker wordt gesteld bij kinderen en de ontwikkeling van de ziekte de levenskwaliteit en -verwachting kan beïnvloeden, moet de zorg in handen liggen van speciaal daarvoor opgeleide professionals.

12.

Het CvdR steunt het initiatief van de Commissie om een kenniscentrum voor kanker op te richten om wetenschappelijke en technische initiatieven op het gebied van kanker op EU-niveau beter te coördineren; daarbij valt te denken aan het verzamelen van gegevens via nationale instanties voor kankerregistratie, de mogelijkheid voor kankerpatiënten om toegang te krijgen tot hun gezondheidsgegevens en deze te delen, of het gebruik van artificiële intelligentie (AI) om de kwaliteit van kankerscreening te verbeteren.

13.

De oprichting van een kenniscentrum is lovenswaardig, maar dit centrum moet zich ook bezighouden met de coördinatie van ongebruikelijke behandelingen en behandelingen voor zeldzame vormen van kanker, evenals met aangepaste behandelingen voor ouderen met kanker in de zin dat er een persoonlijk behandeltraject wordt uitgezet dat op de patiënt is gericht en niet alleen op de kenmerken van de tumor.

14.

In het Europese kankerbestrijdingsplan moeten preventie en vroegtijdige diagnose van kanker centraal staan, aangezien (volgens de WHO) 30-50 % van de gevallen van kanker kan worden voorkomen en ook het sterftecijfer kan worden teruggedrongen door een snellere diagnose en betere zorg voor kankerpatiënten.

15.

Het CvdR dringt aan op maatregelen om de voordelen van een gezonde levensstijl onder de aandacht te brengen en belangrijke risicofactoren aan te pakken, zoals kanker als gevolg van roken, schadelijk alcoholgebruik, obesitas en gebrek aan lichaamsbeweging, blootstelling aan verontreinigende en kankerverwekkende stoffen, aan straling en aan bepaalde infecties. Het Comité staat ook achter maatregelen om de voordelen van preventie en schadebeperking onder de aandacht te brengen.

16.

Belangrijk is wel dat de maatregelen om mensen bewuster te maken van het gevaar van blootstelling aan verontreinigende en kankerverwekkende stoffen worden afgestemd op het EU-actieplan “Naar een gezonde planeet voor iedereen — Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” (COM(2021) 400), en op de “strategie voor duurzame chemische stoffen — Op weg naar een gifvrij milieu” (COM(2020) 667 final), zodat er bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het kankerbestrijdingsplan eventueel gebruik kan worden gemaakt van synergieën.

17.

Voor het bedrijfsleven en de lokale en regionale overheden is een belangrijke taak weggelegd bij het bevorderen van een gezonde levensstijl en het verminderen van de blootstelling aan verontreinigende en kankerverwekkende stoffen.

18.

Het CvdR is ingenomen met de maatregelen die de Commissie wil nemen om tot een “tabaksvrije generatie” te komen en roept op tot soortgelijke ambitieuze plannen om het alcoholgebruik terug te dringen. Het CvdR steunt het voorstel om alcoholhoudende dranken verplicht te voorzien van een etiket waarop de voedingswaarde en mogelijke gezondheidsrisico’s staan vermeld.

19.

Het CvdR dringt aan op meer samenwerking tussen gezondheids- en sociale diensten, vooral op lokaal en regionaal niveau, om burgers meer bewust te maken van een gezonde levensstijl en informatie te geven over wat zij zelf kunnen doen om hun kans op kanker te verkleinen. Momenteel wordt slechts 3 % van het budget voor gezondheidszorg besteed aan gezondheidsbevordering en ziektepreventie.

20.

Het CvdR is blij met de campagne “HealthyLifestyle4All”, die in 2021 is gelanceerd en gericht is op meer lichaamsbeweging en gezonde voeding en zal bijdragen aan de doelstellingen van het kankerbestrijdingsplan en van het huidige, door de WHO uitgeroepen “decennium van gezond ouder worden”.

21.

Het CvdR waardeert het streven van de Commissie om meer jongens en meisjes te vaccineren tegen het humaan papillomavirus (HPV) door meer voorlichting te geven. Daarnaast stelt het voor om zowel jongens als meisjes verplicht HPV-vaccinatie aan te bieden, aangezien dit het aantal gevallen van baarmoederhalskanker en sommige mond- en keelkankers drastisch kan verminderen.

22.

Gerichte screening op borst-, colorectale en baarmoederhalskanker is uiteraard een goede zaak, maar dit soort screening zou zodra er voldoende wetenschappelijke onderbouwing voor is en uit kosten-batenanalyses blijkt dat zulks gerechtvaardigd is zo snel mogelijk moeten worden uitgebreid tot andere vormen van kanker, zoals prostaat- en longkanker. Het is niet alleen belangrijk om kanker vroegtijdig op te sporen, maar ook om een goed functionerende infrastructuur en zorgketen te hebben.

23.

Het CvdR constateert dat er grote verschillen bestaan in zowel de incidentie van kanker als het aantal kankergerelateerde sterfgevallen tussen en binnen de lidstaten, en benadrukt dat iedereen hetzelfde recht moet hebben op hoogwaardige zorg, diagnose en behandeling en gelijke toegang tot geneesmiddelen, ongeacht waar men woont.

24.

Het CvdR staat kritisch tegenover het gebrek aan gegevens op regionaal niveau over de incidentie en mortaliteit van kanker, die nodig zijn om trends vast te stellen en/of ongelijkheden op het gebied van kankerpreventie en -behandeling aan te pakken, en verzoekt de Commissie om zo spoedig mogelijk een begin te maken met het geplande register voor ongelijkheden bij kanker met het oog op een betere preventie en behandeling van de ziekte.

25.

Het CvdR dringt er bij de lidstaten op aan de kankerzorgtrajecten van hun respectieve gezondheidsstelsels te herzien om ongelijkheden op het gebied van toegankelijkheid, kostendekking, terugbetaling, zorgpremies en eigen bijdragen te verminderen.

26.

Vermeldenswaardig zijn in dit verband de “gestandaardiseerde zorgtrajecten” die in sommige lidstaten (bv. Zweden en Denemarken) zijn ingevoerd als goede praktijk om sneller onderzoek naar kanker en een snellere start van de behandeling mogelijk te maken.

27.

Het CvdR stelt met genoegen vast dat kankeronderzoek meer aandacht krijgt doordat de strategie wordt gekoppeld aan de missie inzake kanker van het onderzoeksprogramma Horizon Europa, teneinde het potentieel van digitalisering en nieuwe instrumenten, zoals het Europees initiatief voor kankerbeeldvorming of het verbeterde Europees informatiesysteem voor kanker, te benutten en zodoende levens te redden.

28.

Het CvdR wijst op de mogelijkheden van precisiegeneeskunde, waarbij niet alleen wordt gekeken naar de moleculaire eigenschappen van de tumor, maar ook naar de eigenschappen van de persoon die de tumor heeft, nu er snel vooruitgang wordt geboekt op het gebied van onderzoek en innovatie, waardoor op maat gesneden innovatieve diagnostiek en behandelingen en kankerpreventiestrategieën mogelijk worden die beter zijn afgestemd op de specifieke patiënt en het soort kanker.

29.

Het CvdR is ingenomen met de oprichting van het EU-netwerk van nationale integrale kankercentra, dat grensoverschrijdende samenwerking en patiëntenmobiliteit vergemakkelijkt, voor een betere toegang tot hoogwaardige diagnostiek en behandelingen zorgt en onderwijs, onderzoek en klinische proeven faciliteert.

30.

Het CvdR roept de lidstaten op om ervoor te zorgen dat er per land ten minste één kankercentrum volgens de OESI-normen wordt geaccrediteerd.

31.

Het CvdR stelt voor om, in het kader van de richtlijn grensoverschrijdende gezondheidszorg, aanbevelingen inzake normen voor screening of kankerbeeldvorming in het buitenland mogelijk te maken of patiënten toe te staan om naar een andere lidstaat dan hun lidstaat van verblijf te gaan voor een kankerbehandeling.

32.

Het CvdR onderstreept dat het tekort aan geneesmiddelen al lang een probleem is in de gezondheidszorg, maar tijdens de COVID-19-pandemie nog schrijnender is geworden. Het CvdR wijst er in verband met het waarborgen van de toegang tot essentiële geneesmiddelen en innovatie op dat er dringend maatregelen moeten worden genomen om voor een betere beschikbaarheid van generieke en biosimilaire geneesmiddelen te zorgen (2).

33.

Het CvdR staat achter het voorstel om onderzoek te doen naar eventuele herbestemming van bestaande geneesmiddelen, maar vindt het belangrijk dat er voldoende klinisch bewijs is voor de werkzaamheid en de veiligheid van geneesmiddelen voor de patiënt, waarbij naast overlevingskansen ook andere, voor ouderen bijzondere relevante aspecten in aanmerking moeten worden genomen. Dit is niet alleen belangrijk voor de patiënt zelf, maar ook voor de gezondheidszorg en voor degenen die de kosten dragen, om zich een oordeel te kunnen vormen over de inzet van nieuwe therapieën. Het CvdR herinnert eraan dat betaalbare geneesmiddelenprijzen een voorwaarde zijn om patiënten de noodzakelijke medische behandeling te kunnen bieden en ervoor te zorgen dat de houdbaarheid van de gezondheidszorg niet in het geding komt.

34.

Het CvdR stelt voor de mogelijkheid te onderzoeken om het gemeenschappelijke inkoopsysteem van de EU uit te breiden, gebruik te maken van gemeenschappelijke prijsonderhandelingen en voor geneesmiddelen tegen kanker een strategische reserve aan te leggen en daarbij rekening te houden met de verschillende behoeften van de lidstaten en regio’s en de verschillende sociaaleconomische situaties.

35.

Het CvdR dringt erop aan dat het “recht om te worden vergeten”, d.w.z. het recht van kankerpatiënten en nabestaanden om hun medische geschiedenis niet te laten registreren door banken en verzekeringsmaatschappijen, zodat zij wat de toegang tot financiële diensten betreft op voet van gelijkheid met anderen worden behandeld, in de Europese wetgeving wordt opgenomen.

36.

Het CvdR staat achter het voorstel om een zogeheten “smartcard voor overlevenden van kanker” in te voeren en gebruik te maken van doeltreffende en duurzame methoden voor de ondersteuning en monitoring van oudere overlevenden, om de communicatie en/of coördinatie tussen gezondheidswerkers en patiënten te verbeteren, vooral waar het gaat om de eigen ervaringen van de patiënt.

37.

Het CvdR stelt vast dat veel mensen nog lang na de kankerdiagnose en hun eerste behandeling lichamelijke en geestelijke gezondheidsproblemen ondervinden; zo hebben vooral oudere kankerpatiënten soms nog lang last van functionele en cognitieve achteruitgang die verband houdt met de kankerbehandeling. Voor de ontwikkeling van doeltreffender zorg en revalidatie is het dan ook belangrijk dat inzicht wordt verworven in hoe elk individu, naargelang van zijn of haar kwetsbaarheid, op de behandeling reageert en welke invloed de behandeling heeft op zijn of haar geestelijke gezondheid, en dat er ook op alle fronten iets wordt gedaan met deze kennis. Daarom is het van essentieel belang dat er zorgmodellen voor ouderen met kanker worden ontwikkeld, waarin een totaalaanpak wordt gepromoot, evenals het gebruik van instrumenten om vast te stellen wat een patiënt aankan.

38.

Het CvdR benadrukt dat de ondersteuning van en zorgverlening aan kankerpatiënten door mantelzorgers, zoals ouders en familieleden, noodzakelijk is maar ook een zware belasting vormt. Daarom moeten lokale sociale steunmaatregelen worden gepland om het evenwicht tussen werk en privéleven voor mantelzorgers te verbeteren.

39.

Het CvdR dringt erop aan dat in alle initiatieven die gericht zijn op familieleden, met name gezinsleden, duidelijk rekening wordt gehouden met het perspectief van het kind, zodat ook de specifieke situatie en behoeften van broers en zussen aan bod komen, zulks in overeenstemming met het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind.

40.

Het CvdR is verheugd dat de Commissie ook aandacht heeft voor kanker bij kinderen, maar vindt dat zij ook oog zou moeten hebben voor kanker bij ouderen, die net als kanker bij kinderen andere eigenschappen heeft. Daarnaast zou het kankerbestrijdingsplan van de EU moeten worden aangevuld met initiatieven om de ontwikkeling van kwalitatief hoogwaardige follow-upregisters in de EU-lidstaten te bevorderen en ervoor te zorgen dat regelgevende instanties zoals het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) te allen tijde toegang hebben tot gegevens over de doeltreffendheid en bijwerkingen van geneesmiddelen.

41.

Het CvdR is van mening dat in het voorgestelde onderzoek naar volwassen overlevenden van kanker ook moet worden nagegaan onder welke voorwaarden kinderen die kanker hebben overleefd, kunnen teruggaan naar school, kunnen gaan studeren of kunnen gaan werken en welke problemen zij daarbij ondervinden. Ook in de initiatieven ter bevordering van herintreding op de arbeidsmarkt moet rekening worden gehouden met overlevenden van kinderkanker.

42.

Het CvdR zou graag zien dat er een plan wordt uitgewerkt om de behoefte aan specifieke vaardigheden in de gezondheidszorg aan te pakken, met name op het gebied van kanker en de risicofactoren daarvan, omdat het aantal kankergevallen als gevolg van onder meer de demografische ontwikkelingen zal toenemen. Hierbij valt te denken aan actie op meerdere fronten, zoals de totstandbrenging van een gezonde leefomgeving, de bevordering van goed werkgeverschap, het zoeken naar nieuwe oplossingen, samenwerkingsverbanden, werkwijzen en nieuwe technologie, en duurzame werkgelegenheid.

Brussels, 1 december 2021.

De voorzittervan het Europees Comité van de Regio’s

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  PB C 440 van 18.12.2020, blz. 131.

(2)  https://webapi2016.COR.europa.eu/v1/documents/cor-2020-05525-00-00-ac-tra-nl.docx/content


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 97/21


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de uitvoering van de faciliteit voor herstel en veerkracht

(2022/C 97/05)

Rapporteur:

Rob JONKMAN (NL/ECR), wethouder van Opsterland

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Algemeen

1.

verwelkomt de faciliteit voor herstel en veerkracht (RRF) als een ambitieus en tijdig instrument voor de EU om sterker uit de COVID-19-crisis te komen en de groene en digitale transities te versnellen. Het Comité onderschrijft de mening van de Europese Commissie dat de meeste lidstaten een goede prestatie hebben geleverd door in relatief korte tijd de nationale herstel- en veerkrachtplannen (NRRP’s) op te stellen;

2.

is zich ervan bewust dat de NRRP’s in meerdere lidstaten slechts deel uitmaken van bredere nationale herstelplannen en wijst op de noodzaak om op Europees niveau te komen tot meer uitwisseling van ervaringen en een integrale aanpak om uit de crisis te komen en de economie van de EU robuuster en duurzamer te maken met oog op de toekomst;

3.

wijst erop dat het Europees Semester als beheersmechanisme voor het als “faciliteit” aangeduide fonds zich nog altijd kenmerkt door een gecentraliseerde en top-downaanpak die niet geschikt is voor een instrument waarmee de economische, sociale en territoriale samenhang moet worden versterkt. Het Comité merkt hierbij op dat hierbij van groot belang is dat de NRRP’s goed worden uitgevoerd, met een objectieve en transparante verdeling van de middelen, in nauw partnerschap met de lokale en regionale overheden, sociale partners en ngo’s, op basis van de beginselen van subsidiariteit en multilevel governance en een geïntegreerde aanpak van onderaf. Hoe groter het eigenaarschap in een lidstaat is, hoe groter de kans op een succesvolle uitvoering van de NRRP’s;

4.

onderstreept dat de lokale en regionale autoriteiten (LRA’s) vanaf het begin van de uitbraak van de pandemie vooraan stonden in de strijd tegen de COVID-19-crisis en de sociaaleconomische gevolgen daarvan, zowel met eigen beleidsmaatregelen als door het uitvoeren en handhaven van besluiten van nationale overheden;

5.

brengt hierbij onder de aandacht dat de COVID-19-crisis voor veel gemeenten en regio’s heeft geleid tot een daling van de inkomsten en een verhoging van de uitgaven. Hiermee herhaalt zich de situatie van tijdens de kredietcrisis (2008-2011). Nog altijd is het niveau van investeringen van LRA’s niet terug op het niveau van vóór die economische en financiële crisis;

6.

herinnert eraan dat LRA’s, die verantwoordelijk zijn voor een derde van alle overheidsuitgaven en meer dan de helft van de publieke investeringen in de EU (1), vaak van staatswege over exclusieve bevoegdheden beschikken op bepaalde beleidsvelden die van cruciaal belang zijn voor de RRF. Het is van groot belang dat lokale en regionale overheden direct betrokken worden bij de uitwerking en uitvoering van de NRRP’s en de hervormingen en investeringen tot uitvoering brengen die, afhankelijk van de mate van economische, fiscale en financiële autonomie waarover zij op basis van het nationale wettelijke kader en het subsidiariteitsbeginsel beschikken, onder hun bevoegdheid vallen;

Betrokkenheid van lokale en regionale overheden in de voorbereiding van de NRRP’s

7.

stelt vast dat uit studies van het Comité, het EPC, de Konrad Adenauerstichting en de CPMR (2) blijkt dat LRA’s in de voorbereiding van de NRRP’s onvoldoende betrokken zijn geweest, en de mate waarin hun inbreng in de plannen is verwerkt in de meeste gevallen niet te achterhalen is;

8.

concludeert dat er daardoor een zeer divers beeld bestaat van de mate van betrokkenheid van lokale en regionale overheden in de voorbereiding van de NRRP’s en dat, hoewel in verschillende lidstaten LRA’s of hun verenigingen formeel zijn geconsulteerd over de conceptplannen, het over het algemeen onduidelijk is op welke manier raadpleging in de praktijk heeft plaatsgevonden en wat er met de decentrale inbreng in de plannen is gedaan;

9.

betreurt tevens dat de voorbereiding van de NRRP’s in de meeste lidstaten een top-downproces is geweest, wat het gevaar van centralisatie van belangrijke overheidsinvesteringen met zich meebrengt en zijn weerslag heeft op het uiteindelijke succes van de faciliteit voor herstel en veerkracht. Dat staat haaks op het belang van multilevel governance, het subsidiariteitsbeginsel en het proces van decentralisatie van bevoegdheden dat zich de afgelopen decennia in veel lidstaten heeft voorgedaan, niet in de laatste plaats wat betreft de programma’s voor de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF);

10.

stelt dat de wijze waarop de NRRP’s zijn opgesteld en LRA’s erbij zijn betrokken het eigenaarschap van de herstelplannen niet ten goede komt. Lessen uit het verleden van het Europees Semester leren ons dat veel landspecifieke aanbevelingen door het gebrek aan een duidelijke aanpak en eigenaarschap niet werden opgevolgd. Dit is eveneens te wijten aan de miskenning van de rol van de lokale en regionale overheden in het Europees Semester;

11.

spreekt zijn teleurstelling uit dat er in algemene zin geen goede opvolging is gegeven aan het advies van het Comité om LRA’s direct en als medeoverheden bij de voorbereiding van de NRRP’s te betrekken (3). Het Comité betreurt dat hiermee tevens de oproep in overweging nr. 34 van de RRF-verordening, waarin de lidstaten nadrukkelijk wordt gewezen op het belang om LRA’s bij voorbereiding en uitvoering van de herstelplannen te betrekken, slechts gedeeltelijk is opgevolgd. De voorbereidingsprocessen van de NRRP’s roepen ook vragen op over het respecteren van het subsidiariteitsbeginsel;

12.

herinnert aan de specifieke situatie van ultraperifere gebieden, waarvan de behoefte aan speciale aandacht in het Europees Semester door de Europese Commissie is onderkend;

13.

wijst er nogmaals op dat LRA’s als overheden het dichtst bij hun inwoners en bedrijven staan en daardoor het beste op de hoogte zijn van hun behoeften, problemen en ambities. Uiteindelijk zijn zij verantwoordelijk voor de uitvoering van de meeste nationale strategieën op lokaal niveau (die doorgaans top-down zijn geformuleerd en derhalve niet aansluiten op de plaatselijke behoeften). Daar komt bij dat LRA’s de meeste publieke diensten leveren aan hun inwoners en ondernemingen, en investeren in beleidsvelden die in de herstelplannen terugkomen. Het economisch en sociaal herstel, alsmede de groene en digitale transities kunnen daarom alleen maar slagen — in het bijzonder de digitalisering van de publieke administratie — als LRA’s direct bij de uitwerking en uitvoering van de NRRP’s betrokken worden. Zonder structurele inbreng van LRA’s wordt het politieke niveau dat het dichtst bij de burgers staat buiten spel gezet, waardoor de gestelde mijlpalen en doelstellingen niet worden gehaald. Het Comité stelt daarom voor dat de LRA’s of de nationale verenigingen die hen vertegenwoordigen kunnen deelnemen aan de planningscommissies en de onderhandelingen met de Europese Commissie;

14.

concludeert ook dat in de meeste NRRP’s geen verwijzingen zijn opgenomen naar de bijdragen aan het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s), terwijl de EU eerder heeft besloten dat haar beleid daar in generieke zin aan moet bijdragen. Daarom zou de Europese Commissie duidelijke indicatoren moeten vaststellen die door de lidstaten dienen te worden gevolgd;

15.

onderstreept dat de lidstaten en de EU-instellingen het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” (DNSH) strikt moeten toepassen op en in acht moeten nemen bij alle investeringen en hervormingen, met name duurzame investeringen die bijdragen tot de klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen. Het Comité dringt erop aan dat de Europese Commissie ervoor zorgt dat het verslagleggingssysteem operationeel is en dat bij de beoordeling van elke maatregel rekening wordt gehouden met de territoriale dimensie en met de deskundigheid van lokale en regionale overheden, aangezien die beoordeling op nationaal niveau plaatsvindt;

Betrokkenheid van lokale en regionale overheden in de uitvoering van de NRRP’s

16.

wijst er in het licht van het bovenstaande op dat de uitvoering van de NRRP’s op lokaal en regionaal niveau van cruciaal belang is en verzoekt de Commissie de lidstaten aan te moedigen de lokale en regionale autoriteiten actief en structureel bij dit proces te betrekken, en daartoe richtsnoeren te presenteren;

17.

wijst er hierbij op dat de cruciale rol van LRA’s zich niet alleen beperkt tot de uitvoering van de herstelplannen, maar ook tot de verdere planning en evaluatie van de NRRP’s;

18.

roept Europese verenigingen als CEMR, Eurocities en CPMR (4) op om gezamenlijk met het Comité lokale en regionale overheden en hun verenigingen te blijven informeren over (de uitvoering van) de NRRP’s en de rol die LRA’s hierin kunnen vervullen;

19.

roept de lidstaten op om de rol van lokale en regionale overheden in de uitvoering, verdere planning en evaluatie van de herstelplannen vast te leggen in de afspraken die met de Europese Commissie worden gemaakt over operationele regelingen (conform artikel 20, lid 6, RRF-verordening), alsmede in de individuele juridische verbintenissen over de financiële bijdragen (conform artikel 23 RRF-verordening) — met inachtneming van de constitutionele verhoudingen en bevoegdheidsverdelingen in de lidstaten, met name omdat in sommige lidstaten een deel van de uitvoering van de RRF onder verantwoordelijkheid van subnationale overheden valt. De lidstaten zouden in hun rapporten over de uitvoering van de RRF een sectie dienen op te nemen over de betrokkenheid van LRA’s, in lijn met overweging 34 van de RRF-verordening;

20.

wijst erop dat het scorebord voor het meten van de voortgang met en het verschaffen van informatie over de uitvoering van de NRRP’s operationeel moet zijn tegen 31 december 2021, zoals gedefinieerd in artikel 30 van de RRF-verordening, dient als uitgangspunt voor de dialoog voor herstel en veerkracht en rekening moet houden met regionale en lokale belangen. De Europese Commissie zou ervoor moeten zorgen dat de “territoriale dimensie” en de rol van de lokale en regionale overheden naar behoren tot uiting komen in het tweejarige scorebord. Ten behoeve van een inclusief monitoringsproces en objectieve visie op de uitvoering, is inzicht in de bereikte doelstellingen op lokaal en regionaal niveau essentieel, zonder dat dit tot buitensporige administratieve lasten voor de decentrale overheden leidt;

21.

verzoekt de Europese Commissie om de lidstaten eraan te blijven houden dat zij rekening blijven houden met de specifieke kenmerken van alle types en soorten regio’s bij de uitvoering van hun nationale herstel- en veerkrachtsplannen om zo een gebiedsgerichte uitvoering van de NRRP’s mogelijk te maken;

22.

is verheugd over de opname van “herstel- en veerkrachtdialogen” in de RRF-verordening. Het Comité wijst hierbij het Europees Parlement op het recht om conform artikel 26 van de RRF-verordening de Commissie om de twee maanden uit te nodigen om de stand van het herstel, de plannen van de lidstaten en voortgang van de uitvoering toe te lichten;

23.

roept de Europese Commissie op om regelmatig lidstaten en regio’s te consulteren en er ook voor te zorgen dat alle vereisten en beginselen, met name de beginselen van subsidiariteit en multilevel governance, tijdens de uitvoering van de NRRP’s zo goed mogelijk worden nageleefd en als referentiepunt dienen bij de besprekingen over de halfjaarlijkse voortgangsverslagen;

24.

gezien het belang van lokale en regionale betrokkenheid bij de uitvoering van de NRRP’s, roept het Comité het Parlement en de Commissie op om het Europees Comité van de Regio’s structureel te betrekken bij de “herstel- en veerkrachtdialogen” om daarmee de dialoog tussen alle EU instellingen en adviesorganen te bevorderen, zodat de regionale en lokale dimensie goed is geborgd;

25.

roept de 27 leden en hun plaatsvervangers van de gezamenlijke ECON-BUDG-werkgroep voor de toetsing van de faciliteit van herstel en veerkracht van het Europees Parlement op hun rol als “waakhond” van de uitvoering van de herstelplannen volledig te vervullen en het Comité en andere LRA-vertegenwoordigers regelmatig bij deze dialogen te betrekken. Benadrukt dat het Comité ook kan putten uit de expertise van zijn Green Deal-werkgroep en het Breedbandplatform ter ondersteuning van de monitoring van de cruciale groene en digitale doelstellingen;

Territoriale cohesie

26.

is verheugd over de verankering van de RRF in economische, sociale en territoriale cohesie via de rechtsgrondslag in artikel 175 VWEU en het feit dat cohesie is ingevoerd als een van de pijlers die zijn gedefinieerd in artikel 3 van de definitieve verordening;

27.

pleit ervoor dat de lidstaten de lokale en regionale overheden betrekken bij de kosten-batenanalyse van overheidsinvesteringen en hervormingen in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht op het gebied van cohesie, duurzaamheid en digitalisering, en de financieringsregelingen van de faciliteit in gedeeld of, waar van toepassing, direct beheer uitvoeren;

28.

wijst erop dat het essentieel is dat de verordening over de faciliteit voor herstel en veerkracht wordt uitgevoerd met volledige inachtneming van artikel 4, lid 2, VEU en de beginselen van bevoegdheidstoedeling, objectiviteit, non-discriminatie en gelijke behandeling. Zoals overeengekomen in de conclusies van de Europese Raad van december 2020 moet de begroting van de Unie (m.i.v. NextGenerationEU) worden beschermd tegen elke vorm van fraude, corruptie en belangenconflicten, teneinde een goed financieel beheer en de financiële belangen van de Unie te waarborgen;

29.

concludeert echter dat de territoriale cohesie slechts tot op zekere hoogte in de NRRP’s aan de orde komt. Sommige NRRP’s bieden informatie op lokaal en regionaal niveau en behandelen sociale, digitale en milieukwesties vanuit een territoriaal perspectief. De territoriale benadering wordt echter niet systematisch gestroomlijnd over alle beleidsterreinen heen;

30.

ziet de top-downaanpak van de meeste NRRP’s en de tekortschietende betrokkenheid van de lokale en regionale overheden als oorzaak hiervan en doet daarom een klemmend beroep op de Commissie en lidstaten om het partnerschapsbeginsel zoals vastgelegd in de Europese gedragscode inzake partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen te handhaven en uit te voeren;

31.

stelt dat door de centralistische aanpak territoriale verschillen over het hoofd zijn gezien, zowel in termen van uitdagingen als mogelijkheden. Het gevolg hiervan is dat de NRRP’s minder efficiënt kunnen zijn en minder impact hebben dan gewenst. Hierdoor lopen regio’s die al voor de uitbraak van de pandemie in hun ontwikkeling achterliepen, het risico op een nog grotere ontwikkelingsachterstand te worden gezet, zij het in werkgelegenheid, opleidingsniveau, bedrijfsondersteuning, digitalisering, mobiliteit of andere cruciale beleidsvelden;

32.

constateert bovendien dat door de ontoereikende betrokkenheid van LRA’s in de voorbereiding van de NRRP’s het risico dreigt dat de potentiële synergieën met het cohesiebeleid niet worden bereikt. Het gevaar dreigt dat investeringen van de herstelplannen en de programma’s van de ESIF elkaar overlappen, waardoor er concurrentie ontstaat tussen de herstelplannen en de ESIF-programma’s. Het feit dat de NRRP’s geen nationale cofinanciering vereisen en onder een speciaal staatssteunregime vallen, is nadelig voor de ESIF-programma’s. Er mag geen afbreuk worden gedaan aan de doelstellingen van het cohesiebeleid, waarmee wordt beoogd de verschillen tussen de regio’s onderling en de achterstand van de minst begunstigde regio’s te verkleinen;

33.

spreekt zijn verbazing uit over het feit dat er tot op heden geen duidelijke afstemming tussen de NRRP’s en de ESIF-programma’s tot stand is gekomen, omdat dit volgens artikel 17 van de RRF-verordening een verplichting is. Het Comité roept daarom de Commissie op om hier aandacht voor te vragen in de overeenkomsten die met de lidstaten over de NRRP’s worden afgesloten. De synergie tussen de NRRP’s en ESIF-programma’s zou ook een element moeten zijn in de jaarverslagen van de Commissie over de uitvoering van de RRF en de toetsing door het Parlement;

34.

vraagt ook aandacht voor de afstemming met de andere uit NextGenerationEU gefinancierde programma’s (bijv. React-EU). Een effectieve uitvoering door LRA’s wordt hierbij bemoeilijkt door de verschillende doorlooptijden van de herstelprogramma’s en het gebrek aan afstemming tussen de bestaande EU-programma’s en de nieuwe programma’s gefinancierd vanuit NextGenerationEU wat betreft de ambities voor een groene en digitale transitie;

35.

constateert dat bovendien in de NRRP’s nauwelijks verwijzingen zijn opgenomen naar andere Europese programma’s (bijv. CEF), waardoor voor de NRRP’s ook ten aanzien van die EU-programma’s nog nadere afstemming moet plaatsvinden;

Administratieve capaciteit

36.

beklemtoont dat terwijl de administratieve capaciteit in veel NRRP’s onderwerp is van de hervormingen in het kader van de landspecifieke aanbevelingen, sommige lidstaten niet voldoende aandacht besteden aan de versterking van de administratieve capaciteit op lokaal en regionaal niveau. Met name gezien de veelheid aan Europese programma’s en financiële steunmogelijkheden zou de administratieve capaciteit van veel lokale en regionale overheden moeten worden versterkt;

37.

benadrukt dat, om een goede uitvoering van het NRRP en een adequaat niveau van absorptie van RRF-middelen te waarborgen, lidstaten, indien van toepassing in nauwe samenwerking met de lokale en regionale overheden, de oprichting en/of uitbreiding van de administratieve capaciteit van lokale en regionale overheden kunnen verbeteren om zo tot een efficiënt gebruik van overheidsmiddelen te komen door mechanismen voor beleidscoördinatie, samenwerking, informatieoverdracht en specifieke en permanente opleidingssystemen samen te ontwikkelen en te ondersteunen;

38.

is daarom van mening dat het instrument voor technische ondersteuning (TSI) gemakkelijker beschikbaar moet worden gesteld om lokale en regionale overheden te ondersteunen, met name de minder ontwikkelde regio’s die te kampen hebben met de grootste capaciteitskloof, aangezien dit hen ervan weerhoudt om optimaal gebruik te maken van de RRF-steun bij het doorvoeren van investeringen en hervormingen;

Europees Semester

39.

wijst erop dat LRA’s als medeoverheden via investeringen, hervormingen en wetgeving een belangrijke rol spelen bij de totstandkoming van hervormingen die op basis van de landspecifieke aanbevelingen van het Europees Semester door middel van de NRRP’s worden uitgevoerd. De Europese Commissie zou samen met het Comité goede praktijkvoorbeelden en ervaringen over de betrokkenheid van de lokale en regionale overheden bij het Europees Semester openbaar moeten maken en moeten delen;

40.

verzoekt de Europese Commissie om de lokale en regionale overheden die in het verleden reeds problemen ondervonden bij de besteding van EU-middelen, actief te ondersteunen om daarin verbetering te brengen, zodat de NRRP’s overal in de EU met succes kunnen worden uitgevoerd;

41.

herhaalt daarom zijn oproep uit vorige adviezen (5) voor een gedragscode voor de inbreng van de lokale en regionale overheden in het kader van het Europees Semester. Deze gedragscode is urgenter en noodzakelijker dan ooit om het Europees Semester transparanter, inclusiever en democratischer maar ook doeltreffender te maken door de lokale en regionale overheden erbij te betrekken. Dit verhoogt het eigenaarschap op lokaal en regionaal niveau, waardoor de gewenste hervormingen beter in de lidstaten tot uitvoering komen;

42.

concludeert dat met een gedragscode voor partnerschap in het Europees Semester de top-downbenadering in de voorbereiding van de NRRP’s was voorkomen. Directe betrokkenheid van LRA’s als partners en medeoverheden had tot een betere verankering van de doelstelling voor economische, sociale en territoriale cohesie in de NRRP’s geleid;

43.

wijst de Commissie nogmaals op haar eigen mededeling over subsidiariteit van 23 oktober 2018 (6), waarin onder meer wordt erkend dat de lokale en regionale overheden verschillen van andere belanghebbenden, omdat zij het voortouw nemen bij de uitvoering van het recht van de Unie, en dat “er in veel gevallen ruimte is om de standpunten van de nationale en regionale parlementen en van de lokale en regionale overheden tijdens de wetgevingsprocedure beter te laten meewegen”. Het Comité roept de Commissie op daarin in de toekomst verbetering te brengen;

44.

concludeert ook dat de Commissie wat betreft het territoriale aspect in het Europees Semester stappen heeft gezet door in de landspecifieke aanbevelingen meer regionale elementen op te nemen en de relatie te leggen met de ESIF-programma’s. Hierdoor is het voor het Comité een logische en noodzakelijke stap dat er een gedragscode komt om de betrokkenheid van lokale en regionale overheden in het Europees Semester te formaliseren;

45.

eist ten minste dat de lidstaten voortaan in hun jaarlijkse nationale hervormingsprogramma’s (NHP’s) in het kader van het Europees Semester verslag uitbrengen over hun overleg met lokale en regionale overheden en belanghebbenden, in de geest van artikel 18, lid 4, punt q), van de RRF-verordening, en om de concrete impact van deze raadplegingen in detail te beschrijven;

46.

is van mening dat voor een goede uitvoering van de NRRP’s waarbij de lokale en regionale overheden regelmatig worden betrokken, een grondige hervorming van het Europees Semester noodzakelijk is, niet alleen in het licht van de lessen die zijn getrokken uit de voorbereiding van de NRRP’s, maar ook om er echt een instrument van te maken om de langetermijndoelstellingen van de EU te realiseren, of dat nu is in het kader van “Fit for 55”, de digitale transitie, of het bereiken van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) tegen 2030 en klimaatneutraliteit tegen 2050.

