ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 61

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

65e jaargang
4 februari 2022


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Comité van de Regio's

 

146e zitting van het CvdR (hybride via Interactio), 12.10.2021-14.10.2021

2022/C 61/01

Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over de jaarlijkse regionale en lokale barometer van de EU 2021

1

2022/C 61/02

Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over de COP26 en mondiale en lokale allianties voor klimaatactie

5

 

ADVIEZEN

 

Comité van de Regio's

 

146e zitting van het CvdR (hybride via Interactio), 12.10.2021-14.10.2021

2022/C 61/03

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — EU-strategie voor de rechten van het kind en de Europese kindergarantie

9

2022/C 61/04

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Daadwerkelijke betrokkenheid van de lokale en regionale overheden bij de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s voor de periode 2021-2027

15

2022/C 61/05

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over een terrorismebestrijdingsagenda voor de EU: anticiperen, voorkomen, beschermen en reageren

21

2022/C 61/06

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Bescherming van geografische aanduidingen voor industriële en ambachtelijke producten in de Europese Unie

26

2022/C 61/07

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de nieuwe consumentenagenda: de weerbaarheid van de consument versterken met het oog op duurzaam herstel

30

2022/C 61/08

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025

36


 

III   Voorbereidende handelingen

 

Comité van de Regio's

 

146e zitting van het CvdR (hybride via Interactio), 12.10.2021-14.10.2021

2022/C 61/09

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de Europese digitale identiteit

42


NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Comité van de Regio's

146e zitting van het CvdR (hybride via Interactio), 12.10.2021-14.10.2021

4.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 61/1


Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over de jaarlijkse regionale en lokale barometer van de EU 2021

(2022/C 61/01)

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

gezien zijn verslag over de “Jaarlijkse regionale en lokale barometer 2021”, gebaseerd op een inclusieve, feitelijke en empirisch onderbouwde aanpak, waarbij meerdere partners en instellingen zijn betrokken;

overwegende dat het verslag bedoeld is om over de regionale en lokale dimensie van de Staat van de Unie na te denken en de politieke besluitvormers op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau informatie te verstrekken over de meest dringende uitdagingen voor het komende jaar en in verband daarmee een aantal cruciale aanbevelingen te formuleren;

overwegende dat lokale en regionale overheden niet alleen het voortouw hebben genomen bij de bestrijding van de pandemie maar ook als eersten maatregelen hebben genomen om de burgers en het bedrijfsleven te ondersteunen en een geleidelijk en duurzaam herstel voor te bereiden;

overwegende dat uit het barometerverslag 2020 is gebleken dat de uiteenlopende gevolgen van de COVID-19-crisis bijzonder asymmetrisch waren — en nog steeds zijn — en een sterke territoriale dimensie hebben, en dat er onmiskenbaar behoefte is aan meer genuanceerd inzicht in de manier waarop de pandemie de lokale en regionale ontwikkeling beïnvloedt;

1.

beklemtoont dat de COVID-19-pandemie en de talloze gevolgen daarvan onze democratie en de veerkracht van onze samenlevingen zwaar hebben beproefd; dat geldt met name voor onze gezondheidsstelsels, die in sommige gevallen overbelast raakten; wijst erop dat niet alle EU-regio’s even zwaar gebukt gingen onder de gevolgen van de pandemie: grensregio’s en stedelijke gebieden bleken kwetsbaarder, terwijl plattelandsregio’s — waar de toegang tot gezondheidszorg over het algemeen slechter is — het relatief beter deden; dringt aan op meer strategische beleidsplanning en investeringen zodat werk kan worden gemaakt van een echte Europese gezondheidsunie en hamert erop dat de regionale gezondheidsstelsels bepalend zijn voor de veerkracht van de EU en er mede voor moeten zorgen dat de Unie in de toekomst beter is voorbereid op gezondheidscrises en voortvarender kan reageren; dringt erop aan, mede tegen de achtergrond van het door de Europese Commissie voor begin 2022 aangekondigde noodinstrument voor de interne markt, dat bij crises die gevolgen hebben voor de grensregio’s, ook wordt gekeken naar de gevolgen voor de Europese arbeidsmarkt en dat wordt gestreefd naar duurzame uitzonderingsregelingen voor alle grensarbeiders om ongerechtvaardigde lacunes in de bescherming te voorkomen;

2.

onderstreept dat de pandemie ook de veerkracht van onze economieën op de proef heeft gesteld. Achter het feit dat het bbp van de EU in 2020 met 6 % is gedaald, gaan grote regionale verschillen schuil die kunnen worden verklaard door de mate waarin de regio’s te maken kregen met beperkingen, maar ook door hun structurele kenmerken, zoals het aandeel werknemers in risicosectoren, het opleidingsniveau, het aantal micro-ondernemingen en de kwaliteit van het bestuur. Om steden en regio’s in staat te stellen optimaal te profiteren van “NextGenerationEU” en zich te concentreren op langetermijninvesteringen om deze structurele kenmerken te verbeteren, moet de geldigheidsperiode van de herstelmaatregelen worden verlengd tot 2024; het verhoogde medefinancieringspercentage voor de kortetermijnherstelmaatregelen moet nog een jaar langer blijven gelden en er moet worden gezorgd voor samenhang tussen de verschillende financieringsprogramma’s en regelgevende maatregelen;

3.

beklemtoont dat de combinatie van dalende inkomsten en stijgende uitgaven — het “schaareffect” — de begrotingen van de lokale en regionale overheden als nooit tevoren onder druk zet. Dit verschil wordt op circa 180 miljard EUR geraamd voor alle lokale en regionale overheden in de EU in 2020. Zo zijn de uitgaven met 124 miljard EUR gestegen, onder meer als gevolg van de maatregelen op het gebied van volksgezondheid en bedrijfsondersteuning, en zijn de inkomsten met 55 miljard EUR gedaald vanwege de geringere bedrijvigheid (wat neerkomt op minder inkomsten uit belastingen en vergoedingen). Dankzij aanzienlijke steun van de nationale overheid en de EU bleef de impact hiervan op de begrotingen van de lokale en regionale overheden binnen de perken, maar dit effect verschilt sterk van lidstaat tot lidstaat en de lokale en regionale overheden zullen ook in 2021 en daarna nog steun nodig hebben. Een en ander was ook van invloed op de budgettaire stabiliteit en de budgettaire autonomie in ruimere zin, wat gevolgen kan hebben voor de efficiëntie van de openbare dienstverlening. Bij de herziening van het Europees kader voor economische governance — dat momenteel onvoldoende rekening houdt met het onderscheid tussen lopende uitgaven en uitgaven voor duurzame/langetermijninvesteringen — moet meer recht worden gedaan aan de behoeften van de lokale en regionale overheden. Met name moet een gulden regel voor duurzame overheidsinvesteringen worden vastgesteld waarbij de netto-overheidsinvesteringen buiten beschouwing worden gelaten bij de berekening van begrotingstekorten;

4.

herhaalt dat de lokale en regionale overheden moeten worden betrokken bij de evaluatie en uitvoering van de faciliteit voor herstel en veerkracht, en met name de belangrijkste operationele instrumenten daarvan, te weten de nationale herstel- en veerkrachtplannen. Al in de eerste editie van de barometer werd de vrees geuit dat deze betrokkenheid beperkt zou blijven, en inderdaad heeft slechts een handvol lidstaten details verstrekt over de betrokkenheid van de lokale en regionale overheden bij hun raadplegingsproces of de rol van de lokale en regionale overheden op elk beleidsterrein systematisch beschreven. Dit gebrek aan betrokkenheid is zorgwekkend, aangezien de lokale en regionale overheden belangrijke aanjagers van overheidsinvesteringen zijn en de doelstellingen van de herstel- en veerkrachtfaciliteit in het licht van de verdeling van de bevoegdheden juist van bijzonder belang zijn voor lokale en regionale overheden; stelt dat de wijze waarop de nationale plannen voor herstel en veerkracht zijn opgesteld en de lokale en regionale overheden daarbij werden betrokken het gevoel van verantwoordelijkheid voor de herstelplannen niet ten goede komt. Veel landspecifieke aanbevelingen werden niet opgevolgd omdat de lokale en regionale overheden zich niet verantwoordelijk voelen en onvoldoende worden betrokken bij het Europees Semester;

5.

benadrukt dat de nationale herstel- en veerkrachtplannen ook een uitgelezen kans zijn om het groene herstel in een stroomversnelling te brengen. Meer dan de helft van de kernthema’s van de Green Deal komt ten volle aan bod in de nationale herstel- en veerkrachtplannen die in een recente CvdR-studie onder de loep werden genomen, en gemiddeld gaat 41 % van het budget van deze plannen naar de groene transitie. Aangezien 75 % van de EU-burgers in stedelijke gebieden woont (die het grootste deel van de broeikasgasemissies veroorzaken) en een snel groeiend aantal lokale en regionale overheden heeft toegezegd actie te zullen ondernemen, spelen de lokale en regionale overheden een voortrekkersrol op het gebied van klimaatactie. Deze overheden moeten dan ook ten volle worden betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van initiatieven in het kader van de Green Deal, met name op beleidsterreinen zoals renovatie van gebouwen, duurzame mobiliteit en stedelijke vergroening. Ook verkeren zij in de juiste positie om te zorgen voor een consistent gebruik van de herstelfondsen en de ESI-fondsen (met inbegrip van het Cohesiefonds en het EFRO);

6.

onderstreept dat beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, alsook milieubehoud en -herstel, de sleutel zijn tot veerkrachtigere en duurzamere samenlevingen en economieën, aangezien de gevolgen van de COVID-19-pandemie en de impact van de klimaatverandering en de aantasting van het milieu sterk variëren, afhankelijk van de specifieke geografische, economische en sociale kenmerken van de Europese regio’s; wijst er nogmaals op dat klimaat- en milieumaatregelen pas zoden aan de dijk zullen zetten als het beginsel van multilevel governance voor de volle 100 % wordt toegepast en roept de Commissie en de lidstaten op om het subnationale niveau ten volle te betrekken bij het Europese “Green Deal”-beleid; wijst erop dat klimaatverandering en biodiversiteit wereldwijde uitdagingen zijn en dat er in 2021 beslissende vooruitgang zou kunnen worden geboekt op het gebied van wereldwijde gecoördineerde klimaatmaatregelen en de formele erkenning van de inbreng van de lokale en regionale overheden, met name tijdens de COP26 van het UNFCCC en de COP15 van het VBD van de VN. Het CvdR zal nagaan of het mogelijk is om samen met bijvoorbeeld de Europese Commissie, het UNDRR en het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek een “Platform voor regionale veerkracht” op te richten. Dit platform zou zich bezighouden met het verzamelen van gegevens en in kaart brengen van beste praktijken om de lokale en regionale overheden te helpen hun veerkracht te vergroten, zodat zij beter het hoofd kunnen bieden aan toekomstige crises, bijvoorbeeld als gevolg van natuurrampen of de klimaatverandering, en aan gezondheidscrises;

7.

betreurt dat het werkloosheidspercentage in 2020 in de meeste NUTS 2-regio’s van de EU is gestegen, vooral bij jongeren, en dat na meerdere jaren op rij waarin de situatie erop vooruitging. Om ervoor te zorgen dat bij het “nieuwe normaal” op het gebied van werken, wonen en reizen in de EU niemand buiten de boot valt, is een diepgaande discussie nodig over economische, sociale en territoriale cohesie alsook over cohesie als Europese waarde. De sociale top en het sociaal engagement van Porto moeten het pad effenen voor de versterking van de sociale dimensie van de EU en al het mogelijke moet worden gedaan om de doelstellingen voor 2030 te halen. Er moeten specifieke maatregelen voor risicogroepen worden uitgewerkt. Zo moeten alle jongeren toegang hebben tot Erasmus+ en moet elke jonge Europeaan beschikken over “een minimum aan kwalificaties en vaardigheden” die in alle lidstaten worden erkend;

8.

wijst erop dat dit “nieuwe normaal” ook voordelen heeft: met de pandemie is namelijk ook de digitale transitie in een stroomversnelling terecht gekomen. Wel is er in de meeste EU-lidstaten een enorme digitale kloof tussen stad en platteland wat betreft infrastructuur, internetgebruik en gebruik van e-overheidsdiensten, en is de technologiesector sterk geconcentreerd in specifieke regio’s van de EU. Duurzaam herstel is alleen mogelijk als deze digitale kloof wordt overbrugd met behulp van brede strategieën waarbij alle bestuursniveaus betrokken zijn. De pandemie heeft de waarde van digitale connectiviteit aangetoond en duidelijk gemaakt dat er behoefte is aan digitale cohesie, een concept dat op gelijke voet moet komen te staan met economische, sociale en territoriale cohesie. In dit verband is het van essentieel belang om op lokaal en regionaal niveau een solide en uitgebreide dataset te creëren om de digitale doelstellingen van het digitaal kompas 2030 te vertalen naar het subnationale niveau, rekening houdend met de rol van lokale en regionale overheden in de digitale transformatie. Deze bindende digitale doelstellingen moeten terug te vinden zijn in het uitvoeringsverslag van de Europese Commissie over de langetermijnvisie voor plattelandsgebieden;

9.

zou graag zien dat de rol van de lokale en regionale overheden bij de integratie van vluchtelingen en migranten wordt versterkt. Migratie en integratie zijn mondiale uitdagingen die ook lokaal moeten worden aangepakt; veel lokale en regionale overheden spelen dan ook een actieve rol bij de opvang en integratie van vluchtelingen en migranten: zij zorgen voor de broodnodige stedelijke infrastructuur en diensten, zoals betaalbare en sociale huisvesting, kwaliteitsonderwijs en gezondheidszorg. Daarom moet in overleg met de lokale en regionale overheden een bottom-upbenadering worden uitgewerkt voor het beleid inzake de opvang en integratie van migranten, zodat de maatregelen niet losstaan van de situatie van de gastgemeenschappen. Bovendien moeten de lokale en regionale overheden vlotter toegang krijgen tot financiële steun en moeten gemeenten die deelnemen aan het herplaatsingsprogramma van de EU en/of hun eigen integratieprojecten opzetten rechtstreekse financiering kunnen krijgen;

10.

stelt met bezorgdheid vast dat de betrekkingen tussen het Verenigd Koninkrijk (VK) en de EU in het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst geen territoriale “diepgang” hebben. Het CvdR staat klaar om mee te werken aan een positieve agenda voor territoriale samenwerking met de lokale en regionale overheden in het VK, waarbij een nieuwe koers zou worden uitgezet en verder zou worden gekeken dan het institutionele kader van de samenwerkingsovereenkomst. In dit verband zijn verschillende concrete initiatieven mogelijk, zoals een wijziging van de verordening betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), zodat gemakkelijker EGTS’en met het VK kunnen worden opgericht, of het verlenen van specifieke steun ter verbetering van de administratieve capaciteit van overheidsinstellingen die samenwerkingsprojecten met partners uit het VK willen aangaan. Voorts is het van cruciaal belang dat wordt toegezien op de betrokkenheid van de lokale en regionale overheden bij de uitvoering van de reserve voor aanpassing aan de brexit, zodat kan worden nagegaan of de territoriale effecten van de terugtrekking van het VK uit de EU worden opgevangen;

11.

onderstreept dat volgens de allereerste CvdR-enquête onder meer dan een miljoen op subnationaal niveau gekozen politici, bijna twee derde van de lokale politici (64 %) meent dat regio’s, steden en dorpen onvoldoende wegen op de EU-beleidsvorming. Europa zou dan ook in democratisch en ecologisch opzicht veerkrachtiger uit de COVID-19-crisis tevoorschijn kunnen komen als actieve subsidiariteit formeel erkenning krijgt en wordt toegepast, zodat maatregelen worden genomen op het niveau dat maximale toegevoegde waarde zal opleveren voor de burgers en de besluitvorming gecoördineerd en doeltreffend kan verlopen;

12.

wijst erop dat de conferentie over de toekomst van Europa moet worden aangegrepen om het huis van de Europese democratie te verstevigen. Steden en regio’s spelen een sleutelrol bij de ontwikkeling en toepassing van praktijken van de participatie- en overlegdemocratie, die de representatieve democratie aanvullen en versterken, en zijn daarmee van vitaal belang om het vertrouwen van de burger in de democratische besluitvorming te vergroten; de EU-instellingen zouden de conferentie dan ook moeten aangrijpen om innovatieve maatregelen (zoals het interactieve meertalige digitale platform en de burgerpanels) te testen die mogelijk vaste onderdelen van de EU-besluitvormingsprocedures kunnen worden, en een beter beeld te krijgen van de behoeften van de lokale en regionale overheden; tegelijk moet ook worden nagedacht over de noodzaak van verdragswijzigingen;

13.

onderstreept dat de ontwikkeling van regio’s grotendeels afhangt van de kwaliteit van hun fysieke connectiviteit en wijst er in dit verband op dat het spoorvervoer een cruciale schakel is in de aanpak van de problemen van afgelegen en minder ontwikkelde regio’s die niet zijn aangesloten op het openbaar vervoer, en dan ook moet worden bevorderd; benadrukt dat de integratie tussen milieuvriendelijke, innovatieve en veilige vervoerswijzen moet worden versterkt; erkent dat regionale luchthavens van bijzonder belang zijn voor de territoriale cohesie van dunbevolkte, afgelegen of minder ontwikkelde EU-regio’s en onderstreept dat mondiale uitdagingen alleen gezamenlijk kunnen worden aangepakt en dat de EU-regio’s en steden daarom ook verder moeten kijken dan de EU;

14.

meent dat de 1 miljoen regionaal en lokaal gekozen EU-politici over goede papieren beschikken om het Huis van de Europese Democratie te versterken en merkt op dat uit de meest recente CvdR-enquête blijkt dat een overgrote meerderheid van deze politici ervan overtuigd is dat het de democratie in de EU ten goede zal komen als zij nauwer bij een en ander worden betrokken;

15.

draagt zijn voorzitter op om de jaarlijkse regionale en lokale barometer 2021 en deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitters van het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Europese Raad, alsook aan de staatshoofden van de 27 EU-lidstaten, en moedigt regionale en lokale gekozen politici in Europa aan om het verslag onder de aandacht van de burgers en de lokale media te brengen.

Brussel, 13 oktober 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


4.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 61/5


Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over de COP26 en mondiale en lokale allianties voor klimaatactie

(2022/C 61/02)

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

1.   

is ernstig bezorgd over de bevindingen in het jongste IPCC-verslag “Climate Change 2021 — The Physical Science Basis” (1), waarin wordt bevestigd dat dringend doeltreffende en brede strategieën moeten worden opgezet om de doelstelling van het akkoord van Parijs te bereiken, namelijk de opwarming van de aarde beperken tot ruim onder de 2 graden, en bij voorkeur onder de 1,5 graad Celsius in vergelijking met het pre-industriële niveau, de klimaatverandering te bestrijden en de gevolgen van de klimaatverandering te verzachten en zich aan het evoluerende klimaat aan te passen;

2.   

benadrukt dat lokale en regionale overheden (LRO) 70 % van de maatregelen om de klimaatverandering te matigen, 90 % van het beleid inzake klimaataanpassing en 65 % van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen uitvoeren, wat goed is voor een derde van de overheidsuitgaven en twee derde van de overheidsinvesteringen in de EU. Als zodanig staan zij vooraan in de aanpak van de effecten van klimaatverandering op lokaal en regionaal niveau en in het vergroten van de weerbaarheid van hun gebieden tegen de klimaatuitdagingen;

3.   

herinnert eraan dat in de Overeenkomst van Parijs wordt erkend dat multilevel governance een belangrijke rol speelt in het klimaatbeleid en dat regio’s, steden en niet-overheidsactoren hierbij moeten worden betrokken; dringt erop aan dat dit beginsel op alle bestuursniveaus volledig in praktijk wordt gebracht om synergieën te ontwikkelen en bestaande kloven tussen nationaal, regionaal en lokaal beleid inzake klimaatverandering te dichten; benadrukt dat de stem van LRO in internationale onderhandelingen en initiatieven op het gebied van klimaatverandering beter gehoord wordt en is ingenomen met de bestaande initiatieven van netwerken van LRO en hun inbreng in de UNFCCC-zone van niet-overheidsactoren voor klimaatactie (Nazca); wijst op de cruciale rol van lokale en gemeentelijke overheden (LGMA) bij het wereldwijd samenbrengen van deze stemmen en de voortdurende versterking van een wereldwijd netwerk van subnationale overheden die bereid zijn om de klimaatverandering te bestrijden;

4.   

ziet dat steeds meer politiek relevante, democratisch gekozen subnationale actoren, zoals LRO, die als bestuurslaag het dichtst bij de burger staan, zich bezighouden met klimaatgovernance op mondiaal niveau, een tendens die volgens het CvdR een sleutelvoorwaarde is om de klimaatdoelstellingen te halen; het is daarom van groot belang dat de rol van deze vorm van governance van onderaf in het besluitvormingsproces formeel wordt erkend in het regelgevende kader van het UNFCCC;

5.   

wijst op de sleutelrol van het CvdR als institutionele vertegenwoordiger van meer dan een miljoen lokale en regionale leiders en netwerk van netwerken; meent dat deze unieke positie moet worden aangegrepen om het CvdR een grotere rol te laten spelen in de wereldwijde klimaatgovernance; roept het UNFCCC daarom op om een memorandum van overeenstemming op te stellen met het Europees Comité van de Regio’s, als institutionele vertegenwoordiger van Europese steden en regio’s, met bijzondere aandacht voor de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering in sectoren waar LRO al sterk bij de governance zijn betrokken, zoals energievoorziening en -vraag, mobiliteit en vervoer, landbouw, afvalbeheer, stedenbouw en gebouwen en overstromingsbeheer;

6.   

benadrukt dat de lopende activiteiten en toezeggingen van regio’s en steden een belangrijke rol moeten spelen bij de voorbereiding van en officiële zichtbaarheid moeten krijgen op de COP26 van het UNFCCC in Glasgow; roept het UNFCCC daarom op om samen te werken met het CvdR en andere relevante tegenhangers van de LGMA met het oog op de officiële erkenning van de bijdrage van subnationale overheden (d.w.z. regionaal en lokaal vastgestelde bijdragen (RLDC’s)) om de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen door steden, lokale overheden en regio’s wereldwijd officieel te erkennen, te controleren en aan te moedigen, daarbij uitgaand van de Verklaring van Edinburgh inzake biodiversiteit;

7.   

verzoekt het Britse COP26-voorzitterschap ervoor te zorgen dat de in verband met COVID-19 geplande sanitaire maatregelen niet-overheidsactoren in staat stellen een actieve rol te spelen bij de COP26-werkzaamheden in Glasgow; verzoekt de Europese Commissie in dit licht te zorgen voor voldoende deelname en betrokkenheid van de CvdR-delegatie, als onderdeel van de EU-delegatie voor de COP26; herhaalt zijn toezegging om met de EP-delegatie samen te werken;

8.   

benadrukt dat de ambitie van de Europese Green Deal om van Europa tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent te maken intern wordt ingevuld door duurzaamheidscriteria in al het EU-beleid te integreren en tegelijkertijd op mondiaal niveau het tempo te bepalen; onderstreept dat de Europese Green Deal en de lokale en regionale Green Deals instrumenten moeten zijn om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te bereiken, de VN-agenda voor 2030 en de SDG’s volledig uit te voeren, en een ambitieuze EU-bijdrage te leveren aan het mondiale kader voor biodiversiteit voor de periode na 2020, waarover een besluit zal worden genomen door de COP15 van het VBD van de VN (2). De Europese Green Deal moet niet alleen klimaatneutraliteit opleveren, maar ook economisch levensvatbaar zijn en mag consumenten en bedrijven niet met zware lasten en kosten opzadelen;

9.   

is er stellig van overtuigd dat de UNFCCC COP26 de gelegenheid biedt om vooruit te kijken en het pad te effenen voor een ambitieuze mondiale agenda voor 2050, waarbij de aanpak met SDG’s wordt aangevuld met de Overeenkomst van Parijs. De Europese Green Deal, die al rekening houdt met de systemische verbanden met tal van relevante beleidsterreinen, zou, mits naar behoren uitgevoerd, kunnen inspireren en motiveren tot een wereldwijde Green Deal;

10.   

roept de UNFCCC-partijen op om in de regels voor de wereldwijde inventarisatie een verplichting op te nemen voor de partijen om de LRO te raadplegen en te betrekken bij de opstelling van hun NDC’s; roept de partijen met name op om het subnationale niveau aan de hand van een gestructureerde nationale dialoog te betrekken bij de herziening van hun NDC’s in de aanloop naar de COP-vergaderingen;

11.   

benadrukt hoe belangrijk het is dat de EU met haar ambitieuze en inclusieve klimaatbeleid het voortouw neemt in het mondiale overleg, en erkent derhalve de Europese klimaatwet als een onloochenbaar signaal en engagement dat de Europese Unie in de voorhoede van de klimaatmaatregelen plaatst. In dit verband zou de EU de burgers niet nog meer van zich moeten vervreemden met een zware aanslag op hun huishoudbudget, dat vaak al hevig te lijden heeft onder de COVID-pandemie. Burgers en kleine bedrijven mogen niet opdraaien voor de kosten van ambitieuze beleidspakketten;

12.   

wijst er in dit verband op dat veel Europese regio’s al vóór de afkondiging van de klimaatnoodtoestand door het Europees Parlement een dergelijke toestand hadden uitgeroepen en hun eigen ambitieuze klimaatwetten al hadden ingevoerd; meent derhalve dat hun expertise een prominentere plaats moet krijgen in de mondiale klimaatdiplomatie;

13.   

dringt aan op een snellere aanpassing en uitvoering van de EU-missies inzake “aanpassing aan de klimaatverandering” en “klimaatneutrale steden” en andere relevante missies, zoals op het gebied van bodem, gezondheid en oceanen, zodra deze zijn goedgekeurd; roept de lokale en regionale overheden op hun eigen klimaataanpassings- en klimaatmitigatiestrategieën op te stellen om de bescherming en de veerkracht van lokale gemeenschappen en natuurlijke habitats te vergroten (3);

14.   

staat weliswaar volledig achter de ambitie van het EU-klimaatkader, maar dringt aan op concrete maatregelen om deze doelstellingen te onderbouwen en ervoor te zorgen dat geen enkele regio of burger wordt uitgesloten. Bijzondere aandacht en meer specifieke steun is nodig in het geval van steenkoolregio’s, koolstofintensieve regio’s, minder ontwikkelde regio’s en eilanden;

15.   

is verheugd over de start van de Conferentie over de toekomst van Europa en dringt erop aan dat de Europese Green Deal een centrale plaats inneemt, aangezien klimaatverandering, een rechtvaardige transitie en duurzame ontwikkeling rechtstreekse gevolgen hebben voor de economie, de volksgezondheid en het welzijn van de EU-burgers; is van oordeel dat het Europees klimaatpact in dit kader een cruciale rol kan spelen en kan uitgroeien tot een goede praktijk die wereldwijd navolging verdient;

16.   

is bereid om samen met de Europese Commissie, het Europees Parlement en andere betrokken organisaties een reeks burgerdialogen en een themadag over lokale klimaatactie te organiseren om de meerwaarde van de Europese Green Deal uiteen te zetten en verschillende lokale initiatieven voor het voetlicht te brengen. Tegelijkertijd herhaalt het zijn oproep aan de CvdR-leden om het goede voorbeeld te geven en lokale en regionale COP’s te bevorderen;

17.   

roept alle partijen bij het UNFCCC op om, in samenwerking met subnationale overheden en niet-overheidsactoren, een constructieve bijdrage te leveren aan het proces voorafgaande aan de COP26, door onder meer lokale adviesorganen, burgerconventies, lokale en regionale COP’s, alsmede semi-officiële instellingen, zoals lokale en regionale jongerenraden en parlementen, te bevorderen;

18.   

wijst op het belang van onderzoek en gegevensverzameling over voorspelde klimaatschommelingen in verschillende regio’s, en van klimaatmodellering en -effectbeoordelingen om een empirisch onderbouwd klimaatbeleid op te stellen dat ook het beginsel van technologische neutraliteit eerbiedigt. Het is zaak de interregionale samenwerking te versterken om de meest kwetsbare regio’s en groepen burgers bij te staan en te beschermen;

19.   

steunt de ontwikkeling van lokale wetenschappelijke platforms inzake klimaatverandering (die in verschillende regio’s al bestaan en als “lokale IPCC” fungeren) en hun inbedding in netwerken voor de uitwisseling van informatie om de samenwerking met wetenschappers te stimuleren en de besluitvorming van lokale gekozen bestuurders te ondersteunen;

20.   

benadrukt dat veel steden en regio’s ondanks hun ambitieuze acties nog steeds niet weten hoeveel broeikasgassen zij nu uitstoten en in het verleden hebben uitgestoten, noch beschikken over analyses van hun kwetsbaarheid voor de klimaatverandering, waardoor zij hun inspanningen moeilijk kunnen kwantificeren en vergelijken; verzoekt de Europese Commissie om, met name door volledig gebruik te maken van de lokale en regionale energieagentschappen, het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (GCO) en het Europees Energieagentschap (EMA), in overleg met de nationale diensten die broeikasgasinventarissen bijhouden, de LRO te ondersteunen bij de evaluatie en rapportage van hun emissies, en bij de ontwikkeling van klimaatactieplannen door middel van verbintenissen op lokaal en regionaal niveau, bijvoorbeeld bij hun streven om zich aan te sluiten bij het Burgemeestersconvenant, en hun inspanningen te erkennen door Europese fondsen ter beschikking te stellen;

21.   

is verheugd over de werkzaamheden van het UNFCCC inzake de inzet van hernieuwbare energie als voorwaarde voor een succesvolle klimaatbescherming; meent dat ambitieuze uitbreidingsdoelstellingen en -maatregelen alsook een grootschalige en decentrale infrastructuurplanning nodig zijn om in de nabije toekomst op grote schaal hernieuwbare energie te kunnen gebruiken;

22.   

verzoekt de Europese Commissie om samen met het CvdR na te gaan hoe regionale klimaatactieplannen kunnen fungeren als RLDC’s die lokale bijdragen leveren aan de klimaatovereenkomst van Parijs en officieel erkend kunnen worden als aanvulling op de nationaal bepaalde bijdragen (NDC’s), waarbij dubbele tellingen absoluut moeten worden vermeden; om te beginnen zouden de RLDC’s een integraal onderdeel moeten worden van de nationale energie- en klimaatplannen (NECP’s) door de verordening inzake de governance van de energie-unie te herzien;

23.   

steunt in dit verband het gemeenschappelijk rapportagekader van het mondiale Burgemeestersconvenant om te komen tot vergelijkbaarheid van lokale en regionale inspanningen en verzoekt de Europese Commissie om initiatieven als het Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie verder te ondersteunen en uit te breiden, zowel binnen als buiten de EU;

24.   

is van oordeel dat de lokale uitvoering van klimaatmaatregelen moet worden aangevuld en uitgebreid door het delen van informatie, leren van gelijken en rekening te houden met de diversiteit van gebieden; de netwerken en allianties van lokale en regionale actoren zijn essentieel om de kennis op regionaal, nationaal en mondiaal niveau te vergroten;

25.   

zal zijn samenwerking met mondiale, Europese en nationale verenigingen van lokale en regionale overheden, groepen belanghebbenden van regio’s en steden, nationale parlementen en andere actoren verder versterken;

26.   

is voorstander van interinstitutionele samenwerking en versterkte synergieën met zijn partners, bijvoorbeeld met de regionale parlementen via de Conferentie van Europese regionale wetgevende parlementen (Calre), het Regleg-initiatief van een groep regio’s met wetgevende bevoegdheden, het RegHub-netwerk en het netwerk van de Cohesiealliantie, de CvdR-campagne over de Europese Green Deal, met jonge gekozen politici (YEP’s) via zijn eigen desbetreffend programma, met regionale en lokale politici die belast zijn met Europe Direct-centra en met het proefproject “Bouwen aan Europa met lokale entiteiten” (BELE);

27.   

onderstreept de rol van financiering voor de uitvoering van klimaatdoelstellingen en de aanpassing aan de klimaatverandering en wijst erop dat lokale overheden moeten samenwerken met de particuliere sector en financiële instellingen om duurzame investeringen mogelijk te maken die stroken met de ambities van nuluitstoot, nulvervuiling en minimale afvalproductie en aanpassing aan de klimaatverandering; herhaalt zijn oproep om lokale en regionale overheden rechtstreeks toegang te geven tot EU-fondsen voor de Green Deal-projecten en stelt voor dat de Europese Commissie een specifiek klimaatinnovatieprogramma voor lokale overheden in het leven roept;

28.   

beschouwt de mondiale verstedelijking als een kernsector van het klimaat voor klimaatactie en –financiering (4); wijst, gezien de toenemende verstedelijking op de fundamentele rol van steden op weg naar klimaatneutraliteit, als proeftuinen voor innovatie en nieuwe benaderingen om de klimaatverandering te beperken en zich eraan aan te passen, met name op het gebied van ruimtelijke ordening, duurzame mobiliteit, betaalbare huisvesting en energie-efficiënte gebouwen; betuigt opnieuw zijn steun voor initiatieven die de aandacht vestigen op goede praktijken en kennisoverdracht, zoals de Horizon-missie “Climate Neutral Cities”, de partnerschappen in het kader van de stedelijke agenda enz.;

29.   

is van oordeel dat de Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS’en) en andere grensoverschrijdende structuren een belangrijke rol spelen bij het vergemakkelijken en bevorderen van grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking inzake aanpassing aan en beperking van de gevolgen van de klimaatverandering;

30.   

is ingenomen met de werkzaamheden van het UNFCCC inzake het verband tussen gender en klimaatbeleid (5) en roept de Europese Commissie op in dezelfde richting te werken; roept de internationale en Europese actoren op te investeren in genderanalyses en naar geslacht uitgesplitste gegevens om een volledig beeld te krijgen van de gevolgen van klimaatverandering voor alle kwetsbare groepen; ook moet gebruik worden gemaakt van genderbudgetteringstechnieken en moet voor alle genders en op alle niveaus worden gezorgd voor gelijke toegang tot deelname aan de beleidsvorming. In het licht hiervan schaart het CvdR zich achter de oproep voor een beter genderevenwicht in de EU- en nationale delegaties van de COP26;

31.   

herhaalt zijn oproep om overwegingen in verband met milieu en klimaatverandering beter tot uiting te laten komen in de externe betrekkingen van de EU en met name in haar handelsbeleid. Het benadrukt ook het belang van het delen van ervaringen onder gelijken op platformen voor territoriale samenwerking zoals Arlem en Corleap en via partnerschappen tussen steden. Klimaatverandering moet een strategische prioriteit in de diplomatie van de EU blijven, teneinde derde landen te steunen bij het vaststellen en uitvoeren van ambitieus beleid om klimaatneutraliteit te bereiken en de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs gestalte te geven;

32.   

meent dat een met de WTO verenigbaar mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens de wereldwijde transitie naar klimaatneutraliteit zou kunnen bevorderen en ziet voor de LRO een duidelijke rol weggelegd om via subnationale klimaatdiplomatie hieraan bij te dragen;

33.   

staat volledig achter de belangrijkste maatregelen die nationale regeringen en financiële instellingen moeten nemen als eerste vereiste voor lokale klimaatmaatregelen, zoals aangegeven in de Human Settlements Climate Action Pathway (6);

34.   

draagt zijn voorzitter op om deze resolutie aan de Europese Commissie, het Europees Parlement, het Sloveense voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie en de voorzitter van de Europese Raad te doen toekomen.

Brussel, 13 oktober 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Volledig verslag beschikbaar op https://www.ipcc.ch/report/ar6/wg1/downloads/report/IPCC_AR6_WGI_Full_Report.pdf

(2)  15e bijeenkomst van de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit.

(3)  COR-2021-01903, CvdR-advies “Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen — de nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering”.

(4)  Zowel “regelingen voor stedelijke CDM/emissiehandel” (artikel 6.4 betreffende marktmechanismen) als “duurzame, geïntegreerde stedelijke en territoriale ontwikkeling” (artikel 6.8 over niet-marktmechanismen) van de Overeenkomst van Parijs. Artikel 6 van de Overeenkomst van Parijs.

(5)  https://unfccc.int/gender

(6)  Partnerschap van Marrakesh voor mondiale klimaatactie, 2021.


ADVIEZEN

Comité van de Regio's

146e zitting van het CvdR (hybride via Interactio), 12.10.2021-14.10.2021

4.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 61/9


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — EU-strategie voor de rechten van het kind en de Europese kindergarantie

(2022/C 61/03)

Rapporteur:

Jari ANDERSSON (FI/EVP), lid van de gemeenteraad van Sastamala

Referentiedocumenten:

Voorstel voor een aanbeveling van de Raad tot invoering van een Europese kindergarantie

COM(2021) 137 final

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — EU-strategie voor de rechten van het kind

COM(2021) 142 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

merkt op dat lokale en regionale overheden een belangrijke rol spelen bij de levering van essentiële diensten en bij de bestrijding van armoede, en dat de Europese Commissie en de lidstaten ervoor moeten zorgen dat deze overheden worden betrokken bij de uitvoering van de mededeling over een EU-strategie voor de rechten van het kind en van het voorstel voor een aanbeveling van de Raad tot invoering van een Europese kindergarantie.

2.

Het CvdR heeft zich in het verleden uitgesproken over de rol van lokale en regionale overheden bij de bestrijding van kinderarmoede en de bevordering van de rechten van het kind.

3.

De lidstaten zijn goed op de hoogte van de wijze waarop de huidige Europese maatregelen ter bestrijding van kinderarmoede en ter bevordering van de rechten van kinderen op verschillende lokale en regionale bestuursniveaus worden uitgevoerd.

4.

Het CvdR zou in de toekomst graag willen deelnemen aan de dialoog over het kinder- en jongerenbeleid en aan de samenwerking tussen de Europese Commissie, de Raad van de Europese Unie, het maatschappelijk middenveld, kinderrechtengroepen en andere relevante belanghebbenden.

Algemene overwegingen

5.

Het CvdR is ingenomen met het voorstel van de Europese Commissie voor een aanbeveling van de Raad tot invoering van een Europese kindergarantie en de mededeling van de Commissie over een EU-strategie voor de rechten van het kind, die een impuls moeten geven aan de inspanningen van de lidstaten en van lokale en regionale overheden om kinderarmoede terug te dringen en de rechten van het kind te verbeteren, zodat de Unie, en ook regio’s en gemeenten/steden, billijker en inclusiever te werk gaan. Het subsidiariteitsbeginsel moet daarbij in acht worden genomen.

6.

Een kind is in de eerste plaats een kind, ongeacht zijn etnische afkomst, geslacht, nationaliteit, sociale en economische achtergrond, vaardigheden of woonplaats. Bij alle beleidsmaatregelen, processen en maatregelen die op welk niveau dan ook van invloed zijn op kinderen moet altijd op hun belangen worden gelet. De Europese Commissie en de lidstaten moeten erop toezien dat de rechten van het kind, zoals verwoord in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind dan wel het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aandacht krijgen en voorop worden gesteld in alle interne en externe beleidsmaatregelen, acties en programma’s van de EU die direct of indirect betrekking hebben op kinderen, en dat de samenhang in alle besluitvorming gewaarborgd is.

7.

Van jongs af aan dient elk kind recht te hebben op een passende levensstandaard en gelijke kansen, conform het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Een betere sociaal-economische integratie van kinderen en hun familie is essentieel om te voorkomen dat armoede en sociale achterstanden van de ene generatie aan de volgende worden doorgegeven. In dit verband is het van het allergrootste belang gezinnen adequate sociale en gezondheidsbescherming en -ondersteuning te bieden en ervoor te zorgen dat zij onderwijs van hoge kwaliteit kunnen genieten, een opleiding kunnen volgen en een baan kunnen vinden.

8.

De lidstaten moeten adequate en passende financiële steun verlenen, zodat het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 1989 naar behoren kan worden uitgevoerd, en doorgaan met het bestrijden van structurele ongelijkheden.

9.

Een gecoördineerd optreden van supranationale, nationale, regionale en lokale autoriteiten is van groot belang voor een doeltreffende uitvoering van de initiatieven van de Europese Commissie.

10.

Het is van belang om nauw samen te werken met lokale en regionale overheden, om de dialoog met lokale gemeenschappen aan te moedigen ter wille van een betere bescherming van de rechten van het kind, en om met EU-middelen op lokaal en regionaal niveau voorlichtings- en promotiecampagnes op te zetten die de samenleving in het algemeen en kinderen in het bijzonder een beter inzicht geven in hun rechten.

Kindergarantie

11.

Omwille van een goede bescherming van de rechten van kinderen moet armoede worden aangepakt en dient gezorgd te worden voor de sociale integratie van verschillende etnische groepen en gemarginaliseerde gemeenschappen. Armoede en sociale uitsluiting kunnen de toekomstige kansen van kinderen en hun gezinnen aanzienlijk verkleinen.

12.

De maatregelen die in dit verband worden getroffen moeten in de eerste plaats gericht zijn op de meest kansarme kinderen. Alle kinderen moeten toegang hebben tot hoogwaardig onderwijs, zodat zij zonder uitzondering dezelfde kansen krijgen om hun eigen potentieel te ontwikkelen.

13.

acht het zaak om goede praktijken ter bestrijding van kinderarmoede in kaart te brengen en ook om de toegang tot belangrijke diensten voor kinderen en de handhaving van kinderrechten te verbeteren. Wat dit betreft zouden lokale en regionale overheden moeten worden betrokken bij maatregelen om in de hele Unie voor meer bewustwording te zorgen en goede praktijken uit te wisselen, in welk verband internationale, nationale en regionale conferenties en studiebezoeken georganiseerd zouden kunnen worden.

14.

Het CvdR is ingenomen met het voorstel voor een EU-netwerk voor de rechten van het kind, dat zou moeten bestaan uit nationale vertegenwoordigers, internationale en niet-gouvernementele organisaties, vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden en kinderen. Dit netwerk moet de dialoog en het wederzijds leren tussen de EU en de lidstaten inzake kinderrechten verbeteren en de uitvoering, monitoring en evaluatie van de strategie ondersteunen.

15.

Het is een goede zaak dat de lidstaten waar het percentage kinderen voor wie armoede of sociale uitsluiting dreigt hoger is dan het EU-gemiddelde, 5 % van het ESF+ zullen moeten reserveren voor de bestrijding van kinderarmoede.

16.

Alle lidstaten, en niet alleen de lidstaten waar kinderarmoede het wijdst verbreid is, moeten voldoende middelen uittrekken om de aanbevelingen van de Europese kindergarantie handen en voeten te geven. Wat dit betreft zou financiële steun voor gezinnen met kinderen een goede manier kunnen zijn om kinderarmoede te bestrijden. Het doel moet zijn om met de kindergarantie, de faciliteit voor herstel en veerkracht, de structuurfondsen en nationale middelen een alomvattend investeringsklimaat voor Europese kinderen te ontwikkelen, zodat alle kinderen kunnen rekenen op een effectievere verlening van hoogwaardige en inclusieve diensten.

17.

Bedrijven en sociale ondernemingen kunnen een belangrijke rol spelen bij de tenuitvoerlegging van de Europese kindergarantie. Het is dan ook zaak te investeren in hun desbetreffende capaciteiten en ervoor te zorgen dat zij toegang hebben tot financiering en opleidingen in ondernemerschap. Ook de ontwikkeling van onderwijsinstellingen en socialebijstandsstelsels in minder ontwikkelde lidstaten door middel van EU-financiering is van essentieel belang voor de implementatie van de Europese kindergarantie.

18.

Het CvdR is ingenomen met de doelstellingen van de EU voor werkgelegenheid, vaardigheden en sociale bescherming, waaronder ook de doelstellingen inzake kinderarmoede vallen, en wijst erop dat de EU-instellingen, de nationale, regionale en lokale overheden en de sociale partners samen verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de pijler van sociale rechten.

19.

Het CvdR stemt in met het voorstel om voor elke lidstaat een nationale coördinator voor de kindergarantie (ombudspersonen voor kinderen e.d.) aan te wijzen, die over voldoende middelen en bevoegdheden moet beschikken om de strategie voor de rechten van het kind en de kindergarantie te kunnen bevorderen, coördineren en monitoren.

EU-strategie voor kinderrechten

20.

Het CvdR is ingenomen met het initiatief van de Commissie om een nieuwe, alomvattende strategie voor de rechten van het kind op te stellen.

21.

Europese lokale en regionale overheden zijn bij uitstek in staat om de rechten van kinderen te beschermen, te bevorderen dat ze opgroeien in een beschermende omgeving waarin ze gerespecteerd en goed behandeld worden en ervoor te zorgen dat zij gevrijwaard blijven van alle vormen van geweld, inclusief misbruik en verwaarlozing. De samenwerking tussen lokale en regionale overheden moet worden bevorderd en de EU moet steun verlenen aan een effectievere samenwerking tussen deze overheden, vooral wat de uitwisseling van goede praktijken betreft.

22.

De Commissie en de lidstaten zouden erop moeten toezien dat de EU-strategie voor de rechten van het kind naar behoren wordt gefinancierd en er zorg voor moeten dragen dat de interne en externe financieringsinstrumenten van de EU, alsook de nationale begrotingen, de tenuitvoerlegging van de prioriteiten van de strategie ondersteunen.

23.

Het CvdR stelt voor om in samenwerking met de lidstaten een routekaart en een nauwkeuriger tijdschema voor de uitvoering van het initiatief op te stellen en daarbij lokale en regionale overheden en gespecialiseerde instellingen op lokaal en regionaal niveau te betrekken.

Sociale bescherming

24.

Het is een goede zaak dat de Commissie de ontwikkeling en versterking van geïntegreerde kinderbeschermingsmaatregelen met een initiatief wil ondersteunen. Deze maatregelen zullen alle betrokken autoriteiten en organen ertoe aanzetten om beter samen te werken.

25.

De verantwoordelijke nationale autoriteiten moeten instaan voor sociale bescherming en voor diensten ter bescherming van kinderen en adolescenten die doeltreffend en toegankelijk zijn, om een veilige en inclusieve omgeving te creëren waarin ze goed worden behandeld, en zorgen voor preventieve maatregelen, vroegtijdige interventie en steun voor kwetsbare gezinnen.

26.

In het beleidskader van het volgende Europees Semester moet de situatie van kinderen de nodige aandacht krijgen.

27.

De lidstaten zouden er met inachtneming van het in artikel 165 VWEU verankerde subsidiariteitsbeginsel voor moeten zorgen dat alle kinderen gelijke toegang hebben tot hoogwaardige en inclusieve voor- en vroegschoolse educatie en opvang (ECEC), zodat de desbetreffende Barcelona-doelstellingen verwezenlijkt worden en ECEC verandert van een door de vraag gestuurde dienst in iets dat elk kind toekomt en dat als wettelijk en sociaal recht in de Europese wetgeving is verankerd.

Onderwijs

28.

Ook moeten de lidstaten ervoor zorgen dat ieder kind gelijke toegang heeft tot hoogwaardig onderwijs, ongeacht etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, nationaliteit, verblijfs- of immigratiestatus, geslacht of seksuele geaardheid. Verder zouden zij passende maatregelen moeten nemen om absenteïsme en vroegtijdig schoolverlaten te bestrijden en de oorzaken hiervan aan te pakken.

29.

Een minimumdrempel voor volledig betaald ouderschapsverlof en kinderbijslag is van groot belang. Ouderschapsverlof zou kunnen worden uitgesplitst in afzonderlijke rechten voor elk van beide ouders, en zou op flexibele wijze gebruikt moeten kunnen worden, ook als de kinderen al wat ouder zijn.

30.

Voor het onderwijs aan en het welzijn en de inclusie van alle kinderen is de kwaliteit van de basisopleiding en de bijscholing van leerkrachten, pedagogen en andere relevante professionals van cruciaal belang. Bovendien is er voor scholen en kinderdagverblijven een adequate, stabiele en op de behoeften toegesneden financiering nodig die ook de levensvatbaarheid van kleinere scholen in plattelandsgebieden waarborgt. Daarnaast kan gedacht worden aan onderwijssubsidies voor kinderen met een lage sociaal-economische status.

31.

Het voorkomen van toenemende verschillen in schoolkwaliteit binnen de lidstaten en binnen de EU is een belangrijke doelstelling.

32.

Het CvdR is ingenomen met het voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake blended leren voor hoogwaardig en inclusief basis- en middelbaar onderwijs, alsook met het initiatief “Pathways to School Success” van de Raad, dat onderwijsniveau en -prestaties minder afhankelijk moet maken van sociale, economische en culturele status. Het steunt het verzoek van de Europese Commissie aan de lidstaten om daadwerkelijk te zorgen voor gelijke toegang tot digitale apparaten en een snelle internetverbinding, digitale geletterdheid, toegankelijk online educatief materiaal en instrumenten voor alle kinderen. Daarnaast moet de strategie regelen dat kinderen die speciale behoeften hebben, in armoede leven, deel uitmaken van gemarginaliseerde gemeenschappen — zoals kinderen van migranten en Roma-kinderen — of in afgelegen en landelijke gebieden wonen de benodigde apparatuur en buitenschoolse ondersteuning krijgen. Voor digitale apparatuur voor deze kinderen zou de overheid financiële steun moeten bieden.

33.

Het CvdR pleit voor de ontwikkeling van goed uitgeruste “talentscholen”, vooral in regio’s met grote sociale problemen.

34.

Online leren mag nooit definitief in de plaats komen van contactonderwijs, zeker niet wanneer de toegang tot technologie beperkt is, aangezien contactonderwijs belangrijk is voor sociale interactie, hoogwaardig onderwijs en ontwikkeling.

35.

Het is belangrijk om er met behulp van subsidies voor te zorgen dat jongeren leren om zelfredzaam te zijn en dat leerkrachten opleidingen krijgen aangeboden.

36.

Er moet worden gezorgd voor goed werkende sociale diensten voor jongeren die niet langer onder de kinderbescherming vallen, zodat zij huisvesting, opleidingskansen en ondersteuning krijgen en een zelfstandig leven kunnen leiden, en aldus een plaats in de samenleving en op de arbeidsmarkt kunnen verwerven.

37.

Er zijn centra en gratis programma’s nodig voor getalenteerde kinderen die in moeilijke omstandigheden leven en graag willen leren.

38.

Onderwijsinstellingen zouden de capaciteit moeten hebben om basisdiensten te verlenen om ervoor te zorgen dat kinderen die deze onderwijsinstellingen bezoeken een goede lichamelijke en geestelijke gezondheid hebben.

Geweld van en tegen kinderen

39.

De Europese Unie, de lidstaten en de regio’s moeten meer doen om een einde te maken aan alle vormen van geweld en discriminatie waar kinderen de dupe van zijn, waaronder fysiek, seksueel, economisch en psychologisch geweld, misbruik, verwaarlozing, mishandeling en onlinegeweld, gedwongen huwelijken, handel in migrantenkinderen, foltering, eerwraak, VGV, incest, voortijdig schoolverlaten en het gebruik van kinderen als soldaten.

40.

Omwille van de samenhang bij de bescherming van kinderen tegen geweld, mensenhandel en misbruik zou in de EU-strategie voor de rechten van het kind rekening moeten worden gehouden met alle regelgevende en andere initiatieven die relevant zijn voor de rechten van het kind. Ook zou de Commissie een nauwkeurig tijdschema voor de betrokken voorstellen moeten publiceren en ervoor moeten zorgen dat de aanbevelingen naar behoren worden uitgevoerd.

41.

Het is van groot belang dat de EU en de lidstaten preventieve maatregelen uitwerken voor de bestrijding van alle vormen van geweld tegen kinderen, onder meer door te bevorderen dat ze goed worden behandeld en door een beschermende omgeving voor kinderen en adolescenten te creëren op alle gebieden waar ze zich ontplooien. Lokale en regionale overheden en op lokaal en regionaal niveau opererende gespecialiseerde instellingen moeten worden betrokken bij de ontwikkeling van preventieve maatregelen op nationaal niveau.

Gezondheid van kinderen

42.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie en de lidstaten nauwkeurige informatie over vaccinatie te bevorderen, zodat de mensen meer vertrouwen krijgen in de vaccinatiestrategie en de gezondheid van kinderen niet negatief wordt beïnvloed door de gevolgen van desinformatie.

43.

Het CvdR is ingenomen met de strategie voor herstel en veerkracht, die een snel en inclusief herstel na de coronapandemie als doel heeft.

44.

Het CvdR vindt dat er een specifieke evaluatie moet worden gemaakt van de gevolgen van de pandemie voor de geestelijke gezondheid van kinderen en adolescenten, dat er meer moet worden geïnvesteerd in geestelijke gezondheid en dat er strategieën moeten worden ontwikkeld om kinderen en adolescenten tegen psychische aandoeningen te beschermen.

Kinderrechten en migratie

45.

Er moet zorg worden gedragen voor een kindvriendelijk rechtsstelsel, met adequate en inclusieve procedures, dat tegemoetkomt aan de specifieke behoeften van kinderen. Ook is het zaak te garanderen dat de rechten van kinderen gehoord worden, dat de informatie is opgesteld in duidelijke, eenvoudige en voor kinderen begrijpelijke taal die op hun leeftijd, begripsvermogen en ontwikkelingsniveau is afgestemd, en dat waar nodig juridische bijstand kan worden verleend.

46.

Het CvdR is ingenomen met de toezegging van de Europese Commissie om de lidstaten te helpen met de ontwikkeling van doeltreffende en uitvoerbare alternatieven voor de detentie van kinderen tijdens migratieprocedures.

47.

Het is belangrijk om kinderen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld te ondersteunen door hun toegang tot sociale dienstverlening en geestelijke gezondheidszorg te vergemakkelijken, teneinde hun herstel en geestelijk welzijn te bevorderen. Bovendien moeten deze diensten worden ingezet tegen gewelddadig gedrag bij kinderen en moeten ze de re-integratie van jongeren die geweld hebben gepleegd, bevorderen.

48.

Is tegen detentie van kinderen louter en alleen omdat ze migrant zijn. Het beste belang van het kind dient te allen tijde voorop te staan.

49.

In elk stadium moeten kinderen onder nauwlettende supervisie staan van de bevoegde autoriteit en/of overheidsdienst, die hen dient te beschermen.

50.

Het CvdR is ingenomen met het voornemen van de Europese Commissie om kinderarbeid in de toeleveringsketens van EU-bedrijven uit te bannen, onder meer door middel van wetgeving inzake duurzame corporate governance. Het dringt aan op een verbod op de invoer van producten die door kinderhanden zijn gemaakt.

51.

Het CvdR acht het belangrijk om sociale inclusie te bevorderen en racisme en discriminatie jegens niet-begeleide migrantenkinderen en -jongeren te bestrijden.

Het recht van kinderen om te worden gehoord en te worden betrokken bij zaken en besluiten die van invloed op hen zijn

52.

Kinderen moeten er altijd voor kunnen kiezen om betrokken te worden bij besluiten die van invloed zijn op hun leven, op een wijze die aansluit bij hun leeftijd en geestelijke rijpheid, conform het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

53.

Er moeten maatregelen worden ontwikkeld om te voorkomen dat jongeren alcohol, tabak of drugs gaan gebruiken. Lokale overheden, onderwijsinstellingen en gespecialiseerde instellingen zouden daarbij moeten worden betrokken alsook bij het geven van voorlichting over de gevaren van alcohol-, tabaks- en drugsgebruik.

54.

Op alle niveaus is het belangrijk dat men zich meer bewust wordt van de rechten van kinderen en dat deze meer bij de besluitvorming worden betrokken.

55.

Het CvdR is ingenomen met het voorstel van de Europese Commissie om de inclusieve en systematische participatie van kinderen op lokaal, nationaal en EU-niveau te bevorderen en te verbeteren door middel van een nieuw EU-platform voor de participatie van kinderen.

56.

Het CvdR dringt er bij de lidstaten en de regio’s op aan om nieuwe maatregelen ten behoeve van de participatie van kinderen op lokaal, regionaal en nationaal niveau in te voeren, de bestaande maatregelen te verbeteren en hiervoor voldoende middelen uit te trekken.

57.

Het CvdR roept de Europese Unie en haar lidstaten op om de dialoog tussen nationale besluitvormers en jongeren nog meer te bevorderen. In dit verband stelt het voor om in samenwerking met lokale overheden gezamenlijke workshops te organiseren, met als doel om jongeren bij de besluitvorming te betrekken en kennis te nemen van hun standpunten over beleidsontwikkelingen die hen aangaan.

58.

Het CvdR is ingenomen met de recente aanstelling, overeenkomstig het voorstel van de Europese Commissie in haar EU-strategie voor jongeren 2019-2027, van de eerste Europese jongerencoördinator, Biliana Sirakova. Het dringt eens te meer aan op regelmatige vergaderingen tussen het CvdR en de jongerencoördinator en op formalisering van de samenwerking tussen het CvdR en deze coördinator (1).

CONCLUSIES

59.

Ten minste 5 % van de ESF+-middelen onder gedeeld beheer zou voor de ondersteuning van projecten in het kader van de Europese kindergarantie moeten worden bestemd en voor de totstandbrenging van een doeltreffend investeringsklimaat voor Europese kinderen, met een combinatie van EU-middelen en nationale middelen. Voor elke lidstaat zou een nationale coördinator voor de kindergarantie moeten worden aangesteld, met voldoende bevoegdheden om de strategie voor de rechten van het kind en de kindergarantie te bevorderen en te coördineren en om daarover verslag uit te brengen. Conform het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moeten kinderen altijd de mogelijkheid hebben om betrokken te worden bij besluiten die van invloed zijn op hun leven, en wel op een wijze die aansluit bij hun leeftijd en hun geestelijke rijpheid.

60.

De centrale rol van lokale en regionale overheden bij de bestrijding van kinderarmoede en de bescherming van kinderen tegen welke vorm van geweld dan ook, alsook hun cruciale rol bij het voorkomen van discriminatie en sociale uitsluiting, moeten erkend en in kaart gebracht worden. Die rol blijkt duidelijk uit de lokale maatregelen om de COVID-19-pandemie aan te pakken. Veel regio’s, steden en gemeenten hebben snel gereageerd om de impact op kinderarmoede te verzachten, bijvoorbeeld door op verschillende manieren voedselhulp te verlenen aan gezinnen in nood.

61.

De lidstaten en andere actoren zouden zich moeten voorbereiden op de vele uitdagingen die na de pandemie te verwachten zijn door de veranderde levensomstandigheden van kinderen en gezinnen. In het voorstel voor een Europese kindergarantie is voor lokale en regionale overheden een cruciale rol weggelegd bij het gericht verlenen van belangrijke diensten. Het is daarom van essentieel belang dat lokale overheden en regio’s als belangrijke partners worden betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van de kindergarantie, de bevordering van multilevel governance en de ontwikkeling van gezamenlijke verantwoordelijkheid en gecoördineerde strategieën op lokaal, nationaal en EU-niveau.

Brussel, 12 oktober 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  CvdR-advies “Het Europees Solidariteitskorps en een nieuwe EU-strategie voor jongeren”, COR-2018-03892-00-00-AC-TRA.


4.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 61/15


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Daadwerkelijke betrokkenheid van de lokale en regionale overheden bij de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s voor de periode 2021-2027

(2022/C 61/04)

Rapporteur:

Juraj DROBA (SK/ECR), voorzitter van het regiobestuur van Bratislava

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

wijst erop dat het cohesiebeleid, als het belangrijkste investeringsinstrument van de EU, in de eerste plaats erop gericht is de economische, sociale en territoriale verschillen tussen EU-regio’s terug te dringen en de structurele uitdagingen aan te pakken, zoals het scheppen van banen, bescherming van de bestaande banen, concurrentievermogen, economische groei en het aanpakken van de klimaatverandering, duurzame mobiliteit en sociale uitsluiting. Het benadrukt tegelijkertijd dat regio’s, steden en gemeenten verantwoordelijk zijn voor de algehele en duurzame ontwikkeling van hun grondgebied, en derhalve over de nodige financiële middelen moeten kunnen beschikken om deze taak tot een goed einde te brengen.

2.

De toegevoegde waarde van het cohesiebeleid van de EU gaat verder dan de aangetoonde positieve economische, sociale en territoriale impact, in de zin dat het beleid ook impliceert dat de lidstaten en de regio’s toegewijd zijn aan de versterking van Europese integratie.

3.

De EU-wetgeving inzake het cohesiebeleid vereist dat de lokale en regionale overheden bij alle fasen van de programmeringsperiode worden betrokken, van planning en uitvoering tot toezicht en evaluatie. Het CvdR is van mening dat deze overheden in het kader van de programmeringsprocedure volledig moeten worden betrokken bij het analyseren van de behoeften en het vaststellen van maatregelen ter voorbereiding van de partnerschapsovereenkomsten en de thematische operationele programma’s, teneinde de specifieke uitdagingen in de regio’s aan te pakken en de doelstellingen van het cohesiebeleid te verwezenlijken. Anders bestaat het gevaar dat de wijze waarop deze documenten worden samengesteld, niet beantwoordt aan de behoeften ter plaatse.

4.

De belangrijkste regels voor het betrekken van partners zijn vastgelegd in de Europese gedragscode inzake partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen (1) (Europese code), die geldig blijft voor de nieuwe programmeringsperiode.

5.

Strategische planning vormt de basis voor een succesvolle uitvoering van het cohesiebeleid. De belangrijkste documenten van dat beleid zijn de partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s waarin de strategische prioriteiten worden vastgelegd, met inbegrip van de financiële toewijzing en de voorgestelde maatregelen, die een sterke impact zullen hebben op de ontwikkeling van de regio’s in het komende decennium.

6.

Het CvdR dringt erop aan dat de belangrijkste strategische documenten voor de nieuwe programmeringsperiode onverwijld worden goedgekeurd, zodat de tenuitvoerlegging zo spoedig mogelijk van start kan gaan.

7.

Het CvdR is ingenomen met de belangstelling van het Sloveense voorzitterschap van de Raad van de EU om het thema partnerschap in de ESIF verder te verkennen met als doel de toepassing ervan te verbeteren, en is bereid tot samenwerking.

Toepassing van de beginselen van partnerschap en multilevel governance

8.

Het partnerschapsbeginsel en het model van meerlagig bestuur, die gestoeld zijn op een versterkte coördinatie tussen publieke overheden, economische en sociale partners en maatschappelijke organisaties, kunnen effectief bijdragen tot een betere communicatie over de doelstellingen en resultaten van EU-beleid.

9.

De partnerschapsbenadering is een participatief en collectief proces waarbij overheidsinstanties op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau betrokken zijn, evenals relevante sociaaleconomische partners en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld.

10.

Toepassing van de beginselen van partnerschap en multilevel governance helpt om de behoeften beter in kaart te brengen en draagt bij tot een sterkere collectieve inzet voor de verwezenlijking van de doelstellingen, een grotere eigen verantwoordelijkheid van de betrokken partners en een betere complementariteit met andere instrumenten. Het helpt ook om de steun voor het gemeenschappelijke Europese project te versterken door te communiceren hoe het cohesiebeleid bijdraagt tot het oplossen van lokale problemen, de EU dichter bij de burgers brengt en het democratisch tekort verkleint.

11.

Een grondige analyse van het grondgebied door de lokale en regionale overheden vormt de basis voor een goede opzet van de programma’s. Bovendien draagt samenwerking tussen belanghebbenden op verschillende bestuursniveaus bij tot betere synergieën tussen hun beleid, en worden overlappingen of tegenstrijdige benaderingen in een bepaald gebied hiermee voorkomen.

12.

Regionale en lokale overheden beschikken reeds over een schat aan ervaring met de voorbereiding en uitvoering van verschillende programmeringsperiodes, waarop moet worden voortgebouwd of waarover tijdig overeenstemming moet worden bereikt overeenkomstig het partnerschapsbeginsel, om de nieuwe programmeringsperiode beter vorm te geven. Uit hun ervaring blijkt echter ook dat de naleving van de beginselen van partnerschap en multilevel governance van EU-lidstaat tot EU-lidstaat verschilt en dat de processen van de centrale overheidsdiensten niet altijd even inclusief zijn.

13.

In het algemeen wordt formeel partnerschap toegepast in gedecentraliseerde staten of deelstaten met reeds lang bestaande samenwerkingsmechanismen, maar er blijft ruimte voor verbetering; de rol van lokale en regionale overheden in kleinere unitaire staten is daarentegen vaak beperkt. Tegelijkertijd overheerst in veel landen het gevoel dat hoe verder regio’s, steden en gemeenten van de hoofdstad gelegen zijn, hoe zwakker hun rol is bij de voorbereiding van de programmeringsperiode. Het CvdR roept alle EU-lidstaten op ervoor te zorgen dat multilevel governance op de juiste wijze wordt toegepast, zodat alle lokale en regionale overheden er baat bij hebben.

14.

Het CvdR is uiterst bezorgd over het feit dat het partnerschapsbeginsel niet in alle lidstaten naar behoren kan worden toegepast. Uit de onderhandelingen over partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s is gebleken dat, hoewel de lokale en regionale overheden in de meeste gevallen werden geraadpleegd, hun betrokkenheid niet betekent dat er sprake was van een volwaardig partnerschap zoals vastgelegd in de Europese gedragscode inzake partnerschap.

15.

Het CvdR is bezorgd over de beperkte vooruitgang die sommige lidstaten hebben geboekt met het openstellen van ruimten voor dialoog en communicatie met het oog op de vaststelling van de regionale strategiedocumenten voor de programmeringsperiode 2021-2027; zij weten zelfs nog niet welke financiële middelen uit de structuurfondsen beschikbaar zullen zijn voor de uitvoering van operationele programma’s.

16.

Het CvdR is bezorgd over de belangrijkste bevindingen van een studie (2) waaruit blijkt dat de betrokkenheid van de partners bij de voorbereiding van de nieuwe programmeringsperiode slechts licht is verbeterd ten opzichte van de programmeringsperiode 2014-2020, en dat de manier waarop het partnerschap wordt uitgevoerd slechts licht is veranderd, waardoor het potentieel ervan niet volledig wordt benut. Ook maakt het zich zorgen over de vaststelling dat te veel lokale en regionale overheden alleen maar bij openbare raadplegingen betrokken zijn en geen directere rol spelen bij het opstellen van strategische documenten. In landen waar partnerschappen niet echt van de grond komen en alleen maar voor de schijn worden aangegaan, zou de Commissie ook mee moeten helpen zoeken naar manieren om het partnerschapsbeginsel op de juiste wijze ten uitvoer te leggen.

17.

Het CvdR roept de Commissie en de lidstaten op om de aantrekkelijkheid van financiering in het kader van het EU-cohesiebeleid te vergroten via verdere vereenvoudiging en terugdringing van overregulering, en om te overwegen de complexiteit van verordeningen en richtsnoeren te verminderen en, waar passend, hun aantal terug te dringen.

18.

Het CvdR is van mening dat een volwaardig partnerschap niet kan worden opgelegd door een verordening of wetgevingshandeling, maar het resultaat moet zijn van een langetermijndialoog op basis van wederzijds vertrouwen en respect, de politieke cultuur en de oprechte wil van de betrokken partijen om de beste oplossingen te vinden voor het gebied in kwestie. Het wijst erop dat deze langdurige en op vertrouwen gebaseerde dialoog ook een duidelijk en betrouwbaar juridisch en operationeel kader vereist, waarvoor ook de Europese instellingen verantwoordelijkheid dragen.

19.

Het CvdR betreurt het dat de verordening inzake de faciliteit voor herstel en veerkracht niet de toepassing van de gedragscode vereist, maar alleen aanbeveelt dat de lokale en regionale overheden worden betrokken. Dit heeft ertoe geleid dat de nationale plannen voor herstel en veerkracht achter gesloten deuren en met een zeer geringe betrokkenheid en zonder een echte inbreng van lokale en regionale overheden zijn opgesteld, waardoor het absorptievermogen en de besteding van middelen in gevaar komt. Hierdoor worden lokale en regionale overheden de facto beschouwd als louter uitvoerende entiteiten van besluiten die door de lidstaten zijn genomen op gebieden waarvoor zij zelf bevoegd zijn.

20.

Het wijst erop dat het partnerschapspotentieel in een aantal landen onvoldoende wordt benut en niet in aanmerking wordt genomen, en dringt erop aan dat wordt gezocht naar voorbeelden van goede praktijken om belanghebbenden in staat te stellen een effectieve rol te spelen. Ook betreurt het dat regeringen in verschillende lidstaten niet openstaan voor nieuwe benaderingen om partners inspraak te geven en de vaste patronen uit het verleden blijven volgen, hetgeen de tenuitvoerlegging van een daadwerkelijk partnerschap belemmert. Wel is het ingenomen met het voornemen van de Europese Commissie om de Europese Groep voor partnerschapspraktijk (European Community for Practice on Partnership) nieuw leven in te blazen, met het oog op de uitwisseling van ervaringen en capaciteitsopbouw. Het is bereid actief bij te dragen aan dit initiatief.

21.

Het mobiliseren van belanghebbenden, het versterken van hun capaciteit en rekening houden met hun standpunten blijft de grootste uitdaging voor de tenuitvoerlegging van het partnerschap. Helaas zijn verschillende bezwaren die lokale en regionale overheden tijdens de vorige programmeringsperiode hebben geuit niet in aanmerking genomen, zodat de problemen om partners te mobiliseren blijven bestaan. Het CvdR verzoekt de Europese Commissie daarom de lidstaten te verplichten de redenen voor het niet in overweging nemen toe te lichten en concrete maatregelen voor te stellen om belanghebbenden in de nieuwe programmeringsperiode te mobiliseren en te versterken.

22.

Een doeltreffende opzet van multilevel governanceprocessen vereist niet alleen een verticale aanpak waarbij de verschillende bestuursniveaus betrokken zijn, maar ook een horizontale dimensie waarbij relevante sociaaleconomische partners, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld of de academische wereld worden betrokken.

23.

Lokale overheden voelen zich vaak ondervertegenwoordigd en spelen een kleine rol of worden niet gehoord in de voorbereidingsprocessen. Gezien het grote aantal gemeenten worden zij tijdens de onderhandelingen meestal vertegenwoordigd door hun overkoepelende organisaties, die derhalve een belangrijke rol spelen in het voorbereidingsproces. Binnen deze structuren moet echter worden gezorgd voor voldoende capaciteit ten behoeve van een efficiënte informatiestroom naar steden en gemeenten, zodat zij voldoende op de hoogte zijn van de lopende processen en deze via hun verenigingen kunnen beïnvloeden.

24.

Het CvdR benadrukt dat lokale en regionale overheden een leidende rol moeten spelen in de toezichtcomités voor operationele programma’s en dringt er bij de beheersautoriteiten op aan om ook lokale en regionale overheden volledig te betrekken bij de voorbereiding van Interreg-programma’s.

25.

De partnerschapsbeginselen zouden ook volledig moeten worden toegepast op nieuwe instrumenten, zoals het mechanisme voor een rechtvaardige transitie, de faciliteit voor herstel en veerkracht en andere nieuwe instrumenten die in het kader van NextGenerationEU worden gefinancierd. Het CvdR wijst op de grote impact die de faciliteit voor herstel en veerkracht zal hebben op het cohesiebeleid en waarschuwt voor het gevaar van mogelijke overlappingen en inconsistenties tussen deze instrumenten.

26.

Het CvdR dringt erop aan dat het partnerschapsbeginsel ook in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) daadwerkelijk wordt toegepast tijdens de opstelling en uitvoering van strategische plannen; in dit verband moet worden gezorgd voor een intensieve betrokkenheid van de lokale en regionale overheden, met name als het gaat om maatregelen in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo). Het onderstreept de kansen die de toepassing van het partnerschapsbeginsel in het GLB biedt, met name voor het vinden van synergieën tussen projecten die worden gefinancierd uit het EFRO en de tweede pijler van het GLB.

27.

Het CvdR benadrukt het belang van parallelle diplomatie door regionale en lokale overheden op Europees niveau en verzoekt de Europese Commissie de lokale en regionale overheden te betrekken bij de onderhandelingen over de vorm van de partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s; door argumenten naar voren te brengen op basis van harde gegevens en hun kennis van lokale problemen, kunnen deze overheden bijdragen tot een doeltreffender en realistischer prioriteitenstelling in de strategische documenten.

28.

Lokale en regionale overheden kunnen hun operationele programma’s zodanig vormgeven dat gendermainstreaming een prominente plaats krijgt, overeenkomstig artikel 16, onder f), van het Interinstitutioneel Akkoord en het streven van de Europese Commissie om gendermainstreaming in EU-programma's op te nemen en het plan om uiterlijk 1 januari 2023 een methode in te voeren voor de beoordeling van het gendereffect in effectbeoordelingen. Het CvdR roept de lidstaten en de lokale en regionale overheden op om hier in alle fasen van de programmering rekening mee te houden.

29.

Verschillen in de timing van de opstelling van nationale plannen voor herstel en veerkracht en partnerschapsovereenkomsten kunnen in sommige gevallen een doeltreffende institutionele coördinatie belemmeren en het zoeken naar synergieën bemoeilijken. De mogelijke voorrang van RRF-financiering ten opzichte van het cohesiebeleid, vanwege de noodzaak van snelle uitvoering en benutting, kan leiden tot minder activiteiten in de programmering en uitvoering van het cohesiebeleid 2027, wat verdere vertragingen en problemen met de benutting van cohesiemiddelen in de hand kan werken. Het CvdR waarschuwt voor het gevaar dat het herstel ongelijkmatig verloopt tussen de verschillende gebieden in Europa en dat de ongelijkheden toenemen wegens het ontbreken van een ruimtelijke aanpak bij de opstelling van door het RRF gefinancierde plannen. Het roept de Europese en de nationale autoriteiten dan ook op de partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s sneller voor te bereiden en de synergieën tussen de partnerschapsovereenkomsten en de nationale plannen voor herstel en veerkracht te versterken.

30.

Het is zaak dat de relevante documenten ruim op tijd vóór werkvergaderingen aan de lokale en regionale overheden worden toegezonden. Het CvdR betreurt dat de partners vaak zeer weinig tijd hebben om commentaar te leveren op documenten, en dringt er dan ook op aan dat de partners een passende termijn krijgen die in verhouding staat tot het belang van de desbetreffende documenten. De betrokkenheid van regionale en lokale overheden mag niet louter een formaliteit zijn en er moet altijd feedback worden gegeven over de gemaakte opmerkingen.

31.

De Europese Commissie dient nauwlettend toe te zien op de toepassing van het partnerschapsbeginsel, zowel in informele onderhandelingen met de lidstaten als bij de beoordeling van ontwerpteksten voor partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s. Ook zou de Commissie aanbevelingen moeten doen aan de lidstaten en de betrokken overheden om de partnerschapsprocessen te verbeteren.

32.

Het CvdR stelt voor om in samenwerking met het Sloveense voorzitterschap van de Raad van de EU een gezamenlijke workshop te organiseren over de betrokkenheid van lokale en regionale overheden en rekening te houden met hun standpunten, teneinde de voorbereiding en uitvoering van de cohesiebeleidsprogramma’s doeltreffender te maken. Ook stelt het voor dat het thema partnerschap in de ESIF aan bod komt in de context van het initiatief “betere regelgeving”, en dat het op de agenda van Raadszittingen wordt geplaatst, om de voordelen van daadwerkelijk partnerschap en multilevel governance bij de voorbereiding en uitvoering van cohesiebeleidsprogramma’s te benadrukken, door te laten zien dat deze aanpak bijdraagt tot de verwezenlijking van gemeenschappelijke beleidsdoelstellingen van de EU en daarom ook op andere beleidsterreinen moet worden toegepast.

Europese gedragscode voor partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen

33.

Het CvdR benadrukt het belang van de Europese gedragscode inzake partnerschap en de rol van het partnerschapsbeginsel voor het versterken van de collectieve inspanningen voor en het vergroten van de betrokkenheid bij het cohesiebeleid.

34.

De Europese gedragscode bevat gedetailleerde aanbevelingen voor de daadwerkelijke uitvoering van het partnerschap, rekening houdend met de specifieke behoeften op lokaal en regionaal niveau.

35.

Artikel 6 van de gedelegeerde verordening van de Commissie schrijft voor dat de partners evenwichtig moeten worden betrokken bij de opstelling van partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s, en dat de Europese gedragscode moet worden nageleefd. Het CvdR dringt er daarom bij de beheersautoriteiten en de centrale coördinerende instanties op aan deze vereisten volledig ten uitvoer te leggen en ervoor te zorgen dat betrokkenheid van de partners bij het overleg niet louter een formaliteit is.

36.

Overeenkomstig zijn beleidsprioriteiten voor 2020-2025 (3) is het CvdR voornemens nauwlettend toe te zien op de toepassing van de Europese gedragscode bij de opstelling van de partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s. Het verzoekt de Commissie om vóór de goedkeuring van de nationale partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s na te gaan of het partnerschapsbeginsel daadwerkelijk wordt toegepast.

37.

Het CvdR merkt op dat het partnerschapsbeginsel is vastgesteld in het kader van de Europese gedragscode voor de programmeringsperiode 2014-2020 en dus geen rekening houdt met de nieuwe instrumenten en de situatie sinds het uitbreken van de pandemie. Daarom dringt het er net als in eerdere adviezen op aan dat het partnerschapsbeginsel in de Europese gedragscode wordt versterkt.

38.

De regionale en lokale overheden moeten volledig worden betrokken bij de tussentijdse herziening van de programmeringsperiode 2021-2027. Dit omvat een CvdR-advies over de ervaringen met de uitvoering in de eerste jaren en de verwachtingen van de lokale en regionale overheden met betrekking tot de financiële middelen en de technische uitvoering voor de rest van de huidige programmeringsperiode. Verder zou dit kunnen resulteren in het opstellen van een studie naar de ervaringen met de toepassing van de aanbevelingen van de Europese gedragscode tien jaar na de invoering ervan, in 2024. Het CvdR moet worden betrokken bij het opstellen van de taakomschrijving van de studie. Ook moet het deze bespreken en worden betrokken bij het formuleren van aanbevelingen voor de follow-up van de conclusies ervan.

39.

De Europese Commissie zou de tenuitvoerlegging van de Europese gedragscode nauwlettend moeten volgen en evalueren en, indien het partnerschap onvoldoende wordt toegepast, deze moeten herzien op basis van voorbeelden van goede praktijken in de lidstaten. Het CvdR verzoekt de Europese Commissie rekening te houden met de aanbevelingen van dit advies en met de conclusies van de deskundigenworkshops, mocht de gedragscode worden herzien.

40.

Het CvdR beveelt aan dat de Europese Commissie, op basis van de verzamelde goede voorbeelden, de lidstaten verzoekt actieplannen op te stellen om de partnerschapsaanpak bij de uitvoering van en het toezicht op de lopende programmeringsperiode te verbeteren.

41.

Tegelijkertijd zou de Europese Commissie moeten overwegen een barometer voor de toepassing van partnerschappen op te zetten om het gebruik ervan te bevorderen.

Een plaatsgebonden aanpak

42.

Het CvdR benadrukt dat de betrokkenheid van lokale en regionale overheden bij het opstellen van partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s een essentiële voorwaarde is om strategisch te kunnen inspelen op de werkelijke behoeften van het betrokken gebied, en is van mening dat een doeltreffende uitvoering van partnerschappen en multilevel governance van essentieel belang is om beter te kunnen bepalen welke investeringsprioriteiten door de ESIF moeten worden gesteund. Voor een doeltreffende besteding van de investeringen is het van essentieel belang dat rekening wordt gehouden met de specifieke regionale en lokale kenmerken van het betrokken gebied, met inbegrip van de natuurlijke en demografische factoren die het gebied benadelen. Lokale en regionale overheden zouden ook moeten deelnemen aan de selectie van indicatoren en regionale toewijzingen, waarvan de omvang in overeenstemming moet zijn met de structurele problemen van het gebied. Vanwege de verschillen tussen en binnen de regio’s blijft het noodzakelijk te investeren in basisinfrastructuur die basisdiensten verleent op het gebied van milieu, vervoer, informatie- en communicatietechnologie, sociale diensten, gezondheidszorg en onderwijs.

43.

Regio’s, steden en gemeenten kennen hun grondgebied en hun belangrijkste uitdagingen om Europese doelstellingen zoals de Green Deal en mondiale agenda’s zoals de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken; zij zijn zich bewust van de sterke en zwakke punten van hun sociaaleconomische structuur (zoals problemen op het gebied van mobiliteit, milieu en duurzame transitie, klimaat, energietransitie, sociale inclusie en de bestrijding van ongelijkheid, onderwijs, digitalisering enz.) en zijn in staat om op basis van gegevens de verwachte impact van elke maatregel te meten en voorstellen te doen voor meer gerichte maatregelen of een herziening van bestaande maatregelen.

44.

De COVID-19-pandemie heeft eens te meer de belangrijke rol van lokale en regionale overheden aangetoond bij de uitvoering van de structuur- en investeringsfondsen. Ook heeft de pandemie het gebrek aan financiële middelen bij veel lokale en regionale overheden aan het licht gebracht. Het CvdR verwelkomt in dit verband de flexibiliteitsmaatregelen die de Europese Commissie in de CRII- en CRII+-pakketten heeft geïntroduceerd. Het verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen om het cofinancieringspercentage van 100 % met een jaar te verlengen, de N+3-regel te verlengen en de drempel voor de-minimissteun tijdelijk op te trekken, zodat lokale en regionale overheden in deze moeilijke tijden voldoende steun ontvangen.

45.

Een plaatsgebonden aanpak kan aanzienlijk bijdragen tot een duurzame groene en digitale transitie. Daarom beveelt het CvdR aan vaker territoriale effectbeoordelingen uit te voeren in het kader van de verschillende doelstellingen van het cohesiebeleid en die van de Europese Green Deal en de digitale strategie.

46.

Volgens het CvdR zou bij het aanpakken van territoriale uitdagingen een plaatsgebonden, geïntegreerde aanpak de voorkeur moeten krijgen boven een louter sectorale aanpak. Juist de nadelige gevolgen van de sectorale compartimentering en de verstikking van de belangen van de betrokkenen staan een alomvattende en geïntegreerde aanpak van probleemoplossing in de weg.

47.

Geïntegreerde territoriale strategieën voor regio’s en steden (gebaseerd op ITI’s en CLLD) bieden enorme mogelijkheden om de focus van nationale operationele programma’s positief te beïnvloeden, zodat zij rekening houden met de specifieke lokale en regionale uitdagingen. Het CvdR dringt er daarom op aan dat de operationele programma’s worden afgestemd op deze strategieën, zodat ze op de juiste doelstellingen zijn gericht. De regionale dimensie moet goed tot uiting komen in de relevante delen van de operationele programma’s, om inconsistenties tussen de verschillende strategische documenten te voorkomen.

48.

Het is een goede zaak dat in de programmeringsperiode 2021-2027 bij de uitvoering sterk de nadruk zal worden gelegd op geïntegreerde territoriale investeringen (ITI’s). De in de geïntegreerde strategieën voorgestelde maatregelen moeten in voorkomend geval vanzelfsprekend worden gesteund, zonder dat hier specifiek om moet worden gevraagd. De ITI-strategieën moeten alomvattend zijn en alle soorten maatregelen omvatten, ongeacht de bevoegdheden van de betrokken instanties (staat, regio, gemeente).

49.

Voor de tenuitvoerlegging van ITI’s beschikken de regio’s van de EU over reeds lang bestaande samenwerkingsplatforms die zijn gebaseerd op de beginselen van partnerschap en multilevel governance, die de belangrijkste uitdagingen goed in kaart kunnen brengen en de meest geschikte antwoorden kunnen vinden.

50.

Het CvdR dringt aan op de invoering van doeltreffende mechanismen om lokale en regionale overheden in staat te stellen deel te nemen aan de selectie van ITI-maatregelen op basis van het territorialiteitsbeginsel, ongeacht de bevoegdheden van de betrokken overheden. Het beveelt aan dat de Europese Commissie en de lidstaten de bestaande doeltreffende samenwerkingsmechanismen in de lidstaten analyseren, om als voorbeelden van goede praktijken te dienen.

51.

Het CvdR acht het nuttig om de vaststelling van prioriteiten aan te pakken binnen kleinere en dynamische thematische groepen die, op basis van verifieerbare territoriale gegevens, de uitdagingen analyseren en oplossingen voorstellen voor een bepaald sectoraal thema.

52.

Het ontbreken van gegevens op regionaal niveau en binnen grensoverschrijdende regio’s vormt een belemmering voor een doeltreffende afstemming van investeringen. Het CvdR verzoekt de Europese Commissie derhalve om meer in te zetten op het verzamelen van statistische gegevens (via Eurostat en ESPON) op NUTS 3-niveau in het kader van de verschillende sectorale beleidsmaatregelen die relevant zijn voor de doelstellingen van het cohesiebeleid. Deze gegevens zullen ook worden gebruikt om de op het grondgebied geboekte vooruitgang te meten. Ook de EU-index van sociale vooruitgang, waarvan de Europese Commissie eind 2020 een bijgewerkte versie heeft gepresenteerd, wordt als een geschikt instrument beschouwd.

53.

Het gebrek aan administratieve en analytische capaciteit wordt beschouwd als een belemmering voor de daadwerkelijke betrokkenheid van lokale en regionale overheden. Deze capaciteit zou in de nieuwe programmeringsperiode dan ook moeten worden versterkt.

Gebruik van digitale instrumenten en gevolgen van de pandemie

54.

Het CvdR betreurt dat de onderhandelingen over EU-programma’s door de wetgevende autoriteit en dus de voorbereiding van partnerschapsovereenkomsten en operationele programma's als gevolg van het uitbreken van de pandemie vertraging heeft opgelopen en niet tijdig voor het begin van de nieuwe programmeringsperiode is afgerond, en dringt aan op een onmiddellijke versnelling van de voorbereidende werkzaamheden en een intensivering van de besprekingen.

55.

Het betreurt tevens dat de maatregelen die zijn genomen om de verspreiding van de pandemie te beperken, ook de samenwerking met lokale en regionale overheden hebben vertraagd of opgeschort, in sommige gevallen zelfs met een paar maanden, wat negatieve gevolgen zal hebben voor de ontwikkeling van hun gebieden.

56.

Het CvdR waarschuwt voor tendensen tot centralisatie bij de programmering en uitvoering van de ESIF als gevolg van de pandemie en het feit dat de twee programmeringsperioden parallel lopen.

57.

De pandemische crisis heeft ook kansen geboden voor de betrokkenheid van de partners dankzij het toegenomen gebruik van digitale communicatiemiddelen, die de interactie tussen belanghebbenden tot op zekere hoogte hebben vergemakkelijkt en een positief effect kunnen hebben op de evenwichtige betrokkenheid van partners die anders niet aan de voorbereidingen zouden hebben kunnen deelnemen.

58.

De mogelijkheden voor interactie tussen de partners zijn tijdens onlinebijeenkomsten echter vaak beperkt. Daarom is het nodig de voorwaarden voor interactie tussen partners tijdens onlinevergaderingen voortdurend te verbeteren. Om onlinevergaderingen te faciliteren moeten verschillende technieken en benaderingen voor het voeren van discussies worden ingevoerd, en moet voor technische bijstand worden gezorgd.

59.

Het CvdR beveelt aan dat in de toekomst wordt voortgebouwd op voorbeelden van goede praktijken bij het gebruik van online- en interactieve communicatie-instrumenten, maar is van mening dat digitale oplossingen fysieke vergaderingen en raadplegingen niet kunnen vervangen, en alleen als aanvullend middel mogen worden gebruikt, rekening houdend met de vorm en de aard van de discussie.

Brussel, 12 oktober 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie van 7 januari 2014 betreffende de Europese gedragscode inzake partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen (PB L 74 van 14.3.2014, blz. 1).

(2)  Application of the principles of partnership and multi-level governance in Cohesion Policy programming 2021-2027, https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/effcb753-a6ff-11eb-9585-01aa75ed71a1.

(3)  https://cor.europa.eu/nl/our-work/Pages/cor-priorities.aspx


4.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 61/21


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over een terrorismebestrijdingsagenda voor de EU: anticiperen, voorkomen, beschermen en reageren

(2022/C 61/05)

Rapporteur:

Karl VANLOUWE (BE/EA)

Lid van een regionale vergadering: Vlaams Parlement

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een terrorismebestrijdingsagenda voor de EU: anticiperen, voorkomen, beschermen en reageren

COM(2020) 795 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Inleiding

1.

verwelkomt de terrorismebestrijdingsagenda van de Commissie (1), waarin de sleutelrol van lokale en regionale overheden wordt erkend, onder meer inzake preventie van radicalisering en bescherming van openbare ruimten;

2.

is het eens met de Commissie dat het grensoverschrijdende karakter van terroristische netwerken een sterkere samenwerking vereist waarmee onze gemeenschappelijke waarden en normen, onze Europese manier van leven, en onze pluralistische samenleving beschermd en ondersteund worden;

3.

wijst erop dat terrorismebestrijding kadert binnen veiligheidsbeleid, dat een gedeelde bevoegdheid is van de Unie en de lidstaten, waarbij de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid de bevoegdheid van de lidstaten is conform het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (2), en wijst in dit kader ook op de rol van regionale rechtshandhavingsinstanties in bepaalde lidstaten;

4.

wijst erop dat de inspiratie van terroristische aanslagen in de EU divers is en door Europol in vijf categorieën wordt verdeeld: jihadistisch terrorisme, links en anarchistisch terrorisme, rechts terrorisme, etno-nationalistisch en separatistisch terrorisme, en single-issue terrorisme, en wijst op het oprukkende fenomeen van de alleen handelende daders (3);

5.

wijst erop dat de bewegingsvrijheid inperken door COVID-19-maatregelen terroristen bemoeilijkt in hun activiteiten, dat men helaas toch manieren vindt om dit te omzeilen, en dat er rekening moet worden gehouden met de sociaaleconomische impact van de pandemie die zorgt voor een bijkomend risico op radicalisering en een crisissituatie waarvan terroristen gebruik kunnen maken om hun doelstellingen en activiteiten verder te propageren (4) (5);

Anticiperen

Strategische inlichtingen en dreigingsanalyse

6.

erkent in het kader van het grensoverschrijdende karakter van terroristische netwerken het vitale belang van het Inlichtingen- en situatiecentrum van de Europese Unie (EU-IntCEN) voor de interne veiligheid van de EU, en verwelkomt de oproep van de Commissie om tot een betere integratie van strategische inlichtingen te komen en het EU-IntCEN te blijven voorzien van kwalitatieve dreigingsanalyses aangeleverd door nationale veiligheids- en inlichtingendiensten alsook van de nodige middelen;

Versterking van de capaciteit voor vroegtijdige opsporing

7.

verwelkomt in het kader van het EU-veiligheidsonderzoek de capaciteitsverhoging voor vroegtijdige opsporing van potentiële terroristische dreigingen, en wijst hierbij op het belang van interoperabiliteit om informatie uit te wisselen;

8.

steunt in het kader van de cyclus veiligheidsbeleid in het Horizon Europa-programma de verdere integratie van het onderzoekaspect, waarbij Europol ondersteuning kan bieden bij de identificatie van belangrijke onderzoeksthema’s en de opstelling en uitvoering van relevante EU-kaderprogramma’s;

Voorop blijven: de rol van nieuwe technologieën

9.

erkent de opportuniteiten van nieuwe innovatieve technologieën zoals artificiële intelligentie en drones om terroristische dreigingen proactief op te sporen en bij te dragen aan de beveiliging van openbare ruimten; verwelkomt het engagement van de Commissie om projecten te financieren voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën via de Stedenagenda voor de EU (6), en roept op tot de uitwisseling van beste praktijken tussen overheden, industrie en experten;

10.

wijst erop dat met nieuwe technologieën ook nieuwe bedreigingen ontstaan, en verwelkomt onder meer de plannen van de Commissie om potentieel kwaadaardige drones beter te kunnen opsporen, traceren en identificeren;

11.

wijst erop dat er steeds, maar in het bijzonder bij nieuwe technologieën, naar een evenwicht moet worden gestreefd tussen enerzijds het recht op veiligheid en fysieke integriteit en anderzijds de andere fundamentele grondrechten en vrijheden; hierbij moeten “checks and balances” worden ingebouwd en moeten proportionaliteit en onafhankelijk rechterlijk toezicht voorop staan;

Voorkomen

Bestrijding van extremistische ideologieën online

12.

verwelkomt het engagement van de Commissie om in samenwerking met Europol, dat zijn bevoegde eenheid versterkt moet zien worden op het vlak van middelen en capaciteit, steun te verlenen aan de verdere uitvoering van het EU-crisisprotocol om een virale verspreiding van terroristische online-inhoud aan te pakken;

13.

neemt akte van het engagement van de Commissie om de lijst van misdrijven op EU-niveau (7) uit te breiden naar haatmisdrijven en haatzaaiende uitlatingen en van haar voorstel tot wet inzake digitale diensten (8); wijst op de noodzaak om hierbij rekening te houden met de juridische kaders in lidstaten, en wijst erop dat er steeds rekening moet worden gehouden met alle fundamentele grondrechten en vrijheden, inclusief het recht op vrijheid van meningsuiting;

14.

benadrukt het belang van de verspreiding van alternatieve verhalen en tegengeluiden in de strijd tegen radicalisering, terrorisme en desinformatie, en verwelkomt het engagement van de Commissie om lidstaten te ondersteunen bij de ontwikkeling van deze strategische communicatie;

Lokale actoren ondersteunen voor meer veerkrachtige gemeenschappen

15.

benadrukt zijn engagement om een actieve rol te blijven spelen in de strijd tegen radicalisering, en is ingenomen met de steun van de Commissie voor het netwerk voor voorlichting over radicalisering (9) en voor het initiatief EU-steden tegen radicalisering (10);

16.

benadrukt, in het bijzonder inzake vroegdetectie van radicalisering, het belang van een multidisciplinaire aanpak in samenwerking met het middenveld; wijst op beste praktijken zoals lokale integrale veiligheidscellen waarbij lokale besturen, politiediensten, sociaalpreventieve organisaties, (niet-formele) onderwijsdiensten, religieuze consulenten etc. samenzitten over de casusgerichte aanpak van geradicaliseerden (11); wijst in dit kader op het principe van het gedeeld beroepsgeheim, dat cruciaal is; roept op tot een uitwisseling van beste praktijken hieromtrent, en benadrukt dat hierbij rekening moet worden gehouden met de regelgeving in de lidstaten inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;

17.

herinnert eraan dat lokale en regionale overheden het meest direct worden geconfronteerd met de kansen en uitdagingen van integratie en verwacht bij uitstek op dat niveau ondersteuning van de Commissie om sociale cohesie te vrijwaren en versterken, onder meer via haar actieplan voor integratie en inclusie (12);

Gevangenissen, rehabilitatie en re-integratie

18.

verwelkomt het engagement van de Commissie om meer in te zetten op de radicaliseringsproblematiek in gevangenissen door deradicalisering, rehabilitatie en re-integratie van geradicaliseerde gevangenen; benadrukt de nood aan een integrale aanpak waarbij gevangenispersoneel, sociale werkers, religieuze consulenten etc. gespecialiseerde opleidingen krijgen over hoe om te gaan met geradicaliseerde gevangenen en waarbij de begeleiding van geradicaliseerden niet stopt na hun detentie of deradicalisering, en wijst op het belang van uitwisseling van beste praktijken;

Consolidatie van kennis en ondersteuning

19.

verwelkomt het engagement van de Commissie om steun te verlenen aan de verdere ontwikkeling van nationale netwerken met relevante actoren; kijkt uit naar de voorstellen tot oprichting van een EU-kenniscentrum voor de preventie van radicalisering waarin naast het delen van kennis en expertise ook het optimale gebruik van financieringsmogelijkheden in diverse EU-programma’s moet worden gestimuleerd; wijst op de grote kennis en expertise die vandaag reeds bestaat bij lokale en regionale overheden (13), en roept op om bevoegde regionale rechtshandhavingsinstanties en inlichtingendiensten te betrekken bij de ontwikkeling van nationale netwerken met relevante actoren en het EU-kenniscentrum voor de preventie van radicalisering;

20.

onderstreept ook het belang van het Fonds voor interne veiligheid (ISF) in de Europese strijd tegen terrorisme en wijst op de noodzaak om ervoor te zorgen dat het door de lidstaten beheerde deel van de middelen terechtkomt bij alle nationale en regionale instanties met bevoegdheden op dit gebied;

Beschermen

Mensen beschermen in openbare ruimten

21.

benadrukt de kwetsbaarheid van openbare ruimten voor terroristische aanslagen; verwelkomt het engagement van de Commissie om meer in te zetten op het principe van “beveiliging door ontwerp”; kijkt uit naar het virtueel architectuurboek van de Commissie om veiligheidsaspecten te integreren in het ontwerp van toekomstige en de renovatie van bestaande openbare ruimten, en wijst op het evenwicht dat moet worden gevonden tussen de beveiliging van openbare ruimten en de openheid, leefbaarheid en toegankelijkheid van diezelfde ruimten;

22.

erkent de hoge symbolische waarde van gebedshuizen waardoor deze vaak het doelwit zijn van terroristen, en kijkt uit naar de projecten die de Commissie in samenwerking met lidstaten wil ondersteunen ter verbetering van hun fysieke bescherming waarbij opnieuw het evenwicht moet worden gevonden met openheid, leefbaarheid en toegankelijkheid;

Steden als ruggengraat van de openbare veiligheid

23.

verwelkomt de voorstellen van de Commissie met betrekking tot de EU-belofte inzake stedelijke veiligheid en veerkracht en het nieuwe initiatief Steden tegen radicalisering en terrorisme, en roept op om te werken via het onestopshop-beginsel zodat er één centraal aanspreekpunt is;

24.

verzoekt de Commissie om in de EU-belofte inzake stedelijke veiligheid en veerkracht het Comité van de Regio’s op te nemen als volwaardige partner en steeds te consulteren in relevante voorstellen;

25.

benadrukt dat ook middelen van het EU-cohesiebeleid kunnen worden gebruikt om radicalisering te voorkomen en openbare infrastructuur op te waarderen via investeringen gericht op sociale cohesie, integratie en veerkracht;

Kritieke infrastructuur veerkrachtiger maken

26.

benadrukt het risico dat kritieke infrastructuur loopt als terroristisch doelwit; wijst op het belang van rapportering van cyberincidenten in het kader van wetgeving inzake beveiliging van netwerk- en informatiesystemen (14), en kijkt uit naar de voorstellen van de Commissie om de veerkracht van exploitanten te vergroten en de veiligheid te versterken tegen fysieke en digitale risico’s;

27.

acht het een goede zaak dat de voorgestelde richtlijn over de veerkracht van kritieke infrastructuur (15) een veel ruimer toepassingsgebied heeft gekregen en nu de sectoren energie, vervoer, volksgezondheid, drinkwater, afvalwater, digitale dienstverlening, openbaar bestuur en ruimtevaart omvat. Het verzoekt de Europese Commissie eens te meer (16) om een verdere uitbreiding van deze sectoren met distributieketens van essentiële goederen in overweging te nemen;

Beveiliging van de grenzen

28.

herinnert eraan dat het vrije verkeer van personen binnen de EU onlosmakelijk verbonden moet zijn met een gedegen buitengrensbewaking; is het eens met de Commissie dat er meer moet worden gedaan om tot een performant grensbeheersysteem te komen met als doel om alle reizigers aan de buitengrenzen systematisch te controleren zodat wie van terrorisme verdacht wordt opgespoord wordt en toegang tot de EU ontzegd, en kijkt uit naar de voorstellen van de Commissie inzake een nieuwe Schengenstrategie;

29.

erkent de noodzaak om te komen tot interoperabiliteit tussen en een snelle en volledige uitvoering van het inreis-uitreissysteem (EES) (17), het Europees systeem voor reisinformatie en -autorisatie (Etias) (18) en het Europees informatiesysteem inzake veroordelingen van derdelanders en staatlozen (Ecris-TCN) (19);

30.

erkent in het kader van de nieuwe verordeningen inzake het Schengeninformatiesysteem (SIS) (20) de noodzaak om het geautomatiseerd systeem voor de identificatie van vingerafdrukken (AFIS) te implementeren en informatie over buitenlandse terroristische strijders die wordt verstrekt door betrouwbare derde landen op te nemen in het SIS;

Terroristen de middelen ontnemen om aan te vallen

31.

erkent de dreiging die uitgaat van zelfgemaakte explosieven; ondersteunt de oproep van de Commissie om de wetgeving inzake precursoren voor explosieven volledig uit te voeren en te handhaven (21), en benadrukt het belang van regelmatige evaluatie en actualisering van deze wetgeving;

Reageren

Europol en zijn Europees Centrum voor terrorismebestrijding (ECTC) zijn essentieel voor het optreden van de EU op het gebied van terrorismebestrijding.

32.

erkent de cruciale rol van Europol en zijn Europees Centrum voor terrorismebestrijding (ECTC), wijst op de noodzaak van bijkomende middelen, en verwelkomt het engagement van de Commissie (22) om het mandaat van Europol te versterken, waarbij Europol in staat moet zijn om doeltreffend samen te werken met particuliere partijen, om nationale strafrechtelijke onderzoeken naar terrorisme te ondersteunen inzake verwerking en analyse van big data, en om op het vlak van onderzoek en innovatie zijn expertise in te zetten;

Samenwerking tussen handhavingsinstanties

33.

benadrukt de noodzaak van grens- en sectoroverschrijdende samenwerking in de strijd tegen terreur; pleit voor een sterke samenwerking tussen regionale en nationale rechtshandhavingsinstanties en Europol; wijst op de meerwaarde van relevante opleidingen van Cepol (23); kijkt uit naar het voorstel van de Commissie inzake een EU-code voor politiële samenwerking en verzoekt haar hierbij om rekening te houden met de decentrale structuur van bepaalde lidstaten op vlak van veiligheidsbeleid; verwelkomt het engagement van de Commissie om het Atlas-netwerk van speciale interventie-eenheden (24) te blijven ondersteunen en te waarborgen, en roept op om mogelijkheden inzake “pooling and sharing” te onderzoeken;

Een betere informatie-uitwisseling

34.

erkent de noodzaak van een sterkere coördinatie, samenwerking en informatie-uitwisseling tussen lokale en regionale overheden, lidstaten, politie, justitie, veiligheids- en inlichtingendiensten onderling alsook met relevante Europese agentschappen; wijst op beste praktijken waarin gebruik wordt gemaakt van multidisciplinaire taskforces, werkgroepen en veiligheidscellen op lokaal, regionaal en nationaal niveau (25); kijkt uit naar de voorstellen van de Commissie om te komen tot een efficiënt mechanisme voor informatie-uitwisseling inzake terrorismebestrijding, en benadrukt het belang van discretie en wederzijds vertrouwen;

35.

erkent de noodzaak van betere uitwisseling van DNA-profielen, vinger- en handpalmafdrukken, en gegevens uit nationale kentekenregisters tussen lidstaten die voldoet aan de operationele behoeften van rechtshandhavingsinstanties en aan het EU-rechtskader voor gegevensbescherming, en kijkt uit naar de voorstellen van de Commissie tot herziening, actualisering en uitbreiding van de Prüm-besluiten (26);

Ondersteuning van onderzoek en vervolging

36.

erkent dat informatieversleuteling niet enkel een belangrijk instrument is voor de bescherming van cyberveiligheid en grondrechten maar ook misbruikt wordt door terroristen, en kijkt uit naar de door de Commissie voorgestelde samenwerking met lidstaten om oplossingen te identificeren voor rechtmatige toegang tot deze gegevens conform onze fundamentele grondrechten en vrijheden en het EU-rechtskader voor gegevensbescherming;

37.

erkent in het kader van de identificatie, opsporing en vervolging van teruggekeerde buitenlandse terroristische strijders de noodzaak en de complexiteit van het verzamelen van bewijsmateriaal en slagveldgegevens; kijkt uit naar de initiatieven van de Commissie om lidstaten hierin te ondersteunen, en verwelkomt het engagement van de Commissie om de samenwerking met derde landen te versterken;

Betere ondersteuning voor terrorismeslachtoffers

38.

benadrukt de enorme impact van terroristische aanslagen op slachtoffers, en wijst erop dat slachtofferhulp gebaseerd moet zijn op erkenning, herdenking, berechtiging en waarheidsvinding;

39.

benadrukt de noodzaak om slachtoffers te ontzorgen, en wijst op de goede praktijk van een case-managementsysteem met coaches waarbij slachtoffers individueel worden begeleid op administratief en emotioneel vlak;

40.

benadrukt de meerwaarde van het proefproject EU-kenniscentrum voor slachtoffers van terrorisme (27); pleit ervoor om dit na 2021 verder te zetten en uit te breiden zodat er nog meer praktisch werk op het terrein kan worden verwezenlijkt, en roept op tot een sterke samenwerking met het toekomstig EU-kenniscentrum voor de preventie van radicalisering, maar om niet over te gaan tot een integratie van beide;

41.

verwelkomt het engagement van de Commissie om na te gaan hoe de toegang van slachtoffers tot schadeloosstelling kan worden verbeterd, ook met betrekking tot terrorismeslachtoffers in grensoverschrijdende situaties die ingezetenen zijn van een andere lidstaat dan die waar de terroristische aanslag heeft plaatsgevonden, en vraagt systemen zoals een garantiefonds voor slachtoffers van terrorisme te onderzoeken.

Brussel, 12 oktober 2021.

De voorzittervan het Europees Comité van de Regio’s

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  COM(2020) 795 final.

(2)  Artikelen 4, 67 en 72 VWEU.

(3)  Europol (2020). European Union Terrorism Situation and Trend Report (TE-SAT) 2020.

(4)  Europol (2020). European Union Terrorism Situation and Trend Report (TE-SAT) 2020.

(5)  United Nations Security Council Counter-Terrorism Committee Executive Directorate (2020). The impact of the COVID-19 pandemic on terrorism, counter-terrorism and countering violent extremism.

(6)  https://futurium.ec.europa.eu/en/urban-agenda/security-public-spaces?language=nl

(7)  Artikel 83, lid 1, VWEU.

(8)  COM(2020) 825 final.

(9)  https://ec.europa.eu/home-affairs/networks/radicalisation-awareness-network-ran_en

(10)  https://ec.europa.eu/home-affairs/policies/internal-security/counter-terrorism-and-radicalisation_en

(11)  https://preventie-radicalisering-polarisering.vlaanderen.be/sites/preventie-radicalisering-polarisering/files/leidraad_livc.pdf

(12)  COM(2020) 758 final.

(13)  Vlaams Parlement (2015). Stuk 366 (2014-2015) — Nr. 3 en Vlaamse regering (2017). Vlaams Actieplan ter preventie van gewelddadige radicalisering en polarisering.

(14)  Richtlijn (EU) 2016/1148.

(15)  COM(2020) 829 final

(16)  CvdR-advies over de veerkracht van kritieke entiteiten, NAT-VII/017.

(17)  https://www.eulisa.europa.eu/Activities/Large-Scale-It-Systems/Sis-Ii

(18)  https://www.eulisa.europa.eu/Activities/Large-Scale-It-Systems/Etias

(19)  https://www.eulisa.europa.eu/Activities/Large-Scale-It-Systems/Ecris-Tcn

(20)  Verordening (EU) 2018/1860, Verordening (EU) 2018/1861 en Verordening (EU) 2018/1862.

(21)  Verordening (EU) 2019/1148.

(22)  COM(2020) 796 final.

(23)  https://www.cepol.europa.eu/education-training/what-we-teach/counter-terrorism

(24)  Besluit 2008/617/JBZ.

(25)  https://www.besafe.be/sites/default/files/2019-06/planr_en.pdf

(26)  Besluit 2008/615/JBZ en Besluit 2008/616/JBZ.

(27)  https://ec.europa.eu/info/policies/justice-and-fundamental-rights/criminal-justice/eu-centre-expertise-victims-terrorism_nl


4.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 61/26


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Bescherming van geografische aanduidingen voor industriële en ambachtelijke producten in de Europese Unie

(2022/C 61/06)

Rapporteur:

Martine PINVILLE (FR/PSE), lid van de regioraad van Nouvelle-Aquitaine

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Algemene opmerkingen

1.

is tevreden dat de Europese Commissie in het actieplan inzake intellectuele eigendom van november 2020 heeft aangekondigd dat zij de mogelijke invoering van een EU-systeem voor de bescherming van geografische aanduidingen (GA’s) van niet-landbouwproducten zal onderzoeken, en herinnert eraan dat het CvdR reeds in februari 2015 vroeg deze mogelijkheid te bestuderen (1).

2.

In artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) worden de instandhouding en ontwikkeling van het Europese culturele erfgoed erkend als belangrijke doelstellingen voor de ontwikkeling van de interne markt, artikel 118 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) beoogt in de Unie en binnen de interne markt de eenvormige bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen en artikel 169 VWEU waarborgt de bescherming van de rechten van de consument (inclusief de bevordering van hun recht op informatie).

3.

De formulering “geografische aanduidingen voor industriële en ambachtelijke producten” is duidelijker en preciezer dan de formulering “geografische aanduidingen voor niet-landbouwproducten” en het CvdR geeft derhalve de voorkeur aan deze eerste formulering.

4.

Het is een goede zaak dat een initiatief van de EU waarbij een systeem wordt ingevoerd voor de bescherming van GA’s voor industriële en ambachtelijke producten op brede steun kan rekenen, zoals bleek in het kader van de openbare raadpleging over de aanvangseffectbeoordeling die de Europese Commissie eind 2020 lanceerde en tijdens de raadpleging van belanghebbenden op 19 mei 2021, voorafgaand aan de opstelling van dit advies. Het CvdR verzoekt zijn leden en de territoriale belanghebbenden derhalve hun steun te bevestigen door actief deel te nemen aan de openbare raadpleging over GA’s voor niet-landbouwproducten die op 29 april 2021 door de Europese Commissie werd gelanceerd en tot en met 22 juli 2021 loopt (2).

5.

Het valt te betreuren dat het gebrek aan harmonisatie op EU-niveau inzake GA’s voor industriële en ambachtelijke producten tot uiteenlopende nationale rechtsinstrumenten leidt en de bescherming van producten en ondernemingen ondermijnt.

6.

Op EU-niveau wordt er op dit moment een juridisch onderscheid gemaakt naargelang de aard van de GA en de Europese Unie reguleert alleen de bescherming van herkomstbenamingen en GA’s voor wijn, gearomatiseerde wijnen, gedistilleerde dranken en landbouwproducten/levensmiddelen.

7.

De Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (Trips-Overeenkomst) van de WTO en de Akte van Genève bij de Overeenkomst van Lissabon betreffende oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen, waartoe de EU recentelijk is toegetreden, maken wat de GA’s betreft geen onderscheid naargelang het soort product. Het CvdR is van mening dat de toetreding van de EU tot de Akte van Genève vereist dat de EU een oplossing vindt voor de bescherming van GA’s voor industriële en ambachtelijke producten.

8.

Bedrijven die betrokken zijn bij GA-strategieën en -benaderingen zijn hoofdzakelijk micro- en kleine en middelgrote ondernemingen, met wortels in de regio, ook in plattelandsgebieden, die beschikken over echte knowhow die voortspruit uit de geschiedenis van deze regio’s en gebieden en echte sectorale clusters vormen. Soms hebben deze ondernemingen zich ontwikkeld tot wereldmarktleiders, die van groot belang zijn voor het functioneren van de Europese economie en de onafhankelijkheid van de EU van de mondiale markten.

9.

Met GA’s wordt ook tegemoetgekomen aan een verschuiving in de vraag van de consumenten naar meer traceerbaarheid, transparantie over de herkomst van producten en hun productieproces en een “lokale productie”, een tendens die als gevolg van de COVID-19-crisis is versterkt.

10.

De erkenning van GA’s voor industriële en ambachtelijke producten houdt verband met Europese programmaprioriteiten die momenteel worden ontwikkeld, onder meer in het kader van de industriestrategie, de Green Deal, de herziening van het handelsbeleid, de toekomst van plattelandsgebieden en de ontwikkeling van korte toeleveringsketens.

De noodzaak van een uniform Europees kader met een territoriale dimensie

11.

Een specifiek systeem voor de bescherming van GA’s voor industriële en ambachtelijke producten maakt het met name mogelijk de rechtsbescherming van producten met een GA te versterken, ook online, instrumenten ter bestrijding van namaak en oneerlijke concurrentie te ontwikkelen, banen en opleidingen te creëren en in stand te houden in een gebied, de transparantie voor consumenten te verhogen en de echte erkenning van soms zeer gespecialiseerde toegepaste kennis te waarborgen.

12.

Het merkenstelsel maakt het niet mogelijk de benamingen van producten doeltreffend te beschermen en leidt tot aanzienlijke kosten voor merkenhouders.

13.

Het CvdR is derhalve voorstander van een uitbreiding van de bescherming van GA’s naar industriële en ambachtelijke producten in het kader van een Europese verordening met als rechtsgrondslag artikel 118, eerste alinea, VWEU. Deze verordening zou stroken met de gedeelde bevoegdheden van de Europese Unie en de lidstaten en voldoen aan alle voorwaarden van het subsidiariteitsbeginsel, in het bijzonder aangezien de verordening de voorwaarden tot stand zou brengen die nodig zijn om een gelijkwaardige en homogene bescherming van GA’s voor industriële en ambachtelijke producten in de interne markt te waarborgen, zonder de concurrentie te verstoren.

14.

Europese lokale en regionale overheden beschikken over een schat aan industriële en ambachtelijke producten die steunen op vaak eeuwenoude vakkennis, en een passende opwaardering en bescherming van deze producten kan bijdragen aan het behoud van de toegevoegde waarde en van banen die niet naar derde landen kunnen worden verplaatst, met name in plattelandsgebieden, en aan de bescherming van lokaal erfgoed.

15.

De versterking van de positie van bedrijven die bescherming van een GA voor industriële en ambachtelijke producten hebben verkregen, maakt het mogelijk delen van de productieketen terug te halen en bij te dragen tot de herindustrialisering van een gebied en tot een grotere onafhankelijkheid van de EU van de mondiale markten.

16.

Uit de effectbeoordelingen met betrekking tot GA’s voor agrovoedingsproducten is gebleken dat GA’s ook zorgen voor meer inkomsten voor de producenten, en zulks vaak in plattelands- en perifere gebieden. De invoering van een Europees systeem van GA’s voor industriële en ambachtelijke producten zou ook een dergelijk effect moeten hebben en de territoriale cohesie moeten bevorderen. Uit de studie die de Europese Commissie in 2020 publiceerde over de economische aspecten van de bescherming van GA’s voor niet-landbouwproducten (3) is onder meer gebleken dat GA’s het concurrentievermogen van de producenten versterken, doordat zij de zichtbaarheid van de producten en hun imago bevorderen en bijdragen aan de bereidheid van consumenten om te betalen voor producten waarvan de kenmerken en de herkomst gewaarborgd zijn.

17.

De GA’s voor industriële en ambachtelijke producten dragen bovendien ook bij tot het vormgeven en diversifiëren van het culturele en toeristische aanbod in de regio, bijvoorbeeld via industrieel toerisme, op basis van het delen van knowhow en expertise.

18.

Sommige lokale en regionale overheden kunnen een grote rol spelen bij de begeleiding van industrieën, zowel in de fase van uitwerking van GA’s voor industriële en ambachtelijke producten (overlegfase) als bij de tenuitvoerlegging (ontwikkeling van communicatiehulpmiddelen, steun bij het verkrijgen van certificering en juridisch advies) en de promotie.

Praktische aspecten in verband met de registratieprocedure, controle en bescherming van GA’s voor industriële en ambachtelijke producten

19.

Het gemeenschappelijke kader voor het geheel van GA’s voor industriële en ambachtelijke producten zou voor zover mogelijk moeten voortbouwen op de ervaring op het gebied van landbouw en voedingsmiddelen en er moet worden gestreefd naar harmonisatie van de verschillende systemen.

20.

In het licht daarvan is het met het oog op het waarborgen van de coherentie van de twee systemen aangewezen een sterk mechanisme voor de coördinatie tussen de betrokken diensten van de Europese Commissie op te zetten, met name tijdens de fase van behandeling van dossiers, om eventuele conflicten in verband met het gebruik van namen te vermijden. Het CvdR vraagt ook dat de GA’s voor industriële en ambachtelijke producten in het Europese register “GI view” worden opgenomen, zoals reeds het geval is voor GA’s voor landbouwproducten.

21.

GA’s voor industriële en ambachtelijke producten mogen geen beperkte geldigheidsduur hebben en er moet in ieder geval worden voorzien in een mogelijkheid de bescherming op te heffen onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor GA’s van landbouwproducten (4).

22.

Er moet worden voorzien in een overgangsperiode voor de lidstaten die reeds over een beschermingssysteem beschikken, zodat GA’s die al op nationaal niveau werden geregistreerd kunnen worden aangepast en in het nieuwe Europese systeem kunnen worden geïntegreerd.

23.

Het is raadzaam ook te voorzien in een coördinatie- of erkenningssysteem waarmee de producten kunnen worden beschermd die reeds onder een oorsprongsbenaming vallen in bepaalde lidstaten.

24.

Het gebruik van een verplicht Europees logo is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de consumenten of klanten de producten kunnen herkennen.

25.

De tweeledige registratieprocedure die voor landbouwproducten wordt gebruikt, waarbij eerst registratie op nationaal of regionaal niveau gebeurt, afhankelijk van de interne organisatie van de lidstaat, en vervolgens op Europees niveau, moet ook worden toegepast voor GA’s voor industriële en ambachtelijke producten.

26.

De registratieprocedure moet beperkt zijn in de tijd en moet worden beheerd door het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, op voorwaarde dat het bureau daarvoor bevoegdheden wordt verleend.

27.

De band tussen het geografische gebied en het product is van fundamentele waarde en dit impliceert met name dat de menselijke factor en knowhow van doorslaggevend belang zijn voor GA’s voor industriële en ambachtelijke producten. Op sommige plaatsen zijn de grondstoffen verdwenen of niet meer aangepast, maar hebben de bedrijven en knowhow toch standgehouden en zijn zij zelfs verder ontwikkeld om hoogwaardige producten te kunnen produceren.

28.

De productdossiers voor GA’s voor industriële en ambachtelijke producten moeten transparant en geloofwaardig zijn, om het consumentenvertrouwen te waarborgen. In de productdossiers moeten de productiestappen, de locatie en ook de verificatie ervan worden beschreven, en ook de elementen in verband met de naleving van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen.

29.

Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan innovatie en onderzoek en het productdossier mag daar geen afbreuk aan doen. Veel bedrijven houden zich bezig met innovatie (op het gebied van totaalaanpak, design, de herkomst van grondstoffen, sociale innovatie, het gebruik van biogebaseerde of gerecycleerde materialen, gebruik van technologie, octrooien) en bevorderen op deze manier een territoriale dynamiek en een menselijke en professionele gemeenschap rond de betrokken producten.

30.

Aangezien een GA een formele garantie vormt, moeten er betrouwbare controles op de betrokken exploitanten plaatsvinden, die ervoor zorgen dat de fabrikanten aan de bepalingen in het productdossier voldoen en de veiligheid en het vertrouwen van de consumenten gewaarborgd zijn.

31.

In dat opzicht gaat de voorkeur uit naar certificering, waarmee externe en onafhankelijke controle mogelijk is tegen aanvaardbare kosten.

32.

Het is aangewezen te zorgen voor eenzelfde beschermingsniveau als voor GA’s voor landbouwproducten, en met name te voorzien in de tussenkomst van de lidstaten via passende administratieve of juridische maatregelen om het onwettige gebruik van GA’s voor industriële en ambachtelijke producten te voorkomen of te stoppen.

33.

De regels inzake de bescherming van GA’s voor industriële en ambachtelijke producten moeten bescherming op het internet dekken.

34.

De producentengroeperingen die houder zijn van een GA zijn pijlers voor de GA’s voor industriële en ambachtelijke producten, aangezien zij de erkenning van de GA’s en hun dagelijks beheer waarborgen. Zij moeten een sterke rol worden toebedeeld op het gebied van opvolging, bescherming en bevordering van GA’s.

35.

In sommige welomschreven gevallen zou het redelijk zijn erin te voorzien dat de registratie van een GA aan één enkele structuur wordt toegekend, op voorwaarde dat de toegang tot de GA open staat voor alle nieuwe producenten die aan de regels van de GA voldoen (5).

36.

De kosten voor de aanvraag- en registratieprocedure mogen geen afschrikwekkende werking hebben op de producenten en moeten de vorm aannemen van een eenmalige bijdrage, zoals een inschrijvingsvergoeding. Anderzijds moeten de kosten voor de bevoegde overheidsinstanties op nationaal niveau beperkt zijn tot de kosten voor behandeling van de aanvraag, voor promotie en zo nodig voor de supervisie van controles en de kosten die verband houden met de toepassing van administratieve of juridische maatregelen om het onwettige gebruik van GA’s voor industriële en ambachtelijke producten te voorkomen of te stoppen.

Aspecten in verband met handel en concurrentie

37.

De producten waarvoor GA’s relevant zijn, zijn aanwezig in verschillende marketinggebieden, zoals korte ketens, het internet en professionele ketens zoals het hotelwezen en de horeca. De bescherming die de GA biedt, zou ontwikkeling op deze gebieden mogelijk maken, bijvoorbeeld door deze producten op te nemen in regionale en/of nationale afzetbevorderingscampagnes of onder de aandacht te brengen ter bevordering van het industrieel toerisme.

38.

Het CvdR roept de Europese Commissie ertoe op, teneinde duurzame overheidsopdrachten te bevorderen, te verduidelijken in hoeverre het gebruik van GA’s voor industriële en ambachtelijke producten in openbare aanbestedingsprocedures mogelijk is op basis van objectieve milieucriteria zoals korte ketens en de internalisering van externe kosten.

39.

Veel industriële en ambachtelijke producten met een GA worden uitgevoerd en moeten in Europa en daarbuiten worden beschermd. Zonder een ruimere bescherming kunnen de collectieve GA-strategieën en de betrokken bedrijven niet volledig efficiënt zijn, waardoor hun industriële-eigendomsrechten minder goed beschermd zijn en namaak en oneerlijke concurrentie aanwezig blijven, en de betrokken bedrijven, die vaak in plattelandsgebieden gelegen zijn, verzwakken. Ook moet bescherming worden geboden tegen ingevoerde producten uit derde landen die in de EU op de markt worden gebracht.

40.

Een Europese verordening voor GA’s voor industriële en ambachtelijke producten maakt het mogelijk dergelijke producten op te nemen in de lijst van producten die onder de handelsakkoorden van de EU met derde landen vallen en waarborgt op deze manier de bescherming van deze producten op belangrijke markten.

41.

De Europese Commissie zou daarom met het oog op de bescherming van GA’s voor industriële en ambachtelijke producten uit de EU een voorstel voor een dergelijke verordening moeten uitwerken, daarover advies moeten vragen en dit voorstel voor besluit moeten voorleggen, rekening houdende met de opmerkingen en aanbevelingen uit onderhavig advies. Het CvdR belooft actief daaraan te zullen bijdragen en zegt in dit verband zijn steun toe.

Brussel, 13 oktober 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Advies van het CvdR over “Uitbreiding van de bescherming van geografische aanduidingen tot niet-landbouwproducten” (ECOS-V-064, COR-2014-05386-00-00-AC-TRA).

(2)  https://ec.europa.eu/growth/content/commission-seeks-public-opinion-protection-industrial-designs-and-eu-wide-geographical_nl

(3)  Europese Commissie, directoraat-generaal Interne Markt, Industrie, Ondernemerschap en Midden- en Kleinbedrijf, “Economic aspects of geographical indication protection at EU level for non-agricultural products in the EU” (economische aspecten van de bescherming van geografische aanduidingen op EU-niveau voor niet-landbouwproducten in de EU), studie verricht door ECORYS, VVA en ConPolicy, 2020.

(4)  Ibidem.

(5)  Ibidem.


4.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 61/30


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de nieuwe consumentenagenda: de weerbaarheid van de consument versterken met het oog op duurzaam herstel

(2022/C 61/07)

Rapporteur:

Alexia BERTRAND (BE/Renew Europe), lid van een regionale vergadering: parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Algemene opmerkingen

1.

wijst op het belang van het Europese consumentenbeleid, dat bedoeld is om te waarborgen dat de burgers van de Unie beschikken over een solide pakket rechten waarmee ze beschermd worden tegen ernstige risico’s en bedreigingen die zij individueel niet het hoofd kunnen bieden. Met dit beleid wordt ook beoogd consumenten de middelen te geven om weloverwogen keuzes te maken, hun welzijn te verbeteren en hun veiligheid en economische belangen doeltreffend te beschermen, en ervoor te zorgen dat er controlemechanismen en beroepsprocedures zijn om deze rechten daadwerkelijk te kunnen uitoefenen.

2.

Consumentenbescherming op Europese schaal zal ook helpen het economisch herstel in Europa te stimuleren en tegelijkertijd het model van de circulaire economie toe te passen en de gevolgen voor het milieu en de volksgezondheid te beperken.

3.

Het CvdR is ingenomen met de langverwachte publicatie van een nieuwe consumentenagenda waarin wordt geanalyseerd hoe de bescherming en de weerbaarheid van de consument tijdens en na de COVID-19-pandemie kunnen worden vergroot en hoe Europese consumenten in staat kunnen worden gesteld een actieve rol te spelen in de groene en de digitale transitie.

4.

Consumentenbescherming en de desbetreffende uitvoeringsinstrumenten moeten met de tijd meegaan om optimaal te kunnen inspelen op de grote uitdagingen waarmee de Europese economie te maken heeft, zoals de COVID-19-crisis, de groene transitie, de digitale transformatie, de mondialisering en het op de voorgrond treden van specifieke behoeften van bepaalde kwetsbare consumenten.

5.

Om hoge consumentenbeschermingsnormen in stand te houden moet worden gewaarborgd dat de in de mededeling over betere regelgeving geïntroduceerde “one in, one out”-benadering niet automatisch wordt toegepast.

6.

Het CvdR vindt het een goede zaak dat het Europese consumentenbeleid ook tijdens de Conferentie over de toekomst van Europa aan de orde komt.

Consumentenbescherming in de context van de COVID-19-pandemie

7.

Het CvdR benadrukt met klem dat de consumentenrechten en het desbetreffende acquis communautaire in tijden van crisis overeind moeten blijven en strikt moeten worden toegepast, vooral om te voorkomen dat deze rechten worden afgezwakt en om consumenten in staat te stellen er een beroep op te doen, zodat een adequate rechtsbescherming wordt gewaarborgd.

8.

Het CvdR is verheugd dat het Europees Parlement op 27 april 2021 heeft ingestemd met de verordening betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer (herschikking), waarin de rechten en de bescherming van de consumenten van spoorwegdiensten worden bevestigd, met name waar het gaat om herroutering en ondersteuning bij vertragingen en annuleringen, en verbetering van de bijstand voor personen met beperkte mobiliteit. Door deze versterking van de passagiersrechten zal een modale verschuiving bij de consument naar deze duurzamere vervoerswijze en interoperabiliteit met zachte mobiliteitswijzen worden bevorderd, met de verplichting voor exploitanten om in treinen een ruimte voor fietsen te reserveren.

9.

Het zou goed zijn om na te gaan of de consumentenbescherming op het gebied van annuleringen in sectoren als cultuur en evenementen kan worden uitgebreid tot andere gebieden.

10.

Het CvdR spoort de verschillende bevoegde autoriteiten ertoe aan om consumentenbedrog te blijven bestrijden, in samenwerking met het samenwerkingsnetwerk voor consumentenbescherming en in overleg met de onlineplatforms, de aanbieders van tussenhandelsdiensten en alle betrokken actoren.

11.

Bij de vaststelling van normen voor producten, processen, diensten en kwaliteit moet rekening worden gehouden met wat er tijdens het beheer van deze crisis is geleerd, zodat overheden en bedrijven snel over normen kunnen beschikken om de consumenten van goederen en diensten een hoog niveau van gezondheidsbescherming te waarborgen.

12.

Het CvdR wijst op de lessen die uit de COVID-19-pandemie zijn getrokken en op het belang van handhaving van een hoog niveau van consumentenbescherming, ook in tijden van crisis. Wat dit betreft zou het raadzaam zijn om de nodige wijzigingen aan te brengen in de regelgeving, zodat vooraf, nog voordat het concrete geval zich voordoet, kan worden vastgesteld wat de gevolgen zijn van uitzonderlijke omstandigheden voor consumentenovereenkomsten (rebus sic stantibus). Daarmee zou recht worden gedaan aan de beginselen van anticipatie en vooruitziendheid, waardoor de consumentenbescherming zou worden versterkt.

13.

Het CvdR moedigt de Commissie aan de langetermijngevolgen van de COVID-19-crisis voor de consumptiepatronen van de burgers in Europa te analyseren en deze analyse te gebruiken als basis voor toekomstige strategische Europese initiatieven op dit gebied.

14.

Het CvdR is in dit verband ingenomen met de ontplooide initiatieven om de plaatselijke handel, met inbegrip van kleine producenten, te steunen en plaatselijke ambachtelijke producten te promoten.

15.

Het verstrekken van duidelijkere en volledigere informatie over het consumentenrecht zou ertoe kunnen bijdragen om korte circuits voor landbouw- en voedselproducten te versterken, wat op zijn beurt kan helpen om vervoersgerelateerde broeikasgasemissies te verminderen. In dit verband zij erop gewezen hoe belangrijk het is dat de lokale en regionale overheden bij het consumentenbeschermingsbeleid worden betrokken.

16.

Ook is er steun nodig voor beleid om de digitale kloof te verkleinen, waarbij gedacht moet worden aan apparatuur, territoriale dekking en verwerving van vaardigheden.

De groene transitie

17.

Duurzame consumptie is van essentieel belang om de doelstellingen van de Green Deal te halen.

18.

De consumenten in de Europese Unie spelen bij de groene transitie een cruciale rol en moeten dan ook worden geïnformeerd en in staat worden gesteld om weloverwogen keuzes te maken op basis van vergelijkbare, transparante en duidelijke informatie overeenkomstig de door de Europese Commissie vastgestelde methode voor het meten van de ecologische voetafdruk, waaronder informatie over de duurzaamheid en herstelbaarheid van producten en hun sociale en ecologische voetafdruk; deze informatie moet gebaseerd zijn op solide gegevens en consumentenonderzoek. Aanbevolen wordt om de lokale en regionale overheden bij het verspreiden van informatie te betrekken.

19.

Het is van het grootste belang dat consumenten een keuze kunnen maken op basis van de duurzaamheid van producten. Tegelijkertijd moeten producenten worden aangemoedigd de levensduur van hun producten te verlengen en moet er worden aangedrongen op Europese regelgeving die geplande veroudering bestraft en industriële en technologische producten met een lange levensduur beloont.

20.

De transitie naar een groene economie kan alleen slagen als de vraag naar duurzame producten en diensten niet beperkt blijft tot bepaalde groepen consumenten. Om de doelstellingen te verwezenlijken moeten duurzame producten en diensten toegankelijk zijn voor alle consumenten, ongeacht hun financiële situatie.

21.

Het CvdR raadt aan om voor consumentenvoorlichting een totaalaanpak te ontwikkelen, zo mogelijk aan de hand van de invoering van keurmerken waarin rekening wordt gehouden met de verschillende dimensies, zoals duurzaamheid, gezondheid, milieuvriendelijkheid, plaats van herkomst van het product, waarbij met name wordt aangegeven of het afkomstig is uit de EU of uit een derde land, en eerlijke handel. Ook benadrukt het dat het zinvol is om sociale en milieuaspecten steeds meer in overheidsopdrachten te integreren door middel van een reeks maatregelen, waaronder de vaststelling van minimale milieucriteria in sectorspecifieke wetgeving, zoals gepland in het nieuwe actieplan voor de circulaire economie.

22.

Belangrijk is dat bij productnormen rekening wordt gehouden met het streven naar duurzaamheid en naar een circulaire benadering. De Europese instellingen die voor normalisatie op dit gebied verantwoordelijk zijn, hebben in dezen een belangrijke rol te spelen, met name door normen te ontwikkelen voor de definitie van “groene” of “duurzame” producten.

23.

Het CvdR benadrukt het belang van betere en gegarandeerde interoperabiliteit tussen apparaten.

24.

Het raadt aan om het onderzoek naar de wenselijkheid van de verlenging van de wettelijke garantieperiode te combineren met betere consumentenvoorlichting over de verwachte levensduur van producten.

25.

Ook zou het volgens het CvdR goed zijn om een systeem in te voeren waarbij voor het gebruik van milieuclaims of milieukeurmerken voorafgaande toestemming is vereist, naar het voorbeeld van het systeem dat op gezondheidsgebied van toepassing is.

26.

Wat oplossingen voor defecte producten betreft, benadrukt het CvdR dat het beter is om deze producten te hergebruiken of te repareren dan om ze weg te gooien, mits dit niet resulteert in uitholling van de rechten van de consument en mits het gebruik of de reparatie niet tot producten van mindere kwaliteit leidt.

27.

Er moet hoe dan ook worden gezorgd voor de beschikbaarheid van reserveonderdelen, zodat producten kunnen worden gerepareerd. De kosten hiervan mogen de consument er niet van weerhouden om voor reparatie te kiezen en tegelijkertijd moet het recht van consumenten op conforme en veilige producten worden gerespecteerd. De Commissie zou moeten nagaan welke stappen moeten worden ondernomen om dit mogelijk te maken.

28.

Het CvdR adviseert de Commissie om bij de herziening van de richtlijn inzake de verkoop van goederen zaken na te gaan hoe reparatie verder kan worden bevorderd en duurzamere “circulaire” producten kunnen worden gepromoot, met inachtneming van de rechten van de consument en het economisch evenwicht tussen consument en ondernemer.

29.

Belangrijk in dit verband is de rol van de lokale en regionale overheden. Het CvdR wijst op de noodzaak om op lokaal en regionaal niveau nieuwe patronen en gedragingen op consumptiegebied, zoals de deeleconomie, te stimuleren.

30.

Er zou steun moeten komen voor bedrijfsmodellen waarmee in plaats van een product een dienst kan worden gekocht. In dit verband valt te denken aan het stimuleren van reparaties, activiteiten van organisaties in de sociale economie, en tweedehandsmarkten.

31.

Het is tijd dat er een inventaris wordt gemaakt van goede lokale praktijken op het gebied van reparatie en circulaire economie.

32.

Het is van belang de reikwijdte van lokale acties op consumptiegebied te vergroten om verder in te zetten op een diensteneconomie, bijvoorbeeld wat betreft de renovatie van gebouwen en de aanpassing van woningen aan een groenere en meer digitale samenleving, met name door de voorlichtingsinstrumenten voor consumenten te versterken.

33.

Het CvdR is voorstander van initiatieven ter ondersteuning van de lokale handel teneinde de positie van de consument op de markt te verbeteren, het milieu te beschermen en de ambachtelijke sector te promoten.

34.

Het wijst op de rol die regionale en lokale overheden kunnen spelen op het gebied van consumentenvoorlichting en -educatie.

35.

Belangrijk is om te kunnen beschikken over doeltreffende oplossingen die door consumenten gemakkelijk begrepen en toegepast kunnen worden.

36.

Het CvdR juicht het toe dat de Commissie wil samenwerken met de marktdeelnemers om hen ertoe aan te sporen vrijwillige verbintenissen inzake duurzame consumptie aan te gaan die verder gaan dan wat wettelijk verplicht is.

37.

Het dringt erop aan dat de richtlijn inzake ecologisch ontwerp wordt uitgebreid tot energiegerelateerde producten, maar ook tot een breder scala van producten met een groot milieueffect, en dat er maatregelen in worden opgenomen om het ontstaan van afval te voorkomen.

38.

Het CvdR is zeer te spreken over het initiatief inzake duurzame producten, bedoeld om duurzame producten tot norm te verheffen en aldus vroegtijdige veroudering tegen te gaan en duurzaamheid te bevorderen.

39.

De Europese Commissie, de lidstaten en de lokale en regionale overheden worden verzocht om via financiële prikkels in het kader van het herstelplan voor Europa de economische, sociale en ecologische vooruitgang op de lange termijn te waarborgen en om daarbij de exploitatie van hulpbronnen te verminderen, gevaarlijke stoffen te vermijden en te verwijderen en de circulariteit van materialen en systemen te verbeteren.

40.

Het CvdR wijst nog eens op de dringende noodzaak om de transitie naar een regeneratief groeimodel te versnellen en daarbij het hulpbronnenverbruik binnen de grenzen te houden van wat de aarde aankan en onze milieuvoetafdruk te verkleinen. Hiertoe is het geboden om groei los te koppelen van de exploitatie van hulpbronnen, te streven naar een echte circulaire samenleving en op alle maatschappelijke en bestuursniveaus de handen ineen te slaan.

41.

Belangrijk is dat kleine en middelgrote ondernemingen en kleine lokale producenten worden gesteund bij de groene transitie en dat extra administratieve lasten worden voorkomen. Europese financiering is essentieel om deze transities in goede banen te leiden. Lokale en regionale overheden moeten bij het verstrekken van informatie over in dit verband beschikbare EU-fondsen worden betrokken.

De digitale transformatie

42.

Het CvdR wijst erop dat de digitale transformatie het leven van consumenten radicaal verandert. Deze biedt hun immense mogelijkheden, maar zadelt hen ook met nieuwe moeilijkheden op. In deze context is het zaak om oneerlijke onlinehandelspraktijken te bestrijden. Consumenten moeten beter worden beschermd bij het vaststellen van regels voor de digitale economie en van voorschriften op het gebied van artificiële intelligentie, het internet der dingen en robotica. In dit verband neemt het CvdR kennis van het innovatieve voorstel dat de Europese Commissie formuleert in haar verordening tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake artificiële intelligentie en in haar mededeling “Bevordering van een Europese benadering van artificiële intelligentie”, waarover het CvdR een apart advies zal opstellen.

43.

Er zouden meer maatregelen moeten worden getroffen om consumenten tegen oneerlijke handelspraktijken op internet te beschermen. Het komt er specifiek op aan nieuwe normatieve instrumenten of markttoezichtsinstrumenten te creëren om ervoor te zorgen dat consumenten worden beschermd tegen nieuwe praktijken die opduiken als gevolg van ontwikkelingen op het gebied van artificiële intelligentie en het gebruik van algoritmen (praktijken waarbij ze gerichte aanbiedingen krijgen wat betreft prijzen of producten of waarbij sprake is van dienstverlening op basis van profilering van consumenten op internet enz.) en dat ze kunnen rekenen op daadwerkelijke bescherming van hun persoonsgegevens. Ook dringt het CvdR er bij de Commissie en de Europese instellingen op aan het publiek bewuster te maken van de sociale en milieugevolgen van online winkelen.

44.

De Europese wetgeving inzake productveiligheid, die bedoeld is om de fysieke veiligheid van de consument te waarborgen, dient te worden gemoderniseerd zodat ook de beveiliging van verbonden toestellen wordt gereguleerd (bescherming van persoonsgegevens, cyberbeveiliging, betrouwbaarheid, transparantie en consumentenvoorlichting).

45.

Het CvdR benadrukt dat er duidelijke samenhang en onderlinge afstemming moet zijn tussen de EU-wetgeving op het gebied van consumentenbescherming en de EU-wetgeving inzake digitale markten, teneinde een hoog niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen op het punt van consumentenrechten, toegang tot goederen en diensten, ook over de grenzen heen, transparantie, aansprakelijkheid en een veilige digitale omgeving, en meer duidelijkheid te scheppen omtrent de verantwoordelijkheid van onlinetussenpersonen, alsook deze verantwoordelijkheid uit te breiden. Er zouden mechanismen in het leven moeten worden geroepen waarmee onlinetussenpersonen de aanbiedingen van bedrijven door de tijd heen kunnen volgen, om te voorkomen dat de volatiliteit van onlineaanbiedingen ten koste gaat van de bescherming van de rechten van de consument.

46.

Het CvdR is ingenomen met het plan van de Commissie om een innovatief elektronisch instrumentarium in te voeren dat de betrokken instanties zou moeten ondersteunen bij het opsporen van illegale onlinehandelspraktijken; dit elektronisch instrumentarium zou ook moeten worden gebruikt om toezicht te kunnen houden op de verdwijning van bedrijven die hun producten online aanbieden.

47.

Op sommige gebieden worden er nog steeds geoblockingsmethoden toegepast, waardoor het voor consumenten onmogelijk wordt gemaakt om ongehinderd in heel Europa te kunnen genieten van digitale content.

48.

Het CvdR beveelt aan de opgeslagen gegevens waarover overheidsinstanties beschikken, te benutten om consumenten optimaal te informeren door middel van een dynamisch opengegevensbeleid.

49.

Belangrijk is dat kleine en middelgrote ondernemingen en kleine lokale producenten worden gesteund bij de digitale transitie en dat extra administratieve lasten worden voorkomen. Europese financiering is essentieel om deze transitie in goede banen te leiden. Lokale en regionale overheden moeten bij het verstrekken van informatie over in dit verband beschikbare EU-fondsen worden betrokken.

Daadwerkelijke toepassing van de wetgeving en doeltreffende rechtsmiddelen

50.

Op het gebied van de handhaving van consumentenrechten zou de Commissie volgens het CvdR een rol moeten spelen door het optreden van landen en regionale en lokale overheden te coördineren en te ondersteunen, met name door ervoor te zorgen dat de door een lidstaat genomen maatregelen effect kunnen sorteren, ongeacht waar het bedrijf is gevestigd, en dat ook de sancties hun doel treffen.

51.

Volgens de nieuwe consumentenagenda zal de Commissie de lidstaten helpen bij de snelle toepassing en handhaving van het consumentenrecht, met name via het samenwerkingsnetwerk voor consumentenbescherming. Het CvdR juicht dit toe en benadrukt in dit verband dat de Europese consumentencentra een positieve rol spelen bij de concrete vormgeving van grensoverschrijdende consumentenbescherming.

52.

Om de controlemaatregelen die uit hoofde van de nieuwe agenda vereist zullen zijn correct te kunnen uitvoeren, is er meer personeel nodig dat zich bezighoudt met markttoezicht. Met het oog hierop zou de sectorspecialisatie van het personeel dat met deze taken wordt belast moeten worden versterkt; ook moeten er permanent cursussen worden aangeboden en moeten er voldoende materiële middelen voorhanden zijn om de vinger aan de pols te kunnen houden van activiteiten als frauduleuze en oneerlijke praktijken en onlineverkoop. Om mogelijke fraude of gevallen van niet-naleving op te sporen die gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid is het bovendien noodzakelijk over een adequaat netwerk van geaccrediteerde laboratoria te beschikken.

53.

Het CvdR pleit voor nauwere samenwerking tussen lokale en regionale overheden enerzijds en consumentenorganisaties anderzijds.

54.

Het CvdR steunt de ontwikkeling van vrijwillige consumentenvoorlichtingsacties in partnerschap tussen lokale en regionale overheden en het bedrijfsleven.

Inachtneming van specifieke consumentenbehoeften

55.

Terecht wordt in de nieuwe consumentenagenda naar voren gebracht dat bepaalde groepen consumenten, met name kinderen, ouderen en gehandicapten, in sommige situaties bijzonder kwetsbaar kunnen zijn en specifieke beschermingsmaatregelen nodig hebben, met name als gevolg van de digitale kloof.

56.

Het CvdR onderstreept dat kwetsbare consumenten die krediet nodig hebben om essentiële goederen en diensten in te kopen, zoals medische zorg, onderwijs en openbare diensten, beter moeten worden beschermd; in deze sectoren moeten beleidsmaatregelen en instrumenten worden ingevoerd die de consument beter beschermen tegen faillissementen van bedrijven die onafgebroken diensten leveren in essentiële sectoren als gezondheidszorg en onderwijs, teneinde de schade te beperken die voortvloeit uit bedrijfssluitingen in deze sectoren.

57.

Het is absoluut zaak dat de financiële vaardigheden van consumenten, ook op het gebied van nieuwe digitale technologieën, verder worden ontwikkeld door projecten op dit gebied op lokaal en regionaal niveau te ondersteunen.

58.

Het CvdR is ermee ingenomen dat de nieuwe consumentenagenda vanaf 2021 voorziet in meer financiële middelen voor acties ter verbetering van de beschikbaarheid van schuldadviesdiensten in de lidstaten, gezien het belang van de acties ter zake van lokale overheden.

59.

Het is verheugend dat de Europese Commissie bereid is om initiatieven te ondersteunen waarbij op lokaal niveau advies wordt verstrekt aan consumenten die om structurele of persoonlijke redenen geen toegang hebben tot steun en informatie die online of via centrale voorlichtingsbureaus wordt verstrekt.

60.

Het CvdR pleit voor het opstarten/versterken van samenwerking tussen lokale en regionale overheden, consumentenorganisaties en het bedrijfsleven; zij zouden hun krachten moeten bundelen om de middelen zo goed mogelijk te benutten.

61.

In het kader van de inspanningen ter bestrijding van overmatige schuldenlast zou de Commissie er verstandig aan doen om, naast preventieve acties, de haalbaarheid te onderzoeken van een Europees curatief rechtsinstrument inzake een collectieve schuldenregeling voor consumenten. Het CvdR dringt ook aan op specifieke beleidsmaatregelen ter voorkoming van praktijken waarvan is aangetoond dat ze bijzonder schadelijk zijn voor de consument (zoals betaalkaarten met doorlopend krediet), omdat ze tot schulden leiden en de consument kwetsbaar maken voor het aangaan van nog meer schulden.

62.

Waar het gaat om de kwetsbaarheid en uitsluiting van consumenten raadt het CvdR aan om alle desbetreffende aspecten aan te pakken, ook die welke rechtstreeks verband houden met lokale problemen zoals de digitale kloof die de consumenten treft in gebieden met weinig of slechte connectiviteit of waar deze zelfs geheel ontbreekt. Het CvdR pleit tevens voor het bevorderen en opstellen van een overzicht van elementaire persoonlijke financiële diensten en het nemen van maatregelen om te voorkomen dat het schrappen van al deze diensten of een deel daarvan leidt tot discriminatie van consumenten voor wat hun toegang tot financiële diensten betreft.

63.

Er moet ook aandacht worden besteed aan de digitale kloof waarmee kwetsbare consumenten geconfronteerd worden die van de digitale transitie worden uitgesloten omdat zij niet over de nodige apparatuur of basisvaardigheden beschikken, met name in de minder ontwikkelde regio’s.

Consumentenbescherming in een mondiale context

64.

In een gemondialiseerde wereld waarin zaken online over de grenzen heen worden aangekocht, is samenwerking met internationale partners van cruciaal belang geworden.

65.

Het CvdR is verheugd dat de Commissie voornemens is met China een actieplan op te stellen om de veiligheid van online verkochte producten te verbeteren en dat het ernaar streeft om partnerlanden van de EU, ook in Afrika, te ondersteunen op het gebied van regelgeving, technische bijstand en capaciteitsopbouw.

66.

Toch moedigt het CvdR de Commissie aan om meer en nauwer samen te werken met derde landen waar dienstverleners zijn gevestigd die zich met hun aanbod op het grondgebied van de Unie richten.

67.

Het CvdR dringt er bij de Europese Commissie met nadruk op aan te bewerkstelligen dat goederen en diensten die in de EU worden ingevoerd aan de desbetreffende normen en regelgeving van de Europese Unie voldoen. Het juicht het toe dat de Europese Commissie met een voorstel komt om ervoor te zorgen dat ondernemingen wat de naleving van de mensenrechten en sociale en milieunormen betreft verantwoordelijker worden voor hun gehele waardeketen (met inbegrip van onderaannemers), ook in derde landen.

Toepassing van het consumentenbeschermingsbeleid op andere gebieden

68.

Het consumentenbeleid is een van de meest transversale beleidsterreinen van de EU omdat het raakvlakken heeft met vele andere EU-beleidsterreinen, van productveiligheid tot digitale markten, financiële diensten, voedselveiligheid en etikettering van levensmiddelen, energie, reizen en vervoer.

69.

De voorschriften op het gebied van consumentenbescherming moeten worden meegenomen bij de ontwikkeling en uitvoering van andere beleidsmaatregelen en activiteiten van de Unie, bijvoorbeeld op het gebied van energie, telecommunicatie, vervoer, verzekeringen en kredietverlening.

70.

De bevordering van het welzijn van de consument door middel van een robuust mededingingsbeleid in de Europese Unie moet een prioritaire doelstelling blijven bij de toepassing van de artikelen 101 en 102 VWEU.

Governance

71.

Het is zaak om het scorebord voor de consumentenvoorwaarden, dat een beeld geeft van de situatie van consumenten in de Europese Unie, te ontwikkelen aan de hand van een relevante reeks indicatoren, waaronder indicatoren voor de circulariteit van consumptie, teneinde de governance en monitoring van de nieuwe consumentenagenda te schragen.

72.

Het CvdR steunt de wens van de Europese Commissie om een nieuw governancemodel in te voeren, met een breed partnerschap waarbij alle belanghebbenden worden betrokken. In dit verband is het een loffelijk streven van de Commissie om regelmatig overleg te plegen met het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s en om tegelijkertijd nauw met de lidstaten samen te werken in het kader van bestaande netwerken, werkgroepen of ad-hoctaskforces.

73.

Er zij nog eens op gewezen dat het van belang is het Europees Comité van de Regio’s bij deze werkzaamheden te betrekken.

Brussel, 13 oktober 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


4.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 61/36


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025

(2022/C 61/08)

Rapporteur:

Kate FEENEY (IE-Renew E.), lid van de graafschapsraad van Dun Laoghaire Rathdown

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025

COM(2020) 698 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

merkt op dat gelijkheid een van de kernwaarden is waarop de Europese Unie is gegrondvest, hetgeen tot uiting komt in de Verdragen en het Handvest van de grondrechten, op basis waarvan de EU een mandaat en een verantwoordelijkheid heeft om discriminatie te bestrijden.

2.

De rechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transpersonen, interseksuelen, non-binaire personen en queers (lhbtiq’ers) zijn mensenrechten en gelden als zodanig voor alle mensen, ongeacht hun wettelijke status als niet-onderdaan, vluchteling, migrant of in het buitenland verblijvende persoon, ongeacht of zij vrouw, man, kind, bejaard of gehandicapt zijn, en ongeacht hun godsdienst, etnische achtergrond, politieke overtuiging, seksuele gerichtheid, genderidentiteit of -expressie en geslachtskenmerken.

3.

Het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) looft al het eerdere werk (1) dat op Europees en nationaal niveau is verricht, waaronder de publicatie van de mededeling van de Europese Commissie “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025” en de daarin vervatte beleidsdoelstellingen en maatregelen om de gelijkheid van lhbtiq’ers in de Europese Unie te bevorderen.

4.

Deze eerste EU-strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers vormt een langverwachte stap in de goede richting in een Europa dat “In verscheidenheid verenigd” als devies heeft, maar tegelijkertijd is er sprake van achteruitgang ten aanzien van EU-waarden en zijn er autoriteiten die zich voortdurend bedienen van retoriek tegen lhbtiq’ers en zelfs discriminerende maatregelen en wetgeving vaststellen.

5.

Het is een goede zaak de Commissie in haar mededeling uitdrukkelijk melding maakt van het CvdR en dat dit comité wordt opgeroepen tot het bevorderen van de dialoog met lokale en regionale autoriteiten en het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van de sociale partners, over de wijze waarop lhbtiq-gelijkheid kan worden bereikt.

6.

Ondanks grotere beleidsinspanningen is structurele discriminatie en marginalisering van lhbtiq’ers in de hele Europese Unie nog steeds een realiteit. Het CvdR vindt dit zorgwekkend.

7.

Het is van mening dat lokale en regionale overheden een sleutelrol moeten spelen bij de totstandbrenging van een Europese samenleving die gebaseerd is op de inclusie van alle burgers en niet op de uitsluiting van sommigen, en onderschrijft dat in zowel de publieke als de private sector inclusieve en diverse strategieën belangrijk zijn om beter het hoofd te kunnen bieden aan de complexe uitdagingen en levenssituaties waarmee lhbtiq’ers worden geconfronteerd.

8.

De Europese Commissie moet ervoor zorgen dat de grondbeginselen van de Europese Unie worden nageleefd, en dat geen enkele gemeente, regio of staat systemische discriminerende initiatieven ontplooit, zoals het uitroepen van “lhbt-vrije zones” in het kader van het “Handvest van lokale overheden voor de rechten van het gezin” of de “Resolutie tegen lhbt-ideologie”, of fondsen gebruikt op manieren die tegen het non-discriminatiebeginsel indruisen.

9.

Het CvdR acht het in dit verband belangrijk dat er actie wordt ondernomen om discriminatie van lhbtiq’ers aan te pakken, is ingenomen met de resolutie van het Europees Parlement waarin de hele EU wordt uitgeroepen tot vrijheidszone voor lhbtiq’ers (2) en benadrukt het belang van wederzijdse tolerantie binnen gemeenschappen.

Wat is de rol van steden en regio’s?

10.

De bestrijding van ongelijkheid in de EU is een gedeelde verantwoordelijkheid die optreden op alle bestuursniveaus vereist, alsook actieve en permanente betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, lhbtiq-organisaties en belangengroeperingen, die allemaal een sleutelrol spelen bij het aansturen en vormgeven van gelijkheidsbeleid en de concrete implementatie daarvan.

11.

Het CvdR gelooft in het potentieel van lokale en regionale maatregelen om gelijkheid tot stand te brengen en te mainstreamen. Regio- en gemeenteraadsleden en burgemeesters staan immers dagelijks in contact met de burgers, in een andere context dan nationale politici, bijv. in school- en werkomgevingen en bij culturele en sportactiviteiten: allemaal plaatsen waar mensenrechten vormgegeven en gehandhaafd worden.

12.

Bovendien is er voor plaatselijke overheden een rol weggelegd wanneer het erom gaat de rechten van mensen uit te leggen, de belangrijkste uitdagingen in hun gemeenschappen in kaart te brengen, gelijke deelname aan het gemeenschapsleven en gelijke toegang tot diensten te waarborgen en maatwerkdiensten in te voeren voor gemarginaliseerde leden van de samenleving.

13.

Het CvdR is het met het World Economic Forum eens (3) dat de bevordering van gelijkheid en rechten een duidelijke positieve correlatie heeft met de economische ontwikkeling en welvaart van steden en regio’s, en dat elke vorm van uitsluitingsgedrag negatief kan uitwerken op de gemeenschap als geheel, alsook op de bredere economie. Dit is des te relevanter nu we beginnen met de wederopbouw van onze gemeenschappen na de COVID-19-crisis.

14.

Het baart het CvdR zorgen dat er tussen landelijke en stedelijke gebieden een zichtbare kloof bestaat wat betreft het algemene respect voor en de acceptatie van diversiteit. Deze kloof kan de demografische problemen van bepaalde regio’s verergeren en hun economische en sociale ontwikkeling verder ondermijnen.

15.

Gelukkig bestaan er voorbeelden van lokale overheden (4) die zich actief voor de integratie van lhbtiq-gemeenschappen inzetten en zelfs het voortouw nemen bij het uitstippelen van lhbtiq-vriendelijk beleid in gevallen waarin de nationale overheid achterblijft.

Bestrijding van alle vormen van geweld

16.

Het CvdR staat er volledig achter om vrijheidssteden voor lhbtiq’ers in de hele Europese Unie en daarbuiten te promoten.

17.

Het CvdR dringt er bij de Commissie op aan om alle vormen van geweld tegen lhbtiq’ers te bestrijden en zou graag zien dat er maatregelen worden vastgesteld ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen lhbtiq’ers, met inbegrip van online geweld, dat onder jongeren “normaal” zou kunnen worden.

18.

Het CvdR verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om haatzaaiende uitlatingen, met name online, tegen te gaan. Tegelijkertijd echter moet het belang van de vrijheid van meningsuiting worden erkend. Haatzaaien tegen lhbtiq’ers is een van de schadelijkste bronnen van discriminatie en ontwikkelt zich vaak tot haatmisdrijven en geweld. Om haatzaaiende uitlatingen tegen te gaan moet er worden samengewerkt tussen de Europese instellingen, regeringsinstanties, lokale en regionale overheden en de particuliere sector. Dit is een noodzakelijke stap om discriminatie en het verwoestende effect ervan op de samenleving een halt toe te roepen.

19.

Het CvdR ziet uit naar het komende voorstel van de Commissie om haatmisdrijven en haatzaaiende uitlatingen, ook wanneer deze tegen lhbtiq’ers gericht zijn, waarbij het dan niet alleen gaat om hun seksuele gerichtheid, maar ook om hun genderidentiteit/-expressie en geslachtskenmerken, toe te voegen aan de lijst van strafbare feiten als opgenomen in artikel 83, lid 1, van het VWEU. Het benadrukt dat de richtlijn betreffende de rechten van slachtoffers dringend moet worden geïmplementeerd.

20.

Het CvdR dringt erop aan dat alle EU-lidstaten het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul) ratificeren. De daarin opgenomen maatregelen ter bescherming van de rechten van slachtoffers gelden zonder onderscheid op welke grond dan ook, met inbegrip van geslacht, gender, seksuele gerichtheid of genderidentiteit. In dit verband zou de Europese Commissie haar toezegging gestand moeten doen om van de sluiting van genoemd verdrag een topprioriteit te maken. Het CvdR ziet o.m. reikhalzend uit naar het voorstel inzake de bestrijding van geweld tegen vrouwen dat is aangekondigd in de toespraak van voorzitter Von der Leyen over de staat van de Unie 2021.

21.

Het CvdR dringt aan op een correcte omzetting en strikte toepassing van de herziene richtlijn audiovisuele mediadiensten. Deze richtlijn biedt betere bescherming tegen inhoud die aanzet tot haat of geweld, en voorziet in een verbod op uitingen van commerciële media die discriminatie in welke vorm dan ook, inclusief discriminatie op grond van geslacht of seksuele gerichtheid, omvatten of bevorderen.

Vrij verkeer en gezinnen

22.

Het CvdR vindt het belangrijk dat in de strategie specifiek wordt verwezen naar het regionale, met name transregionale, aspect van het vrije verkeer, waarbij in acht moet worden genomen dat op grond van de verdragen het familierecht een bevoegdheid van de lidstaten is. Het wijst erop dat dit belemmeringen voor het vrije verkeer kan veroorzaken, want door verschillen in familierecht tussen de lidstaten worden familiebanden, met name in het geval van lhbtiq-gezinnen, vaak niet meer erkend wanneer de binnengrenzen van de EU worden overgestoken.

23.

Het CvdR vindt het een goede zaak dat de Europese Commissie in november 2020 voor het eerst een EU-strategie voor de gelijkheid van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders, non-binaire personen, intersekse personen en queers (lhbtiq’ers) heeft voorgesteld. Een van de vier pijlers van deze strategie van de Commissie betreft het waarborgen van de veiligheid van lhbtiq’ers.

Geweld tegen lhbtiq’ers is echter nog niet op een representatieve manier geanalyseerd om vervolgens in een tweede fase relevante benaderingen voor de bestrijding van geweld in de toekomst te kunnen uitwerken.

De online-enquête “A long way to go for LGBTI Equality” van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) biedt weliswaar waardevolle informatie over de ervaringen van lhbtiq’ers met discriminatie en geweld, maar is statistisch gezien niet representatief omdat het hierbij gaat om een vrijwillige online-enquête en er geen sprake is van een aselecte steekproef. Tegen deze achtergrond dringt het CvdR er bij de Europese Commissie op aan om in het kader van haar lhbtiq-strategie een anoniem en representatief onderzoek naar ervaringen met geweld — met inbegrip van partnergeweld — tegen lhbtiq’ers in de EU dat niet wordt aangegeven te initiëren en te financieren. Dit onderzoek moet geregeld worden herhaald en voor alle EU-lidstaten onafhankelijk worden verricht en geëvalueerd.

24.

Het CvdR is het volledig eens met wat Commissievoorzitter Ursula von der Leyen heeft gezegd: “Als je een ouder bent in één land, ben je een ouder in alle landen” (5). Het is dan ook ingenomen met de aankondiging van een wetgevingsinitiatief om de wederzijdse erkenning van familiebanden in de EU te ondersteunen.

25.

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat duidelijke informatie over de erkenning van grensoverschrijdende rechten voor lhbtiq’ers en hun gezinnen in de EU gemakkelijk toegankelijk is en dat ambtenaren op alle bestuursniveaus grondig worden geïnformeerd.

26.

Het CvdR onderschrijft het verzoek dat het Europees Parlement met betrekking tot regenbooggezinnen en koppels van hetzelfde geslacht heeft gedaan in zijn resolutie over lhbtiq-rechten in de EU (6) en verzoekt de Commissie te ijveren voor een betere positie van regenbooggezinnen door het grensoverschrijdende familierecht strikt toe te passen en intensiever te overleggen met de lidstaten (ook specifiek in verband met de uitvoering van het Coman-arrest (7)), aangezien het materiële familierecht onder hun bevoegdheid valt.

27.

Het CvdR roept lokale overheden ertoe op om een positief signaal af te geven aan hun lhbtiq-gemeenschappen door met lef ambitieuze beleidsmaatregelen vast te stellen die lhbtiq’ers ten goede komen en om van onderaf veranderingen door te voeren, naar het voorbeeld van de stad Turijn (8), waar geregistreerde partnerschappen tussen burgers van hetzelfde geslacht officieel door het stadsbestuur worden erkend, ook al bestonden er tot 2016 geen nationale bepalingen ter zake. Sindsdien is Turijn een voortrekkersrol blijven spelen door juridisch ouderschap van paren van hetzelfde geslacht te erkennen, ook al kent de nationale wetgeving dergelijke bepalingen niet.

Hulp voor lhbtiq-jongeren in de EU

28.

Lhbtiq-jongeren in Europa zijn bijzonder kwetsbaar, omdat zij van jongs af aan worden blootgesteld aan discriminatie, slachtofferschap, stigmatisering en misbruik; ze vinden het lastig om voor hun familie en hun gemeenschap uit de kast te komen, ontmoeten bij professionele dienstverleners en in de bredere samenleving weinig begrip voor lhbti+-kwesties, en ervaren problemen op het gebied van geestelijke, lichamelijke en seksuele gezondheid.

29.

Het is een goede zaak dat de Commissie op 24 maart 2021 een uitgebreide strategie voor de rechten van het kind heeft gepubliceerd die ervoor zorgt dat lhbtiq-kinderen hun persoonlijkheid onbelemmerd kunnen ontwikkelen, dat hun rechten beschermd worden en dat ze deze kunnen uitoefenen, waarbij gezinnen geïnformeerd en begeleid moeten worden zodat ze minderjarigen kunnen helpen om zich volledig te ontplooien. Het CvdR is uitdrukkelijk voorstander van het uitwisselen van goede praktijken om een einde te maken aan niet-vitale operaties en medische ingrepen bij interseksuele kinderen en adolescenten die verricht worden om hen te laten beantwoorden aan de typische definitie van mannelijk of vrouwelijk, zonder dat zij of hun ouders hiermee op basis van volledige informatie hebben ingestemd.

30.

De lidstaten zouden in hun nationale plannen voor de gelijkheid van lhbtiq’ers moeten nagaan welke beleidsmaatregelen en praktijken schadelijk zijn voor — met name jongere — lhbtiq’ers en ertoe leiden dat ze verder vervreemd raken. Het CvdR verzoekt de lidstaten lokale gemeenschappen te ondersteunen door te zorgen voor goede diensten om gemarginaliseerde jongeren te helpen, zoals het creëren van een veilige omgeving, en te zorgen voor gelijke kansen op de arbeidsmarkt en inclusieve werkomgevingen, positieve lhbtiq-vertegenwoordiging en deelname aan cultuur, maatschappij en sport.

31.

Het CvdR wijst erop dat dakloosheid onder lhbtiq’ers in Europa een verborgen probleem is. Uit het beperkte onderzoek (9) dat er is gedaan, blijkt dat de lhbtiq-gemeenschap in het algemeen en jongere lhbtiq’ers in het bijzonder sterk oververtegenwoordigd zijn onder de daklozenpopulatie: naar schatting 25 tot 40 % van de jongeren die dakloos zijn, wordt geïdentificeerd als lhbtiq (10). Daarom dringt het CvdR erop aan dat dit probleem ook in het kader van het Europees platform voor de bestrijding van dakloosheid bijzondere aandacht krijgt.

32.

Het is zaak om strikt de hand te houden aan de richtlijn inzake gelijke behandeling in arbeid en beroep en om de tenuitvoerlegging ervan zorgvuldig in de gaten te houden en te evalueren. Het CvdR juicht het toe dat de Commissie de huidige wetgeving zal evalueren en monitoren en op basis daarvan in 2022 eventueel met wetgevingsvoorstellen zal komen, met name over de rol van instanties voor gelijke behandeling.

33.

Het CvdR roept de Europese Commissie en de nationale, regionale en lokale overheden op om, naar het voorbeeld van Krakau en Berlijn, het dakloos worden van lhbtiq-jongeren als ultieme vorm van sociale uitsluiting zichtbaarder te maken en in hun gemeenschappen zorgcentra en opvangtehuizen voor jongeren op te zetten.

Impact van COVID-19 op het leven van lhbtiq’ers

34.

De door COVID-19 veroorzaakte gezondheids- en maatschappelijke crisis brengt voor de lhbtiq-gemeenschap complexe uitdagingen en risico’s met zich mee. Volgens recent onderzoek (11) gaat het hierbij onder meer om een verminderde geestelijke gezondheid en moeilijke toegang tot gezondheidszorg, meer haatzaaiende taal en huiselijk geweld, moeilijke toegang tot openbare hulpprogramma’s voor onder meer huisvesting, voedsel en levensonderhoud, en tot justitie, registratie en andere juridische procedures.

35.

Het CvdR heeft lof voor de steunprogramma’s die in sommige gemeenschappen zijn ingevoerd om online psychologische hulp, buitenactiviteiten, toegang tot gezondheidszorg, gemeentelijke huisvesting, safehouses en aanvullende financiering te bieden. Het roept de nationale, regionale en lokale overheden op ervoor te zorgen dat nood- en herstelmaatregelen niet-discriminerend zijn.

Volgende stappen

36.

Het CvdR pleit voor meer samenwerking en dialoog, op basis van feiten, tussen bestuursorganen en belanghebbenden op alle niveaus en over de grenzen heen, met bijzondere nadruk op de persoonlijke ervaringen van lhbtiq’ers, en voor het mainstreamen van lhbtiq-kwesties in bestaande en nieuwe beleidsmaatregelen, zodat er een weloverwogen en goed aangepast beleid kan worden gevoerd dat de diversiteit weerspiegelt.

37.

Het CvdR herhaalt (12) de oproep om in sterkere mate een intersectionele benadering te hanteren en intersectionele maatregelen te combineren met positieve maatregelen op sectoraal gebied.

38.

Het CvdR steunt alle inspanningen ter voorkoming van conversietherapieën en gedwongen medische ingrepen voor interseksuelen en transpersonen (met inbegrip van genitale verminking van interseksuelen en gedwongen sterilisatie). Het dringt er bij lokale en regionale overheden op aan om een einde te maken aan zulke initiatieven als die plaatsvinden in gebouwen die onder hun bevoegdheid vallen, en om middelen uit te trekken teneinde te bevorderen dat dergelijke praktijken ophouden, waarbij in het bijzonder aandacht moet worden geschonken aan de bescherming van kinderen en adolescenten.

39.

Het CvdR is te spreken over de aanpak van de Europese Commissie om de uitwisseling van goede praktijken inzake wetgeving en procedures voor gendererkenning te bevorderen op basis van het beginsel van zelfbeschikking, en juicht het toe dat er een sectoroverschrijdende dialoog op gang zal worden gebracht om het bewustzijn rond trans- en non-binaire identiteiten en interseksuelen te vergroten en inclusiviteit in alle relevante acties en procedures aan te moedigen.

40.

Het CvdR dringt aan op betere bescherming van transpersonen, die nog steeds te maken hebben met discriminatie, geweld en vervolging van het hoogste niveau. Volgens een recente studie (13) beschikken slechts 13 van de 31 onderzochte landen over nationale wetgeving die ten minste enige bescherming biedt tegen discriminatie op basis van genderidentiteit en/of geslachtskenmerken.

41.

Er is dringend behoefte aan multilevel governance en partnerschappen. Het CvdR staat volledig achter de werkzaamheden van het Congres van Lokale en Regionale Overheden van de Raad van Europa over de rol en verantwoordelijkheden van lokale overheden bij de bescherming van lhbti’ers, en zou de resultaten hiervan graag ontvangen.

42.

Erkend zou moeten worden dat het belangrijk is om te zorgen voor toegang tot transitiegerelateerde gezondheidszorg. Transitiegerelateerde gezondheidszorg redt levens en moet vanuit die invalshoek worden behandeld. De COVID-19-pandemie mag geen reden zijn om de toegang tot welke zorgverrichtingen dan ook, met inbegrip van transitiegerelateerde zorg en lopende behandelingen, uit te stellen, te vertragen of te beperken.

43.

Het CvdR wil de Europese Commissie helpen bij het verzamelen van lokale en regionale beste praktijken ter zake en bij de tenuitvoerlegging van de desbetreffende Europese wetgeving in het veld, en wil ook het Europees Parlement, met name zijn interfractiewerkgroep LGBTI, een helpende hand bieden.

44.

Het dringt er bij de Europese Commissie op aan om steun te verlenen voor onderzoek naar de geografische verschillen in acceptatie van lhbtiq’ers, teneinde tot betere methoden te komen voor het aanpakken van discriminatie buiten stedelijke gebieden.

45.

Er zou een aanzienlijke meerwaarde gecreëerd worden als het CvdR werd betrokken bij de totstandkoming van het initiatief Inclusive Capital. Het CvdR dringt er daarom nogmaals op aan dat het elk jaar formeel wordt betrokken bij de aanwijzing van een of meer “Europese hoofdsteden voor inclusie” en bij het netwerk van openbare lhbti-steunpunten van de Raad van Europa.

46.

De Europese Commissie zou ervoor moeten zorgen dat lokale en regionale overheden ten volle worden betrokken bij de opzet, uitvoering en monitoring van de nationale plannen inzake gelijkheid van lhbtiq’ers.

47.

Het CvdR stemt in met de aanpak van de Europese Commissie waarbij het goede voorbeeld wordt gegeven en gestreefd wordt naar een volledig inclusieve werkomgeving, en pleit voor het monitoren van maatregelen die de belangen van lhbtiq-werknemers in de Europese instellingen ondermijnen.

48.

Het CvdR spoort alle politieke leiders ertoe aan om het goede voorbeeld te geven door alle vormen van discriminatie, homofobe, transfobe en interfobe uitlatingen, intimidatie en geweld op grond van seksuele gerichtheid, genderidentiteit, genderexpressie of geslachtskenmerken publiekelijk aan de kaak te stellen.

49.

Er is behoefte aan voorlichtingsmaatregelen en informatiecampagnes voor mensen van alle leeftijden en achtergronden, en aan sterkere overheidsdiensten, opbouw van de capaciteit van professionele hulpverleners en verbetering van de op het slachtoffer gerichte toegang tot de rechter.

50.

Algemene seksuele voorlichting is belangrijk om stereotypen en discriminatie te bestrijden, een positief beeld van leden van de lhbtiq-gemeenschap te creëren en een klimaat van acceptatie te bevorderen. Elke aanval op onderwijsactoren moet worden veroordeeld.

51.

Het CvdR ziet uit naar de nieuwe voorstellen voor mogelijke financiering — via het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden — van projecten ter bestrijding van intersectionele discriminatie en ongelijkheid waarmee lhbtiq’ers te maken krijgen, gendervooroordelen en andere stereotypen.

52.

Het CvdR pleit voor de beschikbaarstelling van financiële middelen ter ondersteuning van lhbtiq-organisaties uit het maatschappelijk middenveld, niet alleen op projectbasis, en voor financiële steun voor programma’s voor gelijkheid en diversiteit in gemeenten en regio’s waar de lhbtiq-gemeenschap door overheden zeer vijandig wordt bejegend.

53.

De Europese Commissie zou erop moeten toezien dat er geen Europese fondsen worden toegekend waar structurele discriminatiemechanismen bestaan, en dat financiering wordt opgeschort of ingetrokken als dit achteraf toch het geval blijkt te zijn. Naar de mening van het CvdR kan de bewezen kracht van dergelijke maatregelen, in combinatie met dialoog, een volledig inclusieve Europese Unie tot stand brengen.

54.

Daar waar de nationale wetgeving tekortschiet, zouden CvdR-leden en andere lokale en regionale overheden moeten ijveren voor de invoering van plaatselijke bepalingen om discriminatie af te wijzen en het rechtsvacuüm op te vullen, zodat diversiteit, wederzijdse acceptatie en respect worden bevorderd.

Brussel, 14 oktober 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  In 2015 heeft de Europese Commissie een lijst maatregelen voor meer gelijkheid voor lhbti’ers gepubliceerd, er is een speciale commissaris voor gelijkheid (Helena Dalli) aangesteld, en 21 lidstaten hebben paren van hetzelfde geslacht wettelijk erkend, terwijl vier lidstaten wettelijke procedures voor gendererkenning zonder medische vereisten hebben ingevoerd.

(2)  Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het uitroepen van de EU tot vrijheidszone voor LGBTIQ-personen (https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-9-2021-0089_NL.html).

(3)  Great Reset: Why LGBT+ inclusion is the secret to cities’ post-pandemic success | World Economic Forum (weforum.org).

(4)  Er zijn voorbeelden in verschillende steden in de EU, zoals Barcelona, Ljubljana, Berlijn, Boedapest en Lodz, en netwerken van steden, zoals het RE.A.DY-netwerk in Italië.

(5)  Toespraak over de Staat van de Unie 2020.

(6)  2021/2679(RSP).

(7)  C-673/16; het Hof van Justitie van de EU heeft verduidelijkt dat de term “echtgenoot”, zoals gebruikt in de richtlijn vrij verkeer, ook van toepassing is op partners van hetzelfde geslacht.

(8)  Regeling van de gemeente Turijn, 2010.

(9)  The European Federation of National Organisations Working with the Homeless AISBL, LGBTIQ Homelessness, Autumn 2017 and the Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender, Intersex, and Queer (LGBTIQ) Youth Homelessness in Europe Survey 2019.

(10)  https://www.ilga-europe.org/sites/default/files/COVID19%20_Impact%20LGBTI%20people.pdf

(11)  covid19-lgbti-assessment-2020.pdf (ilga-europe.org)

(12)  CvdR-advies “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025”, oktober 2020.

(13)  Studie van de Europese Commissie “Trans and Intersex Equality in Europe — A Comparative Analysis”, 2018.


III Voorbereidende handelingen

Comité van de Regio's

146e zitting van het CvdR (hybride via Interactio), 12.10.2021-14.10.2021

4.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 61/42


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de Europese digitale identiteit

(2022/C 61/09)

Rapporteur:

Mark WEINMEISTER (DE/EVP), staatssecretaris van Europese Zaken, deelstaat Hessen

Referentiedocument:

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 910/2014 betreffende een Europees kader voor een digitale identiteit

COM(2021) 281 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

COM(2021) 281

Artikel 1, punt 4

Verordening (EU) nr. 910/2014

Artikel 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Pseudoniemen in elektronische transacties

Onverminderd het rechtsgevolg dat aan het gebruik van pseudoniemen op grond van nationaal recht wordt toegekend, wordt het gebruik ervan in elektronische transacties niet verboden.

Pseudoniemen in elektronische transacties

Onverminderd het rechtsgevolg dat aan het gebruik van pseudoniemen op grond van nationaal recht wordt toegekend, wordt het gebruik ervan in elektronische transacties en op sociale netwerken niet verboden.

Motivering

Sociale netwerken mogen niet onder verwijzing naar de Europese portemonnee voor digitale identiteit verbieden dat bij aanmelding een pseudoniem wordt gebruikt.

Wijzigingsvoorstel 2

COM(2021) 281

Artikel 1, punt 7

Verordening (EU) nr. 910/2014

Artikel 6 bis, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Opdat alle natuurlijke en rechtspersonen in de Unie veilige, betrouwbare en naadloze toegang tot publieke en particuliere diensten krijgen, zullen alle lidstaten binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening een Europese portemonnee voor digitale identiteit uitgeven.

Opdat alle natuurlijke en rechtspersonen in de Unie veilige, betrouwbare en naadloze toegang tot publieke en particuliere diensten krijgen, zullen alle lidstaten binnen 24  maanden na de inwerkingtreding van deze verordening een Europese portemonnee voor digitale identiteit uitgeven.

Motivering

De ervaring heeft geleerd dat de Europese portemonnees voor digitale identiteit naar verwachting een belangrijk doelwit van IT-aanvallen zullen vormen. Op een zo gevoelig gebied als persoonsidentificatiegegevens gaat kwaliteit voor snelheid. De termijnen voor omzetting op nationaal niveau zijn (mede gezien de bepalingen van de NIS2-richtlijn) te kort. Een ruimere overgangsperiode is dan ook geboden.

Wijzigingsvoorstel 3

COM(2021) 281 final — deel 1

Artikel 1, punt 7

Verordening (EU) nr. 910/2014

Artikel 6 bis, punt 12 (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

De Europese portemonnee voor digitale identiteit wordt alleen ter beschikking gesteld van personen onder de 18 jaar indien hun identiteit is geverifieerd door middel van een elektronisch identiteitsbewijs van de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige die verantwoordelijk is voor de minderjarige.

Motivering

Een Europese portemonnee voor digitale identiteit zal online en offline dienen als identiteitsbewijs. Minderjarigen kunnen niet volledig verantwoordelijk worden gesteld en ter verantwoording worden geroepen voor eventuele juridische gevolgen.

Wijzigingsvoorstel 4

COM(2021) 281 final — deel 1

Artikel 1, punt 7

Verordening (EU) nr. 910/2014

Artikel 6 quater, lid 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten verstrekken aan de Commissie de namen en adressen van de in lid 3 bedoelde openbare of private organen. De Commissie stelt deze informatie beschikbaar aan de lidstaten.

De lidstaten verstrekken aan de Commissie de namen en adressen van de in lid 3 bedoelde openbare of private organen. De Commissie stelt deze informatie binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de verordening beschikbaar aan de lidstaten.

Motivering

Artikel 6 quater, lid 5, van Verordening (EU) nr. 910/2014 wordt gewijzigd om een termijn aan te geven waarbinnen de informatie beschikbaar moet worden gesteld.

Wijzigingsvoorstel 5

COM(2021) 281

Artikel 1, punt 9

Verordening (EU) nr. 910/2014

Artikel 7

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

[…] binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding […]

[…] binnen 24  maanden na de inwerkingtreding […]

Motivering

De ervaring heeft geleerd dat de Europese portemonnees voor digitale identiteit naar verwachting een belangrijk doelwit van IT-aanvallen zullen vormen. Op een zo gevoelig gebied als persoonsidentificatiegegevens gaat kwaliteit voor snelheid. De termijnen voor omzetting op nationaal niveau zijn (mede gezien de bepalingen van de NIS2-richtlijn) te kort. Een ruimere overgangsperiode is dan ook geboden.

Wijzigingsvoorstel 6

COM(2021) 281

Artikel 1, punt 11

Verordening (EU) nr. 910/2014

Artikel 10 bis, lid 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Commissie maakt de overeenkomstige wijzigingen aan de in artikel 6 quinquies bedoelde lijst onverwijld bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De Commissie maakt de overeenkomstige wijzigingen aan de in artikel 6 quinquies bedoelde lijst onverwijld bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie en stelt deze wijzigingen in een afzonderlijke lijst beschikbaar .

Motivering

Een overzichtelijke lijst (van ingetrokken certificeringen) maakt een en ander gemakkelijker.

Wijzigingsvoorstel 7

COM(2021) 281 — deel 1

Artikel 1, punt 12

Verordening (EU) nr. 910/2014

Artikel 11 bis, punt 4 (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

De lidstaten waarborgen door middel van unieke identificatiemogelijkheden dat burgers geen twee of meer Europese portemonnees voor digitale identiteit kunnen krijgen op grond van het feit dat zij meerdere nationaliteiten bezitten of in meerdere lidstaten wonen.

Motivering

Er moet voor worden gezorgd dat burgers maar één Europese portemonnee kunnen krijgen, ook al bezitten zij meerdere nationaliteiten en/of wonen zij in meerdere EU-lidstaten.

Wijzigingsvoorstel 8

COM(2021) 281 — deel 1

Artikel 1, punt 14

Verordening (EU) nr. 910/2014

Artikel 12 bis, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten verstrekken aan de Commissie de namen en adressen van de in lid 1 bedoelde openbare of private organen. De Commissie stelt deze informatie beschikbaar aan de lidstaten.

De lidstaten verstrekken aan de Commissie de namen en adressen van de in lid 1 bedoelde openbare of private organen. De Commissie stelt deze informatie binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de verordening beschikbaar aan de lidstaten.

Motivering

Artikel 12 bis, lid 3, van Verordening (EU) nr. 910/2014 wordt gewijzigd om een termijn aan te geven waarbinnen de informatie beschikbaar moet worden gesteld.

Wijzigingsvoorstel 9

COM(2021) 281

Artikel 1, punt 29

Verordening (EU) nr. 910/2014

Artikel 30, lid 3 bis

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De in lid 1 bedoelde certificering is vijf jaar geldig, op voorwaarde van een regelmatige tweejaarlijkse kwetsbaarheidsbeoordeling. Indien kwetsbaarheden worden vastgesteld en niet worden verholpen, wordt de certificering ingetrokken.

De in lid 1 bedoelde certificering is vijf jaar geldig, op voorwaarde van een regelmatige tweejaarlijkse kwetsbaarheidsbeoordeling. Indien kwetsbaarheden worden vastgesteld en niet worden verholpen, wordt de certificering ingetrokken. Hernieuwde toekenning is ten vroegste mogelijk na een wachttermijn van twee jaar en een nieuwe kwetsbaarheidsbeoordeling.

Motivering

Hernieuwde toekenning van een certificaat zou na een bepaalde termijn wel toegestaan moeten worden aangezien het mogelijk moet blijven om de kwetsbaarheden, eventueel door een fundamenteel nieuwe technische opzet, te verhelpen.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Inleiding

1.

is voorstander van de invoering van een Europese portemonnee voor digitale identiteit. Burgers zullen zich dankzij deze “digitale portemonnees” ook met hun mobiele apparaat kunnen identificeren om toegang te krijgen tot online overheidsdiensten, digitale documenten uit te wisselen of één bepaald persoonsgegeven, zoals leeftijd, aan te tonen. Zij kunnen dat dan doen zonder hun identiteit of andere persoonsgegevens prijs te geven.

2.

Het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) is ingenomen met de voorstellen van de Europese Commissie om een Europese digitale identiteit op te zetten met het oog op de invoering van een uitgebreidere Europese portemonnee voor digitale identiteit, alsook met de daartoe noodzakelijke wijziging van de eIDAS-verordening. De Europese portemonnee voor digitale identiteit zal niet alleen persoonsgegevens in strikte zin (Europese digitale identiteit) bevatten, maar ook andere documenten in elektronische vorm (waaronder officiële documenten), zoals rijbewijzen of diploma’s.

3.

Het CvdR steunt het streven van de Europese Commissie om de eIDAS-verordening in het licht van de veranderde marktbehoeften te verruimen tot de particuliere sector, terwijl gebruikgemaakt blijft worden van de bestaande nationale aangemelde identificatiemiddelen. Veilige, elektronische identificatiemiddelen zijn van bijzonder belang voor de digitalisering van administratieve procedures.

4.

Aangedrongen wordt op duidelijke bepalingen inzake gegevensbescherming in het voorstel van de Europese Commissie voor een Europese digitale identiteit, die moeten stroken met de beginselen van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), met name inzake de data-economie, dataprivacy en adequate motivering, en er tevens voor moeten zorgen dat gebruikers kunnen bepalen welke gegevens zij willen delen en met wie.

5.

Burgers kunnen de Europese portemonnee straks in de hele EU voor van alles gebruiken en altijd op zak hebben. Daarmee zouden zij gemakkelijker aan de samenleving moeten kunnen deelnemen en kan de portemonnee ertoe bijdragen dat iedere EU-burger zich bewust wordt van zijn of haar Europese identiteit.

Voordelen voor de burger

6.

De invoering van een Europese portemonnee voor digitale identiteit is een uitgelezen kans om bij de burgers een EU-identiteit te verankeren die concreet zichtbaar en praktisch te gebruiken is, ook op de eengemaakte markt. Met de Europese portemonnee wordt een voor alle betrokkenen duidelijk verbindend identificatiemiddel ingevoerd, met een symbolische waarde die het loutere technische nut ver overstijgt.

7.

De Europese portemonnee voor digitale identiteit is in wezen een technologie voor mobiel gebruik die ook bij verdere ontwikkeling van de apparaten die nu gangbaar zijn (smartphones en smartwatches) inzetbaar kan blijven. De portemonnee moet via een geschikte interface (evt. optisch) ook gebruikt kunnen worden bij nieuwe ontwikkelingen zoals digitale brillen (bv. AR-brillen of digitale avatars) of soortgelijke digitale apparaten.

8.

Het verdient dan ook aanbeveling om bij de ontwikkeling en invoering van de Europese digitale identiteit en de Europese portemonnee voor digitale identiteit als uitgangspunt te hanteren dat daarmee diensten worden geleverd die de burgers een echte grensoverschrijdende meerwaarde kunnen opleveren.

9.

De soevereiniteit en non-discriminatie van alle gebruikers dienen gewaarborgd te zijn. In de communicatie moet daarom duidelijk worden verklaard dat natuurlijke personen niet indirect mogen worden gedwongen om gebruik te gaan maken van de Europese portemonnee. Het gebruik is principieel op vrijwillige basis.

10.

Wil de Europese portemonnee een positief onthaal in de samenleving krijgen, dan is het belangrijk dat zij wordt beschouwd als iets dat de burgers vrijblijvend wordt aangeboden.

11.

Wat de concrete vormgeving betreft, pleit het EESC voor een eenvoudige aanbeveling voor een toolbox die verder reikt dan alleen gegevensbescherming en toegankelijkheid, zodat ook personen met een lichte beperking of gebrekkige taalvaardigheid de portemonnee kunnen gebruiken (bv. door middel van meer pictogrammen).

12.

Bij de vormgeving zou moeten worden voorzien in regelingen voor het gebruik van digitale identiteiten door minderjarigen of in geval van voogdij of mentorschap en voor de omgang met digitale identiteiten in geval van overlijden.

Betrokkenheid van de particuliere sector

13.

Aangezien de bestaande regels ook voor de particuliere sector gaan gelden, is het van doorslaggevend belang dat de koplopers op technologiegebied nauw bij een en ander worden betrokken. Alleen met een marktconforme oplossing zal de portemonnee adequaat ingang vinden in de EU.

14.

Een essentieel aspect van de bruikbaarheid in het economische leven is het gebruik van interfaces voor elektronische betalingen (Paypal, Google/Apple-Pay, SWIFT enz.), die momenteel gebaseerd zijn op propriëtaire gebruikersaccounts in de particuliere sector. Bij de invoering van de Europese portemonnee dienen de relevante regels met betrekking tot witwassen en digitaal geld (bitcoin, ethereum, digitale euro enz.) in acht te worden genomen.

15.

Bij het gebruik van de portemonnee in het economische leven dient ook rekening te worden gehouden met twee bestaande, qua inhoud concurrerende bedrijfsmodellen.

Enerzijds zijn er de grote mondiale sociale netwerken, die er een valide belang bij hebben hun nepaccounts zo nodig via een openbare instelling gevalideerd te krijgen. Dit zou het vrije gebruik van internet echter ondermijnen en gebruikers verder van het beschermde internetgedeelte verdrijven in de richting van het darknet. Dat is volgens het CvdR niet zinvol.

Anderzijds zijn er identiteitsaanbieders die met de Europese portemonnee concurrerende producten aanbieden en daarbij ook gebruik willen maken van een door een openbare instelling gevalideerde identiteit.

16.

De authenticatiecontrole op toegang door bedrijven waarbij de betrokken entiteit door middel van een beveiligd certificaat wordt geïdentificeerd, moet zodanig worden ontworpen dat het certificaat een beperkte geldigheidsduur heeft of de geldigheid ervan periodiek wordt gecontroleerd. Het CvdR staat positief tegenover vergelijkbare overwegingen met betrekking tot verleners van vertrouwensdiensten, maar wijst er wel op dat de authenticatie bij het opvragen door entiteiten of organisaties van gegevens die in de Europese portemonnee zijn opgenomen ook tegen misbruik moet worden beschermd.

17.

Inmiddels heeft een aantal lidstaten al digitale oplossingen voor burgers ontwikkeld en ingevoerd, zowel voor de publieke als voor de particuliere sector. Het is belangrijk dat deze nationale kenmerken zo veel mogelijk geïntegreerd kunnen worden in het kader van de Europese digitale identiteit. Ten eerste omdat grotere aanpassingen van bestaande systemen veel administratieve en financiële middelen vergen. Ten tweede omdat bij de burgers in deze lidstaten de afgelopen jaren een hoog niveau van vertrouwen in de bestaande systemen is opgebouwd; het is van essentieel belang dat dit vertrouwen niet wordt ondermijnd door de invoering van de Europese digitale identiteit.

Implementatie door en deelname van de lidstaten

18.

Het CvdR dringt erop aan dat nationale deskundigen nauw worden betrokken bij de in het Commissiedocument genoemde aanbeveling aan de lidstaten betreffende een gemeenschappelijke toolbox voor een gecoördineerde aanpak om het voor de Europese digitale identiteit noodzakelijke technische kader vast te stellen.

Voorbeelden van beste praktijken, zoals de resultaten van en ervaringen met nationale systemen en projecten op het gebied van digitale identiteit, moeten worden meegenomen.

19.

Het is bij de beoordeling van de kosten en uitgaven in de planning noodzakelijk dat de nationale parameters worden ondergebracht in een overkoepelend plan van de EU dat in verhouding staat tot de desbetreffende kosten. Het is in het bijzonder van belang dat naast de termijnen in de EU ook de nationale implementatieschema’s verzameld en verwerkt worden.

20.

Het CvdR pleit ervoor om bij de overkoepelende planning oog te houden voor de personele en financiële implicaties van de implementatie in de lidstaten alsook op lokaal en regionaal niveau. De Europese portemonnee wordt alleen dan een succes als er vaak genoeg gebruik van kan worden gemaakt.

In dit verband is er niet alleen een belangrijke rol weggelegd voor bedrijven, maar ook voor de overheden op alle niveaus in de lidstaten. Deze raken steeds meer betrokken, zowel door hun eigen optreden als door initiatieven van de Commissie. De dienstenrichtlijn en de digitale toegangspoort van de EU leveren waardevolle bijdragen aan de digitalisering van de eengemaakte markt van de EU.

21.

Het CvdR pleit voor een stapsgewijze implementatie, met name in de opstartfase. Dit is belangrijk omdat de particuliere sector, die tot nu toe niet onder alle regels viel, deels voor het eerst volledig betrokken gaat worden bij elektronische identificatie met een “substantieel” tot “hoog” betrouwbaarheidsniveau nu de huidige eIDAS-context uitgebouwd gaat worden.

Gegevensbescherming en cyberveiligheid

22.

Het CvdR waarschuwt ervoor dat de Europese portemonnee niet overhaast ingevoerd mag worden vanwege de technische risico’s die inherent zijn aan de centrale opslag van identiteitsgegevens in een overwegend mobiele applicatie. Een dergelijke portemonnee wordt zonder meer een belangrijk doelwit van allerlei cyberaanvallen en moet daarom te allen tijde bestand zijn tegen dreigingen.

23.

Van belang is een adequate definitie van certificeringsregelingen voor portemonnees voor digitale identiteit en regelingen voor elektronische identificatie, die niet door een commerciële entiteit mogen worden ontwikkeld, maar door het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (Enisa), in nauwe samenwerking met groepen deskundigen, onder wie vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden.

24.

Het CvdR wijst op het risico dat soorten identiteiten met een verschillende mate van vertrouwelijkheid centraal in één technische component worden ondergebracht. Als derden hier ongeoorloofd gebruik van maken, zijn er aanzienlijke risico’s voor de geautoriseerde gebruiker. Te denken valt niet alleen aan financiële schade, maar ook aan aantasting van eer en goede naam. Ook gerichte spearphishing kan aanzienlijke gevolgschade hebben.

25.

Het CvdR dringt erop aan dat de Europese portemonnee technisch gezien dusdanig wordt opgezet dat deze voldoende bestand is tegen cyberaanvallen en dat is voorzien in adequate blokkeringsmogelijkheden en gerichte, veilige back-upsystemen zodat rechthebbenden een beveiligde herinstallatie kunnen uitvoeren.

De bescherming van de Europese portemonnee moet een doorlopend proces zijn. Beveiliging door ontwerp (security by design) is een fundamentele voorwaarde wil de portemonnee een blijvend succes worden en is ook van essentieel belang voor de betrokken economische activiteiten. De toolbox moet er daarom al in voorzien.

26.

Naast de vereisten inzake gegevensbescherming, toegankelijkheid en cyberveiligheid staat of valt het succes van de Europese portemonnee ook met een consistente, op de beoogde gebruikers afgestemde oplossing wat informatie en documentatie betreft.

27.

Het CvdR pleit voor bindende regels om dienstverleners te verplichten de toegang tot de gegevens in de Europese portemonnee met behulp van uniforme instrumenten (bv. dashboard) op eenvoudige en transparante wijze te regelen en dit zichtbaar te maken voor de gebruikers.

28.

De vormgeving van de Europese portemonnee voor digitale identiteit moet in overeenstemming zijn met het streven naar digitale veerkracht van Europa en moet het streven naar digitale soevereiniteit van Europa ondersteunen.

29.

Er zou moeten worden nagegaan in hoeverre een algemene technische basis kan worden gecreëerd door middel van een door de EU gecertificeerde en ter beschikking gestelde opensourcetoolbox voor de basisfuncties van de Europese portemonnee. Het bijhouden en de verdere ontwikkeling van de toolbox moeten vervolgens door de EU worden gecoördineerd.

Betrokkenheid bij de gebruiksprocessen

30.

Het CvdR beveelt aan dat bij de omzetting van de Europese portemonnee in concrete toepassingen wordt aangedrongen op een consistent gebruiksproces in een procesgerichte vorm die begrijpelijk is voor de beoogde gebruikers.

De Europese portemonnee moet in de gebruiksscenario’s worden opgezet als een homogeen in te voegen component met duidelijke interfaces voor de transmissie van de vereiste gegevens, en door middel van duidelijke symbolen en ontwerptaal als product van de EU gepresenteerd worden.

31.

Het CvdR stelt voor de toegang tot de Europese portemonnee te standaardiseren zodat het voor de burgers bijna een routinekwestie is om de portemonnee te gebruiken of er toegang toe te verlenen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de vereisten inzake gegevensminimalisatie. Niet alleen maakt routine het gemakkelijker om de portemonnee te gebruiken maar ook kan dan worden voorkomen dat er fouten mee worden gemaakt, ook door mensen die minder vertrouwd zijn met IT.

Communicatie en acceptatie

32.

Het is noodzakelijk dat er een intensieve communicatie wordt opgezet om de Europese burger te bereiken, met uitleg over de Europese portemonnee en de mogelijkheden die deze biedt voor gebruik op de interne markt van de EU en over de voorzorgen op het gebied van gegevensbescherming en gegevensbeveiliging. Snelle connectiviteit voor iedereen in de Europese Unie, ook in plattelandsgebieden en afgelegen gebieden, is een fundamentele voorwaarde wil de Europese portemonnee door de burger gebruikt en aanvaard worden.

33.

Het CvdR pleit ervoor om de toepassingsmogelijkheden van de Europese portemonnee te verruimen in de richting van een wereldwijde EU-identiteit, bv. ook met paspoortachtige functies (digitale opslag van bv. visa) of de functie van een officieel EU-vaccinatiecertificaat. In dat geval moeten er overeenkomsten worden gesloten zodat de Europese portemonnee met de daarin vervatte inloggegevens ook buiten de EU gebruikt kan worden.

34.

Het CvdR dringt er bij de Europese Commissie op aan om intensief overleg en onderhandelingen aan te gaan met aanbieders van apparatuur voor de technische beschikbaarstelling van de Europese portemonnee aan eindgebruikers. Doel is de technische basis zo snel mogelijk beschikbaar te stellen, ook op apparaten in het goedkopere prijssegment.

Momenteel zijn de eerste productgroepen in het midden- en het hogere prijssegment beschikbaar die voldoende gecertificeerd zijn om het eIDAS-betrouwbaarheidsniveau “substantieel” te hanteren. Voor de uitrol van de Europese portemonnee is het nuttig ervoor te zorgen dat ook het bedrijfsleven als dienstverlener er zo ruim mogelijk bij betrokken wordt.

Subsidiariteit

35.

Het voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. Een dergelijke EU-brede technische constructie zal alleen naar behoren kunnen werken als de regels voldoende uniform zijn. De concrete vormgeving is een zaak die door de lidstaten geregeld moet worden. Alleen de horizontale instrumenten van de toolbox zullen beoordeeld moeten worden.

Brussel, 12 oktober 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS