|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
65e jaargang |
|
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
|
||
|
|
EUROPEES PARLEMENT
|
|
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
|
RESOLUTIES |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Dinsdag, 18 mei 2021 |
|
|
2022/C 15/01 |
||
|
2022/C 15/02 |
||
|
|
Woensdag, 19 mei 2021 |
|
|
2022/C 15/03 |
||
|
2022/C 15/04 |
||
|
2022/C 15/05 |
||
|
2022/C 15/06 |
||
|
2022/C 15/07 |
||
|
2022/C 15/08 |
||
|
2022/C 15/09 |
||
|
2022/C 15/10 |
||
|
|
Donderdag, 20 mei 2021 |
|
|
2022/C 15/11 |
||
|
2022/C 15/12 |
||
|
2022/C 15/13 |
||
|
2022/C 15/14 |
||
|
2022/C 15/15 |
Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2021 over de situatie in Haïti (2021/2694(RSP)) |
|
|
2022/C 15/16 |
Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2021 over de situatie in Tsjaad (2021/2695(RSP)) |
|
|
2022/C 15/17 |
||
|
2022/C 15/18 |
||
|
2022/C 15/19 |
||
|
2022/C 15/20 |
||
|
2022/C 15/21 |
||
|
2022/C 15/22 |
||
|
|
Vrijdag, 21 mei 2021 |
|
|
2022/C 15/23 |
|
|
III Voorbereidende handelingen |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Maandag, 17 mei 2021 |
|
|
2022/C 15/24 |
||
|
|
Dinsdag, 18 mei 2021 |
|
|
2022/C 15/25 |
||
|
2022/C 15/26 |
||
|
2022/C 15/27 |
||
|
2022/C 15/28 |
||
|
2022/C 15/29 |
||
|
2022/C 15/30 |
||
|
2022/C 15/31 |
||
|
2022/C 15/32 |
||
|
2022/C 15/33 |
||
|
2022/C 15/34 |
||
|
2022/C 15/35 |
||
|
2022/C 15/36 |
||
|
2022/C 15/37 |
||
|
2022/C 15/38 |
||
|
2022/C 15/39 |
||
|
2022/C 15/40 |
||
|
2022/C 15/41 |
||
|
|
Woensdag, 19 mei 2021 |
|
|
2022/C 15/42 |
||
|
2022/C 15/43 |
||
|
2022/C 15/44 |
||
|
2022/C 15/45 |
||
|
|
Donderdag, 20 mei 2021 |
|
|
2022/C 15/46 |
||
|
2022/C 15/47 |
|
Verklaring van de gebruikte tekens
(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond) Amendementen van het Parlement: Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept. |
|
NL |
|
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/1 |
EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2021-2022
Vergaderingen van 17 t/m 21 mei 2021
AANGENOMEN TEKSTEN
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
RESOLUTIES
Europees Parlement
Dinsdag, 18 mei 2021
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/2 |
P9_TA(2021)0220
Herziening van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie
Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2021 over de herziening van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (2020/2087(INI))
(2022/C 15/01)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de artikelen 174 en 175, artikel 212, lid 2, en artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (“SFEU-verordening”) en de latere wijzigingen daarvan van 15 mei 2014 en 20 maart 2020 (1), |
|
— |
gezien alle door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering gepubliceerde verslagen, en met name het verslag van 31 maart 2014 getiteld “Climate Change 2014: Impacts, Adaptation and Vulnerability”, |
|
— |
gezien de Overeenkomst van Parijs, die is ondertekend op 22 april 2016, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 januari 2013 over het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, implementatie en toepassing (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 1 december 2016 getiteld “Het Solidariteitsfonds van de Europese Unie: een beoordeling” (3), |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 15 mei 2019 getiteld “Beoordeling van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie 2002-2017” (SWD(2019)0186), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2020/461 van het Europees Parlement en de Raad van 30 maart 2020 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad om financiële steun te verlenen aan lidstaten en landen die over toetreding tot de Unie onderhandelen die zwaar worden getroffen door een grote volksgezondheidscrisis (4), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden (5), |
|
— |
gezien de uiteenzetting van het standpunt van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 25 maart 2020 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad om financiële steun te verlenen aan lidstaten en landen die over toetreding tot de Unie onderhandelen die zwaar worden getroffen door een grote volksgezondheidscrisis (COM(2020)0114), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie over de Europese Green Deal (COM(2019)0640), |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het advies van de Begrotingscommissie, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A9-0052/2021), |
|
A. |
overwegende dat het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU), dat is ingesteld bij de SFEU-verordening en werd opgezet naar aanleiding van de grote overstromingen in Midden-Europa in 2002, financiële steun verleent aan lidstaten en toetredingslanden die zijn getroffen door een grote of een regionale natuurramp of een ernstige noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid; overwegende dat het SFEU echte Europese meerwaarde biedt en een concrete uiting is van de bereidheid om solidariteit te tonen met de bevolking van EU-regio’s die door dergelijke natuurrampen zijn getroffen; |
|
B. |
overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden, eraan herinnert dat solidariteit tussen de lidstaten geen optie is, maar een verplichting die voortvloeit uit met name de artikelen 2 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, evenals een pijler van onze Europese waarden, zoals beschreven in artikel 3 van bovengenoemd Verdrag; overwegende dat het Europees Parlement in diezelfde resolutie de Commissie met klem verzoekt alle aspecten van haar crisisbeheer- en rampenbestrijdingsmechanismen te versterken; |
|
C. |
overwegende dat uit een recente enquête blijkt dat twee derde van de EU-burgers van mening is dat de Europese Unie meer bevoegdheden zou moeten hebben om het hoofd te bieden aan onverwachte crises zoals COVID-19, en dat meer dan de helft van hen van mening is dat de EU over meer financiële middelen zou moeten beschikken om die crises aan te pakken (6); overwegende dat de huidige gezondheidscrisis een zeer belangrijke menselijke dimensie heeft en dat de EU en de lidstaten daarom in een geest van solidariteit moeten handelen; |
|
D. |
overwegende dat de bijstandsverlening uit het SFEU tot nu toe betrekking heeft gehad op een honderdtal natuurrampen die in 23 lidstaten en één toetredingsland plaatsvonden, voor een totaalbedrag van ongeveer 6,6 miljard EUR (7); |
|
E. |
overwegende dat overstromingen in 2017 en 2018 in totaal goed waren voor ongeveer twee derde van alle verzoeken om steun uit het SFEU, hoewel die periode eveneens gekenmerkt werd door grote stormen, bosbranden en aardbevingen; |
|
F. |
overwegende dat de Commissie in haar beoordeling het nut van het SFEU heeft onderstreept, met name wat betreft de verlichting van de lasten die alle nationale, regionale en lokale overheden dragen voor de uitvoering van herstelwerkzaamheden na natuurrampen of ernstige noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid, zoals beschreven in de SFEU-verordening (zoals gewijzigd); |
|
G. |
overwegende dat het regelgevend kader van het SFEU in 2014 is herzien door Verordening (EU) nr. 661/2014 (8) als gewijzigd, teneinde met name de procedures te vereenvoudigen, de antwoordtermijn na indiening van de aanvragen te verkorten, de subsidiabiliteitscriteria van de aanvragen voor bijstand in het geval van regionale rampen te verduidelijken, de uitvoeringsperiode te verlengen en voorschotten in te voeren, zoals het Parlement herhaaldelijk had gevraagd; overwegende dat verdere vooruitgang is geboekt met de wijziging van de verordening in maart 2020, met name wat betreft de verhoging van de voorschotten en de vereenvoudiging van de SFEU-toewijzingsprocedure; |
|
H. |
overwegende dat 100 % van de aanvragen voor bijstand bij grote rampen werd goedgekeurd en dat naar aanleiding van de herziening van de SFEU-verordening van 2014 het percentage goedgekeurde aanvragen in geval van regionale rampen — de meest voorkomende categorie — van 32 % naar 85 % is toegenomen; |
|
I. |
overwegende dat de hervorming van de verordening in 2014 weliswaar heeft bijgedragen tot de verlenging van de termijn voor het voorbereiden en indienen van een aanvraag voor een financiële bijdrage uit het SFEU van tien tot twaalf weken, maar dat een aanzienlijk deel van de gevallen nog steeds moet worden bijgewerkt, wat leidt tot vertragingen bij de toegang tot de subsidies; overwegende dat de Commissie daarom vereenvoudigde richtsnoeren met betrekking tot de aanvraagvereisten dient te verstrekken en zodoende de administratieve lasten moet verminderen; |
|
J. |
overwegende dat de tijd die nodig is om de volledige subsidie in te kunnen zetten verder kan worden verkort, zodat tegemoet kan worden gekomen aan de dringende behoefte aan solidariteit binnen de EU; |
|
K. |
overwegende dat de bijstand uit het SFEU alleen betrekking heeft op het herstel van de vroegere staat van de infrastructuur op het gebied van energie, watervoorziening en waterzuivering, telecommunicatie, vervoer, gezondheidszorg en onderwijs, en de extra kosten van wederopbouw van infrastructuur die beter bestand is tegen rampen en klimaatverandering, zoals de Europese Green Deal voorschrijft, niet dekt, aangezien die door de begunstigde staat moeten worden gefinancierd uit de eigen middelen of uit andere fondsen van de EU, zoals het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds; |
|
L. |
overwegende dat er, zoals de COVID-19-crisis heeft aangetoond, behoefte is aan meer synergie tussen de instrumenten van het cohesiebeleid en het SFEU; overwegende dat het SFEU is ingesteld om op korte en middellange termijn voor natuurrampen te worden ingezet, terwijl het cohesiebeleid (het EFRO en het Cohesiefonds) is gericht op de planning op de langere termijn voor en investeringen in civiele bescherming, preventieve infrastructuur, risicobeheerinfrastructuur en weerbaarheidsmaatregelen, om zo bij te dragen tot de doelstellingen van de Europese Green Deal; |
|
M. |
overwegende dat het is ingenomen met het voorstel van de Commissie om het toepassingsgebied van het SFEU uit te breiden tot ernstige noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid, en de daaropvolgende inwerkingtreding van Verordening (EU) 2020/461; |
|
N. |
overwegende dat zich vanwege de klimaatverandering waarschijnlijk meer en heviger natuurrampen zullen voordoen, wat het nut onderstreept van het in 2014 ingevoerde begrotingsmechanisme voor dynamische toewijzing, op grond waarvan het SFEU onder meer een recordbijdrage van 1,2 miljard EUR tijdens de aardbevingen in Italië in 2016 en 2017 heeft kunnen verstrekken; |
|
O. |
overwegende dat de verrichtingen die door het fonds worden gefinancierd volgens artikel 7 van de SFEU-verordening in overeenstemming moeten zijn met de bepalingen van het VWEU en de daarbij vastgestelde instrumenten, alsmede met EU-beleid en -maatregelen, met name op het gebied van milieubescherming, de preventie en beheersing van het risico op natuurrampen en aanpassing aan klimaatverandering, onder meer en waar gepast met op ecosystemen gebaseerde benaderingen; |
|
P. |
overwegende dat het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK) voorziet in een nieuw begrotingsonderdeel, de “reserve voor solidariteit en noodhulp” (SEAR), waarin het SFEU en de reserve voor noodhulp (EAR) zijn samengevoegd en dat bedoeld is om enerzijds te reageren op noodsituaties als gevolg van grote rampen in de lidstaten of in toetredingslanden (SFEU) en anderzijds tegemoet te komen aan specifieke dringende behoeften in de EU of in derde landen, met name in het geval van humanitaire crises (EAR); |
|
Q. |
overwegende dat, zoals erkend in artikel 349 VWEU, de moeilijke klimaatsituatie een van de hardnekkige factoren is die de ontwikkeling van de ultraperifere gebieden ernstig belemmeren; overwegende dat daarom specifieke maatregelen moeten worden aangenomen tot vaststelling van de voorwaarden voor de toepassing van de Verdragen, met inbegrip van gemeenschappelijk beleid; |
|
R. |
overwegende dat bijzondere aandacht moet worden gegeven aan de ultraperifere gebieden, eilanden, berggebieden, dunbevolkte regio’s en alle gebieden die een groot risico lopen op natuurrampen; |
|
S. |
overwegende dat het spijtig is dat de SFEU-verordening momenteel niet de mogelijkheid biedt om grensoverschrijdende interventieaanvragen in te dienen, hoewel bepaalde gebieden die bijzonder kwetsbaar zijn voor natuurrampen, zoals berggebieden, vaak grenzen overschrijden; |
1.
uit zijn bezorgdheid over het feit dat extreme weersomstandigheden en natuurrampen zich door de klimaatverandering almaar vaker zullen voordoen en heviger zullen zijn; is van mening dat investeringen in preventie en klimaatmitigatie die in overeenstemming zijn met de Europese Green Deal, van het grootste belang zijn; benadrukt dat de lidstaten verdere inspanningen moeten leveren om te investeren in maatregelen ter vermindering van de gevolgen voor het klimaat, rekening houdend met het feit dat veel natuurrampen het rechtstreekse gevolg zijn van menselijke activiteiten en dat overstromingen, aardbevingen, bosbranden, droogten en andere natuurrampen uit de hand kunnen lopen, hetgeen om de vaststelling van passende maatregelen vraagt;
2.
merkt op dat het SFEU een van de meest concrete uitingen van solidariteit in de EU is en dat alle EU-burgers verwachten dat er solidariteit wordt getoond wanneer zich rampen of ernstige noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid voordoen;
3.
benadrukt zijn bezorgdheid dat mensen in de EU de afgelopen jaren te maken hebben gehad met tal van rampen die mensenlevens, eigendommen, de leefomgeving en het cultureel erfgoed hebben verwoest;
4.
vestigt de aandacht op het feit dat grote en regionale natuurrampen en ernstige noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid nu regelmatig voorkomen, met als recent voorbeelden de COVID-19-pandemie, die ernstige gevolgen heeft voor het leven van alle Europeanen en de Europese economie, de bosbranden die zich op het hele continent hebben voorgedaan, ook op ongebruikelijke plaatsen zoals het Noordpoolgebied, en een reeks hevige aardbevingen in Europa, met name in Italië in 2016 en 2017, met honderden doden en bijna 22 miljard EUR schade als gevolg, evenals in Kroatië in maart en december 2020; herinnert er ook aan dat stormen, extreme regenval en overstromingen in tal van steden en valleien aanzienlijke schade hebben veroorzaakt en dat steeds krachtiger orkanen ravage hebben aangericht in de ultraperifere gebieden, die bijzonder verwoestend waren, zoals orkaan Irma op Sint-Maarten in 2017 en orkaan Lorenzo op de Azoren in 2019; herinnert er in dat verband aan dat kwetsbare gebieden, zoals eilanden en bergachtige, dunbevolkte en ultraperifere gebieden, vaak het zwaarst te lijden hebben onder de gevolgen van de klimaatverandering;
5.
wijst erop dat het van cruciaal belang is om zo snel, gemakkelijk en flexibel mogelijk hulp en middelen aan de getroffen gebieden te leveren en onderstreept dat de synergieën tussen het SFEU, het Uniemechanisme voor civiele bescherming, het onderdeel “aanpassing aan klimaatverandering” van het EFRO en territoriale samenwerkingsprogramma’s essentieel zijn voor de instelling van een volledige voorziening voor respons en veerkracht; verzoekt de Commissie verder te werken aan de richtsnoeren voor een vereenvoudigd gebruik van het SFEU om het voor nationale, regionale en lokale overheden gemakkelijker te maken maatregelen te nemen; benadrukt dat de synergieën tussen het SFEU en onder andere de bovengenoemde financieringsinstrumenten van de EU flexibel en optimaal moeten worden benut; herinnert eraan dat in het uitvoeringsverslag van elk begunstigd land een gedetailleerde beschrijving moet worden gegeven van de preventieve maatregelen — met inbegrip van het gebruik van de structuurfondsen van de EU — die zijn genomen of voorgesteld om toekomstige schade te beperken en herhaling van soortgelijke natuurrampen zoveel mogelijk te voorkomen;
6.
wijst er nogmaals op dat volgens het Bureau van de Verenigde Naties voor rampenrisicovermindering in de afgelopen twintig jaar (2000-2019) wereldwijd 7 348 grote natuurrampen hebben plaatsvonden, waardoor 1,23 miljoen mensen zijn overleden, 4,2 miljard mensen anderszins getroffen werden en 2,97 biljoen USD aan schade aan de wereldeconomie werd toegebracht;
7.
herinnert eraan dat volgens het Europees Milieuagentschap (EEA) klimaatgerelateerde extreme weersomstandigheden tussen 1980 en 2019 in de lidstaten van de EER economische verliezen hebben veroorzaakt voor naar schatting 446 miljard EUR;
8.
is van mening dat grote en regionale natuurrampen en ernstige noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid ingrijpender economische en sociale gevolgen hebben voor de minst ontwikkelde en meest kwetsbare gebieden, zoals eilanden, berggebieden en dunbevolkte regio’s en dat er daarom passender maatregelen voor die gebieden in het kader van het SFEU moeten worden genomen;
Rampenbeheersing, schadebeoordeling en vereenvoudiging van procedures
|
9. |
neemt nota van de verschillende soorten rampenrisico’s waarmee de EU wordt geconfronteerd en wijst erop dat de ernst van sommige natuurrampen niet uitsluitend wordt bepaald door de klimaatverandering, maar in sommige gevallen wordt beïnvloed door factoren die door de mens worden veroorzaakt, waaronder onzorgvuldige ruimtelijke ordening; meent dat het van fundamenteel belang is te investeren in rampenrisicopreventie en -beheer in de EU door preventieve infrastructuur te bouwen; beveelt in dat opzicht de lidstaten aan om samen met de Commissie rampenpreventie- en beheerplannen voor precieze en snelle schadebeoordeling uit te voeren; benadrukt dat het SFEU een eenvoudig toe te passen instrument is dat de EU ter beschikking kan stellen van nationale, regionale en lokale overheden; |
|
10. |
verzoekt de Commissie om in het kader van een toekomstige hervorming van het SFEU haar werkzaamheden ter vereenvoudiging en bespoediging van de aanvraagprocedure voor de lidstaten voort te zetten, bijvoorbeeld door bijzondere aandacht te besteden aan het vereenvoudigen van aanvragen voor de activering van het SFEU in verschillende regio’s in het kader van grensoverschrijdende rampen, zodat sneller kan worden gereageerd op de verergering van grote en regionale natuurrampen en ernstige noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid; |
|
11. |
meent dat de klimaatverandering en het toenemende aantal natuurrampen gebieden en regio’s steeds kwetsbaarder maken; roept daarom de Commissie op een herziening van het SFEU te overwegen zodat rampen van regionale aard beter in overweging kunnen worden genomen; benadrukt daarnaast de rol die de EFRO-programma’s in synergie met de programma’s voor plattelandsontwikkeling kunnen spelen bij het voorkomen en beperken van risico’s, zoals tektonische en hydrogeologische risico’s; erkent voorts dat droogten bij de herziening van 2014 in het toepassingsgebied van de SFEU-verordening werden opgenomen, maar merkt op dat ze een terugkerend element in de klimaatontwikkelingen in de EU vormen en dat de economische effecten ervan moeilijk te beoordelen zijn; verzoekt de Commissie de specifieke gevolgen van droogten te beoordelen en op passende wijze aan te pakken in het kader van een toekomstige hervorming van het SFEU; |
|
12. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten hun inspanningen op het gebied van onderzoek en onderwijs op te voeren, teneinde een systeem op te zetten voor een betere paraatheid om rampen te voorkomen en te beheersen, en om de impact van dergelijke crises tot een minimum te beperken; |
|
13. |
dringt aan op versterkte coördinatie en samenwerking tussen de centra voor onderzoek en ontwikkeling van de lidstaten, met name van lidstaten die vergelijkbare risico’s lopen; pleit voor een versterking van de systemen voor vroegtijdige waarschuwing van de lidstaten en voor de totstandbrenging of verbetering van verbindingen tussen de verschillende systemen voor vroegtijdige waarschuwing; |
|
14. |
stelt voor dat de lidstaten in hun nationale plannen voor herstel en veerkracht investeringen, projecten en instrumenten vaststellen waarmee de schade door natuurrampen en gezondheidscrises kan worden voorkomen en beperkt; |
|
15. |
verzoekt de Commissie te zorgen voor de verspreiding van goede praktijken met betrekking tot governance en het gebruik van institutionele coördinatiestructuren in noodsituaties; |
|
16. |
herinnert aan de problemen die begunstigde landen ondervinden om in zeer korte tijd de exacte schadebedragen te bepalen en stelt voor dat de Commissie richtsnoeren opstelt voor vereenvoudigde methoden om de hoogte van de via het SFEU te verstrekken steun te bepalen, ook om mogelijke fouten en verdere vertraging te voorkomen; |
|
17. |
benadrukt dat het gebruik van het SFEU bij nationale, regionale en lokale autoriteiten een leerproces heeft bevorderd dat hen ertoe heeft aangezet hun bredere risicobeheersbeleid voor rampen te evalueren; benadrukt dat de bureaucratische lasten moeten worden verminderd en de capaciteitsopbouw moet worden vergroot door middel van technische en administratieve ondersteuning voor de begunstigde landen, om hen te helpen bij de ontwikkeling van beheer- en langetermijnstrategieën die gericht zijn op het verminderen van de gevolgen van grote en regionale natuurrampen en ernstige noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid; verzoekt de lidstaten de communicatie met lokale en regionale overheden in de opeenvolgende fasen van evaluatie, voorbereiding van aanvragen en uitvoering van projecten te verbeteren, teneinde administratieve procedures te versnellen; |
|
18. |
roept de Commissie op zich zoveel mogelijk te richten op een toekomstige herziening van het SFEU, op de regio’s die het grootste risico lopen op grote of regionale natuurrampen en ernstige noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid, met name ultraperifere gebieden, eilanden, berggebieden en regio’s die blootgesteld zijn aan een hoge seismische of vulkanische activiteit of kwetsbaar zijn voor toekomstige volksgezondheidscrises; |
|
19. |
is van mening dat er een inventaris moet worden gemaakt van eerdere orkanen die de landen en gebieden overzee (LGO) hebben getroffen; is van mening dat de EAR en andere instrumenten voor externe steun ten volle moeten worden benut om de geleden schade te verlichten; is er voorts van overtuigd dat aan deze instrumenten voor externe hulp voldoende financiële middelen moeten worden toegewezen om de LGO te helpen; |
Financieringsmiddelen en snelle toewijzing van kredieten
|
20. |
wijst erop dat de Commissie in haar herziene voorstel van 27 mei 2020 over het MFK 2021-2027 weliswaar heeft voorzien in een maximale jaarbegroting voor het SFEU van 1 miljard EUR (in prijzen van 2018), maar merkt op dat volgens de overeenkomst over het nieuwe MFK het SFEU en de EAR worden samengevoegd in het nieuwe SEAR-pakket, met een totale jaarlijkse begrotingstoewijzing van 1,2 miljard EUR; |
|
21. |
meent dat de totstandbrenging van de SEAR het voordeel van grotere flexibiliteit kan bieden; wijst er desondanks op dat in het huidige model de toewijzing vanuit het SFEU onzeker blijft, omdat deze afhangt van in het kader van de EAR toegewezen bedragen; acht het noodzakelijk om het beheer van de SEAR op de voet te volgen teneinde na te gaan of de hoogte en verdeelsleutel van de door dit nieuwe financieringsinstrument voorziene middelen tegemoet komen aan de behoeften van het SFEU, gelet op de uitbreiding van het toepassingsgebied ervan en met het oog op de omvang en toename van noodsituaties, met name als gevolg van grote en regionale natuurrampen, en ernstige noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid; |
|
22. |
is ingenomen dat de in maart 2020 goedgekeurde herziening van het SFEU heeft gezorgd voor een verhoging van het niveau van de voorschotten van 10 % naar 25 % van de verwachte financiële bijdrage en van het maximumbedrag van 30 miljoen EUR naar 100 miljoen EUR; wijst in dit verband op het belang van voorschotten voor het vergroten van de doeltreffendheid van hulpprogramma’s, met name in regio’s en lokale gemeenschappen met beperkte alternatieve financieringsbronnen; verzoekt de Commissie na te denken over aanvullende manieren om deze optie te bevorderen en dringt aan op meer operationele inspanningen om de gemiddelde termijn voor de vrijgave van vooruitbetalingen te verkorten en tegelijkertijd de EU-begroting te beschermen; |
|
23. |
wijst erop dat de meeste grote gebouwen in de ultraperifere gebieden (zoals havens, luchthavens en ziekenhuizen) openbare gebouwen zijn en dat zij weliswaar van essentieel belang zijn voor de werking van deze kleine gebieden, maar zeer kwetsbaar zijn voor milieurampen; is daarom van mening dat de financiële steun uit het SFEU voor ultraperifere gebieden hoger dient te zijn dan de 2,5 % van de schade die bij eerdere rampen werd uitgekeerd, zodat die gebieden snel kunnen terugkeren naar de vroegere toestand en daarin verbetering kunnen aanbrengen; |
|
24. |
stelt vast dat de termijn voor de uitkering van de voorschotten gemiddeld vijf maanden bedraagt en vraagt de Commissie een aantal snellere oplossingen te overwegen; |
|
25. |
betreurt dat het gemiddeld een jaar duurt voordat de begunstigde de volledige SFEU-subsidie heeft ontvangen; vraagt de Commissie na te gaan op welke manieren de toewijzing van middelen uit het fonds in het kader van een toekomstige hervorming kan worden vereenvoudigd en zo flexibel mogelijk kan worden gemaakt, teneinde snelle actie en onmiddellijke hulpverlening te kunnen waarborgen voor regio’s en/of landen die door een ramp zijn getroffen; |
|
26. |
is, rekening houdend met het bovenstaande en de uitbreiding van het toepassingsgebied van het fonds, van mening dat een beoordeling van de begroting van het SFEU in de toekomst nodig zou kunnen zijn en zo nodig zou kunnen worden gevolgd door een dienovereenkomstige aanpassing van de financiering, om te voorzien in hetgeen voor een echt instrument voor EU-solidariteit vereist is en om te garanderen dat er voldoende middelen beschikbaar zijn om doeltreffend te reageren op grote en regionale natuurrampen en ernstige noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid, niet alleen om schade te herstellen, maar ook om de weerbaarheid tegen klimaatverandering te vergroten; |
|
27. |
benadrukt dat de toekenning, het beheer en de uitvoering van de SFEU-subsidies zo transparant mogelijk moeten zijn, en dat de subsidies moeten worden besteed in overeenstemming met de beginselen van goed financieel beheer; |
Risicopreventie en kwaliteit van de wederopbouw
|
28. |
verlangt dat de criteria ter bepaling van voor financiering door het fonds “in aanmerking komende projecten” meer rekening houden met de meest recente beginselen op het gebied van risicopreventie en vraagt dat het beginsel “betere wederopbouw” in de toekomst volledig wordt opgenomen in artikel 3 van de SFEU-verordening, teneinde bij te dragen aan de verbetering van de kwaliteit van de infrastructuur in die landen tijdens de wederopbouw en hen beter voor te bereiden op het voorkomen van toekomstige rampen door de bouw van preventieve infrastructuur; |
|
29. |
meent dat instrumenten zoals “kaderleningen”, die door de Europese Investeringsbank worden uitgevoerd, eveneens zouden kunnen worden gebruikt voor de financiering van de wederopbouw van infrastructuur die veerkrachtiger, veiliger en milieuvriendelijker is; |
|
30. |
vraagt de Commissie synergieën tussen het SFEU en de fondsen in het kader van het cohesiebeleid alsmede het Uniemechanisme voor civiele bescherming te versterken en te vereenvoudigen, om te zorgen voor doeltreffend en gestructureerd beheer van de risico’s voor wederopbouwprojecten op de korte, middellange en lange termijn, en niet alleen door duurzame, energie-efficiënte en grondstofzuinige infrastructuur te bouwen maar ook door preventieve maatregelen uit te voeren; verzoekt de Commissie bij de aanpak van grote en regionale natuurrampen en ernstige noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid zich flexibel op te stellen ten aanzien van de programmering en het wijzigen van de nationale of regionale programma’s; herhaalt in dit verband dat de financiële bijstand uit het SFEU gericht moet zijn op een grotere veerkracht en de duurzaamheid van de investeringen in de getroffen gebieden; |
Noodsituaties op gezondheidsgebied
|
31. |
is naar aanleiding van de door de Commissie op 13 maart 2020 voorgestelde herziening van de SFEU-verordening ingenomen met het feit dat de uit hoofde van het fonds in aanmerking komende acties nu zijn uitgebreid naar ernstige noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid en niet alleen betrekking hebben op medische bijstand, maar ook op maatregelen om de verspreiding van ziekten te voorkomen, te monitoren of te beheersen; |
|
32. |
benadrukt dat de uitbreiding van het toepassingsgebied van het fonds met het oog op de bestrijding van de gevolgen van de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat het SFEU flexibeler kan zijn, zowel wat het toepassingsgebied als de subsidiabiliteitscriteria betreft, en dat het niet alleen bijstand kan verlenen bij grote natuurrampen, maar ook snelle hulpverlening bij andere soorten grote rampen, zoals pandemieën; |
|
33. |
meent dat voor deze verbreding van het toepassingsgebied van het SFEU een verhoging van de begroting vereist is; |
|
34. |
stelt voor dat de Commissie en de lidstaten hun samenwerking met de bevoegde diensten van de Wereldgezondheidsorganisatie die gespecialiseerd zijn in paraatheid bij noodsituaties versterken teneinde draaiboeken op te stellen voor een snelle respons bij noodsituaties op gezondheidsgebied; |
Zichtbaarheid van de financiële bijstand uit het fonds
|
35. |
wijst er daarom nogmaals op hoe belangrijk het is het publiek te informeren over de tastbare voordelen van het SFEU teneinde het vertrouwen van de burgers in EU-instrumenten en -programma’s verder te vergroten; verzoekt de Commissie en de lidstaten de zichtbaarheid van de bijstandsverlening uit het fonds te vergroten aan de hand van specifieke en gerichte communicatieactiviteiten en tegelijkertijd een prioriteit te maken van de reactiesnelheid en hulpverlening, in het bijzonder om de meerwaarde van de EU te benadrukken in het geval van grote en regionale natuurrampen en noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid, waarin de solidariteit van de EU tot uitdrukking komt, evenals het vermogen van de Unie om echte wederzijdse hulp in de praktijk te brengen via de beschikbaarstelling van aanzienlijke begrotingsmiddelen; verzoekt de Commissie tevens, in het kader van de toekomstige herziening van de verordening, de begunstigde landen te verplichten hun burgers te informeren over de financiële steun van de EU voor de uitgevoerde acties; |
o
o o
|
36. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de lidstaten. |
(1) PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.
(2) PB C 440 van 30.12.2015, blz. 13.
(3) PB C 224 van 27.6.2018, blz. 140.
(4) PB L 99 van 31.3.2020, blz. 9.
(5) Aangenomen teksten P9_TA(2020)0054.
(6) https://www.europarl.europa.eu/news/en/press-room/20201113IPR91602/eu-survey-confirms-citizens-call-for-eu-to-have-more-powers-to-tackle-pandemic
(7) https://cohesiondata.ec.europa.eu/stories/s/An-overview-of-the-EU-Solidarity-Fund-2002-2019/qpif-qzyn
(8) Verordening (EU) nr. 661/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (PB L 189 van 27.6.2014, blz. 143).
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/9 |
P9_TA(2021)0227
Het veiligstellen van de doelstellingen van de aanlandingsverplichting uit hoofde van artikel 15 van het gemeenschappelijk visserijbeleid
Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2021 over het veiligstellen van de doelstellingen van de aanlandingsverplichting uit hoofde van artikel 15 van het gemeenschappelijk visserijbeleid (2019/2177(INI))
(2022/C 15/02)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 7 juni 2019 over de stand van zaken van het gemeenschappelijk visserijbeleid en raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2020 (COM(2019)0274), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 16 juni 2020 getiteld “Naar een duurzamere visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2021” (COM(2020)0248), |
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2, |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen (2), |
|
— |
gezien de evaluatieverslagen van het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA) met betrekking tot de naleving van de aanlandingsverplichting voor de Noordzee (2016-2017), de noordwestelijke wateren (2016-2017) en makreel in de Noordzee en de noordwestelijke wateren (2015-2017), |
|
— |
gezien de plenaire verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) (PLEN 20-01, 19-01, 18-01 en 17-01), en zijn verslagen “Evaluation of Member States’ Annual Reports on the Landing Obligation (for 2019)” (Evaluatie van de jaarverslagen van de lidstaten over de aanlandingsverplichting (voor 2019), Adhoc-20-02), “Monitoring the performance of the Common Fisheries Policy” (Monitoring van de prestaties van het gemeenschappelijk visserijbeleid, Adhoc-20-01) en “Evaluation of Joint Recommendations on the Landing Obligation and on the Technical Measures Regulation” (Evaluatie van de gezamenlijke aanbevelingen inzake de aanlandingsverplichting en de verordening technische maatregelen, STECF-20-04), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2017/159 van de Raad van 19 december 2016 tot uitvoering van de Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007 (3), |
|
— |
gezien het artikel getiteld “The unintended impact of the European discard ban” (De onbedoelde gevolgen van het Europese teruggooiverbod), dat is gepubliceerd in het ICES Journal of Marine Science (4), |
|
— |
gezien de door de Commissie visserij aangevraagde studie “Implementation of the EU fisheries control system by Member States (2014-2019)” (Uitvoering van het EU-systeem voor visserijcontroles door de lidstaten (2014-2019)), |
|
— |
gezien de door de Commissie visserij aangevraagde studies inzake de aanlandingsverplichting en verstikkingssoorten in de meersoorten- en gemengde visserij in de Noordzee (5), de noordwestelijke wateren (6) en de zuidwestelijke wateren (7), en de studies inzake het teruggooiverbod, de aanlandingsverplichting en de maximale duurzame opbrengst (MDO) in de westelijke Middellandse Zee (8), (9), |
|
— |
gezien de in 2019 verschenen publicatie “The European Landing Obligation: Reducing discards in complex, multi-species and multi-jurisdictional fisheries” (De Europese aanlandingsverplichting: het verminderen van teruggooi in complexe meersoortenvisserij die onder meerdere rechtsgebieden valt) (10), |
|
— |
gezien het in 2019 gepubliceerde rapport van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) getiteld “A third assessment of global marine fisheries discards” (Derde beoordeling van de teruggooi in de mondiale zeevisserij), |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie visserij (A9-0147/2021), |
|
A. |
overwegende dat streefdoel 14.4 van doelstelling 14 van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties een oproep inhoudt aan de internationale gemeenschap om tegen 2020 het oogsten van vis doeltreffend te reglementeren, een einde te maken aan overbevissing, aan illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij en aan destructieve visserijpraktijken, en wetenschappelijk gefundeerde beheersplannen uit te voeren, teneinde de visbestanden in zo kort mogelijke tijd te herstellen tot op zijn minst het niveau dat de door hun biologische kenmerken bepaalde MDO kan opleveren; |
|
B. |
overwegende dat het jaarlijkse volume aan teruggooi in de mondiale zeevisserij op 9,1 miljoen ton wordt geschat, ofwel 10,8 % van de jaarlijkse gemiddelde vangst in de periode 2010-2014; overwegende dat de visserij op tonijnsoorten en andere pelagische soorten de laagste teruggooicijfers liet optekenen, en de visserij op schaaldieren de hoogste; overwegende dat de visserij op demersale soorten de hoogste volumes aan teruggooi liet zien, en de visserij op weekdieren (met uitzondering van koppotigen) de laagste volumes; overwegende dat de jaarlijkse mondiale teruggooi in 1989 een hoogtepunt bereikte met 18,8 miljoen ton, gevolgd door een geleidelijke afname tot minder dan 10 miljoen ton in 2014 (11); |
|
C. |
overwegende dat teruggooi een gangbare visserijpraktijk is waarbij ongewenste vangsten — dood of levend — terug in zee worden gegooid omdat het om beschadigde vis gaat of om exemplaren die ondermaats zijn (beperkingen inzake de minimummaat), om redenen in verband met de verhandelbaarheid, wegens een gebrek aan quota of als gevolg van voorschriften met betrekking tot de vangstsamenstelling; overwegende dat het voorafgaand aan de invoering van de aanlandingsverlichting niet was toegestaan om ondermaatse vis aan boord te hebben of aan te landen; |
|
D. |
overwegende dat ongewenste vangsten en teruggooi een aanzienlijke verspilling zijn van natuurlijke hulpbronnen voor menselijke consumptie en dat deze praktijken mogelijk — en vaak ook daadwerkelijk — een negatieve invloed hebben op de duurzame exploitatie van visbestanden en mariene ecosystemen en op de financiële levensvatbaarheid van de visserij; overwegende dat een zekere mate van ongewenste bijvangsten en teruggooi onvermijdelijk is, met name in de gemengde visserij; |
|
E. |
overwegende dat de historisch hoge teruggooiniveaus in sommige EU-visserijtakken een ernstig probleem hebben opgeleverd voor de duurzaamheid van de EU-visserij op lange termijn en daardoor de geloofwaardigheid van het visserijbeleid van de Unie aantasten; |
|
F. |
overwegende dat het verbod op highgrading (teruggooi van marktwaardige vis), dat in 2010 in de EU is ingevoerd, slecht ten uitvoer is gelegd; |
|
G. |
overwegende dat het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) zoals hervormd in 2013 ervoor moet zorgen dat de negatieve effecten van visserijactiviteiten op het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt, en specifiek tot doel heeft: a) teruggooi geleidelijk en per geval uit te bannen, met gebruikmaking van het best beschikbare wetenschappelijke advies, door ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken en geleidelijk ervoor te zorgen dat vangsten van gereguleerde commerciële soorten worden aangeland, en b) waar nodig optimaal gebruik te maken van ongewenste vangsten, zonder een markt te creëren voor ongewenste vangsten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte; |
|
H. |
overwegende dat er geen betrouwbare gegevens over teruggooi noch wetenschappelijke bewijzen zijn waaruit blijkt dat de uitvoering van de aanlandingsverplichting heeft geleid tot een substantiële afname van ongewenste vangsten; overwegende dat de slechte uitvoering ervan mogelijk de vangsten in sommige visserijtakken minder zichtbaar heeft gemaakt, het wetenschappelijk advies heeft aangetast en de kwaliteit van gegevens heeft doen dalen; |
|
I. |
overwegende dat de visserijsector vooruitgang heeft geboekt bij de verwezenlijking van de MDO-doelstelling; overwegende dat in 2020 99 % van de aanlandingen in de Oostzee, de Noordzee en de Atlantische Oceaan die uitsluitend door de EU zijn beheerd en waarvoor wetenschappelijke beoordelingen beschikbaar zijn, afkomstig was van duurzaam beheerde visserijen; overwegende dat de biomassa in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan in 2018 voor de volledig beoordeelde bestanden 48 % hoger lag dan in 2003; overwegende dat er nog steeds grote uitdagingen bestaan, met name in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee, waar bij ongeveer 75 % van de bestanden die wetenschappelijk worden beoordeeld sprake is van overbevissing; |
|
J. |
overwegende dat de aanlandingsverplichting, die in fasen is ingevoerd over een periode van vier jaar (2015-2019), de verplichting inhoudt om alle vangsten van soorten in EU-wateren, of in bepaalde gevallen vangsten van EU-vaartuigen in internationale wateren, waarvoor vangstbeperkingen gelden en, in de Middellandse Zee, waarvoor minimummaten gelden, aan te landen en in mindering te brengen op de toepasselijke quota, alsook een verbod op het gebruik van ondermaatse vis voor rechtstreekse menselijke consumptie; |
|
K. |
overwegende dat er volgens het WTECV (12) geen informatie beschikbaar is over de uitvoering van de aanlandingsverplichting voor de langeafstandsvloten die buiten de Uniewateren actief zijn; overwegende dat de adviesraad voor de vollezee-/verrezeevloot (LDAC) heeft aangegeven dat de aanlandingsverplichting in de praktijk niet van toepassing is op EU-vaartuigen die buiten de EU-wateren vissen; |
|
L. |
overwegende dat aangelande vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten nog altijd wordt gebruikt voor vismeel, diervoeder en aas voor de korfvisserij, met gering economisch rendement; overwegende dat deze alternatieve toepassingen economisch haalbaar zijn indien er zich in de buurt van de haven van aanlanding een productiefaciliteit bevindt, maar dat deze haalbaarheid afneemt (of verdwijnt) wanneer er logistieke diensten en infrastructuur nodig zijn voor langeafstandsvervoer of investeringen in nieuwe productiefaciliteiten (13); |
|
M. |
overwegende dat verschillende lidstaten hebben voorgesteld de wetgeving aan te passen zodat vis onder de betreffende minimuminstandhoudingsreferentiegrootten waarvoor een aanlandingsverplichting geldt voor liefdadigheidsdoeleinden kan worden gebruikt; |
|
N. |
overwegende dat de aanlandingsverplichting geen volledig verbod op teruggooi is, aangezien zij alleen van toepassing is op gereguleerde soorten (totaal toegestane vangsten (TAC’s) en visserijen met een gereguleerde visserijinspanning waarvoor een minimummaat is vastgesteld) en vrijstellingen omvat voor vis die door predatoren toegebrachte schade vertoont, alsook een op hoge overlevingskansen gebaseerde vrijstelling en een de-minimisvrijstelling tot 5 % voor gevallen waar een verhoging van de selectiviteit moeilijk haalbaar is of de behandeling van ongewenste vangsten onevenredig hoge kosten met zich meebrengt; overwegende dat de uitvoering van de aanlandingsverplichting ook afhankelijk is van het veelvuldige gebruik van tijdelijke vrijstellingen die jaarlijks moeten worden herzien op basis van een wetenschappelijke beoordeling, hetgeen tijd en inspanningen vergt van besluitvormers en de visserijsector; |
|
O. |
overwegende dat de teruggooiniveaus aanzienlijk verschillen naargelang de regio en soort, waarbij teruggooi minimaal of onbestaand is in visserijen waarin alle of de meeste vangsten commerciële waarde hebben en worden geëxploiteerd, zoals het geval is bij kleinschalige of traditionele visserij en visserij waarvan de productie bedoeld is voor rechtstreekse menselijke consumptie; |
|
P. |
overwegende dat de kleinschalige visserij meer marktdeelnemers in dienst heeft en selectiever vistuig gebruikt, waardoor deze minder milieuschade veroorzaakt en een fundamentele rol vervult op sociaal en economisch vlak, zoals is benadrukt in het verslag over de toestand van de visserij in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee (SoMFi) van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) van 2018; |
|
Q. |
overwegende dat teruggegooide vis kan fungeren als voedselbron voor een reeks aasetende soorten, van vogelsoorten tot mesopelagische organismen en bentische gemeenschappen, die een belangrijke rol vervullen in de trofische ecologieketen; overwegende dat in de wetenschappelijke literatuur wordt geconcludeerd dat de vermindering van de teruggooi door middel van de aanlandingsverplichting mogelijk invloed heeft op de populaties van enkele soorten in bepaalde gebieden, maar dat dit in het algemeen waarschijnlijk niet het geval is; |
|
R. |
overwegende dat “verstikkingssoorten” vissoorten of -bestanden zijn waarvoor een bepaalde lidstaat, een bepaalde vloot of een bepaald vaartuig over minder vangstmogelijkheden (een lager quotum) beschikt in vergelijking met andere soorten; overwegende dat de volledige en strikte naleving van de aanlandingsverplichting, met name in de gemengde visserij, zou betekenen dat de overeenkomstige visserij moet worden stopgezet (“verstikking”) zodra het (gelimiteerde) quotum van die soort is opgebruikt, zodat verdere vangsten ervan worden voorkomen; overwegende dat potentiële verstikking in de gemengde visserij een ernstig probleem blijft en mogelijk heeft bijgedragen tot de povere uitvoering van de aanlandingsverplichting, en de quota-uitwisseling tussen lidstaten heeft beknot, waardoor de onderbenutting van vangstmogelijkheden nog is toegenomen; |
|
S. |
overwegende dat selectiviteit niet voldoende zal zijn om de problemen in deze visserijen te ondervangen, aangezien het vanuit technisch oogpunt lastig kan zijn de vangst van de betreffende verstikkingsbestanden te beperken zonder grote verliezen van andere verhandelbare vangsten te veroorzaken, met ernstige economische problemen voor de betreffende vloten tot gevolg; overwegende dat de quotumruilsystemen voor bijvangsten onlangs zijn aangepast om verstikkingssituaties tegen te gaan, maar dat de doeltreffendheid hiervan nog moet worden geëvalueerd; |
|
T. |
overwegende dat de hoeveelheid ongewenste vis die in de netten wordt gevangen en aan boord wordt gebracht in de eerste plaats aanzienlijk kan worden teruggedrongen door middel van ruimtelijke en temporele voorkomingsmaatregelen en technische selectiviteitsmaatregelen, zodat de behandelingstijd, het brandstofverbruik en de opslagbehoeften worden beperkt; |
|
U. |
overwegende dat het WTECV benadrukt dat de gezamenlijke aanbevelingen van de regionale groepen van de lidstaten inzake de uitvoering van de aanlandingsverplichting in 2021 slechts een relatief gering aantal maatregelen omvatten gericht op het vergroten van de selectiviteit; overwegende dat het aantal proefprojecten om selectiever vistuig of voorkomingsstrategieën overeenkomstig artikel 14 van het GVB te testen, is afgenomen; |
|
V. |
overwegende dat de Raad in de afgelopen jaren verschillende soorten heeft geschrapt van de lijst van TAC’s, als gevolg waarvan de aanlandingsverplichting niet meer van toepassing is op deze soorten; |
|
W. |
overwegende dat de aanlandingsverplichting een instrument is voor het verwezenlijken van de GVB-doelstelling inzake selectiviteit, en geen doel op zich is; |
|
X. |
overwegende dat de quotumruilsystemen voor bijvangsten onlangs zijn aangepast om verstikkingssituaties tegen te gaan; |
|
Y. |
overwegende dat het teruggooien van ongewenste vangsten een fenomeen is dat in alle visserijen ter wereld voorkomt en niet alleen in Europa; overwegende dat in de EU-wateren opvallend veel gemengde visserijen voorkomen; overwegende dat diverse derde landen en zelfbesturende gebieden in verschillende mate een teruggooiverbod hebben ingesteld, waaronder Canada, de Faeröer, Noorwegen, IJsland, Chili en Nieuw-Zeeland; overwegende dat andere derde landen, zoals de Verenigde Staten, teruggooi niet hebben verboden, maar dat in hun wetgeving inzake visserij veeleer andere benaderingen worden gehanteerd om ongewenste vangsten te beperken; overwegende dat het teruggooiverbod in Noorwegen en IJsland al 30 jaar lang wordt aangepast om in te spelen op specifieke problemen; overwegende dat de effecten van het teruggooiverbod in Chili nog niet volledig bekend zijn, aangezien de uitvoering nog maar pas van start is gegaan; overwegende dat teruggooi een groot probleem blijft in het visserijbeheer van Nieuw-Zeeland; |
|
Z. |
overwegende dat op grond van het beginsel van relatieve stabiliteit, dat voor het eerst werd uiteengezet in de basisverordening van het GVB van 1983 en is toegepast door middel van de TAC’s- en quotaverordening van datzelfde jaar, een verdeelsleutel voor de toewijzing van de TAC’s per lidstaat is vastgesteld op basis van de toewijzingsbeginselen van historische vangsten (1973-1978), afhankelijkheid zoals neergelegd in de preferenties van Den Haag van 1976, en verlies ten gevolge van wijzigingen in het visserijrechtsgebied (1973-1976); |
|
AA. |
overwegende dat er bijna 4 000 wetenschappelijke artikelen over het onderwerp teruggooi zijn gepubliceerd, waarvan meer dan 3 700 betrekking hebben op de industriële visserij, en minder dan 200 op de kleinschalige kustvisserij; |
|
AB. |
overwegende dat sinds ongeveer 1950 in de habitats van een groot aantal mariene soorten uit verschillende categorieën verschuivingen hebben plaatsgevonden wat geografisch bereik en seizoensgebonden activiteiten betreft als gevolg van de opwarming van de oceanen en biogeochemische veranderingen, zoals zuurstofverlies, met als gevolg verschuivingen op het vlak van soortensamenstelling, abundantie en biomassaproductie van ecosystemen, van de evenaar tot de polen; overwegende dat een verandering in de verspreiding van visbestanden van invloed is op het toekomstig visserijbeheer en derhalve ook op de uitvoering van de aanlandingsverplichting; |
|
AC. |
overwegende dat de Commissie voorafgaand aan haar voorstel voor een nieuwe basisverordening voor het GVB in juli 2011 een sociaal-economische effectbeoordeling van het beleid ter vermindering van de teruggooi heeft uitgevoerd, maar tot dusver heeft nagelaten de sociaal-economische invloed en effecten ervan op de veiligheid aan boord grondig te analyseren of antwoorden te bieden op de bezorgdheid van de adviesraden en de lidstaten over de uitvoering; |
|
AD. |
overwegende dat nog steeds niet bekend is in hoeverre teruggooi is teruggedrongen; overwegende dat maar liefst vijf lidstaten niet hebben gereageerd op de vragenlijst van de Commissie over de uitvoering van de aanlandingsverplichting voor 2019, en dat dit in het geval van twee van die lidstaten al het derde jaar op rij is; |
|
AE. |
overwegende dat verschillen met betrekking tot de controle op en handhaving van de aanlandingsverplichting tot een ongelijk speelveld kunnen leiden, zowel binnen als tussen de lidstaten; overwegende dat het EFCA in zijn verslagen waarin de naleving van de aanlandingsverplichting wordt geëvalueerd, concludeert dat de uitvoering door de lidstaten ontoereikend is en aanbevelingen formuleert om de controle te verbeteren; |
|
AF. |
overwegende dat de Commissie uiterlijk op 31 december 2022 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag moet indienen over de uitvoering van het GVB, met inbegrip van de aanlandingsverplichting; |
|
1. |
bevestigt de algemene doelstelling van de EU om de duurzame exploitatie van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen te waarborgen; benadrukt dat het terugdringen van teruggooi en het tot een minimum beperken van ongewenste vangsten een prioriteit vormen van het overheidsbeleid en dat dit beleid vorm heeft gekregen vanuit de bezorgdheid over verantwoordingsplicht, instandhouding en de verspilling van natuurlijke hulpbronnen, alsook de wetenschappelijke noodzaak om ten volle rekening te houden met alle oorzaken van visserijsterfte; |
|
2. |
betreurt dat de jaarverslagen van de Commissie over de stand van zaken van het GVB zeer weinig informatie bevatten over de uitvoering van de aanlandingsverplichting en tot nu toe geen informatie verschaffen over de mate waarin de teruggooi is teruggedrongen in het kader van de aanlandingsverplichting, noch een analyse van de sociaal-economische gevolgen van deze verplichting of de effecten van de uitvoering ervan op de veiligheid aan boord van vissersvaartuigen; |
|
3. |
erkent dat de invoering van de aanlandingsverplichting een paradigmaverschuiving en een van de belangrijkste uitdagingen vertegenwoordigt in de geschiedenis van het EU-visserijbeheer — van het registreren van aanlandingen en in sommige gevallen zelfs het verplichten van teruggooi, naar een systeem dat de volledige vangst registreert — en samen met de invoering van het MDO-beleid onvermijdelijk een reeks verreikende ecologische en sociaal-economische gevolgen op korte en lange termijn heeft gehad; benadrukt dat de sociaal-economische gevolgen van de aanlandingsverplichting moeten worden geëvalueerd; |
|
4. |
merkt op dat het MDO-beleid niet betekent dat er geen teruggooi plaatsvindt, en dat teruggooi niet betekent dat de MDO niet kon worden behaald, aangezien er voor beide stellingen bewijzen te vinden zijn in veel bestanden, ook van bijvangstsoorten; |
|
5. |
benadrukt de vooruitgang die is geboekt op het gebied van samenwerking tussen belanghebbenden en de stappen die zijn ondernomen ter verbetering van de selectiviteit; merkt echter op dat volgens de Commissie en het WTECV de uitvoering van de aanlandingsverplichting over het algemeen laag blijft en dat de hoeveelheid teruggooi ongeveer vergelijkbaar is met de situatie in de jaren vóór de invoering van de aanlandingsverplichting; |
|
6. |
erkent dat er sinds 2010 uit hoofde van de verordening visserijcontrole een verplichting bestaat om teruggooi te registreren in het logboek; betreurt dat er ondanks de invoering van de aanlandingsverplichting nog steeds beperkte betrouwbare gegevens en kennis over het teruggooivolume beschikbaar zijn, dat het aantal voorzorgs-TAC’s is toegenomen, in tegenstelling tot de afgenomen hoeveelheden analytische TAC’s, en dat de beschikbaarheid van wetenschappelijke informatie over de toestand van de bestanden niet substantieel is verbeterd; |
|
7. |
merkt op dat de aanlandingsverplichting nog steeds aanleiding geeft tot bezorgdheid, zowel in de visserijsector als in de wetenschappelijke wereld, als gevolg van belemmeringen van uiteenlopende aard; wijst erop dat de bezorgdheid van de visserijsector te maken heeft met het gebrek aan adequate infrastructuur in de havens, de stijgende exploitatiekosten, het gebrek aan door de autoriteiten verstrekte stimulansen voor naleving en de moeilijkheden bij het bereiken van een grotere selectiviteit in sommige visserijen zonder de economische levensvatbaarheid van de visserij in gevaar te brengen, met name in gemengde visserijen die zijn blootgesteld aan een hoog risico op verstikkingssituaties die leiden tot onderbenutting van de beschikbare quota en mogelijke vroegtijdige stopzetting van visserijen en tot ernstige economische moeilijkheden voor de betrokken vloten; merkt op dat er tot dusver slechts twee gevallen zijn gemeld: tong (België) en grootoogtonijn (Frankrijk); |
|
8. |
betreurt dat de moeilijkheden bij de uitvoering van het teruggooiverbod hebben geleid tot een negatief beeld van vissers en de inspanningen van de visserijsector, ondanks de vooruitgang die is geboekt bij het bereiken van de MDO-doelstelling; |
|
9. |
neemt kennis van de tot dusver genomen maatregelen — quota-uitwisseling en quotumruilsystemen voor bijvangstsoorten — hoewel deze voornamelijk tijdelijk van aard zijn en afhankelijk zijn van onderhandelingen tussen de lidstaten, en de doeltreffendheid ervan nog grondig moet worden beoordeeld; benadrukt dat de administratieve belemmeringen voor een doeltreffende uitvoering van de aanlandingsverplichting moeten worden weggenomen, dat de ontwikkeling en ingebruikname van nieuw selectief vistuig moeten worden verbeterd en dat doeltreffende plannen voor de vermindering van bijvangsten verder moeten worden ontwikkeld met het oog op het herstel van kwetsbare bestanden; |
|
10. |
benadrukt het potentieel en de noodzaak van het gebruik van de uitzonderingen waarin is voorzien in de verordening (op hoge overlevingskansen gebaseerde vrijstelling en de-minimisvrijstelling) om de uitvoering te faciliteren en potentiële verstikkingssituaties tegen te gaan; herinnert eraan dat er betrouwbare en nauwkeurige bewijzen en gegevens moeten worden verstrekt en beveelt aan de procedure voor het verlenen van vrijstellingen te stroomlijnen, met inbegrip van een betere verzameling van wetenschappelijke gegevens; |
|
11. |
benadrukt dat het WTECV heeft erkend dat de kwaliteit van de verstrekte informatie ter ondersteuning van de vrijstellingen over het algemeen verbeterd is sinds de indiening van de eerste gezamenlijke aanbevelingen in 2014; erkent dat het verstrekken van gegevens en informatie ter ondersteuning van de vrijstellingen lastig kan zijn gezien de aard van de vereiste gegevens; stelt echter met bezorgdheid vast dat het WTECV heeft aangegeven dat in veel gevallen de aangeleverde informatie en gegevens niet soort- en/of visserijspecifiek zijn en dat dezelfde studies en veronderstellingen worden gebruikt ter ondersteuning van diverse vrijstellingen; benadrukt dat het door het ontbreken van soort- en visserijspecifieke gegevens en informatie moeilijk is om de waarschijnlijke effecten van een voorgestelde vrijstelling te evalueren, of te beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarden voor de op hoge overlevingskansen gebaseerde vrijstelling en de de-minimisvrijstelling; |
|
12. |
is bezorgd dat de geleidelijke afname van bepaalde flexibele regelingen, zoals de de-minimisvrijstelling, het verstikkingseffect en de stopzetting van visserijen kan veroorzaken of verergeren; benadrukt dat er verder moet worden gewerkt aan doeltreffende regelingen om bijvangsten te verminderen in visserijen met een beperktere selectiviteit, zoals pelagische trawlvisserij; |
|
13. |
herinnert eraan dat de aanlandingsverplichting geen doel op zich is, maar een instrument om de visserij en het operationele gedrag te helpen verbeteren, de ontwikkeling en het gebruik van selectiever vistuig te stimuleren om ongewenste vangsten tot een minimum te beperken, en de vangstdocumentatie te verbeteren met het oog op een beter inzicht in en een betere wetenschappelijke beoordeling van visbestanden; merkt op dat veel vissers het niet eens zijn met het verband tussen de doelstellingen van de aanlandingsverplichting en de uitvoering ervan, hetgeen vaak een belemmering blijkt te zijn voor de naleving; erkent dat de verwezenlijking van dit uiteindelijke doel tijd en voldoende kennis vergt, en dat er dan ook meer inspanningen nodig zijn om een gemeenschappelijk begrip ervan te bevorderen en de door wetenschappers en vissers verrichte studies om de selectiviteit te verbeteren en ongewenste vangsten te beperken in praktijk te brengen; verzoekt de Commissie steun te blijven verlenen aan plannen ter verbetering van de selectiviteit, onder meer door in voorkomend geval stimulansen in te zetten voor het gebruik van selectiever vistuig; |
|
14. |
benadrukt de specifieke kenmerken van de ultraperifere gebieden, met name op het vlak van vaartuigen, verouderde vloten en havens met beperkte opslag- en verwerkingscapaciteit, waardoor de aanlandingsverplichting soms moeilijk te realiseren is; |
|
15. |
merkt op dat het teruggooiniveau sterk varieert per visserij en per zeebekken, waardoor de indruk ontstaat dat een uniforme aanpak misschien niet de optimale strategie is om vissers aan te moedigen selectiever te worden; verzoekt de Commissie de belangrijkste tekortkomingen te identificeren en voor elk zeebekken aangepaste en op maat gesneden oplossingen voor specifieke visserijtakken voor te stellen, en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan de kleinschalige ambachtelijke visserij, met name in de ultraperifere gebieden; |
|
16. |
herinnert eraan dat het bestaande rechtskader de rechtsgrond biedt voor de lidstaten om actief samen te werken om op flexibeler wijze regels voor selectieve visserij vast te stellen en wetenschappelijk bewezen mitigatie-instrumenten in te zetten; verzoekt de lidstaten hun samenwerking te intensiveren door middel van een regionale aanpak waarbij belanghebbenden en adviesraden worden betrokken, en met het oog hierop de subsidies die hun ter beschikking staan ten volle te benutten; herhaalt dat bij de uitvoering van de aanlandingsverplichting moet worden gezorgd voor een gelijk speelveld; |
|
17. |
is ingenomen met de resultaten van recente wetenschappelijke studies (bv. DiscardLess, MINOUW en LIFE iSEAS) over innoverende selectiviteit van het vistuig, voorkomingsstrategieën en wijzigingen aan vaartuigen om ongewenste vangsten aan boord te behandelen; meent dat verder onderzoek naar betere selectiviteit van het vistuig, voorkomingsstrategieën en behandeling van ongewenste vangsten noodzakelijk is; is verheugd over het voorgestelde programma “Mission Starfish 2030: Restore our Ocean and Waters” (Missie Zeester 2030: herstel onze oceaan en wateren), en is van mening dat een missie in verband met gezonde oceanen, zeeën, kust- en binnenwateren bevorderlijk zal zijn voor het ontwikkelen van hoogdringende oplossingen die een rechtstreeks effect hebben op de visserijsector en het duurzame gebruik en beheer van mariene hulpbronnen; |
|
18. |
benadrukt dat efficiënte systemen voor visserijbeheer, met inbegrip van het vermogen om gebruik te maken van alle elementen om de aanlandingsverplichting naar behoren ten uitvoer te leggen en de doelstellingen van het GVB te verwezenlijken, moeten worden ondersteund door nauwkeurige en betrouwbare vangstdocumentatie en wetenschappelijke gegevens; verzoekt de Commissie en de lidstaten waar nodig meer inspanningen te leveren om de toepasselijke EU-wetgeving volledig ten uitvoer te leggen en verdere maatregelen te nemen om te zorgen voor volledige documentatie en gegevensverzameling, op een wijze die in verhouding staat tot hun vangstcapaciteit in het geval van de kleinschalige kustvloot; |
|
19. |
is bezorgd over het gebrek aan behoorlijke controle op en naleving van de aanlandingsverplichting en onderstreept de negatieve gevolgen van dergelijke tekortkomingen voor de duurzaamheid, mede als gevolg van de vaststelling van TAC’s op basis van de totale vangst, met inbegrip van zogenoemde “aanvullingen” om voorheen teruggegooide vis te dekken; |
|
20. |
benadrukt dat het bestaan van talrijke regels, vrijstellingen en afwijkingen die de afgelopen jaren zijn vastgesteld, de uitvoering van de aanlandingsverplichting en de nalevingsevaluatie door het EFCA bemoeilijkt, waardoor het moeilijker wordt de doelstellingen inzake bescherming en verbetering van de duurzaamheid van de visserij te verwezenlijken; benadrukt dat het gebruik van de vrijstellingen waarin het GVB voorziet van het allergrootste belang is voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting; |
|
21. |
dringt erop aan dat beter gebruik wordt gemaakt van nieuwe technologieën en digitale oplossingen die worden ontwikkeld in samenwerking met de visserijsector en de autoriteiten van de lidstaten om de monitoring, de controle en het toezicht te verbeteren, met volledige inachtneming van de privacyrechten en de vertrouwelijkheidsvereisten inzake bedrijfsgegevens; |
|
22. |
benadrukt de cruciale rol van vissers en andere belanghebbenden bij de uitvoering van het beleid, waardoor een cultuur van naleving wordt bevorderd, alsook het belang van in de loop der tijd geleidelijke en aanpasbare wijzigingen in de regels voor de aanlandingsverplichting; wijst op de aanvullende voordelen van vrijwillige en op stimulansen gebaseerde regelingen om de betrokkenheid van vissers te vergroten; |
|
23. |
benadrukt dat het verbeteren van de selectiviteit weliswaar een hoge prioriteit moet blijven krijgen, maar dat voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting een sectoroverschrijdende aanpak nodig is en duidelijke stimulansen moeten worden ontwikkeld om beste praktijken op het gebied van mitigatie aan te moedigen; beveelt de volgende begeleidende maatregelen en beheersinstrumenten aan:
|
|
24. |
verzoekt de Commissie om in het kader van het evaluatieverslag over de uitvoering van het GVB, dat in 2022 zal worden gepubliceerd, met name aandacht te besteden aan onderstaande punten:
|
|
25. |
verzoekt de Commissie om op basis van deze evaluatie en indien nodig een wetgevingsvoorstel in te dienen om de doelstellingen inzake het verminderen van teruggooi en het verbeteren van de bestanden beter te kunnen verwezenlijken; |
|
26. |
benadrukt de bezorgdheid die er heerst in verband met visbestanden die worden gedeeld met derde landen, waarvoor niet altijd dezelfde bepalingen inzake teruggooi gelden; benadrukt dat het noodzakelijk is een geleidelijke convergentie te realiseren met betrekking tot de hoofddoelstellingen van het visserijbeheer, teneinde de hoogst mogelijke normen te waarborgen voor het bereiken van een goede milieutoestand van het gedeelde mariene ecosysteem, en te zorgen voor duurzaamheid van de visserijactiviteiten en het behoud van een gelijk speelveld met derde landen, met name het Verenigd Koninkrijk; |
|
27. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Comité van de Regio’s, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22.
(2) PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105.
(3) PB L 25 van 31.1.2017, blz. 12.
(4) Borges, L., “The unintended impact of the European discard ban”, ICES Journal of Marine Science, volume 78, nr. 1, januari-februari 2021, blz. 134-141, https://doi.org/10.1093/icesjms/fsaa200
(5) Aanlandingsverplichting en verstikkingssoorten in de meersoorten- en gemengde visserij — Noordzee.
(6) Aanlandingsverplichting en verstikkingssoorten in de meersoorten- en gemengde visserij — Noordwestelijke wateren.
(7) Aanlandingsverplichting en verstikkingssoorten in de meersoorten- en gemengde visserij — Zuidwestelijke wateren.
(8) Teruggooiverbod, aanlandingsverplichting en MDO in de westelijke Middellandse Zee — Spanje.
(9) Teruggooiverbod, aanlandingsverplichting en MDO in de westelijke Middellandse Zee — Italië.
(10) Uhlmann, Sven & Ulrich, Clara & Kennelly, Steven, “The European Landing Obligation: Reducing Discards in Complex, Multi-Species and Multi-Jurisdictional Fisheries”, 2019.
(11) “A third assessment of global marine fisheries discards”, FAO, 2019.
(12) “Evaluation of Member States’ Annual Reports on the Landing Obligation (for 2019)” (STECF-Adhoc-20-02).
(13) “Market outlets for unwanted catches”, Waarnemingspost voor de Europese markt voor visserij- en aquacultuurproducten (Eumofa), 2020.
Woensdag, 19 mei 2021
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/18 |
P9_TA(2021)0236
Uitdagingen voor organisatoren van sportevenementen in de digitale omgeving
Resolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2021 met aanbevelingen aan de Commissie over de uitdagingen voor organisatoren van sportevenementen in de digitale omgeving (2020/2073(INL))
(2022/C 15/03)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien artikel 114 VWEU, |
|
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 7, 8, 11 en 16, artikel 17, lid 2, en de artikelen 47 en 52, |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG (1), |
|
— |
gezien de verklaring van de Commissie over organisatoren van sportevenementen die bij de wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 26 maart 2019 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake auteursrechten in de digitale eengemaakte markt is gevoegd (2), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2019/789 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake de uitoefening van auteursrechten en naburige rechten die van toepassing zijn op bepaalde online-uitzendingen van omroeporganisaties en doorgifte van televisie- en radioprogramma’s en tot wijziging van Richtlijn 93/83/EEG van de Raad (3), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2017/1128 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende grensoverschrijdende portabiliteit van online-inhoudsdiensten in de interne markt (4), |
|
— |
gezien Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (5) (de handhavingsrichtlijn), |
|
— |
gezien Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (de “richtlijn inzake elektronische handel”) (6), |
|
— |
gezien Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (7), |
|
— |
gezien Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (“richtlijn audiovisuele mediadiensten”) (8), |
|
— |
gezien Aanbeveling (EU) 2018/334 van de Commissie van 1 maart 2018 over maatregelen om illegale online-inhoud effectief te bestrijden (9) en de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s van 28 september 2017, getiteld “De bestrijding van illegale online-inhoud: Naar een grotere verantwoordelijkheid voor onlineplatforms” (COM(2017)0555), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité van 29 november 2017, getiteld “Richtsnoeren inzake bepaalde aspecten van Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten” (COM(2017)0708), |
|
— |
gezien het memorandum van overeenstemming inzake onlinereclame en intellectuele-eigendomsrechten van 25 juni 2018, dat gefaciliteerd werd door de Europese Commissie, en het verslag van de Commissie over de werking van het memorandum van overeenstemming inzake onlinereclame en intellectuele-eigendomsrechten (SWD(2020)0167), |
|
— |
gezien de artikelen 47 en 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het advies van de Commissie cultuur en onderwijs, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0139/2021), |
|
A. |
overwegende dat sport een belangrijke rol speelt in de sociale, culturele en economische welvaart van de Unie en bijdraagt aan de bevordering van de gemeenschappelijke waarden solidariteit, diversiteit en sociale inclusie en tevens een belangrijke bijdrage levert aan de economie en sociale ontwikkeling; |
|
B. |
overwegende dat de Unie op grond van artikel 165 VWEU moet bijdragen tot de bevordering van de Europese inzet op sportgebied, rekening houdend met de specifieke kenmerken van sport; overwegende dat ook rekening gehouden moet worden met de bijdrage van sport aan de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van de Unie, zoals milieubescherming, digitalisering en inclusiviteit, en dat de Unie zich moet richten op het behoud en de verdere ontwikkeling van de Europese dimensie van sport in het digitale tijdperk; |
|
C. |
overwegende dat sport voorts waarden zoals wederzijds respect en begrip, solidariteit, gelijkheid, inclusiviteit, diversiteit, eerlijkheid, samenwerking en maatschappelijke betrokkenheid bevordert en mensen deze waarden bijbrengt, en een aanzienlijke bijdrage levert aan educatieve en culturele waarden en kan worden beschouwd als een culturele en maatschappelijke behoefte; overwegende dat het van groot belang is dat deze waarden door organisatoren van sportevenementen, omroeporganisaties, onlinetussenpersonen, nationale autoriteiten en andere belanghebbenden in de sportsector worden gepromoot; overwegende dat het sportbeleid van de Unie de doelstellingen van zowel professionele als amateursporten moet ondersteunen en kan bijdragen tot de aanpak van transnationale uitdagingen; |
|
D. |
overwegende dat sport als stuwende kracht voor integratie fungeert; overwegende dat belanghebbenden in de sector, gemeenten en de sportwereld samen zouden moeten werken aan de totstandbrenging van een duurzamere en inclusievere sportsector, door ervoor te zorgen dat iedereen in de samenleving, ongeacht leeftijd, geslacht, handicap of etnische afkomst, kan deelnemen aan sportevenementen, en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan kansarme mensen; |
|
E. |
overwegende dat fancultuur een onontbeerlijk onderdeel van de sportervaring is en niet slechts een decor om producten op de markt te brengen; |
|
F. |
overwegende dat de sportsector goed is voor 2,12 % van het bbp van de Unie en 2,72 % van de werkgelegenheid in de Unie; overwegende dat sportevenementen zowel qua deelname als in economisch opzicht aanzienlijke gevolgen hebben voor landstreken; |
|
G. |
overwegende dat breedtesport de basis vormt voor sport op professioneel niveau, en dat kleine sportclubs de ruggengraat vormen van de Europese breedtesport, een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van jonge sporters en meestal op vrijwillige basis werken; overwegende dat 35 miljoen vrijwilligers bijdragen aan de ontwikkeling van amateursport en het propageren van de waarden van sport; |
|
H. |
overwegende dat de ontwikkeling van de digitale omgeving en van nieuwe technologieën het voor alle sportliefhebbers gemakkelijker heeft gemaakt om toegang te krijgen tot uitzendingen van sportevenementen op allerlei apparatuur, waardoor de kans dat mensen blootgesteld worden aan illegale inhoud groter is geworden en het aantal mensen dat toegang heeft tot dergelijke uitzendingen is toegenomen, en vormen van sport die voorheen meestal niet werden uitgezonden, zichtbaarder zijn geworden; overwegende dat dit geleid heeft tot de ontwikkeling van nieuwe onlinebedrijfsmodellen en nieuwe manieren om inkomsten te genereren; overwegende dat dit echter ook geleid heeft tot een toename van illegale onlinesportuitzendingen en onlinepiraterij binnen en buiten de Unie, hetgeen schadelijk is voor zowel de beroeps- als de breedtesport en een bedreiging vormt voor de organisatie en duurzaamheid van sportevenementen en voor de financiële stabiliteit van de hele sportsector; |
|
I. |
overwegende dat de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten een grondrecht is, dat verankerd is in het Handvest van de grondrechten; overwegende dat de betekenis en de werkingssfeer van de in het Handvest verankerde grondrechten moeten worden bepaald overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ter zake; |
|
J. |
overwegende dat de fancultuur, die gebaseerd is op de vrijheid om sportervaringen zowel in realtime als voor en na livesportevenementen te delen en te beleven, een essentieel aspect is van de rol die sport speelt in de Europese samenleving; |
|
K. |
overwegende dat het illegaal uitzenden van sportevenementen en het verspreiden van illegale online-inhoud niet alleen aanzienlijke economische schade toebrengt aan de sportsector, die inkomsten uit abonnementen en reclame misloopt, maar ook schadelijk is voor eindgebruikers, zoals fans en consumenten, bijvoorbeeld doordat zij het slachtoffer worden van diefstal van hun persoonsgegevens of te maken krijgen met malware of andere internetgerelateerde schadelijke activiteiten; overwegende dat illegale uitzendingen van sportevenementen vaak deel uitmaken van de steeds omvangrijker activiteiten van criminele organisaties; overwegende dat internetpiraterij niet alleen gevolgen heeft voor rechtstreekse sportuitzendingen die via abonnementsdiensten beschikbaar zijn, maar ook voor vrij te ontvangen uitzendingen van sportevenementen; |
|
L. |
overwegende dat de COVID-19-pandemie en de beperkingen op de toegang tot sportevenementen hebben geleid tot een daling van de verkoop van kaartjes voor sportevenementen, en tegelijkertijd een stimulans hebben gevormd voor de ontwikkeling van abonnementen op sportkanalen en het bereiken van een nieuw publiek voor online- en televisie-uitzendingen, maar ook voor illegale streaming van sportevenementen; |
|
M. |
overwegende dat, anders dan het geval is in andere sectoren, de waarde van een sportevenement met name hoog is als deze live wordt uitgezonden, en dat die waarde grotendeels verloren gaat wanneer het evenement voorbij is; overwegende dat illegale streaming van uitzendingen van sportevenementen het schadelijkst is gedurende de eerste dertig minuten dat de stream online verschijnt; overwegende dat als gevolg daarvan en alleen in dit kader snel moet worden ingegrepen om korte metten te maken met illegale onlinesportuitzendingen; |
|
N. |
overwegende dat maatregelen ter zake zich moeten richten op de bron van de illegale streaming, namelijk illegale aanbieders van streams, en niet op individuele gebruikers, zoals fans en consumenten, die ongewild en zonder het te weten een illegale stream bekijken; |
|
O. |
overwegende dat het aantal nieuwe multimediakanalen gericht op de illegale verspreiding van live uitgezonden sportevenementen de afgelopen jaren sterk is toegenomen, en dat hierbij het illegale gebruik van Internet Protocol Television (IPTV) opvalt vanwege het toenemend gebruik ervan; |
|
P. |
overwegende dat onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds illegale uitzendingen van volledige sportevenementen en anderzijds korte fragmenten die worden gedeeld onder fans en die deel uitmaken van de fancultuur, en fragmenten die worden gedeeld om te wijzen op incidenten van bijvoorbeeld haatzaaiende uitlatingen en racisme; overwegende dat tevens onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds dergelijke illegale uitzendingen en anderzijds inhoud die legaal wordt gedeeld in het kader van de in het auteursrecht voorziene beperkingen en uitzonderingen, of inhoud die door journalisten wordt gedeeld om het algemene publiek te informeren, zoals bepaald in de richtlijn audiovisuele mediadiensten; overwegende dat de maatregelen ter bescherming van uitzendrechten tegen illegaal gebruik en piraterij geen afbreuk mogen doen aan de persvrijheid en het vermogen van nieuwsmedia om burgers te informeren; |
|
Q. |
overwegende dat bepaalde grote sportevenementen van algemeen openbaar belang zijn en dat toegang tot realtime-informatie daarover daarom voor alle burgers gewaarborgd moet worden en niet onderworpen mag worden aan onredelijke of illegale beperkingen; overwegende dat dit ook betrekking heeft op de journalisten en verslaggevers die dergelijke realtime-informatie verstrekken; overwegende dat de lidstaten vrij te ontvangen uitzending van belangrijke sportevenementen zouden moeten ondersteunen als een vorm van volkscultuur die een belangrijke rol speelt in de levens van burgers; |
|
R. |
overwegende dat steeds meer rechthebbenden, tussenpersonen en andere aanbieders van diensten software ontwikkelen waarmee illegale live-uitzendingen van sportevenementen met een zo klein mogelijke foutenmarge kunnen worden opgespoord; overwegende dat de betrouwbaarheid van de kennisgevingen van deze rechthebbenden, tussenpersonen en andere aanbieders van diensten afhankelijk is van de nauwkeurigheid en technische kwaliteit van de software die zij gebruiken om de illegale live-uitzendingen van sportevenementen op te sporen; |
|
S. |
overwegende dat de rechthebbenden, tussenpersonen en andere aanbieders van diensten wier software op doeltreffende en betrouwbare wijze illegale live-uitzendingen van sportevenementen kan opsporen, beschouwd moeten worden als “gecertificeerde betrouwbare flaggers”; overwegende dat het voldoen aan kwaliteits- en nauwkeurigheidsnormen een vereiste moet zijn om juridisch gezien te worden beschouwd als een gecertificeerde betrouwbare flagger; overwegende dat een certificaat gebaseerd op gemeenschappelijke Unievereisten de voorkeursoptie zou zijn om een samenhangende en doeltreffende erkenning van betrouwbare flaggers te garanderen; |
|
T. |
overwegende dat de Unie en de lidstaten onderzoek en innovatie gericht op de ontwikkeling van betere software om illegale live-uitzendingen van sportevenementen op te sporen en te rapporteren, zouden moeten bevorderen; |
|
U. |
overwegende dat sportevenementen niet op grond van het auteursrecht worden beschermd, maar niettemin op zich uniek zijn en in dat opzicht oorspronkelijk, zodat zij materiaal kunnen worden dat in aanmerking komt voor een vergelijkbare bescherming als die van werken; overwegende dat de Uniewetgeving niet voorziet in geharmoniseerde bescherming van organisatoren van sportevenementen als zodanig; overwegende dat de wetgeving van enkele lidstaten echter wel voorziet in specifieke bescherming voor organisatoren van sportevenementen, hetgeen leidt tot rechtsonzekerheid en versnippering van het regelgevingskader van de Unie; |
|
V. |
overwegende dat de Uniewetgeving voorziet in een algemeen kader voor kennisgevings- en actiemechanismen die het mogelijk maken illegale, door tussenpersonen opgeslagen informatie te verwijderen of de toegang ertoe te blokkeren; overwegende dat de Uniewetgeving voorziet in civielrechtelijke handhavingsmaatregelen die gerechtelijke en administratieve instanties onder bepaalde voorwaarden kunnen vaststellen om inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten aan te pakken; |
|
W. |
overwegende dat het huidige juridische kader echter niet voorziet in de mogelijkheid om direct maatregelen te nemen om illegale live-uitzending van sportevenementen tegen te gaan; overwegende dat sommige lidstaten bovendien voorschriften hebben vastgesteld inzake kennisgevings- en actiemechanismen zonder harmonisatie op Unieniveau; |
Inleiding en algemene opmerkingen
|
1. |
verzoekt de Commissie om, na uitvoering van de nodige effectbeoordelingen, zo snel mogelijk een voorstel voor wetgevingshandelingen in te dienen overeenkomstig artikel 114 VWEU, op basis van de in de bijlage hierbij geformuleerde aanbevelingen; |
|
2. |
is van mening dat sport een aanzienlijke bijdrage levert aan sociale inclusie, onderwijs en opleiding, het scheppen van banen, inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en de volksgezondheid in de Unie; is voorts van mening dat de inkomsten uit de organisatie van sportevenementen in sterkere mate moeten bijdragen aan de financiering van sportactiviteiten die de samenleving ten goede komen, met het oog op het maatschappelijk belang van sport; wijst erop dat in veel Europese landen de hoeveelheid geld die wordt uitgetrokken voor breedtesport, direct afhankelijk is van de inkomsten uit sportrechten; benadrukt daarom dat er in het sportecosysteem meer financiële solidariteit nodig is, en is van mening dat een deel van deze inkomsten moet worden besteed aan de ontwikkeling van breedtesport, gehandicaptensport en sporten die minder zichtbaar zijn in de media; |
|
3. |
herinnert aan de verklaring van de Commissie die is opgenomen als bijlage bij de in maart 2019 aangenomen resolutie van het Europees Parlement over auteursrechten in de digitale eengemaakte markt, waarin staat dat “de Commissie een analyse zal maken van de uitdagingen waarmee organisatoren van sportevenementen in de digitale omgeving worden geconfronteerd, met een bijzondere nadruk op problemen in verband met illegale sportuitzendingen online”; |
Sportevenementen en intellectuele-eigendomsrechten
|
4. |
merkt op dat sportevenementen op zich niet op grond van het auteursrecht worden beschermd; herinnert eraan dat het recht van de Unie, anders dan het recht van sommige lidstaten, niet voorziet in een specifiek recht voor organisatoren van sportevenementen; herinnert eraan dat in sommige lidstaten bescherming mogelijk is op grond van het “huisrecht”, gebaseerd op de contractuele verhouding, en dat in het Unierecht is vastgelegd dat producenten van de eerste vastleggingen van films een naburig recht genieten met betrekking tot het origineel en de kopieën van hun films; beseft dat rechtsbescherming, onder meer inzake intellectuele-eigendomsrechten, belangrijk is voor organisatoren van sportevenementen, met name in verband met de verstrekking van licenties voor de uitzendrechten van de sportevenementen die zij organiseren, omdat de exploitatie van die rechten een belangrijke bron van inkomsten vormt, gevolgd door de inkomsten uit sponsoring, reclame-inkomsten en inkomsten uit de verkoop van merchandise; |
|
5. |
benadrukt dat schending van uitzendrechten in de sport een bedreiging vormt voor de financiering ervan op de lange termijn; |
Internetpiraterij met betrekking tot live-uitzendingen van sportevenementen
|
6. |
is van mening dat de bestrijding van onlinepiraterij in de vorm van illegale live-uitzendingen van sportevenementen en waarvan de economische waarde wordt bepaald door het feit dat het evenement live wordt uitgezonden, de belangrijkste uitdaging is voor organisatoren van sportevenementen, en noopt tot een wetgevingsinitiatief op Unieniveau; |
|
7. |
merkt op dat het illegaal streamen van sportevenementen op steeds grotere schaal voorkomt en schadelijk is voor het sportecosysteem en voor eindgebruikers, die te maken kunnen krijgen met diverse schadelijke activiteiten, zoals identiteitsdiefstal, malware (bv. afkomstig van gratis apps, of diefstal van kredietkaartauthenticatie en andere persoonsgegevens), of andere vormen van internetgerelateerde schadelijke activiteiten of benadeling; |
|
8. |
merkt op dat organisatoren van sportevenementen aanzienlijke financiële, technische en personele middelen investeren om onlinepiraterij aan te pakken en samen te werken met serviceproviders; |
|
9. |
vindt tegelijkertijd dat organisatoren van sportevenementen moeten bijdragen aan een Europees sportmodel dat bijdraagt tot de ontwikkeling van sport en dat in overeenstemming is met sociale en educatieve doelstellingen; |
|
10. |
benadrukt dat het legale aanbod van sportinhoud in de Unie beter moet worden gepromoot, en verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om het voor consumenten gemakkelijker te maken om legale kanalen te vinden om toegang te krijgen tot onlinesportinhoud; verzoekt de Commissie de lijst van dergelijke toegangskanalen op Agorateka.eu regelmatig bij te werken en ervoor te zorgen dat het platform verder wordt ontwikkeld; benadrukt dat de aansprakelijkheid voor illegale uitzendingen van sportevenementen bij de aanbieders van streams en platforms ligt, en niet bij de fans of consumenten, die vaak per ongeluk op illegale online-inhoud stuiten en nader moeten worden geïnformeerd over de beschikbare legale opties; |
De noodzaak van een doeltreffende handhaving van rechten
|
11. |
benadrukt dat handhavingsprocedures zo snel mogelijk moeten worden uitgevoerd, gezien het specifieke karakter van live-uitzendingen van sportevenementen en het feit dat deze uitzendingen veelal alleen waarde hebben op het moment waarop het sportevenement in kwestie plaatsvindt; is echter van mening dat het huidige rechtskader inzake rechterlijke bevelen tot staking en procedures voor kennisgeving en verwijdering niet altijd in voldoende mate waarborgt dat rechten tijdig en op doeltreffende wijze kunnen worden gehandhaafd en dat illegale live-uitzendingen van sportevenementen kunnen worden tegengegaan; is daarom van mening dat er zo snel mogelijk concrete maatregelen moeten worden vastgesteld die specifiek gericht zijn op live-uitzendingen van sportevenementen, om het huidige rechtskader aan te passen aan en toe te spitsen op deze specifieke uitdagingen; |
|
12. |
dringt erop aan dat inbreukmakende livesportuitzendingen door onlinetussenpersonen onmiddellijk dan wel zo snel mogelijk, en in elk geval binnen 30 minuten na ontvangst van een kennisgeving van de rechthebbenden of van een gecertificeerde betrouwbare flagger dat er sprake is van een illegale uitzending, verwijderd worden of ontoegankelijk worden gemaakt; benadrukt dat in de context van onderhavige resolutie onder “onmiddellijk” moet worden verstaan “onverwijld” dan wel zo snel mogelijk en in elk geval binnen 30 minuten na ontvangst van een kennisgeving van een rechthebbende of van een gecertificeerde betrouwbare flagger; |
|
13. |
stelt zich op het standpunt dat in gevallen van inbreukmakende livesportuitzendingen gestreefd moet worden naar verwijdering in realtime, mits er geen twijfel bestaat over wie de rechthebbende is en tevens vaststaat dat de uitzending van het sportevenement niet is toegestaan; benadrukt echter dat dergelijke maatregelen in overeenstemming moeten zijn met het algemene rechtsbeginsel dat er geen algemene toezichtverplichting mag worden opgelegd; |
Grensoverschrijdende handhaving van rechten
|
14. |
benadrukt voorts dat het algemene kader waarin de Uniewetgeving voorziet op nationaal niveau, niet gelijkelijk wordt toegepast, en dat de lidstaten uiteenlopende burgerrechtelijke procedures en mechanismen voor kennisgeving en verwijdering hebben; is van mening dat de handhavingsinstrumenten in grensoverschrijdende situaties onvoldoende doeltreffend zijn; dringt aan op verdere harmonisatie van de procedures en rechtsmiddelen in de Unie om, in het kader van het wetgevingspakket inzake digitale diensten en andere mogelijke wetgevingsvoorstellen, in te spelen op de specifieke aard van live-uitzendingen van sportevenementen; |
|
15. |
wijst erop dat nationale handhavingsinstanties en -autoriteiten kampen met uitdagingen zoals een gebrek aan middelen en gekwalificeerd personeel; wijst erop dat het belangrijk is dat bevoegde autoriteiten op Unieniveau, nationale autoriteiten en relevante actoren nauw samenwerken en beste praktijken uitwisselen om de algemene infrastructuur in de hele Unie te verbeteren; |
Procedures voor kennisgeving en actie
|
16. |
herinnert eraan dat in de richtlijn inzake elektronische handel wordt bepaald dat bepaalde aanbieders van onlinediensten prompt moeten handelen om door hen opgeslagen illegale informatie te verwijderen of de toegang ertoe onmogelijk te maken zodra zij hiervan daadwerkelijk kennis hebben of besef krijgen via een aan hen gerichte kennisgeving; stelt dat de procedure voor kennisgeving en actie de basis moet vormen voor maatregelen voor de aanpak van illegale inhoud in de Unie; is echter van mening dat de huidige procedure voor kennisgeving en verwijdering geen snelle en doeltreffende handhaving mogelijk maakt, gezien de specifieke aard van “live”-sportevenementen; benadrukt dat alle aan te nemen bepalingen over een specifiek onderwerp in overeenstemming moeten zijn met het algemene kader waarin het Unierecht ter zake voorziet; |
|
17. |
herinnert aan de resolutie van het Parlement over de wet inzake digitale diensten die de bepalingen van het handelsrecht en het burgerlijk recht aanpassen voor commerciële entiteiten die online actief zijn (10), waarin de Commissie wordt verzocht ervoor te zorgen dat contenthostingplatforms snel handelen om content ontoegankelijk te maken of te verwijderen; is van mening dat er een mechanisme moet worden ingesteld in het kader waarvan gecertificeerde betrouwbare flaggers een rol spelen, in die zin dat als een gecertificeerde betrouwbare flagger kennisgeving doet van een illegale live-uitzending van een sportevenement, deze inhoud onmiddellijk wordt verwijderd of ontoegankelijk wordt gemaakt, waarbij de mogelijkheid om toepassing te geven aan een klacht- of schadevergoedingsmechanisme, onverlet blijft; |
|
18. |
wijst erop dat sportinhoud vaak technisch wordt verwerkt, waardoor er geen twijfel is over wie het recht heeft om deze inhoud online uit te zenden, en dat organisatoren van sportevenementen — als rechthebbenden — al hun officiële licentiehouders kennen, waardoor glashelder is welke streamingdiensten illegaal zijn; |
|
19. |
dringt erop aan dat aanbieders van streamingservers en streamingplatforms specifieke instrumenten of maatregelen invoeren om illegale rechtstreekse sportuitzendingen die via hun diensten beschikbaar zijn, te verwijderen of ontoegankelijk te maken; |
Blokkeringsbevelen
|
20. |
merkt op dat procedures tot staking van een inbreuk relatief veel tijd in beslag nemen en dat de daaruit voortvloeiende verboden vaak pas rechtskracht krijgen als de uitzending reeds is afgelopen; wijst erop dat er op nationaal niveau instrumenten zijn ontwikkeld, zoals “live”-blokkeringsbevelen en dynamische blokkeringsbevelen, waarmee illegale uitzendingen van sportevenementen aantoonbaar doeltreffender kunnen worden aangepakt; verzoekt de Commissie om de gevolgen en de geschiktheid te beoordelen van invoering van procedures tot staking van inbreuken, gebaseerd op het model van “live”-blokkeringsbevelen en dynamische blokkeringsbevelen, die ten doel hebben illegale inhoud met betrekking tot live-uitzendingen van sportevenementen in realtime ontoegankelijk te maken of te verwijderen; |
|
21. |
vindt het belangrijk dat procedures tot staking van inbreuken gericht op het verwijderen of ontoegankelijk maken van illegale online-uitzendingen van sportevenementen, ongeacht de wijze waarop deze procedures worden gevoerd, waarborgen dat de maatregelen uitsluitend gericht zijn op de illegale inhoud en er niet toe leiden dat legale inhoud op grote schaal en op willekeurige wijze wordt geblokkeerd; wijst op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, volgens welke de illegale aard van specifieke inhoud niet rechtvaardigt dat ook legale inhoud op dezelfde website of server wordt geblokkeerd; |
Waarborgen
|
22. |
beseft dat blokkering in realtime kan leiden tot schending van grondrechten als daardoor ook — bij wijze van uitzondering — legale inhoud ontoegankelijk wordt gemaakt; benadrukt derhalve dat er waarborgen nodig zijn om te zorgen voor een juridisch kader waarin het juiste evenwicht wordt gevonden tussen de behoefte aan doeltreffende handhavingsmaatregelen en de noodzaak om de rechten van derden te beschermen; is in dit kader van mening dat de handhavingsmaatregelen inzake de bescherming van live-inhoud doeltreffend en evenredig moeten zijn, met name voor kleine ondernemingen, kmo’s en start-ups, en dat zij onder meer moeten voorzien in toegang tot doeltreffende rechtsmiddelen, passende informatie over de vermeende inbreuk voor de betrokken dienstverleners en internetgebruikers, en passende waarborgen met betrekking tot de bescherming van de grondrechten en persoonsgegevens; |
Naburig recht en recht sui generis voor organisatoren van sportevenementen
|
23. |
merkt op dat de Uniewetgeving geen naburig recht verleent aan organisatoren van sportevenementen, maar dat de wetgeving van sommige lidstaten voorziet in specifieke rechten voor organisatoren van sportevenementen, waaronder een nieuw “naburig recht”; |
|
24. |
is van mening dat invoering van een nieuw recht voor organisatoren van sportevenementen in het Unierecht geen oplossing zal bieden voor de problemen van organisatoren van sportevenementen, omdat die problemen het gevolg zijn van het feit dat het ontbreekt aan doeltreffende en tijdige handhaving van de rechten die zij reeds hebben; |
Andere maatregelen
|
25. |
pleit voor intensievere samenwerking tussen de autoriteiten van de lidstaten, rechthebbenden en tussenpersonen; verzoekt de Commissie voorts de lidstaten binnen de grenzen van haar bevoegdheden te ondersteunen bij hun inspanningen om de bestaande infrastructuur en maatregelen te verbeteren; |
Overige aspecten
|
26. |
is van oordeel dat het verlangde voorstel geen financiële gevolgen heeft; |
o
o o
|
27. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de als bijlage bijgevoegde aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad. |
(1) PB L 130 van 17.5.2019, blz. 92.
(2) PB C 108 van 26.3.2021, blz. 231.
(3) PB L 130 van 17.5.2019, blz. 82.
(4) PB L 168 van 30.6.2017, blz. 1.
(5) PB L 157 van 30.4.2004, blz. 45.
(6) PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.
(7) PB L 167 van 22.6.2001, blz. 10.
(8) PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1.
(9) PB L 63 van 6.3.2018, blz. 50.
(10) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0273.
BIJLAGE BIJ DE RESOLUTIE:
AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL
A. BEGINSELEN EN DOELSTELLINGEN VAN HET VERLANGDE VOORSTEL
Om passende en doeltreffende wettelijke bescherming van de rechten met betrekking tot live uitgezonden sportevenementen te waarborgen, moet het huidige juridische kader van de Unie worden gewijzigd. Hierbij moeten de volgende doelstellingen en beginselen in acht worden genomen:
|
— |
het verbeteren en doeltreffender maken van het huidige rechtskader van de Unie inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten met betrekking tot live uitgezonden sportevenementen, rekening houdend met de specifieke aard daarvan en, in het bijzonder, met het feit dat dergelijke evenementen na korte tijd hun waarde verliezen; |
|
— |
het invoeren van een systeem van de Unie tot vaststelling van gemeenschappelijke criteria voor de certificering van “betrouwbare flaggers”; |
|
— |
het verduidelijken van de bestaande wetgeving en het vaststellen van concrete maatregelen om te zorgen voor onmiddellijke verwijdering van of blokkering van de onlinetoegang tot illegale inhoud met betrekking tot live-uitzendingen van sportevenementen, waaronder illegale inhoud met betrekking tot live-uitzendingen van sportevenementen waarvan door een gecertificeerde betrouwbare flagger kennisgeving is gedaan, teneinde illegale live-uitzendingen van sportevenementen tegen te gaan; onder “onmiddellijk” verstaan: “onverwijld” dan wel zo snel mogelijk en in elk geval binnen 30 minuten na ontvangst van een kennisgeving van een rechthebbende of van een gecertificeerde betrouwbare flagger; |
|
— |
benadrukken dat tussenpersonen doelmatige “ken uw klant”-verplichtingen moeten doorvoeren om te voorkomen dat hun diensten worden misbruikt om illegale streaming van sportevenementen mogelijk te maken; verzoekt de Commissie daarom dergelijke verplichtingen voor te stellen in het kader van de aanstaande wet inzake digitale diensten; |
|
— |
het verder harmoniseren, waar passend, van procedures en rechtsmiddelen in de Unie, teneinde de doeltreffendheid van handhavingsmaatregelen, waaronder in grensoverschrijdende situaties, te verbeteren en te versterken, zonder afbreuk te doen aan het algemene rechtskader van de Unie; |
|
— |
het evalueren van bestaande handhavingsmaatregelen om deze te verbeteren en de onmiddellijke verwijdering mogelijk te maken van illegale live-uitgezonden sportinhoud, waaronder illegale live-uitzendingen van sportevenementen waarvan kennisgeving is gedaan door een gecertificeerde betrouwbare flagger; |
|
— |
het harmoniseren van het gebruik van snelle en aan te passen procedures voor het blokkeren van inhoud bij herhaalde, reeds vastgestelde inbreuken, waarmee illegale online live-uitgezonden sportinhoud onmiddellijk kan worden verwijderd of de toegang ertoe onmiddellijk kan worden geblokkeerd, onder meer wanneer van die illegale inhoud kennisgeving is gedaan door een gecertificeerde betrouwbare flagger, op basis van het model van “live”-blokkeringsbevelen en “dynamische blokkeringsbevelen”; |
|
— |
ervoor zorgen dat de voorgestelde maatregelen rekening houden met de reikwijdte en de omvang van de inbreuk en met de vraag of het gaat om een herhaald feit, en illegale uitzendingen aanpakken, uitgezonderd opnamen en het online plaatsen van illegale amateurbeelden van sportevenementen; |
|
— |
ervoor zorgen dat de voorgestelde maatregelen evenredig zijn en een goed evenwicht bieden tussen de behoefte aan doeltreffende handhavingsmaatregelen en de noodzaak om de rechten van derden, waaronder de rechten van dienstverleners, fans en consumenten, ter zake te beschermen; |
|
— |
verduidelijken dat de aansprakelijkheid voor illegale uitzendingen van sportevenementen niet bij fans en consumenten ligt; |
|
— |
de aanpassing van het rechtskader aanvullen met niet-wetgevingsmaatregelen, onder meer met betrekking tot versterkte samenwerking tussen de autoriteiten van de lidstaten, rechthebbenden en tussenpersonen; |
B. VOOR TE STELLEN ACTIE
Onverminderd de regels die naar verwachting zullen worden vastgesteld in relevante Uniewetgeving tot vaststelling van algemene regels voor de bestrijding van illegale online-inhoud, moeten in de wetgeving van de Unie specifieke bepalingen betreffende de rechten van organisatoren van sportevenementen worden opgenomen, die er met name toe strekken:
|
— |
de betekenis te verduidelijken van de zinsnede “prompt handelt”, die in artikel 14 van de richtlijn inzake elektronische handel bedoeld wordt met betrekking tot onlinetussenpersonen, door toe te lichten dat “prompt” wordt geacht te betekenen: “onmiddellijk dan wel zo snel mogelijk, en in elk geval binnen 30 minuten na ontvangst van een kennisgeving van de rechthebbende of van een gecertificeerde betrouwbare flagger”; |
|
— |
een gemeenschappelijke Europese norm vast te stellen voor de kwaliteit en technische betrouwbaarheid van software die door rechthebbenden, tussenpersonen en andere dienstaanbieders wordt gebruikt om illegale live-uitzendingen van sportevenementen te detecteren teneinde een certificeringsregeling op te zetten voor “betrouwbare flaggers”; |
|
— |
te voorzien dat kennisgevingen van gecertificeerde betrouwbare flaggers worden geacht accuraat en betrouwbaar te zijn, en dat bijgevolg illegale online-inhoud met betrekking tot sportevenementen waarvan door een gecertificeerde betrouwbare flagger kennisgeving is gedaan, onmiddellijk moet worden verwijderd of ontoegankelijk moet worden gemaakt, waarbij de mogelijkheid om toepassing te geven aan een klacht- of verhaalmechanisme, onverlet blijft; |
|
— |
procedures mogelijk te maken voor onmiddellijke verwijdering van illegale inhoud die verband houdt met live-uitzendingen van sportevenementen, mits er geen twijfel bestaat omtrent de rechthebbende en over het feit dat geen toestemming is gegeven voor de uitzending; |
|
— |
ervoor te zorgen dat de door tussenpersonen te nemen maatregelen doeltreffend, gerechtvaardigd, evenredig en passend zijn, rekening houdend met de ernst en de omvang van de inbreuk, door er bijvoorbeeld voor te zorgen dat de verwijdering of het ontoegankelijk maken van illegale inhoud mogelijk is zonder dat een volledig platform met legale diensten wordt geblokkeerd; |
|
— |
maatregelen te nemen die het gemakkelijker maken om legale kanalen te vinden om toegang te krijgen tot sportinhoud, onder meer door de lijst van aanbieders van dergelijke kanalen op Agorateka.eu regelmatig bij te werken en ervoor te zorgen dat de kijkers geïnformeerd worden over deze legale kanalen en over de manier waarop daarvan gebruik kan worden gemaakt om toegang te krijgen tot inhoud wanneer de blokkeringsmaatregelen worden gehandhaafd; |
|
— |
te voorzien in en actief steun te verlenen aan handhavingsoplossingen, zoals particuliere overeenkomsten tussen belanghebbenden; in dit kader moet de Commissie de wenselijkheid en effecten van invoering van een verplichting voor aanbieders van online-inhoudsdiensten om inhoud onmiddellijk te verwijderen teneinde illegale uitzendingen van sportevenementen die via hun diensten beschikbaar zijn, te verwijderen of de toegang ertoe te blokkeren, evalueren en hierover verslag uitbrengen; |
Richtlijn 2004/48/EG (de handhavingsrichtlijn) moet worden gewijzigd teneinde:
|
— |
bevoegde rechterlijke of administratieve instanties de mogelijkheid te bieden om bevelen uit te vaardigen tot blokkering in real time van de toegang tot of de verwijdering van illegale live-uitzendingen van sportevenementen online; |
|
— |
toe te staan dat blokkeringsbevelen worden uitgevaardigd voor de volledige duur van de live-uitzending van een sportevenement, doch beperkt tot de duur van de live-uitzending, zodat de inbreukmakende website slechts voor de duur van het evenement wordt geblokkeerd; dergelijke bevelen moeten van tijdelijke aard zijn; |
|
— |
de wetgeving te harmoniseren, zodat in het geval van live-uitzendingen van sportevenementen rechterlijke bevelen kunnen worden uitgevaardigd die tot gevolg hebben dat niet alleen de toegang wordt geblokkeerd tot de inbreukmakende website, maar ook tot alle andere websites die dezelfde inbreuk plegen, ongeacht de domeinnaam of het gebruikte IP-adres en zonder dat hiervoor een nieuw rechterlijk bevel hoeft te worden uitgevaardigd; |
|
— |
te specificeren dat de verwijdering van de illegale inhoud onmiddellijk dan wel zo snel mogelijk, en in elk geval binnen 30 minuten na ontvangst van een kennisgeving van de rechthebbende of van een gecertificeerde betrouwbare flagger, moet plaatsvinden, mits van de onwettigheid van de uitzending kennisgeving is gedaan door een gecertificeerde betrouwbare flagger of, in het geval er geen twijfel bestaat over de rechthebbende, door de rechthebbende zelf; rechthebbenden en gecertificeerde betrouwbare flaggers moeten duidelijk geïnstrueerd worden dat verwijdering van legale inhoud vermeden moet worden; daartoe moet het blokkeren van de toegang tot of het verwijderen van illegale inhoud in beginsel niet nopen tot blokkering van de toegang tot een server waarop legale diensten en inhoud worden gehost; |
|
— |
de samenwerking tussen de autoriteiten van de lidstaten te intensiveren, onder meer door middel van de uitwisseling van gegevens en beste praktijken en de oprichting van een actief netwerk van nationale autoriteiten dat actueel gehouden wordt; de Commissie zou onderzoek moeten doen naar de toegevoegde waarde van de benoeming van een onafhankelijke administratieve autoriteit in elke lidstaat die een rol moet spelen bij de handhaving van rechten, met name wanneer er snel moet worden gehandhaafd, bijvoorbeeld bij inhoud die verband houdt met illegale live-uitzendingen van sportevenementen; |
|
— |
de samenwerking tussen tussenpersonen en rechthebbenden te versterken, onder meer door de ondertekening van memoranda van overeenstemming die kunnen voorzien in een specifieke procedure voor kennisgeving, en actie te bevorderen. |
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/28 |
P9_TA(2021)0238
Artificiële intelligentie in het onderwijs en in de culturele en audiovisuele sector
Resolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2021 over kunstmatige intelligentie in het onderwijs en in de culturele en audiovisuele sector (2020/2017(INI))
(2022/C 15/04)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), |
|
— |
gezien de artikelen 165, 166 en 167 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 9 juni 2020 over het vormgeven van de digitale toekomst van Europa (1), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2018 over de digitale genderkloof (2), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2018 tot vaststelling van het programma Digitaal Europa voor de periode 2021-2027 (COM(2018)0434), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 30 september 2020 over het actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027: Onderwijs en opleiding herbronnen voor het digitale tijdperk (COM(2020)0624), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 30 september 2020 over de totstandbrenging van de Europese onderwijsruimte tegen 2025 (COM(2020)0625), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 19 februari 2020 over de gevolgen van kunstmatige intelligentie, het internet der dingen en robotica op het gebied van veiligheid en aansprakelijkheid (COM(2020)0064), |
|
— |
gezien het witboek van de Commissie van 19 februari 2020, getiteld “Kunstmatige intelligentie — Een Europese benadering op basis van excellentie en vertrouwen” (COM(2020)0065), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 19 februari 2020, getiteld “Een Europese datastrategie” (COM(2020)0066), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 25 april 2018 getiteld “Kunstmatige intelligentie voor Europa” (COM(2018)0237), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 17 januari 2018 over het actieplan voor digitaal onderwijs (COM(2018)0022), |
|
— |
gezien het verslag van 8 april 2019 van de deskundigengroep op hoog niveau inzake kunstmatige intelligentie getiteld “Ethische richtsnoeren voor betrouwbare KI”, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 februari 2019 inzake een alomvattend Europees industriebeleid inzake artificiële intelligentie en robotica (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 11 september 2018 over taalgelijkheid in het digitale tijdperk (4), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 juni 2018 over de modernisering van het onderwijs in de EU (5), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 met aanbevelingen aan de Commissie over civielrechtelijke regels inzake robotica (6), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 1 juni 2017 over de digitalisering van de Europese industrie (7), |
|
— |
gezien de briefing van zijn beleidsondersteunende afdeling Structuur- en Cohesiebeleid van mei 2020 over het gebruik van kunstmatige intelligentie in de culturele en creatieve sectoren, |
|
— |
gezien de diepgaande analyse zijn beleidsondersteunende afdeling Structuur- en Cohesiebeleid van mei 2020 over het gebruik van kunstmatige intelligentie in de audiovisuele sector, |
|
— |
gezien de studie van zijn beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van april 2020 over onderwijs en werkgelegenheid voor vrouwen in wetenschap, technologie en de digitale economie, met inbegrip van kunstmatige intelligentie en de invloed daarvan op gendergelijkheid, |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de adviezen van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie juridische zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A9-0127/2021), |
|
A. |
overwegende dat de ontwikkeling van technologieën op het gebied van kunstmatige intelligentie (KI), die van directe invloed op onze samenlevingen kunnen zijn, zeer snel gaat en dat deze technologieën steeds meer worden gebruikt op alle gebieden van ons dagelijks leven, zoals in het onderwijs en in de culturele en audiovisuele sector; overwegende dat ethische KI waarschijnlijk zal helpen de arbeidsproductiviteit te verbeteren en de economische groei te versnellen; |
|
B. |
overwegende dat de ontwikkeling, de uitrol en het gebruik van KI, met inbegrip van de software, de algoritmen en de gegevens die erdoor worden gebruikt of gegenereerd, moeten worden gestuurd door de ethische beginselen van transparantie, verklaarbaarheid, eerlijkheid, verantwoording en verantwoordelijkheid; |
|
C. |
overwegende dat overheidsinvesteringen in KI in de Unie sterk achterlopen ten opzichte van die in andere grote economieën; overwegende dat onderinvestering in KI waarschijnlijk gevolgen zal hebben voor het concurrentievermogen van de Unie in alle sectoren; |
|
D. |
overwegende dat een geïntegreerde benadering van KI en de beschikbaarheid, het verzamelen en het interpreteren van kwalitatief hoogwaardige, betrouwbare, billijke, transparante, beveiligde en vergelijkbare data essentieel zijn voor de ontwikkeling van ethische KI; |
|
E. |
overwegende dat discriminatie op een brede reeks gronden verboden is uit hoofde van artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; overwegende dat meerdere vormen van discriminatie bij de ontwikkeling, de uitrol en het gebruik van KI-systemen niet moeten worden herhaald; |
|
F. |
overwegende dat gendergelijkheid een grondbeginsel van de Unie is dat verankerd is in de Verdragen en in alle beleidsdomeinen van de Unie moet terugkomen, waaronder in het onderwijs en in de culturele en audiovisuele sector, alsook in de ontwikkeling van technologieën zoals KI; |
|
G. |
overwegende dat ervaringen uit het verleden, met name op technisch gebied, hebben aangetoond dat ontwikkelingen en innovaties doorgaans overwegend op gegevens van mannelijke oorsprong worden gebaseerd en dat de behoeften van vrouwen niet volledig in acht worden genomen; overwegende dat het aanpakken van deze vertekening meer waakzaamheid en technische oplossingen vergt, evenals de ontwikkeling van duidelijke voorschriften op het gebied van eerlijkheid, verantwoordingsplicht en transparantie; |
|
H. |
overwegende dat onvolledige en onnauwkeurige gegevensreeksen, een gebrek aan naar gender uitgesplitste gegevens en onjuiste algoritmen kunnen leiden tot verstoringen in de verwerkingsprocessen van KI-systemen, waardoor de verwezenlijking van gendergelijkheid in de samenleving in het gedrang komt; overwegende dat gegevens met betrekking tot kansarme groepen en intersectionele vormen van discriminatie vaak onvolledig of überhaupt niet beschikbaar zijn; |
|
I. |
overwegende dat genderongelijkheid, stereotypen en discriminatie bovendien tot stand kunnen komen via de taal en beelden die door de media en via kunstmatig intelligente toepassingen worden verspreid; overwegende dat het onderwijs, culturele programma’s en audiovisuele inhoud een aanzienlijke invloed hebben op de vorming van de opvattingen en waarden van mensen en fundamentele instrumenten vormen voor de doorbreking van genderstereotypen, de overbrugging van de digitale genderkloof en de totstandbrenging van sterke rolmodellen; overwegende dat er zowel een ethisch als een regelgevingskader moet worden vastgesteld voordat in deze belangrijke sectoren van de samenleving geautomatiseerde oplossingen worden toegepast; |
|
J. |
overwegende dat de wetenschap en innovaties zeker voor de meest achtergestelde groepen, zoals vrouwen en meisjes in afgelegen gebieden, baanbrekende voordelen met zich mee kunnen brengen; overwegende dat wetenschappelijk onderwijs niet alleen van belang is voor het verwerven van vaardigheden, het vinden van een goede baan en het vormgeven van de banen van morgen, maar bovendien helpt de genderstereotypen te doorbreken die het beeld schetsen dat dit domein bij uitstek geschikt is voor mannen; overwegende dat de wetenschap en wetenschappelijk denken ten grondslag liggen aan de democratische cultuur, die op zijn beurt van essentieel belang is voor de verwezenlijking van gendergelijkheid; |
|
K. |
overwegende dat één op de tien vrouwen in de Unie sinds haar vijftiende reeds in aanraking is geweest met een bepaalde vorm van cybergeweld, en verder overwegende dat online-intimidatie nog altijd een probleem vormt bij de ontwikkeling van KI, onder meer in het onderwijs; overwegende dat cybergeweld vaak gericht is tegen vrouwen in het publieke domein, zoals activisten, vrouwelijke politici en andere prominente figuren; overwegende dat KI en andere opkomende technologieën een belangrijke rol kunnen spelen bij de voorkoming van cybergeweld tegen vrouwen en meisjes, alsook bij voorlichting in dit verband; |
|
L. |
overwegende dat de Unie en haar lidstaten een bijzondere verantwoordelijkheid hebben om de toegevoegde waarde van KI-technologieën te benutten, te bevorderen en te versterken, en om ervoor te zorgen dat deze technologieën veilig zijn en in dienst staan van het welzijn en het algemeen belang van Europeanen; overwegende dat deze technologieën een enorme bijdrage kunnen leveren aan de verwezenlijking van ons gemeenschappelijke doel om het leven van onze burgers te verbeteren en welvaart binnen de Unie te bevorderen door bij te dragen aan de ontwikkeling van betere strategieën en innovatie op een aantal gebieden, namelijk onderwijs, cultuur en de audiovisuele sector; |
|
M. |
overwegende dat de meeste KI gebaseerd is op opensourcesoftware, wat betekent dat de broncodes kunnen worden bekeken, gewijzigd en verbeterd; |
|
N. |
overwegende dat bepaalde aanpassingen aan specifieke bestaande wetgevingsinstrumenten van de EU nodig kunnen zijn om de digitale transformatie te weerspiegelen en de nieuwe, met het gebruik van KI verband houdende uitdagingen in het onderwijs en in de culturele en audiovisuele sector aan te pakken, zoals de bescherming van persoonsgegevens en privacy, de bestrijding van discriminatie, de bevordering van gendergelijkheid, het eerbiedigen van intellectuele-eigendomsrechten, en het beschermen van het milieu en de consumentenrechten; |
|
O. |
overwegende dat het belangrijk is de audiovisuele sector toegang te bieden tot de gegevens van de mondiale platforms en grote spelers, teneinde voor een “level playing field” te zorgen; |
|
P. |
overwegende dat KI en toekomstige applicaties of uitvindingen die met behulp van KI worden gemaakt net zoals alle andere technologieën ook een keerzijde kunnen hebben; overwegende dat KI en de daarmee verwante technologieën aanleiding geven tot veel vragen en zorgen over de ethiek en transparantie van de ontwikkeling, de uitrol en het gebruik ervan, met name wat betreft het verzamelen, het gebruik en de verspreiding van gegevens; overwegende dat de voordelen en risico’s van KI-technologieën in het onderwijs en in de culturele en de audiovisuele sector zorgvuldig moeten worden beoordeeld en de effecten ervan op alle facetten van de samenleving zorgvuldig en voortdurend moet worden geanalyseerd, zonder evenwel hun potentieel te ondermijnen; |
|
Q. |
overwegende dat onderwijs tot doel heeft menselijk potentieel aan te boren, creativiteit te ontplooien en voor authentieke sociale uitwisseling te zorgen, terwijl een niet-correct gebruik van datagestuurde KI-systemen de menselijke en sociale ontwikkeling zou kunnen belemmeren; |
|
R. |
overwegende dat onderwijs en leermogelijkheden een grondrecht vormen; overwegende dat de ontwikkeling, de uitrol en het gebruik van KI-technologieën in de sector onderwijs als een hoog risico moeten worden beschouwd en aan strengere vereisten op het gebied van veiligheid, transparantie, eerlijkheid en verantwoordingsplicht moeten worden onderworpen; |
|
S. |
overwegende dat kwalitatief hoogwaardige, snelle en veilige wijdverbreide connectiviteit, breedband, netwerken met een grote capaciteit, IT-expertise, digitale vaardigheden, digitale uitrusting en infrastructuur, alsmede maatschappelijke acceptatie en een gericht en faciliterend beleidskader voorwaarden zijn voor de grootschalige en succesvolle toepassing van KI in de Unie; overwegende dat het essentieel is dat dergelijke infrastructuur en uitrusting in de hele Unie in gelijke mate wordt uitgerold, teneinde iets te doen aan de hardnekkige digitale kloof tussen haar regio’s en burgers; |
|
T. |
overwegende dat het absoluut noodzakelijk is de genderkloof bij studies op het gebied van wetenschap, technologie, engineering, kunst en wiskunde (STEAM) aan te pakken om te zorgen voor een gelijke en eerlijke vertegenwoordiging van de gehele maatschappij bij de ontwikkeling, de uitrol en het gebruik van KI-technologieën, met inbegrip van de software, de algoritmen en de gegevens die deze gebruiken en genereren; |
|
U. |
overwegende dat het essentieel is ervoor te zorgen dat iedereen in de Unie vanaf jeugdige leeftijd de nodige vaardigheden verwerft om de mogelijkheden en beperkingen van KI beter te begrijpen, teneinde zich voor te bereiden op de toenemende aanwezigheid van KI en de daaraan gerelateerde technologieën in alle aspecten van het menselijk handelen, en om de mogelijkheden die zij bieden volledig te kunnen omarmen; overwegende dat de wijdverbreide verwerving van digitale vaardigheden in alle onderdelen van de samenleving in de Unie een conditio sine qua non is voor het realiseren van een billijke digitale transformatie die eenieder ten goede komt; |
|
V. |
overwegende dat de lidstaten hiertoe moeten investeren in digitaal en mediaonderwijs, scholen moeten uitrusten met adequate infrastructuur en de noodzakelijke eindapparatuur, en in de leerplannen meer aandacht moeten schenken aan het aanleren van digitale vaardigheden en competenties; |
|
W. |
overwegende dat KI en de daaraan gerelateerde technologieën kunnen worden ingezet ter verbetering van leer- en onderwijsmethoden, vooral door onderwijssystemen te helpen bij het gebruik van eerlijke gegevens om de kansengelijkheid in en de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, en door op maat ontworpen onderwijsprogramma’s te bevorderen, de toegang tot onderwijs te verbeteren, en bepaalde administratieve taken te vereenvoudigen en te automatiseren; overwegende dat gelijke en eerlijke toegang tot digitale technologieën en snelle connectiviteit nodig zijn om de hele samenleving de vruchten van het gebruik van KI te laten plukken; overwegende dat het van het allergrootste belang is om ervoor te zorgen dat digitaal onderwijs voor iedereen toegankelijk is, waaronder voor personen met een achterstandspositie en personen met een beperking; overwegende dat leerresultaten niet per definitie afhangen van technologie, maar van het vermogen van docenten om technologie op een pedagogische zinvolle manier in te zetten; |
|
X. |
wijst erop dat KI in het bijzonder het potentieel heeft om oplossingen te bieden voor de alledaagse uitdagingen in het onderwijs, zoals gepersonaliseerd leren, toezicht op leermoeilijkheden, de automatisering van thematische inhoud/kennis, het bieden van betere beroepsopleiding, en ondersteuning van de transitie naar een digitale maatschappij; |
|
Y. |
overwegende dat KI in de praktijk zou kunnen worden ingezet om de administratieve taken van leerkrachten en onderwijsinstellingen te verlichten, waardoor er meer tijd overblijft voor wezenlijke onderwijs- en leeractiviteiten; |
|
Z. |
overwegende dat nieuwe, op KI gebaseerde applicaties in het onderwijs de progressie op verschillende vakgebieden, zoals taalverwerving en wiskunde, bevorderen; |
|
AA. |
overwegende dat op KI gebaseerde, gepersonaliseerde leerervaringen er niet alleen toe kunnen bijdragen dat leerlingen meer gemotiveerd zijn en het beste uit zichzelf kunnen halen, maar ook dat het aantal schoolverlaters daalt; |
|
AB. |
overwegende dat KI docenten steeds vaker kan helpen effectiever les te geven dankzij een betere herkenning van de leermethoden en leerstijlen van de leerlingen, door te helpen leermoeilijkheden te herkennen en de gerealiseerde individuele vooruitgang beter te beoordelen; |
|
AC. |
overwegende dat er op de digitale arbeidsmarkt van de Unie een tekort is van bijna een half miljoen deskundigen op het gebied van “big data”-wetenschappen en gegevensanalyse, die essentieel zijn voor de ontwikkeling en het gebruik van kwalitatief hoogwaardige en betrouwbare KI; |
|
AD. |
overwegende dat de toepassing van KI in het onderwijs twijfels oproept over het ethische gebruik van gegevens, rechten van lerenden, toegang tot gegevens en bescherming van persoonsgegevens, en daarom risico’s in verband met de grondrechten met zich meebrengt, zoals het ontstaan van stereotiepe modellen van profielen van lerenden en gedrag dat tot discriminatie zou kunnen leiden, of het risico op schadelijke pedagogische praktijken; |
|
AE. |
overwegende dat cultuur een centrale rol speelt bij het gebruik van KI-technologieën op grote schaal en dankzij de ontwikkeling van innovatieve technologieën en instrumenten, alsook de doeltreffende toepassing ervan om in de behoeften van de sector te voorzien, in opmars is als een sleuteldiscipline voor cultureel erfgoed; |
|
AF. |
overwegende dat KI-technologieën kunnen worden gebruikt om cultureel erfgoed te bevorderen en te beschermen, onder andere door digitale instrumenten te gebruiken om historische plaatsen in stand te houden, door innovatieve manieren te vinden om gegevensverzamelingen van cultuurgoederen die in het bezit zijn van culturele instellingen in de Unie breder en eenvoudig toegankelijk te maken, en door gebruikers in staat te stellen om te navigeren door de enorme hoeveelheid culturele en creatieve inhoud; overwegende dat de bevordering van normen en kaders op het gebied van interoperabiliteit in dit opzicht van essentieel belang is; |
|
AG. |
overwegende dat het gebruik van KI-technologieën voor culturele en creatieve inhoud, in het bijzonder voor media-inhoud en aanbevelingen voor gepersonaliseerde inhoud, vragen oproept in verband met gegevensbescherming, discriminatie en culturele en taalkundige verscheidenheid, het risico met zich meebrengt dat discriminerende output op basis van bevooroordeelde inputgegevens wordt gegenereerd, en de meningsverscheidenheid en het mediapluralisme zou kunnen beperken; |
|
AH. |
overwegende dat op KI gebaseerde aanbevelingen voor gepersonaliseerde inhoud vaak beter aansluiten bij de specifieke individuele behoeften, waaronder culturele en taalkundige voorkeuren; overwegende dat KI de taalkundige diversiteit in de Unie kan helpen bevorderen en de distributie van Europese audiovisuele werken kan verbeteren, met name door geautomatiseerde ondertiteling en nasynchronisatie van audiovisuele inhoud in andere talen; overwegende dat het maken van media-inhoud “over talen heen” derhalve essentieel is voor het ondersteunen van culturele en taalkundige verscheidenheid; |
|
AI. |
overwegende dat KI innovatie in redactiekamers stimuleert door een groot aantal alledaagse taken te automatiseren, gegevens te interpreteren en zelfs nieuws te genereren zoals weersvoorspellingen en sportuitslagen; |
|
AJ. |
overwegende dat de bevordering van computertaalkunde voor op rechten gebaseerde KI door de meertaligheid van Europa een specifiek innovatiepotentieel vertegenwoordigt om de wereldwijde uitwisseling van cultuur en informatie in het digitale tijdperk democratisch en niet-discriminerend te maken; |
|
AK. |
overwegende dat KI-technologieën in potentie van nut kunnen zijn voor het speciaal onderwijs, alsook voor de toegankelijkheid van culturele en creatieve inhoud voor personen met een beperking; overwegende dat KI oplossingen mogelijk maakt zoals spraakherkenning, virtuele assistenten en digitale representatie van fysieke objecten; overwegende dat digitale creaties nu reeds helpen bij het voor personen met een beperking toegankelijk maken van dergelijke inhoud; |
|
AL. |
overwegende dat toepassingen van KI alomtegenwoordig zijn in de audiovisuele sector, met name op platforms met audiovisuele inhoud; |
|
AM. |
overwegende dat KI-technologieën dan ook bijdragen aan het ontwerpen, plannen, beheren, vervaardigen, verspreiden, lokaliseren en consumeren van producten van audiovisuele media; |
|
AN. |
overwegende dat KI kan worden gebruikt om valse inhoud te genereren, zoals “deepfakes”, die explosief groeien en een onmiddellijke bedreiging vormen voor de democratie, maar ook kan worden ingezet als waardevol instrument voor de opsporing en onmiddellijke bestrijding van deze kwaadaardige activiteit, bijvoorbeeld door in “real time” te controleren of inhoud waarheidsgetrouw is of er een waarschuwing bij te plaatsen; overwegende dat de meeste deepfakes eenvoudig herkenbaar zijn; overwegende dat op KI gebaseerde detectie-instrumenten er over het algemeen goed in slagen dergelijke inhoud op te sporen en eruit te filteren; overwegende dat er hiervoor geen wettelijk kader bestaat; |
Algemene opmerkingen
|
1. |
onderstreept het strategische belang van KI en aan KI gerelateerde technologieën voor de Unie; onderstreept dat de benadering van KI en aan KI gerelateerde technologieën de mens centraal moet stellen en verankerd moet zijn in mensenrechten en ethiek, zodat KI daadwerkelijk een instrument wordt in dienst van de mens, het gemeenschappelijk goed en het algemeen belang van burgers; |
|
2. |
onderstreept dat bij de ontwikkeling, de uitrol en het gebruik van KI in het onderwijs en in de culturele en audiovisuele sector de grondrechten, vrijheden en waarden, met inbegrip van de menselijke waardigheid, privacy, de bescherming van persoonsgegevens, non-discriminatie en de vrijheid van meningsuiting en van informatie, alsook culturele verscheidenheid en de intellectuele-eigendomsrechten, zoals verankerd in de Verdragen van de Unie en het Handvest, volledig in acht moeten worden genomen; |
|
3. |
beklemtoont dat onderwijs, cultuur en de audiovisuele sector gevoelige gebieden zijn wat het gebruik van KI en aanverwante technologieën betreft, aangezien zij het potentieel hebben de fundamenten van de grondrechten en de waarden van onze samenlevingen te beïnvloeden; benadrukt dan ook dat bij de ontwikkeling, de uitrol en het gebruik van KI en aanverwante technologieën, waaronder de software, algoritmen en de gegevens die zij gebruiken en genereren, in deze sectoren ethische beginselen in acht moeten worden genomen; |
|
4. |
herinnert eraan dat algoritmen en KI ethisch moeten worden ontworpen, geen tekenen van vertekening mogen vertonen en de maximale bescherming van de grondrechten moeten waarborgen; |
|
5. |
herhaalt hoe belangrijk het is om kwalitatief hoogwaardige, compatibele en inclusieve KI en aan KI gerelateerde technologieën voor gebruik bij “deep learning” te ontwikkelen die de waarden van de Unie, met name gendergelijkheid, meertaligheid en de voorwaarden die nodig zijn voor interculturele dialoog, eerbiedigen en verdedigen, aangezien het gebruik van kwaliteitsarme, verouderde, onvolledige of onjuiste gegevens tot slechte voorspellingen kan leiden, en vervolgens tot discriminatie en vooroordelen; benadrukt dat het van essentieel belang is om op zowel nationaal als Europees niveau capaciteiten te ontwikkelen ter verbetering van de gegevensverzameling, de veiligheid, de systematisering en de overdraagbaarheid, zonder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer te ondermijnen; neemt kennis van het voorstel van de Commissie om een gemeenschappelijke Europese dataruimte te creëren; |
|
6. |
wijst erop dat KI vooroordelen en daarmee verschillende vormen van discriminatie met zich mee kan brengen, op basis van geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid; brengt in dit verband in herinnering dat de rechten van iedereen moeten worden gewaarborgd en dat KI en daaraan gerelateerde technologieën op geen enkele wijze discriminerend mogen zijn; |
|
7. |
benadrukt dat dergelijke vooroordelen en discriminatie kunnen voortkomen uit reeds bevooroordeelde gegevensreeksen, waarin bestaande vormen van discriminatie in de samenleving tot uiting komen; herinnert er in dit verband aan dat het essentieel is alle belanghebbende partijen, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld, hierbij te betrekken, teneinde onbedoelde gender-, maatschappelijke en culturele vooringenomenheid in KI-algoritmen, -systemen en -applicaties te voorkomen; beklemtoont dat moet worden gezocht naar de meest doeltreffende manier om vooroordelen in KI-systemen te reduceren, in overeenstemming met ethische en non-discriminatienormen; onderstreept dat de gegevensreeksen die worden gebruikt om KI te trainen zo breed mogelijk moeten zijn om de samenleving zo goed mogelijk en op zo relevant mogelijke wijze te vertegenwoordigen, dat de resultaten moeten worden geëvalueerd om alle soorten stereotypen, discriminatie en vooroordelen te vermijden, en dat, in voorkomend geval, gebruik moet worden gemaakt van KI om eventuele menselijke vooroordelen in kaart te brengen en te corrigeren; verzoekt de Commissie de uitwisseling van strategieën ter voorkoming van vooroordelen met betrekking tot gegevens te bevorderen en te faciliteren; |
|
8. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten bij de vaststelling van beleid en wetgeving op het gebied van KI rekening te houden met ethische aspecten, waaronder het perspectief van gendergelijkheid, en zo nodig de huidige wetgeving, met inbegrip van Unie-programma’s en ethische richtsnoeren voor het gebruik van KI, aan te passen; |
|
9. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen uit te werken waarin de genderdimensie volledig in aanmerking wordt genomen, zoals bewustmakingscampagnes, opleidingen en curricula die ertoe dienen burgers te laten zien hoe algoritmen werken en wat ze in het dagelijks leven voor ons kunnen betekenen; pleit bovendien voor de bevordering van gendergelijke denkpatronen en arbeidsomstandigheden die leiden tot de ontwikkeling van inclusievere technologische producten en werkomgevingen; verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem ervoor te zorgen dat digitale vaardigheden en opleiding op het gebied van KI in de curricula van scholen worden opgenomen; dringt er voorts op aan dat iedereen hier toegang toe krijgt, opdat de digitale genderkloof kan worden overbrugd; |
|
10. |
benadrukt dat werknemers en leerkrachten die zich bezighouden met KI moeten worden opgeleid om ervoor te zorgen dat genderdiscriminerende praktijken op de werkvloer en in het onderwijs beter kunnen worden opgespoord en gecorrigeerd; onderstreept voorts dat ook de ontwikkelaars van KI-systemen en toepassingen moeten worden opgeleid om ervoor te zorgen dat discriminatie op grond van gender kan worden opgespoord en verholpen in de KI-systemen en toepassingen die zij ontwikkelen; pleit voor de vaststelling van duidelijke verantwoordelijkheden binnen bedrijven en onderwijsinstellingen om ervoor te zorgen dat deze vrij zijn van discriminatie op grond van gender; beklemtoont dat in het onderwijs en in de culturele sector genderloze beelden van KI en robots moeten worden gebruikt, tenzij gender om de een of andere reden een belangrijke rol speelt; |
|
11. |
vestigt de aandacht op het belang van de ontwikkeling en uitrol van KI-toepassingen in het onderwijs en in de culturele en audiovisuele sector voor de verzameling van naar gender uitgesplitste gegevens en andere gegevens met betrekking tot gelijkheid, alsmede op het belang van de toepassing van moderne, machinaal lerende technieken voor het corrigeren, in voorkomend geval, van genderstereotypen en -vertekening, die negatieve gevolgen kunnen hebben; |
|
12. |
verzoekt de Commissie het onderwijs op te nemen in het regelgevingskader voor KI toepassingen met een hoge risicograad, aangezien moet worden gegarandeerd dat het onderwijs blijft bijdragen aan het algemeen belang en gezien de hoge gevoeligheid van gegevens met betrekking tot leerlingen, studenten en andere lerenden; benadrukt dat niet alleen leerkrachten en lerenden, maar ook de ruimere samenleving bij de uitrol van deze producten en diensten in het onderwijs moeten worden betrokken en dat daarbij rekening moet worden gehouden met de behoeften van iedereen, alsook met de verwachte voordelen, om te waarborgen dat KI doelbewust en ethisch wordt gebruikt; |
|
13. |
verzoekt de Commissie het gebruik van Unie-programma’s zoals Horizon Europa, Digitaal Europa en Erasmus+ aan te sporen ter bevordering van multidisciplinair onderzoek, proefprojecten, experimenten en de ontwikkeling van hulpmiddelen, met inbegrip van opleidingen, voor het opsporen van gendervertekening in KI, alsook bewustmakingscampagnes voor het grote publiek; |
|
14. |
beklemtoont dat verschillende teams van ontwikkelaars en ingenieurs tot stand moeten worden gebracht om samen te werken met de belangrijkste actoren in het onderwijs en in de culturele en audiovisuele sector om te voorkomen dat gender- en sociale vertekening onbedoeld doordringen tot KI-algoritmen, -systemen en -toepassingen; benadrukt dat moet worden gekeken naar de verschillende theorieën aan de hand waarvan KI tot op heden is ontwikkeld en in de toekomst verder kan worden uitgewerkt; |
|
15. |
benadrukt dat zorgvuldigheid met betrekking tot het wegnemen van vooroordelen en discriminatie ten aanzien van specifieke groepen, waaronder genderstereotypen, geen rem mag zetten op technologische vooruitgang; |
|
16. |
herhaalt het belang van de grondrechten en de absolute suprematie van de wetgeving inzake gegevens- en privacybeschermingswetgeving, hetgeen een “must” is bij de technologieën in kwestie; wijst erop dat KI in het bijzonder van invloed is op gegevensbescherming en privacy, in het bijzonder in verband met gegevens van kinderen; onderstreept dat de beginselen als bedoeld in de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) (8) in die zin bindend zijn voor de uitrol van KI; herinnert er verder aan dat alle KI-toepassingen de Unie-wetgeving inzake gegevensbescherming, d.w.z. de AVG en de e-privacyrichtlijn (9), volledig moeten respecteren; beklemtoont het recht van “menselijk ingrijpen” indien KI en aan KI gerelateerde technologieën worden gebruikt; |
|
17. |
roept de Commissie en de lidstaten op om een verplichting tot transparantie en verklaarbaarheid in te voeren voor op KI gebaseerde geautomatiseerde individuele besluiten die worden genomen in het kader van de prerogatieven van het openbaar gezag, en om sancties vast te stellen om deze te handhaven; pleit voor de invoering van systemen die standaard gebruikmaken van menselijke verificatie en tussenkomst, en voor eerlijke rechtsbedeling, inclusief het recht op beroep of een klacht in te dienen, en toegang tot rechtsmiddelen; |
|
18. |
wijst op de mogelijke negatieve gevolgen van gepersonaliseerde reclame, met name microgerichte en gedragsadvertenties, en van beoordelingen van individuen, met name minderjarigen, door zich zonder hun toestemming te mengen in de persoonlijke levenssfeer van particulieren, hetgeen vragen doet rijzen over de verzameling en de aanwending van de gegevens die worden gebruikt voor het personaliseren van reclame, het aanbieden van producten of diensten, of het vaststellen van prijzen; dringt er daarom bij de Commissie op aan om strikte beperkingen in te voeren op gerichte advertenties op basis van de verzameling van persoonsgegevens, te beginnen met de invoering van een verbod op platformoverschrijdende gedragsadvertenties, zonder dat dit leidt tot nadelige gevolgen voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s); brengt in herinnering dat volgens de e-privacyrichtlijn gerichte advertenties momenteel enkel zijn toegestaan als hiervoor toestemming is gegeven, en deze advertenties in andere gevallen illegaal zijn; verzoekt de Commissie een verbod in te voeren op het gebruik van discriminerende praktijken voor de verstrekking van diensten of producten; |
|
19. |
beklemtoont dat mediaorganisaties moeten worden geïnformeerd over de hoofdparameters van op algoritmen gebaseerde kunstmatig intelligente systemen die bepalen welke zoekresultaten op platforms van derden worden weergegeven en in welke volgorde deze worden weergegeven; onderstreept dat gebruikers in kennis moeten worden gesteld van het gebruik van kunstmatige intelligentie voor besluitvormingsdiensten en in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun privacyvoorkeuren op een transparante, begrijpelijke manier in te stellen; |
|
20. |
benadrukt dat KI het genereren van inhoud kan ondersteunen in het onderwijs en in de culturele en audiovisuele sector, en dat dit ook geldt voor informatie- en onderwijsplatforms, onder meer overzichten van verschillende soorten cultuurgoederen en tal van gegevensbronnen; wijst op de risico’s van inbreuken op IPR’s bij het combineren van KI en verschillende technologieën met een groot aantal bronnen (documenten, foto’s, films) om de wijze waarop data worden getoond, onderzocht en gevisualiseerd, te verbeteren; roept op KI te gebruiken om binnen het huidige wetgevingskader een hoog niveau van IPR-bescherming te garanderen, onder meer door burgers en bedrijven te waarschuwen wanneer zij onbedoeld de regels dreigen te schenden, of door IPR-rechthebbenden te helpen wanneer de regels daadwerkelijk zijn geschonden; benadrukt dan ook het belang van een passend wettelijk kader op het niveau van de Unie voor de bescherming van IPR’s in verband met het gebruik van KI; |
|
21. |
beklemtoont dat een evenwicht tot stand moet worden gebracht tussen de ontwikkeling van KI-systemen en het gebruik ervan in het onderwijs en in de culturele en audiovisuele sector enerzijds, en maatregelen ter vrijwaring van concurrentie en het concurrentievermogen van KI-bedrijven in deze sectoren anderzijds; beklemtoont in dit verband dat het belangrijk is bedrijven ertoe aan te zetten te investeren in de vernieuwing van de KI-systemen die in deze sectoren worden gebruikt, en — parallel daaraan — erop toe te zien dat zij die dergelijke applicaties leveren geen marktmonopolie verwerven; onderstreept dat KI breed beschikbaar moet zijn voor de culturele en creatieve sector in heel Europa om een gelijk speelveld en eerlijke concurrentie voor alle belanghebbenden en actoren in Europa te behouden; verzoekt de Commissie en de lidstaten bij besluiten in het kader van het mededingingsbeleid, waaronder met betrekking tot fusies, meer rekening te houden met de rol van gegevens en algoritmen bij het concentreren van marktmacht; |
|
22. |
wijst op de noodzaak van het stelselmatig aanpakken van de sociale, ethische en juridische kwesties die de ontwikkeling, de toepassing en het gebruik van KI met zich meebrengen, waaronder de transparantie van en de verantwoording ten aanzien van algoritmen, non-discriminatie, gelijke kansen, vrijheid en diversiteit van meningsuiting, pluralisme in de media, en het eigendom, het verzamelen, het gebruiken en het verspreiden van gegevens en inhoud; beveelt aan gemeenschappelijke Europese richtsnoeren en normen te ontwikkelen voor de bescherming van privacy, en tegelijkertijd op doeltreffende wijze gebruik te maken van de beschikbare gegevens; pleit voor transparantie bij de ontwikkeling van en de verantwoording ten aanzien van het gebruik van algoritmen; |
|
23. |
roept de Commissie op een alomvattend regelgevingskader te presenteren met als doel toepassingen van KI horizontaal te reguleren, en deze aan te vullen met sectorspecifieke regels, bijvoorbeeld voor audiovisuelemediadiensten; |
|
24. |
benadrukt dat investeringen nodig zijn in onderzoek en innovatie in verband met de ontwikkeling, de toepassing en het gebruik van KI en KI-applicaties in het onderwijs en in de culturele en audiovisuele sector; onderstreept het belang van overheidsinvesteringen in deze diensten en de extra meerwaarde die publiek-private partnerschappen bieden om dit doel te verwezenlijken en om het volledige potentieel van KI in deze sectoren te benutten, gezien de aanzienlijke particuliere investeringen die de voorbije jaren zijn gedaan; verzoekt de Commissie extra geld vrij te maken om onderzoek en innovatie met betrekking tot KI-applicaties in deze sectoren te bevorderen; |
|
25. |
benadrukt dat algoritmische systemen een instrument kunnen zijn om de digitale kloof sneller te dichten, maar dat als ze niet overal in gelijke mate worden ingezet het risico bestaat dat er nieuwe kloven ontstaan of bestaande kloven zich verbreden; vindt het zorgwekkend dat kennis en infrastructuur niet consistent zijn ontwikkeld in de hele Unie, wat de toegankelijkheid van producten en diensten die afhankelijk zijn van KI beperkt, met name in dunbevolkte en sociaaleconomisch kwetsbare gebieden; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat er in gelijke mate kan worden geprofiteerd van de voordelen van KI en daarmee samenhangende technologieën; |
|
26. |
verzoekt de Commissie vereisten vast te stellen voor de aanschaf en het gebruik van KI en aanverwante technologieën door overheidsorganen in de Unie om zo voor inachtneming van het Unierecht en de grondrechten te zorgen; beklemtoont de meerwaarde van de inzet van instrumenten zoals openbare raadplegingen en effectbeoordelingen voorafgaand aan de aanschaf of het gebruik van KI-systemen, zoals aanbevolen in het rapport van de speciale rapporteur bij de Algemene Vergadering van de VN over KI en de impact daarvan op de vrijheid van mening en meningsuiting (10); spoort overheidsinstellingen aan om de ontwikkeling en de uitrol van KI te bevorderen door middel van overheidsfinanciering en openbare aanbestedingen; benadrukt dat de markt moet worden versterkt door kmo’s de mogelijkheid te bieden deel te nemen aan de aanschaf van KI-applicaties zodat technologische ondernemingen van welke omvang dan ook betrokken worden en aldus de veerkracht en de concurrentie worden gewaarborgd; |
|
27. |
is van mening dat regelmatig onafhankelijke audits moeten worden uitgevoerd om te onderzoeken of de gebruikte KI-toepassingen en de bijbehorende controles en waarborgen aan gespecificeerde criteria voldoen, en dat deze audits onder toezicht moeten staan van onafhankelijke adequate toezichthoudende instanties; pleit voor specifieke stresstests om naleving te ondersteunen en te handhaven; |
|
28. |
neemt kennis van de voordelen en risico’s die KI op het gebied van cyberbeveiliging met zich meebrengt en het potentieel ervan voor de bestrijding van cybercriminaliteit, en benadrukt dat KI-toepassingen bestand moeten zijn tegen cyberaanvallen zonder dat de grondrechten van de Unie, met name de bescherming van persoonsgegevens en de privacy, daarbij in het gedrang komen; benadrukt de noodzaak om toezicht te houden op het veilige gebruik van KI en het belang van nauwe samenwerking tussen de openbare en particuliere sectoren om het hoofd te bieden aan kwetsbaarheden van gebruikers en de hiermee verbonden gevaren; verzoekt de Commissie na te gaan in hoeverre betere preventie nodig is op het gebied van cyberbeveiliging en beperkende maatregelen in verband daarmee; |
|
29. |
wijst erop dat de COVID-19-pandemie als een proefperiode voor de ontwikkeling, de toepassing en het gebruik van digitale en aan KI gerelateerde technologieën in de sectoren onderwijs en cultuur kan worden beschouwd, zoals blijkt uit het grote aantal online-onderwijsplatforms en online-instrumenten voor cultuurbevordering in de lidstaten; verzoekt de Commissie daarom met deze voorbeelden rekening te houden wanneer ze nadenkt over een gemeenschappelijke Unie-benadering voor het bevorderen van het gebruik van dergelijke technologische oplossingen; |
Onderwijs
|
30. |
herinnert aan het belang van het verbeteren van de digitale vaardigheden en van het bereiken van een hoog niveau van media-, digitale en informatiegeletterdheid op het niveau van de Unie als voorwaarde voor het gebruik van KI in het onderwijs; beklemtoont in dit verband dat voor Unie-brede digitale en KI-geletterdheid moet worden gezorgd, in het bijzonder via de ontwikkeling van opleidingensmogelijkheden voor onderwijzenden; hamert erop dat het gebruik van KI-technologieën op scholen moet bijdragen tot het verkleinen van de sociale en regionale digitale kloof; verwelkomt het geactualiseerde actieplan voor digitaal onderwijs van de Commissie, dat ingaat op het gebruik van KI in het onderwijs; verzoekt de Commissie in dit verband in het plan in kwestie prioriteit toe te kennen aan digitale capaciteiten, mediageletterdheid en -opleiding, en KI-gerelateerde vaardigheden, en meer informatie te verschaffen over het potentiële misbruik en problemen bij de werking van KI; roept de Commissie in dit verband op bijzondere aandacht te besteden aan kinderen en jongeren in precaire situaties, aangezien zij speciale ondersteuning nodig hebben op het gebied van digitaal onderwijs; roept de Commissie met klem op in haar aangekondigde wetgevingsvoorstellen met betrekking tot KI naar behoren aandacht te besteden aan KI-en robotica-initiatieven voor de onderwijssector; verzoekt de lidstaten dringend te investeren in digitale infrastructuur voor scholen, en daarbij gebruik te maken van financiële middelen van de Unie; |
|
31. |
benadrukt dat het gebruik van KI in onderwijssystemen een breed scala aan mogelijkheden, kansen en hulpmiddelen met zich meebrengt om het onderwijs innovatiever, inclusiever, efficiënter en steeds effectiever te maken door de invoering van nieuwe, hoogwaardige, snelle en gepersonaliseerde leermethoden die de student centraal stellen; benadrukt echter dat, aangezien het gevolgen zal hebben voor het onderwijs en sociale inclusie, gewaarborgd moet worden dat deze hulpmiddelen beschikbaar zijn voor alle maatschappelijke groepen door gelijke toegang tot onderwijs en leren te garanderen en daarbij niemand, met name personen met een beperking, aan zijn lot over te laten; |
|
32. |
benadrukt dat burgers, om op zowel kritische als doeltreffende wijze gebruik te kunnen maken van KI, ten minste over basiskennis van deze technologie moeten beschikken; verzoekt de lidstaten bewustmakingscampagnes over KI te integreren in hun maatregelen met het oog op digitale geletterdheid; roept de Commissie en de lidstaten op plannen voor digitale geletterdheid en discussieforums te bevorderen om burgers, ouders en lerenden te betrekken in een democratische dialoog met overheidsinstanties en belanghebbenden over de ontwikkeling, de toepassing en het gebruik van KI-technologieën in de onderwijssystemen; wijst erop dat het belangrijk is docenten, opleiders en anderen van de juiste instrumenten en kennis in verband met KI en aanverwante technologieën te voorzien over wat ze inhouden, hoe ze te gebruiken en hoe ze op passende wijze en in overeenstemming met de wet in te zetten, teneinde IPR-inbreuken te vermijden; beklemtoont in het bijzonder het belang van digitale geletterdheid voor onderwijzenden en opleiders, en van het verbeteren van digitale opleidingen voor ouderen, gezien het feit dat de jongere generaties reeds over elementaire kennis van deze technologieën beschikken omdat ze ermee opgegroeid zijn; |
|
33. |
onderstreept dat KI in onze onderwijssystemen uiteindelijk gericht moet zijn op zo geïndividualiseerd mogelijk onderwijs, dat leerlingen gepersonaliseerde leertrajecten aanbiedt op basis van hun sterke en zwakke punten, alsook lesmateriaal dat afgestemd is op hun persoonlijke kenmerken, met behoud van de onderwijskwaliteit en het integrerend vermogen van onze onderwijssystemen; |
|
34. |
herinnert aan de essentiële en meervoudige rol die leraren spelen in het onderwijs en bij het inclusief maken daarvan, met name bij de allerjongsten, waar vaardigheden worden geleerd die leerlingen in staat zullen stellen in het leven te groeien, bijvoorbeeld op het vlak van intermenselijke betrekkingen, studievaardigheden, inlevingsvermogen en samenwerking; benadrukt dan ook dat KI-technologieën niet gebruikt moeten worden ter vervanging of ten koste van fysiek onderwijs, en dat leraren niet moeten worden vervangen door KI of KI-gerelateerde technologieën; |
|
35. |
benadrukt dat de leeropbrengsten van het gebruik van KI in het onderwijs niet alleen van KI zelf zullen afhangen, maar ook van de manier waarop leerkrachten het in de digitale onderwijsomgeving weten in te zetten om tegemoet te komen aan hun eigen behoeften en die van hun leerlingen of studenten; geeft in dit verband aan dat KI-programmeurs de onderwijsgemeenschappen — daar waar mogelijk — bij de ontwikkeling, de toepassing en het gebruik van KI-technologieën moeten betrekken, en een nexusomgeving tot stand moeten brengen om verbindingen en samenwerkingsvormen te creëren tussen henzelf, ontwikkelaars, ondernemingen, scholen, leerkrachten, en andere publieke en particuliere belanghebbenden, teneinde KI-technologieën te ontwikkelen die voor “real life”-onderwijsomgevingen geschikt zijn, aansluiten bij de leeftijd en het ontwikkelingsstadium van de leerlingen in kwestie, en voldoen aan de hoogste ethische normen; benadrukt dat onderwijsinstellingen alleen betrouwbare, ethisch verantwoorde en op de mens gerichte technologieën mogen inzetten die in elke fase van hun levenscyclus door overheidsinstanties en maatschappelijke organisaties geauditeerd kunnen worden; beklemtoont de voordelen van gratis en “open-source”-oplossingen in dit verband; dringt erop aan scholen en andere onderwijsinstellingen de financiële en logistieke ondersteuning, alsook de expertise, te bieden die nodig is om oplossingen voor het leren van de toekomst te vinden; |
|
36. |
benadrukt voorts het belang van permanente opleiding van leerkrachten, zodat zij zich kunnen aanpassen aan de nieuwe omstandigheden van op KI stoelend onderwijs, en de kennis en vaardigheden kunnen verwerven die nodig zijn om KI-technologieën op een pedagogische en zinvolle manier te kunnen inzetten, zodat zij de mogelijkheden die KI biedt volledig kunnen benutten en inzicht krijgen in de beperkingen ervan; dringt erop aan digitaal lesgeven in de toekomst deel te laten uitmaken van alle lerarenopleidingen, en onderwijzers en opleiders de kans te geven zich op het gebied van digitaal lesgeven levenslang na en bij te scholen; pleit dan ook voor de ontwikkeling van opleidingsprogramma’s op het gebied van KI voor leerkrachten op alle gebieden en in heel Europa; onderstreept verder het belang van het hervormen van onderwijsprogramma’s voor nieuwe generaties leerkrachten, teneinde hen in staat te stellen zich aan te passen aan de realiteit van op KI stoelend onderwijs, alsook het belang van het ontwikkelen en actualiseren van handboeken en richtsnoeren inzake KI voor leerkrachten; |
|
37. |
is bezorgd over het gebrek aan opleidingsprogramma’s in het hoger onderwijs die specifiek op KI gericht zijn, alsmede over het gebrek aan overheidsinvesteringen in KI in alle lidstaten; is van mening dat dit de toekomstige digitale ambities van Europa in gevaar brengt; |
|
38. |
is bezorgd over het tekort aan KI-onderzoekers die een academische loopbaan nastreven vanwege het vermogen van technologische bedrijven om een hoger loon te bieden met minder bureaucratie voor onderzoek; is van mening dat meer overheidsgeld voor KI-onderzoek op universiteiten deel van de oplossing is; |
|
39. |
onderstreept het belang van het van kinds af aan onderwijzen van algemene digitale vaardigheden om de kwalificatiekloof te dichten en bepaalde bevolkingsgroepen beter te integreren in de digitale arbeidsmarkt en de digitale samenleving; wijst erop dat het steeds belangrijker zal worden om hooggekwalificeerde vakmensen van welke achtergrond ook op te leiden op het gebied van KI, om de wederzijdse erkenning van deze kwalificaties in de hele Unie te garanderen en om de huidige en toekomstige beroepsbevolking bij te scholen, zodat mensen leren om te gaan met de toekomstige omstandigheden op de arbeidsmarkt; spoort de lidstaten er daarom toe aan om hun onderwijsaanbod te evalueren en indien nodig uit te breiden met KI-gerelateerde vaardigheden, en om specifieke curricula voor KI-ontwikkelaars in te voeren en KI tegelijk ook op te nemen in traditionele curricula; onderstreept de noodzaak om te zorgen voor wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties op het gebied van KI-vaardigheden in de hele Unie, aangezien verscheidene lidstaten KI-vaardigheden aan hun onderwijsaanbod toevoegen en specifieke curricula voor KI-ontwikkelaars invoeren; is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om digitale vaardigheden op te nemen als een van de kwalificatie-eisen voor bepaalde beroepen die op Unieniveau zijn geharmoniseerd op grond van de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (11); benadrukt dat deze kwalificaties in overeenstemming moeten zijn met de beoordelingslijst van de ethische richtsnoeren voor betrouwbare KI, en is ingenomen met het voorstel van de Commissie om deze lijst om te zetten in een indicatief curriculum voor KI-ontwikkelaars; herinnert aan de bijzondere behoeften van beroepsonderwijs en -opleiding met betrekking tot KI en dringt aan op een gezamenlijke aanpak in heel Europa om het potentieel van KI in deze sector te vergroten; onderstreept dat het belangrijk is hooggekwalificeerde vakmensen op dit gebied op te leiden, dat in de curricula ook ethische aspecten moeten worden opgenomen, dat ondervertegenwoordigde groepen op dit gebied moeten worden ondersteund en dat er stimulerende maatregelen moeten worden genomen voor vakmensen die werk zoeken binnen de Unie; herinnert eraan dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in KI en dat dit significante genderonevenwichten kan veroorzaken in de toekomstige arbeidsmarkt; |
|
40. |
benadrukt de noodzaak voor overheden en onderwijsinstellingen om hun leerplannen opnieuw onder de loep te nemen, te herwerken en aan te passen aan de behoeften van de 21e eeuw door onderwijsprogramma’s te ontwerpen waarbij meer nadruk wordt gelegd op STEAM-vakken, teneinde studenten en consumenten voor te bereiden op de toenemende prevalentie van KI en de verwerving van cognitieve vaardigheden te bevorderen; onderstreept in dit verband dat het belangrijk is deze sector te diversifiëren en studenten, met name vrouwen en meisjes, aan te moedigen zich in te schrijven voor STEAM-cursussen, met name op het gebied van robotica en KI-gerelateerde onderwerpen; pleit voor meer financiële en wetenschappelijke middelen om gekwalificeerde mensen te motiveren in de Unie te blijven en tegelijk gekwalificeerde mensen aan te trekken uit derde landen; merkt voorts op dat er een aanzienlijk aantal start-ups is dat werkt met KI en KI-technologieën ontwikkelt; onderstreept dat kmo’s aanvullende steun en opleiding op het gebied van KI nodig zullen hebben om te voldoen aan de regelgeving op het gebied van digitalisering en KI; |
|
41. |
merkt op dat de automatisering en de ontwikkeling van KI de werkgelegenheid drastisch en onomkeerbaar kunnen veranderen; benadrukt dat prioriteit moet worden gegeven aan het afstemmen van de vaardigheden op de behoeften van de toekomstige arbeidsmarkt, met name in het onderwijs en de culturele en creatieve sectoren; onderstreept in dit verband dat de toekomstige beroepsbevolking moet worden bijgeschoold; onderstreept voorts het belang van de inzet van KI voor her- en bijscholing op de Europese arbeidsmarkt in de culturele en creatieve sectoren, met name de audiovisuele sector, die al ernstig te lijden heeft onder de COVID-19-crisis; |
|
42. |
verzoekt de Commissie het risiconiveau te beoordelen van de inzet van KI in de onderwijssector, om te bepalen of KI-toepassingen in het onderwijs moeten worden opgenomen in het regelgevingskader voor toepassingen met een hoge risicograad en onderworpen aan strengere eisen op het gebied van veiligheid, transparantie, billijkheid en verantwoordingsplicht, aangezien het belangrijk is om te garanderen dat het onderwijs blijft bijdragen aan het algemeen belang en gezien de hoge gevoeligheid van gegevens over leerlingen, studenten en andere lerenden; benadrukt dat datasets die gebruikt worden om KI te trainen, moeten worden gecontroleerd om te voorkomen dat bepaalde stereotypen en andere vooroordelen worden versterkt; |
|
43. |
verzoekt de Commissie een toekomstbestendig rechtskader voor KI voor te stellen met het oog op juridisch bindende ethische maatregelen en normen ter waarborging van de fundamentele rechten en vrijheden en de ontwikkeling van betrouwbare, ethische en technisch robuuste KI-toepassingen, met inbegrip van geïntegreerde digitale instrumenten, diensten en producten zoals robotica en machinaal leren, met bijzondere aandacht voor onderwijs; dringt erop aan dat de gegevens die worden gebruikt en geproduceerd door KI-toepassingen in het onderwijs toegankelijk, interoperabel en kwalitatief hoogwaardig zijn en op een toegankelijke manier en met inachtneming van de wetgeving inzake auteursrechten en bedrijfsgeheimen worden gedeeld met de bevoegde overheidsinstanties; brengt in herinnering dat kinderen een kwetsbare groep vormen, die bijzondere aandacht en bescherming verdient; benadrukt dat KI weliswaar het onderwijs ten goede kan komen, maar dat rekening moet worden gehouden met de technologische, regelgevende en sociale aspecten ervan, met passende waarborgen en een mensgerichte aanpak die uiteindelijk garandeert dat de beslissingen van het systeem altijd kunnen worden gecontroleerd en bijgestuurd door mensen; wijst er in dit verband op dat leerkrachten altijd controle en toezicht moeten houden op de inzet en het gebruik van KI-technologieën in scholen en universiteiten wanneer interactie met leerlingen en studenten plaatsvindt; herinnert eraan dat KI-systemen geen enkel definitief besluit mogen nemen dat gevolgen kan hebben voor de onderwijskansen, zoals de eindbeoordeling van leerlingen, zonder volledig menselijk toezicht; herinnert eraan dat geautomatiseerde besluiten over natuurlijke personen op basis van profilering, wanneer ze tot rechts- of soortgelijke gevolgen leiden, strikt beperkt moeten zijn en altijd het recht op menselijke tussenkomst en op een verklaring uit hoofde van de AVG vereisen; onderstreept dat hier strikt de hand aan moet worden gehouden, met name in het onderwijsstelsel, wanneer besluiten worden genomen over toekomstige kansen en mogelijkheden; |
|
44. |
spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het feit dat scholen en andere onderwijsaanbieders steeds afhankelijker worden van educatieve technologische diensten (edtech), waaronder KI-toepassingen, die aangeboden worden door een handvol privébedrijven dat een dominante marktpositie geniet; is van mening dat dit moet worden gecontroleerd aan de hand van de mededingingsregels van de Unie; onderstreept in dit opzicht dat het belangrijk is de invoering te ondersteunen van KI door kmo’s in het onderwijs en in de culturele en de audiovisuele sector door middel van passende stimulansen die een gelijk speelveld creëren; dringt in dit verband aan op investeringen in Europese IT-bedrijven met het oog op de ontwikkeling van de noodzakelijke technologieën binnen de Unie, aangezien de grote ondernemingen die momenteel KI leveren, gevestigd zijn buiten de Unie; brengt met nadruk in herinnering dat persoonsgegevens van minderjarigen strikt worden beschermd door de AVG en alleen mogen worden verwerkt indien zij volledig geanonimiseerd zijn of hiervoor toestemming of machtiging tot toestemming is verleend door de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, met strikte naleving van de beginselen van gegevensminimalisering en doelbinding; dringt aan op een degelijker bescherming en solidere waarborgen in de onderwijssector met betrekking tot gegevens over kinderen en verzoekt de Commissie in dit verband doeltreffendere stappen te ondernemen; dringt erop aan kinderen en hun ouders duidelijke informatie te verstrekken over het mogelijke gebruik en de mogelijke verwerking van gegevens over kinderen, onder meer door middel van bewustmakings- en voorlichtingscampagnes; |
|
45. |
benadrukt de specifieke risico’s van het gebruik van toepassingen voor geautomatiseerde herkenning op basis van KI, die op dit moment in rap tempo worden ontwikkeld; brengt in herinnering dat kinderen een bijzonder kwetsbare groep vormen; beveelt aan dat de Commissie en de lidstaten geautomatiseerde biometrische identificatie, zoals gezichtsherkenning voor educatieve of culturele doeleinden in onderwijs- en culturele instellingen, verbieden, tenzij het gebruik ervan wettelijk is toegestaan; |
|
46. |
benadrukt dat de keuze voor de consument moet worden vergroot om mededinging te stimuleren en het aanbod aan door KI-technologieën geboden diensten voor onderwijsdoeleinden uit te breiden; moedigt de overheden in dit verband aan om de ontwikkeling en toepassing van KI-technologieën te stimuleren door middel van overheidsfinanciering en openbare aanbestedingen; is van mening dat technologieën die worden gebruikt door aanbieders van openbaar onderwijs of aangekocht met overheidsfinanciering gebaseerd moeten zijn op opensourcetechnologieën; |
|
47. |
stelt vast dat innovatie in het onderwijs hoogdringend is, zoals gebleken is door de COVID-19-pandemie en de hiermee gepaard gaande omschakeling naar online- en afstandsleren; benadrukt dat door KI gestuurde onderwijsinstrumenten, bijvoorbeeld voor de beoordeling en opsporing van leerproblemen, de kwaliteit en doeltreffendheid van onlineleren kunnen verbeteren; |
|
48. |
benadrukt dat digitale infrastructuur en internetdekking van de volgende generatie van strategisch belang zijn voor het verstrekken van door KI aangedreven onderwijs aan de Europese burgers; verzoekt de Commissie in het licht van de COVID-19-crisis om een strategie voor een Europees 5G-netwerk uit te werken dat de strategische veerkracht van Europa waarborgt en niet afhankelijk is van technologieën uit landen die niet dezelfde waarden hebben als wij; |
|
49. |
roept op tot de oprichting van een pan-Europees universiteits- en onderzoeksnetwerk dat is toegespitst op KI in het onderwijs, dat instellingen en deskundigen uit alle sectoren moet samenbrengen om het effect van KI op leeractiviteiten te onderzoeken en oplossingen te identificeren om het potentieel te vergroten; |
Cultureel erfgoed
|
50. |
wijst nogmaals op het belang van toegang tot cultuur voor iedere burger in de hele Unie; beklemtoont in dit verband het belang van het uitwisselen van goede praktijken tussen de lidstaten, onderwijsinstellingen, culturele instellingen en vergelijkbare betrokken partijen; acht het verder van cruciaal belang dat de middelen die zowel op het niveau van de Unie als in de lidstaten beschikbaar zijn maximaal worden gebruikt om de toegang tot cultuur verder te verbeteren; benadrukt dat er tal van mogelijkheden zijn om toegang te verkrijgen tot cultuur en dat alle vormen moeten worden onderzocht om de meest passende optie te selecteren; beklemtoont het belang van consistentie met het Verdrag van Marrakesh; |
|
51. |
benadrukt dat KI-technologieën een belangrijke rol kunnen spelen bij het behouden, herstellen, documenteren, analyseren, promoten en beheren van tastbaar en ontastbaar cultureel erfgoed, onder meer door de veranderingen te monitoren en analyseren die locaties van cultureel erfgoed ondergaan door bedreigingen als de klimaatverandering, natuurrampen en gewapende conflicten; |
|
52. |
onderstreept dat KI-technologieën de zichtbaarheid kunnen vergroten van de culturele diversiteit van Europa; wijst erop dat deze technologieën nieuwe mogelijkheden bieden voor culturele instellingen, zoals musea, om innovatieve instrumenten te produceren voor het catalogiseren van voorwerpen evenals het documenteren en toegankelijker maken van locaties van cultureel erfgoed, onder meer door middel van driedimensionaal modelleren en augmented virtual reality; benadrukt dat KI musea en kunstgalerieën ook in staat zal stellen interactieve en gepersonaliseerde diensten voor bezoekers in te voeren door hun een lijst van gesuggereerde werken aan te bieden op basis van de interesses die zij hebben aangegeven, zowel persoonlijk als online; |
|
53. |
benadrukt dat het gebruik van KI nieuwe, innovatieve benaderingen, instrumenten en methodologieën zal inluiden die culturele werknemers en onderzoekers in staat zullen stellen uniforme databanken op te stellen met passende indelingsschema’s evenals multimediale metagegevens, waardoor zij verbanden kunnen leggen tussen verschillende voorwerpen van cultureel erfgoed en zo de kennis vergroten en een beter begrip van cultureel erfgoed bieden; |
|
54. |
beklemtoont dat goede praktijken op het gebied van KI-technologieën met betrekking tot de bescherming en toegankelijkheid van cultureel erfgoed, met name voor personen met een handicap, moeten worden geïnventariseerd en gedeeld tussen culturele netwerken in de hele Unie, terwijl onderzoek moet worden aangemoedigd naar diverse manieren om KI in te zetten ter bevordering van de valorisatie, de toegankelijkheid en het behoud van cultureel erfgoed; verzoekt de Commissie en de lidstaten de mogelijkheden te bevorderen die worden geboden door het gebruik van KI in de culturele en creatieve sectoren; |
|
55. |
wijst erop dat KI-technologieën ook kunnen worden gebruikt om de illegale handel in cultuurgoederen in het oog te houden, evenals de vernietiging van cultuurbezit, terwijl zij daarnaast de gegevensverzameling voor herstel- en reconstructieactiviteiten van zowel materieel als immaterieel cultureel erfgoed kunnen ondersteunen; merkt met name op dat de ontwikkeling, de inzet en het gebruik van KI bij douanecontroleprocedures kunnen helpen illegale handel in cultureel erfgoed te voorkomen, met name als aanvulling van systemen die douaneautoriteiten in staat stellen hun inspanningen en middelen te richten op de goederen die het hoogste risico vormen; |
|
56. |
merkt op dat KI van nut kan zijn voor de onderzoekssector, bijvoorbeeld door de rol die voorspellende analyses kunnen spelen voor een verdere verbetering van de gegevensanalyse, onder meer met betrekking tot de verwerving en verplaatsing van cultuurgoederen; onderstreept dat de Unie meer moet investeren en partnerschappen tussen de industrie en de academische wereld moet bevorderen, teneinde hoogwaardig onderzoek op Europees niveau aan te zwengelen; |
|
57. |
herinnert eraan dat KI een revolutionair instrument kan zijn voor de bevordering van cultureel toerisme en benadrukt het aanzienlijke potentieel ervan voor de voorspelling van toerismestromen, hetgeen een hulp kan zijn voor steden die te kampen hebben met een teveel aan toerisme; |
Culturele en creatieve sectoren
|
58. |
betreurt dat cultuur niet is opgenomen bij de prioriteiten die zijn vastgesteld in de beleidsopties en aanbevelingen inzake KI op EU-niveau, met name het witboek van de Commissie over kunstmatige intelligentie van 19 februari 2020; roept ertoe op deze aanbevelingen te herzien om van cultuur een prioriteit te maken op het gebied van KI-beleid op het niveau van de Unie; verzoekt de Commissie en de lidstaten aandacht te besteden aan de mogelijke gevolgen van de ontwikkeling, de inzet en het gebruik van KI-technologieën voor de culturele en creatieve sectoren en optimaal gebruik te maken van het herstelplan Next Generation EU om deze sectoren te digitaliseren, zodat zij kunnen inspelen op nieuwe vormen van consumptie in de 21e eeuw; |
|
59. |
wijst erop dat KI ook de culturele en creatieve sectoren heeft bereikt, zoals blijkt uit de geautomatiseerde productie van teksten, video’s en muziekstukken; benadrukt dat scheppende kunstenaars en beroepsbeoefenaars in de culturele sector de nodige digitale vaardigheden en opleiding moeten hebben om KI en andere digitale technologieën te gebruiken; verzoekt de Commissie en de lidstaten de mogelijkheden te bevorderen die worden geboden door het gebruik van KI in de culturele en creatieve sectoren, door meer middelen ter beschikking te stellen uit begrotingen voor wetenschap en onderzoek, en centra voor digitale creativiteit op te zetten waar scheppende kunstenaars en beroepsbeoefenaars in de culturele sector KI-toepassingen kunnen ontwikkelen, kunnen leren deze en andere technologieën te gebruiken en deze kunnen testen; |
|
60. |
erkent dat KI-technologieën het potentieel hebben om het aantal banen in de culturele en creatieve sectoren aanzienlijk te verhogen door de toegenomen toegang tot deze technologieën; benadrukt daarom dat het belangrijk is de digitale geletterdheid in de culturele en creatieve sectoren te bevorderen om deze technologieën inclusiever, gebruiksvriendelijker, leerbaarder en interactiever voor deze sectoren te maken; |
|
61. |
benadrukt dat de interactie tussen KI en de culturele en creatieve sectoren complex is en een grondige beoordeling vereist; is ingenomen met het verslag van de Commissie van november 2020 met als titel “Trends and Developments in Artificial Intelligence — Challenges to the IPR Framework” en met de “Study on Copyright and New technologies: Copyright Data Management and Artificial Intelligence”; benadrukt dat het belangrijk is te verduidelijken hoe auteursrechtelijk beschermde inhoud kan worden gebruikt als gegevensinvoer (beelden, muziek, films, databanken enz.) en bij de productie van culturele en audiovisuele output, zowel gecreëerd door mensen met behulp van KI als autonoom gegenereerd door KI-technologieën; verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar de gevolgen van KI voor de Europese creatieve sectoren; herhaalt het belang van Europese data en is ingenomen met wat de Commissie hierover heeft verklaard, alsook met het feit dat KI en aanverwante technologieën hoog op de agenda zijn geplaatst; |
|
62. |
wijst erop dat op EU-niveau een coherente visie moet worden ontworpen inzake KI-technologieën in de culturele en creatieve sectoren; wenst dat de lidstaten in hun nationale KI-strategie meer nadruk te leggen op cultuur, om ervoor te zorgen dat de culturele en creatieve sectoren innovatie omarmen en concurrerend blijven en dat culturele verscheidenheid in de nieuwe digitale context op EU-niveau wordt beschermd en bevorderd; |
|
63. |
benadrukt dat het belangrijk is om een Uniebreed heterogeen milieu voor KI-technologieën te creëren, teneinde culturele diversiteit aan te moedigen en minderheden en taaldiversiteit te ondersteunen, en tegelijk de culturele en creatieve sectoren te versterken via onlineplatforms, zodat burgers van de Unie betrokken worden en kunnen deelnemen; |
|
64. |
roept de Commissie en de lidstaten op een democratisch debat over KI-technologieën te ondersteunen en te voorzien in een regelmatig discussieforum met het maatschappelijk middenveld, onderzoekers, academische instellingen en belanghebbenden om de voordelen en uitdagingen van het gebruik van KI in de culturele en creatieve sectoren meer onder de aandacht te brengen; onderstreept in dit verband de rol die kunst en cultuur kunnen spelen om mensen vertrouwd te maken met KI en het maatschappelijke debat erover te bevorderen, aangezien zij levensechte, tastbare voorbeelden kunnen bieden van machinaal leren, bijvoorbeeld op het gebied van muziek; |
|
65. |
roept de Commissie en de lidstaten op de kwestie van door KI gegenereerde inhoud en de uitdagingen ervan met betrekking tot auteurschap en inbreuken op auteursrecht aan te pakken; verzoekt de Commissie in dit verband de impact van KI en aanverwante technologieën op de audiovisuele sector en de culturele en creatieve sectoren te beoordelen, teneinde de culturele en taaldiversiteit te bevorderen, met inachtneming van de rechten van auteurs en uitvoerende kunstenaars; |
|
66. |
benadrukt dat het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT), en in het bijzonder de toekomstige kennis- en innovatiegemeenschap (KIG) voor de culturele en creatieve sectoren, een vooraanstaande rol moeten spelen bij de ontwikkeling van een Europese strategie inzake KI voor het onderwijs, cultuur en de audiovisuele sector en kan helpen de ontwikkeling van KI-toepassingen voor deze sectoren te versnellen en er de voordelen van te plukken; |
|
67. |
stelt vast dat KI al zijn intrede heeft gedaan in de creatieve waardeketen op het gebied van creatie, productie, verspreiding en verbruik, en als gevolg hiervan een enorme invloed heeft op de culturele en creatieve sectoren, zoals muziek, de filmindustrie, kunst en literatuur, door middel van nieuwe instrumenten, software en door KI ondersteunde productie om de productie te vergemakkelijken, en tegelijk inspiratie biedt en een ruimer publiek in staat stelt om inhoud te creëren; |
|
68. |
roept de Commissie op onderzoek te verrichten en beleidsopties te overwegen om de schadelijke invloed aan te pakken van de op KI gebaseerde controle van onlinestreamingdiensten om de diversiteit te beperken en/of de winsten te maximaliseren door bepaalde inhoud op te nemen of naar voren te schuiven in het aanbod aan consumenten, en te onderzoeken hoe dit van invloed is op de culturele diversiteit en de inkomsten van makers; |
|
69. |
is van mening dat KI steeds nuttiger wordt voor de culturele en creatieve sectoren bij creatie- en productieactiviteiten; |
|
70. |
benadrukt de rol van de persoonlijkheid van een auteur voor de expressie van vrije en creatieve keuzes die de originaliteit van werken uitmaken (12); benadrukt het belang van beperkingen van de auteursrechten en van uitzonderingen erop in het geval van het gebruik van inhoud als gegevensinvoer, met name in het onderwijs, in de universitaire wereld en in onderzoek, en bij de productie van culturele en creatieve output, zoals audiovisuele output en door gebruikers gegenereerde inhoud; |
|
71. |
is van mening dat moet worden overwogen om door KI gegenereerde technische en artistieke creaties te beschermen, met als doel deze vorm van creativiteit aan te moedigen; |
|
72. |
beklemtoont dat in de context van de data-economie een beter beheer van auteursrechtelijke gegevens realiseerbaar is, met het oog op een betere vergoeding van auteurs en uitvoerenden, met name doordat een snelle identificatie mogelijk wordt van het auteurschap en het eigendomsrecht met betrekking tot inhoud, hetgeen ook zou helpen het aantal verweesde werken te reduceren; wijst er verder op dat op KI gebaseerde technologische oplossingen moeten worden gebruikt om de data-infrastructuur van auteursrechtelijke gegevens en de onderlinge verbindingen tussen metadata in werken te verbeteren, én om de in artikel 19 van Richtlijn (EU) 2019/790 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt (13) bedoelde transparantieverplichting te faciliteren met het oog op actuele, relevante en alomvattende informatie over de exploitatie van de werken en prestaties van auteurs en uitvoerenden, met name in het geval van meerdere rechthebbenden en ingewikkelde licentieregelingen; |
|
73. |
roept ertoe op in het door de Commissie aangekondigde actieplan inzake intellectuele-eigendomsrechten aandacht te besteden aan KI en de invloed ervan op de creatieve sectoren, rekening houdend met het feit dat een evenwicht tot stand moet worden gebracht tussen de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten en het bevorderen van creativiteit op het gebied van onderwijs, cultuur en onderzoek; is van mening dat de Unie een voortrekker kan zijn op het gebied van de creatie van KI-technologieën indien zij een operationeel regelgevingskader vaststelt en een proactief overheidsbeleid voert, met name op het gebied van opleidingsprogramma’s en financiële steun voor onderzoek; verzoekt de Commissie de impact te beoordelen van intellectuele-eigendomsrechten op onderzoek en ontwikkeling op het gebied van KI en aanverwante technologieën, alsook op de culturele en creatieve sectoren, inclusief de audiovisuele sector, met bijzondere aandacht voor auteurschap, een billijke vergoeding van auteurs en aanverwante kwesties; |
|
74. |
verzoekt de Commissie aandacht te besteden aan de juridische aspecten van met behulp van KI-technologieën geproduceerde werken en van met behulp van KI en aanverwante technologieën gegenereerde culturele inhoud; acht het belangrijk de productie van culturele inhoud te ondersteunen; herhaalt evenwel dat het belangrijk is het unieke kader inzake intellectuele-eigendomsrechten van de Unie te behouden en dat bij het aanbrengen van eventuele wijzigingen de nodige zorgvuldigheid moet worden betracht om het wankele evenwicht niet te verstoren; verzoekt de Commissie een grondige beoordeling uit te voeren van de mogelijke rechtspersoonlijkheid van met KI gegenereerde inhoud, alsook van de toepassing van intellectuele-eigendomsrechten op met KI gegenereerde inhoud en op met behulp van KI-instrumenten gegenereerde inhoud; |
|
75. |
verzoekt de Commissie bovendien na te denken over de ontwikkeling, in nauwe samenwerking met de lidstaten en de belanghebbenden, van verificatiemechanismen of -systemen voor uitgevers, auteurs en makers, om hen te helpen na te gaan welke inhoud zij mogen gebruiken en gemakkelijker te bepalen wat beschermd is op grond van de regelgeving inzake intellectuele-eigendomsrechten; |
|
76. |
verzoekt de Commissie regels vast te stellen om effectieve data-interoperabiliteit te garanderen, teneinde ervoor te zorgen dat op een platform gekochte inhoud toegankelijk is op elk digitaal instrument, ongeacht het merk; |
Audiovisuele sector
|
77. |
merkt op dat KI vaak wordt gebruikt om ervoor te zorgen dat geautomatiseerde besluitvormingsalgoritmen de aan gebruikers getoonde culturele en creatieve inhoud kunnen verspreiden en ordenen; benadrukt dat deze algoritmen een “black box” zijn voor gebruikers; benadrukt dat de algoritmen die door aanbieders van mediadiensten, videoplatforms en muziekstreamingdiensten worden gebruikt, zodanig moeten worden ontworpen dat zij geen specifieke werken bevoordelen door hun “gepersonaliseerde” suggesties te beperken tot de meest populaire werken, met het oog op gerichte reclame, voor commerciële doeleinden of voor het maximaliseren van de winst; vraagt dat aanbevelingsalgoritmen en gepersonaliseerde marketing indien mogelijk verklaarbaar en transparant zijn, om de consument een accuraat en grondig inzicht te geven in deze processen en inhoud, en om erop toe te zien dat gepersonaliseerde diensten niet discriminerend zijn en in overeenstemming zijn met de onlangs aangenomen verordening ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (“platform to business”) (14) en de omnibusrichtlijn inzake een “new deal” voor consumenten (15); verzoekt de Commissie de methoden aan te pakken volgens welke algoritmen voor het modereren van inhoud worden geoptimaliseerd om gebruikers meer te betrekken, en aanbevelingen voor te stellen om gebruikers meer controle te geven over de inhoud die ze te zien krijgen, door het recht van gebruikers om aanbevolen en gepersonaliseerde diensten af te wijzen te garanderen en naar behoren ten uitvoer te leggen; benadrukt bovendien dat consumenten moeten worden ingelicht wanneer zij met een geautomatiseerd besluitvormingsproces te maken hebben en dat hun keuzen en handelen niet beperkt mogen worden; benadrukt dat het gebruik van KI-mechanismen voor commercieel toezicht op consumenten moet worden bestreden, zelfs wanneer het “gratis diensten” betreft, door erop toe te zien dat de grondrechten en de AVG strikt worden nageleefd; benadrukt dat er bij alle wijzigingen in de regelgeving rekening moet worden gehouden met het effect op kwetsbare consumenten; |
|
78. |
benadrukt dat wat offline illegaal is, ook online illegaal is; merkt op dat KI-instrumenten kunnen bijdragen aan de bestrijding van illegale online-inhoud, en hiervoor reeds worden ingezet, maar herinnert er met het oog op de komende wet inzake digitale diensten met klem aan dat deze instrumenten te allen tijde de grondrechten, met name de vrijheid van meningsuiting en van informatie, moeten eerbiedigen en niet mogen leiden tot een algemene toezichtverplichting voor het internet of de verwijdering van legaal materiaal dat is verspreid voor educatieve, journalistieke, artistieke of onderzoeksdoeleinden; benadrukt dat algoritmen alleen mogen worden gebruikt als markeringsmechanisme bij het modereren van inhoud, met verplichte menselijke tussenkomst, omdat KI geen betrouwbaar onderscheid kan maken tussen legale, illegale en schadelijke inhoud; merkt op dat de algemene voorwaarden altijd de communautaire richtsnoeren en een beroepsprocedure moeten omvatten; |
|
79. |
herinnert er voorts aan dat er geen algemeen toezicht mag zijn, als bepaald in artikel 15 van de richtlijn e-handel (16), en dat specifiek toezicht op de inhoud voor audiovisuele diensten in overeenstemming moet zijn met de in de Europese wetgeving vastgestelde uitzonderingen; herinnert eraan dat KI-toepassingen moeten voldoen aan interne en externe veiligheidsprotocollen, die solide en technisch nauwkeurig moeten zijn; merkt op dat dit zowel moet gelden voor gebruik in normale als voor gebruik in onbekende en onvoorspelbare situaties; |
|
80. |
onderstreept verder dat het gebruik van KI in op algoritmen gebaseerde aanbevelingen van inhoud door aanbieders van mediadiensten, zoals video on demand-diensten en videoplatforms, ernstige gevolgen kan hebben voor de culturele en taaldiversiteit, met name in verband met de verplichting om ervoor te zorgen dat aandacht wordt besteed aan Europese producties, overeenkomstig artikel 13 van de richtlijn audiovisuele mediadiensten (Richtlijn (EU) 2018/1808 (17)); stelt vast dat deze bezorgdheid evenzeer geldt voor muziekstreamingdiensten en roept op tot het ontwikkelen van indicatoren om de culturele diversiteit en de promotie van Europese werken op deze diensten te beoordelen; |
|
81. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten meer financiële steun te verlenen voor de ontwikkeling, de invoering en het gebruik van KI bij de automatische ondertiteling en nasynchronisatie van Europese audiovisuele werken, om de culturele en taaldiversiteit in de Unie te bevorderen en de verspreiding van en toegang tot Europese audiovisuele inhoud te verbeteren; |
|
82. |
verzoekt de Commissie een duidelijk ethisch kader in te stellen voor het gebruik van KI-technologieën in de media, om alle vormen van discriminatie te voorkomen en de toegang tot in cultureel en taalopzicht diverse inhoud op EU-niveau te waarborgen, op basis van transparante, inclusieve algoritmen waarvoor verantwoording wordt afgelegd, met eerbiediging van de keuzen en voorkeuren van personen; |
|
83. |
wijst erop dat KI een belangrijke rol kan spelen in de snelle verspreiding van desinformatie; beklemtoont in dit verband dat er in het beoogde kader een aanpak moet komen van misbruik van KI voor het verspreiden van nepnieuws en het verstrekken van onjuiste informatie en creëren van desinformatie online, waarbij censuur moet worden voorkomen; verzoekt de Commissie daarom het risico te beoordelen dat KI bijdraagt aan de verspreiding van desinformatie in de digitale omgeving en oplossingen voor te stellen voor het gebruik van KI om desinformatie te helpen tegengaan; |
|
84. |
roept de Commissie op regelgevende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat aanbieders van mediadiensten toegang hebben tot de gegevens die worden gegenereerd door de levering en distributie van hun inhoud op platforms van derden; benadrukt dat het doorgeven van alle gegevens van platformexploitanten naar aanbieders van mediadiensten van cruciaal belang is om ervoor te zorgen dat laatstgenoemden hun publiek beter begrijpen en hun dienstverlening verbeteren volgens de wensen van het publiek; |
|
85. |
benadrukt dat het belangrijk is de financiering voor Digitaal Europa, Creatief Europa en Horizon Europa op te trekken om de steun aan de Europese audiovisuele sector te vergroten, met name door middel van gezamenlijke onderzoeksprojecten en experimentele proefinitiatieven voor de ontwikkeling, de invoering en het gebruik van ethische KI-technologieën; |
|
86. |
roept op tot nauwe samenwerking tussen de lidstaten bij de ontwikkeling van opleidingsprogramma’s voor het herscholen of omscholen van werknemers, om ervoor te zorgen dat zij beter voorbereid zijn op de sociale transitie die gepaard gaat met het gebruik van KI-technologieën in de audiovisuele sector; |
|
87. |
is van mening dat KI een enorm potentieel heeft om innovatie aan te drijven in de sector van de nieuwsmedia; is van mening dat de wijdverbreide integratie van KI, bijvoorbeeld voor het creëren en verspreiden van inhoud, de controle van commentaren, het gebruik van data-analyse en het identificeren van bewerkte foto’s en video’s van cruciaal belang is om kosten te besparen op redacties, nu er steeds minder inkomsten zijn uit advertenties, en om meer middelen te besteden aan verslaggeving op het terrein, hetgeen ten goede komt aan de kwaliteit en de verscheidenheid van de inhoud; |
Online-desinformatie: deepfakes
|
88. |
benadrukt dat het van groot belang is de pluriformiteit van de media online en offline te waarborgen om de kwaliteit, verscheidenheid en betrouwbaarheid van de beschikbare informatie te garanderen; |
|
89. |
herinnert eraan dat nauwkeurigheid, onafhankelijkheid, eerlijkheid, vertrouwelijkheid, menselijkheid, aansprakelijkheid en transparantie als drijvende krachten achter de beginselen van vrijheid van meningsuiting en toegang tot informatie in online- en offlinemedia, van doorslaggevend belang zijn in de strijd tegen het creëren van desinformatie en het verstrekken van onjuiste informatie; |
|
90. |
wijst op de belangrijke rol van onafhankelijke media in cultuur en het dagelijkse leven van burgers; beklemtoont dat desinformatie een fundamenteel probleem is, aangezien constant inbreuk wordt gepleegd op het auteursrecht en op intellectuele-eigendomsrechten in het algemeen; roept de Commissie ertoe op om samen met de lidstaten te blijven werken aan een grotere bewustwording van dit probleem, waarbij zowel de gevolgen van desinformatie als de achterliggende oorzaken ervan moeten worden aangepakt; acht het voorts belangrijk in dit verband specifieke onderwijsstrategieën te ontwikkelen ter verbetering van de digitale geletterdheid; |
|
91. |
herinnert eraan dat met de snelle opmars van nieuwe technieken het opsporen van verkeerde en gemanipuleerde inhoud zoals deepfakes wellicht een steeds grotere uitdaging wordt, doordat kwaadwillige makers in staat zijn gesofisticeerde algoritmen te genereren die met succes getraind kunnen worden om onopgemerkt te blijven, met als gevolg een behoorlijke ondermijning van onze democratische kernwaarden; verzoekt de Commissie de impact van KI te beoordelen bij de creatie van deepfakes, adequate wettelijke kaders in te stellen voor de creatie, productie en distributie ervan voor kwaadaardige doeleinden en aanbevelingen voor te stellen voor het ondernemen, naast andere initiatieven, van actie tegen elke op KI gebaseerde bedreiging van vrije en eerlijke verkiezingen en van de democratie; |
|
92. |
is ingenomen met de recente initiatieven en projecten om efficiëntere transparantievereisten en instrumenten voor het opsporen van deepfakes te creëren; wijst in dit verband op de noodzaak om onderzoek te doen naar en te investeren in methoden voor het tegengaan van deepfakes, als cruciale stap in de strijd tegen desinformatie en schadelijke inhoud; is van mening dat oplossingen op basis van KI hiervoor nuttig kunnen zijn; verzoekt de Commissie daarom de verplichting op te leggen om alle deepfakemateriaal en andere realistisch ogende synthetische video’s te voorzien van de vermelding dat het materiaal niet origineel is, en een strikte beperking op te leggen wanneer het gebruikt wordt voor electorale doeleinden; |
|
93. |
is bezorgd over het feit dat KI een steeds grotere invloed heeft op de manier waarop informatie online wordt gevonden en geconsumeerd; wijst erop dat zogeheten filterbubbels en echokamers de diversiteit van meningen beperken en het open maatschappelijk debat ondermijnen; benadrukt daarom dat de manier waarop platformexploitanten algoritmen gebruiken voor het verwerken van informatie transparant moet zijn en dat gebruikers meer vrijheid moeten krijgen om te beslissen of zij informatie willen ontvangen en welke; |
|
94. |
wijst erop dat KI-technologieën al worden gebruikt in de journalistiek, bijvoorbeeld bij het produceren van teksten of, in het kader van onderzoek, bij de analyse van grote datasets; benadrukt dat het in de context van de productie van informatie die relevant is voor de samenleving als geheel belangrijk is dat bij geautomatiseerde journalistiek gebruik wordt gemaakt van correcte en volledige gegevens, om de verspreiding van nepnieuws te voorkomen; benadrukt dat de basisprincipes van kwaliteitsjournalistiek, zoals redactionele controle, ook moeten gelden voor journalistieke inhoud die is geproduceerd met behulp van KI-technologieën; vraagt dat met behulp van KI gegenereerde teksten duidelijk als dusdanig worden geïdentificeerd, om het vertrouwen in de journalistiek te behouden; |
|
95. |
wijst op het potentieel van KI om meertaligheid te vergemakkelijken en aan te moedigen door taalgerelateerde technologieën te ontwikkelen en Europese online-inhoud vindbaar te maken; |
o
o o
|
96. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 202 I van 16.6.2020, blz. 1.
(2) PB C 440 van 6.12.2018, blz. 37.
(3) PB C 449 van 23.12.2020, blz. 37.
(4) PB C 433 van 23.12.2019, blz. 42.
(5) PB C 28 van 27.1.2020, blz. 8.
(6) PB C 252 van 18.7.2018, blz. 239.
(7) PB C 307 van 30.8.2018, blz. 163.
(8) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(9) Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).
(10) Rapport van de speciale rapporteur van de VN voor de bevordering en bescherming van het recht op vrijheid van mening en meningsuiting, 29 augustus 2018.
(11) Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).
(12) Hof van Justitie van de Europese Unie, zaak C-833/18, SI en Brompton Bicycle Ltd tegen Chedech Get2Get.
(13) Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 92).
(14) Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 57).
(15) Richtlijn (EU) 2019/2161 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en Richtlijnen 98/6/EG, 2005/29/EG en 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betere handhaving en modernisering van de regels voor consumentenbescherming in de Unie (PB L 328 van 18.12.2019, blz. 7).
(16) Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1).
(17) Richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten in het licht van een veranderende marktsituatie (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 69).
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/45 |
P9_TA(2021)0240
Een Europese strategie inzake geïntegreerde energiesystemen
Resolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2021 over een Europese strategie inzake geïntegreerde energiesystemen (2020/2241(INI))
(2022/C 15/05)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 194, |
|
— |
gezien de Klimaatovereenkomst van Parijs van 12 december 2015, |
|
— |
gezien de zevende duurzameontwikkelingsdoelstelling van de Verenigde Naties: “Verzeker toegang tot betaalbare, betrouwbare, duurzame en moderne energie voor iedereen”, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 16 februari 2016 getiteld “Een EU-strategie betreffende verwarming en koeling” (COM(2016)0051), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 28 november 2018 getiteld “Een schone planeet voor iedereen — Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie” (COM(2018)0773), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 getiteld “De Europese Green Deal” (COM(2019)0640), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 19 februari 2020 getiteld “Een Europese datastrategie” (COM(2020)0066), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 getiteld “Een nieuwe industriestrategie voor Europa” (COM(2020)0102), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 8 juli 2020 getiteld “Energie voor een klimaatneutrale economie: een EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem” (COM(2020)0299), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 8 juli 2020 getiteld “Een waterstofstrategie voor een klimaatneutraal Europa” (COM(2020)0301), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 17 september 2020 getiteld “Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030: investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal” (COM(2020)0562), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2020 getiteld “Een renovatiegolf voor Europa — groenere gebouwen, meer banen, hogere levenskwaliteit” (COM(2020)0662), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2020 over een EU-strategie om methaanemissies terug te dringen (COM(2020)0663), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 14 oktober 2020 over de stand van de energie-unie (COM(2020)0950), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 14 oktober 2020 over de vooruitgang op het gebied van het concurrentievermogen inzake schone energie (COM(2020)0953), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 14 oktober 2020 over de gemaakte voortgang betreffende energie-efficiëntie (COM(2020)0954), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 14 oktober 2020 getiteld “Voortgangsverslag hernieuwbare energie” (COM(2020)0952), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 14 oktober 2020 getiteld “Energieprijzen en -kosten in Europa” (COM(2020)0951), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 19 november 2020 getiteld “EU-strategie over de benutting van het potentieel van hernieuwbare offshore-energie met het oog op een klimaatneutrale toekomst” (COM(2020)0741), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 25 juni 2019 over de toekomst van energiesystemen in de energie-unie om de energietransitie en de energie- en klimaatdoelen voor 2030 en daarna te verwezenlijken, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 11 december 2020 over een nieuwe EU-klimaatdoelstelling voor 2030, |
|
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad van 12 december 2019, |
|
— |
gezien het waterstofinitiatief dat het Oostenrijkse voorzitterschap van de Raad op 17 en 18 september 2018 in Linz heeft gelanceerd, |
|
— |
gezien het initiatief Duurzame en slimme gasinfrastructuur voor Europa, dat op 1 en 2 april 2019 in Boekarest is gelanceerd door het Roemeense voorzitterschap van de Raad, |
|
— |
gezien Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (1), |
|
— |
gezien Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu’s, alsook afgedankte batterijen en accu’s en tot intrekking van Richtlijn 91/157/EEG (2), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 (3) (TEN-E-verordening), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (4) (verordening betreffende de Connecting Europe Facility), die momenteel wordt herzien, |
|
— |
gezien Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (5), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (6), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (7) (richtlijn hernieuwbare energie), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2018/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 houdende wijziging van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (8) (energie-efficiëntierichtlijn), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (9), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit (10), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 559/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 (11), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over klimaatverandering — een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs (12), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu (13), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de VN-klimaatconferentie van 2019 in Madrid, Spanje (COP25) (14), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal (15), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 2 juli 2020 over een alomvattende Europese benadering van energieopslag (16), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 10 juli 2020 over de herziening van de richtsnoeren voor trans-Europese energie-infrastructuur (17), |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A9-0062/2021), |
|
A. |
overwegende dat het Parlement, de Raad en de Commissie hun goedkeuring hebben gehecht aan de doelstelling van een klimaatneutrale economie tegen 2050, in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs en op basis van billijkheid en de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens, met als doel de wereldwijde temperatuurstijging te beperken tot 1,5 oC boven het pre-industriële niveau; |
|
B. |
overwegende dat de Commissie als gemeenschappelijke doelstelling heeft voorgesteld om de broeikasgasemissies tegen 2030 met ten minste 55 % te verminderen en dat het Parlement zijn goedkeuring heeft gehecht aan de doelstelling om de broeikasgasemissies tegen 2030 met 60 % te verminderen; |
|
C. |
overwegende dat uit het verslag over de stand van de energie-unie van 2020 blijkt dat de totale vraag naar energie in de EU weliswaar daalt, maar dat de vraag in bepaalde sectoren, zoals de vervoerssector en informatie- en communicatietechnologie (ICT), toeneemt; |
|
D. |
overwegende dat gebouwen verantwoordelijk zijn voor ongeveer 40 % van het totale energieverbruik in de EU en 36 % van de broeikasgasemissies door energie, en dat ICT verantwoordelijk is voor 5 à 9 % van het wereldwijde elektriciteitsverbruik; |
|
E. |
overwegende dat 70 % van de primaire energie die in 2017 in de EU werd gebruikt, afkomstig was van fossiele brandstoffen (olie, aardgas en steenkool) (18); |
|
F. |
overwegende dat het Internationaal Energieagentschap raamt dat ongeveer een derde van de wereldwijde methaanuitstoot door de energiesector wordt veroorzaakt; |
|
G. |
overwegende dat het om klimaatneutraliteit te verwezenlijken noodzakelijk is af te stappen van een systeem dat grotendeels op fossiele brandstoffen gebaseerd is, en de overstap te maken naar een zeer energie-efficiënt, klimaatneutraal en op hernieuwbare energie gebaseerd systeem; |
|
H. |
overwegende dat onder integratie van energiesystemen wordt verstaan: de gecoördineerde planning en werking van het energiesysteem als geheel, met verscheidene energiedragers en verbonden infrastructuur, en alle eindverbruikers; |
|
I. |
overwegende dat de integratie van energiesystemen een antwoord kan bieden op veel van de uitdagingen die voortvloeien uit de energietransitie, in het bijzonder de uitdaging van het koolstofvrij maken, optimaliseren en in evenwicht brengen van de energienetwerken om zo de voorzieningszekerheid te garanderen en de strategische autonomie van de EU te bevorderen; |
|
J. |
overwegende dat de gecombineerde groene en digitale transitie van de energienetwerken ongekende publieke en particuliere investeringen vergt in de modernisering van de infrastructuur en waar nodig de uitrol van nieuwe infrastructuur, alsook investeringen in de renovatie van gebouwen en onderzoek en ontwikkeling; |
|
K. |
overwegende dat de integratie van energiesystemen de transitie naar een klimaatneutrale economie kan versnellen en beoogt de kosten voor de Europese burgers, overheden en bedrijven binnen realistische grenzen te houden en tegelijk de energiezekerheid te vergroten, de volksgezondheid en het milieu te beschermen en groei, innovatie en wereldwijd industrieel leiderschap te bevorderen; overwegende dat een kostenefficiënte integratie van de energiesector moet worden bewerkstelligd; |
|
L. |
overwegende dat overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 het beginsel “energie-efficiëntie eerst” effectief moet worden toegepast bij alle planning van vraag en aanbod op energiegebied en alle beleids- en investeringsbeslissingen, hetgeen betekent dat elke beslissing stelselmatig moet worden getoetst aan alternatieve kostenefficiënte en technisch, economisch en ecologisch verantwoorde energie-efficiëntiemaatregelen; |
|
M. |
overwegende dat de COVID-19-crisis heeft aangetoond hoe belangrijk het is te kunnen vertrouwen op een veilig en flexibel energiesysteem; overwegende dat extra elektriciteits- en verwarmingskosten huishoudens meer onder druk hebben gezet; |
1.
steunt de richting die de Commissie aangeeft in haar mededeling over een strategie voor een geïntegreerd energiesysteem, namelijk een trapsgewijze prioriteit voor energie-efficiëntie en -besparing, decarbonisatie van het eindverbruik door middel van directe elektrificatie, en hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen voor toepassingen waarvoor geen alternatief bestaat; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat in een geest van solidariteit en samenwerking een coherente langetermijnaanpak wordt gevolgd en dat er een stabiel regelgevingskader wordt ontworpen voor de betrokken bedrijfstakken en de samenleving als geheel; onderstreept dat de particuliere sector, samen met de publieke sector, een sleutelrol zal spelen bij het welslagen en de doeltreffende uitvoering van deze strategie, en de bouw zal ondersteunen van een energiesysteem dat de EU op weg helpt naar klimaatneutraliteit in uiterlijk 2050;
2.
is van mening dat een dergelijke strategie de Unie kan helpen een traject uit te stippelen om haar klimaatdoelstellingen te verwezenlijken en tegelijk de toegankelijkheid en betaalbaarheid van energie en de voorzieningszekerheid te handhaven door de ontwikkeling van een circulair, zeer energie-efficiënt, geïntegreerd, onderling verbonden, veerkrachtig, slim, multimodaal, billijk en koolstofvrij systeem; benadrukt dat deze strategie, met name in de nasleep van de COVID-19-pandemie, een visie moet omvatten die een klimaatneutrale economie ondersteunt, de energiezekerheid en het concurrentievermogen vergroot, de werkgelegenheid en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) stimuleert, de gezondheid en het milieu beschermt, en ook duurzame groei en innovatie bevordert;
3.
herinnert eraan hoe belangrijk het is rekening te houden met de diversiteit van de nationale energiesystemen en uitdagingen; moedigt de Commissie aan om verschillende decarbonisatietrajecten te verkennen die elke lidstaat kunnen helpen om de meest efficiënte decarbonisatieoplossingen te gebruiken afhankelijk van zijn behoeften en middelen;
Energiesystemen optimaliseren en decarboniseren
|
4. |
spreekt andermaal zijn steun uit voor het beginsel “energie-efficiëntie eerst”, dat inhoudt dat energiebesparing en efficiëntiewinsten voorrang moeten krijgen; herinnert eraan dat circulariteit en directe elektrificatie, waar mogelijk, een belangrijk traject in de richting van decarbonisatie vormen; benadrukt dat een veerkrachtig en klimaatneutraal energiesysteem moet worden ontwikkeld, rekening houdend met het beginsel van kostenefficiëntie; benadrukt dat er behoefte is aan een portefeuille van klimaatvriendelijke oplossingen die het mogelijk maken dat de meest energie-efficiënte en kosteneffectieve technologieën op de markt gedijen, die de koolstofvoetafdruk helpen verkleinen en die de energieonafhankelijkheid in de Unie helpen bevorderen; |
|
5. |
onderstreept de talrijke voordelen van grotere inspanningen op het gebied van energie-efficiëntie, zoals minder afhankelijkheid van geïmporteerde energie, lagere verbruiksrekeningen, een betere concurrentiepositie van het bedrijfsleven en algemene klimaat- en milieuvoordelen; |
|
6. |
verzoekt de Commissie na te gaan of het beginsel “energie-efficiëntie eerst” kan worden toegepast bij de komende herzieningen van de wetgeving en methoden van de Unie en bij nieuwe initiatieven, met name voor scenario- en infrastructuurplanning en kosten-batenanalyses, en door middel van aanbevelingen aan de lidstaten over hun nationale wetgeving; |
|
7. |
merkt op dat het energieverbruik in de watersector hoog ligt; verzoekt de Commissie zich te beraden op energie-efficiëntiemaatregelen voor de watersector in de EU en op de mogelijkheid om gezuiverd afvalwater te gebruiken als plaatselijke bron van hernieuwbare energie bij de integratie van energiesystemen; |
|
8. |
merkt op dat de lidstaten en de Unie als geheel onvoldoende vooruitgang hebben geboekt op het gebied van energie-efficiëntie en renovatie van gebouwen, zoals uiteengezet in het voortgangsverslag van 2020 over energie-efficiëntie; dringt er bij de Commissie op aan de streefcijfers van de energie-efficiëntierichtlijn te herzien en ze na een grondige effectbeoordeling beter af te stemmen op de klimaatdoelstellingen, rekening houdend met haar aanbevelingen in het kader van het governanceproces van de energie-unie en het klimaatdoelstellingsplan; verzoekt de Commissie de bestaande maatregelen opnieuw te bezien en gerichtere beleidsmaatregelen vast te stellen, met name in de sectoren waar onvoldoende vooruitgang is geboekt, zoals het vervoer; is in dit verband ingenomen met de renovatiegolfstrategie en de komende herziening van Richtlijn (EU) 2018/844 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen en Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (19); herinnert eraan dat het belangrijk is de gevolgen van de herziene streefcijfers voor ondernemingen, in het bijzonder kmo’s, te beoordelen; |
|
9. |
verzoekt de Commissie het beginsel van energie-efficiëntie uit te breiden tot de gehele waardeketen en tot alle soorten eindgebruik, als een kostenefficiënte manier om emissies te verminderen; verzoekt de Commissie concrete initiatieven voor te stellen om energieverlies in alle transmissie- en distributienetwerken te verminderen, door een herziening van de TEN-E-verordening en Verordening (EU) 2017/1938 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2017 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid en houdende intrekking van Verordening (EU) nr. 994/2010 (20); |
|
10. |
is ingenomen met de nieuwe methaanstrategie van de EU; herinnert eraan dat het van essentieel belang is om snel systemen voor de monitoring van methaanemissies uit te rollen die berusten op satellietobservatietechnologieën zoals die welke in het kader van het Copernicus-programma zijn ontwikkeld; verzoekt de Commissie maatregelen voor te stellen om de methaanemissies in de energiesector verder te verminderen; is ingenomen met het voorstel van de Commissie om monitoring, rapportage en verificatie alsook lekdetectie en reparatie verplicht te stellen; |
|
11. |
wijst op het potentieel van hergebruik van afval, met name energie en afvalwarmte van industriële processen, bioafval, gebouwen en datacenters; vestigt de aandacht op de duurzame productie van energie uit landbouw, voedselconsumptie en bosbouw; verzoekt de Commissie en de lidstaten bij de verdere herziening van de kaderrichtlijn afvalstoffen doeltreffende stimulansen en bedrijfsmodellen te ontwikkelen om industriële afvalwarmte en onvermijdelijke afvalwarmte terug te winnen voor warmtenetwerken of opslag (21); |
|
12. |
vestigt de aandacht op de uitdaging om verwarming en koeling koolstofvrij te maken; dringt aan op de verdere uitvoering van de strategie betreffende verwarming en koeling, onder meer bij de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie en de energie-efficiëntierichtlijn, alsook op de totstandbrenging van een faciliterend kader bij de herziening van de richtsnoeren voor staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie (22); wijst op het potentieel van hoogrenderende lagetemperatuurnetwerken voor stadsverwarming van de vierde en vijfde generatie; merkt op dat zij een belangrijke rol kunnen spelen bij het op kostenefficiënte wijze koolstofvrij maken van verwarming in stedelijke en industriële gebieden; is verheugd dat stadsverwarmings- en koelingsnetwerken in aanmerking zullen komen voor financiering in het kader van de herziene verordening betreffende de Connecting Europe Facility en vraagt dat ze worden opgenomen als potentiële projecten van gemeenschappelijk belang in het kader van de TEN-E-verordening; vraagt de Commissie voorts om bij de opstelling van de tienjarige netwerkontwikkelingsplannen voor zowel het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit (ENTSB-E) als het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas (ENTSB-G) rekening te houden met warmte-infrastructuur en warmteopslag; neemt met bezorgdheid nota van het lage vervangingspercentage van oude en inefficiënte verwarmingssystemen; is ingenomen met de lopende herziening van de secundaire wetgeving inzake energie-etikettering en ecologisch ontwerp van ruimte- en waterverwarmingstoestellen en -koelers; wijst op het potentieel van digitale instrumenten voor slim energiebeheer, waarbij evenwel cyberbeveiliging en gegevensbescherming moeten worden gegarandeerd; |
|
13. |
herinnert eraan dat de energietransitie jaarlijks 520 à 575 miljard EUR aan investeringen in infrastructuur zal vergen, alsook een passende en effectieve inzet van hernieuwbare energie; verzoekt de Commissie een inclusieve, geïntegreerde en realistische scenarioplanning te ontwikkelen, waarin verder rekening wordt gehouden met energie-efficiëntie en integratie van energiesystemen, in overeenstemming met het investeringsplan voor een duurzaam Europa; wijst erop dat de criteria voor duurzame investeringen van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame investeringen (23) in acht moeten worden genomen en dat er financiële instrumenten nodig zijn die volledig in overeenstemming zijn met de klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 en klimaatneutraliteit in uiterlijk 2050, om ervoor te zorgen dat dit niet leidt tot gestrande activa; onderstreept dat verscheidene Europese programma’s en financieringsinstrumenten een sleutelrol spelen bij het bevorderen van de energietransitie; benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat het gebruik van energiebronnen zoals aardgas slechts van tijdelijke aard is, gelet op de doelstelling om klimaatneutraliteit te bereiken; benadrukt dat bij de systeemintegratie maximaal gebruik moet worden gemaakt van bestaande energie-infrastructuur die kan bijdragen tot een kosteneffectieve transitie in vele sectoren; |
|
14. |
wijst nogmaals op het belang van het vooraf beoordelen van en anticiperen op de behoefte aan energie-efficiëntiemaatregelen, systeemintegratie of nieuwe infrastructuur voor de productie, interconnectiviteit, transmissie, distributie, opslag en omzetting van energie, teneinde het gebruik van de bestaande energie-infrastructuur in een klimaatneutrale economie te optimaliseren, de economische, ecologische en sociale levensvatbaarheid en de kostenefficiëntie ervan te waarborgen en zowel lock-ineffecten als gestrande activa te voorkomen; onderstreept hoe belangrijk het is het beginsel van technologieneutraliteit in acht te nemen bij de technologieën die nodig zijn om klimaatneutraliteit te bereiken, aangezien sommige van de technologieën die in de nabije toekomst nodig zullen zijn, nog investeringen in onderzoek en ontwikkeling vergen; eist dat bij elk infrastructuurproject voordat het wordt uitgevoerd, in een alternatief scenario wordt voorzien dat is gebaseerd op vermindering van de vraag en/of sectorintegratie; |
|
15. |
is ingenomen met de publicatie van de nieuwe EU-strategie voor hernieuwbare offshore-energie; benadrukt dat de snelle ontwikkeling van offshore-energie-eilanden van cruciaal belang is om de doelstelling inzake hernieuwbare-energiecapaciteit tegen 2030 te verwezenlijken; is van mening dat deze strategie een kans biedt om de opwekking van hernieuwbare energie op te voeren, het directe gebruik van elektriciteit te verhogen en indirecte elektrificatie, bijvoorbeeld met waterstof en synthetische brandstoffen, te bevorderen; vraagt daarom om een algehele herziening van de EU-wetgeving inzake energie-infrastructuur en een gerichte herziening van de desbetreffende richtsnoeren inzake staatssteun, teneinde de ontplooiing van alle hernieuwbare energiebronnen te bevorderen; wijst op het potentieel dat een verdere benutting van zonne-energie op distributieniveau biedt voor de burgers, de industrie en de overheidssector; verzoekt de lidstaten de vergunningsprocedures te vereenvoudigen en administratieve belemmeringen voor de productie van hernieuwbare energie weg te nemen; |
|
16. |
vraagt de Commissie de herziening van de TEN-E-verordening aan te grijpen om deze volledig in overeenstemming te brengen met de doelstelling van klimaatneutraliteit; onderstreept dat de beginselen van emissiereductie, digitalisering en integratie van energiesystemen moeten worden verankerd in de doelstellingen van de verordening en het tienjarenplan voor netwerkontwikkeling, alsook een planning op langere termijn die is afgestemd op de doelstelling van klimaatneutraliteit, teneinde onder meer gestrande kosten te vermijden; benadrukt dat investeringen om de bestaande infrastructuur te digitaliseren het beheer ervan aanzienlijk kunnen verbeteren door het gebruik van “digitale tweelingen”, algoritmen of artificiële intelligentie; is voorstander van een uitbreiding van het toepassingsgebied van de verordening tot energie-infrastructuur zoals opslag en waterstof; vraagt om een geïntegreerd, gecoördineerd netwerkplan waarin geleidelijk aan alle energiedragers en -infrastructuur worden opgenomen; benadrukt dat de infrastructuur van het energiesysteem moet worden geïntegreerd met de digitale systemen en de vervoerssystemen; |
|
17. |
moedigt de Commissie aan om bij de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen ambitieuzere maatregelen en streefcijfers voor te stellen, teneinde het aandeel van hernieuwbare energie in alle sectoren te vergroten op basis van een grondige effectbeoordeling; benadrukt dat de overgang naar een energiesysteem op basis van hernieuwbare energiebronnen en een snellere elektrificatie van de eindgebruikerssectoren waar mogelijk moet worden bespoedigd, rekening houdend met de kosten en de energie-efficiëntie; |
|
18. |
is ingenomen met de vaststelling van de strategie inzake een renovatiegolf voor Europa, die de invoering van energie- en hulpbronnenefficiëntiemaatregelen en een hogere penetratie van hernieuwbare energiebronnen in gebouwen in de hele EU zal bespoedigen; verzoekt de Commissie en de lidstaten rekening te houden met de synergieën tussen de energie- en de bouwsector om klimaatneutraliteit te bewerkstelligen; benadrukt dat de renovatie van het bestaande gebouwenbestand een aanvulling zal vormen op het koolstofvrij maken van de energieproductie; |
|
19. |
erkent de vorderingen die tot nu toe zijn gemaakt met de integratie van de energiemarkten in de EU met die van de verdragsluitende partijen van de Energiegemeenschap; wijst erop hoe belangrijk het is om samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie te bevorderen; benadrukt dat de mechanismen voor grensoverschrijdende samenwerking moeten worden versterkt bij de komende herziening van de richtlijn hernieuwbare energie ter bevordering van hernieuwbare energie; |
|
20. |
is ingenomen met de goedkeuring van de Europese waterstofstrategie; onderstreept dat prioriteit moet worden gegeven aan de totstandbrenging van een bevoorradingsketen voor duurzame waterstof in Europa, teneinde pioniersvoordelen, het concurrentievermogen van de industrie en de zekerheid van de energievoorziening te bevorderen; is ervan overtuigd dat hernieuwbare en koolstofarme waterstof kan helpen bij het verminderen van hardnekkige emissies zoals die van industriële processen en zwaar vervoer, waar directe elektrificatie wegens een lage kostenefficiëntie of om technische, sociale of ecologische redenen wellicht slechts in beperkte mate uitkomst biedt; herinnert aan de noodzaak om de bestaande waterstofproductie sneller koolstofvrij te maken; steunt de lancering van belangrijk projecten van gemeenschappelijk Europees belang op het gebied van waterstof; verzoekt de Commissie een alomvattend classificatie- en certificeringskader voor gasvormige dragers te ontwikkelen op basis van de broeikasgasemissiereducties gedurende de volledige levenscyclus en duurzaamheidscriteria, in overeenstemming met de aanpak van de richtlijn hernieuwbare energie ter bevordering van hernieuwbare energie; benadrukt dat een dergelijke classificatie van het grootste belang is voor marktdeelnemers, autoriteiten en consumenten; onderstreept dat er een robuust kader en een passende referentiewaarde moeten worden ontwikkeld om ervoor te zorgen dat er voldoende extra capaciteit voor de opwekking van hernieuwbare energie wordt ingezet in verhouding tot de behoefte aan hernieuwbare waterstof; verzoekt de Commissie in haar komende wetgevingsvoorstellen rekening te houden met deze diverse behoeften; verzoekt de Commissie te zorgen voor eerlijke en doeltreffende concurrentie tussen geïmporteerde waterstof van internationale partners en in de EU geproduceerde waterstof; |
|
21. |
onderstreept de rol die milieuveilige afvang, opslag en gebruik van koolstof (CCS/U) kunnen spelen bij het verwezenlijken van de doelstellingen van de Europese Green Deal; is voorstander van een geïntegreerde beleidscontext ter stimulering van het gebruik van milieuveilige CCS/U-toepassingen die een nettoreductie van broeikasgasemissies opleveren, teneinde de zware industrie klimaatneutraal te maken wanneer er geen directe opties voor emissiereductie voorhanden zijn; neemt nota van het voorstel van de Commissie om in het kader van het industrieel platform schone energie een jaarlijks Europees CCUS-forum te organiseren om de opties voor het stimuleren van dergelijke projecten verder te bestuderen; herinnert eraan dat prioriteit moet worden gegeven aan directe emissiereducties en acties om de natuurlijke putten en reservoirs van de EU in stand te houden en te vergroten, bijvoorbeeld door middel van duurzaam bosbeheer; |
|
22. |
benadrukt dat het vervoer een belangrijke facilitator kan zijn voor het gebruik van hernieuwbare energie; verzoekt de Commissie en de lidstaten op basis van het beginsel van technologieneutraliteit tussen de technologieën die nodig zijn om klimaatneutraliteit te bewerkstelligen, een gunstig beleidskader en ambitieuze doelstellingen voor te stellen voor een rechtvaardige, betaalbare en evenwichtige transitie naar de decarbonisatie van alle vormen van passagiers- en goederenvervoer, met inbegrip van openbare vloten en netwerken, weg-, zee-, binnenvaart-, spoor- en luchtvervoer, in de eerste plaats door elektrificatie en waar dit niet mogelijk is, door duurzaam geproduceerde brandstoffen; is verheugd dat de Commissie bij de herziening van Richtlijn 2014/94/EU heeft aangekondigd dat er een miljoen oplaadpunten voor elektrische voertuigen zullen worden geplaatst; verzoekt de Commissie autofabrikanten aan te moedigen om netintegratie van elektrische voertuigen mogelijk maken; benadrukt dat de elektrificatienetwerken en de infrastructuur voor alternatieve brandstoffen voor het Europese wagenpark moeten worden aangepast, en dat andere snel inzetbare oplossingen, met name in vervoersknooppunten, moeten worden ondersteund; onderstreept het potentieel voor interne samenwerking op het gebied van de decarbonisatie van grensoverschrijdend vervoer; benadrukt in dit opzicht de cruciale rol van de Vervoersgemeenschap en de Commissie om synergieën met de buurlanden tot stand te brengen en de overdracht van EU-normen inzake vervoersemissies te bespoedigen; benadrukt hoe belangrijk het openbaar vervoer is voor het verminderen van de vraag naar energie en dat zowel in stedelijke als in plattelandsgebieden koolstofvrij openbaar vervoer moet worden ontwikkeld en uitgebreid; |
|
23. |
benadrukt dat er sectoren zijn waarvan het energieverbruik toeneemt, zoals de vervoerssector, de toeristische sector en de ICT-sector; steunt de Commissie in haar onderzoek naar de synergieën tussen stadsverwarmings- en -koelingsnetwerken en bronnen van onvermijdelijke afvalwarmte; is ingenomen met de toezegging in het kader van de digitale strategie van de EU om datacenters tegen 2030 klimaatneutraal te maken; verzoekt de Commissie een actieplan voor te stellen voor de participatie van de sector toerisme in het proces van de integratie van het energiesysteem, waarbij onder meer wordt gekeken naar de bevordering van spoorwegtoerisme, zachte mobiliteit en e-mobiliteit en de totstandbrenging van circulaire-energiegemeenschappen in duurzaam toerisme; |
Energiesystemen in evenwicht houden
|
24. |
merkt op dat de elektriciteitsnetten in evenwicht houden en pieken in de vraag en de productie beheren, ingewikkelder zal worden naarmate de opwekkingsmix in toenemende mate gedecentraliseerd en hernieuwbaar zal zijn, en onderstreept in dit verband de rol van vraagrespons, opslag en slim energiebeheer; wijst erop dat overstappen op gedecentraliseerde energieproductie tal van voordelen biedt: het kan het gebruik van lokale energiebronnen bevorderen, wat leidt tot meer lokale energievoorzieningszekerheid, gemeenschapsontwikkeling en cohesie doordat nieuwe bronnen van inkomsten worden aangeboord en nieuwe banen worden geschapen; herinnert eraan dat de lidstaten vrij blijven om hun energiemix te bepalen, waarvan de diversiteit van fundamenteel belang is om de voorzieningszekerheid te waarborgen; |
|
25. |
benadrukt dat interconnecties belangrijker dan ooit zijn om hernieuwbare energie te transporteren naar de gebieden met de grootste vraag en het energiesysteem als geheel in evenwicht te houden; benadrukt dat de handel in elektriciteit moet worden gemaximaliseerd en dat uitvoering moet worden gegeven aan de verplichting uit hoofde van artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) 2019/943 om ten minste 70 % van de bestaande interconnectiecapaciteit te gebruiken; onderstreept dat de Commissie en de betrokken lidstaten doeltreffende maatregelen moeten nemen om het gebrek aan offshoreaansluitingen te verhelpen, gezien de toenemende rol van offshore-energie in een geïntegreerd energiesysteem; |
|
26. |
betreurt dat een aantal lidstaten de doelstelling van 10 % elektriciteitsinterconnectie in 2020 nog niet hebben gerealiseerd; is ingenomen met het voorstel van de Commissie om het streefcijfer voor elektriciteitsinterconnectie voor 2030 op te trekken tot 15 %, op voorwaarde dat zij nationale investeringen beter ondersteunt via de lijst van projecten van gemeenschappelijk belang; moedigt de Commissie aan de werkzaamheden van de deskundigengroep inzake interconnectiedoelstellingen nieuw leven in te blazen; |
|
27. |
merkt op dat de elektriciteitsnetinfrastructuur verder moet worden verbeterd door middel van digitalisering en automatisering, teneinde het systeem flexibeler te maken en synergieën met andere energiedragers te benutten; is ingenomen met de aankondiging door de Commissie van een actieplan voor de digitalisering van energie, met als doel een competitieve markt voor digitale energiediensten te ontwikkelen die gegevensbescherming en soevereiniteit waarborgt en investeringen in digitale energie-infrastructuur ondersteunt; benadrukt dat slimme netwerken een toenemende penetratie van gedecentraliseerde en flexibele hernieuwbare energie mogelijk zullen maken, alsook een sterk onderling verbonden elektriciteitssysteem; |
|
28. |
herhaalt dat de Europese capaciteit voor energieopslag een essentiële bron van flexibiliteit en voorzieningszekerheid is; wijst erop dat de regelgevingsbelemmeringen voor de installatie van opslagvoorzieningen moeten worden afgebouwd; verzoekt de Commissie bij haar komende herziening van Richtlijn 2003/96/EG na te gaan hoe de kosten van belastingen en heffingen op energieomzetting en energieopslag kunnen worden verlaagd en hoe mogelijke dubbele belastingheffing op opslagprojecten kan worden voorkomen; herinnert eraan hoe belangrijk het is te zorgen voor volledige interoperabiliteit van de verschillende transport- en opslagsystemen, ook die welke van grensoverschrijdend belang zijn en met derde landen zijn verbonden; dringt er bij de Commissie op aan die richtlijn te herzien en daarbij onnodige marktverstoringen ten nadele van andere energiebronnen en nadelige gevolgen voor de consument te voorkomen; |
|
29. |
verzoekt de lidstaten de toegang tot kapitaal voor alle energieopslagprojecten te verbeteren en hierbij de nadruk te leggen op de modernisering van bestaande infrastructuur; verzoekt de Commissie in de volgende lijst van projecten van gemeenschappelijk belang en bij de herziening van de richtsnoeren inzake staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie verder rekening te houden met de noodzaak om opslaginfrastructuur uit te rollen; |
|
30. |
neemt met bezorgdheid nota van de grote afhankelijkheid van de EU van de invoer van lithium-ionbatterijen; is derhalve ingenomen met de in het strategisch actieplan voor batterijen (24) vastgestelde aanpak, met name de diversificatie van de grondstoffenbronnen, de ontwikkeling van alternatieven voor zeldzame aardmetalen, de volledige benutting van het handelsbeleid van de EU om een duurzame en zekere voorziening te waarborgen en de ontwikkeling van stimulansen voor circulariteit, alsook met de oprichting van de Europese Alliantie voor batterijen; |
|
31. |
herinnert aan de aanvullende rol die Power-to-X-technologieën kunnen spelen bij het in evenwicht brengen van netwerken om knelpunten in de infrastructuur weg te werken, het transporteren van energie en het bieden van flexibiliteit en seizoensgebonden opslag van warmte en elektriciteit, aangezien zij gemakkelijk in de bestaande infrastructuur kunnen worden geïntegreerd; is ervan overtuigd dat deze technologieën zullen bijdragen tot de integratie van het groeiende aandeel van hernieuwbare elektriciteitsproductie; merkt op dat de capaciteit voor de opslag van waterstof moet worden ontwikkeld; |
|
32. |
herinnert aan het belang van interconnectoren en samenwerking tussen netwerkbeheerders; is ingenomen met de oprichting van regionale coördinatiecentra in het kader van Verordening (EU) 2019/943; is van mening dat de transmissiesysteembeheerders een geïntegreerde en sectoroverschrijdende aanpak moeten volgen voor de toekomstige planning van de netwerken, alsook voor de samenhang met de klimaat- en energiedoelstellingen en de nationale energie- en klimaatplannen; |
|
33. |
wijst op de voordelen van een “multidirectioneel” systeem waarin consumenten een actieve rol spelen in de energievoorziening; herinnert eraan dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat alle burgers het recht hebben om individueel of als gemeenschap hun eigen energie te produceren, te verbruiken en op te slaan, en onderstreept in dit verband de rol van flexibiliteitsopties bij de overgang van een aanbodgestuurd naar een vraaggestuurd energiesysteem, waarbij actieve consumenten via digitale oplossingen kunnen reageren op de vraag, met volledige inachtneming van de algemene verordening gegevensbescherming (25); verzoekt de Commissie en de lidstaten na te gaan hoe de ontwikkeling van een Europese markt voor flexibiliteit aan de vraagzijde verder kan worden gestimuleerd, onder meer door middel van gemeenschappelijke normen voor flexibiliteit bij het eindgebruik en een beoordeling van de potentiële voordelen en gevolgen voor de kosten van energiesystemen; is ingenomen met flexibele, geïntegreerde energiesystemen waarmee wordt beoogd de sector stadsverwarming en -koeling te optimaliseren, alsook met het gebruik van efficiënte en flexibele hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, die helpt om het elektriciteitsnet in evenwicht te brengen, op kosteneffectieve wijze gebruik te maken van hernieuwbare energiebronnen en restwarmte op lokaal/regionaal niveau te integreren; vraagt dat Richtlijn (EU) 2019/944 en de daarin vervatte bepalingen inzake vraagzijderespons snel worden uitgevoerd; |
|
34. |
wijst op de rol die elektrische mobiliteit kan spelen als vorm van slimme integratie van de energie- en de vervoerssector door het ontsluiten van flexibiliteitscapaciteiten; benadrukt dat de elektrificatie van de vervoerssector de strategische autonomie van de Unie op energiegebied kan vergroten door de behoefte aan geïmporteerde fossiele brandstoffen te verminderen; onderstreept het opslag- en flexibiliteitspotentieel van de uitrol van technologieën om voertuigen in het netwerk te integreren, en merkt op dat daarvoor de interoperabiliteit tussen energiesystemen en elektrische voertuigen nodig is; |
|
35. |
herinnert eraan hoe belangrijk het is cyberbeveiligingsrisico’s in de energiesector aan te pakken om de veerkracht van de energiesystemen te waarborgen; onderstreept dat het toenemende aantal geconnecteerde producten, zoals verwarmingstoestellen, elektrische voertuigen en slimme meters, het risico van cyberaanvallen op het elektriciteitssysteem kan vergroten; dringt er bij de Commissie op aan cyberbeveiligingsrisico’s snel aan te pakken door in het kader van de elektriciteitsnetcode inzake cyberbeveiliging een hoog niveau van cyberbeveiliging van geconnecteerde producten vast te stellen; |
|
36. |
wijst erop dat voor een meer hernieuwbaar en gedecentraliseerd en beter geïntegreerd energiesysteem een betere voorspelling van de energievraag nodig is en dat de vraag meer realtime moet worden afgestemd op het aanbod en de opslag van verschillende energiedragers; wijst in dit opzicht op de cruciale rol van digitalisering voor de verwerking van statistische en meteorologische gegevens; verzoekt de Commissie en de lidstaten een interne markt voor digitale energietechnologieën te ontwikkelen en daarbij de privacy en de persoonsgegevens van de consumenten te beschermen; moedigt de lidstaten aan om de in het kader van Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen (26) ontwikkelde indicator van gereedheid voor slimme toepassingen toe te passen om het potentieel voor flexibiliteit aan de vraagzijde op gebouwniveau te benutten; benadrukt dat hiervoor meer gemeenschappelijke normen voor gegevensuitwisseling nodig zullen zijn; is verheugd dat de Commissie van plan is een actieplan voor de digitalisering van energie vast te stellen om het technologische leiderschap van de EU te bevorderen en een meer geïntegreerd energiesysteem mogelijk te maken met slimme oplossingen in specifieke sectoren (zoals slimme netwerken, efficiënter en veiliger vervoer en energiebesparing in gebouwen), met een betere financiering voor de periode 2021-2027; |
|
37. |
wijst nogmaals op de cruciale rol die het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators speelt bij de integratie van het energiesysteem en de uitvoering van de energiewetgeving van de EU; verzoekt de Commissie en lidstaten ervoor te zorgen dat het agentschap over voldoende middelen beschikt om zijn taken uit te voeren; |
De toegankelijkheid en betaalbaarheid van energie voor alle burgers en bedrijven waarborgen
|
38. |
herinnert eraan dat het optreden van de Unie op energiegebied in de eerste plaats tot doel heeft de goede werking van de markt te waarborgen, rekening houdend met de noodzaak om het milieu in stand te houden en te verbeteren; verzoekt de Commissie de nodige maatregelen te nemen om de goede werking van de energiemarkten te waarborgen, te zorgen voor de volledige uitvoering van het acquis voor de interne energiemarkt, met inbegrip van het pakket schone energie, de consumentenrechten in de gas- en de stadsverwarmingssector af te stemmen op die van de elektriciteitsconsumenten, en hen te helpen bij te dragen aan het koolstofvrij maken van de economie; benadrukt hoe belangrijk het is om klanten naar de meest energie-efficiënte en kosteneffectieve decarbonisatieoptie te leiden aan de hand van prijzen die een correcte afspiegeling zijn van alle kosten van de gebruikte energiedrager; is ingenomen met het initiatief om Richtlijn 2003/96/EG te herzien en om te vormen tot een instrument waarmee het belastingbeleid wordt afgestemd op de energie- en klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050; verzoekt de Commissie en de lidstaten de klimaatdoelstellingen in deze richtlijn te integreren; toepassingsgebied van de richtlijn moet worden herzien en dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen fossiele gassen, koolstofarme gassen en hernieuwbare gassen om de ontwikkeling van duurzame alternatieven te stimuleren; verzoekt de lidstaten onnodige belastingen en heffingen af te schaffen zodat de belastingheffing wordt geharmoniseerd, schone en innovatieve technologieën te bevorderen en voor concurrerende energiekosten in Europa te zorgen; verzoekt de lidstaten werk te maken van de geleidelijke afschaffing van alle directe en indirecte subsidies voor fossiele brandstoffen; |
|
39. |
is het eens met de analyse van de Commissie dat er verder moet worden gewerkt aan de geleidelijke afschaffing van subsidies voor fossiele brandstoffen, dat er consistentere prijssignalen moeten worden gegeven in alle energiesectoren en in alle lidstaten, dat er een gebrek is aan consistentie met betrekking tot hoge niet-energiegerelateerde kosten en heffingen voor rekening van de elektriciteitsafnemers, en dat externe kosten niet worden geïnternaliseerd; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de bekende problemen te verhelpen door middel van doeltreffende regelgevende maatregelen; |
|
40. |
is ervan overtuigd dat energieverbruikers moeten worden aangemoedigd om actiever te zijn; is ingenomen met de inwerkingtreding van de bepalingen van Richtlijn (EU) 2019/944 die actieve consumenten in staat stellen ten volle deel te nemen aan de markt en de vruchten van hun activiteiten te plukken; verzoekt de Commissie na te gaan welke belemmeringen er nog zijn voor de ontwikkeling van het verbruik van eigen hernieuwbare energie en hernieuwbare-energiegemeenschappen, met name als het gaat om huishoudens met een laag inkomen of kwetsbare huishoudens en industriële verbruikers; vraagt dat in het kader van de geplande voorlichtingscampagne voor consumenten transparante informatie wordt verstrekt over het klimaateffect van energiekeuzes; |
|
41. |
wijst op het potentieel van de geïntegreerde hernieuwbare-energiesystemen om consumenten te empoweren om energie op te wekken, te verbruiken, op te slaan en te verkopen; is van mening dat dit energiegemeenschappen ook mogelijkheden biedt om de energie-efficiëntie op het niveau van huishoudens te verbeteren en energiearmoede te helpen bestrijden; |
|
42. |
wijst nogmaals op het potentieel van energiegemeenschappen en micronetwerken om de toegang tot duurzamere energie te ontwikkelen, met name in afgelegen gebieden, op eilanden en in ultraperifere gebieden; benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat deze gebieden worden geïntegreerd in de trans-Europese energienetwerken, en dat er projecten moeten worden opgezet om eilanden of groepen eilanden zelfvoorzienend te maken op basis van hernieuwbare energiebronnen, naar het voorbeeld van het Tilos-project van Horizon 2020; |
|
43. |
verzoekt de Commissie regels voor te stellen die energiegemeenschappen van burgers in staat stellen verder deel te nemen aan de integratie van het energiesysteem, bijvoorbeeld door aansluiting op verwarmingsnetwerken, oplaadpunten voor elektrische mobiliteit, opslag of vraagresponsapparatuur, in aanvulling op de productie van hernieuwbare energie; |
Zorgen voor Europees leiderschap op het gebied van duurzame en hernieuwbare energietechnologieën
|
44. |
herinnert eraan dat een van de doelstellingen van de energie-unie erin bestaat onze afhankelijkheid van invoer te verminderen en te zorgen voor voorzieningszekerheid en technologische onafhankelijkheid; vraagt de EU lering te trekken uit de huidige economische crisis en toe te werken naar meer autonomie in strategische waardeketens; is van mening dat de totstandbrenging van synergieën kan helpen deze doelstelling te verwezenlijken; |
|
45. |
benadrukt dat het van belang is het concurrentievermogen van de Europese technologieën te vergroten om de autonomie van de Unie in de strategische energiesector te bevorderen; vraagt de Commissie onderzoek en innovatie te steunen via de verschillende structuurfondsen en sectorale fondsen; herinnert aan het mondiale leiderschap van de Unie op het gebied van satelliettechnologie voor emissiemeting, in het bijzonder de atmosfeermonitoringdienst van Copernicus; herinnert aan de deskundigheid van het Europees Centrum voor weersvoorspellingen op middellange termijn op het gebied van weersvoorspellingen en derhalve het anticiperen op fluctuaties in de energievraag; verzoekt de Commissie te overwegen verdere steun te verlenen voor technologieën die zullen bijdragen tot een klimaatbestendig en geïntegreerd energiesysteem, ook daar waar Europa wereldleider is en over eigen waardeketens beschikt; |
|
46. |
neemt er met bezorgdheid nota van dat er in de conclusies van het “Verslag over de stand van de energie-unie 2020” op wordt gewezen dat de investeringen in onderzoek en innovatie op het gebied van schone energietechnologieën afnemen; wijst nogmaals op de cruciale rol van de EU-steun voor onderzoek en innovatie, in het bijzonder voor disruptieve innovatie; is ingenomen met de verhoging van het budget voor onderzoek in het programma Horizon Europa en met de oprichting van de Europese onderzoeksruimte; |
|
47. |
benadrukt dat de transitie rechtvaardig moet zijn en verzoekt de Commissie en de lidstaten in alle betreffende wetgevingsvoorstellen aandacht te besteden aan structurele veranderingen in de energiesector teneinde de transitie naar klimaatneutraliteit te helpen vergemakkelijken; herhaalt de in de nieuwe Green Deal vervatte belofte dat niemand mag worden achtergelaten; merkt in dit opzicht op dat het van het grootste belang is om werknemers in sectoren die door de groene transitie dreigen te verdwijnen, om te scholen; beklemtoont hoe waardevol de jarenlange Europese deskundigheid op het gebied van de integratie van energiesystemen is en verzoekt de lidstaten deze deskundigheid naar waarde te schatten en te helpen overdragen van de fossiele energiesector naar een klimaatneutraal en sectoraal geïntegreerd energiesysteem; |
|
48. |
vestigt de aandacht op de volgende baanbrekende procesinnovaties en technologieën die verder moeten worden ontwikkeld vanuit het perspectief van de circulaire economie en in het kader van een doeltreffende strategie voor sectorintegratie:
|
|
49. |
is ingenomen met de genomen initiatieven voor strategische waardeketens; vraagt dat technologieën voor hernieuwbare energie worden erkend als strategische waardeketen, dat er een alliantie wordt opgericht ter ondersteuning van de inspanningen om deze technologieën op te schalen, en dat er een initiatief wordt ontplooid om de proces- en energie-efficiëntie te verbeteren; verzoekt de Commissie te zorgen voor een transparant bestuur van alle allianties, met deelname van kmo’s, het maatschappelijk middenveld, niet-gouvernementele organisaties en onafhankelijke deskundigen, waarbij de geografische diversiteit wordt gewaarborgd; |
o
o o
|
50. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.
(2) PB L 266 van 26.9.2006, blz. 1.
(3) PB L 115 van 25.4.2013, blz. 39.
(4) PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129.
(5) PB L 307 van 28.10.2014, blz. 1.
(6) PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1.
(7) PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82.
(8) PB L 328 van 21.12.2018, blz. 210.
(9) PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125.
(10) PB L 158 van 14.6.2019, blz. 54.
(11) PB L 169 van 7.6.2014, blz. 108.
(12) PB C 23 van 21.1.2021, blz. 11.
(13) Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0078.
(14) Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0079.
(15) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005.
(16) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0198.
(17) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0199.
(18) Verslag van Eurostat van 2019 over energie-, vervoers- en milieustatistieken: https://ec.europa.eu/eurostat/documents/3217494/10165279/KS-DK-19-001-EN-N.pdf/76651a29-b817-eed4-f9f2-92bf692e1ed9
(19) PB L 156 van 19.6.2018, blz. 75.
(20) PB L 280 van 28.10.2017, blz. 1.
(21) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
(22) Richtsnoeren voor staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie.
(23) PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13.
(24) Bijlage II bij de mededeling van de Commissie van 17 mei 2018 getiteld “Europa in beweging: Duurzame mobiliteit voor Europa: veilig, geconnecteerd en schoon” (COM(2018)0293).
(25) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG, PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.
(26) Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/56 |
P9_TA(2021)0241
Een Europese waterstofstrategie
Resolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2021 over een Europese waterstofstrategie (2020/2242(INI))
(2022/C 15/06)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 194, |
|
— |
gezien de overeenkomst die tijdens de 21e Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP21) op 12 december 2015 in Parijs is goedgekeurd (“de Overeenkomst van Parijs”), |
|
— |
gezien de speciale verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering van 8 oktober 2018, getiteld “Global Warming of 1,5 oC”, en van 25 september 2019, getiteld “The Ocean and Cryosphere in a Changing Climate”, |
|
— |
gezien de verslagen over de emissiekloof van het VN-Milieuprogramma van 2019 en 2020, |
|
— |
gezien de verklaring van de OESO van 23 februari 2018 over het versterken van kmo’s en ondernemerschap voor productiviteit en inclusieve groei, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 8 juli 2020 over een waterstofstrategie voor een klimaatneutraal Europa (COM(2020)0301), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Comité van de Regio’s van 1 juli 2020, getiteld “Naar een stappenplan voor schone waterstof — De bijdrage van lokale en regionale overheden aan een klimaatneutraal Europa” (1), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 8 juli 2020, getiteld “Energie voor een klimaatneutrale economie: een EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem” (COM(2020)0299), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 19 november 2020 over een EU-strategie over de benutting van het potentieel van hernieuwbare offshore-energie met het oog op een klimaatneutrale toekomst(COM(2020)0741), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2020 over een EU-strategie om methaanemissies terug te dringen (COM(2020)0663), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 14 oktober 2020, getiteld “Verslag over de stand van de energie-unie 2020 overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie” (COM(2020)0950), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 17 september 2020, getiteld “Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030: investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal” (COM(2020)0562), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 over een nieuwe industriestrategie voor Europa (COM(2020)0102), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (2) (richtlijn hernieuwbare energie), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3), |
|
— |
gezien Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (4) (richtlijn infrastructuur alternatieve brandstoffen), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 559/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 (5), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 (de TEN-E-verordening (6) (trans-Europese energie-infrastructuur) , |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (7), die momenteel wordt herzien, |
|
— |
gezien Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (8) (de ETS-Richtlijn), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 10 juli 2020 over een alomvattende Europese benadering van energieopslag (9), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 10 juli 2020 over de herziening van de richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur (10), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal (11), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu (12), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over klimaatverandering — een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs (13), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 oktober 2018 over de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen in de Europese Unie: tijd voor actie! (14), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 6 februari 2018 over de versnelling van de innovatie op het gebied van schone energie (15), |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie vervoer en toerisme, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A9-0116/2021), |
|
A. |
overwegende dat de EU de Overeenkomst van Parijs, de Green Deal en de doelstelling om een kostenefficiënte en rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050 te bewerkstelligen, heeft onderschreven; |
|
B. |
overwegende dat de Commissie heeft voorgesteld om de EU-doelstelling om de broeikasgasemissies uiterlijk in 2030 met ten minste 55 % te verminderen ten opzichte van het niveau in 1990, en overwegende dat het Parlement zijn goedkeuring heeft gehecht aan de doelstelling om de broeikasgasemissies uiterlijk in 2030 met 60 % te verminderen ten opzichte van 1990; |
|
C. |
overwegende dat fossiele brandstoffen in hoge mate verantwoordelijk zijn voor de opwarming van de aarde, en overwegende dat in de Overeenkomst van Parijs is vastgelegd dat de stijging van de wereldwijde temperatuur moet worden beperkt tot ruim onder 2 oC ten opzichte van het pre-industriële niveau en dat de inspanningen om de temperatuurstijging tot 1,5 oC te beperken, moeten worden voortgezet; |
|
D. |
overwegende dat de transitie naar een broeikasgasneutrale economie een door de overheid geleide snelle en rechtvaardige transitie naar een grotendeels op hernieuwbare bronnen gebaseerd en zeer hulpbronnen- en energie-efficiënt energiesysteem vereist waarmee wordt gezorgd voor duurzaamheid en gezondheid, de participatie van burgers, de vermindering van energiearmoede in de hele EU, voorzieningszekerheid, de toegankelijkheid en betaalbaarheid van energie, en het concurrentievermogen van energieprijzen; |
|
E. |
overwegende dat er schone alternatieve brandstoffen gebruikt moeten worden en dat daarvan toepassingen ontwikkeld moeten worden om fossiele brandstoffen zo snel mogelijk af te bouwen en het concurrentievermogen van de industrie in de EU te waarborgen; overwegende dat hernieuwbare waterstof beschikt over onbenut potentieel om zo’n alternatief te zijn; |
|
F. |
overwegende dat waterstof kan worden gebruikt als grondstof of energiebron in industriële en chemische procedés, in het lucht-, zee- en zware vrachtvervoer, en in verwarmingstoepassingen, voor het koolstofvrij maken van sectoren waarin directe elektrificatie technologisch niet mogelijk of niet concurrerend is, alsook voor energieopslag om het energiesysteem waar nodig in evenwicht te brengen, waardoor het een belangrijke rol speelt bij de integratie van het energiesysteem; |
|
G. |
overwegende dat momenteel ongeveer 2 % van de energiemix van de EU bestaat uit waterstof, waarvan 95 % wordt geproduceerd met behulp van fossiele brandstoffen die jaarlijks 70 à 100 miljoen ton CO2 uitstoten en op mondiaal niveau goed zijn voor 2,5 % van de broeikasgasemissies, waarbij minder dan 1 % van de momenteel geproduceerde waterstof als energiedrager wordt gebruikt; overwegende dat uit een aantal studies is gebleken dat hernieuwbare energie in 2050 tot wel 100 % van de energiemix in de EU kan uitmaken, waarvan waterstof 20 % van de totale energie voor zijn rekening kan nemen, tussen 20 en 50 % van de energie die wordt gebruikt voor vervoer en tussen 5 en 20 % van de energie die wordt gebruikt in de industrie; |
|
H. |
overwegende dat waterstof — waarvan wereldwijd 120 Mt per jaar wordt geproduceerd — een bijproduct kan zijn van de raffinage- en chemische industrie (70 Mt) of afkomstig is van speciale productiefaciliteiten (50 Mt); overwegende dat de meeste waterstof wordt geproduceerd met behulp van fossiele brandstoffen — 6 % van het aardgas en 2 % van de steenkool wordt wereldwijd gebruikt voor de productie van waterstof — waarvan minder dan 0,1 % wordt geproduceerd met behulp van waterelektrolyse; |
|
I. |
overwegende dat de totale waterstofproductiecapaciteit in de Europese Economische Ruimte (EEA) eind 2018 werd geraamd op 11,5 Mt per jaar, en overwegende dat de totale capaciteit van elektrolyse-installaties in de EEA circa 1 GW bedraagt, wat neerkomt op tussen de 1 en 4 % van de totale waterstofproductiecapaciteit; overwegende dat het totale aandeel van waterstofproductie uit fossiele brandstoffen met koolstofafvang- en opslag (koolstofarme waterstof) in de EEA circa 0,7 % bedraagt (bijproducten niet meegerekend); |
|
J. |
overwegende dat 43 % van de wereldwijd geproduceerde waterstof wordt gebruikt om ammoniak te maken, dat op zijn beurt weer grotendeels wordt gebruikt voor de productie van op ammoniak gebaseerde meststoffen voor de landbouw, en dat 52 % voor de raffinage en ontzwaveling van koolwaterstoffen en 5 % voor de synthese van methanol en andere toepassingen wordt gebruikt; |
|
K. |
overwegende dat de kosten van hernieuwbare en koolstofarme waterstof momenteel 2,50 tot 5,50 EUR per kilo bedragen, terwijl de kosten van de waterstofproductie op basis van fossiele brandstoffen ongeveer 1,50 EUR per kilo bedragen; overwegende dat bij de huidige elektriciteitsmix de emissies van de productie van waterstof op basis van elektriciteit in de meeste lidstaten hoger zouden zijn dan die van de waterstofproductie op basis van fossiele brandstoffen; |
|
L. |
overwegende dat waterstof de opslag van grote hoeveelheden energie gedurende langere tijd mogelijk maakt en dat daarmee seizoensgebonden schommelingen in de vraag kunnen worden overbrugd; overwegende dat waterstof kan worden vervoerd door vrachtwagens, schepen of pijpleidingen, zodat hernieuwbare energie kan worden geproduceerd waar dat het meest efficiënt is en het vervoeren ervan over lange afstanden mogelijk is zonder het elektriciteitsnet te belasten; |
|
M. |
overwegende dat een groter aandeel aan hernieuwbare-energiebronnen nodig zal zijn om alle economische sectoren koolstofvrij te maken, hetgeen tot grotere volatiliteit van het elektriciteitsnet zou kunnen leiden, terwijl de vraag naar energieopslag enorm zal moeten worden verhoogd om de energievoorziening veilig te stellen; |
|
N. |
overwegende dat de staalproductie goed is voor circa 10 % van de wereldwijde directe en indirecte broeikasgasemissies en het zeevervoer voor circa 2,5 %, en overwegende dat de ontwikkeling van hernieuwbare waterstof zou kunnen helpen om de emissies in die sectoren terug te dringen; |
|
O. |
overwegende dat het vervoer goed is voor ongeveer 27 % van de totale broeikasgasemissies in de EU; overwegende dat waterstof meerdere toepassingen heeft in de industrie en in de elektriciteits- en bouwsector, en een groot potentieel biedt als alternatieve brandstof voor de vervoerssector, maar overwegende dat de op de markt geïntroduceerde waterstofmogelijkheden voor de verschillende vervoerswijzen nog steeds beperkt zijn; |
|
P. |
overwegende dat elektrische auto’s met accu’s het potentieel hebben om een aanzienlijk deel van de markt voor personenauto’s over te nemen; overwegende dat de sector zwaar vervoer moeilijk koolstofvrij te maken is aangezien de mogelijkheden voor directe elektrificatie beperkt zijn vanwege de lage kostenefficiëntie en om technische redenen; overwegende dat accu’s praktische problemen met zich meebrengen bij zware bedrijfsvoertuigen, treinen op niet-geëlektrificeerde spoorlijnen, vrachtschepen en vliegtuigen, en overwegende dat hierdoor mogelijkheden ontstaan voor andere energiedragers zoals waterstof, aangezien grote hoeveelheden daarvan aan boord van een voertuig of vaartuig kunnen worden opgeslagen, en het indien nodig snel kan worden bijgetankt en alleen water uitstoot; |
|
Q. |
overwegende dat een duurzame en concurrerende waterstofeconomie een kans is voor de EU om haar economie te versterken, met name na de economische recessie als gevolg van COVID-19, aangezien deze bedrijfstak tot 2030 maar liefst een miljoen directe kwalitatief hoogwaardige banen zou kunnen creëren en tot 2050 zelfs 5,4 miljoen, en overwegende dat dit een kans kan bieden voor regio’s die momenteel sterk afhankelijk zijn van traditionele energiebronnen en het risico lopen in armoede te vervallen zodra fossiele brandstoffen zijn uitgefaseerd; overwegende dat het potentieel voor het scheppen van banen op het gebied van hernieuwbare waterstof wordt geraamd op 10 300 banen per miljard EUR die wordt geïnvesteerd, eventueel aangevuld met banen in de sector elektriciteit uit hernieuwbare bronnen; |
|
R. |
overwegende dat voor de opbouw van een duurzame en concurrerende waterstofmarkt die op een tijdige en kostenefficiënte manier bijdraagt aan het bereiken van de EU-doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050 goed ontwikkelde transmissie- en distributie-infrastructuur nodig is om de waterstof op efficiënte wijze van productielocaties naar verbruikslocaties in de EU te transporteren; |
|
S. |
overwegende dat de ontwikkeling van waterstofsystemen door de lidstaten op verschillende manieren kan worden aangepakt, gezien de verschillen in de structuur van de bestaande gasinfrastructuur, de capaciteit van elk land om verschillende technologieën voor de productie van waterstof te ontwikkelen, het innovatiepotentieel en de variërende vraag naar waterstof door verschillende sectoren in elke lidstaat; |
|
T. |
overwegende dat bijna alle lidstaten plannen voor waterstof hebben opgenomen in hun nationale energie- en klimaatplannen en dat 26 lidstaten het waterstofinitiatief hebben ondertekend; |
|
U. |
overwegende dat het energiesysteem van de EU ecologisch duurzaam en economisch concurrerend moet zijn, en dat de nagestreefde technologische oplossingen moeten zijn gebaseerd op bewezen en degelijke schattingen die leiden tot levensvatbare verdienmodellen binnen een voorspelbare tijdspanne, zodat de kosten ervan het concurrentievermogen van bedrijven in de EU en de welvaart van burgers niet in gevaar brengen; |
|
V. |
overwegende dat rekening moet worden gehouden met aanzienlijke energieverliezen tijdens de productie, het vervoer, de opslag en de verwerking van waterstof; |
|
W. |
overwegende dat het huidige wettelijk kader voor aardgas jarenlang heeft gezorgd voor voorzieningszekerheid en betaalbaarheid van energie voor consumenten in de EU en daarom kan worden gebruikt als blauwdruk om de ontwikkeling van een toekomstige hernieuwbare-waterstofmarkt voor de hele EU te bevorderen; |
1.
benadrukt dat de technologische leiderspositie van EU op het gebied van schone waterstof (16) moet worden behouden en verder moet worden ontwikkeld door middel van een concurrerende en duurzame waterstofeconomie met een geïntegreerde waterstofmarkt; benadrukt dat er een EU-waterstofstrategie nodig is die de hele waterstofwaardeketen bestrijkt, met inbegrip van de vraag- en aanbodsectoren, en die wordt afgestemd op de nationale inspanningen om te waarborgen dat er toereikende aanvullende infrastructuur voor de opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen wordt aangelegd teneinde hernieuwbare waterstof te produceren en de kosten van hernieuwbare waterstof te verlagen; wijst met name op de toegevoegde waarde van de binnenlandse productie van hernieuwbare waterstof in de EU voor de ontwikkeling en het in de handel brengen van innovatieve elektrolysetechnologieën; benadrukt dat de waterstofeconomie compatibel moet zijn met de Overeenkomst van Parijs, de klimaat- en energiedoelstellingen van de EU voor 2030 en 2050, de circulaire economie, het actieplan voor kritieke grondstoffen en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN;
2.
is ingenomen met de waterstofstrategie voor een klimaatneutraal Europa als voorgesteld door de Commissie, waaronder de toekomstige herziening van de richtlijn hernieuwbare energie, en met het steeds grotere aantal strategieën en investeringsplannen voor waterstof in de lidstaten; onderstreept dat deze strategieën moeten worden afgestemd op de nationale energie- en klimaatplannen van de lidstaten, en verzoekt om de snelle en ambitieuze uitvoerlegging van die strategieën; is van mening dat de Commissie bij toekomstige wetgevingsvoorstellen rekening moet houden met deze strategieën; dringt er bij de Commissie op aan haar aanpak inzake waterstof af te stemmen op de nieuwe industriestrategie van de EU en deze te integreren in een samenhangend industriebeleid, rekening houdend met het feit dat de waterstofstrategie geen doel op zich is, maar moet worden gezien in de context van de algemene inspanningen van de EU om broeikasgasemissies terug te dringen en tegelijkertijd kwalitatief hoogwaardige banen op lange termijn te waarborgen en bij te dragen tot het concurrentievermogen van de industrie in de EU;
3.
onderstreept hoe belangrijk een veerkrachtig en klimaatneutraal energiesysteem is dat gebaseerd is op de beginselen energie-efficiëntie, kostenefficiëntie, betaalbaarheid en voorzieningszekerheid; benadrukt dat energiebehoud en het beginsel “energie-efficiëntie eerst” de boventoon moeten voeren, maar niet in de weg mogen staan van de ontwikkeling van innovatieve proef- en demonstratieprojecten; merkt op dat directe elektrificatie uit hernieuwbare bronnen kosten-, hulpbronnen- en energie-efficiënter is dan waterstof, maar merkt tevens op dat factoren als voorzieningszekerheid, technische haalbaarheid en energiesystemen in aanmerking moeten worden genomen als wordt bepaald hoe een sector koolstofvrij moet worden gemaakt; wijst in dit verband op het belang van het beginsel van technologieneutraliteit voor de verwezenlijking van een klimaatneutrale EU;
4.
is ervan overtuigd dat waterstof uit hernieuwbare bronnen cruciaal is voor de energietransitie van de EU, aangezien alleen hernieuwbare waterstof op duurzame wijze kan bijdragen aan het bereiken van klimaatneutraliteit op de lange termijn en afhankelijkheid van koolstof en gestrande activa kan voorkomen; merkt bezorgd op dat hernieuwbare waterstof nog niet concurrerend is; dringt er daarom bij de Commissie en de lidstaten op aan de waardeketen en marktintroductie van hernieuwbare waterstof te stimuleren, waarbij zij rekening moeten houden met het feit dat het verband tussen prijs en opbrengst geleidelijk zou verbeteren gezien de ontwikkeling van industriële methoden en waardeketens;
5.
onderkent de inspanningen die in “hydrogen valleys” in diverse regio’s in de EU worden geleverd voor de ontwikkeling van geïntegreerde, sectoroverstijgende waterstofwaardeketens; wijst op hun belangrijke rol bij het opstarten van de productie en toepassing van hernieuwbare waterstof met het oog op de ontwikkeling van een waterstofeconomie in de EU; dringt er bij de Commissie op aan voort te bouwen op deze initiatieven, de ontwikkeling ervan te ondersteunen en de betrokkenen te helpen om hun knowhow en investeringen te bundelen;
6.