Brussel, 1 december 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  OESO, Key Data on Local and Regional Governments in the European Union (brochure), 2018. Beschikbaar op: https://www.oecd.org/regional/EU-Local-government-key-data.pdf

(2)  EPC en Konrad Adenauer Stiftung Europe: Discussion Paper: National Recovery & Resilience Plans: Empowering the green and digital transitions? (april 2021).

Studie van het Comité van Alessandro Valenza, Anda Iacob, Clarissa Amichetti, Pietro Celotti (t33 Srl), Sabine Zillmer (Spatial Foresight) en Jacek Kotrasinski: Regional and local authorities and the National Recovery and Resilience Plans (juni 2021), beschikbaar op: https://cor.europa.eu/en/engage/studies/Documents/Regional and local authorities and the National Recovery and Resilience Plans/NRRPs_study.pdf

CPMR analysis on the National Recovery & Resilience Plans — Technical Note (juni 2021).

(3)  Advies van het Comité van de Regio’s “Herstelplan voor Europa in het licht van de COVID-19-pandemie: faciliteit voor herstel en veerkracht en instrument voor technische ondersteuning” (COR-2020-03381).

(4)  CEMR: Raad van Europese gemeenten en regio’s (https://www.ccre.org).

Eurocities (https://eurocities.eu).

CPMR: Conferentie van de perifere en maritieme regio’s (https://cpmr.org).

(5)  Advies van het Comité van de Regio’s “Herstelplan voor Europa in het licht van de COVID-19-pandemie: faciliteit voor herstel en veerkracht en instrument voor technische ondersteuning” (oktober 2020, COR-2020-03381).

Advies van het Comité van de Regio’s “Het Europees Semester en het cohesiebeleid: structurele hervormingen afstemmen op langetermijninvesteringen” (april 2019, COR-2018-05504).

Advies van het Comité van de Regio’s “Verbetering van de governance van het Europees Semester: een gedragscode voor de inbreng van lokale en regionale overheden” (mei 2017, COR-2016-05386).

(6)  COM(2018) 703 final.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 97/26


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over uitbanning van thuisloosheid in de Europese Unie: het lokale en regionale perspectief

(2022/C 97/06)

Rapporteur:

Mikko AALTONEN (FI/PSE), lid van een lokale vergadering: gemeenteraad van Tampere

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Achtergrond en uitgangspunten

1.

merkt op dat thuisloosheid misschien wel de meest ernstige vorm van sociale uitsluiting is in Europa. Het is een urgent maatschappelijk probleem waar beleidsmakers op alle relevante niveaus, daarbij inbegrepen het lokale, regionale, nationale en EU-niveau, meer aandacht aan moeten besteden.

2.

Thuisloosheid is in alle EU-lidstaten een probleem. De omvang en de aard ervan variëren, maar geen enkele lidstaat is er tot nu toe in geslaagd thuisloosheid volledig uit te bannen.

3.

Thuisloosheid is een dynamisch fenomeen en het gaat daarbij om meer dan enkel mensen die op straat wonen. Als thuisloos moeten ook mensen worden beschouwd die in een schuilgelegenheid wonen of op plaatsen die niet bestemd zijn voor huisvesting, mensen die een instelling verlaten zonder over andere huisvestingsmogelijkheden te beschikken, evenals mensen die niet over voldoende financiële middelen beschikken en/of afhankelijk zijn van incidentele opvang door vrienden of familieleden. Als de kwestie van thuisloosheid wordt gereduceerd tot het probleem van mensen die op straat leven, kunnen de beleidsmaatregelen niet kwalitatief toereikend zijn. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen totale thuisloosheid en situaties met een minimaal ondersteunend netwerk, aangezien beleidsmaatregelen steeds moeten worden afgestemd op afzonderlijke situaties om ze zo effectief mogelijk te maken.

4.

Door gentrificatie, kortdurende verhuur aan toeristen in steden en financialisering — in combinatie met de gevolgen van de wereldwijde financiële en economische crises van de afgelopen decennia — is het aanbod van betaalbare woningen scherp gedaald, met name in groeiende steden en grootstedelijke gebieden, al mogen de problemen van kleinere steden en het platteland niet onderschat worden. Daardoor is de thuisloosheid alleen maar toegenomen. Als cruciale instrumenten ter bestrijding van thuisloosheid zijn er daarom meer investeringen en een beter investeringskader nodig.

5.

Thuisloosheid is een multidimensionaal probleem dat een grote verscheidenheid aan mensen treft, met elk hun eigen zorgbehoefte (zoals vrouwen, jongeren en kinderen, immigranten en asielzoekers), die in kwetsbare en precaire omstandigheden leven. De oorzaken en katalysatoren van thuisloosheid zijn meervoudig en omvatten onder meer structurele factoren zoals een gebrek aan betaalbare huisvesting, werkloosheid, lacunes in het socialezekerheidsstelsel, discriminatie en gebreken in het migratiebeleid, en individuele factoren zoals een slechte geestelijke gezondheid, verslaving en relatieproblemen. Om doeltreffend te zijn, moet het beleid gericht zijn op de multidimensionele aard van thuisloosheid.

6.

Volgens ramingen van de Europese ngo Feantsa waren er in 2019 dagelijks zeker 700 000 personen die de nacht op straat of in opvang moesten doorbrengen. Dit is een stijging van 70 % in tien jaar tijd. Het Comité is zeer bezorgd over het snel groeiende aantal mensen dat de afgelopen tijd in de EU met thuisloosheid is geconfronteerd.

7.

Thuisloosheid houdt een schending in van de mensenrechten, zoals het recht op huisvesting dat is vastgelegd in het herziene Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa. Voorts kan thuisloosheid een schending betekenen van verschillende burgerrechten en politieke rechten, zoals het recht op bescherming tegen onmenselijke en onterende behandeling, het recht op een privéleven en een familie- en gezinsleven en in sommige gevallen zelfs het recht op leven.

8.

Het stemt tot tevredenheid dat thuisloosheid geleidelijk aan een prioriteit wordt in het sociaal beleid in Europa en daarbuiten. Verschillende internationale organisaties zoals de VN en de OESO, maar ook de EU-instellingen, hebben recent actie ondernomen met betrekking tot thuisloosheid. Het is een goede zaak dat er internationale aandacht is voor deze kwestie en de hoop is dat dit de EU-lidstaten zal helpen thuisloosheid beter aan te pakken.

9.

De COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat thuisloosheid ook doorwerkt in de volksgezondheid. Met name thuislozen die in opvangstructuren verblijven lopen door de omstandigheden waarin zij leven en onderliggende medische aandoeningen een groter risico om besmet te raken, in het ziekenhuis terecht te komen of te sterven ten gevolge van een besmetting.

10.

Thuisloosheid kan worden aangepakt als een juiste combinatie van gerichte en gecoördineerde preventiemaatregelen op een consequente en systematische manier wordt uitgevoerd. Bij een dergelijke beleidsmix moet nauw worden samengewerkt tussen sociale en huisvestingsdiensten, in samenwerking met het gerechtelijk apparaat, en zijn op huisvesting gerichte oplossingen zoals de “huisvesting eerst”-benadering nodig. Dergelijke oplossingen, bedoeld om woningnood aan te pakken en de sociale inclusie van personen en gezinnen met sociaal-economische moeilijkheden te bevorderen, kunnen worden geoptimaliseerd door middel van innovatieve en met publiek-private investeringen en investeringen van de tertiaire sector te financieren vormen van huisvesting. Er is voldoende bewijs om te concluderen dat het beheer van thuisloosheid enkel en alleen via opvangsystemen inefficiënt, ondoeltreffend en duur is.

11.

Het CvdR is het ermee eens dat op huisvesting gerichte oplossingen als een recht moeten worden gezien en niet mogen afhangen van gedragsmatige reacties en/of prestaties (1). Tegelijkertijd moet het zorgen voor huisvesting deel uitmaken van een alomvattende aanpak die borg staat voor zowel structurele als gepersonaliseerde ondersteunende dienstverlening om dakloze mensen aan huisvesting te helpen en de diepere oorzaken van thuisloosheid van geval tot geval doeltreffend aan te pakken. Nauwe samenwerking tussen sociale en gezondheidsdiensten is van cruciaal belang, zeker tegen de achtergrond van de pandemie. Ook dient aandacht te worden besteed aan preventie, met specifieke maatregelen ter ondersteuning van degenen die het meest kwetsbaar zijn en dakloos dreigen te worden.

12.

Voor goede beleidsvorming en om de juiste diensten te waarborgen, is het essentieel dat er actuele statistieken beschikbaar zijn over het profiel van thuislozen en de aard van het probleem van thuisloosheid. Het is betreurenswaardig dat er geen officiële EU-gegevens bestaan over thuisloosheid. Dat zou snel moeten veranderen.

13.

Aangezien er geen Europese definitie van thuisloosheid is, zouden de lidstaten en de EU-instellingen als kaderdefinitie de Ethos-classificatie inzake thuisloosheid moeten hanteren, die dakloosheid, thuisloosheid, het wonen in onveilige huisvesting en het leven in niet-passende huisvesting dekt. Dit kan de Europese samenwerking vergemakkelijken.

14.

Het CvdR herinnert aan zijn oproep om ook speciale aandacht te besteden aan het probleem van thuisloosheid onder lgbtiq-jongeren, mensen hiervan bewust te maken en te zorgen voor jeugdzorgcentra en opvangcentra in lokale gemeenschappen (2).

15.

Lokale en regionale overheden zijn vaak belangrijke spelers bij het aanpakken van thuisloosheid, maar vaak beschikken zij niet over de belangrijke beleidsinstrumenten en de financiële middelen die nodig zijn om daadwerkelijk een verschil te maken. Daarom moeten bij het beleid op het gebied van thuisloosheid alle relevante bestuursniveaus betrokken worden.

16.

De aanhoudende en systemische toepassing van de “huisvesting eerst”-benadering kan de basis vormen voor een succesvolle aanpak van thuisloosheid. Onder meer in Finland zijn daarmee resultaten geboekt.

17.

Het Europees platform voor de bestrijding van thuisloosheid, dat de Europese Commissie en het Portugese EU-voorzitterschap in juni 2021 lanceerden, is een goede zaak. Het Comité is er sterk voorstander van dat het platform in het EU-actieplan voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten wordt opgenomen, maar betreurt dat “in het actieplan geen kwantitatieve doelstelling voor de bestrijding van dakloosheid is opgenomen (3)”.

18.

Het Comité stemt voorts in met de oproep van de staatshoofden en regeringsleiders om thuisloosheid als prioriteit van het sociaal beleid van de EU aan te pakken bij alle inspanningen om sociale uitsluiting en armoede tegen te gaan, zoals bepaald in de Verklaring van Porto van mei 2021.

Aanbevelingen van het Europees Comité van de Regio’s

19.

Het Comité roept de Europese Commissie op een actieve rol te spelen voor de coördinatie van het platform en voldoende EU-middelen ter beschikking te stellen om doeltreffende governance en een duidelijke beleidsimpact te waarborgen. Het Comité kijkt uit naar de actieve inbreng van de lidstaten, via al hun bestuursniveaus, ook dat van lokale en regionale overheden, in het platform en naar hun inspanningen om thuisloosheid in 2030 te hebben uitgebannen, zoals bepaald in de Lissabon-verklaring over het Europees platform voor de bestrijding van thuisloosheid en in overeenstemming met de Agenda 2030 voor de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de VN. Thuisloosheid staat de verwezenlijking van verschillende duurzameontwikkelingsdoelstellingen, namelijk de doelstellingen 1, 2, 3, 6, 8, 10 en 11, in de weg. Er is transversaal beleid nodig om dit probleem doeltreffend aan te pakken.

20.

Het Comité is voornemens een actieve rol te spelen voor het platform, ook als lid van de stuurgroep, en daarbij informatie door te geven over de uitdagingen waarmee lokale en regionale overheden worden geconfronteerd bij het aanpakken van thuisloosheid. In dat verband is het belangrijk dat het platform de rol van lokale en regionale overheden ten volle erkent en hun nauwe betrokkenheid faciliteert.

21.

De belangen en bezorgdheden van thuislozen zouden in aanmerking moeten worden genomen bij de toekomstige beleidswerkzaamheden en de activiteiten met betrekking tot het platform zouden in de werkprogramma’s van de relevante commissies, zoals de commissie SEDEC, moeten worden opgenomen. Het Comité zou regelmatig een Europese conferentie kunnen organiseren over de lokale en regionale beleidsmaatregelen inzake thuisloosheid die onder zijn bevoegdheid vallen.

22.

Feantsa zou een belangrijke rol kunnen worden toebedeeld voor de coördinatie en/of het beheer van het platform, aangezien de federatie het enige bestaande Europese transnationale kennis- en praktijkcentrum in Europa is en de expertise ervan algemeen erkend is en al werd benut voor het thuisloosheidsbeleid op EU- en nationaal niveau. De expertise van Feantsa zal van cruciaal belang zijn om het idee van het platform om te zetten in de praktijk.

23.

Het Comité is van mening dat het platform zich op vier actieterreinen moet richten: het faciliteren van transnationale uitwisseling en wederzijds leren; de toegang tot EU-financiering en financieringsmogelijkheden bevorderen; gegevensverzameling en monitoring van de vooruitgang op beleidsgebied; en het identificeren van veelbelovende innovaties zoals de “huisvesting eerst”-benadering en het bevorderen van de opschaling van dergelijke innovaties.

24.

De huisvesting eerst-benadering zou als topprioriteit voor het platform moeten worden aangemerkt, gezien de snel groeiende belangstelling van diverse belanghebbenden zoals nationale en lokale overheden, ngo’s en aanbieders van huisvesting. De “huisvesting eerst”-benadering, die absoluut moet worden aangevuld met hoogwaardige sociale ondersteuningsdiensten om mensen te helpen persoonlijke problemen aan te pakken, zou een systemische verandering teweeg moeten brengen in de wijze waarop thuisloosheid wordt aangepakt, zodat de aanpak niet beperkt blijft tot het projectniveau.

25.

Het Comité roept de Europese Commissie op ervoor te zorgen dat een sterke focus wordt gelegd op thuisloosheid in alle relevante EU-beleidsinitiatieven, zoals de EU-kindergarantie, de EU-strategie inzake handicaps, de EU-strategie voor LGBT, de EU-strategie inzake gendergelijkheid, het EU-kader voor de Roma, de EU-jongerengarantie, het actieplan voor de sociale economie, het EU4Health-programma, het EU-migratiepact en het EU-initiatief voor betaalbare huisvesting.

26.

De lidstaten zouden gebruik moeten maken van de ongekende financieringsmogelijkheden van de EU om thuisloosheid aan te pakken, in het bijzonder die welke verband houden met het ESF+, het EFRO en de faciliteit voor herstel en veerkracht. De Commissie zou beheersautoriteiten, lokale en regionale overheden en de non-profitsector actief moeten aanzetten om van de structuurfondsen actief gebruik te maken. Het Comité roept de Europese Investeringsbank op lokale en regionale overheden te ondersteunen door investeringsvoorstellen uit te werken die uit het InvestEU-programma kunnen worden gefinancierd in het kader van de Europees investeringsadvieshub.

27.

Het Comité roept de Commissie op de transnationale samenwerking tussen steden en lokale en regionale overheden verder tot ontwikkeling te brengen en voordeel te halen uit de werkzaamheden die met betrekking tot thuisloosheid al hebben plaatsgevonden in het kader van het URBACT-programma en de stedelijke innovatieve acties (het UIA-initiatief).

28.

Het Comité verzoekt de lidstaten en de Commissie meer focus te leggen op thuisloosheid in het Europees Semester en te overwegen landspecifieke aanbevelingen inzake thuisloosheid te richten tot lidstaten waar het probleem van thuisloosheid is uitgegroeid tot een sociale noodsituatie.

29.

Het Comité roept de Raad van Europa op om, overeenkomstig artikel 31, lid 2, van zijn herziene Europees Sociaal Handvest (4), bijzondere aandacht te besteden aan de noodsituatie in verband met thuisloosheid, en verzoekt de relevante EU-agentschappen na te denken over activiteiten met betrekking tot thuisloosheid, rekening houdend met de verwoestende gevolgen ervan voor individuen en het bredere sociale weefsel. Het pleit met name voor de inbreng van: het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, aangezien thuisloosheid een van de meest dringende mensenrechtenschendingen in Europa vormt; de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, aangezien thuisloosheid de meest extreme vorm van slechte levensomstandigheden uitmaakt; het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding, aangezien thuislozen onevenredig zwaar worden getroffen door infectieziekten; de Europese Arbeidsautoriteit, aangezien thuisloosheid van mobiele EU-burgers die voor hun werk verhuizen een groeiend probleem is in verschillende lidstaten; en het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, aangezien thuisloosheid de aanzet tot of het gevolg kan zijn van verslaving.

30.

Het CvdR verzoekt de lidstaten en de Commissie om de ontwikkeling en financiering van sociale innovatie op het gebied van huisvesting, waaraan de Commissie aandacht besteedt in de Gids voor sociale innovatie, in hun beleid op te nemen als een manier om thuisloosheid te voorkomen.

31.

Het Comité roept de lidstaten op om in overleg met lokale en regionale overheden nationale strategieën inzake thuisloosheid te ontwikkelen met een op huisvesting gerichte plaatsgebonden aanpak om de specifieke uitdagingen waarmee verschillende steden en regio’s worden geconfronteerd doeltreffend het hoofd te kunnen bieden. Voorts verzoekt het de Commissie een Europese toolkit te ontwikkelen om de lidstaten te helpen bij hun strategische planning.

32.

Het Comité roept de lokale en regionale overheden in de EU op onmiddellijk een einde te maken aan de strafbaarstelling en bestraffing van het slapen op straat, overeenkomstig de rechtspraak inzake de mensenrechten en zoals gevraagd door het Europees Parlement.

Brussel, 2 december 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  “Fighting homelessness and housing exclusion in Europe — A study of national policies”, European Social Policy Network (2019) (https://ec.europa.eu/social/BlobServlet?docId=21629&langId=en).

(2)  SEDEC-VII/015, CvdR-advies “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025”.

(3)  Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten vanuit lokaal en regionaal perspectief (COR-2021-01127).

(4)  Artikel 31, lid 2: om dakloosheid te voorkomen, c.q. terug te dringen teneinde daaraan op den duur een einde te maken; (https://www.coe.int/en/web/european-social-charter).


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 97/30


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het EU-actieplan voor biologische landbouw

(2022/C 97/07)

Rapporteur:

Uroš BREŽAN (SL/De Groenen), burgemeester van Tolmin

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

is ingenomen met het EU-actieplan voor biologische landbouw en steunt de daarin uiteengezette drieledige integrale aanpak, die erop gericht is de vraag en de productie te stimuleren en de biologische landbouw een grotere bijdrage te laten leveren aan het aanpakken van de uitdagingen op het gebied van duurzaamheid en milieu.

2.

De biologische landbouw heeft een positieve impact op het milieu en het klimaat — hij bevordert koolstofvastlegging, bodemgezondheid, behoud van de biodiversiteit en dierenwelzijn — en zal daarmee bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal en de doelstellingen van de “van boer tot bord”-strategie en de biodiversiteitsstrategie van de EU.

3.

Het Comité is in dit verband verheugd over de ambitieuze EU-brede doelstelling van de “van boer tot bord”-strategie dat uiterlijk in 2030 25 % van de landbouwgrond voor biologische landbouw gebruikt moet worden; de impact hiervan dient door de Europese Commissie te worden beoordeeld. Het stelt voor om bindende nationale streefcijfers vast te stellen om rekening te houden met de diversiteit van de landbouw in de verschillende Europese landen en regio’s.

4.

Het Comité betreurt dat het GLB niet volledig in overeenstemming is met de doelstellingen van het EU-actieplan voor biologische landbouw, de Green Deal, de “van boer tot bord”-strategie en de EU-biodiversiteitsstrategie, en dat het landbouwers die zich extra inspannen om op hun bedrijf de ecologische transitie door te voeren, bijvoorbeeld door hun grond voor biologische landbouw te bestemmen, niet voldoende kan belonen.

5.

Het Comité is ermee ingenomen dat de acht soorten plattelandsontwikkelingssteun die voor het nieuwe GLB 2023-2027 worden voorgesteld, betalingen omvatten voor milieu-, klimaat- en andere beheersverbintenissen. Dit type steunverlening is verplicht voor de lidstaten, die minstens 30 % van de Elfpo-middelen moeten toewijzen aan steunmaatregelen die verband houden met milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen. Hieronder valt ook de biologische landbouw, die derhalve kan worden gefinancierd in het kader van hetzij de ecoregelingen, hetzij de agroklimaat- en milieuverbintenissen van de tweede pijler, hetzij beide.

6.

De uitdaging om uiterlijk in 2030 25 % van de landbouwgrond voor biologische landbouw te gebruiken, moet stroken met de productieomstandigheden van de verschillende regio’s, en er moet gebruik worden gemaakt van beleidsinstrumenten die een evenwichtige ontwikkeling van zowel de biologische productie als de vraag naar biologische producten ondersteunen; ook moet het beleid adequaat worden geïmplementeerd op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau.

7.

Het Comité is van mening dat de klemtoon onder meer moet komen te liggen op enerzijds stimulering van het aanbod en anderzijds stimulering van de vraag naar biologische producten door de consument bewuster te maken van de voordelen ervan en het vertrouwen van de consument in het biologische logo te vergroten.

8.

Het Comité pleit voor meer concrete maatregelen en zou graag zien dat steun wordt verleend aan de uitwerking van maatregelen voor de biologische landbouw in plattelandsgebieden die gericht zijn op meer gelijke toegang en inkomensgelijkheid voor vrouwen en mannen in de sector, en waarmee jonge landbouwers aangemoedigd en aangetrokken worden.

9.

Het Comité betreurt dat het ontbreekt aan een specifiek eigen budget voor elk initiatief en dringt erop aan dat de verschillende financiële instrumenten die voorhanden zijn om het actieplan op EU- en nationaal niveau uit te voeren, t.w. Leader/CLLD, het afzetbevorderingsbeleid van de EU en Horizon Europa, hiervoor consequent ingezet worden. Daarnaast dringt het ook aan op een betere financiering van het actieplan uit aanvullende EU-, nationale, regionale en lokale fondsen.

10.

Vanwege hun specifieke omstandigheden is de ontwikkeling van biologische productie in de ultraperifere gebieden bijzonder lastig; er zijn dan ook bijzondere maatregelen nodig en er moeten meer middelen worden uitgetrokken om terdege rekening te kunnen houden met deze situatie.

11.

Het is een goed idee van de Europese Commissie om jaarlijks in de hele EU een “biodag” te organiseren.

12.

Het Comité kan zich tevens vinden in het voorstel om de inspanningen van meet af aan te monitoren en te evalueren, de uitvoering van het actieplan te beoordelen, meer marktgegevens te verzamelen en de analyse van de EU-marktobservatoria uit te breiden tot biologische producten.

13.

Het Comité dringt er bij de lidstaten op aan nationale biologische actieplannen vast te stellen om de specifieke uitdagingen op nationaal en lokaal niveau aan te pakken. Deze actieplannen moeten worden opgesteld op basis van een open en democratisch raadplegingsproces, waarbij wordt uitgegaan van een bottom-upaanpak en alle belanghebbenden worden betrokken, met name biologische landbouwers en verenigingen, lokale en regionale overheden, consumentenvertegenwoordigers en de horeca.

14.

Voor het eerst wordt nu van de “werkelijke kosten van voedsel” gesproken, en de Europese Commissie wil een studie hiernaar instellen. Dit valt toe te juichen omdat deze kwestie van cruciaal belang is voor het ondersteunen van de transitie naar een eerlijker en duurzaam voedselsysteem. De studie zou moeten bijdragen tot erkenning van de waarde van biologische landbouw bij het genereren van collectieve goederen.

15.

Het Comité wijst erop dat residuen van bestrijdingsmiddelen vrijwel overal in het milieu voorkomen en mogelijk ook terug te vinden zijn in biologische producten. Aangezien biologische landbouwers strenge milieunormen in acht nemen bij hun productie mogen zij niet worden opgezadeld met risico’s waarvoor zij niet verantwoordelijk zijn. Een nultolerantie voor residuen van bestrijdingsmiddelen in biologische producten zou de sector grote schade berokkenen.

16.

Het Comité stelt voor dat de Europese Commissie dit probleem aanpakt door:

te komen met initiatieven voor een eenvoudigere toelating van werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen die geschikt zijn voor biologische landbouw en gegarandeerd veilig zijn voor natuur, milieu en mens; bijzondere aandacht moet daarbij uitgaan naar de productie in de ultraperifere gebieden, waar de landbouw qua omvang en kenmerken doorgaans verschilt van de landbouw op het vasteland;

verdere harmonisatie te bevorderen van de manieren waarop de lidstaten met residuen van bestrijdingsmiddelen omgaan door alle voor- en nadelen van de verschillende benaderingen in aanmerking te nemen;

studies en onderzoek te bevorderen naar nieuwe gewasbeschermingsmiddelen die verenigbaar zijn met biologische productie.

17.

Het Comité spoort de lidstaten aan om te onderzoeken hoe het beginsel “de vervuiler betaalt” kan worden toegepast opdat biologische boeren compensatie kunnen ontvangen voor gederfde inkomsten als gevolg van onvoorziene contaminatie van hun biologische productie.

De rol van de lokale en regionale overheden bij de uitvoering en evaluatie van het actieplan

18.

Als geen ander zijn lokale en regionale overheden op de hoogte van de feitelijke behoeften van hun biologische sectoren en kunnen zij deze aanpakken. Willen de doelstellingen van het nieuwe actieplan gehaald kunnen worden, dan moeten die overheden dus nauw worden betrokken bij zowel de uitvoering als de evaluatie van de acties.

19.

Lokale en regionale overheden spelen een cruciale rol bij het helpen structureren van de productie, logistiek en handel in de biologische sector, het faciliteren van de totstandbrenging van gestructureerde samenwerking tussen producenten en consumenten, het vergroten van het bewustzijn op lokaal niveau, het informeren van consumenten over de positieve impact van biologische landbouw en het ontwikkelen van onderwijsprogramma’s voor kleuterscholen en scholen.

20.

Lokale en regionale overheden zijn ook al geruime tijd betrokken bij het ondersteunen van de ontwikkeling van biologische landbouw, met name via het beheer en de uitvoering van regionale programma’s voor plattelandsontwikkeling.

21.

Helaas werden de lokale en regionale overheden slechts in beperkte mate betrokken bij de uitvoering van het vorige actieplan voor biologische landbouw. Zoals blijkt uit de tussentijdse evaluatie die het Europees Comité van de Regio’s heeft verricht, zijn de doelstellingen van dat actieplan niet bereikt.

22.

Het Comité dringt er bij de Europese Commissie op aan een platform op te richten om de uitvoering van het actieplan te monitoren en te evalueren. Dit platform zou alle belanghebbenden, met name vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden, bijeen moeten brengen.

23.

Met de deelname van de lokale en regionale overheden is ook een gebiedsgerichte aanpak vereist, in overeenstemming met de voorschriften van de Territoriale Agenda 2030, om tegemoet te komen aan de uiteenlopende behoeften van plattelands-, voorstedelijke en stedelijke gebieden in heel Europa.

24.

Lokale en regionale overheden zouden zorg moeten dragen voor coördinatie tussen en goed bestuur op alle bestuursniveaus. Het is van essentieel belang dat horizontale acties op lokaal niveau worden ondersteund en dat alle lokale belanghebbenden die banden hebben met de biologische sector, daarbij worden betrokken.

25.

Het Comité verzoekt de Europese Commissie meer nadruk te leggen op het behoud van watervoorraden en dringt aan op het uitwisselen van ervaringen om lokale en regionale overheden aan te sporen beproefde praktijken toe te passen.

Stimulering van de consumptie

26.

Het Comité is verheugd dat “biodistricten” worden erkend als succesvolle instrumenten voor plattelandsontwikkeling en prijst het voornemen van de Europese Commissie om de ontwikkeling en uitvoering van biodistricten in de lidstaten te ondersteunen.

27.

Het Comité beveelt de Europese Commissie aan om de lokale en regionale overheden bij de uitvoering van dit initiatief te betrekken.

28.

Biodistricten bieden lokale en regionale overheden een uitgelezen kans om de ontwikkeling van duurzame voedselsystemen te ondersteunen, uitgaande van samenwerking tussen landbouwers, burgers/consumenten, lokale overheden, verenigingen en commerciële, toeristische en culturele ondernemingen die handelen volgens de beginselen en methoden van biologische productie en consumptie.

29.

De geïntegreerde en multifunctionele benadering van biodistricten levert ook grote voordelen op in de zin van ecologische, economische en sociale duurzaamheid.

30.

Het Comité roept de lokale en regionale overheden dan ook op om mee te werken aan de totstandbrenging van biodistricten door de uitwerking te ondersteunen van bottom-upinitiatieven die de ontwikkeling van plattelandsgebieden en de consumptie van lokale biologische producten kunnen bevorderen.

31.

Het Comité beveelt de Europese Commissie aan op EU-niveau een gemeenschappelijk kader en richtsnoeren vast te stellen om een geharmoniseerde totstandbrenging van biodistricten op het niveau van de lidstaten te waarborgen. Daarbij dient zij erop toe te zien dat hun geïntegreerde en multifunctionele aard en hun specifieke kenmerken behouden blijven, om van de biodistricten een succes te maken.

32.

Het Comité beveelt de Europese Commissie voorts aan om op EU-niveau een netwerk van biodistricten op te zetten dat ondersteuning en gezamenlijke diensten levert voor alle biodistricten.

33.

Het Comité adviseert de lokale en regionale overheden om de lokale consumptie van biologische producten een impuls te geven met behulp van eigen, nationaal en Europees geld voor lokale markten en rechtstreekse verkoop, alsook door middel van informatie en communicatie over bestaande markten en marktdeelnemers die als rechtstreekse verkopers geregistreerd staan.

34.

