ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 84

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

65e jaargang
21 februari 2022


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2022/C 84/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1

 

Gerecht

2022/C 84/02

Eedaflegging door nieuwe leden van het Gerecht

2


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2022/C 84/03

Gevoegde zaken C-357/19, C-379/19, C-547/19, C-811/19 en C-840/19: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 21 december 2021 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înaltă Curte de Casaţie şi Justiţie, Tribunalul Bihor — Roemenië) — Strafzaken tegen PM (C-357/19), RO (C-357/19), SP (C-357/19), TQ (C-357/19), KI (C-379/19), LJ (C-379/19), JH (C-379/19), IG (C-379/19), FQ (C-811/19), GP (C-811/19), HO (C-811/19), IN (C-811/19), NC (C-840/19) [Prejudiciële verwijzing – Beschikking 2006/928/EG – Mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie – Aard en rechtsgevolgen – Bindend voor Roemenië – Rechtsstaat – Rechterlijke onafhankelijkheid – Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU – Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Bestrijding van corruptie – Bescherming van de financiële belangen van de Unie – Artikel 325, lid 1, VWEU – PIF-Overeenkomst – Strafzaken – Arresten van de Curte Constituțională (grondwettelijk hof, Roemenië) betreffende de rechtmatigheid van de verkrijging van bepaald bewijsmateriaal en de samenstelling van de rechtsprekende formaties op het gebied van ernstige corruptie – Verplichting voor de nationale rechters om volledig uitvoering te geven aan de beslissingen van de Curte Constituțională (grondwettelijk hof) – Tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van rechters in geval van niet-eerbiediging van die beslissingen – Bevoegdheid om beslissingen van de Curte Constituțională (grondwettelijk hof) die strijdig zijn met het Unierecht, buiten toepassing te laten – Beginsel van voorrang van het Unierecht]

3

2022/C 84/04

Gevoegde zaken C-478/19 en C-479/19: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 december 2021 (verzoeken om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — UBS Real Estate Kapitalanlagegesellschaft mbH/Agenzia delle Entrate (Prejudiciële verwijzing – Vrij verkeer van kapitaal – Gesloten gemeenschappelijke beleggingsfondsen – Open gemeenschappelijke beleggingsfondsen – Investeringen in onroerende goederen – Hypotheekbelasting en kadasterbelasting – Belastingvoordeel dat uitsluitend voorbehouden is aan gesloten vastgoedfondsen – Verschil in behandeling – Vergelijkbaarheid van situaties – Objectieve onderscheidingscriteria)

4

2022/C 84/05

Zaak C-724/19: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad — Bulgarije) — Strafzaak tegen HP [Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Europees onderzoeksbevel – Richtlijn 2014/41/EU – Artikel 2, onder c), i) – Begrip uitvaardigende autoriteit – Artikel 6 – Voorwaarden voor de uitvaardiging van een Europees onderzoeksbevel – Artikel 9, leden 1 en 3 – Erkenning van een Europees onderzoeksbevel – Europees onderzoeksbevel om verkeers- en locatiegegevens in verband met telecommunicatie te verkrijgen dat is uitgevaardigd door een openbare aanklager die volgens de nationale handeling ter omzetting van richtlijn 2014/41 de uitvaardigende autoriteit is – Exclusieve bevoegdheid van de rechter om in een vergelijkbare binnenlandse zaak de in dat bevel aangegeven onderzoeksmaatregel te gelasten]

5

2022/C 84/06

Zaak C-874/19 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 december 2021 — Aeris Invest Sàrl / Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) (Hogere voorziening – Economische en Monetaire Unie – Bankenunie – Herstel en afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen – Gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme voor kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen (GAM) – Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) – Afwikkelingsprocedure die van toepassing is indien een entiteit faalt of waarschijnlijk zal falen – Vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español SA – Instrument van verkoop van de onderneming – Afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten – Verordening (EU) nr. 806/2014 – Artikel 20 – Begrip definitieve waardering – Gevolgen – Weigeren of nalaten van een definitieve waardering ex post – Beroepsmogelijkheden – Beroep tot nietigverklaring)

6

2022/C 84/07

Zaak C-876/19 P: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 21 december 2021 — PlasticsEurope AISBL / Europees Agentschap voor chemische stoffen, Franse Republiek en ClientEarth [Hogere voorziening – Opstelling van een lijst van autorisatieplichtige stoffen – Lijst van stoffen die in aanmerking komen om uiteindelijk in bijlage XIV bij verordening (EG) nr. 1907/2006 te worden opgenomen – Actualisering van de vermelding van de stof bisfenol A als zeer zorgwekkende stof]

6

2022/C 84/08

Zaak C-934/19 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 december 2021 — Algebris (UK) Ltd, Anchorage Capital Group LLC / Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) (Hogere voorziening – Economische en Monetaire Unie – Bankenunie – Herstel en afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen – Gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme voor kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen (GAM) – Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) – Afwikkelingsprocedure die van toepassing is indien een entiteit faalt of waarschijnlijk zal falen – Vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español SA – Instrument van verkoop van de onderneming – Afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten – Verordening (EU) nr. 806/2014 – Artikel 20 – Begrip definitieve waardering – Gevolgen – Weigeren of nalaten van een definitieve waardering ex post – Beroepsmogelijkheden – Beroep tot nietigverklaring)

7

2022/C 84/09

Zaak C-124/20: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 21 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hanseatisches Oberlandesgericht Hamburg — Duitsland) — Bank Melli Iran / Telekom Deutschland GmbH [Prejudiciële verwijzing – Handelsbeleid – Verordening (EG) nr. 2271/96 – Bescherming tegen de gevolgen van de extraterritoriale toepassing van wetgeving uitgevaardigd door een derde land – Beperkende maatregelen tegen Iran die door de Verenigde Staten van Amerika zijn genomen – Secundaire sancties die door dit derde land zijn vastgesteld en die personen beletten om buiten zijn grondgebied handelsbetrekkingen te onderhouden met bepaalde Iraanse ondernemingen – Verbod om aan dergelijke wetgeving gevolg te geven – Uitoefening van een gewoon opzeggingsrecht]

8

2022/C 84/10

Gevoegde zaken C-146/20, C-188/20, C-196/20 en C-270/20: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Düsseldorf, Landesgericht Korneuburg — Duitsland, Oostenrijk) — AD, BE, CF / Corendon Airlines (C-146/20), JG, LH, MI, NJ / OP, handelend als curator van Azurair GmbH, (C-188/20), Eurowings GmbH / flightright GmbH (C-196/20), AG, MG, HG / Austrian Airlines AG (C-270/20) [Prejudiciële verwijzing – Luchtvervoer – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan passagiers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten – Artikelen 2 en 3 – Begrippen luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, bevestigde boeking en geplande aankomsttijd – Artikelen 5, 7 en 8 – Vervroeging van de vertrektijd van de vlucht ten opzichte van de oorspronkelijk geplande vertrektijd – Kwalificatie – Verlaging van het bedrag van de compensatie – Aanbod voor een alternatief reisplan – Artikel 14 – Verplichting om de passagiers over hun rechten te informeren – Omvang]

9

2022/C 84/11

Zaak C-203/20: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresný súd Bratislava III — Slowakije) — Strafzaak tegen AB e.a. (Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Europees aanhoudingsbevel – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Werkingssfeer – Artikel 51 – Ten uitvoer brengen van het Unierecht – Kaderbesluit 2002/584/JBZ – Bevoegdheid van het Hof – Verwijzing vóór de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel – Ontvankelijkheid – Beginsel ne bis in idem – Artikel 50 – Begrippen ‚vrijspraak’ en ‚veroordeling’ – Amnestieregeling in de uitvaardigende lidstaat – Definitieve beslissing tot beëindiging van de strafvervolging – Intrekking van de amnestieregeling – Nietigverklaring van de beslissing tot beëindiging van de strafvervolging – Hervatting van de vervolging – Noodzaak van een beslissing die is gegeven na een beoordeling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de betrokkene – Richtlijn 2012/13/EU – Recht op informatie in strafprocedures – Werkingssfeer – Begrip ‚strafprocedure’ – Wetgevingsprocedure voor de vaststelling van een resolutie tot intrekking van een amnestieregeling – Gerechtelijke procedure tot toetsing van de verenigbaarheid van deze resolutie met de nationale grondwet)

11

2022/C 84/12

Zaak C-225/20: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 16 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Constanţa — Roemenië) — Euro Delta Danube/Agenţia de Plăţi şi Intervenţie pentru Agricultură — Centrul Judeţean Tulcea [Prejudiciële verwijzing – Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 – Regeling inzake areaalgebonden steun – Een enkele areaalbetaling – Subsidiabiliteitscriteria – Overeenkomst voor de concessie van landbouwgrond – Wijziging van gebruik van deze grond zonder instemming van de concessiegever – Gebruik voor landbouwdoeleinden van arealen bestemd voor viskweek – Verschil tussen het aangegeven areaal en het geconstateerde areaal – Te hoge aangifte – Administratieve sancties]

11

2022/C 84/13

Zaak C-243/20: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 21 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Polymeles Protodikeio Athinon — Griekenland) — DP, SG / Trapeza Peiraios AE (Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Richtlijn 93/13/EEG – Oneerlijke bedingen – Artikel 1, lid 2 – Contractuele bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn overgenomen – Uitgesloten van de werkingssfeer van deze richtlijn – In vreemde valuta terug te betalen lening – Beding waarin een nationale bepaling van aanvullend recht is overgenomen – Gevolgen van de niet-omzetting van dat artikel 1, lid 2 – Artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 1 – Toetsing van het oneerlijke karakter van een beding – Artikel 8 – Vaststelling of handhaving van nationale bepalingen die een hoger niveau van consumentenbescherming waarborgen – Wisselwerking tussen deze verschillende bepalingen van richtlijn 93/13)

12

2022/C 84/14

Zaak C-251/20: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 21 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Gtflix Tv / DR [Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Artikel 7, punt 2 – Bijzondere bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad – Publicatie op internet van beweerdelijk smadelijke uitlatingen over een persoon – Plaats waar de schade is ingetreden – Gerechten van elke lidstaat op het grondgebied waarvan online geplaatste content toegankelijk is of is geweest]

13

2022/C 84/15

Zaak C-263/20: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Korneuburg — Oostenrijk) — Airhelp Limited / Laudamotion GmbH [Prejudiciële verwijzing – Luchtvervoer – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan passagiers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten – Artikel 2, onder l) – Artikel 5, lid 1, onder c) – Boeking van een vlucht via een elektronisch platform – Vervroeging van de vertrektijd van de vlucht door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert – Kwalificatie – Ontvangst van informatie over de vervroeging op een e-mailadres dat niet aan de betrokken passagiers toebehoort – Richtlijn 2000/31/EG – Elektronische handel – Artikel 11 – Vermoeden van ontvangst – Omvang van de informatieplicht van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert]

14

2022/C 84/16

Zaak C-274/20: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 16 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Giudice di pace di Massa — Italië) — GN, WX / Prefettura di Massa Carrara — Ufficio Territoriale del Governo di Massa Carrara (Prejudiciële verwijzing – Artikel 63 VWEU – Vrij verkeer van kapitaal – Wegverkeer – Registratie en belasting van motorvoertuigen – Bestuurder die in een lidstaat woonplaats heeft – In een andere lidstaat geregistreerd voertuig – Voertuig dat voor korte tijd om niet ter beschikking wordt gesteld – Nationale regeling die personen die sinds meer dan zestig dagen in Italië woonplaats hebben, verbiedt om in deze lidstaat aan het verkeer deel te nemen met een in het buitenland geregistreerd voertuig)

15

2022/C 84/17

Zaak C-394/20: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 21 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — XY / Finanzamt V (Prejudiciële verwijzing – Vrij verkeer van kapitaal – Artikelen 63 en 65 VWEU – Nationale regeling betreffende erfbelasting – In het binnenland gelegen onroerende goederen – Beperkte belastingplicht – Verschil in behandeling tussen ingezetenen en niet-ingezetenen – Recht op een belastingvrije som – Evenredige verlaging in het geval van een beperkte belastingplicht – Verplichtingen ter zake van legitieme porties – Geen aftrek in het geval van een beperkte belastingplicht)

15

2022/C 84/18

Zaak C-395/20: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Düsseldorf — Duitsland) — EP, GM/Corendon Airlines Turistik Hava Tasimacilik A.Ş. [Prejudiciële verwijzing – Luchtvervoer – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan passagiers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten – Artikel 2, onder l) – Artikel 5, lid 1 – Wijziging van de vertrektijd van een vlucht – Vertrek uitgesteld met ongeveer drie uur – Mededeling aan de passagiers negen dagen voor het vertrek – Begrippen annulering en vertraging]

16

2022/C 84/19

Zaak C-428/20: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 21 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sąd Apelacyjny w Warszawie — Polen) — A.K. / Skarb Państwa (Prejudiciële verwijzing – Verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven – Tweede richtlijn 84/5/EEG – Artikel 1, lid 2 – Richtlijn 2005/14/EG – Richtlijn 2009/103/EG – Artikel 9, lid 1 – Verplichting om de door de verplichte verzekering gedekte minimumbedragen te verhogen – Overgangsperiode – Nieuwe regeling die onmiddellijk van toepassing is op de toekomstige gevolgen van een onder de oude regeling ontstane situatie – Situatie verworven vóór de inwerkingtreding van een regeling van materieel Unierecht – Nationale regelgeving die verzekeringsovereenkomsten die vóór 11 december 2009 zijn gesloten, uitsluit van de verplichting om de door de verplichte verzekering gedekte minimumbedragen te verhogen)

17

2022/C 84/20

Zaak C-490/20: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 14 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad — Bulgarije) — V.M.A./Stolichna obshtina, rayon Pancharevo (Prejudiciële verwijzing – Burgerschap van de Unie – Artikelen 20 en 21 VWEU – Recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven – Kind dat is geboren in het gastland van zijn ouders – Door deze lidstaat afgegeven geboorteakte waarin voor dat kind twee moeders vermeld staan – Weigering door de lidstaat van herkomst van een van deze twee moeders om voor dat kind een geboorteakte af te geven bij gebreke van informatie over de identiteit van zijn biologische moeder – Bezit van een dergelijke akte dat de voorwaarde vormt voor afgifte van een identiteitskaart of een paspoort – Nationale regeling van deze lidstaat van herkomst waarin het ouderschap van personen van hetzelfde geslacht niet wordt erkend)

17

2022/C 84/21

Zaak C-497/20: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 21 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — Randstad Italia SpA / Umana SpA, Azienda USL Valle d’Aosta, IN. VA SpA, Synergie Italia agenzia per il lavoro SpA (Prejudiciële verwijzing – Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU – Verplichting voor de lidstaten om in de nodige rechtsmiddelen te voorzien teneinde daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het Unierecht vallende gebieden te verzekeren – Overheidsopdrachten – Richtlijn 89/665/EEG – Artikel 1, leden 1 en 3 – Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Arrest van de hoogste bestuursrechter van een lidstaat waarbij het beroep van een inschrijver die van een aanbestedingsprocedure is uitgesloten, in strijd met de rechtspraak van het Hof niet-ontvankelijk wordt verklaard – Geen rechtsmiddel tegen dat arrest voor de hoogste rechter van die lidstaat – Doeltreffendheidsbeginsel en gelijkwaardigheidsbeginsel)

18

2022/C 84/22

Zaak C-524/20: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 21 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Městský soud v Praze — Tsjechië) — Vítkovice Steel a.s. / Ministerstvo životního prostředí [Prejudiciële verwijzing – Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten – Richtlijn 2003/87/EG – Artikel 11, lid 3 – Besluit 2011/278/EU – Artikel 3, onder b), en artikel 10, lid 2, onder a) – Productbenchmark-subinstallatie – Besluit 2013/448/EU – Geldigheid – Installatie die gebruik maakt van een oxystaaloven – Vloeibaar ruwijzer – Input afkomstig uit een derde installatie – Weigering om emissierechten toe te wijzen – Ontvankelijkheid – Geen beroep tot nietigverklaring ingesteld door verzoekster in het hoofdgeding]

19

2022/C 84/23

Zaak C-575/20: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 16 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — Apollo Tyres (Hungary) Kft./Innovációért és Technológiáért Felelős Miniszter (Prejudiciële verwijzing – Luchtverontreiniging – Systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten – Richtlijn 2003/87/EG – Installaties voor het verbranden van brandstoffen – Bijlage I – Totaal nominaal thermisch ingangsvermogen – Berekeningswijze – Aggregatieregel)

19

2022/C 84/24

Zaak C-586/20 P: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 21 december 2021 — P. Krücken Organic GmbH / Europese Commissie [Hogere voorziening – Institutioneel recht – Beroep tot schadevergoeding – Voorwaarden voor niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie – Verordening (EG) nr. 834/2007 – Biologische productie en etikettering van biologische producten – Artikel 33, lid 3 – Begrip passend toezicht – Verordening (EG) nr. 1235/2008 – Regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen – Voor gelijkwaardigheidsdoeleinden erkend particulier controleorgaan – Toerekenbaarheid van het gedrag van dit orgaan aan de Europese Commissie]

20

2022/C 84/25

Zaak C-255/20: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 9 november 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione Tributaria Regionale del Lazio de Commissione Tributaria Regionale del Lazio — Italië) — Agenzia delle dogane e dei monopoli — Ufficio delle dogane di Gaeta / Punto Nautica Srl (Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Fiscale bepalingen – Harmonisatie van de belastingwetgeving – Accijnzen – Richtlijn 92/12/EEG – Artikel 3, lid 2 – Richtlijn 2008/118/EG – Artikel 1, lid 2 – Andere indirecte belastingen op accijnsgoederen – Regionale belasting op de verkoop van brandstof voor motorvoertuigen – Specifieke doeleinden – Geen)

21

2022/C 84/26

Zaak C-400/21: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 10 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arad — Roemenië) — Asociaţia Naţională de Terapii Complementare din România (ANATECOR) (Prejudiciële verwijzing – Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Uitlegging van het nationale recht – Nationale insolventieprocedure – Mogelijkheid voor de insolventierechter om zijn materiële bevoegdheid en de vordering te toetsen – Zuiver intern geschil – Geen band met het Unierecht – Kennelijke onbevoegdheid van het Hof)

21

2022/C 84/27

Zaak C-476/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 1 augustus 2021 door Rezon OOD tegen het arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 in zaak T-487/20, Rezon / EUIPO

22

2022/C 84/28

Zaak C-538/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 26 augustus 2021 door de Republiek Cyprus tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 16 juni 2021 in zaak T-281/19, Cyprus/EUIPO

22

2022/C 84/29

Zaak C-661/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Cassatie (België) op 4 november 2021 — Verbraeken J. en Zonen BV, PN

22

2022/C 84/30

Zaak C-671/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiojo administracinio teismo (Litouwen) op 9 november 2021 — UAB Gargždų geležinkelis / Lietuvos transporto saugos administracija

23

2022/C 84/31

Zaak C-677/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het vredegerecht te Antwerpen (België) op 11 november 2021 — Fluvius Antwerpen tegen MX

24

2022/C 84/32

Zaak C-681/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 11 november 2021 — Versicherungsanstalt öffentlich Bediensteter, Eisenbahnen und Bergbau

25

2022/C 84/33

Zaak C-682/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Litouwen) op 11 november 2021 — HSC Baltic UAB, Mitnija UAB en Montuotojas UAB / Vilniaus miesto savivaldybės administracija

25

2022/C 84/34

Zaak C-683/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vilniaus apygardos admnistracinis teismas (Litouwen) op 12 november 2021 — Nacionalinis visuomenės sveikatos centras prie Sveikatos apsaugos ministerijos / Valstybinė duomenų apsaugos inspekcija

26

2022/C 84/35

Zaak C-684/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf (Duitsland) op 12 november 2021 — Papierfabriek Doetinchem B.V. / Sprick GmbH Bielefelder Papier- und Wellpappenwerk & Co.