wijst erop dat van waterstof afgeleide producten, zoals met hernieuwbare energie geproduceerde synthetische brandstoffen, een koolstofneutraal alternatief voor fossiele brandstoffen vormen en daarom, samen met andere emissiereducerende oplossingen zoals elektrificatie op basis van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, een aanzienlijke bijdrage kunnen leveren aan het koolstofvrij maken van een grote verscheidenheid aan sectoren; benadrukt dat een sectoroverstijgende toepassing van essentieel belang is om de prijs van deze energiedragers aanzienlijk te verlagen door middel van schaalvoordelen en te zorgen voor voldoende marktvolume;
Classificatie van en normen voor waterstof
|
7. |
is van mening dat een gemeenschappelijke wettelijke classificatie van de verschillende soorten waterstof van het grootste belang is; is verheugd over de door de Commissie voorgestelde classificatie, als eerste stap; wijst erop dat een snelle overeenstemming over een alomvattende, precieze en wetenschappelijk onderbouwde uniforme terminologie voor de hele EU nodig is met het oog op de aanpassing van nationale wettelijke definities en de vaststelling van een duidelijke classificatie teneinde rechtszekerheid te bieden; verzoekt de Commissie haar werkzaamheden met betrekking tot de vaststelling van deze terminologie snel af te ronden, in de context van alle relevante wetgeving; |
|
8. |
is van mening dat de classificatie van de verschillende vormen van waterstof moet worden bepaald aan de hand van een onafhankelijke, wetenschappelijk onderbouwde beoordeling, waarbij wordt afgeweken van de gebruikelijke benadering op basis van kleurstoffen; is van mening dat deze classificatie gebaseerd moet zijn op de broeikasgasemissies gedurende de gehele levenscyclus van het productie- en vervoersproces van waterstof, maar dat daarbij ook rekening moet worden gehouden met transparante en robuuste duurzaamheidscriteria in overeenstemming met de beginselen van de circulaire economie en op basis van gemiddelden en standaardwaarden per categorie, zoals de doelstellingen van duurzaam gebruik en de bescherming van hulpbronnen, de verwerking van afval en het toegenomen gebruik van grondstoffen en secundaire materialen, preventie en bestrijding van verontreiniging, en ten slotte de bescherming en het herstel van biodiversiteit en ecosystemen; |
|
9. |
merkt op dat er een discrepantie bestaat tussen de verschillende definities van schone waterstof die door verschillende actoren worden gebruikt, zoals de Commissie en de Europese alliantie voor schone waterstof, hetgeen verwarring schept en moet worden vermeden; beklemtoont in dat verband dat het onderscheid tussen hernieuwbare en koolstofarme waterstof volstrekt duidelijk moet zijn (17); merkt bovendien op dat het vermijden van het gebruik van twee benamingen voor dezelfde categorie waterstof, namelijk “hernieuwbaar” en “schoon”, zoals voorgesteld door de Commissie, voor verdere verduidelijking zou zorgen, en benadrukt in dit verband dat de term “hernieuwbare waterstof” de meest objectieve en wetenschappelijk onderbouwde optie is voor die categorie waterstof; |
|
10. |
onderstreept dat er dringend behoefte is aan EU- en internationale normen en certificering; merkt verder op dat garanties van oorsprong die zijn afgestemd op nationale registers moeten worden overwogen opdat hernieuwbare waterstof tijdig kan worden opgeschaald, consumenten bewust voor duurzame oplossingen kunnen kiezen en het risico op gestrande investeringen tot een minimum kan worden beperkt; |
|
11. |
benadrukt dat het standaardisatiesysteem moet worden gebaseerd op een holistische benadering en ook van toepassing moet zijn op ingevoerde waterstof; verzoekt de Commissie om een regelgevingskader in te voeren met robuuste en transparante duurzaamheidscriteria voor de certificering en tracering van waterstof in de EU, waarbij rekening wordt gehouden met de broeikasgasvoetafdruk ervan in de gehele waardeketen, met inbegrip van vervoer, om ook investeringen in toereikende aanvullende opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen op gang te brengen; verzoekt de Commissie tevens om zo vroeg mogelijk in 2021 te voorzien in een regelgevingskader voor waterstof dat zorgt voor standaardisering, certificering, garanties van oorsprong, etikettering en verhandelbaarheid in alle lidstaten, en ook gebruik te maken van de op stapel staande herziening van de EU-regeling voor de handel in emissierechten (ETS) om na te gaan welke veranderingen er nodig zijn om het volledige potentieel van waterstof te ontsluiten en zodoende bij te dragen aan de klimaatdoelstellingen van de EU, rekening houdend met het risico van koolstoflekkage; |
|
12. |
onderstreept dat de classificatie van verschillende soorten waterstof onder meer ten doel heeft de consument te informeren en niet bedoeld is om de expansie van waterstof in het algemeen een halt toe te roepen; merkt op dat het huidige systeem van garanties van oorsprong voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen tot nu toe niet heeft geleid tot toereikende investeringen in extra capaciteit; benadrukt dat er daarom verdere richtsnoeren moeten worden ontwikkeld over de voorwaarden en criteria om dubbeltelling van hernieuwbare capaciteit te voorkomen; |
|
13. |
is er sterk van overtuigd dat acceptatie door het publiek essentieel is voor de succesvolle totstandbrenging van een waterstofeconomie; benadrukt daarom het belang van betrokkenheid van het publiek en de belanghebbenden, van veiligheids- en technische EU-normen voor waterstof, en van hoogwaardige waterstofoplossingen die voldoen aan deze normen; wijst er voorts op dat de veiligheidsprotocollen in vraagsectoren voortdurend moeten worden geactualiseerd met betrekking tot het gebruik van waterstof; pleit er dan ook voor dat voorbeelden van beste praktijken en een cultuur van veilig gebruik van waterstof in de hele EU worden bevorderd; |
Opvoeren van de waterstofproductie
|
14. |
benadrukt dat, om ervoor te zorgen dat de interne waterstofmarkt goed en voorspelbaar functioneert, regelgevingsbelemmeringen moeten worden weggenomen en dat de Commissie snel een samenhangend, geïntegreerd en alomvattend regelgevingskader voor een waterstofmarkt moet voorstellen, dat moet worden afgestemd op andere relevante wetgeving en volledig in overeenstemming moet zijn met de beginselen van evenredigheid, subsidiariteit en betere regelgeving, met inbegrip van de kmo-test; wijst in dit verband op de behoefte aan een flexibele waterstofmarkt om het voor innovatieve voortrekkers mogelijk te maken de voordelen van waterstofproductie volledig te benutten en de kosten daarvan omlaag te brengen, daarbij rekening houdend met het feit dat de waterstofmarkt nog niet tot volledige wasdom is gekomen en moet worden opgeschaald; |
|
15. |
is van mening dat de opzet van de EU-gasmarkt en het pakket schone energie als basis en voorbeeld kunnen dienen voor de regulering van de waterstofmarkt; benadrukt dat de snelle en voorspelbare ontwikkeling van een functionerende waterstofproductie ook democratische planning door overheden vereist, waar producenten, werknemers en hun vakbonden, wetenschappers en non-gouvernementele organisaties (ngo’s) bij moeten worden betrokken; spoort de Commissie en de lidstaten daarnaast aan met specifieke oplossingen te komen om de waterstofproductie in minder goed verbonden of geïsoleerde regio’s, zoals eilanden, op te voeren en ervoor te zorgen dat de daarvoor benodigde infrastructuur wordt ontwikkeld, onder andere door bestaande infrastructuur een nieuwe bestemming te geven; |
|
16. |
verzoekt de Commissie de wettelijke vereisten die nodig zijn voor een duurzame waterstofeconomie in de EU op te nemen en te beoordelen in haar effectbeoordelingen met betrekking tot de herziening van de desbetreffende wetgeving, teneinde de verhoogde klimaatambitie van de EU te verwezenlijken en hernieuwbare waterstof economisch aantrekkelijker te maken; dringt er bij de Commissie op aan met name te bekijken of de richtlijn hernieuwbare energie, de energiebelastingrichtlijn (18) en de ETS-richtlijn moeten worden herzien om te zorgen voor een gelijk speelveld en een toekomstbestendig regelgevingskader voor waterstof; |
|
17. |
is ingenomen met de ambitieuze doelstellingen van de Commissie om de capaciteit van elektrolyse-installaties en hernieuwbare waterstofproductie te vergroten; verzoekt de Commissie een stappenplan te ontwikkelen voor de uitrol en schaalvergroting van elektrolyse-installaties en partnerschappen aan te gaan op EU-niveau om de kosteneffectiviteit van die installaties te garanderen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de bestaande administratieve obstakels weg te nemen en de uitbreiding van de waardeketen en de marktintroductie van hernieuwbare waterstof te stimuleren om deze technologisch rijp en concurrerend te maken door te voorzien in financiële stimulansen en specifieke financieringsregelingen, met inbegrip van innovatieve oplossingen, zoals feed-inpremies voor hernieuwbare waterstof die in het waterstofnet wordt ingevoerd, door de staatssteunregels te herzien en de energietarieven en -belastingstelsels grondig te herzien met het oog op de internalisering van externe kosten; benadrukt dat hernieuwbare waterstof vóór 2030 concurrerend kan worden, mits de nodige investeringen en een adequaat regelgevingskader voorhanden zijn en hernieuwbare energie concurrerend is; |
|
18. |
merkt op dat een duurzame waterstofeconomie het mogelijk moet maken de capaciteit op te voeren binnen een geïntegreerde energiemarkt van de EU; erkent dat er verschillende vormen van waterstof op de markt zullen zijn, zoals hernieuwbare en koolstofarme waterstof, en onderstreept de noodzaak van investeringen om de productie van hernieuwbare energie snel genoeg op te schalen teneinde de klimaat- en milieudoelstellingen van de EU voor 2030 en 2050 te halen, maar erkent ook dat koolstofarme waterstof op korte en middellange termijn een overbruggingstechnologie is; verzoekt de Commissie om te schatten hoeveel, in welke gevallen en gedurende welke periode koolstofarme waterstof nodig zal zijn voor decarbonisatiedoeleinden, totdat hernieuwbare waterstof deze rol volledig kan overnemen; verzoekt de Commissie en de lidstaten de economische en regelgevingsbelemmeringen te verminderen om een snelle marktintegratie van waterstof te bevorderen; wijst er voorts op dat niet-duurzame exploitatie van hulpbronnen, aanhoudende methaanemissies, koolstofafhankelijkheid en gestrande activa moeten worden vermeden; onderstreept dat het gebruik van waterstof moet bijdragen tot de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU en de snelle ontwikkeling en toepassing van hernieuwbare waterstof; |
|
19. |
benadrukt hoe belangrijk het is om het gebruik van fossiele waterstof zo snel mogelijk af te bouwen, waarbij de nadruk moet liggen op de schoonste technologieën wat betreft duurzaamheid en broeikasgasemissies; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan onmiddellijk een begin te maken met het zorgvuldig plannen van deze transitie, zodat de productie van fossiele waterstof snel, voorspelbaar en onomkeerbaar zal afnemen en wordt voorkomen dat de levensduur van op fossiele brandstoffen gebaseerde productiefaciliteiten wordt verlengd; merkt op dat een aantal op fossiele brandstoffen gebaseerde locaties voor de productie van waterstof zich in gebieden met een rechtvaardige transitie bevindt, en benadrukt dat doeltreffende steunmaatregelen gericht moeten zijn op het koolstofvrij maken van de bestaande waterstofproductie op basis van fossiele brandstoffen; hamert erop dat maatregelen die gericht zijn op de ontwikkeling van een Europese waterstofeconomie niet mogen leiden tot de sluiting van deze productielocaties, maar tot de modernisering en verdere ontwikkeling ervan, wat de regio’s ten goede komt doordat ze zorgen voor een lokaal geproduceerde duurzame energiedrager, de reductie van broeikasgasemissies bevorderen en bijdragen aan bijscholing en de verdere inzetbaarheid van de lokale arbeidskrachten; |
|
20. |
onderstreept de potentiële rol die milieuveilige koolstofafvang en -opslag en milieuveilig koolstofgebruik (CCS/U) kunnen spelen bij het verwezenlijken van de doelstellingen van de Europese Green Deal; is voorstander van een geïntegreerde beleidscontext ter stimulering van het gebruik van milieuveilige CCS/U-toepassingen die een nettoreductie van broeikasgasemissies opleveren, teneinde de zware industrie klimaatneutraal te maken wanneer er geen directe opties voor emissiereductie voorhanden zijn; verklaart echter nogmaals dat in de EU-strategie voor broeikasgasneutraliteit voorrang moet worden gegeven aan rechtstreekse emissiebeperkingen en maatregelen voor het behoud en de bevordering van natuurlijke putten en reservoirs in de EU; wijst in dit verband voorts op de noodzaak van onderzoek naar en de ontwikkeling van CCS-/U-technologieën; |
|
21. |
onderstreept dat een waterstofeconomie aanzienlijke extra hoeveelheden betaalbare hernieuwbare energie en de bijbehorende infrastructuur vereist voor de productie van hernieuwbare energie en het vervoer ervan naar waterstofproductielocaties en van de geproduceerde waterstof naar de eindgebruikers; verzoekt de Commissie en de lidstaten een begin te maken met de uitrol van voldoende aanvullende capaciteit voor hernieuwbare energie om te voorzien in het elektrificatieproces en de productie van hernieuwbare waterstof, onder meer door de vergunningsprocedures te vereenvoudigen, en grensoverschrijdende partnerschappen te ontwikkelen op basis van de mogelijkheden van verschillende regio’s om hernieuwbare energie en hernieuwbare waterstof te produceren; |
|
22. |
is van mening dat de uitrol van passende capaciteit van hernieuwbare energie die in verhouding staat tot de behoefte aan hernieuwbare waterstof kan helpen om een conflict tussen de vereiste capaciteit voor elektrificatie, voor elektrolyse-installaties of voor andere doeleinden te vermijden; is in dat verband ingenomen met de plannen van de Commissie om het streefcijfer van de EU voor hernieuwbare energie voor 2030 te verhogen, evenals met de voorgestelde strategie voor hernieuwbare offshore-energie; |
|
23. |
dringt aan op de herziening van de energiebelastingrichtlijn; verzoekt de lidstaten te overwegen de belastingen en heffingen op hernieuwbare energie in de hele EU zo nodig te verlagen, dubbele heffing van belastingen en heffingen op elektriciteit uit waterstoffaciliteiten, die een belemmering vormen voor de verdere uitrol van waterstof, weg te nemen, de financiële stimulansen voor de productie van hernieuwbare energie te vergroten, en tegelijkertijd verder te werken aan de geleidelijke afschaffing van subsidies voor fossiele brandstoffen, evenals belasting- en heffingsvrijstellingen; |
|
24. |
onderstreept dat hernieuwbare waterstof kan worden geproduceerd uit verschillende hernieuwbare energiebronnen, zoals wind-, zonne- en waterkrachtenergie (met inbegrip van pompaccumulatie); benadrukt het potentieel van brownfieldterreinen om ruimte te bieden voor de productie van hernieuwbare energie; nodigt de Commissie uit om in het licht van de onlangs gepubliceerde strategie inzake hernieuwbare offshore-energie te beoordelen in hoeverre hernieuwbare offshore-energiebronnen de weg kunnen banen voor een bredere ontwikkeling en toepassing van hernieuwbare waterstof; |
|
25. |
benadrukt het potentieel om bepaalde bestaande industrieterreinen om te zetten in locaties voor de productie van hernieuwbare waterstof; onderstreept de noodzaak om de herbestemming van dergelijke industrieterreinen in het openbaar met de werknemers en hun vakbonden te plannen, met inbegrip van de mogelijkheid, ook voor werknemers, om buiten gebruik gestelde locaties gezamenlijk op een wettige en ordelijke manier te heropenen, bijvoorbeeld met het oog op de productie van waterstof; |
|
26. |
merkt op dat de transitie naar een klimaatneutraal energiesysteem zorgvuldig moet worden gepland, rekening houdend met de huidige uitgangspunten en infrastructuur, die van lidstaat tot lidstaat kunnen verschillen; benadrukt dat de lidstaten flexibel moeten zijn bij het ontwikkelen van steunmaatregelen, met inbegrip van staatssteunmaatregelen, voor de ontwikkeling van hun nationale waterstofeconomie; verzoekt de Commissie in dit verband meer informatie te verstrekken over geplande differentiatie en de flexibiliteit van de steunmaatregelen; |
|
27. |
wijst met klem op de grote hoeveelheden natuurlijke hulpbronnen, zoals water, die nodig zijn voor de productie van waterstof en de problemen die dit kan veroorzaken voor regio’s in de EU die kampen met een tekort aan water; benadrukt hoe belangrijk het is om hulpbronnen efficiënter te gebruiken, door de impact op de regionale watervoorziening tot een minimum te beperken, hulpbronnen en het landgebruik bij de productie van waterstof zorgvuldig te beheren, en verontreiniging van water, lucht of bodem, ontbossing of verlies van biodiversiteit als gevolg van de waterstofgerelateerde productieketen te voorkomen; |
Betrokkenheid van burgers
|
28. |
onderstreept dat de betrokkenheid van burgers een belangrijke rol zal spelen bij de uitvoering van een eerlijke, succesvolle, participatieve en inclusieve energietransitie; benadrukt dan ook dat het belangrijk is om alle actoren te betrekken bij de kosten en baten van een geïntegreerd systeem; |
|
29. |
onderstreept dat hernieuwbare-energiegemeenschappen kunnen worden betrokken bij de productie van waterstof; herinnert aan de verplichting om een faciliterend kader te scheppen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/944 (19) en vraagt dat zij dezelfde voordelen genieten als andere actoren; |
|
30. |
benadrukt dat voor een goed functionerende EU-waterstofmarkt mensen met gespecialiseerde vaardigheden nodig zijn, met name op het gebied van veiligheid; onderstreept de noodzaak van een krachtig openbaar en gratis beroepsopleidingsstelsel; vraagt de Commissie om een actieplan vast te stellen dat gericht is op het aansturen van de lidstaten bij de ontwikkeling en instandhouding van speciale opleidingsprogramma’s voor werknemers, ingenieurs en technici, alsook het algemene publiek, en op het creëren van multidisciplinaire lesprogramma’s voor economen, wetenschappers en studenten; benadrukt dat gelijke kansen in de waterstofsector meer moeten worden bevorderd en roept op tot de lancering van een op vrouwen gericht EU-initiatief dat gericht is op werkgelegenheid, opleiding en ontwikkeling voor vrouwen, om belemmeringen te identificeren en weg te nemen en om netwerken en modellen op te stellen; |
|
31. |
betreurt het feit dat strategieën voor opleiding, bijscholing en omscholing, en een rechtvaardige transitie naar een beroepsbevolking die met waterstof kan werken, tot dusver geen rol hebben gespeeld in de waterstofstrategie van de EU; benadrukt dat het belangrijk is het potentieel van werknemers met technische vaardigheden die in bestaande industrieën werkzaam zijn, in stand te houden en te benutten, en herinnert aan het recht van werknemers op opleiding en bijscholing tijdens werkuren met gegarandeerde lonen; |
|
32. |
verzoekt de Commissie gegevens te presenteren over de mogelijke effecten, kansen en uitdagingen die gepaard gaan met de transformatie van de industrie en van de vervoer- en energiesector wat betreft het opschalen van waterstof; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband samen met de industrie en de vakbonden strategieën voor sectorale transformatie te ontwikkelen; stelt de introductie voor van een EU-partnerschap inzake vaardigheden op het gebied van waterstof op grond van het pact voor vaardigheden; |
Waterstofinfrastructuur
|
33. |
benadrukt dat er dringend infrastructuur voor waterstofproductie, -opslag en -transport moet worden ontwikkeld om adequate capaciteitsopbouw te stimuleren en om vraag en aanbod parallel te kunnen ontwikkelen; benadrukt tevens het belang om waterstofnetwerken te ontwikkelen met niet-discriminerende toegang; neemt nota van de synergiegerelateerde voordelen van het combineren van waterstofproductie en -infrastructuur met andere aspecten van flexibele multi-energiesystemen, zoals terugwinning van elektrolyse voor stadsverwarmingsnetten; is verheugd over het voorstel van de Commissie om de TEN-E-verordening te wijzigen; waardeert het dat waterstof als specifieke energie-infrastructuurcategorie is opgenomen en merkt op dat waterstofinfrastructuur nieuw aangelegd kan zijn of omgebouwde aardgasinfrastructuur kan betreffen, of een combinatie van beide; neemt voorts kennis van het onlangs voorgestelde governancesysteem voor de planning van infrastructuur waarbij waterstofexploitanten betrokken zijn; |
|
34. |
merkt op dat, naast de focus op industriële clusters in de eerste fase, de planning, regulering en ontwikkeling van infrastructuur voor waterstofvervoer over langere afstanden en voor opslag, alsmede adequate financiële steun voor die infrastructuur, reeds moeten worden uitgevoerd om de uitrol van waterstof in vele sectoren veilig te stellen; is in dit verband verheugd over de toekomstige opname van waterstofinfrastructuur in EU-plannen, zoals de tienjarige netwerkontwikkelingsplannen; |
|
35. |
benadrukt het belang van transparante, inclusieve en wetenschappelijk gefundeerde toekomstige infrastructuur en geïntegreerde netwerkplanning met richtsnoeren van overheidsinstanties zoals het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) en de deelname van belanghebbenden en wetenschappelijke organen; stelt in dit verband voor om kosten-batenberekeningen te maken voor de locatie van de infrastructuur voor de productie, het vervoer en de opslag van hernieuwbare waterstof en te onderzoeken of er nieuwe infrastructuur moeten worden gebouwd, teneinde gestrande activa te voorkomen, een positieve invloed te hebben op de bestaansmiddelen en ecosystemen, en de kosten voor consumenten tot een minimum te beperken, met inachtneming van hun specifieke behoeften; wijst op de financiële voordelen van het plaatsen van waterstofproductiefaciliteiten in de nabijheid van productielocaties voor hernieuwbare energie of op dezelfde locatie als verbruiksinstallaties, met name voor kleinschalige consumenten en industriële clusters, en het verbinden van verschillende vraagsectoren; wijst ook op het belang van grensoverschrijdende samenwerking tussen regio’s en lidstaten om projecten te ondersteunen die de voorzieningszekerheid zouden verbeteren door een EU-waterstofbackbone op te bouwen, die moet zorgen voor interconnectie en interoperabiliteit tussen de lidstaten; |
|
36. |
moedigt de Commissie en de lidstaten aan een wetenschappelijk onderbouwde beoordeling te maken van de mogelijkheid om bestaande gaspijpleidingen te herbestemmen voor het vervoer van zuivere waterstof en de ondergrondse opslag van waterstof, rekening houdend met diverse factoren, zoals een kosten-batenanalyse vanuit zowel technisch-economisch als regelgevingsperspectief, algemene systeemintegratie en kostenefficiëntie op lange termijn; merkt op dat het herbestemmen van op de juiste locatie gelegen gasinfrastructuur die reeds bestaat of in ontwikkeling is, de kostenefficiëntie kan maximaliseren, de kosten van land- en hulpbronnengebruik en investeringskosten zo klein mogelijk kan houden en de sociale gevolgen tot een minimum kan beperken; onderstreept dat de herbestemming van gasinfrastructuur relevant kan zijn voor het gebruik van waterstof in de prioritaire sectoren van emissie-intensieve industrieën, met inbegrip van verbindingen tussen industrieterreinen en multimodale vervoercentra, rekening houdend met de noodzaak om waterstof met de meest efficiënte middelen te vervoeren; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat eventuele toekomstige gasinfrastructuur compatibel is met zuivere waterstof; verzoekt de Commissie na te gaan waar momenteel waterstofbijmenging wordt gebruikt en een wetenschappelijke beoordeling te maken van haar vraag naar oplossingen die voorzien in aantoonbare behoeften aan industriële waterstof, alsook van de voor- en nadelen ervan, teneinde de infrastructuurbehoeften in kaart te brengen en gestrande activa te vermijden; |
|
37. |
onderstreept de noodzaak van regulering van de waterstofinfrastructuur, met name wat betreft de exploitatie en aansluiting ervan op het energienetwerk, en de noodzaak om ontvlechting in acht te nemen als leidend beginsel voor het ontwerp van waterstofmarkten, rekening houdend met het feit dat de waterstofmarkt nog moet worden ontwikkeld; benadrukt dat ontvlechting een sleutelrol speelt om ervoor te zorgen dat innovatieve, nieuwe producten op de meest kostenefficiënte manier op de energiemarkt worden aangeboden; merkt op dat elke afwijking van dit regelgevend beginsel op de middellange termijn voor de eindverbruiker onnodig hoge kosten met zich mee zou brengen; roept de Commissie en de lidstaten op heldere richtsnoeren vast te stellen inzake het eigenaarschap van een potentieel waterstofnet voor nieuwe en herbestemde pijpleidingen, teneinde te zorgen voor planningszekerheid; |
|
38. |
benadrukt de strategisch essentiële rol van multimodale zee- en binnenhavens als innovatiepools en -hubs voor de invoer, productie, opslag, levering en het gebruik van waterstof; onderstreept dat er behoefte is aan ruimte voor en investeringen in haveninfrastructuur om het gebruik van nieuwe emissievrije en emissiearme technologieën aan nationale kusten en in havens te bevorderen, en om een industriële waardeketen voor waterstof tot stand te brengen langs multimodale vervoercorridors; |
Vraag naar waterstof
|
39. |
erkent dat het zwaartepunt van de vraag naar waterstof aanvankelijk vooral moet liggen bij sectoren waarin het gebruik van waterstof bijna concurrerend is of die momenteel niet met andere technologische oplossingen kunnen worden gedecarboniseerd; is het eens met de Commissie dat de voornaamste leidende markten voor de vraag naar waterstof de industrie, het lucht- en zeevervoer en het zware vrachtvervoer zijn; is van mening dat voor deze sectoren routekaarten voor de ontwikkeling van de vraag, investeringen en onderzoeksbehoeften op EU-niveau moeten worden opgesteld op basis van onafhankelijke wetenschappelijke studies en in samenwerking met de sociale partners, rekening houdend met de individuele omstandigheden van de lidstaten en regionale verschillen met betrekking tot de uitrol van waterstof, technologische paraatheid en infrastructuur; |
|
40. |
verwelkomt het feit dat de Commissie verschillende opties overweegt voor stimuleringsmaatregelen aan de vraagzijde; is het met de Commissie eens dat vraaggericht beleid en duidelijke stimulansen voor de toepassing en het gebruik van waterstof in eindverbruikssectoren om de vraag naar waterstof op gang te brengen — zoals quota voor het gebruik van hernieuwbare waterstof in een beperkt aantal specifieke sectoren, garanties van de Europese Investeringsbank om het initiële risico van mede-investeringen te verminderen totdat zij kostenconcurrerend zijn en financiële instrumenten, waaronder “carbon contracts for difference” (CCfD) voor projecten waarvoor hernieuwbare of koolstofarme waterstof wordt gebruikt — kunnen worden overwogen voor een overgangsperiode om het koolstofvrij maken van waterstof te bevorderen in gevallen waarin dat van vitaal belang is om eindgebruikers te behouden; merkt op dat ervoor moet worden gezorgd dat de compensatie evenredig blijft en dat dubbele subsidies voor zowel productie als gebruik, het ontstaan van kunstmatige behoeften en onnodige marktverstoringen worden vermeden; verzoekt om de snelle ontwikkeling van een proefproject voor CCfD, in het bijzonder voor schoon staal; benadrukt dat overheidsopdrachten voor duurzame oplossingen, zoals groen staal voor de bouw of renovatie, ook kunnen bijdragen tot een tastbare en voorspelbare vraag; benadrukt dat vraaggerichte beleidsmaatregelen consistent moeten zijn met overige beleidsmaatregelen en moeten worden onderworpen aan een grondige effectbeoordeling om schadelijke effecten te vermijden voor energie-intensieve sectoren die te maken hebben met internationale concurrentie; |
|
41. |
merkt op dat er in sommige van de huidige regelgevingskaders belemmeringen zijn voor het gebruik van waterstof; moedigt de Commissie en de lidstaten aan deze regelgevingskaders aan te passen om de vraag naar waterstof te stimuleren en negatieve prikkels zoals rechtsonzekerheid weg te nemen; |
|
42. |
spoort de Commissie aan leidende markten op het gebied van hernieuwbare waterstoftechnologieën en het gebruik ervan voor klimaatneutrale doeleinden, met name staal, cement en de chemische industrie, te bevorderen als onderdeel van het actualiseren en uitvoeren van de nieuwe industriestrategie voor Europa; verzoekt de Commissie na te gaan of staal dat met hernieuwbare waterstof is geproduceerd, kan worden erkend als een positieve bijdrage aan de verwezenlijking van de voor het gehele wagenpark geldende CO2-emissiereductiedoelstellingen; dringt er verder bij de Commissie op aan snel een EU-strategie voor schoon staal te presenteren, waarin de nodige aandacht moet worden gegeven aan het gebruik van hernieuwbare waterstof; |
|
43. |
herinnert eraan dat de vervoersector verantwoordelijk is voor een kwart van de CO2-uitstoot in de EU en de enige sector is waarvan de uitstoot niet is verminderd ten opzichte van het basisniveau van 1990; onderstreept het potentieel van waterstof als een van de instrumenten die worden ingezet om de CO2-uitstoot van de vervoersector te verminderen, met name in gevallen waarin volledige elektrificatie lastiger of nog niet mogelijk is; benadrukt dat de uitrol van tankinfrastructuur noodzakelijk is om het gebruik van waterstof in de vervoersector te stimuleren; onderstreept in dit verband het belang van een herziening van de TEN-T-verordening (verordening over het trans-Europees vervoersnetwerk) (20) en de richtlijn inzake infrastructuur voor alternatieve brandstoffen om de beschikbaarheid van openbaar toegankelijke waterstoftankstations in de hele EU te waarborgen door concrete doelstellingen op te nemen om waterstofinfrastructuur in vervoersystemen te integreren; is ingenomen met het voornemen van de Commissie om de ontwikkeling van infrastructuur voor het tanken van waterstof op te nemen in de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit en om de richtlijn inzake infrastructuur voor alternatieve brandstoffen te herzien; onderstreept voorts de noodzaak om synergieën tot stand te brengen tussen TEN-T, TEN-E en strategieën voor alternatieve brandstoffen, wat moet leiden tot een gefaseerde uitrol van waterstoftankstations, in combinatie met essentiële technische voorschriften en geharmoniseerde normen op basis van een risicobeoordeling; |
|
44. |
onderstreept dat waterstof een goede kandidaat is om fossiele brandstoffen te vervangen en de uitstoot van broeikasgassen voor bepaalde soorten vervoer te verminderen; benadrukt dat het gebruik van zuivere waterstof, of waterstof in de vorm van synthetische brandstof of biokerosine een belangrijke factor is bij de vervanging van fossiele kerosine in de luchtvaart; onderstreept dat waterstof in beperkte mate al wordt gebruikt in de vervoersector, met name in het wegvervoer, het openbaar vervoer en specifieke segmenten van de spoorwegsector, vooral in gevallen waarin elektrificatie van spoorlijnen nog niet economisch haalbaar is; benadrukt dat strengere wetgeving nodig is om het gebruik van emissievrije brandstoffen en andere schone technologieën, met inbegrip van hernieuwbare waterstof, te stimuleren en, zodra deze volledig beschikbaar zijn, mogelijk te beginnen met het gebruik ervan in zware bedrijfsvoertuigen en in het lucht- en zeevervoer; |
|
45. |
verzoekt de Commissie meer onderzoek en investeringen te doen in het kader van de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit en te beoordelen of de richtlijn hernieuwbare energie moet worden herzien om te zorgen voor een gelijk speelveld voor alle hernieuwbare energieoplossingen in het vervoer; |
Onderzoek, ontwikkeling, innovatie en financiering
|
46. |
benadrukt het belang van onderzoek, ontwikkeling en innovatie in de gehele waardeketen en van de uitvoering van demonstratieprojecten op industriële schaal, met inbegrip van proefprojecten, en van de marktintroductie daarvan, voor het concurrerend en betaalbaar maken van hernieuwbare waterstof en voor de voltooiing van de integratie van het energiesysteem, waarbij een geografisch evenwicht wordt gewaarborgd, met bijzondere aandacht voor koolstofintensieve regio’s; roept de Commissie op de onderzoeks- en innovatie-inspanningen te bevorderen met betrekking tot de uitvoering van grootschalige projecten met een grote impact, teneinde de technologieoverdracht binnen de gehele waterstofwaardeketen veilig te stellen; is in dit verband ingenomen met de lancering van mobiliteitslaboratoria in steden van de EU om experimenten met duurzaam openbaar vervoer op basis van alternatieve brandstoffen te bevorderen, en pleit ervoor waterstof in aanmerking te nemen als een van de brandstoffen om die experimenten mee uit te voeren; |
|
47. |
onderstreept dat aanzienlijke bedragen moeten worden geïnvesteerd om de productiecapaciteit van hernieuwbare waterstof te ontwikkelen en te vergroten en concurrerend te maken, en waterstofoplossingen te bevorderen, die zich vaak nog in de beginfase van hun ontwikkeling bevinden, hetgeen ook zou vereisen dat de risico’s voor investeringen in hernieuwbare waterstof worden verlaagd, bijvoorbeeld via CfD (“contracts for difference”); benadrukt dat EU-programma’s en financieringsinstrumenten zoals de faciliteit voor herstel en veerkracht, Horizon Europa, de Connecting Europe Facility, InvestEU, met inbegrip van het nieuwe strategische investeringsvenster van de EU, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het ETS-innovatiefonds een belangrijke rol moeten spelen bij het bevorderen van de coherente ontwikkeling van een waterstofeconomie in de hele EU; wijst in dit verband op de belangrijke rol die lokale en regionale publiek-private partnerschappen spelen bij het stimuleren van de ontwikkeling en de toepassing van waterstof; |
|
48. |
onderstreept dat het belangrijk is om te zorgen voor synergieën tussen alle beschikbare investeringsfondsen, programma’s en financiële instrumenten om te waarborgen dat de particuliere en overheidssector samenwerken met het oog op investeringen binnen een breed scala aan projecten; neemt met bezorgdheid kennis van de daling van de investeringen in onderzoek en innovatie op het gebied van schone energietechnologieën, zoals blijkt uit het verslag van 2020 over de stand van de energie-unie; |
|
49. |
verzoekt de Commissie een gecoördineerde investeringsstrategie voor hernieuwbare energie en waterstof te ontwikkelen die is afgestemd op de nationale onderzoeks- en innovatiestrategieën, rekening houdend met de verschillende uitgangsposities van de lidstaten; |
|
50. |
verzoekt de Commissie in deze strategie de nadruk te leggen op de belangrijke rol van kmo’s; benadrukt dat er regelgevingswaarborgen in moeten worden opgenomen en dat de toegang tot financiering en stimulansen voor innovatie, zoals starterscentra en gezamenlijke onderzoeksprojecten, gegarandeerd moet worden, zodat start-ups en kmo’s een plaats kunnen vinden in de waterstofindustrie; roept de Commissie op te zorgen voor gelijke markttoegang voor dergelijke ondernemingen en hun toetreding tot de markt te vergemakkelijken, alsook hun deelname te stimuleren, bijvoorbeeld door ze proactief aan te wijzen voor rondetafelgesprekken en te betrekken bij openbare raadplegingen; verzoekt de Commissie een raming te maken van de behoeften van kmo’s en de kosten van het koolstofvrij maken van hun productieprocessen en energievoorziening door middel van waterstof, en hun vorderingen te monitoren aan de hand van een passende reeks kernprestatie-indicatoren teneinde bij te dragen aan empirisch onderbouwde beleidsvorming; |
|
51. |
benadrukt dat de EU vooroploopt in de productie van elektrolyse-installaties en dit concurrentievoordeel moet vasthouden en bevorderen; is van mening dat de onderzoeks- en ontwikkelingsinspanningen van de EU gericht moeten zijn op een breed scala aan potentiële nieuwe hernieuwbare waterstofbronnen en -technologieën, zoals waterstof uit fotosynthese, algen of elektrolyse-installaties met zeewater, om het niveau van de technologische paraatheid te verhogen; |
|
52. |
verwelkomt de Europese alliantie voor schone waterstof (de alliantie), andere initiatieven en verenigingen op het gebied van hernieuwbare waterstof, het Europees waterstofforum en de belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang (IPCEI’s) als belangrijke middelen om investeringen in schone waterstof te bevorderen; moedigt de lidstaten, de Commissie en de marktdeelnemers aan om het potentieel van IPCEI’s snel te ontsluiten en projecten te ondersteunen die relevant zijn voor de waterstofeconomie van de EU; dringt aan op een pragmatische aanpak om de goedkeuring van deze projecten te vergemakkelijken; verwelkomt het plan van de Commissie om de richtsnoeren voor staatssteun inzake milieubescherming en energie te herzien teneinde de productie van waterstof en de snelle integratie ervan op de markt te vergemakkelijken; |
|
53. |
moedigt de alliantie aan om in samenwerking met de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof (Gemeenschappelijke Onderneming FCH) met een investeringsagenda en een projectenpijplijn te komen die ervoor kunnen zorgen dat de waterstofdoelstellingen zo snel mogelijk worden verwezenlijkt; onderstreept dat de alliantie zich moet richten op de ontwikkeling van hernieuwbare waterstof en zich duidelijk moet inzetten voor de verwezenlijking van de EU-klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050; benadrukt dat de alliantie ook moet zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van alle relevante EU-belanghebbenden, waaronder producenten van hernieuwbare energie, wetenschappers, onafhankelijke deskundigen, denktanks, milieu-ngo’s en sociale partners; benadrukt dat de transparantie en exclusiviteit van de besluitvormingsprocedure van de alliantie moeten worden verbeterd, dat dit proces door de Commissie moet worden geleid en moet worden ondersteund door een onafhankelijk orgaan van wetenschappelijke deskundigen, en erop gericht moet zijn de overgangstrajecten vast te stellen en sturing te bieden voor de behoefte aan waterstof; neemt nota van de huidige vertragingen in de uitvoering van de werkzaamheden van de alliantie en roept de Commissie op de procedure te versnellen; |
|
54. |
is ingenomen met de vernieuwing van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH in het kader van Horizon Europa; benadrukt het belang van haar werkzaamheden en verzoekt de Commissie haar te gebruiken als kenniscentrum voor waterstof en haar te voorzien van voldoende financiële middelen om haar aandeel te leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal; benadrukt dat zij onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten in de gehele waardeketen moet bevorderen om te zorgen voor een kostenefficiënt gebruik van de financiering voor waterstof en voor betere coördinatie; onderstreept dat zij synergieën tot stand moet brengen met de gemeenschappelijke ondernemingen in de vervoersector om een passende integratie tussen waterstoftechnologie en vervoersinfrastructuur en -diensten te bevorderen; verzoekt de Commissie gebruik te maken van de ervaring die is opgedaan met de Gemeenschappelijke Onderneming FCH en verder onderzoek naar brandstofcel- en waterstofenergietechnologieën te stimuleren; |
|
55. |
verzoekt de Commissie overeenkomstig de prioriteiten van Horizon Europa de mogelijke opneming van de toepassing van waterstof in de algemene doelstellingen van het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (Prima) te beoordelen, met als doel de onderzoeks- en innovatiecapaciteiten te versterken en kennis en gemeenschappelijke innovatieve oplossingen te ontwikkelen in het Middellandse Zeegebied; |
Internationale samenwerking op het gebied van waterstof
|
56. |
benadrukt dat de leidende rol van de EU bij de productie van technologieën voor hernieuwbare waterstof de kans biedt om het industriële leiderschap en de innovatie van de EU op mondiaal niveau te bevorderen en tegelijkertijd de rol van de EU als mondiale klimaatleider te versterken; onderstreept dat prioriteit moet worden gegeven aan de totstandbrenging van een bevoorradingsketen voor waterstof in de EU, teneinde pioniersvoordelen, het concurrentievermogen van de industrie en de zekerheid van de energievoorziening te bevorderen; onderstreept in dit verband de doelstelling om de binnenlandse waterstofproductie te verhogen, maar erkent dat de lidstaten ook, in overeenstemming met hun behoeften, de mogelijkheid kunnen onderzoeken om energie, waterstof en waterstofvoorproducten uit naburige regio’s en derde landen in te voeren, teneinde te voorzien in de stijgende binnenlandse vraag naar waterstof; |
|
57. |
roept de Commissie en de lidstaten daarom op een open en constructieve dialoog aan te gaan om wederzijds voordelige samenwerking en partnerschappen met naburige regio’s, zoals Noord-Afrika, het Midden-Oosten en de landen van het Oostelijk Partnerschap, tot stand te brengen, teneinde de strategische belangen van de EU en de energiezekerheid van zowel de EU als haar partners te waarborgen; benadrukt dat deze samenwerking dankzij kennisoverdracht ook ten goede zou komen aan het creëren van markten voor schone en nieuwe technologie, en de transitie naar duurzame energie en de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN kracht zou bijzetten; benadrukt dat de verplaatsing van milieueffecten, met inbegrip van broeikasgasemissies, en elke vertraging bij het koolstofvrij maken van het elektriciteitsnet in derde landen moeten worden vermeden; |
|
58. |
benadrukt dat de internationale samenwerking op het gebied van waterstof met derde landen, met name met het VK, de Europese Economische Ruimte, de Energiegemeenschap en de VS, die tot stand is gekomen op basis van wederzijds erkende regels en beginselen zoals toegang van derden, ontvlechting van eigendom, transparantie en niet-discriminerende tarieven, verder moet worden ontwikkeld om de interne markt en de energiezekerheid te versterken; benadrukt dat samenwerking moet worden vermeden met landen buiten de EU die onderworpen zijn aan beperkende EU-maatregelen, zoals economische sancties, en landen die de naleving van veiligheids- en milieunormen en transparantievereisten niet garanderen, of waar deze samenwerking de veiligheid van de EU en de lidstaten zou ondermijnen; |
|
59. |
benadrukt dat de EU haar waterstofnormen en duurzaamheidscriteria internationaal moet bevorderen; verzoekt in dit verband internationale normen te ontwikkelen en gemeenschappelijke definities en methoden te formuleren voor het omschrijven van de algehele uitstoot van elke eenheid geproduceerde waterstof alsook internationale duurzaamheidscriteria als voorwaarde voor de invoer van waterstof en waterstofvoorproducten; benadrukt dat, teneinde koolstoflekken te vermijden, alle invoer van waterstof op dezelfde wijze moet worden gecertificeerd als in de EU geproduceerde waterstof, met inbegrip van productie en vervoer, en in overeenstemming moet zijn met het toekomstige mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens van de Europese Unie; verzoekt de Commissie en de lidstaten tevens te investeren in de noodzakelijke infrastructuur en de transformatie van bestaande infrastructuur in havens en in grensoverschrijdende verbindingen voor de invoer van hernieuwbare waterstof; moedigt de Commissie aan de rol van de euro als referentievaluta in de internationale handel in waterstof te bevorderen; |
|
60. |
is van mening dat waterstof een onderdeel moet worden van de internationale samenwerking van de EU, onder meer in het kader van de werkzaamheden van het Internationaal Agentschap voor hernieuwbare energie (IRENA), onderzoekssamenwerking, klimaat- en energiediplomatie en het Europees nabuurschapsbeleid; |
De rol van waterstof in een geïntegreerd energiesysteem
|
61. |
onderstreept dat een geïntegreerd energiesysteem nodig is om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bewerkstelligen en de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken; is in dit opzicht verheugd dat waterstof is opgenomen in de strategie van de Commissie voor de integratie van het energiesysteem; is van mening dat de integratie van energiesectoren en -dragers en de coherente planning van de elektriciteits-, warmte-, gas- en waterstofnetwerken gunstig zijn voor duurzaamheid, de energietransitie en een goed functionerende waterstof- en energiemarkt; is van mening dat er meer nadruk moet worden gelegd op innovatieve projecten die de productie en terugwinning van elektriciteit, waterstof en warmte combineren; |
|
62. |
merkt op dat de ontwikkeling van de waterstofeconomie kan bijdragen tot een vermindering van de onevenwichtigheden in het energiesysteem als geheel; herhaalt dat waterstof een sleutelrol kan spelen op het gebied van energieopslag om schommelingen in de vraag naar en het aanbod van hernieuwbare energie te compenseren; benadrukt daarom dat de ontwikkeling van infrastructuur voor waterstofvervoer en -opslag moet worden gepland, vooruitlopend op de noodzaak om energieproductiefaciliteiten te ontwikkelen om de technische en economische optimalisering te waarborgen; |
|
63. |
wijst erop dat er behoefte is aan een ambitieuze en tijdige strategie voor de opslag van energie met behulp van waterstof in het kader van innovatieve industriële en mobiliteitsoplossingen; merkt echter op dat het gebruik van waterstof voor energieopslag nog niet concurrerend is vanwege de hoge productiekosten en dat de energieverliezen in verband met energieopslag door middel van waterstof momenteel worden geraamd op ongeveer 60 % in een zogeheten retourgang; benadrukt nogmaals de noodzaak om de productiekosten van hernieuwbare waterstof te drukken en een gelijk speelveld te bevorderen ten behoeve van de flexibiliteit en het in evenwicht brengen van oplossingen binnen het energiesysteem; moedigt de Commissie daarom aan opties en capaciteiten voor waterstofopslag te analyseren; merkt op dat de opslag van waterstof onderhevig kan zijn aan tegenstrijdige regelgeving, namelijk die voor de opslag van gas en elektriciteit, en wijst daarom op de noodzaak om ook dit aspect te verduidelijken in de desbetreffende wetgeving; |
o
o o
|
64. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan alle EU-instellingen en de lidstaten. |
(1) PB C 324 van 1.10.2020, blz. 41.
(2) PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82.
(3) PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1.
(4) PB L 307 van 28.10.2014, blz. 1.
(5) PB L 169 van 7.6.2014, blz. 108.
(6) PB L 115 van 25.4.2013, blz. 39.
(7) PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129.
(8) PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.
(9) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0198.
(10) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0199.
(11) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005.
(12) Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0078.
(13) PB C 23 van 21.1.2021, blz. 116.
(14) PB C 345 van 16.10.2020, blz. 80.
(15) PB C 463 van 21.12.2018, blz. 10.
(16) Volgens de Commissie wordt onder “schone waterstof” waterstof verstaan die wordt geproduceerd door de elektrolyse van water met elektriciteit uit hernieuwbare bronnen. Hernieuwbare waterstof kan ook worden geproduceerd door de reforming van biogas of biochemische omzetting van hernieuwbare biomassa, mits het procedé voldoet aan de duurzaamheidseisen.
(17) Volgens de Commissie omvat “koolstofarme waterstof” fossiele waterstof met koolstofafvang en waterstof op basis van elektriciteit, met een significante vermindering van de broeikasgasemissies in de gehele levenscyclus vergeleken bij waterstof die met de bestaande methoden wordt geproduceerd.
(18) Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51).
(19) Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).
(20) Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/70 |
P9_TA(2021)0242
De bescherming van de mensenrechten en het externe migratiebeleid van de EU
Resolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2021 over de bescherming van de mensenrechten en het externe migratiebeleid van de EU (2020/2116(INI))
(2022/C 15/07)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948, en met name de artikelen 13 en 14, |
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951 en het aanvullende protocol daarbij, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966 en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van 1966, alsook de protocollen daarbij, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie van 1966, |
|
— |
gezien het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 1984, en met name artikel 3, en het protocol daarbij, |
|
— |
gezien het Verdrag inzake de rechten van het kind van 1989 en de protocollen daarbij, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden van 1990, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag van de VN inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning, |
|
— |
gezien de Protocollen van Palermo van de Verenigde Naties inzake mensenhandel en de smokkel van migranten, |
|
— |
gezien het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, |
|
— |
gezien het rapport van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties van 3 augustus 2015 over de bevordering en bescherming van de rechten van de mens, met inbegrip van wegen en middelen om de mensenrechten van migranten te bevorderen, |
|
— |
gezien resolutie 71/1 van de Algemene Vergadering van de VN van 19 september 2016 over de Verklaring van New York voor vluchtelingen en migranten, |
|
— |
gezien resolutie 72/179 van de Algemene Vergadering van de VN van 19 december 2017 over de bescherming van migranten, |
|
— |
gezien het werk van diverse internationale mensenrechtenmechanismen, waaronder de verslagen van de speciale rapporteur van de VN inzake mensenrechten van migranten, met name diens follow-up van 8 mei 2015 van de regionale studie naar het beheer van de buitengrenzen van de Europese Unie en de gevolgen daarvan voor de mensenrechten van migranten, alsook het rapport over de vrijheid van vereniging van migranten van mei 2020, en van andere speciale rapporteurs, de universele periodieke doorlichting en het werk van andere verdragsorganen, |
|
— |
gezien de werkzaamheden en rapporten van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten (OHCHR), waaronder de aanbevolen beginselen en richtsnoeren inzake de mensenrechten aan de internationale grenzen en het rapport over de situatie van migranten op doorreis, |
|
— |
gezien het mondiaal pact inzake migratie en het mondiaal pact inzake vluchtelingen, die de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 2018 heeft goedgekeurd, |
|
— |
gezien het gezamenlijke richtsnoer over de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de mensenrechten van migranten van 26 mei 2020 van het VN-Comité voor de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden en de speciale rapporteur van de Verenigde Naties voor mensenrechten van migranten, |
|
— |
gezien de Dhaka-beginselen voor de verantwoorde rekrutering en tewerkstelling van migrerende werknemers, |
|
— |
gezien artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), |
|
— |
gezien de artikelen 79 en 80 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “handvest”), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 656/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van regels voor de bewaking van de zeebuitengrenzen in het kader van de operationele samenwerking gecoördineerd door het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (1), |
|
— |
gezien de rapporten van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, |
|
— |
gezien het door de Commissie op 23 september 2020 voorgestelde nieuwe migratie- en asielpact, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad over het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024 en het bijgevoegde EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024, zoals overeengekomen door de Raad op 17 november 2020, |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2020 getiteld “Het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024” (JOIN(2020)0005), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 18 november 2011 over de totaalaanpak van migratie en mobiliteit (TAMM) (COM(2011)0743), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 7 juni 2016 over een nieuw partnerschapskader met derde landen in het kader van de Europese migratieagenda (COM(2016)0385), |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 30 april 2014 getiteld “A rights-based approach, encompassing all human rights for EU development cooperation” (SWD(2014)0152), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 23 september 2020 over een nieuw migratie- en asielpact (COM(2020)0609), |
|
— |
gezien de “Verklaring van Malta van de leden van de Europese Raad over de externe aspecten van migratie: aanpakken van de route door het centrale Middellandse Zeegebied” van 3 februari 2017, |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 getiteld “the Gender Action Plan III: an ambitious vision on gender equality and women’s empowerment for EU external action” (SWD(2020)0284), |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2020 getiteld “Naar een brede strategie met Afrika” (JOIN(2020)0004), |
|
— |
gezien de gezamenlijke koersbepaling van de EU en Afghanistan inzake migratie, ondertekend op 3 oktober 2016, |
|
— |
gezien de verklaring EU-Turkije van 18 maart 2016, |
|
— |
gezien andere informele regelingen, met name die met Gambia (betreffende goede identificatie- en terugkeerpraktijken, in werking getreden op 16 november 2018), Bangladesh (betreffende standaardprocedures, overeengekomen in september 2017), Ethiopië (betreffende toelatingsprocedures, overeengekomen op 5 februari 2018), Guinea (betreffende goede praktijken, van kracht sinds juli 2017) en Ivoorkust (betreffende goede praktijken, van kracht sinds oktober 2018), |
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over migratiegerelateerde vraagstukken, met name die van 25 oktober 2016 over mensenrechten en migratie in derde landen (2), van 17 december 2014 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie (3), van 29 april 2015 over de recente tragedies op de Middellandse Zee en het migratie- en asielbeleid van de EU (4), en van 12 april 2016 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie (5), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 5 juli 2016 over de bestrijding van mensenhandel in de externe betrekkingen van de EU (6), |
|
— |
gezien de diverse rapporten van organisaties uit het maatschappelijk middenveld over de situatie van migranten op het vlak van mensenrechten, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 23 september 2020 getiteld “Richtsnoeren van de Commissie voor de uitvoering van de EU-voorschriften inzake de definitie van illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf en de bestrijding van hulpverlening daarbij” (C(2020)6470), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 november 2020 over verbetering van de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp en de efficiëntie van steun (7), |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0060/2021), |
|
A. |
overwegende dat migratie een wereldwijd verschijnsel is dat door de globalisering, conflicten, ongelijkheden, klimaatverandering en de achteruitgang van het milieu wordt versterkt; overwegende dat een geleidelijke, normatieve ontwikkeling van de rechten van vluchtelingen en migranten, ongeacht hun juridische status, binnen het huidige internationale-mensenrechtenkader een bron van vooruitgang vormt waarop de hele mensheid trots mag zijn; overwegende dat migranten, en met name onder dwang ontheemde personen, echter nog steeds een van de kwetsbaarste en meest achtergestelde groepen ter wereld zijn en dat hun rechten nog steeds worden geschonden; overwegende dat vrouwen, kinderen, ouderen en personen met een handicap tot de kwetsbaarste migranten behoren; overwegende dat migratie voor veel mensen nog steeds een onderneming is die door lijden, discriminatie en geweld wordt getekend; overwegende dat duizenden migranten het leven hebben verloren op hun migratieroute; |
|
B. |
overwegende dat migratie voor de Europese Unie en haar lidstaten een uitdaging en een kans is geweest en zal blijven; overwegende dat de lidstaten in de frontlinie vanwege hun geografische ligging een onevenredige verantwoordelijkheid dragen; overwegende dat verantwoordelijkheid hand in hand moet gaan met solidariteit; overwegende dat de Europese Unie, van oudsher zowel een emigratie- als immigratiegebied, als gemeenschap verbonden door de grondwaarden van menselijke waardigheid, vrijheid en mensenrechten en als een van ’s werelds grootste donoren die duurzame ontwikkeling bevordert, ontheemde personen ondersteunt, de aanjagers van migratie aanpakt en via multilaterale fora werkt aan het vinden van duurzame oplossingen, de bijzondere plicht heeft de rechten van migranten te eerbiedigen, te beschermen en te bevorderen, met name in haar externe betrekkingen; overwegende dat de menselijke waardigheid van alle migranten de kern moet vormen van het Europees beleid ter zake; |
|
C. |
overwegende dat een alomvattende benadering van migratie en het asielstelsel inhoudt dat ook de externe dimensie van het EU-migratiebeleid moet worden aangepakt; overwegende dat de impact van deze externe dimensie grotendeels afhangt van gezamenlijk optreden op EU-niveau en actieve coördinatie van activiteiten met externe partners; |
|
D. |
overwegende dat in de in juni 2017 aangenomen Europese consensus over ontwikkeling wordt benadrukt dat een goed beheerde migratie en mobiliteit positief kunnen bijdragen aan inclusieve groei en duurzame ontwikkeling overeenkomstig de Agenda 2030; |
|
E. |
overwegende dat wereldwijd, ook aan de buitengrenzen van de EU, steeds vaker melding wordt gemaakt van mensenrechtenschendingen, schendingen van het internationale, humanitaire en/of vluchtelingenrecht, zoals non-refoulement, pushbacks en gewelddadige aanvallen op migranten, willekeurige detentie of inbewaringstelling voor onbepaalde termijn onder mensonwaardige omstandigheden, uitbuiting, foltering en andere vormen van mishandeling, met inbegrip van verkrachting, verdwijning en moord; overwegende dat de lidstaten de verplichting hebben het Unierecht, de mensenrechten, het internationale, alsook het humanitaire en vluchtelingenrecht te eerbiedigen; overwegende dat de Commissie erop moet toezien dat de lidstaten hun humanitaire en mensenrechtenverplichtingen nakomen en inbreukprocedures moet inleiden als dat niet het geval is; overwegende dat de Commissie tot dusver geen actie tegen bewezen of vermeende pushbacks heeft ondernomen; |
|
F. |
overwegende dat redding op zee een wettelijke verplichting is uit hoofde van het internationaal recht, met name volgens artikel 98 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, dat vereist dat aan alle personen in nood op zee bijstand wordt verleend; overwegende dat de versterking van de capaciteit op het gebied van grensbeheer en de bestrijding van mensensmokkel en -handel niet mogen worden gebruikt om migranten of degenen die hen bijstaan te criminaliseren; overwegende dat de Commissie de lidstaten die dit nog niet hebben gedaan heeft verzocht om gebruik te maken van artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2002/90/EG (8) (richtlijn hulpverlening); |
|
G. |
overwegende dat de mededeling van de Commissie van 2011 over de totaalaanpak van migratie en mobiliteit (TAMM) verwijst naar een op migranten gerichte benadering waarin de mensenrechten centraal zouden staan, met als doel “de eerbiediging [te] versterken van de grondrechten en de mensenrechten van migranten in de landen van herkomst, doorreis en bestemming”; |
|
H. |
overwegende dat in de mededeling van de Commissie van 7 juni 2016 over een nieuw partnerschapskader met derde landen in het kader van de Europese migratieagenda, dat op de TAMM-beginselen voortbouwt, wordt benadrukt dat migratievraagstukken bovenaan de prioriteitenlijst van de EU staan; overwegende dat dit kader een nauwere samenwerking vergt met derde landen, met name de landen van het Europese nabuurschap, in de vorm van partnerschappen die gericht zijn op samenwerking op het gebied van migratiebeheer, de effectieve preventie van irreguliere migratie en de overname van irreguliere migranten, met inbegrip van positieve en negatieve stimulansen die voortvloeien uit verschillende beleidslijnen binnen de bevoegdheid van de EU, waaronder beleid inzake nabuurschap, ontwikkelingsbijstand, handel, mobiliteit, energie, veiligheid en digitalisering, die allemaal voor hetzelfde doel worden ingezet; overwegende dat al deze partnerschapsvormen een duidelijke rechtsgrond moeten hebben; |
|
I. |
overwegende dat de Commissie in haar mededeling van 2016 drie hoofddoelen voor de samenwerking met derde landen heeft gesteld: levens redden op de Middellandse Zee, meer mensen doen terugkeren naar de landen van herkomst en doorreis, en migranten en vluchtelingen in staat stellen zo dicht mogelijk bij huis te blijven om te voorkomen dat zij gevaarlijke reizen ondernemen; overwegende dat in de mededeling van 2016 het aanpakken van irreguliere migratie als een prioriteit voor de Unie wordt vermeld en de “minder voor minder”-benadering wordt geïntroduceerd, waarbij de Commissie te kennen geeft bereid te zijn alle EU-hulpmiddelen en -instrumenten, uitgezonderd humanitaire hulp, in te zetten als prikkels om derde landen tot samenwerking op het gebied van overnames en grenscontroles te bewegen; |
|
J. |
overwegende dat de strijd tegen migrantensmokkel een gemeenschappelijke uitdaging is die samenwerking en coördinatie met derde landen vereist; overwegende dat het nieuwe EU-actieplan tegen migrantensmokkel de samenwerking tussen de EU en derde landen wil bevorderen door middel van specifieke partnerschappen tegen migrantensmokkel, in het kader van uitgebreidere partnerschappen met derde landen die in dit verband cruciaal zijn; overwegende dat Europol een fundamentele rol speelt in de strijd tegen migrantensmokkel; |
|
K. |
overwegende dat samenwerking met derde landen van essentieel belang is voor de preventie en bestrijding van mensenhandel; overwegende dat migratieroutes kunnen worden uitgebuit door mensensmokkelnetwerken; overwegende dat mensenhandel onevenredig grote gevolgen heeft voor vrouwen en meisjes, die de overgrote meerderheid van de slachtoffers van mensenhandel vormen en te lijden hebben onder geweld en uitbuiting langs hun migratieroute; overwegende dat maatregelen ter bestrijding van mensenhandel geen afbreuk mogen doen aan de rechten van slachtoffers van mensenhandel, migranten, vluchtelingen en personen die internationale bescherming behoeven; |
|
L. |
overwegende dat het aantal informele overeenkomsten en regelingen van de EU en sommige individuele lidstaten met derde landen sinds 2016 verveelvoudigd is, met het doel de operationele capaciteiten van derde landen qua grenscontrole en -beheer te versterken en de bestrijding van mensenhandel op te voeren; overwegende dat deze overeenkomsten en regelingen ook daadwerkelijke terugkeer- en overnameovereenkomsten met derde landen omvatten, zoals gezamenlijke migratieverklaringen, memoranda van overeenstemming, gezamenlijke koersbepalingen, operationele standaardprocedures en goede praktijken alsook overeenkomsten inzake politiële samenwerking; overwegende dat dergelijke informele overeenkomsten, net als formele overnameovereenkomsten, de toezegging van een staat bevestigen om zijn onderdanen (of anderen) over te nemen en procedures in te stellen om de terugkeer in goede banen te leiden; overwegende dat de EU sinds 2016 ten minste elf informele overeenkomsten heeft gesloten, maar slechts één nieuwe overnameovereenkomst; overwegende dat de informele overeenkomsten tussen de EU en derde landen geen voorspelbaar beleid of stabiele en coherente wettelijke kaderbepalingen inzake irreguliere migratie bieden; |
|
M. |
overwegende dat de Commissie in haar mededeling over het nieuwe migratie- en asielpact heeft herhaald dat de interne en externe dimensie van migratie onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, en dat op maat gemaakte, alomvattende en evenwichtige migratiedialogen en partnerschappen met landen van herkomst en doorreis essentieel zijn om voor beide partijen waardevolle doelstellingen na te streven, zoals het aanpakken van de belangrijkste aanjagers van irreguliere migratie, het bestrijden van migrantensmokkel, hulp aan vluchtelingen die in derde landen verblijven en ondersteuning van goed beheerde legale migratie; overwegende dat het, zoals de Commissie in haar mededeling over het nieuwe pact heeft gesteld, van fundamenteel belang is om dergelijke dialogen en partnerschappen aan te vullen met betrokkenheid op regionaal en mondiaal niveau; overwegende dat in de mededeling ook werd benadrukt dat migratie in het kader van deze brede partnerschappen met derde landen een centrale plaats moet innemen en aan andere beleidsterreinen moet worden gekoppeld, waaronder ontwikkelingssamenwerking, veiligheid, visa, handel, landbouw, investeringen en werkgelegenheid, energie, milieu en klimaatverandering, en onderwijs; |
|
N. |
overwegende dat de EU en de lidstaten in het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024 hebben vastgelegd dat ze zich sterk moeten maken voor het “bepleiten van de specifieke bescherming waarop migranten, vluchtelingen, intern ontheemden en staatlozen recht hebben”; overwegende dat dit actieplan als doel heeft “de niet-discriminatoire toegang tot sociale diensten te bevorderen, met inbegrip van kwalitatieve en betaalbare gezondheidszorg en dito onderwijs (ook online), en capaciteitsopbouw bij onderwijs- en zorgpersoneel om te beantwoorden aan de specifieke behoeften van […] migranten [en] vluchtelingen” en zich sterk maakt voor het “ondersteunen van een op de mensenrechten gebaseerde aanpak van migratiebeheer en [het] versterken van de capaciteit van de overheden, het maatschappelijk middenveld en de VN-partners om deze aanpak ten uitvoer te leggen”; |
|
O. |
overwegende dat vrouwen volgens de Hoge Commissaris van de VN voor de Vluchtelingen (UNHCR) ongeveer 48 % van de vluchtelingenpopulatie wereldwijd en een aanzienlijk aandeel van de kwetsbare asielzoekers uitmaken; overwegende dat het EU-genderactieplan III de EU ertoe verbindt te waarborgen “dat de mensenrechten van vrouwen en meisjes in een migratiesituatie volledig worden verwezenlijkt door middel van genderresponsieve migratiebeleidsmaatregelen, -programma’s en -wetgeving, en ervoor [te] zorgen dat op mondiaal, regionaal en nationaal niveau genderresponsief migratiebeheer wordt versterkt”; overwegende dat genderresponsief migratiebeleid de verwezenlijking van de rechten van vrouwen, meisjes en LGTBIQ+-personen en bescherming tegen mogelijk geweld, intimidatie, verkrachting en mensenhandel zou waarborgen; |
|
P. |
overwegende dat de vorige speciale rapporteur van de Verenigde Naties voor mensenrechten van migranten in zijn rapport van 2015 tekortkomingen heeft vastgesteld in de aanpak van migratie door de EU, die te wijten zijn aan het gebrek aan transparantie en duidelijkheid en de zwakke status van veel overeenkomsten binnen dit kader, die naar zijn mening veelal maatregelen voor monitoring en verantwoordingsplicht ontberen; overwegende dat de speciale rapporteur ook heeft geconcludeerd dat er weinig aanwijzingen zijn dat mobiliteitspartnerschappen hebben geleid tot bijkomende voordelen op het gebied van mensenrechten of ontwikkeling, terwijl de algemene aandacht voor veiligheid en het gebrek aan beleidscoherentie binnen de benadering als geheel het risico met zich meebrengt dat eventuele voordelen die voortvloeien uit mensenrechten- en ontwikkelingsprojecten worden overschaduwd door de secundaire effecten van een meer op veiligheid gericht beleid; |
|
Q. |
overwegende dat VN-deskundigen op het gebied van mensenrechten en maatschappelijke organisaties ervoor hebben gewaarschuwd dat de COVID-19-pandemie in de hele wereld ernstige en onevenredig grote gevolgen heeft voor migranten en hun gezinsleden; overwegende dat zij de staten hebben opgeroepen om de rechten van migranten en hun gezinsleden te beschermen, ongeacht hun migratiestatus; overwegende dat de periode waarin de asielaanvragen worden behandeld door de pandemie is verlengd; |
|
R. |
overwegende dat de handhaving van het vrije verkeer en het recht op werk van cruciaal belang is om migranten zelfredzaam te maken en hun integratie te bevorderen; overwegende dat intraregionale migratie een belangrijk onderdeel is van deze grensoverschrijdende economische patronen; |
I. Het beleidskader voor migratie en de externe dimensie ervan
|
1. |
merkt op dat de EU en de lidstaten naast hun op het Verdrag gebaseerde verplichting tot het hooghouden van de eerbied voor de menselijke waardigheid, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en het internationaal recht in al hun externe betrekkingen, ook qua mensenrechten verplichtingen hebben ten aanzien van onderdanen van derde landen wanneer zij op het gebied van migratie samenwerken met derde landen en andere niet-EU-actoren; |
|
2. |
benadrukt dat deze verplichtingen niet alleen de erkenning van de toepasbaarheid van de relevante normen vereisen, maar ook een passende uitvoering door middel van gedetailleerde en specifieke instrumenten die een effectieve bescherming en waarborgen in de praktijk verzekeren, alsook door middel van een op mensenrechten gestoelde benadering van de hele migratiebeleidscyclus, met specifieke nadruk op migrantenvrouwen en niet-begeleide kinderen; |
|
3. |
maakt zich zorgen over het toenemende aantal en het gebrek aan bescherming van niet-begeleide minderjarigen die via irreguliere migratieroutes reizen; wijst met name op het gebrek aan doeltreffende monitoring en rapportage van EU-agentschappen en lidstaten wat betreft de bescherming van niet-begeleide minderjarigen; verzoekt de EU ervoor te zorgen dat de lidstaten en derde landen verslag uitbrengen over de mechanismen die worden gebruikt om de rechten van kinderen te beschermen overeenkomstig het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind; |
|
4. |
herinnert eraan dat overeenkomstig artikel 3, lid 5, en artikel 21 VEU en het Handvest, de EU en de lidstaten (voor zover het de toepassing van het EU-recht betreft) bij hun externe en extraterritoriale optreden, overeenkomsten en samenwerking op het gebied van migratie, grenzen en asiel de mensenrechten moeten eerbiedigen, waaronder het recht op leven, het recht op vrijheid, het recht op asiel, met inbegrip van de individuele behandeling van asielaanvragen met passende garanties overeenkomstig het internationaal recht, het recht op menselijke waardigheid en veiligheid, de bescherming tegen gedwongen verdwijning, het verbod op foltering, mishandeling, slavernij en dwangarbeid, het recht op de bescherming van persoonsgegevens, bescherming bij verwijdering, uitzetting of uitlevering, vrijheid van godsdienst, levensovertuiging, geweten en gedachte, en de verplichting om de belangen van het kind als primaire overweging mee te nemen alsook een genderbewuste benadering te volgen; herinnert er voorts aan dat zij niet-discriminatie en procedurele garanties moeten waarborgen, zoals het recht op een doeltreffende voorziening in rechte alsook het recht op gezinshereniging, en dat zij moeten voorkomen dat kinderen van hun ouders of wettelijke voogden worden gescheiden; |
|
5. |
merkt op dat de Commissie nog steeds moet evalueren welke gevolgen de uitvoering van haar opeenvolgende migratiebeleidskaders (met name de TAMM en het nieuwe partnerschapskader) heeft voor de mensenrechten van onderdanen van derde landen, alsook welke gevolgen de samenwerking van de EU met derde landen op migratiegebied heeft voor de mensenrechten van onderdanen van derde landen, waaronder de impact van de steun van de EU voor de grens- en veiligheidsdiensten van partnerlanden; dringt aan op de systematische uitvoering van een dergelijke evaluatie volgens een alomvattende, inclusieve en openbare methode teneinde te waarborgen dat bij het externe migratiebeleid van de EU de mensenrechten in alle opzichten in acht worden genomen; |
|
6. |
merkt met grote bezorgdheid op dat er voor individuele gevallen geen operationele, rapportage-, monitoring-, evaluatie- en verantwoordingsmechanismen bestaan om mogelijke schendingen op te sporen en aan te pakken, en dat personen van wie de rechten ten gevolge van informele overeenkomsten en financiële samenwerking tussen de EU en derde landen geschonden zijn, geen rechtsmiddelen ter beschikking staan; |
|
7. |
herhaalt dat de EU, wil het migratiebeleid van de Unie naar behoren kunnen functioneren, haar externe samenwerking met de landen van herkomst moet opvoeren en zich moet inzetten voor een duurzame en doeltreffende overname van terugkeerders; roept de EU op ervoor te zorgen dat overnameovereenkomsten en overeenkomsten voor samenwerking op het gebied van grensbeheer alleen worden gesloten met derde landen die uitdrukkelijk hebben toegezegd de mensenrechten, met inbegrip van het beginsel van non-refoulement, en de in het VN-Vluchtelingenverdrag verankerde rechten te eerbiedigen; verzoekt de EU ervoor te zorgen dat deze samenwerking niet tot schendingen van die rechten leidt en procedures biedt om schuldigen ter verantwoording te roepen wanneer schendingen plaatsvinden; |
|
8. |
merkt op dat de meeste van de achttien tot nu toe door de EU gesloten officiële overnameovereenkomsten voorzien in de overname van onderdanen van derde landen door een land van doorreis; benadrukt dat bij terugkeer naar landen van doorreis het gevaar bestaat dat de mensenrechten van de personen die terugkeren worden geschonden; steunt de aanbeveling van de Commissie in haar evaluatie van 2011 van de overnameovereenkomsten dat de EU in beginsel altijd eerst moet proberen een persoon te laten overnemen door zijn of haar land van herkomst, voor zover de omstandigheden dit toelaten; |
|
9. |
verzoekt de Commissie toe te zien op transparante risicobeoordelingen, uitgevoerd door onafhankelijke EU-organen zoals het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, van de gevolgen van elke vorm van formele, informele of financiële samenwerking van de EU met derde landen voor de rechten van migranten en vluchtelingen, met inbegrip van vrouwen, van lokale mensenrechtenactivisten en maatschappelijke organisaties die zich inzetten om deze rechten te verdedigen, en, voor zover mogelijk, van de gevolgen die een dergelijke samenwerking zou hebben voor de ruimere bevolking in het betrokken land, wat betreft toegang tot rechten, bijdrage aan menselijke veiligheid en vrede en duurzame ontwikkeling; verzoekt de Commissie uitvoeringsrichtsnoeren vast te stellen voor EU-agentschappen en lidstaten voordat zij met derde landen gaan samenwerken; roept in dit verband op tot bijzondere waakzaamheid ten aanzien van landen met slepende of sluimerende conflicten waar de kans op mensenrechtenschendingen groter is; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat EU-samenwerking met derde landen volledig is geformaliseerd, zodat overeenkomsten met derde landen doeltreffend kunnen worden gemonitord; |
|
10. |
verzoekt de Commissie een onafhankelijk, transparant en effectief monitoringmechanisme op basis van het internationaal recht, het Handvest en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen in te stellen, dat onder meer voorziet in periodieke verslagen over de uitvoering van formele, informele en financiële overeenkomsten met derde landen die mogelijke gevolgen hebben voor de rechten van migranten en vluchtelingen en het werk van mensenrechtenactivisten en maatschappelijke organisaties die deze rechten verdedigen in derde landen, zoals migratiepartnerschappen, overnameovereenkomsten en internationale samenwerking op het gebied van migratiebeheer en -governance, waarin ook de uitdagingen aan de orde komen die met migratie en gedwongen ontheemding gepaard gaan; benadrukt dat een dergelijk monitoringmechanisme participatief en openbaar moet zijn; dringt erop aan dat het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden de mogelijkheid moet worden geboden om aan het mechanisme bij te dragen; benadrukt dat een dergelijk systeem moet bijdragen tot het waarborgen van verantwoordingsplicht voor mensenrechtenschendingen, met inbegrip van pushbacks die het beginsel van non-refoulement schenden; verzoekt de Commissie een follow-upmechanisme op te zetten, waarbij evaluatieresultaten en aanbevelingen van deskundigen naar behoren in de relevante overeenkomst, regeling of actie worden opgenomen; onderstreept de noodzaak om parlementaire toetsing en democratische controle te verzekeren; |
|
11. |
verzoekt de EU de mogelijkheden te onderzoeken om degenen die door samenwerkingsmaatregelen op het gebied van migratie tussen de EU en derde landen zijn getroffen, rechtsmiddelen te verschaffen, onder meer door een onafhankelijk en toegankelijk klachtenmechanisme op te zetten; dringt aan op maatregelen om te waarborgen dat degenen die het slachtoffer zijn van mensenrechtenschendingen, gebruik kunnen maken van doeltreffende voorzieningen in rechte en verhaalsmogelijkheden of schadeloosstelling kunnen krijgen; |
|
12. |
merkt op dat de uitvoering en financiering van het externe migratiebeleid van de EU bij diverse directoraten-generaal van de Commissie liggen en deel uitmaken van het EU-beleid inzake migratie en asiel, alsook ontwikkeling en buitenlandse zaken; merkt met bezorgdheid op dat een toereikend en samenhangend overzicht van de activiteiten van de Commissie door deze verstrengeling van uitvoerende verantwoordelijkheden ontbreekt en het Parlement daardoor geen democratische controle over het externe migratiebeleid van de EU heeft; benadrukt dat het belangrijk is te zorgen voor samenhang, synergieën en complementariteit om overlappingen tussen de verschillende instrumenten te voorkomen; |
|
13. |
wijst op de praktische implicaties voor de mensenrechten die voortvloeien uit de toename van het aantal (en de buitengerechtelijke aard van) informele terugkeer- en overnameregelingen die zonder democratisch en parlementair toezicht tot stand komen en evenmin aan rechterlijk gezag onderworpen zijn; merkt op dat de rechten van asielzoekers intrinsiek afhangen van de mogelijkheid om mensenrechtenschendingen door een rechtbank te laten beoordelen; dringt er bij de Commissie op aan een plan op te stellen en alle nodige maatregelen te nemen om onderhandelingen te starten of af te ronden en dienovereenkomstig overnameovereenkomsten te ondertekenen, de sluiting van formele overnameovereenkomsten prioriteit te geven en zo de volledige eerbiediging van artikel 218, lid 6, VWEU te waarborgen, en erop toe te zien dat formele EU-overnameovereenkomsten informele overeenkomsten uitsluiten; is van mening dat het Parlement een evaluatie moet verrichten van informele overeenkomsten waarin toezeggingen zijn gedaan over kwesties die onder zijn bevoegdheid vallen (zoals overname), en dat de Commissie bereid moet zijn verdere actie, inclusief opschorting, te ondernemen wanneer blijkt dat deze informele overeenkomsten niet met de Verdragen stroken; verzoekt de Commissie een algemeen kader vast te stellen voor een doeltreffende controle op en evaluatie van de uitvoering van alle huidige en toekomstige EU-overnameovereenkomsten en daarin speciale toezichtbepalingen op te nemen; |
II. De eerbiediging van mensenrechten en de EU-actoren die het externe migratiebeleid uitvoeren
|
14. |
neemt kennis van de grotere rol van Frontex bij de praktische en operationele samenwerking met derde landen, waaronder terugkeer en overname, de strijd tegen mensenhandel, het geven van trainingen, operationele en technische bijstand aan de autoriteiten van derde landen met het oog op grensbeheer en grenscontroles, de uitvoering van al dan niet gezamenlijke operaties bij de buitengrenzen van de EU of in derde landen en de inzet van verbindingsfunctionarissen en operationele medewerkers in derde landen; vraagt om de behoeften van het Agentschap regelmatig te beoordelen om ervoor te zorgen dat het optimaal functioneert; roept de Commissie op om een onafhankelijk, transparant en doeltreffend mechanisme voor monitoring van alle door Frontex uitgevoerde activiteiten op te zetten, dat een aanvulling zou zijn op het bestaande interne klachtenmechanisme; |
|
15. |
benadrukt het belang van statusovereenkomsten voor de veiligheid van de buitengrenzen van de EU, alsook om te zorgen voor een rechtskader voor samenwerking tussen Frontex en grensbeheerautoriteiten van derde landen; herinnert eraan dat ad-hocstatusovereenkomsten, die door het Europees Parlement moeten worden goedgekeurd, vereist zijn voor het inzetten van de grensbeheerteams van Frontex in een derde land waar de leden van de teams uitvoerende bevoegdheden zullen uitoefenen; betreurt dat de twee tot nu toe gesloten statusovereenkomsten geen specifieke maatregelen voor de operationalisering van mensenrechten als onderdeel van het grensbeheer bevatten, noch waarborgen dat materiële steun en opleiding voor derde landen niet bij plegers van mensenrechtenschendingen terechtkomen; betreurt dat deze overeenkomsten evenmin in een duidelijk gereguleerde verantwoordingsplicht voor mogelijke mensenrechtenschendingen voorzien, en dringt erop aan om in alle toekomstige statusovereenkomsten dergelijke maatregelen op te nemen; |
|
16. |
benadrukt dat in Verordening (EU) 2019/1896 (9) is vastgelegd dat Frontex aan het Parlement tijdig, consistent, transparant, volledig en accuraat verslag moet uitbrengen over zijn activiteiten met betrekking tot de samenwerking met derde landen en meer bepaald van de activiteiten in verband met technische en operationele bijstand op het gebied van grensbeheer en terugkeer in derde landen, de inzet van verbindingsfunctionarissen, alsook gedetailleerde informatie over de eerbiediging van de grondrechten; verzoekt Frontex om de Subcommissie mensenrechten, de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van het Parlement regelmatig te informeren over activiteiten in samenwerking met autoriteiten van derde landen, met name over de operationalisering van de mensenrechten als onderdeel van dergelijke activiteiten; |
|
17. |
benadrukt dat Verordening (EU) 2019/1240 (10) het vermogen van de EU om te coördineren, samen te werken en informatie uit te wisselen tussen de in derde landen ingezette immigratieverbindingsfunctionarissen, de Europese Commissie en de EU-agentschappen verder moet versterken, om beter in te spelen op de prioriteiten van de Unie op het gebied van migratie; benadrukt dat een van de centrale taken van het bestuur van dit EU-netwerk erin bestaat de ontwikkeling van de capaciteiten van immigratieverbindingsfunctionarissen te ondersteunen, onder meer door in het kader van hun activiteiten richtsnoeren voor de eerbiediging van de mensenrechten te ontwikkelen; roept de Commissie op om spoedig, via het bestuur, zulke op mensenrechten gebaseerde richtsnoeren op te stellen; |
|
18. |
herinnert eraan dat ook andere EU-actoren die het externe migratiebeleid uitvoeren in de context van bijvoorbeeld EU-marinemissies, gebonden zijn aan het toepasselijke internationaal recht en dat het doorgeven van informatie aan autoriteiten van derde landen dat uiteindelijk tot de onrechtmatige terugkeer van migranten en vluchtelingen naar onveilige landen leidt, kan worden beschouwd als bijdrage aan mensenrechtenschendingen volgens het internationaal recht; benadrukt dat het externe migratiebeleid van de EU geen onderscheppingen op zee mag steunen waarbij personen gedwongen worden naar een onveilige haven terug te keren; |
|
19. |
beveelt aan het mandaat, de bevoegdheden en de begroting van het Bureau voor de grondrechten uit te breiden zodat het doeltreffend toezicht kan uitoefenen op de externe dimensie van het asiel- en migratiebeleid van de EU, onder meer door de bevoegde autoriteiten te waarschuwen bij tekortkomingen op het gebied van de mensenrechten; verzoekt het Bureau voor de grondrechten relevante instrumenten en richtsnoeren te ontwikkelen; |
|
20. |
merkt met grote bezorgdheid op dat het in de meeste gevallen niet mogelijk is de identiteit vast te stellen van de mensen die omkomen bij hun poging de Middellandse Zee over te steken; acht het noodzakelijk een gecoördineerde Europese aanpak vast te stellen om te zorgen voor snelle en doeltreffende identificatieprocessen, en een databank op te zetten van degenen die op weg naar de EU zijn omgekomen, alsook van hun bezittingen en persoonlijke voorwerpen, om informatie te kunnen verstrekken aan hun familieleden en de identificatie van de lichamen te vergemakkelijken; verzoekt de EU en haar lidstaten het Europese optreden beter te coördineren en te verbeteren om te zorgen voor adequate en doeltreffende opsporings- en reddingsoperaties; |
III. Samenwerking van de EU met en financiële steun van de EU aan derde landen inzake migratie
|
21. |
merkt op dat er sinds 2016 steeds vaker sprake is van conditionaliteit tussen ontwikkelingssamenwerking en migratiebeheer, met inbegrip van terugkeer en overname; beklemtoont dat EU-ontwikkelingssamenwerking en -hulp in overeenstemming moet zijn met de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, ook in de context van gendergerelateerde acties; wijst in dit verband op de definitie van officiële ontwikkelingshulp zoals vastgesteld door de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO en op de OESO-beginselen van de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp; benadrukt dat het hoofddoel van het beleid van de Unie op het gebied van ontwikkelingssamenwerking overeenkomstig Artikel 21 VEU en Artikel 208 VWEU erin bestaat de armoede terug te dringen en uiteindelijk uit te bannen, ongelijkheid en exclusie aan te pakken, democratisch bestuur en mensenrechten te bevorderen en duurzame en inclusieve ontwikkeling te verbeteren; onderstreept dat dergelijke maatregelen, in combinatie met de ontwikkeling van stabiele instellingen, essentieel zijn om de onderliggende oorzaken van migratie aan te pakken; verzoekt de Commissie dan ook erop toe te zien dat het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, met inbegrip van ontwikkelingsbijstand of bi- of multilaterale partnerschappen, niet tegen de in artikel 208 VWEU neergelegde beginselen indruist; |
|
22. |
pleit voor een op behoeften gebaseerde benadering van humanitaire bijstand, die humanitaire beginselen, de internationale wetgeving inzake mensenrechten, het internationale humanitaire recht en het internationale vluchtelingenrecht eerbiedigt; benadrukt voorts dat het verbinden van humanitaire hulp en noodhulp aan samenwerking met de EU op het gebied van migratie niet verenigbaar is met de humanitaire beginselen; |
|
23. |
merkt op dat een compleet en openbaar overzicht van de EU-financiering voor derde landen ter facilitering van samenwerking op het gebied van migratievraagstukken ontbreekt; verzoekt de Commissie te zorgen voor volledige transparantie, onder meer door een duidelijk overzicht te verstrekken van alle instrumenten binnen de EU-begroting waaruit de samenwerking met derde landen op het gebied van migratiebeheer wordt gefinancierd, met inbegrip van informatie over het bedrag, het doel en de bron van de financiering, alsook uitgebreide informatie over eventuele andere steunmaatregelen van EU-agentschappen, zoals Frontex, zodat het Parlement zijn institutionele taak om toezicht te houden op de uitvoering van de EU-begroting effectief kan vervullen; |
|
24. |
wijst op de doelstelling van Europese financiële instrumenten om derde landen te ondersteunen bij de ontwikkeling van het vereiste institutionele kader en de gerelateerde capaciteiten om migratie in al haar aspecten te beheren, in overeenstemming met Europese en internationale normen; benadrukt hoe belangrijk het is een substantieel deel van toekomstige EU-financiering voor migratie toe te wijzen aan maatschappelijke, niet-gouvernementele en gemeenschapsgerichte organisaties en gouvernementele, intergouvernementele, regionale en lokale organisaties die zich in derde landen inzetten voor bijstand aan en bescherming en monitoring van de rechten van migranten, alsook de ondersteuning van gedwongen ontheemde personen en hun opvanggemeenschappen; benadrukt hoe belangrijk het is te verzekeren dat een aanzienlijk deel van de EU-financiering wordt bestemd voor de verbetering van de mensenrechten, internationale bescherming en de toekomstperspectieven van vluchtelingen; vraagt dat financiële steun van de EU wordt gebruikt om duurzame oplossingen te creëren voor het aanpakken van lokale en regionale uitdagingen, met name in verband met democratische processen en de rechtsstaat, sociaaleconomische ontwikkeling, gezondheidszorg, onderwijs, de onderliggende oorzaken van armoede, werkgelegenheid van jongeren in de landen van herkomst, sociale uitsluiting, gendergelijkheid, klimaatverandering, conflicten en toegang tot diensten, en om de rechten van vluchtelingen te bevorderen en zelfredzaamheid te verbeteren; |
|
25. |
verzoekt de Commissie aan het Parlement regelmatig en openbaar verslag uit te brengen over de financiering van migratiegerelateerde samenwerkingsprogramma’s in derde landen en de gevolgen daarvan voor de mensenrechten, en over de manier waarop deze financiering door partnerlanden is gebruikt, ook aan de werkgroep financieringsinstrumenten voor het externe optreden van de Commissie buitenlandse zaken; betreurt dat het Parlement niet betrokken is bij het toezicht op noodfondsen, met inbegrip van het EU-noodtrustfonds voor Afrika (EUTF); dringt erop aan dat het Parlement een belangrijker rol krijgt toebedeeld bij het toezicht op de impact van het gebruik van financiële middelen van de EU op de mensenrechten in de betrokken derde landen; |
|
26. |
is van mening dat het Parlement ten volle gebruik moet maken van zijn bevoegdheden met betrekking tot uitvoering, toezicht en begrotingscontrole en van de controleprocedures bij de Europese Rekenkamer met betrekking tot ontwikkelingsfondsen, trustfondsen, faciliteiten en andere financieringsinstrumenten die worden aangewend om EU-beleidsdoelstellingen met betrekking tot migratie te behalen en erop moet toezien dat de EU-financieringsbeslissingen en gerelateerde toewijzingen stroken met de beginselen van de Unie inzake wettigheid en goed financieel beheer, overeenkomstig het Financieel Reglement van de EU (11); |
|
27. |
benadrukt dat de op mensenrechten gebaseerde benadering van toepassing is op alle pijlers van het NDICI, met inbegrip van crisisrespons in de pijler voor snelle respons; benadrukt eens te meer dat de migratiegerelateerde uitgaven in het NDICI indicatief 10 % moeten bedragen en dat migratiegerelateerde activiteiten in het kader van het NDICI gericht moeten zijn op het aanpakken van de onderliggende oorzaken van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding en op het ondersteunen van een grotere inzet om veilige, ordelijke, reguliere en verantwoordelijke migratie te vergemakkelijken alsook op de uitvoering van gepland en goed beheerd migratiebeleid en bestuur; benadrukt dat het NDICI een extern instrument is en dat er een duidelijke afbakening moet zijn tussen de interne en externe dimensie van EU-beleid, -instrumenten en -fondsen op het gebied van migratie; onderstreept dat de definitieve overeenkomst over migratiegerelateerde activiteiten in het kader van het NDICI horizontaal moet worden gecoördineerd met interne EU-fondsen alsook het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) om overlappingen te voorkomen; merkt op dat migratiegerelateerde acties in crisissituaties via de pijler voor snelle respons met name tegemoet moeten komen aan behoeften met betrekking tot gedwongen ontheemding, waaronder het ondersteunen van opvanggemeenschappen, overeenkomstig internationale humanitaire wetgeving en beginselen; dringt er in dit verband op aan dat het meerjarig financieel kader voor 2021-2027 vergezeld gaat van een goed doordacht mensenrechtenkader voor de identificatie, uitvoering en monitoring van toekomstige samenwerkingsprogramma’s op het gebied van migratie, teneinde de uitbetaling van EU-financiering aan verplichtingen op het gebied van de mensenrechten te koppelen; |
IV. Het externe mensenrechtenbeleid en de migratiedoelstellingen van de EU
|
28. |
herinnert eraan dat de EU en de lidstaten in het kader van het mondiaal pact inzake vluchtelingen een gedeelde verantwoordelijkheid voor de doeltreffende en uitgebreide bescherming van vluchtelingen en het verlichten van de druk op gastlanden dragen; benadrukt in dit verband dat de EU en de lidstaten meer hervestigingstoezeggingen moeten doen en moeten waarborgen dat hervestiging niet afhankelijk wordt gesteld van de medewerking van het land van doorreis wat betreft terugname of grenscontroles, veilige en legale routes moeten bevorderen en gedwongen terugkeer van vluchtelingen uit gastlanden moeten voorkomen; roept de EU en de lidstaten op om bij te dragen aan een structurelere en substantiëlere financiering van de gemeenschappen en landen die de meeste vluchtelingen opvangen; herhaalt hoe belangrijk het is alle 23 doelstellingen van het mondiaal pact inzake migratie onverkort uit te voeren; is van mening dat het Parlement erop moet toezien dat beide pacten juist worden uitgevoerd door de EU; |
|
29. |
verzoekt de EU en de lidstaten een migratiebeleid te voeren dat een volledige afspiegeling vormt van de mensenrechten van migranten en vluchtelingen zoals die in het internationaal, regionaal en nationaal recht zijn verankerd; verzoekt de EDEO, de Commissie en de lidstaten om de rechten van migranten als integrale dimensie van het mensenrechtenbeleid van de EU met derde landen te bespreken; dringt erop aan dat het verband tussen mensenrechten en migratie afdoende wordt opgenomen in het kader van de bilaterale dialogen over mensenrechten tussen de EU en de relevante landen; verzoekt de EU-delegaties in deze landen de rechten van migranten, evenals de rechten van vluchtelingen en intern ontheemden, zorgvuldig te monitoren, met name in doorreislanden; wijst erop dat dringend veilige en legale migratie- en beschermingsroutes moeten worden opgezet en bevorderd, teneinde de mensenrechten te garanderen en het verlies van mensenlevens te voorkomen; dringt erop aan dat de EU proactief moet optreden in landen waar mensenrechtenverdedigers en maatschappelijke en gemeenschapsgerichte organisaties, die onder meer migranten en asielzoekers in bescherming nemen van wie het leven in gevaar is, worden bedreigd of voor hun rechtmatige werk worden gecriminaliseerd; |
|
30. |
verzoekt de EU een internationale campagne te voeren ter ondersteuning van de universele ratificatie van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen en het protocol van 1967 daarbij; dringt er bij de lidstaten op aan het goede voorbeeld te geven door het VN-verdrag inzake de rechten van migrerende werknemers in acht te nemen, dat een van de kernverdragen van de VN op het gebied van mensenrechten is; |
|
31. |
is van mening dat de EU in multilaterale fora het voortouw moet nemen bij het steunen van beleids- en normatieve ontwikkelingen met betrekking tot de rechten van migranten; wijst op de belangrijke rol van internationale organisaties, regionale organen en ngo’s, zoals het Internationaal Comité van het Rode Kruis, de Hoge Commissaris van de VN voor de Vluchtelingen (UNHCR) en de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen (UNRWA), alsook het OHCHR en de speciale rapporteur van de Verenigde Naties voor de mensenrechten van migranten; verzoekt de Commissie en de lidstaten meer financiële en politieke steun aan deze organisaties en instanties te verlenen; |
|
32. |
roept de EU op om diaspora-organisaties, getroffen gemeenschappen, door vluchtelingen- en migranten geleide organisaties, met name organisaties die geleid worden door vrouwen, en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld te betrekken bij de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van projecten in derde landen; |
o
o o
|
33. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 189 van 27.6.2014, blz. 93.
(2) PB C 215 van 19.6.2018, blz. 111.
(3) PB C 294 van 12.8.2016, blz. 18.
(4) PB C 346 van 21.9.2016, blz. 47.
(5) PB C 58 van 15.2.2018, blz. 9.
(6) PB C 101 van 16.3.2018, blz. 47.
(7) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0323.
(8) Richtlijn 2002/90/EG van de Raad van 28 november 2002 tot omschrijving van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf (PB L 328 van 5.12.2002, blz. 17).
(9) Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624 (PB L 295 van 14.11.2019, blz. 1).
(10) Verordening (EU) 2019/1240 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de oprichting van een Europees netwerk van immigratieverbindingsfunctionarissen (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 88).
(11) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/81 |
P9_TA(2021)0243
Verslagen van 2019-2020 over Turkije
Resolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2021 over de Commissieverslagen 2019-2020 over Turkije (2019/2176(INI))
(2022/C 15/08)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2020 inzake het uitbreidingsbeleid van de EU (COM(2020)0660) en het bijbehorende verslag 2020 over Turkije (SWD(2020)0355), |
|
— |
gezien het kader voor onderhandelingen met Turkije van 3 oktober 2005 en gezien het feit dat Turkije net als alle andere kandidaat-lidstaten de criteria van Kopenhagen volledig moet naleven en zijn betrekkingen met alle EU-lidstaten, waaronder de Republiek Cyprus, moet normaliseren om tot de EU te kunnen toetreden, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 29 mei 2019 inzake het uitbreidingsbeleid van de EU (COM(2019)0260) en het bijbehorende verslag 2019 over Turkije (SWD(2019)0220), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 5 februari 2020 getiteld “Bevordering van het toetredingsproces — Een geloofwaardig EU-perspectief voor de Westelijke Balkan” (COM(2020)0057), |
|
— |
gezien de verklaring van de Europese Gemeenschap en haar lidstaten van 21 september 2005 naar aanleiding van de bij de ondertekening van het Protocol van Ankara op 29 juli 2005 door Turkije afgelegde verklaring, waarin onder meer is bepaald dat de erkenning van alle lidstaten een noodzakelijk onderdeel is van het toetredingsproces en dat Turkije moet overgaan tot normalisering van haar betrekkingen met alle lidstaten en volledige uitvoering van het aanvullend protocol ter uitbreiding van de Overeenkomst van Ankara naar alle lidstaten, door zonder vooroordelen en discriminatie alle belemmeringen voor het vrij verkeer van goederen weg te nemen, waaronder beperkingen met betrekking tot vervoersmiddelen, |
|
— |
gezien artikel 46 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, waarin staat dat de verdragsluitende partijen zich ertoe verbinden zich te houden aan de einduitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in zaken waarbij zij partij zijn, en gezien de daaruit voortvloeiende verplichting van Turkije om alle uitspraken van de Europese rechtbanken, waaronder het EHRM, ten uitvoer te leggen, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 26 juni 2018 en 18 juni 2019 over de uitbreiding en het stabilisatie- en associatieproces, de conclusies van de Raad van 15 juli en 14 oktober 2019 over de illegale booractiviteiten van Turkije in de oostelijke Middellandse Zee, de conclusies van de Europese Raad van 12 december 2019, van 1 en 2 oktober 2020 en van 15 en 16 oktober 2020, de verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU van 15 mei 2020 en van hun videoconferentie van 14 augustus 2020 over de situatie in de oostelijke Middellandse Zee, de resultaten van de informele bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU van 27 en 28 augustus 2020 in Gymnich, en alle eerdere conclusies van de Raad en de Europese Raad ter zake, |
|
— |
gezien de verklaring van Unesco van 10 juli 2020 over de Hagia Sophia in Istanbul, |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 22 maart 2021 over de stand van de politieke, economische en handelsbetrekkingen tussen de EU en Turkije (JOIN(2021)0008), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa van 19 februari 2020 naar aanleiding van haar bezoek aan Turkije van 1 tot en met 5 juli 2019, |
|
— |
gezien de resoluties van de VN-Veiligheidsraad over Cyprus, met inbegrip van Resolutie 550 (1984) en Resolutie 789 (1992), |
|
— |
gezien de Verklaring EU-Turkije van 18 maart 2016, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 30 april 2020 met het vierde jaarverslag over de Faciliteit voor vluchtelingen in Turkije (COM(2020)0162), |
|
— |
gezien de wereldindex voor persvrijheid 2020 van Verslaggevers zonder Grenzen, waarin Turkije op de 154e plaats van 180 landen staat, en gezien het landenverslag 2020 over Turkije in het kader van de transformatie-index van de Bertelsmann-stichting, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 april 2015 over de honderdjarige herdenking van de Armeense genocide (1), |
|
— |
gezien de adviezen van de Commissie van Venetië van de Raad van Europa, en met name het adviezen van 10 en 11 maart 2017 inzake de op 21 januari 2017 door de Grote Nationale Vergadering goedgekeurde en op 16 april 2017 aan een nationaal referendum onderworpen wijzigingen van de grondwet, inzake de maatregelen in de recente noodwetten betreffende de mediavrijheid, en inzake de taken, bevoegdheden en werking van de strafrechtelijke vredegerechten, de adviezen van 6 en 7 oktober 2017 inzake de bepalingen van noodwet nr. 674 van 1 september 2016 betreffende de uitoefening van de lokale democratie, de adviezen van 9 en 10 december 2016 inzake noodwetten nrs. 667-676, die na de mislukte coup van 15 juli 2016 werden aangenomen, en de adviezen van 14 en 15 oktober 2016 inzake de opschorting van het tweede lid van artikel 83 van de grondwet (parlementaire onschendbaarheid), |
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Turkije, met name die van 13 maart 2019 over het Commissieverslag 2018 over Turkije (2), van 19 september 2019 over de situatie in Turkije, met name de afzetting van verkozen burgemeesters (3), van 24 oktober 2019 over de Turkse militaire operaties in het noordoosten van Syrië en de gevolgen daarvan (4), van 17 september 2020 over de voorbereiding van de buitengewone top van de Europese Raad, met bijzondere aandacht voor de gevaarlijke escalatie en de rol van Turkije in het oostelijke Middellandse Zeegebied (5), en van 26 november 2020 over de escalerende spanningen in Varosha na de illegale acties van Turkije en de dringende noodzaak om de gesprekken te hervatten (6), |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het advies van de Commissie verzoekschriften, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0153/2021), |
|
A. |
overwegende dat Turkije sinds 1964 met de EU is verbonden door middel van een associatieovereenkomst (7) en dat er in 1995 een douane-unie is opgezet; overwegende dat de Europese Raad Turkije in december 1999 de status van kandidaat-lidstaat heeft verleend en in oktober 2005 de toetredingsonderhandelingen in gang heeft gezet; overwegende dat voor Turkije bijgevolg sinds 1999 het meest ambitieuze en wederzijds meest veeleisende model van betrekkingen geldt dat de EU een land kan bieden, te weten de status van kandidaat-lidstaat van de EU; overwegende dat Turkije een kandidaat-lidstaat en een belangrijke partner van de EU is en dat derhalve van het land wordt verwacht dat het de hoogste normen betreffende democratie en eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat in acht neemt en de internationale verdragen naleeft waarbij de EU partij is; overwegende dat Turkije dus geacht wordt zich, met het oog op het voortschrijdend toetredingsproces, concreet te verbinden tot de vereiste hervormingen in het kader van de verschillende geopende hoofdstukken, en zijn beleid geleidelijk af te stemmen op het acquis van de EU en in alle opzichten nauwere aansluiting te zoeken bij de waarden, de belangen, de normen en het beleid van de EU; overwegende dat het een kandidaat-lidstaat betaamt objectief te streven naar betrekkingen van goed nabuurschap met de EU en haar lidstaten, en deze te onderhouden; overwegende dat Turkije als kandidaat-lidstaat en in het kader van het toetredingsproces een reeks belangrijke hervormingen heeft doorgevoerd die gedurende een bepaalde periode de hoop gaven dat het land de nodige vooruitgang zou boeken om tot de Unie te kunnen toetreden; overwegende dat het toetredingsproces al deze jaren sterk door de EU werd gesteund, zowel op politiek als op financieel vlak; |
|
B. |
overwegende dat de eerbiediging van de beginselen van de rechtsstaat en het internationaal recht, waaronder, in het bijzonder, de scheiding der machten, de strijd tegen corruptie en georganiseerde misdaad, de vrijheid van vereniging, het recht op vreedzaam protest, de vrijheid van meningsuiting en de rechten van etnische en andere minderheden en gemeenschappen, een wezenlijk onderdeel uitmaakt van de goede betrekkingen tussen de EU en Turkije; |
|
C. |
overwegende dat uit een analyse van de verslagen van de Commissie over Turkije sinds 2014, en met name de verslagen van 2019 en 2020, is gebleken dat de Turkse regering zich helaas in toenemende mate en in snel tempo heeft gedistantieerd van de waarden en het normatieve kader van de EU, wat haaks staat op wat van een kandidaat-lidstaat wordt verwacht, niet alleen vanwege de achteruitgang van de democratie in het land zelf, maar ook als gevolg van de agressieve stappen in zijn buitenlands beleid, waaronder illegale acties ten aanzien van EU-lidstaten; overwegende dat in deze verslagen wordt gesteld dat Turkije geen uitvoering heeft gegeven aan de aanbevelingen uit eerdere verslagen, hetgeen wijst op een gebrek aan betrokkenheid van Turkse zijde en twijfels oproept over de wens van het land om tot de Unie toe te treden; overwegende dat de bezorgdheid over en de kritische constatering van deze algemene achteruitgang in Turkije mede wordt gedeeld door andere relevante internationale organisaties, zoals de Raad van Europa, en internationale mensenrechtenorganisaties; overwegende dat dit tevens terug is te zien in het toenemend aantal arresten en kritische uitspraken van het EHRM; overwegende dat deze achteruitgang voornamelijk op de volgende drie gebieden is waargenomen: de aantasting van de rechtsstaat en de grondrechten, het institutioneel kader en de bijbehorende hervormingen, en het buitenlands beleid, dat steeds agressiever wordt en eerder neigt naar een militaire benadering dan naar dialoog en diplomatie; overwegende dat op al deze gebieden sprake is van duidelijke afwijking van de Europese normen, beleidslijnen en belangen; |
|
D. |
overwegende dat het Parlement in zijn vorige jaarverslag heeft benadrukt bezorgd te zijn over de ontwikkelingen in Turkije en de ernstige achteruitgang van het land, en Turkije heeft verzocht zich te onthouden van acties die inbreuk maken op de soevereiniteit en de soevereine rechten van EU-lidstaten, alsook van provocaties die afbreuk doen aan de vooruitzichten op een constructieve en openhartige dialoog; verzoekt de Commissie en de lidstaten de toetredingsonderhandelingen met Turkije formeel op te schorten overeenkomstig het onderhandelingskader; overwegende dat het Parlement zich evenwel blijft inzetten voor een democratische en politieke dialoog met Turkije; overwegende dat het Parlement herhaaldelijk heeft verzocht om de opening van hoofdstuk 23 inzake de rechterlijke macht en de grondrechten en hoofdstuk 24 inzake justitie, vrijheid en veiligheid op een moment dat de Turkse regering zich ertoe had verbonden ernstige hervormingen door te voeren; overwegende dat het Parlement de pretoetredingssteun aan Turkije fors heeft teruggeschroefd naar aanleiding van de democratische achteruitgang en de tekortkomingen op het gebied van de eerbiediging van de rechtsstaat; overwegende dat de Commissie heeft aangegeven dat er momenteel door de EU, in termen van financiële middelen voor programma’s in Turkije, een absoluut minimum aan steun wordt verleend aan maatschappelijke organisaties en belanghebbenden, zoals journalisten en mensenrechtenactivisten; |
|
E. |
overwegende dat de Europese Raad, ondanks dit principiële standpunt van het Parlement en de huidige omstandigheden, Turkije in zijn conclusies van 1 en 2 oktober 2020, in een verdere poging om onze betrekkingen te herstellen, een hernieuwde en brede positieve agenda heeft aangeboden, op voorwaarde dat de constructieve inspanningen van Turkije om zijn illegale activiteiten ten aanzien van Griekenland en Cyprus te staken worden voortgezet, wederzijdse concessies worden gedaan, de spanningen worden verlaagd en een einde wordt gemaakt aan het agressieve gedrag van het land; overwegende dat de Europese Raad er in diezelfde conclusies op wijst dat de EU in het geval van nieuwe unilaterale acties of provocaties door Turkije die inbreuk maken op het internationaal recht, alle instrumenten en opties zal inzetten die haar, onder meer krachtens artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, ter beschikking staan om haar belangen en de belangen van haar lidstaten te verdedigen, en zo nodig besluiten zal nemen; overwegende dat Turkije ermee heeft ingestemd de verkennende gesprekken met Griekenland te hervatten om de onopgeloste problemen die de betrekkingen tussen Turkije en Griekenland aantasten, evenals kwesties in verband met de soevereine rechten van Griekenland, aan de orde te stellen; overwegende dat dit een positieve ontwikkeling is die wel eens het begin zou kunnen zijn van een nieuwe periode van dialoog en samenwerking tussen Turkije en de EU en haar lidstaten; overwegende dat meer positieve stappen en initiatieven, en belangrijker nog, niet alleen woorden, maar ook daden, van Turkije in sterke mate zouden bijdragen aan een hernieuwd inzicht in de toekomst van de bilaterale betrekkingen; overwegende dat het in deze omstandigheden belangrijk is de opbouw van vertrouwen alsmede een bredere beschouwing van de toekomst van de betrekkingen tussen Turkije en de EU te bevorderen en diplomatie de ruimte te geven om het streven en de verwachtingen in verband met de betrekkingen tussen de EU en Turkije te verwezenlijken, en daarbij een hoog niveau van waakzaamheid met betrekking tot en dialoog over de mensenrechtensituatie in Turkije te handhaven; |
Algemene beoordeling van het toetredingsproces
|
1. |
stelt met ernstige bezorgdheid vast dat de Turkse regering de afgelopen jaren steeds meer afstand heeft genomen van de Europese waarden en normen, ondanks het feit dat Turkije een kandidaat-lidstaat is; merkt op dat de unilaterale acties van het land in het oostelijke Middellandse Zeegebied evenals zijn sterke en soms zelfs provocerende uitspraken ten aanzien van de EU en haar lidstaten er bovendien toe hebben geleid dat de betrekkingen tussen de EU en Turkije een historisch dieptepunt hebben bereikt en dermate zijn verslechterd dat beide partijen de huidige staat van deze betrekkingen en het bijbehorende kader grondig moeten herzien om de dialoog tegen een achtergrond van wederzijds vertrouwen en samenwerking te herstellen en de onderliggende oorzaken van de huidige conflicten aan te pakken; |
|
2. |
merkt op dat het gebrek aan politieke wil van Turkse zijde om de in het kader van het toetredingsproces vereiste hervormingen door te voeren evenals het verzuim van het land om de ernstige zorgen van de EU met betrekking tot de rechtsstaat en de grondrechten aan de orde te stellen, het toetredingsproces en de daarmee gepaard gaande vooruitzichten sterk en op negatieve wijze hebben aangetast en ertoe hebben geleid dat de betrekkingen tussen de EU en Turkije steeds meer gebaseerd zijn op transacties en gedreven worden door omstandigheden die nauwelijks de oorspronkelijke opzet van de geleidelijke, voortschrijdende afstemming op vooraf vastgestelde ijkpunten weerspiegelen; stelt vast dat als gevolg daarvan slechts 16 van de 35 hoofdstukken in het kader van de toetredingsonderhandelingen zijn geopend en slechts één hoofdstuk voorlopig is afgesloten; benadrukt derhalve dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije, gezien de huidige stand van zaken, in wezen tot stilstand zijn gekomen, hetgeen teleurstellend is; |
|
3. |
is ernstig bezorgd dat Turkije zich na jaren van gebrekkige vooruitgang met betrekking tot zijn afstemming volledig terugtrekt, wat tot uiting komt in een sterke terugval op drie belangrijke gebieden: i) de achteruitgang met betrekking tot de rechtsstaat en de grondrechten, ii) de doorvoering van regressieve institutionele hervormingen, en iii) de voering van vijandig buitenlands confrontatiebeleid, onder meer ten aanzien van de EU en haar lidstaten, en met name Griekenland en Cyprus; is voorts bezorgd over het feit dat deze terugval steeds vaker gepaard gaat met expliciete en soms zelfs agressieve aanvallen op de EU door hooggeplaatste regeringsfunctionarissen, waaronder de president, die in het land worden versterkt door regeringsgezinde mediakanalen; verzoekt Turkije in dit verband te bedenken of en op geloofwaardige wijze te laten zien dat het nog altijd oprecht hecht aan nauwere betrekkingen met en aansluiting bij de Europese Unie en het EU-traject, aangezien dit onontbeerlijk is voor de uitvoerbaarheid van het gehele toetredingsproces; |
|
4. |
benadrukt dat geen enkele stimulans die de EU kan bieden ooit de broodnodige politieke wil in Turkije kan vervangen om de eerbiediging van de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten te waarborgen en uiteindelijk lid te worden van de EU; herinnert eraan dat het toetredingsproces een op verdiensten gebaseerd proces is dat afhankelijk is van objectieve vooruitgang en concrete verbintenissen ten aanzien van de criteria van Kopenhagen, de betrekkingen van goed nabuurschap met EU-lidstaten, en de waarden van de EU; neemt nota van de standvastige strategie van openheid en goede wil die door de EU wordt gevolgd, die onlangs heeft geleid tot de voordracht van een hernieuwde positieve agenda door de Europese Raad in oktober 2020; onderkent voorts de lopende diplomatieke inspanningen van de EU om een echte, doeltreffende dialoog met Turkije nieuw leven in te blazen; |
|
5. |
beaamt dat het gebrek aan resultaten met betrekking tot het steeds trager verlopende toetredingsproces over en weer heeft bijgedragen aan een gevoel van uitputting, toenemende onverschilligheid en afnemende aandacht van de Turkse autoriteiten voor de resultaten van het toezicht van de Commissie op de voortgang en de resoluties van het Parlement; herinnert er in dit verband aan dat de opening van hoofdstuk 23 inzake de rechterlijke macht en de grondrechten en hoofdstuk 24 inzake justitie, vrijheid en veiligheid nog altijd door de Raad werd geblokkeerd terwijl de Turkse regering zich ertoe verbond ingrijpende hervormingen door te voeren (maar de daad uiteindelijk niet bij het woord heeft gevoegd) en duidelijke ijkpunten goed had kunnen gebruiken; benadrukt niettemin dat de blokkade door de Raad in geen geval een excuus mag vormen voor de achteruitgang van de afgelopen jaren; is van mening dat het toetredingsproces een doel an sich is geworden; |
|
6. |
betreurt het dat de situatie sinds het laatste verslag van het Parlement in de verste verte niet is verbeterd en juist nog verder is verslechterd wat het binnenlands, institutioneel en buitenlands beleid betreft; dringt er daarom met klem op aan dat de Commissie overeenkomstig het in oktober 2005 vastgestelde onderhandelingskader aanbeveelt de toetredingsonderhandelingen met Turkije formeel op te schorten indien de huidige negatieve trend niet met spoed en consequent wordt omgekeerd, zodat beide partijen op realistische wijze en door middel van een gestructureerde, alomvattende dialoog op hoog niveau kunnen nagaan of het huidige kader geschikt is en naar behoren kan functioneren, of in voorkomend geval kunnen kijken naar mogelijke nieuwe modellen voor toekomstige betrekkingen; beaamt dat onderhandelingen in ieder geval op bonafide wijze moeten worden gevoerd en niet ontspoord mogen raken of teniet mogen worden gedaan op grond van louter culturalistische of religieuze overwegingen; |
|
7. |
noemt het huidige gebrek aan overeenstemming tussen de EU en Turkije betreurenswaardig, maar geeft nogmaals aan er sterk van overtuigd te zijn dat Turkije niet alleen een land is dat van strategisch belang is op politiek en economisch vlak, alsmede op het gebied van buitenlands beleid, maar ook een partner die een belangrijke rol speelt bij de waarborging van stabiliteit in de bredere regio en een bondgenoot waarmee de EU de best mogelijke betrekkingen wil onderhouden, onder meer in het kader van de NAVO en met het oog op de totstandbrenging van een stabiele omgeving in het oostelijke Middellandse Zeegebied die stoelt op goede dialoog, inzet, respect en wederzijds vertrouwen; laat nogmaals weten belang te hechten aan strategische afstemming en constructieve samenwerking op basis van gemeenschappelijke waarden en belangen op gebieden als buitenlands beleid en veiligheid, economie, handel, migratie, klimaatverandering en digitalisering; is teleurgesteld over het feit dat al deze vooruitzichten op positieve betrekkingen worden gedwarsboomd door het huidige beleid van de leiders van Turkije, onder meer door de destabiliserende houding van Turkije in de regio en de unilaterale acties van het land die haaks staan op het internationaal recht; |
|
8. |
geeft aan bereid te zijn de wederzijdse kennis en het wederzijds begrip tussen de Turkse samenleving en de samenlevingen van de EU-lidstaten te versterken en te verdiepen door culturele ontwikkeling en sociaalculturele uitwisselingen te bevorderen en alle uitingen van sociale, religieuze, etnische of culturele vooroordelen en onverdraagzaamheid tegen te gaan; beklemtoont opnieuw ten stelligste dat de Europese Unie en haar lidstaten in de eerste plaats vrienden en partners zijn van Turkije en de bevolking van Turkije, met wie de EU sterke commerciële, culturele en historische banden heeft opgebouwd; verklaart zich ten volle te zullen blijven inzetten voor de ondersteuning van het onafhankelijk maatschappelijk middenveld in Turkije, ongeacht de omstandigheden en het kader voor de betrekkingen die de toekomst zal brengen; is niettemin van mening dat het toetredingsproces het krachtigste instrument blijft om normatieve druk uit te oefenen op en een constructieve dialoog te voeren met de Turkse regering en het beste kader vormt om de democratische en pro-Europese ambities van de Turkse samenleving te ondersteunen en de afstemming op het beleid en de normen van de EU en haar lidstaten, onder meer op het gebied van de grondrechten en democratische waarden, te bevorderen; benadrukt dat louter transactionele betrekkingen nauwelijks zullen bijdragen aan de vorderingen van Turkije richting een democratischer model, hetgeen politieke wil op het hoogste politieke niveau zal vergen; |
|
9. |
onderstreept in dit verband hoe belangrijk het is om, naast een capaciteit voor dialoog op institutioneel niveau, te zorgen voor nauwe betrekkingen met de Turkse samenleving; verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) daarom met klem prioriteit toe te kennen aan het levendig maatschappelijk middenveld in Turkije en zijn inspanningen ter bevordering van de democratie, en Turkse maatschappelijke organisaties te blijven steunen met behulp van relevante financiële instrumenten, waaronder het instrument voor pretoetredingssteun (IPA), aangezien deze organisaties kunnen bijdragen aan de totstandbrenging van de politieke wil die nodig is om een sterk fundament te bouwen voor het Europees integratieproces; eist in dit verband opnieuw dat de financiering uit het IPA voor politieke hervormingen in Turkije door de EU wordt beheerd en gericht zal blijven op de bevordering van de dialoog en de verlening van steun aan het maatschappelijk middenveld en niet-statelijke actoren, alsmede voor contacten tussen mensen, zolang het land geen vooruitgang boekt op het gebied van democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten; pleit ervoor onmiddellijk een nieuw mechanisme op te zetten voor het voeren van een constructieve dialoog met het maatschappelijk middenveld in Turkije om wederzijds vertrouwen op te bouwen en de democratische en pro-Europese ambities van de Turkse samenleving te ondersteunen door middel van uitwisselingen waarbij de nadruk met name moet liggen op democratisering, mensenrechten, de rechtsstaat, behoorlijk bestuur, duurzame ontwikkeling en de groene en digitale transitie, in het kader waarvan moet worden gezorgd voor toereikende EU-financiering met het oog op doeltreffende resultaten; vraagt de Commissie en de EDEO jongeren in Turkije te blijven steunen aan de hand van relevante financiële instrumenten en door uitgebreidere mogelijkheden te bieden voor deelname aan het Erasmus+-programma en de Jean Monnet-beurzen met het oog op de ondersteuning van onder meer de samenwerking op onderzoeksgebied, de gemeenschappelijke strijd tegen de klimaatverandering, de bescherming van het milieu en de versterking van de positie van vrouwen in de samenleving en in het bedrijfsleven; |
De rechtsstaat en de grondrechten
|
10. |
is uiterst bezorgd over de ernstige achteruitgang van de fundamentele vrijheden, die de erbarmelijke mensenrechtensituatie in Turkije en de aanhoudende uitholling van de democratie en de rechtsstaat in het licht stelt en in strijd is met de criteria van Kopenhagen; |
|
11. |
is van oordeel dat dit cruciale gebied van grondrechten en fundamentele vrijheden, dat de kern van het toetredingsproces vormt, niet los kan worden gezien van de algemene betrekkingen en nog altijd de voornaamste belemmering vormt voor vooruitgang op eender welke positieve agenda die aan Turkije kan worden aangeboden, die tevens afhankelijk moet worden gesteld van de volledige eerbiediging van het internationaal recht en het grondbeginsel van goed nabuurschap en regionale samenwerking; |
|
12. |
beklemtoont dat de achteruitgang van de fundamentele vrijheden in Turkije al gaande was voordat de noodtoestand werd afgekondigd naar aanleiding van de poging tot staatsgreep van 2016, die het in de krachtigste bewoordingen veroordeelt; meent dat uitzonderlijke maatregelen in uitzonderlijke omstandigheden, zoals bij een poging tot staatsgreep, gerechtvaardigd zijn, maar dat deze wel in verhouding moeten staan tot de desbetreffende omstandigheden en dat de duur en reikwijdte ervan beperkt moeten zijn; stelt met grote bezorgdheid vast dat een overmaat aan juridische bepalingen en beperkende elementen die in het kader van de noodtoestand waren ingevoerd, ondanks de formele opheffing van de noodtoestand in juli 2018 in het recht zijn opgenomen, en dat de gevolgen van de noodtoestand voor de democratie en de grondrechten nog altijd sterk voelbaar zijn, hoewel deze existentiële bedreiging gelukkig al geruime tijd geschied is; |
|
13. |
betreurt het ten zeerste dat deze repressieve bestuursvorm nu doelbewust, niet-aflatend, systematisch staatsbeleid is geworden dat zich uitstrekt tot alle kritieke activiteiten, zoals vreedzaam politiek activisme op het gebied van kwesties die de Koerdische en alevitische gemeenschap aangaan, vreedzame protesten en demonstraties door voormalige werknemers uit de overheidssector, LGBTI- en vrouwenrechtenactivisten en slachtoffers van de noodtoestand, en zelfs tot gebeurtenissen die vóór de poging tot staatsgreep hebben plaatsgevonden, zoals de Gezi-protesten; |
|
14. |
betreurt het dat de huidige, te ruime bepalingen inzake terrorismebestrijding en het misbruik van antiterreurmaatregelen de ruggengraat van dit staatsbeleid zijn geworden dat erop gericht is de mensenrechten en ieder kritisch geluid in het land te onderdrukken met de hulp van een rechterlijke macht die niet in staat of bereid is het misbruik van het grondwettelijk bestel te beteugelen; meent dat deze brede opvatting van terrorisme in strijd is met het grondbeginsel van individuele verantwoordelijkheid wanneer deze tot algemene, collectieve aanklachten leidt; constateert met grote bezorgdheid dat er nog altijd op grote schaal mensen, waaronder journalisten, mensenrechtenactivisten en politieke tegenstanders, tot gevangenisstraffen worden veroordeeld of in voorlopige hechtenis worden genomen op grond van met terrorisme samenhangende aanklachten, en met name beschuldigingen van vermeend lidmaatschap van terroristische organisaties, die gebaseerd zijn op karige bewijzen; is uitermate bezorgd over het feit dat de Turkse autoriteiten, zoals tijdens de vaststelling van de universele periodieke doorlichting werd verklaard, niet van plan zijn de anti-terrorismewetgeving nader te herzien; verzoekt Turkije daarom met klem zijn wetgeving inzake terrorismebestrijding in overeenstemming te brengen met de internationale normen om de doeltreffende bescherming van de grondrechten en de fundamentele vrijheden te waarborgen, evenals evenredige toepassing en gelijkheid in rechte; beaamt dat Turkije legitieme veiligheidsbelangen heeft en het recht heeft om terrorisme te bestrijden; benadrukt evenwel dat de rechtsstaat, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden daarbij volledig moeten worden geëerbiedigd; veroordeelt nogmaals krachtig en ondubbelzinnig de gewelddadige terroristische aanslagen van de Koerdische arbeiderspartij (PKK), die al sinds 2002 op de EU-lijst van terroristische organisaties staat; betuigt zijn oprechte deelneming aan het Turkse volk, en met name aan de nabestaanden van de dertien Turkse burgers die bij de terroristische aanslag van februari 2021 in Gara, Irak, zijn omgekomen; |
|
15. |
noemt het uiterst betreurenswaardig dat de antiterreurmaatregelen en de bepalingen van Turkije inzake terrorismebestrijding nog altijd talloze noodbeperkingen bevatten, waardoor de negatieve gevolgen voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, onder meer in de vorm van beperking van de waarborgen voor een eerlijk proces, verlenging van de voorlopige hechtenis en de mogelijkheid om werknemers in de overheidssector te ontslaan op grond van vermeende banden met terroristische organisaties, in stand worden gehouden; |
|
16. |
maakt zich ernstige zorgen dat de racistische, rechts-extremistische Ülkücü-beweging, ook wel bekend als de “Grijze Wolven”, die nauwe banden heeft met de MHP-partij in de regeringscoalitie (de Partij van Nationalistische Actie), niet alleen in Turkije zelf, maar ook in de EU-lidstaten steeds meer aanhang krijgt; verzoekt de EU en de lidstaten na te gaan of het mogelijk is de Grijze Wolven op te nemen in de EU-lijst van terroristische organisaties en de daaraan verwante verenigingen en organisaties in de EU-lidstaten te verbieden, de activiteiten van de beweging nauwlettend in de gaten te houden en haar invloed te beperken, met name met het oog op de risico’s voor mensen met een Koerdische, Armeense of Griekse achtergrond en voor alle anderen die door de beweging als tegenstander worden gezien; |
|
17. |
is van oordeel dat de uitholling van de rechtsstaat en het systematische gebrek aan onafhankelijkheid van de rechterlijke macht nog altijd twee van de meest dringende en verontrustende kwesties vormen; veroordeelt de toegenomen controle door de uitvoerende macht en de politieke druk die wordt uitgeoefend op rechters, aanklagers, advocaten en orden van advocaten; is ernstig bezorgd over de toenemende structurele problemen als gevolg van het gebrek aan institutionele onafhankelijkheid van de rechterlijke macht ten gunste van de uitvoerende macht; wijst erop dat het gebrek aan onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, in combinatie met het afschrikkende effect van de massaontslagen door de regering in de afgelopen jaren, een ernstige bedreiging vormt voor de rechtsstaat en het vermogen van de rechterlijke macht als geheel aantast om doeltreffende voorzieningen in rechte te bieden in het geval van mensenrechtenschendingen, zowel met betrekking tot maatregelen die in het kader van de noodtoestand zijn genomen als in algemene zin; stelt in dit verband met spijt vast dat het niet mogelijk zal zijn om de vastgestelde doelstellingen aan de hand van de strategie voor de hervorming van de rechterlijke macht en de drie daaropvolgende wetgevingspakketten te verwezenlijken, zeker als deze zich niet vertalen in daadwerkelijke veranderingen in het gedrag van openbare aanklagers en zolang rechterlijke beslissingen niet aan de internationale normen voldoen; beklemtoont dat zowel de wetgevende als de rechterlijke macht drastisch en dringend moet worden hervormd om de toegang tot het rechtsstelsel te verbeteren, de doeltreffendheid ervan te vergroten en het recht op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn beter te beschermen; |
|
18. |
veroordeelt het ontslag, de grootschalige overplaatsingen en de gedwongen afzetting van circa 30 % van de Turkse rechters en openbare aanklagers, die tot intimidatie, zelfcensuur en een zorgwekkende daling van de algehele kwaliteit van de rechterlijke beslissingen hebben geleid; herinnert eraan dat ontslagen en benoemingen binnen de rechterlijke macht uiterst zorgvuldig moeten worden getoetst, dat het de uitvoerende macht verboden moet zijn om in te grijpen in de rechterlijke macht of te trachten deze te beïnvloeden, en dat bij de benoeming van rechters de beginselen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid moeten worden geëerbiedigd; noemt het zeer betreurenswaardig dat Turkije tijdens de vaststelling van de bevindingen van de universele periodieke doorlichting van oktober 2020 heeft geweigerd de aanbeveling te aanvaarden om een grondwetswijziging door te voeren waarmee de Raad van rechters en openbare aanklagers (Hâkimler ve Savcılar Kurulu — HSK) onafhankelijk wordt van de regering; vraagt dat de tekortkomingen met betrekking tot de structuur en het proces van selectie van leden van deze raad worden aangepakt om de onafhankelijkheid van dit orgaan te waarborgen en een einde te maken aan de willekeurige besluiten ervan; |
|
19. |
maakt zich ernstige zorgen over de situatie van advocaten in Turkije, van wie de afgelopen jaren honderden zijn (en nog altijd worden) geïntimideerd, gearresteerd, vervolgd en veroordeeld vanwege hun beroepsactiviteiten en omdat zij hun cliënten vertegenwoordigen; sluit zich aan bij de zorgen die tot uitdrukking komen in het advies van de Commissie van Venetië van oktober 2020 inzake de wijzigingen van juli 2020 in de wet op de advocatuur van 1969, met name wat betreft de oprichting van meerdere orden van advocaten in dezelfde stad; wijst erop dat deze wijziging zal leiden tot een verdere politisering van de advocatuur, hetgeen onverenigbaar is met het vereiste van onpartijdigheid van juridische beroepen en een bedreiging vormt voor de onafhankelijkheid van advocaten; is van mening dat deze juridische hervorming een verdere aanslag vormt op de werking van de rechterlijke macht en tevens een poging is om de bestaande orden van advocaten uit te hollen en het resterend kritisch geluid het zwijgen op te leggen; verzoekt de Turkse autoriteiten met klem de onafhankelijkheid van advocaten te eerbiedigen en hen in staat te stellen hun werk zonder belemmeringen te verrichten, overeenkomstig de internationale normen op het gebied van de mensenrechten; pleit voor de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle advocaten die louter vanwege de uitoefening van hun beroep zijn gedetineerd; |
|
20. |
betreurt het overlijden van advocaat Ebru Timtik na een hongerstaking van 238 dagen om een eerlijk proces te eisen nadat zij wegens vermeende deelname aan een terroristische organisatie werd veroordeeld, terwijl haar beroep nog aanhangig was bij het Hof van Cassatie; herinnert eraan dat Helin Bölek en İbrahim Gökçek, twee muzikanten van de band Grup Yorum, en Mustafa Koçak haar zijn voorgegaan en dat zij daarmee de vierde gevangene is die in 2020 is overleden als gevolg van een hongerstaking voor een eerlijk proces; rekent erop dat het lopende proces tegen drie politieagenten die beschuldigd worden van de moord op de Koerdische mensenrechtenadvocaat Tahir Elçi eindelijk alle omstandigheden omtrent zijn dood aan het licht zal brengen en zijn zaak recht zal doen; |
|
21. |
is ernstig bezorgd over het feit dat de uitspraken van het EHRM niet door de Turkse rechterlijke macht en regering in acht worden genomen, alsook over de toenemende niet-naleving door lagere rechtbanken van de uitspraken van het Grondwettelijk Hof; neemt kennis van het feit dat de Turkse rechterlijke macht naar aanleiding van een arrest van het EHRM een aantal nieuwe processen heeft gestart voor gedetineerden; constateert echter met spijt dat deze nieuwe processen vaak niet voldoen aan de internationaal erkende normen voor een eerlijk proces, zoals in de zaak betreffende İlhan Sami Çomak; verzoekt Turkije het Europees Verdrag voor de rechten van de mens volledig te eerbiedigen, alle relevante arresten en uitspraken van het EHRM na te leven en samen te werken met de Raad van Europa om de rechtsstaat, de democratie en de grondrechten te versterken; hoopt dat het EHRM sneller en met voorrang uitspraak kan doen in de talloze Turkse zaken die nog bij het Hof aanhangig zijn, met inbegrip van de zaak betreffende de journalist Hanım Büşra Erdal; is ingenomen met de recente uitspraak van het EHRM in de zaak betreffende vooraanstaand schrijver Ahmet Altan, die sinds 2017 in behandeling was en waarin is geoordeeld dat onder meer zijn recht op vrijheid en veiligheid en op vrijheid van meningsuiting waren geschonden; stelt met tevredenheid vast dat hij uit de gevangenis is vrijgelaten nadat het Turkse Hof van Cassatie de uitspraak tegen hem had vernietigd, en roept de bevoegde Turkse autoriteiten nogmaals op alle andere uitspraken van het EHRM spoedig toe te passen; stelt vast dat ook de door VN-mechanismen zoals het VN-Mensenrechtencomité en de VN-werkgroep inzake willekeurige detentie genomen besluiten door de Turkse rechterlijke macht in de wind worden geslagen; |
|
22. |
betreurt de detentieomstandigheden van Fabien Azoulay, een Frans staatsburger die in Turkije is gearresteerd en veroordeeld en al meer dan vier jaar wordt vastgehouden in de gevangenis, het meest recent in de gevangenis van Giresun, waar hij slachtoffer is geweest van fysiek geweld en herhaalde mishandeling, evenals van pogingen om hem te dwingen zich tot de islam te bekeren; veroordeelt ten stelligste de homofobe en antisemitische motieven voor zijn herhaalde mishandeling; dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan onverwijld alle nodige maatregelen te nemen om zijn bescherming te waarborgen en om hem over te brengen naar zijn land van herkomst; |
|
23. |
betreurt het gebrek aan doeltreffende voorziening in rechte in verband met de grootschalige ontslagen waarmee veel mensen, en onder meer ruim 152 000 ambtenaren, kampen, waaronder leraren, dokters, academici, advocaten, rechters en openbare aanklagers, die niet alleen ontslagen zijn, maar aan wie bovendien een permanent verbod is opgelegd om in de overheidssector of zelfs op hun vakgebied te werken; wijst erop dat veel van deze ontslagen nog altijd verwoestende gevolgen hebben voor de betrokkenen en hun gezinsleden, die onder meer lijden onder een blijvend sociaal en professioneel stigma; heeft sterke twijfels over de doeltreffende werking van de onderzoekscommissie voor de maatregelen in verband met de noodtoestand (CoSEM) als interne beroepsinstantie vanwege haar gebrek aan onafhankelijkheid, onpartijdigheid en efficiëntie; merkt op dat de willekeurige intrekking van paspoorten — een aantal marginale verbeteringen daargelaten — nog altijd een ernstige, ongerechtvaardigde inperking vormt van de vrijheid van verkeer van de betrokkenen; verzoekt de Turkse autoriteiten het recht van de ontslagen personen op verweer te eerbiedigen en zorg te dragen voor een procedure die voldoet aan de internationale normen; |
|
24. |
is ontzet over de verklaringen van hoge regeringsvertegenwoordigers en de regeringscoalitie over de mogelijke herinvoering van de doodstraf, die door Turkije in 2004 werd afgeschaft; wijst erop dat een dergelijk betreurenswaardig besluit niet alleen in strijd zou zijn met bestaande internationale verplichtingen van Turkije, maar ook onverenigbaar zou zijn met de toetreding van het land tot de EU; |
|
25. |
wijst nogmaals op het belang van de vrijheid en de onafhankelijkheid van de media als een van de kernwaarden van de EU en als hoeksteen van elke democratie; uit zijn ernstige bezorgdheid over de onevenredige en willekeurige maatregelen waarmee de vrijheid van meningsuiting, mediavrijheid en toegang tot informatie beknot worden in Turkije, waar de wetgeving inzake terrorismebestrijding vaak misbruikt wordt om kritiek te smoren, te midden van een verstikkend gebrek aan pluriformiteit in het medialandschap; dringt er bij Turkije op aan een prioriteit te maken van het waarborgen van mediavrijheid en de vrijheid van meningsuiting op sociale media, onder andere door artikel 299 van het wetboek van strafrecht (belediging van de president) te hervormen, waarvan voortdurend misbruik wordt gemaakt om schrijvers, verslaggevers, columnisten en uitgevers te vervolgen, en om alle journalisten, schrijvers, mediaprofessionals en gebruikers van sociale media die onrechtmatig worden vastgehouden wegens het uitoefenen van hun beroep en burgerrechten vrij te spreken en vrij te laten; merkt op dat het aantal journalisten in de gevangenis het afgelopen jaar weliswaar is afgenomen van 160 tot iets meer dan 70, dit aantal nog altijd erg hoog is en aanleiding blijft geven tot ernstige bezorgdheid, en dat mensen te vaak zonder gegronde reden gevangen worden gezet; verzoekt de Turkse autoriteiten geen enkele tolerantie aan de dag te leggen voor gevallen van fysiek en verbaal geweld of bedreigingen aan het adres van journalisten, en toe te staan dat mediabedrijven die zonder geldige reden zijn gesloten hun werkzaamheden kunnen hervatten; maakt zich ernstige zorgen over de beslissing van de provinciale rechtbank van Istanbul van 20 oktober 2020 om de eerdere vrijspraak ongedaan te maken en een nieuw onderzoek aan te vragen voor de Turkse vertegenwoordiger van Verslaggevers zonder Grenzen Erol Önderoğlu, mensenrechtenactivist Şebnem Korur Fincancı en journalist Ahmet Nesin, die worden beschuldigd van verscheidene misdaden, waaronder het verspreiden van terroristische propaganda vanwege hun deelname aan een campagne waarin solidariteit werd betuigd met een krant, en wie een gevangenisstraf van 14,5 jaar boven het hoofd hangt; |
|
26. |
is zeer bezorgd over de negatieve gevolgen die de wet inzake de regulering van internetpublicaties en de bestrijding van strafbare feiten die door middel van deze publicaties worden begaan van juli 2020 zal hebben voor de vrijheid van meningsuiting, aangezien deze wet de aanbieders van sociale media nieuwe draconische verplichtingen oplegt, de regering vergaande bevoegdheden verleent om online-inhoud te censureren en verdere gronden biedt voor de vervolging van gebruikers van sociale media; merkt op dat het verbod op Wikipedia is opgeheven, maar benadrukt dat meer dan 400 000 websites nog geblokkeerd zijn en er nog diverse beperkingen gelden voor het gebruik van sociale media; |
|
27. |
maakt zich grote zorgen over het gebrek aan onafhankelijkheid en onpartijdigheid van overheidsorganen zoals de Hoge Raad voor radio en televisie (RTÜK) en het Bureau voor persreclame (BİK), die worden ingezet als middel om mediabedrijven die zich kritisch opstellen ten opzichte van de regering op willekeurige gronden tijdelijk stil te leggen of te verbieden, boetes op te leggen of financieel af te knijpen, wat de regering een vrijwel volledige controle over de massamedia geeft; betreurt de intrekking in 2019 van meer dan 700 perskaarten door het directoraat Communicatie van de president en de problemen die Turkse en internationale journalisten ondervinden bij het verrichten van hun werkzaamheden; |
|
28. |
prijst het bestaan van een levendig, pluralistisch, geëngageerd en heterogeen maatschappelijk middenveld in Turkije, ondanks de grootschalige politieke repressie, aangezien dit een van de weinige resterende controles op de Turkse regering is en het land kan helpen het hoofd te bieden aan zijn omvangrijke politieke en maatschappelijke uitdagingen; is zeer verontrust over de verdere inperking van de vrijheid van vergadering en vereniging, en hekelt de willekeurige sluiting van maatschappelijke organisaties, waaronder toonaangevende niet-gouvernementele organisaties en media op het gebied van de mensenrechten; veroordeelt in dit verband de nieuwe wet inzake het voorkomen van de financiering van de verspreiding van massavernietigingswapens van december 2020, die het Turkse ministerie van Binnenlandse Zaken en de president uitgebreide bevoegdheden verleent om de activiteiten van niet-gouvernementele organisaties, zakelijke partnerschappen, onafhankelijke groeperingen en verenigingen terug te dringen en erop gericht lijkt te zijn het maatschappelijk middenveld verdere beperkingen op te leggen en te controleren; spreekt zijn krachtige steun uit voor de oproep van diverse speciale vertegenwoordigers van de VN aan de regering van Turkije om deze wetgeving te herzien opdat Turkije zijn internationale verplichtingen op het gebied van de mensenrechten nakomt; roept Turkije op kritische of afwijkende meningen, waaronder die van mensenrechtenactivisten, wetenschappers en journalisten, als waardevolle bijdragen aan het maatschappelijk debat te beschouwen en niet als destabiliserende factoren; |
|
29. |
betreurt de enorme achteruitgang van de academische vrijheid in Turkije, in het bijzonder de voortdurende inbreuken op de rechten van vredeswetenschappers, ondanks de beslissing van het Grondwettelijk Hof van juli 2019, en betreurt de amendementen op de wet inzake de Turkse Raad voor Hoger Onderwijs, die nog meer beperkende maatregelen toevoegen aan de reeds bestaande beperkingen; |
|
30. |
veroordeelt het gewelddadige neerslaan door de Turkse autoriteiten van de protesten tegen de benoeming door de regering van de rector van de Boğaziçi-universiteit; is ontzet over de massale gevangenneming van studenten, het buitensporige gebruik van geweld door de politie bij vreedzame demonstraties, het besluit van de gouverneur van Istanbul om alle soorten bijeenkomsten en demonstraties in het gebied rond de universiteit selectief te verbieden, de afbeelding van demonstranten — met name studenten, alumni en academici — als terroristen en het gebruik van LGBTI-groepen als doelwit; dringt er bij Turkije op aan de aanklachten tegen de personen die willekeurig worden vastgehouden wegens de uitoefening van hun recht op vreedzame vergadering in te trekken en deze personen vervolgens vrij te laten; |
|
31. |
verzoekt Turkije met klem te stoppen met het vastzetten en vervolgen van journalisten en mensenrechtenactivisten om hen te intimideren of te ontmoedigen onbelemmerd verslag te doen van mensenrechtenkwesties; dringt er bij Turkije op aan onmiddellijk een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de gemelde gevallen van intimidatie en belaging van mensenrechtenactivisten, journalisten, wetenschappers en burgerrechtenactivisten, en degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn aansprakelijk te stellen; |
|
32. |
is ernstig bezorgd over de voortdurende aanvallen en druk op de oppositiepartijen in Turkije, waaronder de veroordeling van leden van de oppositie of het misbruik door de zittende regering van financiële middelen en de administratieve bevoegdheden van de staat, waardoor de goede werking van een democratisch systeem wordt ondermijnd; roept de voornaamste Turkse partijen op hun democratische en parlementaire inspanningen ter bevordering van de Europese weg voor Turkije voort te zetten binnen de kaders van de wet en de Turkse grondwet; |
|
33. |
neemt met grote bezorgdheid kennis van de manier waarop de Turkse autoriteiten het continu op vooral de Democratische Volkspartij (HDP), waaronder haar jongerenorganisaties, gemunt hebben; is sterk gekant tegen de aanklacht die de aanklager van het Turkse Hof van Cassatie bij het Grondwettelijk Hof heeft ingediend met het oog op de ontbinding van de HDP en de schorsing van meer dan 600 leden van de HDP; benadrukt dat dit niet alleen een ernstige politieke fout op middellange termijn is, maar ook een enorme slag zou betekenen voor pluralisme en democratische beginselen, waardoor miljoenen kiezers in Turkije niet meer vertegenwoordigd zouden zijn; veroordeelt de sinds november 2016 nog altijd voortdurende detentie van de voormalige covoorzitters van de HDP, Figen Yüksekdağ en Selahattin Demirtaș, oppositieleider resp. voormalig presidentieel kandidaat, en van de ex-burgemeester van Diyarbakır, Gülten Kışanak, ten stelligste; herinnert aan de uitspraak van het EHRM in de zaak-Demirtaş van 20 november 2018, die werd bevestigd door de uitspraak van zijn Grote Kamer op 22 december 2020 en waarin de Turkse autoriteiten werden opgeroepen hem onmiddellijk vrij te laten; is ontzet over het feit dat deze bindende uitspraak van het EHRM nog altijd niet wordt nageleefd; veroordeelt het recente besluit van de 46e strafrechtbank van eerste aanleg van Istanbul in de wijk Bakırköy om Selahattin Demirtaş tot drieënhalf jaar gevangenisstraf te veroordelen wegens vermeende belediging van de president — een van de langste straffen die ooit wegens een dergelijke aanklacht zijn uitgesproken; betreurt het dat het 22e Hof van Assisen van Ankara op 7 januari 2021 nog een aanklacht heeft aanvaard tegen in totaal 108 politici, onder wie de heer Demirtaş en mevrouw Yüksekdağ, wegens hun vermeende rol in de protesten van Kobane van oktober 2014, hoewel deze aanklacht op dezelfde feiten en incidenten is gebaseerd als die de Grote Kamer eerder als onvoldoende grond voor zijn detentie had aangemerkt; veroordeelt tevens het herhaalde gebruik van de intrekking van de parlementaire status van oppositieleden, hetgeen ernstig afbreuk doet aan de reputatie van het parlement als democratische instelling; vindt het verontrustend dat de hoofdaanklager van Ankara onderzoeken voorbereidt om de parlementaire immuniteit van negen andere plaatsvervangers van de HDP op te heffen, waaronder de huidige covoorzitter van de HDP Pervin Buldan, Meral Danış Beştaş, Hakkı Saruhan Oluç, Garo Paylan, Hüda Kaya, Sezai Temelli, Serpil Kemalbay Pekgözegü, Pero Dündar en Fatma Kurtulan, zodat zij kunnen worden vervolgd vanwege hun vermeende rol in de protesten van Kobane in 2014; wijst op de zaak van Cihan Erdal, lid van de jongerentak van de Turkse Groenen/Linkse Partij, die toen hij tijdelijk in Turkije was om zijn familie te bezoeken op 25 september 2020 werd gearresteerd en in hechtenis werd genomen louter omdat hij zes jaar vóór zijn aanhouding lid was geweest van de HDP; veroordeelt het besluit om HDP-lid Ömer Faruk Gergerlioğlu uit zijn parlementaire ambt te zetten en hem zijn parlementaire immuniteit te ontnemen, evenals zijn daaropvolgende arrestatie in het gebouw van de Grote Nationale Assemblee van Turkije; is van mening dat dit besluit een vergelding is voor zijn mensenrechtenactivisme, onder andere voor het feit dat hij in het parlement melding maakte van in brede kring bekende beschuldigingen van fouilleringen en pesterijen in gevangenissen en op politiebureaus, waarna hij tegen deze praktijken een socialemediacampagne is gestart; |
|
34. |
is ernstig bezorgd over de geleidelijk toenemende druk op de voornaamste oppositiepartij (CHP) en haar leider Kemal Kılıçdaroğlu, onder meer door de confiscatie van folders van de partij bij gerechtelijk bevel, de opheffing van de immuniteit van de partijleider vanwege zijn politieke uitlatingen, de tegen hem gerichte publieke dreigementen en zelfs fysieke aanvallen; spreekt nogmaals zijn ernstige bezorgdheid uit over de voortdurende politieke en gerechtelijke intimidatie van Canan Kaftancıoğlu, CHP-voorzitter van de provincie Istanbul, die in september 2019 werd veroordeeld tot bijna tien jaar gevangenisstraf wegens een politiek gemotiveerde zaak, waarvoor een beslissing van het Hooggerechtshof hangende is, en die in december 2020 in staat van beschuldiging werd gesteld in een nieuwe politieke zaak waarbij hem een straf van nog eens tien jaar in het vooruitzicht werd gesteld en waarbij ook vier journalisten van de krant Cumhuriyet betrokken zijn; is ingenomen met het feit dat het CHP-lid Enis Berberoğlu zijn zetel en parlementaire immuniteit heeft teruggekregen op grond van een tweede uitspraak van het Grondwettelijk Hof van 21 januari 2021, aangezien de eerdere uitspraak door lagere rechtbanken was genegeerd; |
|
35. |
roept de bevoegde autoriteiten van Turkije op alle mensenrechtenactivisten, journalisten, advocaten, academici en anderen die vastzitten op basis van ongegronde beschuldigingen vrij te laten en ervoor te zorgen dat deze mensen hun werkzaamheden onder alle omstandigheden kunnen uitvoeren zonder hierbij te worden gehinderd of bedreigd; roept de Commissie en de lidstaten op hun bescherming van en steun voor mensenrechtenactivisten die in Turkije gevaar lopen, op te voeren, onder meer door noodsubsidies beschikbaar te stellen; veroordeelt de beslissing van het regionale hof van beroep in Istanbul om de langdurige gevangenisstraffen van vier mensenrechtenactivisten in de zaak-Büyükada wegens terrorismegerelateerde misdrijven te bekrachtigen, ondanks het gebrek aan enig bewijs van criminele activiteiten en het feit dat de beschuldigingen van deze verdachten herhaaldelijk zijn weerlegd, zelfs door eigen bewijs van de staat; beschouwt deze zaak als een verder voorbeeld van het vijandige klimaat voor maatschappelijke organisaties en de manier waarop het agressieve politieke discours leidt tot bevooroordeelde rechterlijke beslissingen; veroordeelt de hernieuwde arrestatie van schrijver Ahmet Altan in november 2019, slechts een week nadat hij na meer dan drie jaar in voorarrest was vrijgelaten uit de gevangenis; maakt zich grote zorgen over de intimidatie van Öztürk Türkdoğan, een gerenommeerde mensenrechtenactivist en medevoorzitter van İnsan Hakları Derneği (de Mensenrechtenvereniging, İHD), die onlangs tijdens een inval in zijn huis werd gearresteerd in het kader van een geheim onderzoek en later weer werd vrijgelaten; |
|
36. |
verwerpt de hernieuwde arrestatie van Osman Kavala, een prominente en gerespecteerde persoonlijkheid uit het maatschappelijk middenveld, luttele uren na zijn vrijspraak in februari 2020, evenals zijn aanhoudende detentie gedurende meer dan drie jaar op grond van valse beschuldigingen, wat een grove weigering vormt van de aanvaarding van de definitieve uitspraak van het EHRM en de daaropvolgende oproepen van het Comité van Ministers van de Raad van Europa; beschouwt de nieuwe zaak en de aanklacht tegen hem en de Amerikaanse academicus Henri Barkey — wegens vermeende spionage en poging tot omverwerping van de grondwettelijke orde in Turkije — ongegrond, verstoken van enig bewijs en derhalve politiek gemotiveerd; is uiterst geschokt door recente rechterlijke beslissingen, zoals de uitspraak van het Hof van Beroep van Istanbul van 22 januari 2021, waarmee het eerdere vonnis van vrijspraak en de uitspraak in het nieuwe proces van de zaak Gezi Park en de beslissing van het Hof van Istanbul van 5 februari 2021 om deze onlangs heropende zaak samen te voegen met de andere zaak over spionage teniet wordt gedaan, waarbij volledig voorbij wordt gegaan aan het vonnis van het EHRM; benadrukt dat het EHRM reeds een vonnis heeft gewezen in de zaak Gezi Park en dat het samenvoegen van beide zaken de voortzetting van de voorlopige hechtenis daarom nog absurder en onrechtmatiger maakt; is ontzet door het besluit van de Raad van rechters en openbare aanklagers (HSK) om een onderzoek in te stellen naar de drie rechters van de 30e rechtbank voor hoge strafzaken van Istanbul die in februari 2020 Kavala en de overige verdachten in de zaak Gezi Park vrijspraken wegens gebrek aan bewijs; is ontzet door het feit dat de voormalige plaatsvervangend openbaar aanklager Hasan Yılmaz, die verantwoordelijk was voor de tweede aanklacht tegen Kavala, desondanks vervolgens werd benoemd tot viceminister van Justitie; |
|
37. |
is ernstig bezorgd over de aanhoudende berichten over gewelddadige arrestaties, afranselingen, foltering, mishandeling en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandelingen op politiebureaus, in militaire detentie en in gevangenissen, alsook over de gevallen van gedwongen verdwijning die zich de afgelopen vier jaar hebben voorgedaan, over het feit dat het Openbaar Ministerie geen deugdelijke onderzoeken naar deze gevallen heeft ingesteld en over de alomtegenwoordige cultuur van straffeloosheid voor de betrokken leden van veiligheidsdiensten en overheidsfunctionarissen; verzoekt de Turkse regering om opheldering te verschaffen over het lot van honderden verdwenen personen en eindelijk antwoord te geven aan de Cumartesi Anneleri (Zaterdagmoeders), die nu al meer dan 800 keer bij elkaar zijn gekomen om gerechtigheid te eisen; verzoekt de Turkse autoriteiten met klem een onderzoek in te stellen naar de aanhoudende en geloofwaardige klachten over foltering en mishandeling van personen in hechtenis en om de verantwoordelijke personen aansprakelijk te stellen; verzoekt de Turkse autoriteiten een nultolerantiebeleid voor foltering te hanteren; roept Turkije ertoe op een einde te maken aan alle gevallen van geïsoleerde detentie en detentie op officieuze locaties; is ontzet door de berichten over de aanhouding van zwangere en pas bevallen vrouwen, en verzoekt Turkije met klem hen vrij te laten en te stoppen met het arresteren van vrouwen vlak voor of vlak na hun bevalling; wijst op de verdwijning van voormalig ambtenaar Yusuf Bilge Tunç, die in augustus 2019 als vermist werd opgegeven; is zeer verontrust over het stijgende aantal meldingen van het systematische misbruik van vernederende fouilleringen in detentiecentra en gevangenissen, met name bij vrouwelijke verdachten en gedetineerden; |
|
38. |
is bezorgd over de nieuwe wetgeving op grond waarvan de Turkse politie zonder aanvullende procedures militair materieel, waaronder zware wapens en apparatuur voor geheime diensten, mag gebruiken om het hoofd te bieden aan openbare incidenten en gebeurtenissen die de nationale veiligheid bedreigen; |
|
39. |
merkt op dat er naar aanleiding van de COVID-19-pandemie een wetgevingspakket is aangenomen dat voorziet in de voorwaardelijke en vervroegde vrijlating van bijna 90 000 gevangenen, echter met discriminerende uitsluiting van de personen die in voorlopige hechtenis zitten wegens vermeende terrorismegerelateerde misdrijven, waaronder advocaten, journalisten, politici en mensenrechtenactivisten, aangezien zij op grond van deze maatregelen niet in aanmerking komen voor vervroegde vrijlating; |
|
40. |
veroordeelt gedwongen uitleveringen, kidnappings en ontvoeringen van niet in Turkije wonende Turkse burgers om politieke redenen, hetgeen in strijd is met de beginselen van de rechtsstaat en de mensenrechten; toont zich ernstig bezorgd over de aanwending door de Turkse regering van haar invloed om burgers in strijd met het internationaal recht gedwongen te laten terugkeren, waardoor in sommige gevallen de binnenlandse wettelijke procedures voor uitlevering met voeten worden getreden, en dringt er bij de EU op aan deze kwestie aan te pakken; veroordeelt alle pogingen voor het gebruik van geweld en intimidatie tegen en het onder druk zetten van oppositieleden en politici van Turkse komaf, evenals van intellectuelen, politici en activisten in de rest van Europa; |
|
41. |
is bezorgd over het feit dat de Ombudsman en de nationale instelling voor de mensenrechten en gelijke behandeling in Turkije niet voldoen aan de criteria van de beginselen van Parijs en algemene beleidsaanbevelingen nrs. 2 en 7 van de Europese Commissie tegen Racisme en Onverdraagzaamheid voor wat betreft hun statuten, structuur, functie, activiteiten, financiële en operationele onafhankelijkheid, evenals de onafhankelijkheid, de benoeming en het mandaat van de bestuursleden; |
|
42. |
neemt kennis van het onlangs aangenomen actieplan voor de mensenrechten dat gedurende een periode van twee jaar moet worden uitgevoerd, waarin een aantal juridische hervormingen worden beloofd en negen hoofddoelen, 50 doelstellingen en bijna 400 acties worden genoemd, variërend van specifieke en technische verbintenissen tot overwegend algemene en dubbelzinnige verklaringen; benadrukt dat in het actieplan wordt beweerd dat essentiële kwesties als de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de vrijheid van meningsuiting en vereniging en de bescherming van kwetsbare groepen zullen worden aangepakt, maar dat het tekortschiet bij de aanpak van de belangrijkste tekortkomingen met betrekking tot de situatie op het gebied van de mensenrechten en de rechtsstaat in Turkije, aangezien het geen maatregelen bevat die erop gericht zijn het misbruik van terrorismegerelateerde aanklachten om te keren, een einde te maken aan willekeurige detentie of erop toe te zien dat de uitspraken van het EHRM worden nageleefd — om slechts een paar van de grootste zorgen te noemen; is van mening dat welk actieplan dan ook alleen in staat zal zijn om de algemene situatie te verbeteren als het wordt omgezet in echte en geloofwaardige oplossingen waarmee het hele scala aan uitdagingen op het gebied van mensenrechten en de rechtsstaat wordt aangepakt; spoort de Turkse regering aan een duidelijker tijdschema te verstrekken voor de doeltreffende tenuitvoerlegging van dit actieplan en maatschappelijke organisaties en belanghebbenden te betrekken bij het opstellen van relevant beleid op dit gebied; |
|
43. |
vindt de wijdverbreide corruptie in Turkije zorgwekkend; benadrukt dat in de verslagen van de Commissie staat dat er geen tekenen van vooruitgang zijn bij de aanpak van de vele tekortkomingen die in het Turkse regelgevingskader voor corruptiebestrijding waren aangetroffen, en verzoekt Turkije een doeltreffende strategie en een doeltreffend actieplan voor corruptiebestrijding te presenteren; merkt op dat de verantwoordingsplicht en de transparantie van overheidsinstellingen moeten worden versterkt; constateert dat Turkije beperkte vooruitgang heeft geboekt in de strijd tegen de georganiseerde misdaad; roept Turkije op zijn wetgeving inzake gegevensbescherming af te stemmen op de EU-normen teneinde samenwerking met Europol mogelijk te maken, en om de regelgeving inzake de bestrijding van witwassen, de financiering van terrorisme en cybercriminaliteit te verbeteren; |
|
44. |
blijft ernstig bezorgd over de situatie in het zuidoosten van Turkije en de Koerdische kwestie, die minder aandacht krijgen dan ze verdienen, vooral als het gaat over de bescherming van de mensenrechten, politieke participatie, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van geloof; is bezorgd over de beperkingen op de rechten van journalisten en mensenrechtenactivisten die zich bezighouden met de Koerdische kwestie en over de aanhoudende druk op de Koerdische media, culturele en taalinstellingen en -uitingen in het hele land, waardoor hun culturele rechten nog verder worden beknot; vindt het kwalijk dat haatzaaiende uitlatingen en bedreigingen aan het adres van burgers van Koerdische afkomst nog altijd een groot probleem vormen; benadrukt dat er dringend een geloofwaardig politiek proces op gang moet worden gebracht, waarbij alle relevante partijen en democratische krachten worden betrokken en dat leidt tot een vreedzame oplossing van de Koerdische kwestie; is met name bezorgd over de hardnekkige achterstandspositie van Koerdische vrouwen, die nog verergerd wordt door de vooroordelen over hun etnische en taalkundige identiteit en die leidt tot hun toenemende marginalisering voor wat betreft hun burgerlijke, politieke, economische, sociale en culturele rechten; verzoekt Turkije de volledige toegang tot gelijke rechten en mogelijkheden voor Koerdische vrouwen te waarborgen; roept Turkije op ernstige beschuldigingen van mensenrechtenschendingen, moorden en gedwongen verdwijningen onmiddellijk te onderzoeken en internationale waarnemers toe te staan op onafhankelijke wijze toezicht te houden; is bezorgd over de recente massale invallen en aanhoudingen in Diyarbakır waarvan advocaten, politici en burgerrechtenactivisten het slachtoffer geworden zijn, alsook over de gevangenneming van vijf personen uit het maatschappelijk middenveld, onder wie dr. Șeyhmus Gökalp, erelid van het bestuur van de Turkse artsenvereniging (TTB); verzoekt Turkije met klem om snel een onafhankelijk en onpartijdig onderzoek in te stellen naar de berichten over de foltering van twee dorpsbewoners in Van — Servet Turgut en Osman Şıban — nadat zij op 11 september 2020 waren aangehouden door de gendarmerie, ten gevolge waarvan eerstgenoemde overleed en de tweede persoon ernstig letsel opliep; |
|
45. |
dringt er bij de Turkse regering op aan de rechten van minderheden en kwetsbare bevolkingsgroepen, met inbegrip van vrouwen en kinderen, LGBTI-personen, vluchtelingen, etnische minderheden zoals Roma, Turkse burgers van Griekse en Armeense afkomst en religieuze minderheden zoals christenen, joden en alevieten, te beschermen; verzoekt Turkije dan ook dringend alomvattende antidiscriminatiewetgeving in te voeren, met inbegrip van een verbod op discriminatie op grond van etnische afkomst, religie, taal, burgerschap, seksuele gerichtheid en genderidentiteit, en maatregelen tegen racisme, homofobie en transfobie; |
|
46. |
is sterk gekant tegen het besluit van de Turkse regering om zich terug te trekken uit het Verdrag van Istanbul, waardoor Turkije verder afdrijft van de Europese en internationale normen en zijn toezeggingen om geweld tegen vrouwen te voorkomen en vrouwenrechten te bevorderen op de tocht komen te staan, hetgeen een duidelijk teken is van de ernstige verslechtering van de mensenrechten in het land; acht dit besluit onbegrijpelijk, aangezien het verdrag niet is gewijzigd sinds Turkije het als eerste land heeft ondertekend en geratificeerd, en ook gevaarlijk, in een tijd van toenemend geweld tegen vrouwen tijdens de pandemie en gezien de hoge feminicide in het land; dringt er bij de Turkse regering op aan dit besluit met spoed terug te draaien; dringt erop aan dat elke nieuwe relatie met Turkije wordt gebaseerd op de fundamentele democratische waarden, waaronder de eerbiediging van vrouwenrechten; blijft zich zorgen maken over de omvang en de ernst van het geweld tegen vrouwen in de Turkse samenleving, met inbegrip van zogeheten eremoorden, illegale kindhuwelijken en seksueel misbruik, en over de onwil van de Turkse autoriteiten om de daders van gendergerelateerd geweld te bestraffen; verwerpt alle wettelijke bepalingen op grond waarvan verkrachters in de toekomst voorwaardelijke straffen kunnen krijgen voor seksuele misdrijven tegen kinderen mits zij met het slachtoffer trouwen; dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan meer inspanningen te leveren ter bestrijding van kinderarbeid, waarvan de omvang de afgelopen jaren weliswaar is afgenomen maar een verschijnsel is dat nog steeds voorkomt in Turkije, en tegen elke vorm van kindermisbruik; betreurt het nog altijd zeer lage percentage vrouwen in de regering en het parlement: slechts 17,3 % bij lokale overheden en meer in het algemeen in besluitvormingsposities; |