Het Comité wijst op de voordelen die biologische levensmiddelen zowel vanuit het oogpunt van voedingswaarde als vanuit milieuoogpunt bieden en dringt erop aan dat biologische levensmiddelen toegankelijker worden gemaakt, d.w.z. dat ze betaalbaar zijn en worden verkocht op punten die gemakkelijk te bereiken zijn, zodat alle consumenten in staat worden gesteld om biologische levensmiddelen te kopen.

35.

Het Comité is verheugd dat het EU-budget ter bevordering van de afzet van biologische producten is opgetrokken en verzoekt de Europese Commissie dit budget de komende jaren te handhaven.

36.

Wat betreft de huidige herziening van het afzetbevorderingsbeleid van de EU, beveelt het Comité de Europese Commissie aan prioriteit te geven aan biologische producten die in de EU worden geproduceerd, van landbouwgrondstoffen tot de verwerking.

37.

Het Comité stelt voor dat het biologische logo van de EU wordt verbeterd door onder het groene blad de woorden “biologisch uit de EU” te zetten, en dat wordt overwogen om ook de regio van productie te vermelden, teneinde de herkenbaarheid voor de consument te vergroten.

38.

Het Comité is ingenomen met het voorstel om in het kader van de “van boer tot bord”-strategie opties voor etikettering op het gebied van dierenwelzijn te overwegen. Het dringt erop aan hier vaart achter te zetten omdat een duidelijke, gestandaardiseerde en verplichte etikettering van de veehouderijmethode consumenten zou kunnen aansporen om biologische producten te kopen.

39.

Het Comité is verheugd over het voornemen van de Europese Commissie om het bio-aanbod in kantines te bevorderen en de toepassing van de criteria voor groene overheidsopdrachten te stimuleren. Het is tevens te spreken over het streven om verplichte minimumcriteria vast te stellen voor de inkoop van duurzaam voedsel teneinde gezonde en duurzame voedingspatronen te bevorderen. Eventueel moet het regelgevingskader voor overheidsopdrachten worden herzien zodat overheden meer ruimte krijgen om eisen op het gebied van regionaal geproduceerd voedsel te stellen en het gebruik daarvan te vergroten; speciale aandacht en ondersteuning dient uit te gaan naar de ontwikkeling van korte toeleveringsketens in ultraperifere regio’s.

40.

Scholen en onderwijsinstellingen zouden hun leerlingen biologische producten kunnen aanbieden; dat zou ertoe bijdragen dat zij van jongs af aan gezonde eetgewoonten aanleren, en zou mensen het belang van lokaal, traditioneel en gezond voedsel doen inzien.

41.

Bij de inspanningen om overheidsinstanties aan te sporen in hun aanbestedingen op het gebied van voedsel vaker te kiezen voor lokale en regionale biologische producten, bij de inspanningen op het vlak van collectieve voorlichting en onderwijs en bij de inspanningen om consumenten bewuster te maken van biologische productie en hun vertrouwen daarin te vergroten is een belangrijke rol weggelegd voor de lokale en regionale overheden. Via hun aanbestedingen kunnen lokale en regionale overheden langdurige partnerschappen aangaan met hun lokale biologische producenten en conventionele landbouwers aansporen om over te schakelen op biologische productie.

42.

Het Comité wijst er tevens op dat lokale en regionale overheden verscheidene moeilijkheden ondervinden om openbare kantines van lokale en regionale biologische producten te voorzien: logistieke belemmeringen, met name het ontbreken van aangepaste gebouwen, structurele belemmeringen, zoals de noodzaak om de markt te structureren en de toeleveringsketen te versterken om lokale vraag en aanbod met elkaar in overeenstemming te brengen, en gebrek aan personele en technische middelen.

43.

Een krachtige politieke inzet op nationaal en regionaal niveau is geboden om een adequaat aanbod van biologisch voedsel in openbare en particuliere kantines, in het cateringwezen en in restaurants te bevorderen.

44.

Bovendien zouden op EU-niveau gemeenschappelijke criteria ontwikkeld kunnen worden, die zouden fungeren als beste praktijken voor het vaststellen van overeenkomstige regels voor de inspectie van openbare kantines.

45.

Het Comité merkt op dat de stijging van de vraag de ontwikkeling van de regionale productie stimuleert en dringt daarom aan op etikettering voor kantines en restaurants, zowel in de publieke als in de particuliere sector, waarbij het minimumaandeel van gezonde, biologische en regionaal geproduceerde producten in het productieproces wordt aangegeven.

46.

Lidstaten en lokale en regionale overheden zouden hun aanbestedings- en begrotingswetgeving tegen het licht moeten houden om ervoor te zorgen dat de biologische producten die in openbare kantines worden gebruikt, gecertificeerd zijn.

47.

Lokale en regionale overheden zijn nog altijd te weinig op de hoogte van de mogelijkheden van groene overheidsopdrachten. Zij zouden de belemmering die het prijscriterium vormt, moeten overwinnen en duurzaamheidscriteria moeten hanteren.

48.

Het Comité pleit voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijk EU-platform voor producenten van biologische producten uit de lidstaten, dat zich onder meer zou richten op het vergemakkelijken van de uitwisseling van goede praktijken, een beter begrip van EU-verordeningen, en de organisatie van o.a. opleidingen, evenementen en projectpartnerschappen.

49.

In dit verband is het belangrijk dat er een adequaat opleidings- en capaciteitsopbouwprogramma komt voor zowel aanbestedende (nationale, regionale en lokale) overheden als producenten en verwerkers van biologische producten, om de structurele en logistieke belemmeringen aan te pakken en het gebruik van groene aanbestedingscriteria te bevorderen.

Stimulering van de productie

50.

In 2019 werd 9 % van de landbouwgrond in de EU gebruikt voor de biologische landbouw. Voor slechts 64 % van het gecertificeerde biologische areaal werden steunbetalingen voor biologische landbouw ontvangen (1).

51.

Binnen het huidige GLB gaat te weinig financiering uit naar de biologische landbouw; terwijl 8 % van het totale landbouwareaal in de EU voor biologische landbouw wordt gebruikt, beslaan de subsidies voor biologische landbouw slechts 1,5 % van het totale Europese landbouwbudget. Er dient speciale aandacht en ondersteuning uit te gaan naar de ontwikkeling van kleine plattelandsgebieden en minder ontwikkelde regio’s waar de landbouw de belangrijkste economische sector is.

52.

Om het biologische landbouwareaal in de EU tegen 2030 te kunnen verdrievoudigen, moet er binnen het GLB drie tot vijf keer meer geld gaan naar biologische landbouw dan nu het geval is. Dat betekent dat tot 15 % van de GLB-middelen bestemd moet worden voor de biologische sector (2).

53.

Helaas is het akkoord dat over het volgende GLB is gesloten, niet ambitieus genoeg wat de financiële steun voor biologische landbouw betreft.

54.

Zorgwekkend is ook dat, in het licht van de EU-brede doelstellingen voor biologische landbouw, in sommige beschikbare concepten van nationale strategische GLB-plannen onvoldoende subsidies worden uitgetrokken voor biologische landbouwers vergeleken met de vorige programmeringsperiode.

55.

Lidstaten en lokale en regionale overheden zouden in hun strategische plannen prioriteit moeten toekennen aan de specifieke behoeften van de regionale en lokale biologische sector en daar voldoende financiële steun voor moeten uittrekken.

56.

De Europese Commissie zou de door de lidstaten ingediende nationale strategische plannen grondig moeten evalueren om erop toe te zien dat deze bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstelling dat in 2030 25 % van de landbouwgrond voor biologische landbouw gebruikt moet worden.

57.

Het Comité steunt de aanpak om in het kader van het nieuwe GLB de specifieke omstandigheden en behoeften van de lidstaten, en met name de moeilijke productieomstandigheden in de ultraperifere regio’s, met betrekking tot de groei van de biologische sector te beoordelen en ervoor te zorgen dat de lidstaten optimaal gebruikmaken van de mogelijkheden die het nieuwe GLB biedt om de nationale biologische sector te ondersteunen. De Europese Commissie dient daarbij extra aandacht te besteden aan de ondersteuning van achterblijvende lidstaten/regio’s, terwijl zij lidstaten/regio’s die reeds hebben bijdragen tot de verwezenlijking van de 25 %, verder moet begeleiden. Elke lidstaat moet ertoe bijdragen dat de gemeenschappelijke doelstelling voor 2030 gerealiseerd wordt.

58.

Het Comité beveelt de lidstaten en de lokale en regionale overheden aan om de biologische landbouw steviger te verankeren binnen het onderwijs en landbouwfaculteiten en om lesmateriaal en opleidingen op het gebied van biologische landbouw te ontwikkelen, met aandacht voor de behoeften van de primaire productie en voor de verwerking en transformatie.

59.

De lokale en regionale overheden zouden de transitie naar biologische landbouw moeten versnellen door ondersteuning en advies te verlenen met betrekking tot het oprichten of overnemen van een bedrijf of het omschakelen op biologische productie.

60.

Het is belangrijk dat de biologische agro-industrie op regionaal en lokaal niveau wordt ontwikkeld om de groei van de primaire productie te consolideren. Bevordering van korte voedselvoorzieningsketens kan zowel biologische landbouwers als consumenten voordelen opleveren: lagere vervoerskosten, een duurzamere ontwikkeling, ontwikkeling van de plattelandseconomie en het creëren van meerwaarde in het productiegebied.

61.

Het Comité beveelt de lidstaten en lokale en regionale overheden dan ook aan om te voorzien in gerichte maatregelen voor marktdeelnemers die betrokken zijn bij de verwerking en afzet van biologische voedingsmiddelen, teneinde een harmonieuze ontwikkeling van de productie te bevorderen en een gunstig klimaat voor korte toeleveringsketens te scheppen in alle regio's. In dit verband stelt het Comité het volgende voor:

stimulering van kleinschalige, met het landbouwbedrijf verbonden landbouwindustrie;

meer mobiele verwerkingsfaciliteiten voor kleine landbouwbedrijven (slachthuizen, verwerkingsbedrijven, molens enz.) en aanmoediging van het gedeeld gebruik van verwerkingsfaciliteiten op lokaal niveau, om juridische belemmeringen als gevolg van gezondheids-, veiligheids- en diergezondheidsnormen weg te nemen;

aansporing van landbouwcoöperaties om deel te nemen aan de afzet en transformatie van biologische producten, o.m. aan overheidsopdrachten op het gebied van voeding.

62.

Economische organisatie, efficiënte marktreguleringsinstrumenten en financiering van producentenorganisaties zijn van groot belang om het streefcijfer van 25 % te kunnen halen. Zo moet bijvoorbeeld een minimumprijs worden vastgesteld die hoger ligt dan de gemiddelde productieprijs in de biologische landbouw, zodat de producenten kunnen rekenen op een stabiel minimuminkomen. In het geval van een verstoring van de markt waarbij de groei van de vraag er niet in slaagt de groei van het aanbod te absorberen, moet de Europese Commissie het speciale openbare-interventiemechanisme voor biologische producten kunnen activeren.

63.

De steeds grotere oneerlijke concurrentie van biologische producten van buiten de EU zou de sector kunnen verzwakken. De Europese Commissie zou dan ook moeten zorgen voor een eerlijke, evenwichtige en transparante handel, waarbij zij wederkerigheid eist in de verplichtingen en regels voor de biologische productie van producten die in de EU worden ingevoerd, teneinde gelijke behandeling en een doeltreffende bescherming van de Europese consument te waarborgen. Om dezelfde redenen zou het bovenstaande ook van toepassing moeten zijn op aquacultuur, zodat de regels inzake milieubescherming en het duurzaam beheer van oceanen en zeeën worden uitgebreid tot derde landen.

64.

Het Comité zou graag zien dat de Europese Commissie steun verleent aan de oprichting van een gemeenschappelijk EU-platform dat de import- en exportmogelijkheden van lokale, biologische landbouwers zou vergemakkelijken door diensten voor onlineverkoop in de EU te ontwikkelen en logistieke activiteiten en succesvolle partnerschappen op dit gebied te ondersteunen.

65.

Het Comité herhaalt zijn aanbeveling aan de lidstaten, zoals eerder verwoord in zijn advies over agro-ecologie, om als onderdeel van de ecoregelingen van het nieuwe GLB een bonus-malussysteem in te voeren.

66.

Het Comité neemt er nota van dat de nieuwe EU-verordening inzake biologische productie op 1 januari 2022 ingaat en ingrijpende veranderingen voor bepaalde biologische productiesectoren met zich mee zal brengen. Het is voor een succesvolle tenuitvoerlegging van deze verordening van cruciaal belang dat er sprake is van een evenwicht tussen harmonisatie op EU-niveau en aanpassing op regionaal niveau, zonder dat wordt afgeweken van de biologische beginselen.

67.

Het Comité verzoekt de Europese Commissie dan ook om de gevolgen van de nieuwe verordening te monitoren, opdat doeltreffend kan worden gereageerd op eventuele moeilijkheden als gevolg van de toepassing van de nieuwe regels.

68.

Het Comité is zich bewust van de grote belangstelling voor en het grote potentieel van omschakeling naar biologische veehouderij.

69.

Het is verheugd dat de Europese Commissie de biologische aquacultuur wil versterken. De sector heeft te kampen met felle concurrentie uit niet-EU-landen; bijna 80 % van de vis die binnen de EU wordt geconsumeerd, is geïmporteerd (3).

70.

Het Comité beveelt de Europese Commissie dan ook aan te zorgen voor voldoende steun en meer O&I-financiering voor de biologische landbouw, aquacultuur en veehouderij in de EU, om het gebrek aan adequate inputs — gecertificeerde biologische zaden, veevoeder met biologische eiwitten en vitamine B — aan te pakken en de afhankelijkheid van invoer te verminderen.

71.

Het Comité is ingenomen met het voorstel van de Europese Commissie om de O&I-financiering voor biologische landbouw in het kader van Horizon Europa te verhogen en wijst nadrukkelijk op het belang van afzonderlijke oproepen en budgetten voor biologische productie.

Brussel, 2 december 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  IFOAM Organics Europe.

(2)  Ibid.

(3)  Standpunten van Copa-Cogeca over het actieplan voor de ontwikkeling van de biologische productie.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 97/36


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over duurzame blauwe economie en aquacultuur

(2022/C 97/08)

Rapporteur:

Bronius Markauskas (LT/EA), burgemeester van Klaipėda

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Algemene opmerkingen

Duurzame blauwe economie

1.

is ingenomen met de mededeling van de Europese Commissie over een nieuwe aanpak voor een duurzame blauwe economie in de EU — De blauwe economie van de EU transformeren voor een duurzame toekomst, waarin de algemene visie van de Commissie uiteen wordt gezet en een strategie wordt geschetst voor een duurzame blauwe economie voor maritieme sectoren en industrieën. Het CvdR is in dit verband verheugd over de vervanging van het concept “blauwe groei” door “blauwe economie”.

2.

Terecht stelt de Commissie dat de doelstellingen van de Green Deal en de overgang naar een duurzamere en groenere economie zonder de blauwe economie niet kunnen worden verwezenlijkt. Uitvoering van de Green Deal en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling in alle sectoren vergt radicale veranderingen die de impact van menselijke activiteit op zeeën en oceanen verminderen en hulpbronnen en biodiversiteit beschermen. Deze veranderingen moeten ook verenigbaar zijn met de economische en sociale duurzaamheid van maritieme activiteiten.

3.

Het is dus zaak het groene en het blauwe beleid beter op elkaar af te stemmen. De oceanen behoren tot ’s werelds grootste reservoirs van biodiversiteit. Zij vormen meer dan 90 % van de bewoonbare ruimte op onze planeet en absorberen ongeveer 26 % van de antropogene kooldioxide-emissies in de atmosfeer per jaar, alsook ruim 90 % van de overtollige warmte. Uit talrijke studies blijkt de essentiële rol van de mariene biodiversiteit voor een gezonde planeet en het sociaal welzijn.

4.

Levende oceanen zijn een voorwaarde voor een bloeiende blauwe economie. Deze blauwe economie moet functioneren binnen ecologische grenzen, volgens het idee dat de planeet grenzen heeft. Om de doelstellingen van de strategische agenda van de EU te bereiken, moet duurzaam beheer van de oceanen en zeeën derhalve een kernprioriteit zijn, gebaseerd op kennis, bewustmaking en grensoverschrijdende samenwerking. Uitwisseling van actuele gegevens en het nastreven van gemeenschappelijke doelstellingen zijn eveneens van belang.

5.

De blauwe economie heeft aanzienlijke sociale en economische gevolgen, niet alleen voor kust- en maritieme regio’s, maar ook voor de Europese Unie in haar geheel, en kan zorgen voor een groen en inclusief herstel van de COVID-19-pandemie, met name in de zwaarst getroffen sectoren, zoals toerisme en visserij. In veel landen heeft de blauwe economie een zeer positief effect op het bbp.

6.

Oceaanenergie kan een belangrijke rol spelen bij het vergroten van de betrouwbaarheid en de continuïteit van de energievoorziening. Toepassing van oceaanenergie, mits verenigbaar met de reeds aanwezige activiteiten en de mariene habitats, zou de afhankelijkheid van landen van fossiele brandstoffen verminderen, tot de afzwakking van de klimaatverandering bijdragen en het scheppen van nieuwe hoogwaardige banen bevorderen, met name in Europese kustgebieden, waar de werkloosheid vaak hoog is.

7.

Van belang is de bijdrage van de maritieme industrie aan de energietransitie en aan de strijd tegen de klimaatverandering, met name via de sector hernieuwbare energie, het koolstofvrij maken van het zeevervoer en de circulaire economie, met inbegrip van de recycling van plastic uit de oceanen.

8.

Met name zij opgemerkt dat de emissies door het zeevervoer de afgelopen twintig jaar met bijna 32 % zijn toegenomen. De ontwikkeling van een duurzame scheepsbouwsector kan in hoge mate bijdragen aan het bereiken van de klimaatdoelstellingen van de EU. Het CvdR ondersteunt in dit verband de doelstellingen van de Europese Commissie om de atmosferische emissies van SO2 en NOx door de internationale scheepvaart binnen tien jaar met respectievelijk 80 % en 20 % te verminderen. Het is echter van essentieel belang rekening te houden met de behoeften van de ultraperifere gebieden, die vanwege hun afgelegen ligging en hun sterke afhankelijkheid van lucht- en zeevervoer, maatregelen nodig hebben om hun connectiviteit en bevoorrading te garanderen, afgestemd op hun structurele omstandigheden.

9.

Om duurzame banen van goede kwaliteit te beschermen en te creëren, met name in de scheepsbouw, dient Europa te worden beschermd tegen oneerlijke concurrentie die het industriële weefsel kapot maakt.

10.

Bepleit wordt een sectoroverschrijdende benadering van de maritieme industrie waarin alle maritieme activiteiten — zowel traditionele als nieuwe, civiele en militaire activiteiten — zijn geïntegreerd en waarbij rekening wordt gehouden met de cruciale horizontale uitdagingen van de ecologische en de digitale transitie en de industrie 4.0.

11.

Lovenswaardig is het voornemen van de Europese Commissie om een blauw forum op te richten om kennis en ervaring te bundelen, synergieën tot stand te brengen, creatieve oplossingen te vinden en de ontwikkeling van de sector te stimuleren, alsook voorstellen te doen om het gebruik van financiële middelen op dit gebied te coördineren.

12.

Het schort aan een constructieve aanpak van de nationale regeringen om de maritieme economie te ontwikkelen. Steun voor deze economie bestaat in de meeste kuststaten alleen op papier, en in nationale plannen en strategieën voor slimme specialisatie wordt onvoldoende aandacht besteed aan de maritieme economie, is de financiële steun ontoereikend en zijn de regels en criteria voor de toekenning ervan te ingewikkeld.

Aquacultuur

13.

De aquacultuur is recentelijk uitgegroeid tot een belangrijk onderdeel van de blauwe economie. Het betreft een sector met aanzienlijk potentieel, voor zowel de economie als de milieubescherming. Bovendien kan deze industrie werkgelegenheid scheppen en mensen in kust- en plattelandsgebieden nieuwe mogelijkheden bieden voor economische ontwikkeling. Voorts kunnen sommige aquacultuurpraktijken, zoals mosselkwekerijen, bijdragen tot de beperking van de effecten van de klimaatverandering en de bescherming van ecosystemen dankzij het gebruik van praktijken met een lage impact.

14.

Verheugend is de mededeling van de Commissie over de strategische richtsnoeren voor de duurzame ontwikkeling van de aquacultuur in de EU; het CvdR benadrukt de belangrijke bijdrage van de aquacultuur aan de uitdaging om voedsel van hoge kwaliteit te leveren en de voorziening van een groeiende markt met mariene en zoetwaterproducten te waarborgen, zolang er geen negatieve gevolgen voor wildevisbestanden ontstaan en de uitvoering van de Europese Green Deal en de “van boer tot bord”-strategie, alsook de ontwikkeling van een duurzame blauwe economie bevorderd worden.

15.

Het CvdR is ingenomen met de presentatie van de strategie inzake dierenwelzijn, met name wat betreft de vaststelling van verifieerbare indicatoren, de opleiding van producenten, het onderzoek naar soortspecifieke parameters voor dierenwelzijn en de diversificatie ten opzichte van monoculturen. Het benadrukt dat het nu aan de lidstaten is om hun nationale plannen bij te werken conform de nieuwe richtsnoeren.

16.

De concrete doelstellingen van de “van boer tot bord”-strategie zijn voor de aquacultuur van belang, met name wat betreft de terugdringing van de verkoop van antimicrobiële stoffen en de aanzienlijke uitbreiding van de biologische aquacultuur. Positief is het voornemen van de Commissie om maatregelen te nemen om de totale verkoop van antimicrobiële stoffen voor landbouwhuisdieren en aquacultuur tegen 2030 met 50 % te verminderen.

17.

De EU-strategieën en andere juridische documenten bevatten richtsnoeren en aanbevelingen voor de ontwikkeling van de sector, maar het CvdR merkt op dat de lokale en regionale overheden die geen exclusieve bevoegdheden hebben op dit gebied, niet beschikken over een meer gedetailleerde analyse op basis van praktische kennis, preciezere gegevens en concrete maatregelen ten aanzien van de vraag hoe de aquacultuur moet worden ontwikkeld.

18.

Duurzame ontwikkeling is de belangrijkste voorwaarde voor de ontwikkeling van de aquacultuur; daarom is een duidelijke definitie van de term “duurzame aquacultuur” nodig, waarbij rekening wordt gehouden met ecologische, sociale en economische criteria. Een strategische langetermijnaanpak voor de duurzame groei van de aquacultuur in de EU zou bijdragen tot het herstel van de sector na de COVID-19-crisis en zou zorgen voor duurzaamheid en veerkracht op lange termijn.

19.

Aquacultuur moet worden erkend als een volwaardig beleidsterrein, met voldoende financiële middelen, zodat het een aanvulling vormt op de traditionele visserij. Het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur voorziet al vele jaren in de bevordering van duurzame aquacultuuractiviteiten en de verwerking en afzet van aquacultuurproducten. Voorts moet ecologische aquacultuur worden bevorderd door lokale markten voor Europese aquacultuurproducten te ondersteunen en door de administratieve rompslomp die een efficiënte ontwikkeling van de sector in de weg staat, te verminderen. Ook moeten er algemene richtsnoeren worden opgesteld voor een rationele toegang tot gebieden die voor de ontwikkeling van de aquacultuur worden gebruikt, met name kustgebieden. Deze richtsnoeren moeten verenigbaar zijn met andere beleidsterreinen, zoals het milieubeleid.

20.

Verheugend is de oproep van de Commissie aan de lidstaten om de toename van de ecologische aquacultuurproductie op te nemen in hun nationale strategische plannen voor aquacultuur en een deel van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur voor dit doel te bestemmen.

21.

Er moet sneller worden overgeschakeld op duurzame visteelt, samen met veranderingen in de landbouw, aangezien visserij en aquacultuur belangrijke elementen zijn van duurzame voedselsystemen. Het CvdR steunt ook de doelstelling om milieuvriendelijke visserij te bevorderen, vispopulaties te herstellen en mariene ecosystemen te beschermen door ecologisch duurzame, economisch en sociaal levensvatbare en concurrerende visserijactiviteiten kracht bij te zetten.

22.

Het CvdR dringt aan op juridisch bindende EU-doelstellingen om de mariene biodiversiteit te herstellen en in stand te houden en om aangetaste ecosystemen te herstellen. Lokale en regionale overheden kunnen samen met de lidstaten, de Commissie en het Europees Milieuagentschap helpen bij het in kaart brengen en aanwijzen van nieuwe beschermde mariene gebieden.

Financiële steun, investeringen

23.

Voor de succesvolle ontwikkeling van de blauwe economie zijn duurzame investeringen van doorslaggevend belang. Het is van belang gunstige voorwaarden te scheppen die publieke en private investeringen in de ontwikkeling van de blauwe economie vergemakkelijken en stimuleren. Het is zaak de ook digitale innovatie en ontwikkeling van nieuwe producten te financieren, te investeren in innovatieve technologieën en slimme oplossingen, en steun te verlenen aan nieuwe technologieën, zoals oceaanenergie uit hernieuwbare bronnen, maritieme industrieën of bio-ondernemingen die actief zijn in de blauwe economie, zodat zij zich binnen de grenzen van de planeet kunnen ontwikkelen.

24.

Wat duurzame investeringen in de maritieme sector en met name de maritieme industrieën betreft, wordt de Europese Commissie dringend verzocht om meer uit te gaan van de regio’s, hun slimme specialisatiestrategieën en hun economische ecosystemen, teneinde in heel Europa samenwerkingsnetwerken op te zetten die de concurrentie met de internationale spelers aankunnen. Deze netwerken, onder de naam “European Sea tech”, moeten kunnen reageren op door de Europese Commissie voorgestelde uitnodigingen tot het indienen van voorstellen voor de ontwikkeling en financiering van de eerste fasen van hun risicovolle projecten.

25.

Het CvdR verwijst naar zijn reeds in zijn vorige advies over blauwe groei geformuleerd verzoek dat binnen het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie projecten aanzienlijk moeten bijdragen aan mariene en maritieme onderzoekskwesties, met een aandeel van 10 % van de projecten van het programma.

26.

In haar mededeling over een nieuwe aanpak voor een duurzame blauwe economie in de EU wijst de Commissie erop dat in de Europese Green Deal wordt toegezegd bijzondere aandacht te schenken aan de rol van de ultraperifere gebieden van de EU; het Comité dringt er bij de Commissie op aan deze toezegging gestand te doen door de uitwerking van een concreet actieplan met de beoogde financiële middelen.

27.

Helaas is het potentieel van de blauwe economie, met name de grote potentiële bijdrage ervan aan het bereiken van de doelstellingen van de Green Deal, onvoldoende in aanmerking genomen bij de evaluatie van de door NextGenerationEU gefinancierde herstelplannen, bijvoorbeeld de rechtstreekse financiering op Europees niveau van structurele en risicovolle projecten, en de oprichting van regionale investeringsplatforms.

28.

Het begrip “duurzame investeringen” moet zo worden opgevat dat, met het oog op technologische vooruitgang en wetenschappelijk onderzoek, gezamenlijke inspanningen van zowel het bedrijfsleven als de nationale regeringen nodig zijn om ervoor te zorgen dat wordt geïnvesteerd in projecten die sociale, economische en milieuvoordelen combineren. Samenwerking tussen de academische wereld en het bedrijfsleven is op dit gebied van bijzonder belang.

29.

Het CvdR waardeert de plannen van de Commissie om de samenwerking met de Europese financiële instellingen te intensiveren teneinde publieke en particuliere investeringen te bevorderen, en herinnert aan het belang van het BlueInvest-platform en de middelen die zijn uitgetrokken voor EU-fondsen en specifieke programma’s uit de EU-begroting om de sector te ontwikkelen. Het stelt voor de mogelijkheid te onderzoeken om één fonds of instrument in het leven te roepen voor een gecoördineerde toegang tot de middelen.

30.

Verheugend is de oproep van de Commissie aan de lidstaten om investeringen in een duurzame blauwe economie op te nemen in hun nationale plannen voor herstel en veerkracht en in de nationale operationele programma’s van de diverse EU-fondsen.

31.

Het is van bijzonder belang dat bij de ontwikkeling van de duurzame aquacultuur het gebruik van innoverende financiële instrumenten wordt bevorderd, dat investeringen in geavanceerde technologieën worden gesteund, dat gunstige voorwaarden voor deelname van de particuliere sector worden geschapen en dat financiële middelen worden verstrekt voor onderzoek en technische ontwikkeling, teneinde diversificatie en innovatie in de duurzame aquacultuur aan te moedigen.

32.

De regels voor de toekenning van EU-subsidies moeten worden herzien. Het CvdR is van oordeel dat innovatie en het creëren van waarde, alsmede bovenal de uitvoering van duurzame oplossingen, de belangrijkste criteria voor de toekenning van steun moeten zijn.

33.

Het is nodig de mogelijkheid te onderzoeken om aquacultuur met een lage impact ook in recirculatiesystemen als ecologisch te classificeren en de verdere ontwikkeling ervan financieel te ondersteunen, mits zij voldoen aan de relevante criteria inzake verbruik van energie en hulpbronnen, dierenwelzijn en duurzame afvalrecycling. Momenteel is het voor de aquacultuur moeilijk om aanspraak te maken op EU-middelen, hoewel in de praktijk is gebleken dat de gebruikte innovatieve technologieën het mogelijk maken om bij de technische processen aan de hoogste milieunormen te voldoen (b.v. afval dat wordt geproduceerd, zoals slib, kan in de landbouw worden gebruikt, afvalwater wordt volgens de hoogste normen behandeld en hergebruikt enz.).

34.

Financieringskwesties zijn met name relevant zijn voor kleine landen met minder investeringen, een lager bbp en beperktere innovatiemogelijkheden. Het zou zinvol zijn de behoeften van kleine landen te evalueren en speciale financieringsregelingen in het leven te roepen.

Rol van de lokale en regionale overheden

35.

De lokale en regionale overheden vervullen een belangrijke rol in de transitie naar een groene economie. Door actief aan besluitvormingsprocessen deel te nemen en de fondsen voor cohesie en milieu-innovatie doeltreffend te beheren, kunnen regionale overheden in belangrijke mate bijdragen aan de uitvoering van de doelstellingen van de Green Deal.

36.

Helaas worden in de meeste landen de regionale overheden niet betrokken bij de formulering en uitvoering van nationaal beleid en is er meestal sprake van een centrale aanpak, waarbij het hoogste niveau de behoeften bepaalt en besluiten neemt zonder de regio’s te raadplegen over de ontwikkeling van de maritieme economie. De Europese Commissie en de nationale regeringen worden dan ook opgeroepen om de lokale en regionale overheden bij de uitvoering van verdergaande maatregelen op dit gebied als gelijkwaardige partners van het centrale niveau te behandelen.

37.

De Europese Commissie wordt opnieuw verzocht om de lidstaten een regeling voor te stellen over de wijze waarop de lokale en regionale overheden moeten worden betrokken bij de opzet, uitwerking, planning en beheer van het beleid, en om hun duidelijkere en ruimere bevoegdheden te verlenen. Een ruimere inbreng van de lokale overheden zou zorgen voor een betere ontwikkeling van een duurzame blauwe economie doordat dynamische en duurzame ecosystemen van de blauwe economie worden ontwikkeld, innovatie wordt bevorderd, slimme oplossingen worden toegepast en banen worden gecreëerd.

38.

Het CvdR verwelkomt het voornemen van de Europese Commissie om kuststeden en -regio’s te steunen bij het in goede banen leiden van digitale en milieuveranderingen op lokaal niveau en bij het volledig benutten van de door de EU ter beschikking gestelde middelen en stimulansen, door een steunpakket voor herstel (een “Blauwdruk voor lokale Green Deals”) en strategische richtsnoeren (bijv. het initiatief “Intelligent Cities Challenge”) te ontwikkelen.

39.

Het CvdR stelt voor een regelgevings- en begrotingskader te ontwikkelen ter bevordering van de uitwerking en ontwikkeling van regionale en lokale strategieën voor de blauwe economie, die rekening houden met de diversiteit van de activiteiten op dit gebied en gebaseerd zijn op het beginsel dat zij verenigbaar moeten zijn met elkaar en vooral ook met de reeds bestaande strategieën. Hierin moet met name het belang worden weerspiegeld van de technologische ontwikkelingen op het gebied van maritieme industrieën en energieproductie, en van de productie van hoogwaardige mariene eiwitten, als factor van het mondiale concurrentievermogen.

40.

Lokale en regionale overheden vervullen een belangrijke rol in de ontwikkeling van de Europese aquacultuur. Lokale en regionale overheden zijn vaak verantwoordelijk voor de vergunningsprocedure op visserijgebied, alsook voor het beheer en de ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen die op hun grondgebied actief zijn; omdat zij dicht bij de sector staan, hebben zij op deze gebieden een aanzienlijke ervaring opgebouwd, die moet worden erkend, gecoördineerd en benut.