27

2022/C 84/36

Zaak C-685/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 15 november 2021 — YV / Stadtverkehr Lindau (B) GmbH

28

2022/C 84/37

Zaak C-695/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel (België) op 19 november 2021 — Recreatieprojecten Zeeland BV, Casino Admiral Zeeland BV, Supergame BV tegen Belgische Staat

28

2022/C 84/38

Zaak C-769/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administratīvā rajona tiesa (Letland) op 13 december 2021 — AAS BTA Baltic Insurance Company / Iepirkumu uzraudzības birojs, Tieslietu ministrija

29

2022/C 84/39

Zaak C-786/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 16 december 2021 door Nec Corp. tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer — uitgebreid) van 29 september 2021 in zaak T-341/18, Nec/Commissie

29

2022/C 84/40

Zaak C-789/21: Beroep ingesteld op 16 december 2021 — Europese Commissie / Republiek Bulgarije

30

2022/C 84/41

Zaak C-814/21: Beroep ingesteld op 21 december 2021 — Europese Commissie / Republiek Polen

31

2022/C 84/42

Zaak C-815/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 december 2021 door Amazon.com, Inc., Amazon Services LLC, Amazon EU Sàrl en Amazon Europe Core Sàrl tegen de beschikking van het Gerecht (Eerste kamer) van 14 oktober 2021 in zaak T-19/21, Amazon.com e.a./Commissie

31

2022/C 84/43

Zaak C-824/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 29 december 2021 door Oriol Junqueras i Vies tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 14 oktober 2021 in zaak T-100/20, Junqueras i Vies / Parlement

32

2022/C 84/44

Zaak C-206/21: Beschikking van de president van het Hof van 29 oktober 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal administratif de Dijon — Frankrijk) — X / Préfet de Saône-et-Loire

33

2022/C 84/45

Zaak C-334/21: Beschikking van de president van het Hof van 9 november 2021 — (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Rieti — Italië) — Strafzaak tegen G.B., R.H., in tegenwoordigheid van: Procura della Repubblica di Rieti

33

2022/C 84/46

Zaak C-456/21: Beschikking van de president van het Hof van 26 oktober 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch — Nederland) — E, F / Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

34

2022/C 84/47

Zaak C-489/21: Beschikking van de president van het Hof van 12 november 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski rayonen sad — Bulgarije) — Banka DSK EAD / M. V.

34

 

Gerecht

2022/C 84/48

Zaak T-565/19: Arrest van het Gerecht van 15 december 2021 — Oltchim/Commissie [Staatssteun – Ondersteunende maatregelen van Roemenië ten gunste van een petrochemisch bedrijf – Niet-tenuitvoerlegging, opstapeling en kwijtschelding van publieke schuldvorderingen – Beroep tot nietigverklaring – Beroepstermijn – Aanvang – Artikel 24, lid 1, van verordening (EU) 2015/1589 – Procesbelang – Bestaan van een of meerdere maatregelen – Staatsmiddelen – Toerekenbaarheid aan de staat – Toepasselijkheid van het criterium van de particuliere schuldeiser – Toepassing van het criterium van de particuliere schuldeiser – Motiveringsplicht]

35

2022/C 84/49

Zaak T-159/20: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Hamers / Cedefop (Openbare dienst – Tijdelijke functionarissen – Onderzoek van het OLAF – Toezending aan de nationale gerechtelijke autoriteiten van informatie over feiten die tot strafvervolging kunnen leiden – Nationale strafprocedure – Vrijspraak – Gedraging van Cedefop in verband met de nationale strafprocedure – Afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding – Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding – Belangenconflict – Vermoeden van onschuld – Bevoegdheden van de beroepscommissie van Cedefop)

35

2022/C 84/50

Zaak T-224/20: Arrest van het Gerecht van 15 december 2021 — FT e.a. / Commissie (Openbare dienst – Ambtenaren – Bezoldiging – In een derde land tewerkgesteld personeel van de Commissie – Tussentijdse actualisering van de aanpassingscoëfficiënten – Kennelijk onjuiste beoordeling – Terugwerkende kracht – Rechtszekerheid – Zorgplicht)

36

2022/C 84/51

Zaak T-225/20: Arrest van het Gerecht van 15 december 2021 — FJ e.a. / EDEO (Openbare dienst – Ambtenaren – Bezoldiging – In een derde land tewerkgesteld personeel van EDEO – Tussentijdse actualisering van de aanpassingscoëfficiënten – Kennelijk onjuiste beoordeling – Terugwerkende kracht – Rechtszekerheid – Zorgplicht)

37

2022/C 84/52

Zaak T-409/20: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — KS / Frontex (Openbare dienst – Tijdelijke functionarissen – Overeenkomst voor bepaalde tijd – Beëindiging van de overeenkomst – Verbreking van de vertrouwensband – Artikel 47, onder b), ii), RAP – Recht om te worden gehoord – Zorgplicht – Verzoeken om bijstand en tot schadevergoeding – Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding)

37

2022/C 84/53

Zaak T-573/20: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — MG / EIB (Openbare dienst – Personeel van de EIB – Bezoldiging – Gezinstoelagen – Weigering om deze toe te kennen aan de ouder die niet de voogdij over het kind heeft – Verzoeningsprocedure – Redelijke termijn – Aansprakelijkheid)

38

2022/C 84/54

Zaak T-618/20: Arrest van het Gerecht van 15 december 2021 — FZ e.a. / Commissie (Openbare dienst – Ambtenaren – Bezoldiging – In een derde land tewerkgesteld personeel van de Commissie – Jaarlijkse en tussentijdse actualisering van de aanpassingscoëfficiënten – Kennelijk onjuiste beoordeling)

38

2022/C 84/55

Zaak T-619/20: Arrest van het Gerecht van 15 december 2021 — FJ e.a. / EDEO (Openbare dienst – Ambtenaren – Bezoldiging – In een derde land tewerkgesteld personeel van EDEO – Jaarlijkse en tussentijdse actualisering van de aanpassingscoëfficiënten – Kennelijk onjuiste beoordeling)

39

2022/C 84/56

Zaak T-188/21: Arrest van het Gerecht van 15 december 2021 — Lück/EUIPO — R. H. Investment (MALLE) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniewoordmerk MALLE – Absolute weigeringsgronden – Beschrijvend karakter – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening 2017/1001 – Irrelevantie van het enige middel]

40

2022/C 84/57

Zaak T-708/21: Beroep ingesteld op 27 oktober 2021 — NO/Commissie

40

2022/C 84/58

Zaak T-748/21: Beroep ingesteld op 25 november 2021 — Hangzhou Dingsheng Industrial Group e.a./Commissie

41

2022/C 84/59

Zaak T-774/21: Beroep ingesteld op 13 december 2021 — DPG Deutsche Pfandsystem/EUIPO — Užstato sistemos administratorius (Weergave van de silhouet van een fles en een pijl)

42

2022/C 84/60

Zaak T-778/21: Beroep ingesteld op 15 december 2021 — Folkertsma/Commissie

42

2022/C 84/61

Zaak T-788/21: Beroep ingesteld op 21 december 2021 — TDK Foil Italy / Commissie

43

2022/C 84/62

Zaak T-792/21: Beroep ingesteld op 21 december 2021 — ClientEarth/Commissie

44

2022/C 84/63

Zaak T-796/21: Beroep ingesteld op 27 december 2021 — Grupo Eig Multimedia/EUIPO — Globalización de Valores CFC & GCI (FORO16)

44

2022/C 84/64

Zaak T-799/21: Beroep ingesteld op 24 december 2021 — European Food/EUIPO — Société des produits Nestlé (FITNESS)

45

2022/C 84/65

Zaak T-1/22: Beroep ingesteld op 4 januari 2022 — Airoldi Metalli/Commissie

46

2022/C 84/66

Zaak T-2/22: Beroep ingesteld op 4 januari 2022 — Sveza Verkhnyaya Sinyachikha e.a./Commissie

46

2022/C 84/67

Zaak T-3/22: Beroep ingesteld op 4 januari 2022 — ZHPLK / Commissie

47

2022/C 84/68

Zaak T-5/22: Beroep ingesteld op 5 januari 2022 — Puma/EUIPO — Brooks Sports (Weergave van een chevron)

49

2022/C 84/69

Zaak T-7/22: Beroep ingesteld op 6 januari 2022 — FFI Female Financial Invest/EUIPO — MLP Finanzberatung SE (Financery)

49

2022/C 84/70

Zaak T-8/22: Beroep ingesteld op 6 januari 2022 — Topcart/EUIPO — Carl International (TC CARL)

50

2022/C 84/71

Zaak T-9/22: Beroep ingesteld op 7 januari 2022 — Olimp Laboratories/EUIPO (VITA-MIN MULTIPLE SPORT)

51

2022/C 84/72

Zaak T-10/22: Beroep ingesteld op 7 januari 2022 — Wajos/EUIPO (Vorm van een fles)

51

2022/C 84/73

Zaak T-15/22: Beroep ingesteld op 10 januari 2022 — Motel One/EUIPO — Apartment One (APART MENT ONE SLEEP CLEVER.)

52

2022/C 84/74

Zaak T-17/22: Beroep ingesteld op 8 januari 2022 — Tóth/Commissie

53

2022/C 84/75

Zaak T-18/22: Beroep ingesteld op 10 januari 2022 — Nemport Liman İşletmeleri Ve Özel Antrepo Nakliye Ticaret/EUIPO — Newport Europe (NEMPORT LİMAN İŞLETMELERİ)

53


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2022/C 84/01)

Laatste publicatie

PB C 73 van 14.2.2022

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 64 van 7.2.2022

PB C 51 van 31.1.2022

PB C 37 van 24.1.2022

PB C 24 van 17.1.2022

PB C 11 van 10.1.2022

PB C 2 van 3.1.2022

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu


Gerecht

21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/2


Eedaflegging door nieuwe leden van het Gerecht

(2022/C 84/02)

Na hun benoeming tot rechter in het Gerecht van de Europese Unie bij besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie van 21 december 2021 (1), voor de periode van 22 december 2021 tot en met 31 augustus 2025, hebben mevrouw Suzanne Kingston en de heer Damjan Kukovec voor het Hof de eed afgelegd op 13 januari 2022.

Na zijn benoeming tot rechter in het Gerecht van de Europese Unie bij besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie van 21 december 2021 (2), voor de periode van 22 december 2021 tot en met 31 augustus 2022, heeft de heer Ioannis Dimitrakopoulos voor het Hof de eed afgelegd op 13 januari 2022.


(1)  PB L 458 van 22.12.2021, blz. 519.

(2)  PB L 458 van 22.12.2021, blz. 519.


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 21 december 2021 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înaltă Curte de Casaţie şi Justiţie, Tribunalul Bihor — Roemenië) — Strafzaken tegen PM (C-357/19), RO (C-357/19), SP (C-357/19), TQ (C-357/19), KI (C-379/19), LJ (C-379/19), JH (C-379/19), IG (C-379/19), FQ (C-811/19), GP (C-811/19), HO (C-811/19), IN (C-811/19), NC (C-840/19)

(Gevoegde zaken C-357/19, C-379/19, C-547/19, C-811/19 en C-840/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Beschikking 2006/928/EG - Mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie - Aard en rechtsgevolgen - Bindend voor Roemenië - Rechtsstaat - Rechterlijke onafhankelijkheid - Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU - Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Bestrijding van corruptie - Bescherming van de financiële belangen van de Unie - Artikel 325, lid 1, VWEU - “PIF”-Overeenkomst - Strafzaken - Arresten van de Curte Constituțională (grondwettelijk hof, Roemenië) betreffende de rechtmatigheid van de verkrijging van bepaald bewijsmateriaal en de samenstelling van de rechtsprekende formaties op het gebied van ernstige corruptie - Verplichting voor de nationale rechters om volledig uitvoering te geven aan de beslissingen van de Curte Constituțională (grondwettelijk hof) - Tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van rechters in geval van niet-eerbiediging van die beslissingen - Bevoegdheid om beslissingen van de Curte Constituțională (grondwettelijk hof) die strijdig zijn met het Unierecht, buiten toepassing te laten - Beginsel van voorrang van het Unierecht)

(2022/C 84/03)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie, Tribunalul Bihor

Partijen in de strafzaken

PM (C-357/19), RO (C-357/19), SP (C-357/19), TQ (C-357/19), KI (C-379/19), LJ (C-379/19), JH (C-379/19), IG (C-379/19), FQ (C-811/19), GP (C-811/19), HO (C-811/19), IN (C-811/19), NC (C-840/19)

In tegenwoordigheid van: Ministerul Public — Parchetul de pe lângă Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie — Direcţia Naţională Anticorupţie (C-357/19, C-811/19 en C-840/19), QN (C-357/19), UR (C-357/19), VS (C-357/19), WT (C-357/19), Autoritatea Naţională pentru Turism (C-357/19), Agenţia Naţională de Administrare Fiscală (C-357/19), SC Euro Box Promotion SRL (C-357/19), Direcţia Naţională Anticorupţie — Serviciul Teritorial Oradea (C-379/19), JM (C-811/19)

en in de zaak

CY, Asociaţia “Forumul Judecătorilor din România” tegen Inspecţia Judiciară, Consiliul Superior al Magistraturii, Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie (C-547/19)

Dictum

1)

Beschikking 2006/928/EG van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling van een mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie is voor Roemenië bindend in al haar onderdelen, zolang zij niet is ingetrokken. De ijkpunten die zijn opgenomen in de bijlage bij die beschikking beogen te verzekeren dat deze lidstaat de in artikel 2 VEU neergelegde waarde van de rechtsstaat eerbiedigt, en zijn bindend voor Roemenië in die zin dat het gehouden is om passende maatregelen te nemen om die ijkpunten te bereiken, en om daarbij krachtens het beginsel van loyale samenwerking in de zin van artikel 4, lid 3, VEU naar behoren rekening te houden met de verslagen die de Europese Commissie op basis van die beschikking heeft opgesteld, en in het bijzonder met de aanbevelingen die zij in die verslagen doet.

2)

Artikel 325, lid 1, VWEU, gelezen in samenhang met artikel 2 van de Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, ondertekend te Brussel op 26 juli 1995, en beschikking 2006/928 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling of praktijk volgens welke beslissingen op het gebied van corruptie en fraude met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde (btw) die niet zijn gewezen, in eerste aanleg, door rechterlijke formaties die ter zake zijn gespecialiseerd, of, in hoger beroep, door rechterlijke formaties waarvan alle leden zijn aangewezen bij loting, absoluut nietig zijn zodat de betrokken zaken van corruptie en btw-fraude, in voorkomend geval na een buitengewoon beroep tegen de definitief geworden beslissingen, in eerste en/of tweede aanleg moeten worden heronderzocht, voor zover de toepassing van die nationale regeling of praktijk kan leiden tot een stelselmatig risico van straffeloosheid van ernstige fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad of van corruptie in het algemeen. De verplichting om ervoor te zorgen dat dergelijke feiten op doeltreffende en afschrikkende wijze worden bestraft, neemt niet weg dat de verwijzende rechter de noodzakelijke eerbiediging van de grondrechten zoals gewaarborgd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet toetsen, zonder dat hij een nationale norm ter bescherming van de grondrechten kan toepassen die een dergelijk stelselmatig risico van straffeloosheid met zich meebrengt.

3)

Artikel 2 en artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU en beschikking 2006/928 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling of praktijk volgens welke de beslissingen van het nationale grondwettelijk hof de gewone rechterlijke instanties binden, mits het nationale recht de onafhankelijkheid van dat hof ten opzichte van met name de wetgevende en de uitvoerende macht waarborgt, zoals door die bepalingen wordt vereist. Die bepalingen van het VEU en deze beschikking moeten echter aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling volgens welke de miskenning van de beslissingen van het nationale grondwettelijk hof door de nationale gewone rechters tot de tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van deze rechters leidt.

4)

Het beginsel van voorrang van het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling of praktijk volgens welke de nationale gewone rechterlijke instanties gebonden zijn aan de beslissingen van het nationale grondwettelijk hof, die zij bijgevolg, op straffe van tuchtmaatregelen, niet op eigen gezag buiten toepassing kunnen laten, ofschoon zij in het licht van een arrest van het Hof van oordeel zijn dat die beslissingen in strijd zijn met artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, artikel 325, lid 1, VWEU of beschikking 2006/928.