|
47. |
toont zich uiterst bezorgd over de schendingen van de mensenrechten van LGBTI-mensen, met name over de fysieke aanvallen, het verlengde verbod op Pride-optochten in het hele land en de beperkingen op de vrijheid van vergadering, vereniging en meningsuiting; wijst erop dat Turkije een van de landen is met het hoogste percentage moorden op transgender personen; veroordeelt de homofobe en haatzaaiende uitlatingen van hoge overheidsfunctionarissen, waaronder het hoofd van het Presidium voor Godsdienstzaken (Diyanet), de Turkse Ombudsman of de voorzitter van de Rode Halve Maan in Turkije; roept de Turkse autoriteiten op zich meer inspanningen te getroosten om haatmisdrijven, vooroordelen en op gender gebaseerde sociale ongelijkheid te voorkomen; herinnert eraan dat de Turkse wetgeving inzake haatzaaiende uitingen niet strookt met de jurisprudentie van het EHRM; |
|
48. |
vindt de omvorming van het historisch-religieuze monument Hagia Sophia tot een moskee zonder voorafgaande dialoog zeer betreurenswaardig en een beslissing die mogelijk in strijd is met de Unesco-overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld, waarbij Turkije partij is; roept de Turkse regering op dit besluit te heroverwegen en in te trekken om het historische en culturele karakter van culturele en religieuze monumenten en symbolen volledig te eerbiedigen, met name door de Unesco als werelderfgoed aangemerkte locaties; herinnert eraan dat de Hagia Sophia een plek is die openstaat voor alle gemeenschappen en godsdiensten, en verzoekt de Unesco passende maatregelen te nemen om dit werelderfgoed te beschermen; benadrukt dat het besluit over de Hagia Sophia de inspanningen ten behoeve van een dialoog en samenwerking tussen religieuze gemeenschappen ondermijnt, alsook de pluralistische en multiculturele sociale identiteit van Turkije; betreurt het dat ook de Moni tis Choras (Chorakerk) de afgelopen maanden is omgevormd van museum tot moskee; |
|
49. |
roept de Turkse autoriteiten op positieve en doeltreffende hervormingen op het gebied van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst te bevorderen door religieuze gemeenschappen in staat te stellen rechtspersoonlijkheid te verwerven, en door de aanbevelingen van de Commissie van Venetië over de status van religieuze gemeenschappen, alle desbetreffende arresten van het EHRM en resoluties van de Raad van Europa ter harte te nemen, zo ook over de Grieks-orthodoxe bevolking van de eilanden Gökçeada (Imbros) en Bozcaada (Tenedos); betreurt de acties die gericht zijn tegen de kloosterlingen in Mor Gabriel en andere kloosters in het zuidoosten van Turkije, en herhaalt zijn oproep aan Turkije om het belang van het oecumenisch patriarchaat voor orthodoxe christenen overal ter wereld te respecteren, en diens rechtspersoonlijkheid en het openbare gebruik van de kerkelijke titel van oecumenisch patriarch te erkennen; benadrukt dat de beperkingen op de opleiding, benoeming en opvolging van geestelijken moeten worden opgeheven, de heropening van het Halki-seminarie moet worden toegestaan en alle obstakels voor de goede werking ervan moeten worden weggenomen; |
|
50. |
roept Turkije op samen te werken met de relevante internationale organisaties, met name de Raad van Europa, teneinde de illegale handel in cultuurgoederen en de vernieling van het culturele erfgoed te voorkomen en te bestrijden; benadrukt dat er met relevante internationale organisaties en de EU een dialoog moet worden gevoerd over het behoud van cultureel en religieus erfgoed; |
|
51. |
vindt het zorgelijk dat Oeigoeren in Turkije steeds meer risico lopen te worden aangehouden en te worden gedeporteerd naar andere landen die ze vervolgens mogelijk aan China zullen uitleveren, waar hun waarschijnlijk een zware vervolgingsprocedure te wachten staat; |
|
52. |
roept op tot een doeltreffende uitvoering van het tweede actieplan en de nationale strategie inzake Roma, met inbegrip van een inclusievere benadering van het maatschappelijk middenveld, een versterking van het genderperspectief, een betere samenwerking met lokale overheden en de toewijzing van de noodzakelijke middelen; |
|
53. |
wijst erop dat vakbondsvrijheid en sociale dialoog van cruciaal belang zijn voor de ontwikkeling van een pluralistische samenleving; betreurt in dit verband de tekortkomingen in de wetgeving inzake arbeids- en vakbondsrechten, en benadrukt dat het vakverenigingsrecht, het recht op het aangaan van collectieve onderhandelingen en het stakingsrecht fundamentele rechten van werknemers zijn; maakt zich zorgen over de aanhoudend sterke discriminatie van vakbondsleden door werkgevers en de ontslagen, intimidatie en gevangenneming waarmee de leiders en leden van sommige vakbonden nog steeds te maken krijgen; verzoekt de Turkse autoriteiten zich te houden aan de fundamentele arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie waartoe Turkije zich heeft verbonden; |
|
54. |
roept Turkije op zich te blijven inspannen voor de afstemming op de EU-richtlijnen en het acquis met betrekking tot de milieu- en klimaatacties, en de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering te ratificeren; prijst de inspanningen van milieuactivisten in Turkije en waarschuwt voor de milieueffecten van de grote publieke werken die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd, waaronder de aanleg van de derde en grootste luchthaven van Istanbul en de derde brug over de Bosporus; maakt zich met name zorgen over de mogelijke ecologische vernietiging als gevolg van het geplande Istanbul-kanaal; wijst erop dat er diverse rechtszaken zijn aangespannen als gevolg van de gunstige milieueffectbeoordeling (MER) van dit project, en roept op tot de uitvoering van onafhankelijke MER’s, gecombineerd met transparante procedures voor openbare aanbestedingen en inclusieve en gepaste inspraakprocedures; verzoekt Turkije zijn afstemming op de EU-richtlijn betreffende MER’s (8) af te ronden, met inbegrip van bepalingen die het land zouden verplichten grensoverschrijdend overleg met de buurlanden te voeren; herhaalt zijn oproep aan de Turkse regering om een einde te maken aan haar plannen voor de kerncentrale Akkuyu, die zal worden gebouwd in een regio die gevoelig is voor ernstige aardbevingen en daardoor niet alleen voor Turkije, maar ook voor het Middellandse Zeegebied een grote bedreiging vormt; verzoekt de Turkse regering derhalve zich aan te sluiten bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband (Verdrag van Espoo), op grond waarvan de partijen verplicht zijn elkaar te informeren en te raadplegen over grote geplande projecten die naar verwachting een beduidend negatief grensoverschrijdend effect op het milieu hebben; verzoekt de Turkse regering dan ook de regeringen van naburige landen te betrekken bij verdere ontwikkelingen van de Akkuyu-onderneming of hen daarover ten minste te raadplegen; |
Institutioneel kader
|
55. |
is verontrust over de consolidering van een autoritaire interpretatie van het presidentiële stelsel; is ernstig bezorgd over de aanhoudende hypercentralisatie van de macht in het presidentschap, die ingevolge de grondwettelijke structuur niet alleen ten koste gaat van het parlement, maar ook van de raad van ministers zelf, en hetgeen geen deugdelijke en doeltreffende scheiding der machten tussen de uitvoerende en de wetgevende en rechterlijke macht waarborgt; wijst in dit verband op de zorgen over de scheiding der machten die door de Commissie van Venetië zijn verwoord in haar advies over de grondwetswijzigingen in Turkije; betreurt de huidige beperkingen op de mechanismen die nodig zijn voor een doeltreffende controle op de uitvoerende macht, en met name het gebrek aan verantwoordingsplicht van het presidentschap; is bezorgd over de toenemende invloed van het presidentschap op staatsinstellingen en toezichthoudende organen die onafhankelijk zouden moeten blijven; toont zich met name bezorgd over de marginalisering van het parlement, waarvan de wetgevende en controletaken sterk zijn ondermijnd en de prerogatieven herhaaldelijk zijn geschonden door presidentiële decreten; roept op tot herziening van het presidentiële stelsel en tot toepassing daarvan in overeenstemming met de democratische beginselen als bedoeld in de aanbevelingen van 2017 van de Commissie van Venetië van de Raad van Europa; |
|
56. |
herinnert eraan dat de kiesdrempel van 10 % — de hoogste onder de leden van de Raad van Europa — niet in overeenstemming is met de jurisprudentie van het EHRM en de kansen op vertegenwoordiging van grote groepen van het electoraat doet afnemen; maakt zich zorgen over de publieke uitspraken over mogelijke hervormingen van het kiesstelsel die de toegang van politieke partijen tot en hun deelname aan het parlement en de uiteindelijke vorming van parlementaire meerderheden nog meer zouden kunnen belemmeren; verzoekt Turkije het algemene verkiezingsklimaat op alle niveaus in het land te verbeteren, te zorgen voor een eerlijk en gelijk speelveld voor alle kandidaten en partijen en gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Commissie van Venetië en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) om de tekortkomingen van het electoraal kader aan te pakken, alsmede aan hun oproep om besluiten die niet in overeenstemming zijn met de internationale normen en standaarden in te trekken; |
|
57. |
merkt bezorgd op dat het ambtenarenapparaat nog steeds gekenmerkt wordt door partijdigheid en politisering, en dat dit, in combinatie met een buitensporige presidentiële controle op elk niveau van het staatsapparaat, heeft geleid tot een algemene verslechtering van de efficiëntie, capaciteit en kwaliteit van het openbaar bestuur; roept Turkije op maatregelen te nemen om opnieuw een concurrerend, op verdienste gebaseerd bevorderingsstelsel in te voeren en de transparantie en verantwoordingsplicht van het bestuur te waarborgen; |
|
58. |
is erg bezorgd over het toenemende gebruik van ultranationalistische en opruiende taal door de regerende elite — dat wijdverbreid is in heel het politieke spectrum van het land –, aangezien dit steeds vaker aanleiding geeft tot een vijandigheid ten aanzien van de EU, haar lidstaten en andere buurlanden; is bezorgd over de grote polarisatie in de Turkse politiek, die nog wordt versterkt door het nieuwe presidentieel stelsel, en over het toenemende gebruik van polariserende populistische taal, waardoor de Turkse samenleving nog verder wordt verdeeld en de dialoog tussen partijen en de kans op verzoening worden belemmerd; is bezorgd over de toenemende invloed van het religieus conservatisme op het politieke leven, wat in schril contrast staat met de reeds lang bestaande seculiere traditie van het land; maakt zich in dit kader zorgen over de toenemende rol en middelen van het directoraat Religieuze Zaken (Diyanet) op alle gebieden van het openbare leven in Turkije, met inbegrip van onderwijs, en zelfs in het buitenland, waaronder een aanzienlijke aanwezigheid in Europa; |
|
59. |
maakt zich ernstig zorgen over de ernstige gevolgen voor de lokale politiek en de lokale democratie van de recente door de Turkse autoriteiten genomen besluiten; spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de afzetting en opsluiting van minstens 47 democratisch verkozen burgemeesters (onder meer de burgemeesters van Diyarbakir, Van, Mardin en, meer recentelijk, Kars) op grond van twijfelachtig bewijs, en met name hun willekeurige vervanging door niet-gekozen bestuurders die door de centrale regering zijn benoemd; is ervan overtuigd dat deze onwettige besluiten een rechtstreekse aanval vormen op de meest elementaire beginselen van de democratie, waardoor miljoenen kiezers hun democratisch verkozen vertegenwoordiging wordt ontnomen; roept Turkije dan ook op om de afgezette burgemeesters in hun ambt te herstellen; |
|
60. |
wijst op de politieke, regelgevende, financiële en administratieve maatregelen die de regering heeft genomen om gemeentebesturen die worden bestuurd door een burgemeester van een oppositiepartij in Istanbul, Ankara, Izmir en steden in het zuidoosten van Turkije lam te leggen; veroordeelt de beslissing van de hoge kiesraad om de burgemeestersverkiezingen in Istanbul opnieuw te houden en de weigering om de winnende kandidaten van de HDP het burgemeestersmandaat toe te kennen ten gunste van de kandidaten van de als tweede geplaatste Partij van Rechtvaardigheid en Ontwikkeling (AKP), waardoor de eerbiediging van de rechtmatigheid en integriteit van het verkiezingsproces en de onafhankelijkheid van de instelling ten aanzien van politieke inmenging worden ondermijnd; |
Ruimere betrekkingen tussen de EU en Turkije en Turks buitenlands beleid
|
61. |
herinnert aan de belangrijke rol die Turkije heeft gespeeld en nog steeds speelt bij de opvang van bijna 4 miljoen vluchtelingen — volgens gegevens van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen ongeveer 3,6 miljoen Syrische vluchtelingen en 360 000 geregistreerde vluchtelingen en asielzoekers uit andere landen — en herinnert eraan dat dit de grootste vluchtelingengemeenschap ter wereld is; merkt op dat de problemen bij de aanpak van deze crisis zijn toegenomen als gevolg van de COVID-19-pandemie; looft de inspanningen die alle betrokken autoriteiten hebben geleverd, met name de gemeenten, om de integratie van vluchtelingen te verbeteren; is van mening dat de EU de nodige steun moet blijven verlenen aan Syrische vluchtelingen en gastgemeenschappen in Turkije, onder meer door de relevante programma’s van de VN voor de vluchtelingengemeenschappen in Turkije te blijven ondersteunen; steunt een objectieve beoordeling, met inbegrip van een effectbeoordeling op het gebied van de mensenrechten, van de Verklaring EU-Turkije en van de samenwerking op het gebied van vluchtelingen, asielzoekers en migratie, en onderstreept dat beide partijen bij de uitvoering van de verklaring hun verplichtingen moeten nakomen en de grondrechten moeten eerbiedigen; benadrukt dat het gebruiken van migranten en vluchtelingen voor politieke invloed en chantage volkomen onacceptabel is; veroordeelt in dit kader met klem dat Turkije in maart 2020 de migratiedruk heeft gebruikt voor politieke doeleinden, toen de Turkse autoriteiten migranten, vluchtelingen en asielzoekers met misleidende informatie actief hebben aangespoord om via Griekenland over land naar Europa te trekken; merkt op dat, in afwachting van de volledige en daadwerkelijke uitvoering van de overnameovereenkomst tussen de EU en Turkije (9) ten aanzien van alle lidstaten, de bestaande bilaterale overnameovereenkomsten en de bepalingen in soortgelijke overeenkomsten en regelingen met EU-lidstaten adequaat moeten worden uitgevoerd; herinnert eraan dat Syrische vluchtelingen alleen naar Syrië mogen worden gerepatrieerd als zij daar vrijwillig voor kiezen en als zij naar hun oorspronkelijke gemeenschap kunnen terugkeren; |
|
62. |
herhaalt de oproep uit zijn resolutie van 15 april 2015 en spoort Turkije opnieuw aan om de Armeense genocide te erkennen en zo de weg vrij te maken voor een daadwerkelijke verzoening van het Turkse en het Armeense volk; verzoekt Turkije in dit verband om zich te onthouden van anti-Armeense propaganda en haatzaaiende uitlatingen, en om zijn verplichtingen tot bescherming van Armeens en ander cultureel erfgoed volledig na te komen; |
|
63. |
is er stellig van overtuigd dat de COVID-19-pandemie alleen via mondiale samenwerking kan worden aangepakt; is van mening dat de samenwerking tussen de EU en Turkije in dit verband verder kan worden geïntensiveerd, onder meer waar het de inrichting van duurzame toeleveringsketens betreft; is ingenomen met de positieve rol die Turkije speelt bij de levering van beschermingsmiddelen aan een aantal lidstaten en andere landen; maakt zich zorgen over het feit dat presidentiële decreten en ministeriële besluiten worden gebruikt om het legaliteitsbeginsel verder uit te hollen in de besluiten die worden genomen om de COVID-19-pandemie aan te pakken; uit kritiek op de aanvallen door de Turkse autoriteiten op de Turkse artsenvereniging, die tot doel hebben om kritische stemmen over de aanpak van de COVID-19-pandemie door de overheid het zwijgen op te leggen; veroordeelt de instrumentalisering van het rechtsstelsel, de onrechtmatige arrestaties en de intimidatie van en de ongefundeerde strafrechtelijke onderzoeken naar journalisten die verslag hebben gedaan van de problemen in verband met de aanpak van de pandemie door Turkije; merkt op dat de COVID-19-pandemie heeft geleid tot een snelle toename van de werkloosheid en armoede in Turkije; |
|
64. |
benadrukt dat een modernisering van de douane-unie beide partijen ten goede zou komen en ervoor kan zorgen dat Turkije op economisch en normatief vlak met de EU verbonden blijft, en bovendien nieuwe kansen voor een positieve dialoog en samenwerking kan creëren, een beter regelgevingskader voor EU-investeringen in Turkije kan bieden, met inbegrip van een geschillenbeslechtingsmechanisme, en een katalysator kan zijn voor het scheppen van banen, zowel in de EU als in Turkije, en voor samenwerkingsprojecten in het kader van de Europese Green Deal; wijst erop dat het er in de huidige omstandigheden — waaronder het toenemende aantal punten waarop Turkije zich niet aan zijn huidige verplichtingen houdt, het feit dat de EU en Turkije momenteel in een geschil bij de Wereldhandelsorganisatie verwikkeld zijn of de onaanvaardbare oproepen om EU-lidstaten te boycotten — op lijkt dat een modernisering van de douane-unie bijzonder moeilijk zou zijn, maar is van mening dat de mogelijkheid moet blijven bestaan om constructieve inspanningen en een hernieuwde dialoog over alle openstaande kwesties te faciliteren en de voorwaarden voor een modernisering van de douane-unie te verkennen; herhaalt dat deze modernisering gebaseerd moet zijn op strenge voorwaarden in verband met de mensenrechten en fundamentele vrijheden overeenkomstig de criteria van Kopenhagen, op betrekkingen van goed nabuurschap met de EU en al haar lidstaten en op de niet-discriminerende tenuitvoerlegging ervan; herinnert er in dit verband aan dat het volledige potentieel van de bestaande douane-unie slechts kan worden bereikt als Turkije het aanvullend protocol, waarbij de Overeenkomst van Ankara zonder voorbehoud en op niet-discriminerende wijze naar alle lidstaten wordt uitgebreid, volledig toepast ten aanzien van alle lidstaten en als alle bestaande handelsbelemmeringen zijn weggenomen; |
|
65. |
blijft steun verlenen aan het proces van visumliberalisering zodra aan de vastgestelde voorwaarden is voldaan; wijst erop dat visumliberalisering een belangrijke stap zou zijn voor de bevordering van interpersoonlijke contacten en merkt op dat dit van groot belang is, met name voor studenten, academici, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en mensen met familiebanden in de EU-lidstaten; is ingenomen met de presidentiële circulaire van mei 2019 waarin wordt opgeroepen tot versnelde demarches, maar wijst erop dat er nog maar zeer weinig echte voortgang is geboekt met betrekking tot de zes resterende criteria waaraan Turkije nog moet voldoen; vraagt de Turkse regering om volledig en op niet-discriminerende wijze aan deze criteria te voldoen, onder meer met betrekking tot alle EU-lidstaten, en met name de nadruk te leggen op de wetgeving inzake terrorismebestrijding en gegevensbescherming; |
|
66. |
wijst erop dat voor het Turkije, de EU en de lidstaten belangrijk is om een nauwe dialoog en samenwerking te onderhouden over buitenlands beleid en veiligheidskwesties; erkent dat Turkije, net als iedere andere soevereine staat, het recht heeft zijn eigen buitenlands beleid te voeren in overeenstemming met zijn belangen en doelstellingen; is echter van mening dat Turkije als kandidaat-lidstaat van de EU ernaar moet streven zijn buitenlands beleid beter af te stemmen op dat van de EU in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB); betreurt ten zeerste dat Turkije in plaats daarvan meermaals unilateraal heeft gehandeld en continu botst met de prioriteiten van de EU met betrekking tot groot aantal kwesties op het gebied van buitenlandse zaken, en dat als gevolg daarvan het beleid van Turkije momenteel slechts voor 14 % is afgestemd op het GBVB; spoort Turkije aan te streven naar nauwe samenwerking met en verdere afstemming op de EU over kwesties op het gebied van buitenlands beleid, defensie en veiligheid, waaronder samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding; herinnert eraan dat Turkije reeds lang lid is van het NAVO-bondgenootschap, en dat de geostrategische ligging van het land van groot belang is voor het behoud van de regionale veiligheid en het versterken van de veiligheid in Europa; benadrukt dat Turkije een NAVO-bondgenoot is en moet worden aangemoedigd om te handelen in overeenstemming met het NAVO-Verdrag, waarin is bepaald dat de leden zich in hun internationale betrekkingen dienen te onthouden van bedreiging met of gebruik van geweld op enige wijze die onverenigbaar is met de doelstellingen van de Verenigde Naties; merkt bovendien op dat de EU-lidstaten en Turkije in het kader van de NAVO blijven samenwerken op het gebied van kwesties van (militair) strategisch belang; herinnert er voorts aan dat de EU en de NAVO voor Turkije de betrouwbaarste langetermijnpartners op het gebied van internationale veiligheidssamenwerking blijven en roept het land op om, gezien zijn rol als lid van de NAVO en kandidaat-lidstaat van de EU, de politieke samenhang op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid te behouden en om opnieuw aansluiting te zoeken bij de NAVO als zijn enige veiligheidsanker; dringt aan op een trans-Atlantische dialoog met de nieuwe regering van de VS over de betrekkingen met Turkije, teneinde een gezamenlijk beleid vast te stellen ten aanzien van en met Turkije dat erop gericht is onze samenwerking en convergentie op het gebied van waarden en belangen te versterken; |
|
67. |
benadrukt dat Turkije al zijn eventuele aanspraken moet verdedigen door middel van diplomatie en dialoog op basis van het internationaal recht, en dat iedere poging om andere landen onder druk te zetten met geweld, bedreigingen of vijandige of beledigende taal, met name ten aanzien van de EU en haar lidstaten, onaanvaardbaar en ongepast is voor een EU-kandidaat-lidstaat; verzoekt de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) in dit opzicht om een krachtig standpunt in te nemen tegen het gebruik van beledigende taal door vertegenwoordigers van de Turkse regering ten aanzien van de EU en haar lidstaten; |
|
68. |
is erg bezorgd over de ongekende illegale activiteiten van Turkije in het oostelijke Middellandse Zeegebied — door een kandidaat-lidstaat van de EU tegen EU-lidstaten — en over de daarmee verband houdende risico’s voor de veiligheid en stabiliteit; veroordeelt de illegale activiteiten van Turkije in de Griekse en Cypriotische wateren ten stelligste, alsook de schendingen van het Griekse nationale luchtruim, met inbegrip van vluchten over bewoonde gebieden, en de Griekse territoriale wateren, hetgeen een inbreuk vormt op de soevereiniteit en de soevereine rechten van een EU-lidstaat en in strijd is met het internationaal recht; betuigt zijn volledige solidariteit met Griekenland en de Republiek Cyprus; herbevestigt het recht van de Republiek Cyprus om bilaterale overeenkomsten te sluiten over zijn exclusieve economische zone (EEZ) en zijn natuurlijke rijkdommen te exploreren en exploiteren in volledige overeenstemming met het toepasselijke internationale recht; uit zijn diepe bezorgdheid over de illegale visserijactiviteiten door Turkse vissers in de Griekse territoriale wateren in de Egeïsche Zee en de ongereglementeerde en niet-gemelde visserijactiviteiten door Turkse vissersvloten in de internationale wateren in de Egeïsche Zee en de oostelijke Middellandse Zee; dringt er bij Turkije en alle betrokken belanghebbenden op aan zich te goeder trouw in te zetten voor de vreedzame beslechting van geschillen, en af te zien van alle unilaterale en illegale activiteiten of bedreigingen; benadrukt dat een duurzame oplossing voor het conflict alleen kan worden gevonden via dialoog, diplomatie en onderhandelingen, in een geest van goede wil en in overeenstemming met het internationaal recht; roept alle partijen op zich er samen echt toe te verbinden om te goeder trouw te onderhandelen over de afbakening van EEZ’s en het continentaal plat, met volledige inachtneming van het internationaal recht en het beginsel van goed nabuurschap; betreurt dat de door de Turkse Grote Nationale Vergadering in 1995 aan Griekenland verklaarde casus belli nog steeds niet is ingetrokken; is ermee ingenomen dat er na een pauze van vijf jaar een nieuwe ronde verkennende gesprekken tussen Griekenland en Turkije is gestart met als doel om onder andere het continentaal plat en de EEZ af te bakenen in overeenstemming met het internationaal recht; herhaalt zijn verzoek aan de Turkse regering om het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, dat deel uitmaakt van het acquis van de Europese Unie, te ondertekenen en te ratificeren; is ingenomen met en staat volledig achter het voorstel van de Europese Raad voor een multilaterale conferentie over het oostelijke Middellandse Zeegebied teneinde een platform te bieden om geschillen te beslechten door middel van dialoog en roept de VV/HV op om daar zo spoedig mogelijk mee van start te gaan; herhaalt zijn verzoek aan de Raad om klaar te staan om een lijst met aanvullende beperkende sectorale en gerichte sancties op te stellen indien er geen betekenisvolle vooruitgang wordt geboekt of er geen hernieuwde vooruitzichten zijn ten aanzien van de samenwerking met Turkije; stelt vast dat de conclusies van de Raad van 15 juli 2019, waarin de Raad heeft besloten om in het licht van de voortgezette en de nieuwe illegale booractiviteiten van Turkije de Associatieraad en verdere bijeenkomsten in het kader van de dialogen op hoog niveau tussen de EU en Turkije voorlopig niet te laten plaatsvinden, en Besluit (GBVB) 2019/1894 van de Raad van 11 november 2019 betreffende beperkende maatregelen in het licht van ongeoorloofde booractiviteiten van Turkije in het oostelijk deel van de Middellandse Zee (10), de eerste gevallen waren waarin een dergelijk reactie op het gedrag van een kandidaat-lidstaat nodig werd geacht; dringt er bij Turkije op aan zich in te zetten voor de vreedzame beslechting van geschillen en zich te onthouden van unilaterale en illegale maatregelen of bedreigingen, aangezien dat negatieve gevolgen heeft voor de betrekkingen van goed nabuurschap met de EU en haar lidstaten; verzoekt de VV/HV te overwegen om een speciale gezant van de Europese Unie voor het oostelijke Middellandse Zeegebied te benoemen teneinde de diplomatieke contacten met Turkije te vergemakkelijken; |
|
69. |
veroordeelt met klem de verklaring van de voorzitter van het Turkse parlement dat Turkije zich bij eenvoudig presidentieel decreet zou kunnen terugtrekken uit het Verdrag van Montreux, een belangrijke internationale overeenkomst die de vrije internationale scheepvaart regelt in de Dardanellen en de Bosporus; merkt op dat deze verklaring een vervolg is op eerdere pogingen van Turkije om de geldigheid van het vredesverdrag van Lausanne ter discussie te stellen en aldus de internationale vrede en stabiliteit in de ruimere regio en met name in de buurlanden van Turkije te ondermijnen; |
|
70. |
spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de illegale gedeeltelijke heropening van Varosha in de stad Famagusta, waardoor het wederzijds vertrouwen en daarmee ook het vooruitzicht op de hervatting van rechtstreekse gesprekken over een alomvattende oplossing voor de Cypriotische kwestie zijn ondermijnd door de situatie ter plaatse verder te verslechteren, de verdeeldheid te vergroten en de permanente opdeling van Cyprus dichterbij te brengen; waarschuwt voor wijzigingen van de status quo in Varosha die in strijd zijn met resoluties van de VN-Veiligheidsraad; roept Turkije op om, in overeenstemming met de recente oproep van de VN-Veiligheidsraad, deze maatregel ongedaan te maken en geen andere unilaterale acties te ondernemen die de spanningen op het eiland verder zouden kunnen doen oplopen; verzoekt Turkije zijn troepen uit Cyprus terug te trekken, Varosha over te dragen aan zijn rechtmatige bewoners en onder het tijdelijke bestuur van de VN te plaatsen in overeenstemming met resolutie 550 (1984) van de VN-Veiligheidsraad, en af te zien van acties die het demografisch evenwicht op het eiland veranderen door middel van een beleid van illegale nederzettingen; herhaalt zijn oproep aan Turkije om zich in te zetten voor en bij te dragen aan een alomvattende regeling in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, waaronder over de teruggave van eigendom en het behoud van religieuze sites; betreurt dat de hoogste Turkse autoriteiten om politieke en nationalistische redenen voorstander zijn van de tweestatenoplossing en spoort de Turkse regering aan om concreet gevolg te geven aan de oproep van de secretaris-generaal van de VN tot hervatting van de onderhandelingen; dringt er bij de betrokken partijen op aan de onderhandelingen inzake de hereniging van Cyprus onder toezicht van de secretaris-generaal van de VN zo snel mogelijk te hervatten op het punt waar ze zijn afgebroken en hierbij voort te bouwen op de overeenkomsten die reeds werden bereikt tijdens de onderhandelingen van 2017 in Crans-Montana; verzoekt de EU en haar lidstaten een actievere rol te spelen om de onderhandelingen tot een goed einde te brengen; geeft opnieuw aan voorstander te zijn van een eerlijke, omvattende en uitvoerbare regeling die berust op een federatie van twee gemeenschappen en twee zones met één internationale rechtspersoonlijkheid, één soevereiniteit, één burgerschap en politieke gelijkwaardigheid van de twee gemeenschappen, als omschreven in de resoluties van de VN-Veiligheidsraad over deze kwestie, in overeenstemming met het internationaal recht en het EU-acquis en met inachtneming van de beginselen waarop de Unie is gegrondvest; is er stellig van overtuigd dat een duurzame oplossing voor het conflict alleen kan worden gevonden via dialoog, diplomatie en onderhandelingen, in een geest van goede wil en in overeenstemming met het internationaal recht; is er vast van overtuigd dat een duurzame oplossing van de Cypriotische kwestie ten goede zou komen aan elk land in de regio; benadrukt dat het EU-acquis na de beslechting van de Cypriotische kwestie op het hele eiland ten uitvoer moet worden gelegd en dat het van belang is samen te werken met de democratische krachten van de Turks-Cypriotische gemeenschap; prijst het belangrijke werk van het onder de twee gemeenschappen ressorterende Comité vermiste personen, dat zich richt op zowel Turks-Cypriotische als Grieks-Cypriotische vermiste personen, en uit nogmaals zijn waardering voor het feit dat dit comité al enkele jaren betere toegang heeft tot relevante locaties, met inbegrip van militaire domeinen; dringt er bij Turkije op aan het Comité vermiste personen bij te staan door informatie uit zijn militaire archieven beschikbaar te stellen; betreurt het feit dat Turkije blijft weigeren zich te houden aan de luchtvaartwetgeving en een communicatiekanaal in te richten tussen de luchtverkeersleidingscentra in Turkije en de Republiek Cyprus, hetgeen volgens het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart en de Internationale Federatie van verenigingen van luchtvaartpiloten tot reële veiligheidsrisico’s en gevaren leidt; is van mening dat dit een gebied is waarop Turkije kan aantonen dat het zich inzet voor vertrouwenwekkende maatregelen en roept Turkije op om samen te werken door de luchtvaartwetgeving van de EU volledig ten uitvoer te leggen; herinnert aan zijn standpunt, zoals uiteengezet in eerdere resoluties, over de vaststelling van een initiatief in de Raad om ervoor te zorgen dat alle EU-lidstaten vergunningen voor wapenuitvoer naar Turkije opschorten in overeenstemming met Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad; |
|
71. |
veroordeelt de Turkse militaire interventies in Syrië met klem, die ernstige schendingen van het internationaal recht vormen en de stabiliteit en veiligheid in de hele regio kunnen ondermijnen; roept de Turkse regering op een eind te maken aan de illegale bezetting van Noord-Syrië en Afrin en haar militaire en paramilitaire gelieerde troepen terug te trekken; herhaalt dat veiligheidsoverwegingen unilateraal militair optreden in een ander land niet kunnen rechtvaardigen; herinnert eraan dat er geen duurzame militaire oplossing bestaat voor het conflict in Idlib, maar alleen een politieke; is erg bezorgd over de overbrenging van strijders en huurlingen van jihadistische groeperingen uit Noord-Syrië naar Libië en naar het conflict in Nagorno-Karabach en veroordeelt dit met klem; roept de Turkse autoriteiten op om de juiste voorwaarden te scheppen voor de terugkeer van ontheemde gemeenschappen in Syrië naar hun plaats van herkomst en om deze terugkeer mogelijk te maken; |
|
72. |
verzoekt Turkije zich te blijven inzetten voor een vreedzame oplossing van het conflict in Libië onder de auspiciën van de VN en zich volledig te houden aan het door de VN-Veiligheidsraad ingestelde wapenembargo; prijst de werkzaamheden van de door de Europese Unie geleide zeemacht in het kader van de militaire operatie in het Middellandse Zeegebied (EUNAVFOR MED IRINI) en de inspanningen om het verplichte wapenembargo in stand te houden en mensenhandel en drugssmokkel te voorkomen; betreurt het feit dat Turkije het personeel van EUNAVFOR MED IRINI er minstens twee keer van heeft weerhouden inspecties uit te voeren op schepen die van Turkije naar Libië reisden; dringt er daarom bij Turkije op aan volledig samen te werken met EUNAVFOR MED IRINI, die handelt in overeenstemming met resoluties 2292 en 2526 van de VN-Veiligheidsraad, die bindend zijn voor alle lidstaten van de VN, waaronder de Republiek Turkije; roept de Raad op een samenwerking tussen EUNAVFOR MED IRINI en Operation Sea Guardian van de NAVO tot stand te brengen om ervoor te zorgen dat EUNAVFOR MED IRINI beschikt over de nodige middelen en het nodige personeel om haar belangrijkste taak doeltreffend uit te voeren, namelijk de verkeersbewegingen ter land, ter zee en in de lucht monitoren en bijdragen aan de volledige uitvoering van het wapenembargo door alle landen; benadrukt dat het staakt-het-vuren moet worden gehandhaafd en dat alle buitenlandse troepen en huurlingen onmiddellijk en onvoorwaardelijk van het gehele Libische grondgebied moeten worden teruggetrokken, overeenkomstig de resoluties van de VN-Veiligheidsraad; spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de ondertekening van de twee memoranda van overeenstemming tussen Turkije en Libië inzake intensieve samenwerking op militair en veiligheidsgebied en inzake de afbakening van maritieme zones, die onderling verbonden zijn en een duidelijke schending vormen van zowel het internationaal recht als de relevante resoluties van de VN-Veiligheidsraad; |
|
73. |
veroordeelt ten zeerste dat Turkije, in plaats van op te roepen tot beëindiging van het geweld en een hervatting van de vreedzame onderhandelingen ter ondersteuning van de inspanningen van de medevoorzitters van de Minskgroep van de OVSE, heeft besloten om de militaire acties van Azerbeidzjan in het recente conflict in Nagorno-Karabach onvoorwaardelijk te steunen en daarbij gebruikmaakt van provocerende taal, waardoor de spanningen worden aangewakkerd in plaats van verminderd; veroordeelt de overbrenging van buitenlandse strijders uit Syrië en elders naar Nagorno-Karabach, zoals werd bevestigd door de landen die medevoorzitter zijn van de Minskgroep van de OVSE, en roept Turkije op om zich te onthouden van activiteiten en retoriek die de spanningen in de zuidelijke Kaukasus nog verder kunnen doen toenemen en om de internationale dialoog en het vredesproces onder auspiciën van de Minskgroep van de OVSE te steunen; |
|
74. |
verzoekt de StratCom-afdeling van de EDEO om vermoedens in verband met tegen de EU gerichte Turkse desinformatie, met name in Afrika en de MENA-regio, te documenteren en haar bevindingen mee te delen aan het Europees Parlement; |
Volgende stappen in de betrekkingen tussen de EU en Turkije
|
75. |
is van mening dat het hoog tijd is om serieus na te denken over de stand van de betrekkingen van de EU met Turkije en voor alle EU-instellingen en lidstaten een alomvattende, eenvormige en coherente strategie voor de middellange tot lange termijn vast te stellen; verzoekt Turkije om te goeder trouw een constructieve dialoog aan te gaan — onder meer over kwesties in verband met buitenlands beleid waarbij Turkije en de EU lijnrecht tegenover elkaar staan — teneinde opnieuw overeenstemming en een consensus te bereiken met de EU, de dialoog en samenwerking inzake goede nabuurschapsbetrekkingen te hervatten en het hervormingsproces in Turkije nieuw leven in te blazen, in het bijzonder met betrekking tot de grondrechten; is van mening dat de EU moet blijven streven naar alle mogelijke vormen van dialoog, consensus en toenadering met Turkije, maar herhaalt dat zij, indien dat niet mogelijk is en er opnieuw unilaterale acties of provocaties plaatsvinden die in strijd zijn met het internationaal recht, gebruik moet maken van alle mogelijke instrumenten en alle opties waarover zij beschikt, waaronder gerichte sancties als laatste hulpmiddel, die geen negatieve gevolgen mogen hebben voor de Turkse bevolking, het maatschappelijk middenveld of de vluchtelingen in Turkije; |
|
76. |
is van mening dat de EU Turkije niet mag verwarren met het beleid van de huidige Turkse regering en benadrukt daarom dat de EU zich moet blijven inzetten voor de ondersteuning van het maatschappelijk middenveld in Turkije, met als doel de democratische waarden en beginselen, de mensenrechten en de rechtsstaat te beschermen en te bevorderen, rekening houdend met de sterke pro-Europese roeping en de Europese identiteit van de Turkse samenleving in het algemeen; roept alle EU-instellingen, en met name de Raad, in dit verband op om de mensenrechtendimensie en de situatie van de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat in Turkije centraal te stellen in hun optreden ten aanzien van het land; neemt kennis van de recente gezamenlijke mededeling over de stand van de politieke, economische en handelsbetrekkingen tussen de EU en Turkije (JOIN(2021)0008) als beknopte samenvatting van de huidige situatie; betreurt dat de achteruitgang van de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten in Turkije niet voldoende aan bod is gekomen in de conclusies van de Europese Raad van maart 2021; benadrukt dat de rechtsstaat- en mensenrechtendimensie centraal moet staan bij de beoordeling van ons beleid ten aanzien van Turkije; verzoekt de Commissie en de Raad daarom om de rechtsstaat- en mensenrechtendimensie op te nemen als een van de belangrijkste criteria bij het uitstippelen van de volgende mogelijke stappen in de betrekkingen tussen de EU en Turkije; benadrukt dat dit zou kunnen helpen de recente achteruitgang van de fundamentele vrijheden in Turkije om te keren en een bemoedigend signaal zou geven aan het grote pro-Europese en prodemocratische deel van de Turkse samenleving; |
|
77. |
is van mening dat zowel de EU als Turkije zich er bewust van zijn dat het noodzakelijk en belangrijk is te zoeken naar een constructieve en respectvolle houding in hun betrekkingen, en dat het verbeteren van de communicatie en de dialoog op alle niveaus essentieel is om een relatie van wederzijds vertrouwen tussen de EU en Turkije te herstellen die een solide en duurzame basis kan vormen voor verdere constructieve ontwikkeling, de voortdurende verbetering van het leven van de burgers en de handhaving van de vrede; is van mening dat andere communicatiekanalen moeten worden versterkt, onder meer tussen gemeenten — ter ondersteuning van de werkzaamheden van het Comité van de Regio’s — en op academisch, cultureel en journalistiek gebied; dringt aan op gezamenlijke inspanningen van alle EU-instellingen, roept de lidstaten op om concrete stappen in dit verband te zetten en verzoekt de Commissie om daarover verslag uit te brengen in haar volgende verslag over de betrekkingen tussen de EU en Turkije; merkt op dat de laatste Gemengde Parlementaire Commissie (GPC) EU-Turkije op 19 en 20 december 2018 in Ankara haar 78e vergadering heeft gehouden; betreurt de periode van ongerechtvaardigde inactiviteit van de GPC EU-Turkije en spreekt daarom zijn hoop uit dat de bijeenkomsten tussen de Grote Nationale Vergadering van Turkije en het Europees Parlement in het kader van de GPC EU-Turkije snel worden hervat als belangrijk forum voor discussie en de-escalatie; |
|
78. |
roept op om na een concreet de-escalatieproces een bijeenkomst tussen de leiders van de EU en Turkije te houden teneinde het huidige kader van de betrekkingen te herzien of nieuwe, doeltreffendere modellen voor de betrekkingen tussen de EU en Turkije te verkennen; |
|
79. |
is van mening dat het, om de algemene toestand van de betrekkingen te verbeteren, noodzakelijk is dat beide partijen respectvolle taal hanteren, bestaande vooroordelen en misvattingen trachten te bestrijden en de publieke opinie aan beide zijden in staat stellen een objectiever en vollediger beeld van de andere partij te krijgen, teneinde het steeds slechtere beeld dat beide partijen van elkaar hebben te verbeteren; verzoekt de Commissie in dit verband een communicatiebeleid ten aanzien van de Turkse maatschappij vast te stellen dat erop gericht is het bewustzijn over de EU te vergroten, objectieve informatie over haar beleid te verstrekken en het beeld dat de Turkse burgers van de EU hebben bij te stellen; benadrukt dat een aanvallende en agressieve retoriek extreme standpunten aan beide kanten alleen maar versterkt, en dat een louter confronterende aanpak zij die verdeeldheid willen zaaien tussen Turkije en de EU in de kaart speelt; |
o
o o
|
80. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de president, de regering en het parlement van de Republiek Turkije, en vraagt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden om deze resolutie en het verslag van de Commissie uit 2020 over Turkije in het Turks te vertalen en een kopie te doen toekomen aan het Parlement. |
(1) PB C 328 van 6.9.2016, blz. 2.
(2) PB C 23 van 21.1.2021, blz. 58.
(3) Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0017.
(4) Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0049.
(5) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0230.
(6) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0332.
(7) Overeenkomst van 12 september 1963 waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (PB L 361 van 31.12.1977, blz. 29).
(8) Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).
(9) Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Turkije inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven (PB L 134 van 7.5.2014, blz. 3).
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/100 |
P9_TA(2021)0244
Verslagen van 2019-2020 over Montenegro
Resolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2021 over de Commissieverslagen 2019-2020 over Montenegro (2019/2173(INI))
(2022/C 15/09)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Montenegro, anderzijds, die op 1 mei 2010 van kracht is geworden (1), |
|
— |
gezien het verzoek van Montenegro om toetreding tot de Europese Unie van 15 december 2008, |
|
— |
gezien het advies van de Commissie van 9 november 2010 over het verzoek van Montenegro om toetreding tot de Europese Unie (COM(2010)0670), het besluit van de Europese Raad van 16-17 december 2010 om Montenegro de status van kandidaat-lidstaat te verlenen en het besluit van de Europese Raad van 29 juni 2012 om EU-toetredingsonderhandelingen met Montenegro te openen, |
|
— |
gezien de toetreding van Montenegro tot de NAVO op 5 juni 2017, |
|
— |
gezien de conclusies van het voorzitterschap van de bijeenkomst van de Europese Raad in Thessaloniki op 19-20 juni 2003, |
|
— |
gezien de verklaring van Sofia van de top EU-Westelijke Balkan van 17 mei 2018 en de daaraan gehechte prioriteitenagenda van Sofia, |
|
— |
gezien het proces van Berlijn dat is gestart op 28 augustus 2014, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 29 november 2018 over het voortgangsverslag van de Commissie over Montenegro 2018 (2), |
|
— |
gezien de verklaring en de aanbevelingen van de achttiende bijeenkomst van het Parlementair Stabilisatie- en Associatiecomité (SAPC) EU-Montenegro, die op 25 en 26 februari 2020 werd gehouden in Podgorica, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 5 februari 2020 getiteld “Bevordering van het toetredingsproces — Een geloofwaardig EU-perspectief voor de Westelijke Balkan” (COM(2020)0057), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 29 mei 2019 over het EU-uitbreidingsbeleid 2019 (COM(2019)0260) en het bijbehorend werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld “Montenegro 2019 Report” (SWD(2019)0217), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2020 over het EU-uitbreidingsbeleid 2020 (COM(2020)0660) en het bijbehorend werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld “Montenegro 2020 Report” (SWD(2020)0353), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2020 getiteld “Een economisch en investeringsplan voor de Westelijke Balkan” (COM(2020)0641), |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 8 april 2020 getiteld “Mededeling over de wereldwijde EU-respons op COVID-19” (JOIN(2020)0011), |
|
— |
gezien de beoordeling van de Commissie van 21 april 2020 van het economische hervormingsprogramma van Montenegro voor de periode 2020-2022 (SWD(2020)0066) en de op 19 mei 2020 door de Raad aangenomen gezamenlijke conclusies van de economische en financiële dialoog tussen de EU en de landen van de Westelijke Balkan en Turkije, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 29 april 2020 getiteld “Steun aan de Westelijke Balkan voor de bestrijding van COVID-19 en het herstel na de pandemie” (COM(2020)0315), |
|
— |
gezien de vijfde bijeenkomst van de toetredingsconferentie met Montenegro op plaatsvervangersniveau, gehouden op 30 juni 2020 in Brussel, tijdens dewelke de onderhandelingen over het laatste gescreende hoofdstuk, “Hoofdstuk 8 — Mededingingsbeleid”, werden geopend, |
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over het land, |
|
— |
gezien de verklaring van 11 december 2020 met eerste bevindingen en conclusies van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten van de OVSE (ODIHR) over de internationale verkiezingswaarnemingsmissie in verband met de parlementsverkiezingen in Montenegro, die plaatsvonden op 30 augustus 2020, |
|
— |
gezien zijn aanbeveling van 19 juni 2020 aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid betreffende de Westelijke Balkan, naar aanleiding van de top in 2020 (3), |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van de top van het Europees Parlement en de voorzitters van de parlementen van de landen van de Westelijke Balkan van 28 januari 2020, die werd bijeengeroepen door de voorzitter van het Europees Parlement, |
|
— |
gezien de tijdens de top EU-Westelijke Balkan van 6 mei 2020 per videoconferentie aangenomen verklaring van Zagreb, |
|
— |
gezien de toppen EU-Westelijke Balkan in het kader van het proces van Berlijn van 5 juli 2019 in Poznań en van 10 november 2020 in Sofia, |
|
— |
gezien het tweede monitoringverslag over Montenegro (vijfde monitoringscyclus) van de Europese Commissie tegen Racisme en Onverdraagzaamheid (ECRI) dat in september 2017 werd gepubliceerd en gezien de conclusies over de uitvoering door Montenegro van de in 2017 gedane aanbevelingen, gepubliceerd in juni 2020, |
|
— |
gezien de verklaring van de partnerlanden van de Westelijke Balkan over de integratie van de Roma in het EU-uitbreidingsproces van 5 juli 2019 en de strategie voor de sociale inclusie van de Roma en de Egyptenaren in Montenegro 2016-2020, |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0131/2021), |
|
A. |
overwegende dat elk uitbreidingsland afzonderlijk wordt beoordeeld op zijn eigen verdiensten en dat de snelheid en kwaliteit van de hervormingen het tijdspad voor de toetreding bepalen; |
|
B. |
overwegende dat krachtens artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie elke Europese staat kan verzoeken lid te worden van de Unie, op voorwaarde dat het land alle criteria van Kopenhagen in acht neemt, met inbegrip van de eerbiediging en de bescherming van minderheden; |
|
C. |
overwegende dat de democratie en de rechtsstaat fundamentele waarden zijn waarop de EU is gegrondvest en de kern vormen van zowel het uitbreidings- als het stabilisatie- en associatieproces; overwegende dat de resterende uitdagingen op deze gebieden door middel van hervormingen moeten worden aangepakt; |
|
D. |
overwegende dat Montenegro momenteel het verst staat in de onderhandelingsprocedure: het heeft alle 33 gescreende hoofdstukken van het acquis van de EU geopend en drie hoofdstukken voorlopig afgesloten; |
|
E. |
overwegende dat Montenegro goede resultaten boekt bij de uitvoering van de verplichtingen uit hoofde van de stabilisatie- en associatieovereenkomst; |
|
F. |
overwegende dat de parlementsverkiezingen van 30 augustus 2020 ertoe hebben geleid dat de machtsoverdracht in het land voor de eerste keer sinds de invoering van het meerpartijenstelsel op democratische wijze verlopen is; overwegende dat de machtsoverdracht ordentelijk is verlopen; |
|
G. |
overwegende dat het feit dat de regering de verkiezingsuitslag en de machtsoverdracht heeft erkend, duidt op de democratische volwassenheid en de vooruitgang die in Montenegro is geboekt; |
|
H. |
overwegende dat de Europese Unie de grootste handelspartner van Montenegro is, en goed is voor 37 % van de totale uitvoer en 47 % van de totale invoer van goederen, met een handelsvolume van 1,38 miljard EUR in 2019; |
|
I. |
overwegende dat de EU de grootste verstrekker van financiële bijstand aan Montenegro is, en overwegende dat Montenegro in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) pretoetredingssteun ontvangt, in de periode 2007-2020 in totaal 504,9 miljoen EUR; |
|
J. |
overwegende dat de EU 38 miljoen EUR heeft gemobiliseerd voor onmiddellijke steun aan de Westelijke Balkan voor de aanpak van de door COVID-19 veroorzaakte gezondheidscrisis; |
|
K. |
overwegende dat de EU heeft ingestemd met de hertoewijzing van 374 miljoen EUR uit het IPA om de sociaaleconomische gevolgen van de COVID-19-pandemie op de Westelijke Balkan te verzachten; overwegende dat de Commissie en Montenegro het eens zijn geworden over een bedrag van 53 miljoen EUR; |
|
L. |
overwegende dat Montenegro voorts een pakket voor macrofinanciële bijstand ter waarde van 60 miljoen EUR is aangeboden, en overwegende dat sinds 1999 804 miljoen EUR aan leningen van de Europese Investeringsbank is verstrekt; |
|
M. |
overwegende dat de Commissie in het kader van het IPA II een pakket van 70 miljoen EUR heeft goedgekeurd om de toegang van de landen van de Westelijke Balkan tot de door de EU-lidstaten aangeschafte COVID-19-vaccins te helpen financieren; overwegende dat Montenegro in oktober 2020 in het kader van het COVAX-initiatief een overeenkomst heeft ondertekend voor de ontvangst van 248 800 doses van deze vaccins; |
|
N. |
overwegende dat de Roma en de Egyptenaren bijzonder zwaar te lijden hebben onder de COVID-19-pandemie, aangezien zij nog steeds het slachtoffer zijn van diepgewortelde vooroordelen in zowel de sociale als de beroepsomgeving; |
Inspanningen met het oog op uitbreiding
|
1. |
is ingenomen met de aanhoudende inspanningen die Montenegro levert voor het EU-integratieproces en de algemene vooruitgang daarvan; |
|
2. |
onderstreept het belang van een snelle invoering van de herziene uitbreidingsmethode met de indeling van de onderhandelingshoofdstukken volgens thematische clusters en de geleidelijke invoering van afzonderlijke EU-beleidsonderdelen en -programma’s, om het onderhandelingsproces in zijn geheel te versnellen en duidelijke en concrete prikkels te bieden die rechtstreeks ten goede komen aan de Montenegrijnse burgers; |
|
3. |
is ingenomen met de opening van de onderhandelingen over hoofdstuk 8 (Mededingingsbeleid) en met het besluit van Montenegro om de herziene uitbreidingsmethode te aanvaarden; dringt er in het bijzonder op aan dat de tussentijdse ijkpunten voor hoofdstukken 23 en 24 worden gehaald, omdat deze de volgende mijlpalen zullen zijn, en pleit er nadrukkelijk voor toetredingshoofdstukken af te sluiten naarmate Montenegro de vereiste ijkpunten haalt en hervormingen uitvoert; herinnert eraan dat drie hoofdstukken voorlopig zijn afgesloten sinds de opening van het eerste hoofdstuk in december 2012, en moedigt Montenegro aan om gerichte inspanningen te leveren om de ijkpunten in alle andere hoofdstukken aan te pakken; |
|
4. |
is ingenomen met het feit dat de verkiezingen van 30 augustus 2020 hebben geleid tot de eerste machtsoverdracht sinds de invoering van het meerpartijenstelsel waarbij de democratische normen en de Montenegrijnse grondwet volledig in acht zijn genomen, en met het feit dat het OVSE/ODIHR heeft vastgesteld dat de verkiezingen op efficiënte, competitieve en transparante wijze zijn verlopen; vindt het positief dat de verkiezingsuitslag niet is betwist en dat alle gekozen parlementsleden hun taken daadwerkelijk hebben hervat; is bezorgd over de meldingen van externe beïnvloeding van het verkiezingsproces; |
|
5. |
is ingenomen met het feit dat de nieuwe Montenegrijnse regering op haar eerste werkdag een gedachtewisseling heeft gehouden met leden van het Europees Parlement en EU-ambtenaren, en met de uitdrukkelijke inzet van de nieuwe regering om verdere integratie in de EU na te streven, de nodige normen na te leven om het land vooruitgang te laten boeken op zijn EU-traject, en de trans-Atlantische alliantie te versterken; |
|
6. |
benadrukt dat het van essentieel belang is de eerdere verwezenlijkingen van het hervormingsproces niet terug te draaien, en moedigt de nieuwe regering aan gebruik te maken van haar mandaat om de hervormingen en onderhandelingen in verband met de EU-toetreding te intensiveren; merkt op dat een open en constructieve dialoog tussen alle politieke en sociale belanghebbenden en afspraken over belangrijke kwesties met betrekking tot de algemene vooruitgang van het land nodig zijn indien Montenegro vooruitgang wil boeken op het EU-traject; |
|
7. |
benadrukt de noodzaak van een coöperatief en constructief evenwicht tussen de president, de nieuwe regering en het nieuwe parlement (Skupština) zodat Montenegro sneller vorderingen kan boeken op zijn EU-traject en de verdere democratische vooruitgang van het land kan worden versterkt; verzoekt alle partijen de democratische en grondwettelijke beginselen in acht te nemen; |
|
8. |
is ingenomen met de recente opiniepeilingen, waaruit blijkt dat een toenemend deel van de Montenegrijnse burgers (76,6 %) voorstander is van het EU-lidmaatschap van Montenegro, wat een duidelijke boodschap is aan de nieuwe regering dat het volk hervormingen wilt op basis van de Europese waarden; merkt op dat Montenegro met dat percentage tot de landen in de regio behoort waar de publieke steun voor de EU het grootst is; is in dat verband ingenomen met het feit dat de Commissie in 2020 een nieuwe impuls heeft gegeven aan de uitbreiding, met een nieuwe strategie voor de Westelijke Balkan en het economisch en investeringsplan; |
|
9. |
prijst de vooruitgang die Montenegro heeft geboekt op verschillende gebieden van de toetredingsonderhandelingen, zoals de internationale politiesamenwerking en de strijd tegen georganiseerde misdaad (met inbegrip van het boeken van de eerste resultaten op het gebied van mensenhandel en drugssmokkel); verzoekt de autoriteiten de politieke en economische hervormingen te versnellen, met name op het gebied van de rechtsstaat en de grondrechten, de rechterlijke macht, de vrijheid van de media en de strijd tegen corruptie, omdat op deze gebieden nog veel vooruitgang moet worden geboekt; |
|
10. |
roept op tot een actieve deelname en een gepaste betrokkenheid van de landen op de Westelijke Balkan, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld en jongeren, bij de conferentie over de toekomst van Europa, en vraagt dat hun bijdrage in aanmerking wordt genomen, aangezien zij zich ervoor inzetten om in de toekomst EU-lidstaten te worden; |
|
11. |
roept op tot het creëren van nieuwe kansen voor een politieke en beleidsdialoog op hoog niveau met de landen in de Westelijke Balkan door middel van regelmatige topbijeenkomsten tussen de EU en de landen uit de regio, alsmede door intensievere ministeriële en parlementaire contacten, teneinde de politieke geloofwaardigheid van het uitbreidingsproces te versterken en te zorgen voor meer sturing en betrokkenheid op hoog niveau, zoals vereist door de herziene methodologie voor uitbreiding; |
|
12. |
herinnert eraan dat het in het belang van de regering is om voor een adequate vertegenwoordiging in het buitenland te zorgen; verwijst in dat verband naar de aanstaande benoeming van het hoofd van de Montenegrijnse missie bij de EU; |
Democratie en rechtsstaat
|
13. |
neemt nota van de bevindingen en conclusies van de internationale waarnemers van het OVSE/ODIHR, en roept de autoriteiten op hun aanbevelingen volledig en tijdig voor de volgende nationale verkiezingen op te volgen; is erover verheugd dat de regering een besluit heeft aangenomen tot oprichting van de Raad voor toezicht op het kiezersregister; merkt op dat de Skupština in december 2020 een besluit heeft aangenomen tot oprichting van de commissie inzake een alomvattende herziening van het kiesrecht, en verwacht dat deze commissie onverwijld van start gaat; |
|
14. |
moedigt Montenegro aan de gemeenteraadsverkiezingen in het hele land gelijktijdig te houden, om de democratie stabieler te maken, eindeloze campagnes te vermijden en het politiek klimaat minder gespannen te maken; is teleurgesteld dat, ondanks een overeenkomst tussen de partijen om de gemeenteraadsverkiezingen op dezelfde dag te houden, het rechtskader die kwestie nog steeds onvoldoende regelt; herinnert eraan dat een tweederdemeerderheid nodig is om de wet inzake de verkiezing van raadsleden en parlementsleden te wijzigen, waarvoor brede consensus van de partijen in het parlement vereist is; |
|
15. |
roept alle politieke krachten in de onlangs verkozen Skupština (het Montenegrijnse parlement) op een constructieve, zinvolle en inclusieve dialoog in het parlement aan te gaan, aangezien dit de sleutel is tot een succesvolle parlementaire democratie; is verheugd over het besluit van de oppositie om de werkzaamheden van de Skupština niet te boycotten, en herhaalt dat een functionerende parlementaire democratie stoelt op de deelname van zowel de regering als de oppositie aan het parlementaire besluitvormingsproces; benadrukt dat een brede consensus van zowel de regerende meerderheid als de oppositie van fundamenteel belang is om vooruitgang te boeken op het traject naar toetreding tot de EU en met hervormingen; roept op tot maatregelen ter verbetering van de dialoog en het vertrouwen in het gehele politieke spectrum; |
|
16. |
is verheugd over de recente benoemingen in de Delegatie van Montenegro in het SAPC EU-Montenegro en de voltooiing van de Delegatie van Montenegro in het SAPC; dringt erop aan dat het SAPC zijn activiteiten zo snel mogelijk hervat en is ingenomen met de SAPC-vergadering op afstand die voor juni 2021 gepland is; onderstreept het belang van parlementaire uitwisselingen en de hervatting van halfjaarlijkse vergaderingen; |
|
17. |
is ingenomen met de stappen ter verbetering van de toezichthoudende rol van de Skupština en van de transparantie en openheid jegens de burgers en het maatschappelijk middenveld; roept de nieuw verkozen Skupština op om een inclusieve politieke dialoog in het parlement tot stand te brengen en het maatschappelijk middenveld een sterkere rol toe te kennen; |
|
18. |
herhaalt dat vaart moet worden gezet achter de uitvoering van de actieplannen voor de hoofdstukken 23 en 24 en andere strategische documenten met betrekking tot de rechtsstaat en de grondrechten, met name door een effectieve dialoog tussen de partijen op te zetten zodat de vereiste gekwalificeerde meerderheid voor de benoeming van belangrijke rechterlijke en vervolgende ambten gewaarborgd is, en door het publiek en deskundigen te raadplegen over wijzigingen van belangrijke wetten; is bezorgd over het feit dat de werkgroep inzake hoofdstuk 24 het afgelopen jaar niet is bijeengekomen; |
|
19. |
is bezorgd over de recente ontwikkelingen met betrekking tot de speciale openbare aanklager voor georganiseerde misdaad en corruptie alsmede over de geplande wijzigingen in de samenstelling van de raad van openbaar aanklagers; verzoekt de Montenegrijnse regering bepaalde cruciale wetgevingsteksten te wijzigen, en onder meer de voorgestelde wijzigingen met betrekking tot de wet inzake het Openbaar Ministerie en de wet inzake het kabinet van de speciale openbaar aanklager door te voeren, in overeenstemming met de democratische en de gebruikelijke Europese praktijk; vraagt de Montenegrijnse regering eveneens follow-up te verzekeren voor het advies van de Commissie van Venetië in dit verband; benadrukt dat de onafhankelijke werking en de integriteit van het kabinet van de speciale openbaar aanklager van cruciaal belang zijn voor de vooruitgang van Montenegro op het gebied van de rechtsstaat; |
|
20. |
betreurt de beperkte vooruitgang op het gebied van justitie, en verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten dringend werk te maken van de resterende uitdagingen met betrekking tot de onafhankelijkheid, professionaliteit, efficiëntie en verantwoordingsplicht van de rechterlijke macht door de bestaande wetgeving uit te voeren, overeenkomstig de aanbevelingen van de Groep van staten tegen corruptie (GRECO) en de Commissie van Venetië; wijst erop dat Montenegro verdere vooruitgang moet boeken bij de hervormingen van de rechtsstaat en daarbij onder meer de uitvoering van de justitiële hervorming moet bevorderen en niet mag terugdraaien, overeenkomstig goede democratische normen en praktijken; herhaalt dat Montenegro als gevolg van de reeds doorgevoerde hervormingen beschikt over de organen en mechanismen om de onafhankelijkheid en de verantwoordingsplicht van de rechterlijke macht en het openbaar ministerie te waarborgen; moedigt de autoriteiten aan die mechanismen consequent te gebruiken en voort te bouwen op het verrichte werk om de resultaten en hun staat van dienst op het gebied van de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad naar een hoger plan te brengen; |
|
21. |
spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de interpretatie van de grondwet door de Raad van Justitie, op grond waarvan de onrechtmatige herbenoeming van voorzitters van rechtbanken voor meer dan twee ambtstermijnen is toegestaan; stelt vast dat de voorzitter van het hooggerechtshof en de voorzitters van de basisrechtbanken in Bar, Kotor en Plav ontslag hebben genomen na de oproep aan rechters met meerdere mandaten om ontslag te nemen, en zij dus de gebruikelijke Europese praktijk en de democratische normen naleven; |
|
22. |
is erover verheugd dat enige vooruitgang is geboekt in de strijd tegen de georganiseerde misdaad, met name wat betreft de versterking van de capaciteit en het professionalisme van de politie; moedigt Montenegro aan zijn inspanningen op dat gebied voort te zetten, met name door internationaal actieve criminele netwerken te bestrijden, en daarbij de nadruk te leggen op de strijd tegen het witwassen van geld, mensen-, drugs- en wapenhandel, illegaal gokken en sigarettensmokkel, alsook door na te gaan welke mogelijke banden deze netwerken met politici en vertegenwoordigers van staatsinstellingen onderhouden; |
|
23. |
is ingenomen met het feit dat de vicepremier er onlangs in geslaagd is prominente personen die betrokken zijn bij de georganiseerde misdaad te laten arresteren; veroordeelt ten stelligste de doodsbedreigingen tegen hem; dringt aan op ondersteuning en bescherming van alle functionarissen die corruptie en georganiseerde misdaad bestrijden, zelfs met gevaar voor eigen leven, en betuigt zijn solidariteit met hen; |
|
24. |
onderstreept dat systemische tekortkomingen in het strafrechtstelsel nog steeds bestaan en prioritair moeten worden aangepakt; dringt er bij de autoriteiten op aan concrete maatregelen te nemen om onderhandelde bekentenissen enkel in uitzonderlijke gevallen te gebruiken teneinde de justitiële reactie tegen de georganiseerde misdaad transparanter en geloofwaardiger te maken; |
|
25. |
is ernstig bezorgd over de beperkte vooruitgang in de strijd tegen corruptie, en verzoekt de bevoegde instellingen de prestaties van het land op het gebied van de inbeslagname van criminele vermogensbestanddelen, vervolgingen en uiteindelijke veroordelingen aanzienlijk te verbeteren, met name wat betreft spraakmakende zaken, door de kwaliteit en de onafhankelijkheid van het strafrechtelijk onderzoek en de wetshandhaving aanzienlijk te verbeteren; |
|
26. |
wijst op bepaalde positieve ontwikkelingen met betrekking tot de werkzaamheden van het Agentschap voor de preventie van corruptie; benadrukt echter dat er nog steeds problemen zijn met betrekking tot de onafhankelijkheid en de prioriteiten van het agentschap en verzoekt het agentschap onafhankelijk op te treden en de Wet inzake de preventie van corruptie consequent toe te passen; |
|
27. |
wijst nogmaals op de noodzaak van een krachtige strafrechtelijke respons op corruptie op hoog niveau; herinnert aan de noodzaak van een doeltreffend antwoord op vermeend misbruik van overheidsmiddelen voor politieke partijen, en illegale financiering van politieke partijen; |
|
28. |
is ingenomen met de inspanningen om de hervorming van het openbaar bestuur ten uitvoer te leggen en met de reeds bereikte resultaten; is bezorgd over de vaststelling dat partijlidmaatschap nog steeds van grote invloed is op het vinden en houden van een baan in de Montenegrijnse publieke sector en verzoekt de nieuwe regering om overheidsfunctionarissen niet om politieke redenen aan te werven of te ontslaan; verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten zich te blijven inspannen om een efficiënt openbaar bestuur tot stand te brengen en deskundigheid te behouden, met name wat het EU-toetredingsproces betreft, en verwelkomt in dat verband transparante benoemingsprocedures; betreurt dat de agentschappen voor mededinging en corruptiebestrijding nog steeds over een geringe institutionele capaciteit beschikken; |
|
29. |
is bezorgd over de in de Skupština aangenomen wijzigingen van de wet inzake ambtenaren en overheidspersoneel, waarbij de criteria voor werken in openbaar bestuur zijn verlaagd, omdat hierdoor de vooruitgang kan worden belemmerd bij de hervorming van het openbaar bestuur om mensen aan te nemen op basis van hun verdiensten; |
|
30. |
is ingenomen met de beloften van de nieuwe regering om de transparantie op alle gebieden, met inbegrip van de overheidsfinanciën, aanzienlijk te vergroten, en moedigt de regering aan om dringend een verbeterde wet inzake vrije toegang tot informatie te ontwikkelen en aan te nemen; |
|
31. |
neemt kennis van de komende volks- en woningtelling in Montenegro, en verzoekt de verantwoordelijke instellingen om deze telling in overeenstemming met de Europese normen en internationale aanbevelingen te doen verlopen; dringt erop aan dit proces niet te politiseren en roept op tot een onderzoek naar alle beschuldigingen in verband met buitenlandse inmenging in de volkstelling; |
|
32. |
verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten bijzondere aandacht te besteden aan het witwassen van geld, belastingontduiking en alle andere criminele activiteiten in het kader van het burgerschapsprogramma voor niet-ingezetenen van de EU, dat in 2021 zal aflopen; is ingenomen met het recente besluit van de Montenegrijnse regering om het programma vóór het einde van het jaar geleidelijk stop te zetten; |
Eerbiediging van de fundamentele vrijheden en de mensenrechten
|
33. |
betreurt de stand van zaken met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid, een gebied waarop de Commissie in vijf opeenvolgende verslagen “geen vooruitgang” heeft geconstateerd, met name wat betreft de werkzaamheden van de publieke omroep RTCG; veroordeelt met klem alle soorten aanvallen op de media en alle gevallen van intimidatie ten aanzien van journalisten, en roept op tot een dringend en doeltreffend onderzoek in dit verband, onder meer naar zaken uit het verleden, teneinde een einde te maken aan de straffeloosheid van misdaden tegen journalisten; betreurt dat sommige gevallen van geweld tegen journalisten nog steeds onopgelost zijn; dringt aan op verdere maatregelen om de onafhankelijkheid van de media en van journalisten te waarborgen; dringt er bij Montenegro op aan voorwaarden te scheppen die bevorderlijk zijn voor de daadwerkelijke uitoefening van de vrijheid van meningsuiting, hetgeen een kernwaarde van de EU is en een cruciaal onderdeel van het toetredingsproces van Montenegro tot de EU vormt; |
|
34. |
is bezorgd over het sterk gepolariseerde medialandschap, en met name over de toenemende hoeveelheid desinformatie, die ook tot doel heeft de etnische spanningen op te drijven, de verkiezingsprocessen te verstoren, en de steun van de bevolking voor Euro-Atlantische integratie te verminderen; onderstreept dat mediageletterdheid, mediavrijheid en onafhankelijke media essentieel zijn voor de bestrijding van desinformatie; benadrukt dat de coördinatie moet worden verbeterd om regionale desinformatiecampagnes te bestrijden; |
|
35. |
roept op tot een versterking van de Europese samenwerking met Montenegro om desinformatie en hybride en cyberdreigingen aan te pakken die erop gericht zijn het Europees perspectief van de regio te ondermijnen; is bezorgd over de toenemende kwetsbaarheid van Montenegro, in het bijzonder voor China, als gevolg van de steeds grotere overheidsschuld; dringt er in dit verband bij de Commissie en de Montenegrijnse regering op aan samen een oplossing te vinden voor de zeer controversiële door de vorige regering afgesloten Chinese lening voor de snelweg van Bar-Boljare, teneinde schuldenafhankelijkheid te vermijden en te voorkomen dat Montenegro een onderpand moet overdragen aan de Chinese crediteuren; dringt erop aan dat de Montenegrijnse autoriteiten tegelijkertijd een grondig en transparant onderzoek instellen naar deze lening en de besteding ervan en degenen die politiek verantwoordelijk zijn ter verantwoording roepen; verzoekt de Commissie om samen met internationale financiële instellingen een redelijke oplossing te vinden ter ondersteuning van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en de hervormingen van Montenegro in overeenstemming met het Europees perspectief van het land; |
|
36. |
verzoekt Montenegro, de EU-lidstaten en de delegatie van de Europese Unie in Montenegro om Montenegrijnse en EU-burgers actiever en doeltreffender te blijven voorlichten over het Europees perspectief en de gecoördineerde inspanningen voor een betere zichtbaarheid van door de EU gefinancierde projecten voort te zetten; dringt er bij de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden op aan de oprichting van een op de Balkan gericht expertisecentrum inzake desinformatie te ondersteunen; |
|
37. |
verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten concrete stappen te ondernemen om veerkracht en cyberveiligheid op te bouwen, nu het land steeds meer onder druk staat door buitenlandse inmenging met als doel de soevereiniteit en de prowesterse houding van Montenegro te ondermijnen; vraagt de nationale autoriteiten het toezicht op het medialandschap te intensiveren teneinde nepnieuws en andere desinformatieactiviteiten tegen te gaan, in het bijzonder activiteiten die met het oog op schadelijke buitenlandse inmenging zijn georkestreerd; verzoekt de autoriteiten eveneens de operationele onafhankelijkheid van de Montenegrijnse mediaregulatoren en de openbare omroep te verzekeren, en daarbij een evenwicht te vinden tussen de strijd tegen desinformatie en buitenproportionele beperkingen van de vrijheid van meningsuiting online; |
|
38. |
veroordeelt met klem verbale en fysieke aanvallen op en intimidatie ten aanzien van nationale minderheden, met name de gebeurtenissen in Pljevlja na de parlementsverkiezingen van augustus 2020 en de recente gebeurtenissen in Berane en Nikšić; dringt er bij de Montenegrijnse autoriteiten op aan al die incidenten grondig te onderzoeken en de daders voor het gerecht te brengen; |
|
39. |
benadrukt dat de rechten van alle nationale minderheden moeten worden beschermd, met name aangezien sommige minderheden geen vertegenwoordigers meer hebben in de Skupština; dringt er bij de Montenegrijnse autoriteiten op aan bijzondere aandacht aan kwesties met betrekking tot de nationale en etnische identiteit van Montegrijnse burgers; neemt in dit verband kennis van het recente voorstel van de Montenegrijnse regering tot wijziging van de Montenegrijnse burgerschapswet; onderstreept dat alle wijzigingen van dergelijke gevoelige wetten moeten worden onderworpen aan een breed raadplegingsproces en alleen mogen worden aangenomen in overeenstemming met democratische normen en gevestigde Europese praktijken en met het oog op de bevordering van het Europees perspectief van Montenegro; roept op tot eerbiediging van de multi-etnische identiteit van het land, met inbegrip van de gebruikte talen, het cultureel erfgoed en de tradities van de lokale gemeenschappen; benadrukt dat nog verdere vooruitgang is vereist met betrekking tot de sociale inclusie van Roma en Egyptenaren op de arbeidsmarkt, in het onderwijs en in het openbare leven in Montenegro, en verzoekt de autoriteiten hun toegang tot persoonlijke documenten te verzekeren, hun juridische status te waarborgen, en doeltreffende maatregelen te nemen tegen haatzaaiende uitlatingen; |
|
40. |
neemt kennis van de wet inzake de bescherming tegen huiselijk geweld en de geplande wijzigingen ervan, en dringt bij de Montenegrijnse autoriteiten aan deze wet grondig ten uitvoer te leggen en in voldoende middelen daarvoor te voorzien, aangezien gendergerelateerd geweld, huiselijk geweld, en geweld tegen kinderen punten van ernstige zorg blijven; roept op tot meer waakzaamheid en tot het opzetten van ondersteuningssystemen voor personen die tijdens de COVID-19-pandemie het slachtoffer zijn geworden van huiselijk geweld; |
|
41. |
dringt er bij de autoriteiten op aan te zorgen voor een grondige uitvoering van de normen van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul), en openbare bewustmakingscampagnes te lanceren om het melden van huiselijk geweld aan te moedigen, het aantal goedopgeleide en genderbewuste wetshandhavers en rechters te verhogen om ervoor te zorgen dat huiselijk geweld naar behoren wordt onderzocht en vervolgd, en doeltreffende maatregelen te nemen tegen seksuele intimidatie, waaronder op de werkplek; |
|
42. |
is bezorgd over de beperkte resultaten van het bestaande beleid en de bestaande projecten ter bevordering van de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, in de beleidsvorming en in de politiek, en ter bestrijding van kwetsbaarheden in sociale en werkgelegenheidsmaatregelen; betreurt in dat verband het teruglopende aantal vrouwelijke parlementsleden, het ontbreken van een genderevenwichtige politieke vertegenwoordiging bij verkiezingen en in de nieuwe Skupština en de nieuwe regering; roept op tot de nodige wettelijke en beleidsmaatregelen om de deelname van vrouwen aan de politiek te bevorderen; |
|
43. |
herinnert eraan dat de Montenegrijnse regering het jaarlijkse actieplan bij de strategie om personen met een handicap te beschermen tegen discriminatie en om gelijkheid te bevorderen heeft goedgekeurd, maar dat de uitvoering ervan het hoofddoel blijft; betreurt dat personen met een handicap nog steeds worden gediscrimineerd en moeilijk toegang hebben tot de rechter; wijst erop dat mensen met een handicap, binnenlandse ontheemden en andere kwetsbare groepen betere toegang tot de gezondheidszorg moeten krijgen; |
|
44. |
is ingenomen met de vooruitgang op het gebied van de bescherming van de rechten van LGBTI-personen en is verheugd over het feit dat Montenegro het eerste land in de regio is dat een wet inzake partnerschappen tussen personen van hetzelfde geslacht heeft aangenomen; verzoekt de autoriteiten ervoor te zorgen dat alle nodige voorwaarden voor een passende uitvoering van deze wet worden nageleefd; wijst erop dat de situatie van transgenders en non-binaire personen moet worden verbeterd; is verheugd dat de Pride Parade in 2019 op vreedzame wijze is verlopen; verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten om het klimaat van maatschappelijke inclusie en tolerantie te verbeteren en uitgesplitste gegevens met betrekking tot haatzaaiende uitlatingen en misdrijven op grond van seksuele geaardheid en genderidentiteit te verzamelen; |
|
45. |
roept de Montenegrijnse autoriteiten op tot de voortzetting van een zinvolle dialoog inzake godsdienstvrijheid met de vertegenwoordigers van de verschillende religies, in overeenstemming met het advies van de Commissie van Venetië van 24 juni 2019; verzoekt de buurlanden zich niet te mengen in die kwestie en in andere binnenlandse aangelegenheden van Montenegro; |
|
46. |
is bezorgd over het feit dat de nieuwe regering via een spoedprocedure, zonder openbaar debat en zonder dialoog met alle religieuze gemeenschappen en zonder het advies van de Commissie van Venetië wijzigingen van de wet inzake de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en de juridische status van religieuze gemeenschappen heeft aangenomen; stelt vast dat de president deze wet heeft ondertekend; |
Verzoening, goede nabuurschapsbetrekkingen en internationale samenwerking
|
47. |
prijst Montenegro voor zijn inzet ten behoeve van inclusieve regionale samenwerking en voor zijn constructieve rol op de Westelijke Balkan, en is verheugd over de actieve deelname van het land aan talrijke regionale initiatieven; benadrukt dat regionale samenwerking en goede nabuurschapsbetrekkingen van belang zijn voor het EU-perspectief van Montenegro; |
|
48. |
is verheugd over de ondertekening van het protocol inzake de vaststelling van de grens tussen Bosnië en Herzegovina, Montenegro en de Republiek Servië in mei 2019, en moedigt Montenegro aan om, op een constructieve wijze en zo spoedig mogelijk in het toetredingsproces, hangende bilaterale kwesties met zijn buurlanden te blijven aanpakken, waaronder de onopgeloste grensafbakening met Servië en Kroatië; herinnert eraan dat de bestaande bilaterale grensovereenkomsten moeten worden geëerbiedigd; herhaalt dat grensgeschillen moeten worden beslecht in een geest van goede nabuurschapsbetrekkingen, bilateraal en via bestaande internationale mechanismen; neemt er kennis van dat de bilaterale betrekkingen met Servië gekenmerkt worden door spanningen en dringt erop aan alle bilaterale geschillen te beslechten via een inclusieve en niet op confrontatie gerichte dialoog, waarbij elke vorm van buitenlandse inmenging in binnenlandse aangelegenheden wordt vermeden; |
|
49. |
veroordeelt met klem de ontkenning van de genocide in Srebrenica en de vraagtekens die de minister van Justitie, Mensenrechten en Minderheidsrechten heeft gezet bij de uitspraken en de legitimiteit van het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië (ICTY); is verheugd over de snelle weerlegging door andere leden van de regering en het voorstel voor zijn ontslag; |
|
50. |
is ingenomen met de totstandbrenging van de gemeenschappelijke regionale markt, die de weg zal vrijmaken voor de volledige toetreding van het land tot de interne markt van de EU; is er stellig van overtuigd dat dergelijke initiatieven een belangrijk instrument kunnen zijn om het potentieel, de aantrekkingskracht en het concurrentievermogen van de regio te vergroten, en met name de regionale economieën kunnen helpen bij hun herstel na de pandemie; |
|
51. |
veroordeelt met klem alle pogingen van politici in Montenegro en elders in de regio om de genocide van Srebrenica of andere oorlogsmisdaden in het voormalige Joegoslavië te ontkennen; is verheugd over de ondertekening van een protocol voor samenwerking bij het zoeken naar vermiste personen tussen de regeringen van Bosnië en Herzegovina en Montenegro, als goed voorbeeld van samenwerking bij het onderzoek naar zaken met betrekking tot vermiste personen; is bezorgd over het gebrek aan vooruitgang bij de afhandeling van in Montenegro begane oorlogsmisdrijven en verzoekt de autoriteiten meer inspanningen te leveren om oorlogsmisdrijven te bestraffen en het lot van vermiste personen te verduidelijken, en het opgerichte documentatie- en informatiecentrum te steunen en verder te ontwikkelen; |
|
52. |
spreekt nogmaals zijn steun uit voor het initiatief tot oprichting van de Regionale Commissie voor de vaststelling van feiten over alle slachtoffers van oorlogsmisdaden en andere schendingen van de mensenrechten die zijn begaan op het grondgebied van voormalig Joegoslavië (Recom); prijst de regeringen van Montenegro voor hun inzet en de naleving van hun verplichtingen die voortvloeien uit het lidmaatschap van het regionaal bureau voor jongerensamenwerking (RYCO), en benadrukt het belang van het huidige Montenegrijnse roulerende voorzitterschap van die organisatie; |
|
53. |
vraagt de Montenegrijnse autoriteiten de bepalingen over de statenopvolgingskwesties met betrekking tot de voormalige Socialistische Federale Republiek Joegoslavië volledig na te leven, in het bijzonder wat militaire middelen betreft; |
|
54. |
prijst Montenegro omdat het zich volledig richt op het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU en omdat het actief deelneemt aan civiele missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), met name de EU-marineoperatie “Atalanta” in Somalië en de opleidingsmissie van de EU in Mali, alsook aan andere internationale missies, met name de VN-missie voor het referendum in de Westelijke Sahara, de VN-vredesmacht in Cyprus, de door de NAVO geleide Resolute Support-missie in Afghanistan en de NAVO-missie in Kosovo (KFOR); |
|
55. |
is bezorgd over de benoemingen door de regering bij de veiligheids- en militaire inlichtingendiensten en over het gevaar dat het strategische bondgenootschap van Montenegro met de EU en de NAVO op losse schroeven komt te staan; onderstreept het strategische belang van het NAVO-lidmaatschap van Montenegro, en moedigt de Montenegrijnse autoriteiten aan om op het gebied van de weerbaarheid tegen buitenlandse inmenging en cyberveiligheid samen te werken met zowel de EU als de NAVO; |
|
56. |
benadrukt dat de EU en de Verenigde Staten hun partnerschap en coördinatie in de Westelijke Balkan moeten versterken teneinde essentiële hervormingen te versnellen, governance te verbeteren, en verzoening tot stand te brengen; |
|
57. |
is ingenomen met de vooruitgang en hernieuwde inzet van Montenegro op het gebied van internationale politiesamenwerking, en moedigt het land aan inspanningen te blijven leveren om de irreguliere migratie het hoofd te bieden, door zijn internationale samenwerking op het gebied van grensbewaking en overname verder te ontwikkelen en zijn capaciteit voor de vervolging van migrantensmokkelnetwerken te vergroten; |
|
58. |
neemt kennis van de inwerkingtreding van de samenwerkingsovereenkomst inzake grensbeheer tussen Montenegro en het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex), die Frontex in staat zal stellen Montenegro te helpen bij het grensbeheer, het uitvoeren van gezamenlijke operaties, en het bestrijden van grensoverschrijdende misdaad aan de zeegrenzen van het land, zoals drugs- en wapensmokkel, mensenhandel en terrorisme; |
|
59. |
dringt er bij de Montenegrijnse autoriteiten op aan de eerbiediging van de mensenrechten, de fundamentele vrijheden en het internationaal recht centraal te blijven stellen in hun migratie- en grensbeleid; verzoekt het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex) bij operaties op Montenegrijns grondgebied dezelfde normen in acht te nemen; |
De economie en de COVID-19-pandemie
|
60. |
is ingenomen met de vooruitgang die Montenegro heeft geboekt bij het vergroten van de stabiliteit van zijn financiële sector en bij het doorvoeren van concrete verbeteringen in de arbeidsmarktsituatie; merkt evenwel op dat het werkloosheidscijfer hoog blijft, met name onder vrouwen, jongeren, Roma en laaggeschoolden; moedigt de autoriteiten aan de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen te verbeteren en werk te maken van kwesties zoals de genderkloof met betrekking tot werkgelegenheid en beloning en betaalbare kinderopvang; |
|
61. |
spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de begrotingswet voor 2021 pas eind 2020 is voorgesteld en roept ertoe op het nationale begrotingsproces transparanter en tijdiger te laten verlopen; |
|
62. |
is verheugd dat Montenegro de nodige hervormingen heeft doorgevoerd om te voldoen aan de EU-beginselen inzake goed bestuur in belastingzaken en dat het land op 18 februari 2020 door de Raad is geschrapt van de EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied; |
|
63. |
moedigt Montenegro aan intensiever te werken aan een betere afstemming van het onderwijsstelsel op de arbeidsmarkt, om de discrepantie tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden en de braindrain onder jongeren doeltreffender aan te pakken; verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten te streven naar een open en transparant personeelsbeleid in het openbaar bestuur en naar meer overheidsinvesteringen in duurzame maatschappelijke en economische ontwikkeling; |
|
64. |
neemt met bezorgdheid kennis van de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de Montenegrijnse economie gelet op het feit dat het bbp in 2020 met 14,3 % is gedaald; verzoekt de regering een verantwoord macro-economisch en fiscaal beleid te voeren, gezien de hoge overheidsschulden; moedigt de autoriteiten aan optimaal gebruik te maken van de EU-steun om de gevolgen van de crisis te verzachten, onder meer door gerichte maatregelen te ontwikkelen en uit te voeren om de gevolgen van de pandemie voor gemarginaliseerde groepen en kwetsbare personen te verzachten; benadrukt het belang van de ontwikkeling van ondernemersvaardigheden onder jongeren; |
|
65. |
verzoekt de Commissie om Montenegro te steunen bij zijn inspanningen om de werkloosheid, die zware klappen kreeg door de COVID-19-pandemie, terug te dringen, met name in de toeristische sector, die goed is voor meer dan 20 % van het bbp van Montenegro, gezien de enorme terugloop in het aantal toeristen; |
|
66. |
wijst er opnieuw op dat de Europese Unie onmiddellijke financiële en materiële steun voor de Westelijke Balkan heeft uitgetrokken om de gezondheidscrisis ten gevolge van de COVID-19-pandemie aan te pakken en het sociaal-economisch herstel van de regio te bespoedigen; herinnert eraan dat aan Montenegro 53 miljoen EUR is toegekend om dringende medische uitrusting aan te schaffen en om de sectoren te helpen die het zwaarst door de COVID-19-crisis zijn getroffen; herinnert eveneens aan het besluit om tot 60 miljoen EUR toe te kennen om Montenegro te helpen de negatieve sociaal-economische gevolgen van de pandemie te beperken; |
|
67. |
wijst erop dat de COVID-19-pandemie nadelige gevolgen heeft gehad voor de samenleving in haar geheel, en in het bijzonder voor vrouwen, eenoudergezinnen en kwetsbare groepen, zoals de Roma, de Egyptenaren, LGBTI-personen, mensen met een handicap en andere minderheden, doordat de ongelijkheid is vergroot en de bestaande problemen zijn verergerd; verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten rekening te houden met de behoeften van deze groepen bij de vaststelling en uitvoering van sociaal-economische steunmaatregelen in verband met COVID-19; |
|
68. |
prijst de rol van het Uniemechanisme voor civiele bescherming, dat broodnodige steun heeft geboden in de vorm van medische en persoonlijke beschermingsmiddelen in de strijd tegen COVID-19 in Montenegro; |
|
69. |
spreekt zijn bezorgdheid uit over de lopende procedure om directieleden van openbare gezondheidsinstellingen te ontslaan, net op het moment dat Montenegro zwaar wordt getroffen door de COVID-19-pandemie, alsook over de nieuwe lening van 750 miljoen EUR die de regering heeft afgesloten zonder de Skupština te raadplegen; |
|
70. |
verzoekt de Commissie en de Raad hun solidariteit met de landen van de Westelijke Balkan te betonen door hen aan COVID-19-vaccins te helpen en door Montenegro op te nemen in gezamenlijke aanbestedingen van de EU voor vaccins; is ingenomen met de maatregelen van de Commissie en de Raad om Montenegro te helpen om via COVAX COVID-19-vaccins aan te kopen, alsook via andere kanalen, bijvoorbeeld het coördineren van donaties van EU-lidstaten; roept op tot verdere bijstand om ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk voldoende COVID-19-vaccins beschikbaar zijn voor de bevolking van alle landen van de Westelijke Balkan, rekening houdend met de pandemische situatie in elk land; is er stellig van overtuigd dat het vaccinatiebeleid op humanitaire overwegingen moet stoelen en geen geopolitieke belangen van welke aard dan ook mag dienen; |
|
71. |
moedigt Montenegro aan om optimaal gebruik te maken van het economisch en investeringsplan van de Commissie voor de Westelijke Balkan; erkent het belang van het dit plan voor de ondersteuning van duurzame connectiviteit op het gebied van vervoer en infrastructuur, menselijk kapitaal, concurrentievermogen en inclusieve groei in de regio, en wijst erop dat iedere investering in overeenstemming moet zijn met de doelen van de Overeenkomst van Parijs en de EU-doelstellingen inzake decarbonisatie; |
|
72. |
merkt op dat alle investeringsdoelstellingen van IPA III even belangrijk zijn; verzoekt de Commissie in dit verband om een aanzienlijk deel van de middelen in het kader van IPA III te oormerken voor de lopende democratische transitie van Montenegro, met name gezien de aanhoudende problemen met het investeringsklimaat, het absorptievermogen en de milieunormen in Montenegro; |
Milieu, energie en vervoer
|
73. |
is ingenomen met de vooruitgang die Montenegro heeft geboekt bij de diversificatie van zijn elektriciteitsproductie en de overstap naar hernieuwbare energiebronnen, waarbij het land zijn algemene doelstelling voor 2020 inzake hernieuwbare energie en zijn sectorale doelstellingen inzake elektriciteit en verwarming en koeling heeft overtroffen, alsook met de actieve deelname van het land aan de connectiviteitsagenda voor de Westelijke Balkan; verzoekt Montenegro gestroomlijnde en vereenvoudigde regels in te voeren om de verdere uitrol van hernieuwbare-energieprojecten te vergemakkelijken; benadrukt hoe belangrijk EU-steun is voor de overgang naar schonere en hernieuwbare energie; is bezorgd over de olie- en gasboringsprojecten vlak voor de Montenegrijnse kust, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, de natuur en het toerisme, de belangrijkste economische sector van het land; |
|
74. |
prijst het besluit van Montenegro om de financiële steun voor kleine waterkrachtcentrales die zich niet aan passende milieunormen houden, stop te zetten; wijst op de trage vooruitgang en de vertraging bij het stilleggen van de thermische centrale van Pljevlja, en verzoekt Montenegro zich onverwijld aan de voorschriften van de richtlijn inzake grote stookinstallaties (4) te houden; |
|
75. |
erkent de stappen die Montenegro heeft gezet om een elektronisch systeem voor garanties van oorsprong op te zetten, met het oog op de verenigbaarheid met het gestandaardiseerde Europese energiecertificaatsysteem; neemt kennis van het vergevorderde stadium waarin de uitvoering van de hervormingen in de elektriciteitssector zich bevindt en verzoekt Montenegro de Remit-verordening (5) onverwijld om te zetten en de netcodes om te zetten in nationale netcodes; verzoekt Montenegro het huidige lage niveau van de zoneoverschrijdende capaciteit waarover de deelnemers aan de elektriciteitsmarkt beschikken, overeenkomstig de beste EU-praktijk te verhogen; prijst Montenegro voor de voortrekkersrol die het land speelt bij het opzetten van een koolstofprijs- en emissiehandelsmechanisme in de regio; is ingenomen met de volledige naleving van de richtlijn inzake brandstofkwaliteit (6), en roept op tot verdere vooruitgang bij het aanhouden van olienoodvoorraden; |
|
76. |
is ingenomen met de positieve ontwikkelingen in de verdere aanpassing van de Montenegrijnse nationale wetgeving inzake milieu en klimaatverandering alsook het nationale energie- en klimaatplan aan het EU-acquis, en roept op tot meer inspanningen om dit plan zo spoedig mogelijk te voltooien, overeenkomstig de aanbevelingen van de Ministerraad van de Energiegemeenschap; prijst Montenegro voor het beschermen van de rivier Zeta als natuurpark; verzoekt de autoriteiten dringend maatregelen te nemen om beschermde gebieden en potentiële Natura 2000-gebieden beter te beschermen, hieronder vallen onder meer Ulcinj Salina, het Skadarmeer en de rivier Tara; verzoekt Montenegro het afvalbeheer te verbeteren en het probleem van de illegale afvalverwijdering aan te pakken; verzoekt de autoriteiten de lokale gemeenschappen en het maatschappelijk middenveld te betrekken bij de uitvoering van het milieu-, klimaat- en energiebeleid en -projecten in het land; |
|
77. |
herinnert er met tevredenheid aan dat Montenegro volgens artikel 1 van de grondwet een milieuvriendelijke staat is; brengt in herinnering dat de instelling van gebieden voor militaire opleidingen en het testen van wapens in door de Unesco beschermde gebieden in Sinjajevina moet voldoen aan de UNESCO-beginselen inzake sociaal-culturele en ecologische duurzaamheid; merkt op dat bij de ontwikkeling van extra waterkracht- en toeristische capaciteit, met name in beschermde gebieden, rekening moet worden gehouden met de EU-normen inzake milieubescherming; verzoekt de autoriteiten de milieueffecten van de aanleg van de snelweg naast de Tara te beoordelen en de meest waardevolle gebieden beter te beschermen; herhaalt zijn oproep om de milieu-, economische en sociale effecten van infrastructuurprojecten vooraf op grondige en alomvattende wijze te beoordelen overeenkomstig de Europese normen; |
|
78. |
is ingenomen met de lancering van de groene agenda voor de Westelijke Balkan, die het potentieel heeft om de overgang naar een duurzame, koolstofneutrale economie te stimuleren; verzoekt Montenegro door te gaan met de invoering en uitvoering van de nodige wetgeving om de overeengekomen gemeenschappelijke doelstellingen inzake de digitale en groene transformatie te verwezenlijken; |
|
79. |
verzoekt Montenegro — het vierde Europese land qua bosareaal — het beheer van zijn bossen te verbeteren, met name door er meer middelen voor uit te trekken en illegale houtkap actief te bestrijden; neemt kennis van een recente studie waaruit blijkt dat in Montenegro jaarlijks ongeveer honderdduizend kubieke meter houtafval wordt geproduceerd, dat gemakkelijk kan worden hergebruikt; verzoekt de autoriteiten na te denken over manieren om circulaire economische modellen te bevorderen in die en andere economische sectoren; |
|
80. |
verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten het recht op toegang tot milieu-informatie over infrastructuurprojecten te waarborgen, overeenkomstig de grondwet en het Verdrag van Aarhus, dat Montenegro in 2009 heeft geratificeerd; |
o
o o
|
81. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de president, de regering en het parlement van Montenegro. |
(1) PB L 108 van 29.4.2010, blz. 1.
(2) PB C 363 van 28.10.2020, blz. 127.
(3) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0168.
(4) Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties (PB L 309 van 27.11.2001, blz. 1).
(5) Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie (PB L 326 van 8.12.2011, blz. 1).
(6) Richtlijn 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 88).
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/111 |
P9_TA(2021)0245
De gevolgen van klimaatverandering voor de mensenrechten en de rol die milieuactivisten in dit kader spelen
Resolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2021 over de gevolgen van klimaatverandering voor de mensenrechten en de rol die milieuactivisten in dit kader spelen (2020/2134(INI))
(2022/C 15/10)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM), de relevante mensenrechtenverdragen en -instrumenten van de Verenigde Naties (VN) — met name de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volken, die op 13 september 2007 door de Algemene Vergadering van de VN is goedgekeurd — en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), waarin is bepaald dat alle mensen het recht hebben hun mensenrechten en fundamentele vrijheden ten volle en zonder discriminatie uit te oefenen, |
|
— |
gezien de VN-Verklaring over mensenrechtenverdedigers van 1998, |
|
— |
gezien resolutie A/RES/53/144 van de Algemene Vergadering van de VN van 8 maart 1999, waarmee de Verklaring over mensenrechtenverdedigers werd aangenomen, |
|
— |
gezien het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD) dat in 1992 in Rio is aangenomen en door 168 landen is ondertekend, en zijn resolutie van 16 januari 2020 over de 15e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (COP15) (1), |
|
— |
gezien de op 25 september 2015 door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s), |
|
— |
gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), dat op 21 maart 1994 in werking is getreden, het Kyotoprotocol van 11 december 1997 en de Overeenkomst van Parijs van 22 april 2016, |
|
— |
gezien resolutie 40/11 van de VN-Mensenrechtenraad van 21 maart 2019, waarin de bijdrage van verdedigers van milieugerelateerde mensenrechten tot de uitoefening van de mensenrechten, milieubescherming en duurzame ontwikkeling wordt erkend, |
|
— |
gezien rapport 31/52 van 1 februari 2016 en rapport A/74/161 van 2019 van de speciale rapporteur van de VN voor mensenrechtenverplichtingen met betrekking tot het genot van een veilig, schoon, gezond en duurzaam milieu, |
|
— |
gezien resolutie 41/21 van de VN-Mensenrechtenraad van 12 juli 2019 over mensenrechten en klimaat, |
|
— |
gezien het rapport van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) van 10 december 2015 over klimaatverandering en mensenrechten, en de UNEP-definitie van verdedigers van milieugerelateerde mensenrechten in de tekst “Who are environmental defenders” (Wie zijn milieuactivisten), |
|
— |
gezien het rapport van de speciale rapporteur van de VN voor extreme armoede en mensenrechten van 17 juli 2019 over klimaatverandering en armoede, |
|
— |
gezien het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) van 2019 over klimaatverandering, woestijnvorming, bodemdegradatie, duurzaam landbeheer, voedselzekerheid en broeikasgasstromen in terrestrische ecosystemen, |
|
— |
gezien het VN-rapport van juni 2020 getiteld “Gender, Climate & Security: Sustaining Inclusive Peace on the Frontlines of Climate Change” (Gender, klimaat en veiligheid: inclusieve vrede handhaven in de frontlinie van klimaatverandering), dat een gezamenlijke publicatie is van het UNEP, de VN-Entiteit voor gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen (UN Women), het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) en het VN-departement van politieke zaken en vredesopbouw (UNDPPA), |
|
— |
gezien de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, |
|
— |
gezien artikel 37 van het Handvest, op grond waarvan de EU zich ertoe verbindt een hoog niveau van milieubescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu te integreren in het beleid van de Unie, |
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name het vijfde deel getiteld “Extern optreden van de Unie” en de titels I, II, III, IV en V daarvan, |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie van 25 maart 2020 getiteld “Het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024” (JOIN(2020)0005), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 15 mei 2017 over inheemse volken en het gezamenlijk werkdocument van 17 oktober 2016 getiteld “Implementing EU External Policy on Indigenous Peoples” (Uitvoering van het externe beleid van de EU inzake inheemse volken (SWD(2016)0340)), en de conclusies van de Raad van 19 november 2018 over waterdiplomatie, van 17 juni 2019 over EU-optreden ter versterking van een op regels gebaseerd multilateralisme, en van 20 januari 2020 over klimaatdiplomatie, |
|
— |
gezien de EU-mensenrechtenrichtsnoeren inzake veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen, die op 17 juni 2019 door de Raad zijn goedgekeurd, en de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers, |
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 13 september 2017 over corruptie en het effect op de mensenrechten in derde landen (2), |
|
— |
gezien het verslag van het Europees Milieuagentschap (EEA) van 4 december 2019 getiteld “The European Environment — state and outlook 2020: knowledge for transition to a sustainable Europe” (Het milieu in Europa — Toestand en verkenningen 2020: kennis voor de transitie naar een duurzaam Europa), |
|
— |
gezien uitvoeringsbeginsel 10 van de Verklaring van Rio de Janeiro inzake milieu en ontwikkeling van 1992, waarmee wordt beoogd ervoor te zorgen dat eenieder toegang heeft tot informatie, de kans krijgt deel te nemen aan het besluitvormingsproces en toegang kan krijgen tot de rechter bij milieuaangelegenheden, met als doel het recht op een gezond en duurzaam milieu voor huidige en toekomstige generaties te waarborgen, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 20 juni 2020 getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen” (COM(2020)0380), de mededeling van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640), en de mededeling van 23 juli 2019 getiteld “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd” (COM(2019)0352), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal (3), |
|
— |
gezien het rapport van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN van 2019 getiteld “State of the World’s Biodiversity for Food and Agriculture” (De stand van de wereldwijde biodiversiteit voor voedsel en landbouw), |
|
— |
gezien de enorme bedreiging van verlies aan biodiversiteit zoals beschreven in het “Global Assessment Report on Biodiversity and Ecosystem Services” (mondiaal evaluatieverslag over biodiversiteit en ecosysteemdiensten) van het intergouvernementeel platform voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES) van 31 mei 2019, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 3 juli 2018 over de schending van de rechten van inheemse volkeren, inclusief landroof (4), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden (5), |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0039/2021), |
|
A. |
overwegende dat alle personen, lokale gemeenschappen en bevolkingsgroepen het recht hebben om hun mensenrechten ten volle te genieten, zoals verankerd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens; |
|
B. |
overwegende dat de effecten van de klimaatverandering en aanhoudende aantasting van het milieu op zoetwatervoorraden, ecosystemen en de bestaansmiddelen van gemeenschappen nu reeds negatieve gevolgen hebben voor de effectieve uitoefening van mensenrechten, waaronder het recht op leven, voedselzekerheid, veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen, gezondheid, huisvesting, zelfbeschikking, werk en ontwikkeling, zoals uiteengezet in resolutie 41/21 van de VN-Mensenrechtenraad; overwegende dat deze effecten de komende decennia spectaculair zullen toenemen, zelfs indien de internationale doelstelling om de opwarming van de aarde te beperken tot 2 oC boven het pre-industriële niveau wordt gehaald; overwegende dat landen een verschillend aandeel hebben in de klimaatverandering en dat ze gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden hebben; overwegende dat de klimaatverandering een onmiddellijke en ingrijpende bedreiging vormt voor de wereldbevolking, voornamelijk voor mensen in armoede, die bijzonder kwetsbaar zijn, zoals uiteengezet in resolutie 7/23 van de VN-Mensenrechtenraad; |
|
C. |
overwegende dat de VN, samen met andere internationale organisaties en deskundigen, oproept tot een wereldwijde erkenning van het recht op een gezond en veilig milieu als een universeel recht; |
|
D. |
overwegende dat bij het aanpakken van de klimaatverandering problemen rijzen in verband met rechtvaardigheid en billijkheid, zowel op internationaal en nationaal niveau als tussen generaties; overwegende dat toegang tot de rechter, toegang tot informatie en inspraak bij besluitvorming inzake milieuaangelegenheden verankerd zijn in uitvoeringsbeginsel 10 van de Verklaring van Rio de Janeiro inzake milieu en ontwikkeling, het Verdrag van Aarhus (6) van 25 juni 1998 en het Verdrag van Escazú (7) van 4 maart 2018; |
|
E. |
overwegende dat aantasting van het milieu, klimaatverandering en niet-duurzame ontwikkeling tot de meest dringende en ernstige bedreigingen behoren van het vermogen van huidige en toekomstige generaties om diverse mensenrechten uit te oefenen; overwegende dat de partijen bij het UNFCCC verplicht zijn doeltreffende maatregelen te nemen om de klimaatverandering te beperken, het aanpassingsvermogen van kwetsbare bevolkingsgroepen te versterken, en te verwachten verlies van mensenlevens te voorkomen; |
|
F. |
overwegende dat de partijen bij het UNFCCC verplicht zijn informatie te verzamelen en te verspreiden over milieueffecten en het publiek inspraak te geven in de besluitvorming over milieuaangelegenheden; |
|
G. |
overwegende dat bij een benadering van klimaatverandering vanuit het perspectief van de mensenrechten de nadruk wordt gelegd op de beginselen van universaliteit en non-discriminatie, waarbij wordt beklemtoond dat rechten worden gewaarborgd voor alle mensen in de wereld, met inbegrip van kwetsbare groepen, zonder enig onderscheid, bijvoorbeeld op basis van ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of sociale herkomst, eigendom, geboorte of andere status; |
|
H. |
overwegende dat regeringen, samenlevingen en individuen een ethische en intergenerationele verantwoordelijkheid hebben om steeds proactiever te zijn op het gebied van beleid en samenwerking met als doel overeenstemming te bereiken over internationale normen om de planeet te beschermen en in stand te houden voor de huidige en toekomstige generaties, teneinde te garanderen dat deze hun mensenrechten ten volle kunnen uitoefenen en de negatieve gevolgen van de klimaatverandering te beperken; |
|
I. |
overwegende dat algemeen wordt erkend dat de mensenrechtenverplichtingen en -verantwoordelijkheden van landen en de particuliere sector specifieke implicaties inhouden met betrekking tot klimaatverandering; overwegende dat het verzuim om het milieu en verdedigers van het milieu te beschermen in strijd is met de wettelijk bindende mensenrechtenverplichtingen van landen en mogelijk neerkomt op een schending van bepaalde rechten, zoals het recht op een gezond milieu of het recht op leven; overwegende dat een toenemend aantal bedrijfswerkzaamheden en -activiteiten in derde landen ernstige gevolgen voor de mensenrechten en het milieu heeft; |
|
J. |
overwegende dat de Overeenkomst van Parijs het eerste internationale verdrag is waarin het verband tussen klimaatactie en mensenrechten uitdrukkelijk wordt erkend, en dat hier bijgevolg uit voortvloeit dat het gebruik van bestaande rechtsinstrumenten betreffende de mensenrechten is toegestaan om staten en particuliere ondernemingen ertoe aan te sporen hun uitstoot te verminderen; overwegende dat er in het kader van de Overeenkomst van Parijs geen concrete instrumenten zijn ingesteld om landen en ondernemingen ter verantwoording te roepen voor hun invloed op de klimaatverandering en de uitoefening van de mensenrechten; |
|
K. |
overwegende dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens duidelijk heeft vastgesteld dat verschillende vormen van milieuaantasting kunnen leiden tot schendingen van materiële mensenrechten, zoals het recht op leven, het recht op een privé- en gezinsleven, het ongestoord genot van de eigen woning en het verbod op onmenselijke en vernederende behandeling; |
|
L. |
overwegende dat klimaatrechtvaardigheid tot doel heeft de klimaatcrisis aan te pakken met behulp van het recht inzake de mensenrechten om het gebrek aan verantwoordingsplicht op het vlak van klimaatgovernance aan te pakken, door rechtszaken over klimaatverandering aan te spannen om landen en ondernemingen ter verantwoording te roepen en ervoor te zorgen dat zij verantwoordelijkheid nemen voor hun handelingen wat de bescherming van de natuur als zodanig betreft en teneinde een waardig en gezond leven mogelijk te maken voor huidige en toekomstige generaties; |
|
M. |
overwegende dat in verscheidene lopende rechtszaken mensenrechtenschendingen zijn vastgesteld en dat zo het pad is geëffend voor verantwoordingsplicht in het geval van het verzuim of onvermogen van personen, landen en ondernemingen om de gevolgen van klimaatverandering aan te pakken; |
|
N. |
overwegende dat de toegenomen concurrentiestrijd om natuurlijke hulpbronnen die wordt gevoerd door particuliere ondernemingen, soms met medeplichtigheid van de overheid, tot gevolg heeft gehad dat milieuactivisten en inheemse gemeenschappen die hun traditionele grondgebied willen beschermen een doelwit voor vervolging zijn geworden; |
|
O. |
overwegende dat de gevolgen van de klimaatverandering voor de mensenrechten niet alleen zullen worden gevoeld door de meest kwetsbare mensen, maar door de hele wereldbevolking; overwegende dat de meest kwetsbare gemeenschappen en landen die de minste vervuiling en milieuschade veroorzaken, het meest te lijden hebben onder de rechtstreekse gevolgen van de klimaatverandering; overwegende dat de cijfers met betrekking tot ziekte en vroegtijdig overlijden als gevolg van milieuverontreiniging al drie keer zo hoog liggen als de cijfers voor aids, tuberculose en malaria samen, en dat dit een bedreiging vormt voor het recht op leven, een gezond milieu en schone lucht; overwegende dat natuurrampen zoals overstromingen, tropische stormen en langdurige droogten steeds vaker voorkomen en schadelijke gevolgen met zich meebrengen voor de voedselzekerheid in de landen van het zuidelijk halfrond en de uitoefening van tal van mensenrechten; |
|
P. |
overwegende dat milieurechtvaardigheid deel uitmaakt van sociale rechtvaardigheid en overwegende dat de effecten van de klimaatverandering asymmetrisch zijn en dat de negatieve effecten ervan verwoestend zijn voor huidige en toekomstige generaties, met name in ontwikkelingslanden; overwegende dat de klimaatverandering ontwikkelingslanden zwaar treft en bestaande sociale en economische ongelijkheden doet toenemen, zodat kwetsbare groepen onevenredig veel te lijden hebben onder de negatieve effecten ervan; |
|
Q. |
overwegende dat klimaatverandering in steeds grotere mate bijdraagt aan ontheemding en migratie, zowel binnen naties als over internationale grenzen heen; overwegende dat ontheemding voor sommige gemeenschappen binnenkort een realiteit zal worden, zoals voor diegenen die wonen in door woestijnvorming bedreigde gebieden, in het snel smeltende noordpoolgebied, in laaggelegen kustgebieden, op kleine eilanden of in andere delicate ecosystemen en bedreigde gebieden; overwegende dat sinds 2008 jaarlijks gemiddeld 24 miljoen mensen ontheemd zijn geraakt door rampen als gevolg van extreme weersomstandigheden, voornamelijk in de drie meest kwetsbare regio’s — Afrika ten zuiden van de Sahara, Zuid-Azië en Latijns-Amerika; overwegende dat uit gegevens van het UNDP blijkt dat 80 % van de door klimaatverandering ontheemde personen vrouwen zijn; overwegende dat het toenemende verschijnsel van door het klimaat veroorzaakte ontheemding voor de betrokken bevolking een directe bedreiging kan vormen voor hun mensenrechten, cultuur en traditionele kennis en aanzienlijke gevolgen kan hebben voor lokale gemeenschappen in de landen en gebieden waar deze ontheemden zich vestigen; |
|
R. |
overwegende dat de beperkingen en lockdowns naar aanleiding van COVID-19 de transparantie en monitoring van mensenrechtenschendingen hebben aangetast en hebben geleid tot een intensivering van politieke intimidatie en digitale bewaking, en dat tegelijk de toegang tot de rechter en het vermogen van milieuactivisten, lokale spelers, inheemse gemeenschappen en anderen om effectief deel te nemen aan besluitvormingsprocessen werden beperkt; overwegende dat inheemse gemeenschappen als gevolg van lockdowns en gezondheidsmaatregelen beperkt werden in hun vermogen om te patrouilleren op hun grondgebied en het te beschermen; overwegende dat dergelijke beperkingen moeten worden ondersteund door legitieme en democratische wetgeving; overwegende dat het vermogen van de internationale gemeenschap om vermeende schendingen waar te nemen en te onderzoeken aanzienlijk is aangetast vanwege de pandemie; |
|
S. |
overwegende dat het vermogen van mensen om zich aan te passen aan de klimaatverandering in hoge mate verband houdt met hun toegang tot fundamentele mensenrechten en de gezondheid van de ecosystemen waarvan zij voor hun bestaansmiddelen en welzijn afhankelijk zijn; overwegende dat mitigatie- en adaptatiemaatregelen, waaronder toegang tot en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen zoals land, water en bossen, en de hervestiging van mensen, ook een negatief effect kunnen hebben op de uitoefening van mensenrechten; overwegende dat volgens het rapport van de speciale rapporteur van de VN voor extreme armoede en mensenrechten van 17 juli 2019 over klimaatverandering en armoede, ontwikkelingslanden en -regio’s naar schatting 75 tot 80 % van de kosten van de klimaatverandering zullen dragen; |
|
T. |
overwegende dat de klimaatverandering menselijke ontwikkeling teniet kan doen door een verlaging van de landbouwproductiviteit, toenemende onzekerheid met betrekking tot de voedsel- en watervoorziening, verhoogde blootstelling aan extreme natuurrampen, de ineenstorting van ecosystemen en een stijging van gezondheidsrisico’s; |
|
U. |
overwegende dat de klimaatverandering volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) vanaf 2030 naar verwachting verantwoordelijk zal zijn voor ongeveer 250 000 extra sterfgevallen per jaar als gevolg van ondervoeding, malaria, diarree en hittestress; overwegende dat klimaatschokken volgens het Wereldvoedselprogramma een van de drie belangrijkste oorzaken van voedselonzekerheid in de wereld zijn; overwegende dat in 2019 bijna 750 miljoen mensen — bijna een tiende van de wereldbevolking — in ernstige mate zijn blootgesteld aan voedselonzekerheid; |
|
V. |
overwegende dat de klimaatcrisis genderongelijkheden uitvergroot, aangezien extreme weersomstandigheden, natuurrampen en langdurige aantasting van het milieu een bedreiging vormen voor huizen en bestaansmiddelen en voor de sociale netwerken en infrastructuur van gemeenschappen, en dat vrouwen en meisjes hier onevenredig zwaar door worden getroffen, onder andere in de vorm van meer onbetaalde zorg- en huishoudelijke taken voor vrouwen, een hogere prevalentie van gendergerelateerd geweld en de marginalisering van onderwijs voor vrouwen, participatie van vrouwen en vrouwelijk leiderschap; |
|
W. |
overwegende dat de tendens om geweld te gebruiken tegen milieuactivisten, met name vrouwen, en tegen verdedigers van milieurechten en hun advocaten inmiddels goed gedocumenteerd is, onder meer via berichtgeving in de massamedia en op sociale media; overwegende dat vrouwelijke activisten te lijden hebben onder genderspecifieke vormen van geweld en intimidatie die bijzonder verontrustend zijn; |
|
X. |
overwegende dat milieuactivisten op de barricaden staan voor klimaatactie en verantwoordingsplicht; overwegende dat mensenrechtenorganen steeds vaker de aandacht vestigen op de noodzaak om milieuactivisten specifiek te beschermen; overwegende dat de steeds beperktere ruimte voor het maatschappelijk middenveld een wereldwijd fenomeen is dat onevenredig grote gevolgen heeft voor mensenrechtenverdedigers die zich inzetten voor kwesties in verband met milieu en grond, die zich vaak in afgelegen plattelandsgebieden bevinden waar de toegang tot beschermingsmechanismen beperkt is; overwegende dat de overgrote meerderheid van mensenrechtenschendingen ten aanzien van mensenrechtenverdedigers en milieuactivisten wordt begaan in een klimaat van bijna totale straffeloosheid; overwegende dat de ondersteuning en bescherming van mensenrechtenverdedigers en milieuactivisten behoren tot de vastgestelde prioriteiten van het extern optreden van de EU in de wereld en in haar nabuurschap; overwegende dat de Unie in dit verband gebruik moet maken van alle instrumenten waarover zij beschikt; |
|
Y. |
overwegende dat milieuactivisten de afgelopen jaren steeds vaker te maken hebben gekregen met moord, ontvoering, foltering, gendergerelateerd geweld, bedreigingen, pesterijen, intimidatie, lastercampagnes, criminalisering, juridische intimidatie, gedwongen uitzetting en ontheemding; |
|
Z. |
overwegende dat de speciale rapporteur van de VN voor de situatie van mensenrechtenverdedigers bezorgdheid heeft geuit over mensenrechtenverdedigers in alle landen, aangezien zij geconfronteerd worden met beperkingen van de vrijheid van verkeer, vergadering, meningsuiting en vereniging, en het doelwit zijn van valse beschuldigingen, oneerlijke processen, willekeurige gevangenneming en hechtenis, foltering en executie; |
|
AA. |
overwegende dat uit het rapport van Global Witness uit 2020 blijkt dat er in 2019 212 land- en milieuactivisten zijn vermoord, hetgeen een stijging met 30 % is ten opzichte van 2018; overwegende dat ongeveer 40 % van die slachtoffers behoorden tot inheemse volken of traditionele landeigenaren waren, en dat meer dan twee derde van de moorden plaatsvond in Latijns-Amerika; |
|
AB. |
overwegende dat inheemse volken specifieke rechten genieten wat betreft de bescherming van het milieu, grond en hulpbronnen, zoals is vastgelegd in artikel 7 van het Verdrag betreffende inheemse en in stamverband levende volken in onafhankelijke landen van 1989 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO); overwegende dat in artikel 29 van de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volken van 2007 wordt bevestigd dat inheemse volken het recht hebben op de instandhouding en bescherming van het milieu en de productiecapaciteit van hun gronden of gebieden en hulpbronnen; |
|
AC. |
overwegende dat de Overeenkomst van Escazú de eerste regionale overeenkomst is over toegang tot informatie, inspraak en de rechter inzake milieuaangelegenheden in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied; overwegende dat de Overeenkomst van Escazú, die sinds 1 september 2019 openstaat voor bekrachtiging, het eerste verdrag is waarin het recht op een gezond milieu is vastgelegd (artikel 4); overwegende dat de Overeenkomst van Escazú, waarin het belang van regionale samenwerking opnieuw wordt benadrukt, een inspiratiebron kan zijn voor andere regio’s die met soortgelijke uitdagingen worden geconfronteerd; overwegende dat in het Verdrag van Aarhus voor individuen en organisaties van het maatschappelijk middenveld een aantal rechten met betrekking tot het milieu is vastgesteld, waaronder toegang tot milieu-informatie, inspraak van het publiek in milieubesluitvorming en toegang tot de rechter; overwegende dat de partijen bij dit verdrag de nodige bepalingen moeten invoeren om te waarborgen dat overheden (op nationaal, regionaal of lokaal niveau) bijdragen tot de eerbiediging van deze rechten, zodat ze daadwerkelijk kunnen worden uitgeoefend; |
De gevolgen van klimaatverandering voor de mensenrechten
|
1. |
benadrukt dat de uitoefening, bescherming en bevordering van op menselijke waardigheid gebaseerde mensenrechten en een gezonde en duurzame planeet onderling afhankelijk zijn; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan op te treden als een geloofwaardige en betrouwbare partner op het wereldtoneel door wetgeving aan te nemen, te versterken en uit te voeren waarin een op mensenrechten gebaseerde aanpak van klimaatactie wordt gehanteerd, als leidraad voor beleid en maatregelen inzake matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering en om ervoor te zorgen dat die adequaat, voldoende ambitieus, niet-discriminerend en in overeenstemming met fundamentele mensenrechtenverplichtingen zijn; merkt op dat uit het internationale recht inzake de mensenrechten voortvloeiende beginselen en normen de leidraad moeten vormen voor alle beleidsinitiatieven en programmering in verband met klimaatverandering, in alle fasen van het proces; verzoekt de EU en haar lidstaten om derde landen, ondernemingen en lokale overheden aan te moedigen oplossingen en maatregelen uit te voeren en vast te stellen die bijdragen tot de bescherming van het milieu en die de gevolgen van klimaatverandering aanpakken; |
|
2. |
verzoekt de Unie en haar lidstaten om de koppeling tussen mensenrechten en het milieu in alle aspecten van hun extern optreden te versterken, en om bijstand en ondersteuning te verlenen aan internationale, regionale en lokale mensenrechtenmechanismen bij het aanpakken van milieu-uitdagingen, met name de gevolgen van de klimaatverandering voor de volledige uitoefening van mensenrechten; verzoekt de Commissie te garanderen dat de thema’s klimaatverandering en mensenrechten worden opgenomen in alle relevante EU-beleidslijnen en te zorgen voor samenhang tussen deze beleidslijnen; wijst erop dat het belangrijk is activiteiten te ondersteunen die het bewustzijn vergroten over de gevolgen van de mensenrechteneffecten van klimaatverandering, aantasting van het milieu en verlies aan biodiversiteit; verzoekt de Unie bovendien samenwerking met derde landen te ondersteunen en te versterken om een op mensenrechten gebaseerde benadering te integreren in milieuwetgeving en milieubeleid; |
|
3. |
benadrukt het onmisbare karakter van kansen op het gebied van menselijke ontwikkeling voor eenieder; wijst op de risico’s op mensenrechtenschendingen in internationale toeleveringsketens van grondstoffen voor zowel conventionele energie als hernieuwbare energie op basis van “groene technologie”, zoals kinderarbeid in kobaltmijnen die deel uitmaken van de mondiale toeleveringsketen voor lithiumionbatterijen; verzoekt de Commissie om bij de beoordeling van technologische trajecten voor energie en vervoer in de Unie rekening te houden met de gevolgen voor de mensenrechten; |
|
4. |
beklemtoont dat waterschaarste — een van de gevolgen van de klimaatverandering — overal ter wereld veel mensen treft; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan waterschaarste als een kernprioriteit te behandelen in hun wetgevings- en beleidsagenda; merkt op dat het wanbeheer van land en natuurlijke hulpbronnen bijdraagt tot het ontstaan van nieuwe conflicten en de vreedzame oplossing van bestaande conflicten bemoeilijkt; herinnert eraan dat de toenemende concurrentie om steeds minder hulpbronnen alsmaar sterker wordt en nog wordt verergerd door aantasting van het milieu, bevolkingsgroei en klimaatverandering; |
|
5. |
herinnert aan de wettelijke verplichting om het recht op een veilig, schoon, gezond en duurzaam milieu te eerbiedigen, hetgeen onder meer een voorwaarde is voor duurzame economische activiteiten die bijdragen tot het welzijn en de bestaansmiddelen van personen en gemeenschappen; wijst erop dat het internationale recht inzake de mensenrechten voorziet in rechtsmiddelen om de schade die personen, inheemse gemeenschappen en verdedigers van milieugerelateerde mensenrechten hebben geleden door de klimaatverandering te vergoeden, maatregelen toe te passen om de klimaatverandering tegen te gaan, en landen, ondernemingen en personen ter verantwoording te roepen voor hun acties die gevolgen hebben voor de klimaatverandering en de mensenrechten; verzoekt de EU in dit verband om van de strijd tegen straffeloosheid een van haar kernprioriteiten te maken door instrumenten tot stand te brengen die de volledige, doeltreffende en volgehouden uitvoering van wetgeving inzake de mensenrechten en het milieu en de handhaving ervan mogelijk maken; |
|
6. |
verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de concrete verbintenissen op het gebied van de mensenrechten, het milieu en de klimaatverandering die reeds zijn vastgelegd in het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024 daadwerkelijk worden uitgevoerd en gemonitord, en dat bij de uitvoering van het plan een genderperspectief wordt gehanteerd; |
|
7. |
steunt het mandaat van de speciale rapporteur van de VN voor mensenrechten en milieu om aan te dringen op wereldwijde erkenning van het recht om te leven in een veilig, schoon, gezond en duurzaam milieu als een mensenrecht; verzoekt de Unie en haar lidstaten om bij de volgende Algemene Vergadering van de VN de wereldwijde erkenning van dit recht te steunen; is van mening dat die erkenning als katalysator moet dienen voor een krachtiger milieubeleid, een betere wetshandhaving, inspraak in de besluitvorming over milieuaangelegenheden, toegang tot informatie en de rechter en betere resultaten voor mens en planeet; |
|
8. |
dringt er bij de Commissie op aan dat zij de situatie op het gebied van mensenrechten en klimaatverandering blijft volgen en beoordeelt of er vooruitgang wordt geboekt bij het integreren en mainstreamen van mensenrechten in alle aspecten van klimaatactie op nationaal en internationaal niveau, in nauwe samenwerking met de VN-Mensenrechtenraad/Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten; dringt er in dit verband bij de Unie op aan actie te ondernemen om het recht op een veilig en gezond milieu op te nemen in het Handvest en artikel 37 daarvan volledig na te leven; beklemtoont in dit verband het belang van nauwe samenwerking met landen en alle betrokken institutionele actoren om een degelijke uitvoering van bepalingen inzake de mensenrechten en het milieu te waarborgen; |
|
9. |
benadrukt dat alle mensen moeten kunnen beschikken over het fundamentele recht op een veilig, schoon, gezond en duurzaam milieu en op een stabiel klimaat, zonder discriminatie, en dat dit recht moet worden verwezenlijkt via ambitieus beleid en volledig afdwingbaar moet zijn via het rechtssysteem op alle niveaus; |
|
10. |
is van mening dat de integratie van het mensenrecht op een gezond milieu in belangrijke milieuovereenkomsten en -processen van cruciaal belang is om een holistische respons te bieden op COVID-19 waarbij de relatie tussen mens en natuur wordt geherdefinieerd met het oog op het beperken van risico’s en het voorkomen van toekomstige schade door milieuaantasting; |
|
11. |
moedigt de EU en haar lidstaten aan een gedurfd initiatief te nemen, met de actieve steun van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, om op mondiaal niveau de strijd aan te binden met straffeloosheid ten aanzien van de plegers van milieudelicten en binnen het Internationaal Strafhof (ICC) de weg vrij te maken voor nieuwe onderhandelingen tussen de partijen met het oog op de erkenning van “ecocide” als een internationaal misdrijf uit hoofde van het Statuut van Rome; verzoekt de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) een programma tot stand te brengen om de capaciteit van de nationale jurisdicties van de lidstaten op deze gebieden op te bouwen; |
|
12. |
dringt er bij de Unie en haar lidstaten op aan regelmatig te onderzoeken hoe de externe dimensie van de Europese Green Deal optimaal kan bijdragen tot een holistische en op mensenrechten gebaseerde aanpak ten aanzien van klimaatactie en biodiversiteitsverlies; dringt er bij de EU op aan de uitgebreide reeks externe beleidsmaatregelen, instrumenten en politieke en financiële instrumenten waarover ze beschikt als hefboom te gebruiken voor de uitvoering van de Europese Green Deal; dringt er bij de EU op aan haar mechanismen voor klimaatfinanciering te evalueren en indien nodig wijzigingen voor te stellen, teneinde volledige eerbiediging van de mensenrechten te garanderen en met het oog hierop sterke waarborgen tot stand te brengen; pleit voor de totstandbrenging van contactpunten voor klimaatkwesties binnen de relevante diensten van de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), die onder meer zouden instaan voor het klimaatbestendig maken van het volledige externe optreden van de EU; pleit voor transparante en informatieve communicatie over deze thema’s in het kader van EU-ontwikkelingssamenwerkingsprogramma’s met derde landen; |
|
13. |
dringt erop aan het genderperspectief op te nemen in het beleid en de programma’s op het gebied van duurzame ontwikkeling, zodat de rechten van vrouwen en meisjes — met inbegrip van hun seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en essentiële gezondheidsdiensten –, de bevordering van gendergelijkheid en klimaatrechtvaardigheid worden geïntegreerd via strategische programma’s; |
|
14. |
verzoekt de Commissie te voorzien in meer financiële en technische steun en activiteiten voor capaciteitsopbouw om derde landen te ondersteunen bij de integratie van mensenrechten in hun nationale klimaatacties en -programma’s en bij de naleving van internationale milieuregelgeving, teneinde te garanderen dat de doelstellingen op het gebied van klimaatverandering de uitoefening van de mensenrechten in die landen niet in de weg staan; neemt kennis van het interinstitutionele akkoord dat is bereikt over het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI), in het kader waarvan 30 % van de middelen zal worden gebruikt om klimaat- en milieudoelstellingen te ondersteunen; dringt erop aan dat alle activiteiten van Europese financiële instellingen in derde landen, met name die van de Europese Investeringsbank en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, stroken met de klimaatverbintenissen van de EU en worden uitgevoerd volgens een op mensenrechten gebaseerde aanpak; pleit voor de versterking en verdieping van de respectieve klachtenmechanismen van die instellingen (8) voor personen of groepen die vinden dat hun rechten door dergelijke activiteiten zijn geschonden en aanspraak denken te kunnen maken op rechtsmiddelen; |
|
15. |
is een sterke voorstander van de integratie van mensenrechten in het mondiaal biodiversiteitskader voor de periode na 2020, in overeenstemming met de recente mededeling van de Commissie getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen”; is van mening dat het voor de verankering van mensenrechten in het mondiaal biodiversiteitskader voor de periode na 2020 noodzakelijk is nieuwe streefdoelen vast te stellen die gericht zijn op de erkenning en uitvoering, zowel nationaal als mondiaal, van het recht op een schoon, gezond, veilig en duurzaam milieu; |
|
16. |
herinnert eraan hoe belangrijk het is het noordpoolgebied te beschermen tegen de klimaatverandering en dat er een EU-beleid voor het noordpoolgebied moet komen; |
|
17. |
erkent de invloed van de band tussen klimaatverandering, aantasting van het milieu en natuurrampen als stimulerende factor voor migratie en door het klimaat veroorzaakte ontheemding, en betreurt het gebrek aan mensenrechtenbescherming op internationaal niveau voor personen die hierdoor worden getroffen; is van mening dat dergelijke ontheemding op internationaal niveau moet worden aangepakt; verzoekt de Commissie en de lidstaten om samen te werken bij de ontwikkeling van een internationaal kader voor het aanpakken van door het klimaat veroorzaakte ontheemding en migratie, zowel in internationale fora als in het kader van het externe optreden van de EU; spoort de Commissie en de lidstaten ertoe aan samen te werken met betrekking tot het opvoeren van hun steun voor veerkrachtmaatregelen in regio’s die gevoelig zijn voor de schadelijke gevolgen van klimaatverandering, en steun te verlenen aan mensen die ontheemd zijn geraakt als gevolg van de klimaatverandering en die niet langer in hun woonplaats kunnen wonen; onderstreept dat het VN-Mensenrechtencomité heeft geoordeeld dat landen rekening moeten houden met de gevolgen van de klimaatcrisis voor de mensenrechten in het land van herkomst wanneer zij de uitzetting van asielzoekers overwegen; stelt verheugd vast dat door het klimaat veroorzaakte migratie en ontheemding zijn opgenomen in het adaptatiekader van Cancún; |
|
18. |
steunt een op mensenrechten gebaseerde aanpak van migratiebeheer in derde landen, waarbij rekening wordt gehouden met eventuele lacunes met betrekking tot de bescherming van de mensenrechten in migratiecontext; herinnert in dit verband aan bestaande instrumenten voor legale trajecten en is van mening dat dergelijke instrumenten verder tot stand moeten worden gebracht voor personen die bescherming nodig hebben; ondersteunt het inventariseren en bevorderen van goede praktijken op het gebied van verplichtingen en verbintenissen inzake mensenrechten waarmee de beleidsvorming inzake milieubescherming op EU- en internationaal niveau wordt ondersteund en versterkt; |
|
19. |
dringt aan op de eerbiediging van de rechten van alle personen, zonder enige vorm van discriminatie op grond van de plaats waar zij wonen of hun sociale omstandigheden, met name van diegenen die het meest kwetsbaar zijn voor de negatieve gevolgen van de klimaatverandering; benadrukt hoe belangrijk het is te garanderen en mogelijk te maken dat deze kwetsbare groepen inspraak krijgen wanneer er besluiten worden genomen die gevolgen hebben voor hun bestaansmiddelen; |
|
20. |
wijst erop dat de ongelijkheid, het geweld en de discriminatie die vrouwen ondervinden, worden uitvergroot door de klimaatverandering; verzoekt de EU en haar lidstaten om beleid met een transversaal genderperspectief te ontwikkelen en uit te voeren op het gebied van handel, samenwerking, klimaat en extern optreden, waarbij de empowerment en participatie van vrouwen in het besluitvormingsproces worden gestimuleerd en de specifieke belemmeringen waarmee meisjes en vrouwen te kampen hebben, worden erkend; |
|
21. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten de rol en de capaciteit van regionale mensenrechtenorganen en andere mechanismen te versterken wat betreft het aanpakken van de band tussen klimaatverandering en mensenrechten, de bevordering van milieurechten en de bescherming van verdedigers van milieurechten; verzoekt de Commissie met name om een programma op te zetten ter ondersteuning van de Overeenkomst van Escazú, dat onder meer tot doel zou hebben de partijen te helpen bij de ratificatie en uitvoering van de overeenkomst, het maatschappelijk middenveld te helpen betrokken te worden bij de overeenkomst en bij te dragen tot de uitvoering ervan, en te voorzien in steun voor het uit hoofde van de overeenkomst opgerichte vrijwillige fonds; |
COVID-19-respons
|
22. |
benadrukt dat de wereldwijde COVID-19-pandemie perfect illustreert welke gevolgen aantasting van het milieu kan hebben, in die zin dat hierdoor de voorwaarden worden gecreëerd voor een toename van zoönoses met ernstige gevolgen op gezondheids-, sociaal, economisch en politiek gebied; verzoekt de Commissie en de lidstaten zich ertoe te verbinden om in elke respons op de COVID-19-pandemie rekening te houden met milieurechten en de verdediging van diegenen die opkomen voor die rechten; moedigt de lidstaten en andere belanghebbenden aan om rekening te houden met de wereldwijde monitoring door de Commissie van de gevolgen van COVID-19 voor de democratie en de mensenrechten; |
|
23. |
is uiterst bezorgd dat een wereldwijde recessie als gevolg van de COVID-19-pandemie ertoe kan leiden dat toezeggingen van landen wat internationale klimaatdoelstellingen en mensenrechtennormen betreft worden afgezwakt, vertraagd of verschoven; verzoekt de EU en haar lidstaten ervoor te zorgen dat de geplande beleidsmaatregelen voor het economisch herstel volledig in overeenstemming zijn met de bevordering en bescherming van de mensenrechten, zoals verankerd in artikel 21 van het Verdrag van Lissabon, alsook met de bescherming van het milieu en duurzame ontwikkeling; |
|
24. |
dringt er bij de VV/HV, de Commissie en de lidstaten op aan te pleiten voor een doeltreffende respons op de COVID-19-crisis waarbij ten volle rekening wordt gehouden met het belang van de eerbiediging, bescherming en vervulling van het recht op een veilig, schoon, gezond en duurzaam milieu, als een dam ter voorkoming van toekomstige milieu- en gezondheidscrises waardoor de mensenrechten potentieel in het gedrang komen; verzoekt de Commissie en de EDEO hun klimaat- en milieuambities op te voeren in het licht van de COVID-19-crisis en een ambitieuze strategische aanpak van klimaatdiplomatie te ontwikkelen; |
|
25. |
stelt bezorgd vast dat nood- en lockdownmaatregelen die in respons op de COVID-19-crisis zijn genomen in vele delen van de wereld mogelijk misbruikt zijn geweest door politieke autoriteiten, veiligheidstroepen en niet-statelijke gewapende groeperingen om mensenrechtenverdedigers, waaronder verdedigers van milieu- en landrechten, beperkingen op te leggen, te intimideren en te vermoorden; wijst er in dit verband op dat inheemse activisten bovendien onevenredig kwetsbaar waren voor COVID-19 vanwege de zwakke gezondheidsinfrastructuur in afgelegen gebieden en verwaarlozing door de overheid; |
|
26. |
merkt op dat de COVID-19-pandemie de voedselzekerheid en de voeding van miljoenen mensen wereldwijd in het gedrang brengt, aangezien de mondiale voedselvoorzieningsketens zijn getroffen op een moment dat de voedselzekerheid en de voedselsystemen reeds onder druk stonden door de klimaatverandering en natuurrampen; beklemtoont dat de door de pandemie veroorzaakte crisis zou kunnen dienen als een keerpunt om hierin een nieuw evenwicht te zoeken en de voedselsystemen om te vormen, zodat ze inclusiever, duurzamer en veerkrachtiger worden; |
Verdedigers van milieugerelateerde mensenrechten en de rol van inheemse volken
|
27. |
wijst op de verplichting van landen om milieuactivisten en hun gezinsleden te beschermen tegen pesterijen, intimidatie en geweld, zoals verankerd in het recht inzake de mensenrechten, en hun fundamentele vrijheden te waarborgen, en wijst tevens op de verplichting van landen om de rechten van inheemse volken en lokale gemeenschappen te erkennen, evenals de bijdrage van hun ervaring en kennis aan de strijd tegen biodiversiteitsverlies en aantasting van het milieu; onderstreept hun specifieke rol en deskundigheid op het gebied van landbeheer en landbehoud en dringt aan op intensievere samenwerking met en inclusie van inheemse volken en op inspanningen om hun democratische participatie in relevante besluitvormingsprocessen te versterken, met inbegrip van de besluitvorming die verband houdt met internationale klimaatdiplomatie; is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om de participatie van inheemse volken te ondersteunen via specifieke steun voor diverse projecten, zoals het Indigenous Peoples’ Center for Documentation, Research and Information (centrum voor documentatie, onderzoek en informatie voor inheemse volken (Docip)); moedigt de Commissie aan te blijven pleiten voor dialoog en samenwerking tussen inheemse volken en de Europese Unie, alsook met internationale fora, met name in verband met klimaatverandering; |
|
28. |
onderstreept dat aanvallen en bedreigingen zich overal ter wereld voordoen, maar dat de situatie volgens de speciale rapporteur van de VN voor de situatie van mensenrechtenverdedigers bijzonder schrijnend is in Latijns-Amerika en in Azië, waar sommige internationale investeerders, ondernemingen en lokale overheden de terechte bezorgdheid van de bevolking negeren; merkt op dat conflicten en schendingen in veel gevallen plaatsvinden in een context van economische ongelijkheid en sociale uitsluiting; veroordeelt de gerechtelijke vervolging en criminalisering van milieuactivisten in het Amazonegebied, waar milieuactivisten steeds vaker te maken krijgen met aanvallen, moord en vervolging; veroordeelt het toenemend aantal aanvallen op en de vervolging van milieuactivisten in Honduras, evenals de recente moord op milieuactivisten van Guapinol; stelt vast dat er in de afgelopen drie jaar melding is gemaakt van 578 moorden op activisten die zich inzetten voor de bescherming van milieurechten, landrechten en de rechten van inheemse volken; beklemtoont dat de Filipijnen voortdurend bovenaan de lijst van de gevaarlijkste landen voor verdedigers van milieurechten staan; dringt er nogmaals bij de Commissie op aan om, gezien de ernst van de mensenrechtenschendingen in het land en aangezien er geen substantiële verbeteringen zijn waargenomen en de Filipijnse autoriteiten zich niet bereid hebben getoond om samen te werken, de procedure in te leiden die tot de tijdelijke intrekking van tariefpreferenties in het kader van het stelsel van algemene tariefpreferenties plus (SAP+) kan leiden; |
|
29. |
beveelt de EU-lidstaten aan IAO-Verdrag nr. 169 betreffende inheemse en in stamverband levende volken te ratificeren, indien dit nog niet gebeurd zou zijn; |
|
30. |
verzoekt de Commissie te waarborgen dat de EU geen initiatieven en projecten steunt die kunnen leiden tot illegale landroof, illegale houtkap en ontbossing, of die andere vergelijkbare schadelijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben; veroordeelt iedere poging om de bescherming van het milieu en de mensenrechten te dereguleren in de context van de COVID-19-pandemie en andere crises; |
|
31. |
veroordeelt ten stelligste het toegenomen aantal moorden, lastercampagnes, daden van vervolging, strafbaarstellingen, gevangennemingen, pesterijen en intimidaties ten aanzien van inheemse volken en verdedigers van milieugerelateerde mensenrechten en landbeschermers overal ter wereld en dringt erop aan dat de verantwoordelijken ter verantwoording worden geroepen; |
|
32. |
beklemtoont dat vrouwelijke verdedigers van milieugerelateerde mensenrechten tijdens hun werkzaamheden, in hun gemeenschap en thuis worden geconfronteerd met bijkomende uitdagingen doordat zij het doelwit vormen van of worden blootgesteld aan genderspecifieke bedreigingen en genderspecifiek geweld; merkt op dat vrouwelijke activisten een groter risico lopen op bepaalde vormen van geweld en andere schendingen, vooroordelen, uitsluiting en afwijzing dan hun mannelijke tegenhangers; |
|
33. |
roept de EU en haar lidstaten ertoe op alle mensenrechtenverdedigers te steunen, met name verdedigers van milieurechten en hun wettelijke vertegenwoordigers, en indien nodig de aandacht te vestigen op hun zaak; is ervan overtuigd dat de steun voor verdedigers van milieurechten moet worden versterkt en dat de EU vergeldingsmaatregelen of aanvallen jegens hen door ondernemingen of statelijke actoren moet veroordelen door middel van openbare verklaringen en in voorkomend geval door middel van lokale acties; herhaalt zijn standpunt dat de EDEO, de Commissie en de lidstaten moeten voorzien in investeringen in en een versterking van specifieke genderresponsieve en toegankelijke beschermingsmechanismen en -programma’s voor verdedigers van milieurechten, met inbegrip van lokale en inheemse verdedigers, en dat zij hen moeten betrekken bij onderzoeken naar schendingen; |
|
34. |
uit zijn diepe bezorgdheid over de stelselmatige verslechtering van de situatie van milieuactivisten, klokkenluiders, journalisten en beoefenaars van juridische beroepen die zich specialiseren in het milieu overal ter wereld; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan om de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid en de pluriformiteit van de media en het recht op vergadering te beschermen, alsook om de veiligheid en bescherming van journalisten en klokkenluiders te waarborgen, zowel in de EU als in het kader van hun externe betrekkingen; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het feit dat er zich nog steeds gevallen voordoen van mishandeling, misdrijven en dodelijke aanslagen jegens journalisten en mediawerkers vanwege hun activiteiten; herinnert eraan dat klokkenluiden een vorm van vrijheid van meningsuiting en informatie is en een centrale rol speelt bij het aan het licht brengen en voorkomen van inbreuken op het Unierecht, alsook bij het versterken van democratische verantwoordingsplicht en transparantie; verzoekt de Commissie in dit verband om toe te zien op de omzetting van Richtlijn (EU) 2019/1937 (9), en ervoor te zorgen dat deze richtlijn volledig wordt toegepast door de lidstaten; beschouwt de vrijheid van informatie als een belangrijk instrument voor mensen die mogelijk getroffen worden door de gevolgen van klimaatverandering, zodat zij zich in een vroeg stadium op degelijke wijze kunnen informeren over de schadelijke gevolgen van klimaatverandering en over aanpassingsmaatregelen; eist dat de vrijheid van informatie wordt geëerbiedigd; |
|
35. |
erkent dat het werk van milieuactivisten van essentieel belang is, aangezien zij op zoek gaan naar en zorgen voor de ontwikkeling en verspreiding van haalbare oplossingen en mechanismen met het oog op preventie, veerkracht en aanpassing voor mensen die in door de klimaatverandering getroffen gebieden wonen; |
|
36. |
verzoekt de Commissie bijzondere aandacht te besteden aan de gedifferentieerde beschermingsbehoeften van vrouwelijke mensenrechtenactivisten, waarbij hun rol als krachtige katalysator van verandering wordt erkend, met name op het gebied van klimaatactie; benadrukt in dit verband dat capaciteitsopbouw en de rol van vrouwen als opleiders en pleitbezorgers van verandering moeten worden ondersteund, en dat in passende financiering voor de betreffende organisaties moet worden voorzien; herinnert eraan hoe vaak vrouwelijke gemeenschapsleiders en milieuactivisten het slachtoffer worden van onderdrukking en zelfs moord, zoals in het geval van de volgende moedige activisten die als finalisten zijn genomineerd voor de Sacharovprijs voor de vrijheid van denken van het Europees Parlement: Marielle Franco uit Brazilië (vermoord in 2018) en Berta Cáceres uit Honduras (vermoord in 2016); |
|
37. |
roept de EU en de lidstaten ertoe op om te verzoeken en te waarborgen dat het recht op vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming van inheemse volken wordt geëerbiedigd, zonder dwang, in het kader van alle overeenkomsten of ontwikkelingsprojecten die mogelijk gevolgen hebben voor de gronden, gebieden of natuurlijke rijkdommen van inheemse volken; benadrukt dat de bevordering van de rechten van inheemse volken en hun traditionele gebruiken van belang is voor de verwezenlijking van duurzame ontwikkeling, de bestrijding van de klimaatverandering en de instandhouding en het herstel van de biodiversiteit, en dat hierbij moet worden gezorgd voor passende waarborgen; |
|
38. |
verzoekt de Commissie en de Raad alle instrumenten die zij ter beschikking hebben, evenals de bepalingen inzake de uitvoering en handhaving van mensenrechten in het kader van het buitenlands beleid en de associatieovereenkomsten van de Unie, in te zetten om verdedigers van mensenrechten en milieurechten in de buurlanden van de EU effectief te ondersteunen en te beschermen, en de kandidaat-lidstaten ertoe aan te moedigen convergentie met de Europese waarden en normen effectief na te streven; |
|
39. |
dringt aan op de vaststelling van een bijlage bij de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers, gewijd aan de specifieke uitdagingen en behoeften van milieuactivisten en het EU-beleid op dit gebied; beklemtoont dat het belangrijk is de voortzetting van het project ProtectDefenders.eu te garanderen en de financiering ervan te verhogen, net als van andere bestaande EU-instrumenten voor de ondersteuning van mensenrechtenverdedigers; |
|
40. |
dringt aan op de vaststelling van een EU-lijst van prioritaire landen waar de EDEO, de Commissie en de lidstaten een grotere inspanning kunnen leveren ter ondersteuning van verdedigers van milieurechten en in dialoog kunnen treden met lokale overheden met betrekking tot het invoeren of verbeteren van beschermingsmechanismen en specifieke wetgeving waarin milieuactivisten worden gedefinieerd, hun werkzaamheden worden erkend en hun bescherming wordt gegarandeerd; beklemtoont dat deze lijst met prioritaire landen moet worden opgesteld door de EDEO, in nauwe samenwerking met belanghebbenden en het Parlement, en dat deze lijst jaarlijks moet worden bijgewerkt; verzoekt de VV/HV te voorzien in een jaarlijks openbaar verslag over de acties die zijn ondernomen in de prioritaire landen en over de bescherming van milieuactivisten wereldwijd; |
|
41. |
verzoekt de VN met klem een grotere rol op zich te nemen bij de bescherming van mondiale ecosystemen en milieuactivisten, met name in gebieden waar de klimaatverandering ernstige gevolgen heeft voor inheemse en lokale gemeenschappen; verzoekt de EU derhalve op het niveau van de VN een initiatief te bevorderen waarbij internationale waarnemers instaan voor het monitoren van zware milieuschade, ernstige milieucrises of situaties waarin verdedigers van milieurechten bijzonder veel risico lopen, en samen te werken met en bijstand te verlenen aan de autoriteiten om voor deze verdedigers een beschermende omgeving tot stand te brengen; |
|
42. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om door middel van beleidsdialoog te pleiten voor de vaststelling van nationale actieplannen die een veilig en vrij klimaat voor milieuactivisten waarborgen door een breder perspectief van collectieve bescherming te hanteren, met onder meer politieke maatregelen om gemeenschappen en groepen die betrokken zijn bij de bescherming van het milieu wettelijk te erkennen; verzoekt de Commissie expliciet aandacht te besteden aan de mensenrechten van inheemse volken en lokale gemeenschappen in het kader van vrijwilligpartnerschapsovereenkomsten inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (Flegt-VPA’s); |
|
43. |
wijst erop dat landen, in overeenstemming met de VN-Verklaring over mensenrechtenverdedigers, biodiversiteitsactivisten moeten beschermen als mensenrechtenverdedigers; spreekt zijn tevredenheid uit over de ontwikkeling van internationale verdragen zoals de Overeenkomst van Escazú, die een belangrijk instrument is voor Latijns-Amerika en het Caribisch gebied — de regio met het hoogste aantal geregistreerde moorden op verdedigers van milieugerelateerde mensenrechten; |
UNFCCC, gerechtigheid en verantwoording
|
44. |
betreurt dat de huidige nationaal bepaalde bijdragen (NDC’s), zelfs als ze volledig worden uitgevoerd door alle landen, zouden leiden tot een rampzalige stijging van de temperatuur op aarde van 3 oC boven het pre-industriële niveau, hetgeen in strijd is met de Overeenkomst van Parijs; waarschuwt dat een dergelijk scenario gepaard zou gaan met extreme klimaat- en milieueffecten en verstrekkende negatieve gevolgen voor de mensenrechten; |
|
45. |
is ingenomen met de verwijzing naar mensenrechten in de preambule van de Overeenkomst van Parijs en dringt aan op doeltreffende maatregelen om de verplichtingen op het gebied van de mensenrechten te eerbiedigen en te bevorderen bij de uitvoering van de overeenkomst en het nemen van klimaatmaatregelen; betreurt echter dat er geen concrete bepalingen zijn om landen en ondernemingen ter verantwoording te roepen voor mensenrechtenschendingen die verband houden met klimaatverandering; |
|
46. |
dringt er bij de partijen bij het UNFCCC op aan hun ambities op het gebied van mitigatie en adaptatie te blijven verhogen overeenkomstig de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, en de mensenrechtendimensie te integreren in hun NDC’s en hun adaptatiemededeling; verzoekt het secretariaat van het UNFCCC om in samenwerking met de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten richtsnoeren op te stellen waarin wordt aangegeven hoe mensenrechtenbescherming kan worden geïntegreerd in de NDC’s en de adaptatiemededelingen; spoort de partijen bij het UNFCCC ertoe aan de voorgenomen nationaal bepaalde bijdragen (INDC’s) en de NDC’s te herzien en monitoringmechanismen te ontwikkelen voor de NDC’s, met de volledige en effectieve participatie van inheemse volken; |
|
47. |
beklemtoont dat synergieën tussen rapportageverplichtingen op het gebied van klimaat en mensenrechten moeten worden versterkt; is van mening dat de richtsnoeren inzake het kader voor transparantie van de Overeenkomst van Parijs (artikel 13) de eis moeten omvatten dat de partijen niet alleen informatie verschaffen over de uitstoot van broeikasgassen, maar ook aangeven of klimaatmaatregelen worden uitgevoerd overeenkomstig andere maatschappelijke doelstellingen en bestaande wettelijke kaders, en derhalve informatie moeten verstrekken over goede praktijken, met inbegrip van op rechten gebaseerde benaderingen van mitigatie- en adaptatiemaatregelen, alsook over steun; |
|
48. |
dringt er bij de EU-instellingen op aan hun actieve medewerking te bieden bij de bevordering van een mensenrechtenbenadering in de lopende internationale klimaatonderhandelingen, met name in het kader van het mechanisme voor duurzame ontwikkeling en andere richtsnoeren voor mechanismen uit hoofde van artikel 6, lid 4, van de Overeenkomst van Parijs, die zorgen voor een zinvolle en geïnformeerde participatie van houders van rechten, adequate milieu- en sociale waarborgen en onafhankelijke verhaalmechanismen; beklemtoont dat het mechanisme voor duurzame ontwikkeling gericht moet zijn op de financiering van projecten die ten goede komen aan diegenen die het meest kwetsbaar zijn voor de gevolgen van de klimaatverandering en dat voor de in het kader van het mechanisme voor duurzame ontwikkeling gefinancierde projecten een mensenrechteneffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, waarbij alleen projecten met positieve gevolgen in aanmerking komen voor registratie; |
|
49. |
verzoekt de Commissie subsidiabiliteitscriteria voor EU-subsidies op te stellen waardoor milieu-ngo’s, die anders vanwege hun omvang mogelijk niet in aanmerking komen voor financiering, inclusievere toegang krijgen tot financiële middelen; |
|
50. |
benadrukt dat met het oog op verantwoordingsplicht voor alle actoren nieuwe mechanismen, zoals het mechanisme voor duurzame ontwikkeling, geïntegreerde institutionele beschermingsmaatregelen en klachtenmechanismen moeten omvatten om de effectieve bescherming van rechten te waarborgen; |
|
51. |
verzoekt het secretariaat van het UNFCCC om samen met de partijen bij het verdrag een gemeenschappelijk rechtskader voor klimaatrechtvaardigheid te ontwikkelen; |
|
52. |
benadrukt dat de in artikel 14 van de Overeenkomst van Parijs bedoelde algemene inventarisatie moet worden gebruikt om te evalueren of er vooruitgang is geboekt op het vlak van de integratie van mensenrechten en andere beginselen in klimaatactie; merkt op dat het maatschappelijk middenveld en intergouvernementele organisaties de mogelijkheid moeten krijgen om input te leveren; is van mening dat de evaluatie van de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs moet helpen om goede praktijken en belemmeringen voor de uitvoering ervan in kaart te brengen en informatie te verzamelen voor toekomstige NDC’s en internationale samenwerking; |
|
53. |
beklemtoont dat alle doeltreffende op rechten gebaseerde klimaatacties vrije, actieve, zinvolle en geïnformeerde participatie moeten garanderen; beveelt aan om mitigatie- en adaptatieplannen openbaar te maken, om te voorzien in een transparante financiering ervan en om getroffen en/of mogelijk getroffen groepen te betrekken bij de ontwikkeling van de plannen, met name de meest kwetsbare groepen; |
|
54. |
benadrukt dat ontwikkelingslanden niet in staat zijn om alleen het hoofd te bieden aan de gevolgen van klimaatverandering en vaak afhankelijk zijn van internationale hulp met betrekking tot hun crisisbeheersingscapaciteit en hun capaciteit om zich aan te passen aan en te anticiperen op de gevolgen van klimaatverandering; |
|
55. |
onderstreept zijn standpunt dat wetgeving en instellingen op het gebied van de mensenrechten die gewoonlijk worden gebruikt om het gebrek aan verantwoordingsplicht op het vlak van governance te overbruggen, in geen geval de plaats mogen innemen van doeltreffende maatregelen om door de klimaatverandering veroorzaakte schade te voorkomen en te herstellen; is van mening dat nationale mensenrechteninstellingen (NHRI’s) en het maatschappelijk middenveld een doeltreffende rol kunnen spelen in nationale verantwoordings- en toezichtsmechanismen die ontworpen zijn om de toegang tot rechtsmiddelen te waarborgen voor degenen die als gevolg van de klimaatverandering worden benadeeld in hun mensenrechten; |
|
56. |
is van mening dat de EU een actieve, sterke en ambitieuze leidersrol moet vervullen bij de voorbereiding van de 26e VN-klimaatconferentie (COP26), waarbij de integratie van mensenrechtenbeginselen centraal moet staan in de internationale beleidsvorming inzake klimaatverandering om onherstelbare schade aan de huidige en toekomstige menselijke ontwikkeling en generaties te voorkomen; |
|
57. |
erkent de actieve rol en betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van niet-gouvernementele organisaties en milieuactivisten, bij het bepleiten van op mensenrechten gebaseerde benaderingen van klimaatactie en vraagt de EU dergelijke activiteiten te ondersteunen; benadrukt dat de participatie van het maatschappelijk middenveld in het kader voor transparantie dat is uiteengezet in artikel 13 van de Overeenkomst van Parijs moet worden gewaarborgd; |
|
58. |
neemt kennis van het voorstel van de Commissie voor een verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006 (10) (de zogeheten Aarhus-verordening), waarmee de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Aarhus op EU-niveau moet worden verbeterd; spoort de lidstaten er bovendien toe aan te zorgen voor een adequate omzetting van de desbetreffende EU-wetgevingshandelingen (bv. Richtlijn 2011/92/EU (11)) en internationale juridisch bindende bepalingen (Verdrag van Aarhus) in hun rechtsorde, teneinde inclusieve toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden te waarborgen; |
|
59. |
beklemtoont dat de acties van milieuactivisten volledig stroken met de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en dat de systemische verwezenlijking van deze doelstellingen op lokaal, nationaal en internationaal niveau moet worden nagestreefd; |
|
60. |
herinnert eraan dat de lidstaten verplicht zijn ondernemingen te reguleren om ervoor te zorgen dat zij geen mensenrechtenschendingen veroorzaken, en dat particuliere en bedrijfsactoren verplicht zijn de gevolgen van klimaatverandering voor de mensenrechten aan te pakken, in overeenstemming met de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten; |
|
61. |
moedigt de Commissie en de lidstaten aan om een actieve rol te spelen bij het ontwerp, de totstandbrenging en de bevordering van garanties en verantwoordingsprocessen binnen internationaal erkende organen om ervoor te zorgen dat de structurele veranderingen die worden doorgevoerd om de emissies tegen 2030 drastisch te doen dalen — zoals wordt beoogd met het klimaatbeleid — zodanig worden vormgegeven, uitgevoerd en gemonitord dat de rechten van getroffen mensen en gemeenschappen worden beschermd, met inbegrip van het recht om te werken, en om rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden te bevorderen; onderstreept dat de groene transitie rechtvaardig moet zijn en niemand aan zijn lot mag overlaten; |
|
62. |
beklemtoont het belang van zorgvuldigheid in het bedrijfsleven en duurzame en verantwoordelijke verantwoordingsplicht voor ondernemingen als belangrijke en onontbeerlijke instrumenten ter preventie van en bescherming tegen ernstige mensenrechtenschendingen en milieuovertredingen; verzoekt de EU om duurzame en verantwoordelijke corporate governance te steunen als een essentieel onderdeel van de Europese Green Deal; verzoekt de lidstaten doeltreffende regelgevingsmaatregelen te nemen om potentiële en/of feitelijke mensenrechtenschendingen in kaart te brengen, te beoordelen, te voorkomen, te beëindigen, te beperken, te monitoren, bekend te maken, te verantwoorden, aan te pakken en te herstellen, en bedrijven ter verantwoording te roepen teneinde te waarborgen dat zij voldoen aan hun zorgvuldigheidsverplichtingen met betrekking tot de gevolgen van klimaatverandering voor de mensenrechten, in overeenstemming met de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten; |
|
63. |
is ingenomen met de toezegging van de Commissie om een wetgevingsvoorstel uit te werken over verplichte zorgvuldigheidseisen voor ondernemingen op het gebied van mensenrechten en milieu in hun volledige toeleveringsketen; beveelt aan om door middel van dit wetgevingsvoorstel de ontwikkeling van gemeenschappelijke methoden voor het meten van effecten op het gebied van milieu en klimaatverandering te ondersteunen en te faciliteren; benadrukt het belang van doeltreffende, zinvolle en geïnformeerde raadpleging van en communicatie met alle getroffen of mogelijk getroffen belanghebbende partijen, met inbegrip van milieuactivisten; dringt er bij de EU op aan steun te geven en effectief deel te nemen aan de lopende onderhandelingen over een bindend VN-verdrag inzake bedrijfsleven en mensenrechten ter regulering van de activiteiten van transnationale bedrijven en andere ondernemingen; is van mening dat een dergelijk instrument ondernemingen en investeerders ertoe moet aanzetten hun verantwoordelijkheid te nemen met betrekking tot het mensenrecht op een gezond milieu; is van mening dat een dergelijk instrument robuuste bepalingen inzake milieubescherming moet omvatten en ondernemingen en financiële instellingen, maar ook regionale investerings- of ontwikkelingsinstellingen, ertoe moet aanzetten hun verantwoordelijkheid te nemen met betrekking tot het mensenrecht op een gezond milieu; |
|
64. |
beklemtoont dat het van belang is corruptie op wereldniveau te bestrijden vanwege de schadelijkheid ervan voor de uitoefening van mensenrechten en de specifieke negatieve gevolgen en onevenredige nadelen van corruptie voor de meest kansarme, gemarginaliseerde en kwetsbare groepen in de samenleving, zoals vrouwen, kinderen, mensen met een handicap, ouderen, armen, inheemse volken of mensen die tot een minderheid behoren, onder meer doordat zij hierdoor geen gelijke toegang krijgen tot natuurlijke hulpbronnen, waaronder land; |
|
65. |
verzoekt de Raad en de EDEO misdrijven die verband houden met corruptie op te nemen als strafbare feiten in het kader van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten, de zogenoemde Europese Magnitski-wet, en de snelle goedkeuring en uitvoering ervan te verzekeren; |
|
66. |
meent dat de huidige toetsing van het handelsbeleid van de EU moet worden aangegrepen als een kans om de bescherming van de mensenrechten in het handelsbeleid te herdefiniëren, te bevorderen en te versterken; benadrukt dat de geschillenbeslechtingsmechanismen van toekomstige handelsovereenkomsten ook betrekking moeten hebben op de hoofdstukken inzake duurzame ontwikkeling; |
o
o o
|
67. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de VN-Veiligheidsraad, de secretaris-generaal van de VN, de voorzitter van de 74e zitting van de Algemene Vergadering van de VN, de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad, de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten en de delegatiehoofden van de EU. |
(1) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0015.