41.

Lokale overheden moeten meer worden betrokken bij de vormgeving van het aquacultuurbeleid; regio’s hebben behoefte aan duidelijke richtsnoeren voor de duurzame ontwikkeling van de aquacultuur in de EU, alsook aan een concreet actieplan.

42.

Helaas is het Interreg-budget voor territoriale samenwerking verlaagd. Dit had immers de samenwerking tussen kustgebieden en eilanden met gemeenschappelijke behoeften binnen hetzelfde zeebekken kunnen stimuleren teneinde aanpassingsstrategieën en gezamenlijke benaderingen voor het beheer van kustgebieden te ontwikkelen, te investeren in duurzame kustbescherming, en economische activiteiten aan de kust om te vormen. Hoewel het budget is verlaagd, is de doeltreffendheid van het beleid ook verbeterd door de openstelling voor proefacties, investeringen en door coördinatie met rechtstreeks beheerde programma’s, die de sector de kans bieden nieuwe ideeën te benutten.

43.

In dit verband pleit het Comité, waar mogelijk en afhankelijk van de bereidheid van de lokale en regionale overheden, voor de algemene verspreiding van de zeegebiedstrategieën, die essentiële referentiekaders vormen. Bij de uitwerking van strategieën voor slimme specialisatie en de programmering van de Europese fondsen moeten deze strategieën in aanmerking worden genomen.

44.

Het is van cruciaal belang dat wordt gestreefd naar emissievrije havens, zoals uiteengezet in de door de Europese Commissie gepresenteerde strategie voor duurzame en intelligente mobiliteit. Havens moeten volledig worden erkend als platformen voor de blauwe economie en hefbomen voor de ontwikkeling van de maritieme industrie.

Maritieme ruimtelijke ordening, belang van havens

45.

Ontwikkeling van een duurzame blauwe economie, met inbegrip van aquacultuur, visserij en schaal- en schelpdierenvisserij, is alleen mogelijk als er geschikte gebieden beschikbaar zijn en bedrijven toegang hebben tot de wateren. De toegang tot gebieden waar economische activiteiten mogelijk zijn en de toegang tot de wateren blijven een grote uitdaging voor de ontwikkeling van de Europese aquacultuur. Het is derhalve van het grootste belang om door middel van coördinatie voor een adequate maritieme ruimtelijke ordening te zorgen en de belanghebbenden zo vroeg mogelijk bij een en ander te betrekken.

46.

Het CvdR onderschrijft dat het zaak is om voorstellen uit te werken voor de maritieme ruimtelijke ordening, de aanwijzing van beschermde mariene gebieden en de vorming van een netwerk van ecologische corridors conform de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie om het verlies aan biodiversiteit tegen te gaan, bij te dragen tot het afzwakken van de klimaatverandering en tot veerkracht in verband met deze kwestie, en tegelijkertijd aanzienlijke financiële en sociale baten te creëren. De doelstelling is om te zorgen voor een evenwicht tussen exploitatie van de visbestanden en het vermogen van de zee om deze te regenereren.

47.

Het CvdR bepleit wettelijk bindende EU-doelstellingen voor het herstel en behoud van de mariene biodiversiteit en ecosystemen. Lokale en regionale overheden kunnen helpen bij het in kaart brengen en aanwijzen van nieuwe beschermde mariene gebieden.

48.

Gewezen zij op de belangrijke rol van havens, met name in afgelegen gebieden, zoals de ultraperifere regio’s, voor de ontwikkeling en bevordering van de blauwe economie, het beheer van de circulaire economie en de uitvoering van groene oplossingen die de doelstellingen van de Green Deal helpen verwezenlijken.

49.

Zo moet in de periode van ecologische overgang de steun voor investeringen in havens voor de levering van LNG aan schepen dringend worden opgevoerd en meer in het algemeen voor infrastructuur die bijdraagt tot het verkleinen van de ecologische voetafdruk van schepen (elektrische aansluitingen van wal naar schip op basis van emissiearme technologieën).

50.

Tot slot wordt erop aangedrongen om de ontwikkeling van de productie van groene waterstof in havens beter te ondersteunen en te integreren in het energiebeleid van de Europese Unie en in de waterstofcorridors die momenteel worden uitgewerkt.

51.

Het CvdR wijst op de belangrijke rol die havens kunnen spelen bij de bevordering van de blauwe economie en bij de ontwikkeling van strategieën op dit gebied, gezien de diversiteit aan maritieme activiteiten die daar worden verricht.

52.

Havens moeten, als belangrijke schakels in de vervoersketens en de economische circuits tussen landen, in de toekomst energiecentra worden, die tegelijk gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen en CO2-arme systemen, wat bijdraagt tot de ontwikkeling van de circulaire economie en aldus de levensomstandigheden van de mensen die in havengebieden wonen, verbetert. Daarom moet de zeehaveninfrastructuur verder worden ontwikkeld en moeten er nieuwe gebieden worden ontsloten die geschikt zijn voor vrachtactiviteiten en mogelijk nieuwe maritieme activiteiten (bv. installaties voor offshore windenergie, duurzame aquacultuur).

Vermindering van de administratieve lasten en verbetering van het concurrentievermogen

53.

Helaas wordt de concrete ontwikkeling van de aquacultuur en andere maritieme activiteiten belemmerd door een aantal interne problemen, zoals de buitensporig lange en ingewikkelde vergunningsprocedures en de beperkte toegang tot de wateren en gebieden waar economische activiteiten mogelijk zijn. De complexe vergunningsprocedures en het gebrek aan transparantie zijn obstakels voor de volwaardige ontwikkeling van de Europese aquacultuur. Daarom moeten de toepasselijke regels worden vereenvoudigd en verduidelijkt, en moet duidelijk worden gemaakt hoe zij zich tot elkaar verhouden.

54.

Er zou zo spoedig mogelijk één loket voor aquacultuurvergunningen moeten komen om het vergunningsproces te versnellen en de communicatie tussen de belanghebbenden en de diverse autoriteiten op de verschillende niveaus te vergemakkelijken. Tevens verdient het aanbeveling om voor de plaatselijke autoriteiten opleidingsmodules over vergunningen in te voeren, teneinde de toepassing van de EU-voorschriften te bespoedigen.

55.

Om het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de aquacultuur te verbeteren, is het van cruciaal belang dat de normen inzake dierenwelzijn, gezondheid en klimaatbescherming worden nageleefd en dat de consument hierover correcte en voldoende informatie op de etiketten krijgt.

56.

Opgemerkt zij dat het CvdR reeds in eerdere adviezen een Europees milieulabel heeft voorgesteld; het herhaalt dit voorstel en benadrukt nogmaals dat een milieulabel en een efficiënt certificeringssysteem aanzienlijk zouden bijdragen tot een hogere waarde en grotere consumptie van aquacultuurproducten uit de EU. Met een duidelijke, verplichte etikettering van de houderijmethode, de vangstmethode en de arbeidsomstandigheden zouden producenten erkenning kunnen krijgen voor verbeteringen in hun praktijken en zouden consumenten een weloverwogen besluit kunnen nemen. De criteria voor een dergelijk milieukeurmerk moeten strenger zijn dan de huidige wettelijke vereisten. Een dergelijk label zou kunnen worden ingevoerd voor visserijactiviteiten die overeenkomstig de instandhoudings- en beheersvoorschriften worden verricht, als keurmerk van een legale activiteit die het mariene milieu en de duurzaamheid van de bestanden respecteert.

57.

Er wordt op aangedrongen dat onder het toekomstige mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens ook visserij- en aquacultuurproducten vallen teneinde een gelijk speelveld te waarborgen voor de verschillende producten die op de interne markt worden verkocht, onverminderd eventuele specifieke afwijkingen voor de ultraperifere gebieden op grond van artikel 349 VWEU. De Europese Commissie wordt verzocht wetgeving voor te stellen om de invoer van producten die in verband worden gebracht met schendingen van de mensenrechten te voorkomen en doeltreffender regels in te voeren om ervoor te zorgen dat vis die op de EU-markt wordt gebracht, aan normen voldoet die gelijkwaardig zijn aan die van Europa. Op die manier waarborgen wij de bescherming van de Europese consument en breiden wij de milieubescherming en het duurzame beheer van oceanen en zeeën uit tot landen buiten de EU. Op EU- en nationaal niveau moeten op de eerste plaats lokale producenten en korte toeleveringsketens worden gesteund. Dit is de enige manier om een efficiënte ontwikkeling van de aquacultuur, de visserij en de schaal- en schelpdierenvisserij, met name de kleinschalige kustvisserij, in de toekomst te garanderen.

58.

Aanbevolen wordt de aquacultuur te diversifiëren, met bijzondere nadruk op de zeewierteelt, waarvan de producten niet alleen voor menselijke en dierlijke consumptie bestemd hoeven te zijn, maar ook kunnen worden gebruikt voor bepaalde industriële productieprocessen of de winning van energie, en die bijdraagt tot de ontwikkeling van duurzame activiteiten, aangezien er geen voer nodig is en geen afval ontstaat. Voorts wordt aanbevolen systemen voor geïntegreerde aquacultuur te bevorderen, die het binnen de productieketen mogelijk maken modellen van de circulaire economie tot stand te brengen.

Samenwerking, ontwikkeling van vaardigheden, voorlichting, inbreng van het publiek

59.

Het CvdR herhaalt dat het van belang is alle partijen in de aquacultuur, de visserij en de schaal- en schelpdierenvisserij bij de totstandbrenging van een duurzame blauwe economie te betrekken. Samenwerking tussen wetenschap, overheidsinstanties en bedrijfsleven is bijzonder belangrijk: wetenschappelijke kennis en doeltreffende, doelgerichte en langdurige innovaties in het bedrijfsleven leiden tot doeltreffender werk en zorgen voor economische ontwikkeling en concurrentievermogen.

60.

De bevoegdheden van de in de landen werkzame autoriteiten moeten worden versterkt en het tekort aan vakmensen in de maritieme sector en de aquacultuur moet worden aangepakt. De Europese Unie, de lidstaten en de regio’s moeten daarom samenwerken om de kennis over en aantrekkelijkheid van zeevaartberoepen te vergroten, de arbeidsomstandigheden en carrièremogelijkheden te verbeteren, de Europese mobiliteit van jongeren in opleiding te ontwikkelen en aanvullende cursussen voor levenslang leren aan te bieden om bestaande beroepen een maritieme dimensie te geven en traditionele maritieme beroepen te richten op nieuwe mogelijkheden. Wat opleidingen betreft, is het vooral zaak om voor de maritieme en visserijsector maatwerkopleidingen te bevorderen, om zo de generatievernieuwing in de visserij, de aquacultuur en de schaal- en schelpdierenvisserij te ondersteunen.

61.

Bij de ontwikkeling van de blauwe economie schort het aan betrokkenheid van het publiek. Duurzame langetermijninvesteringen moeten de uitvoering van multidisciplinaire maatregelen bevorderen om de mariene biodiversiteit te beschermen en de burgers nieuwe inkomenskansen te bieden. Het is ook belangrijk dat het publiek bij de uitvoering van strategische maatregelen en de besluitvorming wordt betrokken via de oprichting van plaatselijke actiegroepen en diverse andere initiatieven.

62.

Het CvdR verbindt zich ertoe plaatselijke participatieve initiatieven (zoals door de plaatselijke bevolking opgezette lokale ontwikkelingsgroepen, lokale visserijactiegroepen enz.) te bevorderen en te steunen die het herstel van de mariene hulpbronnen combineren met het behoud van de plaatselijke bestaansmiddelen, de instandhouding van de tradities en het cultureel erfgoed van het betrokken gebied, en met de diversificatie en complementariteit van de maritieme economie. Dit zou een stimulans en een erkenning betekenen van het model van de lokale visserijactiegroepen, die als schakel fungeren tussen de zeevaart- en visserijsector, de samenleving en de lokale en regionale overheden bij de bevordering van de blauwe economie op hun grondgebied.

63.

Volgens het CvdR moet op regionaal, nationaal en Europees niveau meer aandacht uitgaan naar voorlichtingscampagnes om de consument enerzijds meer inzicht te geven in aquacultuurproducten, visserij- en schaal- en schelpdierproducten, de voordelen ervan en de bijdrage die zij leveren aan de continuïteit van de voorziening, de voedselzekerheid en het scheppen van werkgelegenheid, alsmede de milieuvoordelen van aquacultuur, visserij en schaal- en schelpdierenvisserij op lange termijn en anderzijds bij te dragen tot de verspreiding van wetenschappelijke kennis over de verenigbaarheid van aquacultuur met het mariene milieu en de instandhouding ervan.

Brussel, 2 december 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 97/43


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa

(2022/C 97/09)

Rapporteur:

Jeannette BALJEU (NL/Renew Europe), Gedeputeerde van de provincie Zuid-Holland

Referentiedocument:

COM(2021) 350 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Inleiding

1.

is over het algemeen ingenomen met de door de Europese Commissie voorgestelde actualisering van de industriestrategie, maar pleit ervoor dat de Commissie voor een nauwere koppeling met de Europese Green Deal en het desbetreffende streven naar klimaatneutraliteit tegen 2050 zorgt door concrete doelstellingen op korte, middellange en lange termijn te bepalen die de EU-industrie zou moeten verwezenlijken om bij te dragen tot dit overkoepelende doel. Het wijst erop dat enkele punten vanuit de optiek van de lokale en regionale overheden nadere toelichting behoeven en daarom in dit advies aan de orde worden gesteld.

2.

Terecht wordt de nadruk gelegd op industriële ecosystemen en technologisch leiderschap. Het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) onderstreept dat het belangrijk is om de plaatsgebonden dimensie kracht bij te zetten: Europese industriële ecosystemen bestaan uit onderling verbonden regionale innovatie-ecosystemen, met dynamische strategieën voor slimme specialisatie, die gebaseerd zijn op een bottom-upbenadering en als doel hebben regionale innovatie te stimuleren en bij te dragen aan groei en welvaart door regio’s te helpen en in staat te stellen zich te richten op hun sterke punten. Het is nu al zo dat plaatsgebonden samenwerking tussen deze regionale innovatiesystemen gefaciliteerd wordt door platforms en partnerschappen voor slimme specialisatie, die als drijvende kracht voor duurzame groei en herstel in Europa zullen fungeren via nieuwe en sterkere strategische samenwerking binnen waardeketens. Dit zal Europa helpen strategische autonomie te verwerven, en regio’s en steden kunnen eindelijk hun eigen verantwoordelijkheid nemen bij de groene en digitale transities van hun industrieën.

3.

Verheugend in dit verband is met name het Industrieforum, waaraan het CvdR een actieve bijdrage levert.

4.

Er is behoefte aan een inclusieve industriestrategie die in alle Europese regio’s waarde creëert en rekening houdt met de unieke realiteit van alle regio’s, zoals bijvoorbeeld de ultraperifere regio’s; de EU heeft een industriële innovatiepijplijn voor de hele EU nodig. Voorts moet de industriestrategie worden afgestemd op de huidige behoeften van de lidstaten, op basis van lokale en regionale ontwikkelingsbehoeften. Daartoe moet worden ingezet op een grotere bevoorradingszekerheid, veerkracht en onafhankelijkheid via diversificatie van de toeleveringsketens.

5.

Het CvdR erkent dat er in diverse Europese regio’s steeds meer bezorgdheid ontstaat over het ongelijke herstel van de pandemie. De EU moet nog meer haar best doen om deze kloof te dichten door bedrijven te ondersteunen, ook op het platteland en in minder ontwikkelde gebieden, de industrie te digitaliseren en verduurzamen en een regelgevingskader in te voeren dat is afgestemd op het digitale en duurzame tijdperk; zij moet haar aanpak niet alleen baseren op industriële ecosystemen, maar ook op territoriale ecosystemen, om rekening te houden met de territoriale diversiteit van de EU.

6.

Het CvdR benadrukt dat de industrie voor uitdagingen zal komen te staan bij het realiseren van de doelstellingen van het “Fit for 55”-pakket en dat de lokale en regionale overheden moeten worden betrokken bij discussies over de vraag hoe ervoor kan worden gezorgd dat infrastructuurvoorstellen inzake duurzame vervoerswijzen, autonoom rijden en eventuele omscholingsmaatregelen met succes worden uitgevoerd.

7.

De regionale ecosysteembenadering moet worden versterkt, zodat de belangrijkste actoren op lokaal en regionaal niveau, zoals overheden, clusters en clusterorganisaties, sociale partners alsook kennisinstellingen (incl. universiteiten voor toegepaste wetenschappen die een sterke band met het midden- en kleinbedrijf hebben) daadwerkelijk bij het proces worden betrokken. Dit is van cruciaal belang om het concurrentievermogen van veel industrieën te verbeteren en open innovatie te bevorderen. Voorts zou er volgens het CvdR extra aandacht moeten uitgaan naar bilaterale samenwerking tussen clusters, het opzetten van nieuwe vormen van publiek-private partnerschappen om de samenwerking tussen de publieke en private sector te verdiepen, en de ontwikkeling van clusters in de sociale economie.

8.

Het CvdR juicht de aangekondigde monitoring van industriële trends en het concurrentievermogen toe, want het is zaak dat Europa strategische technologische en industriële afhankelijkheden samen analyseert en aanpakt.

9.

Er moeten betere maatstaven voor innovatie komen, aangezien die nu vooral draaien om O&O-investeringen (en input) en octrooien (die voor een deel aangeven in welke mate innovaties ingang vinden). Een duidelijk beeld van de vernieuwing van de economie en gegevens daarover ontbreken. Een eerste stap zou kunnen zijn om in de gaten te houden welk soort O&I-investeringen er wordt gedaan. De aandacht moet vooral uitgaan naar investeringen die verband houden met technologische capaciteiten, technologie-infrastructuur en concurrentievermogen, met het oog op de dubbele transitie richting de markten van de toekomst.

De veerkracht van de eengemaakte markt vergroten

10.

Het CvdR steunt het streven naar een goed functionerende interne markt en de voortdurende inspanningen om beperkingen en belemmeringen aan te pakken. In dit verband moet bijzondere aandacht worden besteed aan de omstandigheden in grensregio’s en hun specifieke behoeften, met name bij de verlening van grensoverschrijdende diensten, en aan het vrije verkeer van werknemers.

11.

Het vindt het een goede zaak dat de Commissie voornemens is om jaarlijks strategische verslagen en actieplannen met betrekking tot de eengemaakte markt te publiceren en onderstreept dat het belangrijk is de afhankelijkheden in de waardeketens aan het licht te brengen voordat maatregelen en beperkingen ter bescherming van de eengemaakte markt worden ingevoerd.

12.

De taskforce voor handhaving van de eengemaakte markt (SMET) kan van belang zijn om de weg naar strategische autonomie te effenen. Het CvdR wil echter ook benadrukken dat een succesvolle industriestrategie tevens recht moet doen aan de diversiteit van regionale ecosystemen en aan het feit dat de wegen naar strategische autonomie zich in de diverse ecosystemen op verschillende manieren zullen ontwikkelen.

13.

Een goed functionerende interne markt is cruciaal voor het herstel na de COVID-19-crisis. Het is van kapitaal belang te voorkomen dat afzonderlijke lidstaten exportbeperkingen opleggen en dat er in de EU opnieuw grenzen worden gesloten, zoals aan het begin van de coronacrisis het geval was. De industriesector in de EU heeft zich aan de EU-regelgeving te houden en dient tegelijkertijd de strijd aan te gaan met concurrenten uit derde landen waar de regelgeving voor bedrijven ten dele anders is. Het is belangrijk dat er in handelsovereenkomsten met derde landen gezorgd wordt voor wederkerigheid wat de regels voor de industrie betreft, zodat er voor de Europese industrie op de internationale markt eerlijke concurrentievoorwaarden gelden. Vervolmaking van de interne markt, ook voor diensten, wordt alleen maar urgenter.

14.

De eengemaakte markt moet ook gediversifieerd worden wat betreft partners, producten en diensten, zodat de EU zelf de diensten en producten kan leveren die voor haar burgers absoluut noodzakelijk zijn. Dit zal ook de veerkracht van de eengemaakte markt vergroten. Tijdens de coronacrisis is met name in de sector medische producten gebleken dat een grotere productie in Europa en de daarmee verband houdende onafhankelijkheid van buitenlandse markten enorm belangrijk zijn.

15.

Op nationaal, regionaal en lokaal niveau zijn er zorgvuldig opgestelde staatssteunregels nodig. Het is belangrijk dat er binnen de EU eerlijke concurrentie is en dat door de overheid gesteunde verplaatsing van bedrijven binnen de EU wordt voorkomen. Het CvdR is van mening dat IPCEI’s (belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang) hiervoor een uitstekend middel kunnen zijn, met name in waardeketens waar de markt alleen niet voor baanbrekende innovatie kan zorgen. IPCEI’s zullen verder de oprichting van nieuwe flexibele vormen van publiek-private partnerschappen ondersteunen. In dit verband wijst het CvdR op het belang van deelname door de lidstaten, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en lokale en regionale overheden.

16.

Het is van groot belang om na te gaan of het nuttig is een wetgevingsvoorstel voor de regulering van belangrijke zakelijke diensten, ondersteund door geharmoniseerde normen, in te dienen, omdat de dubbele transitie ook nieuwe bedrijfsmodellen en een verschuiving van eigen producten naar geleverde diensten met zich meebrengt.

17.

Het CvdR ziet met belangstelling uit naar het voorstel voor een verordening om de verstorende effecten van buitenlandse subsidies aan te pakken. Zij zal ervoor zorgen dat verstorende subsidies die door overheden uit derde landen worden toegekend aan ondernemingen die een EU-bedrijf willen verwerven of mee willen dingen naar overheidsopdrachten, niet langer ongehinderd kunnen worden toegekend en passend zullen worden aangepakt.

18.

Het is belangrijk om te bekijken wat er gedaan kan worden aan de verstorende effecten op clusters die ontstaan als investeerders die overheidssteun krijgen (niet op de beurs genoteerde) innoverende bedrijven overnemen die voor die clusters van essentieel belang zijn.

19.

Het CvdR moedigt de Europese Commissie aan om in handelsovereenkomsten gebruik te maken van het wederkerigheidsbeginsel. Bedrijven uit niet-GPA-landen mogen niet deelnemen aan Europese overheidsopdrachten.

20.

Het CvdR onderschrijft de noodzaak en de voordelen van transregionale samenwerking rond deze clusters.

21.

Het onderstreept dat lokale en regionale overheden belangrijk zijn voor de totstandbrenging van grootschalige industriële samenwerking tussen clusters met het oog op de versterking van Europese waardeketens.

22.

Het CvdR benadrukt de rol die voor lokale en regionale overheden is weggelegd bij de governance en de handhaving van de eengemaakte markt in het algemeen; hun bijdrage is immers van cruciaal belang voor een doeltreffende uitvoering van de eengemaaktemarktregels.

23.

Het CvdR is fel tegenstander van oneerlijke concurrentie tussen Europese clusters als gevolg van staatssteun die is verstrekt door nationale, regionale of lokale overheden. Bovendien moeten de verschillen in de bedragen aan staatssteun die lokale en regionale overheden kunnen toekennen tot een minimum worden beperkt door in het kader van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen een gelijk speelveld tot stand te brengen.

24.

Het CvdR is het ermee eens dat normen een van de centrale instrumenten voor de implementatie van de strategie vormen, maar vindt wel dat alle belanghebbenden moeten worden betrokken bij het overleg om deze instrumenten te creëren.

25.

Het is belangrijk dat er binnen de EU eerlijke concurrentie is en dat door de overheid gesteunde verplaatsing van bedrijven binnen de EU wordt voorkomen. Eerlijke concurrentie vereist met name dat ondernemingen hun producten alleen op de gehele Europese markt mogen aanbieden als ze aan de geldende milieu- en veiligheidsnormen voldoen.

Versterking van de kmo-dimensie in de industriestrategie

26.

Het CvdR is ingenomen met het jaarverslag van de Commissie over Europese kleine en middelgrote ondernemingen 2020/2021 en onderschrijft dat het gebrek aan vereiste vaardigheden en toegang tot financiering de voornaamste belemmeringen voor kmo’s zijn om hun activiteiten te digitaliseren.

27.

Verheugend is dat de rol van Europese kmo’s wordt erkend en dat de Commissie voornemens is om hen te helpen bij hun opschaling en het aantrekken van gekwalificeerd personeel. Dit vergt op zijn beurt een bedrijfsvriendelijk klimaat en de nodige investeringen in de vaardigheden en opleiding van werknemers (bijv. interne ICT- en/of managementkennis), alsmede fatsoenlijke arbeidsomstandigheden. Het CvdR zou graag zien dat kmo’s worden geholpen bij het uitstippelen van een digitale strategie of een digitaal actieplan, door gebruik te maken van financiële instrumenten van InvestEU en met betrekking tot solvabiliteitsrisico’s waarmee kmo’s te maken hebben.

28.

De digitalisering van kmo’s kan binnen en tussen de lidstaten maar ook op lokaal en regionaal niveau sterk verschillen. Om deze digitale kloof te dichten, moet de steun aan kmo’s aanpasbaar, goed doordacht en op hun specifieke behoeften afgestemd zijn, op basis van lokale en regionale duurzame ontwikkeling en met specifieke steun voor kmo’s uit plattelandsgebieden en minder ontwikkelde gebieden.

29.

Het CvdR benadrukt dat er moet worden geïnvesteerd in test- en valideringsinfrastructuur, zoals testcentra voor Industrie 4.0, proeffabrieken en digitale innovatiehubs (DIH’s). Dit kan bedrijven en met name kmo’s helpen om innovaties sneller om te zetten in marktrijpe producten.

30.

Het CvdR stelt voor dat het Europees Comité van de Regio’s en de Europese Commissie nauwer gaan samenwerken, vooral met het netwerk van Europese Ondernemende Regio’s, om ondernemerschap en de industriële transitie op lokaal en regionaal niveau te ondersteunen. Een ander aandachtsgebied zou betere regelgeving en betere EU-beleidsuitvoering kunnen zijn, als onderdeel van het Fit4Future-platform. Beoogd zou moeten worden om het ondernemingsklimaat te verbeteren en ondernemingen tegelijkertijd voor te bereiden op toekomstige uitdagingen.

31.

Het is een goede zaak dat er duurzaamheidsadviseurs worden aangesteld die kmo’s specifiek kunnen adviseren.

32.

Het is positief dat er wordt nagegaan of het nuttig is een wetgevingsvoorstel voor de regulering van belangrijke zakelijke diensten, ondersteund door geharmoniseerde normen, in te dienen. Het CvdR kijkt met name uit naar de aangekondigde norm voor diensten en benadrukt dat die zou kunnen helpen om de moeilijkheden bij het verlenen van grensoverschrijdende diensten te overwinnen. Lokale en regionale overheden hebben te lijden onder ontoereikende kennisgevingen (zoals vermeld in het jaarlijkse verslag over de eengemaakte markt dat bij de mededeling is gevoegd) en onder de rechtsonzekerheid als gevolg van het arrest van het Hof van Justitie van 2018 over bestemmingsplannen.

33.

De doelstelling om 3 % van het bbp te investeren in onderzoek, ontwikkeling en innovatie is helaas nog lang niet verwezenlijkt. Sommige lidstaten halen dat niveau, maar andere zitten onder de 1 %. Deze verschillen belemmeren de mondiale capaciteit van de EU als blok, waardoor zij achterblijft bij de VS, Japan en China.

34.

Het CvdR beschouwt de toekomstige totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte als een kans om op alle bestuursniveaus meer synergie ter ondersteuning van de industriële transitie te creëren door middel van meer investeringen in onderzoek en een plaatsgebonden innovatiebeleid.

35.

De dubbele transitie vereist een aanpassing van de industrie en haar werknemers aan de nieuwe werkelijkheid. Daarom zou de Commissie in haar Europese agenda voor vaardigheden een plaatsgebonden aanpak moeten opnemen voor sectoren die door deze transities worden getroffen. Dit omvat de ontwikkeling van stimulansen om de productiviteit van de beroepsbevolking te verhogen met behulp van ondersteunende technologie (zoals AR/VR), en de omscholing van werknemers in sectoren die sterk worden getroffen door technologische veranderingen, zoals de auto-industrie.

Toevoeging van een territoriale dimensie aan de industriële ecosystemen

36.

Het CvdR is ingenomen met de op maat gesneden beoordeling van de behoeften van de 14 Europese industriële ecosystemen, waarin wordt gewezen op investeringslacunes en opties voor beleidsondersteuning, alsook met de casestudy over de uitdaging om de staalsector koolstofvrij te maken (1). Het stelt voor om deze analyse aan te vullen met een evaluatie van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en van de desbetreffende behoeften aan vaardigheden.

37.

Het CvdR wijst er nog eens op dat de plaatsgebonden dimensie in de geactualiseerde EU-industriestrategie moet worden versterkt, zodat regio’s en steden, als bestuurslagen die het dichtst bij de burgers en ecosystemen staan, de verantwoordelijkheid voor de groene en digitale transitie van hun industrie op zich kunnen nemen, ook met het oog op de permanente opleiding en bijscholing die werknemers nodig zullen hebben, omdat anders het gevaar bestaat dat zij door de transitie buiten de boot vallen (2). Vooral in de herstelfase is een plaatsgericht industriebeleid van cruciaal belang, aangezien industrie en regionale ontwikkeling nauw met elkaar verbonden zijn.

38.

Het CvdR herhaalt dat regionale en lokale overheden belangrijke bevoegdheden hebben op beleidsterreinen die van invloed zijn op de industriële ontwikkeling. Lokale en regionale overheden kunnen een breed scala aan instrumenten inzetten om werk te maken van een ambitieuze totaalstrategie voor het industriebeleid van de EU, gericht op het waarborgen van economische veerkracht in een tijd van structurele verandering. Het lokale en regionale niveau dient bij de toekomstige opzet van de nieuwe industriestrategie van de EU te worden betrokken (3).

39.

De industriële transformatie moet geschraagd worden door een sterke sociale pijler om ervoor te zorgen dat de sociale gevolgen van de structurele veranderingen adequaat worden opgevangen en dat regio’s die sterk door de pandemie zijn getroffen, zich economisch en sociaal kunnen herstellen.

40.

De regionale dimensie kan het best worden versterkt door de regionale strategieën voor slimme specialisatie te gebruiken als blauwdruk voor interregionale samenwerking. Het is een goed idee om het concept van slimme specialisatie verder te ontwikkelen door de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties (SDG’s) als vierde element toe te voegen (S4).

41.

Het CvdR ziet veel potentieel in interregionale samenwerking en het nieuwe I3-instrument, ook om regio’s met de grootste uitdagingen voor de dubbele transitie te koppelen aan andere regio’s om zo bij te dragen aan interregionale waardeketens en cohesie. Een intensiever gebruik van dit instrument, en van mogelijke aanvullende instrumenten, kan interregionale samenwerking ter versterking van Europese waardeketens ondersteunen. Europese netwerken, zoals het Vanguard-initiatief, kunnen bij dit proces van pas komen. Het CvdR acht het van groot belang te verwijzen naar slimme-specialisatiestrategieën als kader en instrument voor industriële modernisering en het concept van open innovatie. Het CvdR benadrukt dat de RIS3 moeten worden afgestemd op de ontwikkeling van transitietrajecten, aangezien de S3-strategieën ook bedoeld zijn om de versnelling van de dubbele transitie te ondersteunen.

42.

Het is van groot belang dat de vele nieuwe EU-initiatieven van verschillende Commissiediensten ter ondersteuning van de industriële transformatie op elkaar worden afgestemd. De in de “Fit for 55”-strategie geformuleerde doelstellingen om duurzamer te worden, zijn ambitieus en moeten door de industrie worden geschraagd door concrete stappen om in het jaar 2050 tot klimaatneutraliteit te komen. Het CvdR stelt voor om onder leiding van de Europese Commissie een strategische dialoog te voeren over het koppelen van de industriële ecosystemen aan de regionale innovatie-ecosystemen. Hiermee zou beoogd moeten worden om meerlagig bestuur te bevorderen en de coördinatie te verbeteren. Integratie van de verschillende initiatieven op EU-niveau op alle bestuursniveaus is zeer belangrijk.

De afhankelijkheden aanpakken: open strategische autonomie in de praktijk

43.

Het CvdR looft de inspanningen van de Europese Commissie om de strategische afhankelijkheden en capaciteiten van de EU verder te analyseren aan de hand van een grondige evaluatie van een aantal technologische en industriële strategische gebieden. Het Comité vindt het een goede zaak dat er gepoogd wordt maatregelen vast te stellen om de positie van de EU in mondiale waardeketens te versterken en merkt op dat “natuurlijke ecosystemen” diverse sectoren omvatten, met name op regionale schaal, en deel uitmaken van een netwerk. Er zijn ook Europese “pijplijnen” in de vorm van interregionale productie- en waardeketens, die steun van de Europese Commissie behoeven.

44.

Het CvdR is verheugd over de extra aandacht voor strategische autonomie, maar benadrukt dat, zoals in het non-paper van Spanje en Nederland wordt uiteengezet, strategische autonomie niet neerkomt op isolationisme of economisch protectionisme. Wel betekent strategische autonomie grotere veerkracht en onderlinge afhankelijkheid door middel van rationele en op maat gesneden acties in verband met asymmetrische afhankelijkheden. Het CvdR benadrukt dat Europa in sommige strategische waardeketens meer moet doen om invoerstromen open te stellen en te faciliteren.

45.

Het Comité vindt het een goede zaak dat strategische afhankelijkheden, met name die welke vooral gevolgen hebben voor kmo’s, tegen het licht worden gehouden en is er voorstander van dat kmo’s sterker worden geholpen om verstoringen en kwetsbaarheden aan te pakken of meer in te zetten op diversifiëring door hen in contact te brengen met nieuwe lokale en grensoverschrijdende partners.

46.

Ook de ontwikkeling van een gids/tool waarmee strategische afhankelijkheden in kaart kunnen worden gebracht en via overheidsopdrachten kunnen worden aangepakt wordt van harte toegejuicht.

Versnelling van de dubbele transitie

47.

Het CvdR wijst met nadruk op het belang van nieuwe bedrijfsmodellen die vaart helpen zetten achter de dubbele transitie, en derhalve ook op het belang van concepten als Solvit, die ertoe bijdragen dat bedrijven pragmatische oplossingen krijgen aangereikt om grensoverschrijdend handel te drijven en gemakkelijker toegang te vinden tot financiering.

48.

Het CvdR dringt er bij de Europese Commissie op aan een mechanisme in het leven te roepen voor de beoordeling en preventie van overnames van bedrijven in sectoren die van vitaal of strategisch belang zijn voor de Europese economie, met bijzondere aandacht voor kleinere, vaak niet-beursgenoteerde bedrijven die essentieel zijn voor regionale ecosystemen voor innovatie en ondernemerschap.

49.

Regio’s en steden moeten steun blijven verlenen aan industriële allianties op strategische gebieden, waarvan ook start-ups en kmo’s deel zouden moeten uitmaken. Het voorstel om nieuwe industriële allianties te lanceren verdient eveneens steun. Bij deze allianties zou het gaan om ruimtelanceersystemen, emissievrije vliegtuigen, cloudtechnologie en processors en halfgeleiders. Het succes van allianties hangt af van twee factoren: 1) de governance en de noodzakelijke inzet van alle belanghebbenden, en met name 2) nationale, regionale en lokale regeringen om de allianties te doen slagen.

50.

Het is een goede zaak dat de Commissie samen met de industrie, overheden, sociale partners en andere belanghebbenden overgangstrajecten heeft gecreëerd — te beginnen met de toerismesector en energie-intensieve industrieën — om een beter inzicht te krijgen in de omvang, de kosten en de omstandigheden van de maatregelen die nodig zijn om de dubbele transitie voor de belangrijkste ecosystemen in goede banen te leiden. Een en ander moet uitmonden in een actieplan ten behoeve van een duurzaam concurrentievermogen.

51.

Het CvdR herhaalt dat de overgang naar een circulaire economie belangrijk is om een duurzame en concurrerende industrie tot stand te brengen. Circulariteit is niet alleen essentieel voor het bereiken van de klimaatdoelstellingen en de SDG’s, maar helpt de industrie ook om wereldwijd te concurreren en kan een belangrijk element van strategische autonomie zijn. Als schaarse (en strategische) grondstoffen en producten op circulaire en spaarzame wijze worden gebruikt, kunnen asymmetrische afhankelijkheden worden beperkt en kan de autonomie worden versterkt (4). Een circulaire economie komt geografisch kortere toeleveringsketens ten goede en is op vrijwel elke soort cluster en industrie van invloed. Tegen deze achtergrond vormt de plaatsgebonden en regionale dimensie van industriële ecosystemen een essentieel element van een succesvolle industriële strategie voor strategische autonomie. Ondanks aanhoudende pogingen om traditionele economische en bedrijfsmodellen om te vormen zijn veel kmo’s nog niet klaar voor deze omslag. De Commissie kan helpen om de verschuiving naar de circulaire economie te stimuleren. Dat kan bijvoorbeeld met een eengemaakte markt voor afval en met steun voor het veranderen van de bedrijfsvoering van de meeste kmo’s, die op het gebied van innovatie niet vooroplopen.

52.

De nadruk moet worden gelegd op sectoren en gebieden waar de grootste bijdrage kan worden geleverd aan het waarmaken van de klimaatambities. Hierbij moet vooral gedacht worden aan energie-intensieve industrieën en grote industrieclusters en aan de productieketens waarvan zij deel uitmaken. De focus op productieketens zal ook industriële kmo’s ten goede komen, aangezien zij vaak deel uitmaken van de productieketen rond grotere bedrijven. Dit zal het effect op de klimaatambities maximaliseren. De industrie is uitermate belangrijk als basis van de regionale arbeidsmarkten in industriële regio’s. Dit betekent dat de industriële omschakeling op een duurzaam bedrijfsmodel van cruciaal belang is, ook voor de werkgelegenheid en voor een inclusieve transitie naar een duurzame en digitale economie.

53.

Het is van essentieel belang dat in het nieuwe industriële model naar oplossingen wordt gezocht om de werkgelegenheid te beschermen, met name in sectoren die zwaar te lijden hebben onder de ecologische transitie, zoals de automobielsector, aangezien deze sector een van de belangrijkste motoren van de Europese economie is. Om banenverlies te voorkomen, moet de voor automobielproducten vereiste ecologische transitie op flexibele wijze worden uitgevoerd en dient hiervoor voldoende tijd te worden uitgetrokken, uitgaande van technologische neutraliteit, en met behulp van Europese financiële steun voor de getroffen regio’s, om de bestaande fabrieken, leveranciers en productielocaties aan te passen. Voorts moet het concurrentievermogen van bestaande productiecentra worden gewaarborgd en moeten arbeidsplaatsen kunnen worden aangepast.

54.

Toegang tot betrouwbare en betaalbare elektriciteitsbronnen is voor het concurrentievermogen van de Europese industrie van cruciaal belang. Daartoe moet productiecapaciteit worden opgebouwd die gebaseerd is op volledig hernieuwbare bronnen. Bij de berekening van de economische efficiency van energiebronnen moet altijd rekening worden gehouden met de totale genormaliseerde elektriciteitskosten (“levelised cost of electricity”), die de gehele levenscyclus van de energieproductie omvatten, de systeemkosten en de externe kosten.

55.

Het CvdR zou graag zien dat het concept economische groei in brede en inclusieve zin wordt opgevat, ook waar het gaat om geslacht, ras, gender, taal, religie, politieke opvattingen en persoonlijke en sociale omstandigheden; we hebben immers al het talent nodig dat Europa te bieden heeft. Het benadrukt dat vrouwen nog steeds zwaar ondervertegenwoordigd zijn in leidinggevende functies in het bedrijfsleven en roept ondernemingen op om gendergelijkheid op alle managementniveaus tot een van hun fundamentele bedrijfsprincipes te maken. Door diversiteit gekenmerkte bedrijven zijn succesvoller dan bedrijven die niet representatief zijn voor de/hun samenleving.

56.

Het CvdR wijst erop dat het EU-rechtskader voor staatssteun fundamenteel moet worden herijkt om te bezien hoe het de geleidelijke omschakeling van energie-intensieve en van buitenlandse handel afhankelijke basisindustrieën op CO2-armere of CO2-neutrale processen beter kan ondersteunen. Daarnaast moeten voor de Europese en nationale steunprogramma’s voldoende middelen worden uitgetrokken en moeten zij met elkaar kunnen worden gecombineerd.

57.

Er dient een evenwicht te worden gevonden tussen enerzijds de veranderingsdynamiek die voor de dubbele transitie vereist is en anderzijds de noodzaak om voor een voorspelbaar regelgevingskader te zorgen, zodat met name kmo’s en werknemers weten waar ze aan toe zijn. Een inclusieve transitie impliceert ook dat er middelen moeten worden ingezet om op regionale schaal en over de sectoren heen arbeidskrachten te (her)scholen in nieuwe vaardigheden. Op die manier kan worden voorkomen dat werknemers “opgesloten” raken in de sectoren waarin zij werken, maar ook dat zij voor hun werk naar andere regio’s moeten uitwijken.

58.

Dit houdt tevens in dat de dubbele transitie ondersteund moet worden door een transitie naar een economie die inspeelt op de vergrijzing en op de innovaties die nodig zijn om alle burgers bij de dubbele transitie te betrekken.

59.

Het CvdR is ingenomen met de ontwikkeling van indicatoren en wil benadrukken dat het voor het concurrentievermogen op lange termijn alsook voor de veerkracht goed is als transities sneller worden doorgevoerd. Indicatoren moeten daarom niet het concurrentievermogen in het algemeen meten, maar aangeven hoe snel de dubbele transitie gaat en welke struikelblokken er bestaan.

60.

Het CvdR wijst de Europese Commissie op de belangrijke rol die lokale en regionale overheden en regionale ontwikkelingsagentschappen kunnen spelen in het versnellen van de dubbele transitie door digitale en groene kmo’s te ondersteunen. Het verzoekt de Commissie met klem om het principe “think small, act regional” te omarmen.

Brussels, 2 december 2021.

De voorzittervan het Europees Comité van de Regio’s

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  CvdR-advies over de staalindustrie: behoud van duurzame banen en groei in Europa (COR-2016-01726-00-01).

(2)  CvdR-advies over een nieuwe industriestrategie voor Europa (COR-2020-01374-00-00), paragraaf 4.

(3)  CvdR-advies over een nieuwe industriestrategie voor Europa (COR-2020-01374-00-00), paragraaf 6.

(4)  CvdR-advies over het actieplan inzake kritieke grondstoffen (CDR-2021-04292-00-01).


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 97/50


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het verslag van de Europese Commissie over het mededingingsbeleid 2020

(2022/C 97/10)

Rapporteur:

Tadeusz TRUSKOLASKI (PL/EA), burgemeester van Białystok

Referentiedocument:

COM(2021) 373 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Inleiding

1.

wijst erop dat de Europese interne markt een van de grootste verwezenlijkingen van de Europese Unie is en dat het mededingingsbeleid van de EU erop gericht is een open markteconomie met vrije, eerlijke en doeltreffende concurrentie in stand te houden die innovatie en een efficiënte benutting van hulpbronnen bevordert.

2.

Het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) waardeert de inspanningen die de Europese Commissie en het Europees Parlement tot dusver hebben geleverd om een duidelijk, transparant en adequaat EU-mededingingsbeleid tot stand te brengen.

3.

Het afstemmen van de mededingingsregels van de EU op haar industrie-, digitaal, milieu-, klimaat-, sociaal en internationaal handelsbeleid is van essentieel belang om een gelijk speelveld in alle sectoren en daarmee het mondiale concurrentievermogen te waarborgen. Dit komt ook de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) ten goede.

4.

Het CvdR is ingenomen met Verordening (EU) 2019/452 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie, alsook met het witboek van de Europese Commissie over een gelijk speelveld voor buitenlandse subsidies.

5.

Terecht wordt erop gewezen dat consumenten door het geringe aantal beschikbare digitale ecosystemen en in de talen van de lidstaten vertaalde platforms beperkte toegang hebben tot alle online-informatie over producten en diensten.

6.

Tot tevredenheid van het CvdR schenkt de Europese Commissie opnieuw aandacht aan het concept “belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang” (IPCEI’s).

7.

De doelstellingen van het EU-mededingingsbeleid, waarin met name rekening zou moeten worden gehouden met de behoeften van kmo’s, waaronder kmo’s in landelijke en minder ontwikkelde gebieden, dienen een eerlijk en gelijk speelveld tot stand te brengen waar alle EU-burgers baat bij hebben.

8.

De inspanningen om het EU-mededingingsbeleid te verbeteren zijn voor de lokale en regionale overheden van groot belang, aangezien de gelijke behandeling van ondernemingen een essentieel element vormt en een prioriteit uitmaakt wat het functioneren van de interne markt betreft.

Concurrentievermogen van de EU en coronasteun voor het bedrijfsleven

9.

Alleen ondernemingen die directe financiële gevolgen van de pandemie ondervinden waardoor hun economische activiteiten onrendabel worden, zouden COVID-19-steun moeten krijgen.

10.

De tijdelijke financiële maatregelen naar aanleiding van de pandemie zouden niet mogen worden benut door onrendabele ondernemingen die zich niets aantrekken van de klimaatdoelen van de EU, failliet dreigen te gaan, ingrijpend worden geherstructureerd of moeten worden geherstructureerd, voor zover deze herstructureringen al vóór de pandemie zijn begonnen.

11.

Het CvdR wijst op de in oktober 2021 binnen het inclusief kader van de OESO/G20 vastgestelde grondslag voor een wereldwijde hervorming van de vennootschapsbelasting. Zodra de onderhandelingen zijn afgerond, zou de Europese Commissie onverwijld concrete maatregelen moeten voorstellen voor de toepassing van deze nieuwe regeling in de EU. Daarnaast zou verder gewerkt moeten blijven worden aan de ontwikkeling van mondiale belastingwetgeving voor ondernemingen van elke omvang.

12.

Overheidssteun moet op transparante en sociaal, economisch en ecologisch verantwoorde wijze worden vormgegeven en toegekend.

13.

Het CvdR is ingenomen met de reeds door de Europese Commissie ingevoerde beperkingen voor ondernemingen die steun ontvangen met betrekking tot onder meer de uitkering van dividenden en bonussen en de inkoop van eigen aandelen.

14.

Het CvdR moedigt de invoering aan van mechanismen die het functioneren van ondernemingen vergemakkelijken tijdens recessies ten gevolge van economische en niet-economische crises (zoals de COVID-19-pandemie). Daarbij moet echter het percentage rechtstreekse financiële steun worden verminderd, omdat die de marktverhoudingen kunstmatig verstoort.

15.

Verstoringen van het ondernemingsklimaat door onder meer verschillende soorten crises zetten bedrijven ertoe aan de markt te reorganiseren op een wijze die onverenigbaar is met het mededingingsbeleid van de EU, bijvoorbeeld door afspraken te maken over productievolumes en/of om de winstgevendheid te verhogen. Volgens de mededingingsregels van de EU is dat echter verboden, en bovendien leidt het er uiteindelijk toe dat de kosten van een crisis op de consument worden afgewenteld.

16.

Zelfs in crisisomstandigheden blijft het de primaire doelstelling om ervoor te zorgen dat consumenten van concurrerende markten kunnen profiteren, wat alleen mogelijk is met eerlijke prijzen en een brede keuze aan hoogwaardige producten.

17.

Het waarborgen van een gelijk speelveld voor bedrijven op de interne markt is met name voor kmo’s van cruciaal belang, onder meer voor het stimuleren van innovatie, de ontwikkeling van nieuwe groene technologieën en het scheppen van duurzame banen in de EU.

18.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie toezicht te houden op de benutting en verdeling van de verschillende financiële middelen van de EU die naar aanleiding van de COVID-19-crisis ter beschikking worden gesteld, onder meer via de nationale plannen voor herstel en veerkracht, die moeten voldoen aan de Europese mededingings- en staatssteunregels.

19.

Het CvdR verwacht dat er nagedacht gaat worden over strategieën voor crisissituaties nog voordat zulke situaties zich voordoen. De planning en besluitvorming in het kader van het mededingingsbeleid dienen op lange termijn coherent en consistent te zijn.

Nieuwe gebieden van de Europese markt

20.

Het CvdR is ingenomen met het voorstel van de Europese Commissie voor een wet inzake digitale markten (DMA) en benadrukt dat er snel een eerlijk ondernemingsklimaat moet worden gecreëerd voor zakelijke gebruikers die afhankelijk zijn van poortwachters, zodat vrije concurrentie ook online gewaarborgd is.

21.

De Europese Commissie, de lidstaten en de regio’s zouden meer inspanningen moeten leveren om technologieoverdracht te bevorderen teneinde de ontwikkeling van waardeketens in de EU te ondersteunen en het beschikbare kapitaal optimaal te benutten. Vooral minder ontwikkelde regio’s, perifere en ultraperifere regio’s en eilandregio’s zouden steun moeten krijgen.

22.

Digitalisering is van groot belang voor kmo’s, aangezien zij daardoor toegang krijgen tot grotere markten en geen last meer hebben van ruimtelijke problemen ten gevolge van geografische handicaps. Kmo’s, waaronder kmo’s in landelijke en minder ontwikkelde gebieden, zouden EU-middelen moeten ontvangen voor de digitalisering van hun activiteiten. Ook zouden zij informatie moeten krijgen over mogelijkheden op EU-niveau op het gebied van digitalisering. De lokale en regionale overheden zouden een belangrijke rol kunnen spelen bij de verspreiding daarvan.

23.

De digitale transformatie van de EU vereist maatregelen om het ontstaan van monopolistische structuren te voorkomen.

24.

Van bijzondere betekenis is het verbod op misbruik van een machtspositie (artikel 102 VWEU), dat geldt voor de activiteiten van zowel Europese als niet-Europese entiteiten en met name relevant is voor nauwelijks geformaliseerde en gecontroleerde en zich dynamisch ontwikkelende nieuwe marktgebieden.

25.

De financiële sancties die worden opgelegd voor inbreuken op de mededingingsregels zijn slechts een deel van de oplossing. Vooral de nieuwe wet inzake digitale markten moet ertoe leiden dat “poortwachters” niet langer gebruikmaken van ongeoorloofde praktijken om een concurrentievoordeel te behalen. Het CvdR bekritiseert dat de uit mededingingsboetes voortvloeiende kosten aan de consument worden doorberekend, wat er uiteindelijk toe leidt dat alleen de EU-burgers er de dupe van zijn.

26.

Het directoraat-generaal Mededinging van de Europese Commissie beschikt over een eigen afdeling voor digitale aangelegenheden, die in de afgelopen jaren diverse sectorale onderzoeken heeft verricht (bijvoorbeeld naar e-handel en naar het internet der dingen voor consumenten), welke onder meer hebben geleid tot het wetsvoorstel voor een wet inzake digitale markten. Het CvdR gaat ervan uit dat dit directoraat-generaal bij de uitvoering van deze wet de resultaten van antitrustonderzoeken meeneemt.

27.

Het Europees Parlement heeft er terecht op gewezen dat de huidige middelen van het directoraat-generaal Mededinging (DG COMP) van de Europese Commissie ontoereikend zijn gelet op de werklast van dit DG en de uitdagingen waarmee het wordt geconfronteerd.

28.

De vormgeving en handhaving van het mededingingsbeleid leveren problemen op, met name op digitale markten, waar sprake is van concentratie, aggregatie en het kosteloos gebruiken van gegevens (“zero-price markets”), en waar oneerlijke prijsstellingsalgoritmen worden toegepast, met name door grote platforms. Wat dit betreft, is het een goede zaak dat de wet inzake digitale markten onder meer tot doel heeft om diensten en producten die door poortwachterplatforms zelf worden aangeboden net zo te behandelen als soortgelijke diensten en producten die door derden op het platform van de poortwachter worden aangeboden, zodat de vrije mededinging gewaarborgd is.

29.

Het CvdR verwacht van de Europese Commissie een aanpassing van het register van organisaties die namens niet-EU-spelers lobbyen voor specifieke digitale oplossingen, alsmede nieuwe maatregelen inzake de transparantie van hun financieringsbronnen.

30.

Het CvdR is ermee ingenomen dat er naar het oordeel van de Europese Commissie behoefte is aan nieuwe instrumenten om de doeltreffendheid van het EU-mededingingsbeleid te waarborgen. Die zijn met name nodig voor nieuwe, opkomende en nog niet uitvoerig beschreven marktgebieden.

31.

Het klopt dat consumenten te weinig controle hebben over hun eigen gegevens en digitale identiteit, vooral omdat de meeste aanbieders van digitale diensten voor het gebruik daarvan hun toestemming eisen zonder hun een keuze te laten als zij de toegang tot bepaalde diensten niet willen verliezen.

32.

De Europese Commissie zou regels moeten opstellen die gegevenshouders ertoe verplichten gegevens te wissen wanneer consumenten hun diensten gedurende een bepaalde periode (bijv. één jaar) niet hebben gebruikt.

33.

Het CvdR spreekt zijn steun uit voor maatregelen ten gunste van diensten van algemeen economisch belang (DAEB), die essentieel blijven voor de toekomst van een aantal gemeenschappen in heel Europa, met name in geïsoleerde, afgelegen en perifere EU-regio’s.

34.

Op de markt voor financiële diensten zijn er enkele oligopolistische structuren ontstaan en hebben sommige grote technologiebedrijven zich ontwikkeld tot belangrijke spelers, hetgeen toezicht en waarborgen voor de consument vereist. In dit verband is het belangrijk dat artikel 102 VWEU ook voor onlinediensten geldt, zodat kleine dienstverleners uit steden en regio’s die hun diensten/producten online aanbieden geen concurrentienadeel ondervinden.

35.

De Europese Commissie zou de richtlijn consumentenkrediet moeten herzien, aangezien de consument nog niet genoeg wordt beschermd en onvoldoende toegang heeft tot informatie om meer inzicht te krijgen in de invloed van uiteenlopende factoren op de productvariabiliteit.

36.

De Europese Commissie zou een onderzoek moeten instellen naar oneerlijke clausules en praktijken met betrekking tot consumentenovereenkomsten in met name de banksector, want deze sector dient ondanks het aanzienlijke belang ervan hetzelfde als andere marktgebieden te worden behandeld.

37.

Belastingbetalers en bankrekeninghouders mogen niet worden opgezadeld met de kosten van het redden van het financiële stelsel.

EU-mededingingsbeleid en derde landen

38.

Het CvdR sluit zich aan bij de oproep van het Europees Parlement om de handelsbeschermingsinstrumenten te versterken teneinde oneerlijke handelspraktijken te bestrijden en het concurrentievermogen van de Europese industrie te beschermen.

39.

Het CvdR verwacht binnen het EU-mededingingsbeleid dan ook een tweeledige aanpak, zodat er op de interne markt garanties voor vrijheid en anticoncentratiemechanismen bestaan, ook om monopolies tegen te gaan, en een evenwicht tussen de marktmacht van kopers en verkopers tot stand komt, terwijl er mechanismen die lijken op exportbevorderingsmodellen worden toegepast ten aanzien van derden landen (bijv. China en de VS).

40.

Monopolievorming op de Europese markt moet krachtig worden bestreden, of daar nu spelers uit de EU of van buiten de EU bij betrokken zijn. Momenteel is er met name op het gebied van e-handel sprake van talrijke marktverstoringen als gevolg van de monopolisering van geavanceerde digitale technologieën door Amerikaanse en Chinese ondernemingen.

41.

Het CvdR verwacht dat het industriebeleid zodanig wordt ontwikkeld dat het een instrument voor regionale convergentie wordt en een efficiënte ruimtelijke herverdeling van middelen bevordert zonder de concurrentie te verstoren.

42.

De Europese Commissie zou aandacht moeten schenken aan de rol van buitenlandse staatsbedrijven, die door hun regeringen worden geholpen en gesubsidieerd op een manier waarop EU-ondernemingen volgens de internemarktregels niet mogen worden ondersteund.

43.

Het CvdR dringt aan op gelijke behandeling van de handelspartners van de EU. Het verwacht daarom dat de Europese Commissie formele regels opstelt om uniforme voorwaarden ten aanzien van markttoegang, mededinging en staatssteun te garanderen. Elke schending van die voorwaarden moet ertoe leiden dat specifieke handelsbepalingen worden opgeschort, zodat het dreigen met sancties motiverend werkt.

44.

De huidige concurrentiebevorderende maatregelen bevestigen dat voor niet-EU-spelers niet dezelfde regels gelden en zij bijvoorbeeld aanzienlijke, onder meer financiële, overheidssteun ontvangen. Dit vraagt om flexibilisering van het Europese mededingingsrecht, met name op het gebied van staatssteun, aangezien dat recht onvoldoende rekening houdt met de aard van de concurrentie waarmee Europese ondernemingen in derde landen te maken krijgen, waar de regels afwijken van de Europese.

45.

De werkzaamheden met betrekking tot het EU-handelsbeleid zouden moeten worden opgevoerd in plaats van dat andere markten worden gevolgd, bijvoorbeeld de Amerikaanse, want de huidige koers sluit aan op de opvattingen van de EU-burgers en de ondernemingstradities. De EU moet haar handelsbeleid versterken om assertiever te worden ten aanzien van wederkerige markttoegang en de controle op industriële subsidies.

46.

Het model voor de controle op kapitaalconcentratie zou moeten worden uitgebreid. Aandacht verdient de toename van kapitaalconcentratie, wat niet alleen leidt tot het ontstaan van marktmonopolies maar ook tot een grotere verticale en horizontale marktbezetting, met negatieve gevolgen voor de deconcentratie van waardeketens.

47.

De verwezenlijking van de doelstellingen voor de aanpak van sociale ongelijkheid en de klimaatcrisis, de aanscherping van milieunormen, een betere omzetting van de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling en de uitvoering van het klimaatbeleid en het beleid inzake consumentenbescherming vereisen maatregelen om inbreuken door leveranciers van buiten de EU op onder meer de toepasselijke productie-, arbeids- of milieuregels strikt aan te pakken.

Toekomst van het EU-mededingingsbeleid

48.

Op grond van de bepalingen van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK inzake het toezicht op staatssteun/subsidies hebben beide partijen zeer weinig armslag als het aankomt op overheidssubsidies. Terwijl de bepalingen ervoor zorgen dat, conform het mededingingsrecht van de EU, normen blijven gelden voor gelijke concurrentievoorwaarden, dienen de partijen krachtens de artikelen 3.4.2 en 3.5 van de overeenkomst af te zien van bepaalde soorten subsidies die een “substantieel” effect hebben of kunnen hebben op het handelsverkeer of de investeringen tussen de partijen. De Europese Commissie dient dan ook nauwlettend toe te zien op de naleving van deze bepalingen door het VK, zodat subsidiedumping door het VK kan worden voorkomen.

49.

Er zouden radicalere maatregelen moeten worden genomen tegen de boycot van producten en diensten van de lidstaten op de wereldmarkt en de vervalsing, namaak en het illegaal in de handel brengen daarvan, en kmo’s moeten duidelijke steun krijgen van de Europese instellingen op buitenlandse markten.

50.

Er dient een helder onderscheid te worden gemaakt tussen de doelstellingen van het mededingingsbeleid, die in de eerste plaats op de Europese interne markt van toepassing moeten zijn, en het industriebeleid, dat is gericht op de ondersteuning van ondernemingen die op de wereldmarkt de concurrentie aangaan.

51.

De langetermijnmaatregelen binnen het EU-mededingingsbeleid moeten de veerkracht van waardeketens versterken om de afhankelijkheid van ondernemingen uit derde landen te verminderen en als dat niet mogelijk is een hoge mate van diversificatie van leveranciers te waarborgen.

52.

De EU-regels inzake mededinging en staatssteun moeten in overeenstemming zijn met de Europese Green Deal, de digitale strategie van de EU, de Europese pijler van sociale rechten en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN. Hoewel het bepalen van de energiemix een bevoegdheid van de lidstaten is, maakt een aantal lidstaten de verlening van staatssteun helaas niet afhankelijk van deze doelstellingen.

53.

Het doet deugd dat in de onlangs gepubliceerde studie over markttendensen in gezondheidszorg en sociale huisvesting en over de implicaties van staatssteun, uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie als onderdeel van een lopende evaluatie van het pakket diensten van algemeen economisch belang (DAEB) uit 2012 voor gezondheidszorg en sociale huisvesting (1), grotendeels op hetzelfde wordt aangedrongen als in het CvdR-advies van oktober 2016 over staatssteun en diensten van algemeen economisch belang (2), en dan met name op de volgende twee zaken: 1) het de-minimisplafond van 500 000 EUR wordt al snel bereikt. Gezien de in het algemeen toegenomen bijval voor staatssteun aan de sectoren zou dan ook om redenen van evenredigheid een verhoging van dit plafond moeten worden overwogen; 2) wat precies onder sociale huisvesting moet worden verstaan, is onduidelijk, omdat de EU-lidstaten geen eenduidige definitie hiervan hanteren. Bovendien lijkt de huidige definitie achterhaald te zijn, aangezien er onder de bevolking steeds meer behoefte is aan betaalbare huisvesting. De al te restrictieve verwijzing naar achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen zou daarom uit de definitie moeten worden geschrapt.

54.

De Europese Commissie zou de invloed van financiële spelers, met name digitale platforms, op de mededinging op de markt en op de besluitvorming van de consument moeten monitoren en grondig moeten onderzoeken.

55.

Het CvdR wijst erop dat het EU-rechtskader voor staatssteun fundamenteel moet worden herzien om de geleidelijke omschakeling van energie-intensieve en van buitenlandse handel afhankelijke basisindustrieën op CO2-armere of CO2-neutrale processen te ondersteunen. Naast investeringssteun is ook steun voor de bedrijfskosten noodzakelijk. Daarom moeten voor de Europese en nationale steunprogramma’s voldoende middelen worden uitgetrokken en moeten zij met elkaar kunnen worden gecombineerd. Belangrijke bijdragen tot de industriële omschakeling kunnen ook worden geleverd door klimaatbeschermingscontracten op projectbasis waarmee een CO2-prijs door de overheid op lange termijn wordt gegarandeerd.

56.

Het is nodig doeltreffende instrumenten te ontwikkelen en toe te passen om druk uit te oefenen op interne en externe spelers die de mededingingsregels niet naleven.

57.

Een strikte en onpartijdige handhaving van de EU-mededingingsregels door onafhankelijke mededingingsautoriteiten is van cruciaal belang voor Europese bedrijven en met name kmo’s die actief zijn op de interne markt en op internationaal niveau. Het CvdR dringt daarom aan op meer doortastendheid bij het opleggen van sancties aan partijen die zich niet aan de spelregels houden.

58.

Het CvdR dringt nogmaals aan op meer ambitie bij de invoering van nieuwe maatregelen, met name die om te komen tot een klimaatneutrale Europese economie, en op moed bij de rechtstreekse versterking van de interne markt.

59.

Het CvdR pleit voor maatregelen die het cohesiebeleid en het mededingingsbeleid aan elkaar koppelen, zodat steun uiteindelijk gepaard gaat met een harmonisatie van de regels en beginselen voor de spelers op de interne markt. In dit verband is het een goede zaak dat in het licht van COVID-19 flexibel wordt omgegaan met in het kader van het regionaal beleid verleende overheidssteun. Uit een enquête over de uitvoering van de begeleidende maatregelen van de programma’s CRII en CRII+ die de commissie COTER van het CvdR heeft gehouden onder beheersautoriteiten van de structuurfondsen blijkt dat een meerderheid van hen voorstander is van een tijdelijke verhoging van de de-minimisdrempel voor overheidssteun.

60.

Omdat Europese ondernemingen op de wereldmarkt op voet van gelijkheid moeten kunnen concurreren, vraagt het CvdR de Europese Commissie het EU-mededingings- en staatssteunbeleid aan te passen om de industriële ontwikkeling te bevorderen, met name op gebieden die uitblinken in technische en technologische excellentie, en de expansie van Europese ondernemingen buiten de interne markt krachtig te ondersteunen.

61.

Het CvdR is ingenomen met het initiatief van de Europese Commissie om wijzigingen voor te stellen in de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV), teneinde overheidssteun voor de groene en digitale transitie van de EU verder te vergemakkelijken (3). Door bepaalde categorieën steun vrij te stellen van de aanmeldingsverplichting wordt het voor de lidstaten veel gemakkelijker om snel steun te verlenen als aan de voorwaarden voor het beperken van concurrentieverstoringen op de interne markt is voldaan.

62.

Het is voor de EU van belang om een open economie te blijven en om vrije, eerlijke en duurzame internationale handel te blijven bevorderen die alle handelspartners ten goede komt. Het CvdR steunt in dit verband de inspanningen van de Europese Commissie om de WTO te hervormen. Doel daarvan moet zijn om de WTO nieuw leven in te blazen en te versterken door onder meer haar functioneren te moderniseren en lacunes in haar regelgevingskader weg te werken, zodat zij adequaat kan reageren op actuele handelskwesties.

63.

Het CvdR roept de Europese Commissie nogmaals op om flexibelere en effectievere regels voor overheidssteun uit te werken teneinde overeenkomstig de bepalingen van het EFRO en de faciliteit voor herstel en veerkracht financiële steun te verlenen aan regionale luchthavens in perifere, eiland-, ultraperifere en minder ontwikkelde regio’s, waar er geen efficiëntere en duurzamere alternatieven voor vliegverbindingen zijn (4).

Brussel, 2 december 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  https://ec.europa.eu/competition-policy/system/files/2021-09/kd0621047enn_SGEI_evaluation.pdf

(2)  https://webapi2016.cor.europa.eu/v1/documents/cor-2016-01460-00-00-ac-tra-nl.docx/content

(3)  Raadpleging van de Europese Commissie van 6 oktober 2021 met het oog op de goedkeuring van de herziene AGVV in het eerste halfjaar van 2022.

(4)  COTER-VII-010, COR-2021-00471-00-00, advies van het Europees Comité van de Regio’s over de toekomst van regionale luchthavens — Uitdagingen en kansen.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 97/56


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de genderdimensie van de structuurfondsen en het Cohesiefonds 2021-2027, met bijzondere aandacht voor de voorbereiding van de operationele programma’s

(2022/C 97/11)

Rapporteur:

Donatella PORZI (IT/PSE)

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Achtergrond en algemene opmerkingen

1.

wijst op het belang van het cohesiebeleid, waarmee in het algemeen wordt beoogd om de economische en sociale ontwikkeling van de Europese Unie te bevorderen en de verschillen in ontwikkeling tussen de verschillende regio’s te verkleinen, teneinde tot economische, sociale en territoriale samenhang te komen.

2.

In deze context moet gendergelijkheid worden gezien als 1) een fundamenteel beginsel bij het opstellen van wetgeving inzake het cohesiebeleid, 2) een horizontaal criterium bij de voorbereiding van cohesiebeleidsprogramma’s, 3) een doelstelling die met de programma’s moet worden nagestreefd, en 4) een belangrijk element dat vereist is om de doelstellingen van het cohesiebeleid inzake een duurzame en evenwichtige ontwikkeling te verwezenlijken.

3.

Gendergelijkheid komt nog steeds in algemene termen en alleen in de beleidsdomeinen van het ESF+ en in de contextanalyse- en de programmeringsfase aan bod, terwijl er regelmatig meer aandacht voor moet komen in de wetgevings-, uitvoerings-, de monitoring- en de evaluatiefase.

4.

Het CvdR wijst erop dat gendergelijkheid niet alleen vrouwen, maar de hele samenleving ten goede komt, en een krachtige motor is voor sociale en economische ontwikkeling, zoals ook wordt gesteld in de EU-strategie voor gendergelijkheid 2020-2025, waarin wordt benadrukt dat gendergelijkheid ertoe bijdraagt om de werkgelegenheid en de productiviteit te vergroten.

5.

Het CvdR is er namelijk van overtuigd dat gendergelijkheid en gelijke kansen, naast de versterking van de socialezekerheidsstelsels, met name die welke verband houden met de bescherming van moeder en kind en zorgtaken, het gemakkelijker zullen maken om werk en gezin met elkaar te combineren, wat vervolgens weer kan helpen om de arbeidsparticipatie van vrouwen te verhogen en de ernstige demografische crisis waarmee Europa kampt, aan te pakken. Ruimere steun voor Europese gezinnen en de arbeidsparticipatie van vrouwen zijn belangrijk om de problemen in verband met de houdbaarheid van de socialezekerheidsstelsels af te zwakken en om jongeren te helpen een gezin te stichten.

6.

Het CvdR erkent en waardeert de inspanningen van de Europese instellingen om gendermainstreaming te bevorderen en vindt het terecht dat er binnen het regelgevings- en programmeringskader van het cohesiebeleid 2021-2027 veel belang wordt gehecht aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese pijler van sociale rechten, met name wat betreft de randvoorwaarden en het traceringssysteem in de uitgavenprogramma’s die verwijzen naar specifieke doelstellingen.

7.

Zorgwekkend is wel dat de arbeidsparticipatie en het gemiddelde loon van vrouwen in Europa in 2017 nog altijd respectievelijk ca. 12 procentpunten (67,3 t.o.v. 79 %) en 16 procentpunten lager waren dan die van mannen, en dat de EU-landen volgens analyses van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) vanaf 2012 slechter zijn gaan presteren op het gebied van gendermainstreaming. Zo heeft het EIGE, dat de belangrijkste elementen van gendermainstreaming rangschikt op een schaal van 0 tot 16, vastgesteld dat de gemiddelde score van de lidstaten is gedaald van 8,4 in 2012 naar 7,4 in 2018.

8.

Het CvdR betreurt voorts dat de EU-strategie voor gendergelijkheid 2020-2025 geen specifieke maatregelen bevat om gendergelijkheid in alle beleidsterreinen van de EU te mainstreamen, en wijst erop dat er meer gebruik moet worden gemaakt van doeltreffende indicatoren om het gendereffect van de uitvoering van de strategieën te meten en te beoordelen.

9.

Het verzoekt de Europese Commissie dan ook een tandje bij te steken om tot echte gendergelijkheid te komen door middel van een tweeledige aanpak, bestaande uit enerzijds ad-hocinitiatieven ter bestrijding van specifieke ongelijkheden en anderzijds horizontale mainstreaming van gendergelijkheid in het Europese beleid op alle terreinen.

10.

Om daadwerkelijke gendergelijkheid te bereiken moet deze doelstelling worden opgenomen in elke fase van het besluitvormingsproces en in de loop van de daaropvolgende uitvoeringsfase, wanneer prioriteiten worden gesteld, wanneer beleid wordt ontwikkeld en wanneer middelen worden toegewezen. Het is in dit verband belangrijk dat de regionale en lokale overheden de programma’s aan speciale gendereffectbeoordelingen onderwerpen.

11.

De benadering van gendermainstreaming mag echter niet leiden tot minder aandacht voor specifieke maatregelen en investeringen om de oorzaken van discriminatie weg te nemen en de processen van emancipatie, participatie en versterking van de rol van vrouwen in de samenleving en de arbeidswereld te ondersteunen.

12.

In dit licht verzoekt het CvdR de Europese Commissie meer gebruik te maken van de door het EIGE geboden instrumenten om regelmatig na te gaan in hoeverre de toezeggingen inzake gendergelijkheid en cohesie worden nagekomen. Indien de instrumenten ontoereikend blijken, zouden specifieke instrumenten moeten worden ingevoerd om concrete resultaten te meten die gendergelijkheid en cohesie met elkaar verbinden.

13.

Onder verwijzing naar het beginsel van betere regelgeving acht het CvdR het zaak om er beter op te letten dat de goedgekeurde regelgevingsmaatregelen echt effect sorteren in sociaal en cultureel opzicht, in die zin dat op papier vastgelegde juridische garanties zich vertalen in structurele veranderingen in de betrekkingen tussen de seksen. Hiertoe moet er regelgeving komen waarmee vormen van discriminatie die er in de samenleving bestaan concreet kunnen worden aangepakt en de betrokkenen niet langer slechts als abstracte rechtssubjecten worden beschouwd.

14.

Het gendervraagstuk en het verband met de digitale kloof moet worden aangepakt, met meer investeringen in digitalisering, digitale innovatie en digitale connectiviteit. Het cohesiebeleid moet gelijke toegang van vrouwen en mannen tot opleiding en werkgelegenheid bevorderen en ervoor helpen zorgen dat de billijke, groene en digitale transitie de genderkloof tussen vrouwen en mannen niet verdiept.

15.

Het CvdR vraagt de Europese Commissie een voorstel in te dienen voor een methode ter beoordeling van het gendereffect van door de EU gefinancierde programma’s, waarbij genderspecifieke gegevens en indicatoren beschikbaar worden gesteld, overeenkomstig hetgeen is afgesproken in het laatste interinstitutioneel akkoord over de begrotingsdiscipline. De Commissie zou in dit verband moeten zorgen voor passende training voor beheersautoriteiten, zodat nieuwe methoden optimaal kunnen worden toegepast.

16.

De COVID-19-pandemie, die met name economische sectoren heeft getroffen waarin veel vrouwen werken, heeft de genderongelijkheden geaccentueerd. Vrouwen zijn vaker werkzaam in beroepen die traditioneel als “vrouwenberoepen” worden gezien, zoals in de gezondheidszorg, de detailhandel en de kinderopvang. Hierdoor kwamen deze vrouwen tijdens de pandemie in de frontlijn terecht en werden ze in onevenredige mate blootgesteld aan het virus en de impact van de crisis. Het belangrijkste gendereffect van COVID-19 zit hem verder niet alleen in de daling van de arbeidsparticipatie, maar ook in het feit dat het voor vrouwen moeilijker is dan voor mannen om na de heropening van de economie weer aan de slag te gaan: er moet dus worden gezorgd voor passende instrumenten om te bevorderen dat vrouwen die door de lockdowns hun baan zijn kwijtgeraakt weer in het arbeidsproces worden opgenomen. Hierbij moet gebruikgemaakt worden van ervaringen met eerdere crises.

17.

De EU beschikt over verschillende instrumenten om op te treden en daarvan is het cohesiebeleid — zowel wat de omvang van de financiële middelen als wat de aard en het doel ervan betreft — zeer geschikt om bij te dragen aan een reële toename van gendergelijkheid in de praktijk. Het CvdR onderstreept dat met name in regio’s waarvan de programma’s een aanzienlijk deel van het totale budget uitmaken, het gendereffect ook afhangt van de wijze waarop de programma’s geformuleerd en uitgevoerd worden.

18.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie en met name de lidstaten om bij het opstellen van de partnerschapsovereenkomst nauw te overleggen met de lokale en regionale overheden, zodat rekening kan worden gehouden met de uitdagingen die het voeren van een doeltreffend gelijkheidsbeleid met zich meebrengt op lokaal en regionaal niveau.

19.

Met de verschillende fondsen van het cohesiebeleid kunnen namelijk maatregelen worden getroffen die er rechtstreeks op zijn gericht om de gendergelijkheid vooruit te helpen op het gebied van werkgelegenheid, sociale inclusie, onderwijs en kinderopvang, zoals in het geval van het Europees Sociaal Fonds (ESF). Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) moet een grotere bijdrage leveren, waarbij gedacht moet worden aan investeringen en diensten ter ondersteuning van vrouwelijk ondernemerschap, het verkleinen van de genderkloof bij onderzoek en innovatie, en het verbeteren van de toegang tot fysieke, ICT- en sociale infrastructuur.

20.

Het CvdR hoopt dan ook dat de bijdrage aan de gendergelijkheid niet zal worden gezien als een taak voor het Sociaal Fonds alleen, dat in feite hoofdzakelijk op personen is gericht, maar dat alle fondsen erbij zullen worden betrokken, ook het EFRO, dat zich vooral bezighoudt met het bedrijfsleven, en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo), dat een belangrijke rol speelt bij de bevordering van de ontwikkeling van landelijke en afgelegen gebieden, waar het probleem van de gendergelijkheid en de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen vaak nog nijpender is. De synergieën tussen het cohesiebeleid, de herstelfondsen en andere programma’s in de marge van het cohesiebeleid moeten worden verbeterd.

21.

Het CvdR wijst er met klem op dat het cohesiebeleid aandacht moet besteden aan de met elkaar verband houdende problemen inzake gendergelijkheid en arbeidsmarktparticipatie van vrouwen, en dat deze doelstellingen voorrang moeten krijgen, aangezien het onrealistisch is zich een grotere economische en sociale samenhang voor te stellen zonder de arbeidsdeelname van vrouwen op te voeren en discriminatie en loonongelijkheid uit te bannen.

22.

Belangrijk voor een goed begrip van de situatie is dan ook de interpretatie van de maatregelen op het gebied van het genderbeleid, ook als instrument voor de concrete verwezenlijking van de cohesiebeleidsdoelstellingen. Het CvdR is te spreken over het initiatief van de Commissie om in het achtste cohesieverslag een specifiek hoofdstuk over gendergelijkheid op te nemen.

23.

De beheersautoriteiten van de door de EU medegefinancierde programma’s voor de periode 2021-2027 zouden er goed aan doen projecten en maatregelen te ontwikkelen teneinde a) een beter evenwicht tussen werk en privéleven te bevorderen door bedrijven aan te moedigen passende werkplekstrategieën te ontwikkelen; b) vrouwen die door COVID-19 hun baan zijn kwijtgeraakt te helpen om weer aan de slag te komen; c) dienstverlening op het gebied van de zorg voor personen te verbeteren en uit te breiden om deze last voor vrouwen lichter te maken; d) specifieke en doelgerichte maatregelen te treffen om te bevorderen dat vrouwen ook gaan werken in sectoren die van oudsher door mannen worden gedomineerd; e) genderstereotypen en -rolpatronen te bestrijden en seksuele en gendergerelateerde discriminatie en intimidatie op het werk te voorkomen; f) gebruik te maken van specifieke vaardigheden en deskundigheid om het algemene gendermainstreamingsproces te sturen; g) de begunstigden van de Europese fondsen nuttige steun en richtsnoeren te verstrekken om het genderperspectief beter te integreren in het beleid op de verschillende terreinen, van arbeidsbeleid tot onderzoek en ontwikkeling, van milieubescherming tot openbaar vervoer en digitale technologieën; h) vrouwen aan te moedigen ondernemer te worden; i) bij het ontwerpen van infrastructuur rekening te houden met het streven om de veiligheid van vrouwen te verbeteren; j) acties te bevorderen om co-educatie tot stand te brengen en stereotypen en rolpatronen te weren uit de klas; k) seksistische portrettering van vrouwen in de media uit te bannen.

24.

Het CvdR beveelt de beheersautoriteiten van de programmeringsperiode 2021-2027 aan om samen te werken en te coördineren met en steun te zoeken bij gelijkheidsinstanties bij het verwerven van specifieke vaardigheden en kennis, teneinde het genderperspectief systematisch in de hele financieringscyclus te integreren, zowel bij de voorbereiding van operationele programma’s en de uitvoering ervan als in de evaluatiefase, zodat kan worden nagegaan welk effect deze programma’s hebben op het verkleinen van genderkloven tijdens en na de uitvoering ervan.

25.

De organisatiemodellen van openbare diensten (bijvoorbeeld openbaar vervoer) en de manieren van optreden in het algemeen zouden steeds meer geëvalueerd moeten worden om na te gaan of zij stroken met de gendergelijkheidsdoelstellingen.

26.

Het genderperspectief moet absoluut ook in de nationale herstelplannen die worden opgesteld in het kader van NextGenerationEU worden meegenomen door op de belangrijkste projecten de beginselen en instrumenten voor genderevaluatie toe te passen.

27.

Regionale en lokale overheden zouden de beschikking moeten krijgen over de nodige gegevens en statistieken om bestaande genderongelijkheden adequaat te kunnen beoordelen.

28.

In de Europese programma’s zou meer plaats moeten worden ingeruimd voor instrumenten zoals gendereffectbeoordeling en genderbudgettering, die thans nog te weinig worden gebruikt.

29.

Het CvdR wijst op de ervaring die in de periode 2014-2020 is opgedaan met betrekking tot de volgende belangrijke aandachtspunten: (a) de kloof tussen formele verklaringen en concrete verwezenlijkingen; b) het gebrek aan adequate kennis over de wijze waarop gendermainstreaming moet worden ingevoerd, met name in het kader van de acties van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling; c) de noodzaak om selectiecriteria en evaluatiesystemen meer te sturen in de richting van gendergelijkheid; d) de mogelijkheid om nationale strategieën en acties in het kader van het cohesiebeleid op het gebied van gendergelijkheid sterker aan elkaar te koppelen; e) het nut van de ontwikkeling van een governancesysteem om gendermainstreaming te coördineren en er toezicht op te houden.

30.

Het is belangrijk dat beheersautoriteiten ideeën en goede praktijkvoorbeelden uitwisselen met maatschappelijke organisaties die zich met de bevordering van gendergelijkheid bezighouden. Ook dienen de activiteiten op het gebied van opleiding, coördinatie en evaluatie te worden versterkt ten behoeve van zowel de beheersautoriteiten als samenwerkingspartners.

Brussel, 2 december 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


III Voorbereidende handelingen

Comité van de Regio's

Interactio — hybride — 147e plenaire zitting CvdR, 1.12.2021-2.12.2021

28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 97/60


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de Europese aanpak van artificiële intelligentie — Wet op de artificiële intelligentie

(herzien advies)

(2022/C 97/12)

Rapporteur:

Guido RINK (NL/PSE), wethouder van de gemeente Emmen

Referentie(s):

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Bevordering van een Europese aanpak op het gebied van artificiële intelligentie

COM(2021) 205

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde regels betreffende artificiële intelligentie (wet op de artificiële intelligentie) en tot wijziging van bepaalde wetgevingshandelingen van de Unie

COM(2021) 206

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Deze verordening heeft ten doel de werking van de interne markt te verbeteren door een uniform rechtskader vast te stellen, met name voor de ontwikkeling, het in de handel brengen en het gebruik van artificiële intelligentie in overeenstemming met de waarden van de Unie. Deze verordening streeft een aantal dwingende redenen van algemeen belang na, zoals een hoog niveau van bescherming van de gezondheid, de veiligheid en de grondrechten, en zij waarborgt het vrije verkeer van op AI gebaseerde goederen en diensten over de grenzen heen, zodat de lidstaten geen beperkingen kunnen opleggen aan de ontwikkeling, het in de handel brengen en het gebruik van AI-systemen, tenzij dat door deze verordening uitdrukkelijk wordt toegestaan.

Deze verordening heeft ten doel de werking van de interne markt te verbeteren en de fundamentele rechten van de burgers te garanderen door een uniform rechtskader vast te stellen, met name voor de ontwikkeling, het in de handel brengen en het gebruik van artificiële intelligentie in overeenstemming met de waarden van de Unie. Deze verordening streeft een aantal dwingende redenen van algemeen belang na, zoals een hoog niveau van bescherming van de gezondheid, de veiligheid en de grondrechten, en zij waarborgt het vrije verkeer van op AI gebaseerde goederen en diensten over de grenzen heen, zodat de lidstaten geen beperkingen kunnen opleggen aan de ontwikkeling, het in de handel brengen en het gebruik van AI-systemen, tenzij dat door deze verordening uitdrukkelijk wordt toegestaan.

Motivering

De verwijzing naar fundamentele rechten is bedoeld om het verband met het EU-Handvest van de grondrechten te beklemtonen.

Wijzigingsvoorstel 2

Nieuwe overweging na overweging 6

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Het definiëren van AI-systemen is een continu proces, dat rekening houdt met de context waarbinnen AI functioneert, gelijk opgaat met de maatschappelijke ontwikkelingen op dit gebied en waarbij het verband tussen het ecosysteem van excellentie en het ecosysteem van vertrouwen niet uit het oog wordt verloren.

Motivering

De ontwikkelingen op het gebied van AI en technologie vragen om een adaptieve en evoluerende benadering. Met deze overweging wordt tot uitdrukking gebracht dat de definitie van AI met de tijd en stand van ontwikkeling van AI-systemen en toepassingen dient mee te bewegen.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 20

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om ervoor te zorgen dat dergelijke systemen op een verantwoorde en evenredige wijze worden gebruikt, is het ook van belang om vast te stellen dat in elk van die drie limitatief opgesomde en nauwkeurig omschreven situaties bepaalde elementen in aanmerking moeten worden genomen, met name wat betreft de aard van de situatie die aan het verzoek ten grondslag ligt en de gevolgen van het gebruik voor de rechten en vrijheden van alle betrokken personen, alsook de waarborgen en voorwaarden waaraan het gebruik is onderworpen. Voorts moet het gebruik van biometrische systemen voor identificatie op afstand in real time in openbare ruimten met het oog op de rechtshandhaving aan passende beperkingen in tijd en ruimte worden onderworpen, met name gelet op het bewijs of de aanwijzingen met betrekking tot de bedreigingen, de slachtoffers of de dader. De referentiedatabank van personen moet geschikt zijn voor elk gebruik in elk van de drie bovenvermelde situaties.

Om ervoor te zorgen dat dergelijke systemen op een verantwoorde en evenredige wijze worden gebruikt, is het ook van belang om vast te stellen dat in elk van die drie limitatief opgesomde en nauwkeurig omschreven situaties bepaalde elementen in aanmerking moeten worden genomen, met name wat betreft de aard van de situatie die aan het verzoek ten grondslag ligt en de gevolgen van het gebruik voor de rechten en vrijheden van alle betrokken personen, alsook de waarborgen en voorwaarden waaraan het gebruik is onderworpen. Raadpleging van de betrokken lokale en regionale autoriteiten dient plaats te vinden voorafgaand aan het uitzonderlijk gebruik van deze systemen. Voorts moet het gebruik van biometrische systemen voor identificatie op afstand in real time in openbare ruimten met het oog op de rechtshandhaving aan strikte beperkingen in tijd en ruimte worden onderworpen, met name gelet op het bewijs of de aanwijzingen met betrekking tot de bedreigingen, de slachtoffers of de dader. De referentiedatabank van personen moet geschikt zijn voor elk gebruik in elk van de drie bovenvermelde situaties.

Motivering

Biometrische systemen voor identificatie op afstand in real time mogen niet lichtvaardig worden gebruikt.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging 21

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Voor elk gebruik van een biometrisch systeem voor identificatie op afstand in real time in openbare ruimten met het oog op de rechtshandhaving moet een uitdrukkelijke en specifieke toestemming van een rechterlijke instantie of van een onafhankelijke administratieve autoriteit van een lidstaat vereist zijn. Die toestemming moet in beginsel vóór het gebruik worden verkregen, behalve in naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen, dat wil zeggen situaties waarin het wegens de noodzaak om de systemen in kwestie te gebruiken, feitelijk en objectief onmogelijk is om vóór het begin van het gebruik een toestemming te verkrijgen. In dergelijke dringende situaties moet het gebruik worden beperkt tot het absoluut noodzakelijke minimum en onderworpen zijn aan passende waarborgen en voorwaarden, zoals bepaald in de nationale wetgeving en vastgesteld in de context van elk individueel dringend gebruik door de rechtshandhavingsautoriteit zelf . Bovendien moet de rechtshandhavingsautoriteit in dergelijke situaties zo spoedig mogelijk een toestemming trachten te verkrijgen, met vermelding van de redenen waarom zij die niet eerder heeft kunnen vragen.

Voor elk gebruik van een biometrisch systeem voor identificatie op afstand in real time in openbare ruimten met het oog op de rechtshandhaving moet een uitdrukkelijke en specifieke toestemming van een rechterlijke instantie of van een onafhankelijke administratieve autoriteit van een lidstaat vereist zijn. Die toestemming moet vóór het gebruik worden verkregen, behalve in naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen, dat wil zeggen situaties waarin het wegens de noodzaak om de systemen in kwestie te gebruiken, feitelijk en objectief onmogelijk is om vóór het begin van het gebruik een toestemming te verkrijgen. In elk geval moet het gebruik worden beperkt tot het absoluut noodzakelijke minimum en onderworpen zijn aan passende waarborgen en voorwaarden, zoals bepaald in de nationale wetgeving. Bovendien moet de rechtshandhavingsautoriteit de betrokken lokale en regionale overheid terstond informeren en bij de bevoegde autoriteiten een toestemming trachten te verkrijgen.

Motivering

De politiek-bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het beheer van en het toezicht op de openbare ruimte ligt bij de lokale en regionale overheden. Zij moeten daarom naar behoren betrokken worden bij de inzet van dergelijke systemen in de openbare ruimte. In urgente situaties waar voorafgaande raadpleging redelijkerwijs niet kan worden afgewacht, dient de betrokken lokale of regionale autoriteit meteen te worden geïnformeerd over de inzet van biometrische systemen in de openbare ruimte.

Wijzigingsvoorstel 5

Overweging 39

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

AI-systemen die worden gebruikt op het gebied van migratie, asiel en grensbeheer hebben gevolgen voor personen die vaak in een bijzonder kwetsbare positie verkeren en die afhankelijk zijn van de uitkomst van de acties van de bevoegde overheidsinstanties. De nauwkeurigheid, niet-discriminerende aard en transparantie van de AI-systemen die in deze context worden gebruikt, zijn derhalve van bijzonder belang om de eerbiediging van de grondrechten van de betrokken personen te waarborgen, en met name hun recht op vrij verkeer, non-discriminatie, bescherming van het privéleven en de persoonsgegevens, internationale bescherming en goed bestuur. Het is derhalve passend om AI-systemen als systemen met een hoog risico te classificeren wanneer zij bedoeld zijn om te worden gebruikt door de bevoegde overheidsinstanties die taken op het gebied van migratie, asiel en grensbeheer uitvoeren, zoals leugendetectortests en vergelijkbare instrumenten, of om de gemoedstoestand van natuurlijke personen te bepalen, om bepaalde risico’s te beoordelen die natuurlijke personen vormen die het grondgebied van een lidstaat binnenkomen of een visum- of asielaanvraag indienen, om de echtheid te controleren van de relevante documenten van natuurlijke personen, om bevoegde overheidsinstanties bij te staan die aanvragen voor asiel, visa en verblijfsvergunningen en hieraan gerelateerde klachten behandelen teneinde vast te stellen of de natuurlijke personen die een status aanvragen, hiervoor in aanmerking komen. AI-systemen op het gebied van migratie, asiel en grensbeheer die onder deze verordening vallen, moeten in overeenstemming zijn met de desbetreffende procedurele voorschriften die zijn vastgesteld in Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad en andere relevante wetgeving.

AI-systemen die worden gebruikt op het gebied van migratie, asiel en grensbeheer hebben gevolgen voor personen die vaak in een bijzonder kwetsbare positie verkeren en die afhankelijk zijn van de uitkomst van de acties van de bevoegde overheidsinstanties. De nauwkeurigheid, niet-discriminerende aard en transparantie van de AI-systemen die in deze context worden gebruikt, zijn derhalve van bijzonder belang om de eerbiediging van de grondrechten van de betrokken personen te waarborgen, en met name hun recht op vrij verkeer, non-discriminatie, bescherming van het privéleven en de persoonsgegevens, internationale bescherming en goed bestuur. Het is derhalve noodzakelijk om AI-systemen als systemen met een hoog risico te classificeren wanneer zij bedoeld zijn om te worden gebruikt door de bevoegde overheidsinstanties die taken op het gebied van migratie, asiel en grensbeheer uitvoeren, zoals leugendetectortests en vergelijkbare instrumenten, of om de gemoedstoestand van natuurlijke personen te bepalen, om bepaalde risico’s te beoordelen die natuurlijke personen vormen die het grondgebied van een lidstaat binnenkomen of een visum- of asielaanvraag indienen, om de echtheid te controleren van de relevante documenten van natuurlijke personen, om bevoegde overheidsinstanties bij te staan die aanvragen voor asiel, visa en verblijfsvergunningen en hieraan gerelateerde klachten behandelen teneinde vast te stellen of de natuurlijke personen die een status aanvragen, hiervoor in aanmerking komen. AI-systemen op het gebied van migratie, asiel en grensbeheer die onder deze verordening vallen, moeten in overeenstemming zijn met de desbetreffende procedurele voorschriften die zijn vastgesteld in Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad en andere relevante wetgeving.

Motivering

Met deze aanpassing wordt tot uitdrukking gebracht de noodzaak om de bedoelde AI-systemen te onderwerpen aan het verzwaarde regime voor hoog risico AI-systemen.

Wijzigingsvoorstel 6

Overweging 43

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Op AI-systemen met een hoog risico moeten voorschriften van toepassing zijn met betrekking tot de kwaliteit van de gebruikte datareeksen, technische documentatie en registratie, transparantie en het verstrekken van informatie aan gebruikers, menselijk toezicht en robuustheid, nauwkeurigheid en cyberbeveiliging. Deze voorschriften zijn noodzakelijk om de risico’s voor de gezondheid, veiligheid en grondrechten waarvan in het licht van het beoogde doel van het systeem sprake is, te verminderen wanneer geen andere maatregelen redelijkerwijs beschikbaar zijn die de handel in mindere mate beperken, zodat ongerechtvaardigde beperkingen van de handel worden voorkomen.

Op AI-systemen met een hoog risico moeten voorschriften van toepassing zijn met betrekking tot de kwaliteit van de gebruikte datareeksen, technische documentatie en registratie, transparantie en het verstrekken van informatie aan gebruikers, menselijk toezicht en robuustheid, nauwkeurigheid en cyberbeveiliging. Deze voorschriften zijn noodzakelijk om de risico’s voor de gezondheid, veiligheid , gegevensbeveiliging , consumentenrechten en de grondrechten waarvan in het licht van het doel van het systeem sprake is, te verminderen wanneer geen andere maatregelen redelijkerwijs beschikbaar zijn die de handel in mindere mate beperken, zodat ongerechtvaardigde beperkingen van de handel worden voorkomen. Natuurlijke personen of groepen personen die getroffen zijn door AI-systemen met een hoog risico die in de Unie in de handel worden gebracht of op een andere wijze in gebruik worden gesteld, moeten op een passende, vlot toegankelijke en begrijpelijke wijze worden geïnformeerd over en toegang hebben tot uitdrukkelijke, vlot toegankelijke en openbare informatie over het feit dat zij aan dergelijke systemen zijn onderworpen.

Motivering

De transparantie- en informatievereisten die van toepassing zijn op aanbieders en gebruikers moeten worden uitgebreid tot de personen of groepen personen die potentieel worden getroffen door het gebruik van risicovolle AI-systemen, zoals vermeld in bijlage III bij de verordening. Onder begrijpelijke wijze wordt ook verstaan “een voor de gebruiker begrijpelijke en toegankelijke taal, inclusief oraal-auditieve en manueel-visuele talen”.

Wijzigingsvoorstel 7

Nieuwe overweging na overweging 44

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Aanbieders van AI-systemen onthouden zich in hun systeem voor kwaliteitsbeheer van maatregelen die ongerechtvaardigde discriminatie op grond van geslacht, afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd, seksuele geaardheid of discriminatie op welke andere grond dan ook bevorderen.

Motivering

Onwettige discriminatie vindt zijn oorsprong in menselijk handelen. Aanbieders van AI-systemen dienen zich in hun kwaliteitssysteem te onthouden van maatregelen die discriminatie zouden kunnen bevorderen.

Wijzigingsvoorstel 8

Overweging 47

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om de ondoorzichtigheid aan te pakken, die ertoe leidt dat bepaalde AI-systemen ondoorgrondelijk of te complex zijn voor natuurlijke personen, moet een bepaalde mate van transparantie vereist zijn voor AI-systemen met een hoog risico. Gebruikers moeten de output van het systeem kunnen interpreteren en dienovereenkomstig kunnen gebruiken. AI-systemen met een hoog risico moeten derhalve vergezeld gaan van relevante documentatie en gebruiksaanwijzingen en beknopte en duidelijke informatie bevatten, waar passend ook met betrekking tot mogelijke risico’s voor de grondrechten en risico’s op discriminatie.

Om de ondoorzichtigheid aan te pakken, die ertoe leidt dat bepaalde AI-systemen ondoorgrondelijk of te complex zijn voor natuurlijke personen of overheidsinstanties op alle bestuursniveaus, moet de hoogste mate van transparantie vereist zijn voor AI-systemen met een hoog risico. Gebruikers moeten de output van het systeem kunnen interpreteren en dienovereenkomstig kunnen gebruiken. AI-systemen met een hoog risico moeten derhalve vergezeld gaan van relevante documentatie en gebruiksaanwijzingen en beknopte en duidelijke informatie bevatten, waar passend ook met betrekking tot mogelijke risico’s voor de grondrechten en risico’s op discriminatie.

Motivering

De verantwoordingsplicht van degenen die AI-systemen met een hoog risico ontwerpen wordt verzwakt door het gebruik van de woorden “een bepaalde mate van transparantie”.

Wijzigingsvoorstel 9

Overweging 48

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

AI-systemen met een hoog risico moeten op zodanige wijze worden ontworpen en ontwikkeld dat natuurlijke personen toezicht kunnen houden op de werking ervan. Met het oog hierop moeten passende maatregelen voor menselijk toezicht worden bepaald door de aanbieder van het systeem voordat dit in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt gesteld. Dergelijke maatregelen moeten, waar passend, met name waarborgen dat voor het systeem ingebouwde operationele beperkingen gelden die niet door het systeem zelf kunnen worden omzeild, dat het systeem reageert op de menselijke exploitant en dat de natuurlijke personen aan wie de taak van het menselijke toezicht is toegewezen, beschikken over de noodzakelijke competenties, opleiding en autoriteit om deze taak uit te voeren.

AI-systemen met een hoog risico moeten op zodanige wijze worden ontworpen en ontwikkeld dat natuurlijke personen en overheidsinstanties op alle bestuursniveaus toezicht kunnen houden op de werking ervan. Met het oog hierop moeten passende maatregelen voor menselijk toezicht worden bepaald door de aanbieder van het systeem voordat dit in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt gesteld. Dergelijke maatregelen moeten, waar passend, met name waarborgen dat voor het systeem ingebouwde operationele beperkingen gelden die niet door het systeem zelf kunnen worden omzeild, dat het systeem reageert op de menselijke exploitant en dat de natuurlijke personen aan wie de taak van het menselijke toezicht is toegewezen, beschikken over de noodzakelijke competenties, opleiding en autoriteit om deze taak uit te voeren.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 10

Overweging 67

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Op AI-systemen met een hoog risico moet de CE-markering worden aangebracht om aan te geven dat zij in overeenstemming zijn met deze verordening, zodat zij vrij kunnen bewegen op de interne markt. De lidstaten mogen het in de handel brengen en in gebruik stellen van AI-systemen met een hoog risico die aan de in deze verordening vastgelegde voorschriften voldoen en waarop de CE-markering is aangebracht, niet op ongerechtvaardigde wijze belemmeren.

Op AI-systemen met een hoog risico moet de CE-markering worden aangebracht om aan te geven dat zij in overeenstemming zijn met deze verordening, zodat zij vrij kunnen bewegen op de interne markt. De lidstaten mogen het in de handel brengen en in gebruik stellen van AI-systemen met een hoog risico die aan de in deze verordening vastgelegde voorschriften voldoen en waarop de CE-markering is aangebracht, niet belemmeren. De lidstaten hebben alleen de bevoegdheid om risicovolle AI-praktijken en AI-systemen te reguleren op grond van dwingende en naar behoren gerechtvaardigde openbare en nationale veiligheidsbelangen.

Motivering

Hoewel de lidstaten de toepassing van de verordening niet mogen belemmeren, moeten zij het recht behouden om risicovolle AI-systemen te reguleren als er openbare en nationale veiligheidsbelangen op het spel staan.

Wijzigingsvoorstel 11

Overweging 70

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Bepaalde AI-systemen die bedoeld zijn om met natuurlijke personen te interageren of om inhoud te genereren, kunnen specifieke risico’s op imitatie of bedrog met zich meebrengen, ongeacht of zij al dan niet als systeem met een hoog risico gelden. In bepaalde omstandigheden moeten voor het gebruik van deze systemen daarom specifieke transparantieverplichtingen gelden, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de voorschriften en verplichtingen voor AI-systemen met een hoog risico. Met name moeten natuurlijke personen op de hoogte worden gesteld van het feit dat zij interageren met een AI-systeem, tenzij dit duidelijk blijkt uit de omstandigheden en de context van het gebruik . Natuurlijke personen moeten bovendien worden geïnformeerd wanneer zij worden blootgesteld aan een systeem voor het herkennen van emoties of een systeem voor biometrische categorisering. Dergelijke informatie en kennisgevingen moeten een formaat hebben dat toegankelijk is voor personen met een handicap. Daarnaast moeten gebruikers die een AI-systeem gebruiken om beeld-, audio- of video-inhoud te genereren of te manipuleren die duidelijke overeenkomsten vertoont met bestaande personen, plaatsen of gebeurtenissen en ten onrechte door personen als authentiek zou worden waargenomen, bekendmaken dat de inhoud kunstmatig is gecreëerd of gemanipuleerd door de output van artificiële intelligentie als zodanig aan te merken en de kunstmatige oorsprong ervan bekend te maken.

Bepaalde AI-systemen die bedoeld zijn om met natuurlijke personen te interageren of om inhoud te genereren, kunnen specifieke risico’s op imitatie of bedrog met zich meebrengen, ongeacht of zij al dan niet als systeem met een hoog risico gelden. Voor het gebruik van deze systemen moeten daarom specifieke transparantieverplichtingen gelden, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de voorschriften en verplichtingen voor AI-systemen met een hoog risico. Met name moeten natuurlijke personen systematisch op de hoogte worden gesteld van het feit dat zij interageren met een AI-systeem. Natuurlijke personen moeten bovendien worden geïnformeerd wanneer zij worden blootgesteld aan een systeem voor het herkennen van emoties of een systeem voor biometrische categorisering. Dergelijke informatie en kennisgevingen moeten een formaat hebben dat toegankelijk is voor personen met een handicap. Daarnaast moeten gebruikers die een AI-systeem gebruiken om beeld-, audio- of video-inhoud te genereren of te manipuleren die duidelijke overeenkomsten vertoont met bestaande personen, plaatsen of gebeurtenissen en ten onrechte door personen als authentiek zou worden waargenomen, bekendmaken dat de inhoud kunstmatig is gecreëerd of gemanipuleerd door de output van artificiële intelligentie als zodanig aan te merken en de kunstmatige oorsprong ervan bekend te maken.

Motivering

Er mogen geen uitzonderingen worden gemaakt op de verplichting tot transparantie en informatie wanneer natuurlijke personen met AI-systemen interageren.

Wijzigingsvoorstel 12

Overweging 76

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Teneinde een soepele, doeltreffende en geharmoniseerde uitvoering van deze verordening mogelijk te maken, moet een Europees Comité voor artificiële intelligentie worden opgericht. Het Comité moet verantwoordelijk zijn voor een aantal adviestaken, met inbegrip van het opstellen van adviezen, aanbevelingen of richtsnoeren over kwesties die verband houden met de uitvoering van deze verordening, waaronder over technische specificaties of bestaande normen met betrekking tot de voorschriften van deze verordening en de adviesverlening aan en ondersteuning van de Commissie ten aanzien van specifieke vragen in verband met artificiële intelligentie.

Teneinde een soepele, doeltreffende en geharmoniseerde uitvoering van deze verordening mogelijk te maken, moet een Europees Comité voor artificiële intelligentie worden opgericht. Het Comité moet verantwoordelijk zijn voor een aantal adviestaken, met inbegrip van het opstellen van adviezen, aanbevelingen of richtsnoeren over kwesties die verband houden met de uitvoering van deze verordening, waaronder over technische specificaties of bestaande normen met betrekking tot de voorschriften van deze verordening en de adviesverlening aan en ondersteuning van de Commissie ten aanzien van specifieke vragen in verband met artificiële intelligentie. De leden van het Europees Comité voor artificiële intelligentie dienen een afspiegeling van de belangen van de Europese samenleving te vertegenwoordigen. Het Europees Comité voor artificiële intelligentie dient genderevenwichtig te worden samengesteld.

Motivering

Het Europees Comité voor AI dient een goede afspiegeling van de brede belangen van de Europese samenleving te vertegenwoordigen. Het gaat hierbij onder andere om belangen op het gebied van mensenrechten, klimaat en de energiezuinige inzet van AI-systemen, veiligheid, sociale inclusie, gezondheid etc. Genderevenwicht is een randvoorwaarde voor diversiteit in advisering, het opstellen van richtsnoeren etc.

Wijzigingsvoorstel 13

Overweging 77

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten spelen een belangrijke rol bij de toepassing en handhaving van deze verordening. In dit verband moet elke lidstaat een of meer nationale bevoegde autoriteiten aanwijzen voor het toezicht op de toepassing en uitvoering van deze verordening. Om de efficiëntie van de organisatie aan de kant van de lidstaten te verbeteren en een officieel contactpunt in te stellen voor het publiek en andere wederpartijen op het niveau van de lidstaten en de Unie, moet in elke lidstaat één nationale autoriteit worden aangewezen als nationale toezichthoudende autoriteit.

De lidstaten spelen een belangrijke rol bij de toepassing en handhaving van deze verordening. In dit verband moet elke lidstaat een of meer nationale bevoegde autoriteiten aanwijzen voor het toezicht op de toepassing en uitvoering van deze verordening. Om de efficiëntie van de organisatie aan de kant van de lidstaten te verbeteren en een officieel contactpunt in te stellen voor het publiek en andere wederpartijen op het niveau van de lidstaten en de Unie, moet in elke lidstaat één nationale autoriteit worden aangewezen als nationale toezichthoudende autoriteit. Lokale en regionale overheden worden met toezicht- of handhavingstaken belast wanneer zulks door de lidstaat passend wordt geacht.

Motivering

Ter wille van de uitvoerbaarheid van de verordening en het daarin opgenomen toezichts- en handhavingskader, dient de lidstaat de bevoegdheid te krijgen om zo nodig en waar mogelijk lokale en regionale overheden met de uitvoering van toezichts- of handhavingstaken te belasten.

Aanbeveling voor wijzigingsvoorstel 14

Overweging 79

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Teneinde een passende en doeltreffende handhaving te waarborgen van de voorschriften en verplichtingen van deze verordening, die valt onder de harmonisatiewetgeving van de Unie, moet het systeem van markttoezicht en de conformiteit van producten, zoals vastgesteld bij Verordening (EU) 2019/1020, volledig van toepassing zijn. Waar noodzakelijk met het oog op hun taken, moeten nationale overheidsinstanties of -organen die toezicht houden op de toepassing van het Unierecht voor de bescherming van de grondrechten, met inbegrip van instanties voor gelijke behandeling, ook toegang hebben tot eventuele documentatie die op grond van deze verordening wordt opgesteld.

Teneinde een passende en doeltreffende handhaving te waarborgen van de voorschriften en verplichtingen van deze verordening, die valt onder de harmonisatiewetgeving van de Unie, moet het systeem van markttoezicht en de conformiteit van producten, zoals vastgesteld bij Verordening (EU) 2019/1020, volledig van toepassing zijn. Waar noodzakelijk met het oog op hun taken, moeten nationale overheidsinstanties en, indien van toepassing, lokale of regionale overheden, of -organen die toezicht houden op de toepassing van het Unierecht voor de bescherming van de grondrechten, met inbegrip van instanties voor gelijke behandeling, ook toegang hebben tot eventuele documentatie die op grond van deze verordening wordt opgesteld.

Motivering

In dit amendement wordt rekening gehouden met uiteenlopende bestuursstructuren in de EU-lidstaten.

Wijzigingsvoorstel 15

Overweging 83

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om een betrouwbare en constructieve samenwerking van bevoegde autoriteiten op Unie- en nationaal niveau te waarborgen, moeten alle partijen die betrokken zijn bij de toepassing van deze verordening de vertrouwelijkheid eerbiedigen van informatie en data die zij bij de uitvoering van hun taken verkrijgen.

Om een betrouwbare en constructieve samenwerking van bevoegde autoriteiten op Unie-, nationaal, regionaal en lokaal niveau te waarborgen, moeten alle partijen die betrokken zijn bij de toepassing van deze verordening de vertrouwelijkheid eerbiedigen van informatie en data die zij bij de uitvoering van hun taken verkrijgen.

Motivering

In dit amendement wordt rekening gehouden met uiteenlopende bestuursstructuren in de EU-lidstaten.

Wijzigingsvoorstel 16

Titel I, artikel 3, punt 1) — Definities

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

“artificiële-intelligentiesysteem” (AI-systeem): software die is ontwikkeld aan de hand van een of meer van de technieken en benaderingen die zijn opgenomen in de lijst van bijlage I en die voor een bepaalde reeks door mensen gedefinieerde doelstellingen output kan genereren, zoals inhoud, voorspellingen, aanbevelingen of beslissingen die van invloed zijn op de omgeving waarmee wordt geïnterageerd; “aanbieder”:

“artificiële-intelligentiesysteem” (AI-systeem): software die is ontwikkeld aan de hand van een of meer van de technieken en benaderingen die zijn opgenomen in de niet-uitputtende lijst van bijlage I, in combinatie met sociale praktijken, identiteit en cultuur , en die voor een bepaalde reeks door mensen gedefinieerde doelstellingen, door het waarnemen van zijn omgeving door het verzamelen van gegevens, het interpreteren van de verzamelde gestructureerde of ongestructureerde gegevens, beheren van de kennis of het verwerken van de informatie, afgeleid van deze gegevens , output kan genereren, zoals inhoud, voorspellingen, aanbevelingen of beslissingen die van invloed zijn op de omgeving waarmee wordt geïnterageerd;

Motivering

Een AI-systeem bestaat uit een combinatie van technische onderdelen die data, algoritmen en rekenkracht verbinden aan sociale praktijken, samenleving, identiteit en cultuur. De definitie van zo’n socio-technische verzameling moet daarom toekomstbestendig zijn en regelmatig worden bijgewerkt om de steeds grotere maatschappelijke impact van AI nauwgezet te weerspiegelen, waarbij de snel veranderende AI-gerelateerde kansen en uitdagingen in kaart moeten worden gebracht, waaronder het verband tussen kennisbeheer en AI. In dit verband dient een algoritme dat door een ander algoritme is ontwikkeld, ook onder de verordening te vallen.

Wijzigingsvoorstel 17

Artikel 5, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De volgende praktijken op het gebied van artificiële intelligentie zijn verboden:

De volgende praktijken op het gebied van artificiële intelligentie zijn verboden:

a)

het in de handel brengen, in gebruik stellen of gebruiken van een AI-systeem dat subliminale technieken gebruikt waarvan personen zich niet bewust zijn om het gedrag van personen wezenlijk te verstoren op een wijze die ertoe leidt of er waarschijnlijk toe zal leiden dat deze of andere personen fysieke of psychologische schade oplopen;

a)

het in de handel brengen, in gebruik stellen of gebruiken van een AI-systeem dat subliminale technieken gebruikt waarvan personen zich niet bewust zijn om het gedrag van personen wezenlijk te verstoren op een wijze die ertoe leidt of er waarschijnlijk toe zal leiden dat deze of andere personen fysieke of psychologische schade oplopen , inbreuk maakt of waarschijnlijk inbreuk zal maken op de grondrechten van een andere persoon of een groep personen, met inbegrip van hun fysieke of psychologische gezondheid en veiligheid, nadelige gevolgen voor consumenten veroorzaakt of waarschijnlijk zal veroorzaken, zoals geldelijk verlies of economische discriminatie, of de democratie en de rechtsstaat ondermijnt of waarschijnlijk zal ondermijnen;

b)

het in de handel brengen, in gebruik stellen of gebruiken van een AI-systeem dat gebruikmaakt van de kwetsbaarheden van een specifieke groep personen als gevolg van hun leeftijd of fysieke of geestelijke handicap om het gedrag van personen die tot deze groep behoren, wezenlijk te verstoren op een wijze die ertoe leidt of er waarschijnlijk toe zal leiden dat deze of andere personen fysieke of psychologische schade oplopen;

b)

het in de handel brengen, in gebruik stellen of gebruiken van een AI-systeem dat gebruikmaakt van de kwetsbaarheden van een specifieke groep personen als gevolg van hun leeftijd of fysieke of geestelijke handicap om het gedrag van personen die tot deze groep behoren, wezenlijk te verstoren op een wijze die ertoe leidt of er waarschijnlijk toe zal leiden dat deze of andere personen fysieke of psychologische schade oplopen;

c)

het in de handel brengen, in gebruik stellen of gebruiken van AI-systemen door of namens overheidsinstanties voor de evaluatie of classificatie van de betrouwbaarheid van natuurlijke personen gedurende een bepaalde periode op basis van hun sociale gedrag of bekende of voorspelde persoonlijke of persoonlijkheidskenmerken, waarbij de sociale score een of beide van de volgende gevolgen heeft:

i)

de nadelige of ongunstige behandeling van bepaalde natuurlijke personen of volledige groepen personen in een sociale context die geen verband houdt met de context waarin de data oorspronkelijk werden gegenereerd of verzameld;

ii)

de nadelige of ongunstige behandeling van bepaalde natuurlijke personen of volledige groepen personen die ongerechtvaardigd of onevenredig met hun sociale gedrag of de ernst hiervan is;

c)

het in de handel brengen, in gebruik stellen of gebruiken van AI-systemen door of namens overheidsinstanties voor de evaluatie of classificatie van de betrouwbaarheid van natuurlijke personen of groepen van personen gedurende een bepaalde periode op basis van hun sociale gedrag of bekende of voorspelde persoonlijke, of persoonlijkheidskenmerken , hetgeen leidt tot op AI gebaseerde sociale scores voor algemene doeleinden ;

d)

het gebruik van biometrische systemen voor de identificatie op afstand in real time in openbare ruimten met het oog op de rechtshandhaving, tenzij en voor zover een dergelijk gebruik strikt noodzakelijk is voor een van de volgende doelstellingen:

i)

het gericht zoeken naar specifieke potentiële slachtoffers van misdaad, waaronder vermiste kinderen;

ii)

het voorkomen van een specifieke, aanzienlijke en imminente dreiging voor het leven of de fysieke gezondheid van natuurlijke personen of van een terroristische aanslag;

iii)

de detectie, opsporing, identificatie of vervolging van een dader of verdachte van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad ([62]), dat in de betrokken lidstaat strafbaar is met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel voor een maximumperiode van ten minste drie jaar, zoals bepaald in het recht van die lidstaat.

d)

het in de handel brengen, in gebruik stellen of gebruiken van AI-systemen door of namens overheidsinstanties waarbij op AI gebaseerde sociale scores zonder menselijke controle voor specifieke doeleinden worden toegepast, dat wil zeggen in een sociale context die verband houdt met de context waarin de data oorspronkelijk werden gegenereerd of verzameld, voor de evaluatie of classificatie van de betrouwbaarheid van natuurlijke personen of groepen van personen gedurende een bepaalde periode op basis van hun sociale gedrag of bekende of voorspelde persoonlijke of persoonlijkheidskenmerken, waarbij de sociale score leidt tot de nadelige of ongunstige behandeling van bepaalde natuurlijke personen of volledige groepen personen die ongerechtvaardigd of onevenredig met hun sociale gedrag of de ernst hiervan is;

 

e)

het gebruik van biometrische systemen voor de identificatie op afstand in real time in openbare ruimten met het oog op de rechtshandhaving, tenzij en voor zover een dergelijk gebruik strikt noodzakelijk is voor een van de volgende doelstellingen:

i)

het gericht zoeken naar specifieke potentiële slachtoffers van misdaad, waaronder vermiste kinderen;

ii)

het voorkomen van een specifieke, aanzienlijke en imminente dreiging voor het leven of de fysieke gezondheid van natuurlijke personen of van een terroristische aanslag;

iii)

de detectie, opsporing, identificatie of vervolging van een dader of verdachte van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad ([62]), dat in de betrokken lidstaat strafbaar is met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel voor een maximumperiode van ten minste drie jaar, zoals bepaald in het recht van die lidstaat.

Motivering

Subliminale technieken kunnen in zijn algemeenheid vrijheid, mensenrechten en daarmee de werking van de democratische rechtsstaat ondermijnen. Tegelijkertijd kan artificiële intelligentie de consumentenrechten aantasten. De toevoegingen dienen om dit buiten twijfel te stellen.

Wat betreft sociale classificatie door overheden of namens hen, moet deze praktijk worden verboden als die voor algemene doeleinden wordt toegepast, gelet op de risico’s daarvan zoals uitgelegd in overweging 17. Het genereren of verzamelen van gegevens voor specifieke doeleinden zou alleen met menselijke controle moeten worden toegestaan en op voorwaarde dat zulks geen inbreuk vormt op het recht op waardigheid en non-discriminatie en de waarden van gelijkheid en rechtvaardigheid.

Wijzigingsvoorstel 18

Artikel 5, lid 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Een lidstaat kan besluiten om te voorzien in de mogelijkheid om volledig of gedeeltelijk toestemming te verlenen voor het gebruik van biometrische systemen voor de identificatie op afstand in real time in openbare ruimten met het oog op de rechtshandhaving binnen de grenzen en onder de voorwaarden van lid 1, punt d), en de leden 2 en 3. Deze lidstaat stelt in zijn interne recht de noodzakelijke gedetailleerde regels vast voor het verzoek om en de afgifte en het gebruik van, evenals het toezicht in verband met, de in lid 3 bedoelde vergunningen. In deze regels wordt ook gespecificeerd voor welke doelstellingen van lid 1, punt d), en voor welke strafbare feiten als bedoeld in punt iii) daarvan de bevoegde autoriteiten deze systemen mogen gebruiken met het oog op de rechtshandhaving.

Een lidstaat kan besluiten om te voorzien in de mogelijkheid om volledig of gedeeltelijk toestemming te verlenen voor het gebruik van biometrische systemen voor de identificatie op afstand in real time in openbare ruimten met het oog op de rechtshandhaving binnen de grenzen en onder de voorwaarden van lid 1, punt d), en de leden 2 en 3. Deze lidstaat stelt in zijn interne recht de noodzakelijke gedetailleerde regels vast voor het verzoek om en de afgifte en het gebruik van, evenals het toezicht in verband met, de in lid 3 bedoelde vergunningen. In deze regels wordt ook gespecificeerd voor welke doelstellingen van lid 1, punt d), en voor welke strafbare feiten als bedoeld in punt iii) daarvan de bevoegde autoriteiten deze systemen mogen gebruiken met het oog op de rechtshandhaving. In deze regels wordt de wijze van informatieverstrekking aan en raadpleging van de betreffende lokale en regionale autoriteiten geregeld. Deze raadpleging moet plaatsvinden vóór het uitzonderlijke gebruik van deze systemen in de openbare ruimte. In urgente situaties waarin voorafgaande raadpleging redelijkerwijs niet kan worden afgewacht, wordt de relevante lokale en regionale overheid terstond geïnformeerd over de inzet van de betreffende AI-praktijk.

Motivering

De politiek-bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het beheer van en het toezicht op de openbare ruimte ligt bij de lokale en regionale overheden. Zij moeten daarom in positie worden gebracht om voorafgaand aan de inzet van dergelijke AI-praktijken hun inbreng te leveren en naar behoren in kennis worden gesteld van het uitzonderlijke gebruik van AI-systemen voor het doel van rechtshandhaving.

In urgente situatie waarin voorafgaande raadpleging redelijkerwijs niet kan worden afgewacht wordt de betreffende lokale of regionale overheid meteen geïnformeerd.

Wijzigingsvoorstel 19

Artikel 13

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel  13 Transparantie en informatieverstrekking aan gebruikers

Artikel  13a Transparantie en informatieverstrekking aan gebruikers

1.   AI-systemen met een hoog risico worden op zodanige wijze ontworpen en ontwikkeld dat de werking ervan voldoende transparant is om gebruikers in staat te stellen de output van het systeem te interpreteren en op passende wijze te gebruiken. Een passende soort en mate van transparantie wordt gewaarborgd met het oog op de naleving van de relevante verplichtingen van de gebruiker en de aanbieder zoals uiteengezet in hoofdstuk 3 van deze titel.

1.   AI-systemen met een hoog risico worden op zodanige wijze ontworpen en ontwikkeld dat de werking ervan voldoende transparant is om gebruikers in staat te stellen de output van het systeem te interpreteren en op passende wijze te gebruiken. Een passende soort en mate van transparantie en begrijpelijke uitleg worden gewaarborgd met het oog op de naleving van de relevante verplichtingen van de gebruiker en de aanbieder zoals uiteengezet in hoofdstuk 3 van deze titel. De uitleg geschiedt op zijn minst in de taal van het land waar het AI-systeem wordt ingezet.

2.   AI-systemen met een hoog risico gaan vergezeld van gebruiksinstructies in een passend digitaal of ander formaat dat beknopte, volledige, juiste en duidelijke informatie bevat die relevant, toegankelijk en begrijpelijk is voor gebruikers.

2.   AI-systemen met een hoog risico gaan vergezeld van openbare, begrijpelijke en voor het publiek toegankelijke gebruiksinstructies in een passend digitaal of ander formaat dat beknopte, volledige, juiste en duidelijke informatie bevat die relevant, toegankelijk en begrijpelijk is voor gebruikers.

3.   De in lid 2 bedoelde informatie omvat:

3.   De in lid 2 bedoelde informatie omvat:

a)

de identiteit en de contactgegevens van de aanbieder en, in voorkomend geval, van zijn gemachtigde;

a)

de identiteit en de contactgegevens van de aanbieder en, in voorkomend geval, van zijn gemachtigde;

b)

de kenmerken, capaciteiten en beperkingen van de prestaties van het AI-systeem met een hoog risico, waaronder:

b)

de kenmerken, capaciteiten en beperkingen van de prestaties van het AI-systeem met een hoog risico, waaronder:

 

i)

het beoogde doel;

 

i)

het beoogde doel;

 

ii)

de mate van nauwkeurigheid, robuustheid en cyberbeveiliging als bedoeld in artikel 15 waarop het AI-systeem met een hoog risico is getest en gevalideerd en die kan worden verwacht, en eventuele bekende en te voorziene omstandigheden die een effect kunnen hebben op die verwachte mate van nauwkeurigheid, robuustheid en cyberbeveiliging;

 

ii)

de mate van nauwkeurigheid (uitgedrukt in de relevante metrics voor het evalueren van modellen) , robuustheid en cyberbeveiliging als bedoeld in artikel 15 waarop het AI-systeem met een hoog risico is getest en gevalideerd en die kan worden verwacht, en eventuele bekende en te voorziene omstandigheden die een effect kunnen hebben op die verwachte mate van nauwkeurigheid, robuustheid en cyberbeveiliging;

 

iii)

eventuele bekende of te voorziene omstandigheden in verband met het gebruik van het AI-systeem met een hoog risico in overeenstemming met het beoogde doel ervan of in een situatie van redelijkerwijs te voorzien misbruik, die kunnen leiden tot risico’s voor de gezondheid en veiligheid of de grondrechten;

 

iii)

eventuele bekende of te voorziene omstandigheden in verband met het gebruik van het AI-systeem met een hoog risico in overeenstemming met het beoogde doel ervan of in een situatie van redelijkerwijs te voorzien misbruik, die kunnen leiden tot risico’s voor de gezondheid en veiligheid of de grondrechten;

 

iv)

de prestaties ervan met betrekking tot de personen of groepen personen voor wie het systeem moet worden gebruikt;

 

iv)

de prestaties ervan met betrekking tot de personen of groepen personen voor wie het systeem moet worden gebruikt;

 

v)

waar passend, specificaties voor de inputdata of eventuele andere relevante informatie met betrekking tot de gebruikte datareeksen voor training, validatie en tests, rekening houdend met het beoogde doel van het AI-systeem;

 

v)

waar passend, specificaties voor de inputdata of eventuele andere relevante informatie met betrekking tot de gebruikte datareeksen voor training, validatie en tests, rekening houdend met het beoogde doel van het AI-systeem;

vi)

parameters waarmee het model is getuned en maatregelen die zijn genomen om overftting en underfitting te voorkomen;

c)

de wijzigingen van het AI-systeem met een hoog risico en de prestaties ervan die vooraf door de aanbieder zijn bepaald op het moment van de eerste conformiteitsbeoordeling, indien van toepassing;

c)

de wijzigingen van het AI-systeem met een hoog risico en de prestaties ervan die vooraf door de aanbieder zijn bepaald op het moment van de eerste conformiteitsbeoordeling, indien van toepassing;

d)

de maatregelen voor menselijk toezicht als bedoeld in artikel 14, met inbegrip van de technische maatregelen die zijn getroffen om de interpretatie van de output van AI-systemen door gebruikers te vergemakkelijken;

d)

de maatregelen voor menselijk toezicht als bedoeld in artikel 14, met inbegrip van de technische maatregelen die zijn getroffen om de interpretatie van de output van AI-systemen door gebruikers te vergemakkelijken;

e)

de verwachte levensduur van het AI-systeem met een hoog risico en eventuele noodzakelijke maatregelen voor onderhoud en verzorging om de goede werking van dat AI-systeem te waarborgen, ook in verband met software-updates.

e)

de verwachte levensduur van het AI-systeem met een hoog risico en eventuele noodzakelijke maatregelen voor onderhoud en verzorging om de goede werking van dat AI-systeem te waarborgen, ook in verband met software-updates.

 

13b Transparantie en informatieverstrekking aan betrokken personen

Personen of groepen van personen voor wie het de bedoeling is dat een hoog risico AI-systeem wordt gebruikt worden op een passende, vlot toegankelijke en begrijpelijke wijze worden geïnformeerd over en hebben toegang tot uitdrukkelijke, vlot toegankelijke en openbare informatie over dergelijk gebruik.

Motivering

Om het ecosysteem van vertrouwen te versterken, dienen de gebruiksinstructies van hoog risico AI-systemen openbaar gemaakt te worden voor het publiek. Deze instructies dienen geschreven te zijn in een voor de lezer begrijpelijke taal van het land waar het AI-systeem wordt ingezet.

In het kader van transparantie en uitlegbaarheid van algoritmen, moet uitgelegd kunnen worden met welke parameters het model is getuned en welke maatregelen zijn genomen om overfitting en underfitting te voorkomen.

Artikel 13b regelt de transparantieverplichting en informatieverstrekking ten aanzien van personen die met het AI-systemen interageren of die door het AI-systeem zouden kunnen worden geraakt.

Wijzigingsvoorstel 20

Artikel 14, lid 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De in lid 3 bedoelde maatregelen stellen de personen die verantwoordelijk zijn voor het menselijk toezicht in staat om het volgende te doen, zoals passend gezien de omstandigheden:

De in lid 3 bedoelde maatregelen stellen de personen die verantwoordelijk zijn voor het menselijk toezicht in staat om het volgende te doen, zoals passend gezien de omstandigheden:

a)

de capaciteiten en beperkingen van het AI-systeem met een hoog risico volledig begrijpen en de werking ervan naar behoren kunnen monitoren, zodat tekenen van onregelmatigheden, storingen en onverwachte prestaties zo snel mogelijk kunnen worden gedetecteerd en aangepakt;

a)

de capaciteiten en beperkingen van het AI-systeem met een hoog risico volledig begrijpen en de werking ervan naar behoren kunnen monitoren, zodat tekenen van onregelmatigheden, storingen en onverwachte prestaties zo snel mogelijk kunnen worden gedetecteerd en aangepakt;

b)

zich bewust blijven van de mogelijke neiging om automatisch of te veel te vertrouwen op de output van een AI-systeem met een hoog risico (de zogenaamde “automation bias”), met name voor AI-systemen met een hoog risico die worden gebruikt om informatie of aanbevelingen te verstrekken voor beslissingen die door natuurlijke personen moeten worden genomen;

b)

zich bewust blijven van de mogelijke neiging om automatisch of te veel te vertrouwen op de output van een AI-systeem met een hoog risico (de zogenaamde “automation bias”) of van enige andere vorm van bias , met name voor AI-systemen met een hoog risico die worden gebruikt om informatie of aanbevelingen te verstrekken voor beslissingen die door natuurlijke personen moeten worden genomen;

c)

de output van het AI-systeem met een hoog risico juist interpreteren, in het bijzonder rekening houdend met de kenmerken van het systeem en de beschikbare instrumenten en methoden voor interpretatie;

c)

de output van het AI-systeem met een hoog risico juist interpreteren, in het bijzonder rekening houdend met de kenmerken van het systeem en de beschikbare instrumenten en methoden voor interpretatie;

d)

in alle specifieke situaties kunnen besluiten om het AI-systeem met een hoog risico niet te gebruiken of de output van het AI-systeem met een hoog risico op andere wijze te negeren, terzijde te schuiven of terug te draaien;

d)

in alle specifieke situaties kunnen besluiten om het AI-systeem met een hoog risico niet te gebruiken of de output van het AI-systeem met een hoog risico op andere wijze te negeren, terzijde te schuiven of terug te draaien;

e)

ingrijpen in de werking van het AI-systeem met een hoog risico of het systeem onderbreken door middel van een stopknop of een vergelijkbare procedure.

e)

ingrijpen in de werking van het AI-systeem met een hoog risico of het systeem onderbreken door middel van een stopknop of een vergelijkbare procedure.

Motivering

Er zijn meerdere vormen van bias die problematisch kunnen zijn. Denk bijvoorbeeld aan de eigen bias van de ontwerper of gebruiker van het AI-systeem (sociale bias), bias ten aanzien van de vraag of het ingezette AI-systeem wel een adequate oplossing is voor het probleem (techno bias) en statistische vormen van bias.

Wijzigingsvoorstel 21

Artikel 14, nieuw lid na het vijfde lid

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Elk besluit dat wordt genomen door AI-systemen zoals bedoeld in bijlage III, punt 5, a) en b), moet onderworpen zijn aan menselijke tussenkomst en berusten op een zorgvuldig besluitvormingsproces. Menselijk contact over deze besluiten moet worden gegarandeerd.

Motivering

Artikel 14 gaat louter over menselijk toezicht op hoog risico AI-systemen. Voor overheidsbesluiten is het belangrijk om te benadrukken dat menselijke tussenkomst, contact en een behoorlijke rechtsgang is geborgd.

Wijzigingsvoorstel 22

Artikel 17, lid 1, nieuw onderdeel na onderdeel m

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Aanbieders van AI-systemen met een hoog risico voorzien in een systeem voor kwaliteitsbeheer dat de naleving van deze verordening waarborgt. Dit systeem wordt op systematische en ordelijke wijze gedocumenteerd in de vorm van schriftelijk beleidslijnen, procedures en instructies en omvat ten minste de volgende aspecten:

Aanbieders van AI-systemen met een hoog risico voorzien in een systeem voor kwaliteitsbeheer dat de naleving van deze verordening waarborgt. Dit systeem wordt op systematische en ordelijke wijze gedocumenteerd in de vorm van schriftelijk beleidslijnen, procedures en instructies en omvat ten minste de volgende aspecten:

a)

een strategie voor de naleving van de wet- en regelgeving, inclusief de naleving van de conformiteitsbeoordelingsprocedures en de procedures voor het beheer van de wijzigingen van het AI-systeem met een hoog risico;

a)

een strategie voor de naleving van de wet- en regelgeving, inclusief de naleving van de conformiteitsbeoordelingsprocedures en de procedures voor het beheer van de wijzigingen van het AI-systeem met een hoog risico;

b)

technieken, procedures en systematische maatregelen die moeten worden toegepast voor het ontwerp, de controle van het ontwerp en de verificatie van het ontwerp van het AI-systeem met een hoog risico;

b)

technieken, procedures en systematische maatregelen die moeten worden toegepast voor het ontwerp, de controle van het ontwerp en de verificatie van het ontwerp van het AI-systeem met een hoog risico;

c)

technieken, procedures en systematische maatregelen die moeten worden toegepast voor de ontwikkeling, de kwaliteitscontrole en de kwaliteitsborging van het AI-systeem met een hoog risico;

c)

technieken, procedures en systematische maatregelen die moeten worden toegepast voor de ontwikkeling, de kwaliteitscontrole en de kwaliteitsborging van het AI-systeem met een hoog risico;

d)

procedures voor het inspecteren, testen en valideren die vóór, tijdens en na de ontwikkeling van het AI-systeem met een hoog risico moeten worden uitgevoerd en de regelmaat waarmee zij moeten worden uitgevoerd;

d)

procedures voor het inspecteren, testen en valideren die vóór, tijdens en na de ontwikkeling van het AI-systeem met een hoog risico moeten worden uitgevoerd en de regelmaat waarmee zij moeten worden uitgevoerd;

e)

technische specificaties, met inbegrip van normen, die moeten worden toegepast en, wanneer de relevante geharmoniseerde normen niet volledig worden toegepast, de middelen die worden gebruikt om ervoor te zorgen dat het AI-systeem met een hoog risico in overeenstemming is met de voorschriften van hoofdstuk 2 van deze titel;

e)

technische specificaties, met inbegrip van normen, die moeten worden toegepast en, wanneer de relevante geharmoniseerde normen niet volledig worden toegepast, de middelen die worden gebruikt om ervoor te zorgen dat het AI-systeem met een hoog risico in overeenstemming is met de voorschriften van hoofdstuk 2 van deze titel;

f)

systemen en procedures voor databeheer, met inbegrip van dataverzameling, -analyse, -etikettering, -opslag, -zuivering, -aggregatie en -behoud en datamining en eventuele andere operaties met betrekking tot de data die worden uitgevoerd voorafgaand aan en met het oog op het in de handel brengen of in gebruik stellen van AI-systemen met een hoog risico;

f)

systemen en procedures voor databeheer, met inbegrip van dataverzameling, -analyse, -etikettering, -opslag, -zuivering, -aggregatie en -behoud en datamining en eventuele andere operaties met betrekking tot de data die worden uitgevoerd voorafgaand aan en met het oog op het in de handel brengen of in gebruik stellen van AI-systemen met een hoog risico;

g)

het systeem voor risicobeheer zoals bedoeld in artikel 9;

g)

het systeem voor risicobeheer zoals bedoeld in artikel 9;

h)

het opzetten, toepassen en onderhouden van een systeem voor monitoring na het in de handel brengen, overeenkomstig artikel 61;

h)

het opzetten, toepassen en onderhouden van een systeem voor monitoring na het in de handel brengen, overeenkomstig artikel 61;

i)

procedures in verband met het melden van ernstige incidenten en van gebrekkig functioneren in overeenstemming met artikel 62;

i)

procedures in verband met het melden van ernstige incidenten en van gebrekkig functioneren in overeenstemming met artikel 62;

j)

de communicatie met nationale bevoegde autoriteiten, bevoegde autoriteiten, met inbegrip van sectorale autoriteiten, die de toegang tot data verlenen of ondersteunen, aangemelde instanties, andere exploitanten, klanten of andere belangstellenden;

j)

de communicatie met nationale bevoegde autoriteiten, bevoegde autoriteiten, met inbegrip van sectorale autoriteiten, die de toegang tot data verlenen of ondersteunen, aangemelde instanties, andere exploitanten, klanten of andere belangstellenden;

k)

systemen en procedures voor de registratie van alle relevante documentatie en informatie;

k)

systemen en procedures voor de registratie van alle relevante documentatie en informatie;

l)

het beheer van hulpmiddelen, met inbegrip van maatregelen in verband met de voorzieningszekerheid;

l)

het beheer van hulpmiddelen, met inbegrip van maatregelen in verband met de voorzieningszekerheid;

m)

een kader voor de verantwoording, waarin de verantwoordelijkheden van het management en ander personeel uiteen worden gezet met betrekking tot alle aspecten van dit lid.

m)

een kader voor de verantwoording, waarin de verantwoordelijkheden van het management en ander personeel uiteen worden gezet met betrekking tot alle aspecten van dit lid;

 

n)

maatregelen ter voorkoming van ongerechtvaardigde discriminatie op grond van geslacht, etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd, seksuele geaardheid of op welke grond dan ook;

o)

een uitleg van de wijze waarop ethische kwesties zijn meegewogen bij het ontwerp van het hoog risico AI-systeem.

Motivering

Met de toevoeging wordt benadrukt dat inclusiviteit en bestrijding van ongerechtvaardigde discriminatie belangrijke onderdelen van het kwaliteitssyteem zouden moeten zijn.

Het systeem dient te voldoen aan de ethische waarden die een gebruiker van het AI-systeem aan dat systeem wenst te stellen of waarvan de aanbieder redelijkerwijs mag verwachten dat die aan een hoog risico AI systeem mogen worden gesteld. De aanbieder moet kunnen uitleggen hoe hij hiermee rekening heeft gehouden.

Wijzigingsvoorstel 23

Artikel 19, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Aanbieders van AI-systemen met een hoog risico zorgen ervoor dat voor hun systemen de relevante conformiteitsbeoordelingsprocedure wordt uitgevoerd in overeenstemming met artikel 43 voordat deze systemen in de handel worden gebracht of in gebruik worden gesteld. Wanneer de overeenstemming van de AI-systemen met de voorschriften van hoofdstuk 2 van deze titel is aangetoond aan de hand van die conformiteitsbeoordeling, stellen de aanbieders overeenkomstig artikel 48 een EU-conformiteitsverklaring op en brengen zij overeenkomstig artikel 49 de CE-conformiteitsmarkering aan.

Aanbieders van AI-systemen met een hoog risico zorgen ervoor dat voor hun systemen de relevante conformiteitsbeoordelingsprocedure wordt uitgevoerd in overeenstemming met artikel 43 voordat deze systemen in de handel worden gebracht of in gebruik worden gesteld. Wanneer de overeenstemming van de AI-systemen met de voorschriften van hoofdstuk 2 van deze titel is aangetoond aan de hand van die conformiteitsbeoordeling, stellen de aanbieders overeenkomstig artikel 48 een EU-conformiteitsverklaring op en brengen zij overeenkomstig artikel 49 de CE-conformiteitsmarkering aan. De aanbieder van AI-systemen met een hoog risico publiceert de EU-conformiteitsverklaring en een samenvatting van de conformiteitsbeoordeling op een voor het publiek toegankelijke plaats.

Motivering

Om het ecosysteem van vertrouwen in AI-systemen te versterken moeten aanbieder van hoog risico AI systemen openheid betrachten. Het publiek moet daarom kunnen controleren of de conformiteitsbeoordeling goed en volgens de regels van de verordening is vastgesteld.

Wijzigingsvoorstel 24

Artikel 29, nieuw lid invoegen na lid 6

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Gebruikers van hoog risico AI-systemen zijn verantwoordelijk voor het maken van een ethische afweging voordat zij het systeem in gebruik stellen. Zij moeten kunnen toelichten de mogelijke effecten van de inzet van de technologie op mens en samenleving. Zij expliciteren het door hen beoogde doel van de inzet van het AI-systeem, de overkoepelende waarden en de wijze waarop die waarden zijn gewogen en al dan niet in het systeem zijn geïmplementeerd. Zij evalueren gedurende de levenscyclus van het AI-systeem de werkelijke effecten van het systeem op mens en samenleving.

Motivering

Ethiek is een ruim begrip. Er zijn vele manieren om aan ethiek met betrekking tot technologie te doen, zowel in termen van theoretische onderbouwingen als van concrete methodologieën, instrumenten en ontwerp-waarden. Waarden zijn zaken die door bepaalde (groepen) mensen belangrijk worden gevonden; zij kunnen concreter of meer conceptueel zijn. Het is van belang de reeks mogelijk te implementeren morele waarden open te houden en de levenscyclus van het AI-systeem te blijven evalueren.

Wijzigingsvoorstel 25

Artikel 52, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Aanbieders zorgen ervoor dat AI-systemen die voor interactie met natuurlijke personen zijn bedoeld, zodanig worden ontworpen en ontwikkeld dat natuurlijke personen worden geïnformeerd dat zij interageren met een AI-systeem, tenzij de omstandigheden en de gebruikscontext dit duidelijk maken . Deze verplichting is niet van toepassing op bij wet toegestane AI-systemen voor het opsporen, voorkomen, onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten, tenzij die systemen voor het publiek beschikbaar zijn om een strafbaar feit te melden.

Aanbieders zorgen ervoor dat AI-systemen die voor interactie met natuurlijke personen zijn bedoeld, zodanig worden ontworpen en ontwikkeld dat natuurlijke personen worden geïnformeerd dat zij interageren met een AI-systeem. Deze verplichting is niet van toepassing op bij wet toegestane AI-systemen voor het opsporen, voorkomen, onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten, tenzij die systemen voor het publiek beschikbaar zijn om een strafbaar feit te melden. De reikwijdte van de opties en de rechtspositie van natuurlijke personen die interageren met AI-systemen mogen door deze interactie niet worden beperkt.

Motivering

Daar waar technologische artefacten worden ingezet als medium voor interactie met natuurlijke personen kan het gevaar ontstaan dat keuzen van natuurlijke personen die interageren met deze artefacten worden beperkt. Natuurlijke personen moeten altijd terdege worden geïnformeerd telkens wanneer ze te maken krijgen met AI-systemen en dit mag niet afhankelijk zijn van de interpretatie van een bepaalde situatie. Hun rechten moeten in interacties met AI-systemen te allen tijde worden gewaarborgd.

Wijzigingsvoorstel 26

Artikel 57, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het Comité is samengesteld uit de nationale toezichthoudende autoriteiten, die worden vertegenwoordigd door het hoofd of een gelijkwaardige hoge ambtenaar van die autoriteit, en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. Andere nationale autoriteiten kunnen voor de vergaderingen worden uitgenodigd, wanneer de besproken kwesties relevant zijn voor hen.

Het Comité is samengesteld uit de nationale toezichthoudende autoriteiten, die worden vertegenwoordigd door het hoofd of een gelijkwaardige hoge ambtenaar van die autoriteit, en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. Andere nationale autoriteiten kunnen voor de vergaderingen worden uitgenodigd, wanneer de besproken kwesties relevant zijn voor hen.

Motivering

Lokale en regionale overheden moeten kunnen deelnemen aan het toezicht op AI-systemen en verslag kunnen uitbrengen over de uitvoering ervan in het veld.

Wijzigingsvoorstel 27

Artikel 58

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Bij het verstrekken van advies en bijstand aan de Commissie in het kader van artikel 56, lid 2, heeft het Comité met name de volgende taken:

Bij het verstrekken van advies en bijstand aan de Commissie in het kader van artikel 56, lid 2, heeft het Comité met name de volgende taken:

a)

expertise en beste praktijken onder de lidstaten verzamelen en delen;

a)

expertise en beste praktijken onder de lidstaten, regionale en lokale autoriteiten verzamelen en delen;

b)

bijdragen aan uniforme administratieve praktijken in de lidstaten, ook voor de werking van testomgevingen voor regelgeving als bedoeld in artikel 53;

b)

bijdragen aan uniforme administratieve praktijken in de lidstaten, ook voor de werking van testomgevingen voor regelgeving als bedoeld in artikel 53;

c)

adviezen, aanbevelingen of schriftelijke bijdragen afgeven over aangelegenheden met betrekking tot de uitvoering van deze verordening, met name

c)

adviezen, aanbevelingen of schriftelijke bijdragen afgeven over aangelegenheden met betrekking tot de uitvoering van deze verordening, met name

 

i)

over technische specificaties of bestaande normen ten aanzien van de in titel III, hoofdstuk 2, beschreven voorschriften;

ii)

over het gebruik van geharmoniseerde normen of gemeenschappelijke specificaties als bedoeld in de artikelen 40 en 41;

iii)

over de opstelling van begeleidende documenten, waaronder de richtsnoeren betreffende de bepaling van administratieve boeten als bedoeld in artikel 71.

 

i)

over technische specificaties of bestaande normen ten aanzien van de in titel III, hoofdstuk 2, beschreven voorschriften;

ii)

over het gebruik van geharmoniseerde normen of gemeenschappelijke specificaties als bedoeld in de artikelen 40 en 41;

iii)

over de opstelling van begeleidende documenten, waaronder de richtsnoeren betreffende de bepaling van administratieve boeten als bedoeld in artikel 71.

Motivering

Lokale en regionale overheden staan het dichtst bij de lokale inwoners en economieën. Zijn dienen uitdrukkelijk gepositioneerd te worden als het gaat om het delen van hun kennis.

Wijzigingsvoorstel 28

Artikel 59, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Nationale bevoegde autoriteiten worden door elke lidstaat opgericht of aangewezen met het oog op het waarborgen van de toepassing en uitvoering van deze verordening. Nationale bevoegde autoriteiten worden zodanig georganiseerd dat de objectiviteit en onpartijdigheid van hun activiteiten en taken gewaarborgd zijn.

Nationale bevoegde autoriteiten worden door elke lidstaat opgericht of aangewezen met het oog op het waarborgen van de toepassing en uitvoering van deze verordening. Nationale bevoegde autoriteiten worden zodanig georganiseerd dat de objectiviteit en onpartijdigheid van hun activiteiten en taken gewaarborgd zijn. Lokale en regionale overheden zijn bevoegd om toezicht- of handhavingstaken uit te voeren wanneer zulks door de lidstaat passend wordt geacht.

Motivering

Ter wille van de uitvoerbaarheid van de verordening en het gegeven toezichts- en handhavingskader, dient de lidstaat zo nodig en waar mogelijk lokale en regionale overheden met toezichts- of handhavingstaken te kunnen belasten. In dit verband moeten lokale en regionale overheden steun en opleidingen voor toezichts- of handhavingstaken krijgen om volledig in staat te zijn toezicht- of handhavingstaken uit te voeren.

Wijzigingsvoorstel 29

Artikel 69, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Gedragscodes kunnen door individuele aanbieders van AI-systemen of door organisaties die hen vertegenwoordigen, of allebei, worden opgesteld, ook met betrokkenheid van gebruikers en geïnteresseerde belanghebbenden en hun representatieve organisaties. Gedragscodes kunnen betrekking hebben op een of meer AI-systemen, rekening houdend met de overeenkomst van het beoogde doel van de relevante systemen.

Gedragscodes kunnen door nationale, lokale of regionale overheden , individuele aanbieders van AI-systemen of door organisaties die hen vertegenwoordigen, of allebei, worden opgesteld, ook met betrokkenheid van gebruikers en geïnteresseerde belanghebbenden en hun representatieve organisaties. Gedragscodes kunnen betrekking hebben op een of meer AI-systemen, rekening houdend met de overeenkomst van het beoogde doel van de relevante systemen.

Motivering

Nationale, lokale en regionale overheden dienen de wettelijke bevoegdheid te krijgen om voor de AI-systemen die zij ontwikkelen of gebruiken gedragscodes op te stellen.

Wijzigingsvoorstel 30

BIJLAGE I — Technieken en benaderingen op het gebied van artificiële intelligentie als bedoeld in artikel 3, punt 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Gelet op de huidige stand van de wetenschap, omvat AI de volgende technieken en methoden:

(a)

Benaderingen voor machinaal leren, waaronder gecontroleerd, ongecontroleerd en versterkend leren, met behulp van een brede waaier aan methoden, waaronder diep leren (“deep learning”).

(a)

Benaderingen voor machinaal leren, waaronder gecontroleerd, ongecontroleerd en versterkend leren, met behulp van een brede waaier aan methoden, waaronder diep leren (“deep learning”).

(b)

Op logica en op kennis gebaseerde benaderingen, waaronder kennisrepresentatie, inductief (logisch) programmeren, kennisbanken, inferentie- en deductiemachines, (symbolisch) redeneren en expertsystemen.

(b)

Op logica en op kennis gebaseerde benaderingen, waaronder kennisrepresentatie, inductief (logisch) programmeren, kennisbanken, inferentie- en deductiemachines, (symbolisch) redeneren en expertsystemen.

(c)

Statistische benaderingen, Bayesiaanse schattings-, zoek- en optimalisatiemethoden.

(c)

Statistische benaderingen, Bayesiaanse schattings-, zoek- en optimalisatiemethoden.

Motivering

De definitie en lijst van AI-technieken dient toekomstbestendig te zijn. De lijst van specifieke technieken en benaderingen die voor de ontwikkeling van AI-systemen wordt gebruikt, moet geen uitputtende lijst zijn en het moet duidelijk zijn dat die lijst is gebaseerd op de huidige wetenschappelijke stand van zaken.

Wijzigingsvoorstel 31

Bijlage III, 1-5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

AI-systemen met een hoog risico overeenkomstig artikel 6, lid 2, zijn de vermelde AI-systemen op de volgende gebieden:

AI-systemen met een hoog risico overeenkomstig artikel 6, lid 2, zijn de vermelde AI-systemen op de volgende gebieden:

1.

biometrische identificatie en categorisering van natuurlijke personen:

1.

biometrische identificatie en categorisering van natuurlijke personen:

(a)

AI-systemen die bedoeld zijn om te worden gebruikt voor de biometrische identificatie op afstand van natuurlijke personen in real time en achteraf;

(a)

AI-systemen die bedoeld zijn om te worden gebruikt voor de biometrische identificatie op afstand van natuurlijke personen in real time en achteraf;

2.

beheer en exploitatie van kritieke infrastructuur:

2.

beheer en exploitatie van kritieke infrastructuur:

(a)

AI-systemen die bedoeld zijn om te worden gebruikt als veiligheidscomponent bij het beheer of de exploitatie van wegverkeer en de levering van water, gas, verwarming en elektriciteit;

(a)

AI-systemen die bedoeld zijn om te worden gebruikt als veiligheidscomponent bij het beheer of de exploitatie van wegverkeer en de levering van water, gas, verwarming en elektriciteit en telecommunicatie, water- en internetinfrastructuur ;

3.

onderwijs en beroepsopleiding:

3.

onderwijs en beroepsopleiding:

(a)

AI-systemen die bedoeld zijn om te worden gebruikt voor de bepaling van toegang tot of de toewijzing van natuurlijke personen aan onderwijs- en beroepsopleidingsinstellingen;

(a)

AI-systemen die bedoeld zijn om te worden gebruikt voor de bepaling van toegang tot of de toewijzing van natuurlijke personen aan onderwijs- en beroepsopleidingsinstellingen;

(b)

AI-systemen die bedoeld zijn om te worden gebruikt voor de beoordeling van studenten in onderwijs- en beroepsopleidingsinstellingen en voor de beoordeling van deelnemers aan tests die gewoonlijk vereist zijn voor toelating tot onderwijsinstellingen;

(b)

AI-systemen die bedoeld zijn om te worden gebruikt voor de beoordeling van studenten in onderwijs- en beroepsopleidingsinstellingen en voor de beoordeling van deelnemers aan tests die gewoonlijk vereist zijn voor toelating tot onderwijsinstellingen;

4.

werkgelegenheid, personeelsbeheer en toegang tot zelfstandige arbeid:

4.

werkgelegenheid, personeelsbeheer en toegang tot zelfstandige arbeid:

(a)

AI-systemen die bedoeld zijn voor de aanwerving of selectie van natuurlijke personen, met name voor het bekendmaken van vacatures, het screenen of filteren van sollicitaties, de evaluatie van kandidaten tijdens interviews of tests;

(a)

AI-systemen die bedoeld zijn voor de aanwerving of selectie van natuurlijke personen, met name voor het bekendmaken van vacatures, het screenen of filteren van sollicitaties, de evaluatie van kandidaten tijdens interviews of tests;

(b)

AI-systemen die bedoeld zijn voor het nemen van besluiten over de bevordering en beëindiging van arbeidsgerelateerde contractuele relaties, voor de toewijzing van taken en voor het toezicht op en de evaluatie van prestaties en gedrag van personen in dergelijke relaties;

(b)

AI-systemen die bedoeld zijn voor het nemen van besluiten over de bevordering en beëindiging van arbeidsgerelateerde contractuele relaties, voor de toewijzing van taken en voor het toezicht op en de evaluatie van prestaties en gedrag van personen in dergelijke relaties;

5.

toegang tot en gebruik van essentiële particuliere diensten en openbare diensten en uitkeringen:

5.

toegang tot en gebruik van essentiële particuliere diensten en openbare diensten en uitkeringen:

(a)

AI-systemen die bedoeld zijn om door of namens overheidsinstanties te worden gebruikt om te beoordelen of natuurlijke personen in aanmerking komen voor overheidsuitkeringen en -diensten, evenals voor het verlenen, beperken, intrekken of terugvorderen van dergelijke uitkeringen en diensten;

a)

AI-systemen die bedoeld zijn om door of namens overheidsinstanties te worden gebruikt om te beoordelen en te besluiten of natuurlijke personen in aanmerking komen voor overheidsuitkeringen en -diensten, evenals voor het verlenen, beperken, intrekken of terugvorderen van dergelijke uitkeringen en diensten;

(b)

AI-systemen die bedoeld zijn om de kredietwaardigheid van natuurlijke personen te beoordelen of hun kredietscore vast te stellen , met uitzondering van AI-systemen die in bedrijf zijn gesteld door kleine aanbieders voor eigen gebruik;

b)

AI-systemen die bedoeld zijn om de kredietwaardigheid van natuurlijke personen of hun kredietscore te bepalen , met uitzondering van AI-systemen die in bedrijf zijn gesteld door kleine aanbieders voor eigen gebruik;

(c)

AI-systemen die bedoeld zijn om te worden gebruikt voor de inzet of voor het vaststellen van prioriteiten bij de inzet van hulpdiensten, waaronder brandweer en ambulance;

(c)

AI-systemen die bedoeld zijn om te worden gebruikt voor de inzet of voor het vaststellen van prioriteiten bij de inzet van hulpdiensten, waaronder brandweer en ambulance;

Motivering

Telecommunicatie-, water- en internetinfrastructuur maken integraal deel uit van kritieke infrastructuur.

Waar het om gaat bij de kwalificatie van hoog risico systemen is of dergelijke systemen een daadwerkelijk risico voor burgers zouden kunnen vormen. Het enkel analytisch en theoretisch beoordelen van aanspraken van inwoners op voorzieningen van de overheid brengt an sich nog geen hoog risico mee. De aanvulling van het woord “beoordelen” met “besluiten” benadrukt dat dit risico met name voor de inwoner effectief tot uitdrukking komt bij besluitvorming.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Ecosysteem van excellentie

1.

benadrukt dat de ambitie van de Commissie om de EU wereldleider te maken op het gebied van verantwoorde en mensgerichte ontwikkeling van AI alleen te realiseren is met een sterke positie voor lokale en regionale overheden. Lokale en regionale overheden zijn het beste in staat om bij te dragen aan het scheppen van een gunstig klimaat voor een toename van de investeringen in AI in de komende jaren en het bevorderen van het vertrouwen in AI;

2.

benadrukt dat lokale en regionale overheden niet alleen bij AI betrokken moeten worden, maar ook steun en opleidingen moeten krijgen om hen competenter te maken op dit vlak, met name omdat zij met toezicht en handhaving kunnen worden belast;

3.

constateert dat er EU-financiering beschikbaar komt voor de ontwikkeling van AI, maar wijst wel op de gefragmenteerde aanpak hiervan door de diversiteit aan programma’s. Dit verhoogt het risico op versnippering en overlap;

4.

roept de Commissie daarom op om krachtige en pluriforme common data spaces te ontwikkelen en te verbinden, waarin maatschappelijke usecases met de inzet van publieke en private data worden opgelost. Dit vraagt mede om afstemming met wetgevende initiatieven onder de Europese Datastrategie.

Ecosysteem van vertrouwen

5.

Het valt te betreuren dat in het voorstel voor een verordening niet wordt verwezen naar de lokale en regionale overheden, hoewel het rechtskader van toepassing zal zijn op zowel publieke als private actoren;

6.

merkt in dit verband op dat AI-systemen een flinke steun in de rug kunnen zijn voor de interactie van lokale en regionale overheden met hun burgers en voor hun dienstverlening. Bovendien kunnen AI-systemen onder meer de efficiëntie van de publieke sector vergroten en de lokale en regionale overheden ondersteunen bij het uitvoeren van de nodige aanpassingen op lokaal en regionaal niveau in verband met de groene en digitale transitie. Het is dan ook belangrijk dat bij de lopende herziening van de verordening de ervaringen van lokale en regionale overheden actief worden benut.

7.

dringt aan op een nadere uitleg van de definities “aanbieder” en “gebruiker” met name in de situaties waarin bedrijven, onderzoeksinstellingen, overheden en inwoners gezamenlijk AI-systemen ontwikkelen en uittesten in living labs. Ook moet de nodige aandacht worden besteed aan burgers of consumenten die de gevolgen ondervinden van door AI gestuurde besluiten van systemen die door professionele gebruikers worden gebruikt;

8.

onderstreept de noodzaak van voorafgaande raadpleging van de betrokken lokale en regionale autoriteiten in het geval van het gebruik van AI-systemen voor de “realtime” biometrische identificatie van natuurlijke personen op afstand in openbaar toegankelijke ruimten met het oog op rechtshandhaving;

9.

is ingenomen met de openbare raadpleging van de Europese Commissie over de aanpassing van de regels inzake wettelijke aansprakelijkheid aan de specifieke uitdagingen van het digitale tijdperk en van artificiële intelligentie (1) en verwacht dat een en ander zal uitmonden in een geactualiseerd kader dat waarborgt dat consumenten schadeloos worden gesteld voor door AI-toepassingen veroorzaakte schade;

10.

vraagt zich af waarom AI-systemen die worden ingezet bij democratische processen zoals verkiezingen niet op de lijst van hoog risico AI-systemen staan;

11.

dringt er op aan dat risicovolle AI-systemen onderworpen zijn aan dezelfde transparantie- en informatievereisten voor natuurlijke personen als momenteel het geval is voor gebruikers;

12.

wijst op de grote mensenrechtelijke risico’s en implicaties die zijn verbonden aan het gebruik van sociale classificaties;

13.

is in dit verband zeer sceptisch ten aanzien van de twee in de verordening (2) genoemde redenen om te bepalen wanneer een sociale classificatie leidt tot een nadelige of ongunstige behandeling van individuen of groepen mensen, aangezien het uiterst moeilijk is om het bestaan van dergelijke redenen vast te stellen. In dit verband dringt het Comité aan op duidelijke formulering van krachtige waarborgen om te voorkomen dat het verbod op sociale-classificatiepraktijken wordt omzeild.

14.

neemt kennis van het feit dat in de overwegingen van de verordening nader wordt ingegaan op de risico’s waaraan natuurlijke personen worden blootgesteld als gevolg van hun interactie met risicovolle AI-systemen in het kader van onder meer onderwijs, opleiding, werkgelegenheid, personeelsbeheer, toegang tot zelfstandige arbeid of toegang tot en het genot van bepaalde essentiële particuliere en openbare diensten;

15.

roept de Commissie op een nader onderzoek te verrichten naar de hoog risico kwalificatie van AI-systemen die bestemd zijn om te worden gebruikt door overheidsinstanties; (3)

16.

pleit voor een autoriteit die ex ante zwaarwegend advies kan geven over de uitleg van bepalingen in de verordening mede in relatie met de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dit bevordert de rechtszekerheid en verlaagt de kosten van het ontwerp en implementatie van AI-systemen;

17.

onderstreept in dit verband het belang van een duidelijke formulering van de verordening, die bijdraagt aan de opbouw van een ecosysteem van vertrouwen en het wegnemen van rechtsonzekerheid rondom de ontwikkeling en het gebruik van AI-systemen. Dit zou verkeerde interpretaties van de voorgestelde eisen voorkomen en de risico’s van daaruit voortvloeiend verkeerd beheer van AI-toepassingen tot een minimum beperken, waardoor de doeltreffendheid van de verordening en de geloofwaardigheid van de sancties worden gemaximaliseerd. Tegelijkertijd, en conform de agenda voor betere regelgeving van de Europese Commissie, is het van cruciaal belang dat mogelijke overlappingen en/of conflicten met bestaande regels vroegtijdig worden opgespoord en weggenomen.

18.

merkt op dat veel lokale en regionale overheden dezelfde AI-systemen inzetten voor vergelijkbare taken. De systemen worden in het overgrote deel van de gevallen ontworpen door private bedrijven;

19.

merkt op dat de voorgestelde verordening niet op zichzelf staat wat betreft het waarborgen van de rechten van de burgers en dat het voorstel moet worden gezien in samenhang met bestaande wetgeving. De lidstaten zouden er dan ook voor moeten zorgen dat zij steeds de nodige bestuursrechtelijke maatregelen nemen om de kansen en risico’s van het gebruik van AI in de publieke sector het hoofd te kunnen bieden;

20.

signaleert dat dit betekent dat bij de conformiteitsbeoordeling Europese en nationale regels worden geïnterpreteerd door bedrijven en aangemelde instanties en aldus doorwerken in de praktijk van lokale en regionale overheden die deze AI-systemen gebruiken. Het is daarmee lastig vast te stellen hoeveel lokaal en regionaal beleid toe te voegen is aan deze AI-systemen. Daarom wijst het Comité op de specifieke behoeften van lokale en regionale overheden en op het feit dat een “one-size-fits-all”-benadering de doeltreffendheid van AI-systemen om aan deze behoeften tegemoet te komen, kan ondermijnen. Verder stelt het Comité voor de lidstaten de bevoegdheid te geven om risicovolle AI-systemen te reguleren op grond van dwingende en gerechtvaardigde redenen van algemeen belang;

21.

dringt er in dit verband op aan dat conformiteitsbeoordelingen transparant en toegankelijk moeten zijn voor het publiek. Bovendien moeten lokale en regionale overheden ook kunnen deelnemen aan de monitoring van AI-systemen, verslag kunnen uitbrengen over de uitvoering ervan in het veld en formeel kunnen bijdragen aan de evaluatie door de Europese Commissie van de toepassing van de verordening;

22.

benadrukt dat voor de toepassing van de regulatory sandbox de juiste juridische, methodologische en ethische voorwaarden dienen te worden gecreëerd om de ontwikkeling van technologie, wetgeving en evaluatie van wetgeving mogelijk te maken. En dat er duidelijke criteria voor toelating van ondernemers tot de regulatory sandbox moeten komen. Om ervoor te zorgen dat consumentenorganisaties de bepalingen van de Wet Artificiële intelligentie kunnen afdwingen, moet deze worden toegevoegd aan bijlage I van de Europese richtlijn betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten ((EU) 2020/1828);

Voorlichtingscampagnes

23.

benadrukt het belang van voorlichtingscampagnes, zodat het grote publiek wordt geïnformeerd over en vertrouwd wordt gemaakt met het bestaan en het nut van AI-systemen en de mogelijke risico’s daarvan. Verder bestaat er dringende behoefte aan uitvoerige informatie voor consumenten over op AI gebaseerde/machinaal gestuurde besluitvorming. De Europese Commissie zou voor dit soort campagnes financiering ter beschikking moeten stellen;

Administratieve lasten

24.

spreekt zijn zorg uit over de mogelijke administratieve lasten die de voorgestelde verordening mee kan brengen. De administratieve lasten kunnen kleine en middelgrote ondernemingen, lokale en regionale overheden belemmeren in het bevorderen van innovatie en het inzetten van AI-systemen; (4)

Evenredigheid en subsidiariteit

25.

overweegt dat de ontwerpverordening voldoet aan de vereisten van het proportionaliteits- en het subsidiariteitsbeginsel. De toegevoegde waarde van het optreden van de EU op dit gebied en de geschiktheid van de gekozen rechtsgrondslagen door de Commissie zijn duidelijk en consistent. De effectbeoordeling omvatte een apart onderdeel over subsidiariteit. Voorts heeft geen enkel nationaal parlement binnen de op 2 september 2021 bepaalde uiterste indieningsdatum een gemotiveerd advies uitgebracht over niet-naleving van het subsidiariteitsbeginsel.

Brussel, 2 december 2021.

De voorzittervan het Europees Comité van de Regio’s

Apostolos TZITZIKOSTAS


([62])  Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).

([62])  Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).

(1)  https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/12979-Civil-liability-adapting-liability-rules-to-the-digital-age-and-artificial-intelligence/public-consultation_nl.

(2)  Artikel 5, lid 1, onder c)

(3)  Bijlage III, onder 5a

(4)  In een recente, door de Europese Commissie gesteunde studie (Study to Support an Impact Assessment of Regulatory Requirements for Artificial Intelligence in Europe, p. 12)wordt geraamd dat, uitgaande van redelijke veronderstellingen, het verkrijgen van certificering voor een AI-systeem gemiddeld 16 800-23 000 euro kan kosten, wat ruwweg neerkomt op 10-14 % van de ontwikkelingskosten.