(1)  PB C 288 van 26. 8.2019

PB C 246 van 22.7.2019

PB C 372 van 4.11.2019

PB C 54 van 17.2.2019

PB C 201 van 15.6.2020.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/4


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 december 2021 (verzoeken om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — UBS Real Estate Kapitalanlagegesellschaft mbH/Agenzia delle Entrate

(Gevoegde zaken C-478/19 en C-479/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Vrij verkeer van kapitaal - Gesloten gemeenschappelijke beleggingsfondsen - Open gemeenschappelijke beleggingsfondsen - Investeringen in onroerende goederen - Hypotheekbelasting en kadasterbelasting - Belastingvoordeel dat uitsluitend voorbehouden is aan gesloten vastgoedfondsen - Verschil in behandeling - Vergelijkbaarheid van situaties - Objectieve onderscheidingscriteria)

(2022/C 84/04)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: UBS Real Estate Kapitalanlagegesellschaft mbH

Verwerende partij: Agenzia delle Entrate

Dictum

Artikel 56 EG (thans, na wijziging, artikel 63 VWEU) moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling van een lidstaat op grond waarvan de verlaging van de hypotheek- en de kadasterbelasting voorbehouden is aan gesloten vastgoedfondsen, met uitsluiting van open vastgoedfondsen, voor zover deze twee categorieën van fondsen zich in objectief vergelijkbare situaties bevinden, tenzij dat verschil in behandeling wordt gerechtvaardigd door de doelstelling systeemrisico’s op de vastgoedmarkt te beperken.


(1)  PB C 357 van 21.10.2019.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/5


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad — Bulgarije) — Strafzaak tegen HP

(Zaak C-724/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in strafzaken - Europees onderzoeksbevel - Richtlijn 2014/41/EU - Artikel 2, onder c), i) - Begrip “uitvaardigende autoriteit” - Artikel 6 - Voorwaarden voor de uitvaardiging van een Europees onderzoeksbevel - Artikel 9, leden 1 en 3 - Erkenning van een Europees onderzoeksbevel - Europees onderzoeksbevel om verkeers- en locatiegegevens in verband met telecommunicatie te verkrijgen dat is uitgevaardigd door een openbare aanklager die volgens de nationale handeling ter omzetting van richtlijn 2014/41 de “uitvaardigende autoriteit” is - Exclusieve bevoegdheid van de rechter om in een vergelijkbare binnenlandse zaak de in dat bevel aangegeven onderzoeksmaatregel te gelasten)

(2022/C 84/05)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Spetsializiran nakazatelen sad

Partij in de strafzaak

HP

in tegenwoordigheid van: Spetsializirana prokuratura

Dictum

1)

Artikel 2, onder c), i), van richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een openbare aanklager in de fase van het opsporingsonderzoek bevoegd is om een Europees onderzoeksbevel in de zin van deze richtlijn uit te vaardigen teneinde verkeers- en locatiegegevens in verband met telecommunicatie te verkrijgen, wanneer in een vergelijkbare binnenlandse zaak enkel de rechter bevoegd is om een onderzoeksmaatregel ter verkrijging van dergelijke gegevens te bevelen.

2)

Artikel 6 en artikel 9, leden 1 en 3, van richtlijn 2014/41 moeten aldus worden uitgelegd dat de erkenning door de uitvoerende autoriteit van een Europees onderzoeksbevel dat is uitgevaardigd om verkeers- en locatiegegevens in verband met telecommunicatie te verkrijgen, niet in de plaats kan komen van de vereisten die in de uitvaardigende staat gelden wanneer dit bevel ten onrechte door een openbare aanklager is uitgevaardigd terwijl in een vergelijkbare binnenlandse zaak enkel een rechter bevoegd is om een onderzoeksmaatregel ter verkrijging van dergelijke gegevens te bevelen.


(1)  PB C 413 van 09.12.2019


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 december 2021 — Aeris Invest Sàrl / Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)

(Zaak C-874/19 P) (1)

(Hogere voorziening - Economische en Monetaire Unie - Bankenunie - Herstel en afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen - Gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme voor kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen (GAM) - Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) - Afwikkelingsprocedure die van toepassing is indien een entiteit faalt of waarschijnlijk zal falen - Vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español SA - Instrument van verkoop van de onderneming - Afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten - Verordening (EU) nr. 806/2014 - Artikel 20 - Begrip “definitieve waardering” - Gevolgen - Weigeren of nalaten van een definitieve waardering ex post - Beroepsmogelijkheden - Beroep tot nietigverklaring)

(2022/C 84/06)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Aeris Invest Sàrl (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Vallina Hoset en A. Sellés Marco, abogados, vervolgens R. Vallina Hoset, E. Galán Burgos en M. Varela Suárez, abogados)

Andere partij in de procedure: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)T (vertegenwoordigers: J. King, L. Pogarcic Mataija en E. Muratori als gemachtigden, bijgestaan door F. Louis en G. Barthet, avocats, en door H.-G. Kamann en L. Hesse, Rechtsanwälte,)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Aeris Invest Sàrl wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 45 van 10.2.2020


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/6


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 21 december 2021 — PlasticsEurope AISBL / Europees Agentschap voor chemische stoffen, Franse Republiek en ClientEarth

(Zaak C-876/19 P) (1)

(Hogere voorziening - Opstelling van een lijst van autorisatieplichtige stoffen - Lijst van stoffen die in aanmerking komen om uiteindelijk in bijlage XIV bij verordening (EG) nr. 1907/2006 te worden opgenomen - Actualisering van de vermelding van de stof bisfenol A als zeer zorgwekkende stof)

(2022/C 84/07)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: PlasticsEurope AISBL (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Cana, E. Mullier en F. Mattioli, vervolgens R. Cana en E. Mullier, avocats)

Andere partijen in de procedure: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: W. Broere, A. K. Hautamäki en M. Heikkilä, gemachtigden, bijgestaan door S. Raes, advocaat), Franse Republiek (vertegenwoordigers: T. Stehelin en E. Leclerc, gemachtigden) en ClientEarth (vertegenwoordiger: P. Kirch, avocat)

Interveniënte aan de zijde van de andere partijen in de procedure: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordiger: D. Klebs, gemachtigde)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

PlasticsEurope AISBL wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) en ClientEarth.

3)

De Franse Republiek en de Bondsrepubliek Duitsland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 54 van 17. 2.2020.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/7


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 december 2021 — Algebris (UK) Ltd, Anchorage Capital Group LLC / Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)

(Zaak C-934/19 P) (1)

(Hogere voorziening - Economische en Monetaire Unie - Bankenunie - Herstel en afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen - Gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme voor kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen (GAM) - Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) - Afwikkelingsprocedure die van toepassing is indien een entiteit faalt of waarschijnlijk zal falen - Vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español SA - Instrument van verkoop van de onderneming - Afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten - Verordening (EU) nr. 806/2014 - Artikel 20 - Begrip “definitieve waardering” - Gevolgen - Weigeren of nalaten van een definitieve waardering ex post - Beroepsmogelijkheden - Beroep tot nietigverklaring)

(2022/C 84/08)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Algebris (UK) Ltd, Anchorage Capital Group LLC (vertegenwoordigers: T. Soames, avocat, R. East, solicitor, N. Chesaites, advocaat, en D. Mackersie, barrister)

Andere partij in de procedure: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) (vertegenwoordigers: J. King, L. Pogarcic Mataija en E. Muratori als gemachtigden, bijgestaan door H.-G. Kamann en L. Hesse, Rechtsanwälte, en door F. Louis, avocat)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Algebris (UK) Ltd en Anchorage Capital Group LLC worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 87 van 16.3.2020


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/8


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 21 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hanseatisches Oberlandesgericht Hamburg — Duitsland) — Bank Melli Iran / Telekom Deutschland GmbH

(Zaak C-124/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Handelsbeleid - Verordening (EG) nr. 2271/96 - Bescherming tegen de gevolgen van de extraterritoriale toepassing van wetgeving uitgevaardigd door een derde land - Beperkende maatregelen tegen Iran die door de Verenigde Staten van Amerika zijn genomen - Secundaire sancties die door dit derde land zijn vastgesteld en die personen beletten om buiten zijn grondgebied handelsbetrekkingen te onderhouden met bepaalde Iraanse ondernemingen - Verbod om aan dergelijke wetgeving gevolg te geven - Uitoefening van een gewoon opzeggingsrecht)

(2022/C 84/09)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Hanseatisches Oberlandesgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bank Melli Iran

Verwerende partij: Telekom Deutschland GmbH

Dictum

1)

Artikel 5, eerste alinea, van verordening (EG) nr. 2271/96 van de Raad van 22 november 1996 tot bescherming tegen de gevolgen van de extraterritoriale toepassing van rechtsregels uitgevaardigd door een derde land en daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 37/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2014 en bij gedelegeerde verordening (EU) 2018/1100 van de Commissie van 6 juni 2018 tot wijziging van de bijlage bij verordening nr. 2271/96, moet aldus worden uitgelegd dat het de personen als bedoeld in artikel 11 van verordening nr. 2271/96, zoals gewijzigd, verbiedt om gevolg te geven aan eisen of verboden in de wetten in de bijlage bij die verordening, ook al hebben de bestuurlijke of rechterlijke autoriteiten van derde landen die deze wetten hebben vastgesteld en die de naleving ervan beogen te verzekeren, geen instructies gegeven.

2)

Artikel 5, eerste alinea, van verordening nr. 2271/96, zoals gewijzigd bij verordening nr. 37/2014 en bij gedelegeerde verordening 2018/1100, moet aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat een persoon als bedoeld in artikel 11 van deze verordening, zoals gewijzigd, aan wie geen toestemming is verleend in de zin van artikel 5, tweede alinea, van die verordening, zoals gewijzigd, overeenkomsten die zijn gesloten met een persoon op de “lijst van speciaal aangewezen onderdanen, personen en entiteiten waarvan de tegoeden en middelen worden geblokkeerd” (Specially Designated Nationals and Blocked Persons List), kan opzeggen zonder een dergelijke opzegging te motiveren. Artikel 5, eerste alinea, van deze verordening, zoals gewijzigd, vereist echter dat in een civiele procedure met betrekking tot de vermeende schending van het in deze bepaling neergelegde verbod, wanneer het geheel van bewijsmateriaal waarover de nationale rechter beschikt op het eerste gezicht erop wijst dat een persoon als bedoeld in artikel 11 van verordening nr. 2271/96, zoals gewijzigd, gevolg heeft gegeven aan de wetten in de bijlage bij die verordening, zoals gewijzigd, zonder daarvoor toestemming te hebben gekregen, die persoon rechtens genoegzaam aantoont dat zijn gedrag niet de bedoeling had om gevolg te geven aan die wetten.

3)

Verordening nr. 2271/96, zoals gewijzigd bij verordening nr. 37/2014 en bij gedelegeerde verordening 2018/1100, in het bijzonder de artikelen 5 en 9 ervan, gelezen in het licht van artikel 16 en artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan de nietigverklaring van een opzegging van overeenkomsten waartoe een persoon als bedoeld in artikel 11 van deze verordening, zoals gewijzigd, is overgegaan om gevolg te geven aan de eisen of verboden die gebaseerd zijn op de wetten in de bijlage bij deze verordening, zoals gewijzigd, terwijl hem geen toestemming is verleend in de zin van artikel 5, tweede alinea, van die verordening, zoals gewijzigd, voor zover deze nietigverklaring voor deze persoon geen onevenredige gevolgen heeft, gelet op de doelstellingen van verordening nr. 2271/96, zoals gewijzigd, te weten de bescherming van de gevestigde rechtsorde en van de belangen van de Europese Unie in het algemeen. Het nastreven van deze doelstellingen, dat is gediend met de nietigverklaring van een contractuele opzegging in strijd met het verbod van artikel 5, eerste alinea, van die verordening, zoals gewijzigd, moet worden afgewogen tegen de waarschijnlijkheid dat de betrokkene economisch verlies lijdt alsmede tegen de omvang van dit verlies indien hij zijn handelsbetrekkingen met een persoon die is opgenomen op de lijst van personen op wie de aan de orde zijnde secundaire sancties van toepassing zijn die voortvloeien uit de wetten in de bijlage bij die verordening, zoals gewijzigd, niet zou kunnen beëindigen.


(1)  PB C 201 van 15.6.2020.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/9


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Düsseldorf, Landesgericht Korneuburg — Duitsland, Oostenrijk) — AD, BE, CF / Corendon Airlines (C-146/20), JG, LH, MI, NJ / OP, handelend als curator van Azurair GmbH, (C-188/20), Eurowings GmbH / flightright GmbH (C-196/20), AG, MG, HG / Austrian Airlines AG (C-270/20)

(Gevoegde zaken C-146/20, C-188/20, C-196/20 en C-270/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Luchtvervoer - Verordening (EG) nr. 261/2004 - Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan passagiers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten - Artikelen 2 en 3 - Begrippen “luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert”, “bevestigde boeking” en “geplande aankomsttijd” - Artikelen 5, 7 en 8 - Vervroeging van de vertrektijd van de vlucht ten opzichte van de oorspronkelijk geplande vertrektijd - Kwalificatie - Verlaging van het bedrag van de compensatie - Aanbod voor een alternatief reisplan - Artikel 14 - Verplichting om de passagiers over hun rechten te informeren - Omvang)

(2022/C 84/10)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Düsseldorf, Landesgericht Korneuburg

Partijen in het hoofdgeding

(Zaak C-146/20)

Verzoekende partijen: AD, BE, CF

Verwerende partij: Corendon Airlines

(Zaak C-188/20)

Verzoekende partijen: JG, LH, MI, NJ

Verwerende partij: OP, handelend als curator van Azurair GmbH

in tegenwoordigheid van: alltours flugreisen GmbH

(Zaak C-196/20)

Verzoekende partij: Eurowings GmbH

Verwerende partij: flightright GmbH

(Zaak C-270/20)

Verzoekende partijen: AG, MG, HG

Verwerende partij: Austrian Airlines AG

Dictum

1)

Artikel 3, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, moet aldus worden uitgelegd dat de passagier beschikt over een “bevestigde boeking” in de zin van die bepaling, wanneer de touroperator die een overeenkomst met deze passagier heeft gesloten, hem een “ander bewijs” verstrekt in de zin van artikel 2, onder g), van die verordening waarmee de toezegging wordt gedaan om deze passagier te vervoeren met een bepaalde vlucht die is aangeduid met de plaats van vertrek, de bestemming, de vertrek- en aankomsttijden en het vluchtnummer, en dat dit zelfs geldt wanneer deze touroperator van de betrokken luchtvaartmaatschappij geen bevestiging van de vertrek- en aankomsttijden van deze vlucht heeft ontvangen.

2)

Artikel 2, onder b), van verordening nr. 261/2004 moet aldus worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij ten aanzien van een passagier kan worden aangemerkt als “luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert” in de zin van die bepaling als die passagier met een touroperator een overeenkomst heeft gesloten voor een specifieke vlucht van die luchtvaartmaatschappij, zonder dat die luchtvaartmaatschappij het vluchtschema heeft bevestigd of zonder dat de touroperator voor deze passagier een stoel heeft gereserveerd bij diezelfde luchtvaartmaatschappij.

3)

Artikel 2, onder h), artikel 5, lid 1, onder c), en artikel 7, lid 1, tweede volzin, en lid 2, van verordening nr. 261/2004 moeten aldus worden uitgelegd dat de geplande aankomsttijd van een vlucht in de zin van deze bepalingen voor de toepassing van de krachtens artikel 7 van deze verordening verschuldigde compensatie kan blijken uit een “ander bewijs” in de zin van artikel 2, onder g), van die verordening dat een touroperator aan een passagier heeft verstrekt.

4)

Artikel 2, onder l), en artikel 5, lid 1, van verordening nr. 261/2004 moeten aldus worden uitgelegd dat een vlucht wordt geacht te zijn “geannuleerd” wanneer de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert deze vlucht met meer dan één uur vervroegt.

5)

Artikel 7, lid 2, van verordening nr. 261/2004 moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een situatie waarin de aankomsttijd van een vervroegde vlucht binnen de in die bepaling gestelde grenzen valt.

6)

Artikel 5, lid 1, onder a), en artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004 moeten aldus worden uitgelegd dat de aan de passagier vóór het begin van de reis over de vervroeging van de vlucht verstrekte informatie een aanbod voor een “alternatief reisplan” in de zin van die laatste bepaling kan vormen.

7)

Artikel 14, lid 2, van verordening nr. 261/2004 moet aldus worden uitgelegd dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, verplicht is om de luchtreiziger te informeren over de exacte naam en het exacte adres van het bedrijf waarbij hij op grond van artikel 7 van die verordening compensatie kan vorderen en over de stukken die hij in voorkomend geval bij zijn compensatieverzoek moet voegen, zonder dat deze luchtvaartmaatschappij evenwel verplicht is om de luchtreiziger in kennis te stellen van het exacte compensatiebedrag dat hij eventueel kan verkrijgen op grond van artikel 7 van die verordening.


(1)  PB C 230 van 13.7.2020

PB C 271 van 17.8.2020

PB C 279 van 24.8.2020


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/11


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresný súd Bratislava III — Slowakije) — Strafzaak tegen AB e.a.

(Zaak C-203/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in strafzaken - Europees aanhoudingsbevel - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Werkingssfeer - Artikel 51 - Ten uitvoer brengen van het Unierecht - Kaderbesluit 2002/584/JBZ - Bevoegdheid van het Hof - Verwijzing vóór de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel - Ontvankelijkheid - Beginsel ne bis in idem - Artikel 50 - Begrippen ‚vrijspraak’ en ‚veroordeling’ - Amnestieregeling in de uitvaardigende lidstaat - Definitieve beslissing tot beëindiging van de strafvervolging - Intrekking van de amnestieregeling - Nietigverklaring van de beslissing tot beëindiging van de strafvervolging - Hervatting van de vervolging - Noodzaak van een beslissing die is gegeven na een beoordeling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de betrokkene - Richtlijn 2012/13/EU - Recht op informatie in strafprocedures - Werkingssfeer - Begrip ‚strafprocedure’ - Wetgevingsprocedure voor de vaststelling van een resolutie tot intrekking van een amnestieregeling - Gerechtelijke procedure tot toetsing van de verenigbaarheid van deze resolutie met de nationale grondwet)

(2022/C 84/11)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Okresný súd Bratislava III

Partijen in de strafzaak

AB, CD, EF, NO, JL, GH, IJ, LM, PR, ST, UV, WZ, BC, DE, FG

in tegenwoordigheid van: HI, Krajská prokuratúra v Bratislave

Dictum

1)

Artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel tegen een persoon wiens strafrechtelijke vervolging aanvankelijk bij een definitieve rechterlijke beslissing is beëindigd op grond van een amnestieregeling en is hervat na de vaststelling van een wet waarbij die amnestieregeling is ingetrokken en die rechterlijke beslissing nietig is verklaard, voor zover laatstgenoemde beslissing werd vastgesteld vóór enige beoordeling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de betrokkene.

2)

Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures moet aldus worden uitgelegd dat zij niet van toepassing is op een wetgevingsprocedure tot intrekking van een amnestieregeling, noch op een gerechtelijke procedure die ertoe strekt te toetsen of die intrekking in overeenstemming is met de nationale grondwet.


(1)  PB C 230 van 13.7.2020.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/11


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 16 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Constanţa — Roemenië) — Euro Delta Danube/Agenţia de Plăţi şi Intervenţie pentru Agricultură — Centrul Judeţean Tulcea

(Zaak C-225/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Landbouw - Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 - Regeling inzake areaalgebonden steun - Een enkele areaalbetaling - Subsidiabiliteitscriteria - Overeenkomst voor de concessie van landbouwgrond - Wijziging van gebruik van deze grond zonder instemming van de concessiegever - Gebruik voor landbouwdoeleinden van arealen bestemd voor viskweek - Verschil tussen het aangegeven areaal en het geconstateerde areaal - Te hoge aangifte - Administratieve sancties)

(2022/C 84/12)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Constanţa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Euro Delta Danube Srl

Verwerende partij: Agenţia de Plăţi şi Intervenţie pentru Agricultură — Centrul Judeţean Tulcea

Dictum

Artikel 2, lid 1, punt 23, en artikel 19, leden 1 en 2, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden, zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening (EU) 2016/1393 van de Commissie van 4 mei 2016, moeten aldus worden uitgelegd dat zij in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling niet voorschrijven dat een aanvrager van landbouwsteun administratieve sancties worden opgelegd voor een te hoge aangifte indien die aanvrager arealen die hem in concessie zijn gegeven voor viskweek, zonder instemming van de concessiegever met een wijziging van het gebruik van die arealen, voor landbouwdoeleinden benut, voor zover deze steunaanvrager wat die arealen betreft over een toereikende autonomie voor de uitoefening van zijn landbouwactiviteiten beschikt.


(1)  PB C 297 van 7.9.2020


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/12


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 21 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Polymeles Protodikeio Athinon — Griekenland) — DP, SG / Trapeza Peiraios AE

(Zaak C-243/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Consumentenbescherming - Richtlijn 93/13/EEG - Oneerlijke bedingen - Artikel 1, lid 2 - Contractuele bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn overgenomen - Uitgesloten van de werkingssfeer van deze richtlijn - In vreemde valuta terug te betalen lening - Beding waarin een nationale bepaling van aanvullend recht is overgenomen - Gevolgen van de niet-omzetting van dat artikel 1, lid 2 - Artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 1 - Toetsing van het oneerlijke karakter van een beding - Artikel 8 - Vaststelling of handhaving van nationale bepalingen die een hoger niveau van consumentenbescherming waarborgen - Wisselwerking tussen deze verschillende bepalingen van richtlijn 93/13)

(2022/C 84/13)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Polymeles Protodikeio Athinon

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: DP, SG

Verwerende partij: Trapeza Peiraios AE

Dictum

1)

Artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling een beding dat is opgenomen in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument waarin een nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling van aanvullend recht is overgenomen, dat wil zeggen een bepaling die van toepassing is bij gebreke van een andersluidende regeling tussen partijen, uitsluit van de werkingssfeer van deze richtlijn, ook al is over dat beding niet afzonderlijk onderhandeld.

2)

Artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat de in dat artikel 1, lid 2, bedoelde bedingen van de werkingssfeer van deze richtlijn zijn uitgesloten, ook al is die bepaling niet formeel omgezet in de rechtsorde van een lidstaat, en dat de rechterlijke instanties van deze lidstaat er in een dergelijk geval niet van kunnen uitgaan dat artikel 1, lid 2, indirect in het nationale recht is opgenomen door middel van de omzetting van artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 1, van die richtlijn.

3)

Artikel 8 van richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat bepalingen van nationaal recht worden vastgesteld of gehandhaafd die tot gevolg hebben dat het in deze richtlijn vastgelegde stelsel van bescherming van de consument wordt toegepast op bedingen als bedoeld in artikel 1, lid 2, ervan.


(1)  PB C 271 van 17.8.2020.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/13


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 21 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Gtflix Tv / DR

(Zaak C-251/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Verordening (EU) nr. 1215/2012 - Artikel 7, punt 2 - Bijzondere bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad - Publicatie op internet van beweerdelijk smadelijke uitlatingen over een persoon - Plaats waar de schade is ingetreden - Gerechten van elke lidstaat op het grondgebied waarvan online geplaatste content toegankelijk is of is geweest)

(2022/C 84/14)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gtflix Tv

Verwerende partij: DR

Dictum

Artikel 7, punt 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat een persoon die meent dat zijn rechten zijn geschonden door de verspreiding van smadelijke uitlatingen op internet en die zowel rectificatie van de gegevens en verwijdering van de hem betreffende onlinecontent vordert als vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade, bij de gerechten van elke lidstaat op het grondgebied waarvan die uitlatingen toegankelijk zijn of zijn geweest, een vordering tot vergoeding van de in de lidstaat van het aangezochte gerecht geleden schade kan instellen, ook al zijn die gerechten niet bevoegd om kennis te nemen van de vordering tot rectificatie en verwijdering.


(1)  PB C 297 van 7.9.2020.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/14


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Korneuburg — Oostenrijk) — Airhelp Limited / Laudamotion GmbH

(Zaak C-263/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Luchtvervoer - Verordening (EG) nr. 261/2004 - Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan passagiers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten - Artikel 2, onder l) - Artikel 5, lid 1, onder c) - Boeking van een vlucht via een elektronisch platform - Vervroeging van de vertrektijd van de vlucht door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert - Kwalificatie - Ontvangst van informatie over de vervroeging op een e-mailadres dat niet aan de betrokken passagiers toebehoort - Richtlijn 2000/31/EG - Elektronische handel - Artikel 11 - Vermoeden van ontvangst - Omvang van de informatieplicht van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert)

(2022/C 84/15)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesgericht Korneuburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Airhelp Limited

Verwerende partij: Laudamotion GmbH

Dictum

1)

Artikel 2, onder l), en artikel 5, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, moeten aldus worden uitgelegd dat een vlucht wordt geacht te zijn “geannuleerd” wanneer de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert deze vlucht met meer dan één uur vervroegt.

2)

De vraag of is voldaan aan de verplichting om luchtreizigers tijdig in kennis te stellen van de annulering van hun vlucht, moet uitsluitend worden beoordeeld aan de hand van artikel 5, lid 1, onder c), van verordening nr. 261/2004, gelezen in samenhang met artikel 5, lid 4, van deze verordening.

3)

Artikel 5, lid 1, onder c), i), van verordening nr. 261/2004 moet aldus worden uitgelegd dat de passagier die een vlucht heeft geboekt via een tussenpersoon, wordt geacht niet te zijn geïnformeerd over de annulering van deze vlucht wanneer de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de informatie over deze annulering weliswaar ten minste twee weken vóór de geplande vertrektijd heeft meegedeeld aan deze tussenpersoon, door wiens tussenkomst de luchtvervoerovereenkomst met deze passagier is gesloten, maar de betrokken tussenpersoon de passagier niet binnen de in die bepaling gestelde termijn in kennis heeft gesteld van deze annulering en die passagier deze tussenpersoon niet uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven om de informatie te ontvangen die wordt meegedeeld door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.


(1)  PB C 279 van 24.8.2020


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/15


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 16 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Giudice di pace di Massa — Italië) — GN, WX / Prefettura di Massa Carrara — Ufficio Territoriale del Governo di Massa Carrara

(Zaak C-274/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 63 VWEU - Vrij verkeer van kapitaal - Wegverkeer - Registratie en belasting van motorvoertuigen - Bestuurder die in een lidstaat woonplaats heeft - In een andere lidstaat geregistreerd voertuig - Voertuig dat voor korte tijd om niet ter beschikking wordt gesteld - Nationale regeling die personen die sinds meer dan zestig dagen in Italië woonplaats hebben, verbiedt om in deze lidstaat aan het verkeer deel te nemen met een in het buitenland geregistreerd voertuig)

(2022/C 84/16)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Giudice di pace di Massa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: GN, WX

Verwerende partij: Prefettura di Massa Carrara — Ufficio Territoriale del Governo di Massa Carrara

Dictum

Artikel 63, lid 1, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die het eenieder die sinds meer dan zestig dagen woonplaats heeft in die lidstaat, verbiedt om in die lidstaat aan het verkeer deel te nemen met een in een andere lidstaat geregistreerd motorvoertuig, ongeacht de persoon op wiens naam dat voertuig is geregistreerd, zonder dat rekening wordt gehouden met de duur van het gebruik van dat voertuig in eerstgenoemde lidstaat en zonder dat de betrokken persoon aanspraak kan maken op vrijstelling wanneer dit voertuig niet is bestemd om hoofdzakelijk in eerstgenoemde lidstaat duurzaam te worden gebruikt of daar feitelijk niet duurzaam wordt gebruikt.


(1)  PB C 297 van 7.9.2020.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/15


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 21 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — XY / Finanzamt V

(Zaak C-394/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Vrij verkeer van kapitaal - Artikelen 63 en 65 VWEU - Nationale regeling betreffende erfbelasting - In het binnenland gelegen onroerende goederen - Beperkte belastingplicht - Verschil in behandeling tussen ingezetenen en niet-ingezetenen - Recht op een belastingvrije som - Evenredige verlaging in het geval van een beperkte belastingplicht - Verplichtingen ter zake van legitieme porties - Geen aftrek in het geval van een beperkte belastingplicht)

(2022/C 84/17)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: XY

Verwerende partij: Finanzamt V

Dictum

1)

De artikelen 63 en 65 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een regeling van een lidstaat inzake de berekening van erfbelasting die bepaalt dat de belastingvrije som bij verkrijging van in die lidstaat gelegen onroerende goederen wordt verminderd met een bedrag dat overeenkomt met het aandeel dat de waarde van het niet in die lidstaat belastbare vermogen vertegenwoordigt in de totale waarde van de nalatenschap, wanneer op de datum van het overlijden noch de erflater noch de erfgenaam zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in die lidstaat had, terwijl dat niet het geval is wanneer op die datum ten minste één van hen zijn woonplaats of gewone verblijfplaats wél in die lidstaat had.

2)

De artikelen 63 en 65 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat inzake de berekening van erfbelasting die bepaalt dat de verplichtingen ter zake van de legitieme porties bij verkrijging van in die lidstaat gelegen onroerende goederen niet als schulden van de nalatenschap in mindering kunnen worden gebracht op de waarde van de nalatenschap, wanneer op de datum van het overlijden noch de erflater noch de erfgenaam zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in die lidstaat had, terwijl die verplichtingen volledig in mindering kunnen worden gebracht indien op die datum ten minste één van hen zijn woonplaats of gewone verblijfplaats wél in die lidstaat had.


(1)  PB C 378 van 9.11.2020


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/16


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Düsseldorf — Duitsland) — EP, GM/Corendon Airlines Turistik Hava Tasimacilik A.Ş.

(Zaak C-395/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Luchtvervoer - Verordening (EG) nr. 261/2004 - Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan passagiers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten - Artikel 2, onder l) - Artikel 5, lid 1 - Wijziging van de vertrektijd van een vlucht - Vertrek uitgesteld met ongeveer drie uur - Mededeling aan de passagiers negen dagen voor het vertrek - Begrippen “annulering” en “vertraging”)

(2022/C 84/18)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: EP, GM

Verwerende partij: Corendon Airlines Turistik Hava Tasimacilik A.Ş.

Dictum

Artikel 2, onder l), en artikel 5, lid 1, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, moeten aldus worden uitgelegd dat een vlucht niet wordt geacht te zijn “geannuleerd” in de zin van die bepalingen wanneer de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de vertrektijd van deze vlucht met minder dan drie uur uitstelt, zonder de vlucht anderszins te wijzigen.


(1)  PB C 399 van 23.11.2020.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/17


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 21 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sąd Apelacyjny w Warszawie — Polen) — A.K. / Skarb Państwa

(Zaak C-428/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven - Tweede richtlijn 84/5/EEG - Artikel 1, lid 2 - Richtlijn 2005/14/EG - Richtlijn 2009/103/EG - Artikel 9, lid 1 - Verplichting om de door de verplichte verzekering gedekte minimumbedragen te verhogen - Overgangsperiode - Nieuwe regeling die onmiddellijk van toepassing is op de toekomstige gevolgen van een onder de oude regeling ontstane situatie - Situatie verworven vóór de inwerkingtreding van een regeling van materieel Unierecht - Nationale regelgeving die verzekeringsovereenkomsten die vóór 11 december 2009 zijn gesloten, uitsluit van de verplichting om de door de verplichte verzekering gedekte minimumbedragen te verhogen)

(2022/C 84/19)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Apelacyjny w Warszawie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A.K.

Verwerende partij: Skarb Państwa

Dictum

Artikel 1, lid 2, van de Tweede richtlijn 84/5/EEG van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005, en artikel 9, lid 1, van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, moeten aldus worden uitgelegd dat de lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de bij deze bepalingen geboden mogelijkheid om in een overgangsperiode te voorzien, dienden te eisen dat vanaf 11 december 2009 de minimumdekkingsbedragen van verzekeringsovereenkomsten — inzake de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven — die vóór die datum werden gesloten maar op die datum nog van kracht waren, in overeenstemming zijn met de in de vierde alinea van die bepalingen neergelegde regel.


(1)  PB C 278 van 12.7.2021


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/17


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 14 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad — Bulgarije) — V.M.A./Stolichna obshtina, rayon “Pancharevo”

(Zaak C-490/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Burgerschap van de Unie - Artikelen 20 en 21 VWEU - Recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven - Kind dat is geboren in het gastland van zijn ouders - Door deze lidstaat afgegeven geboorteakte waarin voor dat kind twee moeders vermeld staan - Weigering door de lidstaat van herkomst van een van deze twee moeders om voor dat kind een geboorteakte af te geven bij gebreke van informatie over de identiteit van zijn biologische moeder - Bezit van een dergelijke akte dat de voorwaarde vormt voor afgifte van een identiteitskaart of een paspoort - Nationale regeling van deze lidstaat van herkomst waarin het ouderschap van personen van hetzelfde geslacht niet wordt erkend)

(2022/C 84/20)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Sofia-grad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: V.M.A.

Verwerende partij: Stolichna obshtina, rayon “Pancharevo”

Dictum

Artikel 4, lid 2, VEU, de artikelen 20 en 21 VWEU en de artikelen 7, 24 en 45 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 3, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, moeten aldus worden uitgelegd dat, met betrekking tot een minderjarig kind dat Unieburger is en wiens door de bevoegde autoriteiten van het gastland afgegeven geboorteakte twee personen van hetzelfde geslacht als ouders aanwijst, de lidstaat waarvan dit kind onderdaan is, verplicht is om, ten eerste, het kind een identiteitskaart of een paspoort te verstrekken zonder te vereisen dat door de nationale autoriteiten van deze lidstaat eerst een geboorteakte wordt opgesteld en om, ten tweede, net als elke andere lidstaat, het door het gastland afgegeven document te erkennen waarmee dat kind met elk van zijn beide ouders zijn recht kan uitoefenen om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven.


(1)  PB C 433 van 14.12.2020


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/18


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 21 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — Randstad Italia SpA / Umana SpA, Azienda USL Valle d’Aosta, IN. VA SpA, Synergie Italia agenzia per il lavoro SpA

(Zaak C-497/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU - Verplichting voor de lidstaten om in de nodige rechtsmiddelen te voorzien teneinde daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het Unierecht vallende gebieden te verzekeren - Overheidsopdrachten - Richtlijn 89/665/EEG - Artikel 1, leden 1 en 3 - Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Arrest van de hoogste bestuursrechter van een lidstaat waarbij het beroep van een inschrijver die van een aanbestedingsprocedure is uitgesloten, in strijd met de rechtspraak van het Hof niet-ontvankelijk wordt verklaard - Geen rechtsmiddel tegen dat arrest voor de hoogste rechter van die lidstaat - Doeltreffendheidsbeginsel en gelijkwaardigheidsbeginsel)

(2022/C 84/21)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Randstad Italia SpA

Verwerende partijen: Umana SpA, Azienda USL Valle d’Aosta, IN. VA SpA, Synergie Italia agenzia per il lavoro SpA

Dictum

Artikel 4, lid 3, en artikel 19, lid 1, VEU en artikel 1, leden 1 en 3, van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014, gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale bepaling van een lidstaat die volgens de nationale rechtspraak tot gevolg heeft dat justitiabelen, zoals de inschrijvers die hebben deelgenomen aan een openbare aanbestedingsprocedure, de verenigbaarheid met het Unierecht van een arrest van de hoogste bestuursrechter van die lidstaat niet kunnen betwisten in het kader van een cassatieberoep bij de hoogste rechterlijke instantie van die lidstaat.


(1)  PB C 433 van 14.12.2020


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/19


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 21 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Městský soud v Praze — Tsjechië) — Vítkovice Steel a.s. / Ministerstvo životního prostředí

(Zaak C-524/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten - Richtlijn 2003/87/EG - Artikel 11, lid 3 - Besluit 2011/278/EU - Artikel 3, onder b), en artikel 10, lid 2, onder a) - Productbenchmark-subinstallatie - Besluit 2013/448/EU - Geldigheid - Installatie die gebruik maakt van een oxystaaloven - Vloeibaar ruwijzer - Input afkomstig uit een derde installatie - Weigering om emissierechten toe te wijzen - Ontvankelijkheid - Geen beroep tot nietigverklaring ingesteld door verzoekster in het hoofdgeding)

(2022/C 84/22)

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Městský soud v Praze

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vítkovice Steel a.s.

Verwerende partij: Ministerstvo životního prostředí

Dictum

Artikel 1, lid 1, en lid 2, derde alinea, van besluit 2013/448/EU van de Commissie van 5 september 2013 betreffende nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad moet aldus worden uitgelegd dat het niet toestaat dat op basis van een nieuwe aanvraag van de Tsjechische Republiek aan de installatie in het hoofdgeding kosteloos emissierechten kunnen worden toegewezen uit hoofde van de “productbenchmark” voor vloeibaar ruwijzer, ook al zijn een dubbeltelling van de emissies en een dubbele toewijzing van emissierechten uitgesloten.


(1)  PB C 443 van 21.12.2020.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/19


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 16 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — Apollo Tyres (Hungary) Kft./Innovációért és Technológiáért Felelős Miniszter

(Zaak C-575/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Luchtverontreiniging - Systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten - Richtlijn 2003/87/EG - Installaties voor het verbranden van brandstoffen - Bijlage I - Totaal nominaal thermisch ingangsvermogen - Berekeningswijze - Aggregatieregel)

(2022/C 84/23)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Apollo Tyres (Hungary) Kft.

Verwerende partij: Innovációért és Technológiáért Felelős Miniszter

Dictum

Punt 3 van bijlage I bij richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2018/410 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2018, moet aldus worden uitgelegd dat het totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van een installatie moet worden berekend door de maximale nominale thermische ingangsvermogens van de technische eenheden die deel uitmaken van die installatie bij elkaar op te tellen, tenzij de door de exploitant aan het maximaal nominaal thermisch ingangsvermogen van een dergelijke eenheid gestelde beperkingen permanent zijn en de voor de toewijzing van emissierechten bevoegde nationale autoriteit zowel het bestaan van deze beperkingen als het permanente karakter ervan daadwerkelijk kan controleren.


(1)  PB C 28 van 25.1.2021.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/20


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 21 december 2021 — P. Krücken Organic GmbH / Europese Commissie

(Zaak C-586/20 P) (1)

(Hogere voorziening - Institutioneel recht - Beroep tot schadevergoeding - Voorwaarden voor niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie - Verordening (EG) nr. 834/2007 - Biologische productie en etikettering van biologische producten - Artikel 33, lid 3 - Begrip “passend toezicht” - Verordening (EG) nr. 1235/2008 - Regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen - Voor gelijkwaardigheidsdoeleinden erkend particulier controleorgaan - Toerekenbaarheid van het gedrag van dit orgaan aan de Europese Commissie)

(2022/C 84/24)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: P. Krücken Organic GmbH (vertegenwoordiger: H. Schmidt, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Dawes, B. Hofstötter en B. Eggers, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

P. Krücken Organic GmbH wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 9 van 11.01.2021.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/21


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 9 november 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione Tributaria Regionale del Lazio de Commissione Tributaria Regionale del Lazio — Italië) — Agenzia delle dogane e dei monopoli — Ufficio delle dogane di Gaeta / Punto Nautica Srl

(Zaak C-255/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Fiscale bepalingen - Harmonisatie van de belastingwetgeving - Accijnzen - Richtlijn 92/12/EEG - Artikel 3, lid 2 - Richtlijn 2008/118/EG - Artikel 1, lid 2 - Andere indirecte belastingen op accijnsgoederen - Regionale belasting op de verkoop van brandstof voor motorvoertuigen - Specifieke doeleinden - Geen)

(2022/C 84/25)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Commissione Tributaria Regionale del Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Agenzia delle dogane e dei monopoli — Ufficio delle dogane di Gaeta

Verwerende partij: Punto Nautica Srl

Dictum

Artikel 1, lid 2, van richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling waarbij een regionale belasting op de verkoop van benzine voor motorvoertuigen wordt ingevoerd, aangezien de opbrengst van deze belasting uitsluitend is bestemd om een algemene bijdrage te leveren aan de begroting van de lokale overheden, zodat deze belasting niet kan worden geacht een “specifiek doeleinde” in de zin van deze bepaling na te streven.


(1)  PB C 279 van 24.08.2020


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/21


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 10 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arad — Roemenië) — Asociaţia Naţională de Terapii Complementare din România (ANATECOR)

(Zaak C-400/21) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Uitlegging van het nationale recht - Nationale insolventieprocedure - Mogelijkheid voor de insolventierechter om zijn materiële bevoegdheid en de vordering te toetsen - Zuiver intern geschil - Geen band met het Unierecht - Kennelijke onbevoegdheid van het Hof)

(2022/C 84/26)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunal Arad

Partijen in het hoofdgeding

Insolvente schuldenaar: Asociaţia Naţională de Terapii Complementare din România (ANATECOR)

In aanwezigheid van: Primăria Municipiului Arad — Direcția Venituri, Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice Timișoara — Administrația Județeană a Finanțelor Publice Arad

Dictum

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om te antwoorden op de vragen die de Tribunal Arad (rechter in eerste aanleg Arad, Roemenië) heeft gesteld bij beslissing van 31 mei 2021.


(1)  Datum van indiening: 28.6.2021.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/22


Hogere voorziening ingesteld op 1 augustus 2021 door “Rezon” OOD tegen het arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 in zaak T-487/20, Rezon / EUIPO

(Zaak C-476/21 P)

(2022/C 84/27)

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Rekwirante:“Rezon” OOD (vertegenwoordiger: M. Yordanova-Harizanova, advokat)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 10 december 2021 heeft het Hof (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) beslist als volgt:

1.

De hogere voorziening wordt niet toegelaten.

2.

“Rezon” OOD draagt haar eigen kosten.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/22


Hogere voorziening ingesteld op 26 augustus 2021 door de Republiek Cyprus tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 16 juni 2021 in zaak T-281/19, Cyprus/EUIPO

(Zaak C-538/21 P)

(2022/C 84/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Republiek Cyprus (vertegenwoordigers: S. Malynicz, BL, S. Baran, Barrister, V. Marsland, Solicitor)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 21 december 2021 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) beslist dat de hogere voorziening niet wordt toegelaten en dat de Republiek Cyprus haar eigen kosten zal dragen.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Cassatie (België) op 4 november 2021 — Verbraeken J. en Zonen BV, PN

(Zaak C-661/21)

(2022/C 84/29)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: Verbraeken J. en Zonen BV, PN

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 13.1, b), i), van de verordening nr. 883/2004/EG (1) van 29 april 2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, de artikelen 3.1, a), en 11.1, van de verordening (EG) nr. 1071/2009 (2) van 21 oktober 2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van richtlijn 96/26/EG van de Raad en artikel 4.1.a), van de verordening (EG) nr. 1072/2009 (3) van 21 oktober 2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg zo worden uitgelegd dat uit de omstandigheid dat een onderneming die een wegvervoersvergunning verkrijgt in een lidstaat van de Europese Unie overeenkomstig de verordeningen (EG) nr. 1071/2009 en nr. 1072/2009 en dus werkelijk en op duurzame wijze in die lidstaat moet zijn gevestigd, volgt dat daarmee onweerlegbaar is aangetoond dat haar zetel is gevestigd in die lidstaat zoals bedoeld door artikel 13.1 van de voormelde verordening nr. 883/2004/EG, ter bepaling van het toepasselijke socialezekerheidsstelsel en of de autoriteiten van de lidstaat van tewerkstelling door die vast stelling zijn gebonden?

2)

Kan de nationale rechter van de lidstaat van tewerkstelling die vaststelt dat de bedoelde wegvervoersvergunning werd verkregen door bedrog die vergunning naast zich neerleggen, of dienen de autoriteiten van de lidstaat van tewerkstelling op grond van de vaststelling van bedrog eerst de intrekking van die vergunning te vragen aan de autoriteiten die de vergunning hebben uitgereikt?


(1)  PB 2004, L 166, blz. 1.

(2)  PB 2009, L 300, blz. 51.

(3)  PB 2009, L 300, blz. 72.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiojo administracinio teismo (Litouwen) op 9 november 2021 — UAB “Gargždų geležinkelis” / Lietuvos transporto saugos administracija

(Zaak C-671/21)

(2022/C 84/30)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: UAB “Gargždų geležinkelis”

Andere partijen in de procedure: Lietuvos transporto saugos administracija

Lietuvos Respublikos ryšių reguliavimo tarnyba

AB “LTG Infra”

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 43, lid 4, eerste en tweede volzin, van richtlijn 2012/34/EU (1) aldus te worden uitgelegd dat het uitdrukkelijk verbiedt om een nationale wettelijke regeling vast te stellen waarin wordt bepaald dat, in het geval van een overbelaste infrastructuur, op het moment van toewijzing van capaciteit rekening gehouden kan worden met de intensiteit van het gebruik van de spoorweginfrastructuur? Is het voor deze beoordeling van belang of de bezettingsgraad van de spoorweginfrastructuur verband houdt met de feitelijke benutting van die infrastructuur in het verleden of de geplande benutting gedurende de periode waarin de relevante dienstregeling geldig is? Hebben de artikelen 45 en 46 van richtlijn 2012/34/EU, die de infrastructuurbeheerder of de instantie die beslist over de capaciteit een ruime beoordelingsmarge toekennen om de gevraagde capaciteit te coördineren, alsmede de omzetting van die bepalingen in het nationaal recht enige betekenis bij deze beoordeling? Heeft het feit dat infrastructuur in een specifiek geval tot overbelaste infrastructuur is verklaard naar aanleiding van de aanvraag van capaciteit door twee of meer spoorwegondernemingen in verband met het vervoer van dezelfde goederen enige betekenis voor deze beoordeling?

2)

Houdt de bepaling van artikel 45, lid 2, van richtlijn 2012/34/EU dat “[d]e infrastructuurbeheerder […] binnen de programmerings- en coördinatieprocedure prioriteit [kan] verlenen aan specifieke diensten, maar enkel in overeenstemming met de artikelen 47 en 49” in dat de infrastructuurbeheerder tevens een nationale prioriteitsregel mag toepassen in gevallen waarin de infrastructuur niet tot overbelaste infrastructuur is verklaard? In hoeverre (op grond van welke criteria) dient de infrastructuurbeheerder, voordat infrastructuur tot overbelaste infrastructuur wordt verklaard, de aangevraagde treinpaden te coördineren en te overleggen met aanvragers krachtens artikel 47, lid 1, eerste volzin, van richtlijn 2012/34/EU? Moet dat overleg met aanvragers de beoordeling omvatten van de vraag of twee of meer aanvragers concurrerende aanvragen hebben ingediend voor het vervoer van dezelfde goederen?


(1)  Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PB 2012 L 343, blz. 32.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het vredegerecht te Antwerpen (België) op 11 november 2021 — Fluvius Antwerpen tegen MX

(Zaak C-677/21)

(2022/C 84/31)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Vredegerecht te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Fluvius Antwerpen

Verweerder: MX

Prejudiciële vragen

Moet artikel 2.1.a) in samenhang gelezen met artikel 14.1 van de richtlijn 2006/112/EG (1) aldus worden uitgelegd dat de onrechtmatige afname van energie een levering van goederen is, zijnde de overdracht of overgang van de macht om als eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken?

In ontkennend geval, moet artikel 14.2.a) van de richtlijn 2006/112/EG aldus worden uitgelegd dat de onrechtmatige afname van energie een levering van goederen is, zijnde een eigendomsovergang van een goed tegen betaling ingevolge een vordering door of namens de overheid dan wel krachtens de wet?

Moet artikel 9, lid 1, richtlijn 2006/112/EG aldus worden uitgelegd dat als Fluvius Antwerpen recht heeft op een vergoeding voor onrechtmatig afgenomen energie zij te beschouwen is als een belastingplichtige omdat de onrechtmatige afname het gevolg is van een “economische activiteit” van Fluvius Antwerpen, zijnde de exploitatie van een lichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen?

Indien artikel 9, lid 1, van de richtlijn 2006/112/EG aldus moet worden uitgelegd dat er bij onrechtmatige afname van energie sprake is van een economische activiteit, moet artikel 13.1, lid 1, van de richtlijn 2006/112/EG dan zo worden uitgelegd dat Fluvius Antwerpen een overheid is en, in bevestigend geval, moet artikel 13.1, lid 3, dan zo worden uitgelegd dat de onrechtmatige afname van energie het resultaat is van een werkzaamheid van Fluvius Antwerpen die niet van onbeduidende omvang is?”


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 11 november 2021 — Versicherungsanstalt öffentlich Bediensteter, Eisenbahnen und Bergbau

(Zaak C-681/21)

(2022/C 84/32)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende overheidsinstantie tot Revision: Versicherungsanstalt öffentlich Bediensteter, Eisenbahnen und Bergbau

Andere partij in de procedure: B

Prejudiciële vraag

Moeten artikel 2, lid 1 en lid 2, onder a), en artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (1) alsook het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van eerbiediging van verworven rechten en het beginsel van de doeltreffendheid van het Unierecht aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling — zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is — die inhoudt dat een voorheen bevoordeelde groep ambtenaren met terugwerkende kracht niet langer recht heeft op pensioenbedragen die verschuldigd waren op grond van de aanpassing van het pensioen, en die er op deze wijze (het met terugwerkende kracht opheffen van de voorheen bevoordeelde groep door middel van de huidige gelijkstelling met de voorheen benadeelde groep) toe leidt dat ook de voorheen benadeelde groep ambtenaren geen recht (meer) heeft op de pensioenbedragen die verschuldigd waren op grond van de aanpassing van het pensioen, terwijl laatstgenoemde groep op die bedragen recht zou hebben wegens reeds (herhaaldelijk) door de rechter vastgestelde discriminatie op grond van leeftijd en het ten gevolge daarvan buiten toepassing laten van een met het Unierecht strijdige nationale bepaling ten behoeve van de gelijkstelling met de voorheen bevoordeelde groep?


(1)  PB 2000, L 303, blz. 16.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Litouwen) op 11 november 2021 — “HSC Baltic” UAB, “Mitnija” UAB en “Montuotojas” UAB / Vilniaus miesto savivaldybės administracija

(Zaak C-682/21)

(2022/C 84/33)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos Aukščiausiasis Teismas

Partijen in het hoofdgeding

Eisers tot cassatie:

“HSC Baltic” UAB

“Mitnija” UAB

“Montuotojas” UAB

Andere partijen in de cassatieprocedure:

Vilniaus miesto savivaldybės administracija

Bankrutuojanti UAB “Active Construction Management”

“Vilniaus vystymo kompanija” UAB

Prejudiciële vragen

1)

Dienen artikel 18, lid 1, en artikel 57, lid 4, onder g), en lid 6, van richtlijn 2014/24 (1) en artikel 1, lid 1, vierde alinea, en lid 3, van richtlijn 89/665 (2) (tezamen of afzonderlijk, maar niet beperkt tot deze artikelen), aldus te worden uitgelegd dat een besluit van een aanbestedende dienst om de desbetreffende ondernemer op de lijst van onbetrouwbare leveranciers op te nemen en hem hierdoor voor een bepaalde periode de mogelijkheid te ontnemen om deel te nemen aan aanbestedingsprocedures, met als argument dat er sprake is van wezenlijke niet-nakoming van een met de aanbestedende dienst gesloten overeenkomst, een juridisch aan te vechten maatregel is?

2)

Zo ja, moeten de eerder aangehaalde Unierechtelijke bepalingen (tezamen of afzonderlijk, maar niet beperkt tot deze bepalingen) aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale wettelijke bepalingen en een praktijk voor de toepassing ervan, waarbij: (a) de aanbestedende dienst bij het beëindigen van een overheidsopdracht op grond van wezenlijke niet-nakoming, geen formeel (afzonderlijk) besluit neemt met betrekking tot opneming van ondernemers op de lijst van onbetrouwbare leveranciers; (b) een ondernemer vooraf niet in kennis wordt gesteld van een aanstaande opneming op de lijst van onbetrouwbare leveranciers en bijgevolg niet in staat is om relevante toelichtingen te geven, om zodoende de opneming op doeltreffende wijze aan te vechten; (c) de aanbestedende dienst geen onderzoek verricht naar de omstandigheden van de gebrekkige uitvoering van een opdracht, zodat in geval de overheidsopdracht wegens wezenlijke niet-nakoming rechtmatig wordt beëindigd, de ondernemer die juridisch gezien daarvoor verantwoordelijk is, automatisch wordt opgenomen op de lijst van onbetrouwbare leveranciers?

3)

Indien de eerste twee vragen bevestigend worden beantwoord, moeten de eerder aangehaalde Unierechtelijke bepalingen (tezamen of afzonderlijk, maar niet beperkt tot deze bepalingen) aldus worden uitgelegd dat samenwerkingspartners (entiteiten die een gezamenlijke leverancier vormen) die de op grond van wezenlijke niet-nakoming rechtmatig beëindigde overheidsopdracht hebben uitgevoerd, hun betrouwbaarheid mogen aantonen en zodoende worden uitgesloten van de lijst van onbetrouwbare leveranciers op basis van, onder andere, de omvang van hun deel (waarde) van de uitgevoerde opdracht, de insolventie van de leidende partner, handelingen van die partner en de betrokkenheid van de aanbestedende bij de niet-uitvoering van de opdracht?


(1)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG (PB 2014, L 94, blz. 65).

(2)  Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PB 1989, L 395, blz. 33).


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vilniaus apygardos admnistracinis teismas (Litouwen) op 12 november 2021 — Nacionalinis visuomenės sveikatos centras prie Sveikatos apsaugos ministerijos / Valstybinė duomenų apsaugos inspekcija

(Zaak C-683/21)

(2022/C 84/34)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Vilniaus apygardos admnistracinis teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Nacionalinis visuomenės sveikatos centras prie Sveikatos apsaugos ministerijos

Verwerende partij: Valstybinė duomenų apsaugos inspekcija

Prejudiciële vragen

1)

Kan het begrip “verwerkingsverantwoordelijke” als bedoeld in artikel 4, lid 7, AVG (1), aldus worden uitgelegd dat een persoon die voornemens is een instrument voor gegevensverzameling (mobiele applicatie) te verwerven middels een overheidsopdracht, ook als een verwerkingsverantwoordelijke moet worden aangemerkt, ongeacht het feit dat er geen overheidsopdracht is geplaatst en dat het ontwikkelde product (mobiele applicatie), ter verwerving waarvan gebruik is gemaakt van een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht, niet is overgedragen?

2)

Kan het begrip “verwerkingsverantwoordelijke”, als bedoeld in artikel 4, lid 7, AVG, aldus worden uitgelegd dat een aanbestedende dienst ook dient te worden aangemerkt als verwerkingsverantwoordelijke in het geval deze dienst het eigendomsrecht van het ontwikkelde IT-product niet heeft verworven en niet in bezit heeft genomen, maar de eindversie van de ontwikkelde applicatie links of interfaces bevat naar dat openbaar lichaam en/of het privacybeleid, dat niet officieel door het betreffende openbaar lichaam is goedgekeurd of erkend, met dien verstande dat dat openbaar lichaam zelf een verwerkingsverantwoordelijke is?

3)

Kan het begrip “verwerkingsverantwoordelijke” als bedoeld in artikel 4, lid 7, AVG, aldus worden uitgelegd dat een persoon die geen daadwerkelijke gegevensverwerkende handelingen, zoals omschreven in artikel 4, lid 2, AVG, heeft verricht en/of geen duidelijke toestemming/goedkeuring heeft verleend aan de uitvoering van dergelijke handelingen, ook dient te worden aangemerkt als verwerkingsverantwoordelijke? Is het voor de uitlegging van het begrip “verwerkingsverantwoordelijke” van belang dat het IT-product dat is gebruikt voor de verwerking van persoonsgegevens, is ontwikkeld in overeenstemming met de opdracht die door de aanbestedende dienst is opgesteld?

4)

Indien de vaststelling van daadwerkelijke gegevensverwerkende handelingen van belang is voor de uitlegging van het begrip “verwerkingsverantwoordelijke”, dient het begrip “verwerking” als bedoeld in artikel 4, lid 2, AVG dan aldus te worden uitgelegd dat het alsmede gevallen behelst waarin kopieën van persoonlijke gegevens gebruikt zijn voor het testen van IT-systemen in de procedure voor de verwerving van een mobiele applicatie?

5)

Kan de gezamenlijke verwerking van gegevens overeenkomstig artikel 4, lid 7, en artikel 26, lid 1, AVG uitsluitend aldus worden uitgelegd dat deze doelbewust gecoördineerde handelingen omvat wat betreft de bepaling van het doeleinde en de middelen van gegevensverwerking, of kan dat begrip ook in die zin worden uitgelegd dat gezamenlijke verwerking ook gevallen behelst waarin er geen duidelijke “regeling” bestaat met betrekking tot het doeleinde en de middelen van gegevensverwerking en/of handelingen tussen de entiteiten niet zijn gecoördineerd? Zijn de omstandigheden die betrekking hebben op de ontwikkelingsfase van het middel van verwerking van persoonsgegevens (IT-applicatie) waarbij persoonsgegevens zijn verwerkt en het doel van de ontwikkeling van de applicatie juridisch van belang voor de uitlegging van het begrip van gezamenlijke controle van gegevens? Kan een “regeling” tussen de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken uitsluitend worden uitgelegd als een duidelijk omschreven vaststelling van voorwaarden betreffende de gezamenlijke gegevensverwerking?

6)

Dient het bepaalde in artikel 83, lid 1, AVG, op grond waarvan “administratieve boeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn”, aldus te worden uitgelegd dat het ook geldt voor gevallen waarin de aansprakelijkheid komt te liggen bij de “verwerkingsverantwoordelijke” wanneer de ontwikkelaar tijdens het proces ter ontwikkeling van een IT-product ook persoonsgegevensverwerkende handelingen verricht, en leiden de onrechtmatige persoonsgegevensverwerkende handelingen die door de verwerker worden verricht altijd automatisch tot juridische aansprakelijkheid van de kant van de “verwerkingsverantwoordelijke”? Dient die bepaling aldus uitgelegd te worden dat zij ook gevallen van risicoaansprakelijkheid van de kant van de verwerker omvat?


(1)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG) (PB 2016, L 119, blz. 1).


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf (Duitsland) op 12 november 2021 — Papierfabriek Doetinchem B.V. / Sprick GmbH Bielefelder Papier- und Wellpappenwerk & Co.

(Zaak C-684/21)

(2022/C 84/35)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Papierfabriek Doetinchem B.V.

Verwerende partij: Sprick GmbH Bielefelder Papier- und Wellpappenwerk & Co.

Prejudiciële vragen

1)

Volgens de rechtspraak van het Hof moet bij de beoordeling of de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel uitsluitend worden bepaald door de technische functie van het voortbrengsel (1), worden gelet op het aan de orde zijnde model, de objectieve omstandigheden waaruit blijkt waarom er is gekozen voor bepaalde uiterlijke kenmerken van het betreffende voortbrengsel, gegevens met betrekking tot het gebruik van dat voortbrengsel of de vraag of er alternatieve modellen bestaan waarmee dezelfde technische functie kan worden vervuld (arrest van 8 maart 2018, DOCERAM, C-395/16, EU:C:2018:172). Welke betekenis moet, wat het aspect van het bestaan van andere modellen betreft, worden toegekend aan de omstandigheid dat de houder van het recht op het model ook voor een groot aantal alternatieve modellen over modelrechten beschikt?

2)

Moet bij de beoordeling of de verschijningsvorm uitsluitend wordt bepaald door de technische functie, in aanmerking worden genomen dat het ontwerp het gebruik van meerdere kleuren mogelijk maakt, wanneer het kleurontwerp als zodanig niet blijkt uit de inschrijving?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord: is dit van invloed op de omvang van de bescherming van het model?


(1)  In de zin van artikel 8 van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen (PB 2002, L 3, blz. 1).


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 15 november 2021 — YV / Stadtverkehr Lindau (B) GmbH

(Zaak C-685/21)

(2022/C 84/36)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: YV

Verwerende partij: Stadtverkehr Lindau (B) GmbH

Prejudiciële vraag

Is een onderneming die weliswaar geen verzekeringsonderneming is, maar wegens een afwijking van de verzekeringsplicht in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2009/103/EG (1) op grond van het toepasselijke recht als “Quasiversicherer” (quasi-verzekeraar) op dezelfde wijze als een verzekeraar overeenkomstig de verzekeringsregelgeving aansprakelijk is voor de schade die door de haar toebehorende motorvoertuigen is veroorzaakt, een verzekeraar in de zin van artikel 11, lid 1, en artikel 13, lid 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 (2)?


(1)  Richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (gecodificeerde versie) (PB 2009, L 263, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (PB 2012, L 351, blz. 1).


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel (België) op 19 november 2021 — Recreatieprojecten Zeeland BV, Casino Admiral Zeeland BV, Supergame BV tegen Belgische Staat

(Zaak C-695/21)

(2022/C 84/37)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeksters: Recreatieprojecten Zeeland BV, Casino Admiral Zeeland BV, Supergame BV

Verweerder: Belgische Staat

Prejudiciële vraag

Dient art. 56, eerste lid, VWEU zo te worden geïnterpreteerd dat het zich ertegen verzet dat een nationale wettelijke regeling van een lidstaat aan de uitbaters van een beperkt en gecontroleerd aantal vergunde kansspelinrichtingen op haar grondgebied een uitzondering toestaat op een algemeen geldend reclameverbod voor dergelijke inrichtingen, zonder tegelijk te voorzien in een mogelijkheid voor de uitbaters van in andere lidstaten gevestigde kansspelinrichtingen om ten behoeve van deze laatste een zelfde uitzondering op het reclameverbod op haar grondgebied te bekomen?


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administratīvā rajona tiesa (Letland) op 13 december 2021 — AAS “BTA Baltic Insurance Company” / Iepirkumu uzraudzības birojs, Tieslietu ministrija

(Zaak C-769/21)

(2022/C 84/38)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Administratīvā rajona tiesa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: AAS BTA Baltic Insurance Company

Verwerende partijen: Iepirkumu uzraudzības birojs, Tieslietu ministrija

Prejudiciële vraag

Is een nationale regeling die de aanbestedende dienst verplicht de aanbestedingsprocedure te beëindigen wanneer hij vaststelt dat de aanvankelijk gekozen inschrijver, die heeft geweigerd de overheidsopdracht te aanvaarden, moet worden beschouwd als dezelfde marktdeelnemer als de volgende inschrijver, die een offerte heeft ingediend die beantwoordt aan de behoeften en de eisen van de aanbestedende dienst, verenigbaar met de aanbestedingsbeginselen die zijn omschreven in artikel 18, lid 1, van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG (1), in het bijzonder met de verplichting van de lidstaten om ondernemers gelijk en zonder discriminatie te behandelen en met het evenredigheidsbeginsel?


(1)  PB 2014, L 94, blz. 65.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/29


Hogere voorziening ingesteld op 16 december 2021 door Nec Corp. tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer — uitgebreid) van 29 september 2021 in zaak T-341/18, Nec/Commissie

(Zaak C-786/21 P)

(2022/C 84/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Nec Corp. (vertegenwoordigers: R. Bachour, Solicitor, A. Pliego Selie, W. Brouwer, R. Warning, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

een eindvonnis wijzen in deze hogere voorziening en het litigieuze besluit nietig verklaren en/of de geldboete verlagen overeenkomstig het gevorderde in deze hogere voorziening, of, subsidiair, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor afdoening overeenkomstig het arrest van het Hof, en

de Commissie verwijzen in de kosten van deze procedure en van de procedure bij het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het eerste middel, dat uit drie onderdelen bestaat, voert rekwirante aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en geen voldoende of passende motivering heeft verstrekt bij haar beoordeling of de aan rekwirante opgelegde geldboete kon worden verhoogd wegens recidive.

Ten eerste heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat aan rekwirante bij het litigieuze besluit een aparte boete kon worden opgelegd wegens recidive, ondanks het feit dat zij enkel aansprakelijk is bevonden uit hoofde van afgeleide aansprakelijkheid.

Ten tweede heeft het Gerecht ten onrechte aanvaard dat de geldboete wegens recidive was verhoogd voor een periode vóór 20 mei 2010, dat wil zeggen voordat werd vastgesteld dat rekwirante een inbreuk had gepleegd en voordat zij hiervan op de hoogte werd gesteld. Dit is zowel rechtens onjuist als onevenredig, in het bijzonder gelet op het korte tijdsbestek tussen de vaststelling door de Commissie van haar DRAM-besluit (1) en het einde van de inbreuk door Tokin Corporation, alsmede het feit dat rekwirante daarom niet objectief kan worden geacht de inbreuk door Tokin Corporation te hebben aanvaard of op enige wijze te hebben onderschreven.

Ten derde wordt in het bestreden arrest hoe dan blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting doordat bij de beoordeling van de hoogte van de geldboete en bij de vaststelling van de periode waarvoor deze wordt opgelegd, het evenredigheidsbeginsel onjuist is toegepast.

Met het tweede middel betoogt rekwirante dat het Gerecht in het bestreden arrest het litigieuze besluit verkeerd heeft opgevat en een kennelijke incoherentie in dat besluit heeft aanvaard met betrekking tot de deelname van rekwirante aan de geconstateerde inbreuk, door de incoherentie ten aanzien van de kwalificatie van rekwirantes aansprakelijkheid te vervangen door zijn eigen opvatting van de feiten en van de redenering van de Commissie in het litigieuze besluit.

Met het derde middel betoogt rekwirante dat het bestreden arrest blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting doordat het evenredigheidsbeginsel verkeerd is toegepast, en dat het Gerecht zich daarin niet heeft gehouden aan de verplichting om een voldoende en passende motivering te verstrekken bij de toetsing van de hoogte van de geldboete uit hoofde van zijn volledige rechtsmacht.


(1)  Besluit van de Commissie van 19 mei 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/38.511 — DRAM’s).


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/30


Beroep ingesteld op 16 december 2021 — Europese Commissie / Republiek Bulgarije

(Zaak C-789/21)

(2022/C 84/40)

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Braun, L. Malferrari en Iv. Zalogin)

Verwerende partij: Republiek Bulgarije

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Bulgarije de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (1) en met name artikel 166 van deze richtlijn en bijlage III, deel A en deel B, voetnoot 2, erbij heeft geschonden, doordat zij heeft nagelaten het Bulgaarse handelsregister te verbinden met het systeem van gekoppelde ondernemingsregisters (Business Registers Interconnection System — BRIS);

de Republiek Bulgarije verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Republiek Bulgarije heeft nagelaten het Bulgaarse handelsregister te verbinden met het systeem van gekoppelde ondernemingsregisters (BRIS), hetgeen in strijd is met de bovengenoemde bepalingen van richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht.


(1)  PB van 30 juni 2017, L 169, blz. 46.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/31


Beroep ingesteld op 21 december 2021 — Europese Commissie / Republiek Polen

(Zaak C-814/21)

(2022/C 84/41)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Tomkin, A. Szmytkowska, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen

Conclusies

Vaststellen dat de Republiek Polen, door burgers van de Europese Unie die niet de Poolse nationaliteit bezitten maar die verblijf houden op het grondgebied van de Republiek Polen het recht te ontzeggen om lid te worden van een politieke partij, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 22 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

Republiek Polen in de kosten verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Krachtens artikel 22 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bezit iedere burger van de Unie die verblijf houdt in een lidstaat waarvan hij geen onderdaan is, het actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen en bij verkiezingen voor het Europees Parlement in de lidstaat waar hij verblijft, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat.

De Commissie stelt dat de weigering om burgers van de Unie die niet de Poolse nationaliteit bezitten maar die verblijf houden op het grondgebied van de Republiek Polen het recht toe te kennen om lid te worden van een politieke partij, verhindert dat deze burgers van de Unie hun politieke rechten uit hoofde van artikel 22 VWEU uitoefenen onder dezelfde voorwaarden als de Poolse onderdanen.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/31


Hogere voorziening ingesteld op 21 december 2021 door Amazon.com, Inc., Amazon Services LLC, Amazon EU Sàrl en Amazon Europe Core Sàrl tegen de beschikking van het Gerecht (Eerste kamer) van 14 oktober 2021 in zaak T-19/21, Amazon.com e.a./Commissie

(Zaak C-815/21 P)

(2022/C 84/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Amazon.com, Inc., Amazon Services LLC, Amazon EU Sàrl, Amazon Europe Core Sàrl (vertegenwoordigers: A. Komninos, dikigoros, G. Tantulli, abogado)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de bestreden beschikking vernietigen;

de exceptie van niet-ontvankelijkheid geheel afwijzen;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een onderzoek ten gronde van het verzoekschrift.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirantes betogen dat de bestreden beschikking in strijd is met artikel 263 VWEU omdat daarin wordt geconcludeerd dat de in het verzoekschrift betwiste maatregel geen rechtsgevolgen had. Deze schending van artikel 263 VWEU vloeit voort uit een onjuiste uitlegging van artikel 11, lid 6, van verordening nr. 1/2003 (1), dat ondernemingen er rechtsbescherming tegen biedt dat de Commissie en nationale mededingingsautoriteiten parallelle antitrustprocedures voeren. In de bestreden beschikking wordt voorbijgegaan aan het feit dat de litigieuze maatregel Amazon deze bescherming ontneemt.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/32


Hogere voorziening ingesteld op 29 december 2021 door Oriol Junqueras i Vies tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 14 oktober 2021 in zaak T-100/20, Junqueras i Vies / Parlement

(Zaak C-824/21 P)

(2022/C 84/43)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirant: Oriol Junqueras i Vies (vertegenwoordiger: M. Marsal i Ferret, abogado)

Andere partij in de procedure: Europees Parlement

Conclusies

de beschikking van de Zesde kamer van het Gerecht van de Europese Unie van 14 oktober 2021 in zaak T-100/20 vernietigen en herzien;

het door Junqueras i Vies ingestelde beroep in zijn geheel ontvankelijk verklaren,

gelasten dat de procedure wordt hervat, zodat het beroep, na ontvankelijk te zijn verklaard, door de Zesde kamer van het Gerecht verder kan worden behandeld;

het Europees Parlement verwijzen in de kosten van de procedure betreffende de exceptie van niet-ontvankelijkheid en van de onderhavige hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van de hogere voorziening voert rekwirant de volgende vier middelen aan:

Eerste middel: De bestreden beschikking is in strijd met artikel 263 VWEU omdat het Gerecht heeft geoordeeld dat Junqueras geen rechtstreeks belang bij het beroep heeft omdat hij ten tijde van de instelling daarvan geen lid van het Europees Parlement was. Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat zijn mandaat vervallen was overeenkomstig artikel 13 van de Europese kieswet, terwijl het interne besluit van het Koninkrijk Spanje een besluit omtrent de niet-verkiesbaarheid is en een onverenigbaarheid oplevert. Aangezien het besluit niet tot gevolg heeft dat het mandaat vervalt overeenkomstig artikel 13 van de Europese kieswet (en er geen sprake is van een onverenigbaarheid in de zin van artikel 7 van de Europese kieswet), blijft het daadwerkelijke en rechtstreekse belang van Junqueras bij het beroep bestaan. Subsidiair heeft het Gerecht het interne besluit van het Koninkrijk Spanje in zijn beschikking onjuist weergegeven door te oordelen dat Junqueras geen rechtstreeks belang heeft, en is de beschikking in strijd met artikel 263 VWEU.

Tweede middel: De bestreden beschikking schendt de vereisten van het recht op effectieve rechterlijke bescherming (artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) en artikel 263 VWEU. Het Gerecht loopt met de beschikking vooruit op de in de zaken C-115/21 [P] en T-24/20 (1) te wijzen uitspraken ten gronde en oordeelt ten onrechte dat Junqueras in de bij de rechterlijke instanties van de Unie aanhangige zaken niet kan worden herplaatst als lid van het Europees Parlement. Junqueras kan wel degelijk worden herplaatst en heeft dus een daadwerkelijk en rechtstreeks belang bij het beroep.

Derde middel: De bestreden beschikking schendt de vereisten van het recht op effectieve rechterlijke bescherming (artikel 47 van het Handvest en de artikelen 6 en 13 EVRM) en artikel 263 VWEU. Het Gerecht acht het in de beschikking hypothetisch dat de bij de nationale rechterlijke instanties en het grondwettelijk hof van het Koninkrijk Spanje ingestelde beroepen zouden kunnen leiden tot herstel van Junqueras als lid van het Europees Parlement, en is derhalve van mening dat hij geen actueel en daadwerkelijk belang heeft bij het beroep. Het Gerecht gaat er in de beschikking aan voorbij dat de hoogste Spaanse rechter zelf heeft bevestigd dat de door Junqueras ingestelde beroepen ook tot herstel van zijn zetel zouden kunnen leiden. Het is derhalve ten onrechte dat het Gerecht dit herstel in de beschikking als hypothetisch kwalificeert en vaststelt dat Junqueras geen daadwerkelijk en rechtstreeks belang bij het beroep heeft. Voorts is er ook sprake van schending van het recht op effectieve rechterlijke bescherming en op een doeltreffende voorziening in rechte omdat het Gerecht de beslissing over de ontvankelijkheid van het beroep niet heeft gekoppeld aan bij de beslissing ten gronde, hetgeen ongetwijfeld de benadering is die de toepassing van deze rechten het best waarborgt.

Vierde middel: Volgens de bestreden beschikking zijn er geen andere gronden ter onderbouwing van het belang dat Junqueras heeft bij de nietigverklaring van de litigieuze handeling, ook al kunnen in geval van nietigverklaring ervan geen uitvoeringsmaatregelen worden vastgesteld. Dit is in strijd met artikel 263 VWEU omdat dergelijke gronden wel bestaan en ook zijn aangevoerd. Aangezien vóór het strafvonnis en het besluit betreffende het verlies van de zetel van Junqueras om de bescherming van de immuniteit is verzocht, is zijn vertegenwoordiging met name van mening dat de erkenning van de status van Junqueras als lid van het Europees Parlement en de behandeling van het verzoek om bescherming van zijn immuniteit de verplichting zouden hebben meegebracht (overeenkomstig het arrest van het Hof van 19 december 2019 in zaak C-502/19) (2) om alle procedures tegen hem op te schorten. Tevens wordt betoogd dat uit de toewijzing van zijn beroep zou blijken dat de nationale beslissingen in strijd met het Unierecht zijn genomen, hetgeen van belang is voor alle door Junqueras ingestelde beroepen bij nationale rechterlijke instanties en de rechterlijke instanties van de Unie, en eventueel ook voor toekomstige beroepen bij het Europees Hof voor de rechten van de mens. Junqueras heeft dus wel degelijk belang bij het beroep krachtens artikel 263 VWEU.


(1)  Beschikking van 15 december 2020, Junqueras i Vies/Parlement (T-24/20, EU:T:2020:601).

(2)  Arrest van 19 december 2019, Junqueras Vies (C-502/19, EU:C:2019:1115).


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/33


Beschikking van de president van het Hof van 29 oktober 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal administratif de Dijon — Frankrijk) — X / Préfet de Saône-et-Loire

(Zaak C-206/21) (1)

(2022/C 84/44)

Procestaal: Frans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 278 van 12.7.2021.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/33


Beschikking van de president van het Hof van 9 november 2021 — (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Rieti — Italië) — Strafzaak tegen G.B., R.H., in tegenwoordigheid van: Procura della Repubblica di Rieti

(Zaak C-334/21) (1)

(2022/C 84/45)

Procestaal: Italiaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 310 van 2.8.2021.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/34


Beschikking van de president van het Hof van 26 oktober 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch — Nederland) — E, F / Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(Zaak C-456/21) (1)

(2022/C 84/46)

Procestaal: Nederlands

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 391 van 27.9.2021.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/34


Beschikking van de president van het Hof van 12 november 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski rayonen sad — Bulgarije) — “Banka DSK” EAD / M. V.

(Zaak C-489/21) (1)

(2022/C 84/47)

Procestaal: Bulgaars

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 481 van 29.11.2021.


Gerecht

21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/35


Arrest van het Gerecht van 15 december 2021 — Oltchim/Commissie

(Zaak T-565/19) (1)

(“Staatssteun - Ondersteunende maatregelen van Roemenië ten gunste van een petrochemisch bedrijf - Niet-tenuitvoerlegging, opstapeling en kwijtschelding van publieke schuldvorderingen - Beroep tot nietigverklaring - Beroepstermijn - Aanvang - Artikel 24, lid 1, van verordening (EU) 2015/1589 - Procesbelang - Bestaan van een of meerdere maatregelen - Staatsmiddelen - Toerekenbaarheid aan de staat - Toepasselijkheid van het criterium van de particuliere schuldeiser - Toepassing van het criterium van de particuliere schuldeiser - Motiveringsplicht”)

(2022/C 84/48)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Oltchim SA (Râmnicu Vâlcea, Roemenië) (vertegenwoordigers: C. Arhold, L.-A. Bondoc, S.-E. Petrisor en K. Struckmann, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka en F. Tomat, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit (EU) 2019/1144 van de Commissie van 17 december 2018 betreffende steunmaatregel SA.36086 (2016/C) (ex 2016/NN) van Roemenië ten gunste van Oltchim (PB 2019, L 181, blz. 13).

Dictum

1)

Artikel 1, onder a) en c), van besluit (EU) 2019/1144 van de Commissie van 17 december 2018 betreffende steunmaatregel SA.36086 (2016/C) (ex 2016/NN) van Roemenië ten gunste van Oltchim SA, wordt nietig verklaard.

2)

De artikelen 3 tot en met 6 en artikel 7, lid 2, van besluit 2019/1144 worden nietig verklaard voor zover zij betrekking hebben op de in artikel 1, onder a) en c), van dat besluit genoemde maatregelen.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

Oltchim draagt een vierde van haar eigen kosten.

5)

De Europese Commissie draagt, naast haar eigen kosten, drie vierde van de kosten van Oltchim.


(1)  PB C 383 van 11.11.2019.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/35


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Hamers / Cedefop

(Zaak T-159/20) (1)

(“Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Onderzoek van het OLAF - Toezending aan de nationale gerechtelijke autoriteiten van informatie over feiten die tot strafvervolging kunnen leiden - Nationale strafprocedure - Vrijspraak - Gedraging van Cedefop in verband met de nationale strafprocedure - Afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding - Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Belangenconflict - Vermoeden van onschuld - Bevoegdheden van de beroepscommissie van Cedefop”)

(2022/C 84/49)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Helene Hamers (Angelochori, Griekenland) (vertegenwoordigers: V. Christianos, A. Politis, M. Rodopoulos en A. Skoulikis, advocaten)

Verwerende partij: Europees Centrum voor de Ontwikkeling van de Beroepsopleiding (vertegenwoordigers: J. Siebel en L. Zacheilas, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur en C. Meidanis, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot, ten eerste, nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van het Cedefop van 19 januari 2020 tot afwijzing van de klacht over een verzoek tot vergoeding van schade die verzoekster zou hebben geleden en, ten tweede, vergoeding van die schade

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Helene Hamers wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 201 van 15.6.2020.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/36


Arrest van het Gerecht van 15 december 2021 — FT e.a. / Commissie

(Zaak T-224/20) (1)

(“Openbare dienst - Ambtenaren - Bezoldiging - In een derde land tewerkgesteld personeel van de Commissie - Tussentijdse actualisering van de aanpassingscoëfficiënten - Kennelijk onjuiste beoordeling - Terugwerkende kracht - Rechtszekerheid - Zorgplicht”)

(2022/C 84/50)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: FT en 22 andere verzoekende partijen wier namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordiger: J.-N. Louis, advocaat)

Verwerende partij: Commissie (vertegenwoordigers: B. Mongin en I. Melo Sampaio, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot nietigverklaring van verzoekers’ salarisafrekening over juni 2019 voor zover daarbij voor het eerst toepassing wordt gegeven aan de aanpassingscoëfficiënten die met terugwerkende kracht op 1 augustus 2018 zijn vastgesteld

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

FT en de andere verzoekende partijen wier namen zijn opgenomen in de bijlage worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 247 van 27.7.2020.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/37


Arrest van het Gerecht van 15 december 2021 — FJ e.a. / EDEO

(Zaak T-225/20) (1)

(“Openbare dienst - Ambtenaren - Bezoldiging - In een derde land tewerkgesteld personeel van EDEO - Tussentijdse actualisering van de aanpassingscoëfficiënten - Kennelijk onjuiste beoordeling - Terugwerkende kracht - Rechtszekerheid - Zorgplicht”)

(2022/C 84/51)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: FJ en de 7 andere verzoekende partijen wier namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordiger: J.-N. Louis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden (vertegenwoordigers: S. Marquardt en R. Spáč, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot nietigverklaring van verzoekers’ salarisafrekening over juni 2019 voor zover daarbij voor het eerst toepassing wordt gegeven aan de aanpassingscoëfficiënten die met terugwerkende kracht op 1 augustus 2018 zijn vastgesteld

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

FJ en de andere verzoekende partijen wier namen zijn opgenomen in de bijlage worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 247 van 27.7.2020.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/37


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — KS / Frontex

(Zaak T-409/20) (1)

(“Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Overeenkomst voor bepaalde tijd - Beëindiging van de overeenkomst - Verbreking van de vertrouwensband - Artikel 47, onder b), ii), RAP - Recht om te worden gehoord - Zorgplicht - Verzoeken om bijstand en tot schadevergoeding - Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding”)

(2022/C 84/52)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: KS (vertegenwoordiger: N. de Montigny, advocaat)

Verwerende partij: Europees Grens- en kustwachtagentschap (vertegenwoordigers: H. Caniard, S. Drew, W. Szmidt en B. Dukay-Zangrando, gemachtigden, bijgestaan door T. Bontinck, A. Guillerme en L. Burguin, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van Frontex van 30 augustus 2019 tot beëindiging van verzoekers aanstellingsovereenkomst voor bepaalde tijd en van het besluit van 13 februari 2020 tot afwijzing van zijn verzoeken om bijstand en tot schadevergoeding, en, ten tweede, vergoeding van de immateriële schade die hij daardoor zou hebben geleden

Dictum

1)

Het besluit van het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex) van 13 februari 2020 wordt nietig verklaard voor zover daarbij het verzoek om bijstand van KS wordt afgewezen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

KS wordt verwezen in de helft van zijn eigen kosten.

4)

Frontex wordt verwezen in zijn eigen kosten en in de helft van de kosten van KS.


(1)  PB C 279 van 24.8.2020.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/38


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — MG / EIB

(Zaak T-573/20) (1)

(“Openbare dienst - Personeel van de EIB - Bezoldiging - Gezinstoelagen - Weigering om deze toe te kennen aan de ouder die niet de voogdij over het kind heeft - Verzoeningsprocedure - Redelijke termijn - Aansprakelijkheid”)

(2022/C 84/53)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: MG (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank (vertegenwoordigers: G. Faedo en K. Carr, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU en artikel 50 bis van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie tot, ten eerste, nietigverklaring van de brieven van de EIB van 11 oktober 2018, 7 januari 2019 en 30 juli 2020 op basis waarvan verzoeker de gezinstoelagen en de daarvan afgeleide financiële rechten zijn ontnomen en, ten tweede, vergoeding van de immateriële schade die hij zou hebben geleden

Dictum

1)

De Europese Investeringsbank (EIB) wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 500 EUR aan MG ter vergoeding van de door hem geleden immateriële schade.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

MG en de EIB dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 371 van 3.11.2020.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/38


Arrest van het Gerecht van 15 december 2021 — FZ e.a. / Commissie

(Zaak T-618/20) (1)

(“Openbare dienst - Ambtenaren - Bezoldiging - In een derde land tewerkgesteld personeel van de Commissie - Jaarlijkse en tussentijdse actualisering van de aanpassingscoëfficiënten - Kennelijk onjuiste beoordeling”)

(2022/C 84/54)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: FZ en 17 andere verzoekende partijen wier namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordiger: J.-N. Louis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: I. Melo Sampaio, B. Mongin en A.-C. Simon, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot nietigverklaring van verzoekers’ salarisafrekening over december 2019 voor zover daarbij voor het eerst de aanpassingscoëfficiënten worden toegepast die met terugwerkende kracht zijn vastgesteld op 1 april en 1 juli 2019

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

FZ en de andere verzoekende partijen wier namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 433 van 14.12.2020.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/39


Arrest van het Gerecht van 15 december 2021 — FJ e.a. / EDEO

(Zaak T-619/20) (1)

(“Openbare dienst - Ambtenaren - Bezoldiging - In een derde land tewerkgesteld personeel van EDEO - Jaarlijkse en tussentijdse actualisering van de aanpassingscoëfficiënten - Kennelijk onjuiste beoordeling”)

(2022/C 84/55)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: FJ, FL, FM, FN, FP (vertegenwoordiger: J.-N. Louis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden (vertegenwoordigers: S. Marquardt en R. Spáč, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot nietigverklaring van verzoekers’ salarisafrekening over de maand december 2019 voor zover daarbij voor het eerst de aanpassingscoëfficiënten worden toegepast die met terugwerkende kracht zijn vastgesteld op 1 april en 1 juli 2019

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

FJ, FL, FM, FN en FP worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 433 van 14.12.2020.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/40


Arrest van het Gerecht van 15 december 2021 — Lück/EUIPO — R. H. Investment (MALLE)

(Zaak T-188/21) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk MALLE - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening 2017/1001 - Irrelevantie van het enige middel”)

(2022/C 84/56)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Jörg Lück (Hilden, Duitsland) (vertegenwoordiger: L. Becker, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Eberl en E. Markakis, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: R. H. Investment UG (haftungsbeschränkt) (Erlangen, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Metzner en M. Scheiner, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 21 december 2020 (zaak R 1393/2020-5) inzake een nietigheidsprocedure tussen R. H. Investment en Lück.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Jörg Lück wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 217 van 7.6.2021.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/40


Beroep ingesteld op 27 oktober 2021 — NO/Commissie

(Zaak T-708/21)

(2022/C 84/57)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: NO (vertegenwoordiger: E. Smartt, Solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

vaststellen dat de Commissie nalatig is geweest, in strijd met de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 265 VWEU, omdat zij geen standpunt heeft ingenomen naar aanleiding van verzoekers klachten betreffende, onder andere, door Ierland verstrekte staatssteun;

de Commissie verwijzen in haar eigen kosten, en

gelasten dat verzoekers kosten worden vergoed.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoeker het volgende middel aan:

De Commissie was krachtens artikel 265 VWEU verplicht om een standpunt in te nemen naar aanleiding van verzoekers klachten betreffende, onder andere, door Ierland verstrekte staatssteun, bij of vóór het verstrijken van een redelijke termijn na indiening van die klachten. Wat het verzuim om binnen een redelijke termijn te handelen betreft, heeft verzoeker de Commissie bij brief van 28 juni 2021 uitgenodigd tot handelen. De Commissie heeft na verzoekers uitnodiging tot handelen verzuimd om binnen de daartoe gestelde termijn een standpunt in te nemen.

Omdat in deze omstandigheden buiten kijf staat dat de Commissie heeft verzuimd een standpunt in te nemen, heeft verzoeker het onderhavige beroep wegens nalaten krachtens artikel 265 VWEU ingesteld.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/41


Beroep ingesteld op 25 november 2021 — Hangzhou Dingsheng Industrial Group e.a./Commissie

(Zaak T-748/21)

(2022/C 84/58)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Hangzhou Dingsheng Industrial Group Co., Ltd (Hangzhou, China), Dingheng New Materials Co., Ltd (Rayong, Thailand), Thai Ding Li New Materials Co., Ltd (Rayong) (vertegenwoordigers: G. Coppo en G. Pregno, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

uitvoeringsverordening (EU) 2021/1474 (1) van de Commissie van 14 september 2021 tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij uitvoeringsverordening (EU) 2015/2384 en uitvoeringsverordening (EU) 2017/271 is ingesteld op bepaald bladaluminium van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot de invoer van bepaald bladaluminium verzonden vanuit Thailand, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Thailand, gepubliceerd in Publicatieblad L 325 van 15 september 2021, nietig verklaren voor zover zij betrekking heeft op Hangzhou Dingsheng Industrial Group Co., Ltd., Dingheng New Materials Co., Ltd., en Thai Ding Li New Materials Co. Ltd; en

de Commissie verwijzen in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voeren verzoeksters twee middelen aan.

1.

De bestreden verordening is onrechtmatig voor zover het de afsluiting vormt van een onderzoek dat — bij de verordening [(EU) 2020/2162] tot opening van het onderzoek — was ingesteld zonder dat de Commissie voldeed aan het in artikel 13, lid 3, van de basisverordening [(EU) 2016/1036] vereiste bewijsniveau (eerste onderdeel van het eerste middel). De Commissie heeft immers blindelings vertrouwd op de inhoud van het verzoek, terwijl dit verzoek onvolledig is en aanzienlijke gebreken vertoont omdat het is gebaseerd op onbetrouwbare informatie die de Commissie niet heeft onderzocht of aangevuld. Daarnaast is de Commissie niet voldoende ingegaan op verzoeksters opmerkingen over de onrechtmatigheid van de inleiding van het onderzoek (tweede onderdeel van het eerste middel).

2.

De Commissie heeft een ontoereikende motivering gegeven met betrekking tot het bestaan van de in artikel 13, lid 1, van de basisverordening opgesomde materiële elementen, en in het bijzonder met betrekking tot het vereiste dat sprake is van ondermijning van de corrigerende werking van de rechten, hetgeen in strijd is met artikel 296 VWEU en artikel 20, lid 2, van de basisverordening.


(1)  PB 2021, L 325, blz. 6.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/42


Beroep ingesteld op 13 december 2021 — DPG Deutsche Pfandsystem/EUIPO — Užstato sistemos administratorius (Weergave van de silhouet van een fles en een pijl)

(Zaak T-774/21)

(2022/C 84/59)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: DPG Deutsche Pfandsystem GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Götz, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Užstato sistemos administratorius VšĮ (Vilnius, Litouwen)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor een Uniebeeldmerk (Weergave van de silhouet van een fles en een pijl) — inschrijvingsaanvraag nr. 14 481 519

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 23 september 2021 in zaak R 117/2020-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

De kamer van beroep heeft haar beslissing ten onrechte gebaseerd op het feit dat verzoekster niet had bewezen dat haar oudere merk normaal werd gebruikt overeenkomstig zijn wezenlijke functie als teken ter aanduiding van de commerciële herkomst van de betrokken waren en diensten.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/42


Beroep ingesteld op 15 december 2021 — Folkertsma/Commissie

(Zaak T-778/21)

(2022/C 84/60)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Rommert Folkertsma (Zierikzee, Nederland) (vertegenwoordigers: L. Levi en P. Baudoux, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de niet-contractuele aansprakelijkheid van verweerster vaststellen;

een financiële vergoeding toekennen voor de materiële en immateriële schade die verzoeker heeft geleden als gevolg van verweersters onrechtmatige handelen;

indien nodig het besluit van verweerster van 5 oktober 2021, tot afwijzing van haar aansprakelijkheid voor de verwijdering van verzoeker uit het SUBRATA Project in de Filipijnen, nietig verklaren, en

verweerster verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoeker met betrekking tot verweersters onrechtmatige handelwijze drie middelen aan.

1.

Schending van verzoekers recht om te worden gehoord.

2.

Niet-nakoming van verweersters motiveringsplicht.

3.

Niet-nakoming van verweersters zorgvuldigheidsplicht.

De door verzoeker geleden schade is reëel, zeker en meetbaar. Deze schade bestaat uit het verlies van inkomen voor de duur van de dienstenovereenkomst die verzoeker had, het verlies van een aanzienlijke kans op hernieuwing van de overeenkomst voor nog eens twee jaar na afloop van de eerste termijn, alsmede een aantasting van verzoekers goede naam. Verzoeker verlangt vergoeding van zijn materiële schade en zijn immateriële schade.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/43


Beroep ingesteld op 21 december 2021 — TDK Foil Italy / Commissie

(Zaak T-788/21)

(2022/C 84/61)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: TDK Foil Italy (Rozzano, Italië) (vertegenwoordigers: F. Di Gianni, A. Scalini en G. Pregno, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

uitvoeringsverordening (EU) 2021/1784 (1) van de Commissie van 8 oktober 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op gewalste platte aluminiumproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China nietig verklaren, voor zover het antidumpingrecht betrekking heeft op ruw bladaluminium dat wordt gebruikt om hoogspanningsanoden en scheidingsfolie voor aluminium elektrolytische condensatoren te produceren;

subsidiair, artikel 1, lid 1, van uitvoeringsverordening (EU) 2021/1784 van de Commissie van 8 oktober 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op gewalste platte aluminiumproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China nietig verklaren, voor zover het antidumpingrecht op onrechtmatige wijze bladaluminium met een hoge zuiverheidsgraad omvat; en

in ieder geval de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Eerste middel: door bladaluminium met een hoge zuiverheidsgraad op te nemen in de maatregelen, heeft de Commissie het tijdens het onderzoek overgelegde bewijsmateriaal kennelijk onjuist beoordeeld en het evenredigheidsbeginsel geschonden. Meer bepaald betoogt verzoekster dat er substantieel bewijs is dat in de Unie geen bladaluminium met een hoge zuiverheidsgraad wordt geproduceerd.

2.

Tweede middel: de bestreden verordening schendt artikel 1, lid 1, van de basisverordening, door antidumpingrechten toe te passen op de invoer van een product dat geen schade kan toebrengen aan de bedrijfstak van de Unie. Bovendien is er geen sprake van een belang van de Unie.


(1)  PB 2021, L 359, blz. 6


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/44


Beroep ingesteld op 21 december 2021 — ClientEarth/Commissie

(Zaak T-792/21)

(2022/C 84/62)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ClientEarth AISBL (Brussel, België) (vertegenwoordiger: F. Logue, Solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het stilzwijgende besluit van de Europese Commissie van 12 oktober 2021 in zaak GESTDEM nr. 2021/4394 tot afwijzing van verzoeksters verzoek om toegang tot documenten (1), nietig verklaren;

de Commissie overeenkomstig de artikelen 133 en 134 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht verwijzen in de kosten van verzoekster en in die van eventuele interveniënten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekster één middel aan, namelijk dat de Commissie in strijd met artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 1049/2001 (2), artikel 41, lid 2, onder c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 296, lid 2, VWEU geen motivering heeft verstrekt.


(1)  Nota bene: de betrokken documenten betreffen het wetgevingsinitiatief van de EU inzake duurzame corporate governance.

(2)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/44


Beroep ingesteld op 27 december 2021 — Grupo Eig Multimedia/EUIPO — Globalización de Valores CFC & GCI (FORO16)

(Zaak T-796/21)

(2022/C 84/63)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Grupo Eig Multimedia, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: D. Solana Giménez, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Globalización de Valores CFC & GCI, SL (Mairena del Aljarafe, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk FORO16 — inschrijvingsaanvraag nr. 18 036 099

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 20 oktober 2021 in zaak R 1785/2020-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen en de vorderingen van verzoekster toewijzen door de oorspronkelijke aanvaarding van de inschrijving te vernietigen en een nieuwe beslissing vast te stellen waarbij de inschrijving van het litigieuze merk wordt geweigerd;

verweerder verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/45


Beroep ingesteld op 24 december 2021 — European Food/EUIPO — Société des produits Nestlé (FITNESS)

(Zaak T-799/21)

(2022/C 84/64)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: European Food SA (Drăgăneşti, Roemenië) (vertegenwoordiger: I. Speciac, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Société des produits Nestlé SA (Vevey, Zwitserland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk FITNESS — Uniemerk nr. 2 470 326

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 12 oktober 2021 in zaak R 894/2020-1

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

subsidiair, de bestreden beslissing wijzigen en het tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling in nietigheidsprocedure nr. 5 802 C ingestelde beroep toewijzen;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 65, lid 6, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad;

schending van artikel 76 van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad, en van regels 37 en 50, lid 1, van verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie;

schending van artikel 7, lid 1, onder b), juncto artikel 52, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad;

schending van artikel 7, lid 1, onder c), juncto artikel 52, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/46


Beroep ingesteld op 4 januari 2022 — Airoldi Metalli/Commissie

(Zaak T-1/22)

(2022/C 84/65)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Airoldi Metalli SpA (Molteno, Italië) (vertegenwoordigers: M. Campa, D. Rovetta, P. Gjørtler en V. Villante, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

uitvoeringsverordening (EU) 2021/1784 van de Commissie van 8 oktober 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op gewalste platte aluminiumproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China nietig verklaren;

de Europese Commissie verwijzen in verzoeksters kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2021/1784 van de Commissie (1) voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Kennelijke beoordelingsfout ten aanzien van de beoordeling van de schade en causaliteit alsmede het gebrek aan passende kennisgeving.

2.

Kennelijke beoordelingsfout door de Europese Commissie in verband met het mogelijke bestaan van aanzienlijke verstoringen in een bepaald land of in een bepaalde sector in dat land.


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1784 van de Commissie van 8 oktober 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op gewalste platte aluminiumproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB 2021, L 359, blz. 6).


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/46


Beroep ingesteld op 4 januari 2022 — Sveza Verkhnyaya Sinyachikha e.a./Commissie

(Zaak T-2/22)

(2022/C 84/66)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Sveza Verkhnyaya Sinyachikha NAO (Verkhnyaya Sinyachikha, Rusland) en 6 andere verzoekende partijen (vertegenwoordigers: P. Vander Schueren en E. Gergondet, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het beroep ontvankelijk verklaren;

uitvoeringsverordening (EU) 2021/1930 van de Commissie van 8 november 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op berkentriplex en -multiplex van oorsprong uit Rusland (1) (hierna: “bestreden verordening”) nietig verklaren voor zover deze betrekking heeft op verzoeksters, en

verweerster verwijzen in verzoeksters kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voeren verzoeksters zes middelen aan.

1.

Verweerster heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt en gehandeld in strijd met artikel 2, lid 10, onder i), van verordening (EU) 2016/1036 (2) (hierna: “basisverordening”), door niet in aanmerking te nemen dat verzoeksters en Sveza-Les één enkele economische eenheid vormen en door de exportprijs aan te passen wegens de aan Sveza-Les betaalde commissies. Subsidiair heeft verweerster kennelijke beoordelingsfouten gemaakt en gehandeld in strijd met artikel 2, lid 10, en artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening door de normale waarde van de marge die Sveza-Les over binnenlandse verkopen ontvangt niet te corrigeren.

2.

Verweerster heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt en gehandeld in strijd met artikel 2, lid 6, van de basisverordening door het dividend dat Sveza-Les van Sveza Uralskiy heeft ontvangen niet in aanmerking te nemen bij het bepalen van de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (hierna: “VAA-kosten”) voor de berekening van de normale waarde.

3.

Verweerster heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt en gehandeld in strijd met artikel 2, lid 6, van de basisverordening door, bij het bepalen van de VAA-kosten voor de berekening van de normale waarde, kosten die Sveza-Les heeft gemaakt in het kader van managementdiensten toe te rekenen aan de productie en verkoop van triplex en -multiplex.

4.

Verweerster heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt, geen motivering gegeven en het recht op behoorlijk bestuur geschonden door vierkant triplex en -multiplex onder de reikwijdte van het betrokken product te laten vallen of heeft, subsidiair, kennelijke beoordelingsfouten gemaakt, geen motivering gegeven, het recht op behoorlijk bestuur geschonden en gehandeld in strijd met artikel 3, leden 2 en 6, van de basisverordening door vierkant triplex en -multiplex niet apart te beoordelen bij het onderzoek naar schade en oorzakelijk verband.

5.

Verweerster heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt, gehandeld in strijd met artikel 3, lid 2, van de basisverordening en het recht op behoorlijk bestuur geschonden door haar berekening van importcijfers te baseren op onbetrouwbare data.

6.

Verweerster heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt, gehandeld in strijd met artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening en het recht op behoorlijk bestuur geschonden door bij haar beoordeling van de causaliteit geen rekening te houden met het feit dat er verschillende marktsegmenten bestaan, noch met de impact van andere factoren waarvan bekend is dat zij schade veroorzaken.


(1)  PB 2021, L 394, blz. 7.

(2)  Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB 2016, L 176, blz. 21).


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/47


Beroep ingesteld op 4 januari 2022 — ZHPLK / Commissie

(Zaak T-3/22)

(2022/C 84/67)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Zheshartsky LPK OOO (Zheshart, Rusland) (vertegenwoordigers: P. Vander Schueren en E. Gergondet, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

verzoeksters beroep ontvankelijk verklaren;

uitvoeringsverordening (EU) 2021/1930 van de Commissie van 8 november 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op berkentriplex en -multiplex van oorsprong uit Rusland (1) (“bestreden verordening”) nietig verklaren, voor zover deze op verzoekster van toepassing is; en

verweerster verwijzen in verzoeksters kosten in deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zes middelen aan.

1.

Eerste middel: verweerster heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt en artikel 2, lid 10, en artikel 2, lid 10, onder i), van verordening (EU) 2016/1036 (2) (“basisverordening”) geschonden, door verzoekers uitvoerprijs te corrigeren voor commissies betaald aan Trade House op binnenlandse verkopen, in plaats van de normale waarde te corrigeren voor het volledig bedrag van deze commissies.

2.

Tweede middel: verweerster heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt en artikel 2, lid 10, onder e), subsidiair artikel 2, lid 10, onder k), van de basisverordening geschonden, door bij de correctie van de uitvoerprijs geen rekening te houden met de terugbetaling van de kosten van vervoer.

3.

Derde middel: subsidiair, verweerster heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt, artikel 2, lid 6, van de basisverordening geschonden en niet gemotiveerd waarom zij bij de vaststelling van de verkoopkosten, algemene kosten en administratieve kosten van verzoekster op de binnenlandse markt geen rekening heeft gehouden met de terugbetaling van de kosten van vervoer.

4.

Vierde middel: verweerster heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt, is haar motiveringsplicht niet nagekomen en heeft het recht op behoorlijk bestuur geschonden, door vierkant triplex en multiplex op te nemen in de omschrijving van het betrokken product. Subsidiair wordt betoogd dat verweerster kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt, haar motiveringsplicht niet is nagekomen en het recht op behoorlijk bestuur alsmede artikel 3, leden 2 en 6, van de basisverordening heeft geschonden, door vierkant triplex en multiplex niet afzonderlijk te onderzoeken uit het oogpunt van schade en oorzakelijk verband.

5.

Vijfde middel: verweerster heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt, artikel 3, lid 2, van de basisverordening en het recht op behoorlijk bestuur geschonden, door importcijfers te bepalen aan de hand van onbetrouwbare gegevens

6.

Zesde middel: verweerster heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt, artikelen 3, leden 6 en 7, van de basisverordening en het recht op behoorlijk bestuur geschonden, door in haar causaliteitsbeoordeling geen rekening te houden met het bestaan van verschillende marktsegmenten en met de impact van andere bekende schadeveroorzakende factoren.


(1)  PB 2021, L 394, blz. 7.

(2)  Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB 2016, L 176, blz. 21).


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/49


Beroep ingesteld op 5 januari 2022 — Puma/EUIPO — Brooks Sports (Weergave van een chevron)

(Zaak T-5/22)

(2022/C 84/68)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Puma SE (Herzogenaurach, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. González-Bueno Catalán de Ocón, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Brooks Sports, Inc. (Seattle, Washington, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, van een beeldmerk (Weergave van een chevron) — internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, nr. 1 441 912

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 29 oktober 2021 in zaak R 910/2021-4

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/49


Beroep ingesteld op 6 januari 2022 — FFI Female Financial Invest/EUIPO — MLP Finanzberatung SE (Financery)

(Zaak T-7/22)

(2022/C 84/69)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: FFI Female Financial Invest GmbH (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Gramsch, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: MLP Finanzberatung SE (Wiesloch, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk Financery — inschrijvingsaanvraag nr. 18 041 007

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 21 oktober 2021 in zaak R 1820/2020-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/50


Beroep ingesteld op 6 januari 2022 — Topcart/EUIPO — Carl International (TC CARL)

(Zaak T-8/22)

(2022/C 84/70)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Topcart GmbH (Wiesbaden, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Hoffmann, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Carl International (Limonest, Frankrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk TC CARL — inschrijvingsaanvraag nr. 15 519 283

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 8 oktober 2021 in zaak R 2561/2018-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/51


Beroep ingesteld op 7 januari 2022 — Olimp Laboratories/EUIPO (VITA-MIN MULTIPLE SPORT)

(Zaak T-9/22)

(2022/C 84/71)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Olimp Laboratories sp. z o.o. (Dębica, Polen) (vertegenwoordiger: M. Kondrat, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk VITA-MIN MULTIPLE SPORT — inschrijvingsaanvraag nr. 18 115 249

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 8 november 2021 in zaak R 771/2020-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing en terugverwijzing van de zaak naar het EUIPO;

of

wijziging van de bestreden beslissing door vaststelling dat met betrekking tot het merk VITA-MIN MULTIPLE SPORT voor de waren van klasse 5 van de classificatie van Nice geen absolute weigeringsgrond voor de inschrijving op grond van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van de Uniemerkverordening bestaat in de vorm van het ontbreken van onderscheidend vermogen of de beschrijvende aard van het teken;

verwijzing van het EUIPO in de kosten van de procedure volgens de voorschriften.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) nr. 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 7, lid 3, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 103, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen en van het rechtszekerheidsbeginsel


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/51


Beroep ingesteld op 7 januari 2022 — Wajos/EUIPO (Vorm van een fles)

(Zaak T-10/22)

(2022/C 84/72)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Wajos GmbH (Dohr, Duitsland) (vertegenwoordigers: N. Böhmer en J. Schneiders, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor driedimensionaal Uniemerk (Vorm van een fles) — inschrijvingsaanvraag nr. 14 886 097

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 21 oktober 2021 in zaak R 2958/2019-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van het gezag van gewijsde;

schending van artikel 7, lid 1, onder e), van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/52


Beroep ingesteld op 10 januari 2022 — Motel One/EUIPO — Apartment One (APART MENT ONE SLEEP CLEVER.)

(Zaak T-15/22)

(2022/C 84/73)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Motel One GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Hartmann, S. Fröhlich en H. Lerchl, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Apartment One GbR (Grasbrunn, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk APART MENT ONE SLEEP CLEVER.– inschrijvingsaanvraag nr. 18 009 642

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 20 oktober 2021 in zaak R 564/2021-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/53


Beroep ingesteld op 8 januari 2022 — Tóth/Commissie

(Zaak T-17/22)

(2022/C 84/74)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Bertalan Tóth (Pécs, Hongarije) (vertegenwoordigers: Á. Baratta en B. Czudar, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Nietigverklaring van het besluit van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) waarbij het OLAF heeft geweigerd verzoeker toegang te verlenen tot het document “Rapport final de l’Office européen de lutte antifraude (OLAF) OF/2015/0034/B4 relatif aux activités d’éclairage public de Élios Innovatív Zrt.” door niet binnen de in artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1049/2001 (1) gestelde termijn te beslissen op verzoekers confirmatief verzoek om toegang;

verwijzing van verweerster in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan.

1.

Schending van de motiveringsplicht

Het OLAF heeft zijn motiveringsplicht geschonden door — zonder afdoende motivering — de toegang te weigeren tot het document “Rapport final de l’Office européen de lutte antifraude (OLAF) OF/2015/0034/B4 relatif aux activités d’éclairage public de Élios Innovatív Zrt.”.

2.

Onrechtmatigheid van de afwijzing van het verzoek om toegang

Het OLAF heeft het verzoek om toegang afgewezen zonder een beroep te doen op een van de in artikel 4 van verordening nr. 1049/2001 genoemde uitzonderingen die de afwijzing van een verzoek om toegang rechtvaardigen.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).


21.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/53


Beroep ingesteld op 10 januari 2022 — Nemport Liman İşletmeleri Ve Özel Antrepo Nakliye Ticaret/EUIPO — Newport Europe (NEMPORT LİMAN İŞLETMELERİ)

(Zaak T-18/22)

(2022/C 84/75)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Nemport Liman İşletmeleri Ve Özel Antrepo Nakliye Ticaret AŞ (Izmir, Turkije) (vertegenwoordiger: V. Martín Santos, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Newport Europe BV (Moerdijk, Nederland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk NEMPORT LİMAN İŞLETMELERİ — inschrijvingsaanvraag nr. 18 101 775

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 11 november 2021 in zaak R 562/2021-4

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen zodat de inschrijving van het betrokken merk volledig wordt toegestaan;

verzoekster/interveniënte en/of het EUIPO verwijzen in de kosten die verzoekende partij voor het Gerecht heeft gemaakt in verband met dit beroep, alsmede in alle proceskosten in verband met de beslissingen van het EUIPO.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.