(2) PB C 337 van 20.9.2018, blz. 82.
(3) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005.
(4) PB C 118 van 8.4.2020, blz. 15.
(5) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0054.
(6) Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN/ECE), 25 juni 1998.
(7) Regionale overeenkomst inzake toegang tot informatie, inspraak van het publiek en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied, 4 maart 2018.
(8) Onafhankelijk projectverantwoordingsmechanisme van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling en het klachtenmechanisme van de Europese Investeringsbank Groep.
(9) Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).
(10) Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264 van 25.9.2006, blz. 13).
(11) Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).
Donderdag, 20 mei 2021
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/125 |
P9_TA(2021)0248
Demografische tendensen in de regio’s van de EU ombuigen met behulp van instrumenten van het cohesiebeleid
Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2021 over demografische tendensen in de regio’s van de EU ombuigen met behulp van instrumenten van het cohesiebeleid (2020/2039(INI))
(2022/C 15/11)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de vrijheid van verkeer van werknemers, die is vastgelegd in artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien artikel 174 VWEU over de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang van de Unie, |
|
— |
gezien artikel 107, lid 3, punt c), VWEU, waarin staat dat steunmaatregelen mogen worden aangewend om de ontwikkeling van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits deze maatregelen geen aanzienlijke invloed hebben op de mededinging (regio’s van categorie C), |
|
— |
gezien artikel 349 VWEU over de ultraperifere gebieden, |
|
— |
gezien de artikelen 9, 46, 47, 48 en 147 VWEU inzake diverse aspecten van werk en werkgelegenheid in de EU, |
|
— |
gezien de Europese pijler voor sociale rechten, met name de beginselen 2, 3 en 20, |
|
— |
gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa (COM(2018)0375), met name hoofdstuk II over territoriale ontwikkeling, |
|
— |
gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een faciliteit voor herstel en veerkracht (COM(2020)0408), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 april 2018 over de versterking van de economische, sociale en territoriale cohesie in de Europese Unie: het zevende verslag van de Europese Commissie (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 november 2017 over de inzet van cohesiebeleidsinstrumenten door regio’s om demografische veranderingen aan te pakken (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 november 2011 over demografische verandering en de gevolgen daarvan voor het toekomstig cohesiebeleid van de EU (3), |
|
— |
gezien zijn wetgevingsresolutie van 27 maart 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (4), |
|
— |
gezien artikel 20 VWEU, Verordening (EU) nr. 492/2011 (5) en Richtlijn 2004/38/EG (6) betreffende het vrije verkeer van werknemers en hun familieleden binnen de Unie, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 17 juni 2020 over de gevolgen van demografische veranderingen, |
|
— |
gezien de routekaart van de Commissie van 27 juli 2020 getiteld “Plattelandsontwikkeling: langetermijnvisie van de plattelandsgebieden” (7), |
|
— |
gezien de op 8 juni 2020 aangenomen conclusies van de Raad over “Demografische uitdagingen — te volgen koers”, |
|
— |
gezien het Groenboek over de vergrijzing getiteld “Bevorderen van intergenerationele solidariteit en verantwoordelijkheid”, dat de Commissie op 27 januari 2021 heeft voorgelegd, |
|
— |
gezien de routekaart van de Commissie van 16 november 2020 getiteld “Demografische veranderingen in Europa: Groenboek over de vergrijzing” (8), |
|
— |
gezien het rapport van het Europees waarnemingsnetwerk voor territoriale ontwikkeling en samenhang (Espon) uit december 2017 over de geografie van een nieuwe dynamiek van de werkgelegenheid in Europa, |
|
— |
gezien het beleidsdocument van Espon uit juni 2019 getiteld “Addressing labour migration challenges in Europe: An enhanced functional approach”, |
|
— |
gezien het rapport van het departement Economische en Sociale Zaken van de Verenigde Naties, afdeling Bevolking, over de prognoses voor de wereldbevolking 2019, |
|
— |
gezien het verslag van de Europese Commissie van 17 juni 2020 over de gevolgen van demografische veranderingen (9), |
|
— |
gezien de “European Regional Competitiveness Index 2019”, |
|
— |
gezien de paper van de OESO getiteld “Adapting to Demographic Change”, die is opgesteld voor de eerste bijeenkomst van de G20-werkgroep Werkgelegenheid die van 25 t/m 27 februari 2019 onder Japans G20-voorzitterschap in Tokio werd gehouden, |
|
— |
gezien de doelstellingen van Barcelona van 2002, |
|
— |
gezien het verslag van het Comité van de Regio’s uit 2016 over de impact van demografische veranderingen op Europese regio’s, |
|
— |
gezien het verslag van het Comité van de Regio’s uit 2018 getiteld “Braindrain aanpakken: de lokale en regionale dimensie”, |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio’s getiteld “Demografische veranderingen: voorstellen voor het meten en aanpakken van de negatieve gevolgen ervan in de regio’s van de EU” van 12-14 oktober 2020, |
|
— |
gezien de langetermijnvisie voor plattelandsgebieden van de Commissie die zich momenteel in de voorbereidingsfase bevindt, |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio’s getiteld “De EU-strategie om het platteland te doen heropleven” van 8-10 december 2020, |
|
— |
gezien het verslag van de territoriale impactanalyse van het Comité van de Regio’s inzake demografische veranderingen van 30 januari 2020, |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A9-0061/2021), |
|
A. |
overwegende dat de lokale, regionale, nationale en EU-verspreiding van de bevolking, alsook de stabiliteit of schommelingen daarvan, een zeer uiteenlopende dynamiek hebben in de lidstaten en hun regio’s, met uiteenlopende gevolgen voor het verschijnsel van ontvolking en uiteindelijk voor de sociale, economische en territoriale samenhang van de Unie; overwegende dat volgens de “European Regional Competitiveness Index 2019” een kloof bestaat tussen hoofdstedelijke/grootstedelijke regio’s en de meer perifere regio’s, waarbij 78 % van de Europese bevolking in stedelijke gebieden of functionele stedelijke gebieden woont en van goede diensten inzake energie, vervoer en digitale connectiviteit profiteert, terwijl de perifere regio’s in dit opzicht nog steeds met problemen kampen; overwegende dat het cohesiebeleid, dat als belangrijkste bron van overheidsinvesteringen in de EU 8,5 % van de kapitaalinvesteringen door de overheid vertegenwoordigt, een belangrijk rol kan vervullen bij het aanpakken van deze demografische uitdagingen, ook voor het behoud van het natuurlijke demografische evenwicht van de EU op de lange termijn; |
|
B. |
overwegende dat in het kader van dit verslag “uitzendende regio’s” regio’s zijn die hoogwaardige vaardigheden en/of competenties verliezen (op een of meer gebieden/sectoren) ten voordele van andere regio’s ten gevolge van permanente emigratie gedurende een bepaalde periode, en dat “ontvangende regio’s” regio’s zijn die hoogwaardige vaardigheden en/of competenties (op een of meer gebieden/sectoren) krijgen als gevolg van permanente immigratie gedurende een bepaalde periode; |
|
C. |
overwegende dat demografische tendensen tevens worden beïnvloed door de klimaatverandering en met name door hiermee verband houdende overstromingen en hittegolven; overwegende dat een gecoördineerde aanpak met de opneming van de beginselen van duurzaamheid, vergroening en digitalisering op de verschillende beleidsterreinen van de EU tevens kan bijdragen tot het ombuigen van de negatieve demografische tendensen; |
|
D. |
overwegende dat een hoge correlatie bestaat tussen het verlenen van sociale diensten, fysieke en ICT-connectiviteit, onderwijs en arbeidskansen enerzijds, en het vermogen om in bepaalde gebieden het bevolkingspeil te handhaven en nieuwe bewoners aan te trekken anderzijds; overwegende dat vele EU-regio’s, met inbegrip van plattelandsgebieden, die 44 % van de oppervlakte van de Unie beslaan, en afgelegen, perifere, eiland- en berggebieden, die vanuit geografisch, sociaal en economisch oogpunt benadeeld zijn, nog altijd te kampen hebben met grote lacunes ten aanzien van de verlening van deze diensten; overwegende dat deze regio’s bijzonder worden getroffen door een lage bevolkingsdichtheid, plattelandsvlucht en ontvolkingstrends met negatieve gevolgen voor de vergrijzing, de generatievernieuwing en de ontwikkeling van de landbouw; overwegende dat meer synergieën met het vervoersbeleid van de EU moeten worden ontwikkeld om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van gebieden met een lage bevolkingsdichtheid en ontvolkte gebieden; overwegende dat de huidige trend van vergrijzing onder de EU-bevolking aanzienlijke economische en sociale gevolgen heeft, zoals hogere afhankelijkheidsratio’s, een verhoogde druk op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en het socialezekerheidsstelsel, alsook op de gezondheids- en sociale zorg; |
|
E. |
overwegende dat het vrije verkeer van arbeid een van de vier vrijheden van de Europese Unie en haar eengemaakte markt is; |
|
F. |
overwegende dat de bevolking van de EU de afgelopen decennia weliswaar flink is gegroeid, maar dat het groeipercentage nu terugloopt en de bevolking op de langere termijn naar verwachting aanzienlijk zal afnemen; overwegende dat de EU in 2015 voor het eerst een natuurlijke bevolkingsafname heeft doorgemaakt waarbij zich meer sterfgevallen dan geboorten voordeden; overwegende dat Europa in 2019 slechts 6,9 % van de wereldbevolking uitmaakte en het in 2070 minder dan 4 % van de wereldbevolking zal uitmaken met vooral een sterke afname in het oosten en zuiden van Europa ten gevolge van een combinatie van lage vruchtbaarheidscijfers en de netto migratie binnen de EU uit deze regio’s; overwegende dat de demografische langetermijntrends in de Europese regio’s op lagere geboortecijfers en vergrijzing wijzen, met uitzondering van bepaalde ultraperifere regio’s en met name Mayotte waar in 2050 een bevolkingstoename van 38 % ten opzichte van het niveau van 2010 wordt verwacht, en een bevolkingstoename van 26 % in Frans-Guyana (10); |
|
G. |
overwegende dat demografische aspecten moeten worden meegenomen op alle verschillende beleidsterreinen, ook bij het stellen van langetermijnprioriteiten; overwegende dat het belangrijk is betrouwbare statistische gegevens te verzamelen en te monitoren, en onderzoek en de uitwisseling van goede praktijken op alle niveaus te ondersteunen om een beter begrip van de demografische uitdagingen te bevorderen, te anticiperen op de gevolgen ervan voor de lokale arbeidsmarkten, en om innovatieve en effectieve oplossingen te ontwikkelen voor het creëren van voor ouderen geschikte leefomgevingen; |
|
H. |
overwegende dat uit de gezondheids- en economische crisis ten gevolge van de COVID-19-pandemie is gebleken dat solidariteit tussen de generaties, alsmede passende financiering voor gezondheids- en sociale zorg en een duurzame economie, aanjagers van het herstelproces en van het creëren van inclusievere en veerkrachtigere samenlevingen zijn; overwegende dat de COVID-19-pandemie de kwetsbaarheid van onze gezondheidszorgstelsels heeft aangetoond, met name waar het de vergrijzende bevolking betreft; overwegende dat de COVID-19-pandemie eens te meer heeft onderstreept hoe belangrijk het is om in de EU de waardigheid van ouderen en hun grondrechten te waarborgen en te bevorderen; |
|
I. |
overwegende dat de COVID-19-crisis waarschijnlijk een aanzienlijke invloed zal hebben op de geboorte- en sterftecijfers en de migratiestromen in Europa, maar dat nog niet alle gevolgen van de pandemie op economisch, sociaal en werkgelegenheidsgebied bekend zijn; overwegende dat de korte- en langetermijngevolgen voor de demografische tendensen van de buitengewone maatregelen in respons op de crisis grondig moeten worden geanalyseerd, ook vanuit een genderperspectief; overwegende dat de eerste studies suggereren dat de pandemie de bestaande ongelijkheid tussen mannen en vrouwen heeft vergroot, onder andere door een toename van onbetaalde zorgtaken en een verlies van banen; overwegende dat de volksgezondheidscrisis een onevenredig groot effect heeft op vrouwen en meisjes en in het bijzonder op vrouwen en meisjes uit de kwetsbaarste groepen, waarmee in het cohesiebeleid rekening moet worden gehouden, mede door het kanaliseren van investeringen naar zorgdiensten en door het verbeteren van de arbeidsomstandigheden in deze sector, alsmede door het ondersteunen van de transitie naar een zorgeconomie; |
|
J. |
overwegende dat sinds het begin van de economische crisis van 2008 een migratie is te zien van jonge, goed opgeleide professionals van het zuiden en oosten naar het noordwesten van Europa; overwegende dat er een hoge correlatie bestaat tussen de sociaaleconomische omstandigheden in een regio en de mate van braindrain/-gain in die regio; overwegende dat uitzendende regio’s en ontvangende regio’s moeten samenwerken om het hoofd te bieden aan de uitdagingen en dat zij geïntegreerde benaderingen moeten kiezen om langetermijnbeleid te ontwikkelen dat gericht is op het maximaliseren van de levenskwaliteit van de bevolking; |
|
K. |
overwegende dat innovatie en investeringen in menselijk kapitaal op de middellange en lange termijn de belangrijkste aanjagers van sociaaleconomische en werkgelegenheidsgroei zijn in zowel de lidstaten als hun regio’s; |
Huidige kenmerken en uitdagingen van de demografische verandering in de EU
Algemene overwegingen
|
1. |
onderstreept dat de “vier vrijheden” de hoeksteen van het concurrentievermogen en de waarden van de EU vormen; constateert desalniettemin dat meer aandacht moet uitgaan naar de gevolgen ervan voor de demografische tendensen en de hiermee verband houdende implicaties voor het evenwicht tussen en binnen de lidstaten, alsmede voor hun economische, sociale en territoriale cohesie; onderstreept dat de EU met een grote demografische uitdaging wordt geconfronteerd die, ondanks uiteenlopende gevolgen in de regio’s, moet worden erkend en op een holistische wijze moet worden aangepakt om het negatieve natuurlijke demografische evenwicht van de afgelopen jaren recht te trekken; wijst erop dat de omkering van de huidige negatieve demografische tendensen in Europese gebieden middels maatregelen om hun oorzaak en niet alleen hun gevolgen aan te pakken, een prioriteit moet zijn voor de Europese Unie, samen met de tweeledige doelstelling om de klimaat- en digitale transitie te versnellen; |
|
2. |
wijst in dit verband op de aanzienlijke demografische tegenstellingen op het niveau van de Unie en de lidstaten tussen centrale, grootstedelijke en perifere regio’s, welke verband houden met uiteenlopende economische kansen, dienstverlening, toegankelijkheid, vervoer en digitale connectiviteit; herhaalt in dit verband dat het trans-Europese vervoersnet (TEN-T) alleen doeltreffend kan zijn bij een goed werkende infrastructuur van lokaal vervoer; onderstreept dat deze verschillen bijzonder zichtbaar zijn in plattelandsgebieden of gebieden met natuurlijke of specifieke beperkingen, zoals dunbevolkte en berggebieden, alsmede tussen het vasteland en eilanden en ultraperifere gebieden; herhaalt dat de toegankelijkheid van de meeste eilanden en ultraperifere gebieden wordt gekenmerkt door onregelmatige en vaak dure vervoersdiensten; |
|
3. |
merkt op dat het bbp per hoofd van de bevolking, de inkomensniveaus, de arbeidsparticipatie, de vruchtbaarheidscijfers, sociaaleconomische factoren, de kloof tussen stad en platteland en de vergrijzing enkele van de belangrijkste factoren zijn die direct van invloed zijn op de demografie; stelt vast dat met name de huidige dynamiek op de arbeidsmarkt demografische stromen binnen de regio’s van de EU in gang zet die tot sociaalruimtelijke verschillen en uitdagingen leiden welke in het cohesiebeleid na 2020 moeten worden aangepakt; onderstreept dat de interne migratiepatronen uit regio’s in het oosten, zuiden en midden naar regio’s in het noorden en noordwesten veelal jonge, goed opgeleide en gekwalificeerde arbeidskrachten betreffen; stelt vast dat de migratie van niet-EU-burgers ervoor heeft gezorgd dat de EU in de afgelopen jaren niet te maken heeft gehad met dalende inwoneraantallen; |
|
4. |
wijst erop dat de vergrijzing en dalende geboortecijfers een onmiskenbaar verschijnsel vormen in Europa en een negatief effect hebben op de afhankelijkheidsratio en de groei van de arbeidsbevolking, die ver achterblijft ten opzichte van de groei in het afgelopen decennium; waarschuwt voor een zichtbare afname van de arbeidsbevolking in regio’s in het oosten, zuiden en midden van Europa; benadrukt dat de vergrijzing ook van invloed is op huisvesting en de vervoersplanning en de behoeften met betrekking tot infrastructuur en diensten, alsook de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en het socialezekerheidsstelsel; merkt op dat er behoefte is aan beleid inzake actief ouder worden om de negatieve dimensie van de demografische veranderingen, vooral in afgelegen en plattelandsgebieden, te beperken en een passend niveau van levenskwaliteit te waarborgen voor alle inwoners; |
|
5. |
wijst op de huidige COVID-19-gezondheidscrisis en de mogelijke sociale en economische implicaties ervan op de middellange en lange termijn voor de dynamiek op de arbeidsmarkt; betreurt voorts het feit dat de COVID-19-pandemie negatieve gevolgen heeft gehad voor de gemiddelde levensverwachting in Europa; onderstreept dat alle maatregelen betreffende zelfisolatie en social distancing, ondanks de gunstige effecten ervan in de vorm van dalende besmettingscijfers, zichtbare sporen hebben nagelaten in de productie, de vraag en het handelsverkeer: de economische bedrijvigheid is gedaald, de werkloosheid is gestegen, bedrijven zien hun omzet kelderen en overheden kampen met grotere tekorten; stelt vast dat als gevolg hiervan een nieuwe migratiegolf van jongeren zowel binnen als tussen lidstaten kan worden voorspeld; |
|
6. |
onderstreept dat de huidige COVID-19-crisis aanzienlijke verschillen aan het licht heeft gebracht waar het de kwaliteit van en toegang tot gezondheidszorgdiensten betreft; herinnert in dit verband aan de noodzaak de openbare diensten in plattelandsgebieden te versterken, zoals gezondheidszorgvoorzieningen, teneinde de zeer grote ongelijkheden en verschillen op het gebied van levensverwachting aan te pakken die zich voordoen op basis van woonplaats, sociale status en onderwijsniveaus; herinnert eraan dat de pandemie eveneens de digitale kloof aan het licht heeft gebracht die met name ouderen en inwoners van minder ontwikkelde regio’s, afgelegen plattelands- en/of berggebieden, alsmede ultraperifere gebieden treft; |
|
7. |
onderstreept een andere uitdaging die door de pandemie aan het licht is gebracht, namelijk de noodzaak fatsoenlijke arbeids- en leefomstandigheden voor seizoenarbeiders te waarborgen die belangrijk zijn voor het opvullen van tekorten in bepaalde sectoren, in het bijzonder de landbouw; |
|
8. |
onderstreept dat het vaststellen van de omvang van het ontvolkingsproces een uitdaging op zich is, aangezien statistieken geen nauwkeurige gegevens leveren, omdat cijfers voor mensen die bepaalde gebieden verlaten, slechts na vele jaren beschikbaar zijn; stelt bovendien vast dat in de bevolkingsprognoses van Eurostat voor het komende decennium wordt voorspeld dat zowel de plattelands- als de stedelijke gebieden mogelijk met dalende inwoneraantallen te maken zullen krijgen; wijst in dit verband op het belang van een juiste beoordeling van de omvang van demografische uitdagingen en van een toereikende aanpak ervan, ook om radicalisering en bewegingen tegen het Europese integratieproces tegen te gaan en de economische, sociale en territoriale samenhang te versterken; beveelt aan de mogelijkheid te onderzoeken andere indicatoren naast het bbp en de bevolkingsdichtheid te gebruiken voor de indeling van gebieden met ernstige en permanente belemmeringen; onderstreept bovendien het belang van bijgewerkte statistische demografische gegevens, uitgesplitst naar ten minste NUTS 3-niveau, voor een betere controle van de gevolgen van demografische tendensen voor gebieden en voor doeltreffendere en gerichtere maatregelen om deze aan te pakken; verzoekt de lidstaten te investeren in het moderniseren van de capaciteit voor het verzamelen van gegevens over de demografische ontwikkelingen op diverse NUTS-niveaus; |
Lokale en regionale dimensies
Uitzendende regio’s
|
9. |
merkt op dat plattelands- en post-industriële gebieden en steden die onderontwikkeld zijn in vergelijking met grootstedelijke gebieden, alsmede verafgelegen gebieden, met inbegrip van eilanden en de meeste ultraperifere gebieden, over het algemeen met een aantal specifieke situaties kampen: een sterke bevolkingskrimp, ook vanwege de geboortecijfers, inkomens die onder het nationale of EU-gemiddelde liggen en problemen met de territoriale integratie met andere regio’s, waardoor zij kwetsbaarder zijn voor een ontvolkingsrisico; onderstreept dat deze situatie ook tot problemen bij de toegang tot openbare diensten leidt, zoals huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg, met inbegrip van de toegang tot essentiële geneesmiddelen; wijst erop dat 28 % van de Europese bevolking momenteel in plattelandsregio’s woont, maar dat dit percentage naar verwachting in de toekomst sterk zal dalen; benadrukt dat op plattelandsgebieden gerichte EU-initiatieven, zoals het cohesiebeleid en het landbouwbeleid, verder moeten worden versterkt door een betere coördinatie te bevorderen van beleidsinitiatieven die gericht zijn op het stimuleren van werkgelegenheid voor jongeren, ondernemerschap, digitalisering en jonge en nieuwe landbouwers; is in dit verband verheugd over het voornemen van de Commissie om de uitrol van een breedbandinfrastructuur met een hoge capaciteit in dunbevolkte en plattelandsgebieden te versnellen, en ziet dit als een kans om de levenskwaliteit te verhogen, en onderwijskansen, het creëren van banen, innovatie, een betere toegankelijkheid van gezondheidsdiensten en andere openbare diensten, aanpassing aan technologische veranderingen en de ontwikkeling van cultuurcentra en vrijetijdsactiviteiten te bevorderen; benadrukt dat vrouwen in plattelandsgebieden essentieel zijn voor de ontwikkeling van deze gemeenschappen en dat meer erkenning voor de werkgelegenheid voor en de rechten van vrouwen op de arbeidsmarkt in plattelandsgebieden het risico op ontvolking aanzienlijk zou terugdringen; spoort de Commissie en de lidstaten aan specifieke strategieën te ontwikkelen om de empowerment van vrouwen in plattelandsgebieden te bevorderen; dringt aan op de verzameling van naar gender uitgesplitste gegevens om de huidige genderongelijkheden op te sporen en aan te pakken; |
|
10. |
wijst op enkele aanjagers van demografische veranderingen die bewoners van voornoemde gebieden dwingen weg te trekken en anderen ontmoedigen om zich daar te vestigen: slechte infrastructuur, waaronder het ontbreken van snel breedbandinternet en vervoersnetwerken, hoge niveaus van jeugdwerkloosheid, minder arbeidskansen, met name in posities waarvoor hoger onderwijs vereist is, en in het algemeen ook voor vrouwen, te weinig overheids- en particuliere diensten, problemen bij de toegang tot gezondheidszorg, minder mogelijkheden qua onderwijs, nutsvoorzieningen en sociale diensten waardoor het lastiger is om bij te blijven bij technologische veranderingen, en te weinig cultuurcentra en vrijetijdsactiviteiten; herinnert bovendien aan de weerslag van de klimaatverandering en hiermee verband houdende natuurrampen op de ontvolking, zoals intense hittegolven die leiden tot de woestijnvorming in bepaalde zuidelijke gebieden; |
|
11. |
benadrukt dat bepaalde regio’s door dit gebrek aan diversificatie in de regionale economische structuur het risico lopen een negatief stempel te krijgen, ook onder hun eigen bewoners, die zich ontevreden kunnen tonen over de kwaliteit van hun leven en van de hun ter beschikking staande faciliteiten en diensten; toont zich in dit verband bezorgd over de groeiende ontevredenheid, de zogeheten “geography of discontent”, die zich voordoet in een groot aantal EU-regio’s waar mensen zich achtergesteld voelen, hetgeen nauw verband houdt met demografische veranderingen; benadrukt in dit verband het braindraineffect, waardoor hoogopgeleide en hooggekwalificeerde mensen uit een bepaalde regio of een bepaald land naar een andere regio of een ander land wegtrekken; wijst er met name op dat de uittocht van medisch personeel, zoals artsen, verpleegkundigen en onderwijzend personeel, die is toegenomen als gevolg van de ingrijpende overheidsbezuinigingen in de afgelopen jaren op gezondheids- en sociale zorg, heeft geleid tot een verslechtering van de kwaliteit van de medische zorg en het medisch onderwijs, waardoor de toegang tot zorg en onderwijs van hoge kwaliteit vooral in afgelegen, plattelands- en ultraperifere gebieden moeilijk is; |
|
12. |
is van mening dat ook stedelijke gebieden zijn blootgesteld aan ontvolking, aangezien een op de vijf steden in Europa het aantal inwoners sinds 1990 ziet dalen; merkt daarentegen op dat de krimp van de stedelijke bevolking niet altijd een continu lineair proces is en incidenteel of tijdelijk kan zijn, afhankelijk van de territoriale context; |
|
13. |
onderstreept een patroon van “interne periferisering”, dat wil zeggen dat de regio’s in het midden, oosten en zuiden van Europa met een aanzienlijk negatief migratiesaldo kampen, terwijl de regio’s in het noorden en westen van Europa juist een aanzienlijk positief saldo hebben, onder meer omdat zij een grote toestroom van economische migranten kennen; is van mening dat deze verschillen ook worden verergerd in plattelandsgebieden waar de middelen voor het cohesiebeleid en het GLB beslister moeten worden geconcentreerd op innovatie teneinde jonge mensen aan te moedigen om met landbouwactiviteiten te beginnen, alsmede op digitalisering, plattelandsmobiliteit en de ontwikkeling van slimme dorpen, en op het bijstaan van agrarische familiebedrijven bij het profiteren van innovatie en nieuwe technologieën; |
Ontvangende regio’s
|
14. |
erkent dat de grootstedelijke gebieden een positief migratiesaldo hebben, met karakteristieke bevolkingsstromen van platteland naar stad, ten gevolge van een steeds grotere stedelijke concentratie van de groei van werkgelegenheid; |
|
15. |
merkt tevens op dat regio’s met veel hoogopgeleide mensen en meer arbeidskansen voor hoogopgeleide mensen minder ontvolking kennen; |
|
16. |
benadrukt dat kenniseconomiesectoren een hoge mate van sociaal kapitaal, netwerken en technologie bieden en daarmee bijdragen tot regionale ontwikkeling; erkent dat innovatieve economische bedrijvigheid meestal in technologisch geavanceerdere regio’s te vinden is, waar voldoende agglomeraties van slimme bedrijven voorhanden zijn; |
|
17. |
onderstreept anderzijds dat een te grote bevolkingsconcentratie in bepaalde stedelijke gebieden al tot de nodige negatieve bijwerkingen heeft geleid, zoals verkeerscongestie, stijgende huisvestings- en vervoerskosten, vervuiling, een ontoereikende beschikbaarheid van water, problemen met de afvalverwijdering, een hoog energieverbruik, verslechtering van de levenskwaliteit, uitdijende voorsteden en een aanzienlijk risico op armoede, sociale uitsluiting en onzekerheid voor bepaalde bevolkingsgroepen; onderstreept dat deze negatieve gevolgen ertoe hebben geleid dat de lokale autoriteiten niet in staat zijn aan alle inwoners van stedelijke gebieden diensten te verlenen; waarschuwt voor enkele van de negatieve effecten van grote bevolkingsconcentraties in stedelijke gebieden op de volksgezondheid die door de COVID-19-pandemie werden onderstreept; |
|
18. |
stelt vast dat migratie direct van invloed is op het inclusieve karakter van steden, wat beleidsmaatregelen op maat en steunmaatregelen vergt, afhankelijk van de uiteenlopende territoriale context; wijst in dit verband op het feit dat economische migranten meer aan belastingen en sociale bijdragen betalen dan ze aan uitkeringen ontvangen; onderstreept dat in dit verband het inclusiebeleid moet worden versterkt en de lokale en regionale autoriteiten moeten worden ondersteund; |
Beleidsmaatregelen op maat: oplossingen vinden voor uitdagingen als gevolg van de demografische neergang
|
19. |
onderstreept het belang van huidige initiatieven als het Europees innovatiepartnerschap inzake actief en gezond ouder worden, omgevingsondersteund wonen en de kennis- en innovatiegemeenschappen Digital en Health van het EIT; doet een beroep op de Commissie rekening te houden met de reeds in het kader van deze initiatieven ontwikkelde oplossingen voor de aanpassing aan de demografische verschuiving bij het aanpakken van de demografische uitdagingen waarmee de Europese regio’s te kampen hebben; wijst op het belang van het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren ter ondersteuning van onderwijs en opleiding in gebieden waar ontvolking dreigt; |
|
20. |
onderstreept dat lokale, regionale en nationale autoriteiten, beroepsorganisaties en ngo’s van essentieel belang zijn voor het afbakenen en beoordelen van specifieke investeringsbehoeften in stedelijke en plattelandsgebieden op het stuk van mobiliteit, territoriale toegankelijkheid en basisdiensten, en derhalve voor het ontsluiten van het potentieel van de betrokken gebieden, met inbegrip van economische, sociale en demografische tendensen; is derhalve van oordeel dat zij een doorslaggevende rol moeten vervullen als actieve deelnemers aan de ontwikkeling van territoriale strategieën die van lokale gemeenschappen afkomstig zijn; benadrukt hoe belangrijk het is om waar mogelijk specifieke begrotingsmiddelen uit te trekken voor het keren van de demografische tendensen in relevante EU-programma’s, en om effectbeoordelingen van overheidsbeleid inzake de demografie te verrichten; wijst erop dat een territoriale benadering van EU-instrumenten, zoals duurzame stedelijke ontwikkeling, vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkelingsstrategieën of geïntegreerde territoriale investeringen, nuttig instrumenten kunnen zijn die kunnen worden aangewend om banen te scheppen en te behouden, de aantrekkelijkheid van de regio te verhogen en diensten lokaal toegankelijker te maken; erkent dat de circulaire economie en de bio-economie een groot potentieel bieden om deze gebieden nieuw leven in te blazen, en roept in dit kader op tot technische bijstand op maat ter ondersteuning van lokale en regionale autoriteiten bij het ontwerpen en uitvoeren van deze strategieën, onder meer door de inzet van participatieve methoden waarbij lokale belanghebbenden, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld worden betrokken; |
|
21. |
wijst erop dat een Europese plattelandsagenda moet worden ontwikkeld die is gericht op het verbeteren van de toegankelijkheid, aantrekkelijkheid en duurzame ontwikkeling van afgelegen en plattelandsgebieden met het oog op positieve gevolgen voor de goede werking van de toeleveringsketen en de interne markt; merkt op dat de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van deze gebieden kunnen worden vergroot middels de toegang tot kapitaal voor ondernemers en kmo’s, en investeringen in innovatie-ecosystemen ter ondersteuning van kenniscreatie en verspreiding van technologie, alsmede door het aanbieden van hoogwaardige essentiële en overheidsdiensten, digitalisering, ook voor kleine ondernemingen, digitale innovatie en digitale connectiviteit en hoogwaardige vervoersdiensten; is van oordeel dat lokale en regionale autoriteiten een passende en zo efficiënt mogelijke verstrekking van diensten in kaart moeten brengen en dat het concept van “rural proofing” (plattelandstoets) moet worden gebruikt om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van afgelegen en plattelandsgebieden met de nadruk op beleidsuitvoering en het leveren van adequate oplossingen; |
|
22. |
herhaalt dat vervoersnetwerken een doorslaggevende rol kunnen spelen bij de aanpak van demografische veranderingen en het tot staan brengen van de ontvolking door de verbindingen tussen het platteland en de steden te versterken, ook middels investeringen in het openbaar vervoer en andere mobiliteitsdiensten in plattelandsgebieden; onderstreept in dit verband hoe belangrijk het is de vervoersinfrastructuur te verbeteren, ook door het onderhoud en de revitalisering van bestaande vervoersverbindingen en het aanleggen van verbindingen met TEN-T, die vooral van belang zijn in plattelands-, perifere, insulaire en verafgelegen gebieden middels steun voor de overgang naar duurzame en slimme vervoersnetwerken en het versterken van de interoperabiliteit in vervoerssystemen als onderdeel van de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit; |
|
23. |
is van mening dat het duurzame plattelandstoerisme een zeer belangrijke rol kan spelen bij het aanpakken van de ontvolking, het versterken van het scheppen van banen en de economische en demografische diversificatie van de plattelandsgebieden; |
|
24. |
erkent dat bij de transitie naar klimaatneutraliteit en duurzame en slimme mobiliteit rekening moet worden gehouden met de noden en uitdagingen van plattelandsgebieden, ook die welke verband houden met de klimaatverandering, overeenkomstig de doelstellingen van de Green Deal; is bovendien van oordeel dat deze investeringen een eerlijke en gelijke overgang mogelijk zullen maken naar een digitale economie en een digitaal online onderwijsstelsel dat toegankelijk is voor alle burgers, ook de meest kwetsbaren; is in dit verband van oordeel dat het cohesiebeleid een essentiële rol speelt via investeringen in hoogwaardige essentiële en overheidsdiensten; |
|
25. |
is van mening dat de EU-stedenagenda, waarin prioriteiten en maatregelen voor het verbeteren van de levenskwaliteit in stedelijke gebieden zijn afgebakend, ertoe zou kunnen bijdragen vorm te geven aan passende instrumenten om de groei, integratie, samenwerking en innovatie te bevorderen en aan maatschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden; onderstreept tevens de noodzaak van het uitstippelen van strategieën die gericht zijn op het verbeteren van de kenniseconomie en slimme specialisaties in Europese regio’s, onder meer door het opbouwen van kennisnetwerken en door steun aan investeringen in menselijk kapitaal te verlenen; onderstreept de rol van steden en regio’s in zowel ontvolkte als overbevolkte gebieden; herinnert aan de noodzaak aanvullende financieringsmogelijkheden direct aan de steden en regio’s ter beschikking te stellen voor het uitvoeren van lokale programma’s, en roept op tot de optimale benutting van het Stedelijk Europa-initiatief; |
|
26. |
onderstreept dat het cohesiebeleid moet bijdragen tot de betere integratie van vrouwen in de beleidsplanning op het gebied van regionale en stedelijke ontwikkeling voor het ontwikkelen van genderinclusieve steden en gemeenschappen die aan iedereen ten goede komen; is bovendien van mening dat investeringen in het kader van ESF+ de inzetbaarheid moeten bevorderen van vrouwen en alleenstaande ouders die moeilijk werk kunnen vinden, moeten zorgen voor de financiering van betaalbare opvangvoorzieningen voor kinderen, en jonge gezinnen moeten ondersteunen; herinnert eraan dat de behoeften van kinderen die door familieleden worden verzorgd of die op zichzelf wonen terwijl de ouders in het buitenland werken, ook moet worden aangepakt middels adviesdiensten, toegang tot huisvesting, gezondheidszorg en onderwijs; onderstreept het belang van gezinsvriendelijke wetgeving waarmee een bevredigend evenwicht tussen werk en privéleven wordt vergemakkelijkt; |
|
27. |
onderstreept dat investeringen ook gericht moeten zijn op de ondersteuning van jongeren, ouderen, personen met een handicap en andere kwetsbare groepen bij het betreden van de arbeidsmarkt, bij het zich handhaven op de arbeidsmarkt of bij het vinden van een goede baan, waarbij bijzondere aandacht moet uitgaan naar de meest ontvolkte plattelandsgebieden en afgelegen gebieden; is van mening dat ook opleidingen op maat moeten worden onderzocht ter bevordering van het concept van de “welzijnseconomie” en van gezonde en actieve benaderingen van ouder worden; |
|
28. |
herinnert eraan dat aan de behoeften van etnische minderheden ook moet worden tegemoetgekomen in het kader van het aanpakken van demografische uitdagingen; |
|
29. |
herinnert aan de noodzaak van strategieën om de arbeidsmigratie op EU-, nationaal en regionaal niveau te keren; verzoekt de lokale, regionale, nationale en EU-autoriteiten om beleidsmaatregelen te ontwikkelen waarmee de aantrekkelijkheid van hun regio’s in termen van arbeidskansen wordt vergroot, en om door preventie, mitigatie en andere passende maatregelen iets aan de braindrain in uitzendende regio’s te doen ook met behulp van de middelen waarin het cohesiebeleid voorziet; onderstreept in dit verband dat meerdere lidstaten al initiatieven hebben ontplooid, zoals stimuleringsmaatregelen voor arbeidskrachten met zeer gespecialiseerde vaardigheden teneinde de braindrain om te zetten in een braingain voor de regio’s in kwestie; |
|
30. |
benadrukt dat de ernst van de gevolgen van de COVID-19-gezondheidscrisis per lidstaat en regio verschilt, en dat deze crisis waarschijnlijk tot nieuwe tendensen in de demografische stromen zal leiden; herinnert in dit verband eraan dat de extra middelen voor het EFRO en het ESF die via React-EU, hoewel dit slechts een tijdelijk instrument is, zijn vrijgemaakt om te trachten voor een gedegen en robuust herstel van de EU-economie na de crisis te zorgen, een aanzienlijke bijdrage kunnen leveren tot het behoud van de werkgelegenheid en het creëren van nieuwe banen in gebieden die het risico van ontvolking lopen, met inbegrip van steun voor kmo’s en zelfstandigen; is ingenomen met de invoering van flexibele arbeidsregelingen, waaronder telewerk of arbeidstijdverkorting, en onderstreept dat deze steun op niet-discriminerende wijze moet worden verstrekt; |
|
31. |
herinnert er in dit kader aan dat de pandemie het belang aan het licht heeft gebracht van digitalisering in de hele economie bij het verlichten van de gevolgen van social distancing en de beperkingen van de bewegingsvrijheid, en tevens bij het vergemakkelijken van gezondheidsmonitoring en teleconsultatie en het verstrekken van gezondheidszorgdiensten in dunbevolkte gebieden of gebieden die kampen met natuurlijke of demografische uitdagingen; is van mening dat de hierdoor geboden kansen moeten worden ingezet voor het creëren van nieuwe banen in gebieden met een vergrijzende bevolking; |
|
32. |
wijst op de toename van telewerk tijdens de COVID-19-crisis, en is van mening dat dit een nuttig instrument zal blijken te zijn om de ontvolkingstrends in plattelandsgebieden te keren waardoor geschoolde jongeren in gebieden kunnen blijven die zij anders zouden verlaten; verzoekt de Commissie en de lidstaten na te gaan hoe telewerk van invloed kan zijn op de toekomstige mobiliteit binnen de EU en de perceptie van de aantrekkelijkheid van verschillende regio’s; |
Beleidsaanbevelingen
|
33. |
verzoekt de Commissie een strategie voor demografische verandering voor te stellen waarin de volgende onderdelen prioriteit krijgen: fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, evenwicht tussen werk en privéleven, de territoriale aspecten van beleid tot het bevorderen van economische activiteiten en werkgelegenheid, de toereikende verstrekking van sociale diensten van algemeen belang in alle gebieden, efficiënt lokaal openbaar vervoer en toereikende zorg voor hulpbehoevende personen en langdurige zorg, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar nieuwe arbeidsvormen en de sociale gevolgen ervan; |
|
34. |
spoort de lidstaten en de regionale autoriteiten aan een geïntegreerde aanpak van de demografische uitdagingen toe te passen met behulp van de cohesiebeleidsinstrumenten, en moedigt de bevordering van slimme dorpen en andere stimuleringsregelingen aan om inwoners te behouden en jongeren aan te trekken naar plattelands- en semistedelijke gebieden; |
|
35. |
herinnert eraan dat de faciliteit voor herstel en veerkracht op grote schaal in financiële steun zal voorzien om de economieën van de lidstaten veerkrachtiger en toekomstbestendiger te maken; spoort de lidstaten aan, overeenkomstig hun eigen bijzondere omstandigheden, in hun nationale plannen voor herstel en veerkracht maatregelen voor te stellen voor het aanpakken van demografische veranderingen, vooral in de kwetsbaarste gebieden; is van mening dat de lokale en regionale gemeenschappen actief moeten worden betrokken bij het opstellen van die plannen, omdat dit van bijzonder belang is voor de evaluatie van plannen en het daaropvolgende beheer door de lidstaten; is van mening dat synergieën moeten worden ontwikkeld tussen het cohesiebeleid en de Next Generation EU-programma’s om te zorgen voor een bredere aanpak van de demografische uitdagingen; |
|
36. |
onderstreept het belang van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (JTF) en het uitvoeringsmechanisme ervan die erop gericht zijn de door de energietransitie getroffen gemeenschappen te ondersteunen door bij te dragen tot het creëren van nieuwe kansen voor plattelands- en post-industriële gebieden en tot het verminderen van het risico van ontvolking; is van oordeel dat in dit verband steun moet worden verleend aan lokale en regionale samenwerkingsinitiatieven; |
|
37. |
wijst andermaal op het feit dat demografische veranderingen een essentiële uitdaging voor de EU vormen en dat de aanpak ervan voorrang moet krijgen bij het ontwerp en de uitvoering van programma’s; herinnert in dit verband eraan dat in de verordening betreffende het EFRO en het Cohesiefonds de ondersteuning van stedelijke en plattelandsgebieden met geografische of demografische belemmeringen wordt aangemerkt als een van de belangrijkste doelstellingen voor het komende meerjarig financieel kader (2021-2027) waarbij de lidstaten financiële steun van de EU moeten toewijzen aan projecten waarmee de ecologisch duurzame en sociaal inclusieve economische ontwikkeling in de betrokken regio’s worden gesteund; herinnert er in dit kader aan dat er specifieke steun moet worden verleend aan NUTS 3-gebieden of clusters van lokale administratieve eenheden met een bevolkingsdichtheid van minder dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer of met een gemiddelde jaarlijkse bevolkingsafname van meer dan 1 % tussen 2007 en 2017, waarvoor specifieke regionale en nationale plannen moeten worden opgesteld om een betere fysieke en ICT-connectiviteit te waarborgen, de toegang tot en de kwaliteit van de sociale diensten te verbeteren, en het ondernemerschap en de totstandbrenging van hoogwaardige werkgelegenheid door middel van cohesie-instrumenten te bevorderen; is ingenomen met het nieuwe artikel in de verordening betreffende het EFRO en het Cohesiefonds waarin wordt voorzien in nationale plannen ter ondersteuning van regionale en lokale gebieden die te kampen hebben met een aanhoudende demografische neergang; |
|
38. |
verzoekt de lidstaten de middelen van het ESF en het JTF in grotere mate aan te wenden en deze te combineren met nationale en lokale investeringen om sociale uitsluiting, energie-armoede en materiële deprivatie aan te pakken en een effectief tegenwicht te bieden aan de digitale kloof en digitale uitsluiting, met name in plattelandsgebieden en onder jongeren, ouderen en personen met een handicap, alsook om de toegang tot digitale hulpmiddelen en programma’s en betaalbare communicatie-infrastructuur veilig te stellen; verzoekt dan ook om toegankelijke en betaalbare mogelijkheden om digitale vaardigheden te verwerven op een manier die is aangepast aan de behoeften van ouderen; wijst erop dat deze initiatieven kansrijker zijn wanneer ze hand in hand gaan met mogelijkheden tot uitwisseling tussen de generaties; is in dit opzicht van mening dat het potentieel van digitalisering, robotisering en kunstmatige intelligentie verder verkend en bevorderd kan worden om de autonomie, de woonomstandigheden en de gezondheidstoestand van ouderen te verbeteren, waarbij strenge ethische normen moeten gelden en tegelijkertijd voor inclusie moet worden gezorgd; |
|
39. |
herhaalt de noodzaak van verdere lokale en geïntegreerde benaderingen van het cohesiebeleid, de nationale strategische plannen voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de nationale strategische herstelplannen om de financiële middelen makkelijker en tegelijkertijd beter te beheren en om de synergieën tussen de diverse EU-fondsen en de geïntegreerde instrumenten te maximaliseren; benadrukt de noodzaak de administratieve capaciteit te vergroten om de bureaucratie te verminderen en te zorgen voor een coherente wetgeving tijdens de projectuitvoering en voor gerichte technische bijstand tijdens alle fasen ervan; |
|
40. |
verzoekt de lidstaten om het programmerings- en uitvoeringsproces van het cohesiebeleid voor de periode 2021--2027 met volledige inachtneming van het beginsel van partnerschap te realiseren en in hun partnerschapsovereenkomsten rekening te houden met de specifieke behoeften van de regio’s met demografische belemmeringen; benadrukt hoe belangrijk het is prioriteit te verlenen aan de regionale en subregionale behoeften, met inbegrip van de demografische en migratieaspecten en territoriale uitdagingen (in de stedelijke en plattelandsgebieden); is van mening deze strategieën vergezeld moeten gaan van territoriale en demografische effectbeoordelingen, die parallel met economische, milieu- en sociale beoordelingen worden uitgevoerd; verzoekt de Commissie te zorgen voor de controle en, waar van toepassing, de volledige uitvoering van de gedragscode inzake partnerschap hetgeen kan bijdragen tot een hoger absorptiepercentage van het cohesiebeleid samen met een betere kwaliteit van de projecten; |
|
41. |
doet een beroep op de lidstaten rekening te houden met de verschillende demografische uitdagingen bij het ontwerp van hun nationale herstel- en veerkrachtplannen, hun nationale ontwikkelingsbeleid, langetermijnstrategieën voor duurzame ontwikkeling en specifieke programma’s van het cohesiebeleid, in correlatie met doeleinden van het Europees Semester, teneinde te zorgen voor de nodige financiering om de ontvolking aan te pakken, de negatieve tendensen te keren en de territoriale aantrekkelijkheid te vergroten; |
|
42. |
verzoekt de lokale, regionale en nationale autoriteiten om in regio’s die een ontvolkingsrisico lopen hun investeringen te richten op manieren om jonge gezinnen aan te moedigen zich in deze regio’s te vestigen, en op de universele toegankelijkheid van diensten en infrastructuur van hoge kwaliteit met de deelneming van kmo’s en ondernemingen die zich bezighouden met het beheer van diensten, en met het accent op jongeren, de omscholing van arbeidskrachten, het creëren van het juiste ondernemingsklimaat en het steunen van kmo’s; verzoekt de lidstaten hiervoor meer steun te verlenen; beschouwt investeringen in alle onderwijsniveaus, inclusief onderwijs voor jonge kinderen, betaalbare, toegankelijke en billijke mobiliteitsdiensten, kinderopvangvoorzieningen om de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen en in een leven lang leren als een prioriteit, met name in plattelandsgebieden en ultraperifere gebieden; is van oordeel dat het vooral belangrijk is de juiste voorwaarden te scheppen voor jongeren om in deze gebieden te kunnen blijven en om voortijdig schoolverlaten aan te pakken, door hun aantrekkelijke onderwijs-, opleidings-, bijscholings- en omscholingsmogelijkheden op lokaal en regionaal niveau, met inbegrip van digitale vaardigheden, via fysiek of afstandsonderwijs aan te bieden, teneinde hen aan te sporen hun studies in deze gebieden voort te zetten; ziet in dat de regio’s hierbij de geconcentreerde steun van de Unie en de lidstaten nodig zullen hebben; |
|
43. |
verzoekt meer steun te verlenen aan regio’s die te maken hebben met een aanzienlijke demografische toename, zoals Mayotte of Frans-Guyana, door voldoende financiële middelen vrij te maken om de continuïteit van voldoende hoogwaardige basisdiensten te waarborgen, met name op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg en vervoer; |
|
44. |
is van mening dat de regionale en lokale autoriteiten moeten worden betrokken bij coöperatief bestuur op de lange termijn, alsook bij planningsinitiatieven op diverse niveaus; verzoekt de Commissie en de lidstaten om goede praktijken voor de toepassing en de voordelen van dit soort bestuur en van planningsinstrumenten ter ondersteuning van de polycentrische ontwikkeling te verspreiden, en de territoriale effectbeoordelingen (TEB) in te zetten om EU- en nationaal beleid dat van invloed is op demografische veranderingen, verder uit te werken; wijst in dit verband andermaal op het grote belang van de actieve en daadwerkelijke betrokkenheid van regio’s bij de planning en het beheer van de herstel- en veerkrachtfaciliteit teneinde de doelmatigheid van het instrument te vergroten; |
|
45. |
is van oordeel dat innovatie en onderzoek positieve overloopeffecten op regionaal niveau kunnen hebben; spoort regionale en lokale beleidsmakers aan de nieuwe faciliteit voor herstel en veerkracht en het EFRO in te zetten om in de uitbreiding van breedbandnetwerken te investeren teneinde de digitale en op kennis gebaseerde economie te bevorderen, alsook te investeren in middelen, hoogwaardige openbare diensten en stimuleringsmaatregelen voor het vasthouden van hooggekwalificeerde arbeidskrachten ter ontwikkeling van onderzoekscentra in de verschillende regio’s en aldus het vergroten van de aantrekkelijkheid van de ontvolkte gebieden, vooral voor jonge talenten en ondernemers; dringt aan op de verdere ontwikkeling van de synergieën tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen en het programma Horizon Europa, evenals andere initiatieven die bijvoorbeeld door het Europese Instituut voor innovatie en technologie worden gepromoot; is bovendien van mening dat aantrekkelijk fiscaal beleid voor bedrijfsinvesteringen middels lagere belastingtarieven voor gezinnen en fiscale stimulansen voor werknemers en zelfstandigen het creëren van banen en investeringskansen zal vergemakkelijken; is voorts van oordeel dat maatregelen kunnen worden overwogen om jonge gezinnen te stimuleren bij het aankopen van hun eerste woning, alsmede flexibelere overheidsregels teneinde de ontvolkingsuitdagingen het hoofd te bieden; |
|
46. |
spoort de regio’s aan gebruik te maken van hun concurrentievoordelen zoals vastgesteld in de strategieën voor slimme specialisatie; beveelt aan zogeheten oasis-strategieën uit te stippelen die gericht zijn op de meest succesvolle, bruisende en groeiende sectoren door het lokale ontwikkelingspotentieel van de regio te benutten; verzoekt de lokale en regionale autoriteiten in het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief te investeren met het accent op het aantrekken van jonge opgeleide arbeidskrachten, het behouden van hen die momenteel in dienst zijn, het aanmoedigen van ondernemingszin, en het nemen van lokale, nationale en Europese stimuleringsmaatregelen; onderstreept voorts het belang van het promoten van maatregelen ter bevordering van de solidariteit tussen de generaties, actief ouder worden en de kansen die worden geboden door de zogeheten zilveren economie, als belangrijke beleidsomslag voor plattelandsgebieden, zodat vergrijzing als probleem kan worden omgebogen tot een kans voor de ontwikkeling van plattelandsgebieden; |
|
47. |
benadrukt de noodzaak van een breder territoriaal perspectief overeenkomstig het nieuwe Handvest van Leipzig: “de transformerende kracht van steden in het algemeen belang” en de Territoriale Agenda 2030 ter versterking van stedelijke netwerken van middelgrote steden en kleinere steden teneinde gebruik te maken van hun aanzienlijke potentieel om territoriale, economische en sociale cohesie ook buiten hun gemeentegrenzen te schragen middels sterkere banden tussen stedelijke en plattelandsgebieden, functionele zones en regionale samenwerking; |
|
48. |
verzoekt de Commissie zich te richten op beleidscoördinatie op EU-niveau inzake kwesties in verband met terreinen van functionele samenwerking op verschillende niveaus, zoals grensoverschrijdend, macro/regionaal of platteland/stad, om aan demografische uitdagingen het hoofd te bieden; |
|
49. |
meent ten stelligste dat investeringen op de informatie- en communicatietechnologie en het menselijk kapitaal moeten worden gericht, aangezien hier het potentieel ligt om de afstand tussen de gebruikers te verkleinen en hooggekwalificeerde arbeidskrachten aan te trekken teneinde een digitale kloof te voorkomen en de digitale cohesie te waarborgen; benadrukt het belang van de financiering van ICT-infrastructuur, de ontwikkeling en ingebruikname van deze technologieën bij kmo’s en scholen in plattelandsgebieden, insulaire, berg- en geïsoleerde regio’s en regio’s in industriële transitie, eveneens door middel van middelen uit de faciliteit voor herstel en veerkracht en meer in het algemeen uit de fondsen van het cohesiebeleid; onderstreept hoe belangrijk het is te streven naar de gelijke en parallelle inzet van deze technologieën in de regio’s en de lidstaten teneinde de verschillen qua aantrekkelijkheid alsook de digitale kloof te verkleinen; |
|
50. |
erkent dat de zogeheten magneetsteden primair bijdragen tot het uitbouwen van regionale groeikernen; onderstreept desalniettemin dat middelgrote steden een cruciale rol in de regionale ontwikkeling vervullen en verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit kader om strategieën voor een geharmoniseerde ontwikkeling van deze steden te implementeren; |
|
51. |
is van mening dat gemeenten open-innovatie-initiatieven moeten aanmoedigen, kennis moeten gebruiken om het innovatieproces te versnellen en een op samenwerking gerichte aanpak met relevante partners en belanghebbenden moeten uitwerken teneinde regionale ecosystemen voor innovatie te scheppen; |
|
52. |
benadrukt het potentieel van de blauwe economie bij het keren van de negatieve demografische tendens op de kleine Europese eilanden en in de perifere maritieme regio’s in de EU; benadrukt dat de juiste uitvoering van activiteiten in het kader van de blauwe economie, mits deze nauwlettend wordt gemonitord om negatieve externe milieueffecten te beperken en de sociaaleconomische voordelen voor de gehele waardeketen te vergroten, onder meer waar het kleine bedrijven, het achterland en de lokale bevolking betreft, kan helpen de ontvolking in het zuiden van Europa tegen te gaan en ertoe kan bijdragen de plattelandsdorpen te laten profiteren van de inkomsten van de kuststeden, het niveau van sociale inclusie te verhogen en de doelstellingen van de Europese Green Deal te verwezenlijken; |
|
53. |
beveelt aan, waar nodig, de onderwijs- en opleidingsstelsels in de lidstaten te hervormen, onder meer door onderwijstrajecten te ontwikkelen voor beroepen die verenigbaar zijn met telewerk, gecombineerd met beleidsmaatregelen om een permanente braindrain uit de uitzendende regio’s te voorkomen; dringt aan op het benutten van lokale en regionale voordelen, alsook op het ontwikkelen van lokale economische en sociale regelingen en oplossingen op maat om de braindrain niet alleen te voorkomen, maar ook te keren; is van mening dat beroepsonderwijs en -opleiding, inclusief de arbeidsmobiliteit, een doeltreffende manier kunnen zijn om vaardigheden en beroepservaring te delen, de vaardigheden van arbeidskrachten te bevorderen, zodat deze arbeidskrachten beter bestand zijn tegen de dynamische ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, en daarmee een bijdrage kunnen leveren aan het voorkomen van braindrain; spoort de regionale en lokale autoriteiten aan de toegang tot duaal onderwijs te vergemakkelijken teneinde de transitie van onderwijs naar de arbeidsmarkt te verbeteren; is bovendien van mening dat pan-Europese “diasporastrategieën” moeten worden bevorderd die gericht zijn op het aanmoedigen van de terugkeer van personen die naar een aantrekkelijkere regio zijn vertrokken, met een accent op studenten die hoger onderwijs in landbouw en plattelandseconomie hebben genoten en die moeten worden aangemoedigd na hun afstuderen terug te keren naar hun regio om een bijdrage te leveren aan de economische levensvatbaarheid van hun respectieve uitzendende regio’s; |
|
54. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het initiatief betreffende de langetermijnvisie voor plattelandsgebieden praktische oplossingen en steunmaatregelen voor perifere gebieden en het ondervangen van demografische veranderingen omvat; is van mening dat deze langetermijnvisie voor plattelandsgebieden moet uitgroeien tot een echte Europese plattelandsagenda met tastbare en concrete doelstellingen en met betrokkenheid van alle relevante regionale en lokale actoren, zowel wat de structuur als de uitvoering ervan betreft; is bovendien van mening dat hiertoe een strategie voor gendermainstreaming moet behoren die vergezeld gaat van effectbeoordelingsinstrumenten; verzoekt de Commissie om in overleg met de lidstaten en lokale en regionale autoriteiten een new deal voor de demografie in de EU voor te stellen als beleidsaanpak op meerdere niveaus die moet leiden tot een Europese strategie inzake demografische tendensen; is van mening dat demografische kwesties, inclusief de ontvolking en de vergrijzing, aan de orde moeten komen tijdens de conferentie over de toekomst van Europa; |
o
o o
|
55. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, aan het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de nationale en regionale parlementen van de lidstaten. |
(1) PB C 390 van 18.11.2019, blz. 53.
(2) PB C 356 van 4.10.2018, blz. 10.
(3) PB C 153 E van 31.5.2013, blz. 9.
(4) PB C 108 van 26.3.2021, blz. 566.
(5) Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB L 141 van 27.5.2011, blz. 1).
(6) Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).
(7) Ares(2020)3866098
(8) Ares(2020)6799640
(9) https://ec.europa.eu/info/files/report-impact-demographic-change-reader-friendly-version-0_en
(10) Bronnen: INSEE (Frans bureau voor de statistiek), Verenigde Naties.
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/137 |
P9_TA(2021)0249
Gevolgen van de EU-regelgeving voor het vrije verkeer van werknemers en diensten: arbeidsmobiliteit binnen de EU als instrument om de behoeften van en vaardigheden voor de arbeidsmarkt op elkaar af te stemmen
Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2021 over de gevolgen van de EU-regelgeving voor het vrije verkeer van werknemers en diensten: arbeidsmobiliteit binnen de EU als instrument om de behoeften van en vaardigheden voor de arbeidsmarkt op elkaar af te stemmen (2020/2007(INI))
(2022/C 15/12)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), |
|
— |
gezien de artikelen 45, 56, 153, 154 en 174 VWEU, |
|
— |
gezien de Europese pijler van sociale rechten, die in november 2017 werd afgekondigd door de Europese Raad, het Parlement en de Commissie, |
|
— |
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, |
|
— |
gezien de fundamentele arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en de IAO-verdragen en -aanbevelingen inzake arbeidsbeheer en -inspecties, |
|
— |
gezien de uitgebreide Uniewetgeving inzake veiligheid en gezondheid op het werk, in het bijzonder Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (1) en de afzonderlijke en daarmee verband houdende richtlijnen, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 8 juni 2020 over omscholing en bijscholing als basis voor meer duurzaamheid en inzetbaarheid ter ondersteuning van economisch herstel en sociale cohesie, |
|
— |
gezien de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie 2019-2024: “Een Unie die de lat hoger legt — Mijn agenda voor Europa”, gepresenteerd door de toen nog kandidaat-voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 883/2004, (EU) nr. 492/2011 en (EU) 2016/589, en tot intrekking van Besluit (EU) 2016/344 (2), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (3), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2016/589 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2016 inzake een Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (EURES), de toegang van werknemers tot mobiliteitsdiensten en de verdere integratie van de arbeidsmarkten en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 492/2011 en (EU) nr. 1296/2013 (4), |
|
— |
gezien het uitvoeringsbesluit (EU) 2018/170 van de Commissie van 2 februari 2018 betreffende de uniforme gedetailleerde specificaties voor de gegevensverzameling en -analyse ter monitoring en evaluatie van de werking van het Eures-netwerk, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 2 april 2019 inzake de Eures-activiteiten van januari 2016 tot en met juni 2018, |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (5), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (6), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (7), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (8), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (9), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (10), |
|
— |
gezien Verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de lidstaten (cabotage in het zeevervoer) (11), |
|
— |
gezien Richtlijn 2014/54/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende maatregelen om de uitoefening van de in de context van het vrije verkeer van werknemers aan werknemers verleende rechten te vergemakkelijken (12), |
|
— |
gezien Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (13), |
|
— |
gezien Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (14), |
|
— |
gezien Richtlijn 1999/63/EG van de Raad van 21 juni 1999 betreffende de overeenkomst voor de organisatie van de werktijden van zeevarenden gesloten tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Federatie van de bonden voor het vervoerspersoneel in de Europese Unie (FST) (15), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2009/13/EG van de Raad van 16 februari 2009 volgens de overeenkomst gesloten tussen de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) inzake het Verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 (16), |
|
— |
gezien Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (17), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2018/957 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (18), |
|
— |
gezien Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (“de IMI-verordening”) (19), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2020/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 tot vaststelling van specifieke regels met betrekking tot Richtlijn 96/71/EG en Richtlijn 2014/67/EU wat betreft de detachering van bestuurders in de wegvervoersector en tot wijziging van Richtlijn 2006/22/EG wat betreft de handhavingsvoorschriften en Verordening (EU) nr. 1024/2012 (20), |
|
— |
gezien Besluit (EU) 2019/1181 van de Raad van 8 juli 2019 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (21), |
|
— |
gezien Besluit (EU) 2016/344 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 tot oprichting van een Europees platform voor de intensivering van de samenwerking bij de aanpak van zwartwerk (22), |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Raad van 22 mei 2017 inzake het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren en tot intrekking van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (23), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over Europese bescherming van grensoverschrijdende werkers en seizoenarbeiders in het kader van de COVID-19-crisis (24), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 september 2017 over een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa (25), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 januari 2014 over doeltreffende arbeidsinspecties als middel om de arbeidsomstandigheden in Europa te verbeteren (26), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 15 juli 2020 getiteld “Herstelplan voor Europa en meerjarig financieel kader 2021-2027”, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 5 mei 2020 getiteld “Duurzame financiering van levenslang leren en ontwikkeling van vaardigheden, in de context van een tekort aan geschoolde arbeidskrachten” (verkennend advies op verzoek van het Kroatische voorzitterschap), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Comité van de Regio’s getiteld “Braindrain in de EU: een probleem dat op alle niveaus moet worden aangepakt” (C 141/34), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 1 juli 2020 getiteld “Een Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht” (COM(2020)0274), en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2020)0121) en (SWD(2020)0122), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 14 januari 2020 getiteld “Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities” (COM(2020)0014), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 17 december 2019 getiteld “Jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2020” (COM(2019)0650), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 juni 2016 getiteld “Een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa” (COM(2016)0381), |
|
— |
gezien het voorstel voor een gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid van de Commissie en de Raad van 17 december 2019 bij de mededeling van de Commissie over de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2020, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 getiteld “De Europese Green Deal” (COM(2019)0640), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 25 september 2019 over de toepassing en tenuitvoerlegging van Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (“de IMI-verordening”) (COM(2019)0426), |
|
— |
gezien het jaarverslag 2019 van de Commissie over de arbeidsmobiliteit binnen de EU, |
|
— |
gezien het rapport van Cedefop getiteld “Skills forecast trends and challenges to 2030”, |
|
— |
gezien het verslag van Eurofound getiteld “Posted workers in the European Union (2010)” (27) en de nationale verslagen, |
|
— |
gezien de economische voorjaarsprognose 2020 van de Commissie van 6 mei 2020, |
|
— |
gezien de richtsnoeren van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) van 24 april 2020 getiteld “COVID-19: terug naar de werkplek — Aanpassing van werkplekken en veiligheidsmaatregelen voor werknemers”, |
|
— |
gezien de studie verricht door het Parlement (2015) getiteld “EU Social and Labour Rights and EU Internal Market Law”, |
|
— |
gezien de richtsnoeren van de Commissie van 17 juli 2020 over seizoenarbeiders in de EU in het kader van de uitbraak van COVID-19, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 9 oktober 2020 over de verbetering van de arbeids- en levensomstandigheden van seizoenarbeiders en andere mobiele werknemers, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Raad van 13 oktober 2020 betreffende een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije verkeer in reactie op de COVID-19-pandemie, |
|
— |
gezien de studie verricht door de Commissie (2015) over systemen voor loonvorming en minimumlonen voor gedetacheerde werknemers overeenkomstig Richtlijn 96/71/EG in een bepaald aantal lidstaten en sectoren, |
|
— |
gezien de richtsnoeren van de Commissie van 30 maart 2020 betreffende de uitoefening van het vrije verkeer van werknemers tijdens de uitbraak van COVID-19, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 15 mei 2020 getiteld “Naar een gefaseerde en gecoördineerde aanpak van het herstel van het vrije verkeer en de opheffing van de binnengrenscontroles — COVID-19” (2020/C 169/03), |
|
— |
gezien de studie van Eurofound van 2015 getiteld “Social dimension of intra-EU mobility: Impact on public services”, |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A9-0066/2021), |
|
A. |
overwegende dat non-discriminatie een fundamenteel beginsel is dat verankerd is in de Verdragen; overwegende dat het vrije verkeer van werknemers een fundamenteel beginsel van de Unie is; overwegende dat het beginsel van gelijke behandeling is verankerd in artikel 45, lid 2, VWEU, waarin wordt bepaald dat vrij verkeer van werknemers de afschaffing inhoudt van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden; |
|
B. |
overwegende dat de Unie krachtens artikel 3, lid 3, VEU sociale rechtvaardigheid en bescherming bevordert; overwegende dat in artikel 9 VWEU is bepaald dat de Unie bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden rekening houdt met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting alsmede een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de volksgezondheid; |
|
C. |
overwegende dat het vrije verkeer van werknemers, de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting fundamentele beginselen zijn van de interne markt; |
|
D. |
overwegende dat het vrije verkeer van werknemers en diensten moet aansluiten bij de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten; overwegende dat de toewijding van de Unie aan de Agenda 2030 van de VN en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, de Europese Green Deal en de strategie voor gendergelijkheid, waaronder de bescherming en bevordering van eerlijke lonen, gendergelijkheid en fatsoenlijke arbeids- en werkgelegenheidsomstandigheden, moet worden gemainstreamd in al het internemarktbeleid, waarbij naar behoren aandacht moet worden besteed aan sociale en milieuoverwegingen; |
|
E. |
overwegende dat het vrije verkeer van werknemers, met inbegrip van seizoenarbeiders, essentieel is voor de Europese integratie; overwegende dat dit vrije verkeer van wederzijds belang kan zijn voor zowel uitzendende als ontvangende lidstaten, en kan bijdragen aan de doelstellingen inzake economische, sociale en territoriale cohesie; overwegende dat de Unie en de lidstaten ten volle moeten profiteren van het potentieel van mobiliteit binnen de EU maar dat zij tegelijkertijd de naleving van de toepasselijke regels inzake arbeidsmobiliteit doeltreffend moeten handhaven; |
|
F. |
overwegende dat het vrije verkeer van werknemers en diensten bijdraagt tot de economische groei en cohesie in de Unie en tevens werkgelegenheid creëert; overwegende dat de interne markt pas duurzaam kan zijn en de welvaart kan vergroten wanneer zij gebaseerd is op eerlijke en gemeenschappelijke regels en op het beginsel van gelijke behandeling, vooral met betrekking tot het vrije verkeer van werknemers en diensten; |
|
G. |
overwegende dat de Unie een cruciale rol moet blijven spelen bij de bevordering van de uitwisseling van goede praktijken op alle overheidsniveaus en bij het opstellen, in samenwerking met de sociale partners, van richtsnoeren en aanbevelingen over het waarborgen van fatsoenlijke arbeids- en werkgelegenheidsomstandigheden voor iedereen, zo ook voor kwetsbare groepen werknemers; |
|
H. |
overwegende dat de sociale gevolgen van het vrije verkeer van diensten zich kunnen voordoen in de regio’s van oorsprong maar ook in de regio’s die mobiele werknemers ontvangen, en dat deze gevolgen zowel positief als negatief van aard kunnen zijn; overwegende dat de tekorten aan arbeidskrachten en de braindrain als gevolg van de huidige economische en sociale ongelijkheid tussen de regio’s van de Unie vooral na de financiële crisis een kritiek niveau hebben bereikt in bepaalde lidstaten, hetgeen leidt tot verdere problemen, zoals demografische onevenwichtigheden, gebrekkige zorgverlening en een tekort aan medisch personeel, en in het algemeen meer ongelijkheid tussen regio’s; overwegende dat vooral plattelands- en verafgelegen gebieden hieronder te lijden hebben; overwegende dat er behoefte is aan een duurzaam industrieel beleid en een solide cohesiebeleid om kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid te scheppen en in stand te houden in sectoren en regio’s die een transformatie doormaken, teneinde een braindrain en onvrijwillige mobiliteit te voorkomen; |
|
I. |
overwegende dat de concurrentie op het vlak van arbeidskosten schadelijk is voor de cohesie tussen de lidstaten; overwegende dat een gecoördineerde benadering op het niveau van de Unie nodig is om oneerlijke concurrentie op het vlak van arbeidskosten te vermijden en de opwaartse sociale convergentie voor iedereen te vergroten; overwegende dat doeltreffende regelgeving en collectieve overeenkomsten cruciaal zijn om fatsoenlijke arbeids- en werkgelegenheidsvoorwaarden, kwalitatief hoogwaardige diensten en eerlijke concurrentie te waarborgen; |
|
J. |
overwegende dat grensarbeiders sociale en economische voordelen creëren voor bepaalde regio’s; |
|
K. |
overwegende dat het, om de rechten van mobiele werknemers te beschermen, de naleving van de geldende regels te verbeteren en een gelijk speelveld en eerlijke concurrentie tussen alle bedrijven te bevorderen, van cruciaal belang is om de grensoverschrijdende handhaving van Unieregels inzake arbeidsmobiliteit te verbeteren, af te stemmen en te coördineren, en misbruik aan te pakken, waaronder zwartwerk; |
|
L. |
overwegende dat de meerderheid van de werknemers in de Unie in dienst is bij micro-, kleine en middelgrote ondernemingen (mkmo’s); overwegende dat mkmo’s en zelfstandigen het meest vatbaar zijn voor inbreuken op de wetgeving van de Unie; overwegende dat tegenstrijdige nationale wetgeving, onnodige administratieve rompslomp en oneerlijke concurrentie een belangrijke bron van problemen zijn voor mkmo’s, zelfstandigen en bonafide bedrijven op de interne markt; overwegende dat initiatieven die zijn gericht op mkmo’s en startups bedrijven moeten helpen om te voldoen aan de bestaande regels, maar niet mogen leiden tot onnodige administratieve rompslomp, dubbele standaarden of lagere beschermingsnormen voor werknemers; |
|
M. |
overwegende dat digitalisering een ongekende kans biedt om de mobiliteit te bevorderen en tegelijkertijd bijdraagt aan de controle op de strikte naleving van de regels van de Unie inzake arbeidsmobiliteit; |
|
N. |
overwegende dat de Europese Arbeidsautoriteit (ELA) is opgericht om de interne markt, het vrije verkeer van werknemers, de detachering van werknemers en zeer mobiele diensten eerlijker te maken en het vertrouwen daarin te helpen vergroten, de naleving van de Unieregels inzake arbeidsmobiliteit en de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels te controleren, en om de uitwisseling van beste praktijken en de samenwerking tussen de lidstaten en sociale partners bij het garanderen van eerlijke arbeidsmobiliteit en de bestrijding van zwartwerk te verbeteren; overwegende dat de bevordering van eerlijke lonen, gendergelijkheid en fatsoenlijke arbeids- en werkgelegenheidsvoorwaarden van cruciaal belang zijn voor de totstandbrenging van een goed functionerende, eerlijke en duurzame interne markt; |
|
O. |
overwegende dat de ELA een onlangs opgericht orgaan is dat naar verwachting uiterlijk in 2024 volledig operationeel zal zijn; |
|
P. |
overwegende dat de detachering van werknemers, uitzendarbeid en seizoenarbeid intrinsiek en op grond van hun juridische definitie van tijdelijke aard zijn; |
|
Q. |
overwegende dat een gebrek aan toereikende wettelijke bescherming en beperkte toegang tot socialezekerheidsstelsels voor werknemers vaak het gevolg zijn van oneerlijke vormen van atypisch werk, kunstmatige constructies zoals schijnzelfstandigheid, onbezoldigde en/of slecht betaalde regelingen voor oproepwerk, zogenaamde nulurencontracten, misbruik van tijdelijke contracten en stages ter vervanging van reguliere arbeidsovereenkomsten, ook in de overheidssector, en brievenbusmaatschappijen; overwegende dat deze problemen dan ook moeten worden aangepakt; overwegende dat het feit dat er steeds meer gebruik wordt gemaakt van regelingen voor onderaanneming ook tot misbruik kan leiden, hetgeen tegenmaatregelen noodzakelijk maakt; overwegende dat met arbeidsmobiliteit binnen de EU die rechtstreeks is gebaseerd op artikel 45 VWEU uiteraard ook kan worden tegemoetgekomen aan de behoeften van de arbeidsmarkt op de lange termijn door middel van standaardvormen van werk die toegankelijk zijn voor alle Unieburgers, zonder discriminatie op grond van nationaliteit; |
|
R. |
overwegende dat sociale cohesie een van de belangrijkste beginselen van de Unie is; overwegende dat er in de Unie desalniettemin aanzienlijke verschillen in levens- en arbeidsomstandigheden bestaan; overwegende dat hogere lonen en een hoger bbp, een robuuste sociale zekerheid, betere toegang tot de arbeidsmarkt en hogere werkgelegenheidspercentages in het ontvangende land belangrijke factoren zijn die de mobiliteit binnen de EU aanwakkeren (28); overwegende dat anderzijds armoede, sociale uitsluiting, slechte levens- en arbeidsomstandigheden en een gebrek aan maatschappelijke bijstand in de lidstaat van herkomst aanleiding geven tot mobiliteit binnen de EU; overwegende dat de aanhoudende tekorten aan arbeidskrachten in een aantal kritieke sectoren in bepaalde lidstaten ook grotendeels kunnen worden verklaard door slechte arbeidsomstandigheden en lage lonen; overwegende dat dergelijke tekorten moeten worden aangepakt door de arbeidsomstandigheden in deze sectoren te verbeteren, met name via sociale dialoog en collectieve onderhandelingen, in plaats van werk van slechte kwaliteit over te laten aan migrerende en mobiele werknemers, met inbegrip van grensarbeiders en/of zwartwerkers; |
|
S. |
overwegende dat de keuze om het recht op vrij verkeer uit te oefenen altijd vrijwillig moet zijn en niet mag worden ingegeven door een gebrek aan kansen in de lidstaat van verblijf; overwegende dat eerlijke mobiliteit op basis van solide sociale en arbeidsrechten een absolute voorwaarde is voor duurzame Europese integratie, sociale cohesie en een rechtvaardige transitie; |
|
T. |
overwegende dat vormen van misbruik zoals sociale en ecologische dumping de steun onder de bevolking voor de Unie en verdere Europese integratie, de werking van de interne markt en het concurrentievermogen van bedrijven, met name mkmo’s en zelfstandigen, verzwakken en de rechten van werknemers ondermijnen; overwegende dat het toezicht op de naleving van de geldende wetgeving moet worden versterkt; overwegende dat het beginsel van “eerst klein denken” op Unieniveau naar behoren in acht moet worden genomen bij de voorbereiding van wetgevingsvoorstellen; overwegende dat tegenstrijdige bepalingen in nationale wetten obstakels opwerpen voor mkmo’s en dus moeten worden voorkomen; |
|
U. |
overwegende dat het beginsel van gelijke behandeling een noodzakelijke voorwaarde is voor de socialemarkteconomie en opwaartse sociale convergentie, waarvoor naleving van de toepasselijke wetgeving en collectieve overeenkomsten van het land van bestemming vereist is, zodat er een gelijk speelveld tussen lokale en mobiele werknemers en tussen lokale en buitenlandse dienstverleners kan worden gewaarborgd; |
|
V. |
overwegende dat meer dan 8 % van de mobiele werknemers werkzaam is in de zorg en de maatschappelijke dienstverlening, meer dan 7 % in de sector vervoersdiensten en meer dan 10 % in de accommodatiesector en de levensmiddelenindustrie; overwegende dat mobiele werknemers en seizoenarbeiders vaak essentieel zijn voor de lidstaten, bijvoorbeeld in sectoren zoals de gezondheidszorg, de zorg voor ouderen of personen met een handicap, of in de bouw; |
|
W. |
overwegende dat ten minste 80 miljoen werknemers in Europa niet over de juiste kwalificaties beschikken en dat meer dan de helft van de moeilijk in te vullen vacatures betrekking heeft op hooggekwalificeerde banen (29); |
|
X. |
overwegende dat de COVID-19-pandemie eens te meer heeft laten zien dat zeer mobiele werknemers die zich vaak binnen de Unie verplaatsen, essentieel zijn; overwegende dat de pandemie verder heeft aangetoond dat seizoenarbeiders, gedetacheerde, migrerende en mobiele werknemers, met inbegrip van grensarbeiders, enorm hebben bijgedragen aan het voortbestaan van de economie van de Unie en aan de internationale handel van de Unie tijdens de pandemie; overwegende dat zij in de frontlinie hebben gewerkt met groot gevaar voor hun eigen gezondheid en die van hun gezinsleden; overwegende dat seizoenarbeiders van essentieel belang zijn gebleken om veel Europese landbouwbedrijven draaiende te houden; overwegende dat zeer mobiele werknemers tegelijkertijd ook het kwetsbaarst blijven en de minste bescherming genieten; overwegende dat deze werknemers tijdens de eerste fase van de COVID-19-pandemie de meeste hinder ondervonden van ongecoördineerde grensbeheermaatregelen; |
|
Y. |
overwegende dat seizoenarbeiders en gedetacheerde werknemers tijdens de COVID-19-pandemie vaak geen toegang hadden tot basisgezondheidszorg, deugdelijke huisvesting, persoonlijke beschermingsmiddelen en toereikende informatie; overwegende dat ze vaak gebrekkige of helemaal geen toegang hadden tot socialezekerheidsstelsels in de ontvangende lidstaten, waaronder ziektegeld en regelingen voor kortdurende werkloosheid; overwegende dat ze in sommige gevallen zelfs het land zijn uitgezet; overwegende dat de mobiliteit van werknemers in grote mate afhankelijk is van de beschikbare vervoermiddelen en dat vooral werknemers die op een eiland of in een ultraperifeer gebied van de Unie wonen hier last van hebben; overwegende dat grenssluitingen ook gevolgen hebben gehad voor grensarbeiders, aangezien het daardoor moeilijker is geworden voor hen om te pendelen tussen werk en gezin, en hun toegang tot sociale diensten en gezondheidszorg beperkter is geworden; overwegende dat mobiele werknemers in sommige gevallen te lijden hadden van discriminatie en slechte arbeids- en levensomstandigheden, met COVID-19-uitbraken tot gevolg; |
|
Z. |
overwegende dat de COVID-19-uitbraak de moeilijke en vaak zelfs deplorabele arbeids- en levensomstandigheden van honderdduizenden seizoenarbeiders — voor het overgrote deel mobiele werknemers — en van een aantal van de meer dan een miljoen gedetacheerde werknemers in de EU heeft blootgelegd en verergerd; overwegende dat hun toch al onzekere omstandigheden nog schrijnender worden door structurele discriminatie op de arbeidsmarkt en een gebrekkige handhaving van de bestaande wet- en regelgeving; |
|
AA. |
overwegende dat de COVID-19-pandemie tal van structurele tekortkomingen in de Europese en nationale regelgevingskaders aan het licht heeft gebracht; overwegende dat veel van deze tekortkomingen niet alleen verband houden met de pandemie; overwegende dat deze tekortkomingen urgent moeten worden aangepakt op Unie- en lidstaatniveau om eerlijke concurrentie en gelijke behandeling op de interne markt te waarborgen; overwegende dat de COVID-19-pandemie een fundamenteel en langdurig effect heeft op de Europese arbeidsmarkten; |
|
AB. |
overwegende dat arbeidsmobiliteit en met name de detachering van werknemers niet mag leiden tot concurrentie op basis van onzekere arbeidsomstandigheden, werkgevers die hun verplichtingen uit de weg gaan en/of het omzeilen van de toepasselijke nationale wetgeving en collectieve overeenkomsten in ontvangende lidstaten, aangezien dergelijke wanpraktijken alleen maar aanleiding geven tot spanningen tussen de lidstaten, oneerlijke concurrentie tussen bedrijven en wantrouwen onder werknemers; overwegende dat deze nadelige effecten, waaronder de braindrain en oneerlijke concurrentie, ook te wijten kunnen zijn aan het gebrek aan opwaartse sociale convergentie; overwegende dat arbeidsmobiliteit moet worden gezien als een mogelijkheid die het delen van vaardigheden en professionele ervaring vergemakkelijkt en opwaartse sociale convergentie bevordert; overwegende dat de regels inzake arbeidsmobiliteit en de detachering van werknemers niet mogen leiden tot onevenredige administratieve lasten; overwegende dat de detacheringsregels ook van toepassing zijn op ingezetenen die van de ene naar de andere lidstaat worden gedetacheerd en die bijzonder vatbaar zijn voor uitbuiting en daarom extra aandacht behoeven van nationale arbeidsinspecteurs en de ELA; |
|
AC. |
overwegende dat discrepanties tussen de vraag naar en het aanbod van vaardigheden en de tekorten aan vaardigheden de arbeidsmarkt en de onderwijs- en opleidingsstelsels in de Unie voor enorme uitdagingen plaatsen; overwegende dat hieruit blijkt dat er een aanzienlijke behoefte is aan een verbetering van de stelsels voor onderwijs en beroepsopleiding om ze toekomstbestendiger en -gerichter te maken, evenals aan een verbetering van het stelsel voor de om- en bijscholing van werknemers; overwegende dat er desondanks nog steeds geen officiële statistieken of indicatoren voorhanden zijn om discrepanties tussen de vraag naar en het aanbod van vaardigheden op de Europese arbeidsmarkten te meten; |
|
AD. |
overwegende dat de polarisatie van de arbeidsmarkt naar verwachting verder zal toenemen en dat er meer hoog en laag gekwalificeerde banen zullen komen; |
|
AE. |
overwegende dat de digitale kloof tussen stedelijke en plattelandsgebieden en de effecten van sociaal-economische factoren op de digitale kloof nog steeds als enorme uitdagingen gelden die acuut moeten worden aangepakt; overwegende dat er een aanzienlijk tekort aan digitale en groene vaardigheden bestaat onder de beroepsbevolking, waaraan iets moet worden gedaan, onder meer door middel van een leven lang leren; |
|
AF. |
overwegende dat investeringen door bedrijven in opleiding en onderwijs en in arbeids- en werkgelegenheidsvoorwaarden een belangrijk instrument zijn om geschoolde werknemers aan te trekken; overwegende dat de wederzijdse erkenning en transparantie van kwalificaties cruciaal is voor het bewerkstelligen van de convergentie van beroepen, de vrijheid van dienstverrichting en de eerlijke mobiliteit van werknemers; |
|
AG. |
overwegende dat er in dit verband rekening moet worden gehouden met de ontwikkeling van het systeem voor de erkenning van informeel verworven kennis en vaardigheden, bijv. in het geval van mantelzorgers; overwegende dat deze ontwikkeling essentieel is in het licht van de huidige demografische uitdagingen en trends met betrekking tot de vergrijzende samenlevingen in de lidstaten; |
|
AH. |
overwegende dat een doeltreffende tripartiete dialoog en de sociale dialoog een goede aanvulling kunnen vormen op de inspanningen van overheden en instellingen om de bestaande spanningen en verdeeldheid in de EU te verhelpen; overwegende dat de betrokkenheid van sociale partners de invulling, uitvoering en handhaving van beleid ten goede kan komen en verder moet worden vergroot op alle politieke niveaus; |
|
AI. |
overwegende dat er geen systematische methode voor gegevensverzameling in de hele EU voorhanden is om toereikende informatie te verschaffen over mobiele werknemers of hen in staat te stellen hun situatie omtrent hun socialezekerheidsdekking in kaart te brengen en aanspraak te maken op verschillende verworven rechten; overwegende dat toegang tot informatie over toepasselijke regels, in combinatie met doeltreffende naleving, controle en handhaving, noodzakelijke voorwaarden zijn voor eerlijke mobiliteit en de bestrijding van misbruik van het systeem; overwegende dat digitale technologie — waarmee het toezicht op en de handhaving van wetgeving ter bescherming van de rechten van mobiele werknemers kan worden vergemakkelijkt — bijgevolg moet worden bevorderd en gebruikt, met inachtneming van de regels inzake gegevensbescherming; |
|
1. |
merkt op dat de bepaling over het land van bestemming het leidende beginsel is van de dienstenrichtlijn, en is van mening dat deze bepaling niet mag worden gewijzigd; benadrukt dat het vrije verkeer van diensten moet worden verwezenlijkt zonder de rechten van werknemers en de sociale rechten in het gedrang te brengen; herinnert eraan dat de beginselen van gelijke behandeling en vrij verkeer niet alleen gelden voor dienstverleners, maar evenzeer voor werknemers; is van oordeel dat het vrije verkeer van diensten gepaard gaat met de vrije en eerlijke mobiliteit van de werknemers die deze diensten verlenen, en dat de interne markt gebaat is bij de naleving van de regels inzake arbeidsvoorwaarden en de bescherming van de gezondheid en veiligheid van mobiele werknemers; onderstreept dat de toepassing van de beginselen die zijn verankerd in de Europese pijler van sociale rechten als minimumnorm kan bijdragen aan een versterking van de rechten en de bescherming van Europese werknemers; |
|
2. |
benadrukt dat de Uniewetgeving met betrekking tot het vrije verkeer van diensten op geen enkele wijze afbreuk mag doen aan de uitoefening van de grondrechten zoals erkend in de lidstaten en op Unieniveau, waaronder het recht om te staken of andere maatregelen te nemen in het kader van de specifieke stelsels van arbeidsverhoudingen in de lidstaten, in overeenstemming met nationale wetgeving en/of praktijken, en evenmin afbreuk mag doen aan het recht om over collectieve arbeidsovereenkomsten te onderhandelen, deze te sluiten en te handhaven of om collectieve actie te ondernemen in overeenstemming met nationale wetgeving en/of praktijken; benadrukt dat kwalitatief hoogwaardige wetgeving en de doeltreffende uitvoering ervan een langetermijninvestering zijn; |
|
3. |
brengt in herinnering dat de bescherming van de arbeids- en levensomstandigheden van mobiele werknemers op basis van het beginsel van gelijke behandeling het vrije verkeer van werknemers en de vrije dienstverrichting moet omvatten; is bezorgd over de aanhoudende tekortkomingen in de bescherming van mobiele werknemers, onder wie grensarbeiders, die door de COVID-19-pandemie duidelijker aan het licht zijn gekomen; benadrukt dat werknemers geen nadelen mogen ondervinden van het feit dat zij hun recht op vrij verkeer uitoefenen of als gevolg van de Unieregels inzake vrije dienstverrichting; benadrukt hoe belangrijk het is om alle lacunes in de regelgeving op Unie- en nationaal niveau onverwijld op te vullen; onderstreept verder dat de toepasselijke wetgeving inzake de toegang tot sociale rechten en sociale zekerheid, waaronder de meeneembaarheid daarvan, de erkenning van diploma’s, kwalificaties en vaardigheden en toegang tot opleiding moet worden nageleefd met betrekking tot het vrije verkeer van werknemers en diensten; herinnert eraan dat er bij alle beperkende maatregelen binnen de EU, ook als deze worden getroffen naar aanleiding van een ernstige volksgezondheidscrisis, rekening moet worden gehouden met de gevolgen daarvan voor mobiele werknemers, en dat deze maatregelen moeten aansluiten bij hun specifieke situatie; |
|
4. |
uit zijn bezorgdheid over het huidige gebrek aan een geharmoniseerde interpretatie van het EU-recht door de lidstaten, zoals de onlangs herziene richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers (30), wat leidt tot een gebrek aan juridische duidelijkheid en tot een bureaucratische last voor bedrijven die in meer dan één lidstaat diensten verrichten; verzoekt de Commissie lidstaten tijdens het volledige proces van omzetting rechtstreeks bij te staan zodat een uniforme interpretatie van de Europese wetgeving wordt gewaarborgd; |
|
5. |
benadrukt in dit verband dat er speciale aandacht moet worden besteed aan werknemers die in ultraperifere gebieden van de Europese Unie wonen en dat de mobiliteit van die werknemers van en naar het vasteland en tussen de ultraperifere gebieden onderling gemakkelijker moet worden gemaakt; |
|
6. |
betreurt het dat in 2019 slechts 4,2 % van de EU-burgers in de beroepsleeftijd woonachtig was in een andere EU-lidstaat dan die waarvan hij/zij staatsburger was (31); roept de Commissie en de lidstaten op zich meer in te spannen om de belemmeringen voor mobiliteit van werknemers en bedrijven weg te nemen; |
|
7. |
herinnert eraan dat het vrije verkeer van werknemers moet worden gewaarborgd om de werkgelegenheid en de economie van bepaalde regio’s te beschermen en bepaalde activiteiten zoals landbouw in stand te houden; |
|
8. |
verzoekt de lidstaten om de herziene richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers op correcte en tijdige wijze uit te voeren en te monitoren, teneinde gedetacheerde werknemers en hun vrijheid van dienstverrichting tijdens hun detachering te beschermen, door te voorzien in verplichte bepalingen met betrekking tot arbeidsvoorwaarden en de bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers; |
|
9. |
verzoekt de lidstaten volledig gebruik te maken van de mogelijkheid om de bepalingen inzake lonen en arbeidsomstandigheden die zijn opgenomen in alle collectieve overeenkomsten toe te passen op gedetacheerde werknemers in de EU, en het beginsel van gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek voor werknemers en een gelijk speelveld voor bedrijven als onderdeel van de uitvoering van de herziene richtlijn betreffende de detachering van werknemers zo goed mogelijk te garanderen; |
|
10. |
verzoekt de Commissie een diepgaand onderzoek uit te voeren naar de trends die invloed hebben op de arbeidsomstandigheden van gedetacheerde onderdanen van derde landen; benadrukt dat er op basis van de uitkomst van dit onderzoek beleidsmaatregelen op Unie- of nationaal niveau nodig kunnen blijken; is ernstig bezorgd over de huidige toename van het percentage onderdanen van derde landen in sectoren met een reputatie van onzekere arbeidsomstandigheden en gevallen van misbruik; onderstreept dat onderdanen van derde landen vaak vatbaarder zijn voor uitbuiting en daarom moeten worden beschermd; benadrukt dat het bij uitbuiting onder andere gaat om wanpraktijken zoals schijndetachering, schijnzelfstandigheid, frauduleuze onderaannemers en wervingsbureaus, brievenbusmaatschappijen en zwartwerk; onderstreept dat werknemers uit derde landen met een werkvergunning in de EU mogen werken mits alle waarborgen uit hoofde van de nationale en Uniewetgeving inzake arbeid ook bescherming en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden voor onderdanen van derde landen garanderen en dit niet leidt tot een verstoring van de arbeidsmarkt; verzoekt de Commissie en de lidstaten toe te zien op de naleving van de toepasselijke wetten en regels inzake arbeidsvoorwaarden bij de omgang met onderdanen van derde landen, teneinde misbruik uit te bannen; verzoekt de lidstaten de beschermende bepalingen van Richtlijn 2009/52/EG ten uitvoer te leggen en daarbij te zorgen voor toegankelijke en doeltreffende klachtenmechanismen die het mogelijk maken om verschuldigde lonen en socialezekerheidsbijdragen daadwerkelijk terug te vorderen; |
|
11. |
herinnert aan de aard van de Europese toeleveringsketens in strategische industriële sectoren die een belangrijke bron van werkgelegenheid en activiteit zijn voor mobiele werknemers en dienstverleningsbedrijven en die zwaar te lijden hebben onder ongecoördineerde maatregelen, zoals uiteenlopende regels voor COVID-19-tests en quarantaines die door de lidstaten zijn genomen in de strijd tegen de pandemie; verzoekt de Commissie evenveel belang te hechten aan het waarborgen van veilige arbeidsomstandigheden voor werknemers als aan het herstel van het vrije verkeer en de ongehinderde stroom van goederen; |
|
12. |
herinnert eraan dat de afwezigheid van geharmoniseerde quarantaineperioden, vereisten met betrekking tot testen en reisregels binnen de Unie een grote uitdaging vormen voor veel bedrijven en mobiele werknemers en hun gezinnen, met name in sectoren met een hoge mobiliteit; spoort de lidstaten aan hun inspanningen te coördineren om de socialezekerheidsdekking, de toegang tot ziekengeld en tijdelijke werkloosheidsregelingen uit te breiden, teneinde ook grensarbeiders en mobiele werknemers te beschermen, met name degenen die door de crisis getroffen zijn en daardoor kampen met armoede, werkloosheid, sociale uitsluiting en slechte levensomstandigheden; |
|
13. |
herhaalt dat het voor het dagelijks leven van mensen van cruciaal belang is dat de levering van essentiële goederen, zoals levensmiddelen, medische hulpmiddelen of beschermingsmiddelen, in de hele EU doorgang kan blijven vinden; verzoekt de Commissie het continue vrije verkeer van essentiële goederen en diensten binnen de interne markt te waarborgen in tijden van crisis zoals een pandemie; |
|
14. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan mobiele werknemers in strategische productieketens, bijv. voor medische apparatuur, te erkennen als essentieel of kritiek en de geldende quarantaine-eis dan ook te herzien als dat geen risico’s voor de volksgezondheid en veiligheid oplevert, zoals blijkt uit relevante testen in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad betreffende een gecoördineerde benadering van de beperking van het vrije verkeer in reactie op de COVID-19-pandemie; |
|
15. |
roept de Commissie op lacunes in de bescherming te onderzoeken teneinde fatsoenlijke arbeids- en levensomstandigheden voor mobiele werknemers te waarborgen en wanpraktijken te voorkomen, en om de Uniewetgeving inzake onderaanneming naar behoren te handhaven; verzoekt de Commissie de gemeenschappelijke en hoofdelijke aansprakelijkheid in de hele onderaannemingsketen te waarborgen om de rechten van werknemers te beschermen; benadrukt dat een dergelijk initiatief de transparantie moet vergroten en de aansprakelijkheid van hoofdaannemers in onderaannemingsketens moet versterken door wettelijk te garanderen dat alle verschuldigde socialezekerheidsbijdragen en rechten van werknemers worden betaald, en door er bij de nationale autoriteiten op aan te dringen dat zij waar nodig afschrikkende sancties opleggen; verzoekt de Commissie de toegang van vakbonden tot alle werkplekken, waaronder werkplekken buiten het land van tewerkstelling, te bevorderen en de lidstaten om dit te waarborgen; verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen te nemen om de sociale dialoog en de autonomie van de sociale partners te versterken en te bevorderen, en werknemers ertoe aan te sporen zich te organiseren, aangezien dit een cruciaal middel is om hoge normen op het gebied van werkgelegenheid tot stand te brengen; |
|
16. |
verzoekt de Commissie de negatieve ontwikkelingen in verband met arbeidsmobiliteit te analyseren, in het bijzonder de braindrain in bepaalde sectoren en regio’s; benadrukt dat maatregelen om de braindrain tegen te gaan gepaard moeten gaan met maatregelen om opwaartse sociale convergentie te bevorderen; hamert erop dat lidstaten, ondanks de COVID-19-pandemie, grensoverschrijdingen voor beroepsdoeleinden moeten toestaan en vergemakkelijken indien professionele activiteiten in de desbetreffende sectoren in de ontvangende lidstaat zijn toegestaan, om te garanderen dat lokale en mobiele werknemers gelijk worden behandeld; verzoekt de Commissie duidelijke kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren vast te stellen in het kader van het Europees semester en de publicatie van landenspecifieke aanbevelingen, om toe te zien op de uitvoering en de naleving van de regels voor het vrije verkeer van werknemers; verzoekt de Commissie aanbevelingen voor te stellen om billijke, rechtvaardige en waardige levens- en arbeidsomstandigheden te waarborgen voor mobiele werknemers; |
|
17. |
onderstreept dat de doelstellingen van de Europese pijler van sociale rechten, de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN, de Europese Green Deal en de strategie voor gendergelijkheid ook hun beslag moeten krijgen in de benadering van de interne markt, door hoge sociale en milieunormen te bevorderen als voorwaarde voor een stijging van de productiviteit; wijst op het belang van overheidsopdrachten om deze doelstellingen te halen; |
|
18. |
dringt er bij de Commissie op aan erop toe te zien dat de ELA zo snel mogelijk volledig operationeel is om de toepassing en handhaving van het Unierecht op het gebied van arbeidsmobiliteit en de coördinatie van de sociale zekerheid te controleren en te bevorderen; dringt er bij de Commissie op aan de capaciteit van en de samenwerking tussen de bevoegde nationale autoriteiten en de sociale partners te ondersteunen en te versterken om te zorgen voor eerlijke, op rechten gebaseerde mobiliteit, toereikende informatie aan werknemers en werkgevers over hun rechten en plichten, en de doeltreffende grensoverschrijdende handhaving van werknemersrechten, met inbegrip van de meeneembaarheid van rechten, en om socialezekerheidsfraude en wanpraktijken doeltreffend aan te pakken; is van mening dat de ELA zich moet concentreren op een betere handhaving en toepassing van de huidige Uniewetgeving zodat de concurrentie op de interne markt eerlijk en rechtvaardig is; benadrukt dat de ELA, om illegale praktijken doeltreffend te kunnen bestrijden, prioriteit moet toekennen aan de ontwikkeling van een realtimedatabank om informatie van buitenlandse dienstverleners te valideren; benadrukt dat de ELA over voldoende middelen moet beschikken om haar taken te kunnen uitvoeren; onderstreept dat de integratie van Eures in de ELA de koppeling moet versterken tussen de bevordering van het vrije verkeer, informatievoorziening en naleving van het relevante juridische kader voor de bescherming van mobiele werknemers en burgers; |
|
19. |
verzoekt de Commissie een EU-kader voor te stellen met bepalingen tegen oneerlijke concurrentie op het vlak van arbeidskosten om de volledige naleving van het beginsel van gelijke behandeling en van het beginsel van gelijk loon en gelijke arbeidskosten op dezelfde plek voor hetzelfde werk te waarborgen; |
|
20. |
herinnert eraan dat het Parlement de Commissie herhaaldelijk heeft verzocht haar voorstellen voor een Europese e-kaart voor diensten en voor een herziening van de kennisgevingsprocedure met betrekking tot diensten in te trekken; is ingenomen met het feit dat dit eindelijk is gebeurd in het werkprogramma van de Commissie voor 2021; |
|
21. |
benadrukt dat de digitalisering van de gegevensuitwisseling tussen de lidstaten het vrije verkeer van werknemers op eerlijke en rechtvaardige basis evenals de handhaving van de desbetreffende Unieregels kan vergemakkelijken; verzoekt de Commissie, na eerst een effectbeoordeling te hebben uitgevoerd, zonder onnodige vertraging te komen met haar voorstel voor een Europees socialezekerheidsnummer (ESSN), waarbij het ESSN moet worden onderworpen aan strikte regels voor gegevensbescherming, hetgeen nodig is om de rechtszekerheid voor werknemers en bedrijven, eerlijke mobiliteit en de doeltreffende bescherming, meeneembaarheid, traceerbaarheid en handhaving van werknemersrechten te waarborgen, en om eerlijke concurrentie te ondersteunen door een gelijk speelveld voor bedrijven te waarborgen; is van mening dat het ESSN een aanvulling moet vormen op de nationale socialezekerheidsnummers en de socialezekerheidsverordeningen en de elektronische uitwisseling van socialezekerheidsinformatie (EESSI) moet vergemakkelijken teneinde de coördinatie en informatie-uitwisseling tussen de bevoegde nationale autoriteiten te verbeteren; wijst erop dat de EESSI een snelle en accurate vaststelling mogelijk moet maken van de socialezekerheidsstatus, door zowel personen als autoriteiten een controlemechanisme te bieden waarmee de bijdragen en dekking eenvoudig kunnen worden nagegaan; |
|
22. |
benadrukt dat de regelgeving en controleprocedures op het vlak van arbeidsmobiliteit verder op elkaar moeten worden afgestemd en gecoördineerd, met inbegrip van gemeenschappelijke controlenormen, gezamenlijke inspecties en informatie-uitwisseling, onder leiding van de ELA en in samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten; dringt er bij de lidstaten op aan de uitwisseling van goede werkwijzen tussen de bevoegde nationale autoriteiten te intensiveren; pleit ervoor de ELA daadwerkelijke arbeidsinspectiebevoegdheden te geven in grensoverschrijdende zaken, in samenwerking met de bevoegde nationale autoriteiten; verzoekt de ELA de gegevensverzameling te verbeteren en realtimedatabanken over arbeidsmobiliteit op te zetten voor analyses en risicobeoordelingen, alsmede om voorlichtingscampagnes en gerichte inspecties voor te bereiden; herinnert eraan dat de IAO aanbeveelt een benchmark vast te stellen van één arbeidsinspecteur per 10 000 werknemers; |
|
23. |
beklemtoont dat financiering en subsidies van de Unie moeten bijdragen aan fatsoenlijk werk teneinde duurzame ontwikkeling en sociale vooruitgang te bevorderen; |
|
24. |
herinnert eraan hoe belangrijk de sociale dialoog is en moedigt in dit opzicht een grotere betrokkenheid van de sociale partners aan bij agentschappen van de Unie, overheidsinstanties, comités en instellingen teneinde praktijkgerichte initiatieven en wetgeving te garanderen waarin rekening wordt gehouden met de uiteenlopende Europese arbeidsmarktmodellen; benadrukt dat de tripartiete dialoog op EU-niveau moet worden aangewakkerd bij de opstelling en tenuitvoerlegging van verordeningen inzake dienstverrichting en de mobiliteit van werknemers, evenals bij de wederzijdse erkenning van beroepen, diploma’s, kwalificaties en vaardigheden, in overeenstemming met de beginselen die zijn verankerd in de Europese pijler van sociale rechten; verzoekt de Commissie, de lidstaten en de lokale autoriteiten samen met de sociale partners noodzakelijke ondersteuningsstructuren op te zetten en uit te voeren voor de bij- en omscholing van werknemers, relevant overheidsbeleid uit te voeren en kwalitatief hoogwaardige banen aan te bieden; |
|
25. |
benadrukt dat de bescherming van werknemers en de betrokkenheid van de sociale partners de kern moeten vormen van Uniewetgeving op dit gebied zodat de democratische werking, economische groei en hoge sociale en milieunormen kunnen worden gegarandeerd; |
|
26. |
roept de Commissie op zo spoedig mogelijk te komen met een nieuw strategisch kader voor gezondheid en veiligheid op het werk voor de periode na 2020 en zich in te zetten voor het uitbannen van dodelijke arbeidsongevallen, uiterlijk in 2030; dringt er bij de Commissie op aan te komen met voorstellen voor een richtlijn over werkgerelateerde stress en aandoeningen van het bewegingsapparaat, een richtlijn over geestelijk welzijn op de werkplek en een EU-strategie voor geestelijke gezondheid om alle werknemers op de werkplek te beschermen; roept de Commissie daarnaast op met een ambitieuzere herziening van de richtlijn betreffende carcinogene of mutagene agentia te komen, en voor ten minste vijftig stoffen in de richtlijn inzake blootstelling aan carcinogene en mutagene stoffen op het werk grenswaarden op te nemen; pleit ervoor dat stoffen met schadelijke effecten op het voortplantingssysteem worden opgenomen in de richtlijn; |
|
27. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten te voorzien in de nodige veilige en gezonde arbeidsomstandigheden voor werknemers en zelfstandigen, waarbij speciale nadruk wordt gelegd op het vrije verkeer voor werknemers, en hun waardige arbeids- en levensomstandigheden te waarborgen, vooral in het kader van de toekomstige herziening van het strategisch kader van de Unie voor gezondheid en veiligheid op het werk; dringt er bij de lidstaten op aan via nauwere samenwerking met het Europees platform tegen zwartwerk iets te doen aan het probleem van zwartwerk, waaronder zwarte seizoensarbeid, onder meer door meer bewustzijn te kweken onder werknemers en werkgevers over hun rechten en plichten; verzoekt de lidstaten op uniforme wijze en zonder discriminatie maatregelen op te leggen; |
|
28. |
dringt er bij de Commissie en de ELA op aan onderzoek te doen naar de talrijke gevallen waarin de toegang tot de arbeidsmarkt wordt ontzegd, en naar misbruik en discriminatie in verband met arbeidsomstandigheden, op basis van nationaliteit, die tijdens de COVID-19-crisis zeer zichtbaar zijn geworden; verzoekt de ELA toegankelijke, transparante en niet-discriminerende procedures te garanderen voor het indienen van zaken bij de ELA door nationale sociale partners, en waarborgen voor een doeltreffende opvolging ervan in overeenstemming met Verordening (EU) 2019/1149; |
|
29. |
verzoekt de lidstaten alle aanbevelingen van de Commissie over de aanneming, coördinatie en opheffing van COVID-19-maatregelen toe te passen; verzoekt de lidstaten daarnaast een gemeenschappelijk gezondheidszorgprotocol voor mobiele werknemers, met inbegrip van grensarbeiders, vast te stellen, waarbij rekening wordt gehouden met de richtsnoeren van het Europees Centrum voor ziektepreventie (ECDC); benadrukt dat bij alle maatregelen die worden getroffen met het oog op de crisis en het hersteltraject de gezondheid en veiligheid van alle werknemers en de eerbiediging van de grondrechten — met inbegrip van de gelijke behandeling van lokale en mobiele werknemers — leidende beginselen moeten zijn, en dat er tegelijkertijd moet worden onderkend dat grens-, gedetacheerde, seizoens- en andere mobiele werknemers zich tijdens de COVID-19-pandemie en de nasleep ervan in een buitengewoon kwetsbare positie bevinden; herinnert aan het constitutionele recht van de lidstaten om in hun nationale democratische wetgevingsprocedures verder te gaan dan de bij de EU-richtlijnen vastgestelde minimumniveaus voor het verwezenlijken van beleidsdoelstellingen, zoals het waarborgen van kwalitatief hoogwaardige overheidsdiensten en een hoge mate van bescherming van werknemers, consumenten en het milieu; |
|
30. |
onderstreept dat het vrije verkeer ernstig is belemmerd door de volledige of gedeeltelijke sluiting van de grenzen door sommige lidstaten tijdens de COVID-19-pandemie; betreurt het dat door de overhaaste, ongecoördineerde en plotselinge sluiting van de grenzen en de invoering van begeleidende maatregelen mensen op doorreis niet verder konden reizen en bewoners van grensregio’s grote problemen ondervinden doordat zij nog slechts beperkt de grenzen kunnen passeren om te gaan werken, diensten te verlenen of te ontvangen en vrienden of familie te bezoeken; onderstreept de nadelige gevolgen van het sluiten van de binnen- en buitengrenzen voor de internationale handel, de wetenschappelijke sector en het toerisme; onderstreept dat de lidstaten in plaats van grenscontroles in te voeren moeten streven naar het nemen van maatregelen die nodig zijn om mensen in staat te stellen de grenzen over te steken onder maximale waarborging van de veiligheid en bescherming van de gezondheid; |
|
31. |
onderkent de cruciale rol van zorgverleners, met name tijdens de pandemie; verzoekt de Commissie hun mobiliteit te garanderen zodat kan worden voldaan aan de behoeften van de verschillende lidstaten en regio’s met het oog op demografische uitdagingen, toekomstige pandemieën of problemen op gezondheidsgebied; roept de Commissie op om, in nauwe samenwerking met de lidstaten en lokale autoriteiten, volgens de gewone wetgevingsprocedure een gemeenschappelijk, voor de hele Unie geldend en wetenschappelijk onderbouwd protocol voor het vrije verkeer tijdens gezondheids- en andere crisissituaties vast te stellen, en goed na te denken over de rol van de ELA in dit verband; verzoekt de lidstaten die IAO-verdrag nr. 189 inzake huishoudelijk personeel nog niet hebben geratificeerd, dit verdrag alsnog onverwijld te ratificeren en uit te voeren; verzoekt de lidstaten juridische kaders op te zetten om het op rechtmatige wijze in dienst nemen van huishoudelijk personeel en zorgverleners te vergemakkelijken; |
|
32. |
onderstreept dat er meer gebruik moet worden gemaakt van instrumenten voor harmonisatie en wederzijdse erkenning van professionele diploma’s, vaardigheden en kwalificaties in de hele Unie, waarbij administratieve rompslomp wordt vermeden en handel en vervoer worden vergemakkelijkt en het fundamentele beginsel van gelijke behandeling wordt geëerbiedigd zonder dat de onderwijsnormen en validatiemechanismen van de lidstaten worden afgezwakt; verzoekt de Commissie en de lidstaten dan ook de huidige erkenningsmechanismen en portalen voor beroepsmobiliteit, waarmee transparante mobiliteit wordt vergemakkelijkt en bevorderd, zoals het Europees portaal voor beroepsmobiliteit Eures, het onlineplatform Europass alsmede het systeem inzake de Europese classificatie van vaardigheden, competenties, kwalificaties en beroepen (ESCO), te bevorderen en te verbeteren; verzoekt de lidstaten met name om grensoverschrijdende partnerschappen op te zetten om mobiele werknemers in grensoverschrijdende regio’s te helpen; verzoekt de lidstaten het vrije verkeer van personen met een handicap binnen de Unie te bevorderen en dringt er bij de lidstaten op aan toe te zien op de vaststelling van een gemeenschappelijke Europese definitie van handicaps in overeenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en voor de wederzijdse erkenning van handicaps tussen de lidstaten; |
|
33. |
is van mening dat nationale bepalingen, praktijken en regelgeving over de toegang tot en de uitoefening van specifieke beroepen en de toegang tot en de verlening van diensten met het oog op de bescherming van het algemeen belang en de bescherming van werknemers en/of consumenten, geen obstakel vormen voor de verdieping van de interne markt; |
|
34. |
verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat mobiele werknemers toegang hebben tot opleiding en bijscholing, teneinde het gebrek aan arbeidskrachten in bepaalde sectoren aan te pakken, en digitale transities en maatregelen voor een klimaatneutrale economie te ondersteunen; |
|
35. |
herinnert aan het fundamentele recht van de lidstaten om verder te gaan dan de minimumniveaus die zijn vastgesteld bij richtlijnen van de Europese Unie, zonder onnodige en onevenredige belemmeringen op te werpen; |
|
36. |
neemt met bezorgdheid kennis van de problemen met en het gebrek aan gepaste toegang tot socialebeschermingsstelsels voor mobiele werknemers en met name voor grensarbeiders; benadrukt het belang van gecoördineerd optreden op het niveau van de Unie en neemt verheugd nota van de succesvolle bilaterale overeenkomsten tussen lidstaten om de socialezekerheidsrechten voor alle werknemers te garanderen, als uiteengezet in de aanbeveling van de Raad over de toegang tot sociale bescherming voor werknemers en zelfstandigen; verzoekt de Commissie en de lidstaten de sociale rechten van mobiele werknemers te garanderen in het geval van een gezondheidscrisis of andere crisissituaties; |
|
37. |
herinnert eraan dat goede arbeids- en werkgelegenheidsvoorwaarden een concurrentievoordeel vormen voor bedrijven die geschoolde werknemers willen aantrekken; benadrukt het belang van investeringen door bedrijven in formele en informele opleidingen en een leven lang leren om de rechtvaardige transitie naar de digitale en circulaire economie te ondersteunen; benadrukt dat bedrijven die gebruikmaken van artificiële intelligentie, robotica en aanverwante technologieën de verantwoordelijkheid hebben om alle betrokken werknemers passende om- en bijscholing te bieden, zodat zij kunnen leren hoe zij digitale instrumenten kunnen gebruiken en met cobots en andere nieuwe technologieën kunnen werken, waardoor zij zich kunnen aanpassen aan de veranderende behoeften van de arbeidsmarkt en hun baan kunnen behouden; benadrukt in dit verband het belang van de kaderovereenkomst inzake digitalisering van de Europese sociale partners; herinnert eraan dat in deze overeenkomst de verantwoordelijkheid van werkgevers is vastgelegd om te voorzien in om- en bijscholing voor hun werknemers, met name met het oog op de digitalisering van banen; |
|
38. |
benadrukt dat de procedures op het gebied van arbeidsmobiliteit en detachering van werknemers teneinde de verstrekking en uitwisseling van informatie tussen nationale autoriteiten te verbeteren en doeltreffende handhaving mogelijk te maken, volledig moeten worden gedigitaliseerd, met inbegrip van het inrichten van een centrale helpdesk over de geldende Unieregels voor werknemers en toekomstige werkgevers, die zowel digitaal als fysiek wordt ondergebracht bij de ELA; dringt er bij de lidstaten op aan zich volledig in te zetten voor de digitalisering van overheidsdiensten, met name socialezekerheidsinstellingen, om de mobiliteitsprocedures voor Europese werknemers te vergemakkelijken terwijl de meeneembaarheid van rechten en de naleving van de verplichtingen in verband met het vrije verkeer worden gewaarborgd; benadrukt dat er betere statistische instrumenten moeten worden gecreëerd om discrepanties tussen de vraag naar en het aanbod van vaardigheden op de Europese arbeidsmarkten te meten en om de behoeften van de arbeidsmarkten en de verschillen tussen deze markten te beoordelen; wijst op het belang van Eures en vestigt vooral de aandacht op de koppeling van de Eures-activiteiten aan de behoeften van de arbeidsmarkt om te kunnen voldoen aan de prioritaire sectorale en vaardigheidsbehoeften, en werkzoekenden te ondersteunen bij het vinden van een baan; |
|
39. |
verzoekt de Commissie de evaluatie van het mandaat van de ELA binnen een redelijke termijn voort te zetten, nadat de autoriteit ten minste twee jaar volledig operationeel is geweest; dringt er bij de Commissie op aan belanghebbenden met diepgaande kennis van verschillende arbeidsmarktmodellen te betrekken bij de werkzaamheden en evaluaties van de ELA; |
|
40. |
verzoekt de Commissie een wetgevingskader voor te stellen met het oog op de regulering van de telewerkomstandigheden in de hele EU, en te zorgen voor behoorlijke arbeidsomstandigheden en -voorwaarden; |
|
41. |
verzoekt de Commissie, de lidstaten en de lokale autoriteiten samen te werken met de sociale partners en de ELA om specifieke sectorale strategieën te formuleren, niet alleen om de vrijwillige mobiliteit van werknemers te bevorderen en te vergemakkelijken, maar ook om de ondersteunende structuren te ontwerpen en op te zetten die nodig zijn voor de bij- en omscholing van werknemers, de uitvoering van het desbetreffende overheidsbeleid en het bieden van kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid die aansluit bij de vaardigheden van werknemers; wijst op de meerwaarde van de wederzijdse erkenning van de verenigbaarheid van vaardigheden en kwalificaties, ondersteund door bestaande erkenningsmechanismen zoals het Eures-portaal voor beroepsmobiliteit, het onlineplatform Europass en het ESCO-classificatiesysteem; |
|
42. |
vindt het zorgwekkend dat de toegang tot informatie voor werknemers en werkgevers over de mobiliteit van arbeid en diensten nog steeds problematisch is; merkt op dat informatie over arbeidsomstandigheden en collectieve overeenkomsten die beschikbaar wordt gesteld op de officiële nationale website van elk land vaak beperkt van aard en slechts in een paar talen toegankelijk is; verzoekt de Commissie derhalve de toegang tot informatie te verbeteren door één sjabloon te ontwikkelen voor officiële nationale websites; |
|
43. |
dringt bij de lidstaten aan op passende coördinatie van de sociale zekerheid, onder meer via de lopende herziening van Verordening (EG) nr. 883/2004 en door de meeneembaarheid van rechten te versterken, en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan de meeneembaarheid van socialezekerheidsuitkeringen voor personen met een handicap; benadrukt dat digitalisering een ongekende mogelijkheid biedt voor de grensoverschrijdende activiteiten van mkmo’s, waarbij de regels voor eerlijke mobiliteit wel strikt moeten worden nageleefd; benadrukt hoe belangrijk voorafgaande kennisgeving en de toepassing van A1-certificaten vóór het begin van de grensoverschrijdende tewerkstelling van de werknemer zijn; |
|
44. |
benadrukt dat de handhaving van Unieregels inzake arbeidsmobiliteit de eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling, het beginsel van non-discriminatie en de bescherming van werknemers moet garanderen, en onnodige administratieve rompslomp moet voorkomen; |
|
45. |
verzoekt de Commissie na te gaan of er met betrekking tot Richtlijn 2008/104/EG betreffende uitzendarbeid sprake is van lacunes op het gebied van bescherming en te bespreken of er een herziening nodig is, teneinde fatsoenlijke arbeids- en werkgelegenheidsvoorwaarden te waarborgen voor uitzendkrachten; |
|
46. |
benadrukt dat werknemers met een handicap tegen meervoudige obstakels aanlopen die het voor hen moeilijk of onmogelijk maken de voordelen van het vrije verkeer van diensten ten volle te benutten; verzoekt de lidstaten Richtlijn (EU) 2019/882 (de Europese toegankelijkheidswet) onverwijld uit te voeren om belemmeringen voor werknemers met een handicap op doeltreffende wijze weg te nemen en erop toe te zien dat er toegankelijke diensten beschikbaar zijn en dat diensten worden geleverd onder de juiste voorwaarden; merkt op dat het van het allergrootste belang is om een volledig toegankelijke interne markt tot stand te brengen waar werknemers met een handicap gelijk behandeld worden en economisch en sociaal worden geïntegreerd; |
|
47. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.
(2) PB L 186 van 11.7.2019, blz. 21.
(3) PB L 141 van 27.5.2011, blz. 1.
(4) PB L 107 van 22.4.2016, blz. 1.
(5) PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1.
(6) PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1.
(7) PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51.
(8) PB L 300 van 14.11.2009, blz. 72.
(9) PB L 293 van 31.10.2008, blz. 3.
(10) PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1.
(11) PB L 364 van 12.12.1992, blz. 7.
(12) PB L 128 van 30.4.2014, blz. 8.
(13) PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.
(14) PB L 80 van 23.3.2002, blz. 35.
(15) PB L 167 van 2.7.1999, blz. 33.
(16) PB L 124 van 20.5.2009, blz. 30.
(17) PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1.
(18) PB L 173 van 9.7.2018, blz. 16.
(19) PB L 159 van 28.5.2014, blz. 11.
(20) PB L 249 van 31.7.2020, blz. 49.
(21) PB L 185 van 11.7.2019, blz. 44.
(22) PB L 65 van 11.3.2016, blz. 12.
(23) PB C 189 van 15.6.2017, blz. 15.
(24) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0176.
(25) PB C 337 van 20.9.2018, blz. 135.
(26) PB C 482 van 23.12.2016, blz. 31.
(27) http://www.eurofound.europa.eu/publications/report/2010/working-conditions-industrial-relations/posted-workers-in-the-european-union
(28) Europese Commissie, directoraat-generaal Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie, “2017 Annual Report on intra-EU Labour Mobility”, eindverslag, januari 2018. Europese Commissie, “Study on the movement of skilled labour”, eindverslag (opgesteld door ICF), 2018; Malmström, Cecilia, voorwoord bij “Rethinking the attractiveness of EU Labour Immigration Policies: Comparative perspectives on the EU, the US, Canada and beyond”, onder redactie van S. Carrera, E. Guild en K. Eisele, CEPS, 2018.
(29) OECD Skills for Jobs Database, https://www.oecdskillsforjobsdatabase.org/#FR/_.
(30) Richtlijn (EU) 2018/957 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 173 van 9.7.2018, blz. 16).
(31) Europese Commissie: “2019 Annual Report on Intra-EU Labour Mobility”, januari 2020.
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/151 |
P9_TA(2021)0250
Snellere vooruitgang boeken en ongelijkheden aanpakken om een einde te maken aan aids als bedreiging voor de volksgezondheid tegen 2030
Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2021 over snellere vooruitgang boeken en ongelijkheden aanpakken om een einde te maken aan aids als bedreiging voor de volksgezondheid tegen 2030 (2021/2604(RSP))
(2022/C 15/13)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de bijeenkomst op hoog niveau van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over hiv/aids, die van 8 tot 10 juni 2021 in New York zal plaatsvinden, |
|
— |
gezien de politieke verklaring over hiv en aids getiteld “On the Fast Track to Accelerating the Fight against HIV and to Ending the AIDS Epidemic by 2030”, die op 8 juni 2016 door de Algemene Vergadering van de VN is aangenomen, |
|
— |
gezien de politieke verklaring van de bijeenkomst op hoog niveau over universele gezondheidszorg, die op 18 oktober 2019 door de Algemene Vergadering van de VN is aangenomen, |
|
— |
gezien de Global AIDS Update 2020 van UNAIDS, getiteld “Seizing the Moment — Tackling entrenched inequalities to end epidemics”, |
|
— |
gezien het jaarlijkse rapport van 2019 van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten over de aanpak van hiv, |
|
— |
gezien de Verklaring van Abuja van 27 april 2001 over hiv/aids, tuberculose en andere gerelateerde infectieziekten, het Afrikaans gemeenschappelijk standpunt dat tijdens de bijeenkomst op hoog niveau in 2016 is gepresenteerd, en het katalytisch kader van 2016 om tegen 2030 een einde te maken aan aids, tuberculose en malaria in Afrika, |
|
— |
gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) die in september 2015 in New York zijn goedgekeurd, |
|
— |
gezien het Actieprogramma van Peking, het actieprogramma van de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling, en de resultaten van de bijbehorende toetsingsconferenties, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 26 mei 2015 over gender in ontwikkeling, |
|
— |
gezien het EU-genderactieplan III voor 2021-2025, |
|
— |
gezien het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie voor 2020-2024, |
|
— |
gezien de Europese consensus inzake ontwikkeling: “Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst”, |
|
— |
gezien zijn resoluties van 8 juli 2010 over een op rechten gebaseerde aanpak van de hiv/aidsstrategie van de EU (1) en van 5 juli 2017 over de reactie van de EU op hiv/aids, tuberculose en hepatitis C (2), |
|
— |
gezien de vraag aan de Commissie over snellere vooruitgang boeken en ongelijkheden aanpakken om een einde te maken aan aids als bedreiging voor de volksgezondheid tegen 2030 (O-000027/2021 — B9-0015/2021), |
|
— |
gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de ontwerpresolutie van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, |
|
A. |
overwegende dat sinds het begin van de aidsepidemie in 1981 bijna 76 miljoen mensen besmet zijn geraakt en bijna 33 miljoen mensen aan aidsgerelateerde oorzaken zijn overleden; overwegende dat de hiv-epidemie een wereldwijde crisis blijft en dat in totaal 38 miljoen mensen met hiv leven; overwegende dat 1,7 miljoen mensen in 2019 hiv hebben opgelopen; |
|
B. |
overwegende dat 12 miljoen mensen met hiv in 2019 geen toegang hadden tot een levensreddende antiretrovirale behandeling en dat 700 000 mensen aan aidsgerelateerde oorzaken zijn gestorven; |
|
C. |
overwegende dat universele toegang tot antiretrovirale hiv-behandeling en -zorg het risico op verdere overdracht aanzienlijk vermindert en mensen met hiv een bijna normale levensverwachting en een vergelijkbare levenskwaliteit biedt; |
|
D. |
overwegende dat de ongelijkheden die de hiv-epidemie aanwakkeren, waaronder schendingen van de mensenrechten en de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in het kader van het Actieprogramma van Peking, het actieprogramma van de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling, en de resultaten van de bijbehorende toetsingsconferenties, alsook stigmatisering en discriminatie zijn toegenomen en dat de situatie verder wordt verergerd door COVID-19; |
|
E. |
overwegende dat mannen die seksuele betrekkingen hebben met mannen, transgenders, injecterende druggebruikers, sekswerkers en hun cliënten, en gevangenen (sleutelgroepen) een hoger risico lopen om aan hiv te worden blootgesteld dan andere groepen; overwegende dat hun betrokkenheid bij de bestrijding van hiv van cruciaal belang is; |
|
F. |
overwegende dat de hiv-respons in 159 landen door ten minste één discriminerende of repressieve wet wordt belemmerd; overwegende dat de criminalisering van mensen die met hiv leven of risico op hiv lopen, stigmatisering en discriminatie in de hand werkt, waardoor de betrokkenen minder gebruikmaken van de aangeboden diensten voor preventie en behandeling, en de incidentie van hiv toeneemt; |
|
G. |
overwegende dat genderongelijkheid, ongelijke toegang tot onderwijs en seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten en informatie, en seksueel en gendergerelateerd geweld de kwetsbaarheid van vrouwen en meisjes voor hiv vergroten en dat aidsgerelateerde ziekten wereldwijd tot de belangrijkste doodsoorzaken van vrouwen in de reproductieve leeftijd behoren; |
|
H. |
overwegende dat de bestaande preventiemethoden niet genoeg hebben bijgedragen om de verspreiding van hiv een halt toe te roepen, vooral onder vrouwen, die een onevenredig aandeel in de last van de epidemie dragen, met name in Afrika bezuiden de Sahara; overwegende dat er behoefte is aan investeringen in onderzoek en innovatie voor nieuwe en verbeterde instrumenten om hiv en aids te voorkomen, te diagnosticeren en te behandelen, met inbegrip van gendergevoelige instrumenten, en nieuwe behandelingsmethoden om de toenemende resistentie tegen hiv-geneesmiddelen aan te pakken; |
|
I. |
overwegende dat jongeren tussen 15 en 27 jaar meer dan een derde van alle nieuwe infecties onder volwassenen uitmaken en dat aidsgerelateerde overlijdens onder adolescenten toenemen; overwegende dat veel jongeren beperkte toegang hebben tot sociale bescherming, seksuele en reproductieve gezondheidszorg en programma’s die hen in staat stellen zichzelf tegen hiv te beschermen; |
|
J. |
overwegende dat verplichte uitgebreide seksuele voorlichting in de schoolsystemen van essentieel belang is om de verspreiding van aids en andere seksueel overdraagbare infecties te voorkomen; |
|
K. |
overwegende dat mensen in moeilijke humanitaire omstandigheden en in informele en precaire situaties, mensen met een handicap, inheemse bevolkingsgroepen, LGBTIQ+ en migrerende en mobiele bevolkingsgroepen kwetsbaar zijn voor hiv-besmetting en specifieke moeilijkheden ondervinden om toegang te krijgen tot hiv-diensten; |
|
L. |
overwegende dat Afrika bezuiden de Sahara nog steeds de zwaarst getroffen regio is, met 57 % van alle hiv-besmettingen en 84 % van de hiv-infecties bij kinderen (tot 14 jaar), met een veel hogere hiv-prevalentie bij vrouwen dan bij mannen, met 4 500 nieuwe hiv-besmettingen per week bij meisjes en jonge vrouwen (tussen 15 en 24 jaar) en 25,6 miljoen mensen die leven met hiv; |
|
M. |
overwegende dat de COVID-19-pandemie een bijkomende uitdaging vormt voor de aidsrespons en een deel van de tot dusver geboekte vooruitgang ongedaan heeft gemaakt, waardoor verschillende landen hun streefcijfers voor 2020 niet hebben gehaald; overwegende dat dit de verwezenlijking van de duurzameontwikkingelingsdoelstelling om een einde te maken aan aids als bedreiging voor de volksgezondheid tegen 2030, in gevaar brengt; |
|
N. |
overwegende dat veerkrachtige en duurzame gezondheidszorgstelsels moeten worden versterkt als onderdeel van universele gezondheidszorg, en dat tegelijk de vorderingen van de aidsrespons moeten worden gehandhaafd; |
|
O. |
overwegende dat om het recht op gezondheid te verwezenlijken, de ongelijkheid bij de toegang tot gezondheidsdiensten moet worden aangepakt en de levenskwaliteit en het welzijn van mensen die met hiv leven of risico op hiv lopen tijdens hun hele leven, moeten worden verbeterd; |
|
P. |
overwegende dat gemeenschappen en door de gemeenschappen geleide respons, die cruciaal zijn voor de bestrijding van aids, nog steeds worden ondermijnd door acute financieringstekorten, krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld en een gebrek aan volledige betrokkenheid en integratie in de nationale respons; |
|
Q. |
overwegende dat verschillende ontwikkelingslanden met een middelhoog inkomen moeilijkheden ondervinden bij de invoer of lokale productie van generieke versies van antiretrovirale geneesmiddelen als gevolg van octrooibescherming; overwegende dat multinationale farmaceutische bedrijven ontwikkelingslanden met een middelhoog inkomen steeds meer uitsluiten van donaties, lagere prijzen en vrijwillige licenties, waardoor hun toegang tot betaalbare generieke geneesmiddelen wordt belemmerd; |
|
R. |
overwegende dat het mensenrecht op gezondheid voorrang heeft op regels inzake handelsgerelateerde aspecten van intellectuele-eigendomsrechten (TRIPS); overwegende dat de Verklaring van Doha over de TRIPS-overeenkomst en volksgezondheid het recht van ontwikkelingslanden bevestigt om ten volle gebruik te maken van de flexibiliteitsbepalingen van de TRIPS-overeenkomst om de volksgezondheid te beschermen en met name om toegang tot geneesmiddelen te bieden voor iedereen; |
|
S. |
overwegende dat het Wereldfonds voor de bestrijding van aids, tuberculose en malaria, dat is opgericht naar aanleiding van de wereldwijde toename van hiv/aids, een belangrijke rol heeft gespeeld in de strijd tegen hiv/aids; |
|
1. |
onderstreept het belang van een positief resultaat van de VN-bijeenkomst op hoog niveau over hiv/aids, die van 8 tot 10 juni 2021 zal worden gehouden; vraagt dat de Raad bijdraagt tot de goedkeuring van toekomstgerichte en ambitieuze toezeggingen in de politieke verklaring; |
|
2. |
bevestigt opnieuw dat iedereen recht heeft op het hoogst haalbare gezondheidsniveau en op gelijkheid die bevorderlijk is voor een waardig leven; |
|
3. |
prijst de rol van de EU in de multisectorale mondiale aidsrespons en roept de Commissie op aids aan te pakken als een wereldwijde volksgezondheidscrisis en vaart te zetten achter alle inspanningen om de doelstellingen voor 2025 te halen, onder meer door de investeringen in UNAIDS en het Wereldfonds voor de bestrijding van aids, tuberculose en malaria op te voeren; |
|
4. |
dringt erop aan dat er voldoende middelen beschikbaar worden gesteld voor het Wereldfonds voor de bestrijding van aids, tuberculose en malaria, zodat dit een doorslaggevende bijdrage kan leveren aan de strijd tegen hiv/aids; |
|
5. |
onderstreept dat de wereldwijde aidsrespons een multisectorale aanpak en samenwerking op verschillende niveaus vereist, met aandacht voor tijdigheid, schaal, inclusiviteit, partnerschap en innovatie; |
|
6. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de programmering van het NDICI de inspanningen van de partnerlanden ondersteunt om sterke en veerkrachtige gezondheidszorgstelsels op te bouwen, met inbegrip van onderzoek op het gebied van gezondheid en regelgevings- en gemeenschapsstelsels voor gezondheidszorg, die in staat zijn om hiv-gevoelige universele gezondheidszorg te bieden; |
|
7. |
verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden, de Commissie en de lidstaten de tenuitvoerlegging van het EU-actieplan voor de mensenrechten en het genderactieplan III te benutten om de oorzaken van hiv/aids die verband houden met mensenrechten en genderongelijkheid, aan te pakken door prioriteit te geven aan de bestrijding van stigmatisering en discriminatie, seksueel en gendergerelateerd geweld, strafbaarstelling van betrekkingen tussen personen van hetzelfde geslacht en andere bestraffende en discriminerende wetten en beleidsmaatregelen, teneinde bij te dragen tot universele toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, toegang tot kwaliteitsonderwijs, met inbegrip van uitgebreide seksuele voorlichting, eerlijke en betaalbare toegang tot gezondheidszorg, toegang tot de arbeidsmarkt en participatie van alle betrokken gemeenschappen bij alle aspecten van het openbare leven; |
|
8. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten samen te werken met partnerlanden om in hun nationale onderwijsplannen verplichte uitgebreide seksuele voorlichting op te nemen om de verspreiding van aids en andere seksueel overdraagbare aandoeningen te voorkomen, met name in de landen met de hoogste besmettingsgraad; |
|
9. |
herinnert eraan dat gezondheid een voorwaarde is voor menselijke ontwikkeling; verzoekt de Commissie prioriteit te geven aan gezondheid in het kader van de EU-Afrika-strategie, hetgeen inhoudt dat extra publieke middelen moeten worden vrijgemaakt om universele gezondheidszorg te waarborgen, ook voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, hiv, tuberculose en malaria, en dat zij zich moet richten op mondiaal onderzoek en ontwikkeling op het gebied van gezondheid, meer samenwerking tussen de EU en Afrika op het gebied van gezondheidsonderzoek en innovatie, en op de gezamenlijke versterking van de Afrikaanse en Europese productiecapaciteit voor gezondheidsproducten, medische apparatuur en geneesmiddelen; wijst erop dat ontwikkelingshulp er in de eerste plaats op gericht moet zijn te zorgen voor horizontale universele dekking van de gezondheidszorg, waarbij een holistische en op rechten gebaseerde benadering wordt gevolgd, die inhoudt dat ten volle rekening wordt gehouden met het multidimensionele karakter van gezondheid (waarbij factoren als gender, voedselzekerheid en voeding, water en sanitaire voorzieningen, voorlichting en armoede eveneens een rol spelen), in de lijn van de “één gezondheid”-benadering; dringt met name aan op de bevordering van investeringen in geïntegreerde hiv-rechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, met bijzondere aandacht voor vrouwen en meisjes, sekswerkers, transgenders, injecterende druggebruikers, gevangenen en andere kwetsbare groepen; |
|
10. |
verzoekt de Commissie de betreurenswaardige lage behandelingsdekking voor kinderen met hiv aan te pakken en te zorgen voor toegang tot hiv-diensten voor zwangere vrouwen en moeders die borstvoeding geven, om de overdracht van hiv tussen moeder en kind te voorkomen; |
|
11. |
verzoekt de lidstaten en de Commissie ervoor te zorgen dat de nodige uitgaven en middelen beschikbaar zijn om de doelstellingen voor 2025 in alle lidstaten van de EU te halen; |
|
12. |
verzoekt de Commissie samen te werken met de lidstaten en de partners om prioriteit te geven aan een geïntegreerde aanpak van wereldwijde veilige gezondheidszorg, waarin de strijd wordt aangebonden met bestaande pandemieën zoals hiv en met opkomende pandemieën, als onderdeel van de agenda voor universele gezondheidszorg; |
|
13. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten een prominente politieke rol te spelen in de dialoog met de EU-partners in de ontwikkelingslanden, inclusief landen van het nabuurschap, en erop toe zien dat voorbereidingen worden getroffen om over te stappen op duurzame binnenlandse financiering, zodat de hiv-programma’s ook na stopzetting van de steun van internationale donoren doeltreffend blijven, en worden voortgezet en opgeschaald; verzoekt de Commissie en de Raad om nauw met die landen te blijven samenwerken om te verzekeren dat zij de verantwoordelijkheid nemen voor hun hiv-respons; |
|
14. |
roept de EU op een duidelijke en coherente EU-vaccinatiestrategie voor COVID-19 op te zetten, die gericht is op het waarborgen van gelijke, betaalbare en tijdige toegang tot vaccinatie voor mensen in ontwikkelingslanden, met name mensen die tot kwetsbare en risicogroepen behoren, waaronder mensen die besmet zijn met hiv/aids; verzoekt de EU derhalve steun te verlenen aan het WTO-initiatief van India en Zuid-Afrika voor een tijdelijke ontheffing van intellectuele-eigendomsrechten met betrekking tot COVID-19-vaccins, -uitrusting en -behandelingen, en roept de farmaceutische bedrijven op hun kennis en gegevens te delen via de COVID-19 Technology Access Pool (C-TAP) van de Wereldgezondheidsorganisatie; |
|
15. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de wereldwijde respons op COVID-19 lessen trekt uit de strijd tegen hiv, zoals de bescherming van de mensenrechten en de bestrijding van stigmatisering en discriminatie, met name onder sleutelgroepen en andere kwetsbare bevolkingsgroepen, de bestrijding van genderbarrières op het gebied van gezondheid, de ondersteuning van gezondheidswerkers en onderzoekers, met name in situaties waar weinig middelen beschikbaar zijn, het betrekken van gemeenschappen bij de respons, en een eerlijke toewijzing van de beperkte middelen en van nieuwe instrumenten, zodat niemand aan zijn lot wordt overgelaten; |
|
16. |
dringt er bij de EU op aan een alomvattende mondiale strategie en routekaart op te stellen voor de verwezenlijking van de SDG’s, met inbegrip van de doelstellingen inzake gezondheid en de streefcijfers voor het terugdringen van hiv/aids; merkt op dat in deze strategie met name rekening moet worden gehouden met de gevolgen van COVID-19, aangezien het realiseren van de SDG’s van cruciaal belang is om ervoor te zorgen dat we voorbereid zijn op toekomstige pandemieën en andere schokken, ook voor onze gezondheidsstelsels; dringt aan op een doeltreffende mondiale gezondheidsstrategie van de EU voor de lange termijn; dringt erop aan dat de Commissie haar inspanningen verdubbelt en haar werkzaamheden intensiveert met het oog op doeltreffende mondiale gezondheidsprogramma’s die gericht zijn op gezondheidszorgstelsels in ontwikkelingslanden; |
|
17. |
verzoekt de Commissie samen te werken met de lidstaten en partners om diensten te ondersteunen die inspelen op de behoeften van sleutelgroepen en andere prioritaire bevolkingsgroepen die met unieke uitdagingen geconfronteerd worden bij de toegang tot hiv-diensten, onder meer door jeugdvriendelijke seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten aan te bieden voor jongeren; |
|
18. |
verzoekt de Commissie samen te werken met de lidstaten en partners om een grotere inzet te faciliteren en te bepleiten voor het verstrekken van hiv-behandeling in alle conflictgebieden en voor de uitbanning van hiv-gerelateerde discriminatie van vluchtelingen, met name wat betreft gelijke toegang tot antiretrovirale behandelingen en gezondheidsdiensten in de gastlanden; |
|
19. |
verzoekt de Commissie samen te werken met de lidstaten en partners om de steun voor sociale bescherming te verhogen, onder meer voor voedselveiligheid en voeding voor kwetsbare bevolkingsgroepen, met name personen met een handicap, ouderen met hiv en aidsgerelateerde wezen; |
|
20. |
verzoekt de Commissie samen te werken met de lidstaten en partners om steun te verlenen en te investeren in de betrokkenheid van gemeenschappen en de door de gemeenschappen geleide respons, als sleutelelementen voor een doeltreffende hiv/aidsrespons, en in de strijd tegen stigmatisering en discriminatie in verband met hiv/aids, alsook om hiv-preventie en -zorg te integreren met andere lokale gezondheidsdiensten als toegangspunt voor informatie, vorming, communicatie en opleiding in verband met hiv; |
|
21. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om investeringen te bevorderen in het verzamelen van real-timegegevens en een robuust aanbod van betaalbare, toegankelijke en gendersensitieve mogelijke diagnosemethoden, behandelingen en vaccins voor hiv en andere armoedegerelateerde en verwaarloosde infectieziekten, en de regionale en interregionale capaciteiten en samenwerking op het gebied van wetenschap, onderzoek en innovatie te versterken; dringt er bij de EU op aan bijzondere steun te verlenen aan ontwikkelingslanden, in het bijzonder de minst ontwikkelde landen, bij de effectieve toepassing van de flexibiliteit waarin de TRIPS-overeenkomst voorziet voor de bescherming van de volksgezondheid, met name wat betreft verplichte vergunningen en parallelimport, en het gebruik van mechanismen voor vrijwillige licenties en het delen van technologie te optimaliseren om de doelstellingen op het gebied van volksgezondheid te verwezenlijken, door erop aan te dringen dat multinationale farmaceutische bedrijven ontwikkelingslanden met een middelhoog inkomen in dergelijke mechanismen opnemen en in die landen betaalbare hiv-behandelingen aanbieden; pleit er meer in het algemeen voor de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling los te koppelen van de prijs van geneesmiddelen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van octrooipools, open source-onderzoek, leningen en subsidies, met het doel te zorgen voor duurzame toegankelijkheid, betaalbaarheid, beschikbaarheid van en toegang tot behandeling voor allen die daar behoefte aan hebben; |
|
22. |
verzoekt de Commissie zich te verzetten tegen de opname van TRIPS-plus-maatregelen in vrijhandelsovereenkomsten met ontwikkelingslanden met een middelhoog inkomen, om ervoor te zorgen dat alle antiretrovirale hiv-behandelingen betaalbaar zijn, met volledige inachtneming van de Verklaring van Doha over de TRIPS-overeenkomst en volksgezondheid; |
|
23. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de voorzitter van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en UNAIDS. |
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/156 |
P9_TA(2021)0251
Krijgsgevangenen na het jongste conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan
Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2021 over krijgsgevangenen na het meest recente conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan (2021/2693(RSP))
(2022/C 15/14)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Armenië en Azerbeidzjan, |
|
— |
gezien de ontmoeting van de Partnerschapsraad EU-Armenië op 17 december 2020 en de ontmoeting van de Samenwerkingsraad EU-Azerbeidzjan op 18 december 2020, en hun respectieve conclusies, |
|
— |
gezien het Handvest van de Verenigde Naties (VN), het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, en het Verdrag van Genève (III) betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, |
|
— |
gezien de tripartiete verklaring houdende een staakt-het-vuren van Armenië, Azerbeidzjan en Rusland van 9 november 2020, die op 10 november 2020 in werking is getreden, |
|
— |
gezien het rapport van Human Rights Watch van 19 maart 2021 getiteld “Azerbaijan: Armenian POWs Abused in Custody”, |
|
— |
gezien de verklaring van de EU van 28 april 2021 over gevangenen van het recente conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan, |
|
— |
gezien de verklaringen van de co-voorzitters van de Minsk-groep van de OVSE van 25 oktober 2020, 30 oktober 2020, 14 december 2020, 13 april 2021, en 5 mei 2021, |
|
— |
gezien de kennisgeving van het Europees Hof voor de rechten van de mens aan het Comité van Ministers van de Raad van Europa van 9 maart 2021, overeenkomstig artikel 39 van het reglement van het Hof, betreffende tussentijdse maatregelen in verband met het recente gewapende conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan, |
|
— |
gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de internationale gemeenschap al sinds de eerste oorlog om Nagorno-Karabach van 1988 tot 1994 probeert een duurzame en alomvattende vredesregeling voor het Nagorno-Karabach-conflict tot stand te brengen, onder auspiciën van de co-voorzitters van de Minsk-groep van de OVSE; |
|
B. |
overwegende dat bij het meest recente gewapende conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan, van 27 september tot 10 november 2020, meer dan 5 000 soldaten om het leven zijn gekomen, honderden burgers zijn gewond en gedood, en duizenden werden verdreven; overwegende dat het conflict de bevolking blijft treffen, aangezien er nauwelijks informatie wordt verstrekt over de verblijfplaats van verwanten, slechts enkele krijgsgevangen en andere gedetineerden zijn teruggekeerd, er problemen zijn met de teruggave van stoffelijke resten van slachtoffers, de toegang tot humanitaire bijstand zeer moeilijk verloopt, en basisinfrastructuurvoorzieningen zijn vernietigd; |
|
C. |
overwegende dat de mensen die tijdens dit langdurende conflict zijn getroffen reeds bovenmatig hebben geleden; overwegende dat het conflict, in het algemeen, tot onaanvaardbaar hoge aantallen burgerslachtoffers heeft geleid; |
|
D. |
overwegende dat de vijandelijkheden na 44 dagen zijn beëindigd na een akkoord over een algeheel staakt-het-vuren in en om Nagorno-Karabach tussen Armenië, Azerbeidzjan en Rusland op 9 november 2020, dat op 10 november 2020 in werking is getreden; |
|
E. |
overwegende dat in punt 8 van de tripartiete verklaring houdende een staakt-het-vuren is bepaald dat krijgsgevangenen, gijzelaars en andere gedetineerden, alsook de stoffelijke resten van de gesneuvelden, moeten worden uitgewisseld; overwegende dat deze uitwisselingen moeten plaatsvinden volgens het “all for all”-beginsel; |
|
F. |
overwegende dat zowel Armenië als Azerbeidzjan partij zijn bij het Verdrag van Genève (III) betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, en dat in artikel 118 daarvan is bepaald dat krijgsgevangenen onverwijld na de beëindiging van openlijke vijandelijkheden moeten worden vrijgelaten en gerepatrieerd; overwegende dat in artikel 13 van het Verdrag van Genève (III) is bepaald dat krijgsgevangenen te allen tijde menselijk moeten worden behandeld, dat elke onwettige daad of verzuim door de gevangenhoudende partij die leidt tot de dood van of resulteert in een ernstig gevaar voor de gezondheid van een krijgsgevangene die door de desbetreffende partij gevangen wordt gehouden, verboden is en beschouwd zal worden als een grove inbreuk op het Verdrag; overwegende dat het Verdrag krijgsgevangen ook beschermt tegen daden van geweld of intimidatie, tegen beledigingen, en tegen de nieuwsgierigheid van het publiek; |
|
G. |
overwegende dat militair personeel en burgers die vóór en na het staakt-het-vuren zijn gedetineerd een verschillende status genieten krachtens het internationaal recht; overwegende dat, enerzijds, militair personeel dat vóór of na het staakt-het-vuren gevangen is genomen als krijgsgevangenen moet worden erkend en in aanmerking komt voor de bescherming die de Verdragen van Genève bieden; overwegende dat, anderzijds, burgers die tijdens het conflict zijn gedetineerd als beschermde personen moeten worden erkend en ook bescherming genieten uit hoofde van de Verdragen van Genève; overwegende dat burgers die na het staakt-het-vuren zijn gedetineerd daarentegen bescherming genieten uit hoofde van het internationaal recht inzake de rechten van de mens; |
|
H. |
overwegende dat na de opschorting van de vijandelijkheden meerdere uitwisselingen van (zowel militaire als civiele) gevangenen hebben plaatsgevonden, de meest recente op 4 mei 2021; |
|
I. |
overwegende dat volgens verontrustende berichten zich ongeveer 200 Armeniërs in gevangenschap in Azerbeidzjan bevinden; overwegende dat het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft aangegeven dat het klachten heeft ontvangen over 249 door Azerbeidzjan gevangen genomen Armeniërs; overwegende dat het Europees Hof voor de rechten van de mens ten aanzien van 229 Armeniërs tussentijdse maatregelen heeft genomen, en dat 183 daarvan nog altijd van kracht zijn; overwegende dat het Europees Hof voor de rechten van de mens op 9 maart 2021 heeft geconcludeerd dat Azerbeidzjan zich niet aan de maatregelen houdt, en de verstrekte informatie als te algemeen en te summier heeft aangemerkt; overwegende dat de autoriteiten van Azerbeidzjan erkennen dat ze 72 Armeniërs gevangen houden; overwegende dat Azerbeidzjan over nog eens 112 personen helemaal geen informatie aan het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft verstrekt; overwegende dat over het lot van de andere Armeense krijgsgevangenen niets bekend is; overwegende dat sinds de beëindiging van de vijandelijkheden 73 Armeense krijgsgevangenen en burgers naar Armenië zijn gerepatrieerd; |
|
J. |
overwegende dat het Europees Hof voor de rechten van de mens ook klachten heeft ontvangen over 16 Azeri’s die naar verluidt door Armenië gevangen zijn genomen, waarvan er in december 2020 12 zijn gerepatrieerd; overwegende dat het Europees Hof voor de rechten van de mens zijn onderzoek uit hoofde van artikel 39 in verband met de andere vier personen heeft opgeschort, gezien de aard van de informatie die het van de regering van Armenië heeft ontvangen; |
|
K. |
overwegende dat er betrouwbare berichten zijn die erop duiden dat ook na de beëindiging van de vijandelijkheden op 10 november 2020 nog Armeense militairen en burgers gevangen zijn genomen; overwegende dat de autoriteiten van Azerbeidzjan beweren dat deze gijzelaars en gevangenen terroristen zijn en niet voor de status van krijgsgevangene als bedoeld in het Verdrag van Genève in aanmerking komen; |
|
L. |
overwegende dat Human Rights Watch op 19 maart 2021 heeft gemeld dat Azerbeidzjaanse veiligheidstroepen en militairen Armeense krijgsgevangenen hebben mishandeld, en ze aan wrede en vernederende behandeling en foltering hebben onderworpen, ofwel bij hun gevangenname, tijdens transport, ofwel tijdens hun gevangenschap in verschillende detentiecentra; overwegende dat Azerbeidzjaanse troepen geweld hebben gebruikt bij de detentie van burgers en ze aan foltering en onmenselijke en vernederende detentie-omstandigheden hebben blootgesteld, resulterend in de dood van ten minste twee gevangenen in Azerbeidzjaanse detentiecentra; overwegende dat Azerbeidzjaanse troepen deze burgers gevangen hebben genomen hoewel er geen bewijs was dat ze op enigerlei wijze een bedreiging voor de veiligheid vormen, hetgeen hun detentie krachtens het internationaal humanitair recht zou rechtvaardigen; overwegende dat Azerbeidzjan de beschuldigingen ontkent dat Armeense krijgsgevangenen onderworpen zijn aan behandelingen die een inbreuk op de Verdragen van Genève vormen; |
|
M. |
overwegende dat er op het internet en in sociale media naar verluidt video’s circuleren met bewijs van gevallen van mishandeling van gevangenen door leden van de veiligheidstroepen van beide partijen; overwegende dat er geen aanwijzingen zijn dat de Azerbeidzjaanse of Armeense autoriteiten snel openbare en doeltreffende onderzoeken naar deze incidenten hebben ingesteld, of dat de onderzoeken, indien deze hebben plaatsgevonden, in strafrechtelijke vervolgingen hebben geresulteerd; overwegende dat er beschuldigingen zijn geuit van buitengerechtelijke moorden op en gedwongen verdwijningen van krijgsgevangenen, en van lijkschendingen; |
|
N. |
overwegende dat de Commissie op 17 mei 2021 de toekenning van nog eens 10 miljoen EUR aan humanitaire hulp bekend heeft gemaakt voor burgers die getroffen zijn door het recente conflict in en om Nagorno-Karabach, waarmee de bijstand van de EU voor mensen in nood sinds het begin van de vijandelijkheden in september 2020 nu meer dan 17 miljoen EUR bedraagt; |
|
O. |
overwegende dat alle partijen bijgewerkte kaarten van mijnenvelden moeten overleggen om burgers in staat te stellen terug te keren naar voormalige conflictregio’s; |
|
P. |
overwegende dat in het op 12 april 2021 in Bakoe geopende ‘park van militaire trofeeën’ naar verluidt Armeens militair materieel wordt getoond, wassen beelden staan die dode en stervende Armeense soldaten voorstellen, alsook modellen van Armeense krijgsgevangenen vastgebonden in een cel, hetgeen als een verheerlijking van geweld kan worden gezien en tot verdere vijandige gevoelens, haatuitingen of zelfs de onmenselijke behandeling van de nog vastgehouden krijgsgevangen en andere gevangen Armeense burgers zou kunnen leiden, waarmee de sfeer van haat wordt bestendigd en hetgeen haaks staat op de officiële verklaringen over verzoening; |
|
Q. |
overwegende dat Azerbeidzjaanse troepen op 12 mei 2021 kort het grondgebied van Armenië zijn binnengedrongen, hetgeen neerkomt op een schending van de territoriale integriteit van Armenië en van het internationaal recht; overwegende dat deze schending van het soevereine grondgebied van Armenië volgt op zorgwekkende verklaringen van Azerbeidzjaanse vertegenwoordigers, waaronder de president, die territoriale claims leken te bevatten en waarin met het gebruik van geweld leek te worden gedreigd, waarmee de inspanningen om in de regio tot veiligheid en stabiliteit te komen, worden ondermijnd; |
|
R. |
overwegende dat we de voorbije maanden getuige zijn geweest van de repatriëring van stoffelijke resten en de terbeschikkingstelling van humanitaire bijstand aan bevolkingsgroepen die zwaar door het conflict zijn getroffen; |
|
S. |
overwegende dat hernieuwde inspanningen nodig zijn om vertrouwen tussen beide landen tot stand te brengen en vooruitgang te boeken in de richting van een duurzame vrede; |
|
1. |
eist de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle Armeense gevangenen, zowel militaire als civiele, die tijdens en na het conflict gevangengenomen zijn en staat erop dat Azerbeidzjan in de toekomst afziet van willekeurige detenties; dringt bij de partijen aan op de volledige tenuitvoerlegging van de tripartiete staakt-het-vurenverklaring van 9 november 2020, die voorziet in een uitwisseling van krijgsgevangenen, gijzelaars en andere gevangenen, evenals de stoffelijke overschotten van de personen die tijdens de vijandelijkheden zijn omgekomen; |
|
2. |
betreurt het geweld dat oplaaide tijdens de meest recente oorlog tussen Armenië en Azerbeidzjan om Nagorno-Karabach; spreekt zijn solidariteit uit met de slachtoffers en hun nabestaanden; betreurt de schending van het staakt-het-vuren, met nog meer menselijk leed, verlies van mensenlevens en verwoestingen tot gevolg; veroordeelt alle aanvallen op burgers en herinnert aan de verplichtingen van staten uit hoofde van het internationaal humanitair recht om het leven van burgers te beschermen; |
|
3. |
dringt er bij de regering van Azerbeidzjan op aan uitputtende lijsten te verstrekken van alle personen die op haar grondgebied gevangen worden gehouden in het kader van het gewapende conflict en informatie te verschaffen over hun verblijfplaats en gezondheid, zo ook van de personen die tijdens hun gevangenschap zijn gestorven; |
|
4. |
herinnert eraan dat het niet-vrijgeven van informatie over het lot en de verblijfplaats van vermiste personen kan duiden op gedwongen verdwijningen waarvan zowel Azerbeidzjan als Armenië heeft toegezegd die te zullen voorkomen; roept alle partijen op duidelijkheid te verschaffen over het lot en de verblijfplaats van verdwenen personen, en waardig om te gaan met de stoffelijke overschotten; |
|
5. |
eist dat de regering van Azerbeidzjan wettelijke waarborgen eerbiedigt, advocaten, artsen en mensenrechtenactivisten toegang verleent tot de Armeense gevangenen en ervoor zorgt dat zij in contact kunnen treden met hun familieleden; |
|
6. |
is zeer verontrust over geloofwaardige berichten dat Armeense krijgsgevangenen en andere gevangenen in vernederende omstandigheden zijn/worden vastgehouden en dat zij bij hun aanhouding of tijdens hun gevangenschap te maken hebben gekregen met onmenselijke behandeling en foltering; veroordeelt alle gevallen van foltering en gedwongen verdwijningen, ook wanneer deze plaatsvinden in gewapende conflicten, evenals mishandeling en de ontheiliging van lichamen; |
|
7. |
verzoekt de Azerbeidzjaanse autoriteiten erop toe te zien dat de personen die zich nog in hechtenis bevinden, alle bescherming genieten die vereist is uit hoofde van de internationale mensenrechten en het humanitair recht, met inbegrip van vrijwaring van foltering en onmenselijke behandeling; verzoekt de Armeense en Azerbeidzjaanse autoriteiten onafhankelijke, snelle, openbare en doeltreffende onderzoeken in te stellen en alle geloofwaardige beschuldigingen van ernstige schendingen van de Verdragen van Genève en andere schendingen van het internationaal recht en oorlogsmisdaden te vervolgen, zodat de daders ter verantwoording kunnen worden geroepen en de slachtoffers schadeloos gesteld kunnen worden, eventueel met de hulp van een speciale internationale missie; verzoekt de regering van Azerbeidzjan haar volledige medewerking te verlenen aan het ERHM om de geldigheid te onderzoeken van meldingen over de onmenselijke behandeling van Armeense gevangenen en de daders ter verantwoording te roepen; |
|
8. |
herinnert eraan dat er momenteel geen geloofwaardige openbare informatie beschikbaar is over Azerbeidzjaanse krijgsgevangenen en andere personen in Armeense gevangenschap; |
|
9. |
herinnert alle partijen bij het conflict aan hun verplichting tot naleving van het internationaal humanitair recht, op grond waarvan foltering en andere vernederende of onmenselijke behandelingen verboden zijn, en herhaalt dat foltering en mishandeling van krijgsgevangenen oorlogsmisdaden zijn; |
|
10. |
veroordeelt het incident dat plaatsvond op 9 april 2021, toen de Azerbeidzjaanse autoriteiten een leeg vliegtuig lieten opstijgen dat eigenlijk bedoeld was om Armeense gedetineerden te repatriëren; beschouwt dit als een zeer hardvochtige daad die bovendien tekenend is voor een over de hele linie vernederende houding van Azerbeidzjan ten opzichte van Armeense gedetineerden en hun familieleden; |
|
11. |
benadrukt dat dringend moet worden afgezien van vijandige retoriek of acties die kunnen worden opgevat als aanzettend tot haat of expliciet geweld of als steun voor straffeloosheid, of die de inspanningen om een klimaat te scheppen dat bevorderlijk is voor vertrouwen en verzoening, samenwerking en duurzame vrede ondermijnen; |
|
12. |
dringt er bij de regering van Azerbeidzjan op aan haar volledige medewerking te verlenen aan het EHRM in verband met Armeense gevangenen, en zich te houden aan de voorlopige maatregelen van het Hof, waarbij Azerbeidzjan werd gelast gedetailleerde informatie te verstrekken over de detentieomstandigheden van de gevangenen, hun gezondheidstoestand en de maatregelen die zijn genomen om hen terug te laten keren naar hun eigen land; |
|
13. |
is ervan overtuigd dat een volledige uitwisseling van gevangenen en de stoffelijke overschotten van gesneuvelden en de definitieve oplossing van deze kwestie een humanitaire noodsituatie is, met name voor de familieleden van de betrokkenen, en een eerste vertrouwenwekkende maatregel zou zijn die dringend nodig is om in deze regio fundamentele stabiliteit te bewerkstelligen; |
|
14. |
verzoekt de regering van Azerbeidzjan relevante internationale organisaties, zoals het Internationale Comité van het Rode Kruis en het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, vrije en ongehinderde toegang te verschaffen tot gevangenen; |
|
15. |
benadrukt dat er dringend voor moet worden gezorgd dat de humanitaire hulp mensen in nood kan bereiken, dat de veiligheid van de Armeense bevolking en haar cultureel erfgoed in Nagorno-Karabach zijn gewaarborgd, en dat intern ontheemden en vluchtelingen naar hun voormalige woonplaatsen kunnen terugkeren; |
|
16. |
hamert erop dat beide partijen zich moeten onthouden van acties om het Armeense erfgoed in Azerbeidzjan en het Azerbeidzjaanse erfgoed in Armenië te vernietigen; dringt aan op volledige restauratie van vernield erfgoed en op een grotere betrokkenheid van de internationale gemeenschap bij de bescherming van werelderfgoed in de regio; |
|
17. |
wijst op de inspanningen van de internationale gemeenschap, aangevoerd door de medevoorzitters van de Minskgroep van de OVSE om een vreedzame, alomvattende en duurzame oplossing te vinden op grond van de basisbeginselen van de OVSE van 2009 (niet-gebruiken van geweld, de territoriale integriteit van staten, gelijke rechten en zelfbeschikkingsrecht van volken) met als doel de toekomstige status van de regio Nagorno-Karabach vast te stellen; wijst erop dat dit alleen kan worden bereikt via een onderhandelde politieke oplossing, met de oprechte inzet van alle betrokken partijen; verzoekt de partijen zo spoedig mogelijk de politieke dialoog op hoog niveau te hervatten, onder auspiciën van de medevoorzitters van de Minskgroep van de OVSE; verzoekt de regeringen van Armenië en Azerbeidzjan en internationale bemiddelaars vrouwen systematisch bij het vredesproces te betrekken en te overleggen met vrouwelijke mensenrechtenactivisten; |
|
18. |
betreurt het dat de EU-lidstaten die zitting hebben in de Minskgroep van de OVSE niet aanwezig waren toen er werd onderhandeld over het staakt-het-vuren, en dat de EU geen leiderschap heeft getoond aangezien het haar niet gelukt is twee van haar zeer gewaardeerde oostelijke partners aan de onderhandelingstafel te krijgen; |
|
19. |
betreurt de opening van het “Trofeeënpark” in Bakoe, dat sinds 14 april 2021 open is voor het publiek, aangezien dit de vijandige gevoelens op lange termijn verder aanwakkert en het wederzijds vertrouwen tussen Armenië en Azerbeidzjan ondergraaft; dringt er dan ook op aan dit park onverwijld te sluiten; |
|
20. |
verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) en de Europese Commissie om zowel Armenië als Azerbeidzjan alle nodige bijstand te verlenen om het staakt-het-vuren te bestendigen, alle inspanningen te ondersteunen die leiden tot stabilisatie, wederopbouw, het opbouwen van vertrouwen en het herstel na de oorlog, en de tenuitvoerlegging van de bepalingen van het staakt-het-vurenakkoord nauwgezet te volgen, met name wat het toezichtsmechanisme betreft; verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden, de Commissie en de lidstaten hun steun voor en samenwerking met het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenactivisten op te voeren, met name in verband met belemmeringen voor hun werk; is van mening dat er in dit verband een belangrijke rol is weggelegd voor de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de zuidelijke Kaukasus; |
|
21. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten de verlening van dringende humanitaire hulp en de werkzaamheden van internationale organisaties op dit gebied en bij de bescherming van cultureel en religieus erfgoed te blijven steunen, en ondersteuning te bieden aan maatschappelijke organisaties in Armenië en Azerbeidzjan die daadwerkelijk bijdragen aan verzoening; |
|
22. |
verzoekt de VV/HV, samen met de lidstaten, tijdens de komende top van het Oostelijk Partnerschap in het najaar van 2021 ook aandacht te besteden aan de veiligheid, stabiliteit en regionale samenwerking in de zuidelijke Kaukasus; |
|
23. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de OVSE, de medevoorzitters van de Minskgroep, de president, de regering en het parlement van Armenië en de president, de regering en het parlement van Azerbeidzjan. |
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/161 |
P9_TA(2021)0252
De situatie in Haïti
Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2021 over de situatie in Haïti (2021/2694(RSP))
(2022/C 15/15)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Haïti, met name zijn resolutie van 19 januari 2011 over de situatie in Haïti een jaar na de aardbeving: humanitaire hulp en wederopbouw (1), zijn resolutie van 8 februari 2018 over kinderslavernij in Haïti (2), en zijn resolutie van 28 november 2019 (3), |
|
— |
gezien de verklaring van de voorzitter van de VN-Veiligheidsraad van 24 maart 2021 over Haïti, |
|
— |
gezien het verslag van het geïntegreerd VN-kantoor in Haïti van 11 februari 2021, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van december 1948, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR) van 16 december 1966, |
|
— |
gezien het Amerikaanse Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, |
|
— |
gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, |
|
— |
gezien de VN-basisbeginselen inzake de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, |
|
— |
gezien het universele rechterstatuut (Universal Charter of the Judge) en het Statuut van de Ibero-Amerikaanse rechters, |
|
— |
gezien de Overeenkomst van Cotonou, |
|
— |
gezien de grondwet van de Republiek Haïti uit 1987, |
|
— |
gezien het gezamenlijk verslag van het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten (OHCHR) en het geïntegreerd VN-kantoor in Haïti van 18 januari 2021 getiteld “Unrest in Haiti: Their impact on Human Rights and the State’s obligation to protect all citizens” (Gevolgen van de onrust in Haïti voor de mensenrechten en verplichting voor de staat om alle burgers te beschermen), |
|
— |
gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat het niet gelukt is om in oktober 2020 verkiezingen te houden, met als gevolg dat er bij decreet wordt geregeerd, en overwegende dat er melding is gemaakt van een aantal mislukte pogingen tot een staatsgreep, wat erop wijst dat de politieke en sociale instabiliteit in Haïti toeneemt; |
|
B. |
overwegende dat de politieke oppositie en maatschappelijke organisaties beweren dat het mandaat van president Moïse op 6 februari 2021 is verstreken, conform de uitspraak van de Haïtiaanse Hoge Raad voor de rechterlijke macht, en aandringen op de benoeming van een voorlopige president; overwegende dat Jovenel Moïse weigert af te treden omdat hij van mening is dat zijn mandaat pas begonnen is in februari 2017, nadat zijn oorspronkelijke verkiezing wegens aantijgingen van fraude was betwist en hij in 2016 een tweede keer werd verkozen; |
|
C. |
overwegende dat duizenden Haïtianen sinds 14 januari 2021 tegen de verlenging van de ambtstermijn van president Moïse met één jaar en tegen het referendum protesteren; overwegende dat dit protest met geweld wordt onderdrukt; |
|
D. |
overwegende dat het mandaat van alle leden van de Kamer van Afgevaardigden en twee derde van de leden van de Senaat in januari 2020 is afgelopen, en het mandaat van alle burgemeesters in juli 2020, doordat er in 2019 geen verkiezingen hebben plaatsgevonden; overwegende dat president Moïse sinds die tijd bij decreet regeert, en dat een groot aantal van die decreten zijn macht als president vergroten; overwegende dat president Moïse op 19 september 2021 parlementsverkiezingen, lokale verkiezingen en presidentsverkiezingen heeft gepland; |
|
E. |
overwegende dat president Moïse op 5 januari 2021 heeft besloten dat er op 27 juni 2021 een grondwettelijk referendum zal plaatsvinden, en dat hij dit besluit ondanks het protest binnen Haïti en vanuit de internationale gemeenschap onlangs heeft bevestigd; overwegende dat de voorgestelde hervorming van de grondwet de uitvoerende macht nog meer zou concentreren; overwegende dat algemene verkiezingen tot wijziging van de grondwet volgens artikel 284, lid 3, van de Haïtiaanse grondwet strikt verboden zijn; overwegende dat duizenden Haïtianen inmiddels op straat zijn gekomen om tegen het referendum te protesteren; |
|
F. |
overwegende dat de EU op 6 mei 2021 heeft aangekondigd dat zij de organisatie van het op 27 juni 2021 geplande referendum in Haïti niet zal financieren en evenmin waarnemers zal sturen om dit referendum te volgen, aangezien zij van mening is dat het proces niet transparant en democratisch genoeg is en bovendien plaatsvindt in een land dat wordt gekenmerkt door onveiligheid en politieke instabiliteit; |
|
G. |
overwegende dat de kerngroep voor Haïti (bestaande uit de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN, de ambassadeurs van Brazilië, Canada, Frankrijk, Duitsland, Spanje, de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika, en de speciale vertegenwoordiger van de Organisatie van Amerikaanse Staten) bezorgdheid heeft geuit over het feit dat het proces tot wijziging van de grondwet niet inclusief, participatief en transparant genoeg is geweest; |
|
H. |
overwegende dat president Moïse volgens de bevindingen van het onderzoek van de Senaat en een verslag van de Hoge Rekenkamer van Haïti is verwikkeld in een geval van verduistering en fraude en naar verluidt geld zou hebben ontvangen uit het PetroCaribe-programma; |
|
I. |
overwegende dat Yvickel Dieujuste Dabrésil, rechter bij het Haïtiaanse Hooggerechtshof, op 7 februari 2021 samen met 18 andere personen is gearresteerd en beschuldigd van samenzwering tegen de regering; overwegende dat rechter Dabrésil op 11 februari 2021 is vrijgelaten maar dat de overige 17 personen nog steeds in hechtenis zitten; |
|
J. |
overwegende dat president Moïse op 8 februari 2021 een decreet heeft uitgevaardigd waarmee drie rechters bij het Hooggerechtshof (Yvickel Dieujuste Dabrésil, Joseph Mécène Jean-Louis en Wendelle Coq Thelot) op ‘pensioen’ worden gesteld en enkele dagen later een tweede decreet heeft uitgevaardigd ter benoeming van drie nieuwe rechters bij het Hooggerechtshof, zonder de in de wet vastgelegde procedures te volgen; overwegende dat het justitieel personeel als reactie hierop op maandag 15 februari 2021 voor onbepaalde duur in staking is gegaan; |
|
K. |
overwegende dat het Haïtiaanse regime in maart 2021 een hoge politiefunctionaris heeft gearresteerd, waardoor de constitutionele crisis in het land drastisch is verergerd; |
|
L. |
overwegende dat Haïti de voorbije maand is geconfronteerd met een sterke toename van geweld, zoals ontvoeringen, verkrachtingen, moorden en bloedbaden, vooral door gewapende bendes die nagenoeg straffeloos te werk kunnen gaan; overwegende dat in de eerste drie maanden van 2021 117 mensen zijn vermoord en 142 mensen zijn ontvoerd; overwegende dat alleen al in april 2021 91 mensen zijn ontvoerd; |
|
M. |
overwegende dat de ontvoering op 11 april 2021 in Port-au-Prince van verschillende katholieke geestelijken (die vervolgens zijn vrijgelaten), die zich inzetten voor de plaatselijke bevolking, de Haïtiaanse en internationale publieke opinie diep heeft geschokt en heeft geleid tot een intensivering van de demonstraties tegen de huidige regering; |
|
N. |
overwegende dat sinds 2015 ruim 300 000 mensen het land hebben verlaten; overwegende dat het toenemende geweld en de groeiende onveiligheid in het land hebben geleid tot een sterke stijging van het aantal asielzoekers uit Haïti, met name in Frans-Guyana, en tot het vertrek uit Haïti van talrijke internationale en humanitaire ngo’s; |
|
O. |
overwegende dat Haïti de voorbije jaren meerdere golven van grootschalig protest heeft gekend tegen de hoge levenskosten, autoritarisme en corruptie; overwegende dat de huidige politieke crisis verband houdt met en in evenredige verhouding staat tot de achteruitgang van alle sociale, economische, veiligheids- en mensenrechtenindicatoren; overwegende dat de armoede is toegenomen, de al beperkte toegang tot sociale basisvoorzieningen nog is afgenomen, en de voedselonzekerheid in twee jaar tijd bijna is verdubbeld en inmiddels miljoenen Haïtianen treft; overwegende dat Haïti het enige ‘minst ontwikkelde land’ van het Amerikaanse continent is; overwegende dat Haïti in de wereldwijde menselijkeontwikkelingsindex 2019 van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) op de 170e plaats staat, ondanks permanente humanitaire en ontwikkelingshulp nog altijd het armste land op het Amerikaanse continent is, en een van de armste staten ter wereld vormt, met 59 % van de bevolking die onder de nationale armoedegrens leeft; overwegende dat corruptie binnen de regering steeds grotere vormen aanneemt, en dat Haïti in 2018 op de corruptieperceptie-index van Transparency International van de 180 onderzochte landen de 161e plaats innam; |
|
P. |
overwegende dat tussen augustus 2020 en februari 2021 ongeveer vier miljoen mensen (4) in Haïti te kampen hadden met acute voedselonzekerheid; overwegende dat de economische achteruitgang, slechte oogsten, de orkaan Laura (op 23 augustus 2020) en de COVID-19-pandemie belangrijke oorzaken zijn van de verslechterende situatie inzake voedselzekerheid; |
|
Q. |
overwegende dat onrust en bureaucratische chaos alomtegenwoordig zijn geworden en de uitrol van het vaccin tegen COVID-19 in Haïti verstoren, wat tot een hoger sterftecijfer leidt en de wereldwijde strijd tegen deze ziekte afremt; overwegende dat de ontoereikende aanpak van de COVID-19-pandemie nog heeft bijgedragen tot de reeds bestaande structurele maatschappelijke problemen; |
|
R. |
overwegende dat Haïti na de aardbeving van 2010 bijzonder veel steun heeft ontvangen van de internationale gemeenschap ter financiering van de wederopbouw; overwegende dat de impact van deze steun tot op vandaag volledig onzichtbaar blijft voor de Haïtiaanse bevolking, wat slecht bestuur en een aanzienlijk wanbeheer van middelen doet vermoeden; |
|
S. |
overwegende dat het wanbeheer van de ontvangen internationale steun in combinatie met de hoge schoolkosten, het doorgaans lage inkomen van gezinnen en de slechte kwaliteit van het bestaande onderwijs ertoe leiden dat ongeveer de helft van alle Haïtianen boven de 15 jaar analfabeet is; overwegende dat de onrust en de pandemie blijven escaleren en het dagelijkse leven van de Haïtianen in grote mate beïnvloeden, en dat 70 % van alle Haïtiaanse kinderen als gevolg hiervan niet meer naar school gaat; overwegende dat ten minste 350 000 kinderen en jongeren in het hele land niet naar de basis- of middelbare school gaan; |
|
T. |
overwegende dat het systeem van ‘restaveks’, een moderne vorm van slavernij, nog steeds een gangbare praktijk is in Haïti; overwegende dat deze praktijk inhoudt dat Haïtiaanse kinderen uit arme gezinnen door hun ouders naar andere gezinnen worden gestuurd daar als huisbediende te werken; overwegende dat deze kinderen vaak slecht worden behandeld en zelfs mishandeld, en niet naar school kunnen gaan; |
|
1. |
dringt er bij de Haïtiaanse autoriteiten op aan vrije, eerlijke, transparante en geloofwaardige parlements-, lokale en presidentsverkiezingen te organiseren en duurzame veiligheid te waarborgen tijdens deze verkiezingsprocessen; herinnert eraan dat de EU geen financiële en technische steun mag bieden voor de verkiezingsprocessen zolang niet is voldaan aan de voorwaarden inzake transparantie, eerlijkheid en democratie; herinnert eraan dat alleen een geloofwaardig, transparant, participatief en vreedzaam verkiezingsproces een oplossing kan bieden voor de aanslepende politieke crisis in Haïti; |
|
2. |
benadrukt het belang van een onafhankelijke en toegankelijkere rechterlijke macht en verzoekt de Haïtiaanse regering de Haïtiaanse grondwet van 1987, en met name artikel 284, lid 3, te eerbiedigen, de grondbeginselen van de democratie te eerbiedigen en de rechtsstaat te versterken; wijst nogmaals op de cruciale rol van de volledige, gelijkwaardige en betekenisvolle participatie van vrouwen en de inclusie van alle Haïtianen, met inbegrip van jongeren, personen met een handicap en het maatschappelijk middenveld, in de politieke processen van Haïti; |
|
3. |
dringt er met klem op aan dat de Haïtiaanse autoriteiten hun inspanningen opvoeren om een einde te maken aan de bendeconflicten, alsook aan de gewapende aanvallen op burgers en wetshandhavers, en dat zij de verantwoordelijken voor de rechter brengen en een eerlijk proces bieden; |
|
4. |
uit nogmaals zijn ernstige bezorgdheid over de verslechtering van de humanitaire, politieke en veiligheidssituatie in Haïti; veroordeelt ten stelligste alle mensenrechtenschendingen en gewelddaden, met name de toename van ontvoeringen, kinderhandel naar de Dominicaanse Republiek, moorden en verkrachtingen, en benadrukt dat geweld tegen vrouwen, meisjes en ouderen moet worden bestreden; veroordeelt ten stelligste de ontvoering van verscheidene katholieke geestelijken afgelopen maand in Port-au-Prince; herinnert eraan dat het geweld in Haïti nauw verbonden is met gewapende bendes, waarvan sommige worden gesteund en gefinancierd door de lokale oligarchie; dringt aan op een onmiddellijke en gecoördineerde reactie van de Haïtiaanse autoriteiten om geweld te voorkomen, de onderliggende oorzaken ervan aan te pakken en een einde te maken aan de straffeloosheid voor de verantwoordelijken; herinnert eraan dat de hervorming van het rechtsstelsel en de bestrijding van corruptie een prioriteit moeten blijven; |
|
5. |
dringt aan op een onafhankelijk onderzoek naar de zaak van het bloedbad in La Saline en vergelijkbare misdaden; eist dat alle plegers van dergelijke misdrijven voor de rechter worden gebracht en een eerlijk proces krijgen; |
|
6. |
veroordeelt het vermeende gebruik van dodelijk geweld tegen demonstranten en willekeurige arrestaties en opsluitingen; veroordeelt het geweld tegen journalisten; dringt er bij de Haïtiaanse regering op aan een einde te maken aan de praktijk van langdurige voorlopige hechtenis; verzoekt de Haïtiaanse autoriteiten de grondrechten, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging te eerbiedigen; |
|
7. |
spreekt nogmaals zijn krachtige steun uit voor alle mensenrechtenverdedigers en milieuactivisten in Haïti en voor het werk dat zij verrichten; |
|
8. |
vraagt de Haïtiaanse autoriteiten te zorgen voor beter bestuur op alle niveaus van de staat en de samenleving, met inbegrip van de bestrijding van corruptie en cliëntelisme; verzoekt de Commissie met klem stelselmatig te waarborgen dat alle hulp, met inbegrip van humanitaire hulp, doeltreffend wordt gemonitord om ervoor te zorgen dat deze wordt gebruikt voor de specifieke projecten waarvoor zij bedoeld is; |
|
9. |
verzoekt de Haïtiaanse autoriteiten klaarheid te scheppen over de verdenkingen van fraude en wanbeheer met betrekking tot de internationale middelen die na de aardbeving van 2010 zijn ontvangen en de daders te straffen; |
|
10. |
dringt aan op een audit en een verslag van de Europese Rekenkamer over de wijze waarop EU-middelen in Haïti worden besteed, met name in het licht van de recente aantijgingen in verband met corruptie en het verslag van de Haïtiaanse Hoge Rekenkamer; |
|
11. |
verzoekt de Europese Unie met klem Haïti financiering te blijven verstrekken om de ernstige voedselonzekerheid en ondervoeding aan te pakken die door de COVID-19-pandemie zijn verergerd; doet tevens een oproep aan de bevoegde diensten van de Europese Unie om monitoring en passend beheer van de Europese hulp te garanderen, zodat deze rechtstreeks ten goede komt aan de bevolking die ze nodig heeft; |
|
12. |
betreurt dat Haïti niet de nodige stappen heeft gezet om COVID-19-vaccins te ontvangen; dringt er bij de Haïtiaanse autoriteiten op aan de nodige regelingen te treffen om de vaccins te ontvangen; |
|
13. |
is ingenomen met de toewijzing van 17 miljoen EUR door de EU ter ondersteuning van de meest kwetsbaren in Haïti en andere landen in het Caribisch gebied; verzoekt de Commissie prioriteit te blijven geven aan humanitaire hulp aan Haïti; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de verstrekking van humanitaire hulp aan Haïti op doeltreffende wijze wordt gekoppeld aan haar ontwikkelingsstrategie; |
|
14. |
dringt erop aan een einde te maken aan de praktijk van Restavèk; vraagt de regering van Haïti met klem maatregelen te nemen om erop toe te zien dat kinderen geregistreerd en beschermd worden, zowel fysiek als psychologisch, en om de schoolplicht te handhaven; verzoekt de EU samen te werken met de Haïtiaanse regering met het oog op de tenuitvoerlegging van een wetgevingskader ter bescherming van de rechten van kinderen; |
|
15. |
verzoekt de Haïtiaanse regering het welzijn van alle burgers te waarborgen op alle essentiële wijzen; benadrukt dat indien dit wordt nagelaten er een onherstelbare braindrain kan plaatsvinden, waardoor het functioneren van Haïti in het gedrang kan komen; |
|
16. |
uit zijn bezorgdheid over de massale aankomst in Frans-Guyana van Haïtiaanse onderdanen die asiel aanvragen of zich in een irreguliere situatie bevinden, en verzoekt de EU de Europese gebieden in de regio te steunen om hun maatregelen ter bestrijding van mensenhandel te versterken; |
|
17. |
wijst nogmaals op het belang van geharmoniseerde, gecoördineerde en versterkte internationale inspanningen ter ondersteuning van de bevolking van Haïti; benadrukt het belang van voortgezette EU- en internationale steun aan Haïti om de voorwaarden te helpen scheppen voor vreedzame en democratische verkiezingen, alsook om stabiliteit, ontwikkeling en economische zelfvoorziening van het land op de lange termijn tot stand te brengen; |
|
18. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Raad van ministers en de Paritaire Parlementaire Vergadering van de Organisatie van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de EU, de instellingen van het Cariforum en de Haïtiaanse autoriteiten. |
(1) PB C 136 E van 11.5.2012, blz. 46.
(2) PB C 463 van 21.12.2018, blz. 40.
(3) Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0074.
(4) Volgens gegevens van de IPC-classificatie (Integrated Food Security Phase Classification).
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/166 |
P9_TA(2021)0253
De situatie in Tsjaad
Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2021 over de situatie in Tsjaad (2021/2695(RSP))
(2022/C 15/16)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn resolutie van 16 september 2020 over de samenwerking tussen de EU en Afrika op het gebied van veiligheid in de Sahelregio, West-Afrika en de Hoorn van Afrika (1), |
|
— |
gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) over het feit dat president Idriss Déby Itno op 20 april 2021 is omgekomen, |
|
— |
gezien de verklaring van de woordvoerder van de secretaris-generaal van de VN van 20 april 2021 over Tsjaad, |
|
— |
gezien het communiqué van de ministers van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking van de G7 van 5 mei 2021, |
|
— |
gezien het rapport van de onderzoeksmissie van de Raad voor Vrede en Veiligheid van de Afrikaanse Unie naar Tsjaad, die plaatsvond van 29 april tot 5 mei 2021, |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van de Europese Raad en de G5-Sahellanden van 28 april 2020 over de veiligheid, stabiliteit en ontwikkeling van de Sahel, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 16 april 2021, waarin andermaal gewezen wordt op het belang van een solide langetermijnpartnerschap tussen de EU en de Sahel, |
|
— |
gezien het nationaal indicatief programma voor Tsjaad van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) 2014-2020, |
|
— |
gezien de resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering van de Organisatie van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) en de EU van 11 maart 2021 over democratie en de eerbiediging van de grondwettelijke orde in de EU- en de ACS-landen, |
|
— |
gezien de grondwet van Tsjaad, |
|
— |
gezien de Overeenkomst van Cotonou, |
|
— |
gezien het Afrikaans Handvest inzake de rechten van de mens en de volkeren dat is aangenomen op 27 juni 1981 en in werking is getreden op 21 oktober 1986, |
|
— |
gezien het Afrikaans Handvest inzake democratie, verkiezingen en bestuur, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, |
|
— |
gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de president van Tsjaad, Idriss Déby Itno, die al 31 jaar aan de macht was, op 20 april 2021 is omgekomen bij een confrontatie tussen het leger en rebellengroeperingen, één dag nadat hij was uitgeroepen tot winnaar van de presidentsverkiezingen van 11 april 2021; |
|
B. |
overwegende dat de militaire overgangsraad (TMC) na de dood van Idriss Déby in strijd met de grondwet de macht heeft overgenomen en een overgangsregering heeft benoemd, onder leiding van Mahamat Idriss Déby, de zoon van de overleden Tsjadische president; overwegende dat de TMC de grondwet heeft opgeschort, de regering en het parlement heeft ontbonden en een “overgangshandvest” heeft vastgesteld dat de grondwet zal vervangen gedurende een periode van 18 maanden, die eenmaal kan worden verlengd; |
|
C. |
overwegende dat in de Tsjadische grondwet is bepaald dat ingeval het presidentschap vacant is of het staatshoofd blijvend niet in staat is om zijn functie te vervullen, de voorzitter van het Tsjadische parlement fungeert als interim-president en gehouden is om binnen een periode van 45 tot 90 dagen verkiezingen te organiseren; |
|
D. |
overwegende dat de TMC op 2 mei 2021 een overgangsregering heeft benoemd, met als civiele premier Albert Pahimi Padacké, en dat ook enkele leden van de oppositie deel uitmaken van de regering; overwegende dat Padacké bij de presidentsverkiezingen van 11 april 2021 tweede werd, ondanks het feit dat hij werd beschouwd als een van de bondgenoten van wijlen president Déby, en dat hij van 2016 tot 2018 premier was; |
|
E. |
overwegende dat er in het rapport van de onderzoeksmissie van de Raad voor Vrede en Veiligheid van de Afrikaanse Unie naar Tsjaad, die plaatsvond van 29 april tot 5 mei 2021, op wordt gewezen dat het belangrijk is dat er een levensvatbare grondwet voor Tsjaad wordt opgesteld die voor alle partijen aanvaardbaar is en dat het overgangshandvest onvoldoende geschikt is om de politieke en burgerrechten van de bevolking tijdens de overgangsperiode te waarborgen; |
|
F. |
overwegende dat de militaire regering op 27 april 2021 in strijd met de wet en op onevenredig harde wijze gewapend geweld heeft gebruikt tegen burgers; overwegende dat dit geweld door een groot aantal mensenrechtenorganisaties en de internationale gemeenschap, waaronder de Afrikaanse Unie en de Europese Unie, werd veroordeeld; overwegende dat er bij protesten na de dood van president Déby ten minste zes doden zijn gevallen, tientallen mensen gewond zijn geraakt en vele mensen willekeurig zijn gearresteerd en gevangen zijn genomen; overwegende dat er bij deze confrontaties naar schatting meer dan 600 mensen gearresteerd zijn; |
|
G. |
overwegende dat er in de jaren dat Déby president was sprake was van systematische en voortdurende mensenrechtenschendingen; |
|
H. |
overwegende dat de periode voorafgaand aan de verkiezingen gekenmerkt werd door vervolgingen en willekeurige arrestaties van meer dan 112 politieke tegenstanders en mensenrechtenactivisten; overwegende dat de veiligheidstroepen in de weken voorafgaand aan de verkiezingscampagne disproportioneel en onrechtmatig geweld hebben gebruikt tegen vreedzame demonstranten; overwegende dat de verkiezingen op grote schaal geboycot werden door de oppositie en maatschappelijke organisaties; |
|
I. |
overwegende dat de veiligheidssituatie in de Sahel-regio de afgelopen jaren aanzienlijk is verslechterd, wat een ernstige bedreiging vormt voor de regionale en internationale veiligheid; overwegende dat mensenrechtenschendingen en massamoorden op grote schaal voorkomen; overwegende dat de gewelddadige extremistische activiteiten in de Sahel in 2019 sneller zijn toegenomen dan in welke andere regio ook; overwegende dat de multinationale gezamenlijke taskforce sinds zijn oprichting in 2015 terroristische groeperingen uit een groot aantal gebieden die zij in handen hadden heeft verdreven, maar dat de regio nog altijd zeer instabiel is; |
|
J. |
overwegende dat Tsjaad zwaar te lijden heeft gehad onder terroristische activiteiten en aanslagen; overwegende dat Boko Haram, sinds 2015 gelieerd aan Islamitische Staat, in de hele regio actief is en ervoor gezorgd heeft dat veel mensen in het Tsjaadmeerbekken ontheemd zijn geraakt; overwegende dat er in Tsjaad momenteel 133 000 intern ontheemden zijn en ongeveer 500 000 vluchtelingen; overwegende dat de militaire confrontaties met rebellengroepen zoals het Front voor Verandering en Eensgezindheid (FACT) sinds de verkiezingen van dit jaar zijn toegenomen; overwegende dat het leger van Tsjaad recentelijk heeft beweerd FACT te hebben verslagen; overwegende dat de TMC het voorstel van gewapende FACT-rebellengroepen voor een staakt-het-vuren en het aangaan van onderhandelingen heeft verworpen; |
|
K. |
overwegende dat de EU steun verleent aan de G5-Sahel, een gezamenlijk defensie-initiatief van Burkina Faso, Tsjaad, Mali, Mauritanië en Niger, in het kader waarvan het optreden op het gebied van regionale ontwikkeling en veiligheid wordt gecoördineerd, met als doel terrorisme te bestrijden en stabiliteit te brengen in de regio, waarbij het Tsjadische leger een belangrijke rol speelt; overwegende dat het mandaat van de opleidingsmissie van de EU (EUTM) in Mali in maart 2020 werd verlengd om de nationale strijdkrachten van de G5-Sahellanden, waaronder Tsjaad, bijstand te verlenen in de vorm van adviesverlening en opleiding; overwegende dat Mauritanië en Niger door de overige G5-Sahellanden als bemiddelaars zijn aangewezen om te zorgen voor een inclusieve dialoog tussen alle partijen die een rol spelen in de huidige gespannen situatie in Tsjaad en om de voorwaarden te scheppen voor een op consensus berustende, vreedzame en succesvolle transitie; |
|
L. |
overwegende dat er in Tsjaad op grote schaal sprake is van armoede, voedselonzekerheid, corruptie, straffeloosheid, geweld tegen vrouwen en meisjes en een gebrek aan economische kansen, ondanks het feit dat Tsjaad een olieproducerend land is; overwegende dat het land op de menselijke ontwikkelingsindex 2019 op de 187e plaats staat van in totaal 189 landen; |
|
M. |
overwegende dat de EU de inspanningen op het gebied van ontwikkeling, vrede en veiligheid in Tsjaad en in de hele Sahel steunt via het EOF, de Vredesfaciliteit voor Afrika, het instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede en het EU-noodtrustfonds voor Afrika; overwegende dat de EU tussen 2014 en 2020 in het kader van het EOF 542 miljoen EUR aan Tsjaad heeft toegewezen ter ondersteuning van onder meer de consolidatie van de rechtsstaat; overwegende dat de toekomstige Europese Vredesfaciliteit op 1 juli 2021 de taken van de Vredesfaciliteit voor Afrika zal overnemen; |
|
1. |
betreurt de moord op president Idriss Déby en het recente geweld en verlies van mensenlevens als gevolg van aanvallen door gewapende groeperingen in de regio; spreekt nogmaals zijn bezorgdheid uit over de aanhoudende crisis in Tsjaad en de onstabiele veiligheidssituatie in het noorden, en veroordeelt de herhaalde schendingen van de mensenrechten en het internationaal en humanitair recht met klem; |
|
2. |
veroordeelt de militaire machtsovername door het TMC op 20 april 2021, de daaropvolgende opschorting van de grondwet van Tsjaad en de ontbinding van de regering; verwerpt de opstelling van een handvest door het TMC, dat zonder democratisch overleg tot stand is gekomen; |
|
3. |
is ervan overtuigd dat de huidige verdeeldheid in de Tsjadische samenleving niet met militaire middelen kan worden aangepakt en roept alle partijen op om af te zien van gewelddadig optreden, een politieke dialoog aan te gaan en het leven van de burgerbevolking te beschermen; |
|
4. |
verzoekt het TMC te zorgen voor een ongehinderde en snelle terugkeer naar de grondwettelijke orde en te waarborgen dat de democratische waarden worden geëerbiedigd; merkt op dat de benoeming van een civiele overgangsregering met leden van bepaalde oppositiegroepen een eerste stap is naar een terugkeer van de grondwettelijke orde; dringt er voorts bij het TMC op aan de voorwaarden te scheppen en te waarborgen voor een inclusieve nationale dialoog tussen de regering en actoren uit het maatschappelijk middenveld, en zo snel mogelijk te zorgen voor een vreedzame, door burgers geleide en dringende overgang naar democratische, vrije en eerlijke verkiezingen, die zouden leiden tot een democratisch verkozen president en een inclusieve regering; |
|
5. |
herinnert eraan dat een echte democratische overgang en hervorming door burgers moet worden geleid en ruimte moet bieden voor de volledige en actieve betrokkenheid van maatschappelijke organisaties, vrouwen en jongeren, oppositiepartijen en de vrije pers, die zonder geweld, intimidatie of beperkingen moeten kunnen functioneren; |
|
6. |
veroordeelt de beperking van het recht om te demonstreren en het gebruik van geweld door het TMC tegen demonstranten; dringt er bij het TMC op aan alle personen die na recente demonstraties gevangen zitten vrij te laten; dringt voorts aan op de oprichting van een onafhankelijke en onpartijdige onderzoekscommissie om onderzoek te doen naar misbruiken tijdens de demonstraties en eventuele mensenrechtenschendingen, met inbegrip van het kennelijk gebruik van onnodig of onevenredig geweld om demonstraties uiteen te drijven; |
|
7. |
is bezorgd over corruptie en straffeloosheid in Tsjaad; merkt op dat het verzuim om schendingen van de mensenrechten aan te pakken bijdraagt tot de voortzetting van het misbruik en het vertrouwen van de burgers in overheidsinstellingen verzwakt; |
|
8. |
verzoekt de HV/VV, de EU-delegatie en de EU-missies in Tsjaad toe te zien op de volledige toepassing van de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers en het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie, onder meer door de protesten te observeren en de gevraagde steun te verlenen die is vastgesteld in het overgangsplan van het maatschappelijk middenveld tegen het einde van de crisis; |
|
9. |
roept de internationale gemeenschap op om Tsjaad te steunen in zijn inspanningen op het gebied van de democratie; verzoekt met name de Afrikaanse Unie en de G5 om Tsjaad te ondersteunen bij de totstandbrenging van een inclusieve en maatschappelijke dialoog met een duurzame en vreedzame oplossing; benadrukt nogmaals dat moet worden afgezien van verregaande externe bemoeienis en dat de eenheid, stabiliteit en territoriale integriteit van Tsjaad moeten worden beschermd; verzoekt de presidenten van Mauritanië en Niger Tsjaad te blijven bijstaan als bemiddelaars in de Tsjadische crisis tot er een langdurige en vreedzame beëindiging van de huidige crisis is; |
|
10. |
erkent de belangrijke rol die Tsjaad speelt in de bestrijding van terrorisme binnen de G5-Sahelgroep; benadrukt het belang van de naleving van internationale mensenrechtenverdragen; benadrukt dat de territoriale integriteit en de stabiliteit van Tsjaad in de kwetsbare veiligheidscontext van de regio beschermd moeten worden; benadrukt de humanitaire nood in de Sahel; |
|
11. |
wijst erop dat regionale organisaties en partnerschappen, waaronder de Afrikaanse Unie en de G5, belangrijke actoren zijn bij het organiseren en ondersteunen van een door Afrika geleide strategie voor de aanpak van terrorisme en instabiliteit in de Sahel; spreekt nogmaals zijn steun uit voor de regionale multinationale gezamenlijke taskforce en zijn voortdurende steun via de Vredesfaciliteit voor Afrika, die binnenkort zal worden overgenomen door de Europese Vredesfaciliteit; dringt erop aan dat civiele actoren die melding maken van mensenrechtenschendingen worden beschermd, zonder dat zij te maken hoeven te krijgen met bedreigingen; |
|
12. |
herinnert eraan dat klimaatverandering, voedselonzekerheid, bevolkingsgroei, exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, armoede, een gebrek aan onderwijs- en economische kansen, alsook gewelddadig optreden en ideologische inmenging door buitenlandse jihadistische groepen diepere oorzaken zijn van instabiliteit, geweld en rekrutering van terroristen in de hele Sahel; merkt op dat de COVID-19-pandemie deze druk heeft vergroot en de vooruitgang op het gebied van ontwikkeling aanzienlijk heeft belemmerd; benadrukt dat de coördinatie van veiligheids-, ontwikkelings-, humanitaire en democratieondersteunende bijstand noodzakelijk is om blijvende duurzame ontwikkeling in de hele regio te waarborgen; steunt een verschuiving naar een meer geïntegreerde benadering van stabilisatie met een sterke nadruk op de civiele en de politieke dimensie; |
|
13. |
benadrukt dat Tsjaad een sterke partner van de EU is en moet blijven en onderstreept nogmaals dat het zich zal blijven inzetten voor een dialoog en een vreedzame oplossing voor de huidige politieke crisis; |
|
14. |
dringt aan op een evaluatie van de aan de regio toegewezen EU-middelen om te waarborgen dat er geen misbruik van middelen plaatsvindt; |
|
15. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regering en de Nationale Assemblee van Tsjaad, en de Afrikaanse Unie en haar instellingen. |
(1) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0213.
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/170 |
P9_TA(2021)0255
Chinese sancties als vergelding tegen EU-entiteiten, EP-leden en parlementariërs
Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2021 over de Chinese sancties als vergelding tegen EU-instanties, EP-leden en leden van nationale parlementen (2021/2644(RSP))
(2022/C 15/17)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties en verslagen over de situatie in China en de betrekkingen tussen de EU en China, met name de resolutie van 21 januari 2021 over het harde optreden tegen de democratische oppositie in Hongkong (1) en die van 17 december 2020 over dwangarbeid en de situatie van de Oeigoeren in de Oeigoerse autonome regio Xinjiang (2), |
|
— |
gezien zijn eerdere aanbevelingen in verband met Hongkong, in het bijzonder die van 13 december 2017 aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) over Hongkong, 20 jaar na de machtsoverdracht (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 20 januari 2021 over de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — jaarverslag 2020 (4), |
|
— |
gezien de toekenning van de Sacharovprijs 2019 aan Ilham Tohti, een Oeigoerse econoom die vreedzaam strijdt voor de rechten van de Oeigoerse minderheid in China, |
|
— |
gezien de verklaring van vooraanstaande EP-leden van 23 maart 2021 naar aanleiding van het besluit van de Chinese autoriteiten om de Subcommissie mensenrechten en andere Europese instanties en functionarissen sancties op te leggen, |
|
— |
gezien de toespraken van zijn Voorzitter, David Maria Sassoli, van de voorzitter van zijn Subcommissie mensenrechten, Maria Arena, en van de voorzitter van zijn Delegatie voor de betrekkingen met de Volksrepubliek China, Reinhard Bütikofer, bij de opening van zijn plenaire vergadering op 24 maart 2021, |
|
— |
gezien de verklaring van directeuren van Europese onderzoeksinstellingen van 25 maart 2021, |
|
— |
gezien de toespraak van de VV/HV, Josep Borrell, tijdens het debat van 28 april 2021 over de Chinese sancties als vergelding tegen EU-instanties, leden van het Europees Parlement en leden van nationale parlementen, en het daaropvolgende debat, |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van de voorzitter van het Europees Parlement, de voorzitter van de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, de voorzitter van de Nederlandse Tweede Kamer en de voorzitter van het Litouwse parlement van 29 maart 2021 over de Chinese sancties tegen parlementsleden, |
|
— |
gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2021/478 van de Raad van 22 maart 2021 tot uitvoering van Verordening (EU) 2020/1998 betreffende beperkende maatregelen tegen ernstige schendingen van de mensenrechten (5) en Besluit (GBVB) 2021/481 van de Raad van 22 maart 2021 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2020/1999 betreffende beperkende maatregelen tegen ernstige schendingen van de mensenrechten (6), |
|
— |
gezien de verklaring van de G7 van 12 maart 2021 over electorale wijzigingen in Hongkong, en het communiqué van de ministers van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking van de G7 van 5 mei 2021, |
|
— |
gezien de verklaring van de woordvoerder van de VV/HV van 17 april 2021 over de veroordeling van prodemocratische activisten in Hongkong, |
|
— |
gezien de verklaring van de woordvoerder van de VV/HV van 29 december 2020 over de veroordeling van journalisten, advocaten en mensenrechtenactivisten, |
|
— |
gezien de aankondiging van de woordvoerder van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de Volksrepubliek China van 22 maart 2021 over sancties tegen relevante EU-entiteiten en -personeel, |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring die voorzitter Michel en voorzitter von der Leyen na afloop van de 22e top EU-China op 22 juni 2020 hebben afgelegd over het verdedigen van de belangen en waarden van de EU in een complex en noodzakelijk partnerschap, |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van de 21e top EU-China van 9 april 2019, |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de VV/HV van 12 maart 2019 getiteld “EU-China — Een strategische visie” (JOIN(2019)0005), |
|
— |
gezien artikel 36 van de grondwet van de Volksrepubliek China, waarin het recht van alle burgers op vrijheid van religie en geloof wordt gewaarborgd, en artikel 4 van diezelfde grondwet, waarin de rechten van etnische minderheden worden bevestigd, |
|
— |
gezien de oproep van VN-deskundigen van 26 juni 2020 tot doortastende maatregelen om de fundamentele vrijheden in China te beschermen, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966, dat China in 1998 heeft ondertekend maar nooit heeft geratificeerd, |
|
— |
gezien het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, |
|
— |
gezien het VN-Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide, |
|
— |
gezien het protocol van 2014 bij het Verdrag betreffende de gedwongen arbeid, 1930, van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), dat niet door China is ondertekend, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948, |
|
— |
gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de bevordering en de eerbiediging van de mensenrechten, democratie en de rechtsstaat de kern moeten blijven uitmaken van de langlopende relatie tussen de EU en China, in overeenstemming met de inspanningen van de EU om deze waarden in haar extern optreden uit te dragen en de interesse die China heeft geuit om zich in zijn eigen ontwikkeling en internationale samenwerking aan deze waarden te houden; |
|
B. |
overwegende dat de Raad op 7 december 2020 Verordening (EU) 2020/1998 tot vaststelling van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten heeft aangenomen, op grond waarvan de EU beperkende maatregelen kan opleggen tegen personen, entiteiten en instanties — met inbegrip van statelijke en niet-statelijke actoren — die verantwoordelijk zijn voor of betrokken zijn bij ernstige schendingen van de mensenrechten wereldwijd; overwegende dat het belangrijk is te benadrukken dat de EU een verantwoordelijkheid heeft om bij massale mensenrechtenschendingen gebruik te maken van deze verordening; |
|
C. |
overwegende dat de Raad Buitenlandse Zaken van de EU op 22 maart 2021 in het kader van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten beperkende maatregelen heeft genomen tegen Zhu Hailun, voormalig vicehoofd van het 13e Volkscongres van de Oeigoerse Autonome Regio Xinjiang, Wang Junzheng, partijsecretaris van het Xinjiang Production and Construction Corps (XPCC) en vicesecretaris van het Partijcomité van de autonome regio, Wang Mingshan, lid van het Permanent Comité van het Partijcomité van de autonome regio en secretaris van het Comité politieke en juridische zaken van de autonome regio, en Chen Mingguo, directeur van het Bureau voor openbare veiligheid van Xinjiang en vicevoorzitter van de Volksregering van de autonome regio, alsook tegen het Bureau voor openbare veiligheid van het XPCC, dat de detentiecentra in Xinjiang beheert; overwegende dat deze vier personen en één entiteit verantwoordelijk zijn voor ernstige schendingen van de mensenrechten, waaronder de grootschalige willekeurige detentie en vernederende behandeling van Oeigoeren en mensen van andere islamitische etnische minderheden in de autonome regio; |
|
D. |
overwegende dat, luttele momenten na de goedkeuring van de EU-lijst, de woordvoerder van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de Volksrepubliek China aankondigde dat er sancties waren vastgesteld tegen vijf EP-leden, Reinhard Bütikofer, Michael Gahler, Raphaël Glucksmann, Ilhan Kyuchyuk en Miriam Lexmann, de Subcommissie mensenrechten van het Parlement, drie parlementsleden uit EU-lidstaten (Sjoerd Wiemer Sjoerdsma, Samuel Cogolati en Dovile Sakaliene), het Politiek en Veiligheidscomité van de Raad van de EU (bestaande uit de ambassadeurs van de 27 EU-lidstaten), twee academici (Adrian Zenz en Björn Jerdén) en twee denktanks (het Mercator Institute for China Studies (MERICS) in Duitsland en de Alliance of Democracies Foundation in Denemarken) wegens “ernstige schending van de soevereiniteit en de belangen van China en het kwaadwillig verspreiden van leugens en desinformatie”; |
|
E. |
overwegende dat het, volgens het persbericht van de woordvoerder, de betrokken personen en hun gezinnen verboden is het Chinese vasteland, Hongkong en Macau binnen te komen, en dat het hun en alle met hen verbonden bedrijven of instellingen ook verboden is zaken te doen met China; |
|
F. |
overwegende dat China enkele dagen later sancties heeft vastgesteld tegen parlementsleden, instanties en denktanks in het VK, Canada en de VS, die ook maatregelen tegen mensenrechtenschendingen in Xinjiang hadden ingevoerd; |
|
G. |
overwegende dat de Chinese maatregelen neerkomen op een aanval tegen de Europese Unie en haar Parlement in zijn geheel, als het hart van de Europese democratie en waarden, alsook op een aanval op de vrijheid van onderzoek; |
|
H. |
overwegende dat de sancties van de EU gericht zijn tegen schendingen van de mensenrechten en gebaseerd zijn op legitieme en evenredige maatregelen die zijn opgenomen in het internationaal recht, terwijl de sancties van China op geen enkele wijze juridisch gerechtvaardigd zijn, volledig ongegrond en willekeurig zijn en gericht zijn tegen de kritiek op dergelijke mensenrechtenschendingen; overwegende dat de sancties duidelijk een poging zijn om de EU ervan te weerhouden haar werkzaamheden en maatregelen tegen mensenrechtenschendingen in China voort te zetten; |
|
I. |
overwegende dat China een slechte staat van dienst heeft wat mensenrechtenschendingen betreft, en zijn bilaterale en multilaterale verplichtingen op dit gebied niet nakomt, en overwegende dat in gezaghebbende verslagen wordt gesteld dat de mensenrechtensituatie in China het slechtst is sinds het bloedbad op het Plein van de Hemelse Vrede; overwegende dat China bij de VN-Mensenrechtenraad regelmatig resoluties heeft ingediend om van “soevereiniteit, niet-inmenging en wederzijds respect” fundamentele, onwrikbare beginselen te maken en de bevordering en bescherming van de mensenrechten van individuen als bijzaak te beschouwen; |
|
J. |
overwegende dat de EU en China in december 2020 een principe-akkoord hebben bereikt over de brede investeringsovereenkomst tussen de EU en China; overwegende dat de mogelijkheid van het Europees Parlement om de investeringsovereenkomst naar behoren te onderzoeken aanzienlijk wordt belemmerd door de Chinese sancties, waardoor op zijn minst de Subcommissie mensenrechten niet met Chinese deskundigen kan samenwerken; overwegende dat het niet aanvaardbaar is de handels- en investeringsbetrekkingen buiten de algemene context van mensenrechtenkwesties en de bredere politieke betrekkingen te behandelen; |
|
K. |
overwegende dat het opleggen van sancties door China het jongste voorval is in een geleidelijke overgang van het leiderschap van de Chinese Communistische Partij (CCP) naar een op confrontatie gerichte benadering, onder meer door de EU tot doelwit te maken van desinformatie en cyberaanvallen, terwijl de betrekkingen tussen de EU en China steeds meer onder druk komen te staan vanwege de acties tegen de Oeigoeren en andere etnische minderheden, de onderdrukking van de democratie in Hongkong en de steeds meer op confrontatie gerichte benadering in de Straat van Taiwan; overwegende dat de betrekkingen tussen de EU en China wellicht niet ongewijzigd zullen blijven aangezien de bestaande EU-strategie ten aanzien van China tekort blijkt te schieten; |
|
L. |
overwegende dat na de Chinese sancties tegen EP-leden de Russische autoriteiten op 30 april 2021 het besluit hebben genomen om sancties op te leggen aan acht EU-burgers, waaronder David Sassoli, voorzitter van het Europees Parlement, en Věra Jourová, vicevoorzitter van de Europese Commissie; |
|
M. |
overwegende dat sinds de Chinese regering in 2014 van start is gegaan met de campagne “Hard optreden tegen gewelddadig terrorisme”, die vooral gericht is tegen de Oeigoerse minderheid in Xinjiang, meer dan een miljoen mensen gevangengezet zijn in detentiekampen die “centra voor politieke heropvoeding” of “opleidingscentra” worden genoemd en het omvangrijkste opsluitingssysteem ter wereld vormen; overwegende dat de Oeigoerse bevolking het slachtoffer is van de pogingen van de Chinese regering om haar unieke identiteit en bestaansrecht als volk uit te roeien door middel van foltering, gedwongen verdwijning, grootschalige surveillance, culturele en religieuze uitvlakking, gedwongen sterilisatie van vrouwen, seksueel geweld, schendingen van reproductieve rechten en scheiding van familieleden; overwegende dat mensenrechtenorganisaties hebben geoordeeld dat deze misdrijven uit hoofde van het internationaal recht kunnen worden aangemerkt als misdaden tegen de menselijkheid; |
|
N. |
overwegende dat de onderdrukking van de politieke oppositie in Hongkong is blijven verergeren sinds de resolutie van het Parlement van 21 januari 2021, met talrijke veroordelingen van prodemocratische activisten en politieke vertegenwoordigers, zoals Joshua Wong, Martin Lee, Jimmy Lai, Andy Li en Lester Shum, wegens hun vreedzame betrokkenheid bij protesten, en in sommige gevallen zelfs zonder bewijs van een actieve rol in de rellen; overwegende dat in maart dit jaar veranderingen in het kiesstelsel van Hongkong zijn aangebracht bij de belangrijkste wijziging ooit van het politieke systeem in Hongkong, waarbij een vereiste van vaderlandsliefde jegens China is toegevoegd en een concentratie van macht en invloed bij de kiescommissie van Hongkong is ingevoerd, wat zal leiden tot een drastische vermindering van het aantal rechtstreeks verkozen vertegenwoordigers in de Wetgevende Vergadering van Hongkong; |
|
O. |
overwegende dat tien EU-lidstaten nog steeds actieve uitleveringsverdragen hebben met China, waarbij Oeigoeren, burgers van Hongkong, Tibetanen en Chinese dissidenten in Europa kunnen worden uitgeleverd voor een politiek proces in China; |
|
P. |
overwegende dat Gui Minhai, een inwoner van Hongkong en Zweeds staatsburger, ondanks de talrijke oproepen van het Parlement om hem onmiddellijk vrij te laten, nog steeds gevangen wordt gehouden; |
|
1. |
veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de ongegronde en willekeurige sancties die door de Chinese autoriteiten zijn opgelegd en neerkomen op een aanval op de vrijheid van meningsuiting, de academische vrijheid en de internationale inzet voor en opvatting van universele mensenrechten; dringt er bij de Chinese autoriteiten op aan deze ongerechtvaardigde sancties op te heffen; |
|
2. |
verklaart zich volledig solidair met de leden van dit Parlement, met zijn Subcommissie mensenrechten en met alle andere personen en entiteiten die zijn getroffen door de Chinese sancties, te weten het Politiek en Veiligheidscomité van de Raad van de Europese Unie, de leden van de nationale parlementen, de Duitse en Zweedse wetenschappers, en de denktanks in Duitsland en Denemarken; betuigt zijn volledige solidariteit met parlementsleden uit niet-EU-landen die ook het doelwit van sancties zijn, zoals in het VK, Canada, de VS en Australië; |
|
3. |
bevestigt nogmaals dat de fundamentele vrijheden, de vrijheid van meningsuiting, de vrije deelname aan besluitvormingsprocessen, de academische vrijheid en de verdediging van de mensenrechten pijlers van onze democratieën zijn en dat deze waarden nooit in het gedrang mogen komen in de betrekkingen tussen de EU en China; benadrukt dat intimidatiepogingen zinloos zijn, dat wij, als gekozen leden van het Europees Parlement, schendingen van de mensenrechten en het internationaal recht onverminderd zullen aanklagen en actief zullen blijven tegengaan, en dat wij er bij de EU op zullen blijven aandringen de eerbiediging van de mensenrechten in al haar buitenlands beleid voorop te stellen; beschouwt deze aanvallen vanuit China als een uiting van de systemische rivaliteit die meespeelt in de betrekkingen tussen de EU en China; |
|
4. |
veroordeelt ten stelligste deze nieuwe poging, en eerdere pogingen, van Chinese statelijke en niet-statelijke actoren om zich te mengen in het democratische leven van de Europese Unie en haar lidstaten en desinformatie te verspreiden in openbare debatten; is van mening dat de sancties deel uitmaken van een poging om uitlatingen over China wereldwijd aan banden te leggen en om te bepalen welk soort uitlatingen en discussies in de wereld toegestaan zijn, en beschouwt deze poging als onderdeel van een totalitaire dreiging; |
|
5. |
herhaalt zijn ernstige bezorgdheid over de diverse schendingen van de grondrechten en de mensenrechten in China, de schendingen van de menselijke waardigheid en het recht op vrijheid van culturele uiting en geloofsovertuiging, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vreedzame vergadering en vereniging, en met name de systemische vervolging van Oeigoeren, Tibetanen, Mongolen en andere etnische minderheden, mensenrechtenverdedigers, maatschappelijke activisten, religieuze groeperingen, journalisten, ondertekenaars van petities en demonstranten tegen onrechtvaardigheid, alsook de alsmaar toenemende onderdrukking van alle afwijkende geluiden en stemmen van de oppositie, met name in Hongkong; |
|
6. |
herhaalt zijn standpunt uit zijn resolutie van 17 december 2020 dat de schendingen in Xinjiang neerkomen op misdaden tegen de menselijkheid en stipt aan dat er steeds meer bewijzen zijn van die misdaden; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan hun inspanningen op te voeren om voldoende internationale steun te verkrijgen voor een onafhankelijk VN-onderzoek naar Xinjiang; is dan ook verheugd dat vier Chinese personen en één entiteit uit China op de lijst van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten zijn geplaatst, aangezien zij verantwoordelijk zijn voor ernstige schendingen van de mensenrechten in China; dringt er bij de Commissie, de Raad en de lidstaten op aan alle nodige maatregelen te nemen en alle beschikbare middelen aan te wenden, met name economische, om de Chinese regering ervan te overtuigen de kampen te sluiten en alle mensenrechtenschendingen in Xinjiang en in andere gebieden, zoals Tibet, een halt toe te roepen; |
|
7. |
betreurt het dat diverse internationale ondernemingen, met name in de kleding- en textielsector, een uitgebreide en wijdverbreide boycot te verduren kregen nadat zij hun bezorgdheid hadden geuit over de berichten over dwangarbeid in Xinjiang en besloten hadden om voor hun toeleveringsketen de banden met Xinjiang te verbreken, en veroordeelt met klem de agressieve politieke dwang die de Chinese regering tegen hen uitoefent; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden om snel de laatste hand te leggen aan advies voor bedrijven in de toeleveringsketen, met richtsnoeren voor bedrijven over het risico dat ze lopen gebruik te maken van Oeigoerse dwangarbeid, en hen te ondersteunen om snel alternatieve bevoorradingsbronnen te vinden; |
|
8. |
is bezorgd dat de vergeldingsmaatregelen tegen de instellingen van de EU en de lidstaten en hun werkzaamheden op het gebied van de mensenrechten deel uitmaken van een doelbewuste strategie om de mensenrechten internationaal te verzwakken en deze rechten zodanig te herdefiniëren dat zij uiteindelijk hun oorspronkelijke betekenis zouden verliezen; betreurt het dat de door de EU gehanteerde aanpak en instrumenten tot dusver niet hebben geresulteerd in concrete vooruitgang op het vlak van de mensenrechten in China, en dat de toestand de afgelopen tien jaar enkel verslechterd is; verzoekt de Commissie met klem een alomvattende EU-strategie te ontwikkelen en toe te passen, teneinde daadwerkelijke vooruitgang na te streven wat betreft de mensenrechtensituatie in China; |
|
9. |
is van mening dat de Chinese vergeldingsmaatregelen, die niet gebaseerd zijn op het internationaal recht, een belangrijke achteruitgang vormen in de betrekkingen tussen de EU en China; acht het van cruciaal belang dat de EU en al haar instellingen eensgezind opkomen tegen deze aanval op de Europese democratie en eensgezind onze gemeenschappelijke waarden verdedigen; verzoekt de voorzitters van de Raad en de Commissie een duidelijke verklaring af te leggen dat de sancties van China tegen gekozen politici niet worden geduld; acht het passend en noodzakelijk dat de VV/HV en de EU-lidstaten deze kwestie aan de orde stellen in bilaterale contacten met Chinese tegenhangers op alle niveaus, en vraagt hen het Parlement op de hoogte te houden van deze inspanningen; |
|
10. |
is van mening dat de behandeling van de brede investeringsovereenkomst tussen de EU en China en een bespreking van de ratificatie door het Europees Parlement terecht zijn bevroren vanwege de sancties die China heeft uitgevaardigd; eist dat China de sancties opheft voordat het Parlement de brede investeringsovereenkomst kan behandelen, zonder vooruit te lopen op het uiteindelijke resultaat van het ratificatieproces; verwacht van de Commissie dat zij het Parlement raadpleegt alvorens stappen te ondernemen met het oog op de sluiting en ondertekening van de brede investeringsovereenkomst; verzoekt de Commissie het debat over de brede investeringsovereenkomst als hefboom te gebruiken om de bescherming van de mensenrechten en de ondersteuning van het maatschappelijk middenveld in China te verbeteren en wijst de Commissie erop dat het Parlement rekening zal houden met de mensenrechtensituatie in China, ook in Hongkong, wanneer het gevraagd wordt de brede investeringsovereenkomst goed te keuren; |
|
11. |
benadrukt dat de betrekkingen tussen de EU en China dringend opnieuw in evenwicht moeten worden gebracht door de goedkeuring van een instrumentarium van autonome maatregelen, waaronder: wetgeving tegen de verstorende effecten van buitenlandse subsidies op de interne markt; een instrument voor internationale overheidsopdrachten; wetgeving inzake de toeleveringsketen met verplichte zorgvuldigheidseisen die ook voorzien in een invoerverbod op goederen die met dwangarbeid zijn vervaardigd; een verbeterde en versterkte EU-verordening voor de screening van buitenlandse investeringen; een doeltreffend instrument om dwang tegen te gaan; zo nodig aanvullende doelgerichte maatregelen in het kader van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten, om de repressie in Xinjiang en Hongkong te blijven aanpakken en China ertoe te brengen alle schendingen te beëindigen; een adequate aanpak van de cyberdreigingen, de hybride aanvallen en het civiel-militaire fusieprogramma van China; |
|
12. |
dringt bij de Chinese regering aan op ratificatie en tenuitvoerlegging van de volgende verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO): Verdrag nr. 29 betreffende dwangarbeid, Verdrag nr. 105 betreffende de afschaffing van dwangarbeid, Verdrag nr. 87 betreffende de vrijheid van vereniging en bescherming van het recht zich te organiseren, en Verdrag nr. 98 betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen; spoort China aan het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten te ratificeren; |
|
13. |
verzoekt de Chinese en de Hongkongse autoriteiten het vertrouwen in het democratische proces van Hongkong te herstellen en onmiddellijk een einde te maken aan de vervolging van degenen die de democratische waarden uitdragen; betreurt het gebrek aan eensgezindheid in de Raad van de EU om maatregelen te treffen om de onderdrukking van de democratie in Hongkong aan te pakken; dringt er bij de VV/HV en de Raad op aan conclusies over Hongkong voor te stellen en aan te nemen, ook als die geen unanieme steun wegdragen, en vraagt dat de uitleveringsverdragen van de lidstaten met China worden opgeschort; |
|
14. |
onderstreept dat er een systeem moet worden opgezet om te controleren of entiteiten die actief zijn op de interne markt van de EU direct of indirect betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen in Xinjiang, en dat er handelsgerelateerde maatregelen zoals uitsluiting van overheidsopdrachten en andere sancties moeten worden ingevoerd; benadrukt dat de aanschaf van uitbuitingstechnologie die wordt ingezet bij mensenrechtenschendingen, in de EU op alle niveaus en in alle EU-instellingen moet worden voorkomen; |
|
15. |
verzoekt de Europese Raad zich krachtig te verzetten tegen de Chinese sancties en hierover conclusies aan te nemen; is van mening dat deze sancties, alsook de negatieve ontwikkelingen en verslechteringen in China en van China als internationale speler, adequaat moeten worden aangekaart en aangepakt in de lopende herziening van de gezamenlijke mededeling “EU-China — Een strategische visie”, teneinde een assertievere EU-strategie ten aanzien van China uit te werken waar alle lidstaten zich in kunnen vinden; |
|
16. |
roept de EU op haar coördinatie en samenwerking met de VS op te voeren in het kader van een trans-Atlantische dialoog over China, onder meer met betrekking tot een gecoördineerde aanpak van maatregelen om schendingen van de mensenrechten aan te pakken, en vraagt dat deze dialoog een sterke parlementaire dimensie krijgt; |
|
17. |
is van mening dat andere handels- en investeringsovereenkomsten met regionale partners, waaronder Taiwan, geen gevolgen mogen ondervinden van de opschorting van de ratificatie van de brede investeringsovereenkomst; |
|
18. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de regering en het parlement van de Volksrepubliek China. |
(1) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0027.
(2) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0375.
(3) PB C 369 van 11.10.2018, blz. 156.
(4) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0012.
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/176 |
P9_TA(2021)0256
Data Protection Commissioner / Facebook Ireland Limited, Maximillian Schrems (“Schrems II”) — Zaak C-311/18
Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2021 over de uitspraak van het HvJ-EU van 16 juli 2020 — Data Protection Commissioner/Facebook Ireland Limited, Maximillian Schrems (“Schrems II”), Zaak C-311/18 (2020/2789(RSP))
(2022/C 15/18)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), en met name de artikelen 7, 8, 16, 47 en 52, |
|
— |
gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 juli 2020 in zaak C-311/18, Data Protection Commissioner/Facebook Ireland Limited, Maximillian Schrems (“Schrems II”) (1), |
|
— |
gezien het arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 2015 in zaak C-362/14, Maximillian Schrems/Data Protection Commissioner (“Schrems I”) (2), |
|
— |
gezien het arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 2020 in zaak C-623/17 Privacy International/Secretary of State for Foreign and Commonwealth Affairs e.a. (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 26 mei 2016 over trans-Atlantische gegevensstromen (4), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 6 april 2017 over de gepastheid van de door het EU-VS-privacyschild geboden bescherming (5), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 5 juli 2018 over de gepastheid van de door het EU-VS-privacyschild geboden bescherming (6), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 oktober 2018 over het gebruik van gegevens van Facebookgebruikers door Cambridge Analytica en gevolgen voor de gegevensbescherming (7), |
|
— |
gezien Besluit 2010/87/EU van de Commissie van 5 februari 2010 betreffende modelcontractbepalingen voor de doorgifte van persoonsgegevens aan in derde landen gevestigde verwerkers krachtens Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 593) (8), |
|
— |
gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1250 van de Commissie van 12 juli 2016 overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gepastheid van de door het EU-VS-privacyschild geboden bescherming (kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 4176) (9), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 26 november 2020 over de toetsing van het handelsbeleid van de EU (10), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (11), en met name hoofdstuk V, |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende privacy en elektronische communicatie (COM(2017)0010), gezien het besluit om interinstitutionele onderhandelingen te beginnen, als bevestigd door de plenaire vergadering van het Parlement op 25 oktober 2017, en gezien de algemene oriëntatie van de Raad, goedgekeurd op 10 februari 2021 (6087/21), |
|
— |
gezien de Aanbevelingen 01/2020 van het Europees Comité voor gegevensbescherming (EDPB) inzake maatregelen ter aanvulling op doorgifte-instrumenten teneinde naleving van het beschermingsniveau van persoonsgegevens in de Unie te waarborgen, en de Aanbevelingen 02/2020 over de Europese essentiële garanties voor surveillancemaatregelen, en de verklaring van het EDPB van 19 november 2020 over de e-privacyverordening en de toekomstige rol van de toezichthoudende autoriteiten en de EDPB, |
|
— |
gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de mogelijkheid tot grensoverschrijdende doorgifte van persoonsgegevens een belangrijke aanjager van innovatie, productiviteit en economisch concurrentievermogen kan zijn; overwegende dat dit des te belangrijker is in de context van de huidige COVID-19-pandemie, aangezien dergelijke doorgiften van essentieel belang zijn om de continuïteit van de werking van bedrijven en regeringen en de sociale contacten te waarborgen; overwegende dat dergelijke doorgiften tevens de exitstrategieën uit de pandemie kunnen ondersteunen en kunnen bijdragen aan het economische herstel; |
|
B. |
overwegende dat het Hof van Justitie van de EU (HvJ-EU) het besluit van de Commissie over de veilige haven in het arrest-Schrems I ongeldig heeft verklaard op basis van de bevinding dat willekeurige toegang van inlichtingendiensten tot de inhoud van elektronische communicatie in strijd is met de wezenlijke inhoud van het recht op vertrouwelijkheid van communicatie als bedoeld in artikel 7 van het Handvest; |
|
C. |
overwegende dat het Hof in het arrest-Schrems II heeft vastgesteld dat de Verenigde Staten niet voorzien in voldoende rechtsmiddelen voor niet-Amerikanen tegen grootschalig toezicht, en dat dit in strijd is met de wezenlijke inhoud van het recht op een rechtsmiddel als bedoeld in artikel 47 van het Handvest; |
|
D. |
herinnert eraan dat de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing is op alle ondernemingen die persoonsgegevens van betrokkenen in de Unie verwerken, voor zover de verwerkingswerkzaamheden verband houden met het aanbieden van goederen of diensten aan die betrokkenen in de Unie, of het monitoren van hun gedrag voor zover dat gedrag plaatsvindt in de Unie; |
|
E. |
overwegende dat de gegevens van Europese burgers die door telecommunicatie-exploitanten en bedrijven worden opgeslagen en doorgegeven, een essentiële hulpbron vormen die een bijdrage levert aan de strategische belangen van de Unie; |
|
F. |
overwegende dat grootschalig toezicht door overheidsactoren nadelig is voor het vertrouwen van Europese burgers, regeringen en ondernemingen in digitale diensten, en bij uitbreiding in de digitale economie; |
|
G. |
overwegende dat consumenten en andere maatschappelijke organisaties over beperkte middelen beschikken en dat de handhaving van de rechten en verplichtingen op het gebied van gegevensbescherming niet van hun acties mag afhangen; overwegende dat er een lappendeken van nationale procedures en praktijken bestaat, hetgeen een belemmering vormt voor het in de AVG opgenomen samenwerkingsmechanisme voor grensoverschrijdende klachten; overwegende dat het ontbreekt aan duidelijke termijnen, dat de procedures over het algemeen traag verlopen, dat de toezichthoudende autoriteiten over onvoldoende middelen beschikken en dat het in sommige gevallen ontbreekt aan de nodige wil of aan een doeltreffend gebruik van reeds toegewezen middelen; overwegende dat er recentelijk een groot aantal klachten is ingediend over vermeende inbreuken door grote technologiebedrijven, die worden behandeld door één enkele nationale instantie, hetgeen tot een knelpunt bij de handhaving heeft geleid; |
|
H. |
overwegende dat de procedures die tot dit arrest van het HvJ-EU hebben geleid eveneens laten zien hoe moeilijk het is voor betrokkenen en consumenten om voor hun rechten op te komen, hetgeen een remmend effect heeft op hun vermogen om hun rechten te verdedigen voor de Ierse gegevensbeschermingsautoriteit; |
|
I. |
overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 25 oktober 2018 heeft gewezen op het feit dat de termijn van 1 september 2018 voor de VS om volledig te voldoen aan het privacyschild niet was gehaald en de Commissie reeds heeft verzocht het privacyschild op te schorten totdat de Amerikaanse overheid aan die voorwaarden zou voldoen; |
|
J. |
overwegende dat de uit hoofde van de gegevensbeschermingswetgeving van de EU gewaarborgde rechten van betrokken moeten worden geëerbiedigd, ongeacht de mate van het risico dat zij lopen door de verwerking van persoonsgegevens, ook wanneer het gaat om de doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen; overwegende dat verwerkingsverantwoordelijken altijd aansprakelijk moeten zijn voor de naleving van de gegevensbeschermingsverplichtingen, onder meer door de naleving aan te tonen voor elke gegevensverwerking, ongeacht de aard, omvang, context en doeleinden van de verwerking en de risico’s voor betrokkenen; |
|
K. |
overwegende dat er tot op heden, ondanks de aanzienlijke ontwikkelingen in de rechtspraak van het HvJ-EU de afgelopen vijf jaar en ondanks de doeltreffende toepassing van de AVG sinds 25 mei 2018, geen beslissingen van toezichthoudende autoriteiten zijn geweest om corrigerende maatregelen in verband met de doorgifte van persoonsgegevens op te leggen op grond van het coherentiemechanisme uit hoofde van de AVG; overwegende dat er op nationaal niveau geen substantiële beslissingen tot het opleggen van corrigerende maatregelen of boeten in verband met de doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen door toezichthoudende autoriteiten zijn vastgesteld; |
|
L. |
overwegende dat de Amerikaanse president Biden op zijn eerste dag als president een adjunct-secretaris voor diensten heeft aangesteld binnen het Amerikaanse Ministerie van Handel, die zal optreden als hoofdonderhandelaar inzake commerciële gegevensdoorgiften met de EU; overwegende dat de persoon die de president heeft voorgedragen als Amerikaans staatssecretaris voor Handel, Gina Raimondo, de snelle afronding van de onderhandelingen over een opvolgingsovereenkomst voor het privacyschild tijdens een hoorzitting in de Senaat als “topprioriteit” heeft bestempeld; |
Algemene opmerkingen
|
1. |
neemt kennis van het arrest van het HvJ-EU van 16 juli 2020, waarin het Hof in principe de geldigheid bevestigde van Besluit 2010/87/EU betreffende modelcontractbepalingen, die het meest gebruikte mechanisme voor internationale gegevensdoorgifte vormen; wijst er voorts op dat het Hof Besluit (EU) 2016/1250 van de Commissie betreffende de gepastheid van de door het EU-VS-privacyschild geboden bescherming ongeldig heeft verklaard; merkt op dat tot dusver geen enkel duurzaam mechanisme dat de legale doorgifte van commerciële persoonsgegevens tussen de EU en de VS moet waarborgen, de juridische toets van het HvJ-EU heeft doorstaan; |
|
2. |
wijst erop dat het HvJ-EU modelcontractbepalingen een doeltreffend mechanisme achtte om de naleving van het niveau van bescherming zoals dat in de EU wordt geboden te waarborgen, maar de voorwaarde stelde dat een in de Europese Unie gevestigde verwerkingsverantwoordelijke/verwerker en de ontvanger van de persoonsgegevens voorafgaand aan elke doorgifte dienen na te gaan of het bij EU-wet vereiste beschermingsniveau in het desbetreffende derde land wordt nageleefd; herinnert eraan dat dit ook een beoordeling inhoudt van de wettelijke regeling inzake de toegang van overheidsinstanties tot persoonsgegevens, om ervoor te zorgen dat de betrokkenen en hun doorgegeven gegevens niet het risico lopen te worden onderworpen aan Amerikaanse surveillanceprogramma’s die grootschalige verzameling van persoonsgegevens mogelijk maken; herinnert eraan dat wanneer de ontvanger niet in staat is de modelcontractbepalingen na te leven, het HvJ-EU heeft geoordeeld dat de verwerkingsverantwoordelijken of verwerkers verplicht zijn de doorgifte van gegevens op te schorten en/of het contract te beëindigen; merkt echter op dat veel bedrijven, met name kmo’s, niet over de nodige kennis of capaciteit beschikken om een dergelijke verificatie uit te voeren, wat kan leiden tot bedrijfsonderbrekingen; |
|
3. |
is van mening dat het arrest van het HvJ-EU, hoewel het is toegespitst op het niveau van gegevensbescherming dat wordt geboden aan betrokkenen in de EU wier gegevens aan de VS zijn doorgegeven in het kader van het privacyschild, tevens gevolgen heeft voor gepastheidsbesluiten met betrekking tot andere derde landen, waaronder het VK; bevestigt nogmaals dat er behoefte is aan juridische duidelijkheid en zekerheid, aangezien het vermogen om persoonsgegevens veilig over de grenzen heen door te geven steeds belangrijker is geworden voor personen met het oog op hun bescherming en rechten op het gebied van persoonsgegevens, alsook voor alle soorten organisaties die internationaal goederen en diensten leveren en voor bedrijven met betrekking tot de wettelijke regeling waaronder zij opereren; onderstreept echter dat bestaande gepastheidsbesluiten van kracht blijven totdat zij door het HvJ-EU worden ingetrokken, vervangen of ongeldig verklaard; |
|
4. |
is teleurgesteld dat de Ierse Data Protection Commissioner (DPC) Maximillian Schrems en Facebook voor het Ierse High Court heeft gedaagd in plaats van een besluit te nemen in het kader van zijn bevoegdheden uit hoofde van artikel 4 van Besluit 2010/87/EU en artikel 58 van de AVG; herinnert er echter aan dat de DPC gebruik heeft gemaakt van de juridische mogelijkheid waarbij gegevensbeschermingsautoriteiten problemen met de geldigheid van een uitvoeringsbesluit van de Commissie onder de aandacht van een nationale rechter kunnen brengen, teneinde het HvJ-EU om een prejudiciële beslissing te kunnen verzoeken; toont zich zeer bezorgd over het feit dat de DPC nog geen besluit heeft genomen over verscheidene klachten over inbreuken op de AVG die op 25 mei 2018 zijn ingediend, de dag waarop de AVG van kracht werd, maar evenmin over andere klachten van consumentengroepen en andere partijen; maakt zich zorgen dat de Toezichthouder voor gegevensbescherming het begrip “onverwijld” in artikel 60, lid 3, AVG — anders dan de wetgever had bedoeld — uitlegt als meer dan een aantal maanden; is bezorgd over het feit dat de toezichthoudende autoriteiten geen proactieve stappen hebben ondernomen op grond van de artikelen 61 en 66 AVG om de DPC ertoe te dwingen zijn verplichtingen uit hoofde van de AVG na te komen; is ook bezorgd over het gebrek aan technische specialisten die voor de DPC werken en over het gebruik van verouderde systemen door de DPC; betreurt de gevolgen van de mislukte poging van de DPC de verweerder de kosten van de gerechtelijke procedure te laten dragen, hetgeen een sterk afschrikkend effect zou hebben gehad; verzoekt de Commissie inbreukprocedures in te leiden tegen Ierland wegens het niet naar behoren handhaven van de AVG; |
|
5. |
maakt zich zorgen over de ontoereikende handhaving van de AVG, met name op het gebied van internationale doorgiften; uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan prioriteitstelling en algemeen toezicht door nationale toezichthoudende autoriteiten met betrekking tot de doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen, ondanks de aanzienlijke ontwikkelingen in de rechtspraak van het HvJ-EU de afgelopen vijf jaar; betreurt het gebrek aan substantiële beslissingen en corrigerende maatregelen in dat verband en dringt er bij het EDPB en bij de nationale toezichthoudende autoriteiten op aan om de doorgifte van persoonsgegevens op te nemen in hun controle-, nalevings- en handhavingsstrategieën; wijst erop dat geharmoniseerde, bindende administratieve procedures inzake de vertegenwoordiging van betrokkenen en inzake ontvankelijkheid nodig zijn om rechtszekerheid te bieden en grensoverschrijdende klachten te behandelen; |
|
6. |
neemt kennis van het ontwerp van uitvoeringsbesluit betreffende modelcontractbepalingen voor de doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen; dringt er bij het EDPB op aan verdere richtsnoeren te publiceren over internationale gegevensdoorgiften voor ondernemingen, met name voor kmo’s, met inbegrip van een checklist voor de beoordeling van doorgiften, hulpmiddelen om te beoordelen of overheden gegevens mogen of kunnen opvragen, en informatie over de aanvullende waarborgen die vereist zijn voor doorgiften via modelcontractbepalingen; verzoekt het EDPB ook om input van onafhankelijke academici te vragen met betrekking tot mogelijk conflicterende nationale wetgeving bij belangrijke handelspartners; |
|
7. |
herinnert eraan dat, overeenkomstig de EDPB-Richtsnoeren 2/2018 (12) inzake afwijkingen op grond van artikel 49 van Verordening (EU) 2016/679, indien doorgiftes plaatsvinden buiten het kader van adequaatheidsbesluiten of andere instrumenten die passende waarborgen bieden, maar gebaseerd zijn op afwijkingen voor specifieke situaties uit hoofde van artikel 49 AVG, deze strikt moeten worden geïnterpreteerd, zodat de uitzondering niet de regel wordt; merkt echter op dat sinds de ongeldigverklaring van het EU-VS-privacyschild de trans-Atlantische gegevensstromen voor digitale reclamedoeleinden in stand zijn gebleven, ondanks twijfels over de rechtsgrondslag voor doorgifte voor reclamedoeleinden; verzoekt het EDPB en de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten om een consistente uitlegging te waarborgen bij de toepassing en controle van dergelijke afwijkingen, overeenkomstig de EDPB-richtsnoeren; |
|
8. |
verwelkomt de internationale discussies over grensoverschrijdende stromen van persoonsgegevens die aan de AVG en de richtlijn wetshandhaving (LED) (13) voldoen; benadrukt dat de AVG, de LED, de e-privacyregels en andere bestaande en toekomstige maatregelen ter bescherming van de grondrechten met betrekking tot het recht op privacy en het recht op bescherming van persoonsgegevens, niet mogen worden ondermijnd door internationale handelsovereenkomsten of hierin mogen worden opgenomen; spoort de Commissie aan zich te houden aan het horizontale standpunt van de EU uit 2018 (14) en hier niet vanaf te wijken, en rekening te houden met de betreffende verbintenissen van derde landen uit hoofde van het handelsrecht bij het beoordelen van de geschiktheid ervan, met inbegrip van de verdere doorgifte van gegevens; |
Modelcontractbepalingen
|
9. |
neemt kennis van het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie, alsook van de ontwerpen voor modelcontractbepalingen; is ingenomen met het feit dat de Commissie de belanghebbenden om reacties op dit ontwerp heeft gevraagd door hierover een openbare raadpleging te organiseren; merkt op dat het EDPB en de EDPS in een gezamenlijk advies van 15 januari 2021 (15) positief hebben gereageerd op de ontwerpen voor modelcontractbepalingen, maar een aantal verdere verbeteringen hebben voorgesteld; verwacht van de Commissie dat zij de ontvangen input in aanmerking neemt alvorens de comitéprocedure te starten; |
|
10. |
herinnert eraan dat een groot aantal kmo’s gebruikmaakt van modelcontractbepalingen; benadrukt dat alle soorten bedrijven dringend behoefte hebben aan duidelijke richtsnoeren en bijstand om rechtszekerheid te waarborgen bij de toepassing en interpretatie van het arrest van het Hof; |
|
11. |
neemt kennis van de Aanbevelingen 01/2020 van het EDPB inzake maatregelen ter aanvulling op doorgifte-instrumenten teneinde naleving van het beschermingsniveau van persoonsgegevens in de Unie te waarborgen (16); is ingenomen met het feit dat het EDPB een openbare raadpleging over zijn aanbevelingen heeft gehouden; is bezorgd over mogelijke conflicten tussen deze aanbevelingen en het voorstel van de Commissie voor modelcontractbepalingen; verzoekt de Commissie en het EDPB om samen te werken aan de voltooiing van hun respectieve documenten teneinde de rechtszekerheid te waarborgen naar aanleiding van het arrest van het HvJ-EU; is van mening dat de Commissie de richtsnoeren van het EDPB moet volgen; |
|
12. |
is met name ingenomen met de EDPB-aanbevelingen betreffende de noodzaak voor de verwerkingsverantwoordelijken om zich op objectieve factoren te baseren wanneer zij beoordelen of iets in de wetgeving of de praktijk van het derde land afbreuk kan doen aan de doeltreffendheid van de passende waarborgen in de doorgifte-instrumenten voor de doorgiften in kwestie, in plaats van op subjectieve factoren die herhaaldelijk door het HvJ-EU zijn verworpen, zoals de waarschijnlijkheid dat overheidsinstanties toegang tot de gegevens krijgen op een wijze die niet in overeenstemming is met de EU-normen; verzoekt de Commissie in dat verband ervoor te zorgen dat haar voorstel voor modelcontractbepalingen volledig in overeenstemming is met de geldende rechtspraak van het HvJ-EU; |
|
13. |
benadrukt dat het van cruciaal belang is dat bedrijven die actief zijn in de EU en die persoonsgegevens doorgeven naar buiten de EU gebruikmaken van solide mechanismen die in overeenstemming zijn met het arrest van het HvJ-EU; is in dit verband van mening dat in het huidige voorstel van de Commissie voor modelcontractbepalingen rekening moet worden gehouden met alle relevante aanbevelingen van het EDPB; steunt de opzet van een instrumentarium van aanvullende maatregelen waaruit gekozen kan worden, zoals veiligheids- en gegevensbeschermingscertificering, encryptiewaarborgen en pseudonimisatie, die door regelgevende instanties worden aanvaard, en publiek beschikbare bronnen over de relevante wetgeving van de belangrijkste handelspartners van de EU; |
|
14. |
wijst erop dat doorgifte van persoonsgegevens vanuit de Unie in het kader van modelcontractbepalingen vanwege het hoge risico op grootschalig toezicht niet mogelijk is voor verwerkingsverantwoordelijken die onder het toepassingsgebied van de Amerikaanse Foreign Intelligence Surveillance Act (FISA) vallen; verwacht dat indien er niet snel een regeling wordt getroffen met de VS die in wezen gelijkwaardig is en derhalve een gepast beschermingsniveau biedt dat vergelijkbaar is met het bij de AVG en het Handvest geboden beschermingsniveau, deze doorgiften worden geschorst totdat de situatie is opgelost; onderstreept de conclusie van het HJEU dat noch sectie 702 van de FISA, noch Executive Order 12333 (E.O. 12333), in samenhang met Presidential Policy Directive 28 (PPD-28), overeenstemt met de minimumwaarborgen die in het EU-recht voortvloeien uit het evenredigheidsbeginsel, met als gevolg dat de op deze bepalingen gebaseerde surveillanceprogramma’s niet kunnen worden geacht te zijn beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is; benadrukt dat de in het arrest van het Hof geconstateerde problemen op duurzame wijze moeten worden aangepakt, teneinde de betrokkenen een gepaste bescherming van persoonsgegevens te bieden; herinnert eraan dat geen enkele overeenkomst tussen ondernemingen bescherming kan bieden tegen de willekeurige toegang van inlichtingendiensten tot de inhoud van elektronische communicatie en dat overeenkomsten tussen ondernemingen eveneens nooit voldoende rechtsmiddelen bevatten tegen grootschalig toezicht; benadrukt dat hiervoor een hervorming van de Amerikaanse surveillancewetgeving en -praktijken nodig is, teneinde ervoor te zorgen dat de toegang van Amerikaanse veiligheidsautoriteiten tot door de EU doorgegeven gegevens wordt beperkt tot wat noodzakelijk en evenredig is en dat Europese betrokkenen toegang hebben tot doeltreffende gerechtelijke verhaalsmogelijkheden voor de Amerikaanse rechtbanken; |
|
15. |
wijst erop dat Europese kmo’s en organisaties en verenigingen zonder winstoogmerk een beperkte onderhandelingspositie, beperkte verhaalsmogelijkheden en een beperkte financiële capaciteit hebben, hetgeen vanwege de verplichte beoordelingen van derde landen van de gepastheid van het eigen beschermingsniveau naar verwachting bepalend zal zijn voor de complexe rechtskaders van verschillende derde landen; dringt er bij de Commissie en het EDPB op aan richtsnoeren te verstrekken inzake het praktische gebruik van betrouwbare aanvullende maatregelen, met name voor kmo’s; |
|
16. |
dringt er bij de gegevensbeschermingsautoriteiten op aan hun verplichtingen na te komen, zoals benadrukt in het arrest van het HvJ-EU, om een correcte en snelle handhaving van de AVG te waarborgen door nauwlettend toe te zien op het gebruik van modelcontractbepalingen; roept de gegevensbeschermingsautoriteiten op ondernemingen bij te staan bij de naleving van de jurisprudentie van het Hof; dringt er bij de nationale toezichthoudende autoriteiten op aan tevens ten volle gebruik te maken van hun in artikel 58 van de AVG vastgelegde onderzoeks- en corrigerende bevoegdheden wanneer gegevensexporteurs persoonsgegevens doorgeven ondanks dat er in het derde landen wetten gelden die de importeur van de gegevens beletten de modelcontractbepalingen na te leven en er geen doeltreffende aanvullende maatregelen gelden; herinnert aan de conclusie van het HvJ-EU dat elke toezichthoudende autoriteit “ertoe gehouden [is] zich […] te kwijten van haar taak om toe te zien op de volledige naleving van de AVG”; |
Privacyschild
|
17. |
merkt op dat het HvJ heeft geoordeeld dat het EU-VS-privacyschild geen beschermingsniveau waarborgt dat in wezen gelijkwaardig is aan het in de AVG en in het Handvest voorziene beschermingsniveau en dat derhalve gepast zou zijn, met name omdat de grootschalige toegang van Amerikaanse overheidsinstanties tot in het kader van het privacyschild doorgegeven persoonsgegevens niet voldoet aan de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid, en omdat betrokkenen uit de EU geen rechten hebben ten aanzien van de Amerikaanse instanties die zij voor een Amerikaanse rechter of een andere als rechter optredende onafhankelijke autoriteit kunnen afdwingen; verwacht dat de huidige regering van de VS zich meer zal inzetten voor de naleving van haar verplichtingen in het kader van mogelijke toekomstige doorgiftemechanismen dan de vorige regeringen, die een gebrek aan politieke wil aan de dag legden ten aanzien van de naleving en handhaving van de veiligehavenregels en de handhaving van de regels van het privacyschild; |
|
18. |
wijst erop dat sommige ondernemingen, als reactie op het arrest-Schrems II, hun privacyverklaringen en overeenkomsten met derde partijen met betrekking tot hun toezeggingen in het kader van het privacyschild mogelijk inderhaast hebben herzien zonder na te gaan wat de beste maatregelen waren om gegevens op rechtmatige wijze door te geven; |
|
19. |
betreurt dat de Commissie, ondanks herhaaldelijke oproepen van het Parlement in zijn resoluties van 2016, 2017 en 2018 om alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het privacyschild volledig voldoet aan de AVG en aan het Handvest, heeft nagelaten op te treden overeenkomstig artikel 45, lid 5, AVG; betreurt dat de Commissie de verzoeken van het Parlement om het privacyschild op te schorten totdat de Amerikaanse autoriteiten aan de voorwaarden ervan voldoen, heeft genegeerd, waardoor het gevaar bestond dat het HvJ-EU het privacyschild ongeldig zou kunnen verklaren; wijst erop dat de problemen met de werking van het privacyschild herhaaldelijk zijn aangekaart door de Groep artikel 29 en het EDPB; |
|
20. |
betreurt dat de Commissie de betrekkingen met de VS boven de belangen van de EU-burgers heeft geplaatst en dat zij de taak om het EU-recht te verdedigen daarmee aan individuele burgers heeft overgelaten; |
Grootschalige surveillance en het rechtskader
|
21. |
moedigt de Commissie aan het gebruik van technologieën voor grootschalig toezicht in de VS en andere landen die het voorwerp zijn of kunnen zijn van een adequaatheidsbeoordeling, zoals het Verenigd Koninkrijk, proactief te volgen; dringt er bij de Commissie op aan geen adequaatheidsbesluiten vast te stellen met betrekking tot landen waar wetten en programma’s inzake massasurveillance niet naar de letter of de geest aan de criteria van het HvJ-EU voldoen; |
|
22. |
neemt kennis van de recente inwerkingtreding in de VS van de California Consumer Privacy Act (CCPA); neemt kennis van de daarmee samenhangende debatten en wetgevingsvoorstellen op federaal niveau; wijst erop dat noch de CCPA noch een van de federale voorstellen tot nu toe voldoet aan de vereisten van de AVG voor een adequaatheidsbesluit, hoewel ze een stap in de goede richting zijn; spoort de Amerikaanse wetgever met klem aan wetgeving vast te stellen die aan deze vereisten voldoet en er zo voor te helpen zorgen dat het Amerikaanse recht een in wezen gelijkwaardige bescherming biedt als die welke momenteel in de EU wordt gewaarborgd; |
|
23. |
wijst erop dat dergelijke wetgeving inzake de bescherming van consumentengegevens en privacy op zich geen oplossing zal bieden voor de fundamentele kwesties die het Hof heeft vastgesteld met betrekking tot grootschalig toezicht door de Amerikaanse inlichtingendiensten en de ontoereikende toegang tot rechtsmiddelen; moedigt de Amerikaanse wetgever aan artikel 702 van de FISA te wijzigen, en de Amerikaanse president om Executive Order 12333 en Presidential Policy Directive 28 te wijzigen, met name wat betreft massasurveillance en het toekennen van een gelijkwaardig beschermingsniveau aan EU- en VS-burgers; moedigt de VS ertoe aan te voorzien in mechanismen om te waarborgen dat individuen (met vertraging) meldingen krijgen en ongepast toezicht uit hoofde van artikel 702 en EO 12333 kunnen aanvechten en te voorzien in een wettelijk vastgelegd mechanisme om te waarborgen dat burgers van buiten de VS afdwingbare rechten genieten die verder gaan dan de Judicial Redress Act; |
|
24. |
herinnert eraan dat de lidstaten persoonsgegevens met de VS blijven uitwisselen in het kader van het programma voor het traceren van terrorismefinanciering (TFTP), de overeenkomst tussen de EU en de VS over persoonsgegevens van passagiers (PNR), de automatische uitwisseling van belastinggegevens via de intergouvernementele overeenkomsten ter uitvoering van de Amerikaanse Foreign Tax Compliance Act (FATCA), die nadelige gevolgen heeft voor “toevallige Amerikanen”, zoals bedoeld in de resolutie van het Parlement van 5 juli 2018 over de nadelige gevolgen van de Amerikaanse Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA) voor EU-burgers en met name “accidental Americans” (17); herinnert eraan dat de VS nog steeds toegang hebben tot de rechtshandhavingsdatabanken van de lidstaten, die vingerafdrukken en DNA-gegevens van EU-burgers bevatten; verzoekt de Commissie om de gevolgen van de arresten-Schrems I en -Schrems II voor die gegevensuitwisselingen te analyseren en haar analyse en de manier waarop zij die uitwisselingen in overeenstemming denkt te brengen met de arresten uiterlijk op 30 september 2021 openbaar en schriftelijk toe te lichten aan de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken; |
|
25. |
verzoekt de Commissie tevens een analyse uit te voeren van de situatie van cloud providers die onder artikel 702 van de FISA vallen en die gegevens doorgeven met toepassing van modelcontractbepalingen; verzoekt de Commissie de gevolgen te analyseren voor de rechten die aan de raamovereenkomst tussen de EU en de VS worden ontleend, waaronder het recht op verhaal, aangezien de VS dat recht nadrukkelijk uitsluitend verlenen aan burgers van specifieke landen die gegevensdoorgiften aan de VS voor commerciële doeleinden toestaan; vind het onaanvaardbaar dat de Commissie haar bevindingen in het kader van de eerste gezamenlijke herziening van de raamovereenkomst een jaar na het verstrijken van de daarvoor vastgestelde termijn nog steeds niet heeft bekendgemaakt en verzoekt de Commissie de overeenkomst zo nodig onverwijld in overeenstemming te brengen met de normen die in de arresten van het HvJ-EU zijn vastgesteld; |
|
26. |
acht het, gelet op de aanzienlijke tekortkomingen in de bescherming van gegevens van Europese burgers die worden doorgegeven aan de VS, noodzakelijk investeringen in Europese instrumenten op het gebied van gegevensbewaring (bijv. clouddiensten) te ondersteunen om de afhankelijkheid van de Unie van derde landen wat betreft opslagcapaciteit te verminderen en de strategische autonomie van de Unie op het gebied van gegevensbeheer en -bescherming te versterken; |
Adequaatheidsbesluiten
|
27. |
verzoekt de Commissie alle nodige maatregelen te nemen om te kunnen waarborgen dat elk nieuw adequaatheidsbesluit met betrekking tot de VS volledig in overeenstemming is met Verordening (EU) 2016/679, met het Handvest, en met alle aspecten van de arresten van het HvJ-EU; herinnert eraan dat adequaatheidskaders de economische activiteit aanzienlijk vergemakkelijken, met name voor kmo’s en startende ondernemingen, die in tegenstelling tot grote bedrijven vaak niet over de nodige financiële, juridische en technische capaciteit beschikken om andere doorgifte-instrumenten te gebruiken; verzoekt de lidstaten om met de VS niet-spionage-akkoorden te sluiten; verzoekt de Commissie om haar Amerikaanse tegenhangers op het hart te drukken dat, als wijziging van de Amerikaanse surveillancewetgeving en -praktijk uitblijft, alleen het sluiten van niet-spionage-akkoorden met de lidstaten de weg kan vrijmaken voor een toekomstig adequaatheidsbesluit; |
|
28. |
benadrukt dat toekomstige adequaatheidsbesluiten van de Commissie niet mogen berusten op een zelfcertificeringsregeling, zoals het geval was bij de veilige haven en het privacyschild; verzoekt de Commissie het EDPB ten volle te betrekken bij de beoordeling van de naleving en handhaving van een eventueel nieuw adequaatheidsbesluit ten aanzien van de VS; verzoekt de Commissie het in dit kader eens te worden met de Amerikaanse regering over de maatregelen die nodig zijn opdat het EDPB die taak op doeltreffende wijze kan vervullen; verwacht van de Commissie dat zij het standpunt van het Europees Parlement over een nieuw adequaatheidsbesluit met betrekking tot de VS serieuzer in overweging neemt alvorens een dergelijk besluit vast te stellen; |
|
29. |
herinnert eraan dat de Commissie momenteel alle op grond van Richtlijn (EG) nr. 95/46 vastgestelde adequaatheidsbesluiten toetst; benadrukt dat de Commissie de strengere normen die zijn vastgesteld in de AVG en in de arresten Schrems I en II van het HvJ-EU moet toepassen om te beoordelen of een beschermingsniveau wordt geboden dat in wezen gelijkwaardig is aan dat van de AVG, onder meer wat betreft toegang tot een daadwerkelijk rechtsmiddel en bescherming tegen onrechtmatige toegang tot persoonsgegevens door de autoriteiten van het derde land; dringt er bij de Commissie op aan om die toetsingen dringend te voltooien en alle beslissingen van vóór de AVG in te trekken of te schorsen als zij vaststelt dat het derde land in kwestie geen beschermingsniveau biedt dat in wezen gelijkwaardig is en als de situatie niet kan worden verholpen; |
|
30. |
is van mening dat de regering-Biden, door de aanstelling van een ervaren privacydeskundige als hoofdonderhandelaar voor de opvolger van het privacyschild, haar vastbeslotenheid heeft getoond om op korte termijn een oplossing te vinden voor commerciële gegevensdoorgiften tussen de EU en de VS; verwacht dat de dialoog tussen de Commissie en haar Amerikaanse tegenhangers, die meteen na het arrest van het HvJ-EU is gestart, de komende maanden zal worden geïntensiveerd; |
|
31. |
verzoekt de Commissie geen nieuw adequaatheidsbesluit ten aanzien van de VS vast te stellen, tenzij er substantiële hervormingen worden doorgevoerd, met name voor nationale veiligheids- en inlichtingendoeleinden, die verwezenlijkt kunnen worden door middel van een duidelijke, juridisch duurzame, afdwingbare en niet-discriminerende hervorming van de Amerikaanse wetten en praktijken; wijst in dat verband nogmaals op het belang van solide waarborgen op het gebied van de toegang van overheidsinstanties tot persoonsgegevens; verzoekt de Commissie om haar “geopolitieke ambities” in de praktijk te brengen om een gegevensbescherming af te dwingen in de VS en in andere derde landen die in wezen gelijkwaardig is aan die in de EU; |
|
32. |
beveelt nationale gegevensbeschermingsautoriteiten aan dat zij de doorgifte schorsen van persoonsgegevens waartoe toegang kan worden verkregen door overheidsdiensten in de VS indien de Commissie een nieuw adequaatheidsbesluit vaststelt ten aanzien van de VS zolang dergelijke substantiële hervormingen uitblijven; |
|
33. |
is ingenomen met het feit dat de Commissie de criteria volgt die zijn vastgesteld in de adequaatheidsreferentie van de Groep artikel 29 in het kader van de AVG (18) (zoals bekrachtigd door het EDPB) en in de EDPB-Aanbevelingen 01/2021 over de adequaatheidsreferentie in het kader van de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving (19); is van mening dat de Commissie op zijn minst deze criteria moet aanhouden bij de beoordeling of een derde land al dan niet in aanmerking komt voor een adequaatheidsbesluit; neemt kennis van het feit dat het EDPB zijn aanbevelingen over de Europese essentiële garanties voor surveillancemaatregelen recent heeft geactualiseerd in het licht van de rechtspraak van het HvJ-EU (20); |
o
o o
|
34. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Europese Raad, de Raad van de Europese Unie, het Europees Comité voor gegevensbescherming, de nationale parlementen van de lidstaten, het Congres en de regering van de Verenigde Staten van Amerika en het parlement en de regering van het Verenigd Koninkrijk. |
(1) Arrest van het Hof van Justitie van 16 juli 2020, Data Protection Commissioner/Facebook Ireland Limited, Maximillian Schrems, C-311/18, ECLI:EU:C:2020:559.
(2) Arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 2015, Maximillian Schrems/Data Protection Commissioner, C-362/14, ECLI:EU:C:2015:650.
(3) Arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 2020, C-623/17, Privacy International/Secretary of State for Foreign and Commonwealth Affairs e.a., C-623/17, ECLI:EU:C:2020:790.
(4) PB C 76 van 28.2.2018, blz. 82.
(5) PB C 298 van 23.8.2018, blz. 73.
(6) PB C 118 van 8.4.2020, blz. 133.
(7) PB C 345 van 16.10.2020, blz. 58.
(8) PB L 39 van 12.2.2010, blz. 5.
(9) PB L 207 van 1.8.2016, blz. 1.
(10) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0337.
(11) PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.
(12) https://edpb.europa.eu/sites/edpb/files/files/file1/edpb_guidelines_2_2018_ derogations_en.pdf
(13) Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).
(14) EU proposal for provisions on cross-border data flows and protection of personal data and privacy, http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2018/july/tradoc_157130.pdf
(15) Gezamenlijk advies 2/2021 van het EDPB en de EDPS over modelcontractbepalingen voor de doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen van 14 januari 2021, https://edpb.europa.eu/our-work-tools/our-documents/edpbedps-joint-opinion/edpb-edps-joint-opinion-22021-standard_nl
(16) Aanbevelingen 01/2020 van het EDPB inzake maatregelen ter aanvulling op doorgifte-instrumenten teneinde naleving van het beschermingsniveau van persoonsgegevens in de Unie te waarborgen, vastgesteld op 11 november 2020, https://edpb.europa.eu/sites/default/files/consultation/edpb_recommendations_202001_supplementarymeasurestransferstools_nl.pdf
(17) PB C 118 van 8.4.2020, blz. 141.
(18) https://ec.europa.eu/newsroom/article29/item-detail.cfm?item_id=614108
(19) https://edpb.europa.eu/our-work-tools/our-documents/recommendations/recommendations-012021-adequacy-referential-under-law_nl
(20) https://edpb.europa.eu/our-work-tools/our-documents/preporki/recommendations-022020-european-essential-guarantees_nl
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/184 |
P9_TA(2021)0257
Recht van het Parlement op informatie over de lopende beoordeling van de nationale plannen voor herstel en veerkracht
Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2021 over het recht van het Parlement op informatie over de lopende beoordeling van de nationale plannen voor herstel en veerkracht (2021/2703(RSP))
(2022/C 15/19)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (1) (RRF-verordening), |
|
— |
gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de RRF-verordening is aangenomen volgens de gewone wetgevingsprocedure; |
|
B. |
overwegende dat de herstel- en veerkrachtfaciliteit (Recovery and Resilience Facility — RRF) een uniek instrument is wat betreft haar volume en financieringswijzen; |
|
C. |
overwegende dat democratische en parlementaire controle op de uitvoering van de RRF alleen mogelijk is als het Parlement daar in alle stadia volledig bij wordt betrokken; |
|
D. |
overwegende dat overeenkomstig artikel 26 van de RRF-verordening een herstel-en veerkrachtdialoog wordt gevoerd om te zorgen voor meer transparantie en een grotere verantwoordingsplicht en om de Commissie in de gelegenheid te stellen het Parlement te informeren over onder andere de herstel- en veerkrachtplannen van de lidstaten en de beoordeling daarvan; |
|
E. |
overwegende dat het Europees Parlement zijn standpunten over de kwesties die door middel van de herstel- en veerkrachtdialoog naar voren komen kenbaar kan maken, onder meer via resoluties en uitwisselingen met de Commissie, en dat de Commissie rekening moet houden met deze standpunten; |
|
F. |
overwegende dat het Parlement de Commissie in het kader van de herstel- en veerkrachtdialoog kan verzoeken om inlichtingen over de stand van zaken ten aanzien van de beoordeling van de nationale herstel- en veerkrachtplannen; |
|
G. |
overwegende dat de lidstaten uiterlijk 30 april 2021 hun nationale herstel- en veerkrachtplannen bij de Commissie moeten hebben ingediend; |
|
H. |
overwegende dat tot op heden 18 lidstaten hun herstel- en veerkrachtplannen bij de Commissie hebben ingediend; |
|
I. |
overwegende dat de Commissie ieder herstel- en veerkrachtplan binnen een periode van twee maanden na ontvangst moet beoordelen; |
|
J. |
overwegende dat de Commissie de ingediende nationale herstel- en veerkrachtplannen heeft gedeeld met het Parlement en de Raad; |
|
K. |
overwegende dat het Parlement op 11 maart 2021 een plenair debat heeft gehouden over de eerbiediging van het partnerschapsbeginsel bij de voorbereiding en uitvoering van de nationale herstel-en veerkrachtplannen, en de waarborging van goed bestuur bij de besteding van de middelen; |
|
L. |
overwegende dat het Comité van de Regio’s en de Raad der Europese Gemeenten en Regio’s op 20 januari 2021 de resultaten hebben gepubliceerd van hun gerichte raadpleging met als titel “De betrokkenheid van gemeenten, steden en regio’s bij het opstellen van de nationale plannen voor herstel en veerkracht”; |
|
1. |
is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om de uitvoeringsbesluiten van de Raad die verband houden met de nationale herstel- en veerkrachtplannen spoedig (vóór de zomer) aan te nemen, alsook met haar doorlopende samenwerking met de lidstaten om ze te helpen plannen van goede kwaliteit op te stellen; |
|
2. |
herinnert de Commissie eraan dat zij uit hoofde van de RRF-verordening verplicht is het Parlement alle relevante inlichtingen te verstrekken over de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de RRF-verordening, en rekening moet houden met de elementen die naar voren komen in de door middel van de herstel- en veerkrachtdialoog kenbaar gemaakte standpunten, waaronder de standpunten die door de bevoegde commissies en in plenaire resoluties kenbaar zijn gemaakt; |
|
3. |
meent dat de Commissie, met het oog op adequate democratische en parlementaire controle op de uitvoering van de RRF en meer transparantie en democratische verantwoordingsplicht, het Parlement regelmatig moet informeren, zowel mondeling als schriftelijk, over de status van de beoordeling van de nationale herstel- en veerkrachtplannen; benadrukt dat het Parlement in overeenstemming met de RRF-verordening recht heeft op deze inlichtingen in het kader van de herstel- en veerkrachtdialoog; |
|
4. |
verzoekt de Commissie alle relevante achtergrondinformatie te verstrekken, evenals een samenvatting van de hervormingen en investeringen die in de ingediende plannen zijn opgenomen en die gebaseerd zijn op de zes pijlers (waaronder de algemene en specifieke doelstellingen en de horizontale beginselen) en de elf beoordelingscriteria zoals vastgesteld in de RRF-verordening; |
|
5. |
herhaalt dat het Parlement verwacht dat inlichtingen worden verstrekt in een begrijpelijke en vergelijkbare vorm, met inbegrip van eventuele bestaande vertalingen van door de lidstaten ingediende documenten; |
|
6. |
is van oordeel dat door voorlopige beoordelingen te delen geen voorbarig oordeel wordt geveld over de uitkomst van de procedure; gelooft dat de herstel- en veerkrachtdialoog hierdoor zou worden verbeterd, aangezien de meeste nationale herstel- en veerkrachtplannen op het moment dat zij worden ingediend al zo goed als afgerond zijn en hoogstwaarschijnlijk zullen worden goedgekeurd; |
|
7. |
is ervan overtuigd dat volledige transparantie en verantwoordingsplicht van de Commissie vereist zijn om de democratische legitimiteit van en zeggen van de burgers over de RRF te waarborgen en vergroten; |
|
8. |
herinnert eraan dat in artikel 18, lid 4, onder q), van de RRF-verordening is bepaald dat “een samenvatting van het raadplegingsproces, uitgevoerd in overeenstemming met het nationale rechtskader, van lokale en regionale autoriteiten, sociale partners, maatschappelijke organisaties, jongerenorganisaties en andere relevante belanghebbenden, alsook een samenvatting van de wijze waarop de inbreng van de belanghebbenden in het herstel- en veerkrachtplan terugkomt” deel moet uitmaken van de nationale herstel- en veerkrachtplannen; verzoekt de Commissie de lidstaten ertoe aan te sporen alle nationale belanghebbenden te raadplegen, ervoor te zorgen dat het maatschappelijk middenveld en lokale en regionale autoriteiten worden betrokken bij de uitvoering van de plannen en met name het toezicht daarop, en te waarborgen dat er raadplegingen plaatsvinden voor eventuele wijzigingen of nieuwe plannen; |
|
9. |
verzoekt de Commissie volledige transparantie te waarborgen wat betreft de tijdlijn voor de goedkeuring van de gedelegeerde handelingen die uit de RRF-verordening voortvloeien, met name de gedelegeerde handelingen over het scorebord voor herstel en veerkracht en over de methoden voor de rapportage over sociale uitgaven, ook voor kinderen en jongeren, en rekening te houden met de relevante elementen van de herstel- en veerkrachtdialoog; pleit er voorts voor deze gedelegeerde handelingen snel en vóór het zomerreces goed te keuren; |
|
10. |
vraagt de Commissie, voordat wordt beoordeeld of de in het uitvoeringsbesluit van de Raad en de nationale herstel- en veerkrachtplannen overeengekomen mijlpalen en streefdoelen zijn bereikt, het Parlement een overzicht te verstrekken van de voorlopige bevindingen ten aanzien van de verwezenlijking van de mijlpalen en streefdoelen, zoals vereist uit hoofde van artikel 25, lid 4, van de RRF-verordening; |
|
11. |
herinnert de Raad eraan dat “relevante resultaten van besprekingen in de voorbereidende instanties van de Raad worden gedeeld met de bevoegde commissie van het Europees Parlement”; |
|
12. |
verzoekt de Commissie tijdens de herstel- en veerkrachtdialoog een open, transparante en constructieve benadering te blijven volgen; |
|
13. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Europese Raad en de Commissie. |
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/186 |
P9_TA(2021)0259
Aansprakelijkheid van bedrijven voor milieuschade
Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2021 over de aansprakelijkheid van bedrijven voor milieuschade (2020/2027(INI))
(2022/C 15/20)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (1) (richtlijn milieuaansprakelijkheid, ELD), |
|
— |
gezien Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (2) (richtlijn milieucriminaliteit, ECD), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 14 april 2016 overeenkomstig artikel 18, lid 2, van Richtlijn 2004/35/EG betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (COM(2016)0204), |
|
— |
gezien de artikelen 4 en 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), |
|
— |
gezien Richtlijn 2004/35/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën (3), Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide (4) en Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten (5), |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 14 april 2016 over de Refit-evaluatie van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn (SWD(2016)0121), gevoegd bij het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad overeenkomstig artikel 18, lid 2, van Richtlijn 2004/35/EG betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade, |
|
— |
gezien de briefing van de onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS) van 6 juni 2016, getiteld “The implementation of the Environmental Liability Directive: a survey of the assessment process carried out by the Commission”, |
|
— |
gezien de studie van zijn beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van 15 mei 2020, getiteld “Environmental liability of companies”, |
|
— |
gezien de studie van de Commissie van mei 2020, getiteld “Improving financial security in the context of the Environmental Liability Directive”, |
|
— |
gezien de evaluatie van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 december 2019 van de richtlijn milieucriminaliteit, |
|
— |
gezien de briefing van de EPRS van oktober 2020, getiteld “Environmental liability of companies: selected possible amendments of the ELD”, |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 28 oktober 2020 over de evaluatie van de richtlijn milieucriminaliteit (SWD(2020)0259), |
|
— |
gezien de conclusies en aanbevelingen in het kader van de EU-actie ter bestrijding van milieucriminaliteit (European Union Action to Fight Environmental Crime, EFFACE) van maart 2016, |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0112/2021), |
|
A. |
overwegende dat het milieubeleid van de Unie volgens artikel 191, lid 1, VWEU moet bijdragen tot het nastreven van doelstellingen zoals de bescherming van de gezondheid van de mens, de bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, de bevordering van een behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen; |
|
B. |
overwegende dat in artikel 37 van het Handvest bepaald wordt dat een hoog niveau van milieubescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu geïntegreerd moeten worden in het beleid van de Unie en gewaarborgd moeten worden overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling; |
|
C. |
overwegende dat de gecoördineerde milieustrategie van de EU samenwerking aanmoedigt en ervoor zorgt dat de beleidsmaatregelen van de EU onderlinge coherentie vertonen; overwegende dat de Europese Green Deal als doelstelling heeft alle verontreiniging tot nul terug te brengen, hetgeen moet worden verwezenlijkt aan de hand van een horizontale strategie ter bescherming van de gezondheid van de EU-burgers tegen aantasting en verontreiniging van het milieu, en dat hierbij tegelijkertijd wordt opgeroepen tot een rechtvaardige transitie waarbij niemand tussen wal en schip valt; |
|
D. |
overwegende dat verantwoord ondernemen inhoudt dat ondernemingen terdege rekening houden met milieuaspecten; overwegende dat het waarborgen van aansprakelijkheid voor milieuschade van essentieel belang is om Europese ondernemingen op de lange termijn duurzamer te maken; overwegende dat het hiertoe van belang is om aanverwante wetgeving inzake due diligence, maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzame bedrijfsvoering te ontwikkelen; overwegende dat aansprakelijkheid in overeenstemming moet zijn met het nationale recht; |
|
E. |
overwegende dat milieuschade, gevaarlijke en schadelijke chemische stoffen en klimaatverandering aanzienlijke risico’s met zich kunnen meebrengen voor de menselijke gezondheid als gevolg van lucht-, bodem- en waterverontreiniging; |
|
F. |
overwegende dat er naast de ELD nog andere aansprakelijkheidsinstrumenten en -bepalingen bestaan, zowel op EU- als op lidstaatniveau; overwegende dat gebeurtenissen die aanleiding geven tot aansprakelijkheid uit hoofde van de ELD, kunnen leiden tot parallelle strafrechtelijke, civielrechtelijke of bestuursrechtelijke procedures, waardoor onzekerheid en rechtsonzekerheid ontstaat voor zowel de betrokken ondernemingen als eventuele slachtoffers; |
|
G. |
overwegende dat er in het verslag van de Commissie van 2016 over milieuaansprakelijkheid op wordt gewezen dat de ELD weliswaar heeft bijgedragen aan de juridische samenhang op EU-niveau, maar dat de EU nog steeds te maken heeft met versnipperde regelgeving op dit gebied en een gebrek aan uniformiteit, zowel wat de juridische aspecten als wat de praktijk betreft; |
|
H. |
overwegende dat de huidige definities van “milieuschade” en “exploitant” in de ELD diverse malen zijn geanalyseerd en dat daarbij uitleggingsproblemen aan het licht zijn gekomen; overwegende dat het belang van de drempel voor milieuschade op verschillende manieren wordt uitgelegd en toegepast, en derhalve nadere verduidelijking behoeft; |
|
I. |
overwegende dat er steeds meer gevallen zijn waarin slachtoffers van door buiten de EU opererende dochterondernemingen van Europese ondernemingen veroorzaakte verontreiniging hebben geprobeerd bij rechtbanken in de EU milieuaansprakelijkheidsvorderingen tegen de moedermaatschappijen in te stellen; |
|
J. |
overwegende dat de aansprakelijkheidsregelingen in het EU-recht met betrekking tot diffuse verontreiniging gefragmenteerd zijn; |
|
K. |
overwegende dat in de ELD een kader voor milieuaansprakelijkheid wordt vastgesteld op basis van het beginsel dat de vervuiler betaalt, met als doel milieuschade te voorkomen en te herstellen; overwegende dat de ELD een aanvulling vormt op de belangrijkste milieuwetgevingsinstrumenten van de EU en direct of indirect verband houdt met deze wetgevingsinstrumenten, met name met de habitatrichtlijn (6), de vogelrichtlijn (7), de kaderrichtlijn water (8), de kaderrichtlijn mariene strategie (9) en de richtlijn offshoreveiligheid (10); |
|
L. |
overwegende dat in het verslag van de Commissie van 2016 over milieuaansprakelijkheid alle lidstaten werd geadviseerd “gegevens bij te houden over ELD-incidenten en ELD-registers te publiceren, voor zover zij dat nog niet hebben gedaan” (11); overwegende dat desondanks slechts zeven lidstaten een register voor ELD-gevallen hebben dat openbaar beschikbaar is, en dat vier andere lidstaten een register hebben dat niet openbaar is; overwegende dat verschillende lidstaten informatie verzamelen die valt onder andere EU-wetgevingsinstrumenten, maar niet specifiek onder de ELD, of registers hebben met een breder of ander toepassingsgebied, en overwegende dat diverse lidstaten gegevens verzamelen op regionaal niveau; overwegende dat veertien lidstaten niet beschikken over een databank met milieu-incidenten of ELD-gevallen; overwegende dat de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de ELD veel speelruimte hebben omdat de regelgeving versnipperd is en het ontbreekt aan homogeniteit vanuit zowel juridisch als praktisch oogpunt; |
|
M. |
overwegende dat de meerderheid van de lidstaten in de nationale wetgeving niet in verplichte financiëlezekerheidsinstrumenten lijkt te voorzien, maar dat enkele landen deze wel verplicht stellen (12); overwegende dat die instrumenten, daar waar ze wel zijn ingezet, hun waarde lijken te hebben bewezen, en hebben aangetoond dat invoering van een verplicht financiëlezekerheidsstelsel moet worden overwogen; |
|
N. |
overwegende dat in de meeste markten voldoende verzekeringsdekking beschikbaar is, ook voor aanvullende en compenserende herstelmaatregelen, maar dat er in het algemeen weinig vraag naar is vanwege een gebrek aan gemelde incidenten, een minder dan optimale handhaving en tragere ontwikkelingen in opkomende markten (13); overwegende dat dit op zich geen belemmering vormt voor de invoering van verplichte financiële garanties; |
|
O. |
overwegende dat insolventie van exploitanten ten gevolge van ernstige ongevallen nog altijd een probleem is in de EU; overwegende dat de Commissie bestaande nationale en regelgevingskaders moet analyseren en een geharmoniseerde EU-aanpak moet vaststellen om belastingbetalers te beschermen tegen de gevolgen van insolventie van een onderneming; |
|
P. |
overwegende dat de beschikbaarheid van financiëlezekerheidsinstrumenten sinds de vaststelling van de ELD aanzienlijk is verbeterd; |
|
Q. |
overwegende dat Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (14) is aangenomen en door de lidstaten met ingang van 25 juni 2023 zal worden toegepast; |
|
R. |
overwegende dat leden van de raad van bestuur van ondernemingen soms weliswaar op de hoogte zijn van activiteiten waarbij er een grote kans is dat er milieuschade zal optreden, maar bij hun besluitvorming het realiseren van winsten voorop blijven stellen en minder aandacht hebben voor verantwoord handelen en het milieu; |
|
S. |
overwegende dat bij een herziening van de ELD moet worden gestreefd naar een evenwicht tussen de zakelijke belangen van ondernemingen en milieubescherming; |
|
T. |
overwegende dat het Europees Parlement de afgelopen jaren een proactieve rol heeft gespeeld door aan te dringen op een aansprakelijkheidsregeling voor schade op het gebied van milieu en de mensenrechten in derde landen, met name door de aanneming van zijn resolutie van 25 oktober 2016 over de aansprakelijkheid van ondernemingen voor ernstige schendingen van de mensenrechten in derde landen (15); |
|
U. |
overwegende dat een mandaat voor de Commissie moet zorgen voor de handhaving van bepalingen inzake het tot stand brengen of het behoud van een gelijk speelveld inzake milieukwesties in EU-handelsovereenkomsten, als die bepalingen deel uitmaken van een dergelijke overeenkomst; |
|
V. |
overwegende dat het Europees Milieuagentschap momenteel onderzoek doet naar de verdeling van milieurisico’s en -voordelen over de maatschappij; overwegende dat in de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering van 2015 wordt benadrukt dat rekening gehouden moet worden met de rechten van kwetsbare personen; overwegende dat het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de rechten van de mens recentelijk kaderbeginselen inzake mensenrechten en het milieu heeft gepubliceerd, die duidelijkheid verschaffen over de mensenrechtenverplichtingen van staten met betrekking tot een schoon, gezond en duurzaam milieu; overwegende dat er momenteel in de VN wordt onderhandeld over een systeem van aansprakelijkheid van ondernemingen voor schendingen van de mensenrechten; |
|
W. |
overwegende dat milieuschade en milieucriminaliteit niet alleen schadelijke effecten hebben op de biodiversiteit en het klimaat, maar ook op de mensenrechten en de menselijke gezondheid; overwegende dat in het kader van een evaluatie gekeken moet worden naar de risico’s verbonden aan het grensoverschrijdende karakter van milieuschade, ernstige georganiseerde misdaad en corruptie, en de risico’s voor de mensenrechten en het milieu; |
|
X. |
overwegende dat beginsel 21 van de Verklaring van Stockholm en beginsel 2 van de Verklaring van Rio het soevereine recht van staten erkennen om hun eigen natuurlijke hulpbronnen te exploiteren in overeenstemming met hun eigen milieubeleid, maar tevens de verantwoordelijkheid van staten erkennen om ervoor te zorgen dat activiteiten die onder hun rechtsmacht of controle vallen geen schade toebrengen aan het milieu van andere staten of van gebieden buiten hun rechtsmacht; |
Algemene opmerkingen
|
1. |
is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om de leemten in de uitvoering van de ELD en de ECD in de verschillende lidstaten in kaart te brengen en te verhelpen; |
|
2. |
betreurt dat de in de ELD vastgestelde discretionaire bevoegdheden, het gebrek aan kennis en voorlichting over de ELD, het gebrek aan middelen en deskundigheid en de zwakke mechanismen voor het waarborgen van naleving en doeltreffend beheer op nationaal, regionaal en lokaal niveau hebben geleid tot een gebrekkige uitvoering, aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten wat betreft handhaving en naleving van de ELD en met name wat betreft het aantal gevallen, en een ongelijk speelveld voor exploitanten; betreurt dat deze tekortkomingen ook een effect hebben op de uitvoering van de ECD; is derhalve van mening dat er meer inspanningen geleverd moeten worden om te zorgen voor normalisatie van de regelgeving in de EU en een groter vertrouwen van de burgers in de doeltreffendheid van EU-wetgeving, om milieuschade doeltreffender te voorkomen en aan te pakken en het juiste evenwicht te vinden tussen de zakelijke belangen van ondernemingen en milieubescherming; |
|
3. |
is ingenomen met de oprichting van het Forum voor de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance, waarin deskundigen met bevoegdheden op het gebied van de controle op de naleving van milieuwetgeving bijeenkomen, als follow-up van het actieplan van de Commissie van 2018 (16) en is tevens ingenomen met het werkprogramma voor 2020-2022 ter verbetering van de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance dat in februari 2020 door het forum werd goedgekeurd (17); |
|
4. |
betreurt dat in veel lidstaten de begrotingen van milieu-inspectiediensten vanwege de financiële crisis gelijk zijn gebleven of gedaald zijn en dat zelfs grote autoriteiten die over veel middelen beschikken het soms moeilijk vinden om onafhankelijk kennis te ontwikkelen over de beste manieren om naleving te waarborgen; is derhalve van mening dat krachtiger ondersteuning op EU-niveau noodzakelijk is, bijvoorbeeld via toegankelijke informatieportalen, vaak gebruikte netwerken (EU-netwerken voor beroepsbeoefenaars), informatie en advisering over beste praktijken, aanvullende opleidingsprogramma’s over milieurecht en milieucriminaliteit op EU-niveau en nationaal niveau voor rechters en andere beoefenaren van juridische beroepen, opleidingsmateriaal en begeleiding inzake vaardigheden, in samenwerking met de nationale autoriteiten, aangezien dit de druk op de “zwarte schapen” in het bedrijfsleven zou kunnen opvoeren en in het voordeel zou zijn van ondernemingen die de wet wel naleven, en belanghebbenden, exploitanten en de burgers bewuster zou maken van het bestaan van ELD-wetgeving en de handhaving ervan, en dus een positieve bijdrage zou leveren aan de preventie en het herstel van milieuschade; |
|
5. |
betreurt dat milieudelicten tot de meest winstgevende grensoverschrijdende criminele activiteiten behoren; verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve om toereikende financiële en personele middelen toe te wijzen voor het voorkomen, onderzoeken en vervolgen van milieudelicten en te werken aan verbetering van de deskundigheid van de betrokken autoriteiten, waaronder aanklagers en rechters, met het oog op een doeltreffender vervolging en bestraffing van milieudelicten; verzoekt de lidstaten om binnen hun nationale politiediensten op de passende niveaus gespecialiseerde eenheden op te richten voor het onderzoeken van milieudelicten, of de bestaande eenheden te versterken; dringt er voorts bij de Commissie en de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat alle lidstaten voorzien in adequate procedures voor het beheer van milieucrises, zowel op nationaal als op transnationaal niveau, en moedigt de lidstaten aan om in gevallen van transnationale milieucriminaliteit gemeenschappelijke onderzoeksteams in te zetten en onderling informatie uit te wisselen, omdat dat de coördinatie van parallel uitgevoerde onderzoeken en vervolgingen tussen verschillende lidstaten vergemakkelijkt; |
|
6. |
is van mening dat de gebrekkige harmonisatie op het gebied van de ELD onder meer te wijten is aan het feit dat er geen administratieve standaardprocedure bestaat om aan de bevoegde autoriteiten te melden dat er milieuschade dreigt te ontstaan of is ontstaan; betreurt daarom dat er geen verplichting is om dergelijke kennisgevingen te doen of om informatie te publiceren over hoe met dergelijke situaties wordt omgegaan; merkt op dat sommige lidstaten deze beperking in hun nationale wetgeving hebben gesignaleerd en vervolgens databanken hebben opgezet voor kennisgevingen, incidenten en gevallen; wijst er echter op dat er op dit gebied grote verschillen bestaan tussen de lidstaten en dat deze werkwijze niet op grote schaal wordt gehanteerd; |
|
7. |
is van mening dat er betrouwbare gegevens moeten worden verzameld over milieu-incidenten die aanleiding geven tot de toepassing van de ELD of andere bestuursrechtelijke, civielrechtelijke of strafrechtelijke instrumenten, waarbij een EU-taskforce inzake de ELD een toezichthoudende rol moet krijgen en de relevante gegevens openbaar moeten worden gemaakt; verzoekt de Commissie om de situatie grondig te beoordelen teneinde vast te stellen of met een combinatie van verschillende rechtsinstrumenten toereikend kan worden gereageerd op milieuschade of dat er nog ernstige lacunes bestaan die moeten worden opgevuld; staat erop dat de ELD correct wordt uitgevoerd en vindt dat daartoe de lidstaten moeten worden aangespoord gegevens over ELD-incidenten te registreren, ELD-registers te publiceren en de gegevens te verzamelen die nodig zijn om de doeltreffende en efficiënte toepassing van de richtlijn in hun land te documenteren, om het vertrouwen in het ELD-regime te vergroten en bij te dragen aan een betere uitvoering; |
|
8. |
beklemtoont dat in bijna alle ELD-gevallen de exploitanten samenwerken met de administratieve autoriteiten om te werken aan herstelmaatregelen; merkt echter op dat de kosten van herstelmaatregelen gemiddeld 42 000 EUR bedragen (18), maar dat in een paar significante gevallen de kosten aanzienlijk hoger lagen; betreurt derhalve dat in deze gevallen de kosten niet konden worden teruggevorderd vanwege de insolventie van de exploitant en dat de kosten daarom door de staat, en indirect door de belastingbetaler, moesten worden gedragen; is van mening dat dit fenomeen in de toekomst moet worden vermeden; |
|
9. |
stelt vast dat er in de lidstaten slechts weinig ondernemingen worden vervolgd wegens milieuzaken, hoewel er aantoonbaar strafbare feiten in de zin van de ECD worden gepleegd; wijst er in dit verband op dat de oorzaken van deze situatie noch door de Commissie noch door de lidstaten grondig zijn geanalyseerd of toegelicht; |
Aanbevelingen
|
10. |
dringt erop aan dat de ELD zo spoedig mogelijk wordt herzien en omgezet wordt in een volledig geharmoniseerde verordening; wijst daarbij op de noodzaak om de ELD te actualiseren en af te stemmen op andere EU-wetgevingsinstrumenten ter bescherming van het milieu, waaronder de ECD; benadrukt dat verschillen in de uitvoering en toepassing van de EU-regels inzake aansprakelijkheid van ondernemingen voor milieuschade ervoor zorgen dat er op dit moment geen sprake is van een gelijk speelveld voor de EU-industrie, waardoor de goede werking van de interne markt van de EU wordt verstoord; dringt aan op meer inspanningen om de uitvoering van de ELD in de lidstaten te harmoniseren; |
|
11. |
dringt erop aan dat de ECD wordt geactualiseerd na een grondige effectbeoordeling, in het kader waarvan onder meer het toepassingsgebied van de richtlijn wordt beoordeeld en rekening wordt gehouden met nieuwe vormen en patronen van milieucriminaliteit; wijst voorts op de noodzaak om te zorgen voor een doeltreffende handhaving van de bestaande wetgeving; |
|
12. |
stelt vast dat de lidstaten zich steeds meer inzetten voor de erkenning van ecocide als misdrijf op nationaal en internationaal niveau; verzoekt de Commissie de relevantie van ecocide voor het EU-recht en de EU-diplomatie te onderzoeken; |
|
13. |
verzoekt de Commissie om de bevoegde nationale autoriteiten en openbare aanklagers meer duidelijkheid en uitleg te verschaffen over de belangrijkste juridische begrippen van de ECD en een geharmoniseerde classificatie van milieudelicten te ontwikkelen; |
|
14. |
wijst op de belangrijke rol van instrumenten van zachte wetgeving, zoals richtsnoeren inzake de interpretatie van juridische terminologie die zowel in de ELD als in de ECD wordt gebruikt, de evaluatie van schade, of informatie over en vergelijking van sanctiepraktijken in de lidstaten, om de uitvoering van de richtlijnen doeltreffender te maken; benadrukt dat er in de lidstaten veel sneller regelgevingsmaatregelen moeten worden ingevoerd en dat die maatregelen veel strenger moeten zijn; |
|
15. |
is van mening dat de handhaving moet worden geharmoniseerd en dat er een EU-taskforce inzake de ELD moet worden ingesteld, bestaande uit hooggekwalificeerde deskundigen en ambtenaren van de Commissie, die enerzijds de lidstaten op verzoek ondersteuning biedt bij de uitvoering en handhaving van de richtlijn en anderzijds slachtoffers van milieuschade ondersteunt en adviseert over de beschikbare mogelijkheden voor juridische stappen op EU-niveau (vergelijkbaar met Solvit); |
|
16. |
is van mening dat het herziene kader moet voorzien in verbeterde EU-brede gegevensverzameling, informatie-uitwisseling, transparantie en de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten, ondersteund door de EU-taskforce inzake de ELD; |
|
17. |
pleit ervoor dat de toekomstige EU-taskforce inzake de ELD de uitvoering van een omvattend monitoringsysteem ondersteunt, om de bevoegde autoriteiten een doeltreffend instrumentarium ter beschikking te stellen voor het toezicht op en het afdwingen van de naleving van milieuwetgeving; |
|
18. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten, met ondersteuning van de EU-taskforce inzake de ELD, beschermings- en ondersteuningsregelingen voor de slachtoffers van milieuschade op te zetten, en te waarborgen dat slachtoffers volledige toegang hebben tot de rechter, informatie en schadevergoeding; benadrukt de cruciale rol van milieu-ngo’s bij het opsporen van mogelijke inbreuken op EU- en nationale milieuwetgeving en bij het genereren van publiciteit hierover; |
|
19. |
verzoekt de Commissie om de doeltreffendheid van mechanismen voor het snel indienen van vorderingen te beoordelen, om te zorgen voor een snelle schadeloosstelling van slachtoffers in gevallen van insolventie van de exploitant, waarin verdere schade kan ontstaan; |
|
20. |
is ingenomen met de vaststelling van Richtlijn (EU) 2020/1828; |
|
21. |
wijst erop dat de Aarhus-verordening momenteel wordt herzien (19); herhaalt dat de Aarhus-verordening voorziet in toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, en dus in publieke controle op EU-handelingen die gevolgen hebben voor het milieu; benadrukt dat de Aarhus-verordening de ELD omvat; |
|
22. |
wijst met name op de rol van verdedigers van milieugerelateerde mensenrechten die zich inzetten voor de rechten en fundamentele vrijheden met betrekking tot het genot van een veilig, gezond en duurzaam milieu, en veroordeelt krachtig elke vorm van geweld, pesterijen en intimidatie jegens hen, onder meer als daarmee beoogd wordt de inspanningen van verdedigers van milieugerelateerde mensenrechten om degenen die verantwoordelijk zijn voor milieuschade daarvoor wettelijk aansprakelijk te stellen, procedureel te ondergraven; roept de lidstaten op te waarborgen dat dergelijke daden adequaat en doeltreffend worden onderzocht en vervolgd; |
|
23. |
steunt de bestaande vereisten om ook over niet-financiële zaken te rapporteren; merkt echter op dat deze rapportageverplichting tot nu toe alleen nog maar geldt voor grote ondernemingen; verzoekt de Commissie om bij de komende herziening van de richtlijn betreffende de openbaarmaking van niet-financiële informatie (NFI-richtlijn) de nadruk te leggen op de handhaving van deze rapportagevereisten in geval van niet-nakoming (20); |
|
24. |
is van mening dat de meeste definities in de ELD, en met name de definities van “milieuschade” en “exploitant”, verder verduidelijkt en waar nodig uitgebreid moeten worden, om ervoor te zorgen dat de richtlijn eerlijk en voor alle belanghebbenden duidelijk is, en om gelijke tred te houden met de snelle ontwikkelingen op het gebied van verontreinigende stoffen; is daarom ingenomen met de huidige inspanningen om een consensusdocument op te stellen inzake de belangrijkste ELD-definities en -concepten; betreurt echter dat de Commissie en de nationale deskundigengroepen inzake de ELD het niet eens zijn geworden over het format van het document, waardoor het consensusdocument niet meer werd dan een document opgesteld door het adviesbureau dat door de Commissie in de arm werd genomen ter ondersteuning van de uitvoering van het meerjarig werkprogramma inzake de ELD voor 2017-2020; |
|
25. |
is van mening dat de herziening van de ELD, met het oog op de bescherming van zowel de belangen van de EU-burgers als het milieu, afgestemd moet worden op de Klimaatovereenkomst van Parijs; erkent de intrinsieke waarde van het milieu en van ecosystemen en het recht op doeltreffende bescherming hiervan; |
|
26. |
stelt vast dat de aansprakelijkheidsregelingen in het EU-recht met betrekking tot diffuse verontreiniging gefragmenteerd zijn; verzoekt de Commissie een studie uit te voeren naar de aanpak ten aanzien van diffuse verontreiniging in de uiteenlopende aansprakelijkheidsregelingen in de EU; |
|
27. |
wijst erop dat de uiteenlopende interpretaties van en de uiteenlopende wijze waarop toepassing wordt gegeven aan de criteria van bijlage I bij de ELD, waarin de definitie van “milieuschade” van artikel 2, lid 1, onder a), van de ELD nader wordt uitgewerkt, een van de redenen is voor de inconsistente toepassing van de richtlijn; dringt daarom aan op een meer consistente toepassing en op verdere verduidelijking van en een betere sturing ten aanzien van de criteria, en van hetgeen moet worden verstaan onder “aanmerkelijke schade” in de zin van de ELD; |
|
28. |
verzoekt de Commissie om te onderzoeken of uitbreiding van het toepassingsgebied van de ELD en de in bijlage III bij de ELD opgenomen activiteiten zou kunnen bijdragen aan een vermindering van de schade op korte en lange termijn aan het milieu, de volksgezondheid en de luchtkwaliteit; verzoekt de Commissie voorts te beoordelen of de benadering op basis van het voorzorgsbeginsel potentieel gevaarlijke risico’s of gevolgen naar behoren en op doeltreffende wijze in kaart brengt; |
|
29. |
dringt er bij de Commissie en de Raad op aan milieucriminaliteit als prioriteit te beschouwen; verzoekt de Commissie artikel 83, lid 2, VWEU ten volle te benutten en te overwegen een algemene kaderrichtlijn betreffende milieudelicten en doeltreffende en evenredige sancties vast te stellen, met een beschrijving van de strafbare gedragingen, de aard van inbreuken, de soorten delicten, de herstelregelingen, de saneringsmaatregelen en de minimale sancties, en met bepalingen inzake aansprakelijkheid van rechtspersonen en individuele personen; verzoekt de Commissie om na te gaan of het mogelijk is milieudelicten toe te voegen aan de categorieën van strafbare feiten van artikel 83, lid 1, VWEU; |
|
30. |
is van mening dat omvattende en doeltreffende preventieve maatregelen en afschrikkende en evenredige strafrechtelijke sancties belangrijke instrumenten zijn om te voorkomen dat milieuschade wordt aangericht; betreurt de lage opsporings-, onderzoeks-, vervolgings- en veroordelingspercentages voor milieudelicten; is voorts van mening dat ondernemingen, overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt, de volledige kosten moeten dragen van milieuschade die zij rechtstreeks hebben veroorzaakt, zodat zij gestimuleerd worden om milieukosten te internaliseren en externalisering van deze kosten wordt vermeden; |
|
31. |
benadrukt dat milieuschade moet leiden tot bestuursrechtelijke, civielrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid van de ondernemingen die ervoor verantwoordelijk zijn, met inachtneming van het ne bis in idem-beginsel; wijst erop dat die vormen van aansprakelijkheid naast andere aansprakelijkheidsstelsels in het ondernemingsrecht bestaan, bijvoorbeeld op grond van het consumentenrecht of het mededingingsrecht; |
|
32. |
uit zijn bezorgdheid over het grote aantal milieudelicten, gezien het feit dat uit de gecombineerde schattingen van de OESO, het VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding (UNODC), het Milieuprogramma van de VN (UNEP) en Interpol blijkt dat milieucriminaliteit, alle vormen ervan tezamen genomen, gelet op de monetaire waarde ervan, op de ranglijst van internationale criminaliteit in de wereld de vierde plaats inneemt; erkent het rechtstreekse of onrechtstreekse verband tussen milieudelicten en transnationale georganiseerde criminaliteit en corruptie (21); verzoekt Europol de in 2015 verrichte studie (22) te actualiseren en regelmatig geactualiseerde gegevens te verstrekken; wijst erop dat het bevriezen en confisqueren van opbrengsten van misdrijven, met inbegrip van milieumisdrijven, van cruciaal belang is voor de bestrijding van de georganiseerde misdaad, en benadrukt dat het belangrijk is deze opbrengsten ook voor sociale doeleinden te gebruiken om de geleden schade te herstellen en het milieu te verbeteren; |
|
33. |
verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk is het mandaat van het Europees Openbaar Ministerie (EOM), zodra dit volledig opgericht en operationeel is, uit te breiden tot milieudelicten; |
|
34. |
verzoekt Europol en Eurojust de verslaglegging over, het onderzoek naar en de vervolging van milieudelicten te intensiveren; verzoekt de Commissie, Europol en Eurojust om meer steun te verlenen en een doeltreffender en meer geïnstitutionaliseerde structuur te bieden aan bestaande netwerken van beroepsbeoefenaars, grensoverschrijdende rechtshandhaving, milieuagentschappen en gespecialiseerde aanklagers, zoals het Europees netwerk van openbaar aanklagers voor het milieu (ENPE) en het forum van de Europese Unie van milieurechters (Eufje); |
|
35. |
wijst op het belang van (e-)opleiding voor rechtshandhavers op het gebied van milieucriminaliteit en verzoekt Cepol zijn opleidingsaanbod op dit gebied te verbeteren; |
|
36. |
benadrukt voorts dat het belangrijk is het EnviCrimeNet van Europol op nationaal en EU-niveau te versterken om onafhankelijk en doeltreffend onderzoek mogelijk te maken in de strijd tegen milieucriminaliteit; |
|
37. |
benadrukt dat het milieuaansprakelijkheidsregime van de EU in overeenstemming moet zijn met het beginsel van beleidssamenhang op het gebied van ontwikkeling en het beginsel “geen schade berokkenen”; |
|
38. |
verzoekt de Commissie om na te denken over de mogelijkheid een tweede aansprakelijkheidsregeling in te voeren, meer bepaald betreffende aansprakelijkheid van de moederonderneming en ketenaansprakelijkheid voor schade toegebracht aan de menselijke gezondheid en het milieu (23), en een beoordeling uit te voeren van de momenteel geldende regels inzake aansprakelijkheid met betrekking tot buiten de EU opererende dochterondernemingen en zo mogelijk voorstellen te doen voor verbeteringen met betrekking tot gevallen van milieuschade; |
|
39. |
is ingenomen met de aankondiging van de Commissie dat het voorstel betreffende zorgvuldigheidsplicht en verantwoordingsplicht voor ondernemingen een aansprakelijkheidsregeling zal omvatten en is van mening dat, om slachtoffers in staat te stellen een doeltreffende voorziening in rechte te verkrijgen, ondernemingen krachtens het nationale recht aansprakelijk moeten worden gesteld voor schade die is veroorzaakt door of waaraan is bijgedragen door handelingen of nalatigheden van ondernemingen onder hun beheer, indien deze ondernemingen mensenrechtenschendingen hebben begaan of milieuschade hebben veroorzaakt, tenzij die ondernemingen kunnen aantonen dat zij overeenkomstig de op hen rustende zorgvuldigheidsverplichtingen de nodige zorgvuldigheid hebben betracht en alle redelijke maatregelen hebben genomen om die schade te voorkomen; |
|
40. |
is van mening dat het vergunningverweer en het stand-der-techniekverweer, waar de lidstaten krachtens de ELD in kunnen voorzien, slechts door ondernemingen moeten kunnen worden ingeroepen als zij kunnen bewijzen dat zij niet konden weten dat hun activiteiten gevaarlijk waren (omgekeerde bewijslast); dringt er derhalve op aan dat de werkingssfeer van het vergunningverweer en het stand-der-techniekverweer in het herziene milieuaansprakelijkheidsstelsel wordt beperkt, om de doeltreffendheid ervan te vergroten en aan te sluiten bij het beginsel dat de vervuiler betaalt; |
|
41. |
verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar de mogelijkheid de ELD af te stemmen op de wetgeving inzake wettelijke aansprakelijkheid voor raden van bestuur van ondernemingen in gevallen waarin een oorzakelijk verband kan worden vastgesteld tussen de handelingen of nalatigheid en milieuschade als omschreven in de ELD, onder meer wanneer deze schade het gevolg is van verontreinigende activiteiten die zijn uitgevoerd met het oog op winstmaximalisatie of het verhogen van de bonussen voor leden van de raad van bestuur (24); |
|
42. |
benadrukt dat de kosten van milieuschade voor de belastingbetaler en de verantwoordelijke exploitanten aanzienlijk kunnen worden teruggebracht door middel van het gebruik van financiëlezekerheidsinstrumenten; merkt echter op dat de ELD niet voorziet in een verplicht stelsel van financiële zekerheid; |
|
43. |
verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om een verplicht financiëlezekerheidsstelsel in te voeren (dat verzekeringsdekking, bankgaranties, pools, effecten en obligaties of fondsen omvat) met een maximumdrempel per geval, bedoeld om te voorkomen dat de belastingbetaler de kosten van het herstel van milieuschade moet dragen; verzoekt de Commissie voorts om een geharmoniseerde EU-methodologie uit te werken voor het berekenen van de maximale aansprakelijkheidsdrempel, rekening houdend met de activiteit en de gevolgen ervan voor het milieu; benadrukt dat ervoor gezorgd moet worden dat schade financieel wordt vergoed, ook bij insolventie van de verantwoordelijke exploitant; |
|
44. |
verzoekt de Commissie een studie uit te voeren naar de invoering van een regeling voor financiële compensatie in het kader van de ELD op EU- of nationaal niveau voor gevallen waarin de beschikbare middelen voor herstel, gezien de omvang van de schade, ontoereikend zijn; benadrukt dat in besprekingen met betrekking tot deze kwestie onder meer moet worden ingegaan op mogelijke manieren om milieuschade te kwantificeren; |
|
45. |
is van mening dat aangezien met de ELD wordt beoogd milieuschade te voorkomen en te herstellen, een toekomstige verordening (milieuaansprakelijkheidsverordening) van toepassing moet zijn op alle ondernemingen die in de EU actief zijn, ongeacht hun plaats van oprichting of vestiging, en dat een holistische aanpak en wederkerigheid noodzakelijk zijn om tegemoet te komen aan de behoeften van ondernemingen in een mondiale economie; is voorts van mening dat de toekomstige verordening van toepassing moet zijn op alle entiteiten die Europese, nationale of regionale fondsen ontvangen en waarvan de activiteiten milieuschade veroorzaken of kunnen veroorzaken; |
|
46. |
stelt tevreden vast dat een toenemend aantal EU-ondernemingen duurzame waardecreatie als doelstelling heeft, en verzoekt alle ondernemingen de “triple bottom line” na te streven; |
|
47. |
beseft dat de overgang naar duurzamer en milieuvriendelijker productiemethoden tijdrovend en kostbaar kan zijn en wijst op het belang van rechtszekerheid en administratieve zekerheid voor ondernemingen die in een dergelijk traject zitten; |
|
48. |
herinnert eraan dat de EU een hoog niveau van milieubescherming op haar eigen grondgebied moet bevorderen en haar uiterste best moet doen om milieuschade in derde landen, veroorzaakt door in de EU-lidstaten gevestigde ondernemingen, te voorkomen; herinnert er tevens aan dat er geen EU-rechtsinstrument is dat voorziet in de mogelijkheid om Europese ondernemingen in het buitenland te vervolgen wegens milieumisdrijven of activiteiten die leiden tot milieuschade; verzoekt de EU om moederondernemingen aan te sporen om in het kader van hun samenwerking met derde landen een duurzame en verantwoorde aanpak te hanteren, in overeenstemming met internationale mensenrechten- en milieunormen, en geen investeringsstrategieën te volgen die rechtstreeks tot gevaarlijke resultaten leiden; spoort de Commissie aan stimulansen te creëren voor ondernemingen die vrijwillig een duurzaamheidsbeleid hanteren dat verder gaat dan de in de geldende wetgeving neergelegde normen inzake milieubescherming en bescherming van de biodiversiteit, om dit beleid te evalueren en de beste praktijken daaruit te destilleren en deze als goede voorbeelden aan andere ondernemingen ter beschikking te stellen; |
|
49. |
dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de bepalingen inzake biodiversiteit in alle handelsovereenkomsten volledig worden uitgevoerd en gehandhaafd, onder andere via haar hoge ambtenaar voor handhaving van de handelsregels (Chief Trade Enforcement Officer); is van mening dat de Commissie de impact van handelsovereenkomsten op de biodiversiteit beter moet beoordelen, en zo nodig follow-upmaatregelen moet nemen ter versterking van de biodiversiteitsbepalingen van bestaande en toekomstige overeenkomsten; |
|
50. |
dringt er bij de Commissie op aan om toe te zien op de handhaving van de bepalingen inzake het tot stand brengen of het behoud van een gelijk speelveld inzake milieukwesties in EU-handelsovereenkomsten, als die bepalingen deel uitmaken van een dergelijke overeenkomst; |
|
51. |
is van mening dat in vooraf gedefinieerde gevallen van zeer omvangrijke vervuiling met het oog op herstel niet slechts toepassing gegeven moet worden aan milieuaansprakelijkheidsinstrumenten, maar aan een veelheid aan instrumenten, waaronder bestuursrechtelijke maatregelen, financiële sancties en in sommige gevallen strafrechtelijke vervolging; |
|
52. |
verzoekt de Commissie toe te zien op de toepassing van sancties waarin door de ECD wordt voorzien; |
|
53. |
verzoekt de Commissie om er in dit kader voor te zorgen dat bij aanbestedingen en toewijzing van overheidsmiddelen gekeken wordt naar maatschappelijk verantwoord ondernemerschap met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade; |
|
54. |
verzoekt de Commissie om onverwijld een voorstel in te dienen voor milieu-inspecties op EU-niveau, overeenkomstig actie nr. 9 van het werkprogramma van het Forum voor de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance, maar is van mening dat een aanbeveling om minimumcriteria voor milieu-inspecties vast te stellen niet voldoende is; |
|
55. |
verzoekt de Commissie om de EU, de lidstaten en de internationale gemeenschap te stimuleren om de inspanningen ter bestrijding van milieucriminaliteit op te voeren; verzoekt de Commissie en de lidstaten om deze kwestie op internationale fora onder de aandacht te brengen en oplossingen te bevorderen; |
|
56. |
stelt voor de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 (25), waarin uitvoerig wordt toegelicht hoe milieu-inspecties uitgevoerd zouden moeten worden, zo nodig te actualiseren en om te zetten in een bindend document of verordening; |
|
57. |
verzoekt de Europese Ombudsman zich nog meer te richten op kwesties die verband houden met het milieuacquis; |
|
58. |
is van mening dat ondernemingen die veroordeeld zijn wegens milieudelicten, gedurende een redelijke maar beperkte termijn niet moeten kunnen profiteren van de maatregelen voor in het transparantieregister ingeschreven entiteiten; stelt voor om het toepassingsgebied en de gedragscode van het transparantieregister hiertoe te herzien en te voorzien in bepalingen inzake tijdelijke schrapping van ondernemingen die veroordeeld zijn wegens milieudelicten; |
|
59. |
wijst erop dat de vertrouwelijke behandeling van informatie over de effecten van industriële activiteiten, in combinatie met het feit dat het moeilijk is om bepaalde praktijken, zoals het illegaal lozen van stoffen of het storten van afval in zee of het ontgassen of lozen van olie door schepen, te monitoren en op te sporen, ertoe kan leiden dat het aantal inbreuken op de wetgeving inzake waterverontreiniging toeneemt; benadrukt daarom dat de lidstaten informatie die in dit kader relevant is openbaar moeten maken, zodat het gemakkelijker wordt om mogelijke oorzakelijke verbanden tussen industriële activiteiten en milieuschade te beoordelen; |
|
60. |
steunt het pleidooi van de VN voor mondiale erkenning van het recht op een veilige, schone, gezonde en duurzame leefomgeving; |
|
61. |
wijst erop dat de wereldwijde stijging van milieucriminaliteit een toenemende bedreiging vormt voor de verwezenlijking van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN en dat mensen in ontwikkelingslanden voor hun voedsel, gezondheid en economische zekerheid rechtstreeks afhankelijk zijn van het milieu; betreurt dat door de achteruitgang van de biodiversiteit als gevolg van milieucriminaliteit en het daaruit voortvloeiende verlies van hulpbronnen de kwetsbaarheid van deze mensen wordt vergroot; |
|
62. |
dringt voorts aan op meer steun voor de lokale overheden en regeringen van ontwikkelingslanden bij het in overeenstemming brengen van nationale wetgeving en beleid met internationale milieunormen; benadrukt dat het maatschappelijk middenveld en lokale actoren in derde landen en ontwikkelingslanden moeten worden ondersteund bij het ter verantwoording roepen van overheidsinstanties voor door de overheid getolereerde of goedgekeurde milieuschade, veroorzaakt door particuliere en staatsbedrijven; |
o
o o
|
63. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56.
(2) PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28.
(3) PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15.
(4) PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114.
(5) PB L 178 van 28.6.2013, blz. 66.
(6) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
(7) Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
(8) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
(9) Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
(10) Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten (PB L 178 van 28.6.2013, blz. 66).
(11) COM(2016)0204, blz. 10.
(12) Directoraat-generaal Milieu, Outcome of the Specific Contract “Support for the REFIT actions for the ELD — phase 2”, Europese Commissie, Brussel, 2019, blz. 17.
(13) Refit-evaluatie van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn, blz. 47.
(14) PB L 409 van 4.12.2020, blz. 1.
(15) PB C 215 van 19.6.2018, blz. 125.
(16) Mededeling van de Commissie van 18 januari 2018 over EU-maatregelen om de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance te verbeteren, COM(2018)0010.
(17) Forum voor de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance, goedgekeurd werkprogramma voor 2020-2022 ter verbetering van de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance, Europese Commissie, Brussel, 2020.
(18) Beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken, Environmental liability of companies, Europees Parlement, Brussel, 2020, blz. 110.
(19) Voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 14 oktober 2020 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (COM(2020)0642).
(20) Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (PB L 330 van 15.11.2014, blz. 1).
(21) Zie het verslag van EFFACE (European Union Action to Fight Environmental Crime), getiteld “Organised Crime and Environmental Crime: Analysis of International Legal Instruments” (2015), of de studie “Transnational environmental crime threatens sustainable development” (2019).
(22) Europol, “Report on Environmental Crime in Europe”, 5 juni 2015.
(23) Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van 10 september 2009, Akzo Nobel NV en anderen tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, C-97/08 B, ECLI:EU:C:2009:536.
(24) Zoals het geval was bij het “dieselgate”-schandaal en de CEO van Volkswagen.
(25) Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten (PB L 118 van 27.4.2001, blz. 41).
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/196 |
P9_TA(2021)0260
Nieuwe wegen voor legale arbeidsmigratie
Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2021 over nieuwe wegen voor legale arbeidsmigratie (2020/2010(INI))
(2022/C 15/21)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name artikel 3, lid 2, en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 79, |
|
— |
gelet op het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in het bijzonder artikel 2 van Protocol 4, |
|
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name artikel 45, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948, met name artikel 13, |
|
— |
gezien de Europese pijler voor sociale rechten, met name de beginselen 5, 6, 10, 12 en 16, |
|
— |
gezien de internationale arbeidsnormen inzake arbeidsmigratie die zijn vastgesteld door de Internationale Arbeidsconferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie, en gezien het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden dat op 18 december 1990 werd vastgesteld door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 13 mei 2015 getiteld “Een Europese migratieagenda” (COM(2015)0240), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 6 april 2016 met als titel “Naar een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en een verbetering van de legale mogelijkheden om naar Europa te komen” (COM(2016)0197) en haar mededeling van 12 september 2018 met als titel “Meer legale mogelijkheden voor migratie naar Europa: onmisbaar voor een evenwichtig en omvattend migratiebeleid” (COM(2018)0635), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 23 september 2020 over een nieuw migratie- en asielpact (COM(2020)0609), |
|
— |
gezien het actieplan en de beleidsverklaring, goedgekeurd tijdens de top EU-Afrika over migratie in Valletta op 11 en 12 november 2015, met name de respectieve onderdelen over legale migratie en mobiliteit, |
|
— |
gezien het mondiaal pact inzake veilige, ordelijke en reguliere migratie van 10 december 2018, |
|
— |
gezien het EU-noodtrustfonds voor Afrika, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie (1), |
|
— |
gezien zijn werkdocument van 15 januari 2016 over het opzetten van een passend rechtskader voor economische migratie (2), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 24 november 2020 getiteld “Actieplan voor integratie en inclusie 2021-2027” (COM(2020)0758), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over Europese bescherming van grensoverschrijdende werkers en seizoenarbeiders in het kader van de COVID-19-crisis (3), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit (4), |
|
— |
gezien de studies van de beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van zijn directoraat-generaal Intern Beleid van september 2015 getiteld “Exploring new avenues for legislation for labour migration to the European Union” en van oktober 2015 getiteld “EU cooperation with third countries in the field of migration”, en gezien de studie van de EPRS van maart 2019 getiteld “The cost of non-Europe in the area of legal migration”, |
|
— |
gezien de geschiktheidscontrole inzake reguliere migratie van de Commissie van 29 maart 2019 (de “geschiktheidscontrole”), |
|
— |
gezien de studie van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie van 23 april 2020 getiteld “Immigrant Key Workers: Their Contribution to Europe’s COVID-19 Response” en zijn technisch rapport van 19 mei 2020 getiteld “A vulnerable workforce: Migrant workers in the COVID-19 pandemic”, |
|
— |
gezien de studies van het Europees migratienetwerk, |
|
— |
gezien de studies van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, |
|
— |
gezien de werkzaamheden en de rapporten van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties voor de mensenrechten van migranten, |
|
— |
gezien de werkzaamheden, verslagen en resoluties van de Raad van Europa, |
|
— |
gezien de werkzaamheden en de rapporten van de Internationale Organisatie voor Migratie, |
|
— |
gezien het tussen 2004 en 2016 ontwikkelde acquis van de EU op het gebied van legale arbeidsmigratie waarbij de toegangs- en verblijfsvoorwaarden en de rechten van onderdanen van derde landen worden geregeld, onder meer: |
|
— |
Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (5) (de blauwekaartrichtlijn), |
|
— |
Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (6) (de “richtlijn gecombineerde vergunning”), |
|
— |
Richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider (7) (de “richtlijn seizoenarbeiders”), |
|
— |
Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (8) (de “richtlijn overplaatsing binnen een onderneming”), |
|
— |
Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (9), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 7 juni 2016 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (COM(2016)0378), en de respectieve standpunten die in 2017 door het Europees Parlement en de Raad werden aangenomen, |
|
— |
gezien de richtlijnen waarbij de toegangs- en verblijfsvoorwaarden van andere, algemenere categorieën van onderdanen van derde landen worden geregeld, zoals de richtlijn inzake het recht op gezinshereniging (10) en de richtlijn betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (11), |
|
— |
gezien de richtlijnen waarbij de toegangs- en verblijfsvoorwaarden worden geregeld van onderdanen van derde landen die de EU niet binnenkomen met het oog op werk, maar die wel mogen werken, zoals de richtlijn die personen die internationale bescherming genieten het recht op arbeid in loondienst en als zelfstandige verleent of de richtlijn die verzoekers om internationale bescherming uiterlijk negen maanden na de datum waarop het verzoek is ingediend, toegang biedt tot de arbeidsmarkt, |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0143/2021), |
|
A. |
overwegende dat het huidige wetgevingskader van de Unie inzake legale arbeidsmigratie versnipperd is en uit sectorale richtlijnen bestaat waarin de voorwaarden voor toegang en verblijf voor specifieke categorieën onderdanen van derde landen zijn vastgelegd; |
|
B. |
overwegende dat een wirwar van regels op basis van 27 nationale aanpakken de Unie en haar lidstaten een onaantrekkelijke bestemming voor legale migratie maakt; |
|
C. |
overwegende dat, hoewel in de Europese migratieagenda de intentie wordt uitgesproken om een alomvattende aanpak te volgen, legale migratie nauwelijks deel uitmaakt van de ontwikkeling van het EU-migratiebeleid sinds 2015; |
|
D. |
overwegende dat het nieuwe migratie- en asielpact geen concrete voorstellen met betrekking tot legale migratie bevat, ondanks het feit dat legale arbeidsmigratie een “conditio sine qua non” is voor een alomvattend migratie- en asielbeleid; |
|
E. |
overwegende dat het huidige wetgevingskader gericht is op werkgelegenheid bij ofwel multinationale ondernemingen (de richtlijn overplaatsing binnen een onderneming), ofwel ondernemingen in sectoren van arbeidsmarkten binnen de Unie met hooggekwalificeerde of goedbetaalde werknemers (de blauwekaartrichtlijn), en dat slechts één richtlijn gericht is op lagelonenmigratie (de richtlijn seizoenarbeiders); |
|
F. |
overwegende dat er in de EU een tekort aan arbeidskrachten is voor specifieke vaardigheidsniveaus, sectoren en beroepen, met inbegrip van beroepen die een laag opleidingsniveau vereisen (12); overwegende dat in de mededeling van de Commissie van 2018 over meer legale mogelijkheden voor migratie naar Europa erkend wordt dat er een tekort is aan “geschoolde werknemers” en “werknemers met minder formele vaardigheden”; |
|
G. |
overwegende dat de COVID-19-pandemie onze enorme afhankelijkheid van “front-line” werkers duidelijk heeft gemaakt, alsook de sleutelrol die arbeidsmigranten spelen bij het verstrekken van “front-line” diensten in de EU, waar de bevolking snel vergrijst en waar gemiddeld 13 % van de banen in sleutelsectoren door immigranten worden vervuld (13); overwegende dat COVID-19 aanzienlijke gevolgen heeft gehad voor migranten, hun gezinnen, gastgemeenschappen en thuislanden, en daarnaast heeft geleid tot een verergering van bestaande kwetsbaarheden waar migrerende werknemers en hun gezinnen in de hele EU mee worden geconfronteerd, waardoor hun mobiliteit, de toegang tot de arbeidsmarkt, het recht op fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en de toegang tot de sociale voorzieningen en de gezondheidszorg worden belemmerd; |
|
H. |
overwegende dat met het mondiaal pact inzake veilige, ordelijke en reguliere migratie de samenwerking op het gebied van migratie wordt versterkt en de gedeelde verantwoordelijkheid van alle staten wordt erkend om in te spelen op elkaars behoeften en belangen op het gebied van migratie, alsook de overkoepelende verplichting om de mensenrechten van alle migranten te eerbiedigen, te beschermen en na te komen, ongeacht hun migratiestatus, en tegelijkertijd de veiligheid en de welvaart van alle gemeenschappen te bevorderen; |
|
1. |
hanteert het uitgangspunt dat migratie normaal is en een verschijnsel van alle tijden; erkent de bijdrage die onderdanen van derde landen aan onze samenlevingen, economieën en culturen leveren, en benadrukt dat migratie op ordelijke, veilige en reguliere wijze moet worden beheerd; is van mening dat de EU, om nieuwe wegen voor legale arbeidsmigratie in te slaan, ambitieuze en toekomstbestendige doelstellingen moet vaststellen, en parallel daaraan het bestaande rechts- en beleidskader doeltreffend moet gebruiken en moet verbeteren; |
Het huidige wetgevingskader van de EU
|
2. |
merkt op dat in artikel 79 VWEU het beheer van legale migratie op het niveau van de Unie vastgesteld is en de lidstaten ertoe verbonden worden een gemeenschappelijk immigratiebeleid te ontwikkelen, met inbegrip van gemeenschappelijke regels voor de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen, en van definities van de rechten die zij genieten wanneer zij legaal in de Unie verblijven, met inbegrip van de voorwaarden voor het vrije verkeer en het vrije verblijf in andere lidstaten; erkent dat in artikel 79, lid 5, VWEU de lidstaten het recht wordt voorbehouden om zelf te bepalen hoeveel onderdanen van derde landen zij op hun grondgebied toelaten om werk te zoeken; |
|
3. |
onderstreept de positieve effecten van het EU-kader voor legale arbeidsmigratie, zoals in kaart gebracht in de door de Commissie verrichte geschiktheidscontrole; stelt vast dat er sprake is van een bepaalde mate van harmonisatie van de voorwaarden, procedures en rechten, en van grotere rechtszekerheid voor onderdanen van derde landen, werkgevers en de plaatselijke, regionale en nationale overheden; wijst daarnaast op de voordelen van deze harmonisatie voor de concurrentie op de arbeidsmarkten in de EU; |
|
4. |
onderstreept dat een EU-benadering van legale arbeidsmigratie niet automatisch inhoudt dat nationale wetgevingskaders overbodig zijn; geeft evenwel aan dat het bestaande Uniekader voor legale migratie naar de EU versnipperd is, zich op specifieke categorieën werknemers richt, en hoofdzakelijk in hogelonensectoren, deze categorieën werknemers verschillend behandelt, waarbij onder meer wat hun rechten betreft sprake is van verschillende niveaus, en het naast elkaar bestaan van nationale wetgevingskaders toestaat; benadrukt dat de huidige asymmetrische lappendeken aan nationale en EU-wetten weliswaar een weerspiegeling van de verschillen tussen de arbeidsmarkten van de lidstaten vormt, maar ook inhoudt dat deze nationale wetgevingskaders met elkaar en met het Uniekader concurreren, hetgeen resulteert in bureaucratische procedures voor zowel potentiële werknemers als werkgevers; |
|
5. |
is van mening dat een dergelijke aanpak slechts volstaat om tegemoet te komen aan kortetermijnbehoeften en niet in overeenstemming is met de doelstelling van de Unie, namelijk een alomvattende aanpak van het migratiebeleid; is van mening dat legale arbeidsmigratie, mits goed vormgegeven en goed beheerd, zowel voor de landen van herkomst als de gastlanden een bron van welvaart, innovatie en groei kan zijn; |
|
6. |
beklemtoont dat de Commissie in haar geschiktheidscontrole tot een vergelijkbare conclusie is gekomen en heeft vastgesteld dat inconsistenties, leemten en tekortkomingen moeten worden aangepakt met behulp van een breed scala aan maatregelen, waaronder wetgevingsmaatregelen; wijst daarnaast op de gunstige effecten van nieuwe wegen voor legale arbeidsmigratie op het terugdringen van illegale migratie, die gevaarlijk is voor onderdanen van derde landen die werk in de Unie zoeken, en die negatieve gevolgen kan hebben voor de arbeidsmarkten van de lidstaten; |
|
7. |
is zich ervan bewust dat het huidige Uniekader voor het beheer van legale migratie ten dele ontwikkeld was om arbeidsuitbuiting te voorkomen en de rechten van werknemers/onderdanen van derde landen te beschermen; merkt evenwel op dat de bestaande richtlijnen slechts een beperkt effect hebben gehad op het voorkomen van arbeidsuitbuiting en dat migrerende werknemers nog steeds te maken hebben met ongelijke behandeling en arbeidsuitbuiting; roept de Unie op gezamenlijk actie te ondernemen om deze ongelijke behandeling en uitbuiting aan te pakken; is van mening dat het gebruik van tijdelijke vergunningen in gevallen van uitbuiting een goede praktijk is die in de hele Unie moet worden bevorderd; onderstreept dat maatregelen nodig zijn om de toegankelijkheid van en de doeltreffendheid van het toezicht op de werkplek te verbeteren; benadrukt dat doeltreffende klachtenmechanismen ingevoerd moeten worden om alle arbeidsmigranten tegen uitbuiting te beschermen, overeenkomstig de richtlijn inzake sancties tegen werkgevers van 2009 (14), en dat deze in het bijzonder voor effectieve toegang tot de rechter en verhaalsmogelijkheden moeten zorgen, en dus voor een “level playing field”; |
Een vereenvoudigde aanpak hanteren
|
8. |
wijst erop dat het huidige wettelijke kader en de uiteenlopende uitvoering van de bestaande richtlijnen door de lidstaten geleid hebben tot tal van inconsistenties voor onderdanen van derde landen op het gebied van gelijke behandeling, voorwaarden voor toegang en terugkeer, werkvergunningen, de status van ingezetene, mobiliteit binnen de EU, sociale zekerheid, de erkenning van kwalificaties, en gezinshereniging; merkt op dat deze inconsistenties de integratie kunnen bemoeilijken; beklemtoont daarnaast dat deze inconsistenties ook problemen met zich meebrengen voor bedrijven die onderdanen van derde landen in dienst nemen (15), en voor lokale autoriteiten die integratiediensten aanbieden; dringt erop aan bedrijven op nationaal niveau relevante informatie ter beschikking te stellen; |
|
9. |
wijst met klem op de meerwaarde van een alomvattend Uniekader voor legale migratie als onderdeel van een holistische aanpak van migratie, aangezien daardoor legale en veilige trajecten worden geboden voor arbeidsgerelateerde migratie, de toegang van onderdanen van derde landen tot de arbeidsmarkt van de Unie wordt verbeterd, een ordentelijker migratie wordt aangemoedigd, werknemers, studenten en bedrijven worden aangetrokken waar de Europese en nationale arbeidsmarkten behoefte aan hebben, een bijdrage wordt geleverd aan het ondermijnen van de criminele bedrijfsmodellen van smokkelaars en mensenhandelaars, ervoor wordt gezorgd dat werknemers die onderdanen van derde landen zijn, worden behandeld overeenkomstig de grondrechten, de toegang tot fatsoenlijke werkomstandigheden wordt verbeterd, en de integratie van vrouwen en mannen op voet van gelijkheid wordt bevorderd; is van mening dat een dergelijke alomvattende benadering ten goede komt aan werknemers/onderdanen van derde landen en hun gezinnen, de gastgemeenschappen, én de landen van herkomst; |
|
10. |
herhaalt dat een betere en meer consistente tenuitvoerlegging van het huidige wetgevingskader, een betere handhaving van de rechten die in de bestaande richtlijnen vastgesteld zijn, en een betere informatieverstrekking om de kennis van de toepasselijke procedures te vergroten, de eerste praktische stappen zijn die nu gezet moeten worden; |
|
11. |
beveelt aan het wetgevingskader te vereenvoudigen en te harmoniseren door de bepalingen van de bestaande richtlijnen inzake legale migratie met betrekking tot aanvraagprocedures, gronden voor toelating en afwijzing, procedurele waarborgen, gelijke behandeling, toegang tot de arbeidsmarkt, met inbegrip van het recht om van werkgever te veranderen, gezinshereniging overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, en intra-EU-mobiliteit op elkaar af te stemmen; |
|
12. |
verwelkomt het dat de Commissie van plan is de richtlijn gecombineerde vergunning te herzien; stelt voor om, teneinde meer categorieën werknemers te bereiken, het toepassingsgebied en de toepassing van de richtlijn uit te breiden; verwelkomt verder de door de Commissie geplande herziening van de richtlijn langdurig ingezetenen, hetgeen de kans biedt de mobiliteit te vergroten en de procedures te vereenvoudigen en te harmoniseren; kijkt uit naar het aangekondigde verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de richtlijn seizoenarbeiders, waarin gedetailleerd ingegaan zou moeten worden op bepalingen inzake verblijfsstatus, gelijke behandeling en de maximale verblijfsduur; verzoekt de Commissie te overwegen deze richtlijn na de evaluatie ervan te herzien; verzoekt de Commissie passende wetgevingsmaatregelen voor te stellen om de bestaande richtlijnen te verbeteren door ze af te stemmen op de gunstigste bepalingen; |
De mobiliteit binnen de EU verbeteren
|
13. |
benadrukt dat de mobiliteit van onderdanen van derde landen binnen de EU een belangrijk onderdeel vormt van het EU-beleid inzake legale migratie, aangezien daardoor een duidelijke meerwaarde wordt verstrekt die niet op het niveau van de lidstaten kan worden gerealiseerd; herinnert eraan dat het vrije verkeer van werknemers bijdraagt tot de afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkten van de EU, en in tijden van crisis ook bij kan dragen aan arbeidsmarktaanpassingen en algemene economische groei; |
|
14. |
verzoekt de lidstaten voor betere onderlinge coördinatie te zorgen in verband met regelingen voor intra-EU-mobiliteit van onderdanen van derde landen; wijst op het belang van het vergemakkelijken van het verzamelen van gegevens, statistieken en bewijzen, van het verbeteren van de uitwisseling van informatie, van coördinatie en samenwerking tussen nationale autoriteiten om de efficiëntie en doeltreffendheid van het acquis te verbeteren, en van het ten volle benutten van de toegevoegde waarde die de EU biedt; |
|
15. |
beklemtoont dat meer geharmoniseerde en soepele voorschriften die de mobiliteit binnen de EU vergemakkelijken voor onderdanen van derde landen, een stimulans en voor werkgevers een positieve maatregel zouden zijn en de lidstaten zouden helpen om leemten in hun arbeidsmarkt in te vullen en hun economieën aan te zwengelen; benadrukt daarnaast dat onderdanen van derde landen die reeds in de EU zijn, door verbeterde intra-EU-mobiliteit hun integratievooruitzichten zouden kunnen verbeteren; |
|
16. |
merkt op dat recenter vastgestelde richtlijnen inzake studenten, onderzoekers en binnen een onderneming overgeplaatste personen onderdanen van derde landen verder reikende mobiliteitsrechten verlenen dan eerder vastgestelde richtlijnen inzake legale migratie, zoals de oorspronkelijke blauwekaartrichtlijn en de richtlijn langdurig ingezetenen; |
|
17. |
beveelt aan om, als een eerste stap naar vereenvoudiging, de rechten op mobiliteit binnen de EU te verbeteren in alle bestaande richtlijnen inzake legale migratie; herhaalt dat de Commissie een passende wetgevingsmaatregel dient voor te stellen; |
Een reservoir van mensen met talent aanleggen
|
18. |
onderstreept dat er nieuwe instrumenten nodig zijn om een match tussen werkgevers en potentiële werknemers tot stand te brengen, de tekorten op de arbeidsmarkt te verhelpen, en de erkenning van formele, in derde landen verworven kwalificaties en vaardigheden te vergemakkelijken op EU-niveau; benadrukt dat ten behoeve van werkgevers en onderdanen van derde landen betere informatie over legale migratie naar de EU nodig is en dat de gestructureerde en zinvolle dialoog over legale migratie met de relevante derde landen moet worden opgeschaald; |
|
19. |
beveelt aan een EU-reservoir van mensen met talent c.q. matchingplatform te ontwikkelen dat dient als onestopshop voor werknemers/onderdanen uit derde landen, EU-werkgevers en nationale overheden; neemt kennis van het plan van de Commissie om de ontwikkeling van een dergelijke reservoir van mensen met talent verder te onderzoeken; beveelt aan hierbij te kijken naar alle werkgelegenheidssectoren voor laag-, midden- en hooggeschoolde werknemers, en werknemers in loondienst en zelfstandigen, waaronder in kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups; merkt op dat wanneer de openbare diensten voor arbeidsvoorziening, waaronder op lokaal niveau, in zowel de EU als de landen van herkomst, bij een dergelijk platform betrokken worden, dit zou kunnen bijdragen tot betere partnerschappen en meer vertrouwen tussen de lidstaten en derde landen, een investeringsklimaat zou kunnen helpen creëren, en van nut zou kunnen zijn om op meer passende wijze in te spelen op de werkgelegenheidsbehoeften of arbeidsmarkttekorten; beveelt aan de participatie van derde landen in een dergelijk reservoir van mensen met talent eenvoudiger te maken, bijvoorbeeld online of via de diplomatieke vertegenwoordigingen van de EU of de lidstaten; |
|
20. |
benadrukt dat een dergelijk EU-reservoir van mensen met talent zou kunnen fungeren als belangrijk nieuw instrument om het vaardighedenaanbod met de nationale arbeidsmarkten te matchen en te beheren, en dat de EU bij het opzetten, monitoren en controleren van een dergelijk instrument een belangrijke rol zou kunnen vervullen, waaronder middels financiering en uitwisseling van kennis; beveelt aan het platform te gebruiken om de onderwijs- en opleidingseisen van de deelnemende lidstaten en derde landen te verduidelijken en beter op elkaar af te stemmen; is van oordeel dat een geharmoniseerd kader voor aanvragen op het niveau van de EU, op basis van het bedoelde reservoir, bij zou dragen tot vermindering van de bureaucratie in de lidstaten; meent dat de EU een belangrijke rol kan spelen bij het vooraf screenen van de kwalificaties, talenkennis en vaardigheden van de kandidaten; benadrukt het grote belang van gerichte informatieverstrekking ter bevordering van het reservoir van mensen met talent en het matchingplatform in derde landen en in de deelnemende lidstaten; |
|
21. |
beveelt aan om de beoordeling, wederzijdse erkenning en certificering van diploma’s, certificaten en andere beroepskwalificaties, met inbegrip van de formele en niet-formele verwerving van vaardigheden in derde landen, in alle lidstaten eenvoudiger, sneller, billijker en meer gestroomlijnd te maken door de procedures te versnellen en de toegang tot informatie te vergemakkelijken; is van mening dat dit de intra-EU-mobiliteit ten goede zou komen; benadrukt dat het Europees kader inzake kwalificaties een goede basis vormt voor het inpassen van de kwalificatiesystemen van derde landen in een gemeenschappelijk EU-referentiekader; |
|
22. |
dringt er met klem op aan dat de lidstaten onverwijld mechanismen en regelingen voor de validatie van beroepservaring en niet-formeel en informeel leren invoeren overeenkomstig de aanbeveling van de Raad van 2012 (16); beklemtoont dat het belangrijk is dat de nationale autoriteiten goede praktijken met elkaar uitwisselen; hamert erop dat het belangrijk is relevante organisaties van het maatschappelijk middenveld, de sociale partners, diasporanetwerken en de werknemers/onderdanen van derde landen zelf, alsook lokale autoriteiten en internationale organisaties (in het bijzonder de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)) te betrekken bij gesprekken over de definitie van vaardigheden, waartoe ook stages, informele kwalificaties en werkervaring dienen te behoren; |
Versterking van de betrekkingen met derde landen en bevordering van legale trajecten
|
23. |
benadrukt, in het licht van de vergrijzing en de krimpende beroepsbevolking van de EU, dat arbeidsmobiliteitsprogramma’s in potentie de arbeidsmarkten in de EU kunnen aanzwengelen en kunnen bijdragen aan economische groei; |
|
24. |
ondersteunt de mondiale en regionale samenwerking inzake migratie als een van de manieren om de beschikbaarheid en flexibiliteit van trajecten voor reguliere migratie te versterken; is er onverminderd van overtuigd dat meer passende kanalen voor legale migratie de irreguliere migratie mede zouden helpen afnemen, het bedrijfsmodel van criminele smokkelaars zouden ondermijnen, de mensenhandel en arbeidsuitbuiting zouden beperken, gelijke kansen voor alle werkenden zouden bevorderen, en een legaal traject zouden vormen voor degenen die overwegen naar de Unie te migreren; verzoekt de Commissie in dat verband om wervingsbureaus te reguleren, mogelijk via de Europese Arbeidsautoriteit; |
|
25. |
is van mening dat een bredere migratiedialoog, bijvoorbeeld in het kader van regelmatige topontmoetingen tussen de EU en meerdere derde landen, waaronder op initiatief van bedrijven en het maatschappelijk middenveld, bij zou kunnen dragen aan het tegemoetkomen aan de behoeften van de arbeidsmarkten in de EU en aan de ontwikkeling van evenwichtige partnerschappen, hetgeen kan helpen bij het voorbereiden van de integratie van onderdanen van derde landen in de arbeidsmarkt van het land van bestemming, en kan bijdragen aan de overdracht op lange termijn van verworven vaardigheden tussen de landen van herkomst en van bestemming; benadrukt dat inspiratie kan worden gevonden in de bestaande, op vaardigheden stoelende overeenkomsten inzake de ontwikkeling van talentenpartnerschappen die erin voorzien dat het land van bestemming rechtstreeks betrokken wordt bij het bijbrengen van vaardigheden aan onderdanen van derde landen die overwegen naar de EU te migreren, waaronder middels de oprichting van opleidingsfaciliteiten en de ontwikkeling van programma’s voor derde landen, en die tegemoetkomen aan de noodzaak van transparantie van de partnerschappen met derde landen, waaronder middels de verplichting om er de sociale partners bij te betrekken; |
|
26. |
wijst op de belangrijke rol van overmaking door migranten en de voordelen van veilige, reguliere en ordentelijke migratie voor zowel het verzendende als het ontvangende land; ondersteunt inspanningen om de kwesties van de “braindrain” en de “braingain” aan te pakken door instrumenten te blijven ontwikkelen die circulaire migratie mogelijk maken; verzoekt de Commissie in dit verband in kaart te brengen wat de voor- en nadelen zijn van de bestaande modellen die door andere landen worden gehanteerd, zoals een puntensysteem en modellen waarbij met blijken van belangstelling wordt gewerkt; beveelt, met het oog op het bevorderen van circulaire migratie, de invoering aan van preferentiële mobiliteit, alsook de toegang tot hernieuwbare vergunningen, het recht van hernieuwde inreis, en een verlenging van de toegestane periode van afwezigheid voor onderdanen van derde landen om hen in de gelegenheid te stellen naar hun land van herkomst terug te keren; |
Ontwikkeling van het EU-wetgevingskader
|
27. |
wijst erop dat de EU achterblijft bij de mondiale concurrentiestrijd om talent; merkt op dat het enige voorstel met betrekking tot legale arbeidsmigratie dat de voorgaande Commissie heeft gepresenteerd, een herziening van de blauwekaartrichtlijn betrof; blijft vastbesloten in zijn streven naar een zinvolle en robuuste herziening van de blauwekaartrichtlijn om toegevoegde waarde te scheppen op het gebied van harmonisatie, de erkenning van vaardigheden, de vereenvoudiging van procedures en betere mobiliteit binnen de EU; |
|
28. |
benadrukt dat het belangrijk is om, wanneer nagedacht wordt over de toekomstige ontwikkeling van het wetgevingskader van de EU, een gestructureerde dialoog te voeren met en raadplegingen te organiseren van de belanghebbende partijen, waaronder de relevante organisaties van het maatschappelijk middenveld, de sociale partners en diasporanetwerken, de werknemers/onderdanen van derde landen zelf, en plaatselijke autoriteiten en internationale organisaties (met name de IOM, de IAO en de OESO); |
|
29. |
is van mening dat de EU en de lidstaten zich in het kader van hun beleid met betrekking tot legale migratie moeten richten op de aanpak van de arbeidsmarktproblemen en het tekort aan vaardigheden; verzoekt de Commissie daartoe een analyse te maken van ondoelmatigheden in arbeidsmarkttoetsen en arbeidsmigratieregelingen die niet beantwoorden aan de werkelijke behoeften van de arbeidsmarkt; beveelt aan dat de Unie haar wetgevingskader zodanig ontwikkelt dat dit in ruimere mate geldt voor onderdanen van derde landen die werk zoeken in banen voor mensen met een laag of gemiddeld opleidingsniveau (17); |
|
30. |
merkt in dat verband op dat onderdanen van derde landen vaak aan de slag gaan in de sectoren thuiszorg en huishoudelijk werk (18); stelt vast dat de meeste werknemers in deze sectoren vrouw zijn; verzoekt de EU en haar lidstaten IAO-Verdrag 189 inzake huishoudelijk personeel te ratificeren en te zorgen voor volledige toepassing van de arbeidsnormen; verzoekt de Commissie daarnaast te overwegen dienaangaande wetgevingsmaatregelen voor te stellen; |
|
31. |
verzoekt de Commissie een EU-brede regeling te ontwikkelen voor het bevorderen en vergemakkelijken van de grensoverschrijdende activiteiten van zelfstandigen, ondernemers en start-ups (teneinde voor meer innovatie te zorgen), alsook jonge onderdanen uit derde landen zonder formele kwalificaties door middel van — bijvoorbeeld — visa voor werkzoekenden en personen die een opleiding willen volgen, rekening houdend met de diensten van het Europass-platform overeenkomstig Besluit (EU) 2018/646 van het Europees Parlement en de Raad (19); |
|
32. |
erkent dat sectorale richtlijnen noch voor de behoeften van de arbeidsmarkt in de EU, noch voor de kwestie van legale migratie in het algemeen een wondermiddel zijn, en stelt vast dat de meeste lidstaten nationale regelingen hebben om arbeidsmigranten aan te trekken; is van mening dat de EU op middellange termijn de sectorale aanpak achter zich moet laten en een immigratiecode moet goedkeuren waarin brede regels zijn vastgesteld betreffende de toegang en het verblijf van alle onderdanen van derde landen die in de Unie werk zoeken, en waarin de rechten van de onderdanen van derde landen in kwestie en hun gezinnen worden geharmoniseerd; |
|
33. |
wijst erop dat een dergelijk overkoepelend wetgevingsinstrument de huidige lappendeken aan procedures zou vervangen, de uiteenlopende nationale voorschriften zou wegwerken, en voor de nodige vereenvoudiging en harmonisatie van de regels zou zorgen zonder arbeidssectoren of categorieën werknemers te discrimineren; is verder van mening dat een dergelijk instrument de samenwerking tussen de lidstaten en tussen de EU en derde landen ten goede zou komen; |
o
o o
|
34. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 58 van 15.2.2018, blz. 9.
(2) PE573.223v01-00.
(3) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0176.
(4) PB L 186 van 11.7.2019, blz. 21.
(5) PB L 155 van 18.6.2009, blz. 17.
(6) PB L 343 van 23.12.2011, blz. 1.
(7) PB L 94 van 28.3.2014, blz. 375.
(8) PB L 157 van 27.5.2014, blz. 1. Binnen een onderneming overgeplaatste personen zijn personen die door buiten de EU gevestigde ondernemingen voor werkzaamheden worden gedetacheerd bij een in de EU gevestigde entiteit die tot dezelfde ondernemingsgroep behoort.
(9) PB L 132 van 21.5.2016, blz. 21.
(10) Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB L 251 van 3.10.2003, blz. 12).
(11) Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44).
(12) Studies van beleidsondersteunende afdeling C over het verkennen van nieuwe wegen voor wetgeving op het gebied van arbeidsmigratie naar de EU en over de samenwerking van de EU met derde landen op het gebied van migratie.
(13) Fasani, F. and Mazza, J., Immigrant Key Workers: Their Contribution to Europe's COVID-19 Response, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2020.
(14) Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (PB L 168 van 30.6.2009, blz. 24).
(15) De geschiktheidscontrole wees de volgende belangrijke gebieden met de meeste interne coherentieproblemen aan: aanvraagprocedures, voorwaarden voor toelating en verblijf (inclusief de redenen voor afwijzing en intrekking), condities op het vlak van gelijke behandeling, intra-EU-mobiliteit, en gezinshereniging.
(16) Aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1).
(17) Zie bijvoorbeeld de studie van het Europees migratienetwerk getiteld Determining labour shortages and the need for labour migration from third countries in the EU, Europese Commissie, Brussel, 2015.
(18) Zie ook: EPRS, The cost of non-Europe in the area of legal migration, Europees Parlement, Brussel, 2019, blz. 21-22.
(19) Besluit (EU) 2018/646 van het Europees Parlement en de Raad van 18 april 2018 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verstrekken van betere diensten voor vaardigheden en kwalificaties (Europass) (PB L 112 van 2.5.2018, blz. 42).
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/204 |
P9_TA(2021)0261
De digitale toekomst van Europa: de digitale eengemaakte markt en het gebruik van AI voor Europese consumenten
Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2021 over de digitale toekomst van Europa vormgeven: belemmeringen voor de werking van de digitale eengemaakte markt wegnemen en het gebruik van AI voor Europese consumenten verbeteren (2020/2216(INI))
(2022/C 15/22)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 19 februari 2020 getiteld “De digitale toekomst van Europa vormgeven” (COM(2020)0067), |
|
— |
gezien het witboek van de Commissie van 19 februari 2020 over kunstmatige intelligentie — een Europese benadering op basis van excellentie en vertrouwen (COM(2020)0065), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 19 februari 2020 over de gevolgen van kunstmatige intelligentie, het internet der dingen en robotica op het gebied van veiligheid en aansprakelijkheid (COM(2020)0064), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 getiteld “In kaart brengen en aanpakken van belemmeringen voor de eengemaakte markt” (COM(2020)0093), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 getiteld “Langetermijnactieplan voor een betere uitvoering en handhaving van de regels inzake de eengemaakte markt” (COM(2020)0094), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 13 november 2020 getiteld “Nieuwe consumentenagenda — De weerbaarheid van de consument versterken met het oog op duurzaam herstel” (COM(2020)0696), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 25 april 2018 getiteld “Kunstmatige intelligentie voor Europa” (COM(2018)0237), |
|
— |
gezien het werkdocument getiteld “Shaping the digital transformation in Europe” (1), dat McKinsey & Company voor de Commissie heeft opgesteld, van februari 2020, |
|
— |
gezien de verslagen van de index van de digitale economie en samenleving (DESI) van 2020 en de resultaten van de speciale Eurobarometer-enquête over de impact van digitalisering op ons dagelijks leven (2), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 9 juni 2020 over het vormgeven van de digitale toekomst van Europa, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 19 februari 2020 getiteld “Een Europese datastrategie” (COM(2020)0066), |
|
— |
gezien Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (de “richtlijn elektronische handel”) (3), |
|
— |
gezien Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (4), |
|
— |
gezien Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (de “richtlijn privacy en elektronische communicatie”) (5), |
|
— |
gezien Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (de “richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (6), |
|
— |
gezien Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (7), |
|
— |
gezien Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (8), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (de “algemene verordening gegevensbescherming”) (9), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 januari 2016“Naar een akte voor een digitale eengemaakte markt” (10), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2018/302 van het Europees Parlement en de Raad van 28 februari 2018 inzake de aanpak van ongerechtvaardigde geoblocking en andere vormen van discriminatie van klanten op grond van nationaliteit, verblijfplaats of plaats van vestiging in de interne markt, en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 2006/2004 en (EU) 2017/2394 en Richtlijn 2009/22/EG (11), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad van 2 oktober 2018 tot oprichting van één digitale toegangspoort voor informatie, procedures en diensten voor ondersteuning en probleemoplossing en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (12), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2019/2161 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en Richtlijnen 98/6/EG, 2005/29/EG en 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betere handhaving en modernisering van de regels voor consumentenbescherming in de Unie (13), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten (14), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG (15), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (16), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 februari 2020 over geautomatiseerde besluitvormingsprocessen: waarborging van consumentenbescherming en vrij verkeer van goederen en diensten (17), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 20 oktober 2020 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de wet inzake digitale diensten: de werking van de eengemaakte markt verbeteren (18), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 20 oktober 2020 over intellectuele-eigendomsrechten bij de ontwikkeling van technologieën op het gebied van artificiële intelligentie (19), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 20 oktober 2020 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende een kader voor ethische aspecten van artificiële intelligentie, robotica en aanverwante technologieën (20), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 20 oktober 2020 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het civielrechtelijk aansprakelijkheidsstelsel voor kunstmatige intelligentie (21), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 20 januari 2021 over het versterken van de eengemaakte markt: de toekomst van het vrij verkeer van diensten (22), |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie juridische zaken, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A9-0149/2021), |
|
A. |
overwegende dat er nog steeds belemmeringen bestaan op de digitale eengemaakte markt en dat deze belemmeringen moeten worden weggewerkt om het volledige potentieel van de digitale eengemaakte markt te benutten, en overwegende dat een gemeenschappelijke EU-aanpak die de mens centraal stelt essentieel is voor het slagen ervan; |
|
B. |
overwegende dat digitalisering aanzienlijke waarde kan toevoegen aan de eengemaakte markt als geheel en belangrijk is voor zowel Europese consumenten als traditionele en niet-traditionele sectoren, en een concurrentievoordeel kan betekenen op de wereldmarkten; |
|
C. |
overwegende dat de eengemaakte digitale markt voor traditionele markten verschillende uitdagingen met zich meebrengt, en dat het beginsel “wat offline illegaal is, is dat online ook” moet worden eerbiedigd; |
|
D. |
overwegende dat AI tot op zekere hoogte al aan wettelijke eisen onderworpen is; |
|
E. |
overwegende dat we het vertrouwen van het publiek in AI moeten versterken door de volledige eerbiediging van de grondrechten, de consumentenbescherming, en gegevensbescherming en -beveiliging standaard op te nemen, en door innovatie in Europa te bevorderen; |
|
F. |
overwegende dat in het Witboek over artificiële intelligentie de landbouw genoemd wordt als één van de sectoren waar AI tot grotere doeltreffendheid kan leiden, en dat het bevorderen van ‘slimme landbouw’ één van de algemene doelstellingen van het toekomstige gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) is; overwegende dat AI-onderzoek en -activiteiten op het gebied van landbouw en veeteelt het potentieel hebben om de sector aantrekkelijker te maken voor jongere mensen en de landbouwprestatie te verbeteren in gebieden met natuurlijke beperkingen, alsook het dierenwelzijn en de productiviteit ten goede te komen; overwegende dat de “van boer tot bord”-strategie en de biodiversiteitsstrategie erop gericht zijn landbouwers te helpen kwaliteitsproducten te verbouwen en het nutriëntenverlies en het gebruik van pesticiden en meststoffen tegen 2030 te verminderen; |
|
G. |
overwegende dat de digitale transitie meer investeringen in belangrijke drijvende krachten achter de digitale economie vereist, alsook coördinatie met beleidsmaatregelen voor een groene transitie; |
|
H. |
overwegende dat AI veel voordelen biedt, maar ook bepaalde risico’s met zich meebrengt; |
|
I. |
overwegende dat lidstaten en instellingen van de EU uit hoofde van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens verplicht zijn te garanderen dat ieders recht op privacy, gegevensbescherming, vrijheid van meningsuiting en vergadering, non-discriminatie, waardigheid en andere grondrechten niet onnodig worden beperkt door het gebruik van nieuwe en opkomende technologieën; |
|
J. |
overwegende dat het gebruik van AI ook risico’s met zich meebrengt en vragen opwerpt over de ethische aspecten, de omvang en de transparantie van het verzamelen, gebruiken en verspreiden van persoonsgegevens; |
Deel 1: het uit de weg ruimen van belemmeringen voor de werking van de digitale eengemaakte markt
|
1. |
meent dat het digitaal beleid van de EU de belangrijkste fundamenten moet leggen, en ondersteunen, die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat de Europese particuliere en overheidssectoren wereldleiders zijn op het gebied van betrouwbare innovatie die de mens centraal stelt; is van mening dat de digitale eengemaakte markt een dergelijk fundament is en erom draait te garanderen dat het volledige potentieel van nieuwe technologieën wordt benut middels het wegwerken van ongerechtvaardigde nationale belemmeringen en het waarborgen van rechtszekerheid voor consumenten en bedrijven, hetgeen goed is voor de burgers van Europa en de concurrentiepositie ten goede komt; is van mening een beter georganiseerde en gemeenschappelijke Europese benadering van marktintegratie en harmonisatie daar een bijdrage aan kan leveren; meent dat er derhalve verdere acties nodig zijn op lidstaat- en EU-niveau; |
|
2. |
beklemtoont het belang van een volledig functionerende digitale eengemaakte markt voor consumenten en ondernemingen, vraagt dat kmo’s worden ondersteund bij hun digitale transformatie en verwacht van de Commissie dat zij een geschiktheidscontrole voor kmo’s zal invoeren voordat zij wetgevingsvoorstellen doet; |
|
3. |
meent dat de EU-aanpak van digitalisering volledig in overeenstemming moet zijn met de grondrechten, de consumentenbescherming, het beginsel van technologieneutraliteit en de regels inzake gegevensbescherming, inclusiviteit en non-discriminatie; |
|
4. |
meent dat digitalisering en opkomende technologieën zoals AI een bijdrage kunnen leveren aan het halen van de doelstellingen van de industriële strategie van de EU en de Green Deal, alsook aan het overwinnen van een aantal problemen naar aanleiding van de COVID-19-crisis; is verder van oordeel dat een onderling versterkende beleidsbenadering van de Green Deal, de industriële strategie van de EU en digitalisering zowel de verwezenlijking van hun doelstellingen dichterbij zou kunnen brengen als de technologische voortrekkersrol van de EU zou kunnen bevorderen; wijst op het potentieel van digitale oplossingen, zoals telewerken en AI-toepassingen, voor de ondersteuning van de deelname van personen met een handicap op de digitale eengemaakte markt; is van mening dat de COVID-19-crisis de gelegenheid biedt om de digitalisering te versnellen en dat de digitale transformatie het algemene belang moet dienen; meent dat de digitale transformatie zou kunnen bijdragen aan het tegemoetkomen aan de behoeften van stedelijke, plattelands- en geïsoleerde gebieden in de EU; |
|
5. |
wijst op het potentieel van nieuwe technologieën voor de transitie naar een circulaire en duurzame economie, middels het vergemakkelijken van de invoering van circulaire bedrijfsmodellen, het bevorderen van de energie-efficiëntie van systemen voor de verwerking en de opslag van gegevens, en het leveren van een bijdrage aan meer duurzame waardeketens en het optimaliseren van het gebruik van hulpbronnen; |
|
6. |
verzoekt de Commissie de ontwikkeling en de uitrol van duurzame technologieën bij de verwezenlijking van de Green Deal te bevorderen en te ondersteunen, waaronder door in kaart te brengen wat de milieu-impact is van het delen van gegevens en van de infrastructuurvoorzieningen die nodig zijn voor een duurzame digitale transitie; |
|
7. |
benadrukt dat het delen van en de toegang tot essentiële en goed gedefinieerde datasets cruciaal zal zijn om het potentieel van de Green Deal volledig te kunnen benutten; verzoekt de Commissie te onderzoeken welke datasets daarvoor essentieel zijn; |
|
8. |
is van mening dat praktijken die consumentenrechten, gegevensbescherming en arbeidsrechten eroderen, geëlimineerd moeten worden; |
|
9. |
benadrukt dat de Commissie een evenwichtige, toekomstbestendige en empirisch onderbouwde wetgevende aanpak moet volgen (op basis van het subsidiariteitsbeginsel) die een digitale eengemaakte markt tot stand brengt die de verstrekking van openbare diensten waarborgt, concurrerend, billijk, toegankelijk, technologieneutraal, innovatiebevorderend, consumentvriendelijk en betrouwbaar is en de mens centraal stelt, en die bouwt aan een veilige gegevensgestuurde samenleving en economie; |
|
10. |
onderstreept dat een gelijk speelveld tot stand moet worden gebracht voor wat betreft de belastingheffing van de digitale, respectievelijk de traditionele economie, door tot overeenstemming te komen over de plaats waar waarde wordt gecreëerd; |
|
11. |
stelt vast dat relevante kmo’s en andere economische actoren baat zouden kunnen hebben bij het toepassen van samenwerkingsmodellen zoals ‘open source’ en ‘open software’, afhankelijk van verschillende situaties of context, door rekening te houden met de potentiële voordelen, cyberbeveiliging, privacy en gegevensbescherming, met inachtneming van de toepasselijke wetgeving; is van oordeel dat dit dienstig kan zijn voor het tot stand brengen van Europese strategische autonomie op digitaal vlak; |
|
12. |
verzoekt de Commissie zich bij toekomstige wetgevingsvoorstellen aan haar eigen leidende beginselen te houden, fragmentatie van de digitale eengemaakte markt te vermijden, alle bestaande ongerechtvaardigde belemmeringen en onnodige administratieve voorschriften te elimineren, innovatie te ondersteunen, in het bijzonder voor kmo’s, en gebruik te maken van de geëigende stimulansen die een gelijk speelveld tot stand brengen en voor gelijke toegang tot investeringsmogelijkheden zorgen; |
|
13. |
verzoekt de Commissie de huidige en eventuele nieuwe wettelijke voorschriften daadwerkelijk en doeltreffend te handhaven; is van mening dat er een doeltreffende grens- en sectoroverschrijdende handhaving nodig is, met meer samenwerking tussen autoriteiten en rekening houdend met de expertise en de relevante bevoegdheden van de verschillende autoriteiten; meent dat de Commissie moet voorzien in een richtinggevend kader om te zorgen voor de coördinatie van eventuele nieuwe wettelijke voorschriften op het gebied van AI en aanverwante gebieden; |
|
14. |
verzoekt de Commissie een zowel innovatief als consumentvriendelijk regelgevingsklimaat na te streven en in nauwe coördinatie met de lidstaten en de belanghebbende partijen de financiële en institutionele steun voor de Europese digitale economie te versterken middels maatregelen zoals: het investeren in onderwijs, onderzoek en ontwikkeling, het ondersteunen van innovatie in Europa, het bieden van meer en bredere toegang tot gemakkelijk leesbare, interoperabele en hoogwaardige industrie- en publieke data, het bouwen van digitale infrastructuur, het vergroten van de algemene beschikbaarheid van digitale vaardigheden bij de bevolking, het bevorderen van technologisch leiderschap in het bedrijfsleven, en het tot stand brengen van een evenredig en geharmoniseerd regelgevingsklimaat; |
|
15. |
is van oordeel dat slimme overheidsaanbestedingen, zoals het Europese GovTech-platform, een rol kunnen spelen bij het ondersteunen van digitale ontwikkelingen in de EU; |
|
16. |
is van mening dat aanzienlijke investeringen en publiek-private samenwerking met betrekking tot AI en andere belangrijke nieuwe technologieën nodig zijn; is ingenomen met het gebruik van EU-financieringsprogramma’s ter ondersteuning van de digitalisering van onze samenleving en industrie, voor zover deze gebaseerd zijn op de beginselen van efficiëntie, transparantie en inclusiviteit; dringt aan op een gecoördineerde uitvoering van de verschillende fondsen om de synergieën tussen de programma’s te maximaliseren; stelt voor middelen strategisch te prioriteren teneinde de noodzakelijke digitale infrastructuur op te bouwen; roept ertoe op om in het kader van NextGenerationEU, alsook via publieke en private financiering, meer te investeren om aan te sluiten bij de ambitie van de EU om een wereldleider op het gebied van technologie te worden, haar onderzoek en kennis op dat gebied uit te breiden, en ten volle de vruchten te plukken van digitalisering voor iedereen in de samenleving; |
|
17. |
is van oordeel dat AI een bijzondere uitdaging vormt voor kmo’s en dat onnodig ingewikkelde voorschriften een onevenredig zware wissel op hun concurrentievermogen zouden kunnen trekken; meent dat de overgang naar AI-oplossingen deze bedrijven zou moeten helpen en dat nieuwe wetgeving inzake het gebruik van AI geen onnodige bureaucratie mag veroorzaken, die hun concurrentievermogen op de markt in het gedrang brengt; |
|
18. |
verzoekt de Commissie te zorgen voor een bredere coördinatie van de investeringen in het NextGenerationEU-herstelplan; verzoekt de Commissie in het kader van dit plan concrete acties voor te stellen ter ondersteuning van technologieën en infrastructuur met een grote impact in de EU, zoals artificiële intelligentie, high performance computing, quantumcomputing, cloudinfrastructuur, platforms, slimme steden, 5G en vezelinfrastructuur; |
|
19. |
herinnert eraan dat kmo’s de ruggengraat van de Europese economie vormen en speciale steun van EU-financieringsprogramma’s nodig hebben om de digitale transitie tot stand te brengen; verzoekt de Commissie en de lidstaten met behulp van het programma voor de eengemaakte markt, de digitale-innovatiehubs en de faciliteit voor herstel en veerkracht start-ups en micro-, kleine en middelgrote ondernemingen meer te ondersteunen bij de ontwikkeling en toepassing van digitale technologieën, om de digitale transformatie verder te stimuleren en deze bedrijven daardoor in staat te stellen met het oog op groei en banen in Europa hun digitaal potentieel en hun concurrentievermogen volledig te ontwikkelen; |
|
20. |
merkt op dat er in Europa vergeleken met andere markten een groot gebrek is aan durf- en zaaikapitaal en aan private equity-financiering; wijst erop dat dit betekent dat Europese start-ups er vaak voor kiezen om op te schalen op markten van derde landen, in plaats van uit te breiden in de EU; meent dat de bredere Europese economie hierdoor bepaalde positieve overloopeffecten van oorspronkelijk Europese ondernemingen misloopt; wijst op de huidige onevenredig grote rol van overheidsinstellingen in de financiering van innovatie en onderzoek, alsook op de aanzienlijke verschillen tussen lidstaten met betrekking tot de ecosystemen van start-ups en de beschikbare financiering; verzoekt de Commissie en de lidstaten een alomvattende Europese aanpak voor te stellen om de kapitaalbronnen voor technologie-investeringen in de EU te vergroten, met inbegrip van initiatieven ter ondersteuning van business angels financiering door grote Europese particuliere partijen, en de beschikbaarheid van durf- en zaaikapitaal voor Europese bedrijven en start-ups te faciliteren; |
|
21. |
onderstreept dat het programma Digitaal Europa, alsook de programma’s Horizon Europa en Connecting Europe, onmisbaar zijn als stuwende krachten achter de digitale transformatie van Europa en van voldoende financiële middelen moeten worden voorzien; verzoekt de Commissie met klem ervoor te zorgen dat deze programma’s zo snel mogelijk worden uitgerold; wijst erop dat de lidstaten hun toezegging in het kader van de Europa 2020-strategie om 3 % van hun bbp in onderzoek en ontwikkeling te investeren, gestand moeten doen; |
|
22. |
verzoekt de Commissie zich ervoor in te spannen de EU koploper te laten zijn wat betreft de aanneming en normering van nieuwe technologieën, en ervoor te zorgen dat AI de mens centraal stelt en aansluit bij de Europese waarden, grondrechten en normen; benadrukt dat bij de vaststelling van mondiale normen samen moet worden gewerkt met normalisatieorganisaties, de sector en internationale partners, gezien het mondiale karakter van technologieleiderschap en -ontwikkeling; is van mening dat het gebruik van de CEN-workshopovereenkomsten op specifieke gebieden, zoals AI en nieuwe opkomende technologieën, een manier is om op efficiëntere wijze geharmoniseerde normen te ontwikkelen; |
|
23. |
ondersteunt de doelstelling van de Commissie om de beschikbaarheid en het delen van niet-persoonsgebonden gegevens te vergroten, teneinde de Europese economie te versterken; is van oordeel dat bij de verwezenlijking van deze doelstelling rekening moet worden gehouden met de risico’s in verband met grotere toegang tot niet-persoonsgebonden gegevens, zoals de-anonimisering; |
|
24. |
is van mening dat er stimulansen nodig zijn om de toegang tot gegevens voor kmo’s te verbeteren, en dringt aan op prikkels om kmo’s middels een op vrijwilligheid stoelend proces dat alle partijen ten goede komt toegang te bieden tot niet-persoonsgebonden gegevens, waarbij alle noodzakelijke vrijwaringen als bedoeld in Verordening (EU) 2016/679, alsook het wettelijk kader inzake intellectuele-eigendomsrechten, moeten worden gerespecteerd; |
|
25. |
stelt vast dat overheidsentiteiten in het kader van de verstrekking van openbare diensten en bij overheidsopdrachten grote hoeveelheden niet-persoonsgebonden gegevens genereren, die voor commercieel hergebruik en qua nut voor de samenleving een aanzienlijke waarde vertegenwoodigen; verzoekt de Commissie en de lidstaten dergelijke gegevens ruimer beschikbaar te maken voor hergebruik in het algemeen belang, voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de richtlijn inzake open data; |
|
26. |
brengt in herinnering dat we een data-economie nodig hebben die ten goede komt aan de gehele EU, aangezien een dergelijke economie een belangrijke drijfveer van digitalisering is; meent dat een hoog niveau van gegevensbescherming voor betrouwbare AI kan helpen om het consumentenvertrouwen te verbeteren; acht het belangrijk dat de EU klanten en, in voorkomend geval, consumenten een hoge mate van controle over hun gegevens waarborgt, en voor het hoogste niveau van bescherming van persoonsgegevens zorgt, met duidelijke en evenwichtige regels inzake de intellectuele-eigendomsrechten, maar vindt het essentieel om de openheid jegens derde landen te behouden en meent dat een vrije uitwisseling van niet-persoonsgebonden gegevens over grenzen heen belangrijk is; |
|
27. |
neemt kennis van de wet inzake digitale diensten en de wet inzake digitale markten, en is van oordeel dat zij moeten bijdragen tot het ondersteunen van innovatie, het waarborgen van een hoog niveau van consumentenbescherming, en het verbeteren van de rechten, het vertrouwen en de veiligheid van gebruikers online; benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat de Europese markt actief en in hoge mate concurrerend blijft; |
|
28. |
merkt op dat consumentenbescherming een belangrijke rol moet spelen in de wet inzake digitale diensten en is ervan overtuigd dat grotere transparantie en strengere zorgvuldigheidseisen voor onlinemarktplaatsen de veiligheid van producten zouden vergroten en zo het vertrouwen van consumenten in onlinemarktplaatsen zouden versterken; |
|
29. |
benadrukt daarom dat de verantwoordelijkheden van onlineverkoopsites duidelijk moeten worden vastgelegd en dat hierbij het evenredigheidsbeginsel voorop moet staan; is van oordeel dat de aansprakelijkheid van contenthostingplatforms voor goederen die via deze platforms verkocht of aangeprezen worden, verduidelijkt moet worden, teneinde de juridische kloof te dichten die ervoor zorgt dat kopers de rechten waar zij op grond van de wet of de overeenkomst tot levering van goederen aanspraak op kunnen maken, niet kunnen doen gelden, bijvoorbeeld doordat zij niet weten wie de primaire verkoper is, bijvoorbeeld het “ken-uw-klant”-beginsel; |
|
30. |
is ingenomen met de door de Commissie voorgestelde nieuwe consumentenagenda en moedigt de Commissie aan de wetgeving inzake consumentenbescherming in voorkomend geval te actualiseren om beter rekening te houden met de impact van nieuwe technologieën en de mogelijke schade voor consumenten, met name voor de meest kwetsbare groepen en rekening houdend met de gevolgen van de COVID-19-pandemie; is van oordeel dat Europese consumenten in staat moeten worden gesteld een actieve rol te spelen bij de digitale transitie, en dat het vertrouwen van consumenten en de acceptatie van digitale technologieën staat of valt met het feit of hun rechten in alle omstandigheden beschermd zijn; |
|
31. |
herinnert eraan dat het op oneigenlijke gronden geoblocken van onlinediensten een belangrijke belemmering vormt voor de eengemaakte markt, en neerkomt op ongerechtvaardigde discriminatie tussen Europese consumenten; neemt kennis van de eerste beoordeling — op korte termijn — van de verordening inzake geoblocking door de Commissie en spoort haar aan hiermee door te gaan en de dialoog te voeren met de belanghebbenden, rekening houdend met de toenemende vraag naar grensoverschrijdende toegang tot audiovisuele diensten, teneinde het verkeer van hoogwaardige inhoud door de hele EU te bevorderen; |
|
32. |
wijst eens te meer op het recht op privacy (een EU-grondrecht), en op het recht van bescherming van persoonsgegevens, waaronder de uitdrukkelijke geïnformeerde toestemming, zoals bedoeld in de AVG; geeft aan dat de toestemming moet stoelen op begrijpelijke en laagdrempelig toegankelijke informatie over het gebruik en de verwerking van de persoonsgegevens, en dat dit ook geldt in het geval dat algoritmen worden gebruikt; |
|
33. |
is ingenomen met de nieuwe EU-strategie inzake cyberbeveiliging voor het digitale tijdperk, die onontbeerlijk is om het vertrouwen van de burgers te waarborgen en ten volle de vruchten te plukken van innovatie, connectiviteit en automatisering tijdens de digitale transformatie en tegelijkertijd de grondrechten te waarborgen, en vraagt dat de beschreven maatregelen snel en doeltreffend worden uitgevoerd; |
|
34. |
verzoekt de lidstaten onverwijld de Europese toegankelijkheidswet ten uitvoer te leggen, om belemmeringen voor burgers met een handicap doeltreffend uit de weg te ruimen en de beschikbaarheid van toegankelijke digitale diensten te garanderen, alsook de geschiktheid van de voorwaarden waaronder deze worden aangeboden, met het oog op de verwezenlijking van een volledig inclusieve en toegankelijke digitale eengemaakte markt die de gelijke behandeling en de inclusie van personen met een handicap waarborgt; moedigt de lidstaten aan de toepassing van de richtlijn inzake de toegankelijkheid van de websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties uit te breiden tot gebieden die openstaan voor het publiek, met name in de gezondheids-, vervoers-, post- of telecommunicatiesector (23), en moedigt de lidstaten aan van deze mogelijkheid gebruik te maken; |
Deel 2: het gebruik van AI voor Europese consumenten verbeteren
|
35. |
is ervan overtuigd dat AI, mits ontwikkeld met inachtneming van de toepasselijke wetgeving, het potentieel heeft om op meerdere gebieden verbeteringen te genereren voor de Europese burgers, en aanzienlijke voordelen en waarde te creëren voor de economie, de veiligheid, de beveiliging, het onderwijs, de gezondheidszorg, het vervoer en het milieu; is van oordeel dat de veiligheid, de beveiliging, het inclusieve en niet-discriminerende karakter, de toegankelijkheid en de billijkheid van op AI gebaseerde producten en diensten moeten worden gegarandeerd, met name voor groepen consumenten die kwetsbaar worden geacht, teneinde niemand in de kou te laten staan en te bewerkstelligen dat de voordelen daarvan aan de hele samenleving ten goede komen; |
|
36. |
erkent dat de Commissie, de lidstaten, de particuliere sector, het maatschappelijk middenveld en de wetenschappelijke gemeenschap om van AI te kunnen profiteren doeltreffend moeten samenwerken om een klimaat te creëren voor veilige, mensgerichte AI die voordelen oplevert voor de hele samenleving; |
|
37. |
merkt op dat AI weliswaar goede mogelijkheden biedt, maar ook hoge risico’s kan opleveren in verband met bijvoorbeeld vooringenomenheid en ondoorzichtigheid; is van mening dat deze risico’s zich kunnen voordoen al naargelang de specifieke context en het specifieke gebruik van AI; dringt er derhalve op aan dat de processen voor traceerbaarheid van AI-systemen transparant zijn en kunnen worden herzien in het geval van aangetoonde ernstige schade; |
|
38. |
is van mening dat naast een aantal van de belemmeringen voor de ontwikkeling, uitrol en doeltreffende regulering van digitale technologieën in de EU, ook een gebrek aan consumentenvertrouwen de brede uitrol van AI kan belemmeren; vestigt de aandacht op het feit dat burgers onvoldoende inzicht hebben in de manier waarop geavanceerde algoritmische en artificiële-intelligentiesystemen beslissingen nemen; |
|
39. |
merkt op dat consumenten in het geval van een defect aan een product een duidelijk en voorspelbaar rechtskader nodig hebben; |
|
40. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten het deel van het openbaar bestuur dat verantwoordelijk is voor het ten uitvoer leggen van toekomstige wetgeving inzake AI voortdurend te verbeteren; |
|
41. |
is ingenomen met het witboek van de Commissie inzake AI en verzoekt de Commissie een gemeenschappelijk EU-regelgevingskader voor AI te creëren dat de mens centraal stelt, en risicogebaseerd, duidelijk en toekomstbestendig is; is van oordeel dat dit nodig is om toezicht uit te oefenen op geautomatiseerde besluitvormingssystemen, en dat dit een aanvulling moet vormen op bestaande wetgeving inzake AI en dat voor evenredigheid met het risiconiveau moet worden gezorgd; |
|
42. |
benadrukt dat te allen tijde voor een adequaat niveau van menselijke controle over algoritmische besluitvormingsprocessen moet worden gezorgd, alsook voor geëigende en doeltreffende rechtsmiddelen; |
|
43. |
beklemtoont dat het belangrijk is dat consumenten worden uitgerust met basisvorming en basisvaardigheden op het gebied van AI, zodat zij in staat worden gesteld meer vruchten te plukken van deze technologieën en zich tegelijk te beschermen tegen mogelijke dreigingen; |
|
44. |
merkt op dat AI nu al — zij het in wisselende mate — aan bestaande Europese wetgeving onderworpen is, maar tegelijkertijd nieuwe, vooralsnog onopgeloste, juridische vraagstukken opwerpt die gevolgen hebben voor de consument, en verzoekt de Commissie derhalve duidelijke richtsnoeren op te stellen over de werking van en de synergie tussen de huidige toepasselijke wetgeving en eventuele voorstellen voor nieuwe maatregelen, teneinde de bestaande wettelijke kloof te dichten en een evenredig en consistent wettelijk kader tot stand te brengen; acht samenwerking tussen de lidstaten van belang met het oog op de versterking van de digitale eengemaakte markt; |
|
45. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten bij de handhaving van het regelgevingskader te zorgen voor nauwe samenwerking teneinde fragmentatie van de interne markt te vermijden; |
|
46. |
meent dat AI een snel veranderende technologie is waarvoor niet alleen richtsnoeren, maar ook doeltreffende wetgeving vereist is, op basis van beginselen en evenredigheid; is van oordeel dat AI daartoe ruim moet worden gedefinieerd, zodat eventuele regelgevingsmaatregelen in verschillende sectoren flexibel en aanpasbaar kunnen blijven om rekening te houden met toekomstige ontwikkelingen, en adequaat kunnen inspelen op de verschillende risiconiveaus van AI-toepassingen, die binnen de sectorale kaders nader moeten worden gedefinieerd; is van mening dat in de toekomstige regelgeving voldoende rekening moet worden gehouden met de mate waarin de waargenomen risico’s van AI zich in de praktijk voordoen bij de verschillende wijzen waarop AI wordt gebruikt en toegepast; |
|
47. |
wijst erop dat het gebruik van zelflerende algoritmen ondernemingen in staat stelt zich een volledig beeld te vormen van de persoonlijke omstandigheden en gedragspatronen van consumenten; verzoekt de Commissie daarom AI-technologieën aan een alomvattende regelgeving te onderwerpen om oneerlijk gebruik of misbruik van dergelijke systemen te voorkomen; |
|
48. |
is van mening dat een regelgevingskader voor AI tot doel moet hebben een eengemaakte markt voor betrouwbare en veilige op AI gebaseerde producten, toepassingen en diensten te creëren, en dat dit gebaseerd moet zijn op artikel 114, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; |
|
49. |
onderstreept het recht van de consument om tijdig en op een gemakkelijk toegankelijke manier adequaat te worden geïnformeerd over het bestaan en de mogelijke uitkomst van AI-systemen, en over de wijze waarop beslissingen van het systeem kunnen worden gecontroleerd, op zinvolle wijze kunnen worden aangevochten en kunnen worden gecorrigeerd; |
|
50. |
dringt aan op verplichte informatieverstrekking om aan te geven of consumenten in interactie zijn met AI-systemen; |
|
51. |
is van mening dat verklaarbaarheid en transparantie van cruciaal belang zijn om het vertrouwen van de gebruikers in AI-systemen te winnen en te behouden; is van mening dat dit betekent dat de processen transparant moeten zijn, dat de mogelijkheden en het doel van AI-systemen openlijk moeten worden gecommuniceerd en dat besluiten aan de direct betrokkenen moeten kunnen worden uitgelegd; |
|
52. |
is van mening dat het regelgevingskader de ontwikkeling van betrouwbare AI-systemen moet ondersteunen en hoge normen inzake consumentenbescherming moet garanderen om het vertrouwen van de consument in op AI gebaseerde producten te versterken; is van mening dat er behoefte is aan een meer geleidelijke vaststelling van risico’s en overeenkomstige wettelijke voorschriften en waarborgen tegen schade voor de consument; meent voorts dat het regelgevingskader moet zorgen voor transparantie en verantwoordingsplicht, moet voorzien in duidelijke communicatie van de relevante voorschriften aan zowel de consumenten als de regelgevende instanties, en de ontwikkelaars en exploitanten van AI moet stimuleren om proactief voor betrouwbare AI te kiezen; |
|
53. |
verzoekt de Commissie de uitwisseling van informatie over algoritmische systemen tussen de autoriteiten van de lidstaten te bevorderen en de ontwikkeling van een gemeenschappelijk begrip van algoritmische systemen in de interne markt te ondersteunen door richtsnoeren, adviezen en expertise te verstrekken; |
|
54. |
meent dat een dergelijk kader moet berusten op een ethische, mensgerichte, op de grondrechten gebaseerde aanpak tijdens de ontwerp- en ontwikkelingsfase en gedurende de hele levenscyclus van AI-producten, op basis van de bescherming van de grondrechten, de beginselen van transparantie, verklaarbaarheid (in voorkomend geval) en verantwoordingsplicht, en de rechten en plichten van de AVG, met inbegrip van gegevensminimalisering, doelbinding en gegevensbescherming door ontwerp en door standaardinstellingen; |
|
55. |
meent dat het toepassingsgebied van nieuwe regelgevingsvoorschriften getrapt moet zijn, zodat AI-toepassingen in hun specifieke context die geacht worden het grootste risico in te houden, onderworpen worden aan de strengste regelgevingsvoorschriften en controles, met inbegrip van de mogelijkheid om schadelijke of discriminerende praktijken te verbieden; verzoekt de Commissie een objectieve methode te ontwikkelen voor de beoordeling van het risico op schade, in aanvulling op de bestaande instrumenten van de huidige consumentenwetgeving; meent dat een dergelijke methode niet gebaseerd mag zijn op een restrictieve, binaire aanpak die al snel achterhaald kan zijn, en dat de focus moet liggen op de context, de toepassing en het specifieke gebruik van AI; |
|
56. |
benadrukt dat een EU-brede normering van AI innovatie en interoperabiliteit moet bevorderen alsook het hoogste niveau van consumentenbescherming moet waarborgen; erkent dat er weliswaar reeds een aanzienlijk aantal normen bestaat, maar meent dat verdere bevordering en ontwikkeling van gemeenschappelijke normen voor AI, zoals die voor onderdelen en volledige toepassingen, noodzakelijk is; |
|
57. |
meent dat er, als er eenmaal duidelijke rechtsregels en handhavingsmechanismen zijn, kan worden nagedacht over de rol van een vrijwillig betrouwbaar label voor AI, maar dat tegelijk niet uit het oog mag worden verloren dat de rol van labelregelingen zeer complex is door de informatieasymmetrie die inherent is aan algoritmische leersystemen; is van mening dat een dergelijk label de transparantie van op AI gebaseerde technologie zou kunnen verbeteren; onderstreept dat een dergelijke labelregeling bevattelijk moet zijn voor de consumenten en hen aantoonbaar en meetbaar beter bewust moet maken van AI-toepassingen die aan de eisen voldoen, zodat ze met kennis van zaken een keuze kunnen maken, anders zal het label in de praktijk niet voldoende worden gebruikt; |
|
58. |
is er stellig van overtuigd dat nieuwe regelgevingsvoorschriften en beoordelingen zowel begrijpelijk als uitvoerbaar moeten zijn en waar mogelijk moeten worden ingepast in bestaande sectorspecifieke voorschriften, en dat de administratieve lasten evenredig moeten blijven; |
|
59. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten gebruik te maken van innovatieve regelgevingsinstrumenten zoals testomgevingen voor regelgeving die stroken met het voorzorgsbeginsel, om startende en kleine bedrijven een duidelijk traject naar opschaling te helpen bieden; is van mening dat deze instrumenten, als ze in een gecontroleerde omgeving worden toegepast, innovatie zullen helpen aanmoedigen; wijst erop dat de totstandbrenging van een coherente omgeving voor het innovatief testen en valideren van op technologieën zoals AI gebaseerde producten, Europese bedrijven zal helpen om de versnippering van de interne markt te ondervangen en het groeipotentieel in de hele EU te benutten; |
|
60. |
wijst erop dat de meest efficiënte manier om vooringenomenheid te verminderen, erin bestaat de kwaliteit te waarborgen van de datasets die worden gebruikt om AI-systemen te trainen; |
|
61. |
is van mening dat het gebruik van AI in een context met een hoog risico beperkt moet blijven tot specifieke doeleinden, met volledige inachtneming van de toepasselijke wetgeving, en aan transparantieverplichtingen moet worden onderworpen; onderstreept dat alleen een duidelijk wetgevingskader dat rechtszekerheid biedt, doorslaggevend zal zijn om te zorgen voor veiligheid en beveiliging, gegevens- en consumentenbescherming, vertrouwen onder het publiek en steun voor de noodzaak en evenredigheid van de toepassing van dergelijke technologieën; verzoekt de Commissie zorgvuldig na te gaan of er bepaalde soorten gebruik, situaties of praktijken zijn waarvoor specifieke technische normen, met inbegrip van onderliggende algoritmen, moeten worden vastgesteld; acht het noodzakelijk dat, indien dergelijke technische normen worden vastgesteld, deze regelmatig door de bevoegde autoriteiten worden herzien en opnieuw worden geëvalueerd, gezien het snelle tempo van de technologische ontwikkeling; |
|
62. |
is van mening dat het nuttig kan zijn als organisaties en bedrijven toetsingscommissies voor AI-producten en -diensten instellen om de potentiële voordelen en potentiële schade te beoordelen, met name de potentiële sociale gevolgen van risicovolle AI-projecten met een grote impact, teneinde organisaties te helpen verantwoorde beslissingen over AI-producten en -diensten te nemen, met name wanneer de belanghebbenden erbij worden betrokken; |
|
63. |
wijst erop hoe belangrijk onderwijs en onderzoek zijn voor AI; onderstreept dat de EU haar digitale capaciteiten moet opbouwen door meer mensen ertoe aan te moedigen voor een loopbaan in ICT-gerelateerde sectoren te kiezen en door meer gegevensprofessionals op het gebied van AI en professionals op aanverwante nieuwe gebieden, zoals AI-investeringen en AI-veiligheid, op te leiden; vraagt dat er aanzienlijk wordt geïnvesteerd in het Europees netwerk van kenniscentra voor kunstmatige intelligentie en dat er pan-Europese universitaire en onderzoeksnetwerken worden opgezet die op AI focussen; is van mening dat dit netwerk moet helpen om meer kennis over AI uit te wisselen, AI-gerelateerd talent binnen de EU te ondersteunen en nieuw talent aan te trekken, de samenwerking tussen innoverende bedrijven, hoger onderwijs, onderzoeksinstellingen en AI-ontwikkelaars te bevorderen en gespecialiseerde opleiding en ontwikkeling voor regelgevende instanties aan te bieden, met als doel het correcte gebruik van deze technologieën te waarborgen en de Europese burgers te beschermen tegen potentiële risico’s en aantasting van hun grondrechten; benadrukt voorts het belang van maatregelen en informatiekanalen om kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en start-ups te helpen om effectief te digitaliseren en deel te gaan uitmaken van de vijfde industriële revolutie; erkent dat het delen en hergebruiken van de componenten van AI-applicaties bevorderlijk is voor het gebruik en de verspreiding van AI-oplossingen; wijst op het belang van fundamenteel onderzoek naar de grondslagen van AI; benadrukt dat alomvattend onderzoek naar alle AI-toepassingen en -technologieën mogelijk moet worden gemaakt; |
|
64. |
vraagt dat er effectbeoordelingen worden verricht van de gevolgen van de digitale kloof voor mensen en dat er concrete maatregelen worden genomen om die kloof te dichten; vraagt dat de negatieve gevolgen worden verzacht door middel van onderwijs, omscholing en bijscholing; onderstreept dat rekening moet worden gehouden met de genderdimensie, gezien de ondervertegenwoordiging van vrouwen in STEM en digitale bedrijven; is van mening dat er bijzondere aandacht moet worden uitgaan naar programma’s voor AI-geletterdheid; |
|
65. |
verzoekt de Commissie het bestaande kader voor productveiligheid en -aansprakelijkheid te actualiseren om in te spelen op nieuwe uitdagingen in verband met opkomende digitale technologieën zoals AI; dringt er bij de Commissie op aan om onder meer de richtlijn inzake algemene productveiligheid en de richtlijn inzake productaansprakelijkheid te actualiseren, met name door te overwegen om, in duidelijk omschreven gevallen en na een behoorlijke beoordeling, de bewijslast voor door opkomende digitale technologieën veroorzaakte schade om te keren, en de termen “product”, “schade” en “defect” aan te passen zodat ze rekening houden met de complexiteit van opkomende technologieën met inbegrip van producten met ingebouwde AI, IoT en robotica, standalone software en software of updates die een substantiële wijziging van het product met zich meebrengen en de facto tot een nieuw product leiden; |
|
66. |
benadrukt dat voor de toepassing van AI, alsook van elke nieuwe technologie, adequate connectiviteit moet worden ontwikkeld, ook in regio’s met demografische of economische uitdagingen; vraagt dat rekening wordt gehouden met de ongelijke toegang tot technologie in plattelandsgebieden, met name wanneer middelen van de Unie worden gebruikt voor de uitrol van 5G-netwerken, om witte vlekken weg te werken en voor connectiviteitsinfrastructuur in het algemeen; vraagt om een EU-communicatiestrategie die de EU-burgers betrouwbare informatie verschaft, en om bewustmakingscampagnes over 5G; |
|
67. |
verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar de ontwikkeling en het gebruik van “distributed ledger”-technologieën, waaronder blockchain, en met name naar slimme contracten in de digitale eengemaakte markt, duidelijkheid te verschaffen en na te denken over de ontwikkeling van een passend rechtskader om de rechtszekerheid voor ondernemingen en consumenten te bevorderen, met name wat betreft rechtmatigheid, handhaving van slimme contracten in grensoverschrijdende situaties en vereisten inzake notariële bekrachtiging, indien nodig; |
|
68. |
dringt erop aan dat de plurilaterale onderhandelingen in de Wereldhandelsorganisatie (WTO) over e-handel worden afgerond met een evenwichtig resultaat; verzoekt de Commissie zorgvuldig te beoordelen welke gevolgen de broncodeclausule, waarover momenteel wordt gesproken in de onderhandelingen op WTO-niveau over e-handel, zal hebben voor de toekomstige EU-wetgeving inzake AI, ook wat de impact op de consumentenrechten betreft, en vraagt dat het Europees Parlement daarbij betrokken wordt; betreurt dat EU-bedrijven, bij gebrek aan mondiale regels, te maken kunnen krijgen met niet-tarifaire belemmeringen in de digitale handel, zoals ongerechtvaardigde geoblocking, gegevenslokalisatie en verplichte vereisten inzake technologieoverdracht; wijst erop dat deze belemmeringen met name voor kmo’s een probleem kunnen zijn; benadrukt dat mondiale regels voor digitale handel de consumentenbescherming nog verder kunnen verbeteren; pleit ervoor het WTO-moratorium op elektronische transmissies permanent te maken, en benadrukt dat duidelijkheid moet worden verschaft over de definitie van elektronische transmissies; dringt erop aan dat de Informatietechnologieovereenkomst van de WTO, de uitbreiding daarvan en het referentiedocument van de WTO inzake telecommunicatiediensten volledig worden uitgevoerd en breder worden ingevoerd; |
|
69. |
erkent de ambitie om van de EU een wereldleider op het gebied van ontwikkeling en toepassing van AI te maken; dringt er bij de EU op aan nauwer samen te werken met partners als de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) en de WTO om mondiale normen voor AI vast te stellen, met als doel handelsbelemmeringen weg te nemen en betrouwbare, met de waarden van de Unie in overeenstemming zijnde AI te bevorderen; steunt de samenwerking inzake internationale regelgeving alsook andere vormen van samenwerking tussen de OESO-landen op het gebied van digitale economie, zoals het Global Partnership on Artificial Intelligence; moedigt de EU aan om haar werkzaamheden in dit verband met de VN en internationale normalisatie-instellingen te intensiveren; wijst op de sluiting van de overeenkomst inzake het op regels gebaseerde Aziatisch regionaal alomvattend economisch partnerschap (de RCEP-overeenkomst), dat de weg heeft geëffend voor het grootste economische-integratieproject ter wereld; is van mening dat de EU digitale regels moet bevorderen die in overeenstemming zijn met democratische beginselen, de mensenrechten en duurzame ontwikkeling; steunt in dit verband het voorstel om een raad voor handel en technologie tussen de EU en de VS op te richten; |
|
70. |
steunt in dat verband de werkzaamheden voor een trans-Atlantische overeenkomst inzake AI, met als doel tot een sterkere en bredere consensus over de beginselen van ethische AI en gegevensbeheer te komen en, binnen het kader van die beginselen, innovatie en het delen van gegevens voor de ontwikkeling van AI te bevorderen, alsook de handel en de ontwikkeling van compatibele regels en gemeenschappelijke normen in de digitale handel te vergemakkelijken, zodat een centrale rol van de EU bij de bepaling van deze normen gewaarborgd is; benadrukt dat deze trans-Atlantische overeenkomst inzake AI eveneens een apart hoofdstuk over de beveiliging en bescherming van de gegevens van gebruikers en consumenten moet bevatten, teneinde de bescherming van EU-regels te waarborgen; verzoekt de Commissie zich samen met de VS, Japan en andere gelijkgezinde partners te blijven inspannen voor de hervorming van de WTO-regels inzake onder meer subsidies, gedwongen technologieoverdrachten en overheidsbedrijven; benadrukt het belang van de vrijhandelsovereenkomsten van de EU voor het bevorderen van de belangen en waarden van EU-ondernemingen, -consumenten en -werknemers in de mondiale digitale economie, en ziet die als complementair aan een concurrerende digitale eengemaakte markt; merkt op dat met name de samenwerking met het Verenigd Koninkrijk, dat een grote rol in de mondiale digitale economie speelt, van cruciaal belang is; |
|
71. |
verzoekt de lidstaten met klem om in hun herstelplannen projecten voor de digitalisering van het vervoer op te nemen; benadrukt dat moet worden gezorgd voor stabiele en toereikende financiering voor de aanleg van vervoers- en ICT-infrastructuur voor intelligente vervoerssystemen (ITS), met inbegrip van de veilige uitrol van 5G, de ontwikkeling van de 6G-netwerken en toekomstige draadloze netwerken, zodat het potentieel van gedigitaliseerd vervoer ten volle kan worden ontplooid en tegelijk hoge vervoersveiligheidsnormen worden gewaarborgd; wijst in dat verband op de noodzaak om zowel nieuwe infrastructuur te ontwikkelen als de bestaande infrastructuur te verbeteren; verzoekt de lidstaten te voorzien in veilige, veerkrachtige en hoogwaardige vervoersinfrastructuur die de uitrol van geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteitsdiensten vergemakkelijkt; wijst erop dat het moderniseren van relevante vervoers- en digitale infrastructuur in het trans-Europees vervoersnet (TEN-T) sneller moet verlopen; verzoekt de Commissie daarom bij de herziening van de TEN-T-verordening en de verordening inzake corridors voor goederenvervoer per spoor mechanismen voor te stellen om daarvoor te zorgen; |
|
72. |
benadrukt dat AI een enorm potentieel heeft in de vervoersector en de automatisering van het weg-, spoor-, water- en luchtvervoer in de hand kan werken; wijst op de rol die AI kan spelen bij het bevorderen van multimodaliteit en de modal shift, alsook bij de ontwikkeling van slimme steden, wat de reiservaring van alle burgers verbetert door vervoer, logistiek en verkeersstromen efficiënter, veiliger en milieuvriendelijker te maken, de reistijd te verkorten, congestie te verminderen, schadelijke emissies terug te dringen en de kosten te drukken; benadrukt het enorme potentieel van systemen die gebruikmaken van AI in de vervoerssector voor de verkeersveiligheid en voor de verwezenlijking van de doelstellingen van “Vision Zero”; beklemtoont dat AI zal bijdragen tot de verdere ontwikkeling van naadloze multimodaliteit, volgens het concept “mobiliteit als dienst” (MaaS); verzoekt de Commissie na te gaan hoe de evenwichtige ontwikkeling van MaaS, met name in stedelijke gebieden, kan worden bevorderd; |
|
73. |
is ingenomen met de resultaten die werden bereikt met de gemeenschappelijke onderneming SESAR (ATM-onderzoek voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim) en pleit voor een intensivering van onderzoek en investeringen om het potentieel van AI in de luchtvaartsector ten aanzien van de consument te maximaliseren door verbeteringen in de marketing, de verkoop, de distributie en de prijsstelling van luchtvaartmaatschappijen, alsook in de grondafhandeling (veiligheidscontroles enz.); merkt op dat AI geautomatiseerde navigatie kan ontwikkelen voor de grote vaart, de korte vaart en de binnenvaart en in een context van toegenomen scheepsverkeer het maritiem toezicht kan verbeteren; dringt erop aan dat in alle Europese havens op grote schaal AI wordt uitgerold en meer wordt gedigitaliseerd om de efficiëntie en het concurrentievermogen te verbeteren; wijst op de cruciale rol die digitalisering, AI en robotica zullen spelen in de toeristische sector, waarmee ze zullen bijdragen tot de duurzaamheid van de sector op de lange termijn; merkt op dat toereikende financiering en stimuleringsmaatregelen voor toeristische ondernemingen nodig zijn, met name voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, om ze in staat te stellen de vruchten van de digitalisering te plukken en hun aanbod aan de consument te moderniseren; merkt op dat dit het digitale leiderschap van de EU op het gebied van duurzaam toerisme zal helpen bevorderen door middel van onderzoek en ontwikkeling, joint ventures en publiek-private partnerschappen; |
|
74. |
wijst erop dat AI vooroordelen en daarmee verschillende vormen van discriminatie met zich mee kan brengen, op basis van geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid; brengt in dit verband in herinnering dat de rechten van iedereen volledig moeten worden gewaarborgd en dat initiatieven op het gebied van AI op geen enkele wijze tot discriminatie mogen leiden; benadrukt dat dergelijke vooroordelen en discriminatie kunnen voortkomen uit reeds bevooroordeelde gegevensreeksen, waarin bestaande vormen van discriminatie die in de samenleving voorkomen tot uiting komen; benadrukt dat bij AI vooroordelen die leiden tot verboden discriminatie vermeden moeten worden, en dat AI discriminerende processen niet mag reproduceren; benadrukt dat bij het ontwerpen van technologieën op het gebied van AI rekening moet worden gehouden met deze risico’s, en dat het belangrijk is om samen te werken met aanbieders van deze technologieën om hardnekkige achterdeurtjes waardoor discriminatie erin kan sluipen, aan te pakken; pleit voor ontwerp- en ontwikkelingsteams van AI die net zo divers zijn als de samenleving; |
|
75. |
wijst erop dat de grondrechten uitsluitend ten volle beschermd kunnen worden als algoritmen transparant zijn; wijst erop dat wetgevers zich, gezien de belangrijke ethische en juridische implicaties, moeten buigen over de complexe kwestie van aansprakelijkheid, met name voor schade aan eigendommen en/of personen, en benadrukt dat bij alle AI-toepassingen de aansprakelijkheid moet berusten bij een natuurlijke persoon of een rechtspersoon; |
|
76. |
onderstreept dat AI ruimer beschikbaar moet zijn voor de culturele en creatieve sector in heel Europa om een gelijk speelveld en eerlijke concurrentie voor alle belanghebbenden en actoren in Europa te behouden; beklemtoont het potentieel van AI-technologieën voor de culturele en creatieve sector, gaande van beter publieksbeheer en -bereik en meer betrokkenheid van het publiek tot hulp bij de curatie van inhoud, de herwaardering van culturele archieven, evenals hulp bij feitenonderzoek en datajournalistiek; benadrukt dat leer- en opleidingsmogelijkheden moeten worden geboden om de Europese samenleving in staat te stellen inzicht te verwerven in het gebruik, de potentiële risico’s en de mogelijkheden van AI; herhaalt in dit verband zijn standpunt dat innovatie op het gebied van AI en robotica moet worden geïntegreerd in onderwijsplannen en opleidingsprogramma’s; herinnert aan de bijzondere vereisten van beroepsonderwijs en -opleiding met betrekking tot AI en dringt aan op samenwerking op Europees niveau om het potentieel van AI in beroepsonderwijs en -opleiding in heel Europa te vergroten; benadrukt dat de omzetting van de richtlijn audiovisuele mediadiensten (24) in nationaal recht van cruciaal belang is voor de totstandbrenging van een echte digitale eengemaakte markt die culturele diversiteit bevordert; |
|
77. |
wijst op het gebrek aan Europese durfkapitaalfinanciering, het gebrek aan toegang tot financiering en de gebrekkige beschikbaarheid van gegevens, en erkent voorts dat er externe en interne belemmeringen zijn voor de invoering van AI-technologieën, met name voor minder volgroeide sectoren en kmo’s; pleit voor een alomvattende aanpak in de Unie, gebaseerd op het bevorderen van ondernemerschap door middel van investeerdersvriendelijke regelgeving, om veelbelovende Europese start-ups in alle fasen van hun groei toegang te bieden tot financiering; vraagt om gezamenlijke inspanningen om de uittocht te voorkomen en te ontmoedigen van veelbelovende jonge Europese bedrijven, die vaak onmiddellijk nadat zij de markt hebben betreden, met een gebrek aan financiering kampen; |
|
78. |
herinnert eraan dat de huidige wetgeving van de Unie niet voorziet in verplichte cyberbeveiligingsvereisten voor producten en diensten in het algemeen; vraagt dat er dat essentiële vereisten worden opgenomen in de ontwerpfase (beveiliging door ontwerp) en dat er passende cyberbeveiligingsnormen en -processen worden toegepast, zowel tijdens de levenscyclus van producten en diensten als in de hele toeleveringsketen; |
|
79. |
wijst erop dat de vierde industriële revolutie onder meer zal afhangen van de toegang tot grondstoffen zoals lithium en zeldzame aardmetalen, en dat de Unie haar afhankelijkheid van de invoer daarvan moet verminderen door het absolute verbruik te beperken en door haar eigen ecologisch verantwoorde mijnbouw en circulaire economie; is van mening dat een sterker beleid inzake de circulaire economie dat wordt toegepast op digitale apparaten en halfgeleiders, tegelijk kan bijdragen tot de industriële soevereiniteit van de Unie en tot het voorkomen van de negatieve gevolgen van mijnbouwactiviteiten in verband met grondstoffen; |
|
80. |
vraagt om duidelijker strategie voor de Europese digitale-innovatiehubs om de grootschalige toepassing van nieuwe technologieën door kmo’s, midcaps en start-ups te stimuleren; wijst erop dat het netwerk van Europese digitale innovatiehubs moet zorgen voor een brede geografische dekking in heel Europa, met inbegrip van afgelegen, plattelands- en eilandgebieden, en een sectoroverschrijdende dialoog op gang moet brengen; verzoekt de Commissie een ambitieuze en alomvattende strategie uit te werken ter ondersteuning van de oprichting en groei van start-ups, met als doel binnen tien jaar een nieuwe generatie Europese digitale “eenhoorns” te hebben; in de strategie moet met name worden gekeken naar maatregelen zoals belastingstimulansen voor start-ups pas opgerichte kmo’s en de invoering van een EU-startup-visum; |
|
81. |
is ingenomen met de nieuwe cloudstrategie van de Commissie en het Europees cloudinitiatief; |
|
82. |
is verheugd over het positieve effect dat AI op de Europese arbeidsmarkten kan hebben, zoals banencreatie, veiligere en inclusievere werkplekken, de bestrijding van discriminatie bij aanwerving en beloning, en de bevordering van een betere afstemming van vaardigheden en werkstromen, mits de risico’s worden beperkt en de regelgevingskaders regelmatig worden geactualiseerd naarmate de digitale golf voortschrijdt; |
|
83. |
verzoekt de lidstaten te investeren in hoogwaardige, responsieve en inclusieve stelsels voor onderwijs, beroepsopleiding en een leven lang leren, alsook in om- en bijscholingsbeleid voor werknemers in sectoren die zwaar getroffen kunnen worden door AI, onder meer in de land- en bosbouw; benadrukt dat in dit verband bijzondere aandacht moet worden besteed aan de inclusie van kansarme groepen; |
|
84. |
neemt nota van de vaardighedenkloof op de Europese arbeidsmarkten; is ingenomen met de bijgewerkte Europese vaardighedenagenda en het nieuwe actieplan voor digitaal onderwijs (2021-2027) van de Commissie, die werknemers zullen helpen om hun digitale vaardigheden te verbeteren en de nodige kwalificaties voor de toekomstige arbeidswereld te verwerven, en zullen helpen om de aanpassing en de verwerving van kwalificaties en kennis met het oog op de digitale en de groene transitie in goede banen te leiden; onderstreept dat de ethische aspecten van AI en de ontwikkeling van vaardigheden voor ethische doeleinden integraal deel moeten gaan uitmaken van onderwijs- en opleidingsprogramma’s voor ontwikkelaars en mensen die met AI werken; herinnert eraan dat ontwikkelaars, programmeurs, besluitvormers en bedrijven die zich met AI bezighouden, zich bewust moeten zijn van hun ethische verantwoordelijkheid; benadrukt dat toegang tot de juiste vaardigheden en kennis op het gebied van AI de digitale kloof in de samenleving kan overbruggen en dat AI-oplossingen de integratie op de arbeidsmarkt van kwetsbare groepen, zoals personen met een handicap of personen die in afgelegen of plattelandsgebieden wonen, moeten ondersteunen; |
|
85. |
benadrukt dat gendergelijkheid een kernbeginsel van de Europese Unie is en in alle beleidsmaatregelen van de EU terug te vinden moet zijn; vraagt dat de fundamentele rol van vrouwen wordt erkend met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese digitale strategie overeenkomstig de doelstellingen inzake gendergelijkheid; herinnert eraan dat de deelname van vrouwen aan de digitale economie van cruciaal belang is om een bloeiende digitale samenleving vorm te geven en om de digitale eengemaakte markt van de EU te stimuleren; verzoekt de Commissie toe te zien op de uitvoering van de ministeriële toezeggingsverklaring “Women in Digital”; is van mening dat AI aanzienlijk kan bijdragen tot het overwinnen van genderdiscriminatie en het aanpakken van de uitdagingen waarmee vrouwen worden geconfronteerd teneinde gendergelijkheid te bevorderen, op voorwaarde dat een passend juridisch en ethisch kader wordt ontwikkeld, bewuste en onbewuste vooroordelen worden weggenomen en de beginselen van gendergelijkheid worden geëerbiedigd; |
|
86. |
benadrukt dat de landbouw een sector is waarin AI een sleutelrol zal spelen bij het oplossen van problemen en uitdagingen op het gebied van voedselproductie en -voorziening; benadrukt dat IoT-technologieën en AI in het bijzonder aanzienlijke kansen bieden voor de modernisering, automatisering en grotere efficiëntie en duurzaamheid van de agrovoedingssector en voor lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden; is van mening dat het gebruik van digitale technologieën en AI alsook meer onderzoek en ontwikkeling in de agrovoedingssector noodzakelijk zijn om de duurzaamheid, de efficiëntie en de nauwkeurigheid te verbeteren en de productiviteit te sturen; benadrukt het potentieel van het IoT en AI in de precisielandbouw, met name voor de detectie van weersomstandigheden, bodemnutriënten en waterbehoeften en van plantenplagen en -ziekten; onderstreept dat monitoring met behulp van geautomatiseerde en digitale instrumenten kan helpen om de milieu- en klimaatvoetafdruk van de landbouw tot een minimum te beperken; verzoekt de Commissie en de lidstaten de middelen en investeringen die voor deze doeleinden aan de landbouwsector worden toegewezen, te verhogen, voldoende middelen ter beschikking te stellen en instrumenten te ontwikkelen voor onderzoek naar het gebruik van AI op deze gebieden, teneinde een beter gebruik van de beschikbare middelen door de betrokken landbouwers te vergemakkelijken, de efficiëntie en de productie te verhogen en de oprichting van innovatiehubs en start-ups op dit gebied te stimuleren; |
|
87. |
is van mening dat de toepassing van AI in de Unie en het daarmee gepaard gaande gebruik van persoonsgegevens van EU-burgers moeten stroken met onze waarden en grondrechten zoals die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, zoals menselijke waardigheid, privacy, gegevensbescherming en veiligheid; benadrukt dat AI per definitie gegevensverwerking omvat en dat in het kader van AI derhalve het EU-recht inzake gegevensbescherming, en met name de algemene verordening gegevensbescherming (AVG), moet worden geëerbiedigd; herhaalt dat het belangrijk is om onafhankelijke openbare gegevensbeschermingsautoriteiten te voorzien van de nodige middelen om hen in staat te stellen toe te zien op de naleving van de wetgeving inzake gegevensbescherming en deze op doeltreffende wijze te handhaven; |
|
88. |
benadrukt dat investeringen in wetenschap, onderzoek en ontwikkeling, innovatie op het gebied van digitale technologie en AI, het bevorderen van betere toegang tot durfkapitaal, het ontwikkelen van een sterke cyberbeveiliging van kritieke infrastructuren en elektronische communicatienetwerken en toegang tot onbevooroordeelde gegevens van hoge kwaliteit de hoekstenen zijn om de digitale soevereiniteit van de Unie te waarborgen; verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar de verschillende manieren waarop de Unie het risico loopt afhankelijk te worden van externe spelers; merkt op dat onduidelijke, buitensporige of versnipperde regelgeving de opkomst van innovatieve eenhoorns op hightechgebied, start-ups en kmo’s zal belemmeren of hen ertoe zal aanzetten om hun producten en diensten buiten Europa te ontwikkelen; |
|
89. |
benadrukt dat de totstandbrenging van een veilige en inclusieve Europese gigabitmaatschappij een voorwaarde is voor het succes van de digitale transitie van de Unie; wijst op de rol van connectiviteit, die met name wordt aangedreven door 5G en glasvezelinfrastructuur, bij de transformatie van werk- en onderwijsvormen, bedrijfsmodellen en hele sectoren zoals productie, vervoer en gezondheidszorg, met name in combinatie met andere technologieën zoals virtualisatie, cloudcomputing, edgecomputing, AI, netwerkslicing en -automatisering, en die kan leiden tot meer productiviteit en meer innovatie en gebruikerservaringen; |
|
90. |
verzoekt de Commissie Europese bedrijven te stimuleren om te beginnen met de ontwikkeling en opbouw van technologische capaciteiten voor mobiele netwerken van de volgende generatie; verzoekt de Commissie de gevolgen van ongelijke toegang tot digitale technologieën en verschillen in connectiviteit tussen de lidstaten te analyseren; |
|
91. |
stelt vast dat investeren in high-performance computing cruciaal is om de mogelijkheden van kunstmatige intelligentie en andere nieuwe technologieën optimaal te kunnen benutten; vraagt dat de investeringskloof met betrekking tot connectiviteit wordt gedicht met behulp van NextGenerationEU alsook nationale en particuliere financiering, teneinde de bezuinigingen op de EU-investeringen in toekomstige technologieën in het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 te compenseren; |
|
92. |
dringt aan op een maatschappijbrede aanpak van cyberbeveiliging; benadrukt dat nieuwe benaderingen van cyberbeveiliging moeten worden ontworpen op basis van veerkracht en aanpassingsvermogen ten aanzien van diverse vormen van stress en aanvallen; dringt aan op een holistische benadering van cyberveiligheid, waarbij rekening wordt gehouden met het hele systeem, van systeemontwerp en bruikbaarheid tot onderwijs en opleiding van burgers; benadrukt dat de digitale transformatie, met de snelle digitalisering van diensten en de grootschalige invoering van onderling verbonden apparaten, onze samenleving en economie noodzakelijkerwijs meer blootstelt aan cyberaanvallen; benadrukt dat vooruitgang op het gebied van kwantumcomputing de bestaande versleutelingstechnieken zal verstoren; verzoekt de Commissie onderzoek te ondersteunen dat Europa in staat zou stellen deze uitdaging aan te gaan, en wijst op de noodzaak van sterke, veilige eind-tot-eindversleuteling; verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar het gebruik van cyberbeveiligingsprotocollen en -applicaties op basis van blockchain om de veerkracht, betrouwbaarheid en degelijkheid van AI-infrastructuur te verbeteren; benadrukt dat er in alle sectorale beleidsmaatregelen cyberbeveiligingscomponenten moeten worden geïntegreerd; onderstreept dat voor een doeltreffende bescherming samenwerking tussen de EU- en nationale instellingen vereist is, met ondersteuning van Enisa, om de veiligheid, integriteit, veerkracht en duurzaamheid van kritieke infrastructuur en elektronische-communicatienetwerken te waarborgen; is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een herziening van de NIS-richtlijn en haar voornemen om het toepassingsgebied ervan uit te breiden en de verschillen in toepassing door de lidstaten te verkleinen; dringt aan op een voorzichtige benadering van potentiële afhankelijkheid van leveranciers met een hoog risico, met name voor de uitrol van 5G-netwerken; |
o
o o
|
93. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) https://ec.europa.eu/newsroom/dae/document.cfm?doc_id=64962
(2) https://europa.eu/eurobarometer/surveys/detail/2228
(3) PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.
(4) PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4.
(5) PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.
(6) PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22.
(7) PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36.
(8) PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64.
(9) PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.
(10) PB C 11 van 12.1.2018, blz. 55.
(11) PB L 60 I van 2.3.2018, blz. 1.
(12) PB L 295 van 21.11.2018, blz. 1.
(13) PB L 328 van 18.12.2019, blz. 7.
(14) PB L 151 van 7.6.2019, blz. 70.
(15) PB L 130 van 17.5.2019, blz. 92.
(16) PB L 186 van 11.7.2019, blz. 57.
(17) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0032.
(18) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0272.
(19) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0277.
(20) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0275.
(21) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0276.
(22) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0007.
(23) Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 inzake de toegankelijkheid van de websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties (PB L 327 van 2.12.2016, blz. 1), overweging 34.
(24) Richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) in het licht van een veranderende marktsituatie (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 69).
Vrijdag, 21 mei 2021
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/218 |
P9_TA(2021)0262
Passende bescherming van persoonsgegevens door het Verenigd Koninkrijk
Resolutie van het Europees Parlement van 21 mei 2021 over adequate bescherming van persoonsgegevens door het Verenigd Koninkrijk (2021/2594(RSP))
(2022/C 15/23)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), en met name de artikelen 7, 8, 16, 47 en 52, |
|
— |
gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) van 16 juli 2020 in zaak C-311/18, Data Protection Commissioner/Facebook Ireland Limited, Maximillian Schrems (Schrems II-arrest), (1) |
|
— |
gezien het arrest van het HvJ-EU van 6 oktober 2015 in zaak C-362/14, Maximillian Schrems/Data Protection Commissioner (Schrems I-arrest) (2), |
|
— |
gezien het arrest van het HvJ-EU van 6 oktober 2020 in zaak C-623/17, Privacy International/Secretary of State for Foreign and Commonwealth Affairs (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 maart 2014 over het surveillanceprogramma van de NSA in de VS, toezichthoudende instanties in verschillende lidstaten en gevolgen voor de grondrechten van EU-burgers en voor de trans-Atlantische samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken (4), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 5 juli 2018 over de gepastheid van de door het EU-VS-privacyschild geboden bescherming (5), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 oktober 2018 over het gebruik van gegevens van Facebookgebruikers door Cambridge Analytica en gevolgen voor de gegevensbescherming (6), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 20 mei 2021 over de uitspraak van het HvJ-EU van 16 juli 2020 — Data Protection Commissioner/Facebook Ireland Limited, Maximilian Schrems (“Schrems II”), Zaak C-311/18 (7), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 26 november 2020 over de toetsing van het handelsbeleid van de EU (8), |
|
— |
gezien de handels- en samenwerkingsovereenkomst van 31 december 2020 tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (9), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 28 april 2021 over het resultaat van de onderhandelingen tussen de EU en het VK (10), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (algemene verordening gegevensbescherming) (11) (AVG), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (12) (richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving), |
|
— |
gezien Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (13), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 10 januari 2017 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de eerbiediging van het privéleven en de bescherming van persoonsgegevens in elektronische communicatie (COM(2017)0010) en het standpunt van het Europees Parlement van 20 oktober 2017 hierover (14), |
|
— |
gezien de aanbevelingen van het Europees Comité voor gegevensbescherming (EDPB), met inbegrip van zijn verklaring van 9 maart 2021 over de e-privacyverordening en zijn aanbevelingen 01/2020 van 10 november 2020 inzake maatregelen ter aanvulling op doorgifte-instrumenten teneinde naleving van het beschermingsniveau van persoonsgegevens in de Unie te waarborgen, |
|
— |
gezien de adequaatheidsreferentie die op 6 februari 2018 is vastgesteld door de Groep gegevensbescherming artikel 29 en die door het EDPB is goedgekeurd, |
|
— |
gezien de aanbevelingen 01/2021 van het EDPB van 2 februari 2021 over de adequaatheidsreferentie in het kader van de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving, |
|
— |
gezien de ontwerpadequaatheidsbesluiten die de Commissie op 19 februari 2021 heeft gepubliceerd, een op grond van de AVG (15) en de andere op grond van de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving (16), |
|
— |
gezien de adviezen 14/2021 en 15/2021 van het EDPB van 13 april 2021 inzake het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Europese Commissie overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/680 betreffende de adequate bescherming van persoonsgegevens in het Verenigd Koninkrijk, |
|
— |
gezien het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) en het Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede het protocol tot wijziging daarvan (“Verdrag nr. 108+”), waarbij het VK partij is, |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren, |
|
— |
gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de ontwerpresolutie van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, |
|
A. |
overwegende dat de mogelijkheid tot grensoverschrijdende doorgifte van persoonsgegevens een belangrijke aanjager van innovatie, productiviteit en economisch concurrentievermogen kan zijn, en van het allergrootste belang is voor een doeltreffende samenwerking op het gebied van de bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde en zware misdaad en de bestrijding van terrorisme, in het kader waarvan steeds meer gebruikgemaakt wordt van de uitwisseling van persoonsgegevens; |
|
B. |
overwegende dat het HvJ-EU er in zijn Schrems I-arrest op heeft gewezen dat ongedifferentieerde toegang van inlichtingendiensten tot de inhoud van elektronische communicatie beschouwd moet worden als een aantasting van de wezenlijke inhoud van het recht op vertrouwelijkheid van communicatie, zoals door artikel 7 van het Handvest gewaarborgd, en dat de Verenigde Staten niet voorzien in voldoende rechtsmiddelen voor niet-Amerikanen tegen grootschalige surveillance, hetgeen in strijd is met artikel 47 van het Handvest; |
|
C. |
overwegende dat het VK van oudsher een belangrijke handelspartner van vele EU-lidstaten en een nauwe bondgenoot op veiligheidsgebied is; overwegende dat de EU en het VK deze nauwe samenwerking ondanks de terugtrekking van het VK uit de EU moeten voortzetten, aangezien dat gunstig is voor beide partijen; |
|
D. |
overwegende dat Europese ondernemingen behoefte hebben aan juridische duidelijkheid en rechtszekerheid, aangezien de mogelijkheid van grensoverschrijdende doorgifte van persoonsgegevens steeds belangrijker is geworden voor allerlei soorten ondernemingen die internationaal goederen en diensten leveren; overwegende dat een adequaatheidsbesluit voor het VK in het kader van de AVG van het allergrootste belang is aangezien veel Europese ondernemingen handel drijven met het VK, met name omdat de brexit nog maar kort geleden heeft plaatsgevonden en de gegevensstromen binnen de Unie niet aan beperkingen onderworpen zijn; overwegende dat het uitblijven van een robuust adequaatheidskader kan leiden tot verstoringen in de commerciële grensoverschrijdende doorgifte van persoonsgegevens tussen de EU en het VK, alsmede tot hoge nalevingskosten; |
|
E. |
overwegende dat de handels- en samenwerkingsovereenkomst (TCA) een aantal waarborgen en voorwaarden omvat voor de uitwisseling van relevante persoonsgegevens in de context van rechtshandhaving; overwegende dat de onderhandelingen over het verkeer van persoonsgegevens gelijktijdig met de onderhandelingen over de TCA werden gevoerd, maar aan het eind van de overgangsperiode op 31 december 2020 nog niet waren afgerond; overwegende dat er in de TCA als tussentijdse oplossing een overbruggingsclausule werd opgenomen om de voortzetting van het verkeer van persoonsgegevens tussen het VK en de EU te waarborgen totdat er een adequaatheidsbesluit is genomen, waarbij als voorwaarde geldt dat het VK zijn toezegging om zijn geldende rechtskader inzake gegevensbescherming niet te zullen wijzigen gestand doet; overwegende dat de aanvankelijke termijn van vier maanden inmiddels is verlengd en eind juni 2021 zal verstrijken; |
|
F. |
overwegende dat de beoordeling die de Commissie heeft verricht alvorens zij haar ontwerpuitvoeringsbesluit voorstelde onvolledig is en niet voldoet aan de vereisten van het HvJ-EU inzake beoordelingen van de adequaatheid, hetgeen door het EDPB reeds werd aangegeven in zijn adviezen inzake de gepastheid van de geboden bescherming, waarin het de Commissie de aanbeveling deed om bepaalde aspecten van de wetgeving van het VK of de praktijk inzake het grootschalig verzamelen van gegevens, het verstrekken van informatie aan het buitenland en internationale overeenkomsten op het gebied van de uitwisseling van inlichtingen, het verder gebruiken van voor rechtshandhavingsdoeleinden verzamelde informatie en de onafhankelijkheid van zogeheten “judicial commissioners” aan een nader onderzoek te onderwerpen; |
|
G. |
overwegende dat bepaalde aspecten van de wetgeving en/of de praktijk van het VK door de Commissie buiten beschouwing zijn gelaten, waardoor ontwerpuitvoeringsbesluiten zijn opgesteld die niet stroken met het Unierecht; overwegende dat in artikel 45 van de AVG wordt bepaald dat de Commissie bij de beoordeling van de vraag of het beschermingsniveau adequaat is, met name rekening houdt met: “de toepasselijke algemene en sectorale wetgeving, onder meer inzake openbare veiligheid, defensie, nationale veiligheid en strafrecht en de toegang van overheidsinstanties tot persoonsgegevens, evenals de tenuitvoerlegging van die wetgeving, gegevensbeschermingsregels, beroepsregels en veiligheidsmaatregelen, met inbegrip van regels voor de verdere doorgifte van persoonsgegevens aan een ander derde land of een andere internationale organisatie die in dat land of die internationale organisatie worden nageleefd, precedenten in de rechtspraak”, alsmede “de internationale toezeggingen die het derde land of de internationale organisatie in kwestie heeft gedaan, of andere verplichtingen die voortvloeien uit juridisch bindende overeenkomsten of instrumenten, alsmede uit de deelname van dat derde land of die internationale organisatie aan multilaterale of regionale regelingen, in het bijzonder met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens”, met inbegrip van internationale overeenkomsten op andere gebieden in verband met de toegang tot gegevens of het delen van informatie, en dat die internationale overeenkomsten derhalve moeten worden getoetst; |
|
H. |
overwegende dat het HvJ-EU in zijn Schrems I-arrest duidelijk stelt dat “de Commissie bij het onderzoek van het door een derde land geboden beschermingsniveau verplicht [is] om de inhoud van de in dat land toepasselijke regels, zoals die blijken uit de nationale wetgeving of de internationale verbintenissen, te beoordelen alsook de praktijk waarmee voor naleving van die regels wordt gezorgd, waarbij deze instelling overeenkomstig artikel 25, lid 2, van richtlijn 95/46/EG alle omstandigheden die op de doorgifte van persoonsgegevens naar dat derde land van invloed zijn, in aanmerking moet nemen” (paragraaf 75); |
|
I. |
overwegende dat de activiteiten van inlichtingendiensten en het delen van inlichtingen met derde landen volgens de Verdragen buiten de werkingssfeer van het EU-recht vallen waar het om de lidstaten gaat, maar wel het voorwerp zijn van de noodzakelijke toetsing van de adequaatheid van het door derde landen geboden beschermingsniveau inzake persoonsgegevens, zoals bevestigd door het HvJ-EU in het Schrems I- en het Schrems II-arrest; |
|
J. |
overwegende dat voor het niveau van de gegevensbescherming niet alleen de geldende wetgeving bepalend is, maar ook hoe die wetgeving in de praktijk wordt toegepast, en overwegende dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit uitsluitend de wetgeving heeft beoordeeld, maar niet gekeken heeft hoe die wetgeving daadwerkelijk in de praktijk wordt toegepast; |
|
K. |
overwegende dat de Commissie momenteel twaalf derde landen erkent als landen die passende bescherming bieden in het kader van de AVG en onlangs in dit kader besprekingen heeft afgerond met de Republiek Korea; overwegende dat het VK het eerste land is met betrekking waartoe de Commissie voorstelt een adequaatheidsbesluit toe te kennen in het kader van de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving; |
|
L. |
overwegende dat het geval van het VK anders is dan alle eerdere adequaatheidsbeoordelingen aangezien het bij het VK gaat om een voormalige EU-lidstaat die de bepalingen van de AVG volledig in nationale wetgeving heeft omgezet en bovendien heeft bepaald dat alle aan de EU ontleende binnenlandse wetgeving, waaronder de wetgeving tot omzetting van de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving, na afloop van de overgangsperiode van kracht blijft; |
I. ALGEMENE VERORDENING GEGEVENSBESCHERMING
Algemene opmerkingen
|
1. |
merkt op dat het VK het EVRM en het Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens heeft ondertekend; verwacht van het VK dat het hetzelfde minimumkader voor gegevensbescherming waarborgt, ondanks het feit dat het de Europese Unie heeft verlaten; |
|
2. |
is ingenomen met de toezegging van het VK om de democratie en de rechtsstaat te eerbiedigen, en de grondrechten, zoals die onder meer in het EVRM zijn vastgelegd, te beschermen en in het eigen rechtsstelsel te integreren, en onder meer te zorgen voor een hoog niveau van gegevensbescherming; benadrukt dat dit een noodzakelijke voorwaarde is voor de samenwerking van de EU met het VK; herinnert eraan dat ondanks het feit dat artikel 8 van het EVRM inzake het recht op privacy via de Human Rights Act 1998 deel uitmaakt van het nationale recht van het VK en via de nieuwe onrechtmatige daad van misbruik van privégegevens deel uitmaakt van de common law, de inspanningen om een grondrecht op gegevensbescherming vast te stellen door de regering werden verworpen; |
|
3. |
wijst erop dat de EU gekozen heeft voor een op mensenrechten gebaseerde benadering van gegevensbeheer door in het kader van de AVG te voorzien in robuuste gegevensbeschermingsregels, en is derhalve uiterst bezorgd over de publieke verklaringen van de premier van het VK waaruit blijkt dat het VK wenst af te wijken van de gegevensbeschermingsregels van de EU en zijn eigen soevereine controles op dit gebied zal instellen; is van mening dat de nationale datastrategie 2020 van het VK een verschuiving inhoudt van de bescherming van persoonsgegevens naar een ruimer gebruik en het op ruimere schaal delen van gegevens, hetgeen onverenigbaar is met de beginselen van behoorlijkheid, minimale gegevensverwerking en doelbinding als bedoeld in de AVG; merkt op dat het EDPB in zijn adviezen inzake de gepastheid van de geboden bescherming benadrukt dat dit mogelijke risico’s kan opleveren bij de bescherming van persoonsgegevens die vanuit de EU worden doorgegeven; |
|
4. |
wijst erop dat geldige adequaatheidsbesluiten een belangrijke bijdrage leveren aan de bescherming van de grondrechten van personen en aan de rechtszekerheid voor bedrijven; wijst erop dat adequaatheidsbesluiten die gebaseerd zijn op onvolledige beoordelingen en die niet naar behoren door de Commissie worden gehandhaafd het tegenovergestelde effect kunnen hebben als ze voor de rechter worden aangevochten; |
|
5. |
wijst erop dat de beoordeling die de Commissie heeft verricht alvorens zij haar ontwerpuitvoeringsbesluit voorstelde onvolledig is en niet voldoet aan de vereisten van het HvJ-EU inzake beoordelingen van de adequaatheid, hetgeen door het EDPB reeds werd aangegeven in zijn adviezen inzake de gepastheid van de geboden bescherming, waarin het de Commissie de aanbeveling deed om bepaalde aspecten van de wetgeving van het VK en de praktijk inzake het grootschalig verzamelen van gegevens, het verstrekken van informatie aan het buitenland en internationale overeenkomsten op het gebied van de uitwisseling van inlichtingen, het verder gebruiken van voor rechtshandhavingsdoeleinden verzamelde informatie en de onafhankelijkheid van zogeheten “judicial commissioners” aan een nader onderzoek te onderwerpen; |
Handhaving van de AVG
|
6. |
ziet het als een slecht teken dat het VK, toen het nog lid was van de EU de AVG ook al op gebrekkige wijze en vaak zelfs helemaal niet handhaafde; wijst met name op het gebrek aan behoorlijke handhaving door de gegevensbeschermingsautoriteit van het VK (Information Commissioner’s Office, ICO) in het verleden; illustreert dit door erop te wijzen dat de ICO de behandeling van een klacht over de adtech-sector afsloot na het organiseren van twee bijeenkomsten met belanghebbenden en het opstellen van een rapport (“Update Report on Adtech”) waarin zij verklaarde dat de adtech-sector vooralsnog een gebrekkig begrip lijkt te hebben van de gegevensbeschermingsvereisten, maar vervolgens geen gebruikmaakte van haar handhavingsbevoegdheden (17); is bezorgd over het feit dat niet-handhaving een structureel probleem is, hetgeen volgt uit het beleidsdocument “Regulatory Action Policy” van de ICO, waarin uitdrukkelijk wordt gesteld dat zij in beginsel alleen met betrekking tot de ernstigste gevallen, waarin sprake is van zeer ernstige niet-naleving van de verplichtingen inzake informatierechten (gevallen van opzettelijk of doelbewust handelen, nalatigheid of herhaalde inbreuken op de verplichtingen inzake informatierechten, waardoor individuen nadeel of schade wordt berokkend) gebruik zal maken van haar bevoegdheden; benadrukt dat dit er in de praktijk toe heeft geleid dat er tegen zeer veel inbreuken op de wetgeving inzake gegevensbescherming in het VK niet is opgetreden; |
|
7. |
neemt kennis van de nationale datastrategie van het VK, zoals bijgewerkt op 9 december 2020, waaruit kan worden afgeleid dat er een verschuiving zal plaatsvinden van de bescherming van persoonsgegevens naar een ruimer gebruik en het op ruimere schaal delen van gegevens; wijst erop dat het standpunt dat in de strategie wordt verkondigd dat het niet-vrijgeven van gegevens nadelig kan zijn voor de samenleving, onverenigbaar is met de beginselen van behoorlijkheid, minimale gegevensverwerking en doelbinding als bedoeld in de AVG en het primair recht; |
|
8. |
neemt er kennis van dat de Commissie constitutionele zaken in 2004 (18) en de Commissie openbaar bestuur van het Britse parlement in 2014 (19) de aanbeveling hebben gedaan de onafhankelijkheid van de ICO te waarborgen door de ICO-commissaris tot functionaris van het parlement te maken die verslag moet uitbrengen aan het parlement, en de ICO-commissaris niet langer te laten benoemen door de minister voor Digitale Media en Sport; betreurt dat deze aanbeveling niet is opgevolgd; |
Verwerking van persoonsgegevens voor immigratiecontrole
|
9. |
merkt op dat de gegevensbeschermingswetgeving van het VK voorziet in een mogelijkheid om af te wijken van bepaalde aspecten van de grondbeginselen en -rechten inzake gegevensbescherming, bijvoorbeeld met betrekking tot het recht op toegang tot gegevens en het recht van de betrokkene om te weten met wie zijn gegevens zijn gedeeld, als de eerbiediging van het recht op gegevensbescherming “in de weg zou staan aan een doeltreffende immigratiecontrole”; benadrukt dat het toezicht op en de naleving van de regels inzake het gebruik van de mogelijkheid tot afwijking moeten voldoen aan de normen van de adequaatheidsreferentie, waarin staat dat gekeken moet worden naar zowel de praktijk als de beginselen door erop te wijzen dat “er […] dus niet alleen [moet] worden gekeken naar de inhoud van de toepasselijke regelgeving voor de doorgifte van persoonsgegevens aan een derde land […], maar ook naar het systeem waarmee de doeltreffendheid van deze regelgeving wordt gewaarborgd”; onderkent dat deze mogelijkheid tot afwijking, die voor alle verwerkingsverantwoordelijken in het VK geldt, door de ICO en door de rechter is goedgekeurd, en alleen per geval en op noodzakelijke en evenredige wijze kan worden toegepast; herinnert aan recentelijk naar buiten gebrachte informatie dat er tussen 1 april 2018 en 31 maart 2019 bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken 17 780 verzoeken om toegang tot gegevens zijn ingediend in verband met de verwerking van gegevens van 146,75 miljoen betrokkenen en dat er in 2020 bij meer dan 70 % van de verzoeken van betrokkenen aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken gebruik is gemaakt van de mogelijkheid tot afwijking van aspecten van de gegevensbeschermingswetgeving in het kader van immigratiecontrole (20) benadrukt dat zelfs in gevallen waarin het Ministerie van Binnenlandse Zaken van de mogelijkheid tot afwijking gebruik heeft gemaakt, de toegang tot informatie niet volledig werd geweigerd maar beperkt bleef tot documenten waarin bepaalde informatie onleesbaar was gemaakt; |
|
10. |
merkt op dat deze mogelijkheid om af te wijken nu ook van toepassing is op EU-burgers die in het VK wonen of voornemens zijn daar te gaan wonen; is ernstig bezorgd over het feit dat hiermee belangrijke kansen worden weggenomen om iemand aansprakelijk te stellen en om rechtsmiddelen in te zetten, en onderstreept dat dit geen passend beschermingsniveau is; |
|
11. |
uit nogmaals zijn ernstige bezorgdheid het feit dat in het kader van het immigratiebeleid van het VK kan worden afgeweken van de rechten van betrokkenen; herhaalt zijn standpunt dat de afwijking van de gegevensbeschermingswetgeving in het kader van de verwerking van persoonsgegevens voor immigratiedoeleinden, zoals neergelegd in de Britse Data Protection Act, gewijzigd moet worden voordat er een geldig adequaatheidsbesluit kan worden afgegeven, zoals reeds eerder verwoord in zijn resolutie van 12 februari 2020 over het voorgestelde mandaat voor onderhandelingen over een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot Brittannië en Noord-Ierland (21) en in het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van 5 februari 2021 (22); verzoekt de Commissie aan te dringen op het schrappen van de mogelijkheid tot afwijking van aspecten van de gegevensbeschermingswetgeving in het kader van immigratiecontrole dan wel erop toe te zien dat die zodanig wordt herzien dat er voldoende waarborgen voor de betrokkenen worden geboden en de normen waaraan een derde land wordt geacht te voldoen niet worden geschonden; |
Massasurveillance
|
12. |
wijst er nogmaals op dat de VS en het VK gebruikmaken van massasurveillance, zoals onthuld door klokkenluider Edward Snowden; herinnert eraan dat het programma “Tempora” van het VK dat door de GCHQ (de Britse inlichtingendienst die zich bezighoudt met informatiebeveiliging) wordt beheerd, in real time communicatie via glasvezelbackbonekabels onderschept en de gegevens opslaat, zodat deze op een later tijdstip kunnen worden verwerkt en doorzocht; herinnert eraan dat dit grootschalige toezicht op communicatie-inhoud en metadata op willekeurige wijze wordt uitgeoefend, ongeacht of er sprake is van specifieke verdenkingen; |
|
13. |
herinnert eraan dat het HvJ-EU in het Schrems I-arrest en het Schrems II-arrest oordeelde dat toegang, op grote schaal, tot de inhoud van persoonlijke communicatie een aantasting vormt van de wezenlijke inhoud van het recht op privacy, en dat in een dergelijk geval de noodzakelijkheid en evenredigheid niet meer hoeven te worden getoetst; wijst erop dat deze beginselen van toepassing zijn op de doorgifte van gegevens aan andere derde landen dan de VS, waaronder het Verenigd Koninkrijk; |
|
14. |
herinnert aan zijn resolutie van 12 maart 2014, waarin het Parlement stelt dat de grootschalige toezichtprogramma’s die de Britse inlichtingendienst GCHQ op willekeurige wijze uitvoert zonder zich op concrete verdenkingen te baseren onverenigbaar zijn met de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid in een democratische samenleving en niet stroken met de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming; onderkent dat het VK zijn surveillancewetgeving ingrijpend heeft gewijzigd en waarborgen heeft ingevoerd die verder gaan dan de door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) in het Schrems II-arrest (23) vastgestelde voorwaarden en de waarborgen van de surveillancewetgeving van de meeste lidstaten; is bijzonder ingenomen met de bepaling inzake volledige toegang tot doeltreffende rechtsmiddelen; herinnert eraan dat de speciale VN-rapporteur voor het recht op privacy aangegeven heeft ingenomen te zijn met het feit dat bij de Investigatory Powers Act (IPA) 2016 krachtige waarborgen zijn ingevoerd wat betreft noodzakelijkheid, evenredigheid en toestemming door een onafhankelijke rechterlijke instantie; |
|
15. |
herinnert eraan dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in september 2018 heeft bevestigd dat de programma’s van het VK in het kader waarvan gegevens op grote schaal worden onderschept en bewaard, waaronder Tempora, onrechtmatig zijn en niet voldoen aan de vereisten waaraan in een democratische samenleving moet worden voldaan (24); |
|
16. |
acht het onaanvaardbaar dat in de ontwerpadequaatheidsbesluiten geen rekening wordt gehouden met het feit dat er geen beperkingen gelden voor het gebruik door het VK van zijn bevoegdheden ten aanzien van bulkgegevens en geen rekening wordt gehouden met de wijze waarop de surveillanceoperaties tussen het VK en de VS in de praktijk worden ingezet, zoals aan het licht gebracht door Edward Snowden, en wijst daarbij op de volgende feiten:
wijst er voorts op dat voor de burgers van het VK wat betreft de doorgifte van gegevens aan de VS bepaalde informele waarborgen gelden, die door de GCHQ en de NSA in acht genomen moeten worden; is zeer bezorgd dat deze waarborgen de EU-burgers en ingezetenen van de EU van wie de gegevens mogelijk verder worden doorgegeven en worden gedeeld met de NSA, niet beschermen; |
|
17. |
verzoekt de lidstaten om met het VK niet-spionage-akkoorden te sluiten en verzoekt de Commissie om haar Britse tegenhangers op het hart te drukken dat, als wijziging van de Britse surveillancewetgeving en -praktijk uitblijft, alleen het sluiten van niet-spionage-akkoorden met de lidstaten de weg kan vrijmaken voor de adequaatheidsbesluiten; |
Verdere doorgiften
|
18. |
wijst met klem op het feit dat in de Britse wet van 2018 betreffende de terugtrekking uit de Europese Unie wordt bepaald dat jurisprudentie van het HvJ-EU die vóór het einde van de overgangsperiode tot stand is gekomen, “overgenomen EU-recht” zal worden en dus juridisch bindend zal zijn voor het VK; wijst erop dat het VK bij de beoordeling van de gepastheid van de bescherming die geboden wordt door andere derde landen gebonden is aan de beginselen en voorwaarden die in het Schrems I- en Schrems II-arrest van het HvJ-EU zijn bepaald; vreest dat de Britse rechter het EU-Handvest van de grondrechten desondanks niet langer zal toepassen; wijst erop dat het VK niet meer onderworpen is aan de rechtspraak van het HvJ-EU, dat wat de uitlegging van het Handvest betreft de hoogste instantie is; |
|
19. |
wijst erop dat de voorschriften van het VK inzake het delen van persoonsgegevens in het kader van de Britse wet van 2017 inzake elektronischecommunicatie-infrastructuur en -diensten en inzake de verdere doorgifte van onderzoeksgegevens duidelijk niet “in grote lijnen overeenkomen” met de voorschriften van de AVG, zoals uitgelegd door het HvJ-EU; |
|
20. |
maakt zich zorgen over het feit dat het VK zichzelf het recht heeft toegekend om te verklaren dat andere derde landen of gebieden voorzien in een passend niveau van gegevensbescherming, ongeacht of het derde land of gebied in kwestie die bescherming naar het oordeel van de EU ook biedt; herinnert eraan dat het VK inmiddels heeft verklaard dat Gibraltar voorziet in passende bescherming, maar dat de EU een dergelijke verklaring niet heeft afgegeven; vreest daarom dat toekenning van de adequaatheidsstatus aan het VK zal leiden tot het omzeilen van de EU-voorschriften inzake doorgiften van gegevens aan landen of gebieden waar de gegevensbescherming niet adequaat wordt geacht in de zin van het EU-recht; |
|
21. |
neemt kennis van het feit dat het VK op 1 februari 2021 een verzoek heeft ingediend om toe te treden tot het alomvattend en vooruitstrevend trans-Pacifisch partnerschap (CPTPP), met name om te kunnen profiteren van moderne regels inzake digitale handel die het mogelijk maken gegevens vrij uit te wisselen tussen de leden van het partnerschap, onnodige belemmeringen voor bedrijven weg te nemen, etc.; stelt met bezorgdheid vast dat er met betrekking tot acht van de elf leden van het CPTTP geen adequaatheidsbesluit van de EU is afgegeven; is zeer bezorgd over mogelijke verdere doorgiften van persoonsgegevens van EU-burgers en ingezetenen van de EU aan deze landen als aan het VK een adequaatheidsbesluit wordt toegekend (26); |
|
22. |
betreurt dat de Commissie heeft nagelaten de impact en de mogelijke risico’s van de overeenkomst tussen het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en Japan inzake een breed economisch partnerschap, met onder meer bepalingen inzake persoonsgegevens en het niveau van gegevensbescherming, te beoordelen; |
|
23. |
is bezorgd dat indien het VK bepalingen over doorgiften van gegevens opneemt in toekomstige handelsovereenkomsten, zoals handelsovereenkomsten tussen de VS en het VK, het door de AVG geboden beschermingsniveau wordt ondermijnd; |
II. RICHTLIJN GEGEVENSBESCHERMING BIJ RECHTSHANDHAVING
|
24. |
wijst erop dat het VK het eerste land is waarvoor de Commissie heeft voorgesteld om een adequaatheidsbesluit vast te stellen op grond van Richtlijn (EU) 2016/680; |
|
25. |
wijst op de overeenkomst over grensoverschrijdende toegang tot gegevens die het VK met de VS heeft gesloten (27) in het kader van de Cloud Act van de VS, op grond waarvan gegevens kunnen worden doorgegeven voor rechtshandhavingsdoeleinden; vreest ten zeerste dat de Amerikaanse autoriteiten hierdoor op onrechtmatige wijze toegang zullen krijgen tot de persoonsgegevens van EU-burgers en ingezetenen van de EU; deelt de bezorgdheid van het EDPB dat de waarborgen waarin de Raamovereenkomst EU-VS (28) voorziet, bij toepassing mutatis mutandis mogelijkerwijs niet voldoen aan het criterium dat er sprake moet zijn van duidelijke, nauwkeurige en toegankelijke regels inzake de toegang tot persoonsgegevens, of dat dergelijke waarborgen mogelijkerwijs onvoldoende in de overeenkomst tussen het VK en de VS zijn vastgelegd om doeltreffend te zijn en in het Britse recht afdwingbaar te zijn; |
|
26. |
herinnert eraan dat het arrest in zaak C-623/17 van het HvJ-EU zo moet worden uitgelegd dat een nationale regeling op grond waarvan een overheidsorgaan ten behoeve van de bescherming van de nationale veiligheid aan aanbieders van elektronischecommunicatiediensten een verplichting tot algemene en ongedifferentieerde doorzending van verkeers- en locatiegegevens aan de veiligheids- en inlichtingendiensten kan opleggen, niet is toegestaan; |
|
27. |
merkt op dat het HvJ-EU in deze zaak heeft geoordeeld dat het verzamelen van bulkgegevens in het VK op grond van de Britse wet van 2000 houdende regeling van de onderzoeksbevoegdheden illegaal was; wijst erop dat deze wet sindsdien is vervangen door de Britse wet betreffende onderzoeksbevoegdheden 2016 (de IPA 2016) waarmee de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid werden versterkt; benadrukt dat in de IPA 2016 wordt bepaald dat het onderscheppen van gegevens aan rechterlijk toezicht is onderworpen en dat personen toegang hebben tot hun gegevens en een klacht kunnen indienen bij de rechter die toezicht uitoefent op de onderzoeksbevoegdheden van de overheid (Investigatory Powers Tribunal); betreurt echter dat het op grond van de IPA 2016 nog altijd mogelijk is om bulkgegevens te bewaren; |
|
28. |
is bezorgd over recente berichten dat een regeling voor het op grote schaal verzamelen en bewaren van gegevens deel uitmaakt van een door het Britse Ministerie van Binnenlandse Zaken uitgevoerde proef in het kader van IPA 2016; |
|
29. |
herinnert eraan dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 12 februari 2020 benadrukte dat “het VK geen rechtstreekse toegang mag hebben tot de gegevens van de EU-informatiesystemen en dat het niet mag deelnemen aan de bestuursstructuren van de EU-agentschappen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, terwijl het delen van informatie met het VK, met inbegrip van persoonsgegevens, onderworpen moet zijn aan strikte waarborgen en controle- en toezichtsvoorwaarden, inclusief een gelijkwaardig beschermingsniveau voor persoonsgegevens als hetgeen waarin voorzien is in het EU-recht”; neemt kennis van de tekortkomingen die werden vastgesteld bij de tenuitvoerlegging van de gegevensbeschermingswetgeving door het VK toen het land nog lid was van de EU; wijst erop dat het VK een kopie van het Schengeninformatiesysteem (SIS) heeft gemaakt en bewaard; verwacht dat de Britse rechtshandhavingsinstanties bij de uitwisseling van persoonsgegevens in de toekomst volledig zullen voldoen aan de toepasselijke voorschriften; herinnert eraan dat het VK enkel nog op “hit/no hit”-basis toegang heeft tot bepaalde EU-rechtshandhavingsdatabanken en wettelijk gezien geen toegang meer heeft tot het SIS; |
|
30. |
uit zijn bezorgdheid over het bericht dat in januari 2021 naar buiten kwam dat er per ongeluk 400 000 strafdossiers gewist zijn uit de nationale politiecomputer van het VK; wijst erop dat dit het vertrouwen in de inspanningen van het VK op het gebied van gegevensbescherming voor rechtshandhavingsdoeleinden niet ten goede komt; |
|
31. |
merkt op dat het ontwerpadequaatheidsbesluit een grondige beoordeling omvat van de rechten van elke Britse autoriteit die krachtens het nationale recht bevoegd is persoonsgegevens te onderscheppen en te bewaren om redenen van nationale veiligheid; is voorts ingenomen met het feit dat gedetailleerde toezichtverslagen over de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor inlichtingendiensten informatie verschaffen over de huidige toezichtpraktijken van het VK; verzoekt de Commissie de beoordeling van en het toezicht op de soorten communicatiegegevens die onder de Britse bevoegdheid inzake gegevensbewaring en rechtsgeldige onderschepping vallen voort te zetten; |
|
32. |
wijst erop dat de handels- en samenwerkingsovereenkomst (TCA) tussen de EU en het VK onderdelen bevat die betrekking hebben op de uitwisseling van DNA, vingerafdrukken en voertuigregistratiegegevens, de doorgifte en verwerking van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens), samenwerking op het gebied van operationele informatie en samenwerking met Europol en Eurojust, die van toepassing zullen zijn ongeacht het adequaatheidsbesluit; wijst echter nogmaals op de punten van zorg die in het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van februari 2021 inzake de TCA zijn geuit met betrekking tot de mogelijkheid die het VK heeft om gegevens voor speciale doeleinden te gebruiken en de mogelijkheid die het VK heeft om persoonsgegevens gedurende een langere tijd te bewaren, zoals voorzien in het Prümonderdeel en het onderdeel over PNR-gegevens van de TCA, waarmee afgeweken wordt van de regels inzake het gebruik en bewaring van persoonsgegevens die gelden voor de lidstaten; herinnert aan het recht om een procedure bij het HvJ-EU in te leiden met het oog op de toetsing van de verenigbaarheid van de voorgenomen internationale overeenkomst met het recht van de Unie en, in het bijzonder, met de bescherming van een grondrecht (29); |
Conclusies
|
33. |
verzoekt de Commissie om ondernemingen in de EU de zekerheid te bieden dat het adequaatheidsbesluit een solide, toereikende en toekomstgerichte rechtsgrondslag voor de doorgifte van gegevens zal bieden; benadrukt dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat dit adequaatheidsbesluit aanvaardbaar wordt geacht als het aan het HvJ-EU wordt voorgelegd en benadrukt dat alle aanbevelingen in het advies van het EDPB derhalve in aanmerking moeten worden genomen; |
|
34. |
is ingenomen met het feit dat de adequaatheidsbesluiten slechts voor vier jaar zullen gelden, aangezien het VK kan besluiten de wetgeving waarop de adequaatheidsbeoordeling van de Commissie betrekking heeft te wijzigen nu het land niet langer lid is van de EU; verzoekt de Commissie om in de tussentijd toezicht te blijven houden op het niveau van gegevensbescherming in het VK in de wetgeving en in de praktijk, en een grondige beoordeling uit te voeren alvorens het adequaatheidsbesluit in 2025 te verlengen; |
|
35. |
is van mening dat de Commissie, als zij de twee uitvoeringsbesluiten die niet stroken met het EU-recht vaststelt zonder aandacht te besteden aan alle punten van zorg die in deze resolutie onder de aandacht worden gebracht, de haar bij Verordening (EU) 2016/679 en Richtlijn (EU) 2016/680 verleende uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt; maakt derhalve bezwaar tegen de twee uitvoeringshandelingen omdat de ontwerpuitvoeringsbesluiten niet in overeenstemming zijn met het EU-recht; |
|
36. |
dringt er bij de Commissie op aan de twee ontwerpuitvoeringsbesluiten aldus te wijzigen dat zij volledig overeenstemmen met het EU-recht en de jurisprudentie; |
|
37. |
verzoekt de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten tot opschorting van de doorgifte van persoonsgegevens, waartoe de inlichtingendiensten van het VK mogelijk onbeperkte toegang hebben als de Commissie haar adequaatheidsbesluiten voor het VK vaststelt voordat het VK de hierboven beschreven problemen heeft opgelost; |
|
38. |
verzoekt de Commissie en de bevoegde autoriteiten van het VK een actieplan op te stellen om de in de adviezen van het EDPB vermelde tekortkomingen en andere onopgeloste problemen in verband met de gegevensbescherming in het VK zo spoedig mogelijk aan te pakken, en beschouwt dit als noodzakelijke voorwaarde voor vaststelling van het definitieve adequaatheidsbesluit; |
|
39. |
verzoekt de Commissie om het niveau van gegevensbescherming en de wetgeving en praktijk inzake massasurveillance in het VK nauwlettend te blijven monitoren; wijst erop dat hoofdstuk V van de AVG andere wettelijke mogelijkheden biedt om persoonsgegevens aan het VK door te geven; herinnert eraan dat overeenkomstig de richtsnoeren van het EDPB de doorgifte van gegevens op basis van afwijkingen in specifieke gevallen uit hoofde van artikel 49 AVG een uitzondering moet blijven; |
|
40. |
betreurt dat de Commissie de verzoeken van het Parlement om het privacyschild op te schorten totdat de Amerikaanse autoriteiten aan de voorwaarden ervan voldoen, heeft genegeerd, en er in plaats daarvan altijd de voorkeur aan heeft gegeven “de situatie van nabij te volgen”, zonder enig concreet resultaat op het gebied van de gegevensbescherming voor burgers of rechtszekerheid voor bedrijven; verzoekt de Commissie met klem lering te trekken uit het verleden en verzoeken van het Parlement en deskundigen met betrekking tot de vaststelling van en het toezicht op adequaatheidsbesluiten niet langer naast zich neer te leggen, en ervoor te zorgen dat de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming naar behoren wordt gehandhaafd en dit niet alleen aan het HvJ-EU over te laten in het kader van procedures naar aanleiding van klachten van individuele burgers; |
|
41. |
verzoekt de Commissie de wetgeving en praktijken op het gebied van gegevensbescherming in het VK nauwlettend te volgen, het Parlement onverwijld te informeren en te raadplegen over toekomstige wijzigingen in de wet- en regelgeving inzake gegevensbescherming van het VK, en het Parlement een controlerende rol te laten spelen in het nieuwe institutionele kader, waaronder in het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie; |
o
o o
|
42. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de lidstaten en de regering van het VK. |
(1) ECLI:EU:C:2020:559.
(2) ECLI:EU:C:2015:650.
(3) ECLI:EU:C:2020:790.
(4) PB C 378 van 9.11.2017, blz. 104.
(5) PB C 118 van 8.4.2020, blz. 133.
(6) PB C 345 van 16.10.2020, blz. 58.
(7) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0256.
(8) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0337.
(9) PB L 444 van 31.12.2020, blz. 14.
(10) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0141.
(11) PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.
(12) PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89.
(13) PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.
(14) A8-0324/2017.
(15) Ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de adequate bescherming van persoonsgegevens door het Verenigd Koninkrijk.
(16) Ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de adequate bescherming van persoonsgegevens door het Verenigd Koninkrijk.
(17) Lomas, N., UK’s ICO faces legal action after closing adtech complaint with nothing to show for it, TechCrunch, San Francisco, 2020.
(18) Zevende verslag van de Commissie constitutionele zaken, gepubliceerd door het Lagerhuis van het VK op 13 juni 2006. In paragraaf 108 wordt gesteld: “Volgens ons valt er veel voor te zeggen om de ICO-commissaris rechtstreeks verantwoording te laten afleggen aan en te laten financieren door het parlement, en wij bevelen aan een dergelijke wijziging in overweging te nemen wanneer er zich een mogelijkheid tot wijziging van de wetgeving voordoet”.
(19) Verslag van de Commissie openbaar bestuur, getiteld “Who’s accountable? Relationships between Government and arm’s-length bodies”, gepubliceerd door het Lagerhuis van het VK op 4 november 2014. In paragraaf 64 wordt gesteld: “De ICO-commissaris en het inspectoraat voor het gevangeniswezen (HM Inspectorate of Prisons) zouden volledig onafhankelijk van de regering moeten functioneren en zouden verslag moeten uitbrengen aan het parlement. De ICO-commissaris, de commissaris voor openbare benoemingen (Commissioner for Public Appointments) en de voorzitter van de Adviesgroep gedragsnormen inzake openbaar bestuur (Committee on Standards in Public Life) moeten functionaris van het parlement worden, zoals de parlementaire en gezondheidszorgombudsman (Parliamentary and Health Service Ombudsman) alsmede de controleur-generaal (Comptroller) en auditeur-generaal (Auditor General) dat ook reeds zijn.”
(20) Persbericht van de Open Rights Group van 3 maart 2021 over documenten waaruit blijkt dat bij 70 % van de verzoeken om toegang tot gegevens aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken gebruik is gemaakt van de controversiële mogelijkheid om in het kader van de immigratiecontrole af te wijken van aspecten van de gegevensbeschermingswetgeving.
(21) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0033.
(22) Advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken inzake de sluiting, namens de Unie, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, en van de overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens, LIBE_AL(2021)680848.
(23) Arrest van 16 juli 2020, Toezichthouder voor gegevensbescherming/Facebook Ireland Limited en Maximillian Schrems, C-311/18, ECLI:EU:C:2020:559.
(24) Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 13 september 2018, Big Brother Watch e.a./Verenigd Koninkrijk, nrs. 58170/13, 62322/14, 24960/15.
(25) Arrest van het Hof van Justitie van 8 april 2014, Digital Rights Ireland Ltd v. Minister for Communications, Marine and Natural Resources e.a. en Kärntner Landesregierung e.a., C-293/12 en C-594/12, ECLI:EU:C:2014:238.
(26) Persbericht van het Ministerie van Internationale Handel van 30 januari 2021, getiteld “UK applies to join huge Pacific free trade area CPTPP”.
(27) Overeenkomst tussen de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de regering van de Verenigde Staten van Amerika van 3 oktober 2019 over toegang tot elektronische gegevens voor de bestrijding van zware criminaliteit.
(28) Overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de bescherming van persoonlijke informatie in verband met de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van stafbare feiten, PB L 336 van 10.12.2016, blz. 3.
(29) Resolutie van het Europees Parlement over het ontwerpbesluit van de Commissie ter vaststelling van een passend beschermingsniveau voor gegevens van persoonlijke aard in de bestanden van vliegtuigpassagiers (PNR) die naar het Bureau Douane en Grensbescherming van de Verenigde Staten worden doorgezonden, PB C 103 E van 29.4.2004, blz. 665.
III Voorbereidende handelingen
Europees Parlement
Maandag, 17 mei 2021
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/228 |
P9_TA(2021)0216
Programma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij voor de periode 2021-2027 (het “Pericles IV-programma”) ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 mei 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij voor de periode 2021-2027 (het “Pericles IV-programma”) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 331/2014 (06164/1/2021 — C9-0137/2021 — 2018/0194(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)
(2022/C 15/24)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (06164/1/2021 — C9-0137/2021), |
|
— |
gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0369), |
|
— |
gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 19 oktober 2018 (2), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord, |
|
— |
gezien artikel 67 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0164/2021), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing; |
|
2. |
constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen; |
|
4. |
verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
(1) Aangenomen teksten van 13.2.2019, P8_TA(2019)0087.
Dinsdag, 18 mei 2021
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/229 |
P9_TA(2021)0217
Benoeming van de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor effecten en markten — Kandidaat: Natasha Cazenave
Besluit van het Europees Parlement van 18 mei 2021 over de voordracht voor de benoeming van de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (N9-0005/2021 — C9-0114/2021 — 2021/0900(NLE))
(Goedkeuring)
(2022/C 15/25)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de raad van toezichthouders van de Europese Autoriteit voor effecten en markten van 12 maart 2021 (C9-0114/2021), |
|
— |
gezien artikel 51, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG (1) van de Commissie, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over genderevenwicht bij benoemingen in de EU op het gebied van economische en monetaire zaken (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over instellingen en organen van de economische en monetaire unie: belangenconflicten na uitdiensttreding bij de overheid voorkomen (3), |
|
— |
gezien artikel 131 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0137/2021), |
|
A. |
overwegende dat de ambtstermijn van de huidige uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor effecten en markten op 29 mei 2021 afloopt; |
|
B. |
overwegende dat de raad van toezichthouders van de Europese Autoriteit voor effecten en markten op 12 maart 2021, na een open selectieprocedure, heeft voorgesteld Natasha Cazenave te benoemen tot uitvoerend directeur voor een ambtstermijn van vijf jaar, overeenkomstig artikel 51, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1095/2010; |
|
C. |
overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken op 22 april 2021 een hoorzitting heeft gehouden met Natasha Cazenave, waar zij een openingsverklaring heeft afgelegd en vervolgens vragen van de commissieleden heeft beantwoord; |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de benoeming van Natasha Cazenave tot uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor effecten en markten; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Europese Autoriteit voor effecten en markten, alsmede aan de regeringen van de lidstaten. |
(1) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.
(2) PB C 23 van 21.1.2021, blz. 105.
(3) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0017.
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/230 |
P9_TA(2021)0218
Benoeming van de voorzitter van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen — Kandidaat: Petra Hielkema
Besluit van het Europees Parlement van 18 mei 2021 over de voordracht voor de benoeming van de voorzitter van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) (N9-0022/2021 — C9-0163/2021 — 2021/0901(NLE))
(Goedkeuring)
(2022/C 15/26)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de door de raad van toezichthouders opgestelde shortlist van geschikte kandidaten voor de functie van voorzitter van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen van 22 maart 2021, |
|
— |
gezien de brief van de Raad van 6 mei 2021 waarin wordt voorgesteld Petra Hielkema te benoemen tot voorzitter van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (C9-0163/2021), |
|
— |
gezien artikel 48, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over genderevenwicht bij benoemingen in de EU op het gebied van economische en monetaire zaken (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over instellingen en organen van de economische en monetaire unie: belangenconflicten na uitdiensttreding bij de overheid voorkomen (3), |
|
— |
gezien artikel 131 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0162/2021), |
|
A. |
overwegende dat het mandaat van de voorzitter van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen is geëindigd op 28 februari 2021; |
|
B. |
overwegende dat de Raad op 6 mei 2021 heeft voorgesteld Petra Hielkema te benoemen tot voorzitter van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor een ambtstermijn van vijf jaar, overeenkomstig artikel 48, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1094/2010; |
|
C. |
overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken op 10 mei 2021 een hoorzitting heeft gehouden met Petra Hielkema, waar zij een openingsverklaring heeft afgelegd en vervolgens vragen van de commissieleden heeft beantwoord; |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de benoeming van Petra Hielkema tot voorzitter van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, alsmede aan de regeringen van de lidstaten. |
(1) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.
(2) PB C 23 van 21.1.2021, blz. 105.
(3) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0017.
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/231 |
P9_TA(2021)0219
Fonds voor een rechtvaardige transitie ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2021 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (COM(2020)0022 — C9-0007/2020 — 2020/0006(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2022/C 15/27)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2020)0022) en het gewijzigde voorstel (COM(2020)0460), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, artikel 175, derde alinea, en artikel 322, lid 1, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0007/2020), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Tsjechische Kamer van Afgevaardigden en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, |
|
— |
gezien het advies van de Rekenkamer van 20 juli 2020 (1), |
|
— |
gezien de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 juni 2020 en van 18 september 2020 (2), |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 2 juli 2020 (3), |
|
— |
gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 3 maart 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, |
|
— |
gezien artikel 59 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A9-0135/2020), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast (4); |
|
2. |
verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 290 van 1.9.2020, blz. 1.
(2) PB C 311 van 18.9.2020, blz. 55 en PB C 429 van 11.12.2020, blz. 240.
(3) PB C 324 van 1.10.2020, blz. 74.
(4) Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 17 september 2020 (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0223).
P9_TC1-COD(2020)0006
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 18 mei 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/1056.)
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/233 |
P9_TA(2021)0221
Programma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij voor de periode 2021-2027 (Pericles IV-programma): uitbreiding tot niet deelnemende lidstaten ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2021 over de ontwerpverordening van de Raad tot uitbreiding tot de niet-deelnemende lidstaten van de toepassing van Verordening (EU) 2021/… tot vaststelling van een programma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij voor de periode 2021-2027 (het programma “Pericles IV”), en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 331/2014 (13255/2020 — C9-0017/2021 — 2018/0219(APP))
(Bijzondere wetgevingsprocedure — goedkeuring)
(2022/C 15/28)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van verordening van de Raad (13255/2020), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9-0017/2021), |
|
— |
gezien artikel 105, leden 1 en 4, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0165/2021), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van verordening van de Raad; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/234 |
P9_TA(2021)0222
Overeenkomst tussen de Unie en Cuba: wijziging van de concessies voor alle in EU-lijst CLXXV opgenomen tariefcontingenten naar aanleiding van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2021 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Unie, van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Republiek Cuba op grond van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies voor alle in EU-lijst CLXXV opgenomen tariefcontingenten naar aanleiding van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (10637/2020 — C9-0097/2021 — 2020/0233(NLE))
(Goedkeuring)
(2022/C 15/29)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (10637/2020), |
|
— |
gezien de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Republiek Cuba op grond van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies voor alle in EU-lijst CLXXV opgenomen tariefcontingenten naar aanleiding van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (10638/20), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9-0097/2021), |
|
— |
gezien artikel 105, leden 1 en 4, en artikel 114, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A9-0129/2021), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Cuba. |
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/235 |
P9_TA(2021)0223
Protocol bij de Euro-mediterrane Associatieovereenkomst tussen de EU en Tunesië (toetreding van Kroatië) ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2021 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie en haar lidstaten, van een protocol bij de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (COM(2018)0603 — C9-0302/2020 — 2018/0310(NLE))
(Goedkeuring)
(2022/C 15/30)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (12294/2018), |
|
— |
gezien het ontwerpprotocol bij de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (12295/2018), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 217 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9-0302/2020), |
|
— |
gezien artikel 105, leden 1 en 4, en artikel 114, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0150/2021), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Tunesië. |
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/236 |
P9_TA(2021)0224
Protocol bij de Associatieovereenkomst tussen de EU en Midden-Amerika (toetreding van Kroatië) ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2021 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Unie en haar lidstaten, van het Protocol bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (06048/2020 — C9-0383/2020 — 2020/0024(NLE))
(Goedkeuring)
(2022/C 15/31)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (06048/2020), |
|
— |
gezien het ontwerpprotocol bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (06049/2020), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 217 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9-0383/2020), |
|
— |
gezien artikel 105, leden 1 en 4, en artikel 114, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het advies van de Commissie internationale handel, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0148/2021), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Midden-Amerika. |
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/237 |
P9_TA(2021)0225
Overeenkomst EU/VS/IJsland/Noorwegen: tijdsbeperkingen op regelingen voor het aanbieden van luchtvaartuigen met bemanning ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2021 over het ontwerp van besluit van de Raad inzake de sluiting, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst inzake tijdsbeperkingen op regelingen voor het aanbieden van luchtvaartuigen met bemanning tussen de Europese Unie, de Verenigde Staten van Amerika, IJsland en het Koninkrijk Noorwegen (11645/2020 — C9-0392/2020 — 2019/0126(NLE))
(Goedkeuring)
(2022/C 15/32)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (11645/2020), |
|
— |
gezien de ontwerpovereenkomst inzake tijdsbeperkingen op regelingen voor het aanbieden van luchtvaartuigen met bemanning tussen de Europese Unie, de Verenigde Staten van Amerika, IJsland en het Koninkrijk Noorwegen (10584/19), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 100, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), v), en artikel 218, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9-0392/2020), |
|
— |
gezien artikel 105, leden 1 en 4, en artikel 114, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie vervoer en toerisme (A9-0125/2021), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Verenigde Staten van Amerika, IJsland en het Koninkrijk Noorwegen. |
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/238 |
P9_TA(2021)0226
“Octroi de mer”-regeling in de Franse ultraperifere gebieden *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2021 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de “octroi de mer”-regeling in de Franse ultraperifere gebieden en tot wijziging van Besluit nr. 940/2014/EU (COM(2021)0095 — C9-0105/2021 — 2021/0051(CNS))
(Bijzondere wetgevingsprocedure — raadpleging)
(2022/C 15/33)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2021)0095), |
|
— |
gezien artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9-0105/2021), |
|
— |
gezien artikel 82 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A9-0138/2021), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel; |
|
2. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
|
3. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/239 |
P9_TA(2021)0228
Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: vrijstellingen bij invoer en bepaalde leveringen van goederen en diensten met betrekking tot maatregelen van de Unie in het algemeen belang *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2021 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende vrijstellingen bij invoer en bepaalde leveringen van goederen en diensten met betrekking tot maatregelen van de Unie in het algemeen belang (COM(2021)0181 — C9-0132/2021 — 2021/0097(CNS))
(Bijzondere wetgevingsprocedure — raadpleging)
(2022/C 15/34)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2021)0181), |
|
— |
gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9-0132/2021), |
|
— |
gezien artikel 82 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0155/2021), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel; |
|
2. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
|
3. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/240 |
P9_TA(2021)0229
Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2020/002 EE/Estonia Tourism
Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2021 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering naar aanleiding van een aanvraag van Estland — EGF/2020/002 EE/Estonia Tourism (COM(2021)0151 — C9-0127/2021 — 2021/0076(BUD))
(2022/C 15/35)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2021)0151 — C9-0127/2021), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006 (1) (“EFG-verordening”), |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (2), en met name artikel 8 hiervan, |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (3), (“IIA van 16 december 2020”), en met name punt 9, |
|
— |
gezien het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, |
|
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0158/2021), |
|
A. |
overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te verlenen aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen of de wereldwijde financiële en economische crisis ondervinden, en hen te helpen om op de arbeidsmarkt terug te keren; overwegende dat deze bijstand wordt verleend in de vorm van financiële steun aan de werknemers en aan de ondernemingen waarvoor zij hebben gewerkt; |
|
B. |
overwegende dat Estland aanvraag EGF/2020/002 EE/Estonia Tourism heeft ingediend voor een financiële bijdrage uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) naar aanleiding van 10 080 ontslagen (4) in de economische sectoren die zijn ingedeeld in de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Unie (“NACE”) Rev. 2 afdeling 45 (Groot- en detailhandel in en reparatie van auto’s en motorfietsen), 49 (Vervoer te land en vervoer via pijpleidingen), 50 (Vervoer over water), 51 (Luchtvaart), 52 (Opslag en vervoersondersteunende activiteiten), 55 (Verschaffen van accommodatie), 56 (Eet- en drinkgelegenheden), 74 (Overige vrije beroepen en overige wetenschappelijke en technische activiteiten), 77 (Verhuur en lease), 79 (Reisbureaus, reisorganisatoren, reserveringsbureaus en aanverwante activiteiten), 90 (Creatieve activiteiten, kunst en amusement), 91 (Bibliotheken, archieven, musea en overige culturele activiteiten), 92 (Loterijen en kansspelen) en 93 (Sport, ontspanning en recreatie) in de NUTS-regio van niveau 2 Eesti (EE00) in Estland (5), binnen een referentieperiode voor de aanvraag van 13 maart 2020 tot 11 november 2020; |
|
C. |
overwegende dat de aanvraag verband houdt met 1 715 zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd, en 8 365 werknemers die werkloos zijn geworden in de toeristische sector in Estland; |
|
D. |
overwegende dat de aanvraag is gebaseerd op de criteria voor steunverlening uit artikel 4, lid 2, van de EFG-verordening, op grond waarvan een aanvraag in uitzonderlijke omstandigheden, met name ten aanzien van collectieve aanvragen door kmo’s, zelfs als niet volledig voldaan wordt aan de criteria van artikel 4, lid 1, van die verordening, als ontvankelijk kan worden aangemerkt, wanneer de gedwongen ontslagen ernstige gevolgen hebben voor de werkgelegenheid en de lokale, regionale of nationale economie; |
|
E. |
overwegende dat de gebeurtenissen die aanleiding hebben gegeven tot deze ontslagen en beëindiging van activiteiten, begin 2020 onverwacht hebben plaatsgevonden als gevolg van de wereldwijde verspreiding van de COVID-19-pandemie en de daarmee gepaard gaande economische crisis die de toeristische sector bijzonder hard heeft getroffen, met plotse internationale reisbeperkingen die tot een scherpe en onvoorziene daling van internationale reizen en toerisme hebben geleid; |
|
F. |
overwegende dat de COVID-19-pandemie en de daaropvolgende wereldwijde economische crisis een enorme schok voor de Estse economie hebben veroorzaakt, met name voor de toeristische sector, en vóór de crisis 90 % van de toeristische uitgaven in Estland werd gegenereerd door internationaal toerisme, terwijl het gemiddelde voor OESO-landen ongeveer 25 % bedroeg; |
|
G. |
overwegende dat in 2019 de opbrengsten uit toerisme in Estland een nieuw record van 2,1 miljard EUR bereikten, het toerisme werd beschouwd als een belangrijke sector voor het concurrentievermogen van Estland en aanzienlijke investeringen zijn gedaan om het verder te ontwikkelen; |
|
H. |
overwegende dat de toeristische sector wordt gedomineerd door kmo’s, die een zwakkere crisisbestendigheid hebben dan grotere ondernemingen, en dat kmo’s goed zijn voor 79,2 % van de totale beroepsbevolking in Estland; |
|
I. |
overwegende dat het Europees Fonds voor de aanpassing aan de globalisering, door middel van de steun die het aan werknemers verleent, kan bijdragen tot de transitie naar een duurzamer toerisme en Europa op die manier in staat kan stellen zijn natuurlijke en culturele erfgoed en hulpbronnen te beschermen en te promoten, en tegelijkertijd nieuwe kansen te bieden voor banen en de oprichting van innovatieve bedrijven; |
|
J. |
overwegende dat de Commissie heeft verklaard dat de COVID-19-gezondheidscrisis is uitgemond in een economische crisis, een herstelplan voor de economie heeft opgesteld en de rol van het EFG heeft onderstreept, dat als noodinstrument (6) moet worden gebruikt om mensen te helpen die hun baan verloren als gevolg van de wereldwijde economische crisis; |
|
K. |
overwegende dat zowel nationale als Europese steun voor het behoud van de werkgelegenheid via werktijdverkortingsregelingen en het SURE-instrument in Estland zijn gebruikt om de gevolgen van de COVID-19-pandemie en de daarmee gepaard gaande crisis op de arbeidsmarkt te verzachten; |
|
L. |
overwegende dat het hier gaat om de eerste beschikbaarstelling van middelen uit het EFG als gevolg van de COVID-19-crisis, nadat in de resolutie van het Europees Parlement van 18 juni 2020 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EGF/2020/000 TA 2020 — Technische bijstand op initiatief van de Commissie) (7) de vermelding werd opgenomen dat middelen uit het EFG beschikbaar zouden kunnen worden gesteld om definitief ontslagen werknemers en zelfstandigen in het kader van de wereldwijde COVID-19-crisis te ondersteunen, zonder Verordening (EU) nr. 1309/2013 te hoeven wijzigen; |
|
1. |
is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden in artikel 4, lid 2, van de EFG-verordening en dat Estland recht heeft op een financiële bijdrage van 4 474 480 EUR uit hoofde van die verordening, wat overeenkomt met 60 % van de totale kosten van 7 457 468 EUR, waarvan 7 452 468 EUR voor individuele diensten en 5 000 EUR voor voorbereiding, beheer, voorlichting en publiciteit en controle en rapportage; |
|
2. |
neemt ter kennis dat de Estse autoriteiten de aanvraag hebben ingediend op 12 november 2020 en dat de Commissie, na de verstrekking van aanvullende informatie door Estland, haar beoordeling heeft afgerond op 31 maart 2021 en het Parlement er diezelfde dag nog van in kennis heeft gesteld; |
|
3. |
merkt op dat de aanvraag betrekking heeft op in totaal 10 080 werknemers, onder wie 1 715 zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd, en 8 365 werknemers die werkloos zijn geworden in de Estse toeristische sector; betreurt dat Estland verwacht dat slechts 5 060 van alle in aanmerking komende begunstigden zullen deelnemen aan de maatregelen (beoogde begunstigden); |
|
4. |
wijst erop dat de sociale gevolgen van de ontslagen naar verwachting aanzienlijk zullen zijn, aangezien een groot deel van de werknemers in de toeristische sector bestaat uit laaggeschoolde werknemers, werknemers zonder beroepskwalificatie, jongeren, seizoenarbeiders en deeltijdwerkers; |
|
5. |
wijst erop dat meer dan 60 % van de in aanmerking komende personen vrouw is, met als zwaarst getroffen leeftijdsgroep personen tussen 30 en 64 jaar oud; |
|
6. |
neemt er nota van dat Estland op 1 januari 2021 is begonnen met het verlenen van de individuele diensten aan de beoogde begunstigden, wat betekent dat de periode om in aanmerking te komen voor een financiële bijdrage uit het EFG van 1 januari 2021 tot en met 1 januari 2023 zal lopen, met uitzondering van formele opleidingen of opleidingen, waaronder beroepsopleidingen, die twee jaar of langer duren, die voor een financiële bijdrage in aanmerking komen tot en met 1 juli 2023; |
|
7. |
wijst erop dat de individuele dienstverlening aan de werknemers en zelfstandigen de volgende acties omvat: opleidingen op de arbeidsmarkt, subsidie voor het opstarten van een bedrijf en vervolgsteun, leerlingplaatsen, steun voor formele studies en vergoedingen van studiekosten, met inbegrip van vergoedingen voor beroepsopleidingen; |
|
8. |
neemt er nota van dat Estland op 1 januari 2021 is begonnen met administratieve uitgaven voor de uitvoering van het EFG, en dat de periode om voor uitgaven voor voorbereiding, beheer, voorlichting en publiciteit, controle en rapportage in aanmerking te komen voor een financiële bijdrage uit het EFG, daarom zal lopen van 1 januari 2021 tot en met 1 juli 2023; |
|
9. |
merkt op dat de bron van nationale voorfinanciering of medefinanciering de Stichting voor diensten voor arbeidsvoorziening en uitkeringen is, waaruit het Estse Fonds voor werkloosheidsverzekering (EUIF) als openbare dienst voor arbeidsvoorziening in Estland actieve arbeidsmarktmaatregelen aanbiedt; wijst erop dat de stichting is opgericht met de activa van het trustfonds voor werkloosheidsuitkeringen — het trustfonds voor uitkeringen bij ontslag en insolventie van werkgevers — en de middelen die via het Ministerie van Sociale Zaken uit de staatsbegroting worden toegewezen; |
|
10. |
is verheugd over het feit dat het gecoördineerde pakket individuele dienstverlening door Estland is opgesteld in overleg met de bevoegde autoriteiten en vertegenwoordigers van verenigingen, en over het feit dat de vorderingen zullen worden besproken in de raad van toezicht van de EUIF, dat de sociale partners omvat — twee leden van het Estse werkgeversverbond, één lid van het Estse verbond van vakverenigingen en één lid van het Estse verbond van werknemersverenigingen; is verheugd over het verdere overleg met vertegenwoordigers van de toeristische sector dat zal plaatsvinden na een analyse van het profiel van de ontslagen werknemers; |
|
11. |
merkt op dat verder overleg met vertegenwoordigers van de toeristische sector zal plaatsvinden na een analyse van het profiel van de ontslagen werknemers en dat de meest geschikte vorm van steun zal worden vastgesteld, rekening houdend met de leeftijdsstructuur, het onderwijsprofiel en andere kenmerken van de begunstigden; merkt op dat daarnaast een mogelijke bijdrage van de Estse Organisatie van hotels en restaurants gepland is voor het opstellen van een aantal industriegerelateerde opleidingsmaatregelen; |
|
12. |
benadrukt dat de Estse autoriteiten hebben bevestigd dat voor de subsidiabele acties geen steun uit andere fondsen of financieringsinstrumenten van de Unie wordt ontvangen; |
|
13. |
herhaalt dat de steun van het EFG geen vervanging mag zijn voor de maatregelen die bedrijven op grond van de nationale wetgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten moeten nemen; |
|
14. |
verzoekt de Commissie de tijd die nodig is voor de beoordeling van EFG-steunaanvragen en de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, zo veel mogelijk te beperken, teneinde de druk op de nationale socialezekerheidsstelsels in de context van de COVID-19-crisis te verminderen; |
|
15. |
hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit; |
|
16. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
17. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 855.
(2) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11.
(3) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.
(4) In de zin van artikel 3 van de EFG-verordening.
(5) De Republiek Estland is niet opgedeeld in NUTS-regio’s van niveau 2.
(6) COM(2020)0442.
(7) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0141.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering naar aanleiding van een aanvraag van Estland — EGF/2020/002 EE/Estonia Tourism
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2021/886.)
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/244 |
P9_TA(2021)0230
Beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Griekenland en Frankrijk in verband met natuurrampen en aan Albanië, België, Duitsland, Estland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Montenegro, Oostenrijk, Portugal, Roemenië, Servië, Spanje en Tsjechië naar aanleiding van een volksgezondheidscrisis
Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2021 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Griekenland en Frankrijk in verband met natuurrampen en aan Albanië, België, Duitsland, Estland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Montenegro, Oostenrijk, Portugal, Roemenië, Servië, Spanje en Tsjechië naar aanleiding van een volksgezondheidscrisis (COM(2021)0201 — C9-0117/2021 — 2021/0077(BUD))
(2022/C 15/36)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2021)0201 — C9-0117/2021), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (1), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2020/461 van het Europees Parlement en de Raad van 30 maart 2020 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad om financiële steun te verlenen aan lidstaten en landen die over toetreding tot de Unie onderhandelen die zwaar worden getroffen door een grote volksgezondheidscrisis (2), |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (3), en met name artikel 9, |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (4), en met name punt 10, |
|
— |
gezien de brief van de Commissie regionale ontwikkeling, |
|
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0157/2021), |
|
1. |
beschouwt het besluit als een concrete, tastbare en zichtbare uiting van de solidariteit van de Unie met de burgers en regio’s van de Unie die zijn getroffen door natuurrampen en de grote volksgezondheidscrisis als gevolg van de COVID-19-pandemie in 2020; |
|
2. |
juicht het toe dat het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 2012/2002 vanaf maart 2020 uitgebreid is met grote bedreigingen voor de volksgezondheid, zoals de huidige COVID-19-pandemie; |
|
3. |
uit zijn medeleven en betuigt zijn solidariteit met alle slachtoffers van verwoestende natuurrampen en de COVID-19-pandemie; |
|
4. |
benadrukt dat op zo kort mogelijke termijn via het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (het “Fonds”) financiële bijstand moet worden verleend, en dat ervoor moet worden gezorgd dat deze bijstand daadwerkelijk in de regio’s en bij de begunstigden in de getroffen landen terechtkomt; |
|
5. |
betreurt dat het beoordelen van de vóór de officiële deadline van 24 juni 2020 ingediende aanvragen voor financiële bijstand in verband met de COVID-19-pandemie in 2020 veel tijd heeft gekost en dat de Commissie haar voorstel voor het mobiliseren van het Fonds daardoor pas eind maart 2021 kon indienen; benadrukt dat middelen uit het Fonds in de toekomst snel moet worden beschikbaar gesteld om na grote natuurrampen en/of grote bedreigingen voor de volksgezondheid de broodnodige hulp te bieden; |
|
6. |
wijst erop dat natuurrampen als gevolg van klimaatverandering steeds heftiger worden en frequenter voorkomen; benadrukt dat bepaalde regio’s, zoals eilanden en kustregio’s, in het bijzonder gevaar lopen om door natuurrampen te worden getroffen; benadrukt dat het Fonds slechts een curatief instrument is en dat er als gevolg van klimaatverandering eerst en vooral behoefte is aan een preventief beleid, teneinde de gevolgen in de toekomst van klimaatverandering te verhinderen, overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs en de Europese Green Deal; wijst nogmaals op het belang van investeringen in maatregelen voor het opvangen van de gevolgen van klimaatverandering en voor aanpassing daaraan in bijzonder kwetsbare regio’s, en van het tot stand brengen van effectieve synergie-effecten tussen het Fonds en relevante financieringsprogramma’s van de Unie; |
|
7. |
hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit; |
|
8. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
9. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.
(2) PB L 99 van 31.3.2020, blz. 9.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Griekenland en Frankrijk in verband met natuurrampen en aan Albanië, België, Duitsland, Estland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Montenegro, Oostenrijk, Portugal, Roemenië, Servië, Spanje en Tsjechië naar aanleiding van een volksgezondheidscrisis
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2021/885.)
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/247 |
P9_TA(2021)0231
Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2021: financiering van de COVID-19-respons, met inbegrip van verfijningen en actualiseringen in verband met de definitieve vaststelling van het meerjarig financieel kader
Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2021 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2021 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2021 — financiering van de COVID-19-respons en met inbegrip van verfijningen en actualiseringen in verband met de definitieve vaststelling van het meerjarig financieel kader (08145/2021 — C9-0155/2021 — 2021/0078(BUD))
(2022/C 15/37)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (1), en met name artikel 44, |
|
— |
gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2021, zoals definitief vastgesteld op 18 december 2020 (2), |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (3) (MFK-verordening), |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (4), |
|
— |
gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (5), |
|
— |
gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2021, goedgekeurd door de Commissie op 24 maart 2021 (COM(2021)0200), |
|
— |
gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2021, op 23 april 2021 vastgesteld door de Raad en op 26 april 2021 toegezonden aan het Europees Parlement (08145/2021 — C9-0155/2021), |
|
— |
gezien de artikelen 94 en 96 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0160/2021), |
|
A. |
overwegende dat het voorstel van de Commissie hoofdzakelijk een tweeledig doel heeft: enerzijds te voorzien in aanvullende financiering voor de paraatheid voor en de respons op de COVID-19-pandemie en voor de preventie in dit kader, voor een veilige en duurzame heropening van voorzieningen en voor eventuele gevolgen van verdere Europese initiatieven in verband met de COVID-19-respons; anderzijds technische aanpassingen door te voeren die voortvloeien uit de politieke akkoorden over sectorale rechtsgrondslagen na de goedkeuring van het meerjarig financieel kader (MFK) in december 2020, alsook aanpassingen in verband met de voorziening van de garantie voor extern optreden; voorts stelt de Commissie voor het bedrag van 47 981 598 EUR van de ongebruikte toewijzing aan het Solidariteitsfonds van de EU (SFEU) voor 2020 rechtstreeks over te dragen naar het operationele begrotingsonderdeel van het SFEU en andere aanpassingen en technische actualiseringen door te voeren; |
|
B. |
overwegende dat het netto-effect van het voorstel inzake de uitgaven in de begroting 2021 een bedrag van 260 681 598 EUR aan vastleggingskredieten en 252 581 598 EUR aan betalingskredieten bedraagt; |
|
C. |
overwegende dat het Parlement herhaaldelijk heeft aangegeven van mening te zijn dat een ontwerp van gewijzigde begroting slechts één doel moet dienen; |
|
1. |
neemt kennis van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2021 zoals ingediend door de Commissie; |
|
2. |
spreekt zijn volledige steun uit voor een robuuste respons van de Unie op de COVID-19-pandemie; herhaalt zijn standpunt dat geen moeite mag worden gespaard om de pandemie te bestrijden en de weg vrij te maken voor een veilig en duurzaam herstel in Europa, onder meer door gebruik te maken van alle beschikbare mogelijkheden in het kader van de begroting van de Unie en het Financieel Reglement; |
|
3. |
betreurt dat de Commissie, ondanks het aandringen van het Parlement, heeft besloten om de delen die verband houden met de COVID-19-pandemie en het deel dat betrekking heeft op de aanpassing aan de rechtsgrondslagen van de MFK-programma’s tegelijkertijd te presenteren, terwijl die afzonderlijk hadden kunnen en moeten worden behandeld; herhaalt dat de Commissie, om het prerogatief van de begrotingsautoriteit beter te eerbiedigen, een ontwerp van gewijzigde begroting met slechts één doel moet indienen en niet verschillende doelstellingen in één ontwerp van gewijzigde begroting mag behandelen; |
|
4. |
benadrukt dat de goedkeuring van ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2021, die het met name mogelijk maakt te beginnen met de voorbereidingen voor een gemeenschappelijk kader voor een digitaal groen certificaat, op geen enkele wijze mag vooruitlopen op de resultaten van de onderhandelingen tussen het Parlement en de Raad over de verordening betreffende het groene digitale certificaat; |
|
5. |
is van mening dat de Commissie de uitkomst van de onderhandelingen over het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa als wereldspeler niet naar behoren heeft opgevolgd wat betreft de begrotingsnomenclatuur voor geografische programma’s in Azië; verzoekt de Commissie een nieuw ontwerp van gewijzigde begroting in te dienen dat de overeengekomen teksten van de sectorale rechtsgrondslagen weerspiegelt; is van mening dat, overeenkomstig zijn richtsnoeren voor de begroting 2022, een dergelijke harmonisering vóór de begrotingsprocedure van 2022 kan en moet plaatsvinden; |
|
6. |
verzoekt de Commissie uitgebreide informatie te verstrekken aan beide takken van de begrotingsautoriteit over de geplande autonome overschrijvingen, uitgevoerd overeenkomstig artikel 30 van het Financieel Reglement, met het oog op de aanpassing van de begroting 2021 aan het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2021 en daarnaast ook aan de politieke akkoorden over de sectorale rechtsgrondslagen van het MFK, met inbegrip van de desbetreffende bedragen (indien beschikbaar); |
|
7. |
keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2021 goed; |
|
8. |
verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 1/2021 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
9. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.
(2) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 23.
(3) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11.
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/249 |
P9_TA(2021)0232
Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: door de ESMA aan transactieregisters aangerekende jaarlijkse toezichtsvergoedingen voor 2021
Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 24 maart 2021 tot wijziging van de Gedelegeerde Verordeningen (EU) nr. 1003/2013 en (EU) 2019/360 wat betreft de door de Europese Autoriteit voor effecten en markten aan transactieregisters aangerekende jaarlijkse toezichtsvergoedingen voor 2021 (C(2021)01874 — 2021/2617(DEA))
(2022/C 15/38)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2021)01874), |
|
— |
gezien het schrijven van de Commissie van 25 maart 2021, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening, |
|
— |
gezien de brief van de Commissie economische en monetaire zaken van 11 mei 2021 aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters, |
|
— |
gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (1) (EMIR), en met name artikel 72, lid 3, en artikel 82, lid 6, |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2015/2365 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende de transparantie van effectenfinancieringstransacties en van hergebruik en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (2), en met name artikel 11, lid 2, en artikel 30, lid 5, |
|
— |
gezien artikel 111, lid 6, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie economische en monetaire zaken, |
|
— |
gezien het feit dat er geen bezwaar is gemaakt binnen de in artikel 111, lid 6, derde en vierde streepje, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 18 mei 2021 is verstreken, |
|
A. |
overwegende dat de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) de instantie is die transactieregisters erkent en erop toeziet dat zij de toepasselijke wettelijke voorschriften naleven; overwegende dat transactieregisters aan de ESMA een eenmalige registratievergoeding en een jaarlijkse toezichtsvergoeding betalen; overwegende dat het transactieregisterslandschap van de Unie er sinds 1 januari 2021 behoorlijk anders uitziet aangezien slechts twee van de vier transactieregisters die vóór 1 januari 2021 in het Verenigd Koninkrijk gevestigd waren hun activiteiten naar de Unie hebben verplaatst om — middels de oprichting van nieuwe entiteiten in de Unie — hun diensten in de Unie te blijven aanbieden, hetgeen de bestaande methodologie voor het berekenen van de vergoedingen onverenigbaar heeft gemaakt met de meest gebruikte beginselen wat het berekenen van vergoedingen betreft; |
|
B. |
overwegende dat, om ervoor te zorgen dat alle in de Unie gevestigde transactieregisters toezichtsvergoedingen betalen die evenredig zijn aan hun daadwerkelijke omzet in de Unie in 2021, in elk van de twee gedelegeerde verordeningen een nieuw artikel opgenomen is om te voorzien in een specifieke referentieperiode voor het berekenen van de omzet die gebruikt moet worden bij het berekenen van de jaarlijkse vergoedingen die transactieregisters in 2021 aan de ESMA betalen, teneinde een betere weerspiegeling te vormen van de veranderingen die het transactieregisterlandschap van de Unie ondergaat; |
|
C. |
overwegende dat de gedelegeerde verordening zo snel mogelijk van kracht moet worden om de Uniale transactieregisters een betrouwbare rechtsgrond voor hun activiteiten te bieden alsmede de noodzakelijke duidelijkheid voor hun begrotingsplanning, en om alle mogelijke gevolgen voor hun activiteiten naar aanleiding van de verschillende berekeningsmethodologie in vergelijking met 2020 tot een minimum te beperken; |
|
1. |
verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/251 |
P9_TA(2021)0233
Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: aanvulling van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot het identificeren van personeelsleden wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de instelling wezenlijk beïnvloeden
Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 25 maart 2021 tot aanvulling van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen met de criteria ter bepaling van leidinggevende verantwoordelijkheid, controlefuncties, essentiële bedrijfseenheden en een aanzienlijke impact op het risicoprofiel van een essentiële bedrijfseenheid, en met criteria voor het identificeren van personeelsleden of categorieën personeelsleden wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de instelling even wezenlijk beïnvloeden als die van de in artikel 92, lid 3, van die richtlijn bedoelde personeelsleden of categorieën personeelsleden (C(2021)01906 — 2021/2618(DEA))
(2022/C 15/39)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2021)01906), |
|
— |
gezien het schrijven van de Commissie van 26 maart 2021, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening, |
|
— |
gezien de brief van de Commissie economische en monetaire zaken van 10 mei 2021 aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters, |
|
— |
gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien Richtlijn nr. 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (1) (RKV), en met name artikel 94, lid 2, en artikel 148, lid 5, |
|
— |
gezien het ontwerp van technische reguleringsnormen dat op 18 juni 2020 door de Europese toezichthoudende autoriteit de “Europese Bankautoriteit”) (hierna “EBA”) is voorgelegd krachtens artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit nr. 2009/78/EG van de Commissie (2), |
|
— |
gezien artikel 111, lid 6, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie economische en monetaire zaken, |
|
— |
gezien het feit dat er geen bezwaar is gemaakt binnen de in artikel 111, lid 6, derde en vierde streepje, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 18 mei 2021 is verstreken, |
|
A. |
overwegende dat de EBA overeenkomstig de RKV uiterlijk 28 december 2019 een ontwerp van gedelegeerde verordening had moeten voorleggen; overwegende dat de EBA het ontwerp op 18 juni 2020 heeft gepresenteerd; overwegende dat de Commissie in haar ontwerp van gedelegeerde verordening een aantal redactionele veranderingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp zoals gepresenteerd door de EBA, en dat de EBA op 16 december 2020 heeft bevestigd dat die redactionele veranderingen geen wijziging vormen van het beleid of de wettelijke inhoud van het ontwerp zoals goedgekeurd door de raad van toezichthouders van de EBA en dat zij derhalve geen bezwaar zal maken tegen de goedkeuring van het ontwerp door de Commissie, met inbegrip van die veranderingen, zonder dat zij de EBA om een formeel standpunt verzoekt; |
|
B. |
overwegende dat de gedelegeerde verordening beïnvloed is door de onderhandelingen over Richtlijn (EU) 2021/338 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2021 tot wijziging van Richtlijn 2014/65/EU wat betreft informatievereisten, productgovernance en positielimieten, en Richtlijnen 2013/36/EU en (EU) 2019/878 wat betreft de toepassing daarvan op beleggingsondernemingen, om bij te dragen aan het herstel van de COVID-19-crisis (3), die op 26 februari 2021 is gepubliceerd en de bevoegdheden van de EBA heeft aangepast om ervoor te zorgen dat beleggingsondernemingen die op dit moment onder de RKV vallen, die op 26 juni 2021 onder Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (4) komen te vallen, zich niet aan de gedelegeerde verordening hoeven te houden omdat voor hen een aparte gedelegeerde verordening in het kader van de richtlijn betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen zal worden vastgesteld; overwegende dat de toetsingspriode voor de gedelegeerde verordening op 25 juni 2021 afloopt; |
|
C. |
overwegende dat de gedelegeerde verordening zo snel mogelijk van kracht moet worden om voor de juridische duidelijkheid en zekerheid te zorgen waar de bevoegde autoriteiten en beleggingsondernemingen behoefte aan hebben om op basis van het RKV-kader, dat op 28 december 2020 toepasselijk werd, de partijen in kaart te kunnen brengen die substantiële risico’s aangaan; |
|
1. |
verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338.
(2) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/253 |
P9_TA(2021)0234
Programma “Europees Solidariteitskorps” ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma “Europees Solidariteitskorps” en tot intrekking van Verordeningen (EU) 2018/1475 en (EU) nr. 375/2014 (14153/1/2020 — C9-0143/2021 — 2018/0230(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)
(2022/C 15/40)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (14153/1/2020 — C9-0143/2021), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 (1), |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 6 december 2018 (2), |
|
— |
gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0440), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord, |
|
— |
gezien artikel 67 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie cultuur en onderwijs (A9-0156/2021), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing; |
|
2. |
neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd; |
|
3. |
constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen; |
|
5. |
verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
6. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
(1) PB C 62 van 15.2.2019, blz. 201.
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring van de Europese Commissie over het aantal lokale actoren die de kennis, de beginselen en de methoden toepassen die zijn geleerd via de humanitaire activiteiten waaraan de vrijwilliger en de deskundigen hebben deelgenomen
De Europese Commissie neemt nota van het voorstel van het Europees Parlement om — bij de aanvulling van de verordening met bepalingen inzake de vaststelling van een kader voor monitoring en evaluatie — rekening te houden met “het aantal lokale actoren die de kennis, de beginselen en de methoden toepassen die zijn geleerd via de humanitaire activiteiten waaraan de vrijwilliger en de deskundigen hebben deelgenomen”.
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/255 |
P9_TA(2021)0235
Erasmus+: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2021 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013 (14148/1/2020 — C9-0135/2021 — 2018/0191(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)
(2022/C 15/41)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (14148/1/2020 — C9-0135/2021), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 (1), |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 6 februari 2019 (2), |
|
— |
gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0367), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord, |
|
— |
gezien artikel 67 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie cultuur en onderwijs (A9-0159/2021), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing; |
|
2. |
neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd en die zal worden bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
3. |
constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen; |
|
5. |
verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan, samen met de daarop betrekking hebbende verklaring van de Commissie, in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
6. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
(1) PB C 62 van 15.2.2019, blz. 194.
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring van de Europese Commissie over de specifieke toewijzingen voor de platforms van kenniscentra voor beroepsopleiding
Onverminderd de bevoegdheden van de wetgevende en budgettaire autoriteit verbindt de Commissie zich ertoe een indicatief bedrag van 400 miljoen EUR in lopende prijzen toe te wijzen aan steunplatforms van de kenniscentra voor beroepsopleiding over de gehele looptijd van het programma, mits de tussentijdse evaluatie van het programma een positieve beoordeling van de resultaten van de actie bevestigt.
Woensdag, 19 mei 2021
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/257 |
P9_TA(2021)0237
Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2021 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Beschikking 2008/376/EG inzake de vaststelling van het onderzoeksprogramma van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal en inzake de technische meerjarenrichtsnoeren voor dat programma (COM(2020)0320 — C9-0214/2020 — 2020/0141(NLE))
(Raadpleging)
(2022/C 15/42)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2020)0320), |
|
— |
gezien artikel 2, tweede alinea, van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte Protocol nr. 37 betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9-0214/2020), |
|
— |
gezien artikel 82 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A9-0102/2021), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel zoals geamendeerd door het Parlement; |
|
2. |
verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie dienovereenkomstig te wijzigen; |
|
3. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
|
4. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
Amendement 1
Voorstel voor een besluit
Overweging 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een besluit
Overweging 6
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een besluit
Overweging 6 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 1
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 2 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Het onderzoeksprogramma biedt ondersteuning voor gezamenlijk onderzoek in de sectoren kolen en staal. Het onderzoeksprogramma biedt daarnaast ondersteuning voor baanbrekende technologieën die de staalproductieprojecten nagenoeg koolstofvrij moeten maken en voor onderzoeksprojecten naar een rechtvaardige transitie voor voormalige of sluitende kolenmijnen en bijbehorende infrastructuur, overeenkomstig het mechanisme voor een rechtvaardige transitie en in overeenstemming met artikel 4, lid 2, van Beschikking 2003/76/EG van de Raad. Het onderzoeksprogramma is in overeenstemming met de politieke, wetenschappelijke en technologische doelstellingen van de Unie en vult de activiteiten aan die worden uitgevoerd in de lidstaten en binnen de bestaande EU-onderzoeksprogramma’s , in het bijzonder het kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek , technologische ontwikkeling en demonstratie (hierna “het kaderprogramma voor onderzoek” genoemd). |
Het onderzoeksprogramma biedt ondersteuning aan alle relevante belanghebbenden, inclusief kleine en middelgrote ondernemingen, voor gezamenlijk onderzoek in de sectoren kolen en staal. Het onderzoeksprogramma biedt daarnaast ondersteuning voor baanbrekende technologieën die de staalproductieprojecten nagenoeg koolstofvrij moeten maken en voor onderzoeksprojecten , inclusief grote industriële onderzoeksprojecten, naar een rechtvaardige transitie voor voormalige of sluitende kolenmijnen en bijbehorende infrastructuur, overeenkomstig het mechanisme voor een rechtvaardige transitie en in overeenstemming met artikel 4, lid 2, van Beschikking 2003/76/EG van de Raad. Het onderzoeksprogramma is in overeenstemming met de politieke, sociale, economische, klimaat-, milieu-, wetenschappelijke en technologische doelstellingen van de Unie en vult de activiteiten aan die worden uitgevoerd in de lidstaten en binnen de bestaande onderzoeksprogramma’s van de Unie , in het bijzonder Horizon Europa, het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (hierna “het kaderprogramma voor onderzoek” genoemd). Het onderzoeksprogramma is met name in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs. |
Amendement 5
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 1
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 2 — alinea 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Het onderzoeksprogramma ondersteunt onderzoeksactiviteiten, met inbegrip van demonstratieprojecten, om technologieën dichter bij de markt te brengen met het oog op de doelstellingen die voor steenkool zijn vastgesteld in afdeling 3 en voor staal in afdeling 4. |
Amendement 6
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 2
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 4 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. De onderzoeksprojecten ondersteunen de transitie naar een klimaatneutrale economie voor de Unie tegen 2050, met als doel de uitfasering van fossiele brandstoffen te ondersteunen, alternatieve activiteiten te ontwikkelen op voormalige mijnbouwterreinen en milieuschade door voormalige of sluitende kolenmijnen en in hun omgeving te voorkomen of te herstellen. De projecten zijn met name toegespitst op: |
1. De onderzoeksprojecten dragen bij tot het realiseren van de klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2030 en ondersteunen de industrie bij de transitie naar een klimaatneutrale economie voor de Unie tegen 2050, met als doel de uitfasering van fossiele brandstoffen te ondersteunen, alternatieve activiteiten te ontwikkelen op de terreinen van voormalige mijnen of stroomcentrales op steenkool en milieuschade door voormalige of sluitende kolenmijnen en in hun omgeving te voorkomen of te herstellen. Onverminderd artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn de projecten met name toegespitst op: |
Amendement 7
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 2
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 4 — lid 1 — letter a
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 2
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 4 — lid 1 — letter b
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 9
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 2
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 4 — lid 1 — letter b bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 2
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 4 — lid 1 — letter c
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 2
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 4 — lid 1 — letter e
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 3
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 5 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Er wordt in onderzoeksprojecten aandacht besteed aan met mijnbouwactiviteiten verband houdende ziekten, met het oog op de verbetering van de gezondheid van de mensen in kolenregio’s in transitie. Er wordt in onderzoeksprojecten ook voor beschermende maatregelen tijdens de sluiting van mijnen en in voormalige mijnen gezorgd. |
Er wordt in onderzoeksprojecten aandacht besteed aan met mijnbouwactiviteiten verband houdende ziekten, met bijzondere aandacht voor door luchtverontreiniging veroorzaakte ziekten, met het oog op de verbetering van de gezondheid van de mensen in kolenregio’s in transitie. Er wordt in onderzoeksprojecten ook voor beschermende maatregelen tijdens de sluiting van mijnen en in voormalige mijnen gezorgd. |
Amendement 13
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 4
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 6 — titel
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Minimalisering van de milieueffecten van kolenmijnen in transitie |
Preventie en minimalisering van de milieueffecten van de kolensector in transitie |
Amendement 14
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 4
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 6 — lid 2 — inleidende formule
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. De voorkeur wordt gegeven aan projecten die ten minste een van de volgende doelstellingen bevorderen: |
2. De voorkeur wordt gegeven aan projecten op basis van innoverende technologieën of de innoverende koppeling van technologieën die ten minste een van de volgende doelstellingen bevorderen: |
Amendement 15
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 4
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 6 — lid 2 — letter c
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 16
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 4
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 6 — lid 2 — letter f
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 17
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 4
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 6 — lid 2 — letter g bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 18
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 6
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 8 — alinea 1 — inleidende formule
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO) op dit gebied hebben de ontwikkeling, demonstratie en verbetering van nagenoeg koolstofvrije staalproductieprocedures tot doel om de kwaliteit van de producten en de productiviteit te verhogen. Een aanzienlijke vermindering van de emissies, het energieverbruik en andere milieueffecten, verkleining van de koolstofvoetafdruk alsmede de instandhouding van hulpbronnen, vormen een integraal deel van de activiteiten. De onderzoeksprojecten bestrijken ten minste een van de volgende gebieden: |
Onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO) op dit gebied hebben de ontwikkeling, demonstratie en verbetering van nagenoeg koolstofvrije staalproductieprocedures tot doel om de kwaliteit van de producten en de productiviteit te verhogen , in nauwe samenwerking met bedrijven die actief zijn in de sector . Een aanzienlijke vermindering van de emissies, het energieverbruik en andere milieueffecten, verkleining van de koolstofvoetafdruk , door middel van objectief controleerbare instrumenten, parameters en gegevens, alsmede de instandhouding van hulpbronnen, vormen een integraal deel van de activiteiten. De onderzoeksprojecten bestrijken ten minste een van de volgende gebieden: |
Amendement 19
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 6
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 8 — alinea 1 — letter g
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 20
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 7
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 9 — alinea 1 — letter b
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 21
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 7
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 9 — alinea 1 — letter c
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 22
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 7
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 9 — alinea 1 — letter g
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 23
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 8
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 10 — alinea 1 — letter a
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 24
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 8
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 10 — alinea 1 — letter b
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 25
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 8
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 10 — alinea 1 — letter d
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 26
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 9
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 10 bis — letter b bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
(28) Multilateraal Verdrag, hoofdstuk XXVII Milieu, 7.d Overeenkomst van Parijs. In werking getreden op 4 november 2016.
(28) PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4 .
(28 bis) 28 bis Artikel 2, lid 1, onder a), van de Overeenkomst van Parijs.
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/267 |
P9_TA(2021)0239
Programma Creatief Europa ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Creatief Europa (2021-2027) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1295/2013 (14146/1/2020 — C9-0134/2021 — 2018/0190(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)
(2022/C 15/43)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (14146/1/2020 — C9-0134/2021), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 december 2018 (1), |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 6 februari 2019 (2), |
|
— |
gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0366), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord, |
|
— |
gezien artikel 67 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie cultuur en onderwijs (A9-0161/2021), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing; |
|
2. |
neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd; |
|
3. |
constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen; |
|
5. |
verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
6. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 110 van 22.3.2019, blz. 87.
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaringen van de Commissie
In de context van overweging 23 en bijlage I, artikel 1, speciale acties e), en artikel 7, lid 5, van bovengenoemde verordening, zoals overeengekomen door de medewetgevers op 14 december 2020, bevestigt de Europese Commissie haar voornemen om oproepen tot het indienen van voorstellen uit te schrijven waarbij aanvragen voor meerjarige exploitatiesubsidies kunnen worden ingediend die het Jeugdorkest van de Europese Unie en andere entiteiten zouden kunnen aanvragen en die de nodige stabiliteit zouden bieden om aan de behoeften van deze entiteiten te voldoen. Deze oproepen zullen afhankelijk zijn van de goedkeuring van werkprogramma’s, waarin de precieze voorwaarden zullen worden vastgesteld, zoals het tijdschema van de oproepen of de looptijd van de geplande subsidieovereenkomsten. De Commissie bevestigt voorts haar voornemen om de eerste oproep in het kader van het jaarlijkse werkprogramma voor 2021 uit te schrijven. Dit voornemen is afhankelijk van de vaststelling van bovengenoemde verordening en van het definitieve akkoord over de begroting van de Unie voor 2021.
De Commissie betreurt dat de medewetgevers hebben besloten het MEDIA-logo te behouden. Dit druist in tegen het horizontale beginsel geen programmaspecifieke logo’s te gebruiken in het kader van de toekomstige langetermijnbegroting. Door de verschillende EU-programma’s het gemeenschappelijke Europese embleem te laten gebruiken, wil de Commissie ervoor zorgen dat de Europeanen de Unie als één geheel ervaren. Het embleem is gemeenschappelijk aan alle EU-instellingen en zal een belangrijk bestanddeel zijn van de eenvoudige, coherente en bindende voorschriften inzake zichtbaarheid en communicatie voor de verschillende programma’s. Met het oog op het bereiken van een algemeen akkoord over het programma kan de Commissie instemmen met het behoud van het MEDIA-logo, op voorwaarde dat het beperkt blijft tot de looptijd van de betrokken programmeringsperiode.
De Commissie blijft ervan overtuigd dat de communicatie en de zichtbaarheid van het EU-optreden naar een breed publiek doeltreffender is zonder programmaspecifieke logo’s. De Commissie blijft bereid om dit ruim vóór de onderhandelingen over de volgende programmeringsperiode bij de medewetgevers verder te onderbouwen.
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/269 |
P9_TA(2021)0246
Europees kenniscentrum voor cyberbeveiliging ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging en het netwerk van nationale coördinatiecentra (05628/2/2021 — C9-0152/2021 — 2018/0328(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)
(2022/C 15/44)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (05628/2/2021 — C9-0152/2021), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 januari 2019 (1), |
|
— |
gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2018)0630), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord, |
|
— |
gezien artikel 67 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A9-0166/2021), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing; |
|
2. |
constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen; |
|
4. |
verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/270 |
P9_TA(2021)0247
Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen voor 2021-2027 ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing, met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1286/2013 (06116/1/2021 — C9-0179/2021 — 2018/0233(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)
(2022/C 15/45)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (06116/1/2021 — C9-0179/2021), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 (1), |
|
— |
gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2018)0443), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord, |
|
— |
gezien artikel 67 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0167/2021), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing; |
|
2. |
neemt kennis van de als bijlage bij deze resolutie gevoegde verklaring van de Raad, die door het Parlement zeer wordt gewaardeerd en die instrumenteel was voor het bereiken van het definitieve akkoord; |
|
3. |
constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen; |
|
5. |
verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
6. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring van de Raad
De Raad neemt nota van de belangstelling van het Parlement voor meer transparantie bij de uitvoering van EU-wetgeving op het gebied van de bestrijding van belastingfraude, belastingontduiking en belastingontwijking. Binnen de context van het juridisch kader van de Verdragen dat de interinstitutionele betrekkingen regelt, onderkent de Raad de toegevoegde waarde van het houden van jaarlijkse gedachtewisselingen met het Europees Parlement en de Commissie over de lessen die uit het Fiscalis-programma kunnen worden getrokken, op basis van de jaarlijkse voortgangsverslagen van de Commissie.
Donderdag, 20 mei 2021
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/272 |
P9_TA(2021)0254
Milieu: de Aarhus-verordening ***I
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 20 mei 2021 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (COM(2020)0642 — C9-0321/2020 — 2020/0289(COD)) (1)
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2022/C 15/46)
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 4 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 6
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 7
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 9
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 10
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 10 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 10 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 10 quater (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 10 quinquies (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 11 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 12
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 12 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Overweging 12 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Overweging 12 quater (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Overweging 12 quinquies (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Overweging 13 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Overweging 14
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — alinea 1 — punt 1
Verordening (EG) nr. 1367/2006
Artikel 2 — lid 1 — punt g
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1367/2006
Artikel 2 — lid 2
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
|
|
||||
|
2. Administratieve handelingen en administratieve nalatigheden omvatten niet de maatregelen of nalatigheden van een communautaire instelling of communautair orgaan optredend in de hoedanigheid van administratief toezichtsorgaan , bijvoorbeeld in het kader van: |
“2. Administratieve handelingen en administratieve nalatigheden omvatten niet de maatregelen of nalatigheden van een communautaire instelling of communautair orgaan optredend in de hoedanigheid van administratief toezichtsorgaan in het kader van: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 ter (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1367/2006
Artikel 4 — lid 2
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
|
|
||||
|
2. De milieu-informatie die toegankelijk wordt gemaakt en wordt verspreid wordt op passende wijze bijgewerkt. Naast de in artikel 12, leden 2 en 3, en artikel 13, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vermelde documenten dienen de gegevensbanken of registers de volgende informatie te bevatten : |
“2. De milieu-informatie die toegankelijk wordt gemaakt en wordt verspreid wordt op passende wijze bijgewerkt. Naast de in artikel 12, leden 2 en 3, en artikel 13, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vermelde documenten worden de volgende stukken in de gegevensbanken of registers opgenomen zodra zij zijn geconsolideerd : |
||||
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — alinea 1 — punt 2 — letter a
Verordening (EG) nr. 1367/2006
Artikel 10 — lid 1 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Elke niet-gouvernementele organisatie die voldoet aan de criteria van artikel 11 is gerechtigd een verzoek tot interne herziening in te dienen bij de instelling of het orgaan van de Unie die of dat een administratieve handeling heeft gesteld of, in het geval van een vermeende administratieve nalatigheid, zo’n handeling had moeten stellen, op grond van het feit dat een dergelijk handelen of nalaten strijdig is met het milieurecht. |
Elke niet-gouvernementele organisatie of leden van het publiek die voldoen aan de criteria van artikel 11 zijn gerechtigd een verzoek tot interne herziening in te dienen bij de instelling of het orgaan van de Unie die of dat een administratieve handeling heeft gesteld of, in het geval van een vermeende administratieve nalatigheid, zo’n handeling had moeten stellen, op grond van het feit dat een dergelijk handelen of nalaten strijdig is met het milieurecht. |
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — alinea 1 — punt 2 — letter a
Verordening (EG) nr. 1367/2006
Artikel 10 — lid 1 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Indien een administratieve handeling een uitvoeringsmaatregel op het niveau van de Unie is die op grond van een andere niet-wetgevingshandeling vereist is, kan de niet-gouvernementele organisatie wanneer zij om de toetsing of herziening van die uitvoeringsmaatregel verzoekt , ook verzoeken om de toetsing of herziening van de bepaling van de niet-wetgevingshandeling op grond waarvan die uitvoeringsmaatregel vereist is. |
Indien een administratieve handeling een uitvoeringsmaatregel op het niveau van de Unie is die op grond van een andere niet-wetgevingshandeling vereist is, kunnen de niet-gouvernementele organisatie of leden van het publiek die voldoen aan de criteria van artikel 11, wanneer zij om de toetsing of herziening van die uitvoeringsmaatregel verzoeken , ook verzoeken om de toetsing of herziening van de bepaling van de niet-wetgevingshandeling op grond waarvan die uitvoeringsmaatregel vereist is. |
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — alinea 1 — punt 2 — letter a
Verordening (EG) nr. 1367/2006
Artikel 10 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. De instelling of het orgaan van de Unie zoals bedoeld in lid 1 neemt het verzoek in overweging, tenzij het duidelijk ongegrond is. De instelling of het orgaan van de Unie geeft zo snel mogelijk, en niet later dan 16 weken na ontvangst van het verzoek, schriftelijk de redenen van haar of zijn antwoord aan. |
2. De instelling of het orgaan van de Unie zoals bedoeld in lid 1 neemt het verzoek in overweging, tenzij het duidelijk ongegrond is. Ingeval een instelling of orgaan van de Unie meerdere verzoeken tot herziening van dezelfde handeling of nalatigheid ontvangt die dezelfde redenen specificeren, kan de instelling of het orgaan besluiten de verzoeken te combineren en als één verzoek te behandelen. In een dergelijk geval stelt de instelling of het orgaan van de Unie zo spoedig mogelijk al degenen die een verzoek tot interne herziening van dezelfde handeling of nalatigheid hebben ingediend, in kennis van dat besluit. Binnen vier weken na indiening van een dergelijk verzoek kunnen derden die rechtstreeks betrokken zijn bij dat verzoek commentaar indienen bij die instelling of dat orgaan. De instelling of het orgaan van de Unie geeft zo snel mogelijk, en niet later dan 16 weken na ontvangst van het verzoek, schriftelijk de redenen van haar of zijn antwoord aan. |
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — alinea 1 — punt 2 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1367/2006
Artikel 11 — lid 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
||
|
|
“1 bis. Een verzoek tot interne herziening overeenkomstig artikel 10 kan ook worden ingediend door leden van het publiek die voldoende belang of inbreuk op een recht aantonen, onverminderd het bepaalde in lid 2 hieronder.” |
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — alinea 1 — punt 2 ter (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1367/2006
Artikel 11 — lid 2
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
|
|
||
|
2. De Commissie neemt de nodige bepalingen aan om te zorgen voor een transparante en consequente toepassing van de in lid 1 genoemde criteria. |
“2. De Commissie neemt de nodige bepalingen aan om te zorgen voor een transparante en consequente toepassing van de in de leden 1 en 1 bis genoemde criteria. Uiterlijk … [18 maanden na vaststelling van deze verordening], stelt de Commissie overeenkomstig artikel 12 bis een gedelegeerde handeling vast tot nadere bepaling van de criteria waaraan de leden van het publiek, als bedoeld in lid 1 bis van dit artikel, moeten voldoen. De Commissie evalueert ten minste om de drie jaar de toepassing van deze criteria en wijzigt zo nodig de gedelegeerde handeling om de daadwerkelijke uitoefening van het in lid 1 bis bedoelde recht van het publiek te waarborgen. |
||
|
|
De criteria die ingevolge dit lid in de gedelegeerde handeling zijn vastgesteld: |
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — alinea 1 — punt 2 quater (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1367/2006
Artikel 11 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
||
|
|
“Artikel 11 bis Openbaar register van verzoeken om interne herziening Uiterlijk 31 december 2021 leggen instellingen en organen van de Unie een register aan van alle verzoeken die voldoen aan de in artikel 11 vastgestelde eisen alsook van de aanvragers die aan die eisen voldoen en de verzoeken hebben ingediend. Dat register wordt regelmatig geactualiseerd.” |
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — alinea 1 — punt 2 quinquies (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1367/2006
Artikel 12 — lid 1
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
|
|
||
|
1. Een niet-gouvernementele organisatie die in overeenstemming met artikel 10 een verzoek tot interne herziening heeft ingediend, kan overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Verdrag een procedure voor het Hof van Justitie beginnen. |
“1. Indien een niet-gouvernementele organisatie of leden van het publiek die in overeenstemming met artikel 10 een verzoek tot interne herziening hebben ingediend, van mening zijn dat het besluit van de instelling of het orgaan in antwoord op dat verzoek ontoereikend is om naleving van het milieurecht te waarborgen, kunnen zij overeenkomstig artikel 263 van het Verdrag een procedure voor het Hof van Justitie beginnen om de inhoudelijke en procedurele wettigheid van dat besluit te laten toetsen .” |
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — alinea 1 — punt 2 sexies (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1367/2006
Artikel 12 — lid 2
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
|
|
||
|
2. Indien de communautaire instelling of het communautair orgaan niet in overeenstemming met artikel 10, lid 2 of 3, handelt, kan de niet-gouvernementele organisatie een procedure bij het Hof van Justitie beginnen overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Verdrag. |
“2. Indien de instelling of het orgaan van de Unie niet in overeenstemming met artikel 10, lid 2 of 3, handelt, kunnen de niet-gouvernementele organisatie of leden van het publiek die het verzoek om interne herziening op grond van artikel 10 hebben ingediend, een procedure bij het Hof van Justitie beginnen overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Verdrag.” |
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — alinea 1 — punt 2 septies (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1367/2006
Artikel 12 — lid 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
||
|
|
“2 bis. Onverminderd de bevoegdheid van het Hof om de kosten vast te stellen, moet worden gewaarborgd dat rechterlijke procedures die in het kader van dit artikel worden ingeleid niet onevenredig kostbaar zijn. Instellingen en organen van de Unie zoals bedoeld in artikel 10, lid 1, dienen uitsluitend redelijke verzoeken tot kostenvergoeding in.” |
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — alinea 1 — punt 2 octies (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1367/2006
Artikel 12 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
||
|
|
“Artikel 12 bis Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 1. De in artikel 11, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. 2. De in artikel 11, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van … [de datum van inwerkingtreding van deze verordening]. 3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen en het publiek overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. 5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 6. Een overeenkomstig artikel 11, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.” |
(1) De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A9-0152/2021).
(4) Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264 van 25.9.2006, blz. 13).
(4) Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264 van 25.9.2006, blz. 13).
(1 bis) Mededeling van de Commissie van 4 april 2019 over evaluatie van de uitvoering van het milieubeleid 2019: een Europa dat zijn burgers beschermt en hun levenskwaliteit verbetert, en mededeling van de Commissie van 14 oktober 2020 over verbetering van de toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden in de EU en haar lidstaten.
(5) Zie de bevindingen van het Comité van toezicht op de naleving van het Verdrag van Aarhus in de zaak ACCC/C/ 2008 / 32 op https:// www .unece.org/env/pp/ compliance / Compliancecommittee/32TableEC . html
(5) Advies van het Comité van toezicht op de naleving van het Verdrag van Aarhus ACCC/M/2017/3 en ACCC/C/ 2015 / 128, beschikbaar op https:// unece.org/env/pp/cc/accc . m.2017.3_european-union en https:// unece.org/env/pp/ cc / accc . c.2015.128_european-union
(1 bis) Arrest van het Hof van Justitie van 3 oktober 2013, Inuit Tapiriit Kanatami e.a./Parlement en Raad, C-583/11 P, ECLI:EU:C:2013:625, punt 56.
(1 bis) Arrest van het Hof van Justitie van 29 januari 2021, ClientEarth/EIB, T-9/19, ECLI:EU:T:2021:42, punten 149 en 153. Zie ook arrest in zaak C-583/11 P, punt 56.
(1 ter) Arresten van het Hof van Justitie van 10 december 1957, Usines à tubes de la Sarre/Hoge Autoriteit, 1/57 en 14/57, ECLI:EU:C:1957:13, blz. 114; van 31 maart 1971, Commissie/Raad, 22/70, ECLI:EU:C:1971:32, punt 42; arrest van 16 juni 1993, Frankrijk/Commissie, C-325/91, ECLI:EU:C:1993:245, punt 9; van 20 maart 1997, Frankrijk/Commissie, C-57/95, ECLI:EU:C:1997:164, punt 23; en van 13 oktober 2011, Deutsche Post en Duitsland/Commissie, C-463/10 P en C-475/10 P, ECLI:EU:C:2011:656, punt 36.
(1 bis) Arrest van het Hof van Justitie van 12 november 2019, C-261/18, Commissie/Ierland, ECLI:EU:C:2019:955.
(6) Arrest van het Hof van Justitie van 12 september 2019 in zaak C-82/17 P, TestBioTech/Commissie, ECLI:EU:C:2019:719, punt 69 .
(6) Arrest van het Hof van Justitie van 12 september 2019 in zaak C-82/17 P, TestBioTech/Commissie, ECLI:EU:C:2019:719, punt 69 , en arrest in zaak T-9/19 .
(1 bis) Arrest van het Hof van Justitie van 22 september 2020, Oostenrijk/Commissie, C-594/18 P, ECLI:EU:C:2020:742.
(1 bis) Arrest in zaak C-82/17 P, punt 39.
|
12.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 15/290 |
P9_TA(2021)0258
Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten: interimverslag
Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2021 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 168/2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (COM(2020)0225 — 2020/0112R(APP))
(2022/C 15/47)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 168/2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (COM(2020)0225), |
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 352, |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (1) (de FRA-verordening), |
|
— |
gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, de artikelen 2, 6 en 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de EU en de Europese Commissie van 19 juli 2012 over de gedecentraliseerde agentschappen en de gemeenschappelijke aanpak, |
|
— |
gezien de studie “Strengthening the Fundamental Rights Agency — The Revision of the Fundamental Rights Agency Regulation” (Versterking van het Bureau voor de grondrechten — Herziening van de verordening tot oprichting van een Bureau voor de grondrechten), die in mei 2020 door zijn beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken werd gepubliceerd, |
|
— |
gezien artikel 105, lid 5, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het advies van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, |
|
— |
gezien het interimverslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0058/2021), |
|
A. |
overwegende dat het voorstel voor een verordening van de Raad een stap voorwaarts betekent om de werkzaamheden van het Bureau voor de grondrechten (FRA, hierna “het Bureau”) in ruime zin doeltreffender te maken door het Bureau in staat te stellen ten volle te functioneren op alle gebieden die onder de bevoegdheid van de Unie vallen en door de taken en werkmethoden van het Bureau te verduidelijken, met inachtneming van de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit; overwegende dat het betreurenswaardig is dat de rechtsgrondslag van dit instrument momenteel eenparigheid van stemmen binnen de Raad en de goedkeuring van het Parlement vereist, hetgeen betekent dat de betrokkenheid van het Parlement bij de hervorming beperkt is; |
|
B. |
overwegende dat het Bureau een belangrijke bijdrage levert aan de handhaving van de grondrechten en als onafhankelijk en volwaardig EU-agentschap en waakhond op het gebied van de grondrechten verder moet worden versterkt om de grondrechten zo doeltreffend mogelijk te bevorderen en te verdedigen, en dat het tegelijkertijd streeft naar dialoog door middel van de actieve betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van orden van advocaten, beroepsorganisaties, magistraten en advocaten; |
|
C. |
overwegende dat de EU-ambities om een sterkere externe dimensie te ontwikkelen tot uitdrukking moeten komen in een grotere betrokkenheid van het Bureau bij de monitoring en toetsing van de handelingen en activiteiten van de Unie en haar lidstaten met betrekking tot alle aspecten van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid; |
|
D. |
overwegende dat het in een geglobaliseerde wereld van essentieel belang is om voldoende bescherming van de grondrechten te garanderen door middel van internationale samenwerking met derde landen; |
|
E. |
overwegende dat het vertrouwen van EU-burgers in het werk van politiële en justitiële autoriteiten alleen kan worden gewekt en kan groeien wanneer de handelingen en activiteiten van de Unie en haar lidstaten nauwkeurig, zorgvuldig en consequent worden gemonitord en getoetst en snel in overeenstemming worden gebracht met verplichtingen op het gebied van de grondrechten; overwegende dat de activiteiten van het Bureau in het kader van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht daarom van het allergrootste belang zijn en dat zijn mandaat als zodanig ook betrekking moet hebben op politiële en justitiële samenwerking in strafzaken; |
|
F. |
overwegende dat de werkzaamheden van het Bureau met betrekking tot de verdediging van de grondrechten en het in kaart brengen van uitdagingen, onder meer in verband met de rechten van kinderen, migratie (waaronder de buitengrenzen), het gebruik van artificiële intelligentie en nieuwe technologieën, gendergelijkheid, gendergerelateerd geweld en vrouwenrechten, belangrijk zijn als prioriteiten van het Bureau en derhalve moeten worden erkend en ondersteund; |
|
1. |
hecht bijzonder veel belang aan de doelstelling van het Bureau om informatie, bijstand en deskundigheid over de grondrechten te verstrekken aan de relevante instellingen, organen en instanties, en om de grondrechten in de EU te verdedigen en te beschermen, aangezien het Bureau zo toezicht houdt op de praktische toepassing van het Handvest op alle burgers van de lidstaten en er daarbij naar streeft te waarborgen dat elk individu met waardigheid wordt behandeld, terwijl alle lidstaten op gelijke voet worden behandeld; onderstreept de belangrijke rol van het Bureau als facilitator die de Unie en haar lidstaten ondersteunt bij het nemen van maatregelen en het bepalen van een handelwijze met betrekking tot de grondrechten; onderstreept dat deze ondersteuning verschillende vormen kan aannemen, waaronder de publicatie van op feiten gebaseerde, evenwichtige verslagen waarin gegevens uit diverse bronnen aan bod komen; spoort de Commissie en de Raad ertoe aan de door het Bureau geproduceerde gegevens systematisch te integreren in hun beleidsvorming en verbindt zich ertoe dezelfde doelstelling na te streven; |
|
2. |
benadrukt dat haatmisdrijven en haatzaaiende uitlatingen een wijdverspreid en prangend probleem blijven, net als discriminatie op gelijk welke grond, zoals geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of levensovertuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, handicap, genderidentiteit of genderexpressie, leeftijd of seksuele gerichtheid; wijst erop dat een horizontaal en intersectioneel perspectief van essentieel belang is voor de bescherming van de grondrechten van eenieder; waarschuwt voor de toename en normalisatie van haatzaaiende uitlatingen en verschillende vormen van racisme, vreemdelingenhaat en daarmee samenhangende onverdraagzaamheid, met name zigeunerhaat, antisemitisme, islamofobie en racisme tegen zwarte mensen en mensen van kleur in veel lidstaten, hetgeen door de opkomst van extremistische bewegingen is verergerd en in de onlineomgeving is toegenomen, met name tijdens de COVID-19-pandemie; benadrukt dat het Bureau zich inzet voor de bestrijding van alle vormen van discriminatie en verzoekt het Bureau de ontwikkelingen op het vlak van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven te blijven volgen en regelmatig verslag uit te brengen over concrete gevallen en de meest recente tendensen; |
|
3. |
bevestigt nogmaals bereid te zijn het Bureau in staat te stellen ten volle te functioneren op alle gebieden die onder de bevoegdheid van de Unie vallen en zijn rol zoals bedoeld door de EU-wetgevers te vervullen, en is dan ook bereid de beginselen en voorwaarden te noemen waaronder het zijn toestemming kan verlenen; betreurt in dit verband dat het Parlement slechts in beperkte mate betrokken is bij de hervorming van het Bureau en beklemtoont zijn voorkeur voor een gewone wetgevingsprocedure; verzoekt de Commissie om aan het Bureau, in overeenstemming met andere JBZ-instanties, een voldoende verhoogde begroting toe te wijzen, zodat het zijn taak ten volle kan vervullen; erkent dat het Bureau over voldoende gespecialiseerd personeel moet beschikken; |
|
4. |
verzoekt de Raad bij het wijzigen van de FRA-verordening rekening te houden met onderstaande overwegingen:
|
|
5. |
verzoekt de Commissie een meer omvattende en ambitieuze herziening van de FRA-verordening te overwegen op basis van een grondige effectbeoordeling en raadpleging van de belanghebbende partijen, teneinde de onafhankelijkheid, efficiëntie en doeltreffendheid van het Bureau te versterken; verzoekt de Raad zich te buigen over voorstellen in die zin; doet een oproep aan de Commissie om met het oog op die toekomstige herziening met name rekening te houden met de volgende elementen:
|
|
6. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |