ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 506

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

64e jaargang
15 december 2021


Inhoud

Bladzijde

 

 

EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2021-2022
Vergaderingen van 26 t/m 29 april 2021
De aangenomen teksten van 28 april 2021 betreffende de kwijtingen voor het begrotingsjaar 2019 zijn bekendgemaakt in PB L 340 van 24.9.2021 .
AANGENOMEN TEKSTEN

1


 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Parlement

 

Dinsdag, 27 april 2021

2021/C 506/01

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het uitvoeringsverslag over de verkeersveiligheidsaspecten van het pakket inzake technische controles (2019/2205(INI))

2

2021/C 506/02

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over chemische residuen in de Oostzee, op basis van verzoekschriften nr. 1328/2019 en nr. 0406/2020 (2021/2567(RSP))

9

2021/C 506/03

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over technische en operationele maatregelen voor een efficiënter en schoner zeevervoer (2019/2193(INI))

12

2021/C 506/04

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het ontwerp van verordening van de Commissie tot wijziging van de bijlagen II, III en IV bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan residuen van aclonifen, acrinathrin, Bacillus pumilus QST 2808, chlorantraniliprole, ethirimol, lufenuron, penthiopyrad, picloram en Pseudomonas sp. stam DSMZ 13134 in of op bepaalde producten (D070113/03 — 2021/2590(RPS))

20

2021/C 506/05

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het ontwerp van de verordening van de Commissie tot wijziging van de bijlagen II, III en IV bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumresidugehalten voor acequinocyl, acibenzolar-S-methyl, Bacillus subtilis stam IAB/BS03, emamectin, flonicamid, flutolanil, fosetyl, imazamox en oxathiapiprolin in of op bepaalde producten (D063854/04 — 2021/2608(RPS))

23

 

Woensdag, 28 april 2021

2021/C 506/06

Resolutie van het Europees Parlement van 28 april 2021 over het resultaat van de onderhandelingen tussen de EU en het VK (2021/2658(RSP))

26

2021/C 506/07

Resolutie van het Europees Parlement van 28 april 2021 over bodembescherming (2021/2548(RSP))

38

 

Donderdag, 29 april 2021

2021/C 506/08

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over belastingheffing van de digitale economie: OESO-onderhandelingen, fiscaal inwonerschap van digitale ondernemingen, en een mogelijke Europese digitale belasting (2021/2010(INI))

54

2021/C 506/09

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over de moord op Daphne Caruana Galizia en de rechtsstaat in Malta (2021/2611(RSP))

64

2021/C 506/10

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over de COVID-19-pandemie in Latijns-Amerika (2021/2645(RSP))

69

2021/C 506/11

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over Bolivia en de arrestatie van voormalig president Jeanine Áñez en andere functionarissen (2021/2646(RSP))

74

2021/C 506/12

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over de blasfemiewetten in Pakistan en de zaak Shagufta Kausar en Shafqat Emmanuel (2021/2647(RSP))

77

2021/C 506/13

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over Rusland, de zaak Aleksej Navalny, de toenemende militaire aanwezigheid aan de grens met Oekraïne en de Russische aanvallen in Tsjechië (2021/2642(RSP))

82

2021/C 506/14

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over de situatie in Colombia, vijf jaar na de ondertekening van het vredesakkoord (2021/2643(RSP))

89

2021/C 506/15

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over de Europese kindergarantie (2021/2605(RSP))

94

2021/C 506/16

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over de toegankelijkheid en betaalbaarheid van COVID-tests (2021/2654(RSP))

105

 

AANBEVELINGEN

 

Europees Parlement

 

Donderdag, 29 april 2021

2021/C 506/17

Aanbeveling van het Europees Parlement van 29 april 2021 aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over de betrekkingen tussen de EU en India (2021/2023(INI))

109


 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europees Parlement

 

Dinsdag, 27 april 2021

2021/C 506/18

Besluit van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Filip De Man (2020/2271(IMM))

119

2021/C 506/19

Besluit van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Zdzisław Krasnodębski (2020/2224(IMM))

121

2021/C 506/20

Besluit van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Ioannis Lagos (2020/2240(IMM))

123

2021/C 506/21

Besluit van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Ioannis Lagos (2020/2219(IMM))

125

2021/C 506/22

Besluit van het Europees Parlement van 27 april 2021 over de sluiting van een interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over een verplicht transparantieregister 2020/2272(ACI)

127


 

III   Voorbereidende handelingen

 

Europees Parlement

 

Dinsdag, 27 april 2021

2021/C 506/23

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Unie, van een Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen op grond van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies voor alle in EU-lijst CLXXV opgenomen tariefcontingenten als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (10643/20 — C9-0424/2020 — 2020/0230(NLE))

134

2021/C 506/24

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het ontwerp van besluit van de Raad inzake de sluiting van de vrijwillige partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Honduras inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van houtproducten in de Europese Unie (12543/2020 — C9-0084/2021 — 2020/0157(NLE))

135

2021/C 506/25

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (07064/2/2020 — C9-0111/2021 — 2018/0224(COD))

136

2021/C 506/26

P9_TA(2021)0125
Specifiek programma tot uitvoering van Horizon Europa, het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het ontwerp van besluit van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (08550/2019 — C9-0167/2020 — 2018/0225(CNS))
P9_TC1-CNS(2018)0225
Standpunt van het Europees Parlement vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2021/… van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot intrekking van Besluit 2013/743/EU

141

2021/C 506/27

P9_TA(2021)0126
Europees Instituut voor innovatie en technologie ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Instituut voor innovatie en technologie (herschikking) (COM(2019)0331 — C9-0042/2019 — 2019/0151(COD))
P9_TC1-COD(2019)0151
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Instituut voor innovatie en technologie (herschikking)

142

2021/C 506/28

P9_TA(2021)0127
Strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) 2021-2027: Het innovatietalent en de innovatiecapaciteit van Europa stimuleren (COM(2019)0330 — C9-0043/2019 — 2019/0152(COD))
P9_TC1-COD(2019)0152
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) 2021-2027: Het innovatietalent en de innovatiecapaciteit van Europa stimuleren, en tot intrekking van Besluit nr. 1312/2013/EU

143

2021/C 506/29

P9_TA(2021)0128
Uniemechanisme voor civiele bescherming ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming (COM(2020)0220 — C9-0160/2020 — 2020/0097(COD))
P9_TC1-COD(2020)0097
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming

144

2021/C 506/30

Niet-wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het ontwerp van besluit van de Raad inzake de sluiting van de Vrijwillige Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Honduras inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van houtproducten in de Europese Unie (12543/2020 — C9-0084/2021 — 2020/0157M(NLE))

145

2021/C 506/31

Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 24 maart 2021 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2008 betreffende het onderzoek van wijzigingen in de voorwaarden van vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (C(2021)01603 — 2021/2616(DEA))

151

2021/C 506/32

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma voor de interne markt, het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en Europese statistieken (programma voor de interne markt) en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014 en (EU) nr. 652/2014 (14281/1/2020 — C9-0133/2021 — 2018/0231(COD))

153

2021/C 506/33

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1309/2013 (05532/1/2021 — C9-0139/2021 — 2018/0202(COD))

154

2021/C 506/34

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad (06833/1/2020 — C9-0144/2021 — 2018/0207(COD))

155

2021/C 506/35

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Justitie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1382/2013 (06834/1/2020 — C9-0138/2021 — 2018/0208(COD))

157

2021/C 506/36

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma, en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014, en Besluit nr. 541/2014/EU (14312/1/2020 — C9-0140/2021 — 2018/0236(COD))

158

 

Woensdag, 28 april 2021

2021/C 506/37

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 28 april 2021 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Unie, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, en van de overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens (05022/2021 — C9-0086/2021 — 2020/0382(NLE))

159

2021/C 506/38

P9_TA(2021)0142
Meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 28 april 2021 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1936/2001, (EU) 2017/2107 en (EU) 2019/833 en tot intrekking van Verordening (EU) 2016/1627 (COM(2019)0619 — C9-0188/2019 — 2019/0272(COD))
P9_TC1-COD(2019)0272
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 28 april 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1936/2001, (EU) 2017/2107 en (EU) 2019/833 en tot intrekking van Verordening (EU) 2016/1627

160

2021/C 506/39

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 28 april 2021 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud (14308/1/2020 — C9-0113/2021 — 2018/0331(COD))

217

 

Donderdag, 29 april 2021

2021/C 506/40

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 29 april 2021 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te vergemakkelijken (digitaal groen certificaat) (COM(2021)0130 — C9-0104/2021 — 2021/0068(COD))
[Amendement 25, tenzij anders bepaald]

218

2021/C 506/41

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 29 april 2021 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten voor onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten wonen of verblijven tijdens de COVID-19-pandemie (digitaal groen certificaat) (COM(2021)0140 — C9-0100/2021 — 2021/0071(COD))
[Amendement 1, tenzij anders bepaald]

237

2021/C 506/42

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 250/2014 (05330/1/2021 — C9-0108/2021 — 2018/0211(COD))

241

2021/C 506/43

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer (herschikking) (12262/1/2020 — C9-0011/2021 — 2017/0237(COD))

242

2021/C 506/44

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Defensiefonds en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1092 (06748/1/2020 — C9-0112/2021 — 2018/0254(COD))

243

2021/C 506/45

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het programma Digitaal Europa en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (06789/1/2020 — C9-0109/2021 — 2018/0227(COD))

244

2021/C 506/46

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1293/2013 (06077/1/2020 — C9-0110/2021 — 2018/0209(COD))

245

2021/C 506/47

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 389/2012 van de Raad betreffende administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen wat betreft de inhoud van het elektronische register (COM(2021)0028 — C9-0016/2021 — 2021/0015(CNS))

246

2021/C 506/48

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2022 (2020/2264(BUI))

247


Verklaring van de gebruikte tekens

*

Raadplegingsprocedure

***

Goedkeuringsprocedure

***I

Gewone wetgevingsprocedure, eerste lezing

***II

Gewone wetgevingsprocedure, tweede lezing

***III

Gewone wetgevingsprocedure, derde lezing

(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond)

Amendementen van het Parlement:

Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept.

NL

 


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/1


EUROPEES PARLEMENT

ZITTING 2021-2022

Vergaderingen van 26 t/m 29 april 2021

De aangenomen teksten van 28 april 2021 betreffende de kwijtingen voor het begrotingsjaar 2019 zijn bekendgemaakt in PB L 340 van 24.9.2021 .

AANGENOMEN TEKSTEN

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Parlement

Dinsdag, 27 april 2021

15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/2


P9_TA(2021)0122

Uitvoeringsverslag over de verkeersveiligheidsaspecten van het pakket inzake technische controles

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het uitvoeringsverslag over de verkeersveiligheidsaspecten van het pakket inzake technische controles (2019/2205(INI))

(2021/C 506/01)

Het Europees Parlement,

gezien het pakket inzake technische controles, dat bestaat uit Richtlijn 2014/45/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de periodieke technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (1), Richtlijn 2014/46/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 1999/37/EG van de Raad inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (2) en Richtlijn 2014/47/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Unie aan het verkeer deelnemen (3),

gezien zijn resolutie van 14 november 2017 over het thema “Mensenlevens redden: Verbeteren van de veiligheid van voertuigen in de EU” (4),

gezien zijn resolutie van 31 mei 2018 met aanbevelingen aan de Commissie over manipulatie van de kilometerstand bij motorvoertuigen: herziening van het wettelijk kader van de EU (5),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 juli 2010 “Naar een Europese verkeersveiligheidsruimte — Strategische beleidsoriëntaties inzake de verkeersveiligheid voor de periode 2011-2020 (COM(2010)0389),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie “EU Road Safety Policy Framework 2021-2030 — Next steps towards “Vision Zero”” (SWD(2019)0283),

gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de Verenigde Naties, in het bijzonder SDG 3.6 “Tegen 2020 het aantal doden en gewonden in het verkeer wereldwijd halveren” en SDG 11.2 “Tegen 2030 toegang voorzien tot veilige, betaalbare, toegankelijke en duurzame vervoerssystemen voor iedereen, waarbij de verkeersveiligheid verbeterd wordt, met name door het openbaar vervoer uit te breiden, met aandacht voor de behoeften van mensen in kwetsbare situaties, vrouwen, kinderen, personen met een handicap en ouderen”,

gezien de mededeling van de Commissie getiteld “Strategie voor duurzame en slimme mobiliteit — Het Europees vervoer op het juiste spoor naar de toekomst” (COM(2020)0789),

gezien zijn resolutie over een Europese strategie voor coöperatieve slimme vervoerssystemen (6), waarin de Commissie wordt opgeroepen om spoedig een wetgevingsvoorstel te publiceren over de toegang tot gegevens en hulpmiddelen in voertuigen,

gezien de mededeling van de Commissie van 16 februari 2020 over een Europese datastrategie (COM(2020)0066), waarin een actualisering wordt aangekondigd van de huidige wetgeving inzake toegang tot gegevens in voertuigen teneinde eerlijke toegang tot bepaalde voertuiggegevens te waarborgen,

gezien de in opdracht van de onderzoeksdienst van het Europees Parlement uitgevoerde en in september 2020 gepubliceerde Europese beoordeling van de uitvoering van het pakket inzake technische controles,

gezien het verslag van de Commissie van 4 november 2020 over de uitvoering van Richtlijn 2014/45/EU betreffende de periodieke technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (COM(2020)0699),

gezien het verslag van de Commissie van 3 november 2020 over de uitvoering van Richtlijn 2014/47/EU betreffende de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Unie aan het verkeer deelnemen (COM(2020)0676),

gezien de studie in opdracht van het directoraat-generaal Mobiliteit en Vervoer van de Commissie (DG MOVE) over de opname van lichte aanhangwagens en twee- of driewielige voertuigen onder het toepassingsgebied van de periodieke technische controles, die in februari 2019 werd gepubliceerd,

gezien de studie in opdracht van DG MOVE over de opname van eCall in de periodieke technische controles van motorvoertuigen, die in februari 2019 werd gepubliceerd,

gezien de haalbaarheidsstudie in opdracht van DG MOVE over het voertuiginformatieplatform, die in april 2015 werd gepubliceerd,

gezien Verordening (EU) 2019/2144 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende de voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd wat de algemene veiligheid ervan en de bescherming van de inzittenden van voertuigen en kwetsbare weggebruikers betreft (7),

gezien artikel 54 van zijn Reglement en artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A9-0028/2021),

A.

overwegende dat de EU in 2010 een verkeersveiligheidsbeleid heeft vastgesteld om het aantal verkeersdoden uiterlijk tegen 2020 te halveren; overwegende dat de EU in 2011 de “vision zero”-doelstelling heeft geformuleerd, waarmee wordt beoogd uiterlijk tegen 2050 nul dodelijke slachtoffers in het wegvervoer te realiseren; overwegende dat in 2019 rond 22 800 personen kwamen te overlijden en ongeveer 135 000 personen ernstig gewond raakten op de Europese wegen; overwegende dat op EU-niveau en door de lidstaten doeltreffendere en beter gecoördineerde maatregelen moeten worden genomen om de “vision zero”-doelstelling te behalen;

B.

overwegende dat in de afgelopen jaren veel, maar te langzaam vooruitgang is geboekt bij het beperken van het aantal verkeersdoden, ondanks inspanningen om de verkeersveiligheid in de EU te verbeteren; overwegende dat technische defecten aan voertuigen de oorzaak zijn van ongeveer 5 % van de ongevallen met vrachtvoertuigen; overwegende dat een slecht onderhoud van voertuigen de oorzaak is van 4 % van de ongevallen waarbij weggebruikers betrokken zijn;

C.

overwegende dat uit de voorlopige cijfers voor 2019 blijkt dat het aantal verkeersdoden op EU-wegen is gedaald ten opzichte van het jaar ervoor, maar dat er nog steeds te langzaam vooruitgang wordt geboekt; overwegende dat zeker is dat het EU-streefdoel om het aantal verkeersdoden tussen 2010 en het einde van 2020 te halveren slechts voor ongeveer de helft zal worden behaald, aangezien tot nu toe slechts een afname van 23 % is geregistreerd; overwegende dat frequente, gedetailleerde en periodieke voertuiginspecties die door goed gekwalificeerde controleurs worden uitgevoerd, en technische controles langs de weg essentieel zijn om het verkeer veiliger te maken;

D.

overwegende dat de enorme verschillen in het aantal verkeersdoden tussen de lidstaten, met meer dan vier keer meer verkeersdoden in het slechtst presterende land dan in het beste land, aantonen dat de lidstaten met de slechtste resultaten speciale monitoring, partnerschap en bijstand nodig hebben;

E.

overwegende dat er nog steeds grote verschillen in verkeersveiligheid bestaan tussen de lidstaten in Oost-Europa en die in West-Europa; overwegende dat tweedehandsauto’s uit westelijke lidstaten vaak in de oostelijke lidstaten terechtkomen, wat risico’s voor de menselijke veiligheid en het milieu met zich mee kan brengen die op EU-niveau in overweging moeten worden genomen;

F.

overwegende dat bij technische controles op voertuigen niet alleen klimaat- en milieuoverwegingen meespelen maar ook volksgezondheidsaspecten, zowel qua verkeersveiligheid als met betrekking tot de effecten van de uitstoot op de luchtkwaliteit; overwegende dat recente emissieschandalen hebben aangetoond dat er tijdens de hele levensduur van een voertuig onafhankelijke inspecties nodig zijn, rekening houdend met de werkelijke uitstoot ervan;

G.

overwegende dat uit een analyse van de omzetting en uitvoering van het pakket inzake technische controles door de lidstaten blijkt dat de harmonisatieprocedures op EU-niveau moeten worden verbeterd;

H.

overwegende dat de markt voor tweedehandsauto’s in de Europese Unie twee tot drie keer zo groot is als die voor nieuwe auto’s en dat fraude met de kilometerstand van tweedehandsauto’s de verkeersveiligheid ernstig in het gedrang brengt; overwegende dat het percentage gemanipuleerde tweedehandsvoertuigen in onderzoeken op 5 tot 12 % wordt geschat bij nationale verkopen en op 30 tot 50 % bij grensoverschrijdende verkopen; overwegende dat het manipuleren van de kilometerstand slechts in zes lidstaten een strafbaar feit is; overwegende dat het ontbreken van een gemeenschappelijke Europese databank ook de rechtshandhaving tegen dergelijke frauduleuze praktijken belemmert;

I.

overwegende dat het pakket inzake technische controles wegens de toename van het gebruik van geautomatiseerde functies in voertuigen moet worden geactualiseerd zodat er controles en opleidingen in worden opgenomen voor de nieuwe geavanceerde rijhulpsystemen die vanaf 2022 moeten worden ingevoerd;

J.

overwegende dat sommige lidstaten reeds instrumenten hebben ingevoerd om manipulatie van de kilometerstand terug te dringen, zoals de “Car-Pass” in België en de “Nationale Autopas” (NAP) in Nederland; overwegende dat beide lidstaten gebruikmaken van een databank waarin bij elke onderhouds-, service- of reparatiebeurt en elke periodieke controle van het voertuig de kilometerstand wordt opgeslagen, zonder dat persoonsgegevens worden verzameld, en dat beide landen kilometerfraude op hun grondgebied binnen korte tijd vrijwel hebben weten uit te bannen;

K.

overwegende dat de kwaliteit van weginfrastructuur van cruciaal belang is voor de verkeersveiligheid; overwegende dat connectiviteit en digitale infrastructuur van groot belang zijn — en steeds belangrijker zullen worden — voor de verkeersveiligheid gezien de toename van het aantal verbonden en autonome voertuigen;

Aanbevelingen

Omzetting en uitvoering van het pakket inzake technische controles — EU-veiligheidsdoelstellingen

1.

is verheugd dat uit de omzetting van het pakket inzake technische controles en de uitvoering van sommige van de bepalingen ervan is gebleken dat de harmonisatie van de nationale procedures is verbeterd, met name ten aanzien van de frequentie, de inhoud en de methode van controles in het kader van voertuiginspecties;

2.

is ingenomen met het feit dat de omzetting van het pakket inzake technische controles heeft bijgedragen tot de verbetering van de kwaliteit van de periodieke technische controles, het kwalificatieniveau van de controleurs en de coördinatie en normen van de lidstaten in verband met de controle van voertuigen langs de weg, teneinde de verkeersveiligheid te verbeteren;

3.

betreurt dat het pakket inzake technische controles, ondanks de betere kwaliteit van de periodieke technische controles en de positieve gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid, enkele niet-verplichte bepalingen bevat die niet voldoende strikt of helemaal niet zijn omgezet; beklemtoont dat het noodzakelijk is geleidelijk af te stappen van vrijwillige bepalingen en een stelsel van verplichte eisen te ontwikkelen om de harmonisatie op EU-niveau van aspecten zoals de wijze waarop de lading is vastgezet, de informatie-uitwisseling en de samenwerking tussen de lidstaten te vergroten, en stipt aan dat deze maatregelen bijzonder belangrijk zijn voor grensoverschrijdende regio's;

4.

betreurt dat verschillende lidstaten het pakket inzake technische controles niet tijdig hebben omgezet en dat de Commissie voor één lidstaat een inbreukprocedure heeft moeten inleiden; dringt er bij de lidstaten in kwestie op aan de ontbrekende bepalingen van het pakket inzake technische controles snel in hun nationale wetgeving om te zetten en onverkort aan al hun verplichtingen inzake volledige technische informatieverstrekking te voldoen, aangezien verkeersveiligheid voor de Europese burgers een prioriteit van de Europese Unie is;

5.

betreurt dat ontoereikende financiering voor controleactiviteiten, waaronder voor het personeel dat de controles uitvoert, controleapparatuur en opleiding, de verwezenlijking van de doelstellingen met betrekking tot technische controles nog steeds in gevaar brengt; benadrukt dat de lidstaten hun instanties voor verkeersveiligheid voldoende financiële en administratieve ondersteuning moeten bieden om het pakket inzake technische controles en de toekomstige herziene versie ervan efficiënt te kunnen uitvoeren;

Frequentie en inhoud van controles

6.

is verheugd dat 90 % van de voertuiginspecties na de inwerkingtreding van het pakket inzake technische controles heeft plaatsgevonden met dezelfde intervallen of met nog strengere intervallen dan vastgesteld in het pakket, wat in grote mate heeft bijgedragen tot de vermindering van het aantal onveilige voertuigen op EU-wegen; betreurt echter dat sommige lidstaten nog steeds langere intervallen toestaan dan vastgesteld in het pakket, waardoor de veiligheid onder bedrijfsomstandigheden vermindert; verzoekt de lidstaten in kwestie onverwijld te voldoen aan de in het pakket vastgestelde intervallen, aangezien de veiligheid en levens van EU-burgers op het spel staan;

7.

verzoekt de Commissie te overwegen de controleregeling aan te scherpen en verplichte aanvullende controles in te voeren voor voertuigen van categorie M1 die worden gebruikt als taxi of ziekenwagen en voertuigen van categorie N1 die worden gebruikt door koeriersdiensten nadat zij een bepaalde kilometerstand hebben bereikt, en te overwegen deze verplichting uit te breiden tot andere voertuigen van deze categorieën die voor andere commerciële doeleinden worden gebruikt;

8.

neemt nota van de toename van het gebruik van individuele voertuigen en gedeelde mobiliteit voor openbaar vervoer en/of logistieke doeleinden; verzoekt de Commissie te beoordelen of de frequentie van de controles van deze voertuigen dienovereenkomstig moet worden verhoogd, door de mogelijkheid van een verplichte jaarlijkse keuring op te nemen of door bijvoorbeeld rekening te houden met de gebruiksintensiteit in aantal afgelegde kilometers en de daarmee gepaard gaande slijtage van onderdelen, alsook met de hoeveelheid vervoerde passagiers;

9.

merkt op dat de wederzijdse erkenning van technische controles voor tweedehandsvoertuigen die uit andere lidstaten worden ingevoerd, niet is beoogd voor gevallen waarin lidstaten verschillende termijnen voor de controles toepassen, wat betekent dat het pakket slechts voorziet in een beperkte wederzijdse erkenning in dit opzicht; verzoekt de Commissie een EU-certificering voor tweedehandsauto’s op te nemen in de volgende herziening van het pakket inzake technische controles;

10.

merkt op dat motorrijders als kwetsbare weggebruikers worden beschouwd en dat het aantal verkeersdoden onder motorrijders in vergelijking met alle andere voertuiggebruikers in de EU het traagst daalt; merkt op dat met name het opvoeren en tunen van bromfietsen het risico op ongevallen voor jongeren en jonge volwassenen vergroot; verzoekt de Commissie daarom te overwegen de verplichting om controles langs de weg uit te voeren uit te breiden tot twee- en driewielige voertuigen, met inbegrip van de jaarlijkse minimumcontroledoelstelling van 5 %, aangezien deze voertuigen momenteel volledig buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/47/EU vallen;

11.

verzoekt de Commissie te overwegen voor twee- en driewielige voertuigen niet langer een uitzondering te maken op de verplichting tot periodieke technische controles, zoals momenteel mogelijk is uit hoofde van Richtlijn 2014/45/EU; verzoekt de Commissie in haar komende evaluatie te onderzoeken of het mogelijk is in de verplichte periodieke technische controleregeling ook categorieën twee- en driewielige voertuigen met een cilinderinhoud van minder dan 125 cm3 en lichte aanhangwagens op te nemen, uitgaande van de relevante gegevens over verkeersongevallen en kosten-batenfactoren zoals de nabijheid van keuringscentra in afgelegen gebieden, administratieve lasten en financiële kosten voor EU-burgers; verzoekt de Commissie haar beoordeling te baseren op een vergelijking van de resultaten van landen waar periodieke technische controles reeds van kracht zijn voor alle voertuigen in deze categorieën en landen die dergelijke keuringen niet uitvoeren, en de gevolgen voor de verkeersveiligheid; dringt aan op de invoering van een extra controleschema, op basis van het aantal afgelegde kilometers, voor motorfietsen die worden gebruikt voor koeriers- of maaltijdbezorgdiensten of ander commercieel vervoer van goederen of personen;

12.

merkt op dat het tolerantieniveau voor verstreken periodieke technische controles tussen de lidstaten sterk uiteenloopt, van maximaal vier maanden tot nultolerantie; verzoekt de Commissie het tolerantieniveau te harmoniseren door een korte maximumperiode in te voeren die een tijdige uitvoering van periodieke technische controles niet in het gedrang brengt, en door de sancties voor niet-naleving te verhogen;

13.

wijst erop dat voertuigen die zijn aangepast voor personen met een handicap specifieke functies en configuraties hebben; wijst erop dat voertuigen die voor het vervoer van passagiers met een handicap worden gebruikt, aan specifieke technische voorwaarden, zoals verankerde gordels, moeten voldoen en over aangepaste ruimten moeten beschikken teneinde de veiligheid van de gebruikers te waarborgen; benadrukt dat moet worden gegarandeerd dat al deze essentiële functies naar behoren aan bod komen bij elke controle;

14.

betreurt dat de lidstaten bij de omzetting van bepalingen inzake sancties voor fraude met de kilometerstand tot nu toe alleen hebben voorzien in algemene maatregelen; dringt er bij de lidstaten op aan deze duidelijke vereiste van het pakket inzake technische controles na te leven, onverwijld meer doelgerichte maatregelen in hun nationale wetgeving om te zetten en de nodige personele en financiële middelen ter beschikking te stellen voor de handhaving ervan; betreurt dat de huidige bepaling inzake sancties voor fraude met de kilometerstand nog steeds zwak is, aangezien deze slechts “doeltreffende, evenredige, afschrikkende en niet-discriminerende sancties” vereist en de daadwerkelijke bedragen en bijbehorende afschrikkende maatregelen grotendeels aan de lidstaten overlaat; is van mening dat bij de volgende herziening meer geharmoniseerde en concrete sancties voor fraude met de kilometerstand moeten worden vastgesteld, samen met verdere robuuste maatregelen om manipulatie tegen te gaan, met inbegrip van adequate cyberbeveiligingsmechanismen en encryptietechnologieën om elektronische manipulatie te verhinderen en gemakkelijker te kunnen opsporen; verzoekt de Commissie te garanderen dat controle-instanties toegang hebben tot bepaalde voertuigspecifieke gegevens, functies en software-informatie; verzoekt de lidstaten te verplichten juridische, technische en operationele belemmeringen op te werpen om geknoei met kilometerstanden onmogelijk te maken; benadrukt dat het ontbreken van een consistente databank voor het verzamelen van gegevens over de kilometerstand van tweedehandsauto’s, die door de lidstaten wederzijds erkend en onderling uitgewisseld worden, een essentiële belemmering vormt voor het opsporen van fraude met kilometerstanden;

15.

verzoekt de Commissie bij de volgende herziening van het pakket verplichte bepalingen op te nemen die de lidstaten in staat stellen de registratie van kilometerstanden verplicht te stellen bij elke uitgevoerde controle, keuring, onderhoudsbeurt en ingrijpende reparatie, vanaf het moment van de eerste inschrijving van het voertuig;

16.

verzoekt de Commissie terdege rekening te houden met de nieuwe emissietests in reële rijomstandigheden waarin is voorzien in de Euro 6-verordening en eventuele toekomstige herzieningen; verzoekt de Commissie bij de volgende herziening van het pakket inzake technische controles metingen die dergelijke tests weerspiegelen in het kader van periodieke technische controles op te nemen en ook alle andere mogelijke ontwikkelingen in aanmerking te nemen; verzoekt de Commissie en de lidstaten zowel de technologieën voor het meten van emissies tijdens technische controles als de maximaal aanvaardbare niveaus te harmoniseren om te garanderen dat alle voertuigen op Europese wegen aan de emissienormen voldoen;

Gebruikte apparatuur en opleiding van controleurs

17.

is verheugd over het feit dat de controleapparatuur naar aanleiding van de inwerkingtreding van het pakket inzake technische controles in alle lidstaten is geharmoniseerd en voldoet aan bepaalde minimumeisen, waarmee de uniformiteit van de technische controles in de gehele EU is verbeterd;

18.

merkt op dat hoewel alle lidstaten minimumkwalificaties hebben ingevoerd voor controleurs die technische controles uitvoeren, sommige lidstaten niet voldoen aan de vereisten van bijlage IV bij Richtlijn 2014/45/EU betreffende de periodieke technische controle; verzoekt deze lidstaten hun vereisten dienovereenkomstig af te stemmen; verzoekt de Commissie een uitwisseling van goede praktijken en de lering die de lidstaten hebben getrokken uit de uitvoering van bijlage IV bij Richtlijn 2014/45/EU te bevorderen en na te gaan of er regelmatige opfriscursussen en passende examens nodig zijn; verzoekt de Commissie regelmatige updates en een harmonisatie van de opleidingsinhoud tussen de lidstaten te bevorderen om de kennis en vaardigheden van controleurs aan te passen aan de voortschrijdende automatisering en digitalisering van de automobielsector, met name inzake geavanceerde rijondersteuning, zelfrijdende systemen en het gebruik van elektronische informatie-uitwisselingssystemen tussen nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor verkeersveiligheid, met inbegrip van veilige gegevensuitwisseling, cyberbeveiliging en de bescherming van de persoonsgegevens van bestuurders; onderstreept dat manipulatie van en fraude met elektronische beveiligingsfuncties, zoals geavanceerde rijhulpsystemen, een groot veiligheidsrisico vormen en derhalve door controleurs moeten worden gedetecteerd; benadrukt dat controleurs specifieke opleiding moeten krijgen over het controleren van de integriteit van software;

19.

herhaalt dat er maatregelen moeten worden genomen om te garanderen dat controleurs en controle-instanties onafhankelijk zijn van voertuighandelaren en aanbieders van onderhouds- en reparatiediensten teneinde financiële belangenconflicten te voorkomen, onder meer bij het controleren van emissies, en tegelijkertijd sterkere waarborgen te bieden inzake wettelijke aansprakelijkheid voor alle onderdelen;

Technische controles langs de weg en het vastzetten van de lading

20.

neemt er nota van dat het aantal controles langs de weg van commerciële voertuigen volgens verslagen van de Commissie in de afgelopen zes jaar is afgenomen; betreurt deze trend en herinnert eraan dat de lidstaten op grond van het pakket inzake technische controles sinds 2018 verplicht zijn ervoor te zorgen dat een minimumaantal controles langs de weg wordt uitgevoerd in verhouding tot het aantal op hun grondgebied ingeschreven voertuigen (5 %); verzoekt de lidstaten hun inspanningen op te voeren om de minimumdoelstelling van 5 % te halen, en wijst erop dat het eerste verslag waarin deze doelstelling zal worden getoetst, uiterlijk op 31 maart 2021 moet worden ingediend voor de jaren 2019-2020; verzoekt de Commissie voertuigen van categorie N1 (8) die voor commercieel goederenvervoer over de weg worden gebruikt, op te nemen onder het toepassingsgebied van controles langs de weg, aangezien er steeds meer van zijn en zij veel kilometers afleggen;

21.

verzoekt de Commissie met de lidstaten te werken aan de verbetering van de kwaliteit en de niet-discriminerende aard van deze controles langs de weg in overeenstemming met de voorschriften van de interne markt, bijvoorbeeld door kernprestatie-indicatoren (KPI’s) vast te stellen en hiervoor gegevens te verzamelen en door het gebruik van systemen van “risicobeoordelingsprofielen” aan te moedigen met het oog op doelgerichtere controles en sancties, met name voor recidivisten, met volledige inachtneming van het EU-kader voor gegevensbescherming;

22.

betreurt dat bezuinigingen in de nationale begrotingen voor wetshandhaving op het gebied van verkeersveiligheid en voor wegenonderhoud ertoe lijken te hebben bijgedragen dat er de laatste jaren minder controles langs de weg plaatsvinden; verzoekt de nationale autoriteiten in dit opzicht meer middelen voor controle-activiteiten te waarborgen, met name met het oog op de mogelijke invoering van verplichte testen voor nieuwe soorten voertuigen;

23.

betreurt dat de bepalingen van het pakket inzake technische controles in verband met de controle van de wijze waarop de lading is vastgezet niet verplicht zijn, wat ertoe heeft geleid dat slechts een paar lidstaten de desbetreffende veiligheidsmaatregelen hebben omgezet; concludeert derhalve dat harmonisatie in dit opzicht verre van verwezenlijkt is; dringt er bij de Commissie op aan bij de volgende herziening een aanscherping van deze bepalingen voor te stellen, met inbegrip van geharmoniseerde minimumeisen voor het vastzetten van lading, verplichte apparatuur voor het vastzetten van lading voor elk voertuig, en de minimale competenties, opleiding en kennis waarover zowel het personeel dat betrokken is bij het vastzetten van lading, als de controleurs moeten beschikken;

Informatieregisters en gegevensuitwisseling tussen de lidstaten

24.

betreurt dat slechts een paar lidstaten een nationale elektronische databank bijhouden van de grote en gevaarlijke gebreken die tijdens controles langs de weg aan het licht zijn gekomen en dat de lidstaten de resultaten van deze controles zelden mededelen aan het nationale contactpunt van de lidstaat waar het voertuig is ingeschreven; betreurt dat in het pakket inzake technische controles geen maatregelen zijn vastgesteld die de lidstaat van inschrijving moet nemen zodra deze is geïnformeerd over dergelijke grote en gevaarlijke gebreken; dringt er bij de Commissie op aan deze bepalingen bij de volgende herziening te versterken, onder meer door een uniform schema op te stellen met stappen die de lidstaat van inschrijving moet nemen na ontvangst van een dergelijke mededeling;

25.

verzoekt de Commissie, met het oog op de elektronische gegevensregistratie van voertuigen op grond van het pakket inzake technische controles, te overwegen Richtlijn 2014/46/EU inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen te wijzigen om een einde te maken aan de verplichting om fysieke documenten af te leveren en de verplichting voor de bestuurder om gedrukte kentekenbewijzen voor te leggen; merkt op dat de voorwaarden moeten worden geschapen om de controleurs in staat te stellen ten volle gebruik te maken van de elektronische bestanden;

26.

verzoekt de lidstaten een systematische uitwisseling van gegevens over technische controles en de kilometerstand te bevorderen tussen hun respectievelijke bevoegde instanties die verantwoordelijk zijn voor de controles, de inschrijving en de goedkeuring van het voertuig, fabrikanten van testapparatuur en voertuigfabrikanten; is in dit verband verheugd over het haalbaarheidsonderzoek van de Commissie over het voertuiginformatieplatform; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat een voertuiginformatieplatform wordt opgezet als onderdeel van de volgende herziening teneinde de gegevensuitwisseling tussen de lidstaten te versnellen en te vergemakkelijken en voor een doeltreffendere coördinatie tussen de lidstaten te zorgen; benadrukt dat dit voertuiginformatieplatform een volledig papierloos proces van controles en gegevensuitwisseling mogelijk moet maken, met volledige inachtneming van cyberveiligheid en gegevensbescherming ten aanzien van derden; is in dit verband ingenomen met de uitrol door de Commissie van het EU-platform Move-Hub en de onlangs ontwikkelde module Odocar, die voorziet in IT-infrastructuur voor de uitwisseling van kilometerstanden in de hele Unie op basis van een databankoplossing, met inbegrip van de mogelijkheid om informatie uit te wisselen met het Eucaris-netwerk; verzoekt de Commissie na te gaan of het gebruik van het EU-platform Move-Hub bij een toekomstige herziening verplicht moet worden gesteld voor de lidstaten;

27.

verzoekt de Commissie tijdens de volgende herziening na te gaan of het mogelijk is in het kader van een verplichte gegevensuitwisseling over de voertuiggeschiedenis tussen de inschrijvingsinstanties niet alleen gegevens over de kilometerstand op te nemen, maar ook informatie over ongevallen en de frequentie van aanzienlijke defecten, aangezien dat ervoor zou zorgen dat EU-burgers tegen fraude beschermd worden en beter geïnformeerd zijn over de geschiedenis en de toestand van hun voertuig en verborgen reparaties eraan; is van mening dat verkeersongevallen aanleiding moeten geven tot aanvullende controles, die ertoe bijdragen dat voertuigen naar behoren worden gerepareerd en die de verkeersveiligheid verbeteren;

Een toekomstbestendig kader

28.

verzoekt de Commissie bij de volgende herziening naar behoren rekening te houden met de technische vooruitgang op het gebied van veiligheidsvoorzieningen voor voertuigen; merkt op dat nieuwe voertuigen op grond van Verordening (EU) 2019/2144 vanaf 2022 moeten worden uitgerust met nieuwe geavanceerde veiligheids- en rijhulpsystemen; verzoekt de Commissie dergelijke nieuwe systemen op te nemen in de periodieke technische controles en in de vaardigheden en kennis van voertuigcontroleurs, en het risico op geknoei met en manipulatie van dergelijke systemen te beperken; verzoekt de Commissie ook eCall, software en draadloze updates in de periodieke technische controles op te nemen (9) en richtsnoeren en normen op te stellen voor regelmatige veiligheidscontroles en inspecties van autonome en verbonden voertuigen; verzoekt de Commissie het verdere gebruik van sensoren in voertuigen te onderzoeken in het kader van controles langs de weg, en bijzondere aandacht te besteden aan de specifieke vereisten van zelfdiagnosesystemen van voertuigen en aan het fundamentele beginsel van de volksgezondheid; dringt er in dit verband bij autofabrikanten en autoriteiten op aan samen te werken bij de invoering van nieuwe rijhulptechnologieën, om te zorgen voor een permanente naleving van de normen en om toekomstige trends te helpen voorspellen;

29.

merkt op dat er steeds meer nieuwe vervoerswijzen bijkomen op de openbare weg, zoals elektrische steps, eenwielige voertuigen en hoverboards; verzoekt de Commissie te beoordelen of deze nieuwe vervoerswijzen in de aankomende herziening aan bod moeten komen met als doel de verkeersveiligheid te verbeteren;

30.

verzoekt de Commissie in de komende jaren een Europees Jaar van de verkeersveiligheid te organiseren, ter voorbereiding van 2030 als tussentijdse streefdatum voor de verwezenlijking van “Vision Zero”;

31.

verzoekt de Commissie en de lidstaten passende financiering te garanderen voor de kwaliteit van weginfrastructuur, in het bijzonder voor onderhoud; verzoekt de Commissie voorts haar onderhoudsbenadering aan te scherpen door passende maatregelen te nemen om de langetermijnplanning van onderhoud door de lidstaten te verbeteren; merkt op dat connectiviteit en digitale veiligheid van groot belang zullen zijn wanneer er in de nabije toekomst meer verbonden en autonome voertuigen bijkomen;

o

o o

32.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 127 van 29.4.2014, blz. 51.

(2)  PB L 127 van 29.4.2014, blz. 129.

(3)  PB L 127 van 29.4.2014, blz. 134.

(4)  PB C 356 van 4.10.2018, blz. 2.

(5)  PB C 76 van 9.3.2020, blz. 151.

(6)  PB C 162 van 10.5.2019, blz. 2.

(7)  PB L 325 van 16.12.2019, blz. 1.

(8)  Voor het vervoer van goederen bestemde voertuigen met een maximummassa van ten hoogste 3,5 ton (bv. pick-ups, bestelwagens).

(9)  Zie de bijlagen I en III bij Richtlijn 2014/45/EU.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/9


P9_TA(2021)0123

Chemische residuen in de Oostzee, op basis van verzoekschriften nr. 1328/2019 en nr. 0406/2020, uit hoofde van artikel 227, lid 2, van het Reglement

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over chemische residuen in de Oostzee, op basis van verzoekschriften nr. 1328/2019 en nr. 0406/2020 (2021/2567(RSP))

(2021/C 506/02)

Het Europees Parlement,

gezien verzoekschriften nr. 1328/2019 en nr. 0406/2020,

gezien artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de artikelen 4 en 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en de artikelen 35 en 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien zijn resolutie van 18 september 1997 over het milieuprobleem in de Oostzee (1), de doelstelling van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (2) inzake het verminderen van verontreiniging en gevaarlijke stoffen, en het engagement van de lidstaten inzake het monitoren van onderzeese chemische munitie overeenkomstig Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (3),

gezien de toezeggingen om “de zee te redden” en van het Oostzeegebied een wereldleider te maken op het gebied van maritieme veiligheid in het kader van de EU-strategie voor het Oostzeegebied, en gezien de toezegging van de EU-lidstaten om in zee gedumpte chemische munitie en niet-geëxplodeerde munitie te verwijderen in het kader van het actieplan van de EU-strategie voor maritieme veiligheid,

gezien het streven van de Commissie om vervuiling tot nul terug te brengen voor een gifvrij milieu, zoals uiteengezet in hoofdstuk 2.1.8 van haar mededeling van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640), en de toezegging van de EU om het biodiversiteitsverlies een halt toe te roepen en wereldleider te worden bij het aanpakken van de wereldwijde biodiversiteitscrisis overeenkomstig haar biodiversiteitsstrategie voor 2020 en de biodiversiteitsstrategie voor 2030,

gezien de verplichtingen die de staten die partij zijn, zijn aangegaan krachtens artikel 2 van het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de VN van 1992 inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren en artikel 4 van het Protocol van 1999 inzake water en gezondheid hierbij,

gezien het komende Interreg-programma voor het Oostzeegebied voor 2021-2027 van de Commissie,

gezien het Verdrag van Helsinki van 1992 ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied, het actieplan voor de Oostzee en de bevindingen van de Commissie ter bescherming van het mariene milieu van het Oostzeegebied (HELCOM) inzake in zee gedumpte chemische munitie,

gezien de toezeggingen van staten in het kader van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN, met name doelstelling 3.9 om het aantal sterfgevallen en ziekten als gevolg van gevaarlijke chemische stoffen en verontreiniging terug te dringen, doelstelling 6.3 om de waterkwaliteit te verbeteren door dumping te beëindigen en het vrijkomen van gevaarlijke chemische stoffen tot een minimum te beperken, en de doelstellingen 14.1 en 14.2 om mariene verontreiniging te voorkomen en mariene en kustecosystemen te beschermen,

gezien resolutie 1612(2008) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa over begraven chemische munitie in de Oostzee, en het bijbehorende verslag van 28 april 2008,

gezien de beraadslagingen over verzoekschriften nr. 1328/2019 en nr. 0406/2020 tijdens de vergadering van de Commissie verzoekschriften van 3 december 2020,

gezien artikel 227, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog minstens 50 000 ton conventionele en chemische wapens die gevaarlijke stoffen bevatten (zoals mosterd- en traangas en zenuw- en verstikkingsmiddelen) in de Oostzee zijn gestort;

B.

overwegende dat deze munitie langzaam wordt afgebroken en toxische stoffen in het water lekt, waardoor gevaar ontstaat voor de menselijke gezondheid door de verontreining van voedsel en het veroorzaken van ernstige brandwonden en vergiftiging bij rechtstreeks contact, schade wordt toegebracht aan mariene ecosystemen en aan de biodiversiteit, en lokale economische activiteiten zoals visserij, de winning van natuurlijke hulpbronnen en de opwekking van hernieuwbare energie uit elektriciteitscentrales in gevaar worden gebracht;

C.

overwegende dat de Oostzee door haar geografische ligging een half ingesloten zee is met een langzaam waterverloop en een zeer lage zelfreinigingscapaciteit; overwegende dat zij wordt beschouwd als een van de meest vervuilde zeeën ter wereld, met een daling van het zuurstofgehalte in de diepe wateren, die het mariene leven al bedreigt;

D.

overwegende dat waardevol onderzoek is verricht door de ad-hocwerkgroep van de HELCOM inzake gedumpte chemische munitie (CHEMU), het door de EU gefinancierde project inzake modellering van de milieurisico’s in verband met in zee gedumpte chemische wapens (“Modelling of Ecological Risks related to Sea-Dumped Chemical Weapons”, MERCW) en de ad-hocdeskundigengroepen van de HELCOM voor een actualisering en herziening van de beschikbare informatie over gedumpte chemische munitie in de Oostzee (“Update and Review the Existing Information on Dumped Chemical Munitions in the Baltic Sea”, MUNI) en inzake de milieurisico’s van gevaarlijke onderzeese objecten (“Environmental Risks of Hazardous Submerged Objects,” SUBMERGED);

E.

overwegende dat de behoefte aan meer samenwerking is uitgesproken tijdens het colloquium over de uitdagingen van niet-geëxplodeerde munitie in zee dat plaatshad op 20 februari 2019 in Brussel;

F.

overwegende dat de internationale gemeenschap geen betrouwbare informatie heeft over de omvang, aard en locatie van de gestorte munitie als gevolg van gebrekkige documentatie over deze activiteiten en onvoldoende onderzoek op de zeebodem van de Oostzee;

G.

overwegende dat er geen consensus is bereikt over de huidige toestand van de munitie, het precieze gevaar dat zij vormen en de mogelijke oplossingen voor dit probleem;

H.

overwegende dat in het kader van het Interreg-programma voor het Oostzeegebied financiering is verstrekt voor het project inzake onderzoek en beoordeling van chemische munitie (2011-2014) (Chemical Munitions Search and Assessment, CHEMSEA), het project ter ondersteuning van de besluitvorming inzake mariene munitie (2016-2019) (Decision Aid for Marine Munitions, DAIMON) en het DAIMON 2-project (2019-2021), voor een totaalbedrag van 10,13 miljoen EUR (waarvan 7,8 miljoen EUR, 77 %, afkomstig was uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling); overwegende dat in het kader van deze projecten onderzoek is verricht naar de stortplaatsen, de inhoud en de toestand van de munitie en de wijze waarop deze reageert op de omstandigheden in de Oostzee, en aan overheidsdiensten besluitvormingsinstrumenten en opleiding zijn verstrekt op het gebied van technologieën die worden gebruikt voor risicoanalyse, saneringsmethoden en milieueffectbeoordeling;

I.

overwegende dat de kwestie van conventionele en chemische munitie die in zee wordt gedumpt, wordt aangepakt door de Navo, die over adequate apparatuur, instrumenten en ervaring beschikt om dit probleem met succes op te lossen;

J.

overwegende dat in het kader van het CHEMSEA-project, dat is afgelopen in 2014, geconcludeerd is dat stortplaatsen voor chemische munitie weliswaar geen onmiddellijke bedreiging vormen, maar toch een probleem zullen blijven voor de Oostzee;

K.

overwegende dat de hoge vervoersdichtheid en de hoge economische activiteit in het Oostzeegebied dit niet alleen tot een milieuprobleem maken, maar ook tot een probleem met aanzienlijke economische gevolgen, inclusief voor de visserijsector;

1.

onderstreept dat de gevaren voor milieu en gezondheid van de munitie die na de Tweede Wereldoorlog in de Oostzee is gedumpt, niet alleen een regionaal, Europees probleem zijn, maar ook een ernstig mondiaal probleem met onvoorspelbare grensoverschrijdende effecten op korte en lange termijn;

2.

dringt er bij de internationale gemeenschap op aan een geest van samenwerking en oprechte solidariteit te betrachten om haar toezicht op gedumpte munitie te intensiveren teneinde de mogelijke risico’s voor het mariene milieu en de mariene activiteiten tot een minimum te beperken; dringt er bij alle partijen die beschikken over gerubriceerde informatie over de dumpingactiviteiten en de exacte locaties hiervan, op aan om deze informatie te derubriceren en de betrokken landen, de Commissie en het Europees Parlement zo spoedig mogelijk toegang tot deze informatie te verlenen;

3.

verzoekt de Commissie en het gezamenlijk programmeringscomité van het Interreg-programma voor het Oostzeegebied te zorgen voor voldoende financiering voor onderzoek en de vereiste acties om de gevaren van de in de Oostzee gedumpte munitie op te lossen; is ingenomen met de gerichte inspanningen en het constructieve onderzoek door de HELCOM en in het kader van het CHEMSEA-, het DAIMON- en het DAIMON 2-project, die worden gefinancierd door het Interreg-programma voor het Oostzeegebied;

4.

roept alle betrokken partijen op het internationaal milieurecht na te leven en aanvullende financiële bijdragen te leveren aan het Interreg-programma voor het Oostzeegebied voor de periode 2021-2027; is ingenomen met het transnationale Interreg-programma voor het Oostzeegebied 2021-2027, waarmee maatregelen zullen worden gefinancierd om de vervuiling van de Oostzee terug te dringen;

5.

benadrukt de noodzaak van regelmatige monitoring van de stand van de corrosie van de munitie en een actuele milieurisicobeoordeling van de effecten van de vrijgekomen verontreinigende stoffen op de menselijke gezondheid, mariene ecosystemen en de biodiversiteit in de regio;

6.

is ingenomen met de inspanningen die zijn geleverd op nationaal niveau, zoals het in kaart brengen van de locaties van de gedumpte munitie en het monitoren en verwijderen van gevaarlijke materialen;

7.

benadrukt in dit verband het belang van mechanismen voor interstatelijke en interregionale samenwerking, vrije toegang tot openbare informatie en efficiënte uitwisseling van wetenschappelijke kennis en onderzoek;

8.

verzoekt de Commissie om, met het oog op haar streven om vervuiling tot nul terug te brengen voor een gifvrij milieu, een deskundigengroep op te richten met de getroffen lidstaten en andere belanghebbenden en organisaties, met het volgende mandaat: i) het bestuderen en in kaart brengen van de exacte locaties van verontreinigde gebieden; ii) het voorstellen van geschikte milieuvriendelijke en kosteneffectieve oplossingen voor toezicht op de verontreiniging en reiniging van de vervuilde locaties, met als uiteindelijk doel gevaarlijke materialen te verwijderen of volledig te neutraliseren, als extractie onmogelijk is; iii) het ontwikkelen van betrouwbare instrumenten ter ondersteuning van de besluitvorming; iv) het voeren van een bewustmakingscampagne om de getroffen groepen (zoals vissers, plaatselijke bewoners, toeristen en investeerders) te informeren over de potentiële gezondheids- en economische risico’s; en v) het ontwikkelen van richtsnoeren voor de reactie op noodsituaties in geval van milieurampen;

9.

betreurt het feit dat niets van de 8,8 miljoen EUR die is toegewezen in het kader van het Europees nabuurschapsinstrument, is gebruikt voor het DAIMON- of het DAIMON 2-project in het kader van het Interreg-programma voor het Oostzeegebied;

10.

verzoekt de Commissie alle relevante EU-agentschappen en -instellingen, met inbegrip van het Europees Defensieagentschap, ertoe aan te zetten alle beschikbare middelen te benutten en ervoor te zorgen dat het probleem tot uiting komt in alle relevante beleids- en programmeringsprocessen van de EU, met inbegrip van de Kaderrichtlijn mariene strategie en het actieplan van de strategie voor maritieme veiligheid;

11.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de kwestie van in Europese zeeën gedumpte munitie wordt opgenomen in de horizontale programma’s, zodat projecten kunnen worden ingediend voor regio’s die te kampen hebben met hetzelfde probleem (Adriatische en Ionische Zee, Noordzee en Oostzee) en om de uitwisseling van ervaringen en beste praktijken te vergemakkelijken;

12.

verzoekt de Commissie gecoördineerde inspanningen te leveren om vervuiling in de Oostzee aan te pakken en daartoe alle vormen van regionale, nationale en internationale samenwerking te bevorderen, onder meer via haar partnerschap met de Navo;

13.

verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten en andere betrokken staten.

(1)  PB C 304 van 6.10.1997, blz. 147.

(2)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

(3)  PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/12


P9_TA(2021)0131

Efficiënter en schoner zeevervoer

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over technische en operationele maatregelen voor een efficiënter en schoner zeevervoer (2019/2193(INI))

(2021/C 506/03)

Het Europees Parlement,

gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal (1),

gezien zijn standpunt in eerste lezing vastgesteld op 16 september 2020 over het wereldwijd systeem voor de verzameling van gegevens inzake stookolieverbruik door schepen (2),

gezien het derde verslag van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) over broeikasgasemissies (3),

gezien het eindverslag over de vierde studie van de IMO over broeikasgasemissies (4),

gezien de ministeriële verklaring die in december 2019 is aangenomen door de partijen bij het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu en de kustgebieden van de Middellandse Zee (Verdrag van Barcelona),

gezien het jaarverslag van de Commissie over de CO2-emissies van het zeevervoer 2019,

gezien Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (5),

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A9-0029/2021),

A.

overwegende dat het zeevervoer en de havens van essentieel belang zijn voor de economie van de EU — aangezien bijna 90 % van de externe goederen over zee wordt aangevoerd (6) — en ook voor het toerisme een belangrijke rol vervullen; overwegende dat zij cruciaal zijn voor het waarborgen van ononderbroken toeleveringsketens, zoals tijdens de COVID-19-pandemie is gebleken; overwegende dat het totale economische effect in 2018 149 miljard EUR heeft bijgedragen aan het bbp van de EU en goed is voor meer dan 2 miljoen arbeidsplaatsen (7); overwegende dat de rechtstreekse economische effecten van de maritieme sector in 2018 goed waren voor 685 000 banen in de EU, aan land en op zee; overwegende dat 40 % van de wereldwijde vloot, gemeten aan de hand van brutotonnage, in EU-handen is;

B.

overwegende dat het vervoer van goederen en passagiers over zee een sleutelfactor is in de economische, sociale en territoriale cohesie van de EU, vooral wat betreft de connectiviteit en toegankelijkheid van de perifere en ultraperifere gebieden en eilanden; overwegende dat de EU in dit verband moet investeren in het concurrentievermogen van de maritieme sector, alsook in de capaciteit van deze sector om de duurzame transitie te realiseren;

C.

overwegende dat de maritieme sector van de EU ook een bijdrage moet leveren aan de aanpak van het verlies van biodiversiteit en van milieuvervuiling, alsook aan de doelstellingen van de Europese Green Deal en de biodiversiteitsstrategie voor 2030;

D.

overwegende dat gezonde oceanen en ecosystemen voor de mensheid van levensbelang zijn als klimaatregulatoren, producenten van ten minste de helft van de zuurstof in de atmosfeer van de aarde, reservoirs van biodiversiteit, bronnen van wereldwijde voedselzekerheid en menselijke gezondheid en bronnen van economische activiteiten, waaronder visserij, vervoer, handel, toerisme, hernieuwbare energie en gezondheidsproducten, die gebaseerd moeten zijn op het beginsel van duurzaamheid;

E.

overwegende dat de maritieme sector zowel op Europees als op internationaal niveau is gereguleerd en nog altijd in hoge mate afhankelijk is van fossiele brandstoffen; overwegende dat momenteel een herziening plaatsvindt van een systeem voor monitoring, rapportage en verificatie van CO2-emissies door zeevervoer, dat tot doel heeft de broeikasgasemissies in de EU-wateren terug te dringen;

F.

overwegende dat de sector voortdurend inspanningen levert om de streefcijfers voor reductie van de broeikasgasemissies te halen, door het bestaande regelgevingskader te volgen en de laatste technologische ontwikkelingen toe te passen;

G.

overwegende dat in die context adequate financiering voor deze noodzakelijke transitie essentieel is; overwegende dat ook bijkomend onderzoek en innovatie cruciaal blijven om koolstofvrij zeevervoer een feit te maken;

H.

overwegende dat door het internationaal zeevervoer jaarlijks ongeveer 940 miljoen ton CO2 wordt uitgestoten en dat het internationaal zeevervoer goed is voor zo’n 2,5 % van de wereldwijde broeikasgasemissies (8); overwegende dat het zeevervoer ook nadelige effecten heeft op het milieu, aangezien de sector bijdraagt aan klimaatverandering en op verschillende manieren verontreiniging veroorzaakt, met name door middel van ontgassing, lopende motoren in havens, lozingen van ballastwater, koolwaterstoffen, zware metalen en chemicaliën en op zee kwijtgeraakte containers, hetgeen op zijn beurt weer negatieve gevolgen heeft voor de biodiversiteit en ecosystemen; overwegende dat de voorschriften van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) ter vermindering van de SOx-uitstoot van schepen voor het eerst in werking traden in 2005 in het kader van het Internationale Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (Marpol-Verdrag) en overwegende dat de grenswaarden voor SOx-uitstoot sindsdien progressief zijn aangescherpt, waarbij het maximaal toegestane zwavelgehalte momenteel 0,5 % en in emissiebeheersgebieden 0,1 % bedraagt; overwegende dat dit besluit zou moeten bijdragen aan het verminderen van emissies; overwegende dat de IMO voornemens is in 2021 tot overeenstemming te komen over een wereldwijde reglementering voor de beperking van emissies van “zwarte koolstof”; overwegende dat zeevervoer de meest energie-efficiënte vervoerswijze is op basis van de hoeveelheid vervoerde vracht en de respectieve emissies per ton vervoerde goederen en per afgelegde kilometer;

I.

overwegende dat de emissies van het internationale zeevervoer, als er niet snel beperkende maatregelen worden vastgesteld, tegen 2050 zouden kunnen toenemen van een stijging van 90 % in 2018 ten opzichte van het emissieniveau van 2008, tot een stijging van 90-130 % tegen 2050 (9) ten opzichte van het emissieniveau van 2008, wat onvoldoende zou bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs;

J.

overwegende dat alle emissies van de maritieme sector die schadelijk zijn voor de luchtkwaliteit en de volksgezondheid moeten worden beperkt en aangepakt, na uitvoering van een effectbeoordeling van de betreffende wetgeving;

K.

overwegende dat de EU een hoog ambitieniveau met betrekking tot de vermindering van broeikasgasemissies in de maritieme sector moet hanteren, zowel op internationaal als op EU-niveau;

L.

overwegende dat schone technologieën en oplossingen moeten worden aangepast aan de verschillende typen schepen en vlootsegmenten; overwegende dat onderzoek en investeringen evenals toereikende ondersteuning van fundamenteel belang zijn voor het waarborgen van innovatieve oplossingen en een duurzame transitie van de maritieme sector;

M.

overwegende dat openbare en particuliere investeringen in verband met het koolstofvrij maken van de maritieme sector in overeenstemming moeten zijn met Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen (10), en dat hierbij de belangrijkste beginselen van de rechtvaardige transitie in acht moeten worden genomen, zoals het scheppen van hoogwaardige banen, het bieden van garanties met betrekking tot omscholing en herplaatsing en van structurele maatregelen op het gebied van gezondheid en veiligheid voor alle werknemers, met bijzondere aandacht voor arbeidskansen voor vrouwen en jongeren met het oog op de diversificatie van het personeelsaanbod in de maritieme sector; overwegende dat passende opleiding en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden voor maritiem personeel van essentieel belang zijn, onder meer voor het voorkomen van incidenten, met inbegrip van milieuongevallen;

N.

overwegende dat de Commissie momenteel werkt aan haar effectbeoordeling over de integratie van het zeevervoer in het emissiehandelssysteem van de EU (ETS);

O.

overwegende dat het zeevervoer tegen 2050 een klimaatneutrale transitie moet doormaken om de doelstellingen in het kader van de Europese Green Deal te verwezenlijken;

Stimuleringsregelingen voor schone energie

1.

betreurt de concurrentievervalsing die op de Europese markt bestaat tussen fossiele brandstoffen, die fiscaal gunstiger worden behandeld, en alternatieve, schone brandstoffen afkomstig uit hernieuwbare bronnen; verzoekt de Commissie deze situatie te verhelpen door voor te stellen opnieuw regels inzake eerlijke en billijke concurrentie vast te stellen door het beginsel dat de vervuiler betaalt toe te passen op het zeevervoer en door het gebruik van alternatieven voor zware brandstoffen — die de gevolgen voor het klimaat en het milieu in de maritieme sector aanzienlijk beperken — verder te bevorderen en te stimuleren, onder meer via belastingvrijstellingen;

2.

erkent de impact van het gebruik van zware stookolie; beklemtoont dat het noodzakelijk is de brandstofemissies van schepen doeltreffend aan te pakken en het gebruik van zware stookolie in schepen geleidelijk af te bouwen, niet alleen als zelfstandige brandstof maar ook in gemengde vorm voor scheepsbrandstoffen; merkt op dat technologische neutraliteit in acht moet worden gehouden, zo lang deze strookt met de milieudoelstellingen van de EU; stelt vast dat het zeevervoer problemen ondervindt van het gebrek aan passende, op EU-niveau geharmoniseerde eindeafvalcriteria; benadrukt dat het noodzakelijk is koolstoflekkage te voorkomen en het concurrentievermogen van het Europese zeevervoer te handhaven;

3.

herinnert eraan dat de maritieme sector moet bijdragen aan de inspanningen van de Unie om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen, terwijl het concurrentievermogen van de sector wordt gewaarborgd; benadrukt dat gebruik moet worden gemaakt van en geïnvesteerd moet worden in alle beschikbare opties voor het terugdringen van maritieme emissies, met inbegrip van transitietechnologieën als alternatieven voor zware stookolie, en dat daarnaast emissievrije alternatieven voor de lange termijn moeten worden gevonden en gefinancierd; erkent het belang van transitietechnologieën, zoals lng en lng-infrastructuur, voor een geleidelijke overgang naar emissievrije alternatieven in de maritieme sector;

4.

herinnert eraan dat de EU heeft toegezegd om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs; benadrukt in dit verband de voortrekkersrol van de EU en onderstreept dat het gezien de internationale en concurrerende dimensie van het zeevervoer noodzakelijk is om ook op internationaal niveau binnen het IMO-kader in onderhandeling te treden over de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in het zeevervoer; herhaalt de eerdere standpunten van het Parlement over de opname van de maritieme sector in het EU-ETS (11) en ook over de actualisering van de effectbeoordeling (12);

5.

verzoekt de Commissie en de lidstaten, met het oog op de aanvankelijke strategie uit 2018 van de IMO voor de vermindering van broeikasgasemissies van schepen en de aankomende herziening daarvan, hun invloed binnen de IMO aan te wenden om ervoor te zorgen dat deze concrete maatregelen aanneemt om een ambitieus en realistisch pad uit te stippelen naar een emissievrije scheepvaart, in overeenstemming met de temperatuurdoelstelling van de Overeenkomst van Parijs, en zo bij te dragen aan een internationaal gelijk speelveld;

6.

verzoekt de Commissie om in het kader van het initiatief FuelEU voor de maritieme sector niet alleen de koolstofintensiteit van brandstoffen aan te pakken, maar ook technische en operationele maatregelen te nemen die de efficiëntie van schepen en hun activiteiten zouden verbeteren; herinnert eraan dat het Europees Parlement de scheepvaartmaatschappijen er in het kader van de herziening van Verordening (EU) 2015/757 (13) toe heeft opgeroepen tegen 2030 voor de schepen die onder hun verantwoordelijkheid vallen een gemiddelde emissiereductie van 40 % te realiseren ten opzichte van de gemiddelde prestatie per categorie schepen van dezelfde omvang en van hetzelfde type; voegt eraan toe dat het initiatief ook een levenscyclusbenadering moet omvatten waarin alle broeikasgasemissies worden geïntegreerd; benadrukt dat alternatieve brandstoffen die niet voldoen aan de REDII-drempel van 70 % reductie over de levenscyclus, volgens de regelgeving niet zijn toegestaan;

Havens en vracht

7.

herinnert eraan dat de samenwerking tussen alle belanghebbenden en de uitwisseling van optimale praktijken tussen de havens, de scheepvaartsector en de brandstof- en energieleveranciers moeten worden aangemoedigd om een algemeen beleidskader te ontwikkelen teneinde de havens en kustgebieden koolstofvrij te maken; spoort de havenautoriteiten aan duurzame beheermethoden in te voeren en deze te certificeren met behulp van methoden die een levenscyclusbeoordeling van de havendiensten omvatten, zoals die in het kader van de milieuproductverklaring;

8.

benadrukt dat de overzeese gebieden, met inbegrip van de ultraperifere gebieden en de landen en gebieden overzee, en de daar gelegen havens, vanwege hun strategische ligging van het grootste belang zijn voor de Europese soevereiniteit en voor de Europese en internationale maritieme handel; beklemtoont dat de stimulansen om in deze havens te investeren heel divers zijn, gaande van de ondersteuning van hun klassieke rol bij de ontvangst van schepen (het laden, afladen, opslaan en vervoeren van goederen) tot waarborging van multimodale verbindingen, de aanleg van energie-infrastructuur, opbouw van weerstand tegen de gevolgen van de klimaatverandering, en de algehele vergroening en digitalisering van de scheepvaart; dringt aan op verdere investeringen in de havens in de overzeese gebieden om deze om te vormen tot strategische clusters voor multimodaal vervoer, energieopwekking, -opslag en -distributie, alsook toerisme;

9.

wijst op de grensoverschrijdende dimensie van zeehavens; benadrukt de rol van havens als clusters voor alle vervoerswijzen, energie, het bedrijfsleven en de blauwe economie; onderkent de toenemende clustervorming in havens en de voortschrijdende samenwerking tussen havens;

10.

wijst op de positieve rol van de Europese zeevaartsector en de positieve ontwikkelingen op internationaal niveau om innovatie te ondersteunen en de emissies van de scheepvaart te verminderen, en roept de Commissie en de lidstaten op initiatieven te ondersteunen die tot deze positieve ontwikkelingen bijdragen;

11.

roept de Commissie op om via wetgeving de doelstelling van nulverontreiniging (uitstoot van broeikasgassen en luchtverontreinigende stoffen) op de aanlegplaats te ondersteunen, en de ontwikkeling en toepassing van schone multimodale oplossingen in de havens te bevorderen vanuit een op de corridors gerichte benadering; roept de Commissie met name op snel actie te ondernemen om de toegang tot havens in de EU voor de meest vervuilende schepen te reguleren binnen het kader van de richtlijn betreffende havenstaatcontrole (14), en het gebruik te stimuleren en te ondersteunen van walstroom op basis van schone elektriciteit of andere energiebesparende technologieën die voor aanzienlijk minder emissies van broeikasgassen en luchtverontreinigende stoffen zorgen; betreurt dat de herziening van Richtlijn 2014/94/EU is uitgesteld; dringt er bij de Commissie op aan zo spoedig mogelijk met een herziening van Richtlijn 2014/94/EU te komen teneinde zowel de lidstaten als de havens stimulansen te bieden om de nodige infrastructuur op grotere schaal uit te rollen; roept de Commissie op eveneens met een herziening van Richtlijn 2003/96/EG (15) te komen;

12.

roept de Commissie op een strategie voor emissievrije havens op te stellen en bottom-upinitiatieven te ondersteunen, met inbegrip van maatregelen om de ontwikkeling te bevorderen van havenindustrieën die gespecialiseerd zijn in de circulaire economie, om met name te zorgen voor een beter gebruik van scheepsafval dat wordt teruggewonnen en verwerkt in havens;

13.

roept de Commissie op om in het kader van de Green Deal een overgang naar kortevaartverbindingen evenzeer als het vervoer per spoor en via de binnenwateren te bevorderen als duurzaam alternatief voor het weg- en luchtvervoer van goederen en passagiers; onderstreept de belangrijke rol van kortevaartverbindingen ter verwezenlijking van de doelstellingen van de verschuiving naar andere vervoerswijzen om de opstoppingen en emissies ten gevolge van het vervoer te beperken en om de aanzet te geven naar een emissievrije vervoerswijze; beklemtoont dat hiertoe een EU-strategie moet worden ingevoerd voor vernieuwing en aanpassing van de vloot om de groene en digitale transitie en het concurrentievermogen van de Europese sector maritieme technologie te bevorderen; herinnert er derhalve aan dat het infrastructuurnetwerk deze intermodale capaciteit moet kunnen ondersteunen en dat de beloften met betrekking tot investeringen in het TEN-T-netwerk in het kader van de Connecting Europe Facility (CEF) dus moeten worden nagekomen;

14.

beklemtoont dat het stimuleren van naadloze multimodale vervoersverbindingen tussen de havens en het TEN-T-netwerk, alsook het verhogen van de interoperabiliteit tussen de verschillende vervoerswijzen knelpunten zou wegnemen en voor minder opstoppingen zou zorgen; onderstreept het belang van zee- en binnenhavens als strategische en multimodale knooppunten in het TEN-T-netwerk;

15.

dringt voorts aan op een duidelijke strategie ter bevordering van het gebruik van roroschepen voor vrachtvervoer, om aldus het aantal zware bedrijfsvoertuigen op de weg te verlagen; spoort de Commissie aan concretere maatregelen te nemen om haar maritiem beleid in overeenstemming te brengen met de doelstelling om lang en voor het milieu schadelijk wegvervoer op het hele continent te voorkomen, door levering via kleinere en dichter bij de markt van eindbestemming gelegen havens te stimuleren;

16.

roept de Commissie op het concept “snelwegen op zee” als geïntegreerd onderdeel van het TEN-T-netwerk weer betekenis te geven, aangezien dit ertoe bijdraagt kortevaartverbindingen en -diensten als duurzaam alternatief voor vervoer over land, de samenwerking tussen de zeehavens en de aansluiting daarvan op het achterland te bevorderen door de toegang, met name tot havens buiten het kernnetwerk, te vereenvoudigen, door zeeverbindingen die een alternatief bieden voor wegvervoer financieel aanzienlijk te ondersteunen en door de aansluiting daarvan op het spoorwegnet te waarborgen;

17.

is van mening dat de duurzaamheid van de Europese maritieme sector en toekomstbestendige infrastructuur, met inbegrip van het TEN-T-netwerk en de toekomstige uitbreiding ervan, van cruciaal belang zijn om een klimaatneutrale economie tot stand te brengen; benadrukt dat een concreet EU-investeringsplan en concrete maatregelen op EU-niveau nodig zijn met het oog op de procentuele toename van het goederenvervoer over water als voorzien in de Europese Green Deal;

Beheersgebieden voor emissies en de IMO

18.

benadrukt dat het om gezondheids- en milieuredenen dringend nodig is een beheersgebied voor SOx-emissies in te stellen dat alle landen in het Middellandse Zeegebied bestrijkt; roept de Commissie en de lidstaten op actief te ondersteunen dat vóór 2022 bij de IMO een voorstel in die zin wordt ingediend; dringt er bij de lidstaten ook op aan het beginsel te ondersteunen dat er snel een beheersgebied voor NOx-emissies moet worden vastgesteld om de stikstofemissies in het Middellandse Zeegebied te beperken;

19.

roept de Commissie op ervoor te zorgen dat deze beheersgebieden voor emissies worden uitgebreid tot alle zeeën in de EU, om te komen tot een uniforme verlaging van de toegestane NOx- en SOx-emissies door schepen; benadrukt dat de gecumuleerde verlaging van de uitstoot van zwavel- en stikstofoxide rechtstreeks invloed heeft op de afname van de fijnstofemissies (PM10 en PM2,5);

20.

benadrukt dat de EU het goede voorbeeld moet geven door ambitieuze wettelijke voorschriften vast te stellen voor schoon zeevervoer en tegelijkertijd op internationale fora zoals de IMO moet streven naar minstens even ambitieuze maatregelen en deze moet ondersteunen, zodat de sector zeevervoer de uitstoot van broeikasgassen wereldwijd geleidelijk kan afbouwen zoals vastgesteld in de Overeenkomst van Parijs;

Schepen en voortstuwing

21.

verzoekt de Commissie, reders en scheepsexploitanten ervoor te zorgen dat alle beschikbare operationele en technische maatregelen worden uitgevoerd om energie-efficiëntie te bereiken, in het bijzonder optimalisering van de snelheid — waar nodig met inbegrip van verlaging van de snelheid — en innovatieve hydrodynamische optimalisering van de bevaarbare routes, de invoering van nieuwe voortstuwingsmethoden zoals technologieën voor voortstuwing door de wind, optimalisering van vaartuigen en optimalisering in de maritieme logistieke sector;

22.

wijst erop dat in de maritieme sector de reder en de persoon of entiteit die het schip commercieel exploiteert niet altijd dezelfde persoon zijn; is daarom van mening dat het beginsel “de vervuiler betaalt” van toepassing moet zijn op de partij die verantwoordelijk is voor de commerciële exploitatie van het schip, d.w.z. de commerciële entiteit die betaalt voor de brandstof die het schip verbruikt, zoals de reder, de beheerder, de tijdbevrachter of de rompbevrachter, en dat deze partij op grond van dat beginsel aansprakelijk moet worden gesteld;

23.

wijst erop dat digitalisering en automatisering van de maritieme sector, havens en schepen er aanzienlijk toe kan bijdragen de uitstoot door de sector te verlagen en essentieel is om de sector overeenkomstig de ambities van de Green Deal koolstofvrij te maken, met name door middel van toegenomen uitwisseling van geactualiseerde en gecontroleerde gegevens die kunnen worden gebruikt om technische werkzaamheden en onderhoud uit te voeren, bijvoorbeeld om de meest brandstofefficiënte manier te bepalen om een schip op een specifieke route in te zetten, en voor optimalisering van de havenaanloop, die bijdraagt tot kortere wachttijden voor schepen in de havens en dus tot lagere emissies; benadrukt dat digitalisering moet worden gebruikt om de samenwerking tussen de belanghebbenden in de sector te verbeteren, zodat schepen energie-efficiënter worden en zij dus aan de emissiebeheersingsnormen kunnen voldoen, en om het beheer van milieurisico’s te vergemakkelijken; dringt aan op maatregelen en investeringen in digitalisering, onderzoek en innovatie, met name ten behoeve van de ontwikkeling en geharmoniseerde, grensoverschrijdende invoering van het monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart (VTMIS); wijst erop dat de uitbreiding van de digitalisering en automatisering in de scheepvaartsector gevolgen zal hebben voor de afzonderlijke functieomschrijvingen en vereiste vaardigheden; wijst erop dat deze verschillende vaardigheden en kennisgebieden, met name wat informatietechnologie betreft, vereist zullen zijn voor zeelieden met het oog op de operationele efficiëntie en veiligheid van de schepen;

24.

is ingenomen met de nieuwe grenswaarde voor het zwavelgehalte van brandstoffen van 0,5 % die de IMO op 1 januari 2020 heeft ingevoerd, en beklemtoont dat deze niet mag leiden tot een verschuiving van lucht- naar watervervuiling; roept de Commissie en de lidstaten derhalve op om overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/883 (16) op het niveau van de IMO te werken aan een omvattende bestudering van de milieueffecten van lozingen in zee van afvalwater afkomstig van “open loop scrubbers” (uitlaatgasreinigingssystemen in open modus) en andere ladingresiduen, en ervoor te zorgen dat deze naar behoren worden verzameld en verwerkt in havenontvangstvoorzieningen; spoort de lidstaten in dit verband ten zeerste aan om overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG (17) een verbod in te stellen op lozingen van afvalwater afkomstig van open loop scrubbers en bepaalde ladingresiduen in hun territoriale wateren; benadrukt dat van meet af aan voorkeur moet worden gegeven aan duurzame oplossingen op basis van levenscyclusanalyse; merkt op dat met open loop scrubbers wordt beoogd de luchtverontreiniging aan te pakken en dat daarin is geïnvesteerd; wijst erop dat het gebruik van open loop scrubbers gevolgen heeft voor het milieu en juicht toe dat de IMO het langetermijneffect ervan onderzoekt; roept de Commissie in dit verband op om op basis van een effectbeoordeling het gebruik van open loop scrubbers geleidelijk af te bouwen, opdat aan de emissiegrenswaarden wordt voldaan, overeenkomstig het IMO-kader en het Marpol-Verdrag;

25.

verzoekt de Commissie alternatieve systemen voor voortstuwing, waaronder die op wind- en zonne-energie, op te nemen in het komende initiatief FuelEU voor de maritieme sector; verzoekt de Commissie de huidige initiatieven en projecten met betrekking tot goederenvervoer per zeilschip te evalueren en ervoor te zorgen dat voortstuwingssystemen voor vervoer in aanmerking komen voor Europese financiering;

26.

verzoekt de Commissie maatregelen in te voeren en de nodige financiële middelen te voorzien opdat de Europese scheepswerven extra kunnen investeren in duurzame, sociale en gedigitaliseerde scheepsbouw en in de sector scheepsreparatie, hetgeen van strategisch belang is voor het scheppen van banen, waarbij de transitie naar een circulaire economie moet worden ondersteund en rekening moet worden gehouden met de gehele levenscyclus van schepen; benadrukt dat het belangrijk is binnen de EU duurzame oplossingen voor de bouw en ontmanteling van schepen te ondersteunen en te ontwikkelen, overeenkomstig het nieuwe actieplan voor de circulaire economie; benadrukt in dit verband dat de scheepswerven zowel binnen als buiten de EU in hun toeleveringsketens passende zorgvuldigheid in acht moeten nemen, overeenkomstig de normen van de OESO en de VN, om nadelige effecten voor het milieu bij de ontmanteling van schepen te voorkomen;

EU-financiering

27.

roept de Commissie op om in het kader van haar Europese financieringsprogramma’s, met name Horizon Europa en InvestEU, steun te verlenen voor het onderzoek naar en de invoering van schone technologieën en brandstoffen; wijst op het potentieel van elektriciteit uit bijkomende hernieuwbare bronnen, waaronder groene waterstof, ammoniak en voortstuwing door de wind; benadrukt in dit verband de financiële implicaties van de transitie naar schone alternatieve brandstoffen, zowel voor de scheepvaartsector als voor de brandstoftoeleveringsketen aan land en de havens; is van mening dat havens natuurlijke knooppunten zijn voor de productie, de opslag, de distributie en het vervoer van schone alternatieve brandstoffen; pleit ervoor om in het kader van het programma Horizon Europa opnieuw oproepen tot het indienen van voorstellen te doen voor projecten die aansluiten bij de “Green Deal”, zoals die welke de Commissie in het kader van Horizon 2020 heeft gelanceerd, met name om de maritieme sector groener te maken en ter ondersteuning van onderzoek en innovatie en het gebruik van alternatieven voor zware brandstoffen die de gevolgen voor het klimaat en het milieu in de maritieme sector aanzienlijk beperken;

28.

verzoekt de Commissie projecten die erop gericht zijn het zeevervoer koolstofvrij te maken en de vervuilende uitstoot te beperken, met inbegrip van de vereiste haveninfrastructuur en -faciliteiten, in aanmerking te laten komen in het kader van het cohesiebeleid en de Europese structuur- en investeringsfondsen, de CEF en de Green Deal, en fondsen en stimulansen beschikbaar te stellen om de maritieme sector te ondersteunen bij de transitie naar een koolstofvrije economie en daarbij rekening te houden met de sociale dimensie van de transformatie; benadrukt dat het belangrijk is synergie en complementariteit te bereiken tussen de verschillende EU-financieringsoplossingen, zonder onnodige administratieve lasten te creëren die particuliere investeringen zouden ontmoedigen en daardoor de technologische vooruitgang en bijgevolg ook de verbetering van de kostenefficiëntie zouden vertragen; verzoekt de Commissie om in het kader van haar Europees herstelplan voor de industrie een groene Europese maritieme sector op het grondgebied van de EU te bevorderen en hierin te investeren, en het voortouw te nemen bij de ontwikkeling van nieuwe ecologisch ontworpen schepen, bij de renovatie en modernisering van bestaande schepen en bij de ontmanteling;

29.

is van mening dat een realistische transitie naar nuluitstoot gebaseerd moet zijn op de betrokkenheid en participatie van de belanghebbenden in de sector en op EU-steun in de vorm van een toereikende begroting, in combinatie met dialoog, flexibiliteit en zorgvuldigheid bij het bevorderen van de noodzakelijke regelgevingshervormingen; merkt op dat deze voorwaarden essentieel zijn om strategische samenwerking te bevorderen die gericht is op duurzaamheid door middel van instrumenten zoals het medegeprogrammeerd partnerschap voor “emissievrij zeevervoer”;

30.

herinnert eraan dat de doelstelling om de sector koolstofvrij te maken en de doelstelling van de verschuiving naar andere vervoerswijzen moeten worden ondersteund door de CEF, en dat deze meer begrotingsmiddelen moet krijgen;

31.

betreurt in dit verband het besluit van de Raad om de begrotingstoewijzing voor toekomstgerichte programma’s, zoals de CEF, InvestEU en Horizon Europa, te verlagen; merkt op dat de ambitieuze decarbonisatieagenda van de EU moet worden geschraagd door overeenkomstige middelen en financieringsinstrumenten;

32.

herinnert eraan dat de Europese Investeringsbank (EIB) steun verleent voor aantrekkelijke kapitaalleningen; is echter van mening dat de drempel voor de financiering van kleinschalige projecten moet worden verlaagd; wijst er in dit verband op dat het programma “Green Shipping Guarantee” (GSG), dat tot doel heeft de uitvoering van investeringen in groenere technologieën door Europese scheepvaartmaatschappijen te versnellen, ook steun moet bieden voor kleinere transacties en onder meer voor flexibelere leningvoorwaarden; is voorts van mening dat de EIB scheepsbouwers zowel voor als na levering financiering moet verstrekken, aangezien dit de uitvoering en de levensvatbaarheid van projecten aanzienlijk zou verbeteren;

33.

benadrukt dat de overgang naar een koolstofvrije sector en de stimuleringsmechanismen voor schone energie in de sector zeevervoer de noodzaak van omscholing en opleiding van werknemers mee zouden brengen; herinnert eraan dat de EU en de lidstaten hier financiering voor zouden moeten voorzien; spoort de Commissie aan een EU-netwerk op te richten voor uitwisseling van optimale praktijken over hoe de personele middelen kunnen worden afgestemd op de nieuwe behoeften in de sector;

34.

steunt de herziening door de Commissie van de richtsnoeren inzake staatssteun in alle relevante sectoren, met inbegrip van vervoer en met name de maritieme sector, om de doelstellingen van de Europese Green Deal te verwezenlijken door het beginsel van een “rechtvaardige transitie” toe te passen en door de nationale regeringen in staat te stellen investeringen in decarbonisatie en schone energie rechtstreeks te ondersteunen; verzoekt de Commissie te onderzoeken of de huidige belastingvrijstellingen oneerlijke mededingingsvoorwaarden tussen de sectoren mogelijk maken; dringt er bij de Commissie op aan duidelijkheid te scheppen aangaande staatssteun voor projecten voor duurzame scheepvaart;

35.

wijst op de economische gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de scheepvaartsector, in het bijzonder de sector collectief passagiersvervoer; verzoekt de lidstaten de scheepvaartsector prioriteit te geven in hun nationale herstelplannen zodat de sector ruime toegang heeft tot de middelen die worden toegekend in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit; verzoekt de Commissie voorts initiatieven voor slimme investeringen in kaart te brengen met het oog op een duurzaam en veerkrachtig herstel van de sector;

Controle en uitvoering

36.

verzoekt de Commissie de transparantie en beschikbaarheid van informatie over de milieueffecten en energieprestaties van schepen te waarborgen en de invoering van een Europees etiketteringssysteem te beoordelen, in overeenstemming met op IMO-niveau genomen maatregelen, die erop gericht moeten zijn de emissies daadwerkelijk te verminderen en de sector te helpen door betere toegang te bieden tot financiering, leningen en garanties op basis van de emissieprestaties van de sector en betere monitoring van de emissies, voordelen te creëren door de havenautoriteiten te stimuleren om de heffingen op het gebruik van haveninfrastructuur te differentiëren, en de aantrekkelijkheid van de sector te vergroten; benadrukt bovendien dat de regeling voor “groene schepen” verder moet worden bevorderd, ontwikkeld en uitgevoerd en dat daarbij rekening moet worden gehouden met emissiereductie, afvalverwerking en milieueffecten, met name door de uitwisseling van ervaringen en deskundigheid;

37.

verzoekt de Commissie uiterlijk eind 2021 met een herziening te komen van de richtlijn betreffende havenstaatcontrole, als voorzien in het werkprogramma van de Commissie voor 2021, om een meer effectieve en alomvattende controle van de schepen evenals vereenvoudigde procedures mogelijk te maken, met inbegrip van stimulansen die zorgen voor de naleving van de sociale normen en de normen inzake milieu, volksgezondheid en arbeidsrecht, de veiligheid aan boord van schepen die havens in de EU aandoen voor zowel zeelieden als havenarbeiders, en de mogelijkheden voor doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, waarbij rekening moet worden gehouden met het recht inzake milieu, volksgezondheid en belastingen en het sociaal recht;

38.

verzoekt de Commissie om in samenwerking met de IAO de capaciteitsopbouw voor derde landen op het gebied van inspecties en handhaving te vergroten en met de sociale partners campagnes op te zetten om het bewustzijn van de rechten en plichten uit hoofde van het Maritiem Arbeidsverdrag te vergroten; verzoekt de Commissie de oprichting te bevorderen van een IAO-databank met bevindingen van inspecties en klachten van zeelieden teneinde zeelieden en reders te helpen om bij indienstneming een beroep te doen op de meest gereputeerde wervings- en arbeidsbemiddelingsdiensten die voldoen aan de eisen uit hoofde van het Maritiem Arbeidsverdrag;

39.

wijst op het potentieel dat het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) met zijn satellietsysteem voor SafeSeaNet heeft voor het toezicht op olievervuiling en illegale lozingen van brandstofresiduen op zee en op de uitvoering van Verordening (EU) 2015/757; benadrukt dat regionale samenwerking, onder meer met derde landen, op dit gebied van essentieel belang is, met name in de Middellandse Zee; verzoekt de Commissie daarom de uitwisseling van informatie en de samenwerking tussen landen te versterken;

40.

benadrukt dat het in het kader van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU beoogde partnerschap moet zorgen voor een gelijk speelveld op ecologisch en sociaal gebied, zonder verstoring van de vervoersverbindingen en handelscontacten en met efficiënte douanecontroles, die het concurrentievermogen van de EU-vloot niet mogen belemmeren en moeten zorgen voor vlotte in- en uitvoer via de havens van het VK en de EU;

o

o o

41.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005.

(2)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0219.

(3)  https://gmn.imo.org/wp-content/uploads/2017/05/GHG3-Executive-Summary-and-Report_web.pdf

(4)  https://safety4sea.com/wp-content/uploads/2020/08/MEPC-75-7-15-Fourth-IMO-GHG-Study-2020-Final-report-Secretariat.pdf

(5)  PB L 307 van 28.10.2014, blz. 1.

(6)  https://ec.europa.eu/transport/modes/maritime_en

(7)  Oxford Economics (2020): The Economic Value of the EU Shipping Industry.

(8)  Derde studie van de IMO over broeikasgassen.

(9)  Vierde studie van de IMO over broeikasgassen.

(10)  PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13.

(11)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(12)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0219.

(13)  Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie van kooldioxide-emissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG (PB L 123 van 19.5.2015, blz. 55).

(14)  Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 57).

(15)  Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51).

(16)  Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van Richtlijn 2000/59/EG (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 116).

(17)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/20


P9_TA(2021)0132

Bezwaar tegen een uitvoeringshandeling: maximumresidugehalten van bepaalde stoffen, waaronder lufenuron

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het ontwerp van verordening van de Commissie tot wijziging van de bijlagen II, III en IV bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan residuen van aclonifen, acrinathrin, Bacillus pumilus QST 2808, chlorantraniliprole, ethirimol, lufenuron, penthiopyrad, picloram en Pseudomonas sp. stam DSMZ 13134 in of op bepaalde producten (D070113/03 — 2021/2590(RPS))

(2021/C 506/04)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van verordening van de Commissie tot wijziging van de bijlagen II, III en IV bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan residuen van aclonifen, acrinathrin, Bacillus pumilus QST 2808, chlorantraniliprole, ethirimol, lufenuron, penthiopyrad, picloram en Pseudomonas sp. stam DSMZ 13134 in of op bepaalde producten (D070113/03,

gezien Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 5, lid 1, en artikel 14, lid 1, onder a),

gezien het advies dat het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders op 4 december 2020 heeft uitgebracht,

gezien Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (2),

gezien het met redenen omkleed advies dat op 15 juli 2020 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 18 augustus 2020 werd gepubliceerd (3),

gezien het met redenen omkleed advies dat op 18 november 2016 door de EFSA werd goedgekeurd en op 5 januari 2017 werd gepubliceerd (4),

gezien het wetenschappelijk verslag dat op 30 september 2008 door de EFSA werd goedgekeurd en op 22 juni 2009 werd gepubliceerd (5),

gezien artikel 5 bis, lid 3, onder b), van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (6),

gezien artikel 112, leden 2 en 3, en lid 4, onder c), van zijn Reglement,

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

A.

overwegende dat lufenuron een pesticide op basis van benzoylureum is dat de productie van chitine in insecten remt en als pesticide en fungicide wordt gebruikt; overwegende dat de goedkeuring van lufenuron door de Unie op 31 december 2019 is verstreken en dat er geen verlengingsaanvraag in het kader van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (7) is ingediend; overwegende dat lufenuron niet langer is goedgekeurd voor gebruik in de Unie, maar wel wordt uitgevoerd als pesticide voor agrovoeding; overwegende dat lufenuron volgens een studie van het Duitse milieuagentschap (8) voldoet aan de criteria voor stoffen die persistent, bioaccumulerend en toxisch zijn, zoals vastgesteld in bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (9);

B.

overwegende dat in artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) het voorzorgsbeginsel is neergelegd als een van de grondbeginselen van de Unie;

C.

overwegende dat in artikel 168, lid 1, VWEU is bepaald dat “bij de bepaling en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Unie […] een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid [wordt] verzekerd”;

D.

overwegende dat Richtlijn 2009/128/EG tot doel heeft een duurzaam gebruik van pesticiden in de Unie tot stand te brengen door de risico’s en de effecten van het gebruik van pesticiden voor de menselijke en dierlijke gezondheid en het milieu te verminderen door alternatieve benaderingswijzen te bevorderen;

E.

overwegende dat in het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen van de Verenigde Naties en op de vergadering van de Toetsingscommissie persistente organische verontreinigende stoffen van 2012 (10) is vastgesteld dat lufenuron een groot potentieel heeft om aan alle criteria voor persistente organische verontreinigende stoffen te voldoen;

F.

overwegende dat in de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” (11) een “wereldwijde transitie naar duurzame agrovoedingssystemen”, niet alleen binnen, maar ook buiten de grenzen van de Unie, wordt bepleit en wordt beoogd “milieuaspecten […] mee [te] nemen in de beoordeling van aanvragen voor invoertoleranties voor pesticiden die in de EU niet langer zijn goedgekeurd, daarbij rekening houdend met de WTO-normen en -verplichtingen”;

G.

overwegende dat de ontwerpverordening van de Commissie is ingediend naar aanleiding van een aanvraag voor invoertoleranties voor lufenuron die in Brazilië wordt gebruikt op grapefruits en suikerriet, waarin wordt gesteld dat hogere maximumresidugehalten (MRL’s) nodig zijn om niet-tarifaire handelsbelemmeringen voor de invoer van deze gewassen te voorkomen;

H.

overwegende dat de ontwerpverordening van de Commissie aanleiding geeft tot bezorgdheid over de veiligheid van lufenuron op basis van het voorzorgsbeginsel, gezien de lacunes in de gegevens over het effect van lufenuron op de volksgezondheid en het milieu;

I.

overwegende dat de EFSA in haar advies van 15 juli 2020 het volgende opmerkt: “Syngenta Crop Protection AG heeft overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 396/2005 bij de bevoegde nationale autoriteit in Portugal (evaluerende lidstaat, ELS) een aanvraag ingediend om op basis van het toegestane gebruik van lufenuron in Brazilië, Chili en Marokko invoertoleranties vast te stellen voor de werkzame stof lufenuron in verschillende gewassen en producten van dierlijke oorsprong. De ELS heeft overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 396/2005 een evaluatieverslag opgesteld, dat op 24 mei 2019 bij de Europese Commissie is ingediend en naar de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is doorgestuurd”; overwegende dat de ELS heeft voorgesteld om de MRL’s voor lufenuron in grapefruits (x 30) en suikerriet (x 2) uit Brazilië te verhogen en ook de MRL’s voor lufenuron in producten van dierlijke oorsprong te verhogen;

J.

overwegende dat de conclusies van de EFSA in haar advies van 15 juli 2020 de verhoging van de MRL’s voor lufenuron alleen rechtvaardigen op grond van de noodzaak om te voldoen aan de normatieve waarden in Brazilië, en dat geen rekening wordt gehouden met het cumulatieve langetermijneffect van lufenuron op de voortplantingstoxiciteit, de ontwikkelingsneurotoxiciteit en het immunotoxisch potentieel ervan na langdurige inname;

1.

maakt bezwaar tegen de aanneming van het ontwerp van verordening van de Commissie;

2.

is van mening dat het ontwerp van verordening van de Commissie niet verenigbaar is met het doel en de inhoud van Verordening (EG) nr. 396/2005;

3.

is van mening dat dit ontwerp van verordening van de Commissie de in Verordening (EG) nr. 396/2005 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt; merkt op dat in overweging 5 van die verordening staat dat MRL’s op het laagste bereikbare peil moeten worden vastgelegd om kwetsbare groepen zoals kinderen en foetussen te beschermen;

4.

merkt op dat de bestaande MRL’s voor lufenuron krachtens de ontwerpverordening van de Commissie zouden stijgen van 0,01 mg/kg tot 0,30 mg/kg voor grapefruits en van 0,01 mg/kg tot 0,02 mg/kg voor suikerriet;

5.

merkt op dat in een recent wetenschappelijk verslag is geconcludeerd dat lufenuron teratogene effecten kan hebben en histopathologische veranderingen in de lever en de nieren bij ratten kan veroorzaken, wat erop wijst dat zwangere vrouwen en hun ongeboren kinderen gevaar kunnen lopen (12);

6.

merkt op dat blootstelling aan insecticiden biochemische veranderingen, waaronder oxidatieve stress, veroorzaakt en dat blootstelling van de moeder aan chemische verontreinigende stoffen in het milieu onlangs is aangemerkt als de op een na belangrijkste oorzaak van kindersterfte in ontwikkelingslanden (13);

7.

herhaalt dat de transgenerationele effecten van blootstelling aan pesticiden onvoldoende zijn bestudeerd en dat de effecten van blootstelling van mensen aan pesticiden tijdens de zwangerschap zelden worden onderzocht; onderstreept dat er steeds meer aanwijzingen zijn over de rol van herhaalde blootstelling tijdens de eerste levensfasen;

8.

stelt voor om de MRL’s voor lufenuron op het laagste bepaalbaarheidsniveau te handhaven;

9.

is van mening dat het besluit om de MRL’s voor lufenuron te verhogen niet kan worden gerechtvaardigd, aangezien er onvoldoende aanwijzingen zijn dat het risico voor zwangere vrouwen en hun ongeboren kinderen en voor de voedselveiligheid aanvaardbaar is;

10.

verzoekt de Commissie haar ontwerpverordening in te trekken en een nieuw ontwerp aan het comité voor te leggen, met inachtneming van het voorzichtigheidsbeginsel;

11.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.

(2)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71.

(3)  EFSA reasoned opinion on the setting of import tolerances for lufenuron in various commodities of plant and animal origin, EFSA Journal 2020; 18(8):6228, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/10.2903/j.efsa.2020.6228

(4)  EFSA reasoned opinion on the review of existing maximum residue levels for lufenuron according to Article 12 of Regulation (EC) No 396/2005, EFSA Journal 2017; 15(1):4652, https://doi.org/10.2903/j.efsa.2016.4652

(5)  EFSA scientific report on the conclusion regarding the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance lufenuron, EFSA Journal 2009; 7(6):189, https://doi.org/10.2903/j.efsa.2009.189r.

(6)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(7)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(8)  Altenburger, R., Gündel, U., Rotter, S., Vogs, C., Faust, M., Backhaus, T., “Establishment of a concept for comparative risk assessment of plant protection products with special focus on the risks to the environment”, Text 47/2017, Report No. (UBA-FB) 002256/ENG, https://www.umweltbundesamt.de/sites/default/files/medien/1410/publikationen/2017-06-07_texte_47-2017_umweltrisiken-pflanzenschutzmittel.pdf

(9)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(10)  UNEP/POPS/POPRC.8/INF/29.

(11)  COM(2020)0381.

(12)  Basal, W.T., Rahman T. Ahmed, A., Mahmoud, A.A., Omar, A.R., “Lufenuron induces reproductive toxicity and genotoxic effects in pregnant albino rats and their fetuses”, Scientific reports, 2020: 10:19544, https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC7658361/

(13)  Cremonese, C., Freire, C., Machado De Camargo, A., Silva De Lima, J., Koifman, S., Meyer, A., “Pesticide consumption, central nervous system and cardiovascular congenital malformations in the South and Southeast region of Brazil”, International Journal of Occupational Medicine and Environmental Health. 2014; 27(3), blz. 474-86, https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/24847732/


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/23


P9_TA(2021)0133

Bezwaar tegen een uitvoeringshandeling: maximumresidugehalten voor bepaalde stoffen, waaronder flonicamid

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het ontwerp van de verordening van de Commissie tot wijziging van de bijlagen II, III en IV bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumresidugehalten voor acequinocyl, acibenzolar-S-methyl, Bacillus subtilis stam IAB/BS03, emamectin, flonicamid, flutolanil, fosetyl, imazamox en oxathiapiprolin in of op bepaalde producten (D063854/04 — 2021/2608(RPS))

(2021/C 506/05)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van verordening van de Commissie tot wijziging van de bijlagen II, III en IV bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumresidugehalten voor acequinocyl, acibenzolar-S-methyl, Bacillus subtilis stam IAB/BS03, emamectin, flonicamid, flutolanil, fosetyl, imazamox en oxathiapiprolin in of op bepaalde producten (D063854/04,

gezien Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG (1) van de Raad, en met name artikel 5, lid 1, en artikel 14, lid 1, onder a),

gezien het advies dat het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders op 18 februari 2020 heeft uitgebracht,

gezien Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (2),

gezien het met redenen omkleed advies dat op 27 mei 2019 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 2 augustus 2019 werd gepubliceerd (3),

gezien het met redenen omkleed advies dat op 17 augustus 2018 door de EFSA werd goedgekeurd en op 25 september 2018 werd gepubliceerd (4),

gezien het met redenen omkleed advies dat op 29 augustus 2018 door de EFSA werd goedgekeurd en op 18 september 2018 werd gepubliceerd (5),

gezien de conclusie die op 18 december 2009 door de EFSA werd goedgekeurd en op 7 mei 2010 werd gepubliceerd (6),

gezien het advies van het Comité risicobeoordeling van het Europees Agentschap voor chemische stoffen van 5 juni 2013 (7),

gezien artikel 5 bis, lid 3, onder b), en artikel 5 bis, lid 5, van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (8),

gezien artikel 112, leden 2 en 3 en lid 4, onder c), van zijn Reglement,

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

A.

overwegende dat in de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” (9) ingezet wordt op bevordering van een “wereldwijde transitie naar duurzame agrovoedingssystemen, in overeenstemming met de doelstellingen van deze strategie en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen”;

B.

overwegende dat flonicamid een selectieve, systemische insecticide is, die het eet- en bewegingsgedrag, alsmede andere gedragingen, verstoort, resulterend in uithongering en dehydratie, en, uiteindelijk, de dood (10);

C.

overwegende dat de goedkeuringsperiode van flonicamid als werkzame stof is verlengd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2069 van de Commissie (11);

D.

overwegende dat het Comité risicobeoordeling van het Europees Agentschap voor chemische stoffen in zijn advies van 5 juni 2013 (12) melding maakt van resultaten van experimenten met ratten die leiden tot een groter gewicht van de placenta, een vertraagde opening van de vagina, een kleiner gewicht van de uterus en het ovarium, lagere estradiol-niveaus en hogere LH-niveaus, maar deze niet-gerelateerd of niet-relevant acht; overwegende dat de bevoegde nationale autoriteit van Denemarken spreekt van “duidelijke effecten op viscerale misvormingen bij konijnen, bij voor het moederdier niet-toxische hoeveelheden” (13);

E.

overwegende dat in het Interim Registration Review-besluit met betrekking tot flonicamid van het Amerikaanse Environmental Protection Agency (EPA) van 14 december 2020 (zaak nummer 7436) staat dat “de risico’s voor bijen niet vollediger in kaart kunnen worden gebracht zonder gegevens over bestuivers van een studie van een hogere Tier”, dat “de beschikbare Tier I-studie naar acute orale toxiciteit niet passend is voor kwantitatief gebruik, en er momenteel geen Tier II- en Tier III-studies betreffende bestuivers in verband met flonicamid beschikbaar zijn”, en dat “nog altijd niet voldaan wordt aan de voorschriften voor de test in verband met acute orale toxiciteit bij volwassen honingbijen en voor Tier II- en Tier III-studies (d.w.z. semi-veld-/veldstudies) betreffende honingbijen” (14);

F.

overwegende dat de openbaar aanklager van Californië, Xavier Becerra, in zijn opmerkingen van 2 november 2020 (15) in reactie op het ontwerp van Interim Registration Review-besluit de EPA bekritiseert omdat het over onvoldoende informatie beschikt om het risico van flonicamid voor bestuivers te beoordelen;

G.

overwegende dat de openbaar aanklager — refererend aan de milieu-effectbeoordeling van het EPA — verder uitlegt dat een nieuwe chronische studie betreffende volwassen honingbijen een verlengde observatieperiode omvat, bedoeld om de vertraagde toxiciteit van flonicamid vast te stellen, aangezien effecten vaak pas een groot aantal dagen later worden geconstateerd, nadat de insecten dood gegaan zijn; overwegende dat uit de nieuwe studie blijkt dat flonicamid zeer toxisch is voor volwassen bijen; overwegende dat het EPA op basis van deze resultaten bepaald heeft dat de geregistreerde gebruiken van flonicamid bijen aan hoeveelheden van deze insecticide zouden blootstellen die 17 tot 51 keer hoger zijn dan de hoeveelheid van dit product die aanzienlijke schade veroorzaakt; overwegende dat de mortaliteit gedurende de verlengde observatieperiode bij alle testconcentraties op dosisafhankelijke wijze bleef toenemen; overwegende dat de mortaliteit aan het eind van de verlengde observatieperiode in het flonicamid-deel van de studie niet stabiliseerde;

H.

overwegende dat in artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) het voorzorgsbeginsel is neergelegd als een van de grondbeginselen van de Unie;

I.

overwegende dat in artikel 168, lid 1, VWEU staat dat “bij de bepaling en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Unie een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid wordt verzekerd”;

J.

overwegende dat Richtlijn 2009/128/EG tot doel heeft een duurzaam gebruik van pesticiden in de Unie tot stand te brengen door de risico’s en de effecten van het gebruik van pesticiden voor de menselijke en dierlijke gezondheid en het milieu te verminderen en door het gebruik van geïntegreerde plaagbestrijding en alternatieve benaderingswijzen of technieken, zoals niet-chemische alternatieven voor pesticiden, te bevorderen;

K.

overwegende dat bij de vaststelling van maximumgehalten aan residuen (MRL’s) rekening moet worden gehouden met cumulatieve en synergetische effecten, en dat het van essentieel belang is om dringend passende methoden voor deze beoordeling te ontwikkelen;

L.

overwegende dat krachtens het ontwerp van verordening van de Commissie het maximumgehalte aan residuen van flonicamid zou toenemen van 0,03 mg/kg, hetgeen overeenkomt met de huidige detectielimiet, tot 0,7 mg/kg voor aardbeien, 1 mg/kg voor braambessen en frambozen, 0,7 mg/kg voor rozenbottels, moerbeien, azaroles/Middellandse Zeemispels, vlierbessen, en ander klein fruit en bessen, 0,8 mg/kg voor blauwe bosbessen, veenbessen, krenten, kruisbessen, 0,3 mg/kg voor andere wortelen en knollen in het algemeen, maar tot 0,6 mg/kg voor radijzen, 0,07 mg/kg voor slasoorten, en tot 0,8 mg/kg voor peulvruchten;

1.

maakt bezwaar tegen de aanneming van het ontwerp van verordening van de Commissie;

2.

is van mening dat het ontwerp van verordening van de Commissie niet verenigbaar is met het doel en de inhoud van Verordening (EG) nr. 396/2005;

3.

erkent dat de EFSA bezig is met de ontwikkeling van methoden om cumulatieve risico’s te beoordelen, maar wijst er tevens op dat het probleem van de beoordeling van cumulatieve effecten van pesticiden en residuen al decennia bekend is; verzoekt de EFSA en de Commissie daarom dit probleem met absolute spoed aan te pakken;

4.

is van mening dat het huidige maximumresidugehalte voor flonicamid van 0,03 mg/kg behouden moet blijven;

5.

verzoekt de Commissie haar ontwerp van verordening in te trekken en een nieuw ontwerp aan het comité voor te leggen;

6.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.

(2)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71.

(3)  Met redenen omkleed advies van de EFSA inzake wijziging van de bestaande maximumgehalten aan residuen van flonicamid in aardbeien en andere bessen, EFSA Journal 2019; 17(7):5745, https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5745

(4)  Met redenen omkleed advies van de EFSA inzake wijziging van het bestaande maximumgehalte aan residuen van flonicamid in diverse gewassen, EFSA Journal 2018; 16(9):5410, https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5410

(5)  Met redenen omkleed advies van de EFSA inzake wijziging van de bestaande maximumgehalten aan residuen van flonicamid in diverse gewassen, EFSA Journal 2018; 16(9):5414, https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5414

(6)  Conclusie over de intercollegiale toetsing van de risicobeoordeling van de werkzame stof flonicamid, EFSA Journal 2010; 8(5):1445, https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/1445

(7)  Advies van 5 juni 2013 van het Comité risicobeoordeling met een voorstel voor een geharmoniseerde classificatie en etikettering van flonicamid op EU-niveau, https://echa.europa.eu/documents/10162/0916c5b3-fa52-9cdf-4603-2cc40356ed95

(8)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(9)  COM(2020)0381.

(10)  https://www.regulations.gov/document/EPA-HQ-OPP-2014-0777-0041

(11)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2069 van de Commissie van 13 november 2017 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperioden voor de werkzame stoffen flonicamid (IKI-220), metalaxyl, penoxsulam en proquinazid (PB L 295 van 14.11.2017, blz. 51).

(12)  Advies van 5 juni 2013 van het Comité risicobeoordeling met een voorstel voor een geharmoniseerde classificatie en etikettering van flonicamid op EU-niveau, https://echa.europa.eu/documents/10162/0916c5b3-fa52-9cdf-4603-2cc40356ed95

(13)  Bijlage 2 bij het advies van 5 juni 2013 van het Comité risicobeoordeling met een voorstel voor een geharmoniseerde classificatie en etikettering van flonicamid op EU-niveau, https://echa.europa.eu/documents/10162/1e59e8be-0905-5fc1-8e76-a35628fa5833

(14)  Zaaknummer EPA-HQ-OPP-2014-0777, https://www.regulations.gov/document/EPA-HQ-OPP-2014-0777-0041, blz. 13 en blz. 18.

(15)  https://oag.ca.gov/sites/default/files/FINAL%20Flonicamid%20PID%20Comment%Letter.pdf


Woensdag, 28 april 2021

15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/26


P9_TA(2021)0141

Het resultaat van de onderhandelingen tussen de EU en het VK

Resolutie van het Europees Parlement van 28 april 2021 over het resultaat van de onderhandelingen tussen de EU en het VK (2021/2658(RSP))

(2021/C 506/06)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”),

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (05022/2021),

gezien Besluit (EU) 2020/2252 van de Raad van 29 december 2020 betreffende de ondertekening, namens de Unie, en betreffende de voorlopige toepassing van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, en van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens (1),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 217, artikel 218, lid 6, tweede alinea, en artikel 2018, lid 8, tweede alinea van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9-0086/2021),

gezien zijn resoluties van 5 april 2017 over onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk na de kennisgeving van het voornemen van dat land om zich uit de Europese Unie terug te trekken (2), van 3 oktober 2017 over de stand van de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk (3), van 13 december 2017 over de stand van de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk (4), van 14 maart 2018 over het kader van de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK (5), van 18 september 2019 over de stand van zaken van de terugtrekking van het VK uit de Europese Unie (6), van 15 januari 2020 over de uitvoering van en het toezicht op de bepalingen over burgerrechten in het terugtrekkingsakkoord (7), van 12 februari 2020 over het voorgestelde mandaat voor onderhandelingen over een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (8), en van 18 juni 2020 betreffende de onderhandelingen voor een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (9),

gezien zijn wetgevingsresolutie van 29 januari 2020 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (10),

gezien het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (11) (het “terugtrekkingsakkoord”), en de politieke verklaring waarin het kader wordt geschetst voor de toekomstige betrekkingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk (12), die een bijlage vormt bij het terugtrekkingsakkoord (de “politieke verklaring”),

gezien de bijdragen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel, de Begrotingscommissie, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie juridische zaken, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie constitutionele zaken,

gezien de aanbeveling voor een besluit van de Raad waarbij machtiging wordt verleend tot het openen van onderhandelingen over een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, waarin de Commissie wordt aangewezen als onderhandelaar namens de Unie, en de bijlage daarbij met de richtsnoeren voor de onderhandelingen over een nieuw partnerschap (COM(2020)0035) (“de onderhandelingsrichtsnoeren”),

gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

1.

is zeer ingenomen met de sluiting van de nieuwe handels- en samenwerkingsovereenkomst door de Europese Unie (EU) en het Verenigd Koninkrijk (VK), omdat met deze overeenkomst de negatieve gevolgen van de terugtrekking van het VK uit de EU beperkt kunnen worden en een samenwerkingskader wordt vastgesteld dat moet dienen als grondslag voor een sterk en constructief toekomstig partnerschap, waarbij de sterkst verstorende onderdelen van een no deal-scenario werden vermeden, en gezorgd wordt voor rechtszekerheid op middellange tot lange termijn; prijst het harde werk dat de hoofdonderhandelaar van de EU en zijn team hebben verricht en benadrukt de centrale rol die zij hebben gespeeld bij het bereiken van dit resultaat;

2.

benadrukt opnieuw van mening te zijn dat de terugtrekking van het VK uit de EU een historische vergissing is en herinnert eraan dat de EU het besluit van het VK altijd heeft gerespecteerd, maar er ook altijd op heeft gewezen dat het VK de gevolgen van het verlaten van de EU moet aanvaarden en dat een derde land niet dezelfde rechten en voordelen kan hebben als een lidstaat; wijst erop dat het Parlement tijdens het gehele proces van terugtrekking van het VK uit de EU altijd de bescherming van de rechten van de EU-burgers in het oog heeft gehouden, naast de bescherming van de vrede en welvaart van Ierland, de bescherming van visserijgemeenschappen, de handhaving van de rechtsorde van de EU, de waarborging van de autonomie van de besluitvorming van de EU, de handhaving van de integriteit van de douane-unie en de voorkoming van dumping op sociaal, milieu-, belasting- of regelgevingsgebied, omdat dit van essentieel belang is om de werkgelegenheid, de industrie en het concurrentievermogen van de EU te beschermen en de doelstellingen van de Europese Green Deal te verwezenlijken;

3.

juicht toe dat deze doelstellingen grotendeels zijn bereikt met de sluiting van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK en het terugtrekkingsakkoord, omdat hiermee een afdwingbaar gelijk speelveld is bereikt, onder meer voor overheidssteun, sociale en milieunormen, alsmede een langetermijnregeling voor de visserij, een economisch akkoord dat veel van de negatieve gevolgen van de terugtrekking van het VK zal beperken, en een nieuw kader voor samenwerking op het gebied van justitie, politie en binnenlandse veiligheid, op basis van de volledige eerbiediging van het EVRM en de EU-regelgeving op het gebied van gegevensbescherming; betreurt desondanks dat het akkoord een beperkte reikwijdte heeft, omdat het VK niet de politieke wil toonde om te onderhandelen over belangrijke gebieden, in het bijzonder het buitenlands, defensie- en extern veiligheidsbeleid, terwijl in de politieke verklaring wel degelijk was gesteld dat ook deze onderwerpen aan bod moesten komen; betreurt bovendien het besluit van het VK om niet deel te nemen aan Erasmus+, waarmee veel jongeren de mogelijkheid wordt ontnomen om belangrijke levenservaring op te doen;

4.

verwelkomt het feit dat het akkoord sterk gericht is op goederen, gezien de intensiteit van de handel in goederen tussen de EU en het VK, en merkt op dat de terugtrekking van het VK en in het bijzonder de beëindiging van het vrije verkeer, er logischerwijs toe leidt dat de mogelijkheden voor de grotendeels op diensten gebaseerde economie van het VK sterk beperkt zullen zijn, omdat er geen sprake meer zal zijn van toepassing van het land van herkomst-beginsel of paspoortprocedures of automatische erkenning van beroepskwalificaties, en omdat dienstverleners uit het VK mogelijk te maken krijgen met 27 verschillende sets regelgeving en dus meer bureaucratie; benadrukt dat dit de eerste overeenkomst is die de EU heeft gesloten waarvoor de onderhandelingen zijn gevoerd met het oog op het verwezenlijken van divergentie in plaats van convergentie en dat het onvermijdelijk is dat dit zal leiden tot meer wrijvingen, belemmeringen en kosten voor burgers en bedrijven;

5.

verwelkomt het horizontale mechanisme voor geschillenbeslechting, dat een snelle oplossing van geschillen mogelijk moet maken en de mogelijkheid moet bieden voor kruislingse opschorting op alle economische gebieden, indien een van de partijen zich niet houdt aan hetgeen zij heeft ondertekend; is van mening dat dit mechanisme een voorbeeld en de norm kan worden voor alle toekomstige vrijhandelsovereenkomsten;

6.

herinnert aan de verklaring van de VK-coördinatiegroep en de fractieleiders van 11 september 2020 en wijst erop dat het VK als ondertekenaar van het terugtrekkingsakkoord wettelijk verplicht is de bepalingen van dat akkoord volledig ten uitvoer te leggen en na te leven, en verwelkomt het schrappen van de strijdige bepalingen uit de Internal Market Bill van het VK; veroordeelt de meer recente unilaterale acties van het Verenigd Koninkrijk, in strijd met het terugtrekkingsakkoord, om de respijtperioden te verlengen waarbij de uitvoer uit Groot-Brittannië naar Noord-Ierland wordt vrijgesteld van het overleggen van gezondheidscertificaten voor de uitvoer van alle dierlijke producten, waarbij pakketten worden vrijgesteld van het doen van douaneaangiften, en waarbij wordt afgeweken van de EU-voorschriften die de invoer van grond op de interne markt en van paspoorten voor gezelschapsdieren beletten; is van oordeel dat deze acties een ernstige bedreiging vormen voor de integriteit van de interne markt; herhaalt dat al deze besluiten gezamenlijk moeten worden genomen door de bevoegde gemeenschappelijke instanties; doet een dringend beroep op de regering van het Verenigd Koninkrijk om te goeder trouw te handelen en de voorwaarden van de door haar ondertekende overeenkomsten volledig en onverwijld ten uitvoer te leggen, op basis van een geloofwaardig en alomvattend tijdschema dat samen met de Europese Commissie is opgesteld overeenkomstig de verplichting tot goede trouw uit hoofde van het terugtrekkingsakkoord; verzoekt de Commissie in dit verband de inbreukprocedure tegen het Verenigd Koninkrijk, die op 15 maart 2021 uit hoofde van artikel 12, lid 4, van het Protocol betreffende Ierland en Noord-Ierland is ingeleid, krachtdadig voort te zetten; herinnert eraan dat voortdurende niet-naleving van het resultaat van geschillenbeslechtingsprocedures in het kader van het terugtrekkingsakkoord ook kan leiden tot de opschorting van verplichtingen, met inbegrip van de beperking van de ongekende niveaus van markttoegang, in het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst; is in dit verband van mening dat de ratificatie van de handels- en samenwerkingsovereenkomst het instrumentarium van de EU voor de handhaving van het terugtrekkingsakkoord versterkt; wijst erop dat een volledige en correcte tenuitvoerlegging en eerbiediging van het terugtrekkingsakkoord van cruciaal belang zijn voor de bescherming van de rechten van de burgers, het waarborgen van het vredesproces en het voorkomen van een harde grens in Ierland en de bescherming van de integriteit van de interne markt, en daarnaast van belang zijn om te waarborgen dat het VK zijn deel terugbetaalt van de schulden die zijn opgebouwd in de loop van zijn lidmaatschap, en daarom een essentiële voorwaarde blijven voor de toekomstige ontwikkeling van de betrekkingen tussen de EU en het VK; benadrukt dat goede trouw, wederzijds vertrouwen en geloofwaardigheid in dit verband van groot belang zijn; wijst erop dat het protocol inzake Ierland/Noord-Ierland en met name artikel 16 van dat protocol zijn opgesteld om recht te doen aan een uiterst kwetsbaar en gevoelig politiek evenwicht; is van mening dat voorstellen of maatregelen die dit evenwicht zouden kunnen verstoren niet te gemakkelijk of zonder behoorlijk voorafgaand overleg met de andere partij mogen worden goedgekeurd; onderstreept de unieke situatie waarin Noord-Ierland zich bevindt en de rol die de Assemblee voor Noord-Ierland in het protocol is toebedeeld, waaronder de bepaling dat de Assemblee over vier jaar moet instemmen met de voortzetting van de toepassing van het protocol; wijst op de noodzaak van een permanente en versterkte dialoog tussen politieke vertegenwoordigers en het maatschappelijk middenveld, ook met vertegenwoordigers van Noord-Ierland, over alle aspecten van het Protocol inzake Ierland en Noord-Ierland en het Noord-Ierse vredesproces in ruimere zin; is ernstig bezorgd over de recente spanningen in Noord-Ierland en herinnert eraan dat de EU een van de belangrijkste hoedsters van het Goede Vrijdagakkoord is en vastbesloten is het te beschermen;

De rol van het Europees Parlement

7.

betreurt dat de overeenkomsten op het allerlaatst mogelijke moment zijn gesloten, met tot gevolg grote onzekerheid, die hoge kosten voor de burgers en de marktdeelnemers met zich mee heeft gebracht en ook nadelige gevolgen had voor het recht van het Parlement om democratisch toezicht uit te oefenen en de definitieve tekst van de overeenkomsten te bestuderen alvorens er voorlopige goedkeuring aan te geven; benadrukt dat dit proces hoogst uitzonderlijk was, gezien de onverbiddellijke deadline voor het verstrijken van de overgangsperiode en het besluit van het VK om deze periode onder geen beding te willen verlengen, zelfs niet tijdens een pandemie; onderstreept dat dit proces in geen geval een precedent kan vormen voor toekomstige handelsovereenkomsten, omdat daarbij het gebruikelijke model van samenwerking en de verstrekking van informatie overeenkomstig artikel 218, lid 10, VWEU gewaarborgd moeten zijn, met inbegrip van het delen van alle onderhandelingsteksten, reguliere dialoog en voldoende tijd voor het Parlement om formele toetsing van en het voeren van een debat over de overeenkomsten mogelijk te maken; benadrukt dat overeenkomsten geen voorlopige toepassing mogen krijgen zonder goedkeuring van het Parlement; onderkent niettemin dat het Parlement op regelmatige basis zijn mening kenbaar kon maken dankzij het intensieve en frequente overleg en de dialoog met de hoofdonderhandelaar van de EU en de taskforce van de Commissie voor de betrekkingen met het VK, alsmede dankzij de aanneming van twee resoluties van het Parlement in februari en juni 2020, waarmee gewaarborgd werd dat de standpunten van het Parlement volledig werden opgenomen in het initiële mandaat van de EU en tijdens de onderhandelingen werden verdedigd door de hoofdonderhandelaar van de EU;

8.

steunt de oprichting van een Parlementaire Partnerschapsassemblee voor leden van het Europees Parlement en van het parlement van het VK in het kader van de overeenkomst; is van mening dat deze Parlementaire Partnerschapsassemblee de taak moet krijgen om toezicht te houden op de volledige en correcte tenuitvoerlegging van de overeenkomst en het doen van aanbevelingen aan de Partnerschapsraad; is van mening dat de assemblee zich ook moet kunnen uitspreken over het terugtrekkingsakkoord, zonder afbreuk te doen aan de beheersstructuur en het mechanisme voor toezicht van elk akkoord, en dat de assemblee ook het recht moet hebben aanbevelingen te doen op gebieden waar versterkte samenwerking beide partijen ten goede zou kunnen komen, en gezamenlijke initiatieven te nemen om nauwe betrekkingen mogelijk te maken;

9.

benadrukt dat het Parlement een volwaardige rol moet spelen bij het toezicht op en de tenuitvoerlegging van het akkoord, overeenkomstig de brief van 5 februari 2021 van EP-voorzitter Sassoli; verwelkomt, onverminderd de bestaande toezeggingen van de respectieve Commissieleden aan de bevoegde parlementaire commissies, de verklaring van de Commissie over de rol van het Parlement bij de uitvoering van het akkoord, met inbegrip van de volgende toezeggingen:

(a)

het Parlement onmiddellijk en volledig op de hoogte te houden van de werkzaamheden van de Partnerschapsraad en andere gezamenlijke organen;

(b)

het Parlement te betrekken bij belangrijke besluiten in het kader van de Overeenkomst met betrekking tot unilaterale acties van de Unie in het kader van de Overeenkomst, en zoveel mogelijk rekening te houden met de standpunten van het Parlement, en, indien deze standpunten niet worden gevolgd, uit te leggen om welke redenen dit niet is gebeurd;

(c)

het Parlement lang genoeg van tevoren te betrekken bij zijn voornemen om een voorstel in te dienen dat ertoe strekt dat de Unie het derde deel [Samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie in strafzaken] van de overeenkomst beëindigt of opschort, indien het Verenigd Koninkrijk zijn verplichtingen uit hoofde van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens niet nakomt;

(d)

het Parlement te betrekken bij de selectieprocedure van mogelijke arbiters en panelleden waarin de overeenkomst voorziet;

(e)

elk voorstel voor wetgevingshandelingen tot regeling van de modaliteiten voor het vaststellen van de autonome maatregelen waartoe de Unie uit hoofde van de Overeenkomst gerechtigd is, aan het Parlement voor te leggen;

(f)

zoveel mogelijk rekening te houden met de standpunten van het Parlement over de uitvoering van de Overeenkomst door beide partijen, met inbegrip van mogelijke inbreuken op de Overeenkomst of onevenwichtigheden in het gelijke speelveld, en, indien zij het standpunt van het Parlement niet volgt, haar redenen daarvoor uiteen te zetten;

(g)

het Parlement volledig op de hoogte te houden van de beoordelingen en besluiten van de Commissie met betrekking tot de adequaatheid van gegevens, alsmede van regelingen voor samenwerking op regelgevingsgebied met de Britse autoriteiten inzake financiële diensten en de eventuele toekenning van gelijkwaardigheid op het gebied van financiële diensten;

verzoekt om consolidatie van deze verbintenissen in een Interinstitutioneel Akkoord waarover zo spoedig mogelijk moet worden onderhandeld;

10.

verwelkomt de overeenkomst inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens; benadrukt dat deze overeenkomst, en met name artikel 3, geen afbreuk doet aan de rechten van het Parlement uit hoofde van artikel 218, lid 10, VWEU, met name in het licht van paragraaf 9 van deze resolutie; wijst erop dat de wijze waarop de Raad om goedkeuring van het Parlement heeft verzocht voor twee overeenkomsten in één procedure — de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK en de overeenkomst tussen de EU en het VK inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens — niet strookt met de gangbare praktijk en dat dit geenszins een precedent mag worden, aangezien het Parlement voor elke internationale overeenkomst afzonderlijk, en niet als pakket, zijn goedkeuring moet kunnen geven voordat deze in werking treedt, omdat zijn prerogatieven anders ernstig zouden worden ondermijnd;

11.

dringt erop aan de vakbonden in de EU en het VK en andere sociale partners en organisaties van het maatschappelijk middenveld nauw te betrekken bij het toezicht op en de uitvoering van de overeenkomst, onder meer door hen te raadplegen en eventueel zitting te laten nemen in de gespecialiseerde comités waar relevante aangelegenheden worden besproken, en door een speciaal arbeidsforum op te richten dat vóór elke zitting van de Partnerschapsraad bijeenkomt; stelt in het licht van het belang en de mogelijk verstrekkende gevolgen van de overeenkomst voor dat de binnenlandse adviesgroep wordt uitgebreid met meer vertegenwoordigers van de vakbonden en andere sociale partners, met name van de Europese sectorale bonden, en dat de maatschappelijke organisaties en de vakbonden en andere sociale partners de bevoegdheid krijgen om klachten bij de Commissie in te dienen, waarbij de Commissie verplicht wordt aan dergelijke klachten gevolg te geven;

12.

is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om belanghebbenden zoveel mogelijk bij het proces te betrekken, gezien de beperkte tijd die beschikbaar was, en is tevens ingenomen met de gedetailleerde aankondigingen van voorbereidingen die bedrijven hebben geholpen zich voor te bereiden op de onvermijdelijke veranderingen met ingang van 1 januari 2021, toen het Verenigd Koninkrijk de douane-unie en de interne markt verliet; roept op tot grotere inspanningen van alle EU-lidstaten en, waar van toepassing, regio’s om ervoor te zorgen dat deze eerste maanden onder het nieuwe regime met betrekking tot de nieuwe status van het VK zo soepel mogelijk verlopen voor alle economische actoren en burgers; onderkent dat de terugtrekking van het VK uit de EU aanzienlijke economische gevolgen op korte termijn heeft, en verzoekt de Commissie de reserve van 5 miljard EUR voor de aanpassing aan de brexit, zodra deze door de medewetgevers is goedgekeurd, volledig en tijdig aan te spreken om sectoren, bedrijven en werknemers, alsook de lidstaten die het meest te lijden hebben onder de negatieve en onvoorziene gevolgen van de nieuwe relatie tussen de EU en het VK, bij te staan;

Handel

13.

benadrukt dat de overeenkomst een ongekende reikwijdte heeft wat de handel in goederen betreft, waarbij de doelstelling van nulquota en nultarieven is bereikt als gevolg waarvan de handel met het Verenigd Koninkrijk zal worden vergemakkelijkt, een en ander in het kader van passende oorsprongsregels waarbij de belangen van de EU-producenten worden gevrijwaard, onder meer door bilaterale cumulatie, de zelfcertificering van de oorsprong door de exporteurs, alsmede de vrijstellingsperiode van 12 maanden voor sommige documenten; benadrukt het belang van een doeltreffend gelijk speelveld, met name wat betreft non-regressie en het vermijden van toekomstige verschillen, in combinatie met de ongekend omvangrijke werkingssfeer van deze overeenkomst;

14.

benadrukt dat de verbintenissen van beide partijen op het gebied van de handel in diensten een niveau van liberalisering opleveren dat verder gaat dan de WTO-verbintenissen, onder meer door een toekomstgerichte “meest begunstigde natie”-clausule, een verbintenis tot herziening met het oog op toekomstige verbeteringen, en met speciale regels voor de mobiliteit van beroepsbeoefenaren voor zakelijke doeleinden (diensten van “modus IV”); herinnert er tegelijkertijd aan dat het VK, door de interne markt te verlaten, zijn automatisch onbeperkt recht op dienstverlening in de hele EU heeft verloren; onderkent de duidelijke bepalingen inzake beroepskwalificaties die anders zijn als gevolg van het feit dat het VK een derde land is; is niettemin ingenomen met het mechanisme waarin de overeenkomst voorziet, waarbij de EU en het VK later per geval en voor specifieke beroepen aanvullende regelingen kunnen overeenkomen;

15.

is ingenomen met het hoofdstuk over digitale handel, met inbegrip van het expliciete verbod op eisen inzake lokalisatie van gegevens of verplichte openbaarmaking van broncode, hetgeen nieuw is voor de vrijhandelsovereenkomsten die de EU tot dusver heeft gesloten, terwijl tegelijkertijd het recht van de EU om te reguleren en de eisen inzake gegevensbescherming behouden blijven; is van mening dat dit digitale hoofdstuk kan dienen als model voor toekomstige handelsovereenkomsten; is ook ingenomen met de samenwerking inzake regelgeving op het gebied van opkomende technologieën, waaronder artificiële intelligentie;

16.

verwelkomt het feit dat, ondanks de aanvankelijke terughoudendheid van Britse zijde, het meest ambitieuze overkoepelende hoofdstuk over overheidsopdrachten ooit tot stand is gekomen, dat verder gaat dan de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten tot waarborging van gelijke behandeling van EU-bedrijven, alsook een hoofdstuk over de behoeften en belangen van micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s); herinnert eraan dat de bestaande lijst van geografische aanduidingen (GA’s) uit hoofde van het terugtrekkingsakkoord beschermd is, maar betreurt dat er geen regelingen met betrekking tot toekomstige GA’s zijn vastgesteld, ondanks de in de politieke verklaring gedane toezeggingen; neemt niettemin kennis van de rendez-vousclausule op grond waarvan de bescherming in de toekomst kan worden uitgebreid en dringt er bij beide partijen op aan deze clausule zo snel mogelijk te activeren;

17.

dringt er met klem bij de Commissie en de lidstaten op aan relevante platforms voor de coördinatie van regelgeving op te zetten en hier actief gebruik van te maken en daarbij het Parlement volledige transparantie te bieden, om in de toekomst een hoge mate van convergentie van de regelgeving te realiseren, in overeenstemming met de Europese Green Deal, en onnodige conflicten te vermijden, en tegelijkertijd het recht van elke partij om regelgeving vast te stellen, zoals in de overeenkomst verankerd, te waarborgen;

Gelijk speelveld

18.

is ingenomen met de overkoepelende en moderne titel “Gelijk speelveld voor open en eerlijke mededinging en duurzame ontwikkeling” die als voorbeeld zou moeten dienen voor andere toekomstige vrijhandelsakkoorden waarover de EU onderhandelt en die onder meer het volgende omvat:

(i)

bepalingen die inhouden dat partijen hun huidige hoge niveaus van arbeids- en sociale bescherming, milieu- en klimaatbescherming en normen op belastinggebied niet mogen afzwakken of verlagen op een wijze die van invloed is op de handel of de investeringen, alsook bepalingen inzake mededinging en overheidsondernemingen;

(ii)

de mogelijkheid om eenzijdig evenwichtsherstellende maatregelen te nemen in geval van aanzienlijke verschillen op het gebied van de arbeids- en sociale normen, milieubescherming of klimaatbescherming dan wel met betrekking tot het toezicht op subsidies, als dergelijke verschillen wezenlijke gevolgen hebben voor de handel of de investeringen tussen partijen; benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat aan “aanzienlijke verschillen” met “wezenlijke gevolgen voor de handel of de investeringen” een ruime uitlegging moet worden gegeven en dat dergelijke aanzienlijke verschillen op praktische wijze moeten kunnen worden aangetoond, om ervoor te zorgen dat de mogelijkheid om dergelijke maatregelen te nemen niet onredelijk wordt beperkt;

(iii)

de overeengekomen reeks bindende beginselen inzake toezicht op subsidies, waarvan de niet-naleving door concurrenten kan worden aangevochten, waarbij de rechtbanken de bevoegdheid hebben om de begunstigden zo nodig te gelasten de subsidie terug te betalen, en de mogelijkheid voor de EU om niet-naleving door het VK aan te pakken met unilaterale sancties, waaronder de invoering van tarieven of quota voor bepaalde producten of de kruislingse opschorting van andere delen van het economisch partnerschap; benadrukt dat de nieuwe Britse staatssteunregeling moet worden gemonitord en dat de doeltreffendheid van het mechanisme om ongerechtvaardigde subsidies aan te pakken moet worden beoordeeld, zodat het daadwerkelijk bijdraagt tot een gelijk speelveld;

(iv)

betreurt evenwel dat het hoofdstuk over belastingen niet is onderworpen aan bepalingen inzake geschillenbeslechting noch aan evenwichtsherstellende maatregelen; verzoekt de Commissie waakzaam te blijven ten aanzien van vraagstukken op het gebied van belastingen en het witwassen van geld, waarbij alle beschikbare instrumenten, zoals de processen voor het opstellen van lijsten, moeten worden gebruikt om het Verenigd Koninkrijk ervan te weerhouden oneerlijke praktijken toe te passen; herinnert in dit verband aan de mogelijkheid om vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst een verzoek tot herziening van het onderdeel handel in te dienen, mochten zich onevenwichtigheden voordoen;

(v)

herinnert eraan dat de bepalingen inzake een gelijk speelveld algemeen van toepassing zijn, ook in de zogenaamde speciale economische zones;

19.

benadrukt dat gepaste monitoring en adequaat toezicht van cruciaal belang zijn om een goed inzicht te krijgen in zowel de resterende als de nieuwe belemmeringen waarmee bedrijven, en met name kmo’s, in de praktijk worden geconfronteerd; benadrukt dat het van belang is onnodige regelgevingsonzekerheid, administratieve lasten en procedurele complexiteit te vermijden, omdat die tot extra rompslomp en kosten zullen leiden; roept de Commissie en de lidstaten in dit verband op om samen te werken met het bedrijfsleven, in het bijzonder kmo’s, teneinde nieuwe knelpunten op handelsgebied te ondervangen;

Bestuur

20.

verwelkomt het horizontale bestuurlijke en institutionele kader dat in de overeenkomst is opgenomen, en dat ervoor zorgt dat alle hoofdstukken met elkaar overeenstemmen, onderling verband houden en op dezelfde wijze worden gehandhaafd, waardoor bijkomende parallelle structuren en bureaucratie worden vermeden en de partijen rechtszekerheid en solide garanties voor naleving worden geboden; wijst met name op het robuuste mechanisme voor de beslechting van geschillen die tussen de EU en het VK kunnen ontstaan over de uitlegging of de uitvoering van hun verbintenissen;

21.

is ingenomen met de non-discriminatieclausule in het hoofdstuk inzake governance, die ervoor zorgt dat het Verenigd Koninkrijk in zijn nationale visumbeleid geen onderscheid mag maken tussen burgers van EU-lidstaten met het oog op de afgifte van visa voor korte bezoeken; veroordeelt het feit dat bepaalde EU-burgers (burgers uit Bulgarije, Estland, Litouwen, Roemenië en Slovenië) in verband met werkvisa of bewijzen van garantstelling geen gebruik kunnen maken van de regeling inzake leges voor visumaanvragen in het VK die geldt voor burgers van de overige 22 EU-lidstaten, hetgeen een discriminerende behandeling is;

Veiligheid, buitenlandse zaken en ontwikkeling

22.

betreurt dat het VK, in tegenstelling tot de politieke verklaring waarin een ambitieus, breed, diep en flexibel partnerschap op het gebied van buitenlands beleid, veiligheid en defensie werd voorzien, heeft geweigerd om in het kader van de overeenkomst over deze aspecten te onderhandelen; herinnert er desondanks aan dat het in het belang van beide partijen is om op deze gebieden nauwe en duurzame samenwerking te waarborgen, met name met het oog op de bevordering van vrede en veiligheid, met inbegrip van terrorismebestrijding, de bevordering van een op regels gebaseerde wereldorde, doeltreffend multilateralisme, het VN-Handvest, de consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, en de bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden overeenkomstig artikel 21 VEU; stelt voor de toekomstige samenwerking en coördinatie tussen de EU en het VK te regelen aan de hand van een systemisch platform voor overleg en coördinatie op hoog niveau inzake vraagstukken van buitenlands beleid, waaronder de uitdagingen in verband met landen als Rusland en China, korte lijnen op het gebied van veiligheidskwesties, onder meer in het kader van de samenwerking tussen de EU en de NAVO, en een systematische preferentiële samenwerking met betrekking tot met name vredeshandhavingsoperaties; dringt in het bijzonder aan op diepgaande samenwerking en coördinatie tussen de EU en het VK op het gebied van sanctiebeleid, gezien de gedeelde waarden en belangen, en pleit in dit kader voor instelling van een coördinatiemechanisme;

23.

betreurt in dit kader het besluit van het VK om de diplomatieke status van vertegenwoordigers van de Europese Unie te verlagen en verzoekt de bevoegde autoriteiten van het VK deze maatregel onverwijld ongedaan te maken en dringt er bij de Commissie op aan zich krachtig op te stellen als het gaat om de juiste tenuitvoerlegging van de Verdragen;

24.

wijst erop dat het VK een belangrijke actor is op het gebied van ontwikkelingshulp en humanitaire hulp, gezien de omvang van zijn officiële ontwikkelingshulp (zelfs nu deze wordt teruggebracht van 0,7 naar 0,5 % van het bni), zijn deskundigheid, zijn capaciteit voor de uitvoering van projecten en zijn uitgebreide betrekkingen met het Gemenebest en ontwikkelingslanden; spoort het VK aan om de negatieve gevolgen van de terugtrekking van het VK uit de EU voor ontwikkelingslanden tot een minimum te beperken, en zijn voortrekkersrol op het gebied van ontwikkelingshulp en humanitaire hulp te blijven vervullen; dringt aan op nauwe donorcoördinatie en samenwerking tussen de EU en het VK, bijvoorbeeld door waar mogelijk een beroep te doen op elkaars capaciteiten, teneinde de efficiëntie, de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp en de vooruitgang op weg naar het bereiken van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties te maximaliseren;

Specifieke sectorale kwesties en thematische samenwerking

25.

is van mening dat de interne markt een van de grote successen van de Europese Unie is, zeer gunstig is geweest voor de economie van beide partijen en de basis heeft gelegd voor verbetering van de levenskwaliteit van de burgers; benadrukt dat het nieuwe tijdperk van economische samenwerking erop gericht moet zijn kansen te creëren die beide partijen voordelen bieden en zeker niet mag leiden tot een achteruitgang van de integriteit en werking van de interne markt en de douane-unie; is van mening dat de uitbreiding van de aan geautoriseerde marktdeelnemers toegekende faciliteiten een goede manier is om handelsverstoringen te voorkomen;

26.

benadrukt dat de EU in het kader van het uitvoeringsproces bijzondere aandacht moet besteden aan de in de overeenkomst voorziene conformiteit van de douanecontroles die worden uitgevoerd voordat goederen de interne markt binnenkomen (vanuit het VK of vanuit andere derde landen via het VK), en benadrukt dat het van het grootste belang is ervoor te zorgen dat ingevoerde goederen aan de regels van de interne markt voldoen; wijst erop dat er meer geïnvesteerd moet worden in douanecontrolefaciliteiten en dat de coördinatie en informatie-uitwisseling tussen beide partijen verbeterd moet worden om verstoringen van de handel zoveel mogelijk te voorkomen en ervoor te zorgen dat de integriteit van de douane-unie behouden blijft, in het belang van consumenten en ondernemingen; is van mening dat een vlotte samenwerking tussen douane- en markttoezichtautoriteiten absoluut noodzakelijk is en maakt zich met name zorgen over de nodige operationele capaciteit van de EU-vertegenwoordigers in Noord-Ierland;

27.

merkt op dat het koopgedrag en het vertrouwen van consumenten in grensoverschrijdend winkelen door de onzekerheid over de toepasselijke regels al negatief zijn beïnvloed, en verzoekt de regering van het VK, de Commissie en de lidstaten om snel uitvoering te geven aan de maatregelen ter bescherming van de consument die in de overeenkomst zijn opgenomen, en intensiever samen te werken op het gebied van de uiteenlopende sectorale beleidsmaatregelen betreffende duurzame productiemethoden en productveiligheid; dringt met het oog op de belangen van consumenten aan op transparantie in de hele toeleveringsketen van producten en diensten en wijst erop dat het belangrijk is dat prijzen de totale aankoopkosten weerspiegelen en dus ook alle relevante heffingen en rechten omvatten en dat consumenten duidelijkheid hebben over de toepasselijke consumentenrechten, om spanningen te voorkomen en het vertrouwen van consumenten in aankopen over de grens te bevorderen;

28.

betreurt de negatieve gevolgen van de overeenkomst voor bepaalde visserijgemeenschappen, maar wijst erop dat de bepalingen inzake visserij, die voorzien in een vermindering van de visquota van 25 % en een overgangsperiode van 5½ jaar, minder schadelijk zijn dan een volledige sluiting van de Britse wateren; verzoekt de Commissie om er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat deze reductiegrens van 25 % nooit wordt overschreden en dat wederzijdse toegang gewaarborgd blijft; is in dit verband bezorgd over het feit dat de partnerschapsraad de bijlagen 35, 36 en 37 mag wijzigen; dringt erop aan dat het Parlement voorafgaand aan dergelijke wijzigingen naar behoren wordt geraadpleegd;

29.

maakt zich ernstige zorgen over de situatie na afloop van deze periode en herinnert het VK eraan dat het zijn toegang tot de EU-markten na afloop van deze periode slechts kan behouden als de EU-visserij toegang houdt tot de Britse wateren; herinnert eraan dat indien het VK overweegt om de toegang tot de Britse wateren na de eerste periode van 5½ jaar te beperken, de EU maatregelen zal kunnen nemen om haar belangen te beschermen, bijvoorbeeld in de vorm van het vaststellen van tarieven of quota voor de invoer van vis uit het VK of het opschorten van andere delen van de overeenkomst indien de visserijgemeenschappen in de EU in ernstige economische of sociale problemen dreigen te geraken; betreurt ten zeerste dat de rechten van de EU om te vissen op allerlei manieren worden ondermijnd, doordat het onmogelijk is om tijdig overeenstemming te bereiken over TAC’s en quota, door onacceptabele technische maatregelen en door een controversiële restrictieve uitlegging inzake de voorwaarden voor het verkrijgen van vergunningen;

30.

geeft uiting aan zijn diepe bezorgdheid over de mogelijke gevolgen van afwijkingen door het VK van de verordeningen van de Unie inzake technische maatregelen en andere gerelateerde milieuwetgevingsinstrumenten van de Unie, die ertoe zouden kunnen leiden dat sommige Europese vissersvaartuigen in de praktijk geen toegang meer hebben tot de wateren van het VK; wijst erop dat de overeenkomst elke partij ertoe verplicht nauwkeurig te onderbouwen dat ontwikkelingen op dit gebied niet discriminerend van aard zijn en in het licht van wetenschappelijk verifieerbare gegevens noodzakelijk zijn om de duurzaamheid van het milieu op lange termijn te waarborgen; verzoekt de Commissie er nauwlettend op toe te zien dat aan deze voorwaarden wordt voldaan, en krachtig te reageren indien het VK discriminerend handelt;

31.

uit zijn bezorgdheid over de gevolgen van verschillende regels die van toepassing zijn op gebieden met een bijzondere Britse status, met name de direct van de Kroon afhankelijke gebieden en overzeese gebieden; verzoekt de Commissie om bijzondere aandacht te schenken aan deze gebieden en hun bijzondere kenmerken;

32.

maakt zich zorgen over de vraag hoe een mogelijke toekomstige unilaterale verlaging van de sociale en arbeidsnormen door het VK in het kader van de overeenkomst aangepakt en aangevochten kan worden; wijst er nogmaals op dat een unilaterale verlaging van de sociale en arbeidsnormen ten koste van Europese werknemers en ondernemingen snel moet worden aangepakt en verholpen om een gelijk speelveld te behouden; betreurt tevens dat het VK, ondanks de verplichting uit hoofde van artikel 127 van het terugtrekkingsakkoord om de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en de richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden (13) tijdens de overgangsperiode om te zetten, nog niet de nodige stappen heeft ondernomen om deze richtlijnen in nationaal recht om te zetten en daarmee de werknemers in het VK bepaalde onlangs vastgestelde rechten onthoudt;

33.

is ingenomen met het feit dat het nieuwe samenwerkingsmechanisme voor de coördinatie inzake sociale zekerheid grote overeenkomsten vertoont met de voorschriften van Verordening (EG) nr. 883/2004 (14) betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en Verordening (EG) nr. 987/2009 (15) tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004; is met name ingenomen met het feit dat de EU-bepalingen inzake non-discriminatie, gelijke behandeling en de samentelling van tijdvakken in de overeenkomst behouden zijn gebleven; betreurt niettemin de beperkingen van de materiële werkingssfeer en, in het bijzonder, dat gezinsbijslagen, uitkeringen bij langdurige zorg, niet op premie- of bijdragebetaling berustende uitkeringen en de uitvoerbaarheid van werkloosheidsuitkeringen niet in de overeenkomst zijn opgenomen; roept partijen op de door beperkingen van het vrije verkeer getroffen burgers onmiddellijk te voorzien van gedegen en betrouwbare informatie over hun rechten op verblijf, werk en coördinatie van sociale zekerheid;

34.

neemt kennis van de tijdelijke bepaling inzake de doorgifte van persoonsgegevens aan het VK; herinnert aan zijn resoluties van 12 februari 2020 en 18 juni 2020 waarin het Parlement het belang benadrukt van gegevensbescherming als grondrecht en als cruciale randvoorwaarde voor de digitale economie; herinnert er in verband met de adequaatheid van het gegevensbeschermingskader van het VK aan dat het beschermingsniveau van het VK volgens de jurisprudentie van het HvJ-EU “in wezen gelijkwaardig” moet zijn aan het niveau dat wordt geboden door het rechtskader van de EU, onder meer met betrekking tot verdere doorgifte van gegevens aan derde landen, zowel wanneer het gaat om doorgifte voor commerciële doeleinden als wanneer het gaat om doorgifte voor rechtshandhavingsdoeleinden; neemt kennis van de start van de procedure voor de vaststelling van de twee adequaatheidsbesluiten voor de doorgifte van persoonsgegevens aan het Verenigd Koninkrijk in het kader van de algemene verordening gegevensbescherming (16) (AVG) en de richtlijn wetshandhaving (17) op 19 februari 2021; verzoekt de Commissie geen positief adequaatheidsbesluit vast te stellen als de in het EU-recht en de jurisprudentie gestelde voorwaarden niet volledig worden nageleefd; benadrukt dat een adequaatheidsbesluit geen voorwerp van onderhandelingen tussen het VK en de EU mag zijn, aangezien een dergelijk besluit verband houdt met de bescherming van een grondrecht dat wordt erkend door het EVRM, het Handvest en de EU-Verdragen;

35.

benadrukt dat de overeenkomst voorziet in samenwerking met het VK inzake rechtshandhaving en justitiële samenwerking in strafzaken van een voor samenwerking met een derde land ongekend nauwe aard; wijst erop dat deel III, titel III van de overeenkomst, als aanvullende waarborg, voorziet in een specifieke regeling voor geschillenbeslechting in het licht van de gevoelige materie die gereguleerd wordt; is ingenomen met de bepalingen van deel III inzake opschorting en opzegging, en met name met de bepaling dat het deel ophoudt van toepassing zijn bij opzegging van het EVRM (conditionaliteit);

36.

betreurt dat geen opvolging is gegeven aan de verzoeken van het Parlement met betrekking tot een gemeenschappelijke EU-aanpak inzake asiel, migratie en grensbeheer en dat deze belangrijke kwesties, die ook gevolgen hebben voor de rechten van de meest kwetsbaren, zoals niet-begeleide minderjarigen, nu via bilaterale samenwerking moeten worden geregeld; roept de EU en het VK ertoe op snel tot overeenstemming te komen over een akkoord met betrekking tot deze kwesties ter vervanging van de Dublin-verordening (18);

37.

betreurt het gebrek aan ambitie in de overeenkomst als het gaat om mobiliteitsbeleid en dringt aan op de ontwikkeling van veilige legale migratietrajecten tussen de EU en het VK; is ingenomen met de bepalingen inzake visa voor korte bezoeken en de vastlegging van het beginsel van non-discriminatie tussen de lidstaten; roept het VK op EU-burgers niet te discrimineren op grond van hun nationaliteit, noch wat betreft registratie in het kader van de EU-vestigingsregeling, noch als het gaat om kwesties op het gebied van mobiliteit en visa; verzoekt de Commissie toe te zien op de naleving van het beginsel van wederkerigheid; betreurt het discriminerende besluit van het VK om bij burgers van bepaalde EU-lidstaten andere tarieven te hanteren voor werkvisa, bijvoorbeeld voor visa voor seizoensarbeid en visa voor gezondheidswerkers en verzorgend personeel; benadrukt dat het belangrijk is dat de gelijke toegang van EU-burgers tot de arbeidsmarkt van het VK gewaarborgd wordt en dat dezelfde tarieven moeten worden gehanteerd voor alle EU-onderdanen en dringt er daarom bij het VK op aan dit besluit per direct terug te draaien;

38.

verzoekt de Commissie om het Parlement volledig op de hoogte te houden van het toezicht op de tenuitvoerlegging van de overeenkomst door de Europese Centrale Bank, de Europese toezichthoudende autoriteiten, het Europees Comité voor systeemrisico’s en de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, alsook van de marktontwikkelingen op het gebied van financiële diensten, teneinde mogelijke marktverstoringen en dreigingen voor de financiële stabiliteit, de integriteit van de markt en de beleggersbescherming tijdig in kaart te kunnen brengen;

39.

verzoekt de Commissie gebruik te maken van de beschikbare instrumenten, zich bij de komende herziening van het kader voor de bestrijding van witwaspraktijken te beraden op nieuwe instrumenten en te zorgen voor oprechte samenwerking inzake transparantie met betrekking tot de uiteindelijke begunstigde, een gelijk speelveld te waarborgen en de interne markt te beschermen tegen de gevaren van witwassen en terrorismefinanciering vanuit het Verenigd Koninkrijk;

40.

stelt met voldoening vast dat de overeenkomst toezeggingen bevat inzake fiscale transparantie en eerlijke belastingconcurrentie, alsook een gezamenlijke politieke verklaring betreffende de bestrijding van schadelijke belastingregelingen;

41.

is ingenomen met het feit dat het VK en de EU hebben meegedeeld overeenstemming te hebben bereikt over een memorandum van overeenstemming inzake financiële diensten, maar betreurt dat het VK tot nu toe alleen gelijkwaardigheidsbesluiten heeft toegekend aan afzonderlijke EER-staten, waaronder de lidstaten van de Europese Unie, en niet aan de Unie als geheel; herinnert eraan dat gelijkwaardigheidsbesluiten betrekking hebben op verschillende rechtsgebieden die op EU-niveau worden geharmoniseerd, en dat in sommige gevallen het toezicht rechtstreeks door EU-autoriteiten wordt uitgeoefend; verzoekt de Commissie derhalve om na te gaan of gelijkwaardigheidsbesluiten van het VK zich richten tot de EU in haar geheel, alvorens zelf besluiten te nemen over gelijkwaardigheid;

42.

is van mening dat de reikwijdte van de non-regressieverplichting inzake belastingaangelegenheden nader verduidelijkt moet worden; vreest de gevolgen van uiteenlopende wetgeving op belastinggebied; is met name bezorgd over de vroegtijdige aankondiging van het VK dat het zich alleen zal verbinden tot verplichte openbaarmaking van meldingsplichtige constructies gebaseerd op zwakkere internationale normen en betreurt voorts de publieke verklaringen over de opening van vrijhavens in het VK;

43.

waarschuwt dat onduidelijke terminologie en niet-bindende of onvoorspelbare wettelijke regels en toezichtsmechanismen op het gebied van belastingen in de overeenkomst het risico op fiscale dumping vergroten; merkt bovendien op dat vanwege een gebrek aan bepalingen met rechtstreekse werking, onder meer over schadelijke belastingpraktijken, het risico bestaat dat bij de handhaving van de overeenkomst onoplosbare geschillen ontstaan; stelt met bezorgdheid vast dat de voorwaarden voor fiscale staatssteun strenger zijn in de handelsovereenkomsten van de EU met Zwitserland en Canada;

44.

wijst erop dat de overeenkomst niet van toepassing is op de van de Britse Kroon afhankelijke gebieden en de overzeese gebieden van het VK; is van mening dat grondig onderzoek moet worden verricht om ervoor te zorgen dat de overeenkomst geen lacunes bevat waardoor deze gebieden benut kunnen worden voor de ontwikkeling van nieuwe schadelijke belastingregelingen met gevolgen voor de werking van de interne markt;

45.

verheugt zich over het feit dat de Overeenkomst van Parijs een essentieel onderdeel vormt van de overeenkomst; betreurt echter dat bij de vaststelling van het basisniveau van klimaatbescherming met betrekking tot broeikasgassen geen rekening is gehouden met de herziene emissiestreefcijfers voor 2030 voor de hele economie, die binnenkort zullen worden vastgesteld; benadrukt voorts dat de EU van plan is het systeem van de EU voor de handel in broeikasgasemissierechten verder te versterken en het toepassingsgebied ervan uit te breiden; is van mening dat dit, mochten er aanzienlijke verschillen ontstaan tussen het Europees emissiehandelssysteem en het emissiehandelssysteem van het VK, zou kunnen leiden tot verstoring van het gelijke speelveld, en dus in aanmerking zou kunnen worden genomen bij de toepassing van het EU-mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens, als dit eenmaal is ingevoerd;

46.

is ingenomen met de bepalingen inzake samenwerking op het gebied van gezondheidsveiligheid, op grond waarvan partijen en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten relevante informatie kunnen uitwisselen, maar betreurt dat deze samenwerking zich beperkt tot de beoordeling van “aanzienlijke” volksgezondheidsrisico’s en het coördineren van de maatregelen die nodig zouden kunnen zijn ter bescherming van de volksgezondheid;

47.

is ingenomen met het feit dat de voedselveiligheidsnormen van de EU ongewijzigd blijven en dat de overeenkomst tot doel heeft de strenge sanitaire en fytosanitaire normen van de EU te waarborgen; wijst er nogmaals op dat de handelsstromen tussen de EU en het VK van goederen die onderworpen zijn aan sanitaire en fytosanitaire maatregelen zeer omvangrijk zijn en dat de EU moet voorzien in een goed coördinatieproces, om inconsistente controles van goederen uit het VK in EU-havens te voorkomen;

48.

is ingenomen met het omvattende hoofdstuk over luchtvervoer in de overeenkomst, dat de bescherming van de strategische belangen van de EU moet waarborgen en dat passende bepalingen bevat inzake markttoegang, vervoersrechten, gemeenschappelijke vluchtnummers en passagiersrechten; is ingenomen met de bijzondere bepalingen inzake een gelijk speelveld in het hoofdstuk over luchtvaart, die ervoor zullen zorgen dat luchtvaartmaatschappijen uit de EU en het VK op voet van gelijkheid zullen kunnen concurreren; neemt kennis van de oplossing die is gevonden voor de eigendoms- en controleregels, die de toegang tot de interne markt regelen en tegelijkertijd de mogelijkheid openlaten voor verdere liberalisering in de toekomst; is ingenomen met het specifieke hoofdstuk over luchtvaartveiligheid, dat voorziet in nauwe samenwerking op het gebied van luchtvaartveiligheid en luchtverkeersbeheer; is van mening dat deze samenwerking de EU niet mag belemmeren bij het bepalen van het beschermingsniveau dat zij passend acht voor de veiligheid; wijst op het belang van toekomstige nauwe samenwerking tussen de Civil Aviation Authority van het VK en het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart;

49.

is ingenomen met het feit dat de overeenkomst zal zorgen voor quotavrije connectiviteit tussen de EU en het VK voor wegvervoerders en dat de overeenkomst volledige transitorechten over het grondgebied van beide partijen, de zogenaamde “landbrug”, zal waarborgen; is verheugd over het feit dat partijen er tijdens de onderhandelingen in geslaagd zijn om een sterk gelijk speelveld in de sector wegvervoer te realiseren en over de bepalingen die ter zake zijn vastgesteld, op grond waarvan het VK gehouden is de strenge EU-normen voor de sector wegvervoer te hanteren; benadrukt in dit verband dat de overeenkomst onder meer normen bevat inzake de toegang tot het beroep, de detachering van bestuurders, rij- en rusttijden, tachografen en gewichten en afmetingen van voertuigen; merkt op dat dergelijke normen niet alleen zullen zorgen voor eerlijke concurrentie, maar ook voor goede arbeidsomstandigheden voor bestuurders en een hoog niveau van verkeersveiligheid; is ingenomen met de bijzondere bepalingen inzake Noord-Ierland, waarmee de unieke situatie van Ierland wordt erkend en waardoor de verstoring van de economie van het hele eiland tot een minimum wordt beperkt; verzoekt de lidstaten meer inspanningen te leveren om belanghebbenden in de vervoerssector nauwkeurige en nuttige informatie te verstrekken, te zorgen voor goed werkende en robuuste IT-systemen in deze sector en alle documenten die nodig zijn voor doorvoer online ter beschikking te stellen; wijst op de noodzaak om na te denken over het verlenen van financiële steun aan bepaalde havens, om snel belemmeringen voor de fysieke infrastructuur ten gevolge van de toegenomen wachttijd voor vervoerders die de grens overschrijden weg te nemen; dringt aan op nauwe samenwerking tussen de EU en het VK om onnodige vertragingen en verstoringen van het vervoerssysteem te voorkomen en de connectiviteit zoveel mogelijk te behouden;

50.

is verheugd over de voortzetting van de Europese samenwerking met het VK op het gebied van wetenschap, onderzoek, innovatie en ruimtevaart; benadrukt dat het van belang is dat de mobiliteit van onderzoekers wordt gesteund om ervoor te zorgen dat wetenschappelijke kennis en technologie vrijelijk circuleren; dringt er derhalve bij de providers van mobiele telefoondiensten op aan het beginsel “roam like at home” zowel in de EU als het VK te blijven toepassen; wijst erop dat het hoofdstuk over energie op 30 juni 2026 afloopt; benadrukt dat belangrijk is dat de samenwerking op het gebied van energie ook na die datum wordt voortgezet, gezien de verwevenheid van beide energiemarkten en het feit dat Noord-Ierland deel zal blijven uitmaken van de interne energiemarkt van de EU; neemt nota van de overeenkomst tussen de EU en het VK voor samenwerking op het gebied van het veilige en vreedzame gebruik van kernenergie; betreurt dat deze kwestie niet onderworpen was aan de goedkeuringsprocedure omdat het Euratom-Verdrag niet voorziet in een rol voor het Parlement; dringt aan op een memorandum van overeenstemming, gebaseerd op het North Seas Energy Cooperation (NSEC)-kader, dat gezamenlijke projecten, maritieme ruimtelijke planning en de integratie van offshore-energie in de energiemarkten omvat;

51.

is ingenomen met de regels voor deelname van het VK aan programma’s van de Unie in het desbetreffende deel van de overeenkomst; is van mening dat deze regels in grote lijnen voldoen aan de verwachtingen van het Parlement, zoals door het Parlement uiteengezet in zijn aanbeveling van 18 juni 2020 voor de onderhandelingen over een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland; is met name van mening dat deze regels de financiële belangen van de Unie beschermen; is in dit verband ingenomen met het feit dat op het programma Horizon Europa een automatisch correctiemechanisme van toepassing is;

52.

is verheugd over de associatie van het VK met Horizon Europa; is ingenomen met het feit dat het VK voornemens is deel te nemen aan het Euratom-programma voor onderzoek en opleiding, het Copernicusonderdeel van het ruimtevaartprogramma en ITER, en toegang zal hebben tot diensten voor ruimtebewaking en -monitoring in het kader van het ruimtevaartprogramma; is ingenomen met het feit dat voor het programma PEACE+ een afzonderlijke financieringsovereenkomst zal worden gesloten;

53.

betreurt ten zeerste dat het VK heeft besloten om voor de periode van het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 niet deel te nemen aan het programma Erasmus+; onderstreept dat dit besluit alleen maar verliezers oplevert en mensen en organisaties in de EU en het VK berooft van de enorme kansen die uitwisselings- en samenwerkingsprojecten bieden; is met name verbaasd over het feit dat het VK als reden voor zijn besluit de zeer hoge deelnamekosten aanvoert; dringt er bij het VK op aan gebruik te maken van de afkoelingsperiode waarin de gezamenlijke verklaring inzake deelname aan programma’s van de EU voorziet, om zijn standpunt te herzien; is ingenomen met het genereuze aanbod van Ierland om te voorzien in een mechanisme en financiering om studenten uit Noord-Ierland in staat te stellen deel te blijven nemen aan het programma;

54.

herinnert eraan dat zowel onderwijs als onderzoek integraal deel uitmaakt van academische samenwerking en dat synergieën tussen Horizon Europa en Erasmus+ een belangrijke dimensie vormen van de nieuwe generatie programma’s; onderstreept dat het de situatie nauwlettend zal volgen om ervoor te zorgen dat de gedifferentieerde benadering van de deelname van het VK aan de twee academische samenwerkingsprogramma’s van de EU de doeltreffendheid van deze programma’s of de resultaten van eerdere samenwerking niet ondermijnt;

55.

onderstreept dat het belangrijk is de bescherming van de financiële belangen van de Unie in alle dimensies te waarborgen en dat het VK zijn financiële verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst volledig nakomt; wijst op de noodzaak van nauwe samenwerking op het gebied van btw en douanerechten om een correcte heffing en inning van rechten te waarborgen; wijst erop dat douaneprocedures zeer complex zijn en dat er permanent behoefte is aan snelle uitwisseling van informatie en nauwe samenwerking tussen de EU en het VK om te zorgen voor efficiënte controles en in- en uitklaring, en handhaving van de toepasselijke wetgeving; benadrukt tegelijkertijd dat douane- en btw-fraude, met inbegrip van illegale handel en smokkel, moeten worden voorkomen door middel van adequate controles, waarbij rekening wordt gehouden met de waarschijnlijkheid dat specifieke goederen het voorwerp zijn van illegale handel of smokkel en met de waarschijnlijkheid dat er met betrekking tot die specifieke goederen onjuiste verklaringen inzake de oorsprong of inhoud worden ingediend;

56.

onderstreept dat ervoor moet worden gezorgd dat de uitvoering van de overeenkomst en, overeenkomstig de bepalingen inzake nauwe samenwerking tussen partijen, het recht op toegang van de diensten van de Commissie, de Europese Rekenkamer, OLAF en het EOM, alsook het toetsingsrecht van het Europees Parlement, volledig geëerbiedigd worden; benadrukt voorts het belang van de bevoegdheid van het HvJ-EU inzake besluiten van de Commissie;

57.

wijst op het belang van intellectuele eigendom en de noodzaak om te zorgen voor continuïteit van de regelgeving, waarbij toekomstige geografische aanduidingen echter buiten beschouwing worden gelaten; is in dit kader ingenomen met de verbeterde bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, zoals in de overeenkomst vastgelegd, die alle soorten intellectuele-eigendomsrechten omvat, en met de bepalingen inzake handhaving en samenwerking, die een breed scala aan maatregelen bestrijken;

58.

betreurt ten zeerste dat de bestaande vennootschapsvormen van partijen, zoals de Societas Europaea (SE) of vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, niet door de overeenkomst worden bestreken en daarom niet langer door de respectieve wederpartij zullen worden erkend; is niettemin verheugd dat partijen hebben voorzien in bescherming van marktdeelnemers, maar tegelijkertijd rekening hebben gehouden met de noodzaak om te zorgen voor een duurzaam en competitief ontwikkelingsklimaat, door vast te leggen dat er geen sprake mag zijn van achteruitgang op het gebied van arbeids- en sociale normen en door bepalingen overeen te komen inzake verboden praktijken, handhaving en samenwerking op het gebied van mededingingsbeleid;

59.

betreurt dat justitiële samenwerking in burgerlijke zaken geen deel uitmaakte van de onderhandelingen over het toekomstige partnerschap tussen de EU en het VK en benadrukt dat er met betrekking tot dit onderwerp zo snel mogelijk overeenstemming moet worden bereikt; herinnert er in dit verband aan dat de EU zeer zorgvuldig moet nadenken over haar besluit op het verzoek van VK om partij te blijven bij het Verdrag van Lugano van 2007, met name gelet op Protocol 2 betreffende de eenheid in de uitlegging van het verdrag en in het licht van de mogelijkheid om een algemeen evenwicht te bewaren wat betreft de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties, en wijst erop dat een doeltreffende samenwerking en een doeltreffende dialoog tussen de Commissie en het Parlement, met name met de Commissie juridische zaken die belast is met de interpretatie en toepassing van het internationaal recht, voor zover dit de EU betreft, van het allergrootste belang is;

60.

betreurt ten zeerste dat in de overeenkomst geen in detail uitgewerkte en zinvolle oplossing is bereikt met betrekking tot huwelijkszaken, ouderlijk gezag en andere familiezaken; is in dit verband ingenomen met de mogelijkheden voor nauwere samenwerking, ten minste op het gebied van belangrijke familierechtelijke kwesties en kwesties die in aanmerking komen voor praktische samenwerking op het gebied van ouderlijk gezag, kinderontvoering en onderhoudsverplichtingen, die geboden worden via de deelname van het VK als waarnemer bij de bijeenkomsten van het Europees justitieel netwerk inzake burgerlijke en handelszaken;

61.

betreurt dat de overeenkomst niet voorziet in een rol voor het Hof van Justitie van de Europese Unie, ondanks de toezegging die partijen in de politieke verklaring hebben gedaan om te waarborgen dat het scheidsgerecht, als een geschil tussen partijen vragen van uitlegging van begrippen van het EU-recht zou doen rijzen, het HvJ-EU zou verzoeken om een bindende uitspraak;

62.

wijst erop dat de overeenkomst niet van toepassing is op Gibraltar en geen gevolgen heeft op dat grondgebied; neemt kennis van het voorlopige akkoord tussen Spanje en het VK over een voorgesteld kader voor een overeenkomst tussen de EU en het VK over de toekomstige betrekkingen tussen Gibraltar en de EU, op grond waarvan de relevante bepalingen van het Schengenacquis in Gibraltar kunnen worden toegepast;

o

o o

63.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en aan de regering en het parlement van het Verenigd Koninkrijk.

(1)  PB L 444 van 31.12.2020, blz. 2.

(2)  PB C 298 van 23.8.2018, blz. 24.

(3)  PB C 346 van 27.9.2018, blz. 2.

(4)  PB C 369 van 11.10.2018, blz. 32.

(5)  PB C 162 van 10.5.2019, blz. 40.

(6)  Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0016.

(7)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0006.

(8)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0033.

(9)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0152.

(10)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0018.

(11)  PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7.

(12)  PB C 34 van 31.1.2020, blz. 1.

(13)  Richtlijn (EU) 2019/1152 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 105).

(14)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).

(15)  Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1).

(16)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(17)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).

(18)  Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 31).


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/38


P9_TA(2021)0143

Bodembescherming

Resolutie van het Europees Parlement van 28 april 2021 over bodembescherming (2021/2548(RSP))

(2021/C 506/07)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 191,

gezien de conclusies van de Europees Raad van 12 december 2019 over klimaatverandering,

gezien de conclusies van de Raad van 23 oktober 2020“Biodiversiteit — dringend actie nodig”,

gezien Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 “Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet” (1) (het “7e MAP”), en gezien de visie van de EU voor 2050,

gezien Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma’s betreffende het milieu (2),

gezien Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (3),

gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de bescherming van de bodem en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (COM(2006)0232),

gezien Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (4),

gezien Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (5),

gezien Richtlijn 86/278/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw (6),

gezien Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (7) (“de nitratenrichtlijn”),

gezien Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (8), en de latere wijzigingen ervan,

gezien Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen (9),

gezien Verordening (EU) 2017/852 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende kwik, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1102/2008 (10),

gezien Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 (11),

gezien Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (12),

gezien de politieke richtsnoeren van de Europese Commissie voor 2019-2024, met name de ambitie om de vervuiling in Europa terug te brengen tot nul,

gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0392),

gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019, getiteld “De Europese Green Deal”(COM(2019)0640),

gezien het voorstel van de Commissie voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 (voor een 8e milieuactieprogramma — MAP) (COM(2020)0652),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen” (COM(2020)0380),

gezien het verslag “Status of the World Soil Resources” dat in 2015 werd gepubliceerd door het Intergovernmental Technical Panel on Soils (ITPS), de Global Soil Partnership (GSP) en de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” (COM(2020)0381),

gezien het verslag van de Commissie van 13 februari 2021 over de tenuitvoerlegging van de Thematische strategie voor bodembescherming en lopende activiteiten (COM(2012)0046),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 september 2011 getiteld “Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa” (COM(2011)0571),

gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2020 getiteld “Een nieuw actieplan voor een circulaire economie — Voor een schoner en concurrerender Europa” (COM(2020)0098),

gezien de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2020 getiteld “Strategie voor duurzame chemische stoffen. Op weg naar een gifvrij milieu” (COM(2020)0667),

gezien de mededeling van de Commissie van 16 april 2002 getiteld “Naar een thematische strategie inzake bodembescherming” (COM(2002)0179),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 12 april 2012 getiteld “Richtsnoeren inzake goede praktijken voor het beperken, mitigeren of compenseren van bodemafdekking” (SWD(2012)0101),

gezien zijn resolutie van 19 november 2003 over de mededeling van de Commissie getiteld “Naar een thematische strategie inzake bodembescherming” (13),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 november 2007 over de thematische strategie inzake bodembescherming (14),

gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over de 15e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (COP15) (15),

gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu (16),

gezien zijn resolutie van 16 januari 2019 over de toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden (17),

gezien zijn resolutie van 10 juli 2020 over de strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen (18),

gezien zijn resolutie van 10 februari 2021 over het nieuwe actieplan voor de circulaire economie (19),

gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal (20),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 november 2007 over de thematische strategie inzake bodembescherming (21),

gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 19 januari 2013 over “De tenuitvoerlegging van de thematische strategie voor bodembescherming” (22),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s getiteld “Naar een thematische strategie inzake bodembescherming” (COM(2002)0179) (23),

gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 5 februari 2021 inzake agro-ecologie (CDR 3137/2020),

gezien Speciaal verslag nr. 33/2018 van de Europese Rekenkamer, getiteld “Bestrijding van woestijnvorming in de EU: een groeiende bedreiging waartegen meer moet worden ondernomen,

gezien de geschiktheidscontrole van de EU-wetgeving op het gebied van water (SWD(2019)0439),

gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) 2030 van de Verenigde Naties, en met name SDG 15 inzake de bescherming, het herstel en de bevordering van het duurzaam gebruik van terrestrische ecosystemen, het duurzaam beheer van bossen, de bestrijding van woestijnvorming en het stoppen en omkeren van het proces van bodemaantasting en het tot staan brengen van het verlies van biodiversiteit,

gezien het nieuwe Handvest van Leipzig betreffende de transformatieve kracht van steden voor het algemeen belang, goedgekeurd tijdens de informele ministeriële bijeenkomst over stedelijke aangelegenheden van 30 november 2020,

gezien de Overeenkomst die op de 21e Conferentie van de Partijen (COP21) bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering op 12 december 2015 in Parijs werd goedgekeurd (de Overeenkomst van Parijs),

gezien het VN-Verdrag ter bestrijding van woestijnvorming (UNCCD),

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake biologische diversiteit (VBD),

gezien het beoordelingsverslag inzake bodemdegradatie en bodemherstel, dat op 23 maart 2018 door het intergouvernementeel platform voor wetenschap en beleid inzake biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES) is gepubliceerd,

gezien het verslag van het Europees Milieuagentschap (EEA) van 4 december 2019 getiteld “Het Europese milieu — stand van zaken en vooruitzichten 2020” (SOER 2020),

gezien het verslag “The State of Soil in Europe — A contribution of the JRC to the European Environment Agency’s Environment State and Outlook Report — SOER 2010”, dat in 2012 door de Commissie en het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek werd gepubliceerd,

gezien het speciaal verslag over klimaatverandering en land van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) van 8 augustus 2019,

gezien het verslag van het Bureau van de Verenigde Naties voor rampenrisicovermindering (UNDRR) uit 2018, getiteld “Economic losses, poverty & disasters: 1998-2017”,

gezien de mondelinge vragen aan de Raad en de Commissie over bodembescherming (O-000024/2021 — B9-0011/2021 en O-000023/2021 — B9-0010/2021),

gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

A.

overwegende dat de bodem een essentieel, complex, multifunctioneel en levend ecosysteem is van cruciaal milieu- en sociaal-economisch belang, dat een groot aantal sleutelfuncties vervult en diensten levert die onmisbaar zijn voor het menselijk bestaan en de overlevingskansen van ecosystemen, zodat toekomstige generaties in hun behoeften kunnen voorzien;

B.

overwegende dat bodems de grootste terrestrische opslagplaats voor koolstof van de planeet zijn en grofweg 2 500 gigaton koolstof (1 gigaton = 1 miljard ton) bevatten, ten opzichte van 800 gigaton in de atmosfeer en 560 gigaton in levende dieren en planten; overwegende dat gezonde bodems cruciaal zijn voor mitigatie van de klimaatverandering aangezien zij het equivalent van ongeveer 25 % van de koolstof die jaarlijks wereldwijd wordt uitgestoten door fossiele brandstoffen, verwijderen; overwegende dat beteelde bodems wereldwijd 50-70 % van hun oorspronkelijke koolstofvoorraad zijn kwijtgeraakt (24);

C.

overwegende dat er in Europa meer dan 320 belangrijke bodemsoorten zijn aangetroffen en dat elke soort enorme fysische, chemische en biologische variaties vertoont;

D.

overwegende dat de bodem een centrale rol vervult als habitat en genenpool, aangezien het een thuis is voor 25 % van de mondiale biodiversiteit, belangrijke ecosysteemdiensten levert aan lokale gemeenschappen en in een mondiale context, zoals voedsel- en grondstoffenvoorziening, regulering van het klimaat door koolstofsequestratie, waterzuivering, voedingsstoffenregulering, en bestrijding van plagen, en dient als platform voor menselijke activiteiten en helpt bij het voorkomen van overstromingen en droogten; overwegende dat de vorming van bodems een van de ecosysteemprocessen is waarvan men weet dat die in Europa afneemt;

E.

overwegende dat bodems dan wel zeer dynamisch zijn, maar ook fragiel en dat ze een niet-hernieuwbare, eindige hulpbron vormen, aangezien de vorming van bodems enorm traag verloopt: de vorming van één centimeter teeltlaag duurt ongeveer 1 000 jaar; overwegende dat bodem hierdoor een zeer waardevolle natuurlijke hulpbron is;

F.

overwegende dat de bodem een belangrijke rol speelt in de schoonheid van onze Europese landschappen, net zoals bossen, kustlijnen, berggebieden en alle Europese ecosystemen;

G.

overwegende dat bodems onder graslanden en bossen netto-koolstofreservoirs zijn die naar schatting tot wel 80 miljoen ton koolstof per jaar verwijderen in de EU (25); overwegende dat akkerlanden en graslanden in de EU samen echter netto-emissiebronnen zijn die in 2017 ongeveer 75,3 miljoen ton kooldioxide-equivalent (MtCO2e) uitstootten (26); overwegende dat de landbouw- en de bosbouwsector zich derhalve in een ideale positie bevinden om bij te dragen aan de verwijdering van koolstof uit de atmosfeer door middel van de afvang en opslag van koolstof in bodems en biomassa;

H.

overwegende dat de bodemstructuur en -eigenschappen het product zijn van bodemvorming, geomorfologische en geologische processen die over duizenden jaren plaatsvinden, waardoor de bodem een niet-hernieuwbare hulpbron is; overwegende dat het bijgevolg veel rendabeler is elke schade aan bodemlagen (erosie, vernietiging, aantasting, verzilting enz.) en bodemverontreiniging te voorkomen dan te proberen de bodemfuncties te herstellen;

I.

overwegende dat bodemfuncties sterk afhankelijk zijn van de volledige aanvulling van bodembiodiversiteit; overwegende dat er belangrijke verbanden bestaan tussen de biodiversiteit boven en onder de grond en dat bodembiodiversiteit in belangrijke mate bijdraagt aan de lokale niveaus van plantdiversiteit;

J.

overwegende dat in de meeste wetgeving voor milieubescherming (zoals de habitatrichtlijn en Natura 2000) en in de belangrijkste wetgeving van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU niet wordt verwezen naar de bescherming van bodembiodiversiteit; overwegende dat het vergroten of handhaven van de bodembiodiversiteit een effectieve oplossing is die kan bijdragen aan het herstel van bodems en de sanering van vervuilde bodems;

K.

overwegende dat — zowel in de EU als wereldwijd — land en bodem nog altijd worden aangetast door een breed scala aan menselijke activiteiten, zoals slecht landbeheer, verandering in landgebruik, niet-duurzame landbouwpraktijken, buitengebruikstelling van grond, verontreiniging, niet-duurzame bosbouwpraktijken, bodemafdekking, verlies aan biodiversiteit en klimaatverandering, vaak in combinatie met andere factoren, waardoor hun vermogen om ecosysteemdiensten voor de hele samenleving te leveren wordt beperkt;

L.

overwegende dat het betreurenswaardig is dat de EU en haar lidstaten momenteel niet op schema liggen wat het nakomen van hun internationale en Europese toezeggingen met betrekking tot bodem en grond betreft, in het bijzonder de toezeggingen:

(a)

om woestijnvorming tegen te gaan, aangetast land en aangetaste bodem te herstellen, waaronder land dat wordt aangetast door woestijnvorming, droogte en overstromingen, en te streven naar een wereld die tegen 2030 geen bodemaantasting meer kent;

(b)

om een toestand zonder nettoruimtebeslag te bereiken tegen 2050 en erosie te verminderen, de hoeveelheid organische koolstof in de bodem te verhogen en vorderingen te maken met herstelwerk tegen 2020;

(c)

om grond in de EU duurzaam te beheren, bodems naar behoren te beschermen en te waarborgen dat met de sanering van vervuilde locaties tegen 2020 aanzienlijke vorderingen zijn gemaakt;

M.

overwegende dat bodems een cruciale rol spelen in waterbeheer, aangezien gezonde bodems met een hoog gehalte organisch materiaal gunstig zijn voor het waterstelsel en bijdragen aan de mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering; overwegende dat in wetlands en veengebieden en bij op de natuur gebaseerde oplossingen op het platteland en in steden regenwater wordt opgeslagen en in de bodem infiltreert, zodat de waterhoudende grondlagen kunnen worden bijgevuld en droge perioden kunnen worden overbrugd, en verbindingen met het riool kunnen worden voorkomen, waardoor tijdens hevige regenval minder ongezuiverd afvalwater in het grondwater terechtkomt;

N.

overwegende dat meerdere bedreigingen voor de bodem in de EU in kaart zijn gebracht: klimaatverandering, afdekking, verdichting, erosie, overstromingen en aardverschuivingen, droogten, hydro-ecologische instabiliteit, verlies van organisch materiaal in de bodem, branden, stormen, verzilting, contaminatie, verlies aan biodiversiteit in de bodem, verzuring, woestijnvorming; overwegende dat voor de meeste van deze voortdurende processen van aantasting geen geschikte of helemaal geen EU- en nationale wetgeving bestaat;

O.

overwegende dat bodemerosie negatieve gevolgen heeft voor 25 % van de landbouwgrond in de EU en tussen 2000 en 2010 met ongeveer 20 % is toegenomen; overwegende dat bodemerosie in de EU jaarlijks verliezen in de landbouwproductie van 1,25 miljard EUR veroorzaakt (27); overwegende dat de koolstofvoorraden in de bovenlaag van landbouwgronden in de EU slinken en wetlands en veengebieden gestaag verdwijnen; overwegende dat aanzienlijke landbouwarealen in de EU lijden onder verzilting en woestijnvorming en 32-36 % van de Europese bodems (28) zeer gevoelig is voor verdichting;

P.

overwegende dat erosie een natuurlijk fenomeen is dat tot uiting kan komen in modderstromen met soms rampzalige gevolgen, zoals het ontstaan van diepe ravijnen waardoor de vruchtbare bovenlaag van de bodem verloren gaat, en dat erosie op de lange termijn op minder zichtbare wijze tot bodemaantasting en een verlies aan landbouwgrond kan leiden;

Q.

overwegende dat het niet-duurzame beheer van grond en bodems verschillende negatieve effecten heeft, niet alleen op de terrestrische en zoetwaterbiodiversiteit, maar ook op de mariene biodiversiteit, waardoor veranderingen teweeg worden gebracht in de hydrografische omstandigheden, de concentratie voedingsstoffen en vervuilende stoffen te hoog wordt en mariene kustecosystemen vaker verloren gaan of aangetast raken; overwegende dat de bescherming van de kustlijn in Europa volgens voorspellingen zal afnemen, waardoor het natuurlijke vermogen van kustecosystemen om de effecten van klimaatverandering en extreme weersomstandigheden af te zwakken in de meest kwetsbare kustgebieden onder druk komt te staan;

R.

overwegende dat grondgebruik de kwaliteit en kwantiteit van ecosysteemdiensten beïnvloedt door het potentieel van grond en bodems om deze diensten te leveren te conditioneren; overwegende dat niet-duurzame landbouw- en bosbouwpraktijken, stedelijke groei en klimaatverandering de belangrijke rechtstreekse oorzaken van de aantasting van grond en bodems zijn (29);

S.

overwegende dat de informatie over bodems in Europa nog steeds onvolledig is en niet is geharmoniseerd; overwegende dat dit de goedkeuring van relevante besluiten inzake bodembescherming op regionaal en lokaal niveau belemmert;

T.

overwegende dat de verantwoordelijkheid van de EU voor bodembescherming niet ophoudt bij haar grenzen, aangezien de vraag naar grond voor nederzettingen en de productie van voedsel en biomassa wereldwijd toeneemt en klimaatverandering waarschijnlijk negatieve consequenties zal hebben voor de vraag naar en beschikbaarheid en aantasting van grond; overwegende dat de EU door de producten die zij invoert bijdraagt aan de aantasting van grond in derde landen en daardoor een netto-importeur van grond is;

U.

overwegende dat de aantasting van bodems de effecten van natuurrampen verergert en bijdraagt aan sociale problemen;

V.

overwegende dat zich, als geen doortastende maatregelen worden genomen, in grote delen van Zuid-Europa tegen 2050 waarschijnlijk een woestijn zal hebben gevormd als gevolg van klimaatverandering en ongeschikte landbouw- en agronomische praktijken; overwegende dat deze dreiging in de EU niet samenhangend, doeltreffend en doelmatig wordt aangepakt (30); overwegende dat 3,8 miljoen hectare grond in de EU worden aangetast door verzilting en de situatie aan de kust, met name in het Middellandse Zeegebied, ernstig is;

W.

overwegende dat bodembescherming in Europa op dit moment een afgeleide is van de bescherming van andere milieubronnen, en onvolledig en versnipperd is over een groot aantal beleidsinstrumenten zonder onderlinge coördinatie en vaak met een niet-bindend karakter, op EU-, lidstaat- en regionaal niveau;

X.

overwegende dat vrijwillige nationale initiatieven en bestaande nationale maatregelen belangrijk zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling van grotere bodembescherming, maar dat de ervaring tot nu toe leert dat ze op zichzelf onvoldoende zijn, en overwegende dat er meer inspanningen moeten worden geleverd om een verdere achteruitgang van bodems, met inbegrip van ruimtebeslag, te voorkomen; overwegende dat de aantasting van bodems in de EU zich ondanks het bestaan van een thematische strategie voor bodembescherming heeft doorgezet; overwegende dat ook grensoverschrijdende maatregelen nodig zijn bij problemen die verband houden met verontreiniging of grote incidenten;

Y.

overwegende dat er in de periode 2000-2018 elf keer meer grond in gebruik is genomen dan er weer in cultuur werd gebracht (31); overwegende dat de doelstelling van een toestand zonder nettoruimtebeslag tegen uiterlijk 2050 onmogelijk kan worden verwezenlijkt zonder bindende maatregelen om het ruimtebeslag te beperken en herstel, hercultivering en hergebruik te bevorderen;

Z.

overwegende dat het ontbreken van een alomvattend, adequaat, coherent en geïntegreerd wettelijk EU-kader voor de bescherming van land en bodem in Europa geïdentificeerd is als een belangrijke leemte die bijdraagt aan de permanente aantasting van veel bodems binnen de Unie, de doeltreffendheid van de bestaande stimulansen en maatregelen reduceert, en ertoe leidt dat Europa minder goed in staat is haar milieu-, duurzameontwikkelings- en klimaatgerelateerde agenda te realiseren en haar internationale beloften na te komen; overwegende dat een eerdere poging om in de EU een kaderrichtlijn voor de bodembescherming in te voeren geen succes was en het voorstel in mei 2014 werd ingetrokken, na acht jaar door een minderheid van lidstaten geblokkeerd te zijn geweest in de Raad; herinnert aan het Europese burgerinitiatief “People4Soil” uit 2016, dat werd gesteund door 500 Europese instellingen en organisaties en in het kader waarvan de EU werd opgeroepen meer te doen om bodems te beschermen;

AA.

overwegende dat het huidige sectorale beleid, bijvoorbeeld het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), onvoldoende bijdraagt aan bodembescherming; overwegende dat het merendeel van het akkerland onder de GLB-regeling valt, maar dat gemiddeld op minder dan een kwart (32) van het akkerland doelmatige maatregelen worden getroffen om bodemerosie te voorkomen;

AB.

overwegende dat 80 % van de stikstof wordt verspild en in het milieu terechtkomt; overwegende dat een bovenmatige ophoping van stikstof een gevaar vormt voor de kwaliteit van lucht, water en bodems en voor de biodiversiteit, waaronder voor de interactie tussen en netwerken van planten en bestuivers, en leiden tot klimaatverandering door de uitstoot van stikstofoxide en tot aantasting van de stratosferische ozonlaag; overwegende dat een efficiënter gebruik van stikstof niet alleen zou bijdragen aan de verwezenlijking van doelstellingen op het gebied van klimaat, natuur en volksgezondheid, maar wereldwijd ook besparingen van 100 miljard USD per jaar zou kunnen opleveren;

AC.

overwegende dat de intensivering van landbouw en een bovenmatig gebruik van pesticiden leiden tot bodemverontreiniging door residuen van pesticiden, onder meer wegens de hoge mate van persistentie in bodems en toxiciteit voor niet-doelsoorten van bepaalde pesticiden, en langdurige effecten hebben op de gezondheidstoestand van bodems; overwegende dat diffuse verontreiniging door landbouwchemicaliën een gevaar vormt voor bodems;

AD.

overwegende dat de EU-wetgeving voor waterbescherming relatief uitgebreid is, maar dat de beheersing van verontreinigende stoffen in bodems wordt benaderd vanuit een perspectief van waterbescherming in plaats van een breder perspectief van milieubescherming dat de bescherming van de bodems zelf omvat; overwegende dat verontreinigende stoffen die in de atmosfeer en in water terechtkomen indirecte gevolgen kunnen hebben wanneer zij zich op de grond ophopen, hetgeen negatieve consequenties kan hebben voor de kwaliteit van bodems;

AE.

overwegende dat wetenschappelijk is aangetoond dat bodems en de organismen in bodems aanzienlijk worden blootgesteld aan een mengsel van chemische stoffen, met inbegrip van persistente en bioaccumulerende chemische stoffen, residuen van pesticiden, koolwaterstoffen, zware metalen en solventen, en mengsels daarvan, waardoor een grote kans ontstaat op chronische toxiciteit, die de biodiversiteit kan aantasten, het herstel van ecosystemen kan belemmeren en ecosysteemfuncties kan verstoren; overwegende dat in Europa ongeveer 3 miljoen locaties met potentieel verontreinigende activiteiten zijn gedetecteerd, waarvan er 340 000 (33) naar verwachting zullen moeten worden gesaneerd; overwegende dat er geen alomvattende informatie beschikbaar is over diffuse bodemverontreiniging;

AF.

overwegende dat het ontbreken van geschikte EU-wetgeving inzake bodems volgens het EEA bijdraagt aan de aantasting van bodems in Europa en overwegende dat geen vorderingen kunnen worden gemaakt met duurzame ontwikkeling in Europa en wereldwijd als niet naar behoren aandacht wordt besteed aan grond en bodems (34);

AG.

overwegende dat 95 % van ons voedsel direct of indirect afkomstig is van onze bodems;

AH.

overwegende dat op grond van de momenteel beschikbare informatie over de toestand van bodems in de EU kan worden geconcludeerd dat 60 tot 70 % van de bodems in de EU is aangetast als gevolg van de huidige beheerpraktijken en dat nog een deel — het exacte percentage is niet bekend — van de bodems is aangetast als gevolg van problemen met betrekking tot verontreiniging, die slecht zijn gekwantificeerd (35);

AI.

overwegende dat bodemerosie door water en wind naar schatting 22 % van de Europese grond aantast en overwegende dat de erosie van meer dan de helft van de landbouwgrond in de EU zodanig is dat de natuur de grond niet meer kan herstellen (per hectare gaat er jaarlijks een ton aan grond verloren (36)), waaruit duidelijk blijkt dat het noodzakelijk is duurzame beheerstechnieken voor bodems toe te passen;

AJ.

overwegende dat ongeveer 25 % van het geïrrigeerde landbouwareaal in het Middellandse Zeegebied naar schatting is aangetast door verzilting, hetgeen van invloed is op het potentieel voor landbouw; overwegende dat voor het probleem van verzilting momenteel geen Europese wetgeving bestaat (37);

AK.

overwegende dat het verlies van vruchtbare grond als gevolg van stedelijke ontwikkeling afbreuk doet aan het potentieel om biogebaseerde materialen en brandstoffen te produceren voor een koolstofarme bio-economie;

AL.

overwegende dat investeringen in de preventie van bodemaantasting en het herstel van aangetaste bodems vanuit economisch perspectief zinvol zijn omdat de baten veel groter zijn dan de lasten; overwegende dat herstel naar schatting tien keer meer kost dan preventie (38);

AM.

overwegende dat grond in de EU hoofdzakelijk in particuliere handen is, hetgeen moet worden gerespecteerd, terwijl bodems tegelijkertijd een gemeenschappelijk goed zijn dat noodzakelijk is voor de productie van voedsel en essentiële ecosysteemdiensten levert voor de hele samenleving en de natuur; overwegende dat het in het publieke belang is dat grondgebruikers worden aangemoedigd voorzorgsmaatregelen te nemen om de aantasting van bodems te voorkomen, bodems te beschermen en ze duurzaam te beheren voor toekomstige generaties; overwegende dat derhalve steunmaatregelen en andersoortige financiële prikkels moeten worden overwogen om grondgebruikers aan te moedigen bodems en grond te beschermen;

AN.

overwegende dat bij slechts 13 % van de stedelijke ontwikkelingen in de EU grond wordt hergebruikt en overwegende dat de doelstelling om in 2050 een toestand zonder nettoruimtebeslag te bewerkstelligen waarschijnlijk niet zal worden verwezenlijkt, tenzij het jaarlijkse ruimtebeslag verder wordt teruggedrongen en/of meer grond wordt hergebruikt (39);

AO.

overwegende dat de aantasting van bodems en land inherente grensoverschrijdende aspecten heeft die bijvoorbeeld gerelateerd zijn aan klimaatverandering, de hoeveelheid en kwaliteit van water en verontreiniging, en een antwoord op EU-niveau, concrete maatregelen van de lidstaten en multilaterale samenwerking met derde landen behoeven; overwegende dat praktijken die de bodem aantasten in één land, kosten teweeg kunnen brengen in een andere lidstaat; overwegende dat verschillen tussen nationale regelingen voor de bescherming van bodems, bijvoorbeeld met betrekking tot de verontreiniging van bodems, zeer uiteenlopende verplichtingen kunnen opleggen aan marktdeelnemers en de concurrentie op de interne markt kunnen verstoren;

AP.

overwegende dat uitgegraven bodem in 2018 goed was voor meer dan 520 miljoen ton afval (40) en verreweg de grootste bron van afval in de EU is; overwegende dat uitgegraven bodem momenteel als afval wordt beschouwd op grond van de EU-wetgeving en derhalve wordt afgevoerd naar vuilstortplaatsen; overwegende dat het grootste deel van die bodems niet verontreinigd is en veilig kan worden hergebruikt als er een doelstelling voor terugwinning wordt geformuleerd, gekoppeld aan een uitgebreid traceerbaarheidssysteem;

AQ.

overwegende dat een coherent en adequaat Europees bodembeschermingsbeleid een conditio sine qua non is voor het verwezenlijken van de SDG’s, de Overeenkomst van Parijs en de Europese Green Deal, en, met name, de doelstelling inzake klimaatneutraliteit, de “van boer tot bord”-strategie, de biodiversiteitsstrategie, de ambitie inzake nulemissies, de strategie voor de bio-economie en andere belangrijke milieu- en maatschappelijke uitdagingen;

AR.

overwegende dat actuele, geharmoniseerde en open gegevens en informatie over bodems een voorwaarde zijn om beter gegevensgestuurd en op feiten gebaseerd beleid te kunnen vormen om de bodembronnen op EU- en nationaal niveau te beschermen;

AS.

overwegende dat het Europees Comité van de Regio’s de Commissie in zijn advies van 5 februari 2021 verzocht “met een nieuwe Europese richtlijn over landbouwgrond komen om een eind te maken aan de verdere daling van het gehalte aan organische stof, om erosie een halt toe te roepen en om een levende bodem prioriteit te geven in landbouwpraktijken” (41);

AT.

overwegende dat de voedselveiligheid afhankelijk is van de veiligheid van bodems en dat elke praktijk die schadelijk is voor de gezondheidstoestand van bodems een bedreiging voor de voedselzekerheid vormt; overwegende dat op gezondere bodems gezonder voedsel wordt geproduceerd;

AU.

overwegende dat in de artikelen 4 en 191 VWEU de elementaire beginselen van het milieubeleid van de EU zijn verankerd en wordt bepaald dat de bevoegdheden op dit terrein gedeeld zijn;

AV.

overwegende dat de helft van de bodems in de EU in bossen te vinden is en biodiverse en gezonde bossen aanzienlijk kunnen bijdragen aan de gezondheidstoestand van bodems;

1.

beklemtoont het belang van de bescherming van bodems en van de bevordering van gezonde bodems in de Unie, wetend dat de aantasting van dit levende ecosysteem — een component van de biodiversiteit — en van deze niet-hernieuwbare hulpbron doorgaat, ondanks de beperkte en ongelijkmatige actie die in een aantal lidstaten wordt ondernomen; benadrukt de kosten van het niet aanpakken van bodemaantasting, met ramingen in de Unie van meer dan 50 miljard EUR per jaar;

2.

onderstreept de multifunctionele rol van de bodem (voedselvoorziening, koolstofput, platform voor menselijke activiteiten, productie van biomassa, biodiversiteitspool, preventie van overstromingen en droogten, bron van grondstoffen, farmaceutische en genetische hulpbronnen, recyclage, opslag en filtering van water en voedingsstoffen, opslag van geologisch en archeologisch erfgoed enz.), en de daaruit voortvloeiende noodzaak om bodems te beschermen, duurzaam te beheren en te herstellen, en de capaciteit van bodems om hun diverse rollen te vervullen, te beschermen door middel van stabiele vormen van intracommunautaire samenwerking op Europees en grensoverschrijdend niveau en samenwerking met niet-EU-landen;

3.

is van mening dat gezonde bodems de basis vormen voor voedzaam en veilig voedsel en een absolute voorwaarde zijn voor een duurzame voedselproductie;

4.

benadrukt dat gezonde bodems essentieel zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de Europese Green Deal, zoals klimaatneutraliteit, herstel van de biodiversiteit, de ambitie van nul-verontreiniging voor een gifvrij milieu, gezonde en duurzame voedselsystemen en een veerkrachtig milieu;

5.

is van mening dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan bodems bij de uitvoering van de “van boer tot bord”-strategie, de EU-bosbouwstrategie, de biodiversiteitsstrategie voor 2030 en het actieplan inzake nul-verontreiniging voor lucht, water en bodems; verzoekt de Commissie derhalve om in het aanstaande actieplan voor nul-verontreiniging en bij de herziening van de richtlijn industriële emissies aandacht te besteden aan alle vormen van bodemverontreiniging;

6.

juicht het toe dat bodembescherming en -herstel in de thematische prioritaire doelstellingen van het 8e milieuactieprogramma zijn opgenomen;

7.

erkent de grote verscheidenheid aan bodems in de Unie en de behoefte aan gerichte beleidsoplossingen en omgevingsspecifieke duurzame benaderingen van bodembeheer, teneinde hun bescherming te garanderen middels gemeenschappelijke inspanningen op het niveau van de Unie en de lidstaten, in overeenstemming met hun respectieve bevoegdheden, en rekening houdend met de specifieke omstandigheden op regionaal, lokaal en perceelniveau, de grensoverschrijdende gevolgen van de aantasting van de bodem en land en de noodzaak om een gelijk speelveld tot stand te brengen voor marktdeelnemers;

8.

wijst met klem op de risico’s voor de werking van de interne markt die voortvloeien uit het ontbreken van een gelijk speelveld tussen de lidstaten en uit hun uiteenlopende regelingen voor de bescherming van bodems, en is van mening dat deze op Unieniveau moeten worden beheerst teneinde verstoring van de mededinging tussen marktdeelnemers te voorkomen; onderstreept dat het nieuwe kader het probleem van de gebrekkige rechtszekerheid voor bedrijven zal aanpakken en veel potentieel heeft om eerlijke mededinging in de particuliere sector te stimuleren, innovatieve oplossingen en knowhow te ontwikkelen en de export van technologieën naar landen buiten de Unie een impuls te geven;

9.

beklemtoont dat voor de bodem, een gemeenschappelijke hulpbron, anders dan voor lucht en water geen specifieke wetgeving bestaat; juicht dan ook de ambitie van de Commissie toe om een coherent en geïntegreerd EU-kader voor bodembescherming voor te stellen;

10.

verzoekt de Commissie, met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, een EU-breed gemeenschappelijk wettelijk kader voor de bescherming en het duurzame gebruik van bodems te ontwikkelen, en daarin aandacht te besteden aan alle belangrijke bedreigingen voor bodems, met onder andere:

(a)

gemeenschappelijke definities van bodem en zijn functies, alsook criteria voor de goede status daarvan en duurzaam gebruik;

(b)

doelstellingen, indicatoren, met inbegrip van geharmoniseerde indicatoren, en een methode voor de continue monitoring en verslaglegging met betrekking tot de toestand van bodems;

(c)

meetbare tussentijdse en uiteindelijke streefcijfers met geharmoniseerde datasets en maatregelen voor het aanpakken van alle in kaart gebrachte bedreigingen en passende deadlines, rekening houdend met goede praktijken die zijn vastgesteld naar aanleiding van “pioniers”-inspanningen, waarbij rechten met betrekking tot grondeigendom worden geëerbiedigd;

(d)

een toelichting op de verantwoordelijkheden van de verschillende betrokkenen;

(e)

een mechanisme voor de uitwisseling van goede praktijken en opleiding, alsook passende controlemaatregelen;

(f)

toereikende financiële middelen;

(g)

doelmatige integratie met relevante beleidsdoelstellingen en -instrumenten;

11.

verzoekt de Commissie bij haar wetgevingsvoorstel een grondige, op wetenschappelijke informatie gebaseerde effectbeoordeling te voegen waarin de kosten van wel en niet optreden worden geanalyseerd in termen van onmiddellijke en langetermijneffecten op het milieu, de volksgezondheid, de interne markt en duurzaamheid in het algemeen;

12.

geeft aan dat het gemeenschappelijk kader ook bepalingen moet bevatten betreffende het in kaart brengen van risicogebieden en verontreinigde, “brownfield”- en in onbruik geraakte terreinen, en betreffende de decontaminatie van verontreinigde terreinen; verzoekt de Commissie en de lidstaten het beginsel “de vervuiler betaalt” toe te passen en een voorstel te doen voor een mechanisme voor de sanering van “weeslocaties”; is van mening dat de sanering van die locaties kan worden gefinancierd via Europese financieringsmechanismen;

13.

verzoekt de Commissie te overwegen een open lijst voor te stellen van activiteiten waarbij de kans op bodemverontreiniging aanzienlijk is, gebaseerd op alomvattende lijsten op nationaal niveau; benadrukt dat deze lijst openbaar moet zijn en regelmatig moet worden bijgewerkt; verzoekt de Commissie voorts de harmonisering te bevorderen van risicobeoordelingsmethoden voor verontreinigde locaties;

14.

is van mening dat eerdere inspanningen van de lidstaten om verontreinigde locaties in kaart te brengen, moeten worden benut; onderstreept dat de nationale inventarissen van locaties waarvan is vastgesteld dat ze verontreinigd zijn, regelmatig moeten worden bijgewerkt en openbaar beschikbaar moeten worden gesteld; is voorts van mening dat er bepalingen moeten worden aangenomen in de lidstaten om te garanderen dat partijen bij transacties met grond zich bewust zijn van de toestand van de bodem en een weloverwogen keuze kunnen maken;

15.

verzoekt de Commissie in dit gemeenschappelijk kader ook doeltreffende maatregelen op te nemen voor preventie en/of het tot een minimum beperken van bodemafdekking en ander grondgebruik dat negatieve gevolgen heeft voor de werking van bodems, met toekenning van prioriteit aan recyclage van “brownfield”-grond en -bodems en van in onbruik geraakte terreinen boven het gebruik van niet-afgedekte bodem, met het oog op het verwezenlijken van de doelstelling van nulaantasting van land tegen 2030 en een toestand zonder nettoruimtebeslag tegen uiterlijk 2050, met een tussentijdse doelstelling voor 2030, teneinde een circulaire economie tot stand te brengen, en ook het recht van daadwerkelijke en inclusieve publieke participatie en raadpleging over planning van landgebruik op te nemen en, waar afdekking optreedt, maatregelen voor te stellen die voorzien in bouw- en afwateringstechnieken die het mogelijk maken zo veel mogelijk bodemfuncties in stand te houden;

16.

verzoekt de Commissie de richtsnoeren inzake de beste praktijken om bodemafdekking te beperken, te mitigeren en te compenseren bij te werken in overeenstemming met de doelstellingen van de Europese Green Deal;

17.

pleit voor het meten van de hoeveelheid grond die ingenomen en/of afgedicht is en van het hiermee samenhangende verlies aan ecosysteemdiensten en ecologische connectiviteit; pleit ervoor rekening te houden met deze aspecten en voor adequate compensatie te zorgen in het kader van de milieu- en strategie-effectbeoordelingen van projecten en programma’s;

18.

beklemtoont dat bodembescherming, circulair en duurzaam gebruik van de bodem en bodemherstel geïntegreerd moeten worden in en aan moeten sluiten op elk relevant sectoraal EU-beleid, teneinde verdere aantasting te voorkomen, een consistent hoog niveau van bescherming — en waar mogelijk sanering — te garanderen, en overlappingen, incoherentie en inconsistenties tussen EU-wetgeving en -beleidsmaatregelen te vermijden; verzoekt de Commissie in dit opzicht het relevante beleid te herzien met het oog op het waarborgen van beleidssamenhang met betrekking tot bodembescherming (42);

19.

is van mening dat het GLB voorwaarden moet scheppen die de productiviteit en ecosysteemdiensten van bodems waarborgen; moedigt de lidstaten aan om in hun nationale strategische GLB-plannen samenhangende maatregelen voor bodembescherming op te nemen en een breder gebruik te garanderen van agronomische praktijken op basis van agro-ecologie; verzoekt de Commissie te evalueren of de nationale strategische GLB-plannen een hoog niveau van bodembescherming garanderen en acties bevorderen om aangetaste landbouwgrond te herstellen; verzoekt om maatregelen ter bevordering van minder intensieve bewerkingsmethoden waarbij de bodem zo min mogelijk wordt verstoord, biologische landbouw en de toevoeging van organische materie aan bodems;

20.

beklemtoont de belangrijke rol van bodems voor waterzuivering en -infiltratie en derhalve hun bijdrage aan de drinkwatervoorziening voor een groot deel van de Europese bevolking; wijst erop dat in de recente geschiktheidscontrole van het EU-waterbeleid werd erkend dat de koppelingen tussen de EU-wetgeving inzake water en de maatregelen om bodems te beschermen, beperkt zijn; beklemtoont dat de kwaliteit van bodems en de kwaliteit van en hoeveelheid grond- en oppervlaktewater moeten worden verbeterd teneinde de doelstellingen van de kaderrichtlijn water te kunnen verwezenlijken;

21.

beklemtoont hoe belangrijk het is een maatschappij tot stand te brengen die slim omspringt met water, waarin het herstel en de bescherming van bodems worden bevorderd en het nauwe verband tussen de gezondheidstoestand van bodems en watervervuiling wordt bestudeerd; verzoekt de Commissie het gebruik aan te moedigen van de relevante digitale hulpmiddelen voor het monitoren van de toestand van water en bodems en van de doelmatigheid van beleidsinstrumenten;

22.

is ingenomen met het voornemen van de Commissie om in 2021 een wetgevingsvoorstel te presenteren voor een EU-plan voor het herstel van de natuur, en is er een voorstander van dat dit plan doelstellingen inzake het herstel van bodems omvat; onderstreept dat dit plan moet stroken met de herziene thematische strategie voor bodembescherming;

23.

is van mening dat bij de herziening van de in de EU-wetgeving geformuleerde doelstellingen voor materiaalterugwinning voor bouw- en sloopafval en de bijbehorende materiaalspecifieke fracties in het kader van de herziening van de kaderrichtlijn afvalstoffen, een doelstelling voor materiaalterugwinning voor uitgegraven bodem wordt geformuleerd; verzoekt de Commissie en de lidstaten een systematische diagnose van de toestand en het potentieel voor hergebruik van uitgegraven bodem en een traceerbaarheidsysteem voor uitgegraven bodem op te zetten en regelmatige controles uit te voeren op stortplaatsen om het illegaal dumpen van verontreinigde bodem afkomstig van industriële “brownfield”-terreinen te voorkomen en te garanderen dat bodems compatibel zijn met de locaties van ontvangst;

24.

beklemtoont dat de fragmentatie en het verlies van habitats in mariene kustecosystemen tot gevolg hebben dat zij minder goed in staat zijn kustlijnen te beschermen en te voorzien in duurzame inkomstenbronnen; erkent dat kustbescherming cruciaal is om de negatieve gevolgen van klimaatverandering in de EU te kunnen mitigeren en beklemtoont dat de Commissie kustbescherming en -herstel moet integreren in de nieuwe EU-bodemstrategie en het EU-plan voor het herstel van de natuur, samen met op ecosystemen gebaseerd beheer, zoals integraal beheer van kustgebieden en mariene ruimtelijke planning; verzoekt de Commissie in het EU-plan voor het herstel van de natuur prioriteit toe te kennen aan het herstel van kustgebieden die fungeren als natuurlijke bescherming tegen de zee en die negatieve gevolgen hebben ondervonden van de verstedelijking van kusten, in gebieden waar kusterosie en/of overstromingen een gevaar vormen;

25.

beklemtoont dat bodembiodiversiteit de basis vormt van belangrijke ecologische processen en wijst bezorgd op de toenemende bodemaantasting en -afdichting en de dalende biodiversiteit in de bodems van het Europese landbouwareaal; verzoekt de Commissie daarom op basis van wetenschappelijke gegevens en beoordelingen van economische, milieu- en sociale effecten een gemeenschappelijk kader op de zetten voor de bescherming en de instandhouding van bodems en het herstel van de bodemkwaliteit, en concrete oplossingen te ontwikkelen voor de problemen van biodiversiteitshotspots in Europa, die zowel een rol spelen bij het herstel van de biodiversiteit als bij op de natuur gebaseerde mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering; is van mening dat een robuuste, EU-brede monitoring van bodemorganismen en van trends in hun bereik en volume moet worden uitgevoerd en gehandhaafd; verzoekt de Commissie en de lidstaten verder onderzoek te ondersteunen, onder meer op verschillende diepten en horizonten, alsmede gunstige landbouw- en bosbouwpraktijken te monitoren om te zorgen voor meer organische materie in bodems op grotere diepten; is in dat opzicht ingenomen met de doelstellingen die zijn vastgesteld in het kader van de “van boer tot bord”-strategie en de biodiversiteitsstrategie voor 2030; pleit voor de vaststelling van duidelijke trajecten met het oog op de geplande tussentijdse evaluaties van beide strategieën, met inachtneming van de verschillen in uitgangspositie tussen de lidstaten;

26.

is van mening dat het buitengewoon belangrijk is een gezond bodemmicrobioom te bewerkstelligen;

27.

wijst erop dat in de bossen in de EU ongeveer 2,5 keer meer koolstof wordt opgeslagen in de bodem dan in de biomassa van bomen (43);

28.

onderstreept dat de bosbeheerpraktijk van kaalslag het symbiotische, onderling afhankelijke netwerk van bomen en zwammen vernietigt en dat dit netwerk zich na kaalslag praktisch nooit meer herstelt; benadrukt dat dit netwerk in boreale bossen het op één na belangrijkste mechanisme is voor de accumulatie van organische materie in bodems en derhalve cruciaal is voor de wereldwijde koolstofcyclus (44); wijst er wederom op dat met kaalslag geen natuurlijke verstoring door bosbranden wordt nagebootst, aangezien een locatie waar een bosbrand heeft gewoed wordt gekenmerkt door een zeer grote hoeveelheid dood hout en een bodem die openstaat voor de kolonisatie van soorten, hetgeen na kaalslag niet het geval is;

29.

pleit voor een strikte handhaving van goede veehouderijpraktijken zodat de hoeveelheid gebruikte diergeneesmiddelen en de verspreiding ervan op het land via mest aanzienlijk kan worden teruggedrongen, en voor een strenge handhaving van de nitratenrichtlijn;

30.

is ingenomen met de toezegging van de Commissie om in het kader van het actieplan voor een circulaire economie Richtlijn 86/278/EEG van de Raad betreffende zuiveringsslib te herzien; verzoekt de Commissie te garanderen dat deze herziening bijdraagt aan de bescherming van bodems door het gehalte organische materie in bodems te verhogen, het hergebruik van nutriënten te bevorderen, de erosie te verminderen, en de bodems en het grondwater tegelijkertijd te beschermen tegen verontreiniging;

31.

verzoekt de Commissie de verzameling van gegevens over verdichting te bevorderen, evenals duurzame landbouwpraktijken waarmee het gebruik van zwaar materieel kan worden verminderd;

32.

verzoekt de Commissie het European Soil Data Centre te belasten met het monitoren van residuen van pesticiden, het evalueren van de hoeveelheid koolstof die is opgeslagen in de Europese bodems en het formuleren van doelstellingen voor bodemherstel en verbetering van de bodemkwaliteit, onder meer door een hoger gehalte organische materie, in overeenstemming met de aanbevelingen van de IPCC en de SDG-vereisten;

33.

is van mening dat een duurzaam beheer van bodems op de lange termijn een kerncomponent moet vormen van het landbouw- en voedselbeleid; erkent echter het belang van wettelijke bepalingen die bijdragen aan het herstel, de instandhouding en de strikte bescherming van intacte bodems, waarbij de nadruk onder meer moet liggen op wijzigingen in bodem- en grondgebruik in wetlands, veengebieden, permanente graslanden en weilanden;

34.

pleit ervoor in het kader van de nieuwe EU-bodemstrategie goede en innovatieve landbouwpraktijken aan te merken en te bevorderen die het risico van bodemverzilting kunnen afwenden of beperken of de negatieve effecten ervan kunnen opvangen;

35.

moedigt de Commissie en de lidstaten aan doelmatig bij te dragen aan een vermindering van het bovenmatige gebruikt van kunstmest, met name stikstof, door de drempels uit de nitratenrichtlijn naar beneden bij te stellen; verzoekt de Commissie voort te bouwen op de resolutie van het Milieuprogramma van de VN over duurzaam beheer van stikstof en op de doelstellingen uit hoofde van de Verklaring van Colombo om het stikstofafval uit alle bronnen tegen 2030 te halveren; verzoekt de Commissie en de lidstaten in alle relevante wetgeving duurzaam beheer van voedingsstoffen te garanderen, onder meer door middel van een efficiënter gebruik van stikstof, de extensivering van veeteelt in bepaalde gebieden, gemengde landbouw waarin veeteelt- en akkerbouwsystemen worden gecombineerd, een efficiënt gebruik van dierlijke mest en een intensiever gebruik van stikstofbindende gewassen als peulvruchten, met toepassing van vruchtwisseling; verzoekt de Commissie in de wereldwijde broeikasgassenboekhouding meer aandacht te besteden aan de uitstoot van stikstofoxide, zich integraler in te spannen om het stikstofoverschot, dat schadelijk is voor het klimaat, de natuur en de volksgezondheid, aan te pakken en maatregelen te treffen om een beter stikstofbeheer op het niveau van landbouwbedrijven te stimuleren;

36.

pleit voor een herziening van Richtlijn 2004/35/EG betreffende milieuaansprakelijkheid teneinde de bepalingen inzake verontreinigde locaties aan te scherpen;

37.

verzoekt de Commissie samenhang te garanderen tussen de nieuwe bodemstrategie en de aankomende bosbouwstrategie van de EU door vereisten met betrekking tot duurzaam bodembeheer, zoals agrobosbouwpraktijken, in de bosbouwstrategie op te nemen;

38.

verzoekt de Commissie om de thematische strategie voor bodembescherming te herzien en het actieplan getiteld “Towards a Zero Pollution Ambition for air, water and soil — building a Healthier Planet for Healthier People” (“Naar een ambitie inzake nul-verontreiniging voor lucht, water en bodems — een gezondere planeet voor gezondere mensen tot stand brengen”) onverwijld goed te keuren; is in dit opzicht ingenomen met het voornemen van de Commissie om de rechtszekerheid voor bedrijven en burgers te vergroten door duidelijke doelstellingen, meetbare streefcijfers en een actieplan te formuleren;

39.

benadrukt dat met agrobosbouwpraktijken op actieve wijze milieubaten en synergieën tot stand kunnen worden gebracht, bijvoorbeeld door erosie tegen te gaan, de biodiversiteit te vergroten, koolstof op te slaan en water te reguleren;

40.

verzoekt de Commissie diffuse verontreiniging die wordt veroorzaakt door landbouwactiviteiten aan te pakken, in overeenstemming met de doelstellingen van de “van boer tot bord”-strategie; is in dit opzicht ingenomen met de aankondiging door de Commissie van de herziening van de richtlijn betreffende een duurzaam gebruik van pesticiden; herinnert eraan dat er al diverse alternatieven voor kunstmest, zoals geïntegreerde gewasbescherming (IPM), bestaan en dat het gebruik daarvan moet worden geïntensiveerd; verwacht dat de Commissie en de lidstaten onverwijld gehoor geven aan al zijn oproepen uit de resolutie van 16 januari 2019 over de toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden;

41.

betreurt dat in de toelatingsprocedure voor chemische stoffen van de EU, waaronder in de milieueffectbeoordeling en de ecotoxicologische studies, niet naar behoren rekening wordt gehouden met de effecten die deze stoffen hebben op bodems; verzoekt de Commissie derhalve om in de nieuwe EU-bodemstrategie, in samenhang met de strategie voor duurzame chemische stoffen, regelgevingsmaatregelen vast te stellen voor de preventie en mitigatie van bodemverontreiniging door chemische stoffen, in het bijzonder persistente en bioaccumulerende chemicaliën (met inbegrip van kunststof en microplastics), en te garanderen dat wordt voldaan aan ecologisch relevante testvoorwaarden die representatief zijn voor de omstandigheden op het terrein;

42.

verzoekt de Commissie onderzoek te bevorderen om de hiaten in de kennis over het potentieel van bodembiodiversiteit voor de aanpak van bodemverontreiniging en de effecten van verontreiniging op de biodiversiteit van bodems te dichten, en de hiaten in de wetgeving met betrekking tot de toxiciteit van biociden en diergeneeskundige producten voor bodems en bodemorganismen onverwijld te dichten; verzoekt de Commissie en de lidstaten de werkzaamheden van de verantwoordelijke agentschappen te ondersteunen teneinde de ontwikkeling en bevordering te garanderen van alternatieven voor de meest toxische biociden die worden gebruikt voor de diergeneeskundige bestrijding van plaagorganismen; verzoekt de Commissie in samenwerking met het Europees Agentschap voor chemische stoffen Europese limieten voor bodemverontreiniging door per- en polyfluoralkylstoffen (PFAS) te ontwikkelen op basis van het voorzorgsbeginsel;

43.

betreurt dat in de geschiktheidscontrole van de waterwetgeving van de EU niet wordt ingegaan op mogelijkheden voor een breder geïntegreerd milieubeheer in stroomgebieden door stroomgebiedbeheerplannen te koppelen aan bredere plannen voor bodembescherming; is van mening dat een dergelijke geïntegreerde analyse en besluitvorming gunstig zouden bijdragen aan diverse beleidsdoelstellingen van de EU en baten op lokale bestuursniveaus kunnen opleveren;

44.

verzoekt de lidstaten water- en bodemplanning beter te integreren door middel van gecombineerde beoordelingen van drukfactoren en risico’s (onder meer in het kader van stroomgebiedbeheerplannen) en de toepassing van geïntegreerde maatregelen waarmee zowel water als bodems worden beschermd;

45.

is het met het EEA eens dat een geharmoniseerde, representatieve monitoring van bodems in heel Europa vereist is zodat vroegtijdige waarschuwingen kunnen worden afgeven wanneer kritieke drempelwaarden worden overschreden en kan worden aangestuurd op duurzaam bodembeheer (45); verzoekt de lidstaten en de Commissie het verzamelen en integreren van gegevens over de toestand van bodems, de tendensen en de bedreigingen voor bodems op het niveau van de EU te verbeteren en te versnellen; verwelkomt in dit verband de oprichting van de EU-waarnemingspost voor de bodem, die voortbouwt op LUCAS voor bodems; verzoekt de Commissie de bruikbaarheid op de lange termijn van beide instrumenten te waarborgen, evenals voldoende middelen voor een optimale en regelmatige monitoring van de kenmerken en fysisch-chemische eigenschappen van bodems, waaronder de aanwezigheid van landbouwchemicaliën en andere verontreinigende stoffen, zoals opkomende contaminanten; is van mening dat dit cruciaal is om de hiaten in gegevens en indicatoren te dichten en de Europese Green Deal te ondersteunen; onderstreept dat het noodzakelijk is de processen die leiden tot bodemaantasting en woestijnvorming in de EU beter te begrijpen; roept de Commissie op een methode en relevante indicatoren vast te stellen om gegevens te evalueren en verzamelen over de mate van woestijnvorming en bodemaantasting in de EU;

46.

merkt op dat 13 lidstaten in het kader van het Verdrag ter bestrijding van woestijnvorming (UNCCD) al hebben verklaard getroffen partijen te zijn; verzoekt de Commissie in het Europees beleid de SDG’s met betrekking tot bodem op te nemen;

47.

wijst op de uitdagingen op de gebieden governance, coördinatie en communicatie, en van financiële, technische en juridische aard die een belemmering vormen voor het verbeteren van de consistentie en de interoperabiliteit van bodemmonitoring en informatieverzameling op EU- en nationaal niveau; verzoekt de Commissie en de lidstaten deze uitdagingen gezamenlijk aan te pakken en de samenwerking, onder meer binnen de EU-deskundigengroep inzake bodembescherming, op te schroeven, teneinde een hoog niveau van bodembescherming te garanderen en dubbel werk en onnodige bureaucratische lasten en kosten voor de lidstaten en kmo’s te voorkomen;

48.

verzoekt de Commissie en de lidstaten hun inspanningen om de waarde van water volledig te benutten op te schroeven, met name zodat de nutriënten en waardevolle componenten in afvalwater volledig kunnen worden hergebruikt, de landbouw meer circulair kan worden gemaakt en het bovenmatige weglekken van nutriënten in het milieu kan worden voorkomen;

49.

verzoekt de Commissie een jaarlijkse conferentie te verzorgen waaraan lidstaten en relevante belanghebbenden deelnemen, zodat zij door middel van dialogen over specifieke vraagstukken een aanzienlijke bijdrage kunnen leveren;

50.

onderkent de belangrijke rol van gezonde bodems, als de grootste terrestrische koolstofput voor het afvangen en opslaan van koolstof, in het bijzonder samen met de gecombineerde baten van wetlands en op de natuur gebaseerde oplossingen, die een bijdrage moeten leveren aan de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen voor 2030, alsook van de Uniedoelstelling van klimaatneutraliteit tegen uiterlijk 2050; benadrukt dat de nieuwe bodemstrategie moet garanderen dat de bijdrage van bodems aan de mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering aansluit op de rest van de EU-architectuur voor klimaatbeleid; verzoekt de lidstaten dan ook het herstel en duurzame gebruik van bodems als een instrument voor klimaatbeleid in hun nationale energie- en klimaatplannen (NECP’s) en met name in maatregelen voor de landbouw en de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) uit te breiden, en koolstofputten in stand te houden, te herstellen en te bevorderen (met name in gebieden met koolstofrijke bodems, zoals graslanden en veengebieden), in aanvulling op maatregelen om een duurzaam gebruik van bodems in het landbouwbeleid te bevorderen en de uitstoot van de landbouw terug te dringen; is van mening dat maatregelen om de koolstofsequestratie in bodems te vergroten moeten worden ondersteund; is in het bijzonder verheugd over de aankondiging door de Commissie van een initiatief voor koolstoflandbouw en moedigt de Commissie aan meerdere opties te analyseren;

51.

is van mening dat niet-duurzame praktijken die leiden tot het verloren gaan van organische koolstof in bodems en bijdragen aan klimaatverandering, moeten worden vermeden; betreurt dat ramingen van het koolstofgehalte beperkt worden tot de bovenste bodemhorizonten en verzoekt de lidstaten en de Commissie relevante gegevens te genereren over het koolstofgehalte in lager gelegen bodemlagen, zodat het potentieel van de hele bodem om koolstof vast te houden en het koolstofgehalte te verhogen, beter kan worden begrepen;

52.

verzoekt de Commissie bij de aanstaande herziening van de LULUCF-verordening een streefdatum vast te stellen waarop alle landbouwgrond als netto-koolstofput moet fungeren, in overeenstemming met de doelstellingen van de EU om tegen 2050 klimaatneutraal te zijn;

53.

beklemtoont dat met koolstoflandbouw diverse voordelen zijn gemoeid: mitigatie van de klimaatverandering, een betere productiecapaciteit en weerbaarheid van bodems, grotere biodiversiteit en het minder weglekken van voedingsstoffen; pleit voor het verbeteren van de capaciteitsopbouw, netwerkvorming en kennisoverdracht om koolstofsequestratie te versnellen en de hoeveelheid in bodems opgeslagen koolstof te vergroten, zodat oplossingen voor klimaatverandering kunnen worden geboden;

54.

benadrukt dat bij niet-duurzaam landgebruik koolstof uit de bodem in de atmosfeer terechtkomt, na honderden of duizenden jaren lang deel te hebben uitgemaakt van het bodemecosysteem;

55.

verzoekt de Commissie en de lidstaten te garanderen dat de multifunctionele rol van bodem in onderzoek naar behoren aan bod komt, meer aan bodemspecifieke onderzoeksinnovatie te doen en daar financiering voor ter beschikking te stellen en relevante bestaande financieringsprogramma’s aan te passen zodat die dergelijke onderzoeksprojecten kunnen ondersteunen, om ervoor te zorgen dat de specifieke kenmerken van bodems in al het verwante onderzoek tot uiting komen; is in dit opzicht ingenomen met de lancering van de Horizon Europa-missie op het gebied van bodemgezondheid en voedsel; pleit voor een grotere rol voor de EU-waarnemingspost voor de bodem en het European Soil Data Centre en voor de toewijzing van toereikende financiering om hun missie en de doelstellingen van de nieuwe bodemstrategie te verwezenlijken; verzoekt de Commissie en de lidstaten voorts taxonomische expertise te ontwikkelen op het gebied van bodembiodiversiteit, evenals kennis over de consequenties die de toestand van bodems heeft voor de interactie tussen ecosystemen; benadrukt de onderlinge afhankelijkheid tussen bodems en water en pleit voor het specifiek ondersteunen van onderzoek naar de positieve rol die gezonde bodems spelen bij de verdere vermindering van diffuse waterverontreiniging;

56.

verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor voldoende financiële ondersteuning en stimuleringsmaatregelen om bodembescherming, duurzaam bodembeheer en de instandhouding en het herstel van bodems, en innovatie en onderzoek te bevorderen via het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het cohesiebeleid, Horizon Europa en andere beschikbare financieringsinstrumenten; moedigt de Commissie en de lidstaten aan gebieden te identificeren waar sprake is van erosie en waar het gehalte organische koolstof laag is en gebieden waar sprake is van verdichting, en die zou kunnen worden geholpen aan de hand van gerichte financiering;

57.

verzoekt de Commissie en de lidstaten adequate niveaus van personele middelen en financiële duurzaamheid te garanderen voor de agentschappen die de werkzaamheden in het kader van de thematische strategie voor bodembescherming uitvoeren; wijst erop dat voldoende gekwalificeerd personeel een basisvoorwaarde is voor de succesvolle uitvoering van Uniebeleid; verzoekt de Commissie derhalve te zorgen voor voldoende personeel, in het bijzonder voor het directoraat-generaal Milieu;

58.

verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen te introduceren voor een geharmoniseerde en geïntegreerde verzameling van gegevens, een alomvattend monitoringsysteem en de uitwisseling van informatie en goede praktijken op het gebied van bodembescherming en het duurzaam beheer en herstel van bodems in de hele Unie, en tegelijkertijd de synergieën tussen bestaande monitoringsystemen en GLB-instrumenten te maximaliseren;

59.

is van mening dat die maatregelen de basisvoorwaarden moeten vormen om in aanmerking te komen voor Unie- en nationale financiering;

60.

is van mening dat lidstaten regelmatig, ten minste elke vijf jaar, rapporten over de toestand van bodems moeten opstellen en publiceren; is van mening dat alle verzamelde gegevens over bodems online openbaar beschikbaar moeten worden gesteld;

61.

steunt initiatieven voor het verbeteren van het bewustzijn en het begrip bij het grote publiek van de positieve impact van bodemfuncties en bodembescherming, waaronder die op de gebieden duurzaam beheer, bescherming en herstel van bodems, volksgezondheid en milieuduurzaamheid; wijst erop dat het voor het succes van de nieuwe bodemstrategie en een gegarandeerde betrokkenheid van burgers, in het bijzonder grondeigenaren, landbouwers en boswachters, de primaire spelers op het gebied van bodembeheer, belangrijk is dat het publiek zich bewust is van de functies die bodems vervullen en deze functies begrijpt; pleit voor een grotere betrokkenheid van het algemene publiek bij de gezondheidstoestand van bodems en de milieucrisis, en voor het ondersteunen van gemeenschapsinitiatieven op het gebied van de bescherming en het duurzame gebruik van bodems; spreekt zijn steun uit voor de Wereldbodemdag en dringt aan op aanvullende acties om in dit opzicht bewustzijn te kweken;

62.

beklemtoont dat bodemaantasting een van de milieurisico’s moet zijn waaraan aandacht wordt besteed in de aankomende wetgeving inzake verplichte due diligence op mensenrechten- en milieugebied, en dat de doelstellingen en streefcijfers van de nieuwe EU-bodemstrategie hiervoor als basis moeten dienen;

63.

verzoekt de Commissie, als mondiaal leider op het gebied van milieu, in de nieuwe EU-strategie voor bodembescherming de bescherming en het duurzame gebruik van bodem in alle relevante aspecten van haar externe beleid op te nemen en, in het bijzonder, hiermee ten volle rekening te houden bij het sluiten van relevante internationale overeenkomsten en het herzien van bestaande overeenkomsten;

64.

verzoekt de Commissie bodembescherming op te nemen in de hoofdstukken inzake handel en duurzame ontwikkeling van handelsovereenkomsten, door maatregelen te nemen om uit deze landen geïmporteerde bodemaantasting, met inbegrip van aantasting die wordt veroorzaakt door biobrandstoffen met zeer negatieve milieueffecten, aan te pakken, en geen bodemaantasting te exporteren; verzoekt de Commissie te garanderen dat producten uit derde landen die in de EU worden ingevoerd, voldoen aan dezelfde milieunormen en normen voor duurzaam landgebruik;

65.

begrijpt het belang van samenwerking op alle niveaus om alle bedreigingen voor bodems doelmatig aan te pakken; verzoekt de lidstaten derhalve het goede voorbeeld te geven en te overwegen in VN-verband het initiatief te nemen voor een bodemverdrag;

66.

uit zijn steun voor “Caring for Soil is Caring for Life”, de Horizon-missie die is voorgesteld door het Missiebestuur bodemgezondheid en voedsel, en de bijbehorende doelstellingen om te garanderen dat 75 % van de bodems tegen 2030 gezond is, zodat gezond voedsel, een gezonde bevolking, een gezonde natuur en een gezond klimaat kunnen worden gegarandeerd;

67.

beveelt aan, met name in stedelijke gebieden, nieuwe groene, bosbouw- en landbouwgebieden te ontwikkelen ter compensatie van de negatieve effecten van het huidige hoge niveau van bodemafdekking in Europese steden;

68.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 171.

(2)  PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17.

(3)  PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56.

(4)  PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17.

(5)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

(6)  PB L 181 van 4.7.1986, blz. 6.

(7)  PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.

(8)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71.

(9)  PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1.

(10)  PB L 137 van 24.5.2017, blz. 1.

(11)  PB L 156 van 19.6.2018, blz. 1.

(12)  PB L 347 van 20.12.2013.

(13)  PB C 87 E van 7.4.2004, blz. 395.

(14)  PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 138.

(15)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0015.

(16)  Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0078.

(17)  PB C 411 van 27.11.2020, blz. 48.

(18)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0201.

(19)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0040.

(20)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005.

(21)  PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 138.

(22)  PB C 17 van 19.1.2013, blz. 37.

(23)  PB C 61 van 14.3.2003, blz. 49.

(24)  Schwartz, J.D., 2014, “Soil as Carbon Storehouse: New Weapon in Climate Fight?”, Yale Environment 360.

(25)  Europees Milieuagentschap, “Soil Organic Carbon”, 20 februari 2017. https://www.eea.europa.eu/data-and-maps/indicators/soil-organic-carbon-1/assessment

(26)  Instituut voor een Europees milieubeleid, “Climate and Soil Policy Brief: Better Integrating Soil Into EU Climate Policy”, oktober 2020 https://ieep.eu/uploads/articles/attachments/437a17b8-f8a4-478d-ab7f-4a74e2e60ced/IEEP%20(2020)%20Climate%20and%20soil%20policy%20brief%20-%20Better%20integrating%20soil%20into%20EU%20climate%20policy.pdf?v=63771126961

(27)  https://ec.europa.eu/jrc/en/news/soil-erosion-costs-european-farmers-125-billion-year#:~:text=Soil%20erosion%20costs%20European%20countries,consequences%20do%20not%20stop%20ther

(28)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, “Evaluation of the 7th EAP” (SWD(2019)0181).

(29)  Het Europees Milieuagentschap, “Het Europese milieu — stand van zaken en vooruitzichten 2020”, 2019.

(30)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, “Evaluation of the 7th EAP” (SWD(2019)0181).

(31)  Het Europees Milieuagentschap, “Het Europese milieu — stand van zaken en vooruitzichten 2020”, 2019.

(32)  Eurostat, 2014b, “Europese landbouwtelling 2010”, [online] link: http://epp.eurostat.ec.europa.eu/statistics explained/index.php/Agricultural census 2010 (in februari 2014 geraadpleegd) — In Europa wordt gemiddeld op 19 % van het akkerland gebruikgemaakt van winterbodembedekkers, op 21,5 % wordt landbouw met weinig grondbewerking en op 4 % word landbouw met helemaal geen grondbewerking toegepast.

(33)  Europees Milieuagentschap, “Progress in management of contaminated sites”.

(34)  Het Europees Milieuagentschap, “Het Europese milieu — stand van zaken en vooruitzichten 2020”, 2019.

(35)  Veerman, C., et al. (2020), “Caring for Soil is Caring for Life. In Interim Report for the Mission Board for Soil, Health and Food”, Europese Commissie: Brussel, België, blz. 52.

(36)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, “Evaluation of the 7th EAP” (SWD(2019)0181).

(37)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, “Evaluation of the 7th EAP” (SWD(2019)0181).

(38)  Intergouvernementeel platform voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES), “The IPBES assessment report on land degradation and restoration”, 2018.

(39)  Het Europees Milieuagentschap, “Het Europese milieu — stand van zaken en vooruitzichten 2020”, 2019.

(40)  https://ec.europa.eu/eurostat/databrowser/view/ENV_WASGEN/bookmark/table?lang=en&bookmarkId=bbf937c1-ce8b-4b11-91b7-3bc5ef0ea042

(41)  CDR 3137/2020.

(42)  Eurostat, 2014b, “Europese landbouwtelling 2010”, [online] link: https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=Archive:Agricultural_census_2010_-_main_results census 2010 (in februari 2014 geraadpleegd) — In Europa wordt gemiddeld op 19 % van het akkerland gebruikgemaakt van winterbodembedekkers, op 21,5 % wordt landbouw met weinig grondbewerking en op 4 % wordt landbouw met helemaal geen grondbewerking toegepast.

(43)  Bruno De Vos et al., “Benchmark values for forest soil carbon stocks in Europe: Results from a large scale forest soil survey”, Geoderma, Volumes 251–252, augustus 2015, blz. 33-46.

(44)  K. E. Clemmensen et al., “Roots and Associated Fungi Drive Long-Term Carbon Sequestration in Boreal Forest”, Science 339, 1615, 2013.

(45)  Het Europees Milieuagentschap, “Het Europese milieu — stand van zaken en vooruitzichten 2020”, 2019.


Donderdag, 29 april 2021

15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/54


P9_TA(2021)0147

Digitale belastingheffing: OESO-onderhandelingen, fiscale woonplaats van digitale ondernemingen en een mogelijke Europese digitale belasting

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over belastingheffing van de digitale economie: OESO-onderhandelingen, fiscaal “inwonerschap” van digitale ondernemingen, en een mogelijke Europese digitale belasting (2021/2010(INI))

(2021/C 506/08)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 113 en 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de conclusies van de Europese Raad van 1 en 2 oktober 2020 (1), en van 21 juli 2020 (2),

gezien de conclusies van de ECOFIN-Raad van 27 november 2020 (3),

gezien de voorstellen van de Commissie, in afwachting van vaststelling, in het bijzonder het voorstel betreffende een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCTB), het voorstel voor een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) (4), en het voorstel betreffende het pakket belasting digitale economie (5), alsook de standpunten van het Parlement daarover,

gezien de mededeling van de Commissie van 15 januari 2019 getiteld “Naar een meer efficiënte en democratische besluitvorming in het fiscale beleid van de EU” (COM(2019)0008),

gezien de mededeling van de Commissie van 19 februari 2020 getiteld “De digitale toekomst van Europa vormgeven” (COM(2020)0067),

gezien de mededeling van de Commissie van 15 juli 2020 met als titel “Actieplan voor billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie” (COM(2020)0312),

gezien zijn resolutie van 25 november 2015 over tax rulings en andere maatregelen van gelijke aard of met vergelijkbaar effect (6), voorgesteld door zijn Bijzondere Commissie fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (de TAXE-commissie),

gezien zijn resolutie van 6 juli 2016 over tax rulings en andere maatregelen van gelijke aard of met vergelijkbaar effect (7), voorgesteld door zijn Bijzondere Commissie fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (de TAXE 2-commissie),

gezien zijn aanbeveling van 13 december 2017 aan de Raad en de Commissie na het onderzoek naar witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking van zijn Enquêtecommissie die onderzoek moet doen naar vermeende inbreuken op en gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Unierecht met betrekking tot witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking (de PANA-commissie) (8),

gezien zijn resolutie van 26 maart 2019 over financiële misdrijven, belastingontduiking en belastingontwijking (9), voorgesteld door zijn Bijzondere Commissie financiële misdrijven, belastingontduiking en belastingontwijking (TAX3),

gezien de follow-up van de Commissie van elk van de bovengenoemde resoluties van het Parlement (10),

gezien zijn studie getiteld “Impact of Digitalisation on International Tax Matters”: Challenges and Remedies” (11),

gezien het Inclusive Framework (IF) van de G20/OESO betreffende het actieplan inzake grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS) van oktober 2015, en met name actie 1 betreffende de belastinguitdagingen die voortvloeien uit digitalisering,

gezien het tussentijds verslag van het IF van de G20/OESO getiteld “Belastinguitdagingen die voortvloeien uit digitalisering” van oktober 2018, en zijn werkprogramma voor het uitwerken van een consensusoplossing voor de belastinguitdagingen die voortvloeien uit de digitalisering van de economie van mei 2019,

gezien de Cover Statement en de verslagen over de blauwdrukken voor Pijler 1 en Pijler 2, vastgesteld door het IF van de G20/OESO in oktober 2020, alsook de resultaten van een door het OESO-secretariaat verrichte economische analyse en effectbeoordeling, die daarbij gevoegd is,

gezien de resultaten van verschillende G7-, G8-, en G20-topontmoetingen over internationale belastingaangelegenheden,

gezien de voortdurende inspanningen van het VN-deskundigencomité inzake internationale samenwerking in belastingaangelegenheden op het gebied van de fiscale uitdagingen in verband met de digitalisering van de economie,

gezien de aanvangseffectbeoordeling van de Commissie betreffende een digitale heffing van 14 januari 2021 (Ares(2021)312667),

gezien zijn resolutie van 18 december 2019 getiteld “Eerlijke belastingheffing in een gedigitaliseerde en gemondialiseerde economie: BEPS 2.0” (12),

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het advies van de Begrotingscommissie,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0103/2021),

A.

overwegende dat de huidige internationale regels inzake de vennootschapsbelasting stoelen op beginselen die uit het begin van de 20e eeuw dateren en niet langer geschikt zijn voor een steeds meer gemondialiseerde en gedigitaliseerde economie en op deze manier talrijke schadelijke fiscale praktijken mogelijk maken die de overheidsfinanciën en een eerlijke concurrentie ondermijnen;

B.

overwegende dat de proportionaliteit en toepasbaarheid in de praktijk van deze internationale belastingregels op dit moment het onderwerp vormen van een toetsing in het kader van de OESO-onderhandelingen gericht op het waarborgen van het concurrentievermogen van Europese ondernemingen in een steeds meer gemondialiseerde en gedigitaliseerde economie;

C.

overwegende dat de digitaliserende economie bestaande problemen die het gevolg zijn van het bovenmatige vertrouwen dat multinationale ondernemingen in immateriële activa, zoals intellectuele eigendom, stellen, heeft vergroot;

D.

overwegende dat na de financiële crisis van 2008-2009 en een reeks onthullingen over verschillende praktijken op het gebied van belastingontduiking, agressieve fiscale planning, belastingontwijking en witwassen de G20-landen overeengekomen zijn deze kwesties mondiaal op OESO-niveau te behandelen in het kader van het project inzake grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS), dat tot het BEPS-actieplan heeft geleid;

E.

overwegende dat het in het kader van het BEPS-actieplan is gelukt te zorgen voor brede consensus over een groot aantal thema’s met betrekking tot de bestrijding van belastingontduiking, agressieve fiscale planning en belastingontwijking; overwegende dat er evenwel niet tot overeenstemming gekomen is over het aanpakken van de belastinguitdagingen naar aanleiding van de digitalisering van de economie, hetgeen heeft geresulteerd in de vaststelling van een afzonderlijk eindverslag 2015 over actie 1 van BEPS;

F.

overwegende dat het Parlement bij herhaling aangedrongen heeft op hervorming van het internationale systeem voor de vennootschapsbelasting, teneinde belastingontduiking, belastingontwijking en de belastinguitdagingen naar aanleiding van de digitalisering van de economie aan te pakken;

G.

overwegende dat de Commissie in 2018 twee voorstellen inzake belastingheffing van de digitale economie heeft gepresenteerd, met inbegrip van een tijdelijke kortetermijnoplossing houdende de invoering van een digitaledienstenbelasting (DST), en een langetermijnoplossing met definiëring van “aanmerkelijke digitale aanwezigheid” (SDP) als nexus voor de vennootschapsbelasting, ter vervanging van de DST; overwegende dat de Commissie op 25 oktober 2016 een voorstel heeft ingediend voor een richtlijn van de Raad inzake een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) (COM(2016)0683); overwegende dat het Parlement al deze voorstellen heeft gesteund, maar dat zij in de Raad niet zijn aangenomen, hetgeen sommige lidstaten ertoe heeft gedwongen unilateraal een DST te introduceren;

H.

overwegende dat de introductie van een ongecoördineerde en afzonderlijke DST door lidstaten, met verschillende fiscale regels en criteria, de versnippering op de Europese interne markt vergroot, meer fiscale onzekerheid creëert en minder efficiënt is in vergelijking met een gemeenschappelijke oplossing op Europees niveau;

I.

overwegende dat unilateraal door de lidstaten genomen maatregelen het risico in zich dragen van méér internationale handelsgeschillen, die zowel de digitale als de niet-digitale bedrijven binnen de interne markt kunnen treffen;

J.

overwegende dat, overeenkomstig een door de ministers van Financiën van de G20 in maart 2017 gegeven mandaat en na de vaststelling van een werkprogramma in mei 2019, het Inclusive Framework betreffende BEPS (IF) van de OESO/G20, in het bijzonder zijn task force Digitale Economie, werkt aan een op consensus stoelende brede oplossing die uitgaat van twee pijlers: Pijler 1 betreffende de verdeling van belastingrechten middels nieuwe winsttoerekenings- en nexusregels, en Pijler 2 betreffende de resterende BEPS-kwesties, inclusief de introductie van maatregelen om een minimumniveau van belastingen te waarborgen;

K.

overwegende dat het IF van G20/OESO op 12 oktober 2020 een pakket heeft gepubliceerd bestaand uit een Cover Statement en de verslagen over de blauwdrukken voor Pijler 1 en Pijler 2, dat de convergerende standpunten bevat over een aantal beleidsaspecten, beginselen en parameters in beide pijlers, en waarin aangegeven wordt over welke politieke en technische kwesties nog geen overeenstemming bereikt is;

L.

overwegende dat de winsten van toonaangevende multinationale digitale ondernemingen de afgelopen jaren aanzienlijk zijn gestegen; overwegende dat de lockdowns in reactie op de COVID-19-pandemie geleid hebben tot versnelling van de trend van een transitie naar een economie die stoelt op digitale diensten, waarbij fysieke bedrijven, en met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), op een grotere achterstand zijn gezet; overwegende dat snel handelen een “must” is, in de wetenschap dat het IF van de G20/OESO zijn onderhandelingen in juli 2021 wil afronden, bij wijze van goede eerste stap in de richting van een billijker verdeling van de fiscale lasten;

M.

overwegende dat geëigende internationale belastingwetten van cruciaal belang zijn om belastingontduikings- en belastingontwijkingspraktijken te voorkomen en een billijk en efficiënt belastingsysteem op te zetten dat ongelijkheid aanpakt en voor zekerheid en stabiliteit — twee voorwaarden voor concurrentievermogen — zorgt, alsook voor een “level playing field” voor bedrijven, met name kmo’s;

N.

overwegende dat de digitalisering van de economie kleine ondernemingen over de gehele linie en uit verschillende sectoren in staat heeft gesteld concurrerender te worden en nieuwe klanten te bereiken; overwegende dat kleinere startende ondernemingen en doorgroeiende ondernemingen onbelast moeten blijven door EU-maatregelen inzake digitale belasting;

O.

overwegende dat digitale bedrijven in hoge mate afhankelijk zijn van immateriële activa voor het creëren van inhoud, met name door gebruikersgegevens te gebruiken en deze te gelde te maken, en dat dit proces van waardecreatie niet onder de huidige belastingstelsels valt; overwegende dat door dit verschijnsel de plaats van waardecreatie en de plaats van belastingheffing niet op elkaar zijn afgestemd;

P.

overwegende dat het gebrek aan een internationale overeenkomst of EU-regelgeving inzake digitale belasting een belemmering vormt voor een concurrerender en groeivriendelijker bedrijfsklimaat binnen de digitale interne markt;

Q.

overwegende dat de ernstige economische crisis waarmee de Unie te maken heeft, een modern fiscaal beleid vereist op basis waarvan de lidstaten op efficiëntere en effectievere wijze belastingen kunnen innen over activiteiten die binnen de interne markt worden ontplooid;

R.

overwegende dat de lidstaten nauw moeten samenwerken en een eensgezind, krachtig en ambitieus standpunt moeten innemen in internationale belastingonderhandelingen;

S.

overwegende dat in de conclusies van de Raad van 27 november 2020 wordt aangegeven dat de Europese Raad de situatie met betrekking tot de werkzaamheden inzake het belangrijke vraagstuk van digitale belasting in maart 2021 zal beoordelen;

T.

overwegende dat de ministers van Financiën van de G20 op 7-8 april 2021 bijeen kwamen en op 9-10 juli 2021 bijeen zullen komen en beide pijlers van de onderhandelingen over het inclusief kader zullen inventariseren;

De uitdagingen als gevolg van de digitalisering van de economie aanpakken

1.

merkt op dat de huidige internationale fiscale regels uit het begin van de 20e eeuw stammen, en dat belastingrechten vooral uitgaan van de fysieke aanwezigheid van ondernemingen; geeft aan dat digitalisering en een grote afhankelijkheid van immateriële activa ertoe leiden dat ondernemingen veel gemakkelijker aanzienlijke bedrijfsactiviteiten kunnen hebben in een jurisdictie zonder daar fysiek aanwezig te zijn, en dat de in een bepaalde jurisdictie betaalde belastingen niet noodzakelijkerwijs de daar gegenereerde waarde en winsten weerspiegelen, hetgeen kan leiden tot grondslaguitholling en winstverschuiving;

2.

dringt aan op een nieuwe en meer billijke toewijzing van belastingrechten voor sterk gedigitaliseerde multinationals, alsook op herziening van het traditionele concept van permanente vestiging, aangezien het de digitale economie niet omvat; herinnert aan het standpunt van het Parlement ten aanzien van de CCCTB betreffende de creatie van een virtuele permanente vestiging, rekening houdend met waar de waarde wordt binnengehaald en op basis van door gebruikers gegenereerde waarde en winsten; benadrukt dat gebruikers van onlineplatforms en afnemers van digitale diensten inmiddels een centrale rol spelen in de waardecreatie van sterk gedigitaliseerde ondernemingen en niet op dezelfde wijze naar een andere jurisdictie kunnen worden verplaatst als kapitaal en werknemers, en derhalve in overweging moeten worden genomen voor de definitie van een nieuwe belastingnexus, teneinde te voorzien in een doeltreffende remedie tegen agressieve belastingplanning en belastingontwijking;

3.

deelt de zorg dat een enge definitie van de problemen in kwestie zou leiden tot specifieke regels die slechts op bepaalde ondernemingen van toepassing zijn; wijst erop dat verrekenprijzen, de definitie van permanente vestiging en belastingkloven als gevolg van diverse, al te complexe belastingstelsels met name moeten worden herzien in het licht van verdragen tot het vermijden van dubbele belasting;

4.

benadrukt dat nieuwe oplossingen voor het belasten van de digitale economie bij voorkeur winsten belasten, en niet inkomsten;

5.

neemt kennis van de aanzienlijke evolutie van onze economieën als gevolg van digitalisering en mondialisering; neemt kennis van de positieve effecten van digitalisering op onze samenleving en onze economieën, alsook van het grote potentieel van digitalisering voor belastingadministratie, als een instrument om de burger betere diensten aan te bieden, het vertrouwen van het publiek in de belastingautoriteiten te vergroten, en het concurrentievermogen aan te zwengelen; betreurt de tekortkomingen van het internationale belastingstelsel, dat niet altijd geschikt is om goed in te spelen op de uitdagingen van mondialisering en digitalisering; dringt aan op een akkoord over een billijk en doeltreffend belastingstelsel, met respect voor de nationale soevereiniteit op belastinggebied;

6.

dringt aan op hervorming van het belastingstelsel ter bestrijding van belastingfraude en belastingontwijking; benadrukt dat de Unie en haar lidstaten het voortouw moeten nemen bij de aanpak van deze tekortkomingen;

7.

benadrukt dat multinationale ondernemingen moeten worden belast op basis van een billijke en doeltreffende formule voor de toewijzing van belastingrechten aan landen; herinnert aan het voorstel van de Commissie voor een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB);

8.

beklemtoont dat iets moet worden gedaan aan het feit dat de gedigitaliseerde economie minder belastingen betaalt; beklemtoont dat rekening moet worden gehouden met de inherente mobiliteit van sterk gedigitaliseerde multinationals, met name met het oog op waardecreatie, en dat moet worden gezorgd voor een billijke distributie van belastingrechten over alle landen waar zij economische activiteiten ontplooien en waarde creëren, met inbegrip van O&O; geeft aan dat sommige overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belastingheffing in hun huidige vorm de billijke toewijzing van belastingrechten kunnen verhinderen, en dringt erop aan ze te actualiseren; wijst met name op de bijzondere positie van kleine perifere lidstaten;

9.

is van oordeel dat verder onderzoek naar de algehele belastingdruk van verschillende bedrijfsmodellen nodig is; betreurt dat belastingontwijking niet alleen afbreuk doet aan de inning van publieke inkomsten, hetgeen de overheidsdiensten belemmert en de belastingdruk verlegt naar de gemiddelde burger, waardoor de ongelijkheid verder toeneemt, maar ook de markten verstoort door bedrijven, in het bijzonder kmo’s, op achterstand te zetten, en belemmeringen opwerpt voor nieuwe lokale marktdeelnemers; benadrukt dat rekening moet worden gehouden met mogelijke toetredingsdrempels voor kmo’s, teneinde te voorkomen dat er een digitale sector ontstaat met slechts een paar grote spelers;

10.

herinnert eraan dat het effectieve belastingtarief voor digitale bedrijven gemiddeld slechts 9,5 % bedraagt, ten opzichte van 23,2 % voor traditionele bedrijfsmodellen;

11.

benadrukt dat ondertussen de vraag naar gedigitaliseerde diensten explosief is toegenomen als gevolg van de verplichting om in het kader van COVID-19 tal van taken op afstand te verrichten; stelt derhalve vast dat de aanbieders van dergelijke gedigitaliseerde diensten zich in een gunstiger positie bevinden dan traditionele bedrijven, met name kmo’s;

12.

benadrukt dat het eindverslag 2015 over actie 1 van BEPS van de OESO/G20 concludeert dat de digitale economie steeds meer de economie zelf aan het worden is; erkent de snelle digitalisering van de meeste economische sectoren en de noodzaak van een toekomstbestendig belastingstelsel, waarbij de digitale economie niet wordt afgebakend, maar waarbij een eerlijke verdeling wordt gewaarborgd van opbrengsten tussen de verschillende landen waar waarde wordt gecreëerd;

13.

wijst erop dat de rol van belasting moet worden onderscheiden van die van regelgeving, en dat toekomstig beleid inzake digitale belastingen niet moet worden geformuleerd om de tekortkomingen in de digitale economie te corrigeren, zoals opbrengsten van monopoliemacht over informatie, waarvoor regulerende maatregelen passender zouden zijn;

Een mondiaal multilateraal akkoord: de geprefereerde, maar niet de enige oplossing

14.

dringt aan op een internationaal akkoord over een billijk en doeltreffend belastingstelsel; verwelkomt de inspanningen van het IF van de G20/OESO om op mondiaal niveau tot consensus te komen over een multilaterale hervorming van het internationale belastingstelsel, teneinde in te spelen op de uitdagingen van voortdurende winstverschuiving en de digitale economie; betreurt het evenwel dat de uiterste termijn voor een akkoord, vastgesteld op eind 2020, niet is gehaald; erkent dat ondanks de vertragingen naar aanleiding van de COVID-19-pandemie op technisch niveau progressie is geboekt over de gepresenteerde voorstellen, en dringt erop aan snel (tegen medio 2021) tot overeenstemming te komen middels een inclusief onderhandelingsproces; roept de lidstaten op zich ook in andere internationale fora, zoals de VN, actief in te zetten voor belastingaangelegenheden;

15.

neemt nota van het feit dat de in het IF van de G20/OESO voorgestelde benadering met twee pijlers niet in “ring fencing” van de gedigitaliseerde economie resulteert, maar inzet op een alomvattende oplossing van de nieuwe uitdagingen die deze met zich meebrengt; neemt er kennis van de leden van het inclusief kader divergerende standpunten innamen; is evenwel van oordeel dat beide pijlers als complementair moeten worden beschouwd en tegen medio 2021 moeten worden aangenomen;

16.

benadrukt dat Pijler 2 gericht is op het aanpakken van de resterende BEPS-kwesties, met name door ervoor te zorgen dat grote multinationale ondernemingen, waaronder gedigitaliseerde ondernemingen, een minimaal effectief vennootschapsbelastingtarief betalen, ongeacht waar ze zijn gevestigd; verwelkomt het nieuwe momentum in de G20/OESO IF-onderhandelingen naar aanleiding van de recente voorstellen van de Amerikaanse regering betreffende een “robuuste stimulans voor landen om zich aan te sluiten bij een mondiaal akkoord houdende minimumbelastingregels wereldwijd”; stelt vast dat dergelijke voorstellen een verhoging inhouden van de minimumbelasting op Global Immangible Low Taxed Income (GILTI)) naar 21 % en een SHIELD (Stopping Harmful Inversions and Ending Low-tax Developments)-tarief dat gelijk zou zijn aan het GILTI-tarief in het geval geen mondiaal akkoord wordt bereikt over Pijler II (13); is van oordeel dat een effectief minimumtarief billijk moet zijn en vastgesteld moet worden op een niveau dat winstverschuiving ontmoedigt en schadelijke belastingconcurrentie vermijdt;

17.

verzoekt de Commissie en de Raad erop toe te zien dat in de toekomstige compromissen die in de IF-onderhandelingen van de G20/OESO worden gesloten rekening wordt gehouden met de belangen van de EU, en dat grotere complexiteit en meer bureaucratie voor kmo’s en burgers worden vermeden;

18.

verwelkomt de inspanningen van het secretariaat van de OESO om een oplossing te vinden voor de kwestie van de aanpassing van onze huidige internationale belastingregels aan een gemondialiseerde en gedigitaliseerde economie; verwelkomt het voorstel onder Pijler 1 betreffende een nieuwe belastingnexus en nieuwe belastingrechten, dat de mogelijkheid biedt om — ook in jurisdicties waar zij geen fysieke aanwezigheid hebben — belastingen te heffen op de economische activiteiten van multinationale ondernemingen; onderstreept dat in sterk gedigitaliseerde bedrijfsmodellen de interactie met gebruikers en consumenten in aanzienlijke mate bijdraagt aan het genereren van waarde, en dat daarmee bij het toekennen van belastingrechten derhalve rekening moet worden gehouden; merkt op dat sommige beleidsopties nog op mondiaal niveau moeten worden bepaald;

19.

erkent dat het zogenaamde “bedrag A” tot een nieuw belastingrecht voor marktjurisdicties zou leiden; beklemtoont dat deze nieuwe belastingrechten zich moeten uitstrekken tot alle grote multinationale ondernemingen die mogelijkerwijs aan BEPS-praktijken doen, en in ieder geval tot geautomatiseerde digitale diensten en consumentgeoriënteerde ondernemingen, maar dat bijkomende en onnodige lasten voor kmo’s en duurdere dienstverlening voor consumenten moeten worden vermeden;

20.

verzoekt de lidstaten steun te geven aan een overeenkomst die ervoor zorgt dat voldoende winstbedragen worden herverdeeld over de marktjuridicties, en die verder gaat dan een onderscheid tussen routinematige en niet-routinematige winsten, hetgeen tot een uitsluitend kunstmatig onderscheid zou kunnen leiden;

21.

vindt het zorgwekkend dat een te complex systeem zelfs bijkomende mogelijkheden zou kunnen creëren om de nieuwe overeengekomen regels te omzeilen, en roept de OESO en de onderhandelende lidstaten op te werken aan een eenvoudige en werkbare oplossing; roept ertoe op rekening te houden met bevindingen met betrekking tot de administratieve impact van het BEPS-actieplan van de OESO/G20;

22.

beveelt aan dat de beleidsopties die de lidstaten in de onderhandelingen verdedigen tot minder complexiteit leiden; steunt derhalve vereenvoudigde administratieve processen voor multinationale ondernemingen die onder de nieuwe belastingrechten vallen, ook met het oog op verlichting van de uitvoeringslasten voor de lidstaten, rekening houdend met lidstaten die niet zijn betrokken bij fiscale regelingen die de concurrentie verstoren, zoals de zogenoemde belastingdouceurtjes; gelooft dat een herziening van het zakelijkheidsbeginsel op zijn plaats is;

23.

verzoekt de Commissie en de Raad de gesprekken met de nieuwe Amerikaanse regering over beleid inzake belastingheffing van de digitale economie te intensiveren en daarbij te streven naar het ten laatste in juni 2021 uitwerken van een gemeenschappelijke benadering in het kader van de onderhandelingen in het IF van de G20/OESO; is ingenomen met de recente verklaring van de nieuwe Amerikaanse regering dat opnieuw actief aan de OESO-onderhandelingen zal worden deelgenomen met het oog op het sluiten van een overeenkomst, en dat het “veilige haven”-concept zal worden losgelaten; verzoekt de Commissie zorgvuldig te bekijken wat de gevolgen zouden zijn van de nieuwe Amerikaanse voorstellen voor wijzigingen aan Pijler 1; verzoekt de lidstaten zich te verzetten tegen de door de “veilige haven”-clausule, die de hervormingsinspanningen serieus dreigt te ondermijnen; roept de Commissie op middels een eigen voorstel te blijven streven naar een oplossing voor de uitdagingen van een gedigitaliseerde economie mocht een “veilige haven”-clausule worden opgenomen in Pijler 1 van de hervorming; herinnert in dat verband aan het voorstel dat de Commissie reeds langer ter tafel brengt en dat zich op een aanmerkelijke digitale aanwezigheid richt;

24.

neemt nota van het voorstel voor een mechanisme voor het voorkomen en oplossen van geschillen, teneinde dubbele belasting te vermijden en de acceptatie van de nieuwe regels te vergroten; benadrukt het belang van een dergelijk mechanisme, met name voor de overgangsperiode totdat de nieuwe internationale belastingregels er zijn; onderstreept evenwel dat belastingzekerheid het best kan worden bereikt middels de vaststelling van eenvoudige, heldere en geharmoniseerde regels die verhinderen dat überhaupt geschillen ontstaan; benadrukt dat elk mechanisme voor het voorkomen en oplossen van geschillen geen nadeel mag opleveren voor ontwikkelingslanden;

25.

begrijpt dat schadelijke handelsgeschillen en vergeldingsmaatregelen, die potentieel negatieve gevolgen hebben voor andere economische sectoren, met een internationale overeenkomst vermeden zouden moeten worden;

26.

roept de Commissie op haar eigen effectbeoordeling inzake de effecten van Pijler 1 en Pijler 2 op de inning van inkomsten voor de lidstaten af te ronden en de Raad en het Parlement te informeren over haar bevindingen; vraagt de Commissie de lidstaten op basis van die effectbeoordeling te adviseren en te begeleiden bij het innemen van standpunten in de onderhandelingen die de belangen van de EU verdedigen;

27.

verzoekt alle lidstaten en de Commissie hun standpunten onderling te coördineren, teneinde met één stem te spreken;

Oproep tot onmiddellijke EU-actie

28.

betreurt dat doordat in oktober 2020 in het IF van de G20/OESO geen oplossing is bereikt de gedigitaliseerde economie nog langer minder belastingen zal betalen; benadrukt dat de COVID-19-pandemie met name gedigitaliseerde ondernemingen (en in het bijzonder die die hun activiteiten hebben kunnen uitbreiden) goed heeft gedaan, terwijl veel andere bedrijven, in concreto kmo’s, eronder hebben geleden, en dat de pandemie de transitie naar een gedigitaliseerde economie in een stroomversnelling heeft gebracht, waardoor multilaterale oplossingen voor het hervormen van het bestaande belastingstelsel nog belangrijker zijn geworden, teneinde te komen tot een situatie waarin de gedigitaliseerde economie een billijke bijdrage levert;

29.

benadrukt dat regeringen ongekende middelen moeten innen om te herstellen van de COVID-19-crisis en dat het aanboren van inkomsten uit onderbelaste sectoren een bijdrage kan leveren aan het financieren van het herstel;

30.

is van oordeel dat belastinguitdagingen in verband met de gedigitaliseerde economie een mondiale kwestie zijn en dat zo snel mogelijk tot overeenstemming moet worden gekomen op het niveau van de lidstaten van de G20/OESO om internationale coördinatie mogelijk te maken is van oordeel dat een ambitieuze en geharmoniseerde internationale oplossing de voorkeur geniet boven een lappendeken van nationale of regionale digitale belastingen met de bijbehorende potentiële risico’s, en veel waarschijnlijker op unanieme steun in de Raad zal kunnen rekenen;

31.

hamert er dan ook op dat de EU, los van de vooruitgang in de onderhandelingen in het IF van de G20/OESO, een plan-B moet hebben en voorbereid moet zijn om ten laatste eind 2021 haar eigen voorstel voor het belasten van de digitale economie te implementeren, zeker aangezien de voorstellen van de OESO slechts een klein deel van het bedrijfsleven betreffen en wellicht ontoereikend zullen zijn; verzoekt de Commissie het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 betreffende samenwerking op het gebied van begrotingszaken te eerbiedigen door uiterlijk in juni 2021 haar voorstellen voor een digitale heffing te presenteren, en in te spelen op compatibiliteit ervan met de hervorming in het kader van het IF van de G20/OESO, indien daar overeenstemming over wordt bereikt; beveelt aan dat de Commissie uiterlijk medio - 2021 een routekaart voorlegt, rekening houdend met verschillende scenario’s, in het bijzonder met en zonder overeenstemming op het niveau van de OESO;

32.

verzoekt de Commissie in het bijzonder na te denken over de invoering, als een eerste noodzakelijke stap, van een tijdelijke digitaledienstenbelasting op het niveau van de EU; beklemtoont dat indien in het IF van de OESO/G20 een internationaal akkoord wordt bereikt deze Europese oplossingen daaraan moeten worden aangepast; herinnert eraan dat een digitaledienstenbelasting op het niveau van de EU uitsluitend een tijdelijke eerste stap kan zijn;

33.

vraagt de EU het toekomstige resultaat (een overeenkomst) van de internationale onderhandelingen op geharmoniseerde wijze ten uitvoer te leggen, en nodigt de Commissie uit daartoe een voorstel te presenteren;

34.

wijst erop dat als de OESO-onderhandelingen op niets uitlopen, dit zal leiden tot verdere versnippering op het gebied van digitale belastingen, hetgeen ook schadelijk kan zijn voor Europese bedrijven die hun bedrijfsmodel willen uitbreiden naar andere markten; geeft nogmaals aan dat het belangrijk is op het niveau van de OESO tot overeenstemming te komen, teneinde potentiële handelsoorlogen te voorkomen; beklemtoont dat belastingen weliswaar een nationale bevoegdheid zijn, maar dat tegelijkertijd voor intensieve coördinatie moet worden gezorgd;

35.

onderstreept dat Europese digitale ondernemingen die in een lidstaat van de EU gevestigd zijn en in de EU vennootschapsbelasting betalen een nadelige positie innemen ten opzichte van buitenlandse ondernemingen zonder “fysieke’aanwezigheid” in een lidstaat, die op basis van dat feit — en zelfs wanneer ze Europese gebruikers hebben — het betalen van vennootschapsbelasting in de EU kunnen ontlopen; onderstreept dat een “level playing field” tot stand moet worden gebracht voor aanbieders van traditionele diensten en van geautomatiseerde gedigitaliseerde diensten, alsook voor consumentgerichte bedrijven in de EU, door ervoor te zorgen dat de laatsten (met een billijk tarief) belast worden op de plaats waar ze winst maken;

36.

benadrukt dat een onnodige stijging van de nalevingskosten als gevolg van een digitaledienstenbelasting op EU-niveau moet worden vermeden, en dat zo’n belasting gekoppeld moet zijn aan heldere definities en transparante bepalingen die eenvoudig nageleefd en gehandhaafd kunnen worden, en regelgevings- en rechtszekerheid moet bevorderen;

37.

dringt aan op de invoering van proportionele regelgeving om te vermijden dat kmo’s, startende ondernemingen en bedrijven die in het proces van digitalisering van hun activiteiten zitten, worden ondermijnd; onderstreept dat het belastingbeleid in dit verband één van de instrumenten kan zijn voor het vergroten van het concurrentievermogen van de interne markt; benadrukt dat er behoefte is aan een groeivriendelijk fiscaal beleid, gericht op versterking van het internationale concurrentievermogen van de interne markt;

38.

benadrukt dat de bestaande regels inzake het vermijden van dubbele belasting moeten worden herzien om ervoor te zorgen dat alle winsten die naar buiten de EU worden overgeheveld, worden belast;

39.

stelt vast dat sommige lidstaten het belasten van grote, sterk gedigitaliseerde ondernemingen als prioritair beschouwen en derhalve op nationaal niveau een digitaledienstenbelasting ingevoerd hebben; stelt vast dat deze nationale digitaledienstenbelastingen van invloed zijn op de internationale handel en de onderhandelingen; geeft bovendien aan dat het introduceren van nationale oplossingen het risico met zich mee kan brengen van versnippering en fiscale onzekerheid op de interne markt; onderstreept dat de toename van nationale maatregelen het vinden van een gecoördineerde Europese oplossing des te urgenter maakt; geeft eens te meer aan dat deze nationale maatregelen uitgefaseerd moeten worden indien er een effectieve multilaterale oplossing is;

40.

herinnert eraan dat belastingen in eerste instantie weliswaar een nationale bevoegdheid zijn, maar dat de lidstaten deze zo veel mogelijk moeten waarnemen met inachtneming van de gemeenschappelijke beginselen van het EU-recht, teneinde voor coherentie tussen nationale kaders te zorgen, resulterend in billijke concurrentie en behoud van de algehele samenhang tussen de belastingbeginselen van de EU;

41.

stelt vast dat de Raad over geen enkel van de gerelateerde voorstellen van de Commissie, te weten de digitaledienstenbelasting, de aanmerkelijke digitale aanwezigheid, of de CCTB en de CCCTB, overeenstemming heeft bereikt; verzoekt de lidstaten hun standpunten ten aanzien van de voorstellen in kwestie nog eens tegen het licht te houden mochten de onderhandelingen op het niveau van de OESO mislukken, met name in het licht van de ongekende situatie naar aanleiding van de COVID-19-crisis, of te overwegen deze te integreren in een potentiële toekomstige tenuitvoerlegging van OESO-akkoorden, en, indien unanimiteit niet haalbaar is, te kijken naar alle opties waarin de Verdragen voorzien;

42.

roept de lidstaten op binnen de Raad opnieuw een politieke dialoog op hoog niveau aan te gaan en te werken aan een besluit met betrekking tot een digitaledienstenbelasting binnen de interne markt, ongeacht de uitkomst van de internationale onderhandelingen; verzoekt de Raad progressie te boeken met betrekking tot wetgevingsdossiers waarvoor het Parlement het licht reeds op groen heeft gezet, en zich daarmee te houden aan het beginsel van oprechte samenwerking tussen de EU-instellingen;

43.

is ingenomen met de aanvangseffectbeoordeling van de Commissie betreffende een digitale heffing van 14 januari 2021; stelt vast dat digitalisering de productiviteit en het consumentenwelzijn kan vergroten, maar dat het tegelijkertijd van het allergrootste belang is dat grote, sterk gedigitaliseerde ondernemingen een billijke bijdrage aan de samenleving leveren; verzoekt de Commissie zorgvuldig te beoordelen hoe de reikwijdte, definitie en segmentering van digitale activiteiten, transacties, diensten en/of ondernemingen aansluiten bij de internationale inspanningen om tot een mondiale oplossing te komen;

44.

neemt kennis van de drie in de aanvangseffectbeoordeling vermelde beleidsopties, waaronder:

a)

een opwaardering van de vennootschapsbelasting (CIT) die compatibel zou zijn met internationale onderhandelingen en bilaterale belastingakkoorden,

b)

een belasting op inkomsten (bij ontstentenis van een doeltreffende, op internationaal vlak overeengekomen oplossing), waarbij erop zij gewezen dat een digitale belasting op winsten de voorkeur verdient,

c)

een belasting op digitale transacties die tussen bedrijven in de EU worden verricht, waarbij gewezen moet worden op het risico dat de last van de belasting wordt verlegd van grote gedigitaliseerde ondernemingen naar kleinere ondernemingen die van die diensten afhankelijk zijn;

45.

dringt aan op een gedetailleerde beoordeling van de impact van elk van deze opties op zowel de digitale agenda van de EU als de interne markt, alsook van alle mogelijke handelsgeschillen en vergeldingsmaatregelen van andere economische actoren, en van eventuele “spill-over”-effecten naar andere economische sectoren;

46.

vindt dat het Parlement een prominentere rol moet krijgen in de wetgevingsprocedures ten aanzien van belastingen; verzoekt de Commissie alle door de Verdragen geboden mogelijkheden te onderzoeken; neemt in dit verband nota van het voorstel van de Commissie, in haar mededeling “Naar een meer efficiënte en democratische besluitvorming in het fiscale beleid van de EU” van 15 januari 2019, voor een routekaart in de richting van meerderheidsstemmingen;

Een digitale heffing als een nieuwe bron van eigen middelen voor de EU

47.

is ingenomen met het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 (IIA) tussen het Parlement, de Raad en de Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van een pakket nieuwe eigen middelen (14), in overeenstemming met het universaliteitsbeginsel, en herinnert aan de juridisch bindende toezegging van de Commissie om uiterlijk in juni 2021 een wetgevingsvoorstel in te dienen inzake een digitale EU-heffing als eigen middel; benadrukt de juridisch bindende toezegging van het Parlement, de Raad en de Commissie om onverwijld de in de routekaart uiteengezette stappen te volgen, met het oog op de invoering van de heffing uiterlijk op 1 januari 2023;

48.

herinnert eraan dat het Parlement in een reeks verslagen en resoluties met een grote meerderheid opnieuw zijn toezegging heeft bevestigd om een digitale EU-heffing in te voeren als eigen middel (15);

49.

benadrukt dat het IIA, met inbegrip van de routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen, de Raad, het Parlement en de Commissie ertoe verplicht om onomkeerbare vorderingen te maken met een digitale heffing van de EU, die in haar geheel als eigen middel en als stabiele langetermijninkomstenbron in de langetermijnbegroting van de EU zal worden opgenomen; onderstreept dat, ongeacht of de basisregels op het niveau van de OESO of op EU-niveau worden vastgesteld, inkomsten uit digitale belasting in de lidstaten een eigen middel kunnen en moeten worden; is van mening dat dezelfde aanpak ook moet worden gehanteerd voor alle andere inkomsten die worden gegenereerd door een overeenkomst op OESO-niveau;

50.

is van mening dat de ontvangsten van de Europese digitale heffing niet los kunnen worden gezien van de open grenzen van de eengemaakte markt en de “digitale unie” en daarom een zeer geschikte en echte basis zouden vormen voor eigen middelen van de EU; wijst erop dat het toewijzen van die nieuwe stroom van overheidsinkomsten aan de EU-begroting zou bijdragen aan een oplossing voor verscheidene problematische vraagstukken die verband houden met fiscale gelijkwaardigheid en fiscale samenhang;

51.

pleit ervoor het belastingstelsel en de regels voor de uitvoering ervan zodanig te ontwerpen dat ze het risico dat economische lasten worden afgewenteld op EU-burgers en -consumenten, tot een minimum beperken; is ervan overtuigd dat het aanmerken van de opbrengsten van de digitale belasting als eigen middel voor de EU-begroting zou helpen om dergelijke kosten op een eerlijke manier over de lidstaten te verspreiden en te herverdelen;

52.

herinnert eraan dat, overeenkomstig het universaliteitsbeginsel, op een digitale EU-heffing en/of OESO-regels gebaseerde eigen middelen officieel niet mogen worden geoormerkt als uitgaven in het kader van specifieke programma’s of fondsen; herinnert eraan dat zij samen met andere nieuwe eigen middelen algemene inkomsten vormen waarvan het totale bedrag ten minste de kosten van de terugbetalingen in het kader van het herstelinstrument Next Generation EU moet dekken; herinnert eraan dat alle inkomsten uit nieuwe eigen middelen die de werkelijke behoefte aan terugbetalingen overstijgen, naar de EU-begroting blijven terugvloeien als algemene ontvangsten;

53.

herinnert eraan dat de instellingen, zoals vermeld in punt G van bijlage II bij het IIA, erkennen dat de invoering van een pakket nieuwe eigen middelen de adequate financiering van de uitgaven van de Unie binnen het MFK moet ondersteunen;

54.

blijft erbij dat de inkomsten van de digitale heffing van de EU deel zullen uitmaken van een pakket nieuwe eigen middelen waarvan de opbrengsten minstens zullen volstaan om, via de begroting van de EU, de toekomstige terugbetalingskosten (hoofdsom en rente) die voortvloeien uit de subsidiecomponent van het EU-herstelinstrument te dekken (die naar verwachting tussen 2028 en 2058 gemiddeld circa 15 miljard EUR per jaar en maximaal 29,25 miljard EUR per jaar zullen bedragen), waarbij een vermindering van de uitgaven voor EU-programma’s wordt vermeden; merkt op dat de inkomsten worden geraamd op enkele miljarden tot enkele tientallen miljarden euro’s, afhankelijk van een scala aan factoren zoals de precieze vaststelling van de belastinggrondslag, de belastbare entiteit, de plaats van belastingheffing, de berekening van de belasting en het belastingtarief, alsmede de economische groeipercentages in de betrokken sectoren;

55.

onderstreept dat de invoering van een pakket nieuwe eigen middelen, zoals voorzien in de routekaart van het IIA, met inbegrip van de digitale heffing van de EU, de financiële autonomie van de EU zal vergroten en haar in staat zal stellen om te voldoen aan de verwachtingen van de EU-burgers ten aanzien van de strategische beleidsdoelstellingen van de EU, zoals een eerlijke en sterke Europese eengemaakte markt, de Europese Green Deal op basis van de rechtvaardige transitie, de Europese pijler van sociale rechten en de digitale transformatie, alsook het creëren van Europese meerwaarde met grote efficiëntiewinst ten opzichte van nationale bestedingen;

56.

herinnert eraan dat de ontvangsten uit de digitale heffing van de EU moeten bijdragen aan de terugbetaling in het kader van het herstelinstrument en aan de financiering van uitgaven voor programma’s en fondsen van de Unie; herhaalt in dit verband dat elk deel van de opbrengsten uit digitale heffingen dat door de lidstaten wordt ingehouden, strikt evenredig moet zijn aan de door hen gemaakte inningskosten en de EU-begroting niet onnodig mag benadelen;

57.

dringt er bij de Commissie op aan rekening te houden met het standpunt van het Parlement bij de voorbereiding van de wetgevingsvoorstellen voor een digitale heffing van de EU als eigen middel en het herziene eigenmiddelenbesluit, en verzoekt de Raad het voorstel snel goed te keuren in overeenstemming met de routekaart; moedigt de instellingen aan snel en constructief deel te nemen aan de “regelmatige dialoog” waarin de overeengekomen routekaart eigen middelen voorziet; dringt er bij de Europese Raad op aan een resolute voortrekkersrol voor de EU in het wereldwijde streven naar eerlijker belastingheffing te bekrachtigen door snel en vastberaden stappen te zetten in de richting van de invoering van een digitale heffing als eigen middel in de loop van 2021; verwelkomt in dit verband de verklaring van de leden van de Europese Raad van 25 maart 2021 waarin zij aangeven toegewijd te zijn aan dit streven;

o

o o

58.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  https://www.consilium.europa.eu/media/45915/021020-euco-final-conclusions-nl.pdf

(2)  https://www.consilium.europa.eu/media/45128/210720-euco-final-conclusions-nl.pdf

(3)  https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-13350-2020-INIT/nl/pdf

(4)  Voorstel van 25 oktober 2016 voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCTB) COM(2016)0685, en het voorstel van 25 oktober 2016 voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) COM(2016)0683.

(5)  Het pakket bestaat uit de mededeling van de Commissie van 21 maart 2018 getiteld “Tijd om een moderne, eerlijke en efficiënte standaard voor de belastingheffing van de digitale economie vast te stellen” (COM(2018)0146), het voorstel van 21 maart 2018 voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels betreffende de vennootschapsbelasting op een aanmerkelijke digitale aanwezigheid (COM(2018)0147), het voorstel van 21 maart 2018 voor een richtlijn van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van een digitaledienstenbelasting op inkomsten uit de levering van bepaalde digitale diensten (COM(2018)0148), en de aanbeveling van de Commissie van 21 maart 2018 betreffende de vennootschapsbelasting op een aanmerkelijke digitale aanwezigheid (C(2018)1650).

(6)  PB C 366 van 27.10.2017, blz. 51.

(7)  PB C 101 van 16.3.2018, blz. 79.

(8)  PB C 369 van 11.10.2018, blz. 123.

(9)  PB C 108 van 26.3.2021, blz. 8.

(10)  De gezamenlijke follow-up van 16 maart 2016 betreffende meer transparantie, coördinatie en convergentie van het vennootschapsbelastingbeleid in de Unie en TAXE-resoluties, de follow-up van 16 november 2016 betreffende de TAXE 2-resolutie, de follow-up van april 2018 van de PANA-aanbeveling, en de follow-up van 27 augustus 2019 betreffende de TAX3-resolutie.

(11)  Hadzhieva, E., “Impact of Digitalisation on International Tax Matters: Challenges and Remedies”, Europees Parlement, Directoraat-Generaal Intern Beleid, Beleidsondersteunende afdeling A — Economische Zaken, Wetenschapsbeleid en Levenskwaliteit, februari 2019.

(12)  Aangenomen teksten: P9_TA(2019)0102.

(13)  The Made In America Tax Plan, 2021, US Department of the Treasury, blz. 12.

(14)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28

(15)  Met name zijn resoluties van 14 maart 2018 over de hervorming van het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (PB C 162 van 10.5.2019, blz. 71), van 14 november 2018 getiteld “Tussentijds verslag over het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 — Standpunt van het Parlement met betrekking tot een akkoord” (PB C 363 van 28.10.2020, blz. 179), en van 10 oktober 2019 over het meerjarig financieel kader en eigen middelen: tijd om de verwachtingen van de burger in te lossen” (aangenomen teksten, P9_TA(2019)0032), van 15 mei 2020 over het nieuwe meerjarig financieel kader, eigen middelen en het herstelplan (aangenomen teksten, P9_TA(2020)0124), en van 23 juli 2020 over de conclusies van de buitengewone bijeenkomst van de Europese Raad van 17-21 juli 2020 (aangenomen teksten P9_TA(2020)0206), en zijn wetgevingsresoluties van 16 september 2020 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (aangenomen teksten, P9_TA(2020)0220).


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/64


P9_TA(2021)0148

De moord op Daphne Caruana Galizia en de rechtsstaat in Malta

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over de moord op Daphne Caruana Galizia en de rechtsstaat in Malta (2021/2611(RSP))

(2021/C 506/09)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 2, 4, 5, 6, 7, 9 en 10 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de artikelen 6, 7, 8, 10, 11, 12 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”),

gezien zijn resoluties van 15 november 2017 (1), 28 maart 2019 (2) en 16 december 2019 (3) over de rechtsstaat in Malta,

gezien de hoorzittingen, gedachtewisselingen en delegatiebezoeken die de Groep voor toezicht op de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken sinds 15 november 2017 heeft gehouden,

gezien de briefwisseling tussen de voorzitter van de Groep voor toezicht op de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten, en de premier van Malta, in het kader waarvan de meest recente brief dateert van april 2021,

gezien Resolutie 2293 (2019) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa van 26 juni 2019, getiteld “De moord op Daphne Caruana Galizia en de rechtsstaat in Malta en daarbuiten — ervoor zorgen dat de hele waarheid boven water komt”,

gezien het verslag over de follow-up van Resolutie 2293 (2019) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, dat op 8 december 2020 is goedgekeurd door de Commissie juridische zaken en rechten van de mens van de Parlementaire Vergadering,

gezien het advies van de Commissie van Venetië van 8 oktober 2020 inzake tien wetten en wetsvoorstellen ter uitvoering van de wetgevingsvoorstellen die in advies CDL-AD(2020)006 zijn vervat,

gezien het verslag van de Commissie over de rechtsstaat 2020,

gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 20 april 2021, Repubblika v Il-Prim Ministru (4),

gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Europese Unie berust op waarden als eerbiediging van de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren; overwegende dat deze waarden universeel zijn en door alle lidstaten gedragen worden;

B.

overwegende dat eerbiediging van de rechtsstaat, de democratie, mensenrechten, fundamentele vrijheden en de in de EU-Verdragen en internationale mensenrechteninstrumenten vervatte waarden en beginselen verplichtingen zijn die rusten op de Unie en haar lidstaten, en nagekomen dienen te worden; overwegende dat de Unie ingevolge de artikelen 2, 3, lid 1, en 7, VEU tot optreden kan overgaan ter bescherming van de gemeenschappelijke waarden waarop zij berust;

C.

overwegende dat het Handvest deel uitmaakt van het primaire EU-recht; overwegende dat de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid en pluriformiteit van de media zijn vastgelegd in artikel 11 van het Handvest en artikel 10 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM);

D.

overwegende dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht is vastgelegd in artikel 19, lid 1, VEU, artikel 47 van het Handvest en artikel 6 van het EVRM, en dat zij een essentiële vereiste is van het democratische beginsel van de scheiding der machten;

E.

overwegende dat de stelselmatige weigering van één lidstaat om de fundamentele waarden van de Europese Unie en de Verdragen waartoe hij uit vrije wil is toegetreden, te eerbiedigen, gevolgen heeft voor de EU als geheel;

F.

overwegende dat Daphne Caruana Galizia, een Maltese onderzoeksjournaliste en blogster gespecialiseerd in corruptiebestrijding, op 16 oktober 2017 is vermoord met een autobom; overwegende dat zij het doelwit was van intimidatie en talrijke bedreigingen in de vorm van dreigtelefoons, -brieven en -berichten, dat haar huis in brand werd gestoken en dat haar hond werd vermoord; overwegende dat de huurmoordenaar bekentenissen heeft afgelegd en op 16 maart 2021 in de rechtbank heeft verklaard dat er twee jaar voor de moord op Daphne Caruana Galizia al een ander complot bestond om haar met een AK-47-geweer te vermoorden;

G.

overwegende dat het onderzoek naar de moord onder leiding van de Maltese autoriteiten, bijgestaan door Europol, tot dusver heeft geleid tot de identificatie en voorgeleiding van en de lopende rechtszaak tegen verscheidene verdachten en één potentiële opdrachtgever van de moord, namelijk de eigenaar van het in Dubai gevestigde bedrijf 17 Black Ltd., een voormalig lid van de raad van bestuur van ElectroGas Malta Ltd.; overwegende dat ook het Federal Bureau of Investigation (FBI) bij het onderzoek betrokken was;

H.

overwegende dat een van de vermeende medeplichtigen en bepaalde opnames die tijdens de gerechtelijke procedure aan bod kwamen, erop wijzen dat de voormalige stafchef van de premier van Malta betrokken was bij de opdracht tot de planning, financiering van en/of poging tot verhulling van de moord;

I.

overwegende dat de voormalige stafchef van de premier op 26 november 2019 ontslag heeft genomen, nadat hij door de politie werd verhoord in verband met de moord op Daphne Caruana Galizia; overwegende dat hij op 20 maart 2021 samen met verscheidene van zijn zakenpartners is gearresteerd en beschuldigd van witwaspraktijken, fraude, corruptie en vervalsing, in het kader van een andere zaak, die door Daphne Caruana Galizia werd onderzocht; overwegende dat hij op 5 april 2021 op borgtocht is vrijgelaten uit voorlopige hechtenis;

J.

overwegende dat de toenmalige minister van Toerisme van Malta, de voormalige minister van Energie, op 26 november 2019 ontslag heeft genomen; overwegende dat een consortium van onderzoeksjournalisten een gedetailleerd verslag heeft gepubliceerd over de zakelijke banden tussen een Chinese familie en de voormalige minister van Energie, alsook de stafchef van de voormalige premier (5); overwegende dat deze Chinese familie een centrale rol zou hebben gespeeld bij de onderhandelingen over een investering ter waarde van 380 miljoen EUR door het Chinese staatsbedrijf Shanghai Electric Power in het Maltese staatsbedrijf Enemalta, en ook eigenaar zou zijn van de bedrijven Dow’s Media Company en Macbridge; overwegende dat dit laatste bedrijf tot 2 miljoen USD wilde betalen aan ondernemingen in Panama die onder zeggenschap staan van de voormalige minister van Energie en de stafchef van de voormalige premier; overwegende dat het onderzoek naar deze zakelijke transacties centraal stond in het werk van Daphne Caruana Galizia toen zij werd vermoord;

K.

overwegende dat eind 2019 een openbaar onafhankelijk onderzoek is gestart naar de moord op Daphne Caruana Galizia, en dat dit nog steeds loopt;

L.

overwegende dat een van de verdachten in de lopende rechtszaak over de moord op Daphne Caruana Galizia presidentiële gratie heeft gekregen voor zijn betrokkenheid in een andere zaak, en onder ede heeft getuigd; overwegende dat hij heeft verklaard dat de voormalige minister van Economische Zaken mogelijk betrokken is geweest bij een complot om een journalist om het leven te brengen, en dat een zittende minister betrokken was bij een groot misdrijf, wat speculatie deed ontstaan over een poging tot overval op het hoofdkantoor van de HSBC-bank in Qormi in 2010, die eindigde in een vuurgevecht met de politie;

M.

overwegende dat de voormalige staatssecretaris voor Burgerrechten en Hervormingen in het Maltese ministerie van Justitie, Gelijkheid en Bestuur geld zou hebben aanvaard van de persoon die ervan beschuldigd wordt de opdrachtgever te zijn van de moord op Daphne Caruana Galizia, nadat zij beweerde te hebben opgetreden als makelaar bij een geplande verkoop van onroerend goed in 2019; overwegende dat deze verkoop nooit heeft plaatsgevonden;

N.

overwegende dat er nog steeds ernstige bezorgdheid bestaat over de strijd tegen corruptie en georganiseerde misdaad in Malta, zoals uiteengezet in het verslag van de Commissie over de rechtsstaat 2020; overwegende dat de bestaande normen inzake preventie, onderzoek en vervolging duidelijk ontoereikend zijn; overwegende dat dit het vertrouwen van de burgers in de openbare instellingen dreigt te ondermijnen, en leidt tot een gevaarlijke onderlinge verwevenheid tussen criminele groepen en de overheid; overwegende dat georganiseerde misdaad in de eerste plaats mogelijk wordt gemaakt door corruptie; overwegende dat er een structureel hervormingsproject van start is gegaan om lacunes aan te pakken en het institutionele kader voor corruptiebestrijding te versterken, met inbegrip van rechtshandhaving en vervolging;

O.

overwegende dat journalisten, vooral maar niet uitsluitend onderzoeksjournalisten, steeds vaker het slachtoffer zijn van zogenaamde “strategische rechtszaken tegen publieke participatie” (SLAPP), die enkel tot doel hebben hun activiteiten tegen te werken, publieke controle te vermijden, en te voorkomen dat autoriteiten ter verantwoording worden geroepen, wat een remmend effect heeft op de mediavrijheid; overwegende dat de tegoeden van Daphne Caruana Galizia ten tijde van haar moord waren bevroren op grond van voorlopige gerechtelijke bevelen, en dat vier aanklachten tegen laster tegen haar waren aangespannen door de voormalige Maltese minister van Economische Zaken en zijn adviseur; overwegende dat deze zaken deel uitmaakten van de 42 civiele aanklachten die op het moment van haar dood tegen haar liepen, waaronder één aangespannen door de toenmalige premier, twee door de toenmalige minister van Toerisme, en twee door de toenmalige stafchef van de premier;

1.

is ernstig bezorgd over de meest recente ontdekkingen in het onderzoek naar de moord op Daphne Caruana Galizia, met name de mogelijke betrokkenheid van ministers in de regering en politiek benoemde personen; erkent de vooruitgang die is geboekt in het onderzoek naar de moord; herhaalt echter dat de recente onthullingen vragen doen rijzen over deze zaak en aanverwante onderzoeken;

2.

dringt er bij de Maltese regering op aan alle nodige middelen in te zetten om niet alleen degenen die bij de moord op Daphne Caruana Galizia betrokken waren, voor de rechter te brengen, maar ook degenen die betrokken zijn bij alle andere zaken die momenteel worden onderzocht of gemeld en die zij voor haar dood aan het licht had gebracht; is van mening dat het werk van Daphne Caruana Galizia essentieel is geweest om de corruptie op Malta aan het licht te brengen, en dat de recente ontwikkelingen in aanverwante onderzoeken bevestigen dat onafhankelijke media en een actief maatschappelijk middenveld van fundamenteel belang zijn als pijlers van justitie, democratie en de rechtsstaat;

3.

pleit nogmaals voor de volledige en voortdurende betrokkenheid van Europol bij alle aspecten van het moordonderzoek en bij alle daaraan gerelateerde onderzoeken; dringt erop aan dat de betrokkenheid van Europol wordt vergroot naarmate deze resultaten oplevert;

4.

is ingenomen met de voortzetting van het openbare onafhankelijke onderzoek naar de moord op Daphne Caruana Galizia; verzoekt de regering en de bevoegde autoriteiten van Malta alle aanbevelingen die uit het onderzoek naar voren komen volledig ten uitvoer te leggen;

5.

vindt het zorgwekkend dat meermaals presidentiële gratie is aangeboden en verleend in het kader van het proces naar aanleiding van de moord; benadrukt dat getuigenissen over andere misdrijven zeer zorgvuldig moeten worden beoordeeld, en niet mogen worden ingezet om volledige gerechtigheid voor moord te omzeilen; stelt echter vast dat presidentiële gratie en een onderhandelde bekentenis twee elementen waren die in november 2019 hebben geleid tot de arrestatie van één persoon die ervan verdacht wordt opdracht tot de moord te hebben gegeven;

6.

erkent de vooruitgang die, zij het met grote vertraging, is geboekt in bepaalde onderzoeken naar gerelateerde gevallen van witwassen en corruptie, met name met betrekking tot de voormalige stafchef van de premier; benadrukt echter dat de meest recente getuigenissen en onthullingen nieuwe verdachte feiten en mogelijk strafbare feiten aan het licht hebben gebracht, en roept de Maltese autoriteiten daarom op ook in dat verband onverwijld onderzoeken in te stellen en deze vooruit te helpen, met inbegrip van eventuele pogingen van overheidsfunctionarissen om bewijzen te verbergen en het onderzoeken en rechtszaken te belemmeren;

7.

is van oordeel dat alle beschuldigingen van corruptie en fraude, met name in hoge politieke kringen, moeten worden onderzocht en vervolgd met passende zorgvuldigheid en op het passende niveau, ook wanneer mogelijk buitenlandse actoren betrokken zijn; vraagt zich of het passend is dat de beschuldigingen tegen de voormalige staatssecretaris voor Burgerrechten en Hervormingen enkel worden onderzocht door de commissaris voor Normen in het Openbaar Bestuur;

8.

herhaalt dat de Maltese regering de bestrijding van georganiseerde misdaad, corruptie en intimidatie van journalisten als een absolute prioriteit moet beschouwen;

9.

erkent dat het Hof van Justitie van de EU in zijn arrest van 20 april 2021 heeft vastgesteld dat bij de Maltese constitutionele hervorming van 2016 ingevoerde hervormingen inzake de benoeming van leden van de rechterlijke macht de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht hebben versterkt en derhalve in overeenstemming waren met het EU-recht;

10.

betreurt ten zeerste dat de ontwikkelingen op Malta in de loop der jaren hebben geleid tot ernstige en aanhoudende bedreigingen voor de rechtsstaat, de democratie en de grondrechten, met inbegrip van vragen over de mediavrijheid, de onafhankelijkheid van de wetshandhaving en de rechterlijke macht ten opzichte van politieke inmenging, en de vrijheid van vreedzame vergadering; is van oordeel dat de grondwettelijke waarborgen met betrekking tot de scheiding der machten verder moeten worden versterkt; merkt op dat de Maltese regering na de tenuitvoerlegging van een aantal aanbevelingen van de Commissie, de Raad van Europa en de Commissie van Venetië vooruitgang heeft geboekt op het gebied van de rechtsstaat; moedigt de Maltese regering aan de inspanningen ter versterking van haar instellingen voort te zetten;

11.

is ernstig bezorgd over bepaalde bevindingen van de Commissie in haar verslag over de rechtsstaat 2020 met betrekking tot Malta, met name de “diepe corruptiepatronen”; is niettemin ingenomen met het feit dat een begin is gemaakt met de structurele hervormingen; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om gebruik te maken van alle instrumenten en procedures waarover zij beschikt om te zorgen voor volledige naleving van het EU-recht met betrekking tot de efficiënte werking van rechtsstelsels, de bestrijding van het witwassen van geld, bankentoezicht, openbare aanbestedingen, en stadsplanning en -ontwikkeling;

12.

herhaalt zijn oproep aan de Maltese autoriteiten om alle openstaande aanbevelingen van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, de Commissie van Venetië, de Groep van Staten tegen Corruptie (GRECO) en het Comité van deskundigen inzake de evaluatie van maatregelen ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (Moneyval) volledig ten uitvoer te leggen; is van mening dat de aanbevelingen met betrekking tot het nationale parlement en de parlementsleden, en de gevolgen van uitspraken van het Grondwettelijk Hof en de gespecialiseerde rechtbanken naar behoren ten uitvoer moeten worden gelegd; verzoekt de Maltese autoriteiten de Commissie van Venetië om advies te verzoeken inzake de naleving van haar aanbevelingen; behoudt zich het recht voor om zelf een dergelijk verzoek in te dienen, overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de statuten van de Commissie van Venetië en punt 28 van het memorandum van overeenstemming tussen de Raad van Europa en de Europese Unie;

13.

erkent dat de moord op Daphne Caruana Galizia aanleiding heeft gegeven tot hervormingen om de bescherming van journalisten te verbeteren en de mediavrijheid te verdedigen; benadrukt echter dat de Maltese autoriteiten verdere concrete stappen moeten ondernemen, en wetgevings- en beleidsmaatregelen voor de lange termijn moeten vaststellen om een bevorderlijk klimaat te creëren voor kritische, onafhankelijke journalistiek op Malta en voor verantwoordingsplicht van politici en ambtenaren, in het bijzonder met betrekking tot het voorkomen en bestraffen van bedreigingen, intimidatie, pesterijen en de ontmenselijking van journalisten, in het openbaar of online; verzoekt de Maltese regering aandacht te besteden aan de bestaande zorgen in verband met de mediavrijheid en de onafhankelijkheid van de mediaregulatoren van publieke en private media ten opzichte van politieke inmenging en de toename van haatzaaiende uitlatingen op sociale media;

14.

is ernstig bezorgd over de schadelijke gevolgen van burgerschaps- en verblijfsregelingen voor de integriteit van het EU-burgerschap; herinnert aan de recente onthullingen over de soepele interpretatie van verblijfsvoorwaarden voor naturalisatie, alsook over de rol van tussenpersonen en de betrokkenheid van ambtenaren; herinnert zijn oproep aan de Maltese autoriteiten om transparantie te waarborgen en de burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders te beëindigen in plaats van deze te wijzigen; verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk haar met redenen omkleed advies uit te brengen in de betreffende inbreukprocedure;

15.

merkt op dat de bescherming van onderzoeksjournalisten en klokkenluiders van cruciaal belang is voor de samenleving; wijst op de belangrijke rol van internationale en Maltese maatschappelijke organisaties en journalisten bij de voorzetting van het onderzoek van Daphne Caruana Galizia; vraagt de Maltese autoriteiten de bescherming van de persoonlijke veiligheid, het levensonderhoud en daarmee de onafhankelijkheid van journalisten en klokkenluiders te allen tijde en koste wat het kost te waarborgen; verzoekt de Maltese autoriteiten Richtlijn (EU) 2019/1937 (6) snel ten uitvoer te leggen;

16.

verzoekt de Commissie EU-wetgeving tegen SLAPP voor te stellen om journalisten te beschermen tegen vexatoire rechtszaken; verzoekt de Maltese autoriteiten intussen nationale wetgeving inzake SLAPP ten uitvoer te leggen; benadrukt dat onderzoeksjournalistiek, in het kader van de bestrijding van corruptie en wanbestuur, specifieke aandacht en financiële of fiscale steun dient te krijgen als instrument in dienst van het openbaar belang; onderstreept de noodzaak van snellereactiemechanismen voor schendingen van de pers- en mediavrijheid, alsook van het grensoverschrijdend fonds voor onderzoeksjournalistiek;

17.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa en de president van de Republiek Malta.

(1)  PB C 356 van 4.10.2018, blz. 29.

(2)  https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-8-2019-0328_NL.html PB C 108 van 26.3.2021, blz. 107.

(3)  Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0103.

(4)  Arrest van 20 april 2021, Repubblika v Il-Prim Ministru, C-896/19, ECLI:EU:C:2021:311.

(5)  “Special Report: Money trail from Daphne murder probe stretches to China”, Reuters, 29 maart 2021.

(6)  Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/69


P9_TA(2021)0155

De COVID-19-pandemie in Latijns-Amerika

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over de COVID-19-pandemie in Latijns-Amerika (2021/2645(RSP))

(2021/C 506/10)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien de verklaring van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) van 11 maart 2020 waarin COVID-19 een pandemie wordt genoemd,

gezien de verklaring van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) van 30 januari 2020 waarin de COVID-19-uitbraak als een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid van internationaal belang (PHEIC) wordt aangemerkt,

gezien zijn resolutie van 13 november 2020 over de impact van de COVID-19-maatregelen op de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten (1),

gezien het verslag van de Europese Investeringsbank getiteld “EIB Activity in 2020 — Latin America and the Caribbean”,

gezien de verslagen gepubliceerd door de Pan American Health Organization,

gezien het verslag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) van november 2020 getiteld “COVID-19 in Latin America and the Caribbean: An overview of government responses to the crisis”,

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 8 april 2020 over de wereldwijde EU-respons op COVID-19 (JOIN(2020)0011),

gezien de toespraak over de Staat van de Unie van de voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, van 16 september 2020,

gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger Josep Borrell, namens de Europese Unie, van 5 mei 2020 over de mensenrechten tijdens de coronaviruspandemie,

gezien de conclusies van de Raad van 8 juni 2020 over de wereldwijde respons van Team Europa op COVID-19,

gezien de conclusies van de Europese Raad van 17-21 juli 2020 over het herstelplan en het meerjarig financieel kader voor 2021-2027,

gezien de conclusies van de Raad van 13 juli 2020 over de EU-prioriteiten voor de Verenigde Naties en de 75e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties met als thema “IJveren voor multilateralisme en een sterke en doeltreffende VN die resultaten neerzet voor iedereen”,

gezien zijn besluit van 25 november 2020 over de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor het buitenlands beleid (2),

gezien de verklaring van de covoorzitters van de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering (EuroLat) van 5 november 2020 over een alomvattende en biregionale EU/LAC-strategie om de gevolgen van de COVID-19-pandemie te beperken,

gezien de verklaring van de covoorzitters van EuroLat van 30 maart 2020 over de COVID-19-pandemie,

gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden (3),

gezien het gezamenlijk communiqué van de Europese Dienst voor extern optreden van 14 december 2020 naar aanleiding van de informele bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de 27 EU-landen, Latijns-Amerika en het Caribisch gebied,

gezien het verslag van de Economische Commissie voor Latijns-Amerika en het Caribisch gebied (ECLAC) getiteld “Social Panorama of Latin America 2020”, gepubliceerd in 2021,

gezien de 27e Ibero-Amerikaanse top van staatshoofden en regeringsleiders van 21 april 2021 in Andorra en de daaruit voortvloeiende verklaring,

gezien de jaarverslagen van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0204/2020),

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) en andere mensenrechtenverdragen en -instrumenten van de VN,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volkeren van 2007 en de VN-Verklaring over mensenrechtenverdedigers van 1998,

gezien Verdrag nr. 169 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende inheemse en in stamverband levende volken, dat op 27 juni 1989 is goedgekeurd,

gezien de verklaringen van VN-secretaris-generaal António Guterres en Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten Michelle Bachelet van maart 2020 over het opheffen van de sancties tegen landen die de pandemie bestrijden,

gezien de presentatie door Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten Michelle Bachelet in Fiocruz op 15 april 2021,

gezien de op 25 september 2015 door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s),

gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de betrekkingen tussen de EU en Latijns-Amerika en het Caribisch gebied van strategisch en cruciaal belang zijn; overwegende dat Latijns-Amerika een van de regio’s is die het zwaarst door COVID-19 zijn getroffen; overwegende dat Latijns-Amerika 8,4 % van de wereldbevolking uitmaakt, maar momenteel meer dan een vijfde van de wereldwijde sterfgevallen als gevolg van het coronavirus vertegenwoordigt;

B.

overwegende dat de respons op de COVID-19-pandemie wereldwijd varieerde, ook in Latijns-Amerika; overwegende dat alle landen een algemene noodtoestand hebben afgekondigd;

C.

overwegende dat de prioriteit nu moet zijn om het vertrouwen te herstellen dat multilaterale instellingen in staat zijn mondiale antwoorden te bieden, door vooruitgang te boeken met de besprekingen over het handels- en gezondheidsinitiatief van de WTO voor COVID-19-gerelateerde en aanverwante medische gezondheidsproducten;

D.

overwegende dat de verwoestende gevolgen van de COVID-19-pandemie aan beide zijden van de Atlantische Oceaan nauwe samenwerking vereisen tussen de WTO, de WHO, de VN-instellingen en de Wereldbank, hetgeen van essentieel belang is om de crisis aan te pakken en solidariteit te betonen; overwegende dat een mondiale en gecoördineerde respons nodig is om het hoofd te bieden aan de grote uitdagingen van duurzame, groene en digitale herstelinspanningen die bovendien inclusief, eerlijk en veerkrachtig zijn;

E.

overwegende dat de gevolgen van de pandemie en het in reactie daarop gevoerde beleid de liquiditeitsbehoeften van de landen in de regio hebben vergroot om het hoofd te bieden aan de noodtoestand; overwegende dat deze factoren hebben geleid tot een stijging van de schuldenlast en dat regeringen te maken hebben met hogere overheidsuitgaven, met een risico op wanbetaling; overwegende dat een betere toegang tot liquiditeit en schuldreductie hand in hand moet gaan met ontwikkelingsdoelstellingen voor de middellange en lange termijn en dus met initiatieven om aan een betere toekomst te bouwen;

F.

overwegende dat het COVAX-initiatief, gecoördineerd door de Wereldalliantie voor vaccins en immunisatie (GAVI), de Coalition for Epidemic Preparedness Innovations (CEPI) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), tot op heden ongeveer 38 miljoen doses heeft toegediend; overwegende dat er in het kader van het COVAX-initiatief duidelijk behoefte is aan een verhoging van de productie- en distributiecapaciteit;

G.

overwegende dat de eerste ronde van COVAX-toewijzingen van vaccinvoorraden 31 landen in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied omvat die de komende maanden meer dan 27 miljoen doses vaccins zouden moeten ontvangen;

H.

overwegende dat het COVAX-initiatief tot doel heeft wereldwijde toegang tot veilige, hoogwaardige, doeltreffende en betaalbare vaccins te bevorderen en te waarborgen; overwegende dat COVAX in 2021 slechts 20 % van de wereldbevolking heeft gevaccineerd en dat de productie en distributie van vaccins in Europa en Latijns-Amerika daarom moeten worden opgevoerd;

I.

overwegende dat Latijns-Amerika in 2020 de meest ongelijke regio ter wereld is geworden en dat dit alleen maar is verergerd door de pandemie; overwegende dat het armoedecijfer eind 2020 is gestegen tot 209 miljoen, wat neerkomt op nog eens 22 miljoen mensen die in armoede vervallen, terwijl het aantal mensen dat in extreme armoede leeft met 8 miljoen is toegenomen, op een totaal van 78 miljoen; overwegende dat de ongelijkheid in de regio is verslechterd, samen met de werkgelegenheids- en arbeidsparticipatiegraad, vooral onder vrouwen, als gevolg van de COVID-19-pandemie en ondanks de dringende maatregelen op het gebied van sociale bescherming die landen hebben genomen om dit verschijnsel een halt toe te roepen;

J.

overwegende dat COVID-19 onevenredig grote gevolgen heeft voor lage- en middeninkomenslanden en ontwikkelingslanden en voor groepen die zich in een kwetsbare situatie bevinden, waaronder vrouwen en meisjes, ouderen, minderheden en inheemse gemeenschappen, waardoor de vooruitgang op het gebied van gezondheid en ontwikkeling wordt uitgehold en bijgevolg de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) wordt belemmerd;

K.

overwegende dat de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte crisis de genderongelijkheid heeft vergroot; overwegende dat Latijns-Amerika wereldwijd een van de hoogste percentages gendergerelateerd geweld heeft en dat dit percentage tijdens de pandemie is gestegen, met lockdownmaatregelen die hebben geleid tot een duidelijke toename van huiselijk geweld, verkrachting en femicide; overwegende dat seksuele en reproductieve gezondheid tijdens de pandemie geen prioriteit kreeg, wat een ernstige belemmering vormt voor het recht op gezondheid en het leven van vrouwen en meisjes in de regio in gevaar brengt;

L.

overwegende dat inheemse volkeren zwaar getroffen zijn door COVID-19 vanwege een ontoereikende toegang tot schoon water, sanitaire voorzieningen, gezondheidsdiensten en sociale uitkeringen en een gebrek aan cultureel geschikte mechanismen om hun recht op gezondheid en bestaansmiddelen te beschermen;

M.

overwegende dat de COVID-19-pandemie in sommige Latijns-Amerikaanse landen, net als in vele delen van de wereld, ook is gebruikt als voorwendsel voor repressie, onevenredig beperkte politieke oppositie en bijeenkomsten en activiteiten van het maatschappelijk middenveld; overwegende dat regeringsmaatregelen vaak alle fundamentele mensenrechten hebben ondermijnd, met inbegrip van de burgerlijke, politieke, sociale, economische en culturele rechten van degenen die zich in de meest precaire situaties bevinden; overwegende dat COVID-19-beperkingen ook gevolgen hebben gehad voor de vrijheid van meningsuiting;

N.

overwegende dat het werk van journalisten in de regio moeilijker is geworden als gevolg van maatregelen in verband met de COVID-19-pandemie, in de zin van beperkte fysieke toegang en minder contact met de autoriteiten, met name wat betreft hun rol bij de bestrijding van steeds vaker voorkomende desinformatie; overwegende dat onlinedesinformatie, nepnieuws en pseudowetenschap een belangrijke aanjager zijn geweest van de pandemie in Latijns-Amerika, als onderdeel van de door de Wereldgezondheidsorganisatie gedefinieerde “infodemie”; overwegende dat concrete voorbeelden hiervan gaan van kwakzalvers- en wondergeneesmiddelen tegen COVID-19 tot politieke aanvallen en haatcampagnes tegen bepaalde gemeenschappen en minderheden; overwegende dat de sociale media een belangrijke rol hebben gespeeld bij de verspreiding van desinformatie en pseudowetenschap;

O.

overwegende dat sommige regeringen in het bijzonder kritiek hebben gekregen omdat zij gevaarlijke politieke wegen met betrekking tot de COVID-19-pandemie hebben gevolgd en zich hebben verzet tegen regionale en lokale gezondheidsinitiatieven, onder meer door middel van bedreigingen om het leger te sturen en zo lokale lockdowns en beperkingen tegen te gaan, en dat zij ervan zijn beschuldigd de kernrichtlijnen van de WHO, beste praktijken inzake pandemiebeheer en wetenschappelijk onderbouwde richtsnoeren op het gebied van de volksgezondheid buiten beschouwing te laten;

1.

herhaalt zijn diepe bezorgdheid over de verwoestende gevolgen van de COVID-19-pandemie voor zowel Europa als Latijns-Amerika en betuigt zijn solidariteit aan alle slachtoffers en hun families, alsook aan iedereen die is getroffen door de economische, sociale en gezondheidscrises;

2.

spreekt zijn grote dank uit voor de dienst die het medisch personeel in de regio heeft verleend onder de grote druk en risico’s van de coronacrisis;

3.

roept de regeringen van beide regio’s, de EU-instellingen en de Latijns-Amerikaanse integratieorganen op de biregionale samenwerking te intensiveren en de paraatheids- en reactiecapaciteit, het beschermingsinkomen en de toegang tot basisgezondheidszorg en het efficiënte beheer van grootschalige vaccinatieprogramma’s te verbeteren;

4.

roept de EU en haar lidstaten op om samen te werken met de autoriteiten van Latijns-Amerikaanse landen in nood en het EU-mechanisme voor civiele bescherming en andere solidariteitsfinanciering in het kader van het MFK 2021-2027 in te zetten om de pandemie tegen te gaan; verzoekt de Europese Commissie voorts gebruik te maken van Horizon Europa en andere EU-programma’s en -fondsen om de wetenschappelijke samenwerking tussen Latijns-Amerikaanse landen en de EU te bevorderen, met name op het gebied van gezondheid en innovatie; is ingenomen met nieuwe initiatieven voor regionale samenwerking op het gebied van gezondheid, zoals de oprichting van een transnationaal instituut voor infectieziekten;

5.

verzoekt alle landen en regeringen onverwijld gratis toegang tot vaccins te waarborgen voor de hele bevolking, te zorgen voor voldoende vaccinvoorraden, een billijke toegang tot vaccins te bevorderen en zo snel mogelijk vooruitgang te boeken met vaccinatiecampagnes, die momenteel worden uitgevoerd; stelt in dit verband voor de regionale en/of subregionale coördinatiemechanismen te versterken om de aankoop en effectieve distributie van vaccins te stroomlijnen en het onderzoek ter ondersteuning van de ontwikkeling en productie ervan te intensiveren;

6.

verzoekt de internationale gemeenschap meer inspanningen te leveren om de distributiecapaciteit van het COVAX-initiatief te versterken en de volledige financiering van de marktgarantie van COVAX te ondersteunen;

7.

erkent de leidende rol die de EU en haar lidstaten hebben gespeeld bij de inspanningen om via het COVAX-mechanisme te zorgen voor eerlijke en billijke toegang tot veilige en doeltreffende vaccins in lage- en middeninkomenslanden, met inbegrip van de recente aankondiging van een aanvullende bijdrage van 500 miljoen EUR, waardoor de financiële bijdrage van de EU aan COVAX in totaal 1 miljard EUR aan rechtstreekse subsidies en garanties bedraagt; merkt op dat, aangezien de Commissie, de Europese Investeringsbank en de EU-lidstaten meer dan 2,2 miljard EUR aan de COVAX-faciliteit hebben toegezegd, de EU een van haar belangrijkste contribuanten is;

8.

dringt er bij de Latijns-Amerikaanse landen op aan vaccins beschikbaar te stellen voor iedereen, ongeacht de migratiestatus, dringend maatregelen te nemen om de verdeling van vaccins te versterken voor irreguliere migranten en vluchtelingen alsook voor mensen die in de informele sector werken en in informele nederzettingen wonen, en ervoor te zorgen dat degenen die geen nationaal identiteitsdocument hebben zich zonder administratieve vertraging kunnen registeren voor inoculatie; prijst in dit verband acties zoals de tijdelijke bescherming van Venezolaanse migranten in Colombia of de lopende herplaatsingsoperatie “Operação Acolhida” in Brazilië;

9.

neemt er nota van dat volgens de WHO verschillende landen in de regio over een potentiële capaciteit voor de productie van COVID-19-vaccins beschikken die kan worden opgeschaald als gevolg van technologieoverdracht;

10.

dringt er bij de regeringen op aan de hoogste niveaus van eerbiediging van de mensenrechten te handhaven bij de toepassing van inperkingsmaatregelen als reactie op de verspreiding van COVID-19; vraagt dat ervoor wordt gezorgd dat de maatregelen die worden genomen om te reageren op de noodsituatie op gezondheidsgebied evenredig, noodzakelijk en niet-discriminerend zijn; veroordeelt de repressieve maatregelen die tijdens de pandemie zijn genomen, grove schendingen van de mensenrechten en misbruik van de bevolking, waaronder het buitensporige gebruik van geweld door staats- en veiligheidstroepen;

11.

roept alle belanghebbenden op de strijd tegen onlinedesinformatie, nepnieuws en pseudowetenschap op te voeren; roept de regeringen van beide regio’s en internationale organisaties op om samen te werken met onlineplatforms om doeltreffende oplossingen te vinden om de “infodemie” aan te pakken; is verheugd over de oprichting van PortalCheck.org, een nieuwe bron van online-informatie voor factcheckers in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied om desinformatie over COVID-19 tegen te gaan, die wordt ondersteund door de Europese Unie; merkt echter op dat regeringen de strijd tegen desinformatie niet mogen gebruiken om politieke meningen te onderdrukken en de fundamentele vrijheden van burgers te beperken;

12.

verzoekt de Commissie en de EDEO zich specifiek in te zetten voor actie en planning op het gebied van kennisoverdracht en crisisrespons, voortbouwend op huidige EU-wetgevingsvoorstellen als de verordening betreffende grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid, om Latijns-Amerikaanse landen te helpen zich beter voor te bereiden op toekomstige pandemieën;

13.

betreurt dat de COVID-19-pandemie sterk gepolitiseerd is, onder meer door negationistische retoriek of de bagatellisering van de ernst van de situatie door staatshoofden en regeringsleiders, en roept de politieke leiders op verantwoordelijk te handelen om verdere escalaties te voorkomen; is bezorgd over de desinformatiecampagnes in verband met de pandemie en verzoekt de autoriteiten om de entiteiten die dergelijke acties uitvoeren te identificeren en juridisch te vervolgen;

14.

dringt er bij de EU en haar lidstaten en alle Latijns-Amerikaanse staten op aan steun te verlenen aan een massale uitgifte van bijzondere trekkingsrechten van het Internationaal Monetair Fonds om de liquiditeit van de landen in de regio op de minst dure wijze te vergroten en de uitbreiding van het toepassingsgebied van het initiatief tot opschorting van de schuldendienst (DSSI) van de G20 naar middeninkomenslanden te ondersteunen;

15.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering en de overheden en parlementen van de Latijns-Amerikaanse landen.

(1)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0307.

(2)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0322.

(3)  Aangenomen teksten P9_TA(2020)0054.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/74


P9_TA(2021)0156

Bolivia en de arrestatie van voormalig president Jeanine Añez en andere functionarissen

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over Bolivia en de arrestatie van voormalig president Jeanine Áñez en andere functionarissen (2021/2646(RSP))

(2021/C 506/11)

Het Europees Parlement,

gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de situatie in Bolivia (1),

gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid namens de Europese Unie van 23 oktober 2020 over de algemene verkiezingen in Bolivia, en de verklaring van zijn woordvoerder van 14 maart 2021 over de jongste ontwikkelingen in Bolivia,

gezien het persbericht van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de rechten van de mens (IACHR) van 16 maart 2021 over de eerbiediging van de Inter-Amerikaanse normen voor een eerlijke procesgang en toegang tot de rechter in Bolivia,

gezien de verklaring van de woordvoerder van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties over Bolivia van 13 maart 2021,

gezien de verklaringen van het algemeen secretariaat van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) van 15 en 17 maart 2021 over de situatie in Bolivia,

gezien de politieke grondwet van Bolivia,

gezien het Amerikaans Verdrag inzake de rechten van de mens (Pact van San José),

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,

gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de politieke en sociale situatie in Bolivia sinds de presidentsverkiezingen van 20 oktober 2019 zeer zorgwekkend blijft; overwegende dat ten minste 35 personen om het leven zijn gekomen en 833 personen gewond zijn geraakt in de context van wijdverbreide en gewelddadige protesten, dat vele anderen zijn gearresteerd in strijd met de regels voor een eerlijke procesgang, en dat er meldingen zijn van wijdverbreide schendingen van de mensenrechten; overwegende dat president Evo Morales als president is afgetreden en het land heeft verlaten; overwegende dat verscheidene ontslagnemingen leidden tot een machtsvacuüm en dat de tweede vicevoorzitter van de Senaat, Jeanine Áñez, het interim-presidentschap op zich heeft genomen overeenkomstig de grondwet; overwegende dat het plurinationale grondwettelijk hof van Bolivia (TCP) het interim-presidentschap van Jeanine Áñez heeft bekrachtigd;

B.

overwegende dat Jeanine Ánez en de interim-autoriteiten na hun constitutionele mandaat de nodige stappen hebben genomen om nieuwe democratische, inclusieve, transparante en eerlijke verkiezingen te organiseren, die in oktober 2020 hebben plaatsgevonden ondanks de uitdagingen als gevolg van de COVID-19-pandemie; overwegende dat Luis Arce van de MAS-partij tot president werd verkozen, en als zodanig werd erkend door Jeanine Áñez en door de internationale gemeenschap, waaronder de Europese Unie, wat zorgde voor een transparante en vreedzame machtsoverdracht;

C.

overwegende dat in de afgelopen maanden is bevestigd dat verscheidene processen tegen MAS-aanhangers zijn geschrapt of niet-ontvankelijk zijn verklaard, terwijl de dreiging van gerechtelijke vervolging van politici die tegen de MAS-regering gekant zijn, is toegenomen; overwegende dat op 18 februari 2021 het vaag geformuleerde presidentiële decreet 4461 werd goedgekeurd door de Plurinationale Assemblee, waarmee algemene amnestie en gratie werd verleend aan aanhangers van de regering van president Arce die tijdens de regering-Áñez waren vervolgd voor misdrijven in verband met de “politieke crisis” die in oktober 2019 begon;

D.

overwegende dat Jeanine Áñez, twee van haar ministers, voormalig minister van Energie Rodrigo Guzmán en voormalig minister van Justitie Álvaro Coimbra, en andere personen die van 2019 tot 2020 de interim-regering vormden, op 13 maart 2021 werden gearresteerd op beschuldiging van “terrorisme, opruiing en samenzwering”, en door aanklagers worden beschuldigd van deelname aan een staatsgreep in 2019; overwegende dat hun voorlopige hechtenis is verlengd tot zes maanden, en dat voormalig president Áñez bij veroordeling 24 jaar gevangenisstraf krijgt; overwegende dat er nog een aanhoudingsbevel hangende is voor drie andere voormalige ministers; overwegende dat voormalig president Jeanine Áñez aanvankelijk medische bijstand werd geweigerd tijdens haar detentie;

E.

overwegende dat aanklagers strafrechtelijke vervolging hebben ingesteld naar aanleiding van een klacht van een voormalig MAS-lid van het Congres, en beweren dat bovengenoemde personen organisaties “promootten, leidden, aanhingen en ondersteunden” die tot doel hadden de “grondwettelijke orde” van Bolivia omver te werpen; overwegende dat de aanklagers Jeanine Áñez hebben aangeklaagd als interim-president, maar niet als burger of op grond van enige andere publieke rol; overwegende dat artikel 159, lid 11, artikel 160, lid 6, artikel 161, lid 7, en artikel 184, lid 4, van de grondwet van 2009 en de wet van 8 oktober 2010 voorzien in een bijzondere procedure voor de berechting van de president, de vicepresident en de hoge autoriteiten van verschillende rechtbanken; overwegende dat de gerechtelijke procedure tegen president Áñez, die door het openbaar ministerie wordt gevolgd, niet in overeenstemming is met het Boliviaanse grondwettelijke recht; overwegende dat het bewijsmateriaal in de begeleidende documentatie onduidelijk lijkt;

F.

overwegende dat degenen die voor deze strafbare feiten worden aangeklaagd, beweren dat zij worden vervolgd; overwegende dat degenen die tot dusver zijn gearresteerd, beweren niet naar behoren in kennis te zijn gesteld van de aanklachten, hoewel het bureau van de procureur-generaal heeft benadrukt dat de arrestatiebevelen zijn uitgevaardigd in overeenstemming met de wet en zonder inbreuk te maken op de rechten van gedetineerden; overwegende dat het bureau van de ombudsman besloot toezicht te houden op het optreden van de politie en het openbaar ministerie van Bolivia om ervoor te zorgen dat de eerlijke procesgang en het recht op verdediging van de gearresteerde personen werden geëerbiedigd;

G.

overwegende dat in artikel 3 van het Inter-Amerikaans Democratisch Handvest de scheiding en onafhankelijkheid van openbare machten een essentieel onderdeel van de representatieve democratie worden genoemd; overwegende dat in artikel 8 van het Pact van San José de nadruk wordt gelegd op gerechtelijke waarborgen en een eerlijke procesgang; overwegende dat verschillende internationale organisaties hun bezorgdheid hebben geuit over het misbruik van gerechtelijke mechanismen in Bolivia en over het feit dat deze door de regeringspartij steeds vaker worden gebruikt als repressieve instrumenten; overwegende dat de nieuw verkozen president Arce heeft beloofd dat er tijdens zijn regering geen politieke druk op aanklagers en rechters zou worden uitgeoefend;

H.

overwegende dat de geloofwaardigheid van het Boliviaanse rechtsstelsel wordt aangetast door aanhoudende meldingen van een gebrek aan onafhankelijkheid, van wijdverbreide politieke inmenging en van corruptie;

I.

overwegende dat de IACHR heeft benadrukt dat bepaalde Boliviaanse antiterrorismewetten het legaliteitsbeginsel schenden, omdat zij onder meer een uitputtende definitie van terrorisme omvatten die onvermijdelijk te ruim of te vaag is; overwegende dat staten bij het definiëren van misdrijven het legaliteitsbeginsel moeten eerbiedigen; overwegende dat het TCP nog moet beslissen over de bij het TCP ingediende klachten waarin wordt geëist dat artikel 123 van het Wetboek van Strafrecht inzake opruiingsdelicten en artikel 133 inzake terrorisme ongrondwettig worden verklaard aangezien deze artikelen een inbreuk zouden vormen op het Amerikaans Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en op de Boliviaanse grondwet;

J.

overwegende dat de EU sinds jaar en dag een partner van Bolivia is en steun dient te blijven verlenen aan zijn democratische instellingen, de versterking van de rechtsstaat, de mensenrechten en de economische en sociale ontwikkeling van het land; overwegende dat de EU in 2019 en 2020 een belangrijke rol heeft gespeeld als bemiddelaar bij het herstel van de rust in het land en ter ondersteuning van de verkiezingen;

1.

hekelt en veroordeelt de willekeurige en illegale detentie van voormalig interim-president Áñez, twee van haar ministers, en andere politieke gevangenen; verzoekt de Boliviaanse autoriteiten hen onmiddellijk vrij te laten en de politiek gemotiveerde aanklachten tegen hen in te trekken; dringt aan op een kader van transparante en onpartijdige rechtspraak zonder politieke druk, en dringt er bij de autoriteiten op aan alle nodige medische bijstand te verlenen om hun welzijn te waarborgen;

2.

benadrukt dat voormalig president Áñez haar plicht krachtens de Boliviaanse grondwet als tweede vicevoorzitter van de Senaat volledig heeft nageleefd bij het opvullen van het presidentiële vacuüm dat ontstond door het aftreden van voormalig president Evo Morales na de gewelddadige rellen als gevolg van pogingen tot verkiezingsfraude; benadrukt dat het plurinationale hof van Bolivia de machtsoverdracht aan Jeanine Áñez heeft bekrachtigd; constateert dat de verkiezingen van 18 oktober 2020 zonder incidenten en met volledige democratische waarborgen zijn verlopen;

3.

uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het Boliviaanse rechtsstelsel en wijdverspreide structurele problemen; merkt op dat dit gebrek aan onafhankelijkheid gevolgen heeft voor de toegang tot de rechter en, meer in het algemeen, het vertrouwen van de burgers in het nationale rechtsstelsel vermindert; hekelt de politieke druk op de rechterlijke macht om politieke tegenstanders te vervolgen, en onderstreept dat het belangrijk is de waarborgen voor een eerlijke procesgang te handhaven en ervoor te zorgen dat de rechterlijke macht vrij is van elke vorm van politieke druk; benadrukt dat de slachtoffers een echte, onpartijdige rechtsbedeling verdienen en dat alle verantwoordelijken ter verantwoording moeten worden geroepen, waarbij hun niet op grond van hun politieke overtuiging amnestie of gratie wordt verleend; dringt aan op de volledige eerbiediging van de scheiding der machten en op volledige transparantie in alle gerechtelijke procedures;

4.

benadrukt dat alle gerechtelijke procedures moeten worden gevoerd met volledige inachtneming van het beginsel van een eerlijke procesgang, dat is verankerd in het internationaal recht; benadrukt dat zij gerechtelijke waarborgen moeten bieden, en rechterlijke bescherming en toegang tot de rechter moeten garanderen als onderdeel van een onafhankelijk en onpartijdig rechtsstelsel dat vrij is van inmenging van andere overheidsinstellingen;

5.

dringt er bij Bolivia op aan onverwijld structurele wijzigingen en hervormingen in het rechtsstelsel door te voeren, met name in de samenstelling ervan, om te zorgen voor eerlijke en geloofwaardige processen, onpartijdigheid en een eerlijke procesgang; verzoekt de Boliviaanse regering het wijdverbreide probleem van corruptie in het land aan te pakken; dringt er bij de Boliviaanse regering op aan wijzigingen aan te brengen in de artikelen in het Wetboek van Strafrecht inzake de misdrijven van opruiing en terrorisme, die te ruime definities van terrorisme bevatten en dus aanleiding geven tot mogelijke schendingen van het legaliteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel;

6.

verzoekt het Boliviaanse openbaar ministerie het onderzoek te heropenen naar de vermeende doorsluizing door de regering-Morales van 1,6 miljoen USD aan overheidsmiddelen door middel van onregelmatige betalingen aan adviesbureau Neurona;

7.

wijst erop dat versterkte en doeltreffende dialoogkanalen in het kader van de Boliviaanse instellingen onontbeerlijk zijn om democratische waarden, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten te bevorderen; dringt er bij de Boliviaanse autoriteiten op aan een leidende rol te spelen in het verzoeningsproces teneinde de latente spanningen en vijandelijkheden in de Boliviaanse samenleving te verminderen;

8.

uit zijn bezorgdheid over de schrijnende sociale en politieke situatie in Bolivia die in 2019 is ontstaan en sindsdien nog verder is verslechterd, en betreurt de tragedie die alle slachtoffers van de onrust in Bolivia van alle kanten heeft getroffen ten zeerste; onderstreept de kritieke noodzaak om het volledig wettige multi-etnische en meertalige karakter van de staat te ondersteunen; dringt er bij Bolivia op aan structurele veranderingen en hervormingen door te voeren, met inbegrip van de benoeming van een onafhankelijke en onpartijdige ombudsman, om de onderliggende oorzaken van de crises die in het land zijn opgeflakkerd aan te pakken;

9.

is van mening dat de EU en Bolivia hun betrokkenheid en dialoog in het kader van de SAP+-onderhandelingen moeten voortzetten en versterken, aangezien Bolivia het enige land in de Andesgemeenschap is dat geen overeenkomst met de EU heeft gesloten; is van mening dat de EU Bolivia moet blijven steunen en bereid moet zijn zich verder in te zetten, op voorwaarde dat er duidelijke stappen worden gezet om de situatie te verbeteren en dat de democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten worden geëerbiedigd;

10.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, der regering van Bolivia, het plurinationale grondwettelijk hof van Bolivia, de Organisatie van Amerikaanse Staten, de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten, het Andesparlement en de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering, de secretaris-generaal van de VN en de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten.

(1)  Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0077.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/77


P9_TA(2021)0157

Wetgeving inzake godslastering in Pakistan, in het bijzonder de zaak Shagufta Kausar en Shafqat Emmanuel

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over de blasfemiewetten in Pakistan en de zaak Shagufta Kausar en Shafqat Emmanuel (2021/2647(RSP))

(2021/C 506/12)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Pakistan, in het bijzonder van 20 mei 2010 over godsdienstvrijheid in Pakistan (1), van 10 oktober 2013 over recente gevallen van geweld tegen en vervolging van Christenen, met name in Maaloula (Syrië) en Peshawar (Pakistan) en de zaak van pastor Saeed Abedini (Iran) (2), van 17 april 2014 over Pakistan: recente gevallen van vervolging (3), van 27 november 2014 over Pakistan: blasfemiewetten (4) en van 15 juni 2017 over Pakistan, met name over de situatie van mensenrechtenactivisten en de doodstraf (5),

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, met name de artikelen 6, 18 en 19,

gezien het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie,

gezien de opmerkingen van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, Rupert Colville, in het bijzonder in zijn persmededelingen over Pakistan van 8 september 2020,

gezien de verklaringen van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over Pakistan,

gezien het strategisch inzetplan EU-Pakistan van 2019, waarin de basis wordt gelegd voor samenwerking op gebieden als democratie, de rechtsstaat, goed bestuur en mensenrechten,

gezien de VN-Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van onverdraagzaamheid en discriminatie op grond van godsdienst of levensbeschouwing,

gezien het gezamenlijk verslag van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 10 februari 2020 over het stelsel van algemene preferentie voor de periode 2018-2019 (JOIN(2020)0003) en met name de daarmee verband houdende beoordeling van Pakistan in het kader van de bijzondere stimuleringsregeling van de EU voor duurzame ontwikkeling en goed bestuur (GSP+) (SWD(2020)0022),

gezien de EU-richtsnoeren tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging van 2013,

gezien de EU-richtsnoeren over de doodstraf van 2013,

gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de controversiële blasfemiewetten van Pakistan in hun huidige vorm van kracht zijn sinds 1986, en dat het bespotten van de profeet Mohammed bestraft wordt met de dood of levenslange gevangenisstraf;

B.

overwegende dat de blasfemiewetten van Pakistan nog nooit tot officiële terechtstellingen hebben geleid, maar wel aanleiding geven tot intimidatie, geweld en moord gericht tegen personen die van blasfemie beschuldigd worden; overwegende dat personen die beschuldigd worden van blasfemie voor hun leven moeten vrezen, ongeacht het resultaat van de rechtsprocedures; overwegende dat algemeen bekend is dat de blasfemiewetten van Pakistan vaak worden misbruikt doordat valse beschuldigingen worden geuit door personen die daar persoonlijk belang bij hebben;

C.

overwegende dat het vanwege de blasfemiewetten in Pakistan gevaarlijk is voor religieuze minderheden om zich vrijelijk te uiten of openlijk aan religieuze activiteiten deel te nemen; overwegende dat de wetten in plaats van religieuze gemeenschappen te beschermen hebben gezorgd voor een klimaat van angst in de Pakistaanse samenleving; overwegende dat alle pogingen om de wetten of de toepassing ervan te hervormen zijn gesmoord in bedreigingen en moorden; overwegende dat pogingen om deze kwesties ter discussie te stellen in de media, online en offline, vaak worden beantwoord met bedreigingen en intimidatie, onder meer van de kant van de regering;

D.

overwegende dat momenteel enkele tientallen personen, onder wie moslims, hindoes, christenen en anderen, in de gevangenis zitten op beschuldiging van godslastering; overwegende dat meerdere van blasfemie beschuldigde personen door woedende menigtes zijn gelyncht; overwegende dat het Pakistaanse rechtsstelsel onder enorme druk staat; overwegende dat juridische procedures vaak vele jaren duren en een verwoestend effect hebben op onschuldige Pakistaanse burgers en hun families en gemeenschappen;

E.

overwegende dat er het afgelopen jaar een alarmerende stijging was van het aantal beschuldigingen van online en offline blasfemie in Pakistan; overwegende dat veel van deze beschuldigingen gericht zijn tegen mensenrechtenactivisten, journalisten, kunstenaars en de meest gemarginaliseerde groepen in de samenleving; overwegende dat de Pakistaanse blasfemiewetten steeds vaker worden gebruikt om persoonlijke of politieke rekeningen te vereffenen, waarbij de rechten van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, van mening en van meningsuiting met voeten worden getreden;

F.

overwegende dat de gerechtelijke procedures bij blasfemiezaken in Pakistan grote gebreken vertonen; overwegende dat voor een veroordeling maar een geringe bewijslast nodig is en dat de rechterlijke instanties de beschuldigingen vaak klakkeloos overnemen; overwegende dat er vaak van wordt uitgegaan dat de beklaagden schuldig zijn en dat zij hun onschuld moeten bewijzen, in plaats van andersom;

G.

overwegende dat de vrijheid van denken, geweten en godsdienst geldt voor aanhangers van een godsdienst, maar ook voor atheïsten, agnostici en mensen zonder geloof;

H.

overwegende dat Pakistan de relevante internationale mensenrechtenverdragen heeft ondertekend, waaronder het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, waarin bepalingen zijn opgenomen over het recht op leven, het recht op een eerlijk proces, gelijkheid voor de wet en non-discriminatie;

I.

overwegende dat veel rechtszaken tegen verdachten die beschuldigd worden van blasfemie zijn uitgesteld, en dat de betreffende rechters ervan worden verdacht dit te doen omdat ze aarzelen de verdachten vrij te spreken; overwegende dat personen die in het Pakistaanse strafrechtsysteem werken, waaronder juristen, politiefunctionarissen, aanklagers en rechters, vaak niet in staat worden gesteld hun werk doeltreffend, onpartijdig en zonder angst uit te voeren; overwegende dat getuigen en familieleden van de slachtoffers in veel gevallen moesten onderduiken uit angst voor vergelding;

J.

overwegende dat de situatie in Pakistan in 2020 is verslechterd, omdat de regering de blasfemiewetten stelselmatig heeft toegepast en heeft nagelaten om religieuze minderheden te beschermen tegen agressie van niet-overheidsactoren, en dat er een sterke toename was van het aantal gerichte moorden, blasfemiezaken, gedwongen bekeringen en haatzaaiende uitlatingen tegen religieuze minderheden, zoals ahmadis, sjiieten, hindoes, christenen en sikhs; overwegende dat vrouwen en kinderen van religieuze minderheden, en dan vooral hindoes en christenen, in 2020 een groot risico liepen slachtoffer te worden van ontvoering, gedwongen bekering tot de islam, verkrachting en gedwongen huwelijken;

K.

overwegende dat het op 2 maart 2021 tien jaar geleden was dat de voormalige Pakistaanse minister van Minderheidszaken Shahbaz Bhatti werd vermoord, nadat hij was bedreigd omdat hij zich publiekelijk had uitgesproken tegen de blasfemiewetten;

L.

overwegende dat het Pakistaanse echtpaar Shagufta Kausar en Shafqat Emmanuel in 2014 op beschuldiging van godslastering ter dood is veroordeeld; overwegende dat deze beschuldiging gebaseerd was op de vermeende verzending van tekstberichten waarin de profeet Mohammed werd beledigd, van een telefoonnummer geregistreerd op naam van Shagufta Kausar naar de persoon die het echtpaar beschuldigde van blasfemie;

M.

overwegende dat het bewijsmateriaal op grond waarvan het echtpaar is veroordeeld uiterst zwak is; overwegende dat zij de tekstberichten onmogelijk kunnen hebben verstuurd omdat ze allebei analfabeet zijn; overwegende dat de telefoon die gebruikt zou zijn om de berichten te sturen niet in beslag is genomen voor onderzoek; overwegende dat het echtpaar kort voordat de beschuldigingen werden geuit naar verluidt ruzie had met de beschuldigende persoon; overwegende dat er reden is om aan te nemen dat het echtpaar gefolterd is;

N.

overwegende dat het echtpaar in hechtenis wordt gehouden in afwachting van een uitspraak van de rechter over het beroep tegen hun doodstraf; overwegende dat hun beroep in april 2020 moest worden behandeld, zes jaar na hun veroordeling, maar meerdere keren is uitgesteld, het meest recentelijk op 15 februari 2021;

O.

overwegende dat het echtpaar sinds hun veroordeling gescheiden is van hun vier kinderen;

P.

overwegende dat het ruggenmerg van Shafqat Emmanuel na een ongeval in 2004 is beschadigd en dat hij in de gevangenis geen passende medische zorg krijgt; overwegende dat Shagufta Kausar in isolatie zit in een vrouwengevangenis en als gevolg van haar situatie aan depressie lijdt;

Q.

overwegende dat het hooggerechtshof van Lahore de zaak meerdere keren heeft uitgesteld en overwegende dat de advocaat van het echtpaar, Saiful Malook, zich grote inspanningen heeft getroost om ervoor te zorgen dat de zaak van Shagufta Kausar en Shafqat Emmanuel eindelijk wordt behandeld en dat hun recht op een eerlijk proces eindelijk wordt geëerbiedigd;

R.

overwegende dat volgens het centrum voor sociale rechtvaardigheid in Pakistan tussen 1987 en februari 2021 ten minste 1 855 mensen zijn aangeklaagd op grond van de blasfemiewetten, en dat het grootste aantal beschuldigingen werd geuit in 2020;

S.

overwegende dat Mashal Khan, een moslimstudent, in april 2017 door een woedende menigte werd gelyncht nadat hij was beschuldigd van het plaatsen van blasfemische inhoud online, maar dat daar geen bewijs voor is gevonden; overwegende dat Junaid Hafeez, docent aan de Bahauddin Zakariya-universiteit in Multan, in maart 2013 is gearresteerd wegens vermeende blasfemische uitingen, waarna hij vijf jaar in solitaire opsluiting heeft gezeten voor de duur van zijn proces, schuldig werd bevonden aan blasfemie en in december 2019 door de Pakistaanse rechtbank ter dood werd veroordeeld; overwegende dat mensenrechtendeskundigen de uitspraak hebben veroordeeld als een “justitiële aanfluiting”, die in strijd is met het internationaal recht;

T.

overwegende dat steeds meer online en offline aanvallen plaatsvinden tegen journalisten en maatschappelijke organisaties, met name vrouwen en mensen uit de meest gemarginaliseerde groepen in de samenleving, waaronder leden van religieuze minderheden, armere mensen en mensen met een handicap; overwegende dat dergelijke aanvallen vaak valse beschuldigingen van blasfemie omvatten, die kunnen leiden tot fysieke aanvallen, moorden, willekeurige arrestaties en opsluiting;

U.

overwegende dat Pakistan sinds 2014 handelspreferenties geniet in het kader van het SAP+-programma; overwegende dat deze eenzijdige unilaterale handelsovereenkomst voor het land aanzienlijke economische voordelen heeft; overwegende dat de SAP+-status gepaard gaat met de verplichting om 27 internationale verdragen te ratificeren en uit te voeren, die toezeggingen inhouden om de mensenrechten en de vrijheid van godsdienst te waarborgen;

V.

overwegende dat de Commissie zich in haar meest recente SAP+-beoordeling van Pakistan van 10 februari 2020 ernstig bezorgd heeft getoond over verschillende aspecten van de mensenrechtensituatie in het land, met name het gebrek aan vooruitgang bij het beperken van het toepassingsgebied en de uitvoering van de doodstraf;

W.

overwegende dat het aanhoudende gebruik van de blasfemiewetten in Pakistan plaatsvindt tegen de achtergrond van een wereldwijde toename van beperkingen van de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting in verband met godsdienst en levensovertuiging; overwegende dat de speciale rapporteur van de VN voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in maart 2019 de zaak Asia Bibi heeft genoemd als een van de voorbeelden van een heropleving van wetten tegen blasfemie en apostasie en het gebruik van wetten inzake openbare orde om meningsuitingen die als beledigend worden beschouwd voor religieuze gemeenschappen, te beperken;

X.

overwegende dat de herhaalde en misleidende aanvallen op de Franse autoriteiten door radicale Pakistaanse groeperingen en recente verklaringen van de Pakistaanse regering over blasfemie zijn geëscaleerd na de reactie van de Franse autoriteiten op de terroristische aanslag op een Franse leraar die de vrijheid van meningsuiting verdedigde, waardoor de Franse autoriteiten hun onderdanen op 15 april 2021 hebben aanbevolen om Pakistan tijdelijk te verlaten; overwegende dat een lid van de regeringspartij op 20 april 2021 in de Nationale Vergadering van Pakistan een resolutie heeft ingediend waarin wordt gevraagd om een debat over de uitzetting van de Franse ambassadeur;

1.

uit zijn bezorgdheid over de gezondheid en het welzijn van Shagufta Kausar en Shafqat Emmanuel en dringt er bij de Pakistaanse autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat zij onmiddellijk adequate medische zorg krijgen; verzoekt de Pakistaanse autoriteiten om Shafqat Emmanuel en Shagufta Kausar onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten en hun terdoodveroordeling te vernietigen;

2.

betreurt dat het beroep van Shagufta Kausar en Shafqat Emmanuel voortdurend wordt uitgesteld; verzoekt het hooggerechtshof in Lahore zo spoedig mogelijk uitspraak te doen en een redelijke verklaring te geven voor elk verder uitstel;

3.

merkt op dat Shafqat Emmanuel wegens de ernst van zijn toestand in een gevangenisziekenhuis wordt vastgehouden en tweemaal buiten de gevangenis van Faisalabad is behandeld; betreurt dat het echtpaar al zeven jaar in gevangenschap wordt vastgehouden, geïsoleerd van elkaar en van hun familie; dringt er daarom bij de Pakistaanse regering op aan ervoor te zorgen dat haar gevangenissen fatsoenlijke en humane omstandigheden bieden;

4.

is bezorgd over het aanhoudende misbruik van blasfemiewetten in Pakistan, waardoor de bestaande religieuze verdeeldheid nog verergert en een klimaat van religieuze intolerantie, geweld en discriminatie wordt aangewakkerd; benadrukt dat de Pakistaanse blasfemiewetten onverenigbaar zijn met de internationale mensenrechtenwetten en steeds vaker worden ingezet tegen kwetsbare minderheidsgroepen in het land, waaronder sjiieten, ahmadi’s, hindoes en christenen; dringt er daarom bij de Pakistaanse regering op aan deze wetten en de toepassing ervan te herzien en uiteindelijk af te schaffen; dringt erop aan dat de rechters en de raadslieden en getuigen van de verdediging in alle zogenaamde blasfemiezaken worden beschermd;

5.

dringt er bij Pakistaan op aan de afdelingen 295-B en C van het nationale wetboek van strafrecht in te trekken en het recht op vrijheid van gedachte, geweten, godsdienst en meningsuiting in het hele land te eerbiedigen en te handhaven, en het gebruik van blasfemiewetten effectief uit te bannen; dringt er voorts bij de Pakistaanse regering op aan de antiterrorismewet van 1997 te wijzigen om ervoor te zorgen dat blasfemiezaken niet in antiterrorismerechtbanken worden berecht, en om te voorzien in de mogelijkheid van borgtocht in gevallen van vermeende blasfemie;

6.

benadrukt dat de vrijheid van godsdienst of overtuiging, de vrijheid van meningsuiting en de rechten van minderheden mensenrechten zijn die verankerd zijn in de Pakistaanse grondwet;

7.

roept de Pakistaanse regering op om het aanzetten tot geweld en discriminatie ten aanzien van religieuze minderheden in het land ondubbelzinnig te veroordelen; verzoekt de regering van Pakistan doeltreffende procedurele en institutionele waarborgen te bieden bij gerechtelijke onderzoeken, vervolging en berechting, om te voorkomen dat de blasfemiewetten in afwachting van de afschaffing ervan worden misbruikt; betreurt de aanhoudende discriminatie en het geweld tegen religieuze minderheden in Pakistan, waaronder christenen, ahmadi’s, moslims, sjiieten en hindoes; herinnert eraan dat de ahmadi-gemeenschap in Gujranwala in 2014 door een menigte werd aangevallen naar aanleiding van beschuldigingen van blasfemie tegen Aqib Saleem, een lid van de gemeenschap die later voor de rechtbank werd vrijgesproken, en dat bij deze aanval drie leden van de gemeenschap, waaronder twee kinderen, om het leven kwamen; merkt op dat geen enkele politiefunctionaris onder het niveau van commissaris een aanklacht mag onderzoeken alvorens een zaak te registreren;

8.

maakt zich zorgen over het feit dat blasfemiewetten in Pakistan vaak worden misbruikt om valse beschuldigingen te uiten, met uiteenlopende motieven zoals het beslechten van persoonlijke geschillen of het nastreven van financieel gewin; verzoekt de regering van Pakistan hier terdege rekening mee te houden en de blasfemiewetten dienovereenkomstig in te trekken; verwerpt ten stelligste de verklaring van de Pakistaanse staatsminister voor Parlementaire Zaken Ali Khan, die volgens berichten zou opgeroepen hebben om mensen die zich schuldig maken aan blasfemie te onthoofden;

9.

dringt er bij al het Europese diplomatieke personeel en alle diplomatieke functionarissen van de EU op aan alles in het werk te stellen om Shagufta Kausar en Shafqat Emmanuel bescherming en steun te bieden, onder meer door het bijwonen van processen, het verzoeken om gevangenisbezoeken en het consequent en resoluut benaderen van de autoriteiten die bij de zaak zijn betrokken;

10.

verzoekt de lidstaten om de afgifte van noodvisa te versoepelen en Shagufta Kausar, Shafqat Emmanuel, hun advocaat Saiful Malook en anderen die worden beschuldigd wegens de vreedzame uitoefening van hun rechten, waaronder mensenrechtenactivisten, internationale bescherming te bieden indien zijn Pakistan moeten verlaten;

11.

is uiterst bezorgd over de toenemende online en offline aanvallen tegen journalisten, academici en maatschappelijke organisaties, met name vrouwen en minderheden; dringt er bij de Pakistaanse regering op aan onmiddellijk stappen te ondernemen om de veiligheid van journalisten, mensenrechtenactivisten en religieuze organisaties te waarborgen en onverwijld grondige onderzoeken in te stellen om de rechtsstaat te handhaven en de daders voor de rechter te brengen;

12.

verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) onmiddellijk na te gaan of Pakistan in het licht van de huidige gebeurtenissen nog in aanmerking komt voor de SAP+-status en of er voldoende reden is om een procedure in te leiden voor de tijdelijke intrekking van deze status en de daaruit voorvloeiende voordelen, en hierover zo spoedig mogelijk verslag uit te brengen aan het Europees Parlement;

13.

dringt er bij de EDEO en de Commissie op aan alle instrumenten waarover zij beschikken, met inbegrip van de EU-richtsnoeren over de bevordering en de bescherming van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, te benutten om religieuze gemeenschappen te helpen en druk uit te oefenen op de Pakistaanse regering opdat zij meer zou doen om religieuze minderheden te beschermen;

14.

dringt er bij de EDEO en de lidstaten op aan Pakistan te blijven steunen bij justitiële hervormingen en capaciteitsopbouw om ervoor te zorgen dat lagere rechtbanken zijn toegerust om onmiddellijk processen te organiseren voor degenen die worden vastgehouden en om blasfemiezaken die niet met voldoende betrouwbare bewijzen worden gestaafd, af te wijzen;

15.

is ingenomen met de interreligieuze dialogen in Pakistan en dringt er bij de EDEO en de EU-delegatie op aan de Pakistaanse Nationale Vredesraad voor interreligieuze harmonie te blijven steunen bij het organiseren van dergelijke regelmatige initiatieven met religieuze leiders, ook van religieuze minderheden, ondersteund door religieuze en maatschappelijke organisaties, mensenrechtenactivisten, rechtsbeoefenaars en academici; dringt er voorts bij de EU-delegaties en de vertegenwoordigingen van de lidstaten op aan steun te blijven verlenen aan ngo’s in Pakistan die zich bezighouden met het toezicht op de mensenrechten en de ondersteuning van de slachtoffers van religieus en gendergerelateerd geweld;

16.

dringt er bij Pakistan op aan zijn samenwerking met internationale mensenrechtenorganen, met inbegrip van het VN-Mensenrechtencomité, te intensiveren om alle relevante aanbevelingen uit te voeren en het toezicht op en de verslaglegging over de vooruitgang bij het bereiken van internationale benchmarks te verbeteren;

17.

acht de gewelddadige demonstraties en aanvallen tegen Frankrijk onaanvaardbaar; is ernstig bezorgd over het anti-Franse sentiment in Pakistan, dat ertoe heeft geleid dat Franse onderdanen en bedrijven het land tijdelijk moeten verlaten;

18.

is ingenomen met het recente arrest van het hooggerechtshof van Pakistan om de executie van gevangenen met geestelijke gezondheidsproblemen te verbieden; herhaalt dat de Europese Unie sterk gekant is tegen de doodstraf, in alle gevallen en zonder uitzondering; roept op tot wereldwijde afschaffing van de doodstraf; verzoekt de Pakistaanse autoriteiten de straffen van alle personen die veroordeeld zijn tot de doodstraf om te zetten, en ervoor te zorgen dat hun recht op een eerlijk proces, dat internationaal wordt erkend en gewaarborgd is in de grondwet, wordt geëerbiedigd;

19.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de regering en het parlement van Pakistan.

(1)  PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 147.

(2)  PB C 181 van 19.5.2016, blz. 82.

(3)  PB C 443 van 22.12.2017, blz. 75.

(4)  PB C 289 van 9.8.2016, blz. 40.

(5)  PB C 331 van 18.9.2018, blz. 109.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/82


P9_TA(2021)0159

Rusland, de zaak Aleksej Navalny, de troepenopbouw aan de Oekraïense grens en de Russische aanslag in de Tsjechische Republiek

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over Rusland, de zaak Aleksej Navalny, de toenemende militaire aanwezigheid aan de grens met Oekraïne en de Russische aanvallen in Tsjechië (2021/2642(RSP))

(2021/C 506/13)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Rusland en Oekraïne,

gezien het Handvest van de VN, het VN-Verdrag inzake het recht van de zee, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van de Raad van Europa (EVRM),

gezien het pakket maatregelen ter uitvoering van de akkoorden van Minsk, dat op 12 februari 2015 in Minsk werd overeengekomen en ondertekend, en in zijn geheel werd bekrachtigd bij Resolutie 2202 (2015) van de VN-Veiligheidsraad van 17 februari 2015,

gezien de verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van de G7 van 18 maart 2021 over Oekraïne, en gezien hun gezamenlijke verklaring met de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 12 april 2021 over hetzelfde onderwerp,

gezien de bijeenkomst op 16 april 2021 van de Franse president, de Oekraïense president en de Duitse bondskanselier over het probleem van de toenemende militaire aanwezigheid van Rusland,

gezien de verklaringen van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid namens de EU van 18 april 2021 over de verslechterende gezondheidstoestand van Aleksej Navalny,

gezien Resolutie 68/262 van de Algemene Vergadering van de VN van 27 maart 2014 getiteld “Territoriale integriteit van Oekraïne”, de Resoluties 71/205 van 19 december 2016, 72/190 van 19 december 2017, 73/263 van 22 december 2018, 74/168 van 18 december 2019 en 75/192 van 16 december 2020 van de Algemene Vergadering van de VN getiteld “Situatie van de mensenrechten in de Autonome Republiek Krim en de stad Sebastopol in Oekraïne”, en de Resoluties 74/17 van 9 december 2019 en 75/29 van 7 december 2020 van de Algemene Vergadering van de VN getiteld “Het probleem van de militarisering van de Autonome Republiek Krim en de stad Sebastopol in Oekraïne en delen van de Zwarte Zee en de Zee van Azov,

gezien Besluit 2014/145/GBVB van de Raad van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (1),

gezien de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds, en met name titel II over politieke dialoog en convergentie op het gebied van buitenlandse zaken en veiligheid (2),

gezien het Memorandum van Boedapest van 5 december 1994 inzake veiligheidsgaranties met betrekking tot de toetreding van Belarus, Kazachstan en Oekraïne tot het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens,

gezien het voorstel van Oekraïne van 29 maart 2021 om terug te keren naar een volledig staakt-het-vuren in het oosten van Oekraïne en het ontwerp van het gezamenlijk actieplan voor de uitvoering van de akkoorden van Minsk,

gezien de verklaring van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden van 19 april 2021 over de uitzetting van Tsjechische diplomaten en de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid namens de EU van 21 april 2021 in solidariteit met Tsjechië in verband met criminele activiteiten op zijn grondgebied,

gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Russische Federatie haar militaire aanwezigheid aan de oostelijke en noordelijke grens met Oekraïne en op de bezette Krim de afgelopen weken sterk heeft uitgebreid en daar in totaal meer dan 100 000 manschappen evenals tanks, artillerie, pantservoertuigen en andere zware uitrusting heeft verzameld; overwegende dat dit de grootste concentratie van Russische troepen sinds 2014 vormt en dat de omvang en aanvalscapaciteiten ervan op offensieve bedoelingen wijzen;

B.

overwegende dat de Russische Federatie heeft aangekondigd dat het recht van onschuldige doorvaart voor oorlogsschepen en commerciële vaartuigen van andere landen door het deel van de Zwarte Zee in de richting van de Straat van Kertsj tot en met 31 oktober 2021 zal worden opgeschort, wat een schending is van de vrijheid van scheepvaart, die wordt gewaarborgd door het VN-Verdrag inzake het recht van de zee, waarbij Rusland partij is; overwegende dat de gebieden in kwestie zich bevinden in de territoriale wateren van Oekraïne rond het tijdelijk bezette gebied van de Autonome Republiek Krim en de stad Sebastopol;

C.

overwegende dat er zes jaar verstreken zijn sinds de sluiting van de akkoorden van Minsk en zeven jaar sinds de illegale annexatie van het schiereiland de Krim door de Russische Federatie en het begin van de oorlog in Oekraïne;

D.

overwegende dat volgens Oekraïense bronnen ongeveer 3 000 officieren en militaire instructeurs van de Russische Federatie in dienst zijn in het leger van de zogenaamde Volksrepublieken Donetsk en Loegansk;

E.

overwegende dat de destabilisatie van het oosten van Oekraïne door de Russische Federatie via de Russische troepen die actief zijn in de zogenoemde Volksrepublieken Donetsk en Loegansk, al aan de gang is sinds 2014; overwegende dat dit conflict aan meer dan 14 000 mensen het leven heeft gekost en heeft geleid tot bijna twee miljoen intern ontheemden;

F.

overwegende dat Oekraïne erom heeft verzocht lid 16.3 van hoofdstuk III van het Weens document uit 2011 over vertrouwenwekkende en veiligheidsbevorderende maatregelen in te trekken en een verklaring heeft geëist voor de ongebruikelijke militaire activiteiten van de Russische Federatie langs de grens met Oekraïne en op de bezette Krim; overwegende dat alle 57 leden van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) het Weens document in 2011 hebben aangenomen als een duurzame basis voor samenwerking en militaire transparantie; overwegende dat de Russische Federatie heeft besloten niet aan deze bijeenkomst deel te nemen;

G.

overwegende dat staten die zitting hebben in de OVSE elkaar informatie moeten verstrekken over onder meer plannen voor de inzet van troepen en materieel, elkaar vooraf in kennis moeten stellen van belangrijke militaire activiteiten, zoals oefeningen, en overleg moeten plegen en met elkaar moeten samenwerken in geval van ongewone militaire activiteiten of oplopende spanningen;

H.

overwegende dat het Russische ministerie van Defensie op vrijdag 23 april 2021 heeft verklaard dat de verzamelde strijdkrachten uiterlijk 1 mei 2021 naar hun permanente basis zullen terugkeren;

I.

overwegende dat de vrijheid van gedachte en meningsuiting, van vereniging en van vreedzame vergadering verankerd zijn in de grondwet van de Russische Federatie; overwegende dat de situatie van de mensenrechten en de rechtsstaat in Rusland blijft verslechteren en dat de autoriteiten deze rechten en vrijheden voortdurend schenden; overwegende dat de Russische Federatie de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het EVRM heeft ondertekend en lid is van de Raad van Europa;

J.

overwegende dat de Russische autoriteiten op 9 april 2021 Roman Anin, een van de belangrijkste onderzoeksjournalisten van Rusland die is aangesloten bij het Organized Crime and Corruption Reporting Project (OCCRP), kortstondig hebben vastgehouden en ondervraagd en zijn telefoons en documenten in beslag hebben genomen; overwegende dat deze acties ook andere OCCRP-journalisten die zich bezighouden met transparantie en corruptie in gevaar hebben gebracht vanwege de informatie waar de Federale Veiligheidsdienst (FSB) nu volledige toegang toe heeft;

K.

overwegende dat Aleksej Navalny, Ruslands bekendste anticorruptieactivist en oppositieleider, op 17 januari 2021 in hechtenis werd genomen en op 2 februari 2021 werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3,5 jaar omdat hij zijn proeftijd zou hebben geschonden terwijl hij in Duitsland aan het herstellen was van een moordaanslag door vergiftiging met een verboden militair chemisch zenuwgas door agenten van de Russische veiligheidsdiensten binnen de Russische Federatie; overwegende dat Aleksej Navalny op 12 maart 2021 is overgebracht naar een strafkolonie in Pokrov, waar hij herhaaldelijk onderworpen is aan foltering en onmenselijke behandeling en als gevolg daarvan ruim drie weken geleden in hongerstaking ging;

L.

overwegende dat deze ontwikkelingen van de afgelopen weken de ergste vrees voor zijn persoonlijke veiligheid en leven bij zijn familie, vrienden en aanhangers en in de internationale gemeenschap hebben bevestigd en ertoe hebben geleid dat hij is overgebracht naar een gevangenisziekenhuis in de buurt van Moskou, waar hij nog altijd in levensgevaar verkeert;

M.

overwegende dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op 16 februari 2021 overeenkomstig artikel 39 van zijn reglement heeft besloten de Russische regering op te dragen Aleksej Navalny vrij te laten; overwegende dat deze maatregel met onmiddellijke ingang ten uitvoer moet worden gelegd; overwegende dat het Hof daartoe rekening heeft gehouden met de aard en omvang van het gevaar voor het leven van Aleksej Navalny, wat eenvoudig kon worden aangetoond, en met de algemene omstandigheden waarin Aleksej Navalny momenteel gevangen wordt gehouden;

N.

overwegende dat Aleksej Navalny op vrijdag 23 april 2021 heeft aangekondigd dat hij zijn op 31 maart 2021 begonnen hongerstaking op advies van artsen van buiten de gevangenis geleidelijk zal stopzetten; overwegende dat een voortzetting van de hongerstaking volgens dit medische advies levensbedreigend zou zijn; overwegende dat er geen garantie is, zelfs nu Navalny de nodige zorg krijgt, dat hij niet meer wordt blootgesteld aan onmenselijke of levensbedreigende behandelingen of aanslagen op zijn leven;

O.

overwegende dat Rusland in 2020 op de 129e plaats van 180 landen stond op de corruptieperceptie-index van Transparency International, waarmee het de laagste plaats in Europa inneemt; overwegende dat kleptocratische betrekkingen tussen oligarchen, veiligheidsfunctionarissen en ambtenaren die banden hebben met het Kremlin, deels aan het licht zijn gebracht door anticorruptieactivisten zoals wijlen Sergej Magnitski en de anticorruptiestichting (FBK) onder leiding van Aleksej Navalny, en dat de hoogste machtshebbers, onder wie Vladimir Poetin, zijn genoemd in onderzoeken naar de onverklaarbare rijkdom die zij in de loop der jaren hebben vergaard; overwegende dat het Openbaar Ministerie van Moskou de FBK en twee andere aan Navalny gelieerde organisaties — de Stichting voor de bescherming van de burgerrechten en Navalny’s regionale hoofdkantoren — als “extremistisch” wil bestempelen, wat zou betekenen dat hun werknemers kunnen worden gearresteerd en gevangenisstraffen van zes tot tien jaar kunnen krijgen;

P.

overwegende dat de vergiftiging van Navalny past in het patroon van acties tegen tegenstanders van Poetin, zoals Viktor Joesjtsjenko, Sergej Skripal en Vladimir Kara-Moerza, en die hebben geleid tot de dood van verscheidene vooraanstaande oppositieleden, journalisten, activisten en buitenlandse leiders, onder wie Boris Nemtsov, Anna Politkovskaja, Sergej Protazanov, Natalja Estemirova en Aleksandr Litvinenko;

Q.

overwegende dat de Russische Federatie niet alleen een externe bedreiging vormt voor de Europese veiligheid, maar ook een interne oorlog voert tegen haar eigen bevolking in de vorm van stelselmatige onderdrukking van de oppositie en publieke arrestaties; overwegende dat er alleen al op 21 april 2021 meer dan 1 788 vreedzame demonstranten zijn gearresteerd, en dat er sinds januari 2021 in totaal ruim 15 000 onschuldige Russische burgers in hechtenis zitten;

R.

overwegende dat het Parlement in zijn twee eerdere resoluties over Rusland heeft aangedrongen op een herziening van het EU-beleid ten aanzien van Rusland en de vijf leidende beginselen van dit beleid, en de Raad heeft verzocht onmiddellijk te beginnen met de voorbereidingen voor een EU-strategie voor toekomstige betrekkingen met een democratisch Rusland, die een breed scala aan stimulansen en voorwaarden moet omvatten om binnen Rusland voor een evolutie richting vrijheid en democratie te zorgen;

S.

overwegende dat de Tsjechische Republiek op 17 april 2021 achttien personeelsleden van de Russische ambassade het land uit heeft gezet, onder wie leden van de Russische inlichtingendiensten, nadat de Tsjechische veiligheidsdienst op basis van gegrond bewijs had vastgesteld dat officieren in actieve dienst van de Russische inlichtingendiensten een rol hadden gespeeld bij een explosie in een munitieopslagplaats in 2014 waarbij twee Tsjechische burgers om het leven kwamen en veel materiaal werd beschadigd; overwegende dat bij deze explosie het leven en de bezittingen van duizenden mensen in de omgeving van de munitieopslagplaats zonder scrupules in gevaar zijn gebracht; overwegende dat deze illegale acties op het grondgebied van de Tsjechische Republiek een ernstige schending vormen van de soevereiniteit van een EU-lidstaat door een buitenlandse mogendheid; overwegende dat de Russische Federatie naar aanleiding van de uitzetting van achttien personeelsleden van haar ambassade door Tsjechië twintig Tsjechische diplomaten heeft uitgewezen, die op 19 april 2021 het bevel kregen te vertrekken; overwegende dat Tsjechië, na de weigering van Rusland om de uitgezette Tsjechische diplomaten te laten terugkeren en overeenkomstig artikel 11 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatieke betrekkingen, op 22 april 2021 heeft besloten het aantal personeelsleden bij de ambassade van Rusland in Tsjechië gelijk te stellen aan het aantal personeelsleden bij de ambassade van de Tsjechische Republiek in Rusland, waarbij de Russische ambassade tijd heeft gekregen tot eind mei om hieraan te voldoen;

T.

overwegende dat dezelfde agenten van de GRU die betrokken waren bij de explosie van de munitieopslagplaats in Tsjechië ook verantwoordelijk waren voor de poging tot moord op Sergej en Joelia Skripal in 2018 in het Verenigd Koninkrijk, waarbij het militaire zenuwgas novitsjok werd gebruikt en waarbij ook een Brits staatsburger is omgekomen; overwegende dat agenten van de GRU in 2015 in Bulgarije ook zijn beschuldigd van een moordaanslag op Emilian Gebrev, de eigenaar van een wapenfabriek, en twee andere personen; overwegende dat Rusland niet meewerkt aan het onderzoek naar deze strafbare feiten die op het grondgebied van de Europese Unie zijn gepleegd, de betrokkenheid van de GRU bij de vergiftiging van de Skripals ontkent en de belangrijkste verdachten beschermt;

1.

steunt de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne binnen zijn internationaal erkende grenzen; herhaalt dat het volledig achter het EU-beleid staat om de illegale annexatie van de Autonome Republiek Krim en de stad Sebastopol niet te erkennen; is ingenomen met alle beperkende maatregelen die de EU naar aanleiding van de illegale annexatie heeft genomen; dringt aan op de onmiddellijke vrijlating van alle illegaal aangehouden en gevangengenomen Oekraïense burgers op het schiereiland de Krim en in Rusland, en betreurt de aanhoudende schendingen van de mensenrechten op de Krim en in de bezette gebieden in het oosten van Oekraïne, alsook de grootschalige toekenning van de Russische nationaliteit (paspoortafgifte) aan burgers in die gebieden; onderstreept dat Russische ambtenaren wier optreden of gebrek aan optreden aanleiding heeft gegeven tot oorlogsmisdaden in Oekraïne of dergelijke misdaden mogelijk heeft gemaakt, zullen worden onderworpen aan het internationale strafrecht;

2.

betreurt de huidige staat van de betrekkingen tussen de EU en Rusland als gevolg van de agressie en de voortdurende destabilisatie van Oekraïne door Rusland, zijn vijandige gedrag ten aanzien van en rechtstreekse aanvallen op EU-lidstaten en samenlevingen, onder andere door inmenging in verkiezingsprocessen, het gebruik van desinformatie, deepfakes, kwaadwillige cyberaanvallen, sabotage en chemische wapens, en de aanzienlijke verslechtering van de mensenrechtensituatie en de eerbiediging van het recht op vrijheid van meningsuiting, vreedzame vergadering en vereniging in Rusland; keurt het vijandige gedrag van Rusland in Europa ten zeerste af en roept de regering van het land op een einde te maken aan deze activiteiten, die in strijd zijn met internationale beginselen en normen en die de stabiliteit in Europa in gevaar brengen, hetgeen elk streven naar een positieve bilaterale agenda met dit belangrijke buurland in de weg staat;

3.

blijft zich grote zorgen maken over de aanzienlijke Russische militaire aanwezigheid aan de grens met Oekraïne en in de illegaal bezette Autonome Republiek Krim, die volgens verklaringen van de Russische minister van Defensie is stopgezet; veroordeelt deze bedreigende en destabiliserende acties onder leiding van de Russische Federatie en spreekt zijn waardering uit voor de evenredige respons van Oekraïne;

4.

is van mening dat de EU conclusies moet trekken uit de bijzonder zorgwekkende Russische militaire aanwezigheid aan de Oekraïense grens, die op vrijdag 23 april 2021 is stopgezet; stelt nadrukkelijk dat de terugkeer van Russische troepen van de grens met Oekraïne naar hun permanente basis volledig en onverwijld moet plaatsvinden; eist dat Rusland onmiddellijk een einde maakt aan de praktijk van ongerechtvaardigde militaire opbouw die gericht is op het bedreigen van zijn buurlanden, alle huidige provocaties stopzet, zich van toekomstige provocaties onthoudt en de situatie de-escaleert door zijn troepen terug te trekken naar hun permanente bases, in overeenstemming met zijn internationale verplichtingen, zoals de OVSE-beginselen en -toezeggingen inzake transparantie van militaire bewegingen en het Weens Document; herhaalt dat de Russische militaire aanwezigheid ook een bedreiging vormt voor de stabiliteit, veiligheid en vrede in Europa, en dat de EU en Oekraïne daarom een ambitieuze veiligheidsdialoog moeten opzetten die bijdraagt tot een geharmoniseerde beoordeling van de reële veiligheidsuitdagingen; benadrukt dat bevriende landen hun militaire steun en de levering van verdedigingswapens aan Oekraïne moeten opvoeren, hetgeen in overeenstemming is met artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties, op grond waarvan individuele en collectieve zelfverdediging is toegelaten; vraagt Rusland zijn troepen uit de zogenoemde Volksrepubliek Loegansk en Volksrepubliek Donetsk weg te halen en de controle over de Autonome Republiek Krim en de stad Sebastopol terug te geven aan Oekraïne;

5.

dringt er bij de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) op aan te waarborgen dat de Raad ondanks de aangekondigde verplaatsing van Russische troepen op de hoogte blijft van de militaire ontwikkelingen en paraat blijft om verdere gezamenlijke acties af te spreken;

6.

dringt er bij Rusland op aan zich te houden aan zijn verplichting uit hoofde van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee en de vrijheid van scheepvaart en de doorvaart door de internationale zeestraat naar de havens in de Zee van Azov te garanderen; verzoekt de EU om, in nauwe samenwerking met de lidstaten en andere internationale partners, permanent toezicht te houden op de doorvaart van alle schepen die door de Straat van Kertsj varen;

7.

dringt er bij Rusland en de door Rusland gesteunde separatisten op aan zich te houden aan de staakt-het-vuren-overeenkomst; verzoekt alle partijen de bepalingen van de akkoorden van Minsk ten uitvoer te leggen en constructief mee te werken in het kader van het Normandiëproces en de Tripartiete Contactgroep; benadrukt de noodzaak van een politieke oplossing voor het conflict in het oosten van Oekraïne en een sterkere rol van de EU bij de vreedzame oplossing van het conflict;

8.

onderstreept dat de EU duidelijk moet maken dat, indien een dergelijke militaire aanwezigheid in de toekomst uitmondt in een invasie van Oekraïne door de Russische Federatie, de prijs voor deze schending van het internationaal recht en de internationale normen hoog zal zijn; dringt er daarom op aan dat in dat geval de invoer van olie en gas vanuit Rusland in de EU onmiddellijk wordt stopgezet, Rusland wordt uitgesloten van het SWIFT-betalingssysteem, en alle activa in de EU van oligarchen die banden hebben met de Russische autoriteiten en van hun familieleden worden bevroren en hun visa worden geannuleerd;

9.

eist dat de EU haar afhankelijkheid van Russische energie vermindert en dringt er daarom bij de EU-instellingen en alle lidstaten op aan de voltooiing van de Nord Stream 2-pijplijn stop te zetten en de stopzetting te eisen van de bouw door Rosatom van controversiële kerncentrales;

10.

herhaalt zijn steun voor het internationale onderzoek naar de omstandigheden van het tragische neerhalen van vlucht MH17 van Malaysian Airlines, dat mogelijk een oorlogsmisdaad vormt, en roept er nogmaals toe op de verantwoordelijken voor de rechter te brengen;

11.

verzoekt de EU en haar lidstaten om op basis van het wetgevingsvoorstel van het VK voor een wereldwijde sanctieregeling voor corruptiebestrijding en andere soortgelijke regelingen een EU-sanctieregeling voor corruptiebestrijding vast te stellen als aanvulling op de huidige wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten; benadrukt dat Russische rijkdom en investeringen van onduidelijke oorsprong niet langer welkom zouden mogen zijn in de EU-lidstaten; roept de Commissie en de Raad ertoe op meer inspanningen te leveren om de strategische investeringen van het Kremlin in de EU met het oog op subversie, ondermijning van democratische processen en instellingen en verspreiding van corruptie te beteugelen; blijft er bij lidstaten als Cyprus, Bulgarije en Malta op aandringen dat zij hun “gouden paspoort”-regelingen stopzetten;

12.

eist de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van Aleksej Navalny, wiens veroordeling politiek gemotiveerd is en indruist tegen de internationale mensenrechtenverplichtingen van Rusland, alsook van alle personen die tijdens protesten voor zijn vrijlating of ter ondersteuning van zijn anti-corruptiecampagne zijn aangehouden; verwacht van Rusland dat het zich houdt aan de door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens opgelegde voorlopige maatregel met betrekking tot de aard en omvang van het gevaar voor het leven van Aleksej Navalny; stelt Rusland aansprakelijk voor de gezondheidssituatie van Aleksej Navalny en vraagt Rusland met klem een onderzoek in te stellen naar de moordaanslag op Aleksej Navalny en hierbij onvoorwaardelijk samen te werken met de Organisatie voor het verbod van chemische wapens; verzoekt de Russische autoriteiten de omstandigheden in gevangenissen en detentiecentra te verbeteren om te voldoen aan de internationale normen; eist de stopzetting van de arrestaties van vreedzame demonstranten en van de systematische aanvallen op de oppositie in het kader van de eis om de vrijlating van Aleksej Navalny; onderstreept dat er op grond van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten sancties moeten worden opgelegd aan alle personen die betrokken zijn bij de vervolging, veroordeling en mishandeling van Aleksej Navalny;

13.

herinnert de Russische autoriteiten en president Poetin persoonlijk, in zijn hoedanigheid van Russisch staatshoofd, eraan dat zij de volledige verantwoordelijkheid dragen voor het leven en de lichamelijke integriteit van Aleksej Navalny en alle nodige maatregelen moeten treffen om zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid en welzijn te beschermen; blijft er bij president Poetin en de Russische autoriteiten op aandringen een onderzoek in te stellen naar diegenen die verantwoordelijk zijn voor de poging om hem te vermoorden en hen te berechten en ter verantwoording te roepen;

14.

betreurt het voornemen van de Russische autoriteiten om de door Aleksej Navalny geleide stichting ter bestrijding van corruptie aan te merken als extremistische organisatie en beschouwt zulks als ongefundeerd en discriminerend; benadrukt de strijd tegen corruptie en onderstreept dat de wens om deel te nemen aan een vrij en pluralistisch openbaar debat en verkiezingsproces een onvervreemdbaar recht is van elk individu en elke democratische politieke organisatie en niets te maken heeft met extremistische standpunten;

15.

betuigt zijn grote solidariteit met de democratische krachten in Rusland, die zich inzetten voor een open en vrije samenleving, en spreekt zijn steun uit voor alle personen en organisaties die het doelwit zijn geworden van aanvallen en repressie; dringt er bij de Russische autoriteiten op aan een einde te maken aan alle pesterijen, intimidatie en aanvallen tegen de oppositie, het maatschappelijk middenveld, de media, verdedigers van de mensenrechten en van vrouwenrechten en andere activisten in het land, met name in de aanloop naar de parlementsverkiezingen in de herfst van 2021; moedigt de EU aan om Rusland te blijven vragen alle wetten die niet stroken met internationale normen in te trekken of te wijzigen; herinnert aan zijn krachtige steun voor alle verdedigers van de mensenrechten in Rusland en hun werkzaamheden; verzoekt de EU-delegatie en de vertegenwoordigingen van de lidstaten in het land hun steun aan het maatschappelijk middenveld te versterken en alle beschikbare instrumenten te gebruiken om hun steun voor het werk van verdedigers van de mensenrechten op te voeren en, in voorkomend geval, de afgifte van noodvisa te vergemakkelijken en tijdelijke opvang te bieden in de EU-lidstaten;

16.

roept de Russische autoriteiten ertoe op om de vrijheid van de media te eerbiedigen en een einde te maken aan de intimidatie van en druk op onafhankelijke media, zoals in het geval van onderzoeksjournalist Roman Anin;

17.

herhaalt zijn oproep aan de EU-instellingen en de lidstaten om de mensenrechtensituatie in de Russische Federatie nauwlettend te blijven volgen en rechtszaken te blijven volgen waarbij maatschappelijke organisaties, journalisten, politici van de oppositie en activisten betrokken zijn, met inbegrip van de zaak van Aleksej Navalny;

18.

betreurt dat de ontploffing van de munitieopslagplaats in het Tsjechische dorp Vrbětice is veroorzaakt door leden van de Russische inlichtingendiensten en beschouwt dit als een schending van de Tsjechische soevereiniteit en een onaanvaardbare vijandelijke handeling; spreekt zijn sterke veroordeling uit van activiteiten die gericht zijn op het destabiliseren en bedreigen van EU-lidstaten en verzoekt Rusland dergelijke activiteiten te staken, de verantwoordelijken ter verantwoording te roepen en de families van de burgers die bij de aanslag van 2014 zijn omgekomen schadeloos te stellen; onderstreept dat de Europese Unie de Tsjechische Republiek steunt en verzoekt de VV/HV en de Raad passende tegenmaatregelen te nemen, waaronder het uitbreiden van gerichte sancties; betuigt zijn grote solidariteit met de bevolking en de autoriteiten van Tsjechië na de Russische aanval op EU-grondgebied en de ongegronde en onevenredige uitzetting van twintig Tsjechische diplomaten uit Rusland; steunt het besluit van de Tsjechische autoriteiten om het aantal personeelsleden bij de Russische ambassade in Tsjechië gelijk te stellen aan het aantal personeelsleden bij de Tsjechische ambassade in Rusland, veroordeelt de dreigementen die de Russische Federatie hierop heeft geuit aan het adres van de Tsjechische Republiek en waardeert alle vormen van steun en solidariteit van de regeringen van de diverse EU-lidstaten en alle reeds aangeboden diplomatieke diensten; roept de EU-lidstaten ertoe op om net als in de zaak-Skripal over te gaan tot een gecoördineerde uitzetting van Russische diplomaten;

19.

veroordeelt de steun van het Kremlin aan ondemocratische onderdrukkende regimes wereldwijd, zoals die van Iran, Noord-Korea, Venezuela, Syrië en Belarus; is ernstig bezorgd over het toenemende aantal arrestaties, ontvoeringen en deportaties van Belarussen die in Rusland wonen, waaronder het geval van de voorzitter van het oppositionele Belarussische Volksfront en gewone burgers die de vreedzame protesten in Belarus uitdrukkelijk steunden; is met name bezorgd over de door Rusland gesteunde campagne die gericht is tegen organisaties van EU-onderdanen die een minderheid vertegenwoordigen in Belarus, waaronder de grootste, de Unie van Polen in Belarus;

20.

veroordeelt propaganda en desinformatie in de Russische pers en de kwaadwillige verspreiding ervan naar de EU, alsook het werk van Russische trollenfabrieken, met name degene die Tsjechië momenteel belasteren door het land af te schilderen als een satelliet van de belangen van de VS in plaats van een soeverein land met onafhankelijke inlichtingendiensten; veroordeelt de cyberaanvallen op strategische Tsjechische overheidsinstellingen in verband met Russische militaire spionage;

21.

herhaalt dat eenheid tussen de EU-lidstaten het beste beleid is om Rusland te beletten in Europa destabiliserende en subversieve acties te ondernemen; verzoekt de lidstaten hun standpunten en optreden ten aanzien van Rusland te coördineren en met één stem te spreken; eist dat de lidstaten in het Comité van Ministers van de Raad van Europa met één stem spreken over de aanhoudende veronachtzaming door Rusland van de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens; is van mening dat de EU verdere samenwerking moet nastreven met gelijkgestemde partners, met name de NAVO en de VS, teneinde alle beschikbare middelen op internationaal niveau aan te wenden om de aanhoudende inmenging van Rusland, steeds agressievere desinformatiecampagnes en grove schendingen van het internationaal recht die de veiligheid en stabiliteit in Europa bedreigen, doeltreffend tegen te gaan;

22.

verzoekt de EU-lidstaten tijdig en vastberaden op te treden tegen ontregelende acties van Russische inlichtingendiensten op het grondgebied van de EU en haar evenredige respons nauw af te stemmen met de trans-Atlantische partners; beveelt de lidstaten aan om de samenwerking en informatie-uitwisseling op het gebied van contraspionage te intensiveren;

23.

verzoekt de VV/HV en de Raad een nieuwe strategische aanpak te ontwikkelen voor de betrekkingen van de EU met Rusland, die het maatschappelijk middenveld beter moet ondersteunen, de interpersoonlijke contacten met de burgers van Rusland moet versterken, duidelijke rode lijnen moet trekken voor samenwerking met Russische overheidsactoren, technologische normen en het open internet moet gebruiken om vrije ruimten te ondersteunen en onderdrukkende technologieën te beperken, en solidariteit met de oostelijke partners van de EU moet tonen, onder meer op het gebied van veiligheidskwesties en vreedzame oplossing van conflicten; onderstreept dat elke dialoog met Rusland gebaseerd moet zijn op eerbiediging van het internationaal recht en de mensenrechten;

24.

is uiterst bezorgd over het feit dat de Russische autoriteiten het werk van onafhankelijke mediaplatforms, individuele journalisten en andere mediaspelers blijven beperken; veroordeelt in dit verband ten stelligste het besluit om het onafhankelijke mediakanaal Meduza als “buitenlandse agent” aan te merken;

25.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, alsmede de president, de regering en de Verchovna Rada van Oekraïne en de president, regering en de Staatsdoema van de Russische Federatie.

(1)  PB L 78 van 17.3.2014, blz. 16.

(2)  PB L 161 van 29.5.2014, blz. 3.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/89


P9_TA(2021)0160

Vijfde verjaardag van het vredesakkoord in Colombia

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over de situatie in Colombia, vijf jaar na de ondertekening van het vredesakkoord (2021/2643(RSP))

(2021/C 506/14)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties, en met name zijn resolutie van 20 januari 2016 ter ondersteuning van het vredesproces in Colombia (1),

gezien de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds (2), ondertekend in Brussel op 26 juli 2012, en de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Colombia inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf (3), ondertekend op 2 december 2015,

gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Federica Mogherini, van 1 oktober 2015, over de benoeming van Eamon Gilmore tot speciale gezant van de EU voor het vredesproces in Colombia,

gezien het definitieve akkoord van 24 november 2016 om een einde te maken aan het gewapende conflict en een stabiele en duurzame vrede tot stand te brengen tussen de nationale regering van Colombia en de Revolutionaire Strijdkrachten van Colombia — Volksleger (FARC-EP),

gezien de rapporten van de secretaris-generaal van de VN over de verificatiemissie van de Verenigde Naties in Colombia, en met name het rapport van 26 maart 2021,

gezien het rapport van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten van 10 februari 2021 over de mensenrechtensituatie in Colombia,

gezien de gezamenlijke verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Josep Borrell, en commissaris Janez Lenarčič van 9 februari 2021 over het besluit van Colombia om Venezolaanse migranten een tijdelijke beschermingsstatus te verlenen, en de verklaring van de woordvoerder van de VV/HV van 26 februari 2021 over het geweld tegen mensenrechtenactivisten in Colombia,

gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het in november 2021 vijf jaar geleden is dat in Colombia het definitieve akkoord om het gewapende conflict te beëindigen en een stabiele en duurzame vrede tot stand te brengen werd ondertekend door de regering van Colombia onder leiding van president Juan Manuel Santos en de FARC-EP, waarmee een einde kwam aan een ruim vijftig jaar durend conflict en een belangrijke stap werd gezet in de richting van een stabiele en duurzame vrede in het land; overwegende dat Colombia, ondanks lange perioden van uitzonderlijk geweld, altijd een democratisch land is gebleven;

B.

overwegende dat het grondwettelijk hof van Colombia verwacht dat het ten minste vijftien jaar zal duren om volledig uitvoering te geven aan het definitieve akkoord, de tienjarenplanning van het gemeenschappelijk stappenplan en het huidige vierjarenplan voor investeringen in de vrede met een begroting van bijna 11,5 miljard USD;

C.

overwegende dat de president van Colombia, Iván Duque Márquez, en de voorzitter van de Comunes-partij (voorheen de Fuerza Alternativa Revolucionaria del Común, FARC-partij), Rodrigo Londoño, op 10 maart 2021 zijn bijeengekomen om de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het definitieve akkoord te bespreken; overwegende dat beide partijen tijdens de dialoog, die werd gefaciliteerd door de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN voor Colombia en het hoofd van de verificatiemissie van de Verenigde Naties in Colombia, hebben verklaard het definitieve akkoord te willen uitvoeren en zijn overeengekomen om gezamenlijk te werken aan het opstellen van een routekaart voor de rest van het tijdschema voor de volledige uitvoering ervan; overwegende dat zij daarnaast hebben verklaard zich extra te zullen inspannen om de re-integratie van voormalige strijders mogelijk te maken en de veiligheid van die strijders te garanderen;

D.

overwegende dat de voormalige guerrillastrijders ook bezig zijn met hun re-integratie in de samenleving en overwegende dat het juridische en constitutionele stelsel in Colombia concrete hervormingen doorvoert om ervoor te zorgen dat de verplichtingen die zijn neergelegd in het akkoord worden nageleefd en dat de toekomst van het land hierop kan worden gebouwd;

E.

overwegende dat de partijen in het definitieve akkoord zijn overeengekomen een Speciale Jurisdictie voor de vrede (Jurisdicción Especial para la Paz — JEP) op te richten, met inbegrip van een stelsel voor waarheid, gerechtigheid, schadeloosstelling en niet-herhaling, alsook schadevergoedingsregelingen voor slachtoffers, zoals in het rapport van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, Michelle Bachelet, van 10 februari 2021 wordt beaamd; overwegende dat Colombia bij de omvattende taak om het definitieve akkoord uit te voeren, te maken heeft met complexe uitdagingen, die nog worden verergerd door de COVID-19-situatie en doordat er grote aantallen Venezolaanse migranten aankomen en moeten worden opgevangen;

F.

overwegende dat de Speciale Jurisdictie voor de vrede op 26 januari 2021 haar eerste belangrijke besluit heeft aangekondigd, waarbij acht topleiders van de voormalige FARC-EP in staat van beschuldiging werden gesteld wegens oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, wat tot dusver het duidelijkste resultaat van de overgangsjustitie in het land is; overwegende dat de Speciale Jurisdictie voor de vrede ook heeft bevestigd dat er vooruitgang is geboekt bij het onderzoek naar de zogenaamde “foutpositieven”; overwegende dat zij tegelijkertijd inspanningen verricht om vooruitgang te boeken bij de totstandbrenging van een permanente en vruchtbare dialoog met leiders van de inheemse bevolking;

G.

overwegende dat er nog steeds belangrijke vorderingen worden geboekt, die laten zien dat het vredesakkoord echt voor verandering kan zorgen, en overwegende dat het vredesakkoord een specifieke genderbenadering bevat, wat uniek is voor dit soort akkoorden; overwegende dat er meer vooruitgang moet worden geboekt met het programma voor de bescherming van vrouwelijke leiders en mensenrechtenactivisten, en met de programma’s ter ondersteuning van vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn van geweld, met inbegrip van verkrachting en ontvoering; overwegende dat de verschillende hoofdstukken van het akkoord nauw met elkaar verweven zijn en dat het daarom van het allergrootste belang is om de genderaanpak op alle gebieden te hanteren;

H.

overwegende dat de vredesbesprekingen weliswaar tot een flinke daling van het aantal doden en van de hoeveelheid geweld in Colombia hebben geleid, maar dat de verslechterende veiligheidssituatie in verschillende regio’s in Colombia alom wordt gezien als een belemmering voor het vredesproces, waarbij volgens meldingen van de VN sprake is van een zorgwekkende toename van het geweld, gedwongen verdwijningen, ontvoeringen en moorden op maatschappelijke leiders en leiders van de inheemse bevolking, voormalige FARC-strijders en mensenrechtenactivisten; overwegende dat ook de veiligheidstroepen geconfronteerd worden met aanvallen en geweld;

I.

overwegende dat de verificatiemissie van de VN heeft bevestigd dat in 2020 73 voormalige strijders werden vermoord, waarmee het aantal ex-strijders dat sinds de ondertekening van het akkoord in 2016 werd gedood is opgelopen tot 248; overwegende dat het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten (OHCHR) informatie heeft ontvangen over de moord op 120 mensenrechtenactivisten in het afgelopen jaar, waarvan 53 gevallen zijn geverifieerd; overwegende dat het in 2020 bovendien 69 incidenten heeft geregistreerd met een groot aantal burgerslachtoffers, waarbij 269 burgers om het leven zijn gekomen, onder wie 24 kinderen en 19 vrouwen; overwegende dat de VN heeft aangegeven dat er meer inspanningen nodig zijn om het vredesakkoord uit te voeren;

J.

overwegende dat de secretaris-generaal van de VN de aanpak van het aanhoudende geweld tegen voormalige strijders, door conflicten getroffen gemeenschappen, maatschappelijke leiders en mensenrechtenactivisten, de noodzaak om het re-integratieproces duurzamer te maken, de consolidering van een geïntegreerde aanwezigheid van de overheid in door conflicten getroffen gebieden, de versterking van de constructieve dialoog tussen de partijen als middel om de uitvoering van het vredesakkoord te bevorderen en de noodzaak om de voorwaarden voor verzoening tussen de partijen te verbeteren, als prioriteiten heeft aangemerkt;

K.

overwegende dat de Colombiaanse regering in 2017 formele vredesbesprekingen is begonnen met het Nationale Bevrijdingsleger (ELN); overwegende dat de regering van president Iván Duque in januari 2019, kort nadat het ELN bij een politieacademie in Bogotá een autobom tot ontploffing bracht waarbij 22 mensen werden gedood, de vredesbesprekingen heeft beëindigd; overwegende dat er in bepaalde regio’s nog altijd sprake is van conflicten waarbij het ELN betrokken is, en dat er onder meer confrontaties plaatsvinden tussen het ELN en andere illegale gewapende groeperingen en het ELN en de staatsveiligheidstroepen; overwegende dat de regering benadrukt dat de vredesbesprekingen pas kunnen worden hervat als het ELN een einde maakt aan zijn gewelddadige acties, waaronder ontvoeringen, het ronselen van kinderen en het leggen van mijnen, terwijl het ELN zich op het standpunt blijft stellen dat elk verzoek van de regering van dien aard aan de onderhandelingstafel moet worden besproken;

L.

overwegende dat het belangrijke besluit van de president van Colombia, Iván Duque Márquez, om solidariteit te tonen door ca. 1 800 000 Venezolaanse migranten die in het land verblijven een tijdelijke beschermingsstatus te verlenen en hen te regulariseren door middel van tijdelijke migratievergunningen, de migranten in staat zal stellen zich te laten registreren, waarmee hun toegang tot overheidsdiensten, zoals gezondheidszorg en onderwijs, evenals hun sociaaleconomische integratie zal verbeteren, waardoor zij minder kwetsbaar worden; overwegende dat Colombia en Venezuela van elkaar worden gescheiden door een poreuze grens van meer dan 2 000 kilometer; overwegende dat de grens tussen Colombia en Venezuela voornamelijk bestaat uit dicht bos en moeilijk begaanbaar terrein, waardoor dit gebied aantrekkelijk is voor illegale activiteiten en georganiseerde misdaad;

M.

overwegende dat in het kader van het EU-Trustfonds voor Colombia 128 miljoen EUR is vrijgemaakt en dat dit geld afkomstig is van de EU-begroting, 21 lidstaten, Chili en het VK; overwegende dat de toekomstige strategische lijnen daarvan op 22 januari 2021 in het kader van het vijfde strategisch comité zijn vastgesteld;

N.

overwegende dat maatschappelijke organisaties, waaronder mensenrechtenorganisaties, vrouwenorganisaties, plattelandsorganisaties, Afro-Colombiaanse gemeenschappen en inheemse groepen, een belangrijke rol spelen in het vredesproces, en dat deze organisaties een groot aantal initiatieven hebben ontplooid en voorstellen hebben gedaan op lokaal, regionaal en nationaal niveau;

O.

overwegende dat de EU en Colombia een kader voor nauwe politieke, economische en commerciële samenwerking handhaven dat is vastgelegd in het memorandum van overeenstemming van november 2009 en in de handelsovereenkomst tussen Colombia en Peru en de EU en haar lidstaten, waarvan het doel niet alleen is de economische en handelsbetrekkingen tussen de partijen te versterken, maar ook bij te dragen aan de vrede, democratie, eerbiediging van de mensenrechten, duurzame ontwikkeling en het welzijn van de burgers; overwegende dat Colombia een strategische partner is en van essentieel belang is voor de stabiliteit in de regio; overwegende dat de EU en de Republiek Colombia een kader hebben vastgesteld voor de deelname van de Republiek Colombia aan crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie, dat op 1 maart 2020 in werking is getreden;

P.

overwegende dat deze nauwe banden zich uitstrekken tot internationale samenwerkingsgebieden in multilaterale kwesties van gemeenschappelijk belang, zoals het streven naar vrede en de strijd tegen terrorisme en drugshandel;

1.

wijst nogmaals op zijn steun voor het vredesakkoord in Colombia, is ingenomen met de recente dialoog tussen de partijen en waardeert hun politieke inspanningen, realiteitszin en doorzettingsvermogen; wijst nogmaals op zijn bereidheid om alle mogelijke politieke en financiële hulp te blijven verlenen om de volledige uitvoering van het vredesakkoord te ondersteunen, bijstand te bieden in de fase na het conflict, waarbij de deelname van lokale gemeenschappen en maatschappelijke organisaties van essentieel belang is, en terdege rekening te houden met de door de slachtoffers aangegeven prioriteiten inzake waarheid, gerechtigheid, schadeloosstelling en garanties voor niet-herhaling; betuigt nogmaals zijn solidariteit met de slachtoffers;

2.

onderstreept dat het Colombiaanse vredesakkoord in de rest van de wereld vaak tot voorbeeld strekt vanwege de vastberadenheid waarmee de kwesties die de oorzaak waren van het conflict worden aangepakt en de nadruk die wordt gelegd op de rechten en waardigheid van de slachtoffers; wijst er nogmaals op dat alle delen van dit ingewikkelde en vooruitstrevende akkoord onderling samenhangen en daarom integraal moeten worden uitgevoerd om de onderliggende oorzaken van het conflict te kunnen aanpakken; dringt er bij de Colombiaanse regering op aan vooruitgang te blijven boeken bij de uitvoering van alle aspecten van het vredesakkoord;

3.

is ingenomen met de vooruitgang die Colombia heeft geboekt op gebieden als de integrale hervorming van het platteland, de programma’s voor plattelandsontwikkeling (PDET), de eerbiediging van de rechten van slachtoffers, de oplossing van het probleem van illegale drugs, de vervanging van illegale gewassen, de teruggave van land en de re-integratie van voormalige strijders, en pleit ervoor dat er nog meer inspanningen worden geleverd om alle aspecten van het vredesakkoord uit te voeren, met name op sociaaleconomisch gebied, waar nog niet zoveel vooruitgang is geboekt; wijst erop dat het belangrijk is dat het vredesproces gepaard gaat met daadkrachtig optreden ter bestrijding van ongelijkheid en armoede, onder meer door rechtvaardige oplossingen te vinden voor mensen en gemeenschappen die hun land hebben moeten verlaten; is van mening dat bijzondere steun moet worden verleend aan groepen die onevenredig onder het conflict hebben geleden, zoals de Afro-Colombiaanse en inheemse gemeenschappen; waardeert de werkzaamheden van de territoriale raden voor vrede, verzoening en co-existentie;

4.

wijst op de fundamentele en historische rol van de ontwikkelingsplannen met een territoriale aanpak (PDET), die zijn opgesteld door de gemeenschappen in de 170 gemeenten die het zwaarst zijn getroffen door verwaarlozing, armoede en geweld;

5.

is ingenomen met alle reeds door de Speciale Jurisdictie voor de vrede genomen maatregelen om te werken aan een toekomst waarin vredesbouw en het voorkomen van straffeloosheid centraal staan, en doet een beroep op de Speciale Jurisdictie voor de vrede om haar belangrijke inspanningen voort te zetten, ondanks de vele uitdaging waar zij mee te maken krijgt, zoals vertragingen bij de uitvoering van wetgeving; verzoekt de Colombiaanse autoriteiten de autonomie en onafhankelijkheid van het geïntegreerde systeem voor waarheid, gerechtigheid, schadeloosstelling en niet-herhaling te waarborgen en het systeem te beschermen als een essentiële bijdrage aan een duurzame en blijvende vrede;

6.

veroordeelt de moorden op en het geweld tegen mensenrechtenactivisten, voormalige FARC-strijders, maatschappelijke leiders en leiders van inheemse groepen; benadrukt dat de aanpak van dit aanhoudende geweld een van de grootste uitdagingen in Colombia is; merkt op dat het conflict in plattelandsgebieden van het land is geëscaleerd en betreurt het geweld dat in die gebieden voornamelijk wordt veroorzaakt door illegale gewapende groeperingen en personen die zich bezighouden met georganiseerde misdaad in verband met drugshandel en illegale mijnbouw; stelt vast dat er diverse gevallen zijn gemeld van gedwongen ontheemding, gedwongen rekrutering, seksueel geweld jegens kinderen en vrouwen, slachtingen, foltering en andere wreedheden en aanvallen op etnische groeperingen en autoriteiten, waarbij ook invloed is uitgeoefend op overheidsinstanties; dringt erop aan dat deze feiten snel en grondig worden onderzocht en dat de schuldigen ter verantwoording worden geroepen; verzoekt de Colombiaanse staat de bescherming en veiligheid van alle maatschappelijke en politieke leiders, sociale activisten, milieuactivisten en verdedigers van plattelandsgemeenschappen op te voeren en te waarborgen; kijkt met grote bezorgdheid naar de problematische situatie in het departement Cauca, die in de VN-verklaring aan de orde wordt gesteld;

7.

waardeert de inspanningen die worden geleverd ter bestrijding van de criminaliteit door georganiseerde gewapende groeperingen en andere organisaties; benadrukt dat dringend maatregelen moeten worden genomen om de mensen in de gebieden waar dit speelt beter te beschermen, en dringt daarom aan op een meer geïntegreerde aanwezigheid van de overheid in deze regio’s, en op de vaststelling door de Nationale Commissie voor veiligheidsgaranties van overheidsmaatregelen om criminele organisaties te ontmantelen; is in dit verband ingenomen met het strategisch veiligheids- en beschermingsplan voor de re-integratie van personen;

8.

is ingenomen met de verlenging van de slachtofferwet tot 2031 en de verhoging van de beschikbare financiële middelen in dit kader, waar meer dan negen miljoen personen die in het gemeenschappelijk slachtofferregister ingeschreven staan van kunnen profiteren, en is voorts ingenomen met de effectieve politieke participatie van de FARC, nu de Comunes-partij, en de vooruitgang die geboekt is bij de re-integratie van bijna 14 000 voormalige strijders; is ingenomen met het feit dat de regering grond heeft aangekocht van zeven van de 24 voormalige territoriale gebieden voor opleiding en re-integratie en wijst op de inzet van veiligheidstroepen aldaar en op de sociale beschermingsmaatregelen die gelden ten aanzien van meer dan 13 000 voormalige strijders;

9.

erkent de inspanningen die geleverd worden door de Colombiaanse instanties en spoort ze aan nog meer inspanningen te verrichten om ervoor te zorgen dat de mensenrechten ten volle en te allen tijde worden geëerbiedigd, overeenkomstig hun plicht om de veiligheid van hun burgers te garanderen; wijst op de daling van het aantal moorden, dat tussen 2019 en 2020 terugliep van 25 tot 23,7 per 100 000 inwoners, zoals blijkt uit het rapport van de hoge commissaris voor de mensenrechten van de VN; erkent de inzet van de regering voor de bescherming van maatschappelijke leiders, mensenrechtenactivisten en voormalige strijders, en van verafgelegen gemeenschappen;

10.

spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de voormalige guerrilla’s, ondanks het feit dat zij hiertoe verplicht zijn, tot dusver geen informatie hebben verstrekt over de drugsmokkelroutes en financieringsbronnen van criminele groepen die activisten, leiders en voormalige strijders aanvallen; uit tevens zijn bezorgdheid over het feit dat de termijn voor de overmaking van de activa van de voormalige FARC-EP om de slachtoffers een schadevergoeding te bieden op 31 december 2020 is verstreken, en dat slechts 4 % van het overeengekomen bedrag is overgemaakt;

11.

moedigt de regering aan om in de huidige economische context alle nodige maatregelen te nemen om structurele veranderingen te bevorderen die ertoe kunnen bijdragen de algehele situatie te verbeteren en het potentieel van het vredesakkoord voor een positieve transformatie van de mensenrechtensituatie in Colombia maximaal te benutten, overeenkomstig de aanbeveling van de VN; verzoekt maatschappelijke organisaties mee te werken aan het herstel van een harmonieuze samenleving in Colombia;

12.

verklaart nogmaals dat geweld geen legitieme methode voor politieke strijd vormt, en verzoekt diegenen die wel die overtuiging hadden, om de democratie met al haar gevolgen en verplichtingen te omhelzen, met als eerste stap het definitief neerleggen van de wapens en het uitdragen van hun overtuigingen en ambities door de eerbiediging van de democratische regels en de rechtsstaat; dringt er daarom bij het ELN, dat door de EU als terroristische organisatie wordt aangemerkt, en dissidente groepen van de FARC-EP op aan een einde te maken aan het geweld en de aanslagen op de Colombiaanse bevolking en zich daadkrachtig, vastberaden en zonder verder uitstel in te zetten voor vrede in Colombia;

13.

wijst op de vooruitgang bij het verwijderen van antipersoneelmijnen in 129 gemeenten en op de verlenging van de termijn voor het opruimen ervan tot 2025;

14.

prijst de opmerkelijke en ongekende stap van Colombia om een tijdelijke beschermingsstatus te bieden aan circa 1 800 000 Venezolaanse migranten die in het land verblijven, omdat hierdoor hun mensenrechten beter gewaarborgd kunnen worden en hun menselijk lijden zal verminderen en het bovendien gemakkelijker wordt om deze Venezolaanse migranten in Colombia ondersteuning te bieden, bijvoorbeeld in de vorm van bescherming tegen geweld, sociale integratie en vaccinatie tegen COVID-19; hoopt dat het initiatief van de EU om steun te verlenen aan de regionale inspanningen om de migratiecrisis het hoofd te bieden, de weg zal effenen voor meer steun naar het voorbeeld van de opmerkelijke solidariteit van Colombia, en roept andere leden van de internationale gemeenschap op om Colombia in dit proces te ondersteunen; roept op tot intensievere inspanningen om een politieke en democratische oplossing te vinden voor de crisis in Venezuela;

15.

verzoekt de Commissie en de Europese Raad om hun politieke en financiële steun aan Colombia in het kader van de nieuwe samenwerkingsinstrumenten gedurende de nieuwe begrotingsperiode te verdubbelen;

16.

wijst op de bijdrage van de EU, met name via het Europees Fonds voor vrede in Colombia, waarvan de middelen met name ingezet worden voor integrale hervorming van het platteland, met de nadruk op ontwikkelingsprogramma’s met een territoriale benadering en de formalisering van landeigendom;

17.

wijst op de deelname van de particuliere sector in de ondersteuning van slachtoffers, re-integratie, de vervanging van illegale gewassen, en de 170 PDET-gemeenten; verzoekt de Commissie voor meer synergie te zorgen tussen het handelsakkoord en de nieuwe samenwerkingsinstrumenten gericht op het waarborgen van toegang tot de Europese markten, uitwisseling en investeringen, teneinde te zorgen voor duurzaamheid van de productieve projecten, het inkomen van de doelgroepen in de bevolking veilig te stellen, en hun kwetsbaarheid voor criminaliteit en illegale economische activiteiten te verminderen;

18.

is van oordeel dat de succesvolle uitvoering van het vredesakkoord van 2016, als bijdrage aan mondiale vrede en stabiliteit, een sleutelprioriteit zal blijven van versterkte bilaterale betrekkingen via het memorandum van overeenstemming dat de Raad afgelopen januari heeft goedgekeurd; dringt in dit verband aan op nauwere samenwerking tussen de EU en Colombia om de levens van zowel de Colombianen als de burgers van de EU te verbeteren door de synergieën tussen het handelspartnerschap EU-Colombia en het vredesakkoord te versterken; steunt de verlenging van het mandaat van de Speciale Jurisdictie voor de vrede;

19.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het roulerend voorzitterschap van de EU, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering en de regering en het Congres van Colombia.

(1)  PB C 11 van 12.1.2018, blz. 79.

(2)  PB L 354 van 21.12.2012, blz. 3.

(3)  PB L 333 van 19.12.2015, blz. 3.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/94


P9_TA(2021)0161

Europese kindergarantie

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over de Europese kindergarantie (2021/2605(RSP))

(2021/C 506/15)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien de doelstellingen overeenkomstig artikel 3 VEU, in het bijzonder de bestrijding van sociale uitsluiting en discriminatie, het bevorderen van sociale rechtvaardigheid, economische, sociale en territoriale cohesie en bescherming van de rechten van het kind,

gezien de horizontale sociale clausule in artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien de doelstellingen van het sociaal beleid voorzien in de artikelen 151 en 153 VWEU,

gezien het herziene Europees Sociaal Handvest,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden als bedoeld in artikel 6 VEU,

gezien de Europese pijler van sociale rechten (EPSR), en met name de beginselen 1, 3, 4, 11, 14, 16, 17, 19 en 20, en de kerndoelen daarvan voor 2030,

gezien de mededeling van de Commissie over de EU-strategie voor de rechten van het kind (COM(2021)0142),

gezien het voorstel voor een aanbeveling van de Raad tot instelling van een Europese kindergarantie (COM(2021)0137),

gezien het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten,

gezien de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s), met name de doelstellingen 1, 2, 3, 4 en 10,

gezien de verdragen en aanbevelingen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO),

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties betreffende de rechten van personen met een handicap (UNCRPD),

gezien de politieke beleidslijnen van Ursula von der Leyen, de voorzitter van de Commissie,

gezien het aangepaste werkprogramma van de Commissie voor 2020 (COM(2020)0440),

gezien het EU-kader voor nationale strategieën inzake de integratie van Roma (COM(2011)0173),

gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over toegang tot fatsoenlijke en betaalbare huisvesting voor iedereen (1),

gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+) (COM(2018)0382),

gezien Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (2),

gezien Verordening (EU) 2020/2221 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat betreft extra middelen en uitvoeringsregelingen om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie (React-EU) (3),

gezien de haalbaarheidsstudie van de Commissie naar een kindergarantieregeling,

gezien de in maart 2016 aangenomen schriftelijke verklaring nr. 0042/2015, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van het Parlement, over investeren in kinderen,

gezien de aanbeveling van de Raad betreffende stelsels voor onderwijs en opvang van hoge kwaliteit voor jonge kinderen,

gezien de resolutie van 11 maart 2021 over de rechten van het kind in het licht van de EU-strategie voor de rechten van het kind (4),

gezien zijn resolutie van 24 oktober 2017 over beleid ter garantie van een minimuminkomen als instrument om de armoede te bestrijden (5),

gezien zijn resolutie van 24 november 2015 over vermindering van de ongelijkheid, met bijzondere focus op kinderarmoede (6),

gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden (7),

gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities (8),

gezien het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989,

gezien de algemene opmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van het kind (9),

gezien de VN-richtsnoeren inzake alternatieve vormen van kinderzorg, zoals verankerd in resolutie A/Res/64/142 van de Algemene Vergadering van de VN van 24 februari 2010,

gezien de verklaring van het Comité van Ministers van de Raad van Europa over de toename van zigeunerhaat en racistisch geweld tegenover Roma in Europa van 1 februari 2012,

gezien de mededelingen van de Commissie die zijn goedgekeurd met als doel het tot stand brengen van een Unie van gelijkheid, overeenkomstig de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie 2019-2024, in het bijzonder de mededelingen van 24 november 2020 getiteld “Actieplan voor integratie en inclusie 2021-2027” (COM(2020)0758), van 18 september 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: EU-actieplan tegen racisme 2020-2025” (COM(2020)0565), van 5 maart 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152), en van 12 november 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025” (COM(2020)0698),

gezien zijn resolutie van 26 november 2019 over kinderrechten naar aanleiding van het dertigjarig bestaan van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (10),

gezien zijn resolutie van 12 februari 2019 over de behoefte aan een versterkt strategisch EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma voor de periode na 2020 en intensivering van de bestrijding van zigeunerhaat (11),

gezien zijn resolutie van 17 september 2020 over de uitvoering van de nationale strategieën voor integratie van de Roma: bestrijding van een negatieve houding ten opzichte van mensen met een Romani-achtergrond in Europa (12),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s getiteld “Unie van gelijkheid: Strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030” (COM(2021)0101),

gezien de gezamenlijke verklaring van de Epsco-ministers over het overwinnen van armoede en sociale uitsluiting — het verzachten van de gevolgen van COVID-19 voor gezinnen — samenwerken om vooruitzichten voor sterke kinderen te ontwikkelen,

gezien zijn resolutie van 18 juni 2020 over de Europese strategie inzake handicaps post-2020 (13),

gezien de aanbeveling van de Commissie getiteld “Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken” (2013/112/EU) (14),

gezien Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad,

gezien de beleidsnota van de VN van 15 april 2020 getiteld “The impact of COVID-19 on children”,

gezien de aanbeveling van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (2008/867/EG),

gezien de aanbeveling van de Raad betreffende de integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt,

gezien de aanbeveling van de Raad met betrekking tot de toegang tot sociale bescherming,

gezien de nieuwe vaardighedenagenda,

gezien de vragen met verzoek om mondeling antwoord aan de Raad en de Commissie over de kindergarantie (O-000025/2021 — B9-0012/2021 en O-000026/2021 — B9-0013/2021),

gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

gezien de door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken ingediende ontwerpresolutie,

A.

overwegende dat het voorstel voor een aanbeveling van de Raad tot instelling van een Europese kindergarantie een aanvulling moet vormen op de EU-strategie voor de rechten van het kind, die eveneens op 24 maart 2021 werd vastgesteld; overwegende dat in de EU-strategie voor de rechten van het kind alle bestaande en toekomstige initiatieven inzake kinderrechten in één samenhangend beleidskader worden samengebracht en aanbevelingen worden gedaan voor zowel intern als extern optreden van de EU;

B.

overwegende dat kinderarmoede door internationale organisaties, zoals de Raad van Europa, en door ngo’s, zoals Unicef, wordt aangemerkt als een mogelijke oorzaak van kinderrechtenschendingen, maar ook als een mogelijk gevolg van die schendingen vanwege de effecten die het heeft op de mogelijkheden van kinderen om hun rechten uit te oefenen, en als het resultaat van de falende handhaving van die rechten;

C.

overwegende dat kinderen die met beperkte middelen en in onzekere gezinssituaties opgroeien, een hoger risico op armoede en sociale uitsluiting lopen met ingrijpende gevolgen voor hun ontwikkeling en latere leven als volwassene, en dat zij belemmerd worden bij het opdoen van de nodige vaardigheden en beperkte werkgelegenheidskansen hebben, met een vicieuze cirkel van intergenerationele armoede tot gevolg;

D.

overwegende dat kinderen in de zes in het voorstel voor de kindergarantie genoemde categorieën het meeste risico lopen en onmiddellijke aandacht en zorg nodig hebben; overwegende dat de doelstellingen van de kindergarantie zoveel mogelijk geacht moeten worden van toepassing te zijn op alle kinderen in de Unie;

E.

overwegende dat kinderarmoede en sociale uitsluiting zeer ernstige problemen vormen die zich in alle samenlevingen voordoen en het best kunnen worden aangepakt door middel van alomvattend en breed beleid met een strikt maar breed toepassingsgebied, dat op zowel kinderen als hun families en gemeenschappen is gericht, en door prioriteit te geven aan investeringen in nieuwe mogelijkheden en oplossingen; overwegende dat alle lagen van de samenleving bij de oplossing van deze problemen moeten worden betrokken, dat wil zeggen de lokale, regionale, nationale en Europese autoriteiten, het maatschappelijk middenveld en de particuliere sector;

F.

overwegende dat uit onderzoek is gebleken dat het investeren in kinderen, bijvoorbeeld in de vorm van onderwijs en opvang van hoge kwaliteit voor jonge kinderen, op maatschappelijk niveau een rendement kan opleveren dat minstens vier keer hoger ligt dan de oorspronkelijke kosten van deze investeringen, los van de grotere voordelen voor bedrijven in termen van geschoolde arbeidskrachten of voor socialezekerheidsstelsels die geen verdere uitgaven hebben voor kinderen die verzekerd zijn van een toereikend niveau van sociale inclusie (15); overwegende dat in begrotingsprocedures investeringen in kinderen als afzonderlijke investeringscategorie moeten worden erkend die losstaat van reguliere sociale uitgaven;

G.

overwegende dat in 2019 22,2 % van de kinderen in de EU — bijna 18 miljoen kinderen — het risico liep op armoede of sociale uitsluiting; overwegende dat kinderen uit gezinnen met een laag inkomen, dakloze kinderen, kinderen met een handicap, kinderen met een migratieachtergrond, kinderen uit een etnische minderheid, met name Roma-kinderen, kinderen in instellingen, kinderen in onveilige situaties, eenoudergezinnen, LHBTIQ+-gezinnen en gezinnen waarvan de ouders in het buitenland werken, met ernstige problemen kampen, zoals ernstige woningnood of overbezetting, en belemmeringen ondervinden bij de toegang tot essentiële diensten en basisvoorzieningen, zoals adequate voeding en fatsoenlijke huisvesting, die essentieel zijn voor hun welzijn en de ontwikkeling van sociale, cognitieve en emotionele vaardigheden; overwegende dat goed verwarmde woningen met veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen, en huisvesting in het algemeen, van cruciaal belang zijn voor de gezondheid, het welzijn, de groei en de ontwikkeling van kinderen; overwegende dat passende huisvesting voorts bevorderlijk is voor het leer- en studievermogen van kinderen;

H.

overwegende dat het aantal kinderen met een handicap onbekend is vanwege het ontbreken van statistieken, maar dat het waarschijnlijk ongeveer 15 % van het totale aantal kinderen in de Unie is; overwegende dat kinderen met een handicap op voet van gelijkheid met andere kinderen alle mensenrechten en fundamentele vrijheden ten volle moeten kunnen genieten, waaronder het recht om in eigen familieverband of in een familiale omgeving op te groeien, overeenkomstig het belang van het kind als bedoeld in het Verdrag inzake de rechten van het kind; overwegende dat familieleden vaak hun professionele activiteiten moeten afbouwen of stopzetten om voor familieleden met een handicap te zorgen; overwegende dat uit de haalbaarheidsstudie van de Commissie naar een kindergarantieregeling (tussentijds verslag) is gebleken dat de voornaamste belemmeringen waarmee kinderen met een handicap kampen, worden gevormd door problemen op het gebied van fysieke toegang, alsook het feit dat diensten en voorzieningen niet op de behoeften van kinderen zijn afgestemd en in veel gevallen gewoonweg niet voorhanden zijn; overwegende dat in dezelfde studie respondenten wijzen op problemen van discriminatie, in het bijzonder met betrekking tot onderwijs, en problemen met de betaalbaarheid van huisvesting;

I.

overwegende dat de rechten van het kind niet kunnen worden gewaarborgd zonder de succesvolle uitvoering van de SDG’s van de VN en vice versa;

J.

overwegende dat alle kinderen het recht hebben op bescherming tegen armoede, wat vanzelfsprekend betekent dat er behoefte is aan preventief beleid; overwegende dat het Europees Parlement en het Europees maatschappelijk middenveld hebben gepleit voor de invoering van een kindergarantie om ervoor te zorgen dat elk kind dat in armoede leeft, daadwerkelijke en kosteloze toegang heeft tot hoogwaardige en gratis gezondheidszorg, onderwijs, onderwijs en opvang voor jonge kinderen, alsook tot geschikte huisvesting en adequate voeding; overwegende dat het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) heeft benadrukt dat de bestrijding van kinderarmoede ook een kwestie van grondrechten en wettelijke verplichtingen is (16);

K.

overwegende dat de uitroeiing van kinderarmoede per definitie met zich meebrengt dat de ouders/verzorgers van kinderen toegang hebben tot banen met rechten, fatsoenlijk loon en betrouwbare en stabiele werkregelingen;

L.

overwegende dat dit voorstel de lidstaten concrete richtsnoeren biedt om alle kinderen, met name kinderen in nood, effectieve en gratis toegang tot onderwijs en schoolactiviteiten, onderwijs en opvang voor jonge kinderen (OOJK), gezondheidszorg, sport-, vrijetijds- en culturele activiteiten te garanderen; overwegende dat de lidstaten beleid moeten bevorderen teneinde ervoor te zorgen dat aan kinderen in nood toegankelijke en betaalbare huisvesting, alsook gezonde voeding wordt geboden, om zo armoede aan te pakken en gelijke kansen voor alle kinderen op nationaal, regionaal en lokaal niveau te bevorderen; overwegende dat ieder kind het recht heeft om te spelen;

M.

overwegende dat de COVID-19-pandemie de situatie van kinderen die met armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd, heeft verergerd, waardoor miljoenen kinderen en gezinnen in een nog precairdere sociaal-economische situatie zijn gebracht; overwegende dat het aantal kinderen dat als gevolg van de pandemie onder de respectieve nationale armoedegrens leeft, naar schatting kan oplopen met maar liefst 117 miljoen, en dat nog eens circa 150 miljoen kinderen wereldwijd in multidimensionale armoede leven; overwegende dat personen en gezinnen met een laag of modaal inkomen een hoger risico op armoede lopen wanneer de werkloosheid toeneemt; overwegende dat zij ook een groter risico op ernstige woningnood, onzekerheid omtrent huisvesting, overmatige schuldenlasten, uitzetting en dakloosheid lopen; overwegende dat deze cijfers naar verwachting exponentieel zullen stijgen als gevolg van de COVID-19-pandemie en de sociaal-economische gevolgen hiervan, en dat dit levenslang van invloed zal zijn op miljoenen kinderen in Europa; overwegende dat de COVID-19-crisis de situatie van gemarginaliseerde kinderen heeft doen verslechteren, die in overvolle woningen en onmenselijke levensomstandigheden wonen met beperkte toegang tot gezondheidszorg, drinkwater, sanitaire voorzieningen en voedsel, waardoor zij meer risico lopen met het virus besmet te raken;

N.

overwegende dat de verschuiving naar afstandsonderwijs die in 2020 werd versneld door de COVID-19-pandemie, gecombineerd met het gebrek aan toegang tot internet, digitale hulpmiddelen en infrastructuur, met name tot uitsluiting heeft geleid van zeer jonge kinderen met speciale behoeften die in armoede, in gemarginaliseerde gemeenschappen en in afgelegen en plattelandsgebieden leven, met inbegrip van perifere regio’s en gebieden; overwegende dat zich een alarmerende toename heeft voorgedaan van het aantal kinderen van wie de ouders hun woning of werk hebben verloren en van het aantal kinderen die zijn beroofd van hun meest voedzame dagelijkse maaltijd en de toegang tot naschoolse diensten zoals sport, vrijetijdsbesteding, artistieke en culturele activiteiten, die hun ontwikkeling en welzijn bevorderen; overwegende dat de gebrekkige toegang tot digitale oplossingen en mogelijkheden voor digitaal onderwijs ertoe kunnen leiden dat jongeren op latere leeftijd ernstig belemmerd worden bij de toegang tot onderwijs en werkgelegenheid, waardoor zij betere kansen op de arbeidsmarkt mislopen en Europese bedrijven eveneens mogelijke werknemers mislopen; overwegende dat er derhalve moet worden geïnvesteerd in oplossingen voor digitaal onderwijs; overwegende dat digitale oplossingen en andere hulptechnologieën voor kinderen met een handicap het proces van sociale inclusie mogelijk kunnen maken en versnellen en dat kinderen hierdoor op latere leeftijd meer kansen kunnen krijgen; overwegende dat gelijke toegang op dat gebied dan ook van essentieel belang is;

O.

overwegende dat kinderen met een handicap in de EU onevenredig meer risico lopen in een instelling te worden geplaatst dan kinderen zonder handicap en veel minder kans lijken te maken te kunnen profiteren van de mogelijkheden om over te stappen van zorg in een instelling naar zorg in de familiekring; overwegende dat kinderen met een handicap nog steeds vaak in een gesegregeerde omgeving worden onderwezen doordat zij op speciale scholen worden geplaatst en fysieke en andere belemmeringen ondervinden bij het volgen van inclusief onderwijs; overwegende dat een groot aantal kinderen met een verstandelijke handicap als gevolg van de COVID-19-pandemie geen onderwijs meer kan volgen aangezien onlineonderwijs vaak niet op hun bijzondere behoeften is afgestemd;

P.

overwegende dat de Unie een belangrijke rol kan spelen bij de brede bestrijding van armoede en sociale uitsluiting van alle kinderen, waaronder de zes door de Commissie geïdentificeerde categorieën;

Q.

overwegende dat kinderen van mobiele EU-burgers wat de nationale wetgeving betreft vaak tussen wal en schip vallen; overwegende dat arbeidsmigratie weliswaar op de korte termijn bevorderlijk is voor het terugdringen van de armoede, maar ertoe leidt dat kinderen worden achtergelaten, wat hun sociale onderontwikkeling kan verergeren en tot onzekere situaties kan leiden, waarbij kinderen van migrantenouders die nog steeds in hun land van herkomst verblijven, een groter risico lopen te worden gemarginaliseerd, mishandeld en misbruikt, hetgeen met name van belang is voor de arbeidsmobiliteit binnen de EU (17);

R.

overwegende dat de kindergarantie een van de vlaggenschipinitiatieven op het gebied van sociaal beleid is die zijn opgenomen in de politieke richtsnoeren van de Commissie en in haar werkprogramma voor 2021, en in de toekomst moet worden aangevuld met ambitieuze beleidsmaatregelen en -doelstellingen; overwegende dat dit vraagstuk moet worden besproken tijdens de Conferentie over de toekomst van Europa; overwegende dat de EPSR en de aanbeveling van de Commissie van 2013 “Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken” belangrijke richtsnoeren blijven om kinderarmoede terug te dringen, het welzijn van kinderen te verbeteren en een stabiele toekomst te waarborgen, waarbij voortijdig schoolverlaten wordt teruggedrongen; overwegende dat de Commissie in het actieplan voor de uitvoering van de EPSR de ambitieuze doelstelling heeft vastgesteld om het aantal mensen — onder wie ten minste 5 miljoen kinderen — dat risico loopt op armoede of sociale uitsluiting in de EU uiterlijk in 2030 met ten minste 15 miljoen te verminderen; overwegende dat negatieve genderstereotypen en sociale conditionering leiden tot de zogeheten “droomkloof” of “aansprakenkloof”, alsook de beperkte vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies, die medebepalend zijn voor de loopbaan- en opleidingskeuzen van jonge meisjes en derhalve bijdragen aan de toenemende ongelijkheid tussen mannen en vrouwen in bepaalde sectoren van de arbeidsmarkt, met name wat STEM-carrières betreft;

S.

overwegende dat de lokale en regionale overheden een vooraanstaande rol spelen in de aanpak van kinderarmoede en -uitbuiting, en derhalve een grote verantwoordelijkheid hebben wat betreft preventie van marginalisatie en sociale uitsluiting; overwegende dat de nationale overheden hun waar nodig voldoende middelen ter beschikking moeten stellen om deze doelstellingen te kunnen verwezenlijken;

1.

is verheugd over het voorstel van de Commissie betreffende een aanbeveling van de Raad tot instelling van een Europese kindergarantie die tot doel heeft armoede en sociale uitsluiting te voorkomen en te bestrijden door kinderen te verzekeren van de gratis en doeltreffende toegang tot essentiële diensten, zoals onderwijs en opvang voor jonge kinderen, onderwijs en schoolactiviteiten, gezondheidszorg, minstens één gezonde maaltijd per schooldag en doeltreffende toegang tot gezonde voeding en adequate huisvesting voor alle kinderen in nood; verzoekt de Raad en de lidstaten ambitieus te zijn bij de volledige en snelle goedkeuring van de aanbeveling en de uitvoering ervan; verwacht dat bij de goedkeuring van de aanbeveling van de Raad rekening wordt gehouden met de bijdragen in deze resolutie; wijst erop dat de kindergarantie tot doel heeft overheidssteun in te zetten voor het voorkomen en bestrijden van sociale uitsluiting door te waarborgen dat kinderen in nood toegang hebben tot een reeks essentiële diensten, hetgeen inhoudt dat de lidstaten die voorzieningen moeten organiseren en verstrekken, of voldoende uitkeringen moeten verlenen teneinde de ouders of voogden van kinderen in nood in staat te stellen die voorzieningen te betalen;

2.

is ingenomen met de mededeling van de Commissie over de EU-strategie voor de rechten van het kind en onderschrijft de doelstellingen om de gedeelde verantwoordelijkheid voor de eerbiediging en bescherming van de rechten van elk kind te nemen en daarnaast een gemeenschappelijk project voor gezondere, veerkrachtige en eerlijkere samenlevingen voor iedereen op te zetten; erkent dat het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad tot instelling van een Europese kindergarantie een aanvulling vormt op de strategie en gericht is op kinderen in nood, teneinde een faciliterend Europees kader te scheppen waarmee de rechten van kinderen worden beschermd en die rechten een prioritaire plaats in het EU-beleid toebedeeld krijgen; onderschrijft de belangrijkste doelstelling: kinderarmoede en sociale uitsluiting te bestrijden en gelijke, inclusieve kansen en gezondheid te bevorderen; steunt de concrete richtsnoeren die aan de bevoegde nationale en lokale autoriteiten worden gegeven om kinderen in nood doeltreffende en gratis toegang te bieden tot een reeks belangrijke diensten waar ook hun leeftijdsgenoten toegang toe hebben, zoals hoogwaardig onderwijs en opvang voor jonge kinderen, onderwijs- en schoolactiviteiten, gezondheidszorg, adequate huisvesting en gezonde voeding;

3.

verzoekt de EU en de lidstaten de structurele problemen aan te pakken die armoede en sociale uitsluiting onder kinderen veroorzaken, met name in achtergestelde groepen, door een hoog niveau van werkgelegenheid en sociale inclusie te bevorderen; verzoekt de lidstaten te zorgen voor de effectieve invoering van de Europese kindergarantie in de hele Unie door de kindergarantie in alle beleidsterreinen te mainstreamen, en dringt er bij de lidstaten op aan gebruik te maken van bestaande EU-beleidsmaatregelen en -fondsen voor de toepassing van concrete maatregelen die bijdragen aan het uitbannen van kinderarmoede en sociale uitsluiting; benadrukt hoe belangrijk het is dat de bevoegde autoriteiten op nationaal, regionaal en lokaal niveau effectieve en gelijke toegang garanderen tot gratis en hoogwaardig onderwijs en opvang voor jonge kinderen, met speciale aandacht voor gezinnen met kinderen met een handicap, onderwijs-, school- en gemeenschapsactiviteiten, alsook tot sport-, vrijetijds- en culturele activiteiten, gezondheidszorg, gezonde voeding en adequate huisvesting voor alle kinderen in nood; wijst er tevens op dat de bevoegde nationale, regionale en lokale autoriteiten kennis moeten hebben over, opgeleid moeten zijn tot en ondersteuning moeten krijgen voor het bemachtigen van EU-financiering; verzoekt de lidstaten het recht van kinderen op passende huisvesting te waarborgen, onder meer door steun te verlenen aan ouders die moeite hebben om hun woning te behouden of een woning te vinden, zodat ze bij hun kinderen kunnen blijven, en zich daarbij in het bijzonder te richten op jongvolwassenen die een jeugdbeschermingsinstelling verlaten;

4.

is van mening dat het van cruciaal belang is aanzienlijk te investeren in kinderen om kinderarmoede uit te bannen en kinderen in staat te stellen te groeien en hun rechten in de EU ten volle te genieten; wijst erop dat dit een holistische benadering van de ontwikkeling van kinderen in hun eerste levensjaren vergt, te beginnen met de eerste duizend dagen van hun leven, die garant moet staan voor een goede gezondheid van de moeder, met inbegrip van geestelijke gezondheid, veiligheid en toegewijde zorg; verzoekt de lidstaten bij de uitvoering van de kindergarantie een strategische en alomvattende aanpak te hanteren door middel van adequate beleidsmaatregelen en middelen, onder meer door middel van maatregelen voor arbeidsmarktintegratie en verbetering van het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en voogden, alsook door inkomenssteun voor gezinnen en huishoudens, zodat financiële belemmeringen kinderen niet beletten toegang te krijgen tot hoogwaardige en inclusieve diensten; roept op tot een overkoepelende Europese armoedebestrijdingsstrategie met ambitieuze doelstellingen voor het terugdringen van armoede en dakloosheid en het uitbannen van extreme armoede in Europa tegen 2030, met name onder kinderen, overeenkomstig de beginselen voorzien in de EPSR en de SDG’s van de VN en voortbouwend op de kerndoelen van het actieplan van de EPSR;

5.

is verheugd over het feit dat de meningen en suggesties van meer dan tienduizend kinderen zijn betrokken bij de voorbereiding van de EU-strategie voor de rechten van het kind; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de stem van kinderen, alsmede die van hun representatieve organisaties, ook wordt gehoord bij de uitvoering en monitoring van de kindergarantie op nationaal, regionaal en lokaal niveau, door hen in staat te stellen volwaardig deel te nemen aan een zinvolle en inclusieve openbare dialoog en raadpleging, en op EU-niveau hun mening te geven over zaken die hun aangaan, zoals ook is gebeurd in het Forum voor de rechten van het kind van 2020; verzoekt in dat kader alle lidstaten een overheidsinstantie, zoals een kinderrechtencommissaris of een kinderombudsman, specifiek te belasten met het meten van de effecten van nationale en regionale wetgeving op kinderen, waaronder die van de nationale maatregelen ter uitvoering van de kindergarantie, alsook met het bevorderen van de rechten van het kind in het kader van overheidsbeleid, en verzoekt de Commissie de mogelijkheid te verkennen voor het tot stand brengen van een Europese autoriteit voor kinderen die erop gericht zou zijn de uitvoering van de aanbeveling door de lidstaten te ondersteunen en te monitoren, de werkzaamheden op nationaal niveau te coördineren, de uitwisseling van goede praktijken en innovatieve oplossingen te waarborgen, en de verslaglegging en aanbevelingen te stroomlijnen;

6.

verzoekt de lidstaten prioriteit te geven aan financiering voor kinderrechten overeenkomstig de op nationaal en regionaal niveau geïdentificeerde behoeften, en moedigt hen ten zeerste aan daarbij verder te gaan dan de vooraf vastgestelde toewijzingen in de EU-financieringsregelingen; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat er kennis, opleidingen en ondersteuning aan lokale en regionale overheden beschikbaar worden gesteld voor het bemachtigen van EU-financiering; verzoekt de lidstaten te zorgen voor een gecoördineerde aanpak bij het reserveren en besteden van EU-fondsen, deze fondsen sneller in te zetten en alle mogelijke nationale middelen te investeren in de bestrijding van kinderarmoede en sociale uitsluiting, aangevuld door EU-fondsen zoals het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), herstelbijstand voor cohesie en de regio’s van Europa (React-EU), de herstel- en veerkrachtfaciliteit, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), InvestEU, Erasmus+, het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) en EU4Health; herinnert eraan dat de lidstaten in hun nationale herstel- en veerkrachtplannen specifieke maatregelen moeten opnemen voor het investeren in kinderen en jongeren teneinde aanspraak te kunnen maken op de middelen in het kader van de pijler NextGenerationEU van de herstel- en veerkrachtfaciliteit; herinnert aan de mogelijkheden die NextGenerationEU biedt om ook financiële steun te verstrekken aan organisaties als ngo’s en liefdadigheidsinstellingen, die maatschappelijke hulp verlenen aan gezinnen in nood; verzoekt in verband hiermee alle lidstaten, niet alleen de lidstaten die het zwaarst door kinderarmoede worden getroffen, ten minste 5 % van de ESF+-middelen onder gedeeld beheer toe te wijzen aan de ondersteuning van activiteiten in het kader van de Europese kindergarantie;

7.

verzoekt de lidstaten bij de uitvoering van de kindergarantie rekening te houden met de specifieke situatie van kinderen in nood, met name degenen binnen deze groep die met bijzondere achterstanden kampen; wijst erop dat de kindergarantie een bijdrage moet leveren aan de verwezenlijking van de doelstelling van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap betreffende de overgang van institutionele naar thuis- en gemeenschapsgebaseerde zorg; verzoekt de lidstaten om bij de uitvoering van de kindergarantie een genderbewuste en intersectionele aanpak te integreren;

8.

is van mening dat de kindergarantie een permanent instrument moet worden voor het op structurele wijze voorkomen en bestrijden van kinderarmoede in de EU; benadrukt de duidelijke link tussen NextGenerationEU en de kindergarantie als EU-instrumenten voor het investeren in toekomstige generaties en vraagt derhalve om het versterken van de synergieën tussen die twee Unieprogramma’s, mede teneinde de EPSR en de Europese strategie voor de rechten van het kind integraal en betekenisvol uit te kunnen voeren;

9.

benadrukt dat de lidstaten meerjarige nationale strategieën inzake armoedebestrijding moeten vaststellen, zoals onder meer vastgesteld in randvoorwaarde 4.3 van de nieuwe verordening gemeenschappelijke bepalingen gericht op de bestrijding van kinderarmoede en sociale uitsluiting, en ervoor moeten zorgen dat de nationale actieplannen voor de kindergarantie concrete resultaten opleveren;

10.

roept de lidstaten op alle vormen van discriminatie bij de toegang tot gratis en hoogwaardige kinderopvang, onderwijs en gezondheidszorg, alsook bij de toegang tot adequate huisvesting, gezonde voeding en vrijetijdsactiviteiten uit te bannen, teneinde volledige eerbiediging van de toepasselijke EU- en nationale antidiscriminatiewetgeving te waarborgen; dringt aan op spoedige hervatting van de besprekingen over de horizontale antidiscriminatierichtlijn, die in dit kader een essentieel instrument vormt; moedigt de lidstaten aan voldoende middelen te investeren om een eind te maken aan segregatie binnen schoolklassen en inclusie te bevorderen, teneinde kinderen een eerlijke start in het leven te bieden en de armoedespiraal zo snel mogelijk te doorbreken;

11.

wijst erop dat er binnen de Unie grote verschillen bestaan betreffende de toegang tot stromend water en sanitaire voorzieningen, met in het noorden, zuiden en midden van Europa een gemiddeld percentage van aansluiting op het rioolstelsel van 80 tot 90 %, en in het oosten van Europa een veel lager gemiddeld percentage van aansluiting op het rioolstelsel en waterzuiveringsinstallaties van 64 % (18); wijst erop dat een gebrekkige toegang tot sociale huisvesting een belemmering vormt voor kinderen uit gezinnen met lage inkomens; uit zijn bezorgdheid over het feit dat een veel te groot aantal kinderen niet de beschikking heeft over essentiële water-, sanitaire en hygiënevoorzieningen, en dat de gebrekkige toegang tot sanitaire basisvoorzieningen met name voor de meest kwetsbare en gemarginaliseerde kinderen een acuut probleem vormt; verzoekt de lidstaten te waarborgen dat ieder kind zowel thuis als op school toegang heeft tot stromend water, sanitaire voorzieningen en voorzieningen voor persoonlijke hygiëne;

12.

verzoekt de lidstaten prioriteit toe te kennen aan het ter beschikking stellen van permanente huisvesting aan dakloze kinderen en hun gezinnen, en huisvestingsoplossingen voor kinderen die met dakloosheid of ernstige uitsluiting van de woningmarkt te kampen hebben, op te nemen in hun nationale actieplannen voor de kindergarantie;

13.

wijst op de stadsspecifieke uitdagingen betreffende kinderarmoede, met name gezien de ernstige situatie in de meest achtergestelde stedelijke gebieden, en op het feit dat die vaak over het hoofd worden gezien wegens het ontbreken van veelzijdige en hoogwaardige indicatoren voor het inzichtelijk maken van die situatie; wijst erop dat er op dit gebied specifieke maatregelen en middelen moeten worden ingezet teneinde hoogwaardige, toegankelijke en inclusieve diensten te kunnen waarborgen voor kinderen in nood en hun gezinnen in stedelijke gebieden; wijst erop dat de lokale en regionale overheden en gemeenten, alsmede de actoren van het maatschappelijk middenveld, bij alle fasen van de uitvoering van de kindergarantie betrokken moeten worden;

14.

verzoekt de lidstaten te werken aan de verwezenlijking van de doelstellingen voor de Europese onderwijsruimte (COM(2020)0625) en alle relevante maatregelen op het gebied van onderwijs en opleiding, zoals aanbevolen in het actieplan inzake integratie en inclusie 2021-2027 (COM(2020)0758), volledig te blijven uitvoeren; verzoekt de lidstaten onverwijld over te gaan tot aanwijzing van bevoegde nationale coördinatoren met toereikende middelen en een sterk mandaat, alsook met interdepartementale bevoegdheden; verzoekt die coördinatoren iedere twee jaar verslag uit te brengen over de voortgang met betrekking tot alle aspecten van de kindergarantie en regelmatig beste praktijken uit te wisselen met hun nationale tegenhangers; verzoekt de Commissie te zorgen voor versterkte institutionele samenwerking;

15.

verzoekt de Commissie en de lidstaten steun te verlenen voor de totstandbrenging en versterking van universele toegang tot hoogwaardige publieke diensten voor kinderopvang, onderwijs en gezondheidszorgnetwerken;

16.

verzoekt de Commissie, overeenkomstig haar actieplan voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, een voorstel in te dienen tot herziening van de Barcelona-doelstellingen en het Europees kwaliteitskader voor voor- en vroegschoolse educatie en opvang om verdere opwaartse convergentie tussen de lidstaten op het gebied van onderwijs en opvang voor jonge kinderen te ondersteunen; benadrukt de noodzaak van EU-initiatieven ter ondersteuning van online- en afstandsonderwijs voor flexibeler en inclusiever basis- en secundair onderwijs, hoewel contactonderwijs als primaire onderwijsmethode voor alle kinderen gehandhaafd en toegankelijk moet blijven, vooral voor kinderen met een handicap; verzoekt de lidstaten de digitale kloof te dichten door de toegang tot internet in afgelegen en plattelandsgebieden met voorrang op te schalen aangezien 10 % van de huishoudens in de EU nog steeds geen internettoegang heeft; roept op tot de totstandbrenging van een publiek-private samenwerking op pan-Europees niveau gericht op investeringen in het verkleinen van de digitale kloof en het bieden van mogelijkheden aan kinderen om digitale en ondernemersvaardigheden op te doen; wijst erop dat het voor het voorkomen van een digitale kloof belangrijk is kinderen, leerkrachten en ouders in zowel stedelijke als plattelandsgebieden, alsmede kinderen in afgelegen en perifere gebieden, gelijke toegang tot de digitale infrastructuur en digitale vaardigheden te bieden; verzoekt de Commissie en de lidstaten financiële steun te verstrekken aan gebieden waar de meeste behoefte aan technologische modernisering bestaat, alsook uitgebreide opleidingen aan zowel leerkrachten als studenten te bieden om hen in staat te stellen zich aan te passen aan nieuwe technologieën;

17.

roept de lidstaten op om dringend iets te doen aan leeronderbrekingen en onderwijsongelijkheden als gevolg van de COVID-19-crisis, zowel door kinderen in staat te stellen zo snel mogelijk deel te nemen aan afstandsonderwijs als door langetermijnoplossingen voor te stellen voor structurele ongelijkheden; verzoekt de lidstaten vooral met betrekking tot kinderen uit kwetsbare groepen en achtergronden de toegang tot onderwijs te evalueren, toe te passen en te monitoren, teneinde te waarborgen dat zij gedurende de pandemie onderwijs van dezelfde kwaliteit blijven krijgen, alsmede met het oog op het bevorderen van digitale geletterdheid en aangepaste leermiddelen voor afstandsonderwijs; is erover bezorgd dat het, in de context van het herstel na de crisis en het mogelijk nog langer aanhouden van die crisis, nog meer nodig zal worden om kinderarmoede aan te pakken en dat kinderen, als de kwetsbaarste van de meest achtergestelde groepen, nog meer zullen worden getroffen door armoede; verzoekt de lidstaten de maatregelen voor vaccinatie tegen COVID-19 voor kinderen uit de in het voorstel voor de garantie aangewezen categorieën voor te bereiden en prioriteit te geven zodra deze op grote schaal voor kinderen mogelijk worden;

18.

herinnert aan de sleutelrol die ondernemingen van de sociale economie alsmede ondernemerschap met een maatschappelijk doel kunnen vervullen bij de uitvoering van de kindergarantie, alsmede aan het feit dat er op dat gebied behoefte is aan investeringen in capaciteitsopbouw, toegang tot financiering en onderwijs en opleidingen in ondernemerschap; wijst op het belang van synergieën tussen de kindergarantie en het aanstaande EU-actieplan voor de sociale economie;

19.

is van mening dat strategische investeringen met een sociale impact van cruciaal belang zijn om te waarborgen dat de gevolgen van de crisis voor kinderen, met name kinderen die armoede en sociale uitsluiting ondervinden of dreigen hieraan te worden blootgesteld, en die volgens de aanbeveling in een specifieke groep achtergestelde kinderen vallen, geen blijvend karakter krijgen; wijst erop dat voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de kindergarantie zowel openbare als particuliere investeringen moeten worden ingezet, en benadrukt in dat kader de rol van het InvestEU-programma en -fonds, met name op de beleidsterreinen sociale investeringen en vaardigheden en duurzame infrastructuur;

20.

verzoekt de Commissie en de lidstaten hun huidige begrotingsprocedures met betrekking tot sociale uitgaven tegen het licht te houden teneinde de onderscheidende eigenschappen van investeringen in kinderen ten opzichte van reguliere sociale uitgaven voor het voetlicht te brengen in termen van rendement, het multiplicatoreffecten en alternatieve kosten;

21.

verzoekt de lidstaten hun inspanningen te intensiveren teneinde te voorkomen dat kinderen leed wordt berokkend en te waarborgen dat zij worden beschermd, onder meer tegen alle vormen van geweld, door strategieën te ontwikkelen waarmee risicokinderen die in aanmerking komen voor (preventieve) interventies, in samenwerking met ouders, leerkrachten, zorg- en maatschappelijk werkers, in kaart worden gebracht en worden geprioriteerd; verzoekt de lidstaten zich in te zetten voor het bestrijden van gendergerelateerd geweld en alle kinderen te beschermen, met bijzondere aandacht voor meisjes en jonge vrouwen, door monitoring- en rapportagemechanismen en specifieke diensten voor het reageren op gevallen van gendergerelateerd geweld tot stand te brengen of aan te scherpen;

22.

herinnert eraan dat sociale bescherming en ondersteuning van gezinnen van essentieel belang is, en verzoekt de bevoegde nationale autoriteiten de beschikbaarheid van adequate en toegankelijke socialebeschermingsstelsels en geïntegreerde kinderbeschermingssystemen te waarborgen, met inbegrip van doeltreffende preventie, vroegtijdige interventie en gezinsondersteuning, om de veiligheid van kinderen zonder ouderlijke zorg of kinderen die hun ouderlijke zorg dreigen te verliezen, te waarborgen, alsmede maatregelen te treffen ter ondersteuning van de overgang van institutionele naar thuis- en gemeenschapsgebaseerde zorg; verzoekt de lidstaten de investeringen in de stelsels voor kinderbescherming en diensten van de sociale zekerheid op te voeren als belangrijk onderdeel van de uitvoering van kindergarantie; wijst erop dat geestelijke en lichamelijke gezondheidsproblemen op grote schaal voorkomen als gevolg van lockdowns, isolatie en de onderwijssituatie, en verzoekt de lidstaten met voorrang te investeren in de bescherming van de geestelijke en lichamelijke gezondheid van kinderen;

23.

verzoekt de de lidstaten sociale diensten te verlenen, mede ter bescherming van minderjarige kinderen, en daarvoor voldoende financiële, technische en personele middelen beschikbaar te stellen;

24.

verzoekt de lidstaten specifieke strategieën te ontwikkelen teneinde kinderen te beschermen tegen online seksueel misbruik en uitbuiting, nu kinderen in isolatie meer tijd online doorbrengen met een hoger risico op onlinemisbruik tot gevolg, met inbegrip van kinderpornografie en cyberpesten; verzoekt de lidstaten met klem voorlichtingscampagnes te organiseren voor zowel ouders als kinderen over de gevaren waaraan kinderen in de onlineomgeving worden blootgesteld; verzoekt de Commissie en de lidstaten nauw samen te werken met marktdeelnemers in de private sector voor het financieren van de ontwikkeling van nieuwe technologieën voor het opsporen en verwijderen van materiaal dat kinderpornografie en seksueel misbruik van kinderen bevat;

25.

herinnert eraan dat er een alomvattende aanpak nodig is om kinderen uit de armoede te halen, en dat die aanpak geïndividualiseerde steun voor hun ouders moet omvatten; verzoekt de lidstaten investeringen in duurzame werkgelegenheid en sociale ondersteuning aan ouders te bevorderen, met inbegrip van steun tijdens zwangerschaps- en ouderschapsverlof, en een gericht werkgelegenheidsbeleid te hanteren waarmee een fatsoenlijke levensstandaard, billijke arbeidsomstandigheden, een goed evenwicht tussen werk en privéleven, een inclusieve arbeidsmarkt en een betere inzetbaarheid worden gewaarborgd, en waarbij de nadruk wordt gelegd op beroepsonderwijs- en opleiding en bij- en omscholing; verzoekt de lidstaten dergelijke maatregelen op te nemen in hun nationale actieplannen voor de kindergarantie; benadrukt dat moet worden voorzien in gratis kinderopvang voor de jongste kinderen zodat ouders weer gemakkelijk aan het werk kunnen; verzoekt de lidstaten de perioden van zorg voor ten laste komende kinderen in pensioenregelingen te erkennen en ervoor te zorgen dat voldoende financiële en professionele ondersteuning wordt geboden aan mensen die zorgen voor familieleden met een handicap met wie zij onder één dak wonen; benadrukt dat de zorg voor gezinsleden vaak een negatieve impact op hun gezins- en beroepsleven heeft en tot uitsluiting en discriminatie kan leiden; verzoekt de Commissie en de lidstaten specifieke maatregelen te treffen teneinde het welzijn van “alleenwonende kinderen” te waarborgen, dat wil zeggen kinderen die door hun migrantenouders zijn achtergelaten;

26.

herinnert eraan dat het voorstel inzake adequate minimumlonen beoogt de inkomenssituatie van werkenden te verbeteren, met inbegrip van die van ouders, en met name die van vrouwen; herinnert eraan dat fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en billijke lonen een aanvulling moeten vormen op armoedebestrijdingsmaatregelen, waaronder de kindergarantie, waarbij de betreffende nationale kenmerken en het beginsel van subsidiariteit in acht moeten worden genomen; is van mening dat een dergelijke aanpak bevorderlijk is voor het welzijn van kinderen en ongelijkheden al vanaf zeer jonge leeftijd zal verminderen, met doorbreking van de armoedespiraal tot gevolg; herinnert de lidstaten eraan dat in de aanbeveling van de Commissie voor doeltreffende actieve ondersteuning van de werkgelegenheid (EASE) (C(2021)1372) richtsnoeren worden geboden voor de geleidelijke overgang van noodmaatregelen die zijn genomen om banen tijdens de pandemie te behouden naar nieuwe maatregelen die nodig zijn voor een banenrijk en op groei gericht herstel; is verheugd over het voorstel tot een richtlijn inzake loontransparantie die tot doel heeft de loonkloof tussen mannen en vrouwen te verkleinen en daarmee de financiële stabiliteit van vrouwen en hun economische onafhankelijkheid in het algemeen te bevorderen, en waardoor hierdoor getroffen vrouwen in staat worden gesteld aan armoede en situaties van huiselijk geweld te ontsnappen;

27.

spoort de lidstaten aan voortijdig schoolverlaten aan te pakken; benadrukt dat de versterkte jongerengarantie (19) inhoudt dat alle jongeren vanaf 15 jaar binnen vier maanden nadat zij werkloos zijn geworden of het formele onderwijs hebben verlaten, een aanbod moeten krijgen voor een baan, voortgezet onderwijs, een plaats in het leerlingstelsel of een stage; verzoekt de lidstaten voorts de versterkte jongerengarantie uit te voeren, hoogwaardige aanbiedingen te waarborgen, met inbegrip van een eerlijke beloning, en de betrokkenheid van jongeren bij de jongerengarantiediensten te bevorderen; benadrukt dat het belangrijk is te zorgen voor complementariteit met de kindergarantie en de Europese strategie inzake de rechten van personen met een handicap om tegemoet te komen aan de behoeften van kinderen met een handicap en betere toegang te bieden tot algemene diensten en zelfstandig wonen;

28.

is ingenomen met de invoering van governance-, toezichts-, rapportage- en evaluatiemechanismen; verzoekt de Commissie, onder meer via specifieke indicatoren in het sociaal scorebord, toe te blijven zien op de vooruitgang in het Europees Semester en waar nodig landspecifieke aanbevelingen te doen; verzoekt de Commissie het Parlement te betrekken bij het gemeenschappelijk monitoringkader en bij de werkzaamheden van het Comité voor sociale bescherming; wijst op de belangrijke rol van het Comité van de Regio’s en het Europees Economisch en Sociaal Comité bij het bevorderen van de dialoog met lokale en regionale overheden en het maatschappelijk middenveld; herinnert eraan dat de rechten en het welzijn van kinderen als parameters en indicatoren van de landspecifieke aanbevelingen moeten worden opgenomen in het kader van het Europees Semester en in overeenstemming met de Europese pijler van sociale rechten; verzoekt de Commissie de indicatoren van het sociaal scorebord, met inbegrip van de uitgesplitste gegevens, aan te passen om rekening te houden met alle door de Commissie geïdentificeerde categorieën van kinderen in nood, teneinde de benchmarking voor de evaluatie van en het toezicht op de impact van de Europese kindergarantie verder te ontwikkelen en de institutionele structuur voor de integratie van de uitvoering van de Europese kindergarantie op te zetten;

29.

verzoekt de lidstaten zowel meerjarige nationale strategieën ter bestrijding van kinderarmoede en sociale uitsluiting als nationale actieplannen voor de kindergarantie op te stellen op basis van de geïdentificeerde specifieke groepen kinderen in nood, de doelstellingen en de toe te wijzen vereiste financiering teneinde het faciliterend beleidskader daadwerkelijk te verwezenlijken; benadrukt dat er krachtige, meetbare streefcijfers moeten worden opgesteld; wijst erop dat het belangrijk is alle verantwoordelijke regionale en lokale autoriteiten en relevante belanghebbenden erbij te betrekken, waaronder de sociale economie, onderwijsinstellingen, de private sector, ngo’s en maatschappelijke organisaties, alsook de kinderen en ouders zelf; verzoekt de Commissie regelmatig verslag uit te brengen aan het Parlement over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de garantie; herhaalt dat het verzamelen van hoogwaardige uitgesplitste gegevens zowel op het niveau van de lidstaten als op EU-niveau moet worden verbeterd om de vooruitgang die wordt geboekt op weg naar de beëindiging van armoede en sociale uitsluiting van kinderen, te kunnen controleren en beoordelen, en dat die gegevens als basis kunnen dienen voor de monitoring en de beleidsvorming; is in dat kader verheugd over het feit dat in de nationale plannen betreffende de uitvoering van de kindergarantie nationale kaders voor gegevensverzameling zijn opgenomen; benadrukt dat het van belang is dat alle lidstaten indicatoren van betere kwaliteit ontwikkelen op alle interventiegebieden van de kindergarantie, teneinde een duidelijk beeld te creëren van de multidimensionale uitdagingen die samengaan met kinderarmoede en sociale uitsluiting in onderwijs en kinderopvang, gezondheidszorg, huisvesting en toegang tot voldoende voeding, onder meer om te waarborgen dat de kindergarantie eveneens de meest achtergestelde kinderen bereikt; herinnert eraan dat het van belang is dat de lidstaten beste praktijken kunnen uitwisselen;

30.

verzoekt de Raad om snel het voorstel voor een aanbeveling van de Raad tot vaststelling van de Europese kindergarantie goed te keuren;

31.

verzoekt de Raad de richtlijn vrouwelijke bestuurders te deblokkeren; wijst erop dat de vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies medebepalend is voor de loopbaan- en opleidingskeuzen van meisjes en jonge vrouwen en een bijdrage levert aan het beëindigen van de ongelijkheid in bepaalde sectoren van de arbeidsmarkt waarin vrouwen ondervertegenwoordigd zijn, alsmede aan het verbeteren van de arbeidsomstandigheden in sectoren waarin vrouwen sterk oververtegenwoordigd zijn;

32.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0020.

(2)  PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17.

(3)  PB L 437 van 28.12.2020, blz. 30.

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0090.

(5)  PB C 346 van 27.9.2018, blz. 156.

(6)  PB C 366 van 27.10.2017, blz. 19.

(7)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0054.

(8)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0371.

(9)  Met name algemene opmerking nr. 5 over algemene uitvoeringsmaatregelen van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, nr. 6 over de behandeling van niet-begeleide of van hun familie gescheiden kinderen buiten hun land van herkomst, nr. 10 over de rechten van het kind in het jeugdstrafrecht, nr. 12 over het recht van het kind om te worden gehoord, nr. 13 over het recht van het kind op vrijwaring tegen alle vormen van geweld, nr. 14 over het recht van het kind dat zijn belang voorop dient te staan, nr. 15 over het recht van het kind om de hoogst haalbare norm van gezondheid te bereiken, en nr. 16 over de verplichtingen van staten betreffende de impact van het bedrijfsleven op de rechten van het kind.

(10)  Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0066.

(11)  PB C 449 van 23.12.2020, blz. 2.

(12)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0229.

(13)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0156.

(14)  PB L 59 van 2.3.2013.

(15)  Onderzoek van de University of Pennsylvania getiteld “High Return on Investment (ROI)”: https://www.impact.upenn.edu/early-childhood-toolkit/why-invest/what-is-the-return-on-investment/

(16)  Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, “De bestrijding van kinderarmoede: een kwestie van grondrechten”, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2018.

(17)  Verslag van UNICEF getiteld “The impact of parental deprivation on the children left behind by Moldovan migrants”, http://www.childrenleftbehind.eu/wp-content/uploads/2011/05/2008_UNICEF-CRIC-et.al_._Moldova_ParentalDeprivation1.pdf

(18)  https://www.eea.europa.eu/data-and-maps/indicators/urban-waste-water-treatment/urban-waste-water-treatment-assessment-5

(19)  PB C 372 van 4.11.2020, blz. 1.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/105


P9_TA(2021)0162

De toegankelijkheid en betaalbaarheid van COVID-tests

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over de toegankelijkheid en betaalbaarheid van COVID-tests (2021/2654(RSP))

(2021/C 506/16)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien de artikelen 4, 6, 9, 114, 153, 168, 169 en 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 17 maart 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te vergemakkelijken (digitaal groen certificaat) (COM(2021)0130),

gezien de huidige internationale gezondheidsvoorschriften,

gezien Aanbeveling (EU) 2020/1595 van de Commissie van 28 oktober 2020 betreffende de COVID-19-teststrategieën, met inbegrip van het gebruik van snelle antigeentests (1),

gezien Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (2),

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 januari 2021 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het gebruik en de validering van snelle antigeentests en de wederzijdse erkenning van COVID-19-testresultaten in de EU (3),

gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat iedere burger van de EU het recht heeft vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld (4);

B.

overwegende dat effectief testen een beslissend instrument wordt geacht om de verspreiding van SARS-CoV-2 en de zorgwekkende varianten ervan in te dijken, infecties op te sporen en isolatie- en quarantainemaatregelen te beperken, en een sleutelrol zal blijven spelen bij het faciliteren van het vrij verkeer van personen en het waarborgen van grensoverschrijdend vervoer en de grensoverschrijdende levering van diensten gedurende de pandemie;

C.

overwegende dat voldoende test- en sequencingcapaciteiten een “must” zijn voor het monitoren van de epidemiologische situatie en het snel op het spoor komen van meer SARS-CoV-2-varianten;

D.

overwegende dat de Commissie een wetgevingspakket voor de Europese gezondheidsunie heeft voorgesteld;

E.

overwegende dat de toegankelijkheid en betaalbaarheid van deze tests van lidstaat tot lidstaat sterk verschillen, met name wat betreft de beschikbaarheid van gratis test voor frontline-werkers, waaronder werkenden in de gezondheidszorg, op scholen, op universiteiten en in de kinderopvang;

F.

overwegende dat de Commissie een voorstel heeft voorgelegd voor een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van een interoperabel vaccinatie-, test- en herstelcertificaat, het EU-COVID-19-certificaat genoemd, teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te vergemakkelijken;

G.

overwegende dat het EU-COVID-19-certificaat het vrij verkeer van de burgers en inwoners van de EU zou vergemakkelijken; overwegende dat een groot aantal lidstaten nog steeds eist dat personen die naar hun grondgebied reizen zich vóór of na aankomst laten testen op COVID-19;

H.

overwegende dat niet alle burgers en inwoners van de EU gevaccineerd zullen zijn op het moment dat de verordening betreffende het EU-COVID-19-certificaat van kracht wordt, ofwel omdat zij het vaccin nog niet aangeboden hebben gekregen, of omdat zij niet gevaccineerd kunnen of willen worden, en derhalve gebruik moeten maken van certificaten op basis van tests of herstel ter vergemakkelijking van het vrij verkeer;

I.

overwegende dat de nucleïnezuureamplificatietest (NAAT) die voorkomt op de lijst die opgesteld wordt op basis van de aanbeveling van de Raad van 21 januari 2021 integrerend onderdeel uitmaken van de voorgestelde EU-COVID-19-certificaten;

J.

overwegende dat de kosten van tests, precaire arbeidsomstandigheden en de beperkte toegang tot wettelijke bescherming betekenen dat seizoenwerkers met bijzondere uitdagingen geconfronteerd worden wat testen en zelfisolatie betreft in het belang van de volksgezondheid;

K.

overwegende dat COVID-19 kwetsbare bevolkingsgroepen, etnische minderheden, bewoners van verzorgingstehuizen, woondiensten voor ouderen, en personen met een handicap en daklozen onevenredig zwaar heeft getroffen; overwegende dat kwetsbare bevolkingsgroepen een groter risico lopen op financiële discriminatie wanneer zij niet de mogelijkheid hebben zich gratis te laten testen;

L.

overwegende dat effectief testen ook een sleutelonderdeel is van de strategie van het bevorderen van economisch herstel en mogelijk maken dat onderwijs- en sociale activiteiten in de lidstaten op normale wijze kunnen plaatsvinden, zodat fundamentele vrijheden volledig kunnen worden genoten;

M.

overwegende dat alle lidstaten hun burgers en inwoners gratis COVID-19-vaccins aanbieden, maar slechts enkele gratis tests; overwegende dat de burgers en inwoners van de andere lidstaten vaak veel geld moeten betalen voor COVID-19-tests, waarmee deze optie voor sommigen geen echte optie meer is en het risico in zich draagt van discriminatie op grond van sociaal-economische status;

N.

overwegende dat, teneinde ongelijkheid tussen en discriminatie van gevaccineerde en niet-gevaccineerde burgers en inwoners van de EU te vermijden, zowel tests als vaccinatie gratis zouden moeten zijn;

O.

overwegende dat testcertificaten die door de lidstaten overeenkomstig het EU-COVID-19-certificaat zijn afgegeven, aanvaard moeten worden door lidstaten die bewijs verlangen dat een test op COVID-19-infectie is uitgevoerd in het kader van de beperkingen van het vrije verkeer die zijn ingesteld om de verspreiding van COVID-19 in te dijken;

P.

overwegende dat heldere en gebruikersvriendelijke informatie over de beschikbaarheid van COVID-19-tests in alle lidstaten, en over prijzen in het geval er geen gratis tests worden aangeboden, op één centrale plek verkrijgbaar moet zijn;

Q.

overwegende dat een te geringe testcapaciteit en de kwestie van de betaalbaarheid van COVID-19-tests een uitdaging zijn voor het doeltreffend aanpakken van de pandemie en significante obstakels voor het vrij verkeer binnen de EU vormen, zij het voor werk, recreatie of gezinshereniging, of anderszins;

R.

overwegende dat 17 miljoen EU-burgers in een andere dan hun eigen lidstaat werken of wonen, en verder overwegende dat vele miljoenen in perifere of grensregio’s wonen en vaak, soms zelfs elke dag, een grens moeten oversteken; overwegende dat deze burgers ook onevenredig getroffen worden door de onvoldoende beschikbaarheid van tests en de kosten daarvan; overwegende dat test- en quarantainevoorschriften onverminderd vertragingen opleveren voor het grensoverschrijdende vervoer van goederen en voor de levering over grenzen heen van fysieke diensten, en de kosten daarvan opdrijven;

S.

overwegende dat andere reizigers ook met meervoudige belemmeringen kunnen worden geconfronteerd, waaronder van financiële aard en ingewikkelde voorschriften in verband met COVID-19-tests;

T.

overwegende dat in de huidige pandemie een brede waaier aan maatregelen, sommige daarvan van exceptionele aard, is genomen om de burgers en de economie van de EU te ondersteunen;

U.

overwegende dat het vrij verkeer in beginsel een recht van alle EU-burgers is, en dat in tijden van crisis alles in het werk moet worden gesteld om ervoor te zorgen dat alle Europeanen in gelijke mate van dat recht gebruik kunnen maken;

V.

overwegende dat de Commissie namens alle lidstaten collectief COVID-19-vaccins heeft ingekocht, waarmee toegankelijkheid en lagere prijzen voor eenieder gegarandeerd worden;

W.

overwegende dat de Commissie op 18 december 2020 een kadercontract met Abbott en Roche heeft ondertekend voor de aanschaf van meer dan 20 miljoen snelle antigeentests, en tests beschikbaar heeft gemaakt voor alle lidstaten;

X.

overwegende dat in buitengewone situaties (tijdelijk) marktingrijpen noodzakelijk en gerechtvaardigd is om obstakels voor het vrij verkeer op de interne markt te elimineren, eerlijke concurrentie te waarborgen, en de levering van essentiële goederen en diensten te garanderen;

1.

verzoekt de lidstaten tijdig voor universele, toegankelijke en gratis tests te zorgen ter garandering van het recht van vrij verkeer in de EU zonder discriminatie op grond van economische of financiële draagkracht in het kader van het EU-COVID-19-certificaat, overeenkomst artikel 3 van het mandaat van het EP voor onderhandelingen over het voorstel voor een digitaal groen certificaat (5); onderstreept het risico van financiële discriminatie waar niet-gevaccineerde burgers en inwoners van de EU anders aan blootgesteld zouden zijn zodra het EU-COVID-19-certificaat er eenmaal is;

2.

verzoekt de lidstaten gratis tests te garanderen, met name voor frontline-werkers, met inbegrip van werknemers in de gezondheidszorg en hun patiënten, en voor mensen die op scholen, op universiteiten en in de kinderopvang werken;

3.

verzoekt de Commissie en de lidstaten tijdelijk een prijsplafond vast te stellen voor COVID-19-tests die niet worden afgenomen met het oog op de afgifte van een EU-COVID-19-certificaat of in de context van de omstandigheden als bedoeld in paragraaf 2 hierboven;

4.

beklemtoont dat EU-COVID-19-certificaten die op een NAAT-test gebaseerd zijn niet tot meer ongelijkheid en sociale verschillen mogen leiden; onderstreept dat eerlijke en billijke toegang tot tests een “must” is;

5.

spoort de lidstaten daarnaast aan in de tussentijd uitvoering te geven aan Aanbeveling (EU) 2020/1595 van de Commissie om tot een gemeenschappelijke aanpak en meer doeltreffende teststrategieën in de hele EU te komen, alsook de verordening betreffende het EU-COVID-19-certificaat, zodra deze is goedgekeurd, volledig ten uitvoer te leggen;

6.

verzoekt de Commissie en de lidstaten voor voldoende financiering te zorgen voor en zich meer inspanningen te getroosten in het kader van de incubator van de EU-autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied (HERA) om innovatieve non-invasieve tests voor kinderen en kwetsbare groepen te ontwikkelen, waaronder voor nieuwe varianten;

7.

beklemtoont dat de Commissie en de lidstaten meer moeten doen aan het beschermen van hun burgers en inwoners, wier recht op vrij verkeer niet van hun sociaal-economische status moet afhangen;

8.

verzoekt de Commissie de middelen waarover zij beschikt te gebruiken om een financieel eerlijke en anti-discriminatoire tenuitvoerlegging van het interoperabele EU-COVID-19-certificaat mogelijk te maken;

9.

verzoekt de lidstaten en de Commissie gezamenlijk diagnostische testkits in te kopen en gezamenlijk contracten met aanbieders van laboratoriumdiensten op het gebied van medische analyses af te sluiten om de COVID-19-testcapaciteit op EU-niveau op te schalen; benadrukt dat bij aanbestedingen op het gebied van gezondheidszorg voor een hoog niveau van transparantie en toezicht moet worden gezorgd; benadrukt dat het van vitaal belang is dat de Commissie voldoende budget reserveert voor de aanschaf van de in deze paragraaf bedoelde apparatuur, zodat ze snel en daadkrachtig kan handelen;

10.

juicht het toe dat de Commissie voor flexibiliteit heeft gezorgd voor het afwikkelen van douaneformaliteiten, alsook een btw-vrijstelling heeft gecreëerd voor testkits voor COVID-19;

11.

verzoekt de lidstaten het mogelijk te maken dat gezondheidsprofessionals en daartoe opgeleide personen testgegevens verzamelen en aan de bevoegde autoriteiten rapporteren; benadrukt dat het belangrijk is de testcapaciteit aan te passen aan de meest recente epidemiologische gegevens en dat alle testresultaten worden gemeld, ook als de tests buiten geaccrediteerde testcentra of -locaties worden verricht;

12.

verzoekt de Commissie de lidstaten te helpen door het Instrument voor noodhulp te activeren voor het dekken van de kosten van COVID-19-tests, de lidstaten om vrijwillige bijdragen te vragen, aanvullende financiering te garanderen voor aankoopovereenkomsten, en ervoor te zorgen dat vaccins gratis ter beschikking worden gesteld; verwacht dat deze collectieve inspanning zal dienen als inspiratie voor het vergroten van de beschikbaarheid van gratis tests voor de burgers en inwoners van de EU;

13.

verzoekt de Commissie heldere informatie over de beschikbaarheid van en faciliteiten voor COVID-19-tests in alle lidstaten op de website van Re-open EU te plaatsen, en snel een app te ontwikkelen waarmee gebruikers de dichtstbijzijnde COVID-19-testlocatie kunnen vinden; verzoekt de Commissie dergelijke informatie eenvoudig toegankelijk te maken via een application programming interface, zodat reisorganisatoren deze informatie gemakkelijk met hun klanten kunnen delen;

14.

verzoekt de lidstaten met klem de testcapaciteiten in de hele EU, zowel voor NAAT-test als antigeentests, te vergroten, met name op belangrijke vervoersknooppunten en op toeristische bestemmingen, waaronder in perifere en eilandregio’s, alsook in grensgebieden, door mobiele testeenheden in te zetten laboratoriumfaciliteiten te delen;

15.

verzoekt de Commissie de nationale autoriteiten te ondersteunen bij het opzetten van testcentra, teneinde voor fysieke nabijheid te zorgen.

16.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en aan de Raad, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 360 van 30.10.2020, blz. 43.

(2)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.

(3)  PB C 24 van 22.1.2021, blz. 1.

(4)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).

(5)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0145.


AANBEVELINGEN

Europees Parlement

Donderdag, 29 april 2021

15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/109


P9_TA(2021)0163

De betrekkingen tussen de EU en India

Aanbeveling van het Europees Parlement van 29 april 2021 aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over de betrekkingen tussen de EU en India (2021/2023(INI))

(2021/C 506/17)

Het Europees Parlement,

gezien de komende bijeenkomst van de leiders van de EU en India die is aangekondigd voor 8 mei 2021 in Porto, Portugal,

gezien het in 2004 vastgestelde strategische partnerschap tussen de EU en India,

gezien de samenwerkingsovereenkomst EU-India van 1994,

gezien de gezamenlijke verklaring en het “EU-India Strategic Partnership: A Roadmap to 2025” (1), dat werd vastgesteld tijdens de virtuele top EU-India op 15 juli 2020, en de andere gezamenlijke verklaringen die onlangs werden ondertekend, onder meer op het gebied van terrorismebestrijding, klimaat en energie, verstedelijking, migratie en mobiliteit en het waterpartnerschap,

gezien de gezamenlijke mededeling van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) en de Commissie van 20 november 2018 getiteld “Elementen voor een EU-strategie inzake India” (JOIN(2018)0028) en de hieraan gerelateerde conclusies van de Raad over de EU-strategie ten aanzien van India van 10 december 2018 (14634/18),

gezien de gezamenlijke mededeling van de VV/HV en de Commissie van 19 september 2018 getiteld “Versterken van de banden tussen Europa en Azië — Bouwstenen voor een EU-strategie” (JOIN(2018)0031) en de hieraan gerelateerde conclusies van de Raad van 15 oktober 2018 (13097/18),

gezien de conclusies van de Raad van 28 mei 2018 over Versterkte samenwerking op veiligheidsgebied van de EU in en met Azië (9265/1/18 REV 1),

gezien de mededeling van de Commissie van 4 september 2001 getiteld “Europa en Azië: een strategisch kader voor versterkte partnerschappen” (COM(2001)0469),

gezien de toekomstige verordening tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking 2021-2027 (2018/0243(COD)),

gezien zijn resoluties van 20 januari 2021 over de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — jaarverslag 2020 (2), van 21 januari 2021 over connectiviteit en de betrekkingen EU-Azië (3) en van 13 september 2017 over de politieke betrekkingen van de EU met India (4), alsmede zijn andere eerdere resoluties over India, waaronder die over inbreuken op de mensenrechten, democratie en de rechtsstaat,

gezien zijn aanbeveling van 28 oktober 2004 aan de Raad betreffende de betrekkingen tussen de Europese Unie en India (5),

gezien zijn resolutie van 29 september 2005 over de betrekkingen tussen de EU en India: een strategisch partnerschap (6),

gezien zijn resolutie van 13 april 2016 over de EU in een veranderende mondiale omgeving — een meer geconnecteerde, gecontesteerde en complexe wereld (7),

gezien zijn resolutie van 10 mei 2012 over piraterij op zee (8),

gezien zijn resolutie van 27 oktober 2016 over nucleaire veiligheid en non-proliferatie (9),

gezien de tiende bijeenkomst van het parlementair samenwerkingsverband Azië-Europa (ASEP10) in Brussel op 27 en 28 september 2018 en de daarover aangenomen verklaring, en de elfde bijeenkomst van het parlementair samenwerkingsverband Azië-Europa (ASEP11) in Phnom Penh, Cambodja, op 26 en 27 mei 2021,

gezien de dialoog op hoog niveau tussen de EU en India over handel en investeringen, waarvan de eerste bijeenkomst op 5 februari 2021 plaatsvond,

gezien het werkbezoek van zijn Commissie buitenlandse zaken aan India op 21 en 22 februari 2017,

gezien het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024,

gezien de conclusies van de Raad van 22 februari 2021 over de prioriteiten van de EU in de mensenrechtenfora van de VN in 2021,

gezien de thematische richtsnoeren van de EU inzake de mensenrechten, met inbegrip van de richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers en over de bevordering en de bescherming van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging,

gezien artikel 118 van zijn Reglement,

gezien de brief van de Commissie internationale handel en gezien haar bevoegdheden op grond van bijlage VI bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0124/2021),

A.

overwegende dat de leiders van de EU en India op 8 mei 2021 in Porto, Portugal, bijeen zullen komen, naar aanleiding van hun toezegging om regelmatig op het hoogste niveau bijeen te komen en het in 2004 vastgestelde strategische partnerschap te versterken met het oog op intensivering van de economische en politieke samenwerking;

B.

overwegende dat het strategische partnerschap EU-India, dat zich heeft ontwikkeld van een economisch partnerschap tot een partnerschap dat betrekking heeft op een aantal sectoren, waarin de toenemende geopolitieke macht van India en de gedeelde democratische waarden worden weerspiegeld, in de afgelopen jaren in een stroomversnelling is terechtgekomen, als gevolg van de nieuwe politieke wil om de strategische dimensie ervan te versterken;

C.

overwegende dat de EU en India, als de twee grootste democratieën ter wereld, sterke politieke, economische, sociale en culturele banden hebben; overwegende dat de bilaterale betrekkingen hun potentieel echter nog niet volledig hebben bereikt en een grotere politieke betrokkenheid vereisen; overwegende dat de leiders van de EU en India te kennen hebben gegeven dat zij vasthouden aan en zich willen inzetten voor effectief multilateralisme en een op regels gebaseerde multilaterale orde waarvan de VN en de Wereldhandelsorganisatie (WTO) de spil vormen;

D.

overwegende dat de regionale en mondiale invloed van India toeneemt en dat zijn positie als donor en als economische en militaire macht steeds sterker wordt; overwegende dat het Indiase voorzitterschap van de G20 in 2023 en zijn lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad in 2021-2022 en van de VN-Mensenrechtenraad in 2019-2021 het meer dan ooit nodig maken om het mondiale bestuur beter te coördineren en verder te werken aan een gedeelde visie inzake een op regels gebaseerd multilateralisme;

E.

overwegende dat in het strategisch kader van de EU, dat gebaseerd is op haar mondiale strategie, haar strategie inzake India, haar EU-Azië-connectiviteitsstrategie en de nieuwe Indo-Pacifische strategie, wordt benadrukt dat het van vitaal belang is om met India samen te werken aan de mondiale agenda van de Unie; overwegende dat bilaterale en multilaterale samenwerking in de huidige context van toegenomen mondiale risico’s en toenemende wedijver tussen grootmachten gericht moet zijn op de versterking van de internationale veiligheid, de verbetering van de paraatheid en respons inzake mondiale gezondheidscrises, zoals de huidige COVID-19-pandemie, de bevordering van de mondiale economische stabiliteit en inclusieve groei, alsmede de uitvoering van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN;

F.

overwegende dat India een sterke en groeiende economie heeft; overwegende dat de EU de belangrijkste handelspartner van India is, terwijl India de op acht na grootste handelspartner van de EU is; overwegende dat de Indische Oceaan van strategisch belang is voor de wereldhandel en van vitaal economisch en strategisch belang voor zowel de EU als India; overwegende dat de EU en India sterke wederzijdse belangen in de Indo-Pacifische regio hebben, waarbij de nadruk ligt op het behoud hiervan als een gebied met eerlijke mededinging, ongestoorde scheepvaartverbindingen, stabiliteit en veiligheid;

G.

overwegende dat connectiviteit een belangrijk onderdeel van de wederzijdse strategische agenda van de EU en India moet vormen, overeenkomstig de EU-Azië-connectiviteitsstrategie; overwegende dat tijdens de meest recente topbijeenkomst tussen de EU en India overeenstemming werd bereikt over de beginselen van duurzame connectiviteit en werd afgesproken onderzoek te doen naar manieren om de connectiviteit tussen de EU en India te verbeteren, en in aansluiting daarop ook de connectiviteit met derde landen, onder meer in de Indo-Pacifische regio; overwegende dat het belang van connectiviteit zich niet beperkt tot fysieke infrastructuur zoals wegen en spoorwegen, maar zich ook uitstrekt tot zeeroutes, digitale infrastructuur en milieuaspecten, met bijzondere nadruk op de Europese Green Deal; overwegende dat connectiviteit een geopolitieke en transformatieve rol heeft, alsmede een duurzame motor voor groei en werkgelegenheid is;

H.

overwegende dat leiderschap van de EU en India vereist is voor het bevorderen van een doeltreffende klimaatdiplomatie, een mondiale inzet voor de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs en de mondiale bescherming van het klimaat en het milieu;

I.

overwegende dat lokale en internationale mensenrechtenwaarnemers melden dat mensenrechtenverdedigers en journalisten in India geen veilige werkomgeving hebben; overwegende dat de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, Michelle Bachelet, de Indiase regering in oktober 2020 heeft opgeroepen om de rechten van mensenrechtenverdedigers en ngo’s te waarborgen, en haar bezorgdheid heeft uitgesproken over de geringere ruimte voor maatschappelijke organisaties, de aanhouding van mensenrechtenverdedigers en aanklachten tegen mensen die louter hun recht van vrije meningsuiting en vreedzame vergadering uitoefenden, alsmede over het gebruik van wetten om dissidenten de mond te snoeren, bijvoorbeeld met de wet ter regulering van buitenlandse bijdragen en de “Unlawful Activities Prevention Act”;

J.

overwegende dat Amnesty International gedwongen was haar kantoren in India te sluiten nadat haar bankrekeningen werden bevroren wegens een vermeende schending van de wet ter regulering van buitenlandse bijdragen, en dat drie speciale VN-rapporteurs erop hebben aangedrongen die wet te wijzigen, in overeenstemming met de juridische verplichtingen van India krachtens het internationaal recht;

K.

overwegende dat maatschappelijke organisaties melden dat vrouwen in India te maken hebben met een aantal ernstige uitdagingen en schendingen van hun rechten, onder meer in verband met culturele, tribale en traditionele praktijken, seksueel geweld en seksuele intimidatie, en mensenhandel; overwegende dat vrouwen uit religieuze minderheden dubbel kwetsbaar zijn, om nog te zwijgen van vrouwen uit een lagere kaste;

L.

overwegende dat discriminatie op grond van kaste, hoewel dat verboden is, nog steeds een structureel probleem is in India, onder meer in het strafrechtsysteem, waardoor Dalits geen toegang krijgen tot de arbeidsmarkt, het onderwijs, de gezondheidszorg en begrotingsmiddelen voor de ontwikkeling van Dalit;

M.

overwegende dat India een van de landen is die het zwaarst door de COVID-19-pandemie getroffen zijn, met meer dan elf miljoen bevestigde gevallen en meer dan 150 000 doden, en dat de Indiase regering het initiatief heeft genomen om miljoenen vaccins te schenken aan landen in zijn directe omgeving en belangrijke partnerlanden in de Indische Oceaan;

1.   

beveelt de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid aan:

Algemene betrekkingen tussen de EU en India

a)

de betrekkingen tussen de EU en India als strategische partners verder te verbeteren en te verdiepen en de toezegging gestand te doen om regelmatig dialogen op verschillende niveaus te houden, waaronder op topniveau;

b)

de vooruitgang van het strategisch partnerschap die sinds de top van afgelopen jaar is geboekt te consolideren en tastbare vooruitgang te boeken op het gebied van prioritaire kwesties, met name een veerkrachtige mondiale gezondheid, klimaatverandering en groene groei, digitalisering en nieuwe technologieën, connectiviteit, handel en investeringen, het buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid, en mensenrechten;

c)

zich te blijven inzetten voor de EU-strategie inzake India van 2018 en de routekaart EU-India 2025 en die volledig uit te voeren in coördinatie met de eigen betrekkingen van de lidstaten met India; duidelijke en openbare criteria vast te stellen voor het meten van de vooruitgang ten aanzien van de routekaart; te zorgen voor parlementair toezicht op het EU-beleid inzake India door middel van regelmatige gedachtewisselingen met de Commissie buitenlandse zaken;

d)

het volledige potentieel van de bilaterale betrekkingen tussen de twee grootste democratieën ter wereld te benutten; de noodzaak te herhalen van een diepgaander partnerschap op basis van de gedeelde waarden van vrijheid, democratie, pluralisme, de rechtsstaat, gelijkheid, eerbiediging van de mensenrechten, inzet voor de bevordering van een inclusieve, samenhangende en op regels gebaseerde wereldorde, doeltreffend multilateralisme en duurzame ontwikkeling, bestrijding van de klimaatverandering en bevordering van vrede en stabiliteit in de wereld;

e)

het belang te benadrukken van India als partner in de mondiale strijd tegen klimaatverandering en de aantasting van de biodiversiteit, en bij een groene transitie naar hernieuwbare energie en klimaatneutraliteit; gedeelde plannen te consolideren voor de volledige uitvoering van de Overeenkomst van Parijs en de nationaal bepaalde bijdragen hiervan en voor gezamenlijke klimaatdiplomatie;

f)

het verzoek van de Raad uit 2018 te herhalen om de institutionele architectuur van de samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en India van 1994 te moderniseren, overeenkomstig de nieuwe gemeenschappelijke verwachtingen en mondiale uitdagingen; het idee nieuw leven in te blazen om te onderhandelen over een strategische partnerschapsovereenkomst met een sterke parlementaire dimensie die, waar nodig, contacten en samenwerking op staatsniveau bevordert;

g)

een gestructureerde interparlementaire dialoog te bevorderen, onder meer door India aan te moedigen in de Lok Sabha (het Indiaas lagerhuis) en de Rajya Sabha (het Indiaas hogerhuis) een permanente tegenhanger vast te stellen voor de delegatie van het Europees Parlement voor de betrekkingen met de Republiek India en door contacten tussen commissies te bevorderen;

h)

het maatschappelijk middenveld van de EU en India, waaronder vakbonden, confessionele organisaties, feministische en LHBTIQ-organisaties, milieuorganisaties, kamers van koophandel en andere belanghebbenden actief en regelmatig te raadplegen en te betrekken bij de ontwikkeling, uitvoering en monitoring van de betrekkingen tussen de EU en India; met het oog hierop te streven naar de oprichting van een platform voor het maatschappelijk middenveld EU-India en de organisatie van een parallelle jeugdtop EU-India tijdens toekomstige topbijeenkomsten tussen de EU en India teneinde de betrekkingen tussen de jongere generaties te versterken;

i)

de diplomatieke inspanningen van de EU ter verbetering van het wederzijds begrip tussen de EU, haar lidstaten en India te consolideren, en de kennis bij beide partijen te helpen vergroten met de hulp van de academische wereld, denktanks en vertegenwoordigers uit heel de Unie en India;

Samenwerking op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid

j)

meer synergie te bevorderen in het buitenlands en veiligheidsbeleid door middel van de bestaande relevante dialoogmechanismen en binnen fora die in het kader van de routekaart EU-India 2025 zijn opgericht, en in het licht van de recente strategische nadruk die de EU heeft gelegd op een versterkte veiligheidssamenwerking in en met Azië, waar India steeds meer een belangrijke en strategische rol speelt;

k)

te benadrukken dat de intensievere samenwerking tussen de EU en India op veiligheids- en defensiegebied niet gezien moet worden als een bijdrage tot polarisatie in de Indo-Pacifische regio, maar als de bevordering van de gemeenschappelijke veiligheid, stabiliteit en vreedzame ontwikkeling;

l)

de noodzaak te benadrukken van een nauwere thematische coördinatie van internationaal veiligheidsbeleid en van actie op gebieden zoals nucleaire veiligheid en de non-proliferatie en controle van massavernietigingswapens, de beperking van chemische, biologische en radiologische wapens, de bevordering van regionale conflictpreventie en vredesopbouw, de bestrijding van piraterij, maritieme veiligheid, terrorismebestrijding (met inbegrip van de bestrijding van radicalisering, het witwassen van geld en terrorismefinanciering), gewelddadig extremisme, desinformatiecampagnes alsmede cyberveiligheid, hybride dreigingen en de ruimte; het belang van de dialoog inzake terrorismebestrijding tussen de EU en India te benadrukken; de onderlinge militaire betrekkingen en uitwisselingen te versterken om het strategisch partnerschap tussen de EU en India te verstevigen;

m)

op te merken dat de EU en India twee van de grootste contribuanten van VN-vredesmissies en toegewijde voorvechters van duurzame vrede zijn; discussies en initiatieven aan te moedigen voor de uitbreiding van de samenwerking op het gebied van vredeshandhaving;

n)

met tevredenheid kennis te nemen van de zes regelmatige raadplegingen EU-India over ontwapening en non-proliferatie die hebben plaatsgevonden, en India aan te moedigen om de regionale samenwerking te versterken en concrete stappen te ondernemen in dat verband; te erkennen dat India is toegetreden tot drie belangrijke multilaterale regelingen voor toezicht op de export die verband houden met proliferatie, en een nauwer partnerschap EU-India binnen die fora aan te moedigen;

o)

standpunten en initiatieven op multilaterale fora, en met name bij de VN, de WTO en de G20, te coördineren door aan te dringen op gezamenlijke doelstellingen die stroken met gedeelde internationale waarden en normen, de dialoog uit te breiden en standpunten op doeltreffende wijze op elkaar af te stemmen ter verdediging van het multilateralisme en een op regels gebaseerde internationale orde; deel te nemen aan discussies over een hervorming van de VN-Veiligheidsraad en diens werkmethoden, en het verzoek van India te steunen om permanent lid te worden van een hervormde VN-Veiligheidsraad;

p)

conflictpreventie en economische samenwerking te bevorderen door steun te bieden aan initiatieven voor regionale integratie in Zuid-Azië, onder meer in het kader van de Zuid-Aziatische Associatie voor Regionale Samenwerking (SAARC);

q)

voort te bouwen op de uitgebreide regionale ervaring van India en de bestaande benaderingen van de EU-lidstaten voor de Indo-Pacifische regio teneinde een proactieve, alomvattende en realistische Europese Indo-Pacifische strategie te ontwikkelen op basis van gedeelde beginselen, waarden en (economische) belangen en het internationaal recht; waar gepast te streven naar de coördinatie van het Europese en het Indiase beleid inzake de Indo-Pacifische regio en de samenwerking uit te breiden naar alle gebieden van gemeenschappelijk belang; terdege rekening te houden met de soevereine beleidskeuzes van andere landen in de regio en met de bilaterale betrekkingen van de EU met hen;

r)

door middel van specifieke maatregelen ambitieus gezamenlijk optreden te bevorderen bij de coördinatie van ontwikkelingshulp en humanitaire hulp, ook in het Midden-Oosten en Afrika, en bij het versterken van democratische processen en het tegengaan van autoritaire trends en allerlei vormen van extremisme, waaronder nationalistisch en religieus extremisme;

s)

gezamenlijk optreden te bevorderen bij de coördinatie van voedselzekerheids- en noodhulpoperaties, in overeenstemming met de humanitaire beginselen die zijn vastgelegd in het internationaal humanitair recht, met inbegrip van onpartijdigheid, neutraliteit en non-discriminatie bij hulpverlening;

t)

kenbaar te maken dat de EU de situatie in Kasjmir nauwlettend volgt; opnieuw te pleiten voor stabiliteit en de-escalatie tussen India en Pakistan, beide kernwapenstaten, en zich te blijven inzetten voor eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden; te bevorderen dat gevolg wordt gegeven aan de resoluties van de VN-Veiligheidsraad en de verslagen van de UNHCR over Kasjmir; India en Pakistan te vragen om zich te beraden over de enorme voordelen voor mens, economie en politiek die de oplossing van dit conflict met zich mee zou brengen;

u)

vanuit de EU nieuwe inspanningen te leveren om op basis van de beginselen van het internationaal recht toenadering en het herstel van goede nabuurschapsbetrekkingen tussen India en Pakistan te bewerkstelligen door middel van een alomvattende dialoog en een stapsgewijze aanpak, te beginnen met vertrouwenwekkende maatregelen; in dat verband de gezamenlijke verklaring van India en Pakistan van 25 februari 2021 over het staakt-het-vuren toe te juichen als een belangrijke stap in de totstandbrenging van regionale vrede en stabiliteit; erop te wijzen dat duurzame vrede en samenwerking tussen India en Pakistan, waarmee een positieve bijdrage kan worden geleverd aan de veiligheidssituatie en de economische ontwikkeling in de regio, uitsluitend bereikt kunnen worden door bilaterale inzet; daarnaast te benadrukken dat op beide staten een zware verantwoordelijkheid inzake vredesopbouw rust, aangezien zij beide kernmachten zijn;

v)

te erkennen dat India al lang steun verleent aan Afghanistan en zich inzet voor een mensgerichte en lokaal geleide aanpak van de vredesopbouw; met India en andere regionale staten samen te werken aan het bevorderen van de stabilisatie, veiligheid, vreedzame conflictoplossing en democratische waarden, waaronder vrouwenrechten, in het land; te herhalen dat een vreedzaam en welvarend Afghanistan de ruimere regio ten goede zou komen;

w)

te beklemtonen dat de instandhouding van vrede, stabiliteit en de vrijheid van scheepvaart in de regio Azië-Stille Oceaan van essentieel belang blijft voor de belangen van de EU en haar lidstaten; het wederzijdse engagement te versterken om ervoor te zorgen dat de handel in de Indo-Pacifische regio niet wordt gehinderd; een gemeenschappelijke interpretatie van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee te bevorderen, onder meer met betrekking tot de vrijheid van scheepvaart, en de samenwerking op het gebied van maritieme veiligheid en gezamenlijke opleidingsmissies in de Indo-Pacifische regio te intensiveren, teneinde de veiligheid en vrijheid van de scheepvaart op de maritieme verbindingen te vrijwaren; erop te wijzen dat bij de samenwerking met landen in de Indo-Pacifische regio, met name in een context van toenemende regionale machtsstrijd, de beginselen van openheid, welvaart, inclusiviteit, duurzaamheid, transparantie, wederkerigheid en levensvatbaarheid in acht moeten worden; een dialoog op hoog niveau tussen de EU en India over maritieme samenwerking te initiëren, gericht op een verbreding van de reikwijdte van de huidige raadplegingen over de bestrijding van piraterij en een verbetering van de interoperabiliteit en coördinatie van de EUNAVFOR-operatie Atalanta, het Indiase Information Fusion Centre for the Indian Ocean Region (IFC-IOR) en de Indiase marine op het gebied van maritieme bewaking, rampenhulp en gezamenlijke opleidingen en oefeningen;

x)

zich gezamenlijk in te zetten voor een verdere dialoog met het oog op de spoedige totstandkoming van een gedragscode voor de Zuid-Chinese Zee, die geen afbreuk doet aan de legitieme rechten van staten overeenkomstig het internationaal recht;

y)

met bezorgdheid kennis te nemen van de verslechterende betrekkingen tussen India en de Volksrepubliek China, onder meer door het expansieve beleid en de aanzienlijke militaire opbouw van de Volksrepubliek China; een vreedzame geschillenbeslechting, een constructieve en alomvattende dialoog en de handhaving van het internationaal recht aan de grens tussen India en China te ondersteunen;

z)

de inzet van India te erkennen voor de agenda voor vrouwen, vrede en veiligheid door middel van zijn bijdrage aan vredeshandhavingsmissies; hun wederzijdse inzet voor de uitvoering van Resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad te versterken, met inbegrip van de ontwikkeling van nationale actieplannen met passende begrotingstoewijzingen voor een doeltreffende uitvoering;

aa)

een gezamenlijke inzet aan te moedigen voor de uitvoering van Resoluties 2250, 2419 en 2535 van de VN-Veiligheidsraad over jongeren, vrede en veiligheid, onder meer door middel van de ontwikkeling van nationale strategieën en actieplannen voor jongeren, vrede en veiligheid, met passende begrotingstoewijzingen en een nadruk op conflictpreventie; India aan te moedigen om samen met lidstaten van de EU in de capaciteiten van jongeren te investeren en partnerschappen met jongerenorganisaties te vormen ter bevordering van dialoogvoering en verantwoording; nieuwe manieren te verkennen om jongeren te betrekken bij het opbouwen van positieve vrede en veiligheid;

Bevordering van de rechtsstaat, mensenrechten en goed bestuur

ab)

de mensenrechten en democratische waarden centraal te stellen bij de betrekkingen van de EU met India en zo een resultaatgerichte en constructieve dialoog en een dieper wederzijds begrip mogelijk te maken; in samenwerking met India een strategie te ontwikkelen om mensenrechtenkwesties, vooral met betrekking tot vrouwen, kinderen, etnische en religieuze minderheden en de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, en rechtsstatelijke kwesties zoals corruptiebestrijding en een vrij en veilig klimaat voor onafhankelijke journalisten en het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van mensenrechtenverdedigers, aan te pakken en overwegingen in verband met de mensenrechten op te nemen in het bredere partnerschap EU-India;

ac)

uiting te geven aan zijn diepe bezorgdheid over de gewijzigde Indiase wet op het staatsburgerschap, die volgens het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten fundamenteel discriminerend van aard is jegens moslims en gevaarlijke verdeeldheid zaait; India aan te moedigen het recht om een godsdienst naar keuze vrijelijk te belijden en uit te dragen te waarborgen, zoals verankerd in artikel 25 van de Indiase grondwet; zich in te spannen om haatzaaiende uitingen die aanzetten tot discriminatie of geweld uit te bannen of tegen te gaan, aangezien die een giftig klimaat creëren waarin onverdraagzaamheid en geweld tegen religieuze minderheden zich ongestraft kunnen voordoen; beste praktijken uit te wisselen voor het opleiden van politiediensten op het gebied van verdraagzaamheid en internationale mensenrechtennormen; het verband te onderkennen tussen de anti-bekeringswetten en het geweld tegen religieuze minderheden, met name de christelijke en de moslimgemeenschap;

ad)

India als lid van de VN-Mensenrechtenraad aan te moedigen gehoor te geven aan alle aanbevelingen in het proces van de universele periodieke doorlichting, de bezoeken van speciale VN-rapporteurs — met inbegrip van de speciale VN-rapporteur voor de bevordering en bescherming van het recht op vrijheid van mening en meningsuiting, de speciale VN-rapporteur inzake het recht op vrijheid van vreedzame vergadering en vereniging, en de speciale VN-rapporteur inzake buitengerechtelijke, standrechtelijke en willekeurige executies — te aanvaarden en te vergemakkelijken en nauw met hen samen te werken bij de monitoring van de ontwikkelingen in de civiele ruimte en op het gebied van de grondrechten en fundamentele vrijheden, als onderdeel van zijn toezegging om de echte deelname en doeltreffende betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de bevordering en bescherming van de mensenrechten aan te moedigen;

ae)

de mensenrechtensituatie en de uitdagingen waarmee het maatschappelijk middenveld wordt geconfronteerd, in het bijzonder de kwesties die aan de orde zijn gesteld door de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten en de speciale VN-rapporteurs, bij hun dialoog met de Indiase autoriteiten aan te halen — ook op topniveau; India, als grootste democratie ter wereld, aan te moedigen blijk te geven van zijn inzet om de grondwettelijk gewaarborgde rechten op vrijheid van meningsuiting voor iedereen, ook online, het recht op vreedzame vergadering en vereniging, onder meer in verband met de meest recente grootschalige protesten van landbouwers, en de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging te eerbiedigen, te beschermen en onverkort te handhaven; India op te roepen een veilig klimaat te creëren waarin mensenrechtenverdedigers, milieuactivisten, journalisten en andere actoren uit het maatschappelijk middenveld vrij van politieke of economische druk hun activiteiten kunnen ontplooien, alsook hun grondrechten en fundamentele vrijheden te beschermen en te waarborgen, niet langer een beroep te doen op wetten betreffende opruiing en terrorisme als middel om hun legitieme activiteiten te beperken, onder meer in Jammu en Kasjmir, een einde te maken aan algemene beperkingen van internettoegang, wetgeving te beoordelen teneinde te voorkomen dat die wordt misbruikt om andersdenkenden het zwijgen op te leggen, wetten die discriminatie bevorderen, te wijzigen alsmede de toegang tot de rechter te vergemakkelijken en te zorgen voor verantwoording voor mensenrechtenschendingen; aandacht te vragen voor de schadelijke gevolgen van de wet ter regulering van buitenlandse bijdragen voor maatschappelijke organisaties;

af)

India aan te moedigen verdere stappen te nemen om gendergerelateerd geweld en discriminatie te onderzoeken en te voorkomen, alsmede om gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen te bevorderen; aandacht te vragen voor het toenemende geweld tegen vrouwen en meisjes in India door aan te dringen op grondig onderzoek naar geweldsmisdrijven tegen vrouwen en meisjes, de opleiding van politieagenten in traumabewust politiewerk en onderzoek, de inzet van een doeltreffend monitoringmechanisme om toezicht te houden op de toepassing van wetten die betrekking hebben op seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes, alsmede een snellere gerechtelijke afhandeling en een betere bescherming van de slachtoffers;

ag)

het probleem van de aanhoudende discriminatie op grond van kaste aan te kaarten en te wijzen op de belangrijke kwestie om Adivasi-gemeenschappen rechten toe te kennen op grond van de Indiase Forest Rights Act;

ah)

eraan te herinneren dat de EU al geruime tijd principieel tegenstander is van de doodstraf en bij India opnieuw te pleiten voor een moratorium op de doodstraf met het oog op de definitieve afschaffing daarvan;

ai)

te erkennen dat India een nationaal actieplan voor bedrijfsleven en mensenrechten aan het ontwikkelen is met het oog op de volledige toepassing van de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, waarbij alle ondernemingen worden gewezen op hun verantwoordelijkheden bij de naleving van de mensenrechten in hun waardeketens, en de EU en India aan te moedigen actief deel te nemen aan de lopende onderhandelingen over een bindend VN-verdrag inzake de verantwoordelijkheid van ondernemingen voor de mensenrechten;

aj)

er bij India op aan te dringen het VN-Verdrag tegen foltering en het daarbij behorende facultatieve protocol alsook het VN-Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning te ratificeren;

ak)

India aan te moedigen verdere steun te verlenen aan de internationale rechtspraak door het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof te ondertekenen;

al)

India aan te moedigen om door te gaan met de traditie om bescherming te verlenen aan personen die vluchten voor geweld en vervolging totdat de voorwaarden voor een veilige, waardige en vrijwillige terugkeer zijn vervuld, en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om risico’s op staatloosheid voor gemeenschappen in India weg te nemen;

am)

er andermaal op te wijzen dat het belangrijk is zo spoedig mogelijk een regelmatige mensenrechtendialoog tussen de EU en India aan te gaan, in overeenstemming met de toezegging in het kader van de routekaart EU-India, en in overeenstemming met het gedeelde voornemen om de vergaderingen na acht jaar zonder dergelijke bijeenkomsten te hervatten, als een belangrijke gelegenheid voor beide partijen om resterende mensenrechtenkwesties te bespreken en op te lossen; deze dialoog op te waarderen tot een dialoog op centraal niveau en ernaar te streven deze zinvol te maken door voor deelname op hoog niveau te zorgen, concrete toezeggingen, criteria en benchmarks voor vooruitgang vast te stellen, individuele zaken aan te halen en een dialoog van het maatschappelijk middenveld EU-India mogelijk te maken in de aanloop naar de intergouvernementele dialoog; de EDEO te verzoeken regelmatig aan het Parlement verslag te doen over de bereikte resultaten;

Handel voor duurzaamheid en welvaart

an)

erop te wijzen dat de handel tussen de EU en India tussen 2009 en 2019 met meer dan 70 % is toegenomen en dat het in beider belang is de economische banden nauwer aan te halen; te erkennen dat India voor de EU een degelijk alternatief is als zij haar toeleveringsketens wil diversifiëren, en dat de EU India’s grootste handelspartner in de agrovoedingssector is;

ao)

de kans aan te grijpen die de bijeenkomst van de leiders van de EU en India biedt om open te spreken over een op waarden gebaseerde samenwerking op het hoogste niveau op het gebied van handel en investeringen; opnieuw kenbaar te maken dat de EU bereid is onderhandelingen aan te gaan over een afzonderlijke investeringsbeschermingsovereenkomst, waarmee de rechtszekerheid voor investeerders aan beide kanten kan worden vergroot en de bilaterale handelsbetrekkingen verder zouden worden versterkt; te werken aan het behalen van gemeenschappelijke en wederzijds voordelige doelstellingen op gebieden die kunnen bijdragen aan economische groei en innovatie en die in overeenstemming zijn met en bijdragen aan de eerbiediging van de universele mensenrechten, met inbegrip van arbeidsrechten, het bevorderen van de bestrijding van de klimaatverandering en het nastreven van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Agenda 2030;

ap)

optimaal gebruik te maken van de toewijding van India aan multilateralisme en een internationale op regels gebaseerde handelsorde; de cruciale rol van India te bevorderen bij de lopende inspanningen om de Wereldhandelsorganisatie te hervormen;

aq)

te evalueren in hoeverre het onderhandelingsmandaat van de Commissie moet worden geactualiseerd als het de bedoeling is een handels- en samenwerkingsovereenkomst te sluiten die ambitieuze bepalingen zou omvatten met betrekking tot een afdwingbaar hoofdstuk inzake handel en duurzame ontwikkeling dat is afgestemd op de Overeenkomst van Parijs, alsook passende bepalingen inzake de rechten en plichten van beleggers en inzake de mensenrechten; constructieve onderhandelingen te waarborgen, maar tegelijkertijd niet de ogen te sluiten voor de verschillende ambitieniveaus van de twee partijen; in dat opzicht voort te bouwen op de bemoedigende ontwikkeling van de houding van de Indiase autoriteiten met betrekking tot hun bereidheid om bepalingen inzake handel en duurzame ontwikkeling op te nemen in een toekomstige overeenkomst;

Veerkracht door middel van sectorale partnerschappen

ar)

de onderhandelingen over een connectiviteitspartnerschap met India af te ronden; dat partnerschap met name te ondersteunen door leningen en garanties voor duurzame investeringen in bilaterale en multilaterale digitale en groene infrastructuurprojecten in India te laten verstrekken door publieke en private entiteiten in de Unie, zoals de Europese Investeringsbank (EIB) en het nieuwe extern financieringsinstrument, overeenkomstig het potentieel dat is beschreven in de EU-Azië-connectiviteitsstrategie; onderzoek te doen naar synergieën tussen de samenwerking tussen de EU en India en die met andere landen in Zuid-Azië en de afstemming daarvan op verschillende connectiviteitsstrategieën;

as)

te waarborgen dat connectiviteitsinitiatieven gebaseerd zijn op sociale, fiscale en milieunormen en de waarden duurzaamheid, transparantie, inclusiviteit, de rechtsstaat, eerbiediging van de mensenrechten en wederkerigheid, en volledig in overeenstemming zijn met het Raamverdrag van de VN inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de bijbehorende rechtsinstrumenten, waaronder de Overeenkomst van Parijs;

at)

de deskundigheid van India op het gebied van het beheer van natuurrampen te erkennen; intensiever met India samen te werken bij het verbeteren van de paraatheid van de regio voor natuurrampen, onder meer door middel van het partnerschap in het kader van de coalitie voor rampbestendige infrastructuur, een multilateraal initiatief dat gericht is op uitgebreider onderzoek en kennisuitwisseling op het gebied van risicobeheer voor infrastructuur;

au)

de samenwerking op het gebied van duurzame mobiliteit te versterken door middel van concrete maatregelen zoals de verdere ontwikkeling van infrastructuur voor elektrisch vervoer en investeringen in spoorwegprojecten; het vitale belang van spoorwegen te benadrukken voor het verminderen van de congestie en verontreiniging in grote stedelijke gebieden, het verwezenlijken van de klimaatdoelstellingen en het waarborgen van de veerkracht van vitale toeleveringsketens, onder meer tijdens crises;

av)

verdere samenwerking voor de aanpak van uitdagingen ten gevolge van de snelle verstedelijking te ondersteunen, onder meer door de uitwisseling van kennis en beste praktijken via gedeelde platforms en samenwerking tussen steden, samenwerking op het gebied van slimme stadstechnologie en de verstrekking van verdere financiële steun voor stadsvervoersprojecten in India via de EIB;

aw)

te wijzen op de rol van India als grote fabrikant van farmaceutische producten, generieke geneesmiddelen en vaccins, met name in de context van de aanhoudende wereldwijde gezondheidscrisis; gemeenschappelijke ondernemingen aan te moedigen teneinde de universele toegang tot COVID-19-vaccins te waarborgen; te streven naar leiderschap van de EU en India bij de bevordering van gezondheid als mondiaal publiek goed, met name door multilaterale initiatieven te steunen, waaronder Covax, en te helpen de universele toegang tot vaccins te waarborgen, vooral onder minder draagkrachtige landen, met name door samen te werken in het kader van de relevante internationale fora;

ax)

het ambitieniveau van de bilaterale en multilaterale samenwerking tussen de EU en India op het gebied van klimaatverandering te verhogen, met name door versneld in te zetten op groene groei en een rechtvaardige, veilige en schone energietransitie, de verwezenlijking van klimaatneutraliteit en aanscherping van de ambitie voor de nationaal bepaalde bijdragen; het gezamenlijke mondiale leiderschap ter ondersteuning van de Overeenkomst van Parijs voort te zetten en aandacht te besteden aan de uitvoering van de agenda voor schone en hernieuwbare energie en voor een circulaire economie;

ay)

opnieuw, als twee belangrijke uitstoters van broeikasgassen in de wereld, de gezamenlijke toezegging te doen zich op meer gecoördineerde wijze te zullen inspannen voor de mitigatie van de gevolgen van klimaatverandering; kennis te nemen van het leiderschap van India op het gebied van hernieuwbare energie en de vooruitgang die is geboekt door het partnerschap voor schone energie en klimaat tussen de EU en India; investeringen en samenwerking te stimuleren voor het bevorderen van elektrische mobiliteit, duurzame koeltechnieken, de volgende generatie batterij- en accutechnologieën, de gedistribueerde productie van elektriciteit en een rechtvaardige transitie in India; een discussie op gang te brengen over strategische samenwerking op het gebied van zeldzame aardmetalen en deze te evalueren; de uitvoering van het partnerschap voor duurzaam waterbeheer op te voeren;

az)

een ambitieuze gemeenschappelijke agenda en mondiale actie op het gebied van biodiversiteit te bevorderen, ook in de aanloop naar de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (COP 15) in mei 2021;

ba)

te streven naar gezamenlijk leiderschap bij de vaststelling en bevordering van internationale normen in de digitale economie, die gebaseerd zijn op duurzame en verantwoorde digitalisering en een ICT-omgeving op basis van de rechtsstaat en de mensenrechten, terwijl cyberdreigingen worden aangepakt en de grondrechten en fundamentele vrijheden, waaronder de bescherming van persoonsgegevens, worden beschermd;

bb)

de ambities van de EU ten aanzien van digitale connectiviteit met India op te voeren in het kader van de EU-strategie voor de digitale transformatie; met India samen te werken bij de ontwikkeling en toepassing van kritieke technologieën, met inachtneming van de enorme strategische en veiligheidsimplicaties van die nieuwe technologieën; te investeren in een partnerschap op het gebied van digitale diensten en de ontwikkeling van verantwoorde, op mensenrechten gebaseerde artificiële intelligentie; zich ingenomen te tonen met de inspanningen van India om een hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens te bereiken, vergelijkbaar met de AVG, en de hervorming van de gegevensbescherming in India te blijven ondersteunen; de wederzijdse voordelen van intensievere samenwerking op dit gebied te benadrukken; een verdere convergentie tussen de regelgevingskaders aan te moedigen teneinde een hoge mate van bescherming van persoonsgegevens en privacy te waarborgen, onder meer door eventuele adequaatheidsbesluiten over gegevens, teneinde veilige en beveiligde grensoverschrijdende gegevensstromen en een nauwere samenwerking mogelijk te maken, met name in de ICT-sector en de sector voor digitale diensten; er nota van te nemen dat de onderlinge afstemming van de Indiase en de Europese gegevensregelgeving de wederzijdse samenwerking, de handel en de veilige overdracht van informatie en deskundigheid aanzienlijk zou vergemakkelijken; zich in te zetten om de internationale EU-overeenkomsten inzake mobiele roaming naar India uit te breiden;

bc)

eraan te herinneren dat de ontwikkeling van de digitale sector van uiterst groot belang is voor de veiligheid, en dat die tevens de diversifiëring van de toeleveringsketen van fabrikanten van apparatuur moet omvatten, door een open en interoperabele netwerkarchitectuur te stimuleren, alsmede partnerschappen op het gebied van digitalisering met partners die de waarden van de EU delen en technologie toepassen met eerbiediging van de grondrechten;

bd)

doeltreffende stappen te ondernemen om de mobiliteit tussen de EU en India te bevorderen, onder meer voor migranten, studenten, hoogopgeleide werknemers en artiesten, rekening houdend met de beschikbare vaardigheden en de arbeidsmarktbehoeften in de EU en India; te erkennen dat er zowel in de EU als in India veel talent op het gebied van digitalisering en artificiële intelligentie voorhanden is en dat beide partijen er belang bij hebben op dat gebied een hoog niveau van deskundigheid en samenwerking op te bouwen;

be)

interpersoonlijke contacten te beschouwen als een van de belangrijkste dimensies van het strategisch partnerschap; te verzoeken om een diepgaander partnerschap op het gebied van openbaar onderwijs, onderzoek en innovatie, en culturele uitwisseling; de EU-lidstaten en India te verzoeken om met name te investeren in de capaciteiten en het leiderschap van jongeren en te zorgen voor hun betekenisvolle inclusie in het politieke en economische leven; de deelname van India, en met name Indiase studenten en jonge beroepsbeoefenaars, aan EU-programma’s als Horizon Europa, de Europese Onderzoeksraad, de Marie Skłodowska-Curiebeurs en interpersoonlijke contacten op het gebied van onderwijs en cultuur te bevorderen; in dat verband het Erasmus+-programma te bevorderen en de gelijkwaardige deelname van vrouwelijke studenten, wetenschappers, onderzoekers en professionals aan die programma’s te waarborgen; nauw te blijven samenwerken op het gebied van onderzoek en innovatie, onder meer met betrekking tot mensgerichte en op ethiek gebaseerde digitale technologieën, alsmede de verbetering van digitale geletterdheid en vaardigheden aan te moedigen;

bf)

verder onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor een alomvattende samenwerking in het kader van de G20 op het gebied van werkgelegenheid en sociaal beleid zoals sociale bescherming, het minimumloon, de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen, het scheppen van fatsoenlijke banen en gezondheid en veiligheid op het werk; samen te werken aan de uitbanning van kinderarbeid door bij te dragen aan de toepassing en het toezicht op de naleving van IAO-Verdrag nr. 138 (Verdrag betreffende de minimumleeftijd) en IAO-Verdrag nr. 182 (Verdrag betreffende de ergste vormen van kinderarbeid), die in juni 2017 door India werden geratificeerd;

2.

verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid.

(1)  https://www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2020/07/15/joint-statement-15th-eu-india-summit-15-july-2020/

(2)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0012.

(3)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0016.

(4)  PB C 337 van 20.9.2018, blz. 48.

(5)  PB C 174 E van 14.7.2005, blz. 179.

(6)  PB C 227 E van 21.9.2006, blz. 589.

(7)  PB C 58 van 15.2.2018, blz. 109.

(8)  PB C 261 E van 10.9.2013, blz. 34.

(9)  PB C 215 van 19.6.2018, blz. 202.


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europees Parlement

Dinsdag, 27 april 2021

15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/119


P9_TA(2021)0116

Verzoek om opheffing van de immuniteit van Filip De Man

Besluit van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Filip De Man (2020/2271(IMM))

(2021/C 506/18)

Het Europees Parlement,

gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van Filip De Man, ingediend bij brief d.d. 30 oktober 2020 door de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel, in het kader van een strafrechtelijke procedure, en medegedeeld in de plenaire vergadering op 14 december 2020,

gezien het feit dat Filip De Man afstand heeft gedaan van zijn recht om te worden gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van het Reglement,

gezien artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gezien artikel 59 van de Grondwet van het Koninkrijk België,

gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011, 17 januari 2013 en 19 december 2019 (1),

gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0134/2021),

A.

overwegende dat de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel een verzoek heeft ingediend om opheffing van de parlementaire immuniteit van Filip De Man, een voor het Koninkrijk België gekozen lid van het Europees Parlement, in verband met een verkeersongeval met stoffelijke schade met als verzwarende omstandigheid vluchtmisdrijf dat hij mogelijk op 1 mei 2019 heeft veroorzaakt;

B.

overwegende dat Filip De Man ervan is beschuldigd op 1 mei 2019 in Vilvoorde een verkeerseiland geraakt te hebben waarna hij niet stopte maar doorreed tot aan zijn eigen woning; overwegende dat de politie heeft vastgesteld dat de brokstukken van het voertuig van het parlementslid verspreid over de rijweg lagen en dat er een sleepspoor zichtbaar was van de plaats van het ongeval tot aan zijn woning; overwegende dat Filip De Man, na talrijke uitnodigingen, eindelijk door de gerechtelijke politie kon worden gehoord en bij die gelegenheid heeft verklaard dat hij de betonnen paal inderdaad omver gereden had maar dat hij niet kon stoppen wegens de toeloop van mensen in de straat;

C.

overwegende dat dit vermeende strafbare feit valt onder artikel 33 van de Belgische wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer en kan worden bestraft met een gevangenisstraf van twee weken tot zes maanden en met een geldboete van 200 tot 2 000 euro;

D.

overwegende dat het Parlement niet als een rechtbank kan worden beschouwd en dat het parlementslid in het kader van een procedure tot opheffing van de immuniteit niet als een “verdachte” kan worden beschouwd (2);

E.

overwegende dat in artikel 9, eerste alinea, van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend, en op het grondgebied van hun land en op het grondgebied van elke andere lidstaat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook genieten;

F.

overwegende dat in artikel 59, eerste alinea, van de Grondwet van het Koninkrijk België is bepaald dat “[b]ehalve bij ontdekking op heterdaad geen lid van een van beide Kamers, tijdens de zitting en in strafzaken, [kan] worden verwezen naar of rechtstreeks gedagvaard voor een hof of een rechtbank, of worden aangehouden dan met verlof van de Kamer waarvan een lid deel uitmaakt”;

G.

overwegende dat het uitsluitend aan het Parlement toekomt in een bepaald geval over de opheffing van de immuniteit te beslissen; overwegende dat het Parlement redelijkerwijs rekening kan houden met het standpunt van het lid wanneer het besluit zijn immuniteit al dan niet op te heffen (3);

H.

overwegende dat het vermeende strafbare feit geen rechtstreeks of duidelijk verband houdt met de uitoefening door Filip De Man van zijn functies als lid van het Europees Parlement en geen uiting is van meningen of stemmen die zijn uitgebracht in het kader van zijn functies als lid van het Europees Parlement in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;

I.

overwegende dat het Parlement in deze zaak geen bewijs heeft gevonden dat duidt op fumus persecutionis, dat wil zeggen een voldoende ernstig en nauwkeurig vermoeden dat de gerechtelijke procedure is ingeleid om de politieke activiteiten van het lid van het Europees Parlement te schaden;

1.

besluit de immuniteit van Filip De Man op te heffen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van het Koninkrijk België en aan Filip De Man.

(1)  Arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI:EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23; arrest van het Hof van Justitie van 19 december 2019, Junqueras Vies, C-502/19, ECLI:EU:C:2019:1115.

(2)  Arrest van het Gerecht van 30 april 2019, Briois/Parlement, T-214/18, ECLI:EU:T:2019:266.

(3)  Arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440, punt 28.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/121


P9_TA(2021)0117

Verzoek om opheffing van de immuniteit van Zdzisław Krasnodębski

Besluit van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Zdzisław Krasnodębski (2020/2224(IMM))

(2021/C 506/19)

Het Europees Parlement,

gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Zdzisław Krasnodębski, dat op 9 september 2020 werd ingediend door de voorzitter van de rechtbank in eerste aanleg bevoegd voor strafzaken (tiende kamer) van Warschau-Śródmieście in Warschau, in verband met een strafrechtelijke procedure die tegen hem is gestart op grond van een civiele klacht, en van de ontvangst waarvan op 22 oktober 2020 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

na Zdzisław Krasnodębski te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement,

gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011, 17 januari 2013 en 19 december 2019 (1),

gezien artikel 105, leden 2 en 5, van de Grondwet van de Republiek Polen,

gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0132/2021),

A.

overwegende dat de voorzitter van de rechtbank in eerste aanleg bevoegd voor strafzaken (tiende kamer) van Warschau-Śródmieście in Polen op 23 januari 2020 een verzoek om opheffing van de parlementaire immuniteit van Zdzisław Krasnodębski heeft ingediend naar aanleiding van een verzoek van een burgerlijke partij op grond van bepaalde opmerkingen van Zdzisław Krasnodębski tijdens een radio-interview op 1 februari 2019; overwegende dat de rechtbank in eerste aanleg bevoegd voor strafzaken (tiende kamer) van Warschau-Śródmieście op 19 februari 2020 ervan in kennis werd gesteld dat er sprake was van een kwestie met betrekking tot de bevoegdheid van de autoriteit overeenkomstig artikel 9, leden 1 en 12, van het Reglement, hetgeen gevolgen had voor de ontvankelijkheid van het verzoek; overwegende dat deze rechtbank op 18 mei 2020 om verduidelijking heeft gevraagd bij de procureur-generaal, en dat het openbaar ministerie op 8 september 2020 het standpunt heeft ingenomen dat met betrekking tot een civiele klacht waarbij de procureur geen betrokken partij is, de rechtbank de bevoegde autoriteit is voor het indienen van een verzoek van een burgerlijke partij om opheffing van de immuniteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, leden 1 en 12, van het Reglement van het Europees Parlement, en dat het begrip “bevoegde autoriteit” in het licht van artikel 9, lid 12, van het Reglement moet worden uitgelegd; overwegende dat het verzoek om opheffing van de parlementaire immuniteit door de gerechtelijke autoriteiten is meegedeeld overeenkomstig artikel 9, lid 12, van het Reglement, en dat uit hoofde van artikel 9, lid 1, van het Reglement ieder verzoek om opheffing van de parlementaire immuniteit moet worden ingediend door een bevoegde autoriteit van een lidstaat, waarbij deze twee begrippen niet identiek zijn;

B.

overwegende dat de civiele klacht tegen Zdzisław Krasnodębski aanvankelijk op 6 mei 2019 werd neergelegd bij de rechtbank in eerste aanleg van Krakau-Krowodrza; overwegende dat die rechtbank op 18 oktober 2019, na te hebben vastgesteld dat de opname van het interviewprogramma waarin Zdzisław Krasnodębski te gast was, had plaatsgevonden in de radiostudio in Warschau en niet in Krakau, ambtshalve heeft geoordeeld dat zij niet bevoegd was om de zaak te behandelen en dat de zaak werd verwezen naar de rechtbank in eerste aanleg van Warschau-Śródmieście in Warschau;

C.

overwegende dat Zdzisław Krasnodębski op 1 februari 2019 tijdens een ochtendinterviewprogramma op een radiostation naar de burgerlijke partij verwees als een “onbekende advocaat” en een “gangster” en beweerde dat hij “overal beschuldigingen rondstrooit”;

D.

overwegende dat Zdzisław Krasnodębski de burgerlijke partij met deze opmerkingen naar verluidt publiekelijk heeft beledigd, hetgeen naar verluidt neerkomt op aantasting van het vertrouwen dat voor hem noodzakelijk is om zijn beroepsactiviteiten te kunnen uitoefenen en vernedering in de publieke opinie, een strafbaar feit waartegen op grond van artikel 212, lid 2, van het Poolse Wetboek van Strafrecht vervolging kan worden ingesteld door een burgerlijke partij;

E.

overwegende dat in artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie wordt bepaald dat tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden, en dat zij evenmin kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht;

F.

overwegende dat in artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

G.

overwegende dat een afgevaardigde overeenkomstig artikel 105, leden 2 en 3, van de Poolse grondwet vanaf de dag waarop de resultaten van de verkiezingen bekend worden gemaakt tot de dag waarop zijn of haar mandaat afloopt niet zonder toestemming van de Sejm (de tweede kamer van het parlement) kan worden onderworpen aan strafrechtelijke aansprakelijkheid en niet zonder toestemming van de Sejm kan worden aangehouden of gearresteerd, behalve in gevallen waarin de afgevaardigde is aangehouden bij het plegen van een strafbaar feit en waarin zijn of haar aanhouding noodzakelijk is om een goed verloop van het proces te waarborgen;

H.

overwegende dat de vermeende handelingen geen betrekking hebben op een mening of stem die Zdzisław Krasnodębski in de uitoefening van zijn ambt heeft uitgebracht in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;

I.

overwegende dat het Parlement geen bewijzen heeft gevonden van fumus persecutionis, dat wil zeggen feiten die erop wijzen dat de procedure is ingeleid om de politieke activiteiten van het lid in zijn hoedanigheid van lid van het Europees Parlement te schaden;

J.

overwegende dat het Parlement niet als een rechtbank kan worden beschouwd en dat het lid in het kader van een procedure tot opheffing van de immuniteit niet als een “verweerder” kan worden beschouwd (2);

K.

overwegende dat de parlementaire immuniteit tot doel heeft het Parlement en zijn leden te beschermen tegen gerechtelijke procedures in verband met activiteiten die in de uitoefening van parlementaire taken zijn verricht en die niet van die taken kunnen worden gescheiden;

1.

besluit de immuniteit van Zdzisław Krasnodębski op te heffen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van Polen en aan Zdzisław Krasnodębski.

(1)  Arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI:EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23; arrest van het Hof van Justitie van 19 december 2019, Junqueras Vies, C-502/19, ECLI:EU:C:2019:1115.

(2)  Arrest van het Gerecht van 30 april 2019, Briois/Parlement, T-214/18, ECLI:EU:T:2019:266.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/123


P9_TA(2021)0118

Verzoek om opheffing van de immuniteit van Ioannis Lagos

Besluit van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Ioannis Lagos (2020/2240(IMM))

(2021/C 506/20)

Het Europees Parlement,

gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Ioannis Lagos, dat op 23 oktober 2020 werd ingediend door de openbaar aanklager van het Hooggerechtshof van de Helleense Republiek in verband met de uitvoering van het tegen dhr. Lagos uitgevaardigde vonnis met de nummers 2425, 2473, 2506 en 2644/2020 van het Hof van beroep van Athene (eerste kamer bestaande uit drie rechters, bevoegd ter zake van strafzaken), en van de ontvangst waarvan op 11 november 2020 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

na Ioannis Lagos te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement,

gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011, 17 januari 2013 en 19 december 2019 (1),

gezien artikel 62 van de grondwet van de Helleense Republiek,

gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0136/2021),

A.

overwegende dat de voor deze procedure bevoegde openbaar aanklager heeft verzocht om opheffing van de immuniteit van Ioannis Lagos, lid van het Europees Parlement, met het oog op de tenuitvoerlegging van het tegen hem uitgevaardigde vonnis waarin hij wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien (13) jaar en acht (8) maanden en een geldboete van éénduizend en driehonderd (1 300) euro, voor een misdrijf en twee zware overtredingen;

B.

overwegende dat in artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

C.

overwegende dat Ioannis Lagos op 2 juli 2019 tot lid van het Europees Parlement is verkozen en dat het verzoek om opheffing van de immuniteit betrekking heeft op feiten en een tenlastelegging die dateren van vóór de benoeming tot lid van het Europees Parlement en bijgevolg vóór de verwerving van de immuniteit als lid van het Europees Parlement;

D.

overwegende dat overeenkomstig artikel 62 van de grondwet van de Helleense Republiek een parlementslid gedurende zijn ambtstermijn niet kan worden vervolgd, gearresteerd, gevangengezet of onderworpen aan andere vrijheidsbenemende maatregelen zonder toestemming van de Kamer van Afgevaardigden;

E.

overwegende dat Ioannis Lagos schuldig is bevonden aan a) het misdrijf van lidmaatschap van en het geven van leiding aan een criminele organisatie (artikel 187, leden 1 en 3, van het wetboek van strafrecht) gepleegd tussen 2008 en heden te Athene, b) de overtreding van het voorhanden hebben van een wapen (wet nr. 2168/1993), na een goedgekeurde wijziging van het eerder tenlastegelegde feit, namelijk het misdrijf van het in bezit hebben van een wapen, gepleegd te Perama (Attica) op 30 september 2013, en c) overtreding van wet nr. 456/1976 betreffende seinpistolen en vuurwerk, gepleegd te Perama (Attica) op 29 september 2013;

F.

overwegende dat de uitspraak van het Hof van beroep van Athene onmiddellijk uitvoerbaar is, aangezien het Hof heeft geoordeeld dat beroep tegen dit arrest geen schorsende werking heeft;

G.

overwegende dat de Commissie juridische zaken kennis heeft genomen van de documenten die Ioannis Lagos overeenkomstig artikel 9, lid 6, van het Reglement aan de leden van de commissie heeft overgelegd en die door hem relevant worden geacht voor de procedure;

H.

overwegende dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van het Hof van beroep overeenkomstig artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie geen betrekking heeft op een mening of een stem die Ioannis Lagos in de uitoefening van zijn ambt heeft uitgebracht;

I.

overwegende dat de Commissie juridische zaken zich op grond van artikel 9, lid 8, van het Reglement in geen geval uitspreekt over de vraag of het betrokken lid van het Parlement al dan niet schuldig is, noch over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de hem toegeschreven meningen of handelingen strafrechtelijk te vervolgen, zelfs indien de Commissie juridische zaken door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt;

J.

overwegende dat het niet aan het Europees Parlement is om zich een mening te vormen over de merites van de nationale rechtsstelsels en justitiële systemen;

K.

overwegende dat het Europees Parlement niet bevoegd is om de bevoegdheden van de justitiële autoriteiten die belast zijn met de behandeling van de betrokken strafzaken te beoordelen of de geldigheid ervan te bestuderen;

L.

overwegende dat Ioannis Lagos behoort tot een grotere groep personen die voor deze strafbare feiten door het Hof van beroep van Athene eveneens zijn veroordeeld tot meerdere jaren gevangenisstraf, met als enige verschil dat hij momenteel als lid van het Europees Parlement immuniteit geniet;

M.

overwegende dat de parlementaire immuniteit, overeenkomstig artikel 5, lid 2, van het Reglement, geen persoonlijk voorrecht van de leden is, maar een garantie voor de onafhankelijkheid van het Parlement als geheel en van zijn leden;

N.

overwegende dat de parlementaire immuniteit tot doel heeft het Parlement en zijn leden te beschermen tegen gerechtelijke procedures in verband met activiteiten die in de uitoefening van parlementaire taken zijn verricht en niet los daarvan kunnen worden gezien;

O.

overwegende dat de strafbare feiten waarvan Ioannis Lagos wordt verdacht niet duidelijk of rechtstreeks verband houden met de uitoefening van zijn ambt als lid van het Europees Parlement;

P.

overwegende dat de strafbare feiten hebben plaatsgevonden vóór zijn verkiezing tot lid van het Europees Parlement; overwegende dat op grond hiervan niet gesteld kan worden dat de gerechtelijke vervolging, ingeleid in 2014, tot doel heeft om toekomstige politieke activiteiten van Ioannis Lagos als lid van het Europees Parlement te belemmeren, omdat het lidmaatschap van het Europees Parlement op dat moment nog slechts een hypothetische en toekomstige mogelijkheid was;

Q.

overwegende dat het Parlement in deze zaak geen bewijs heeft gevonden dat duidt op fumus persecutionis, dat wil zeggen feiten die erop wijzen dat de betrokken gerechtelijke procedure is ingeleid om de politieke activiteit van het lid en dus van het Europees Parlement te schaden;

1.

besluit de immuniteit van Ioannis Lagos op te heffen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de procureur-generaal van het Hooggerechtshof van de Helleense Republiek en aan Ioannis Lagos.

(1)  Arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI:EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23; arrest van het Hof van Justitie van 19 december 2019, Junqueras Vies, C-502/19, ECLI:EU:C:2019:1115.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/125


P9_TA(2021)0119

Verzoek om opheffing van de immuniteit van Ioannis Lagos

Besluit van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Ioannis Lagos (2020/2219(IMM))

(2021/C 506/21)

Het Europees Parlement,

gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Ioannis Lagos, dat op 2 oktober 2020 werd ingediend door de aanklager bij het hooggerechtshof van Griekenland, in verband met de mogelijke strafvervolging door de aanklager bij de rechtbank van eerste aanleg van Athene (zaakdossier ABM PB2020/65), waarvan op 19 oktober 2020 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

na Ioannis Lagos te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement,

gezien artikel 8 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011, 17 januari 2013 en 19 december 2019 (1),

gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0135/2021),

A.

overwegende dat de aanklager bij het hooggerechtshof van Griekenland een verzoek om opheffing van de parlementaire immuniteit van Ioannis Lagos heeft ingediend op grond van bepaalde handelingen van Ioannis Lagos tijdens een toespraak aan het Europees Parlement op 29 januari 2020;

B.

overwegende dat Ioannis Lagos is beschuldigd van de vermeende schending van het nationale symbool van Turkije tijdens het plenaire debat van 29 januari 2020 over de migratiesituatie aan de Grieks-Turkse grens en het gemeenschappelijke antwoord van de EU daarop;

C.

overwegende dat de schending van een nationaal symbool een strafbaar feit vormt in de zin van (1), artikel 1, lid 1, van wet 927/1979, zoals uitgevoerd bij wet 4285/2014, en (2), artikel 155, in samenhang met de artikelen 1, 12, 14, 26, 27, 51, 53, 57 en 79 van het Griekse wetboek van strafrecht;

D.

overwegende dat de parlementaire immuniteit geen persoonlijk voorrecht is van de leden, doch een garantie voor de onafhankelijkheid van het Parlement als geheel en van zijn leden;

E.

overwegende, ten eerste, dat het Parlement niet met een rechtbank gelijkgesteld kan worden, en ten tweede, dat een lid van het Europees Parlement in het kader van een procedure tot opheffing van de immuniteit niet als een “verdachte” kan worden beschouwd (2);

F.

overwegende dat in artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie wordt bepaald dat tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden, en dat zij evenmin kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht;

G.

overwegende dat Ioannis Lagos zijn handelingen heeft verricht tijdens een plenaire vergadering van het Europees Parlement, in de ruimte waar de plenaire vergadering zelf werd gehouden, in de uitoefening van zijn functie als lid van het Europees Parlement;

H.

overwegende dat de handelingen van Ioannis Lagos daarom zijn verricht in het kader van de uitoefening van zijn functie als lid van het Europees Parlement en zijn werkzaamheden aldaar;

1.

besluit de immuniteit van Ioannis Lagos niet op te heffen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van de Helleense Republiek en aan Ioannis Lagos.

(1)  Arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI: EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23; arrest van het Hof van Justitie van 19 december 2019, Junqueras Vies, C-502/19, ECLI:EU:C:2019:1115.

(2)  Arrest van het Gerecht van 30 april 2019, Briois/Parlement, T-214/18, ECLI:EU:T:2019:266.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/127


P9_TA(2021)0130

Interinstitutioneel akkoord over een verplicht transparantieregister

Besluit van het Europees Parlement van 27 april 2021 over de sluiting van een interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over een verplicht transparantieregister 2020/2272(ACI)

(2021/C 506/22)

Het Europees Parlement,

gezien het besluit van de Conferentie van voorzitters van 9 december 2020 houdende bekrachtiging van het ontwerp van interinstitutioneel akkoord betreffende de oprichting van een verplicht transparantieregister,

gezien het ontwerp van interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over een verplicht transparantieregister (hierna het “akkoord”),

gezien artikel 11, leden 1 en 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien artikel 295 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het ontwerp van politieke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie ter gelegenheid van de goedkeuring van het Interinstitutioneel Akkoord over een verplicht transparantieregister (hierna de “politieke verklaring”),

gezien het interinstitutioneel akkoord van 16 april 2014 tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie over de invoering van een transparantieregister voor organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid (hierna het “akkoord van 2014”) (1),

gezien het voorstel van de Commissie van 28 september 2016 voor een Interinstitutioneel Akkoord inzake een verplicht transparantieregister (COM(2016)0627),

gezien het onderhandelingsmandaat van het Europees Parlement betreffende het voorstel van de Commissie van 28 september 2016 voor een Interinstitutioneel Akkoord inzake een verplicht transparantieregister, dat de Conferentie van voorzitters op 15 juni 2017 heeft goedgekeurd,

gezien zijn resolutie van 14 september 2017 over transparantie, verantwoordelijkheid en integriteit in de EU-instellingen (2),

gezien het nieuwe pakket transparantie-instrumenten voor leden, als bekrachtigd door de Conferentie van voorzitters op 27 juli 2018,

gezien zijn besluit van 31 januari 2019 tot wijziging van het Reglement van het Parlement met betrekking tot titel I, hoofdstukken 1 en 4; titel V, hoofdstuk 3; titel VII, hoofdstukken 4 en 5; titel VIII, hoofdstuk 1; titel XII; titel XIV en bijlage II (3), met name de artikelen 11 en 35,

gezien artikel 148, lid 1, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A9-0123/2021),

A.

overwegende dat artikel 11, lid 2, VEU bepaalt: “De instellingen voeren een open, transparante en regelmatige dialoog met representatieve organisaties en met het maatschappelijk middenveld”;

B.

overwegende dat de noodsituatie op gezondheidsgebied als gevolg van de COVID-19-pandemie tot nieuwe vormen van interactie tussen belangenvertegenwoordigers en besluitvormers heeft geleid;

C.

overwegende dat de Unie in verschillende vormen ongekende volumes aan financiële steun aan de lidstaten zal toekennen voor het bestrijden van de gevolgen van de pandemie, en dat elk besluit hieromtrent met inachtneming van volledige transparantie moet worden genomen, zodat de besluitvormers van de Unie volledige verantwoording afleggen;

D.

overwegende dat de burgers het grootst mogelijke vertrouwen in de instellingen van de Unie moeten hebben; overwegende dat hiervan alleen sprake kan zijn indien dit vertrouwen geschraagd wordt door de waarneming dat bij belangenvertegenwoordiging hoge ethische normen in acht worden genomen en dat de verkozen volksvertegenwoordigers op het niveau van de Unie, commissarissen en ambtenaren van de Unie onafhankelijk en transparant zijn, en verantwoording afleggen; overwegende dat een onafhankelijk, door de instellingen van de Unie gedeeld orgaan in de toekomst zou kunnen bijdragen tot de vaststelling van een gemeenschappelijk ethisch kader voor ambtenaren van de Unie voor hun omgang met belangenvertegenwoordigers; overwegende dat in de context van de werking van het transparantieregister in voorkomend geval rekening moet worden gehouden met de eerbiediging van de waarden van de Unie en algemene ethische normen door aanvragers en inschrijvers;

E.

overwegende dat de afzonderlijke institutionele maatregelen voor de tenuitvoerlegging van het Akkoord door het Parlement op verschillende niveaus worden genomen en uiteenlopen van door het Bureau vastgestelde uitvoeringsbepalingen tot wijziging van het Reglement;

F.

overwegende dat elk van de drie ondertekenende instellingen in het Akkoord toezegt afzonderlijke besluiten vast te stellen die het beheersorgaan van het register (hierna het “beheersorgaan”) en het secretariaat van het register (hierna het “secretariaat”) de bevoegdheid geven namens hen beslissingen te nemen, in overeenstemming met artikel 9 en artikel 15, lid 2, van het Akkoord;

Doel en toepassingsgebied

1.

verwelkomt het Akkoord als een volgende stap tot aanscherping van de normen inzake ethische belangenvertegenwoordiging; herinnert er overigens aan dat krachtens artikel 295 VWEU de instellingen uitsluitend afspraken voor hun samenwerking kunnen maken en derhalve op hun mogelijkheden om zichzelf te organiseren moeten vertrouwen voor het vaststellen van de facto verplichtingen voor derde partijen om zich in het register in te schrijven; herhaalt zijn reeds eerder kenbaar gemaakte voorkeur voor het oprichten van het transparantieregister middels een wetgevingshandeling, aangezien dit de enige manier is om derde partijen hiertoe wettelijk te verplichten;

2.

vindt het belangrijk dat de instellingen, zoals bedoeld in de politieke verklaring, wat het versterken van de gemeenschappelijke transparantiecultuur betreft een gecoördineerde aanpak volgen, teneinde ethische belangenvertegenwoordiging te verbeteren en verder te versterken; onderstreept dat zij krachtens het Akkoord, en in overeenstemming met artikel 13, lid 2, VEU, verplicht zijn bij het ontwikkelen van het gemeenschappelijk kader loyaal samen te werken, en dat de instellingen zich derhalve zo toegewijd mogelijk moeten opstellen; geeft aan dat de in het Akkoord bedoelde maatregelen een minimum vertegenwoordigen en verder aangescherpt kunnen worden indien daarvoor op politiek niveau steun bestaat, mede rekening houdend met de bestaande constitutionele en wettelijke beperkingen van een interinstitutioneel akkoord;

3.

herhaalt dat de interinstitutionele dialoog moet worden voortgezet met als doel het oprichten van het transparantieregister op basis van een wettelijk bindende handeling van het secundair recht van de Unie;

4.

stelt voor dat de Conferentie over de toekomst van Europa kijkt naar de mogelijkheid van het vaststellen van een autonome rechtsgrondslag op basis waarvan de medewetgevers overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure wetgevingshandelingen van de Unie kunnen goedkeuren met als doel belangenvertegenwoordigers ertoe te verplichten zich bij hun contacten met de instellingen van de Unie aan bindende ethische regels te houden;

5.

juicht het toe dat de status van de Raad van de Europese Unie gewijzigd is van waarnemer in officiële partij bij het Akkoord; is desalniettemin van oordeel dat zijn deelname beperkt is tot vergaderingen met de hoogste ambtenaren en, uitsluitend krachtens vrijwillige regelingen, vergaderingen van de permanente vertegenwoordigers en de plaatsvervangende permanente vertegenwoordigers gedurende hun voorzitterschap en de zes maanden daaraan voorafgaand; acht het belangrijk dat, voor de geloofwaardigheid van het gemeenschappelijk kader, alle permanente vertegenwoordigers daaraan middels hun vrijwillige regelingen actief deelnemen, deze na afloop van hun voorzitterschap blijven toepassen, en deze, voor zover mogelijk, uitbreiden tot andere ambtenaren;

6.

geeft aan dat de Commissie in de onderhandelingen geen inhoudelijke aanvullende toezeggingen in verband met het gemeenschappelijk kader heeft gedaan; betreurt het met name dat, wat de personen die eronder vallen betreft, de regeling uitsluitend op de hoogste ambtenaren van de instellingen van toepassing is; hamert erop dat bij eventuele herzieningen van de conditionaliteitsbepalingen voor elk van de drie instellingen de regeling moet worden uitgebreid tot vergaderingen met andere personeelsleden van de instellingen, op het niveau van afdelingshoofden en hoger;

7.

is verheugd over de toezeggingen van het Parlement in de onderhandelingen met betrekking tot conditionaliteit en aanvullende transparantiemaatregelen; is van oordeel dat de wijziging van de artikelen 11 en 35 van zijn Reglement in dit verband in een sterke verbintenis heeft voorzien; juicht het toe dat het grondwettelijke recht van de lidstaten om hun mandaat vrijelijk uit te oefenen in het Akkoord onaangetast blijft;

8.

juicht het toe dat instellingen, organen en instanties van de Unie op vrijwillige basis kunnen deelnemen; is van oordeel dat de ondertekenende partijen deze deelname moeten aanmoedigen, overeenkomstig hun verplichting om het gebruik van het register te bevorderen en het register zo volledig mogelijk te gebruiken; geeft aan dat de ondertekenende partijen het register met het oog hierop aanvullende middelen ter beschikking zullen moeten stellen;

Onder het Akkoord vallende activiteiten

9.

onderstreept dat het Akkoord stoelt op een activiteitengebaseerde benadering inclusief indirecte lobbyingactiviteiten; geeft aan dat het belangrijk is dat dergelijke activiteiten eronder vallen, met name in de context van de ontwikkeling, tegen de achtergrond van de pandemie, van nieuwe vormen van interactie tussen belangenvertegenwoordigers en EU-besluitvormers;

10.

juicht de verduidelijkingen over de activiteiten die wel en niet onder het Akkoord vallen toe, waaronder de uitsluiting van spontane ontmoetingen en de inclusie van tussenpersonen van derde landen die geen diplomatieke status bezitten;

11.

acht het van belang te bepalen welke vergaderingen met belangenvertegenwoordigers moeten worden gepubliceerd als van tevoren geplande vergaderingen; is ingenomen met de praktijk van de Commissie om ook vergaderingen te publiceren die in een andere dan fysieke vorm plaatsvinden, bijvoorbeeld via videoconferentie; dringt erop aan dat ook een gepland telefoongesprek als een vergadering moet worden beschouwd;

Conditionaliteit, jaarverslag en herziening

12.

is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de conditionaliteits- en andere aanvullende transparantiemaatregelen middels afzonderlijke besluiten een manier is om de respectieve interne organisatorische bevoegdheden van de drie ondertekenende instellingen te eerbiedigen; juicht het in dit verband toe dat het jaarverslag nu ook betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van de desbetreffende, door de ondertekenende instellingen genomen maatregelen;

13.

stelt voor dat in het jaarverslag informatie wordt opgenomen over inschrijvers tegen wie een onderzoek is ingesteld en die uiteindelijk uit het register zijn geschrapt wegens niet-naleving van de gedragscode;

14.

juicht het toe dat de tenuitvoerleggingsmaatregelen krachtens artikel 5 van het Akkoord te gepasten tijde en regelmatig worden herzien, teneinde aanbevelingen te formuleren voor het verbeteren en versterken daarvan;

15.

verzoekt de ondertekenende instellingen voorafgaand aan de volgende herziening van het register in kaart te brengen wat voor impact nieuwe regels inzake transparantie, inclusief conditionaliteits- en aanvullende transparantiemaatregelen die de instellingen binnen het gemeenschappelijk kader vaststellen, op besluitvormingsprocedures hebben, en op de wijze waarop burgers tegen de instellingen van de Unie aankijken;

16.

benadrukt dat de duidelijke en tijdige publicatie van de conditionaliteits- en de aanvullende transparantiemaatregelen essentieel is voor het waarborgen van de transparantie die belangenvertegenwoordigers en burgers nodig hebben ter onderbouwing van hun vertrouwen in de goede werking van het gemeenschappelijk kader;

Rol van het Europees Parlement

17.

verwelkomt de toezeggingen die het Parlement in de onderhandelingen heeft gedaan, in het bijzonder over het voorstel “Closing the loopholes — De voorstellen van het Parlement inzake conditionaliteit” en geeft aan dat het belangrijk is dat ze zonder onnodig uitstel volledig ten uitvoer gelegd worden en gepubliceerd worden, in overeenstemming met artikel 5, lid 3, van het Akkoord;

18.

onderstreept dat op het niveau van het Parlement voor een hoge mate van politieke “eigendom” van het tenuitvoerleggings- en toetsingsproces moet worden gezorgd; stelt voor de ondervoorzitter van het Parlement belast met het transparantieregister te raadplegen over en nauw te betrekken bij het in artikel 14 van het Akkoord bedoelde herzieningsproces;

19.

verzoekt het Bureau en andere relevante organen in het bijzonder de volgende maatregelen snel ten uitvoer te leggen:

(a)

het aanbrengen van een rechtstreeks verband tussen de publicatie van de vergaderingen krachtens artikel 11, lid 3, en het transparantieregister, en het aanbrengen van wezenlijke verbeteringen om dit publicatie-instrument volledig gebruiksvriendelijk en doorzoekbaar te maken;

(b)

het aanbrengen van een rechtstreeks verband tussen de wetgevingsvoetafdruk als bedoeld in artikel 4, lid 6, van de gedragscode voor de leden van het Europees Parlement met betrekking tot de financiële belangen en belangenconflicten, in bijlage I bij zijn reglement, en het transparantieregister;

(c)

het invoeren van een regel voor ambtenaren van het Parlement, van afdelingshoofd tot secretaris-generaal, om enkel met geregistreerde belangenvertegenwoordigers te vergaderen;

(d)

het formuleren van een aanbeveling voor het personeel van het Parlement om in het toepassingsgebied van het register alleen met personen of organisaties te vergaderen indien deze geregistreerd zijn, en om dit voorafgaand aan hun vergaderingen stelselmatig te verifiëren;

(e)

het ontwikkelen van een alomvattende benadering om de deelname als spreker aan alle door commissies of interfractiewerkgroepen georganiseerde evenementen, zoals workshops en seminars alsook delegatievergaderingen, te koppelen aan registratie voor iedereen die onder het toepassingsgebied van het transparantieregister valt;

(f)

het ontwikkelen van een alomvattende en samenhangende benadering van het medeorganiseren van evenementen in de gebouwen van het Parlement, en het, in voorkomend geval, koppelen aan registratie voor iedereen die onder het toepassingsgebied van het transparantieregister valt;

20.

verzoekt de Conferentie van commissievoorzitters in het bijzonder

(a)

richtsnoeren vast te stellen om rapporteurs, schaduwrapporteurs en voorzitters van commissies te helpen zich te houden aan hun verplichtingen als bedoeld in artikel 11, lid 3;

(b)

richtsnoeren vast te stellen voor commissiesecretariaten om leden te ondersteunen door hen stelselmatig te herinneren aan de mogelijkheid om, overeenkomstig artikel 4, lid 6, van de Gedragscode voor de leden van het Europees Parlement inzake financiële belangen en belangenconflicten, in bijlage I bij zijn reglement, de lijst te publiceren van belangenvertegenwoordigers die geraadpleegd zijn over aspecten in verband met het onderwerp van het verslag;

21.

verzoekt de Commissie constitutionele zaken tijdens het proces van herziening van het Reglement van het Parlement na te denken over de vaststelling van aanvullende transparantiemaatregelen, teneinde de toegewijdheid van het Parlement aan het gemeenschappelijk kader te vergroten; onderstreept het belang van de formele vereisten die gelden voor elke herziening van het Reglement;

Vereisten om in aanmerking te komen, gedragscode, door de inschrijvers te verstrekken gegevens

22.

merkt op dat het in acht nemen van de gedragscode als bedoeld in bijlage I bij het Akkoord onderdeel uitmaakt van de voorwaarden om in aanmerking te komen, en dat inschrijvers gehouden zijn aan de vertrouwelijkheidsvereisten en -regels die gelden voor voormalige leden en het personeel van de instellingen na beëindiging van hun mandaat, respectievelijk na uitdiensttreding;

23.

verwelkomt de verduidelijking dat wanneer inschrijvers een deel van hun activiteiten aan anderen uitbesteden zij niet vrijgesteld zijn van de verplichting erop toe te zien dat deze dezelfde ethische normen in acht nemen als die welke op de inschrijvers zelf van toepassing zijn;

24.

juicht het toe dat inschrijvers financiële gegevens over zowel cliënten als tussenpersonen moeten publiceren, en dat ook financiële gegevens verstrekt moeten worden van inschrijvers die geen commerciële belangen vertegenwoordigen; is verheugd over het feit dat inschrijvers niet alleen verplicht zijn eenmaal per jaar financiële informatie te publiceren, maar ook om die informatie actueel te houden, met name wanneer zich een belangrijke wijziging voordoet met details die onderworpen zijn aan uitvoeringsbesluiten;

25.

onderstreept dat inschrijvers nu verplicht zijn gegevens te verstrekken over de wetgevingsvoorstellen, het beleid of de initiatieven waar zij zich op richten; is van oordeel dat dit tot meer transparantie over de door hen vertegenwoordigde belangen zal leiden;

Secretariaat en beheersorgaan

26.

verwelkomt de toezegging om de middelen voor onderhoud, ontwikkeling en bevordering van het register te verhogen, net als de formele bijdrage van de Raad aan het secretariaat; is van oordeel dat dergelijke toezeggingen aan het gemeenschappelijk kader het secretariaat beter in staat zullen stellen de inschrijvers tijdig van advies te voorzien en ze te helpen bij het inschrijven en het actualiseren van de te verstrekken gegeven; wijst er met name op dat de personele middelen zeer beperkt zijn in verhouding tot het aantal inschrijvers in vergelijking met overeenkomstige nationale regelingen, en dat dit de doeltreffende werking van het register niet ten goede komt; verzoekt de instellingen te zorgen voor de verstrekking van de middelen en de personeelsaantallen die nodig zijn om de goede werking van het secretariaat en het beheersorgaan te waarborgen;

27.

is van mening dat het feit dat de drie instellingen op voet van gelijkheid aan de werking van het secretariaat en het beheersorgaan deelnemen voor consensus zal zorgen, tot gedeelde “eigendom” van het kader zal leiden, en een gemeenschappelijke cultuur van transparantie in de hand zal werken;

28.

verwelkomt de oprichting van het beheersorgaan, alsook zijn taak om toezicht uit te oefenen op de algemene administratieve tenuitvoerlegging van het Akkoord en om als orgaan te fungeren voor de herziening van de maatregelen die het secretariaat neemt; juicht het toe dat het Akkoord een robuuste administratieve procedure bevat voor het waarborgen van de procedurele rechten van de inschrijvers;

Procedurele bepalingen

29.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het Akkoord in bijlage A bij dit besluit;

30.

hecht zijn goedkeuring aan de politieke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie in bijlage B bij dit besluit, die in de de L-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie zal worden gepubliceerd, samen met het Akkoord;

31.

besluit dat, in overeenstemming met artikel 9 en artikel 15, lid 2, van het Akkoord het beheersorgaan en het secretariaat vanaf de inwerkingtreding van het Akkoord bevoegd zijn om namens het Europees Parlement afzonderlijke besluiten te nemen over verzoekers en inschrijvers, overeenkomstig het interinstitutioneel akkoord van 20 mei 2021 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over een verplicht transparantieregister (4);

32.

verzoekt zijn Voorzitter het Akkoord met de voorzitter van de Raad en de voorzitter van de Commissie te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

33.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de bijlagen daarbij ter informatie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 277 van 19.9.2014, blz. 11.

(2)  PB C 337 van 20.9.2018, blz. 120.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0046.

(4)  PB L 207 van 11.6.2021, blz. 1.


BIJLAGE A

INTERINSTITUTIONEEL AKKOORD TUSSEN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE EUROPESE COMMISSIE OVER EEN VERPLICHT TRANSPARANTIEREGISTER

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met het interinstitutioneel akkoord als bekendgemaakt in PB L 207 van 11.6.2021, blz. 1.)


BIJLAGE B

POLITIEKE VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE EUROPESE COMMISSIE TER GELEGENHEID VAN DE VASTSTELLING VAN HET INTERINSTITUTIONEEL AKKOORD OVER EEN VERPLICHT TRANSPARANTIEREGISTER

Het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie erkennen het belang van het conditionaliteitsbeginsel als hoeksteen van de gecoördineerde aanpak die de drie instellingen hebben gevolgd om een gemeenschappelijke transparantiecultuur te versterken en tegelijkertijd hoge normen vast te stellen voor een transparante en ethische belangenvertegenwoordiging op het niveau van de Unie.

Het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie erkennen dat de conditionaliteitsmaatregelen en aanvullende transparantiemaatregelen die zijn ingesteld met betrekking tot de hiernavolgende aangelegenheden, in overeenstemming zijn met het Interinstitutioneel Akkoord over een verplicht transparantieregister, de doelstelling van hun gecoördineerde aanpak versterken en een stevige basis vormen om die aanpak verder uit te bouwen en te verbeteren en de ethische belangenvertegenwoordiging op het niveau van de Unie verder te versterken:

vergaderingen van besluitvormers met geregistreerde belangenvertegenwoordigers, indien van toepassing (1);

het openbaar maken van bijeenkomsten met belangenvertegenwoordigers, indien van toepassing (2);

bijeenkomsten van personeelsleden, met name op hoog niveau, met geregistreerde belangenvertegenwoordigers (3);

als spreker deelnemen aan een hoorzitting in het Europees Parlement (4);

lidmaatschap van deskundigengroepen van de Commissie en deelname aan bepaalde evenementen, fora of informatiebijeenkomsten (5);

toegang tot de gebouwen van de instellingen (6);

beschermheerschap met betrekking tot evenementen voor geregistreerde belangenvertegenwoordigers, in voorkomend geval;

de politieke verklaring van lidstaten om het conditionaliteitsbeginsel overeenkomstig het nationale recht en nationale bevoegdheden vrijwillig toe te passen op bijeenkomsten van hun permanente vertegenwoordiger en plaatsvervangende permanente vertegenwoordiger met belangenvertegenwoordigers tijdens hun voorzitterschap van de Raad en de zes maanden die hieraan voorafgaan, en eventuele andere vrijwillige maatregelen van afzonderlijke lidstaten overeenkomstig het nationale recht en nationale bevoegdheden die verder gaan dan het genoemde, waarvan in beide gevallen eveneens nota wordt genomen.


(1)  Artikel 11, lid 2, van het Reglement van het Europees Parlement; artikel 7 van het besluit van de Commissie van 31 januari 2018 betreffende een gedragscode voor de leden van de Europese Commissie (C(2018)0700) (PB C 65 van 21.2.2018, blz. 7); punt V van de Werkmethoden van de Europese Commissie.

(2)  Artikel 11, lid 3, van het Reglement van het Europees Parlement; Besluit 2014/838/EU, Euratom van de Commissie van 25 november 2014 betreffende het openbaar maken van informatie over bijeenkomsten van directeuren-generaal van de Commissie en organisaties of als zelfstandige werkzame personen (PB L 343 van 28.11.2014, blz. 19); besluit 2014/839/EU, Euratom van de Commissie van 25 november 2014 betreffende het openbaar maken van informatie over bijeenkomsten van leden van de Commissie en organisaties of als zelfstandige werkzame personen (PB L 343 van 28.11.2014, blz. 22).

(3)  Artikel 3 van het besluit van de Raad betreffende de regulering van contacten tussen het secretariaat-generaal van de Raad en belangenvertegenwoordigers; punt V van de Werkmethoden van de Europese Commissie.

(4)  Artikel 7 van het besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 18 juni 2003 over de regeling betreffende openbare hoorzittingen.

(5)  Artikel 35 van het Reglement van het Europees Parlement; artikel 8 van het besluit van de Commissie van 30 mei 2016 tot vaststelling van horizontale regels betreffende de oprichting en werking van deskundigengroepen van de Commissie (C(2016)3301); artikelen 4 en 5 van het besluit van de Raad betreffende de regulering van contacten tussen het secretariaat-generaal van de Raad en belangenvertegenwoordigers.

(6)  Artikel 123 van het Reglement van het Europees Parlement, in samenhang met het besluit van de secretaris-generaal van 13 december 2013 betreffende de regeling inzake toegangspassen en toegangsrechten voor de gebouwen van het Europees Parlement; artikel 6 van het besluit van de Raad betreffende de regulering van contacten tussen het secretariaat-generaal van de Raad en belangenvertegenwoordigers.


III Voorbereidende handelingen

Europees Parlement

Dinsdag, 27 april 2021

15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/134


P9_TA(2021)0120

Overeenkomst EU/Noorwegen: wijziging van de concessies voor alle in EU-lijst CLXXV opgenomen tariefcontingenten als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Unie, van een Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen op grond van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies voor alle in EU-lijst CLXXV opgenomen tariefcontingenten als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (10643/20 — C9-0424/2020 — 2020/0230(NLE))

(Goedkeuring)

(2021/C 506/23)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (10643/20),

gezien de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen op grond van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies voor alle in EU-lijst CLXXV opgenomen tariefcontingenten als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (10644/20),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9-0424/2020),

gezien artikel 105, leden 1 en 4, en artikel 114, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A9-0035/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Koninkrijk Noorwegen.

15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/135


P9_TA(2021)0121

Vrijwillige Partnerschapsovereenkomst EU/Honduras ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het ontwerp van besluit van de Raad inzake de sluiting van de vrijwillige partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Honduras inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van houtproducten in de Europese Unie (12543/2020 — C9-0084/2021 — 2020/0157(NLE))

(Goedkeuring)

(2021/C 506/24)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (12543/2020),

gezien de vrijwillige partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Honduras inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van houtproducten in de Europese Unie (10365/2020),

gezien het verzoek om goedkeuring dat door de Raad is ingediend overeenkomstig artikel 207, lid 3, eerste alinea, artikel 207, lid 4, eerste alinea, artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), en artikel 218, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9-0084/2021),

gezien zijn niet-wetgevingsresolutie van 27 april 2021 (1) over het ontwerp van besluit,

gezien artikel 105, leden 1 en 4, en artikel 114, lid 7, van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking,

gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A9-0053/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Republiek Honduras.

(1)  Aangenomen teksten van die datum, P9_TA(2021)0129.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/136


P9_TA(2021)0124

Vaststelling van Horizon Europa — vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (07064/2/2020 — C9-0111/2021 — 2018/0224(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2021/C 506/25)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (07064/2/2020 — C9-0111/2021),

gezien de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 (1) en 16 juli 2020 (2),

gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 9 oktober 2018 (3),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (4) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2018)0435),

gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2020)0459),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord,

gezien artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A9-0122/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die als bijlage bij de onderhavige resolutie is gevoegd;

3.

hecht zijn goedkeuring aan de verklaring die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;

4.

neemt kennis van de verklaringen van de Raad en de Commissie die bij deze resolutie zijn gevoegd;

5.

constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

6.

verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

7.

verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen, nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

8.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 33.

(2)  PB C 364 van 28.10.2020, blz. 124.

(3)  PB C 461 van 21.12.2018, blz. 79.

(4)  Aangenomen teksten van 17.4.2019, P8_TA(2019)0395.


BIJLAGE

Gezamenlijke politieke verklaring over het hergebruik van vrijgemaakte middelen in Horizon Europa

In de gezamenlijke verklaring over het hergebruik van vrijgemaakte middelen in verband met het onderzoeksprogramma (1) zijn het Europees Parlement, de Raad en de Commissie overeengekomen in de periode 2021-2027 vastleggingskredieten ten belope van maximaal 0,5 miljard EUR (in prijzen van 2018) aan vrijmakingen, voortvloeiend uit een gehele of gedeeltelijke niet-uitvoering van projecten die deel uitmaken van het kaderprogramma “Horizon Europa”, of de voorloper ervan, “Horizon 2020”, opnieuw beschikbaar te maken voor dat programma, als bepaald in artikel 15, lid 3, van het Financieel Reglement. Onverminderd de bevoegdheden van de begrotingsautoriteit en de bevoegdheden van de Commissie om de begroting uit te voeren, komen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie overeen dat de indicatieve verdeling van dat bedrag als volgt zal zijn: maximaal

300 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 voor de cluster “Digitaal, industrie en ruimte”, met name voor quantumonderzoek;

100 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 voor de cluster “Klimaat, energie en mobiliteit”; en

100 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 voor de cluster “Cultuur, creativiteit en inclusieve samenleving”.

Verklaring van het Parlement inzake associatieovereenkomsten

Artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt i), VWEU voorziet in de goedkeuring van het Europees Parlement in het geval van associatieovereenkomsten in de zin van artikel 217 VWEU. Bovendien maken de voorwaarden voor de associatie van een derde land met Horizon Europa vaak deel uit van dergelijke associatieovereenkomsten. Om zijn goedkeuring te kunnen geven, moet het Parlement overeenkomstig artikel 218, lid 10, VWEU in iedere fase van de procedure onverwijld en ten volle geïnformeerd worden. Verder is het met het oog op passende parlementaire controle noodzakelijk dat deze overeenkomsten alle relevante aspecten van de betrekkingen van de Unie met een bepaald derde land wat betreft Horizon Europa bestrijken.

Het Europees Parlement verwacht derhalve dat wanneer de Raad op grond van artikel 218, lid 9, VWEU een besluit vaststelt tot vaststelling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een orgaan dat is opgericht krachtens een overeenkomst waarbij een derde land wordt geassocieerd met Horizon Europa, die standpunten niet leiden tot de omzeiling van de vereiste om de goedkeuring van het Europees Parlement te verkrijgen door de vaststelling van essentiële aspecten van de deelname van dat derde land aan Horizon Europa over te laten aan dat orgaan.

Het Europees Parlement is dan ook van mening dat dergelijke besluiten van de Raad uit hoofde van artikel 218, lid 9, VWEU, wanneer zij betrekking hebben op delen van associatieovereenkomsten die de associatie van een derde land met Horizon Europa behelzen, tot een absoluut minimum moeten worden beperkt. Indien de onderhandelaar van de Unie, de Raad of het bijzondere comité van de Raad bij het instrueren van de onderhandelaar de vaststelling van een dergelijk besluit van de Raad overweegt, verwacht het Europees Parlement daarnaast in alle fasen van de procedure onverwijld en ten volle geïnformeerd te worden, onder meer door een met redenen omkleed advies te ontvangen over de redenen waarom de vaststelling van een standpunt namens de Unie door een krachtens een overeenkomst opgericht orgaan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie als omschreven in de [Horizon Europa-verordening] en het [besluit van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma].

Verklaring van de Commissie over overweging 47

De Commissie is voornemens de begroting van de EIC-accelerator zodanig uit te voeren dat de uitsluitend in de vorm van subsidies verleende steun voor kmo's, met inbegrip van start-ups, overeenstemt met de steun die wordt verleend in het kader van de begroting voor het kmo-instrument van het programma Horizon 2020, overeenkomstig de voorwaarden als bepaald in artikel 48, lid 1, en overweging 47 van de verordening betreffende Horizon Europa.

Verklaring van de Commissie over artikel 6

De Commissie is voornemens op verzoek met de bevoegde commissie in het Europees Parlement van gedachten te wisselen over: i) de lijst met mogelijke kandidaten voor een partnerschap op grond van de artikelen 185 en 187 VWEU, waarvoor (in de aanvangsfase) effectbeoordelingen zullen worden uitgevoerd; ii) de lijst met voorlopige missies die is opgesteld door de missieraden; iii) de resultaten van het strategische plan, voordat dit formeel wordt aangenomen; iv) de Commissie zal ook documenten voorleggen en delen die verband houden met werkprogramma's.

Verklaring van de Commissie over ethiek/stamcelonderzoek — artikel 19

Voor het kaderprogramma Horizon Europa stelt de Europese Commissie voor om bij het nemen van beslissingen over EU-financiering van onderzoek naar menselijke embryonale stamcellen hetzelfde ethische kader te handhaven als voor het kaderprogramma Horizon 2020.

Zij stelt voor om aan dit ethische kader vast te houden omdat het, op basis van ervaring, voor een veelbelovende tak van de wetenschap de ontwikkeling van een verantwoorde aanpak mogelijk heeft gemaakt die bevredigend blijkt te werken in de context van een onderzoeksprogramma waaraan onderzoekers uit veel landen met zeer uiteenlopende regelgevingssituaties deelnemen.

1.

Het besluit betreffende het kaderprogramma Horizon Europa sluit expliciet drie onderzoeksgebieden van Uniefinanciering uit:

onderzoeksactiviteiten die gericht zijn op het klonen van mensen voor voortplantingsdoeleinden;

onderzoeksactiviteiten die bedoeld zijn om het genetisch erfgoed van mensen te wijzigen, waardoor dergelijke wijzigingen erfelijk zouden kunnen worden;

onderzoeksactiviteiten die bedoeld zijn om uitsluitend ten behoeve van onderzoek of het verkrijgen van stamcellen, onder meer via overdracht van de celkern van somatische cellen, menselijke embryo's te produceren.

2.

Er worden geen activiteiten gefinancierd die in alle lidstaten verboden zijn. Er worden geen activiteiten gefinancierd in een lidstaat waar dergelijke activiteiten verboden zijn.

3.

Het besluit inzake Horizon Europa en de bepalingen betreffende het ethische kader voor de Uniefinanciering van onderzoek naar menselijke embryonale stamcellen houden op geen enkele wijze een waardeoordeel in over het regelgevings- of ethische kader voor dergelijk onderzoek in de lidstaten.

4.

In de oproep tot het indienen van voorstellen vraagt de Europese Commissie niet uitdrukkelijk gebruik te maken van menselijke embryonale stamcellen. Het eventuele gebruik van volwassen of embryonale menselijke stamcellen hangt af van het oordeel van de wetenschappers met het oog op de doelstellingen die zij willen bereiken. In de praktijk vloeit veruit het grootste deel van de financiële middelen van de Unie voor stamcelonderzoek naar het gebruik van volwassen stamcellen. Er is geen reden waarom dit in Horizon Europa substantieel zou veranderen.

5.

Elk project waarin het gebruik van menselijke embryonale stamcellen wordt voorgesteld, moet door een wetenschappelijke evaluatie komen, waarbij de noodzaak van het gebruik van dergelijke stamcellen voor het bereiken van de wetenschappelijke doelstellingen door onafhankelijke wetenschappelijke deskundigen wordt beoordeeld.

6.

Voorstellen die door de wetenschappelijke evaluatie komen, worden vervolgens onderworpen aan een streng ethisch onderzoek door de Europese Commissie. Bij dit ethisch onderzoek wordt rekening gehouden met de beginselen die zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de EU en in internationale overeenkomsten op dit gebied, zoals het op 4 april 1997 te Oviedo ondertekende Verdrag van de Raad van Europa inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde, en de bijbehorende aanvullende protocollen, alsmede de door de Unesco aangenomen Universele Verklaring inzake het menselijk genoom en de mensenrechten. Het ethisch onderzoek dient ook om na te gaan of de voorstellen in overeenstemming zijn met de regelgeving van de landen waar het onderzoek zal worden uitgevoerd.

7.

In speciale gevallen kan een ethische evaluatie ook tijdens de looptijd van het project worden uitgevoerd.

8.

Elk project waarin het gebruik van menselijke embryonale stamcellen wordt voorgesteld, moet vooraf worden goedgekeurd door de desbetreffende nationale of lokale ethische commissie. Alle nationale voorschriften en procedures moeten worden nageleefd, ook die met betrekking tot onderwerpen als ouderlijke toestemming, afwezigheid van financiële prikkels enz. Er zal worden gecontroleerd of het project verwijzingen bevat naar toestemmings- en toezichtsmaatregelen die moeten worden genomen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het onderzoek zal worden uitgevoerd.

9.

Voor een voorstel dat door de wetenschappelijke evaluatie, het nationale of lokale ethisch onderzoek en het Europees ethisch onderzoek komt, wordt per geval de goedkeuring gevraagd van de lidstaten, die bijeenkomen als een comité handelend volgens de onderzoeksprocedure. Er wordt geen project waarbij menselijke embryonale stamcellen worden gebruikt, gefinancierd dat niet de goedkeuring van de lidstaten krijgt.

10.

De Europese Commissie zal ernaar blijven streven de resultaten van door de Unie gefinancierd stamcelonderzoek op grote schaal toegankelijk te maken voor alle onderzoekers, wat uiteindelijk de patiënten in alle landen ten goede komt.

11.

De Europese Commissie zal acties en initiatieven ondersteunen die bijdragen tot coördinatie en rationalisatie van onderzoek naar menselijke embryonale stamcellen volgens een verantwoorde, ethische aanpak. Met name zal de Commissie een Europees register van menselijke embryonale stamcellijnen blijven ondersteunen. Ondersteuning van een dergelijk register zal monitoring van bestaande menselijke embryonale stamcellen in Europa mogelijk maken, zal ertoe bijdragen het gebruik daarvan door wetenschappers te optimaliseren en kan onnodige afleidingen van nieuwe stamcellijnen helpen voorkomen.

12.

De Europese Commissie zal de huidige praktijk voortzetten en zal aan het comité handelend volgens de onderzoeksprocedure geen voorstellen voorleggen voor projecten die onderzoeksactiviteiten inhouden waarbij menselijke embryo's worden vernietigd, ook niet wanneer het daarbij gaat om het verkrijgen van stamcellen. Dat deze onderzoeksfase niet wordt gefinancierd, betekent niet dat de Unie geen daaropvolgende onderzoeksfasen kan financieren waarbij menselijke embryonale stamcellen worden gebruikt.

Verklaring van de Commissie over artikel 5

De Commissie neemt kennis van het door de medewetgevers bereikte compromis over de formulering van artikel 5. Volgens de Commissie beperkt het specifieke programma voor defensieonderzoek waarvan sprake is in artikel 1, lid 2, punt c), zich uitsluitend tot de onderzoeksactiviteiten in het kader van het toekomstige Europees Defensiefonds, en worden de ontwikkelingsactiviteiten geacht buiten het toepassingsgebied van deze verordening te vallen.

Verklaring van de Commissie over de rechten van de mens in artikel 16, lid 1, punt d)

De Commissie onderschrijft ten volle de eerbiediging van de mensenrechten als verankerd in artikel 21, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie: “De Unie streeft ernaar betrekkingen te ontwikkelen en partnerschappen aan te gaan met derde landen en met de mondiale, internationale en regionale organisaties die de in de eerste alinea bedoelde beginselen delen.” Zij betreurt evenwel dat de “eerbiediging van de mensenrechten” is opgenomen in de reeks criteria waaraan derde landen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor associatie met het programma in de zin van artikel 16, lid 1, punt d). In geen enkel ander EU-programma voor het toekomstig meerjarig financieel kader werd het noodzakelijk geacht een dergelijke expliciete verwijzing op te nemen, omdat er geen twijfel over bestaat dat de EU in haar externe betrekkingen met derde landen voor al haar instrumenten en beleidsterreinen streeft naar een coherente aanpak waar het de bescherming van de rechten van de mens betreft, die de Commissie als leidraad moet dienen bij de uitvoering van deze bepaling.

Verklaring van de Raad

De Raad roept verzoekt de Commissie hem zoveel mogelijk te betrekken bij de onderhandelingen over overeenkomsten waarbij derde landen worden geassocieerd met programma's van de Unie, waaronder het EU-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, Horizon Europa, overeenkomstig artikel 218 VWEU. Hiertoe kan de Raad overeenkomstig artikel 218, lid 4, VWEU een bijzonder comité aanwijzen in overleg waarmee de onderhandelingen, ook over de structuur en inhoud van die overeenkomsten, worden gevoerd.

In dit verband herinnert de Raad aan het beginsel van loyale samenwerking tussen de EU-instellingen, dat is neergelegd in artikel 13, lid 2, tweede zin, VEU en aan de toepasselijke jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU met betrekking tot artikel 218, lid 4, VWEU, volgens welke de Commissie aan dat bijzondere comité alle informatie moet verstrekken die nodig is opdat dat comité het verloop van de onderhandelingen kan volgen, zoals met name de tijdens de onderhandelingen door de andere partijen aangekondigde koers en de door hen ingenomen standpunten, en wel lang genoeg voor de onderhandelingsvergaderingen, zodat meningen en adviezen over de onderhandelingen kunnen worden geformuleerd (2).

De Raad herinnert eraan dat indien er reeds overeenkomsten bestaan waarbij derde landen met programma's van de Unie worden geassocieerd en de Commissie permanent wordt gemachtigd om de specifieke voorwaarden voor de deelname van elk land aan een bepaald programma vast te stellen, en indien de Commissie bij deze taak wordt bijgestaan door een bijzonder comité, de Commissie tijdens het onderhandelingsproces systematisch in overleg met dat bijzonder comité moet handelen, bijvoorbeeld door ontwerpteksten vóór vergaderingen met de betrokken derde landen te delen en regelmatig briefings en debriefings te verstrekken.

De Raad is van oordeel dat indien er reeds overeenkomsten bestaan waarbij derde landen met programma's van de Unie worden geassocieerd, maar niet in een bijzonder comité is voorzien, de Commissie tijdens het onderhandelingsproces, bij het vaststellen van de specifieke voorwaarden voor de associatie met Horizon Europa, eveneens op systematische wijze overleg moet plegen met de Raad en zijn voorbereidende instanties.

Verklaring van de Commissie over internationale samenwerking

De Commissie neemt nota van de unilaterale verklaring van de Raad, die zij, in overeenstemming met het Verdrag, de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU en het beginsel van institutioneel evenwicht, terdege in aanmerking zal nemen bij de raadpleging van het bijzonder comité uit hoofde van artikel 218, lid 4, VWEU.

Verklaring van de Raad over artikel 5

De Raad herinnert eraan dat uit artikel 179, lid 3, en artikel 182, lid 1, VWEU, gelezen in onderlinge samenhang, volgt dat de Unie slechts één meerjarig kaderprogramma kan vaststellen waarin alle activiteiten van de Unie op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling zijn opgenomen. De Raad is derhalve van oordeel dat het Europees Defensiefonds, genoemd in artikel 1, lid 2, punt c), van de verordening tot vaststelling van Horizon Europa, het kaderprogramma voor onderzoek van de Unie, dat de activiteiten op het gebied van zowel onderzoek als technologische ontwikkeling van dit fonds omvat, een specifiek programma is tot uitvoering van het kaderprogramma in de zin van artikel 182, lid 3, VWEU en onder de verordening tot vaststelling van dat kaderprogramma valt.


(1)  PB C 444 I van 22.12.2020, blz. 3.

(2)  Arrest van 16 juli 2015, Commissie/Raad, C-425/13, EU:C:2015:483, punt 66.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/141


P9_TA(2021)0125

Specifiek programma tot uitvoering van Horizon Europa, het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het ontwerp van besluit van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (08550/2019 — C9-0167/2020 — 2018/0225(CNS))

(Bijzondere wetgevingsprocedure — raadpleging)

(2021/C 506/26)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van de Raad (08550/2019),

gezien het nadere verzoek om raadpleging dat de Raad bij brief van 18 juni 2020 heeft ingediend naar aanleiding van het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2020)0459), dat een aanvulling vormde op het oorspronkelijke verzoek om raadpleging,

gezien de herziene versie van het ontwerp van de Raad (06199/2021), die het eindresultaat van de onderhandelingen tussen het Europees Parlement en de Raad weerspiegelt,

gezien artikel 182, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9-0167/2020),

gezien de gedachtewisseling tussen het Parlement, de Raad en de Commissie van 9 april 2019 overeenkomstig punt 25 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (1),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2018)0436),

gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrond,

gezien de artikelen 82 en 40 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A9-0118/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

(1)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(2)  Aangenomen teksten van 17.4.2019, P8_TA(2019)0396.


P9_TC1-CNS(2018)0225

Standpunt van het Europees Parlement vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2021/… van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot intrekking van Besluit 2013/743/EU

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2021/764 van de Raad.)


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/142


P9_TA(2021)0126

Europees Instituut voor innovatie en technologie ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Instituut voor innovatie en technologie (herschikking) (COM(2019)0331 — C9-0042/2019 — 2019/0151(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure — herschikking)

(2021/C 506/27)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2019)0331),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 173, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0042/2019),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 30 oktober 2019 (1),

na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (2),

gezien de brief van 10 januari 2020 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie industrie, onderzoek en energie overeenkomstig artikel 110, lid 3, van zijn Reglement,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 17 februari 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien de artikelen 110 en 59 van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie cultuur en onderwijs,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A9-0120/2020),

A.

overwegende dat het voorstel van de Commissie volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere handelingen met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel louter een codificatie van de bestaande handelingen behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast, rekening houdend met de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 47 van 11.2.2020, blz. 69.

(2)  PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.


P9_TC1-COD(2019)0151

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Instituut voor innovatie en technologie (herschikking)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/819.)


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/143


P9_TA(2021)0127

Strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) 2021-2027: Het innovatietalent en de innovatiecapaciteit van Europa stimuleren (COM(2019)0330 — C9-0043/2019 — 2019/0152(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2021/C 506/28)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2019)0330),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 173, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0043/2019),

gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrondslag,

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 30 oktober 2019 (1),

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 17 februari 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikelen 59 en 40 van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie cultuur en onderwijs,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A9-0121/2020),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

stelt voor om naar de handeling te verwijzen als “het besluit betreffende de strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) 2021-2027: Het innovatietalent en de innovatiecapaciteit van Europa stimuleren”;

3.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 47 van 11.2.2020, blz. 69.


P9_TC1-COD(2019)0152

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) 2021-2027: Het innovatietalent en de innovatiecapaciteit van Europa stimuleren, en tot intrekking van Besluit nr. 1312/2013/EU

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2021/820.)


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/144


P9_TA(2021)0128

Uniemechanisme voor civiele bescherming ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming (COM(2020)0220 — C9-0160/2020 — 2020/0097(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2021/C 506/29)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2020)0220),

gezien artikel 294, lid 2, artikel 196, lid 2, en artikel 322, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0160/2020),

gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrond,

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van de Rekenkamer van 28 september 2020 (1),

gezien het advies van het Sociaal en Economisch Comité van 29 oktober 2020 (2),

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 14 oktober 2020 (3),

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en gezien de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 17 februari 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien de artikelen 59 en 40 van zijn Reglement,

gezien het advies van de Begrotingscommissie,

gezien de brief van de Commissie ontwikkelingssamenwerking,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A9-0148/2020),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast (4);

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 385 van 13.11.2020, blz. 1.

(2)  PB C 10 van 11.1.2021, blz. 66.

(3)  PB C 440 van 18.12.2020, blz. 150.

(4)  Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 16 september 2020 (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0218).


P9_TC1-COD(2020)0097

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/836.)


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/145


P9_TA(2021)0129

Vrijwillige Partnerschapsovereenkomst EU/Honduras (resolutie)

Niet-wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het ontwerp van besluit van de Raad inzake de sluiting van de Vrijwillige Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Honduras inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van houtproducten in de Europese Unie (12543/2020 — C9-0084/2021 — 2020/0157M(NLE))

(2021/C 506/30)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad betreffende het sluiten van de vrijwillige partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Honduras inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van houtproducten in de Europese Unie (12543/2020),

gezien de vrijwillige partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en Republiek Honduras inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van houtproducten in de Europese Unie (10365/2020),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 3, eerste alinea, en artikel 207, lid 4, eerste alinea, juncto artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), en artikel 218, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9-0084/2021),

gezien Verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad van 20 december 2005 inzake de opzet van een FLEGT-vergunningensysteem voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap (1) (FLEGT-verordening),

gezien Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (2) (EU-houtverordening),

gezien de Klimaatovereenkomst van Parijs,

gezien de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling,

gezien de Europese Green Deal (COM(2019)0640) en de resolutie van het Parlement daarover van 15 januari 2020 (3),

gezien zijn resolutie van 16 september 2020 over maatregelen van de EU om de bossen wereldwijd te beschermen en te herstellen (4),

gezien zijn resolutie van 22 oktober 2020 met aanbevelingen aan de Commissie over een EU-rechtskader om de door de EU gestuurde mondiale ontbossing een halt toe te roepen en terug te draaien (5),

gezien zijn resolutie van 14 april 2016 over Honduras: de situatie van mensenrechtenactivisten (6),

gezien de aan de gang zijnde geschiktheidscontrole van de EU-regels inzake illegale houtkap, met name de EU-houtverordening en de Flegt-verordening,

gezien het EU-actieplan inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (Forest Law Enforcement Governance and Trade: Flegt) van 2003 en het werkplan 2018-2022 voor de uitvoering ervan,

gezien de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (7),

gezien de jaarlijkse beleidsdialoog op hoog niveau tussen Honduras en de EU met betrekking tot de bosbouwsector,

gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger namens de EU over de verlenging van het mandaat van de missie ter ondersteuning van de strijd tegen corruptie en straffeloosheid in Honduras (MACCIH) van 6 december 2019,

gezien zijn wetgevingsresolutie van 27 april 2021 (8) over het ontwerp van besluit van de Raad,

gezien artikel 105, lid 2, van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A9-0054/2021),

A.

overwegende dat bijna de helft van het landoppervlak in Honduras bedekt is met bos, en dat de helft daarvan uit tropisch regenwoud bestaat; overwegende dat er nog steeds enorme aantallen niet-geclassificeerde bomen en soorten zijn; overwegende dat Honduras sinds 2015 ongeveer 12,5 % van zijn bosareaal heeft verloren, voornamelijk als gevolg van een plaag die waarschijnlijk is veroorzaakt door de klimaatverandering, terwijl een deel van het bosareaal verloren is gegaan door branden, ontbossing en illegale houtkap;

B.

overwegende dat Honduras in 2014 een klimaatveranderingswet heeft aangenomen en in 2015 de eerste staat was die zijn eerste nationaal bepaalde bijdrage (NDC) bekendmaakte in het kader van de Overeenkomst van Parijs, met onder meer de verbintenis om één miljoen hectare bos te herstellen;

C.

overwegende dat het aandeel van de bosbouwsector in de Hondurese economie, dat de laatste 16 jaar ongeveer 3,6 % van het bruto nationaal product (BNP) bedroeg, in de loop der jaren afneemt, als gevolg van strengere eisen inzake de wettigheid van het hout dat op de Hondurese uitvoermarkten wordt gebracht, en als gevolg van ontbossing; overwegende dat de vrijwillige partnerschapsovereenkomst (VPA), waarin de nadruk ligt op legaliteit en goed bestuur, de bosbouwsector helpt om zijn aandeel in de economie te vergroten, fatsoenlijke banen op het platteland te scheppen en inkomsten te genereren voor de Hondurese bevolking;

D.

overwegende dat er momenteel slechts een bescheiden hoeveelheid hout die nog geen 2 % van de Hondurese houtuitvoer vertegenwoordigt, wordt verhandeld tussen Honduras en de EU, en dat Honduras als belangrijkste handelspartner de VS heeft en in toenemende mate hout uitvoert naar zijn buurlanden El Salvador en Nicaragua; overwegende dat Honduras dankzij de VPA meer mogelijkheden zou kunnen krijgen om hout uit te voeren naar de EU en nieuwe markten;

E.

overwegende dat Honduras volgens een rangschikking van de Wereldbank een land is met middellage inkomens; overwegende dat het het tweede armste land van Latijns-Amerika en het derde armste van het westelijk halfrond is; overwegende dat Honduras aan veel uitdagingen het hoofd moet bieden teneinde de hardnekkige problemen van ongelijkheid, armoede, corruptie, geweld en straffeloosheid te bestrijden en het welzijn van zijn burgers alsook de situatie van de rechten van de vrouw te verbeteren, met name gezien de recente achteruitgang op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten;

F.

merkt op dat de regering van Honduras positieve toezeggingen heeft gedaan en wetgevingsinitiatieven heeft genomen om mensenrechtenactivisten te beschermen; betreurt dat mensenrechtenactivisten, verdedigers van de rechten van inheemse volkeren en landrechten en milieuactivisten het slachtoffer zijn van mishandeling, geweld, willekeurige aanhoudingen, bedreigingen en moord; overwegende dat Honduras de regionale overeenkomst van Escazú inzake toegang tot informatie, inspraak van het publiek en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied — de eerste overeenkomst ter wereld die specifieke bepalingen bevat over milieu- en mensenrechtenactivisten — niet heeft ondertekend;

G.

overwegende dat het mandaat van de missie ter ondersteuning van de strijd tegen corruptie en straffeloosheid in Honduras (MACCIH) in januari 2020 is afgelopen en niet is verlengd; overwegende dat de EU en haar lidstaten de regering van Honduras ertoe hadden opgeroepen dit mandaat te verlengen met als doel de rechtsstaat in het land te versterken;

H.

overwegende dat de associatieovereenkomst tussen de EU en Midden-Amerika in 2012 is ondertekend en dat de handelspijler ervan voorlopig van toepassing is sinds 1 augustus 2013;

I.

overwegende dat Honduras in 2013 als eerste Latijns-Amerikaanse land begon te onderhandelen met de EU over een Flegt-VPA, wat heeft geleid tot de parafering van een ontwerpovereenkomst in 2018;

J.

overwegende dat de VPA tot doel heeft ervoor te zorgen dat alle ladingen hout en houtproducten uit Honduras die bestemd zijn voor de EU-markt voldoen aan een Hondurees systeem ter waarborging van de wettigheid van hout en houtproducten (TLAS) en bijgevolg in aanmerking komen voor een Flegt-vergunning; overwegende dat ook hout bestemd voor het binnenland en voor andere exportmarkten zal moeten voldoen aan het TLAS en zal worden onderworpen aan de afgifte van een Hondurees wettelijk certificaat;

K.

overwegende dat het TLAS stoelt op een definitie van wettigheid, controles van de toeleveringsketen, nalevingscontroles, Flegt-vergunningen en een onafhankelijke audit;

L.

overwegende dat de overeenkomst betrekking heeft op de vijf krachtens de Flegt-verordening verplichte houtproducten — stammen, gezaagd hout, spoorbielzen, triplex en fineerhout — en op een aantal andere houtproducten;

M.

overwegende dat het doel en de verwachte voordelen van Flegt-VPA’s verder gaan dan het bevorderen van de handel in legaal hout, aangezien zij er ook op gericht zijn systemische veranderingen teweeg te brengen op het gebied van governance, wetshandhaving — inclusief wat betreft het arbeidsrecht en de rechten van inheemse volkeren -, transparantie en de betrokkenheid van diverse belanghebbenden — met name maatschappelijke organisaties en inheemse gemeenschappen — bij het politieke besluitvormingsproces, de ondersteuning van economische integratie en de eerbiediging van internationale doelstellingen voor duurzame ontwikkeling; overwegende dat de onderhandelingen over die VPA ruimte voor samenwerking tussen de verschillende belanghebbenden hebben gecreëerd om ecologische, sociale, economische en mensenrechtenkwesties te bespreken; overwegende dat Honduras ervoor moet zorgen dat de relevante belanghebbenden worden betrokken bij de uitvoering van en het toezicht op de VPA, ongeacht hun geslacht, leeftijd, locatie, religie of overtuigingen, etnische oorsprong, ras, taal of handicap, en de betrokkenheid moet garanderen van de particuliere sector, het maatschappelijk middenveld, lokale gemeenschappen, inheemse bevolkingsgroepen en bevolkingsgroepen van Afrikaanse afkomst in Honduras en andere mensen die afhankelijk zijn van bossen (9);

N.

overwegende dat de VPA voorziet in een gemengd comité dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van en het toezicht op de VPA;

O.

overwegende dat de EU het onderhandelingsproces heeft ondersteund via drie bilaterale programma’s in het kader van haar ontwikkelingshulp;

P.

overwegende dat er in Honduras tegen eind 2021 parlementsverkiezingen zullen plaatsvinden;

Q.

overwegende dat Honduras overeenkomst nr. 169 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende inheemse en in stamverband levende volken heeft geratificeerd, maar niet volledig heeft uitgevoerd en het kernbeginsel van vrijwillige, voorafgaande en geïnformeerde toestemming, dat voortvloeit uit de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volken, niet in zijn wetgeving heeft opgenomen;

1.

is ingenomen met de afronding van de onderhandelingen over de VPA tussen de EU en Honduras, die ervoor zal zorgen dat alleen legaal gekapt hout vanuit Honduras in de EU wordt ingevoerd, een stimulans zal geven aan duurzame bosbeheerpraktijken en duurzame handel in legaal geproduceerd hout, en een verbetering zal inhouden op het gebied van bosbeheer, wetshandhaving (onder meer wat arbeidsrechtelijke verplichtingen en verplichtingen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk betreft), mensenrechten, transparantie, verantwoordingsplicht en institutionele veerkracht in Honduras, rekening houdend met het feit dat bossen belangrijk zijn voor de Hondurese economie en dat het probleem van ontbossing in het land doeltreffender moet worden aangepakt; dringt erop aan dat beide partijen de VPA snel ratificeren, zodat deze in 2021 in werking kan treden en de weg kan effenen voor de volgende belangrijke stappen inzake de uitvoering ervan, zoals de invoering van vergunningen;

2.

betuigt zijn solidariteit met Honduras, dat onlangs is getroffen door twee orkanen die grote vernieling hebben aangericht en eveneens zwaar te lijden heeft onder de COVID-19-pandemie; wijst erop dat de onderliggende oorzaken van dergelijke extreme weersverschijnselen en zoönosen, die verband houden met klimaatverandering, ontbossing en een verlies aan biodiversiteit, dringend en op wereldwijde schaal moeten worden aangepakt;

3.

stelt het zeer op prijs dat Honduras erin is geslaagd zijn overheidsinstellingen, maatschappelijk middenveld, privésector, inheemse bevolkingsgroepen en bevolkingsgroepen van Afrikaanse afkomst, academici en gemeenschappen te betrekken bij en te laten bijdragen tot de opstelling van de VPA; is verheugd dat al die groepen van de samenleving ermee hebben ingestemd rond dezelfde onderhandelingstafel te gaan zitten en op die manier hebben gezorgd voor een gevoel van inclusiviteit en daadwerkelijke bijdrage;

4.

erkent dat de volledige tenuitvoerlegging van de VPA een langetermijnproces wordt dat de invoering zal vereisen van een hele reeks wetgeving en van adequate bestuurlijke capaciteit en deskundigheid voor de uitvoering en handhaving ervan; herinnert eraan dat Flegt-vergunningen pas kunnen worden verleend wanneer Honduras heeft aangetoond dat zijn TLAS gebruiksklaar is;

5.

benadrukt dat de uitvoeringsfase permanent en reëel overleg en de sterke betrokkenheid van meerdere belanghebbenden vereist, evenals de betekenisvolle participatie in het besluitvormingsproces van maatschappelijke organisaties en lokale en inheemse gemeenschappen, zodat het beginsel van vrijwillige, voorafgaande en geïnformeerde toestemming wordt gewaarborgd; herinnert eraan dat transparantie moet worden bevorderd en dat er moet worden toegezien op de doeltreffende openbaarmaking van informatie en de tijdige terbeschikkingstelling van documenten aan de lokale en inheemse bevolking; verzoekt de Commissie, de EU-delegatie in Honduras en de lidstaten om te zorgen voor aanzienlijke capaciteitsopbouw en logistieke en technische ondersteuning in het kader van de huidige en toekomstige instrumenten voor ontwikkelingssamenwerking, zodat Honduras in staat is zijn toezeggingen voor de uitvoering van het TLAS en aanverwante maatregelen na te komen;

6.

is ingenomen met de recente goedkeuring van het Hondurese actieplan voor de uitvoering van de VPA en verzoekt de regering van Honduras een concrete, tijdgebonden en meetbare aanpak te volgen;

7.

maakt zich zorgen over het feit dat sinds de parafering van de VPA in juli 2018 meer dan twintig milieuactivisten en verdedigers van de rechten van inheemse volkeren zijn vermoord; is van mening dat het succes van de VPA grotendeels zal afhangen van de totstandbrenging van een veilig en gunstig kader voor de bescherming van milieu- en mensenrechtenactivisten en klokkenluiders, dat doeltreffende rechtsmiddelen biedt bij mensenrechtenschendingen en straffeloosheid bestrijdt; wijst er in dat verband op dat de ratificatie van de overeenkomst van Escazú een grote stap in de goede richting zou betekenen; dringt er bij de regering van Honduras op aan stappen hiertoe te ondernemen;

8.

is van mening dat corruptie permanent moet worden bestreden; is verheugd over het feit dat transparantie nuttig is gebleken tijdens proces ter afronding van de VPA en vindt dat ook in de komende uitvoeringsfase voor volledige transparantie moet worden gezorgd; benadrukt dat het succes van Flegt ook afhangt van de aanpak van fraude en corruptie in de hele houttoeleveringsketen; roept de EU er in dit verband toe op het toepassingsgebied en de handhaving van de EU-houtverordening te versterken om de corruptierisico's in de houttoeleveringsketen van de EU aan te pakken, onder meer door regelmatiger en systematischer controles en onderzoeken uit te voeren in EU-havens; stelt vast dat Honduras zich inspant om tot meer transparantie te komen, en dringt er bij de regering van Honduras op aan stimulansen te bieden voor de verschillende schakels van de waardeketen in de bosbouw om de transparantie te vergroten en toe te zien op de inclusie van de kwetsbaarste marktdeelnemers, zoals jongeren en vrouwen uit inheemse gemeenschappen, bevolkingsgroepen van Afrikaanse afkomst en landbouwers; dringt er bij de regering van Honduras bovendien op aan een einde te maken aan de wijdverbreide corruptie en andere factoren aan te pakken die de illegale houtkap en de aantasting van bossen aanwakkeren, met bijzondere aandacht voor de douane, de Hondurese dienst voor bosbeheer, de ministeries die bevoegd zijn voor bossen en landeigendomsrechten en andere autoriteiten die een sleutelrol zullen spelen bij de tenuitvoerlegging en handhaving van de VPA; beklemtoont dat er een einde moet worden gemaakt aan de straffeloosheid in de bosbouwsector en dat dit kan worden bereikt door ervoor te zorgen dat overtreders worden vervolgd;

9.

verzoekt de regering van Honduras met klem om een verlenging van het mandaat van de missie ter ondersteuning van de strijd tegen corruptie en straffeloosheid in Honduras (MACCIH), dat in januari 2020 is afgelopen;

10.

is verheugd over het feit dat Honduras het eerste VPA-land is waar inheemse volkeren als een afzonderlijke belangengroep aan de onderhandelingstafel zaten, en over de moed en de specifieke inzichten en bijdragen van de vertegenwoordigers van die inheemse volkeren; dringt erop aan dat het beginsel van vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming snel wordt opgenomen in de definitie van wettigheid en dat Honduras hiertoe relevante wetgeving aanneemt;

11.

erkent dat sectoren tijdens de onderhandelingen over een VPA gemeenschappelijke doelstellingen en prioriteiten inzake duurzaam bosbeheer kunnen identificeren, en dat deze onderhandelingen samenlevingen een belangrijke kans kunnen bieden voor het participatieve beheer van hun bossen op lokaal, regionaal en zelfs op nationaal of federaal niveau;

12.

is zich ervan bewust dat de cruciale kwestie van de landeigendomsrechten en andere rechten van inheemse volkeren in Honduras moet worden verduidelijkt, en dat er concrete waarborgen met betrekking tot landeigendom nodig zijn voor lokale en inheemse gemeenschappen; wijst erop dat toegang tot, gebruik van en controle over land geldt als een belangrijke bron van sociale conflicten, geweld en mensenrechtenschendingen in Honduras; herinnert er met name aan dat volgens het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten in het geval van ongeveer 80 % van de particuliere grond in Honduras ofwel geen, ofwel een onjuist eigendomsbewijs is afgegeven, en dat het als gevolg van het zwakke rechtsstelsel jaren kan duren om eigendomsgeschillen te slechten; dringt er bij de regering van Honduras op aan meer middelen vrij te maken voor de betrokken overheidsinstellingen en de coördinatie van deze instellingen te versterken;

13.

benadrukt het belang van landgebruik in het bosbeheer en beklemtoont dat er nood is aan een strategische visie inzake bosbeheer die is gekoppeld aan de problematiek van de klimaatverandering; verzoekt de Hondurese regering te zorgen voor nauwe coördinatie tussen de diverse bestaande initiatieven in de bosbouwsector, zoals het VN-programma ter reductie van broeikasgasemissies ten gevolge van ontbossing en bosdegradatie in ontwikkelingslanden (REDD+), de Flegt-VPA en de nationale klimaatactieplannen;

14.

dringt bij de Hondurese regering aan op meer waakzaamheid voor bosbranden op privéterreinen en voor versterkte beschermingszones hiertegen; pleit voor de invoering van toeleveringsketenbeheer in de veehouderij-, koffie- en palmoliesectoren, aangezien het beheer van de toeleveringsketens van cruciaal belang is om de onderliggende oorzaken van ontbossing aan te pakken;

15.

is van mening dat de geslaagde onderhandelingen over deze VPA het belang van de EU-delegaties in derde landen aantonen;

16.

dringt aan op het opnemen van genderanalysen in alle activiteiten en projecten die verband houden met de uitvoering van de Flegt-VPA; pleit voor een kwantitatieve en kwalitatieve genderspecifieke analyse van landeigendom, eigendom van activa en financiële inclusie in sectoren die worden beïnvloed door handel; verzoekt de Commissie deze doelen te ondersteunen met technische en personele middelen;

17.

maakt zich grote zorgen over de wijziging van de abortuswet in Honduras en in sommige EU-lidstaten;

18.

wijst op het belang van banen in de bosbouw en op het platteland voor de economie van Honduras, waarmee rekening moet worden gehouden bij de uitvoering van de VPA; beschouwt de VPA als een instrument om waardig werk te bevorderen; vraagt de Commissie en de Hondurese overheid om een grondige beoordeling van de impact van de VPA op de werknemers en kleine producenten uit de sector, voor wie een toename van het aantal controles op de houtkap gevolgen kan hebben; verzoekt de Commissie programma’s voor deze werknemers en producenten te bevorderen en te ondersteunen om hen in staat te stellen concurrerend te blijven in de sector;

19.

verzoekt de Commissie regelmatig verslag uit te brengen aan het Parlement over de uitvoering van de overeenkomst en over de werkzaamheden van het gemengd comité voor de uitvoering van de overeenkomst, en verzoekt de Commissie eveneens actief in overleg te treden met het Europees Parlement en het Parlement met name te verzoeken een delegatie af te vaardigen voor deelname aan dat comité;

20.

roept de lidstaten ertoe op de EU-houtverordening volledig na te leven, ten uitvoer te leggen en te handhaven; wenst dat de Commissie overweegt om tijdens de volgende evaluatie verbeteringen aan te brengen aan de Flegt-verordening voor wat het Flegt-vergunningensysteem betreft, zodat in het vervolg snel kan worden gereageerd op ernstige schendingen van VPA-verplichtingen;

21.

benadrukt dat landen over de hele wereld die over een gereglementeerde markt voor de invoer van legaal hout beschikken of willen beschikken, er baat bij zouden hebben samen te werken en waar mogelijk elkaars regels en systemen, zoals Flegt en de VPA’s met de EU, goed te keuren; benadrukt dat internationale normen doeltreffender zouden zijn en de rechtszekerheid op lange termijn voor bedrijven en consumenten zouden bevorderen;

22.

onderstreept dat de VPA’s zowel de EU als haar partnerlanden een belangrijk juridisch kader bieden, en dat dit mogelijk is dankzij de goede medewerking en inzet van de betreffende landen; steunt de Commissie in haar zoektocht naar bijkomende partners voor toekomstige VPA’s uit hoofde van de Flegt-verordening;

23.

is van mening dat de EU de heel belangrijke en verantwoordelijke rol en de verplichting heeft om zowel de vraag naar als het aanbod van hout te verbeteren, teneinde illegaal geproduceerd hout te weigeren en uitvoerlanden bij te staan in hun strijd tegen illegale houtkap en corruptie, die leiden tot de vernietiging van hun bossen, klimaatverandering en mensenrechtenschendingen; wijst op de noodzaak om deze inspanningen aan te vullen met een specifieke Europese zorgvuldigheidsverordening over grondstoffen die verband houden met ontbossing; wijst erop dat Honduras op mondiaal niveau een belangrijke producent van koffie is;

24.

benadrukt dat VPA’s wezenlijk deel uitmaken van de inspanningen van de EU om de streefdoelen van de Overeenkomst van Parijs en de Agenda 2030 van de VN te verwezenlijken, met name de doelstellingen inzake duurzake ontwikkeling; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de Flegt-agenda volledig te integreren in het nieuwe strategische kader van de Europese Green Deal, door de bevordering van deze agenda op mondiaal en regionaal niveau te stimuleren en door de internationale samenwerking tussen producerende en invoerende landen verder te versterken;

25.

dringt er bij de EU op aan te zorgen voor beleidscoherentie inzake duurzame ontwikkeling tussen de VPA en alle aspecten van het EU-beleid, met name op het gebied van handel, ontwikkeling, landbouw en milieu, en er tegelijkertijd op toe te zien dat de VPA complementair is met de toezeggingen van de EU op het gebied van milieu- en klimaatbescherming;

26.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Republiek Honduras.

(1)  PB L 347 van 30.12.2005, blz. 1.

(2)  PB L 295 van 12.11.2010, blz. 23.

(3)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005.

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0212.

(5)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0285.

(6)  PB C 58 van 15.2.2018, blz. 155.

(7)  PB L 346 van 15.12.2012, blz. 3.

(8)  Aangenomen teksten van die datum, P9_TA(2021)0121.

(9)  Conform artikel 16 van de VPA.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/151


P9_TA(2021)0134

Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: onderzoek van wijzigingen in de voorwaarden van vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik

Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 24 maart 2021 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2008 betreffende het onderzoek van wijzigingen in de voorwaarden van vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (C(2021)01603 — 2021/2616(DEA))

(2021/C 506/31)

Het Europees Parlement,

gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie van 24 maart 2021 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2008 betreffende het onderzoek van wijzigingen in de voorwaarden van vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (C(2021)01603),

gezien het schrijven van de Commissie van 9 maart 2021, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening,

gezien de brief van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid van 16 april 2021 aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters,

gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (1), en met name artikel 23 ter en artikel 121 bis, lid 6,

gezien Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (2), en met name artikel 16 bis, lid 3, en artikel 87 ter, lid 6,

gezien artikel 111, lid 6, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 111, lid 6, derde en vierde streepjes, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 27 april 2021 verstreek,

A.

overwegende dat Verordening (EG) nr. 1234/2008 van de Commissie (3) voorschriften bevat betreffende het onderzoek van wijzigingen in de voorwaarden van vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik;

B.

overwegende dat de Commissie, op basis van de wetenschappelijke beoordeling door het Europees Geneesmiddelenbureau, verscheidene COVID-19-vaccins heeft goedgekeurd;

C.

overwegende dat het, teneinde ervoor te zorgen dat de COVID-19-vaccins waarvoor een vergunning is verleend, doeltreffend blijven, nodig kan zijn de samenstelling ervan zodanig aan te passen dat ze tijdens pandemieën of in andere omstandigheden bescherming bieden tegen nieuwe of meervoudige stammen;

D.

overwegende dat de Commissie, in haar mededeling van 17 februari 2021 getiteld “HERA Incubator: Anticipating together the threat of COVID-19 variants” (4), een aantal maatregelen heeft aangekondigd die genomen zullen worden om effectief iets te doen aan een situatie waarin nieuwe stammen van het COVID-19-virus potentieel van invloed zijn op de bestrijding van de huidige pandemie; overwegende dat de aangekondigde maatregelen ook de wijziging behelsden van de huidige regelgevinsgprocedure, om te voorzien in een versnelde goedkeuringsprocedure van COVID-19-vaccins die aangepast zijn aan de nieuwe stammen;

E.

overwegende dat de Commissie de gedelegeerde verordening op 24 maart 2021 aan het Parlement heeft doen toekomen, en dat op die datum de periode van drie maanden begon voor het Parlement om de tekst te bestuderen en, in voorkomend geval, bezwaar tegen die gedelegeerde verordening te maken;

F.

overwegende dat de gedelegeerde verordening van de Commissie bepaalt dat zij onder specifieke voorwaarden, in situaties waarin bepaalde farmaceutische, niet-klinische of klinische gegevens ontbreken, bij wijze van uitzondering en tijdelijk akkoord kan gaan met een wijziging in de voorwaarden van vergunningen voor het in de handel brengen van een influenzavaccin voor mensen of een coronavaccin voor mensen; overwegende dat, wanneer met een dergelijke wijziging akkoord wordt gegaan, de houder ervan de ontbrekende farmaceutische, niet-klinische en klinische gegevens evenwel binnen een door de relevante instantie vastgestelde termijn moet overleggen;

G.

overwegende dat de gedelegeerde verordening van de Commissie het mogelijk maakt een door een houder van een vergunning voor het in de handel brengen ingediend verzoek tot wijziging te analyseren op basis van een oorspronkelijke gegevensreeks, die na verlening van de goedkeuring door de houder van de vergunning voor het in de handel brengen met aanvullende gegevens wordt aangevuld, waarmee het regelgevingsproces zowel voor de regelgevingsautoriteiten, als de ontwikkelaars van vaccins minder ingewikkeld en eenvoudiger wordt;

H.

overwegende dat de gedelegeerde verordening van de Commissie op 26 april 2021 van kracht zou moeten worden, teneinde ervoor te zorgen dat de ontwikkelaars van vaccins, die beginnen met het voorbereiden van hun COVID-19-vaccins voor nieuwe stammen, alsook de regelgevende autoriteiten het aangepaste systeem ten volle kunnen gebruiken;

1.

verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.

(2)  PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1.

(3)  Verordening (EG) nr. 1234/2008 van de Commissie van 24 november 2008 betreffende het onderzoek van wijzigingen in de voorwaarden van vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 334 van 12.12.2008, blz. 7).

(4)  COM(2021)0078.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/153


P9_TA(2021)0135

Programma voor de eengemaakte markt, het concurrentievermogen van ondernemingen, het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en Europese statistieken (programma voor de eengemaakte markt) 2021-2027 ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma voor de interne markt, het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en Europese statistieken (programma voor de interne markt) en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014 en (EU) nr. 652/2014 (14281/1/2020 — C9-0133/2021 — 2018/0231(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2021/C 506/32)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (14281/1/2020 — C9-0133/2021),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 5 december 2018 (2),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2018)0441),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord,

gezien artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A9-0142/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 40.

(2)  PB C 86 van 7.3.2019, blz. 259.

(3)  Aangenomen teksten van 12.2.2019, P8_TA(2019)0073.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/154


P9_TA(2021)0136

Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) 2021-2027 ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1309/2013 (05532/1/2021 — C9-0139/2021 — 2018/0202(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2021/C 506/33)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (05532/1/2021 — C9-0139/2021),

gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 december 2018 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 5 december 2018 (2),

gezien het advies van de Commissie (COM(2021)0196),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0380),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord,

gezien artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A9-0140/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 110 van 22.3.2019, blz. 82.

(2)  PB C 86 van 7.3.2019, blz. 239.

(3)  PB C 411 van 27.11.2020, blz. 300.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/155


P9_TA(2021)0137

Programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden 2021-2027 ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden” en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad (06833/1/2020 — C9-0144/2021 — 2018/0207(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2021/C 506/34)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (06833/1/2020 — C9-0144/2021),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 oktober 2018 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 10 oktober 2018 (2),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2018)0383),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord,

gezien artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0144/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;

3.

constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

4.

verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

5.

verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan, samen met de daarop betrekking hebbende verklaring van het Parlement en de Raad, in het Publicatieblad van de Europese Unie;

6.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 178.

(2)  PB C 461 van 21.12.2018, blz. 196.

(3)  Aangenomen teksten van 17.4.2019, P8_TA(2019)0407.


BIJLAGE

Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad over de financiering van het onderdeel “Waarden van de Unie” in 2021

Onverminderd de bevoegdheden van de begrotingsautoriteit zijn de twee wetgevers het erover eens dat er vanaf 1 januari 2021 aanzienlijke financiële middelen ter beschikking moeten worden gesteld voor het onderdeel “Waarden van de Unie” van het programma “Burgerschap, gelijkheid, rechten en waarden”.

De twee wetgevers roepen de Commissie op om te dien einde passende actie te ondernemen, en in het bijzonder een evaluatie te verrichten van de wijze waarop gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitsinstrumenten in het rechtskader van de EU-jaarbegroting voor 2021, overeenkomstig de bij de MFK-verordening vastgestelde activeringscriteria.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/157


P9_TA(2021)0138

Programma Justitie 2021-2027 ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Justitie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1382/2013 (06834/1/2020 — C9-0138/2021 — 2018/0208(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2021/C 506/35)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (06834/1/2020 — C9-0138/2021),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 oktober 2018 (1),

na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0384),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissies goedgekeurde voorlopig akkoord,

gezien artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie juridische zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0146/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 178.

(2)  Aangenomen teksten van 17.4.2019, P8_TA(2019)0097.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/158


P9_TA(2021)0139

Ruimtevaartprogramma 2021-2027 en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma, en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014, en Besluit nr. 541/2014/EU (14312/1/2020 — C9-0140/2021 — 2018/0236(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2021/C 506/36)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (14312/1/2020 — C9-0140/2021),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 6 december 2018 (2),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2018)0447),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord,

gezien artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A9-0141/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad, overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen, nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 51.

(2)  PB C 86 van 7.3.2019, blz. 365.

(3)  Aangenomen teksten van 17.4.2019, P8_TA(2019)0402.


Woensdag, 28 april 2021

15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/159


P9_TA(2021)0140

Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 28 april 2021 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Unie, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, en van de overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens (05022/2021 — C9-0086/2021 — 2020/0382(NLE))

(Goedkeuring)

(2021/C 506/37)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (05022/2021),

gezien de ontwerphandels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (05198/2021),

gezien de overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens (05203/2021),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 217 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, en artikel 218, lid 8, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9-0086/2021),

gezien zijn resolutie van 12 februari 2020 over het voorgestelde mandaat voor onderhandelingen over een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (1),

gezien zijn aanbeveling van 18 juni 2020 betreffende de onderhandelingen voor een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (2),

gezien artikel 105, leden 1 en 4, en artikel 114, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de gezamenlijke beraadslagingen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie internationale handel overeenkomstig artikel 58 van het Reglement,

gezien de brieven van de Commissie juridische zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie constitutionele zaken,

gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie internationale handel (A9-0128/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, en van de overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Verenigd Koninkrijk.

(1)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0033.

(2)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0152.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/160


P9_TA(2021)0142

Meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 28 april 2021 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1936/2001, (EU) 2017/2107 en (EU) 2019/833 en tot intrekking van Verordening (EU) 2016/1627 (COM(2019)0619 — C9-0188/2019 — 2019/0272(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2021/C 506/38)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2019)0619),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0188/2019),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie visserij (A9-0149/2020),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

P9_TC1-COD(2019)0272

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 28 april 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1936/2001, (EU) 2017/2107 en (EU) 2019/833 en tot intrekking van Verordening (EU) 2016/1627

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het doel van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) is ervoor te zorgen dat de exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee tot duurzame economische, ecologische en sociale omstandigheden leidt.

(2)

Bij Besluit 98/392/EG van de Raad (4) heeft de Unie haar goedkeuring gehecht aan het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en aan de Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden, waarin beginselen en regels met betrekking tot de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen van de zee zijn vastgesteld. De Unie neemt in het kader van haar ruimere internationale verplichtingen deel aan de inspanningen die in internationale wateren worden geleverd om de visbestanden in stand te houden.

(3)

De Unie is partij bij het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (5) (hierna “het verdrag” genoemd).

(4)

De Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) heeft tijdens haar 21e bijzondere vergadering in 2018 Aanbeveling 18-02 tot vaststelling van een meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee (hierna “het beheersplan” genoemd) vastgesteld. Het beheersplan volgt op het advies van het Permanent Comité voor onderzoek en statistiek van de Iccat (SCRS), waarin staat dat de Iccat in 2018 een meerjarig beheersplan voor het bestand moet opstellen omdat de huidige toestand van het bestand niet langer lijkt te nopen tot de in het kader van het herstelplan voor blauwvintonijn (vastgesteld in Aanbeveling 17-07 tot wijziging van Aanbeveling 14-04) ingevoerde noodmaatregelen , zonder dat echter de bestaande monitoring- en controlemaatregelen worden verzwakt .

(5)

Aanbeveling 18-02 strekt tot intrekking van Aanbeveling 17-07, houdende wijziging van Aanbeveling 14-04 tot vaststelling van een herstelplan voor blauwvintonijn, dat in het Unierecht ten uitvoer is gelegd door middel van Verordening (EU) 2016/1627 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(6)

Tijdens zijn 26e gewone vergadering in 2019 heeft de Iccat Aanbeveling 19-04 tot wijziging van het bij Aanbeveling 18-02 vastgestelde meerjarig beheersplan goedgekeurd. Aanbeveling 19-04 van de Iccat trekt Aanbeveling 18-02 in en vervangt deze. Deze verordening moet Aanbeveling 19-04 in Unierecht omzetten.

(7)

Deze verordening moet ook , in voorkomend geval, de volgende aanbevelingen van de Iccat geheel of gedeeltelijk ten uitvoer leggen: 06-07 (7), 18-10 (8), 96-14 (9), 13-13 (10) en 16-15 (11).

(8)

De standpunten die de Unie inneemt in regionale organisaties voor visserijbeheer moeten op het beste beschikbare wetenschappelijke advies zijn gebaseerd, teneinde ervoor te zorgen dat de visbestanden overeenkomstig de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden beheerd, met name overeenkomstig de doelstelling van een geleidelijk herstel en behoud van de populaties van visbestanden boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren, en overeenkomstig de doelstelling om de voorwaarden te creëren om de visserijsector en de verwerkende industrie, alsook visserijgerelateerde activiteiten aan land economisch levensvatbaar en concurrerend te maken. Volgens het door het SCRS uitgebrachte verslag van 2018 (12) zijn vangsten van blauwvintonijn met een visserijsterfte F0,1 in lijn met een visserijsterfte die strookt met het bereiken van de maximale duurzame opbrengst (Fmdo). Er wordt van uitgegaan dat de biomassa van het bestand zich bevindt op een peil dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) waarborgt. B0,1 fluctueert in functie van de rekrutering: bij een gemiddeld en laag rekruteringsniveau ligt ze boven dat peil en bij een hoog rekruteringsniveau eronder.

(9)

Het beheersplan houdt rekening met de specifieke kenmerken van de verschillende soorten vistuig en visserijtechnieken. Bij de uitvoering van het beheersplan dienen de Unie en de lidstaten de kustvisserij en het gebruik van vistuigen en visserijtechnieken die selectief en minder milieubelastend zijn , in het bijzonder vistuig en technieken die in de traditionele en de ambachtelijke visserij worden gebruikt, te bevorderen om zo bij te dragen tot een redelijke levensstandaard voor de lokale economie.

(10)

Er moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken en behoeften van de kleinschalige en de ambachtelijke visserij. Naast de relevante bepalingen van Iccat-aanbeveling 19-04 die belemmeringen voor de deelname van kleinschalige kustvaartuigen aan de blauwvintonijnvisserij wegnemen, moeten de lidstaten bijkomende inspanningen leveren om te zorgen voor een eerlijke en transparante verdeling van de vangstmogelijkheden over de kleinschalige, ambachtelijke en grotere vloten, overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

(11)

Ter waarborging van de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid is Uniewetgeving vastgesteld om een systeem voor controle, inspectie en handhaving op te zetten, dat onder meer illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IOO) visserij bestrijdt. In het bijzonder is bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (13) een Unieregeling voor controle, inspectie en handhaving vastgesteld die een alomvattende en geïntegreerde aanpak biedt en aldus naleving van alle regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid waarborgt. Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie (14) zijn uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgesteld. Bij Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad (15) is een communautair systeem opgezet om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen. Deze verordeningen bevatten reeds bepalingen inzake bijvoorbeeld visvergunningen en -machtigingen en bepaalde regels inzake volgsystemen voor vaartuigen die betrekking hebben op een aantal van de in Iccat-aanbeveling 19-04 vastgestelde maatregelen. Die bepalingen hoeven daarom niet in de onderhavige verordening te worden opgenomen.

(12)

In Verordening (EU) nr. 1380/2013 is het begrip “minimuminstandhoudingsreferentiegrootte” vastgesteld. Omwille van de consistentie moet het Iccat-begrip “minimummaat” in het recht van de Unie worden omgezet als “minimuminstandhoudingsreferentiegrootte”.

(13)

Overeenkomstig Iccat-aanbeveling 19-04 moet blauwvintonijn die is gevangen en die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte niet haalt, worden teruggegooid, en geldt hetzelfde voor de vangsten van blauwvintonijn die de in de jaarlijkse visserijplannen vastgestelde bijvangstlimieten overschrijden. Met het oog op de naleving door de Unie van haar internationale verplichtingen uit hoofde van de Iccat, voorziet artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 van de Commissie (16) in afwijkingen van de in artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde aanlandingsverplichting voor blauwvintonijn. Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 worden enkele bepalingen omgezet van Iccat-aanbeveling 19-04 die vaartuigen die hun toegewezen quotum en/of het toegestane maximum aan bijvangsten hebben overschreden, ertoe verplichten om hun vangsten van blauwvintonijn terug te gooien. Onder het toepassingsgebied van die gedelegeerde verordening vallen ook vaartuigen die aan recreatievisserij doen. Bijgevolg hoeven dergelijke teruggooi- en vrijlatingsverplichtingen niet in deze verordening te worden opgenomen en worden de overeenkomstige bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 onverlet gelaten.

(14)

Tijdens de jaarlijkse vergadering van 2018 erkenden de verdragsluitende partijen de noodzaak om de controles voor bepaalde activiteiten met betrekking tot blauwvintonijn te versterken. Daartoe is tijdens de jaarlijkse vergadering van 2018 overeengekomen dat de voor kwekerijen verantwoordelijke verdragsluitende partijen ervoor moeten zorgen dat kooiverrichtingen volledig traceerbaar zijn en dat zij aselecte controles op basis van een risicoanalyse moeten uitvoeren.

(15)

Verordening (EU) nr. 640/2010 van het Europees Parlement en de Raad (17) voorziet in een elektronisch vangstdocument voor blauwvintonijn (electronic bluefin tuna catch document — eBCD), waarmee Iccat-aanbeveling 09-11 tot wijziging van Aanbeveling 08-12 wordt omgezet. De aanbevelingen 17-09 en 11-20 over de toepassing van het eBCD zijn onlangs ingetrokken bij de aanbevelingen 18-12 en 18-13. Daarom is Verordening (EU) nr. 640/2010 achterhaald en heeft de Commissie een nieuwe verordening voorgesteld om uitvoering te geven aan de meest recente Iccat-voorschriften inzake het eBCD. Bijgevolg dient deze verordening niet te verwijzen naar Verordening (EU) nr. 640/2010, maar meer in het algemeen naar het door de Iccat aanbevolen vangstdocumentatieprogramma.

(16)

Rekening houdend met het feit dat bepaalde aanbevelingen van de Iccat frequent worden gewijzigd door de verdragsluitende partijen bij de Iccat en waarschijnlijk in de toekomst verder zullen worden gewijzigd, moet, om toekomstige Iccat-aanbevelingen tot wijziging of aanvulling van het Iccat-beheersplan snel in het recht van de Unie om te zetten, de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen aan de Commissie worden overgedragen voor de volgende zaken: termijnen voor het verstrekken van informatie, perioden voor visseizoenen; afwijkingen van het verbod op de overdracht van ongebruikte quota; minimuminstandhoudingsreferentiegrootten; percentages en parameters, de aan de Commissie te verstrekken informatie; taken van nationale waarnemers en regionale waarnemers, redenen voor het weigeren van de toestemming om vis over te hevelen; redenen om vangsten in beslag te nemen en de vrijlating van vis te bevelen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (18). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(17)

De Commissie, die de Unie in de vergaderingen van de Iccat vertegenwoordigt, stemt jaarlijks in met een aantal zuiver technische Iccat-aanbevelingen, met name betreffende capaciteitsbeperkingen, logboekvoorschriften, vangstaangifteformulieren, aangiften van overlading en van overheveling, minimuminformatie voor vismachtigingen, het minimumaantal vissersvaartuigen in het kader van de Iccat-regeling inzake gezamenlijke internationale inspectie; specificaties van de inspectie- en waarnemersregeling, normen voor video-opname, vrijgaveprotocollen, normen voor de behandeling van dode vis, kooiverklaringen, of normen voor volgsystemen voor vaartuigen, die worden geïmplementeerd door de bijlagen I tot en met XV bij deze verordening. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling van de bijlagen I tot en met XV overeenkomstig de gewijzigde of aangevulde Iccat-aanbevelingen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(18)

De Iccat-aanbevelingen voor de visserij op blauwvintonijn (activiteiten in verband met de vangst, de overheveling, het vervoer, het kooien, de kweek, de oogst en de overdracht) zijn zeer dynamisch. Er worden constant nieuwe technologieën voor de controle en het beheer van de visserij (d.w.z. stereoscopische camera’s en alternatieve methoden) ontwikkeld die op uniforme wijze door de lidstaten moeten worden toegepast. Evenzo moeten waar nodig operationele procedures worden ontwikkeld, om de lidstaten te helpen de in deze verordening vastgelegde Iccat-regels na te leven. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend met betrekking tot uitvoeringsbepalingen voor de overdracht van levende blauwvintonijn, overhevelingsverrichtingen en kooiverrichtingen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (19).

(19)

De gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen waarin deze verordening voorziet, laten de omzetting van toekomstige Iccat-aanbevelingen in het recht van de Unie volgens de gewone wetgevingsprocedure onverlet.

(20)

Aangezien deze verordening in een nieuw en omvattend beheersplan voor blauwvintonijn zal voorzien, moeten de in de Verordeningen (EU) 2017/2107 (20) en (EU) 2019/833 (21) van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde bepalingen betreffende blauwvintonijn worden geschrapt. Het deel van artikel 43 van Verordening (EU) 2017/2107 dat op zwaardvis in de Middellandse Zee betrekking heeft, is opgenomen in Verordening (EU) 2019/1154 van het Europees Parement en de Raad (22). Sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1936/2001 van de Raad (23) moeten eveneens worden geschrapt. Verordening (EG) nr. 1936/2001, Verordening (EU) 2017/2107 en Verordening (EU) 2019/833 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(21)

Iccat-aanbeveling 17-07 is ingetrokken bij Aanbeveling 18-02, aangezien de toestand van het bestand niet meer noopt tot de noodmaatregelen uit hoofde van het bij die aanbeveling vastgestelde herstelplan voor blauwvintonijn. Verordening (EU) 2016/1627, waarbij het herstelplan ten uitvoer is gelegd, moet derhalve worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden algemene regels vastgesteld voor de uniforme en doeltreffende uitvoering door de Unie van het meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn (Thunnus thynnus) in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, zoals vastgesteld door de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (hierna de “Iccat” genoemd).

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op:

a)

vissersvaartuigen van de Unie en recreatievisserijvaartuigen van de Unie die:

blauwvintonijn vangen in het verdragsgebied; en

in het verdragsgebied gevangen blauwvintonijn, ook buiten het verdragsgebied, overladen of aan boord hebben;

b)

kwekerijen van de Unie;

c)

vissersvaartuigen van derde landen en recreatievisserijvaartuigen van derde landen die actief zijn in wateren van de Unie en blauwvintonijn vangen in het verdragsgebied;

d)

vaartuigen van derde landen die in havens van lidstaten worden geïnspecteerd en die in het verdragsgebied gevangen blauwvintonijn of visserijproducten van in wateren van de Unie gevangen blauwvintonijn aan boord hebben die niet eerder in havens zijn aangeland of overgeladen.

Artikel 3

Doelstelling

De doelstelling van deze verordening bestaat erin het meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn, zoals vastgesteld door de Iccat, dat bedoeld is om de biomassa van blauwvintonijn boven een niveau te houden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren , uit te voeren .

Artikel 4

Verband met andere wetgeving van de Unie

Tenzij in deze verordening anders is bepaald, zijn de bepalingen van deze verordening van toepassing onverminderd andere handelingen van de Unie met betrekking tot de visserijsector, met name:

1)

Verordening (EG) nr. 1224/2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen;

2)

Verordening (EG) nr. 1005/2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen;

3)

Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad (24) inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten;

4)

Verordening (EU) 2017/2107 tot vaststelling van in het verdragsgebied van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) geldende beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen.

5)

Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad  (25) betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen.

Artikel 5

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“Iccat”: Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen;

2)

“het verdrag”: het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen;

3)

“vissersvaartuig”: een motorvaartuig dat wordt ingezet voor de commerciële exploitatie van blauwvintonijnbestanden, inclusief vangstvaartuigen, verwerkingsvaartuigen, ondersteuningsvaartuigen, sleepvaartuigen, vaartuigen waarop vangsten worden overgeladen, transportvaartuigen die zijn uitgerust voor het vervoer van tonijnproducten, en hulpvaartuigen, met uitzondering van containerschepen;

4)

“levende blauwvintonijn”: blauwvintonijn die gedurende een bepaalde periode levend in een tonnara wordt gehouden, of die levend wordt overgeheveld naar een kweekvoorziening ;

5)

“SCRS”: Permanent Comité voor onderzoek en statistiek van de Iccat;

6)

“recreatievisserij”: niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee de biologische rijkdommen van de zee worden geëxploiteerd ;

7)

“sportvisserij”: niet-commerciële visserij door leden van een nationale sportorganisatie of houders van een nationale sportvergunning;

8)

“sleepvaartuig”: een vaartuig dat wordt gebruikt voor het slepen van kooien;

9)

“verwerkingsvaartuig”: een vaartuig aan boord waarvan visserijproducten een of meer van de volgende behandelingen ondergaan alvorens te worden verpakt: fileren of in moten verdelen, invriezen en/of verwerken;

10)

“hulpvaartuig”: een vaartuig dat wordt gebruikt om (niet-verwerkte) dode blauwvintonijn van een transport-/kweekkooi, een ringzegen of een tonnara naar een aangewezen haven en/of naar een verwerkingsvaartuig te vervoeren;

11)

“tonnara”: vast vistuig dat aan de bodem is verankerd en doorgaans een net heeft dat de blauwvintonijn naar vangkamers of een reeks vangkamers leidt waar hij wordt vastgehouden alvorens te worden geoogst of gekweekt;

12)

“ringzegen”: ringnet waarvan de bodem aan de onderkant wordt samengetrokken door een sluitlijn die door een reeks ringen langs de onderpees loopt, waardoor het net kan worden samengetrokken en gesloten;

13)

“kooien”: het verplaatsen van levende blauwvintonijn uit de transportkooi of de tonnara naar de kweek- of mestkooien ;

14)

“vangstvaartuig”: een vaartuig dat wordt gebruikt voor de commerciële vangst van blauwvintonijn;

15)

“kwekerij”: een marien gebied dat duidelijk wordt afgebakend door geografische coördinaten, dat wordt gebruikt voor het mesten of het kweken van blauwvintonijn die is gevangen door tonnara’s en/of ringzegenvaartuigen. Een kwekerij kan verscheidene kweeklocaties hebben, die elk worden afgebakend door geografische coördinaten, die duidelijk de lengte- en breedtegraad van elk van de punten van de veelhoek aangeven;

16)

“kweken” of “mesten”: het kooien van blauwvintonijn in kwekerijen en het voeren ervan, met als doel de blauwvintonijn te mesten en de totale biomassa ervan te verhogen;

17)

“oogsten”: het doden van blauwvintonijn in kwekerijen of tonnara’s;

18)

“stereoscopische camera”: een camera met twee of meer lenzen, met een aparte beeldsensor of een apart filmframe voor elke lens, zodat driedimensionale beelden kunnen worden vastgelegd om de lengte van de vis te meten en het aantal of gemiddelde gewicht van de blauwvintonijn te helpen verfijnen ;

19)

“kleinschalig kustvaartuig”: een vangstvaartuig met ten minste drie van de volgende vijf kenmerken:

a)

de lengte over alles is < 12 m;

b)

het vaartuig vist uitsluitend in de wateren die onder de jurisdictie van de vlaggenlidstaat vallen;

c)

visreizen duren minder dan 24 uur;

d)

het maximale aantal bemanningsleden is vastgesteld op vier personen; of

e)

het vaartuig vist met technieken die selectief zijn en een verminderd milieueffect hebben;

20)

“gezamenlijke visactie”: elke actie van twee of meer ringzegenvaartuigen waarbij de vangst van één ringzegenvaartuig volgens een vooraf overeengekomen verdeelsleutel aan een of meer ringzegenvaartuigen wordt toegewezen;

21)

“actief vissen”: de gerichte visserij op blauwvintonijn door een vangstvaartuig gedurende een bepaald visseizoen;

22)

“BCD”: vangstdocument voor blauwvintonijn;

23)

“eBCD”: elektronisch vangstdocument voor blauwvintonijn;

24)

“verdragsgebied”: het in artikel 1 van het verdrag afgebakende geografische gebied;

25)

“overlading”: het overbrengen van alle aan boord van een vissersvaartuig aanwezige visserijproducten of een gedeelte daarvan naar een ander vissersvaartuig. Het overbrengen van dode blauwvintonijn van de ringzegen, de tonnara of het sleepvaartuig naar een hulpvaartuig wordt echter niet als een overlading beschouwd;

26)

“controleoverheveling” elke aanvullende overheveling die op verzoek van de visserij-/kwekerijexploitanten of controleautoriteiten wordt verricht ter verificatie van de hoeveelheid vis die wordt overgeheveld;

27)

“controlecamera”: stereoscopische camera en/of conventionele videocamera’s ten behoeve van de controles uit hoofde van deze verordening;

28)

“CPC”: verdragsluitende partij bij het verdrag alsook een samenwerkende niet-verdragsluitende partij, entiteit of visserijentiteit;

29)

“groot pelagisch beugvisserijvaartuig”: een pelagisch beugvisserijvaartuig met een lengte over alles van meer dan 24 meter;

30)

“overheveling”: elke overheveling van:

a)

levende blauwvintonijn uit het net van het vangstvaartuig naar de transportkooi;

b)

levende blauwvintonijn uit de transportkooi naar een andere transportkooi;

c)

de kooi met levende blauwvintonijn van een sleepvaartuig naar een ander sleepvaartuig;

d)

de kooi met levende blauwvintonijn van een kwekerij naar een andere kwekerij en levende blauwvintonijn tussen verschillende kooien in dezelfde kwekerij;

e)

levende blauwvintonijn van de tonnara naar de transportkooi, onafhankelijk van de aanwezigheid van een sleepvaartuig;

31)

“exploitant”: natuurlijke of rechtspersoon die een bedrijf exploiteert of bezit waarvan de activiteiten betrekking hebben op een stadium van de productie-, verwerkings-, afzet-, distributie- en detailhandelsketen voor visserij- en aquacultuurproducten;

32)

“vistuiggroep”: een groep vissersvaartuigen die hetzelfde vistuig gebruiken en waaraan een groepsquotum is toegewezen;

33)

“visserijinspanning”: het product van de capaciteit en de activiteit van een vissersvaartuig ; voor een groep vissersvaartuigen is dit de som van de visserijinspanning van alle vaartuigen in de groep ;

34)

“verantwoordelijke lidstaat”: de vlaggenlidstaat of de lidstaat in de jurisdictie waarvan de betrokken kwekerij of tonnara zich bevindt.

HOOFDSTUK II

BEHEERSMAATREGELEN

Artikel 6

Voorwaarden voor visserijbeheersmaatregelen

1.   Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de visserijinspanning van zijn vangstvaartuigen en tonnara’s in verhouding staat tot de vangstmogelijkheden voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee waarover die lidstaat beschikt. De door de lidstaten genomen maatregelen omvatten de vaststelling van individuele quota voor hun vangstvaartuigen van meer dan 24 m die zijn opgenomen in de in artikel 26 bedoelde lijst van gemachtigde vaartuigen.

2.   De lidstaten schrijven voor dat vangstvaartuigen zich onmiddellijk naar een door hen aangewezen haven begeven wanneer het individuele quotum van het vaartuig wordt geacht te zijn opgebruikt, overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

3.   Charteractiviteiten zijn niet toegestaan in de blauwvintonijnvisserij.

Artikel 7

Overdracht van niet-geoogste levende blauwvintonijn

1.    De overdracht binnen een kwekerij van niet-geoogste levende blauwvintonijn uit de vangst van voorgaande jaren kan alleen worden toegestaan indien een versterkt controlesysteem wordt ontwikkeld en door de lidstaat aan de Commissie ▌wordt gemeld. Dat systeem maakt een integrerend deel uit van het in artikel 13 bedoelde inspectieplan van de lidstaat, en omvat ten minste de in de artikelen 53 en 61 vastgestelde maatregelen.

2.   Vóór het begin van het visseizoen zorgen de voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten voor een grondige beoordeling van alle levende blauwvintonijn die wordt overgedragen na bulkoogsten in onder hun jurisdictie vallende kwekerijen. Daartoe wordt alle overgedragen levende blauwvintonijn van het vangstjaar waarin geen bulkoogst in kwekerijen heeft plaatsgevonden, naar andere kooien overgeheveld met gebruikmaking van stereoscopische camerasystemen of alternatieve methoden, mits deze hetzelfde niveau van precisie en nauwkeurigheid waarborgen, overeenkomstig artikel 51 . Te allen tijde moet volledig gedocumenteerde traceerbaarheid gewaarborgd zijn. De overdracht van blauwvintonijn van jaren waarin geen bulkoogst heeft plaatsgevonden , wordt jaarlijks gecontroleerd door toepassing van dezelfde procedure op passende monsters op basis van een risicobeoordeling.

3.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met nadere regels voor de ontwikkeling van een versterkt controlesysteem voor de overdracht van levende blauwvintonijn. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel  68 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 8

Overdracht van ongebruikte quota

De overdracht van ongebruikte quota is niet toegestaan.

Artikel 9

Overdrachten van quota

1.   De overdrachten van quota tussen de Unie en de andere CPC’s worden alleen verricht na voorafgaande machtiging door de betrokken lidstaten en/of CPC’s. De Commissie stelt het Iccat-secretariaat 48 uur op voorhand in kennis van de overdracht van quota.

2.   De overdracht van quota binnen vistuiggroepen, van bijvangstquota en van individuele vangstquota van lidstaten is toegestaan, op voorwaarde dat de betrokken lidstaten de Commissie op voorhand in kennis stellen van dergelijke overdrachten, zodat de Commissie het Iccat-secretariaat op de hoogte kan brengen voordat de overdracht ingaat.

Artikel 10

Quotaverlagingen in geval van overbevissing

Wanneer de lidstaten de hun toegewezen quota overschrijden en deze situatie niet kan worden verholpen door het uitwisselen van quota overeenkomstig artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, zijn de artikelen 37 en 105 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van toepassing.

Artikel 11

Jaarlijkse beheersplannen

1.   Elke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks visserijplan op. Dat plan bevat ten minste de volgende informatie voor de vangstvaartuigen en tonnara’s :

a)

de aan elke vistuiggroep toegewezen quota, met inbegrip van de quota voor bijvangsten;

b)

in voorkomend geval, de voor de toewijzing en het beheer van de quota gebruikte methode;

c)

de maatregelen om de naleving van individuele quota te waarborgen;

d)

open visseizoenen voor elke vistuigcategorie;

e)

informatie over aangewezen havens;

f)

de regels inzake bijvangsten; en

g)

het aantal vangstvaartuigen van meer dan 24 m, met uitzondering van bodemtrawlers en ringzegenvaartuigen die gemachtigd zijn om in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en in de Middellandse Zee op blauwvintonijn te vissen.

2.   De lidstaten met kleinschalige kustvaartuigen die gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen , proberen aan deze vaartuigen een specifiek sectoraal quota toe te wijzen en nemen een dergelijke toewijzing op in hun visserijplannen. Zij nemen in hun monitorings-, controle- en inspectieplannen ook aanvullende maatregelen op om de benutting van het quotum door die vloot nauwlettend te monitoren. De lidstaten kunnen een ander aantal vaartuigen machtigen om hun vangstmogelijkheden volledig te benutten, met behulp van de in lid 1 bedoelde parameters.

3.   Portugal en Spanje kunnen sectorale quota toewijzen aan met de hengel vissende vaartuigen in de wateren van de Unie rond de eilandengroepen van de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden. Het sectorale quotum wordt opgenomen in hun jaarlijkse visserijplannen en in hun jaarlijkse monitoring-, controle- en inspectieplannen worden duidelijk aanvullende maatregelen vastgesteld om de benutting ervan te monitoren.

4.   Indien de lidstaten overeenkomstig lid 2 of lid 3 sectorale quota toewijzen, is het minimumquotumvereiste van vijf ton, zoals vastgesteld in de voor de toewijzing van de vangstmogelijkheden van kracht zijnde handeling van de Unie, niet van toepassing.

5.   Elke wijziging van het jaarlijkse visserijplan wordt door de betrokken lidstaat ten minste drie werkdagen vóór het begin van de visserijactiviteit waarop de wijziging betrekking heeft aan de Commissie doorgegeven. De Commissie zendt de wijziging ten minste één werkdag vóór het begin van de visserijactiviteit waarop de wijziging betrekking heeft door aan het Iccat-secretariaat.

Artikel 12

Toewijzing van vangstmogelijkheden

Overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 maken de lidstaten bij de toewijzing van de hun ter beschikking staande vangstmogelijkheden gebruik van transparante en objectieve criteria van onder meer ecologische, sociale en economische aard, verdelen zij de nationale quota eerlijk over de diverse vlootsegmenten, met bijzondere aandacht voor de traditionele en de ambachtelijke visserijen, en zorgen zij voor stimulansen voor vissersvaartuigen van de Unie die zijn uitgerust met selectief vistuig of die gebruikmaken van minder milieubelastende visserijtechnieken.

Artikel 13

Jaarlijkse beheersplannen voor de vangstcapaciteit

Elke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks beheersplan voor de vangstcapaciteit op. In dat plan passen de lidstaten het aantal vangstvaartuigen en tonnara’s aan op een wijze die waarborgt dat de vangstcapaciteit in verhouding staat tot de vangstmogelijkheden die zijn toegewezen aan vangstvaartuigen en tonnara’s voor de desbetreffende quotaperiode. De lidstaten passen de visserijcapaciteit aan met behulp van de parameters die zijn vastgesteld in de voor de toewijzing van de vangstmogelijkheden van kracht zijnde handeling van de Unie. De aanpassing van de vangstcapaciteit van de Unie voor ringzegenvaartuigen wordt beperkt tot een maximale variatie van 20 % ten opzichte van de basisvangstcapaciteit in 2018.

Artikel 14

Jaarlijkse inspectieplannen

Elke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks inspectieplan op om de naleving van deze verordening te waarborgen. De lidstaten dienen hun respectieve plannen in bij de Commissie. Deze plannen worden opgesteld in overeenstemming met:

a)

de doelstellingen, prioriteiten en procedures alsmede de ijkpunten voor inspectie-activiteiten zoals deze zijn opgenomen in het uit hoofde van artikel 95 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde speciale controle- en inspectieprogramma voor blauwvintonijn;

b)

het uit hoofde van artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde nationale controleactieprogramma voor blauwvintonijn.

Artikel 15

Jaarlijkse beheersplannen voor de kweek

1.   Elke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks beheersplan voor de kweek op.

2.   In het jaarlijkse beheersplan voor de kweek waarborgt elke lidstaat dat de totale capaciteit voor het binnenbrengen en de totale kweekcapaciteit in verhouding staan tot de geraamde hoeveelheid blauwvintonijn die beschikbaar is voor de kweek.

3.   De lidstaten beperken hun capaciteit voor het kweken van tonijn tot de totale kweekcapaciteit zoals geregistreerd in het Iccat-register van kweekvoorzieningen voor blauwvintonijn of zoals toegestaan en bij de Iccat aangemeld in 2018.

4.   In de kwekerijen van een lidstaat mag niet meer in het wild gevangen blauwvintonijn worden binnengebracht dan het niveau van de binnengebrachte hoeveelheden die door de kwekerijen van die lidstaat in 2005, 2006, 2007 en 2008 bij de Iccat zijn geregistreerd in het “register van kweekvoorzieningen voor blauwvintonijn”.

5.   Indien een lidstaat de maximale hoeveelheid in het wild gevangen tonijn in een of meer van zijn tonijnkwekerijen moet verhogen, staat deze verhoging in verhouding tot de aan die lidstaat toegewezen vangstmogelijkheden, en alle invoer van levende blauwvintonijn uit een andere lidstaat of verdragsluitende partij .

6.   De voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaten zorgen ervoor dat de wetenschappers die door het SCRS zijn belast met proeven om de groeisnelheid tijdens de mestperiode vast te stellen, toegang hebben tot de kwekerijen en worden bijgestaan bij de uitvoering van hun taken.

7.     Indien nodig dienen de lidstaten uiterlijk op 15 mei van elk jaar bij de Commissie herziene beheersplannen voor de kweek in.

Artikel 16

Toezending van de jaarlijkse plannen

1.   Elke lidstaat met een quotum voor blauwvintonijn zendt elk jaar uiterlijk op 31 januari de volgende plannen aan de Commissie toe:

a)

het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde jaarlijkse visserijplan voor de vangstvaartuigen en tonnara’s waarmee op blauwvintonijn wordt gevist in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee;

b)

het overeenkomstig artikel 13 opgestelde jaarlijkse beheersplan voor de vangstcapaciteit;

c)

het overeenkomstig artikel 14 opgestelde jaarlijkse inspectieplan; en

d)

het overeenkomstig artikel 15 opgestelde jaarlijkse beheersplan voor de kweek.

2.   De Commissie bundelt de in lid 1 bedoelde plannen en gebruikt ze voor het opstellen van een jaarlijks plan van de Unie. De Commissie zendt het plan van de Unie elk jaar uiterlijk op 15 februari toe aan het Iccat-secretariaat ter bespreking en goedkeuring door de Iccat.

3.   Indien een lidstaat een in lid 1 bedoeld plan niet binnen de in dat lid vastgestelde termijn bij de Commissie indient , kan de Commissie besluiten het plan van de Unie aan het Iccat-secretariaat toe te zenden zonder de plannen van de betrokken lidstaat . Op verzoek van de betrokken lidstaat probeert de Commissie rekening te houden met een van de in lid 1 bedoelde plannen dat is ingediend na de in dat lid vastgestelde termijn, maar vóór de termijn die is vastgesteld in lid 2. Indien een door een lidstaat ingediend plan niet voldoet aan de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de jaarlijkse visserij-, capaciteits-, inspectie- en kweekplannen en een ernstige fout bevat die ertoe kan leiden dat het jaarlijks plan van de Unie niet wordt goedgekeurd door de Iccat-commissie, kan de Commissie besluiten het jaarlijks plan van de Unie aan het Iccat-secretariaat toe te zenden zonder de plannen van de betrokken lidstaat. De Commissie brengt de betrokken lidstaat zo spoedig mogelijk op de hoogte en probeert eventuele door die lidstaat ingediende herziene plannen op te nemen in het Unieplan of in wijzigingen van het Unieplan, mits zij voldoen aan de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de jaarlijkse visserij-, capaciteits-, inspectie- en kweekplannen.

HOOFDSTUK III

TECHNISCHE MAATREGELEN

Artikel 17

Visseizoenen

1.   Ringzegenvaartuigen mogen van 26 mei tot en met 1 juli op blauwvintonijn vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee.

2.     In afwijking van lid 1 mogen Cyprus en Griekenland in hun in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplannen bepalen dat ringzegenvaartuigen die hun vlag voeren, van 15 mei tot en met 1 juli op blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Middellandse Zee (FAO-visgebied 37.3.1 en 37.3.2) mogen vissen.

3.   In afwijking van lid 1 mag Kroatië in zijn in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplannen bepalen dat ringzegenvaartuigen die zijn vlag voeren, tot en met 15 juli voor kweekdoeleinden op blauwvintonijn in de Adriatische Zee (FAO-visgebied 37.2.1) mogen vissen.

4.   In afwijking van lid 1 mogen lidstaten die aan de Commissie het bewijs leveren dat bepaalde van hun ringzegenvaartuigen die in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee op blauwvintonijn vissen, vanwege de weersomstandigheden hun normale visdagen niet konden benutten in de loop van een jaar, besluiten dat het in lid 1 bedoelde visseizoen voor afzonderlijke ringzegenvaartuigen die door deze situatie getroffen zijn, wordt verlengd met een overeenkomstig aantal verloren dagen, met een maximum van tien dagen . De inactiviteit van de betrokken vaartuigen, en in het geval van een gezamenlijke visactie, van alle daarbij betrokken vaartuigen, wordt naar behoren gestaafd met weerberichten en VMS-posities.

5.   Voor grote pelagische beugvisserijvaartuigen is de visserij op blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee toegestaan van 1 januari tot en met 31 mei.

6.   De lidstaten nemen in hun jaarlijkse visserijplannen visseizoenen op voor hun vloten, met uitzondering van ringzegenvaartuigen en grote pelagische beugvisserijvaartuigen.

Artikel 18

Aanlandingsverplichting

De bepalingen van dit hoofdstuk doen geen afbreuk aan artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, met inbegrip van de toepasselijke afwijkingen daarvan.

Artikel 19

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootte

1.   Het is verboden om blauwvintonijn, met inbegrip van als bijvangst of in de recreatievisserij gevangen blauwvintonijn, met een gewicht van minder dan 30 kg of met een vorklengte van minder dan 115 cm te vangen, aan boord houden, over te laden, over te hevelen, aan te landen, te vervoeren, op te slaan, te verkopen, uit te stallen of te koop aan te bieden.

2.   In afwijking van lid 1 geldt voor blauwvintonijn een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 8 kg of 75 cm vorklengte wanneer het gaat om:

a)

blauwvintonijn die in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan door met de hengel of met de sleeplijn vissende vaartuigen is gevangen;

b)

blauwvintonijn die in de Middellandse Zee in het kader van de kleinschalige kustvisserij op verse vis is gevangen door met de hengel, de beug of de handlijn vissende vaartuigen; en

c)

blauwvintonijn die in de Adriatische Zee wordt gevangen voor kweekdoeleinden door vaartuigen die de vlag van Kroatië voeren.

3.   Specifieke voorwaarden die van toepassing zijn op de in lid 2 van dit artikel bedoelde afwijking, zijn vastgesteld in bijlage I.

4.   De lidstaten geven een vismachtiging af aan vaartuigen die vissen onder de in de punten 2 en 3 van bijlage I bedoelde afwijkingen. De betrokken vaartuigen worden vermeld in de in artikel 26 bedoelde lijst van vangstvaartuigen.

5.   Vis kleiner dan de in dit artikel vastgestelde minimuminstandhoudingsreferentiegrootten die dood wordt teruggegooid, wordt in mindering gebracht op het quotum van de lidstaat.

Artikel 20

Incidentele vangsten onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte

1.   In afwijking van artikel 19 , lid 1, zijn incidentele vangsten van maximaal 5 % blauwvintonijn met een gewicht tussen 8 en 30 kg of met een vorklengte tussen 75 en 115 cm toegestaan voor alle vangstvaartuigen en tonnara’s die actief op blauwvintonijn vissen.

2.   Het in lid 1 genoemde percentage van 5 % wordt berekend op basis van de totale vangsten van blauwvintonijn die op enig moment na elke visserijactiviteit aan boord van een vaartuig of in de tonnara worden gehouden.

3.   Incidentele vangsten worden in mindering gebracht op het quotum van de voor de vangstvaartuigen of de tonnara verantwoordelijke lidstaat.

4.   Voor incidentele vangsten van blauwvintonijn onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte geldt het bepaalde in de artikelen 31 , 33, 34 en 35 .

Artikel 21

Bijvangsten

1.   Elke lidstaat voorziet in de mogelijkheid van bijvangst van blauwvintonijn binnen zijn quotum en deelt dit aan de Commissie mee bij toezending van zijn visserijplan.

2.   Het niveau van de toegestane bijvangsten, dat niet meer bedraagt dan 20 % van de totale vangsten die aan het einde van elke visreis aan boord aanwezig zijn, en de methode die wordt gebruikt voor de berekening van die bijvangsten in verhouding tot de totale vangst aan boord, wordt duidelijk gedefinieerd in het in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplan. Het percentage bijvangsten mag worden berekend op basis van het gewicht of het aantal exemplaren. De berekening op basis van het aantal exemplaren is alleen van toepassing op tonijn en tonijnachtigen die onder het beheer van de Iccat vallen. De omvang van de toegestane bijvangsten voor kleinschalige kustvaartuigen mag op jaarbasis worden berekend.

3.   Alle bijvangsten van dode blauwvintonijn, aan boord gehouden of teruggegooid, worden in mindering gebracht op het quotum van de vlaggenlidstaat, en geregistreerd en gerapporteerd aan de Commissie, overeenkomstig de artikelen 31 en 32 .

4.   Voor de lidstaten die geen blauwvintonijnquotum hebben, worden de betrokken bijvangsten in mindering gebracht op het specifieke quotum van de Unie voor bijvangst van blauwvintonijn dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU en artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

5.   Indien het aan een lidstaat toegewezen quotum volledig is opgebruikt, wordt geen vangst van blauwvintonijn door vaartuigen die zijn vlag voeren, toegestaan en neemt die lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de als bijvangst gevangen blauwvintonijn wordt vrijgelaten. Als het specifieke quotum van de Unie voor bijvangst van blauwvintonijn als vastgesteld overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU en artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is opgebruikt, is de vangst van blauwvintonijn niet toegestaan door vaartuigen die de vlag voeren van lidstaten zonder quotum voor blauwvintonijn en nemen die lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de als bijvangst gevangen blauwvintonijn wordt vrijgelaten. In die gevallen worden de verwerking en het in de handel brengen van dode blauwvintonijn verboden en worden alle vangsten geregistreerd. De lidstaten verstrekken op jaarbasis informatie over dergelijke bijvangsten van dode blauwvintonijn aan de Commissie, die deze gegevens doorzendt aan het Iccat-secretariaat.

6.   Vaartuigen die niet actief op blauwvintonijn vissen, houden aan boord gehouden hoeveelheden blauwvintonijn duidelijk gescheiden van andere soorten, zodat de controleautoriteiten de naleving van dit artikel kunnen monitoren. Dergelijke bijvangsten kunnen in de handel worden gebracht voor zover zij vergezeld gaan van het eBCD.

Artikel 22

Gebruik van luchttuigen

Het is verboden luchttuigen, inclusief vliegtuigen, helikopters of onbemande luchtvaartuigen, te gebruiken om naar blauwvintonijn te zoeken.

HOOFDSTUK IV

RECREATIEVISSERIJ

Artikel 23

Specifieke quota voor de recreatievisserij

1.   Elke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, reguleert de recreatievisserij door een specifiek quotum ten behoeve van deze visserij toe te wijzen. Eventuele dode blauwvintonijn wordt in aanmerking genomen bij een dergelijke toewijzing, inclusief in het kader van de praktijk van vangen en terugzetten. De lidstaten stellen de Commissie bij de toezending van hun visserijplannen in kennis van het aan de recreatievisserij toegewezen quotum.

2.   Vangsten van dode blauwvintonijn worden gerapporteerd en in mindering gebracht op het quotum van de lidstaat.

Artikel 24

Specifieke voorwaarden voor de recreatievisserij

1.   Elke lidstaat met een quotum voor blauwvintonijn dat is toegewezen aan recreatievisserij, reglementeert de recreatievisserij door vismachtigingen af te geven aan vaartuigen voor de recreatievisserij. Op verzoek van de Iccat stellen de lidstaten aan de Commissie de lijst beschikbaar van de recreatievaartuigen waaraan een vismachtiging is verleend voor de vangst van blauwvintonijn . Deze lijst , die de Commissie in elektronische vorm bij de Iccat moet indienen, bevat voor elk vaartuig de volgende informatie:

a)

naam van het vaartuig;

b)

registratienummer;

c)

Iccat-registratienummer (indien van toepassing);

d)

vroegere naam of namen (indien van toepassing); en

e)

naam en adres van de eigenaar(s) en de exploitant(en).

2.   Het is in de recreatievisserij verboden om meer dan één blauwvintonijn per vaartuig per dag te vangen, aan boord te houden, over te laden of aan te landen.

3.   Het op de markt brengen van in het kader van de recreatievisserij gevangen blauwvintonijn is verboden.

4.   Elke lidstaat registreert de vangstgegevens van de recreatievisserij, met inbegrip van het gewicht en indien mogelijk de lengte van elke blauwvintonijn, en meldt de gegevens van het voorgaande jaar elk jaar uiterlijk op 30 juni aan de Commissie. De Commissie zendt die informatie door aan het Iccat-secretariaat.

5.   Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om blauwvintonijnen, en met name jonge tonijnen, die levend zijn gevangen in het kader van de recreatievisserij, zoveel mogelijk vrij te laten. Alle aangelande blauwvintonijn bevindt zich in gehele staat of is ontdaan van kieuwen en/of ingewanden.

Artikel 25

Vangen, merken en terugzetten

1.   In afwijking van artikel 22 , lid 1, mogen lidstaten die “vangen en terugzetten” door vaartuigen voor de sportvisserij in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan toestaan, een beperkt aantal van die vaartuigen toestaan gericht te vissen op blauwvintonijn voor de doeleinden van “vangen, merken en terugzetten”, zonder dat daarvoor aan die vaartuigen een specifiek quotum hoeft te worden toegewezen. Deze vaartuigen opereren in het kader van een wetenschappelijk project van een onderzoeksinstituut dat deel uitmaakt van een wetenschappelijk onderzoeksprogramma. De resultaten van het project worden meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat.

2.   Vaartuigen die wetenschappelijk onderzoek verrichten in het kader van het Iccat-onderzoeksprogramma voor blauwvintonijn worden niet geacht de in lid 1 bedoelde activiteiten in het kader van “vangen, merken en terugzetten” te verrichten.

3.   Lidstaten die activiteiten in het kader van “vangen, merken en terugzetten” toestaan:

a)

dienen een beschrijving van die activiteiten en van de daarvoor geldende maatregelen in als een integrerend deel van hun in de artikelen 12 en 15 bedoelde visserij- en inspectieplannen;

b)

monitoren nauwlettend de activiteiten van de betrokken vaartuigen om te waarborgen dat zij de bepalingen van deze verordening naleven;

c)

waarborgen dat de verrichtingen voor het merken en terugzetten worden verricht door daartoe opgeleid personeel, teneinde een hoge overleving van de exemplaren te garanderen; en

d)

dienen jaarlijks uiterlijk vijftig dagen vóór de SCRS-vergadering van het volgende jaar bij de Commissie een verslag over de verrichte wetenschappelijk activiteiten in. De Commissie zendt het verslag zestig dagen vóór de SCRS-vergadering van het volgende jaar door aan de Iccat.

4.   Elke blauwvintonijn die sterft tijdens activiteiten in het kader van “vangen, merken en terugzetten” wordt gerapporteerd en op het quotum van de vlaggenlidstaat in mindering gebracht.

HOOFDSTUK V

CONTROLEMAATREGELEN

AFDELING 1

LIJSTEN EN REGISTERS VAN VAARTUIGEN EN TONNARA’S

Artikel 26

Lijsten en registers van vaartuigen

1.   De lidstaten dienen elk jaar een maand vóór het begin van de machtigingsperiode in elektronische vorm en in het in de laatste versie van de Iccat-richtsnoeren vastgestelde formaat (26) de volgende vaartuiglijsten bij de Commissie in:

a)

een lijst van alle vangstvaartuigen die gemachtigd zijn om actief op blauwvintonijn te vissen; en

b)

een lijst van alle andere vissersvaartuigen die worden gebruikt voor de commerciële exploitatie van blauwvintonijnbestanden.

De Commissie zendt deze informatie 15 dagen vóór het begin van de visserijactiviteit toe aan het Iccat-secretariaat, zodat die vaartuigen in het Iccat-register van gemachtigde vaartuigen kunnen worden opgenomen en, indien van toepassing, in het Iccat-register van vaartuigen met een lengte over alles van 20 meter of meer die gemachtigd zijn om in het verdragsgebied te opereren.

2.   Een vissersvaartuig mag tijdens een kalenderjaar in beide in lid 1 bedoelde lijsten worden opgenomen, op voorwaarde dat het niet in beide lijsten tegelijk is opgenomen.

3.   De in lid 1, onder a) en b), bedoelde informatie over vaartuigen bevat de naam van het vaartuig en het nummer in het vlootregister van de Unie (CFR) zoals vastgesteld in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie (27).

4.   Retroactieve opneming wordt niet aanvaard door de Commissie.

5.   Latere wijzigingen die in de loop van een kalenderjaar worden aangebracht in de in de leden 1 en 3 bedoelde lijsten, worden slechts aanvaard indien een aangemeld vissersvaartuig om legitieme operationele redenen of vanwege overmacht niet aan de visserij kan deelnemen. De betrokken lidstaat brengt in dat geval de Commissie onmiddellijk op de hoogte, met opgave van:

a)

alle bijzonderheden over het vissersvaartuig dat/de vissersvaartuigen die dat vissersvaartuig zal/zullen vervangen; en

b)

een volledig overzicht van de reden voor de vervanging, alsmede alle relevante ondersteunende bewijsstukken of referenties.

6.   Overeenkomstig artikel 7, lid 6, van Verordening (EU) 2017/2403 wijzigt de Commissie in de loop van het jaar indien nodig de in lid 1 bedoelde informatie over vangstvaartuigen door geactualiseerde gegevens te verstrekken aan het Iccat-secretariaat.

Artikel 27

Vismachtigingen voor vaartuigen

1.   De lidstaten geven vismachtigingen af aan vaartuigen die zijn opgenomen in een van de lijsten als bedoeld in artikel 26 , leden 1 en 5. Vismachtigingen bevatten ten minste de in bijlage VII vastgestelde informatie en worden afgegeven in het in die bijlage vastgestelde formaat. De lidstaten zien erop toe dat de in de vismachtiging opgenomen gegevens correct zijn en in overeenstemming zijn met de in deze verordening vastgestelde regels.

2.   Onverminderd artikel  21 , lid 6, worden vissersvaartuigen van de Unie die niet in de in artikel  26 , lid 1, bedoelde Iccat-registers zijn opgenomen, geacht niet te zijn gemachtigd om in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee blauwvintonijn te bevissen, aan boord te houden, over te laden, te vervoeren, over te hevelen, te verwerken of aan te landen.

3.   Wanneer het aan de vaartuigen toegewezen individuele quotum als opgebruikt wordt beschouwd, trekt de vlaggenlidstaat de aan een vaartuig afgegeven vismachtiging voor blauwvintonijn in en kan hij het vaartuig verzoeken zich onmiddellijk naar een door hem aangewezen haven te begeven.

Artikel 28

Lijsten en registers van voor de blauwvintonijnvisserij gemachtigde tonnara’s

1.   Elke lidstaat zendt aan de Commissie in elektronische vorm, in het kader van zijn visserijplan, een lijst toe van de tonnara’s met een machtiging om op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. De Commissie zendt die informatie toe aan het Iccat-secretariaat, zodat die tonnara’s kunnen worden opgenomen in het Iccat-register van voor de blauwvintonijnvisserij gemachtigde tonnara’s.

2.   De lidstaten geven vismachtigingen af voor tonnara’s die zijn opgenomen in de in lid 1 bedoelde lijst. Vismachtigingen bevatten ten minste de in bijlage VII bedoelde informatie en worden afgegeven in het in die bijlage vastgestelde formaat. De lidstaten zien erop toe dat de in de vismachtiging opgenomen gegevens correct zijn en in overeenstemming zijn met de in deze verordening vastgestelde regels.

3.   Tonnara’s van de Unie die niet zijn opgenomen in het Iccat-register van tonnara’s die gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen, worden niet geacht te zijn gemachtigd om op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. Het is verboden door die tonnara’s gevangen blauwvintonijn aan boord te hebben, over te hevelen, te kooien of aan te landen.

4.   De vlaggenlidstaat trekt de aan tonnara’s afgegeven vismachtiging voor blauwvintonijn in op het moment dat het aan die tonnara’s toegewezen quotum wordt geacht te zijn opgebruikt.

Artikel 29

Informatie over visserijactiviteiten

1.   Elke lidstaat verstrekt de Commissie elk jaar uiterlijk op 15 juli gedetailleerde informatie over de blauwvintonijnvangsten in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee in het voorgaande jaar. De Commissie zendt die informatie elk jaar uiterlijk op 31 juli door aan het Iccat-secretariaat. Deze informatie omvat:

a)

de naam en het Iccat-nummer van elk vangstvaartuig;

b)

de geldigheidsduur van de machtiging(en) voor elk vangstvaartuig;

c)

de totale vangsten van elk vangstvaartuig, inclusief nulvangsten, gedurende de hele geldigheidsduur van de machtiging(en);

d)

het totale aantal dagen dat elk vangstvaartuig in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee gedurende de hele geldigheidsduur van de machtiging(en) heeft gevist; en

e)

de totale vangst buiten de machtigingsperiode (bijvangst).

2.   De lidstaten zenden de Commissie de volgende informatie toe voor onder hun vlag varende vissersvaartuigen die niet waren gemachtigd om actief op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, maar die blauwvintonijn als bijvangst hebben gevangen:

a)

de naam en het Iccat-nummer of, indien het vaartuig niet bij de Iccat is geregistreerd, het nationale registratienummer van het vaartuig; en

b)

de totale blauwvintonijnvangsten.

3.   De lidstaten delen de Commissie alle informatie mee over niet onder de leden 1 en 2 vallende vaartuigen die zeker of vermoedelijk op blauwvintonijn hebben gevist in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. De Commissie geeft deze informatie door aan het Iccat-secretariaat zodra de informatie beschikbaar is.

Artikel 30

Gezamenlijke visacties

1.   Een gezamenlijke visactie voor blauwvintonijn wordt alleen toegestaan indien de deelnemende vaartuigen zijn gemachtigd door de vlaggenlidstaat/vlaggenlidstaten. Om te worden gemachtigd moet elk ringzegenvaartuig zijn uitgerust om op blauwvintonijn te vissen, een individueel quotum hebben en de in artikel 32 vastgestelde rapportageverplichtingen naleven.

2.   Het aan een gezamenlijke visactie toegewezen quotum is gelijk aan het totaal van de aan de deelnemende ringzegenvaartuigen toegewezen quota.

3.   Ringzegenvaartuigen van de Unie verrichten geen gezamenlijke visacties met ringzegenvaartuigen van andere CPC’s.

4.   Het aanvraagformulier voor de machtiging om aan een gezamenlijke visactie deel te nemen is opgenomen in bijlage IV. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om van zijn aan een gezamenlijke visactie deelnemende ringzegenvaartuig/ringzegenvaartuigen de volgende informatie te verkrijgen:

a)

de aangevraagde machtigingsperiode van de gezamenlijke visactie;

b)

de identiteit van de betrokken exploitanten;

c)

de quota van de individuele vaartuigen;

d)

de sleutel voor de verdeling van de betrokken vangsten tussen de vissersvaartuigen; en

e)

informatie over de kwekerijen van bestemming.

5.   Ten minste tien dagen vóór het begin van de gezamenlijke visactie zendt elke lidstaat de in lid 4 bedoelde informatie toe aan de Commissie in het in bijlage IV vastgestelde formaat. De Commissie zendt die informatie ten minste vijf dagen vóór het begin van de visactie door aan het Iccat-secretariaat en aan de vlaggenstaat van de andere vissersvaartuigen die aan de gezamenlijke visactie deelnemen.

6.   In geval van overmacht zijn de in lid 5 vastgestelde termijnen niet van toepassing op de informatie over de kwekerijen van bestemming. In zulke gevallen dienen de lidstaten zo snel mogelijk een actualisering van die informatie bij de Commissie in, samen met een beschrijving van de gebeurtenissen waardoor sprake is van overmacht. De Commissie zendt die informatie door aan het Iccat-secretariaat.

AFDELING 2

VANGSTREGISTRATIE

Artikel 31

Registratievoorschriften

1.   Kapiteins van vangstvaartuigen van de Unie houden een visserijlogboek van hun activiteiten bij overeenkomstig de artikelen 14, 15, 23 en 24 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en van afdeling A van bijlage II bij deze verordening.

2.   Kapiteins van sleepvaartuigen, hulpvaartuigen en verwerkingsvaartuigen van de Unie registreren hun activiteiten overeenkomstig de vereisten van de afdelingen B, C en D van bijlage II.

Artikel 32

Vangstrapporten door kapiteins en exploitanten van tonnara’s

1.   Kapiteins van actief vissende vangstvaartuigen van de Unie delen hun vlaggenlidstaat hun dagelijkse vangstaangiften mee langs elektronische weg gedurende de gehele periode waarin zij gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen. Die aangiften zijn niet verplicht voor vaartuigen in de haven, behalve als zij betrokken zijn bij een gezamenlijke visactie. De gegevens in de aangiften worden overgenomen uit de logboeken en omvatten de datum, het tijdstip, de locatie (lengte- en breedtegraad) en het gewicht en het aantal exemplaren van de in het verdragsgebied gevangen blauwvintonijnen, inclusief vrijlatingen en teruggooi van dode vis. De kapiteins versturen de aangiften volgens het model in bijlage III of in een door de lidstaat voorgeschreven formaat .

2.   Kapiteins van ringzegenvaartuigen stellen voor elke visserijactiviteit de in lid 1 bedoelde dagelijkse aangiften op, ook in geval van nulvangsten. De aangiften met betrekking tot de voorgaande dag worden uiterlijk om 9.00 uur GMT door de kapitein van het vaartuig of zijn gemachtigde vertegenwoordigers aan de vlaggenlidstaat toegezonden.

3.   Exploitanten van tonnara’s die actief op blauwvintonijn vissen of hun gemachtigde vertegenwoordigers stellen dagelijkse aangiften op die gedurende de gehele periode waarin zij gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen, binnen elke 48 uur langs elektronische weg aan de vlaggenlidstaat worden toegezonden. Deze aangiften bevatten het Iccat-registratienummer van de tonnara, de datum en het tijdstip van de vangst, het gewicht en het aantal exemplaren van de gevangen blauwvintonijnen, met inbegrip van nulvangsten, vrijlatingen en teruggooi van dode vis. Zij zenden die informatie toe in het in bijlage III vastgestelde formaat.

4.   Kapiteins van andere vangstvaartuigen dan ringzegenvaartuigen zenden aan hun vlaggenlidstaat uiterlijk op dinsdag 12.00 uur GMT de in lid 1 bedoelde aangiften voor de voorgaande, op zondag eindigende week toe.

AFDELING 3

AANLANDINGEN EN OVERLADINGEN

Artikel 33

Aangewezen haven

1.   Elke lidstaat waaraan een quotum voor blauwvintonijn is toegewezen, wijst havens aan waar verrichtingen voor het aanlanden of overladen van blauwvintonijn zijn toegestaan. De informatie over aangewezen havens wordt opgenomen in het in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplan. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke wijziging van de informatie over aangewezen havens. De Commissie deelt die informatie onverwijld mee aan het Iccat-secretariaat.

2.   Lidstaten mogen een haven slechts als aangewezen haven aanmerken indien zij waarborgen dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

vaststaande tijdstippen van aanlanding en van overlading;

b)

vaststaande plaatsen van aanlanding en van overlading; en

c)

vaste inspectie- en bewakingsprocedures die waarborgen dat tijdens alle tijdstippen van aanlanding en overlading en op alle plaatsen van aanlanding en overlading inspecties worden verricht overeenkomstig artikel 35 .

3.   In het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee gevangen blauwvintonijn mag door vangstvaartuigen, alsook door verwerkingsvaartuigen en hulpvaartuigen, uitsluitend worden aangeland en overgeladen in door de CPC’s en de lidstaten aangewezen havens. Dode blauwvintonijn die is geoogst uit een tonnara/kooi mag bij wijze van uitzondering door een hulpvaartuig naar een verwerkingsvaartuig worden vervoerd, voor zover dit gebeurt in aanwezigheid van de controleautoriteit.

Artikel 34

Voorafgaande kennisgeving van aanlandingen

1.   Artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 geldt voor kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie met een lengte van minstens 12 meter die voorkomen op de in artikel 26 bedoelde lijst van vaartuigen. De voorafgaande kennisgeving uit hoofde van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 wordt toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat (en van de vlaggenlidstaat) of de CPC waarvan zij de havens of aanlandingsvoorzieningen wensen te gebruiken.

2.   Vóór het binnenvaren van de haven stellen de kapiteins, of hun vertegenwoordigers, van vissersvaartuigen van de Unie met een lengte van minder dan twaalf meter, alsook verwerkingsvaartuigen en hulpvaartuigen, die zijn opgenomen in de in artikel  26 bedoelde lijst van vaartuigen, ten minste vier uur vóór de verwachte tijd van aankomst in de haven de bevoegde autoriteit van de lidstaat (en van de vlaggenlidstaat) of de CPC waarvan zij de havens of aanlandingsvoorzieningen wensen te gebruiken, in kennis van ten minste de volgende informatie:

a)

de verwachte aankomsttijd;

b)

de geraamde hoeveelheid aan boord gehouden blauwvintonijn;

c)

informatie betreffende het geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;

d)

het externe identificatienummer en de naam van de vissersvaartuigen.

3.   Indien de lidstaten krachtens het toepasselijke recht van de Unie gemachtigd zijn een kortere kennisgevingsperiode toe te passen dan de periode van vier uur vóór de verwachte tijd van aankomst, kan de geraamde hoeveelheid aan boord gehouden blauwvintonijn worden gemeld op het toepasselijke tijdstip van kennisgeving vóór aankomst. Als de visgronden zich op minder dan vier uur van de haven bevinden, kan de geraamde hoeveelheid aan boord gehouden blauwvintonijn te allen tijde worden gewijzigd vóór aankomst.

4.   De autoriteiten van de havenlidstaat houden een register bij van alle tijdens het lopende jaar gedane voorafgaande kennisgevingen.

5.   Alle aanlandingen in de Unie worden gecontroleerd door de bevoegde controleautoriteiten van de havenlidstaat en een percentage daarvan wordt geïnspecteerd op basis van een risicobeoordelingssysteem waarbij quota, omvang van de vloot en visserijinspanning in aanmerking worden genomen. Alle details van het door elke lidstaat vastgestelde controlesysteem worden opgenomen in het in artikel 14 bedoelde jaarlijkse inspectieplan.

6.   Kapiteins van een vangstvaartuig van de Unie dienen, ongeacht de lengte over alles van het vaartuig, binnen 48 uur nadat de aanlanding is voltooid, een aangifte van aanlanding in bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of CPC waar de aanlanding plaatsvindt en bij de vlaggenlidstaat. De kapitein van een vangstvaartuig is verantwoordelijk voor, en certificeert, de volledigheid en juistheid van de aangifte. De aangifte van aanlanding vermeldt ten minste de aangelande hoeveelheden blauwvintonijn en het gebied waar deze zijn gevangen. Alle aangelande vangsten worden gewogen. De havenlidstaat zendt 48 uur nadat de aanlanding is voltooid een aanlandingsrapport toe aan de vlaggenlidstaat of CPC.

Artikel 35

Overladingen

1.   Het is vissersvaartuigen van de Unie en vaartuigen van derde landen in wateren van de Unie onder alle omstandigheden verboden om blauwvintonijn op zee over te laden.

2.   Onverminderd de vereisten van artikel 52, leden 2 en 3, artikel 54 en artikel 57 van Verordening (EU) 2017/2107 mogen vissersvaartuigen blauwvintonijnvangsten enkel overladen in aangewezen havens als bedoeld in artikel 33 van deze verordening.

3.   De kapitein van het ontvangende vissersvaartuig, of zijn vertegenwoordiger, verstrekt de betrokken autoriteiten van de havenstaat ten minste 72 uur vóór de verwachte tijd van aankomst in de haven de informatie in het in bijlage V vastgestelde model voor de aangifte van overlading. Voor elke overlading is voorafgaande machtiging van de vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC van het betrokken overladende vissersvaartuig vereist. Voorts stelt de kapitein van het overladende vaartuig, ten tijde van de overlading, zijn vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC in kennis van de in bijlage V vereiste datums.

4.   De havenlidstaat inspecteert het ontvangende vaartuig bij aankomst en controleert de hoeveelheden en de documentatie in verband met de overladingsverrichting.

5.   Kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie vullen de Iccat-overladingsaangifte in en zenden ze binnen 15 dagen na de voltooiing van de overlading toe aan hun vlaggenlidstaat. De kapiteins van de overladende vissersvaartuigen vullen de Iccat-overladingsaangifte in overeenkomstig bijlage V. De aangifte van overlading bevat het referentienummer van het eBCD om kruiscontroles van de daarin opgenomen gegevens te vergemakkelijken.

6.   De havenstaat zendt binnen vijf dagen na de voltooiing van de overlading een rapport van de overlading toe aan de autoriteit van de vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC van het overladende vissersvaartuig.

7.   Alle overladingen worden geïnspecteerd door de bevoegde autoriteiten van de aangewezen havenlidstaten.

AFDELING 4

RAPPORTAGEVERPLICHTINGEN

Artikel 36

Wekelijkse rapporten inzake hoeveelheden

Elke lidstaat zendt wekelijkse vangstrapporten toe aan de Commissie ▌. Die rapporten bevatten de krachtens artikel 32 vereiste gegevens met betrekking tot tonnara’s, ringzegenvaartuigen en andere vangstvaartuigen . De gegevens worden verstrekt per vistuigtype ▌. De Commissie zendt die informatie onverwijld door aan het Iccat-secretariaat.

Artikel 37

Informatie over het opgebruiken van het quotum

1.   Elke lidstaat leeft artikel 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 na en deelt daarnaast aan de Commissie mee wanneer het quotum dat is toegewezen aan een vistuiggroep wordt geacht voor 80 % te zijn opgebruikt.

2.   Elke lidstaat leeft de bepalingen van artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 na en deelt daarnaast aan de Commissie mee wanneer de quota die zijn toegewezen aan een vistuiggroep, of aan een gezamenlijke visactie, of aan een ringzegenvaartuig, worden geacht te zijn opgebruikt. Die informatie gaat vergezeld van officiële stukken waaruit blijkt dat de lidstaat een visserijstop heeft afgekondigd of een oproep tot terugkeer naar de haven heeft gedaan voor de vloot, de vistuiggroep, de gezamenlijke visactie of de vaartuigen met een individueel quotum, en waarin duidelijk de datum en het tijdstip van de sluiting worden vermeld.

3.   De Commissie stelt het Iccat-secretariaat in kennis van de datums waarop het quotum van de Unie voor blauwvintonijn is opgebruikt.

AFDELING 5

WAARNEMERSPROGRAMMA’S

Artikel 38

Nationaal waarnemersprogramma

1.   Elke lidstaat waarborgt dat met de inzet van nationale waarnemers, aan wie een officieel identificatiedocument wordt verstrekt, op vaartuigen en bij tonnara’s die actief zijn in de blauwvintonijnvisserij ten minste de volgende dekkingsgraad wordt bereikt:

a)

20 % van zijn actieve pelagische trawlers (met een lengte van meer dan 15 m);

b)

20 % van zijn actieve beugvisserijvaartuigen (met een lengte van meer dan 15 m);

c)

20 % van zijn actieve met de hengel vissende vaartuigen (met een lengte van meer dan 15 m);

d)

100 % van de sleepvaartuigen;

e)

100 % van de oogstverrichtingen van tonnara’s.

Lidstaten met minder dan vijf vangstvaartuigen van de in de eerste alinea, onder a), b) en c), vermelde categorieën die gemachtigd zijn om actief op blauwvintonijn te vissen, waarborgen dat ten minste 20 % van de tijd gedurende welke de vaartuigen actief zijn in de blauwvintonijnvisserij door de inzet van nationale waarnemers wordt gedekt.

2.   De taken van de nationale waarnemers bestaan met name in het volgende:

a)

monitoren van de naleving van deze verordening door vissersvaartuigen en tonnara’s;

b)

registreren en rapporteren van de visserijactiviteit, met inbegrip van het volgende:

a)

de gevangen hoeveelheid (inclusief bijvangst), en de toestand van de vangst (aan boord gehouden of dood of levend teruggegooid);

b)

vangstgebied (lengte- en breedtegraad);

c)

omvang van de inspanning (bijvoorbeeld aantal trekken, aantal haken), zoals gedefinieerd in de Iccat-handleiding voor verschillende vistuigtypes;

d)

datum van de vangst.

c)

verifiëren van de in het logboek vermelde gegevens;

d)

observeren en registreren van vaartuigen die potentieel vissen op een wijze die indruist tegen de Iccat-instandhoudingsmaatregelen.

3.   Naast de in lid 2 bedoelde taken verrichten nationale waarnemers wetenschappelijke werkzaamheden, met inbegrip van het verzamelen van de nodige gegevens, op basis van de richtsnoeren van het SCRS.

4   De in het kader van het waarnemersprogramma van elke lidstaat verzamelde gegevens en informatie worden aan de Commissie verstrekt, die deze, naargelang van het geval, toezendt aan het SCRS of het Iccat-secretariaat.

5.   Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 3 zorgt elke lidstaat voor:

a)

een representatieve dekking in tijd en ruimte, teneinde de Commissie te voorzien van adequate en nuttige gegevens en informatie over de vangst, de inspanning en andere wetenschappelijke en beheersaspecten, met inachtneming van de kenmerken van de betrokken vloot en visserij;

b)

degelijke protocollen voor gegevensverzameling;

c)

een degelijke opleiding en erkenning van waarnemers alvorens zij worden ingezet;

d)

een zo gering mogelijke verstoring van de werkzaamheden van de vaartuigen en tonnara’s die in het verdragsgebied actief zijn.

Artikel 39

Regionaal waarnemersprogramma van de Iccat

1.   De lidstaten zorgen voor de doeltreffende uitvoering van het regionale waarnemersprogramma van de Iccat zoals vastgesteld in dit artikel en in bijlage VIII.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat er een regionale Iccat-waarnemer aanwezig is:

a)

op alle ringzegenvaartuigen die gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen;

b)

bij alle overhevelingen van blauwvintonijn uit ringzegenvaartuigen;

c)

bij alle overhevelingen van blauwvintonijn uit tonnara’s naar transportkooien;

d)

bij alle overhevelingen uit een kwekerij naar een andere kwekerij;

e)

bij alle verrichtingen voor het kooien van blauwvintonijn in kwekerijen;

f)

bij alle verrichtingen voor het oogsten van blauwvintonijn in kwekerijen; en

g)

tijdens de vrijlating van blauwvintonijn uit kweekkooien in zee.

3.   Ringzegenvaartuigen waarop geen regionale Iccat-waarnemer aanwezig is, worden niet gemachtigd om op blauwvintonijn te vissen.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat aan elke kwekerij voor de gehele periode van de kooiverrichtingen één regionale Iccat-waarnemer wordt toegewezen. In gevallen van overmacht, en nadat de ▌lidstaat van de kwekerij de als overmacht aangemerkte omstandigheden heeft bevestigd, mag een regionale Iccat-waarnemer door meer dan één kwekerij worden gedeeld om de continuïteit van de kweekverrichtingen te waarborgen , mits de waarnemerstaken gegarandeerd naar behoren worden uitgevoerd . De voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaat verzoekt echter onmiddellijk om de inzet van een extra regionale waarnemer.

5.   De taken van de regionale Iccat-waarnemer behelzen met name het volgende:

a)

observeren en monitoren van de visserij- en kweekverrichtingen in overeenstemming met de desbetreffende instandhoudings- en beheersmaatregelen van de Iccat, waaronder door toegang tot beelden van stereoscopische camera’s op het ogenblik van het kooien zodat de lengte kan worden gemeten en het overeenkomstige gewicht kan worden geraamd;

b)

ondertekenen van de overhevelingsaangiften en BCD’s wanneer de daarin vervatte informatie overeenstemt met zijn eigen waarnemingen. Als dat niet het geval is, vermeldt de regionale Iccat-waarnemer op de overhevelingsaangiften en de BCD’s zijn aanwezigheid en de redenen voor het gebrek aan overeenstemming, met specifieke opgave van de regel(s) of procedure(s) die niet in acht is (zijn) genomen;

c)

verrichten van wetenschappelijke werkzaamheden, met inbegrip van het nemen van monsters, op basis van de richtsnoeren van het SCRS.

6.   Regionale waarnemers worden tijdens de uitvoering van hun taken niet gehinderd, geïntimideerd of op enigerlei wijze beïnvloed door kapiteins, bemanningsleden en exploitanten van tonnara’s en vaartuigen.

AFDELING 6

OVERHEVELINGSVERRICHTINGEN

Artikel 40

Overhevelingstoestemming

1.   Vóór elke overhevelingsverrichting wordt door de kapitein van het vangst- of sleepvaartuig, of door de vertegenwoordigers daarvan, of door de exploitant van de kwekerij of tonnara waaruit wordt overgeheveld aan de vlaggenlidstaat, of aan de voor de kwekerij of tonnara verantwoordelijke lidstaat, een voorafgaande kennisgeving van overheveling toegezonden met:

a)

de naam van het vangstvaartuig of de kwekerij of de tonnara en het Iccat-registratienummer ervan;

b)

het verwachte tijdstip van overheveling;

c)

de geraamde hoeveelheid over te hevelen blauwvintonijn;

d)

informatie over de positie van overheveling (lengte- en breedtegraad) en de identificatienummers van de kooien;

e)

de naam van het sleepvaartuig, het aantal gesleepte kooien en in voorkomend geval, het Iccat-registratienummer; en

f)

de haven, de kwekerij of de kooi van bestemming van de blauwvintonijn.

2.   Voor de toepassing van lid 1 kennen de lidstaten aan elke transportkooi een uniek nummer toe. Indien bij de overheveling van een vangst die met één visactie overeenkomt meerdere kooien nodig zijn, is slechts één overhevelingsaangifte vereist, maar worden de nummers van elke gebruikte transportkooi in de overhevelingsaangifte geregistreerd, met een duidelijke vermelding van de in elke kooi vervoerde hoeveelheid blauwvintonijn.

3.   De kooinummers worden toegekend aan de hand van een uniek nummeringsysteem dat bestaat uit ten minste de drielettercode van de lidstaat van de kwekerij gevolgd door drie cijfers. De unieke kooinummers zijn permanent en niet-overdraagbaar van de ene naar de andere kooi.

4.   Aan de kapitein van het vissersvaartuig, of aan de exploitant van de tonnara of kwekerij, wordt door de in lid 1 bedoelde lidstaat voor elke overhevelingsverrichting een toestemmingsnummer toegekend en meegedeeld. Het machtigingsnummer omvat de drielettercode van de lidstaat, vier cijfers voor het jaar en drie letters die aangeven of toestemming is verleend (AUT) of geweigerd (NEG), gevolgd door een volgnummer.

5.   De in lid 1 bedoelde lidstaat verleent of weigert de toestemming voor de overheveling binnen 48 uur na de indiening van de voorafgaande kennisgeving van overheveling. De overhevelingsverrichting begint pas nadat daarvoor toestemming is gegeven.

6.   De overhevelingstoestemming laat de bevestiging van de kooiverrichting onverlet.

Artikel 41

Weigering van de overhevelingstoestemming en vrijlating van blauwvintonijn

1.   De voor het vangstvaartuig, het sleepvaartuig, de tonnara of de kwekerij verantwoordelijke lidstaat weigert de overheveling wanneer hij na ontvangst van de voorafgaande overhevelingskennisgeving van oordeel is dat:

a)

het vangstvaartuig dat of de tonnara die volgens de aangifte de vis heeft gevangen, niet over een toereikend quotum beschikte;

b)

de hoeveelheid vis niet naar behoren door het vangstvaartuig of de tonnara is gemeld, of voor die hoeveelheid geen toestemming om te kooien is gegeven;

c)

het vangstvaartuig dat volgens de aangifte de vis heeft gevangen, niet beschikte over een geldige, overeenkomstig artikel 27 afgegeven machtiging om op blauwvintonijn te vissen; of

d)

het sleepvaartuig dat volgens de aangifte de overheveling zou ontvangen, niet in het in artikel 26 bedoelde Iccat-register van vissersvaartuigen is geregistreerd, of niet is uitgerust met een volledig functionerend VMS of gelijkwaardig traceersysteem.

2.   Indien de overheveling niet wordt toegestaan, vaardigt de in lid 1 bedoelde lidstaat onmiddellijk een vrijlatingsbevel uit aan de kapitein van het vangst- of het sleepvaartuig of aan de exploitant van de tonnara of kwekerij, om hen ervan in kennis te stellen dat de overheveling niet wordt toegestaan en hen op te dragen de vis vrij te laten in zee overeenkomstig bijlage XII.

3.   In het geval van een technisch mankement van zijn VMS tijdens het vervoer naar de kwekerij wordt het sleepvaartuig vervangen door een ander sleepvaartuig met een volledig functionerend VMS, of wordt een nieuw, operationeel VMS geïnstalleerd of gebruikt, en wel zo snel mogelijk en uiterlijk binnen 72 uur. Deze periode van 72 uur mag uitzonderlijk worden verlengd in geval van overmacht of gerechtvaardigde operationele beperkingen. Het technische mankement wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van de Commissie, die het Iccat-secretariaat op de hoogte brengt. Vanaf het moment waarop het technische mankement is vastgesteld totdat het is verholpen, deelt de kapitein of zijn vertegenwoordiger door middel van passende telecommunicatiemiddelen om de vier uur aan de controleautoriteiten van de vlaggenlidstaat de geactualiseerde geografische coördinaten van het vissersvaartuig mee.

Artikel 42

Overhevelingsaangifte

1.   De kapiteins van de vangst- of sleepvaartuigen of de exploitanten van de kwekerij of tonnara vullen na de overhevelingsverrichting de Iccat-overhevelingsaangifte in en zenden deze door aan de verantwoordelijke lidstaat, overeenkomstig het in bijlage VI vastgestelde formaat.

2.   De overhevelingsaangiften worden genummerd door de autoriteiten van de lidstaat die verantwoordelijk is voor het vissersvaartuig, de kwekerij of de tonnara waaruit wordt overgeheveld. Het nummer van het aangifteformulier bevat de drielettercode van de lidstaat, gevolgd door vier cijfers voor het jaar en een uit drie cijfers bestaand volgnummer, gevolgd door de drie letters “ITD” (LS-20**/xxx/ITD).

3.   De overgehevelde vis gaat vergezeld van het origineel van de overhevelingsaangifte. Het vangstvaartuig of de tonnara en de sleepvaartuigen bewaren een kopie van de aangifte.

4.   Kapiteins van vaartuigen die overhevelingsverrichtingen uitvoeren, rapporteren hun activiteiten overeenkomstig bijlage II.

5.   Informatie over dode vis wordt geregistreerd overeenkomstig de in bijlage XIII vastgestelde procedures.

Artikel 43

Monitoring met behulp van een videocamera

1.   De kapitein van het vangst- of sleepvaartuig of de exploitant van de kwekerij of tonnara waarborgt dat de overheveling wordt gemonitord met behulp van een videocamera in het water om het aantal overgehevelde vissen te verifiëren. De video-opname wordt gemaakt overeenkomstig de in bijlage X vastgestelde minimumnormen en procedures.

2.    Wanneer het SCRS de Commissie verzoekt kopieën van de video-opnamen te verstrekken, verstrekken de lidstaten verstrekken deze kopieën ▌aan de Commissie, die deze ▌doorzendt aan het SCRS.

Artikel 44

Verificatie door regionale Iccat-waarnemers en uitvoering van onderzoeken

1.   Regionale Iccat-waarnemers aan boord van het vangstvaartuig en de tonnara, als bedoeld in artikel 39 en bijlage VIII:

a)

registreren en rapporteren de uitgevoerde overhevelingsactiviteiten;

b)

observeren en ramen de overgehevelde vangsten; en

c)

verifiëren de vermeldingen in de in artikel 40 bedoelde voorafgaande overhevelingstoestemming en in de in artikel 42 bedoelde Iccat-overhevelingsaangifte.

2.   Als de raming van het aantal exemplaren door de regionale waarnemer of de relevante controleautoriteiten meer dan tien procent afwijkt van de raming door de kapitein van het vangst- of sleepvaartuig, of door de exploitant van de tonnara of kwekerij, leidt de verantwoordelijke lidstaat een onderzoek in. Een dergelijk onderzoek wordt afgerond vóór het tijdstip van het kooien in de kwekerij en in elk geval binnen 96 uur nadat het onderzoek is ingeleid, behalve in gevallen van overmacht. Zolang de resultaten van dit onderzoek niet bekend zijn, is kooien niet toegestaan en wordt de desbetreffende rubriek van het BCD niet gevalideerd.

3.   In gevallen waarin de kwaliteit of duidelijkheid van de video-opname ontoereikend is om de overgehevelde hoeveelheden te ramen, mag de kapitein van het vaartuig of de exploitant van de kwekerij of tonnara de autoriteiten van de bevoegde lidstaten toestemming vragen om een nieuwe overhevelingsverrichting uit te voeren en de video-opname daarvan aan de regionale waarnemer te verstrekken. Indien die vrijwillige controleoverheveling geen bevredigende resultaten oplevert, leidt de verantwoordelijke lidstaat een onderzoek in. Indien uit dat onderzoek blijkt dat de kwaliteit van de video-opname het niet mogelijk maakt de bij de overheveling betrokken hoeveelheden te ramen, gelasten de controleautoriteiten van de verantwoordelijke lidstaat nog een controleoverhevelingsverrichting en verstrekken zij de video-opname daarvan aan de regionale Iccat-waarnemer. Er worden nieuwe overhevelingen als controleoverheveling(en) verricht totdat de kwaliteit van de video-opname het mogelijk maakt de overgehevelde hoeveelheden te ramen.

4.   Onverminderd de door de inspecteurs verrichte verificaties, ondertekent de regionale Iccat-waarnemer de overhevelingsaangifte enkel wanneer zijn waarnemingen in overeenstemming zijn met de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de Iccat en de in de overhevelingsaangifte vervatte informatie in overeenstemming is met zijn waarnemingen en een deugdelijke video-opname overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 omvat. De Iccat-waarnemer verifieert ook dat de Iccat-overhevelingsaangifte wordt doorgezonden aan de kapitein van het sleepvaartuig of de exploitant van de kwekerij of de verantwoordelijke van de tonnara, waar van toepassing. Indien de Iccat-waarnemer niet akkoord gaat met de overhevelingsaangifte, vermeldt hij op de overhevelingsaangiften en BCD’s zijn aanwezigheid en de redenen voor het gebrek aan overeenstemming, met specifieke opgave van de regel(s) of procedure(s) die niet in acht zijn genomen.

5.   De kapitein van de vangst- of sleepvaartuigen of de exploitanten van de kwekerij of tonnara vullen na de overhevelingsverrichting de Iccat-overhevelingsaangifte in en zenden deze door aan de verantwoordelijke lidstaat, overeenkomstig het in bijlage VI vastgestelde formaat. De lidstaten zenden de overhevelingsaangifte door aan de Commissie .

Artikel 45

Uitvoeringshandelingen

De Commissie kan nieuwe uitvoeringshandelingen tot vaststelling van operationele procedures voor de toepassing van de in dit deel vastgestelde bepalingen goedkeuren. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel  68 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

AFDELING 7

KOOIVERRICHTINGEN

Artikel 46

Toestemming om te kooien

1.   Vóór het begin van kooiverrichtingen is het verboden transportkooien te verankeren binnen 0,5 zeemijl van kweekvoorzieningen. Daartoe worden in de in artikel 15 bedoelde beheersplannen voor de kweek de geografische coördinaten opgenomen die overeenkomen met de veelhoek waarbinnen de kwekerij zich bevindt.

2.   Vóór elke kooiverrichting vraagt de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat toestemming om te kooien aan de lidstaat of CPC die verantwoordelijk is voor het vangstvaartuig of de tonnara waarmee de te kooien blauwvintonijn is gevangen.

3.   De bevoegde autoriteit van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat weigert toestemming om te kooien te geven indien zij van oordeel is dat:

a)

het vangstvaartuig dat of de tonnara die de vis heeft gevangen geen toereikend quotum voor blauwvintonijn had;

b)

de hoeveelheid vis niet naar behoren door het vangstvaartuig of de tonnara is gemeld;

c)

het vangstvaartuig dat of de tonnara die volgens de aangifte de vis heeft gevangen, niet beschikt over een geldige, overeenkomstig artikel 27 afgegeven machtiging om op blauwvintonijn te vissen.

4.   Indien de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat weigert toestemming om te kooien te geven:

a)

stelt hij de bevoegde autoriteit van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC daarvan in kennis; en

b)

verzoekt hij die bevoegde autoriteit over te gaan tot de inbeslagname van de vangsten en de vrijlating van de vis in zee.

5.   Het kooien begint niet zonder de goedkeuring, die binnen een werkdag na het verzoek wordt verleend, van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC, of van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat, indien dit is overeengekomen met de autoriteiten van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC. Indien binnen een werkdag geen antwoord is ontvangen van de autoriteiten van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC, mogen de bevoegde autoriteiten van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat toestemming voor de kooiverrichting geven.

6.   De vis wordt elk jaar vóór 22 augustus gekooid, tenzij de bevoegde autoriteiten van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC naar behoren gemotiveerde redenen, met inbegrip van overmacht, opgeven, die samen met het kooirapport worden ingediend. De vis wordt in geen geval gekooid na 7 september van elk jaar.

Artikel 47

Documentatie voor de vangst van blauwvintonijn

De voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten verbieden dat voor kweekdoeleinden blauwvintonijn wordt gekooid die niet vergezeld gaat van de door de Iccat voorgeschreven documenten in het kader van het vangstdocumentatieprogramma van Verordening (EU) nr. 640/2010 van het Europees Parlement en de Raad. De documentatie is nauwkeurig en volledig en wordt gevalideerd door de voor de vangstvaartuigen of tonnara’s verantwoordelijke lidstaat of CPC.

Artikel 48

Inspecties

Voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten nemen de nodige maatregelen om elke kooiverrichting in de kwekerijen te inspecteren.

Artikel 49

Monitoring met behulp van een videocamera

De voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten waarborgen dat alle kooiverrichtingen door hun controleautoriteiten worden gemonitord met behulp van een videocamera in het water. Voor elke kooiverrichting wordt een video-opname gemaakt overeenkomstig de procedures in bijlage X.

Artikel 50

Instelling en uitvoering van onderzoeken

Wanneer het verschil tussen de raming van het aantal blauwvintonijnen door de regionale Iccat-waarnemer, de bevoegde controleautoriteiten van de lidstaat en/of de exploitant van de kwekerij meer dan tien procent bedraagt, stelt de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat in samenwerking met de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC een onderzoek in. De lidstaten die het onderzoek verrichten mogen gebruikmaken van andere informatie waarover zijn beschikken, met inbegrip van de resultaten van de in artikel 51 bedoelde kooiprogramma’s.

Artikel 51

Maatregelen en programma’s ter raming van het aantal en het gewicht van de te kooien blauwvintonijn

1.   De lidstaten waarborgen dat op honderd procent van de kooiverrichtingen een programma wordt toegepast waarbij gebruik wordt gemaakt van stereoscopische camerasystemen of alternatieve methoden die dezelfde nauwkeurigheid waarborgen, om het aantal vissen en het gewicht ervan te ramen.

2.   Dat programma wordt verricht overeenkomstig de in bijlage XI vastgestelde procedures. Alternatieve methoden worden enkel gebruikt indien zij door de Iccat zijn goedgekeurd tijdens de jaarlijkse vergadering.

3.   De voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaten delen de resultaten van dit programma mee aan de voor de vangstvaartuigen verantwoordelijke lidstaat of CPC, en aan de entiteit die het regionale waarnemersprogramma uitvoert namens de Iccat.

4.   Indien uit de resultaten van het programma blijkt dat de gekooide hoeveelheden blauwvintonijn afwijken van de gerapporteerde hoeveelheden gevangen en/of overgehevelde blauwvintonijn, stelt de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat, in samenwerking met de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC, een onderzoek in. Wanneer het vangstvaartuig of de tonnara onder de vlag van een andere CPC vaart, stelt de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat het onderzoek in in samenwerking met die vlaggen-CPC.

5.   De voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat vaardigt een vrijlatingsbevel uit, overeenkomstig de in bijlage XII vastgestelde voorwaarden, voor de gekooide hoeveelheden die de volgens de aangiften gevangen en overgehevelde hoeveelheden overschrijden, indien:

a)

het in lid 4 bedoelde onderzoek niet binnen tien werkdagen na de mededeling van de resultaten van het programma is voltooid, voor een enkele kooiverrichting, of voor alle kooiverrichtingen van een gezamenlijke visactie; or

b)

uit het onderzoek blijkt dat het aantal of gemiddelde gewicht van de blauwvintonijn hoger is dan het als gevangen en overgeheveld aangegeven aantal of gewicht.

De vrijlating van de boventallige hoeveelheden blauwvintonijn wordt verricht in aanwezigheid van de controleautoriteiten.

6.   De resultaten van het programma worden gebruikt om te beslissen of er vrijlatingen nodig zijn en de kooiverklaring en de desbetreffende afdelingen van het BCD worden dienovereenkomstig ingevuld. Wanneer er een vrijlatingsbevel is uitgevaardigd, verzoekt de exploitant van de kwekerij om de aanwezigheid van een nationale controleautoriteit en een regionale Iccat-waarnemer om de vrijlating te monitoren.

7.   De lidstaten dienen de resultaten van het programma elk jaar uiterlijk op 1 september bij de Commissie in. In geval van overmacht bij het kooien dienen de lidstaten deze resultaten in vóór 12 september. De Commissie zendt die informatie elk jaar uiterlijk op 15 september voor evaluatie door aan het SCRS.

8.   De overheveling van levende blauwvintonijn van een kweekkooi naar een andere kweekkooi vindt niet plaats zonder de toestemming en de aanwezigheid van de controleautoriteiten van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC. Van elke overheveling wordt een opname gemaakt om het aantal exemplaren te controleren. De nationale controleautoriteiten monitoren die overhevelingen en waarborgen dat elke overheveling binnen een kwekerij in het eBCD-systeem wordt geregistreerd.

9.   Is er tussen de hoeveelheden blauwvintonijn die als gevangen door het vaartuig/de tonnara zijn gerapporteerd, en de hoeveelheden die aan de hand van de controlecamera’s zijn geconstateerd, een verschil van 10 % of meer, dan is er sprake van een mogelijk geval van niet-naleving door het betrokken vaartuig/de betrokken tonnara. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om voor de passende follow-up te zorgen.

Artikel 52

Kooiverklaring en kooirapport

1.   Binnen 72 uur na afloop van elke kooiverrichting dient een exploitant van een kwekerij een kooiverklaring overeenkomstig bijlage XIV in bij zijn bevoegde autoriteit.

2.     Naast de in lid 1 bedoelde kooiverklaring dient de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat binnen een week na de voltooiing van de kooiverrichting een kooirapport met de elementen als gepreciseerd in afdeling B van bijlage XI in bij de lidstaat of de CPC waarvan de vaartuigen of tonnara’s de blauwvintonijn hebben gevangen, en bij de Commissie. De Commissie zendt die informatie door aan het Iccat-secretariaat.

3.   Voor de toepassing van lid 2 wordt een kooiverrichting geacht niet te zijn voltooid tot elk onderzoek dat is ingesteld en elke vrijlating die is bevolen, is afgerond.

Artikel 53

Overhevelingen binnen kwekerijen en aselecte controles

1.   De voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaten voeren een traceerbaarheidssysteem in, met inbegrip van de video-opname van interne overhevelingen.

2.   De controleautoriteiten van de voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaten verrichten aselecte controles, op basis van een risicoanalyse, van in kwekerijen gehouden blauwvintonijn tussen het tijdstip van de voltooiing van de kooiverrichtingen in een jaar en het eerste kooien in het volgende jaar.

3.   Voor de toepassing van lid 2 stelt elke voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaat een minimumpercentage te controleren vis vast. Dat percentage wordt vastgesteld in het in artikel 14 bedoelde jaarlijkse inspectieplan. Elke lidstaat deelt aan de Commissie de resultaten mee van de aselecte controles die elk jaar worden verricht. De Commissie zendt die resultaten in april van het ▌jaar na de periode van het desbetreffende quotum door aan het Iccat-secretariaat.

Artikel 54

Toegang tot en vereisten inzake video-opnamen

1.   Elke voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat waarborgt dat de in de artikelen 49 en 51 bedoelde video-opnamen op verzoek ter beschikking worden gesteld van de nationale inspecteurs, alsook van regionale en Iccat-inspecteurs en Iccat- en nationale waarnemers.

2.   Elke voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaat neemt de nodige maatregelen om vervanging, wijziging of manipulatie van de originele video-opnamen te voorkomen.

Artikel 55

Jaarlijks kooirapport

De lidstaten die vallen onder de verplichting om kooiverklaringen en -rapporten in te dienen uit hoofde van artikel 52 , zenden de Commissie elk jaar uiterlijk op 31 juli een kooirapport voor het voorgaande jaar toe. De Commissie zendt die informatie elk jaar uiterlijk voor 31 augustus toe aan het Iccat-secretariaat. Het rapport omvat de volgende informatie:

a)

de totale hoeveelheid gekooide blauwvintonijn per kwekerij, met inbegrip van het verlies per kwekerij in aantal en in gewicht tijdens het door vissersvaartuigen en tonnara’s verrichte vervoer naar de kooien;

b)

de lijst van de vaartuigen die blauwvintonijn voor kweekdoeleinden bevissen, leveren of vervoeren (naam van het vaartuig, vergunningsnummer, vistuigtype) en tonnara’s;

c)

de resultaten van het bemonsteringsprogramma voor de raming van het aantal gevangen blauwvintonijnen naar grootteklasse alsook de datum, het tijdstip en het gebied van de vangst en de gebruikte vismethode, om de statistieken voor bestandsbeoordelingsdoeleinden te verbeteren.

Het bemonsteringsprogramma schrijft voor dat de bemonstering van de grootte (lengte of gewicht) in kooien op één monster (d.i. 100 exemplaren) voor elke 100 t levende vis moet worden verricht, of op een monster van 10 % van het totale aantal gekooide vissen. Groottemonsters worden verzameld tijdens de oogst in de kwekerij en bij de dode vis tijdens het vervoer, volgens de Iccat-richtsnoeren voor de indiening van gegevens en informatie. Voor vis die langer dan een jaar wordt gekweekt, worden aanvullende bemonsteringsmethoden vastgesteld. De bemonstering wordt verricht tijdens elke oogst, en ten aanzien van alle kooien;

d)

de in een kooi geplaatste hoeveelheden blauwvintonijn en een raming van de groei en sterfte in gevangenschap en van de verkochte hoeveelheden in ton. De informatie wordt per kwekerij verstrekt;

e)

de tijdens het voorgaande jaar gekooide hoeveelheden blauwvintonijn; en

f)

de hoeveelheden, uitgesplitst naar oorsprong, die tijdens het voorgaande jaar in de handel zijn gebracht.

Artikel 56

Uitvoeringshandelingen

De Commissie kan nieuwe uitvoeringshandelingen tot vaststelling van procedures voor de toepassing van de in deze afdeling vastgestelde bepalingen goedkeuren. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel  68 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

AFDELING 8

MONITORING EN BEWAKING

Artikel 57

Volgsysteem voor vaartuigen

1.   In afwijking van artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 voeren de vlaggenlidstaten een volgsysteem voor vaartuigen (VMS) in voor hun vissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 meter of meer overeenkomstig bijlage XV.

2.   Vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter die zijn opgenomen in de in artikel 26 , lid 1, onder a), bedoelde lijst van vaartuigen of in de in artikel 26 , lid 1, onder b), bedoelde lijst van vaartuigen, beginnen ten minste vijf dagen vóór hun machtigingsperiode hun VMS-gegevens door te zenden aan de Iccat en blijven die ten minste vijf dagen na hun machtigingsperiode doorzenden, tenzij vooraf een verzoek aan de Commissie wordt gericht om het vaartuig te schrappen uit het Iccat-register van vaartuigen.

3.   Voor controledoeleinden waarborgt de kapitein of zijn vertegenwoordiger dat de doorgifte van VMS-gegevens van vangstvaartuigen die zijn gemachtigd om actief op blauwvintonijn te vissen, niet wordt onderbroken wanneer de vaartuigen in de haven zijn , tenzij er een systeem voor melding van het binnenvaren of verlaten van de haven is .

4.   De lidstaten waarborgen dat hun visserijcontrolecentra de VMS-boodschappen van onder hun vlag varende vissersvaartuigen, in realtime en in “https data feed”-formaat doorzenden aan de Commissie en aan een door haar aangewezen instantie. De Commissie zendt die boodschappen elektronisch door aan het Iccat-secretariaat.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat:

a)

de VMS-boodschappen van onder hun vlag varende vissersvaartuigen ten minste om de twee uur aan de Commissie worden doorgezonden;

b)

bij een technisch mankement van het VMS, alternatieve boodschappen van onder hun vlag varende vissersvaartuigen die werden ontvangen overeenkomstig artikel 25, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011, binnen 24 uur na ontvangst ervan door hun visserijcontrolecentra worden doorgezonden aan de Commissie;

c)

de aan de Commissie doorgezonden boodschappen een volgnummer (met een unieke identificatiecode) krijgen om overlappingen te voorkomen;

d)

de aan de Commissie doorgezonden boodschappen in overeenstemming zijn met artikel 24, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle aan hun inspectievaartuigen ter beschikking gestelde gegevens vertrouwelijk worden behandeld en enkel worden gebruikt voor inspectie op zee.

AFDELING 9

Inspectie en handhaving

Artikel 58

Iccat-regeling inzake gezamenlijke internationale inspectie

1.   Gezamenlijke internationale inspectieactiviteiten worden verricht overeenkomstig de Iccat-regeling inzake gezamenlijke internationale inspectie (de Iccat-“regeling”) voor internationale controle buiten de wateren onder nationale jurisdictie, zoals vastgesteld in bijlage IX bij deze verordening.

2.   De lidstaten waarvan de vissersvaartuigen zijn gemachtigd om actief op blauwvintonijn te vissen wijzen inspecteurs aan en verrichten inspecties op zee in het kader van de Iccat-regeling.

3.   Wanneer in een bepaalde periode meer dan 15 onder de vlag van een lidstaat varende vissersvaartuigen bij de blauwvintonijnvisserij in het verdragsgebied zijn betrokken, zet die lidstaat, op basis van een risicobeoordeling, een inspectievaartuig in voor het verrichten van inspectie en controle op zee in het verdragsgebied gedurende de gehele periode waarin die vaartuigen daar aanwezig zijn. Aan die verplichting wordt geacht te zijn voldaan indien de lidstaten meewerken aan het inzetten van een inspectievaartuig of indien een inspectievaartuig van de Unie wordt ingezet in het verdragsgebied.

4.   De Commissie of een door haar aangewezen instantie kan inspecteurs van de Unie voor de Iccat-regeling inzetten.

5.   Voor de toepassing van lid 3 zorgt de Commissie of een door haar aangewezen instantie voor de coördinatie van de bewakings- en inspectiewerkzaamheden voor de Unie. De Commissie kan, in overleg met de betrokken lidstaten, gezamenlijke inspectieprogramma’s opstellen waarmee de Unie haar verplichtingen in het kader van de Iccat-regeling kan nakomen. De lidstaten waarvan de vissersvaartuigen bij de blauwvintonijnvisserij betrokken zijn, nemen de nodige maatregelen om de uitvoering van deze programma’s te vergemakkelijken, met name met betrekking tot de vereiste personele en materiële middelen, alsmede de perioden en geografische gebieden waarin die moeten worden ingezet.

6.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 april van elk jaar in kennis van de namen van de inspecteurs en de inspectievaartuigen die zij in de loop van het jaar voor de Iccat-regeling willen inzetten. Op basis van die gegevens stelt de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, elk jaar een planning op voor de deelname van de Unie aan de regeling, die zij aan het Iccat-secretariaat en aan de lidstaten toezendt.

Artikel 59

Inspecties in geval van inbreuken

De vlaggenlidstaat ziet erop toe dat onder zijn gezag een fysieke inspectie van een onder zijn vlag varend vissersvaartuig in zijn havens wordt verricht of, wanneer het vaartuig zich niet in een van zijn havens bevindt, door een andere door hem aangewezen inspecteur wordt verricht, indien het vissersvaartuig:

a)

de in de artikelen 31 en 32 vastgestelde registratie- en rapportageverplichtingen niet is nagekomen; or

b)

de bepalingen van deze verordening heeft geschonden of een ernstige inbreuk als bedoeld in artikel 42 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 of in artikel 90 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 heeft begaan.

Artikel 60

Kruiscontroles

1.   Elke lidstaat verifieert de informatie en de tijdige indiening van inspectieverslagen, waarnemingsverslagen en VMS-gegevens, en indien van toepassing eBCD’s, logboeken van zijn vissersvaartuigen, overhevelingen/overladingsdocumenten en vangstdocumenten, overeenkomstig artikel 109 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

2.   Telkens wanneer wordt aangeland, overgeladen of gekooid, verricht elke lidstaat kruiscontroles tussen de per soort in het logboek van het vissersvaartuig geregistreerde hoeveelheden of de per soort in de overladingsaangifte geregistreerde hoeveelheden en de hoeveelheden die zijn geregistreerd in de aanlandingsaangifte of de kooiverklaring, en elk ander relevant document zoals facturen en/of verkoopdocumenten.

AFDELING 10

Handhaving

Artikel 61

Handhaving

Onverminderd de artikelen 89, 90 en 91 van Verordening (EG) nr. 1224/2009, en met name de verplichting van de lidstaten om passende handhavingsmaatregelen te nemen ten aanzien van een vissersvaartuig, neemt de voor een blauwvintonijnkwekerij verantwoordelijke lidstaat passende handhavingsmaatregelen ten aanzien van een kwekerij, wanneer overeenkomstig zijn recht is geconstateerd dat deze kwekerij de bepalingen van de artikelen 46 tot en met 56 van deze verordening niet naleeft. ▌Afhankelijk van de ernst van de inbreuk en overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het nationale recht kunnen deze maatregelen met name de schorsing of intrekking van de machtiging en/of boeten omvatten. De lidstaten delen elke schorsing of intrekking van een machtiging mee aan de Commissie, die het Iccat-secretariaat daarvan op de hoogte brengt met het oog op een dienovereenkomstige wijziging van het register van kweekvoorzieningen voor blauwvintonijn.

HOOFDSTUK VI

Op de markt brengen

Artikel 62

Marktmaatregelen

1.   Onverminderd de Verordeningen (EG) nr. 1224/2009, (EG) nr. 1005/2008 en (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad  (28), zijn het verhandelen, aanlanden, invoeren, uitvoeren, kooien voor mest- of kweekdoeleinden, wederuitvoeren en overladen van blauwvintonijn zonder accurate, volledige en gevalideerde documentatie zoals vastgesteld bij deze verordening en de wetgeving van de Unie tot uitvoering van de Iccat-regels inzake het documentatieprogramma voor de vangst van blauwvintonijn , in de Unie verboden.

2.   Het verhandelen, invoeren, aanlanden, kooien voor mest- of kweekdoeleinden, verwerken, uitvoeren, wederuitvoeren en overladen van blauwvintonijn zijn in de Unie verboden indien:

a)

de blauwvintonijn is gevangen door vissersvaartuigen of tonnara’s waarvan de vlaggenstaat niet beschikt over een quotum of vangstbeperking voor blauwvintonijn, in het kader van de voorwaarden van de beheers- en instandhoudingsmaatregelen van de Iccat; of

b)

de blauwvintonijn is gevangen door een vissersvaartuig of een tonnara waarvan het individuele quotum op het tijdstip van de vangst was opgebruikt of waarvan de staat op het tijdstip van de vangst niet meer over vangstmogelijkheden beschikte.

3.   Onverminderd Verordening (EG) nr. 1224/2009, Verordening (EG) nr. 1005/2008 en Verordening (EU) nr. 1379/2013 zijn het verhandelen, het invoeren, het aanlanden, het verwerken en het uitvoeren van blauwvintonijn door mestbedrijven of kwekerijen die niet voldoen aan de in lid 1 bedoelde verordeningen, in de Unie verboden.

HOOFDSTUK VII

Slotbepalingen

Artikel 63

Evaluatie

Op verzoek van de Commissie dienen de lidstaten onverwijld een gedetailleerd verslag over hun uitvoering van deze verordening in bij de Commissie. Op basis van de van de lidstaten ontvangen informatie dient de Commissie uiterlijk op de door de Iccat vastgestelde datum een gedetailleerd verslag over de uitvoering van Iccat-aanbeveling 19-04 in bij het Iccat-secretariaat.

Artikel 64

Financiering

Voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad (29) is deze verordening een meerjarig plan in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Artikel 65

Vertrouwelijkheid

In het kader van deze verordening verzamelde en uitgewisselde gegevens worden behandeld overeenkomstig de toepasselijke regels inzake vertrouwelijkheid uit hoofde van de artikelen 112 en 113 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

Artikel 66

Procedure in geval van wijzigingen

1.   De Commissie is gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 67 inzake wijzigingen van deze verordening teneinde haar aan te passen aan door de Iccat vastgestelde maatregelen die bindend zijn voor de Unie en haar lidstaten op het gebied van:

a)

afwijkingen van het verbod overeenkomstig artikel 8 op de overdracht van ongebruikte quota ;

b)

termijnen voor het rapporteren van informatie zoals vastgesteld in artikel 24 , lid 4, artikel 26 , lid 1, artikel 29 , 1, artikel 32 , leden 2 en 3, artikel 35 , leden 5 en 6, artikel 36 , artikel 41 , lid 3, artikel 44 , lid 2, artikel 51 , lid 7, artikel 52 , lid 2 , artikel 55 , artikel 57 , lid 5, onder b), en artikel 58 , lid 6;

c)

perioden voor visseizoenen zoals vastgesteld in artikel 17 , leden 1 en 4;

d)

de in artikel 19 , leden 1 en 2, en in artikel 20 , lid 1, vastgestelde minimuminstandhoudingsreferentiegrootten;

e)

de in artikel 13 , artikel 15 , leden 3 en 4, artikel 20 , lid 1, artikel 21 , lid 2, artikel 38 , lid 1, artikel 44 , lid 2, artikel 50 en artikel 51 , lid 9, vastgestelde percentages en referentieparameters

f)

de bij de Commissie in te dienen informatie als bedoeld in de artikelen 11 , lid 1, artikel 24 , lid 1, artikel 25 , lid 3, artikel 29 , lid 1, artikel 30 , lid 4, artikel 34 , lid 2, artikel 40 , lid 1, en artikel 55 ;

g)

taken voor nationale waarnemers en regionale Iccat-waarnemers als bedoeld in respectievelijk artikel 38 , lid 2, en artikel 39 , lid 5

h)

de in artikel 41 , lid 1, vastgestelde redenen voor het weigeren van de overhevelingstoestemming;

i)

de in artikel 46 , lid 4, vastgestelde redenen om vangsten in beslag te nemen en de vrijlating van de vis te bevelen;

j)

het aantal vaartuigen in artikel 58 , lid 3;

k)

de bijlagen I tot en met XV.

2.   Wijzigingen die overeenkomstig lid 1 worden vastgesteld, hebben bij uitsluiting betrekking op de omzetting van wijzigingen van en/of op aanvullingen op de desbetreffende Iccat-aanbevelingen die bindend zijn voor de Unie.

Artikel 67

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 66 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 66 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 66 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 68

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde Comité voor de visserij en de aquacultuur. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 69

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1936/2001

Verordening (EG) 1936/2001 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Artikel 3, onder g) tot en met j), artikel 4 bis, 4 artikel ter, artikel 4 quater en bijlage I bis worden geschrapt.

b)

In de bijlagen I en II worden de woorden “blauwvintonijn” en “Thunnus thynnus” geschrapt.

Artikel 70

Wijzigingen van Verordening (EU) 2017/2107

In Verordening (EU) 2017/2107 wordt artikel 43 geschrapt.

Artikel 71

Wijzigingen van Verordening (EU) 2019/833

In Verordening (EU) 2019/833 wordt artikel 53 geschrapt.

Artikel 72

Intrekking

1.   Verordening (EG) nr. 2016/1627 wordt ingetrokken.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XVI.

Artikel 73

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de [twintigste] dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C …

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 28 april 2021.

(3)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(4)  Besluit van de Raad 98/392/EG van 23 maart 1998 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 en de overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat verdrag van 28 juli 1994 (PB L 179 van 23.6.1998, blz. 1).

(5)  Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (PB L 162 van 18.6.1986, blz. 34).

(6)  Verordening (EU) 2016/1627 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 302/2009 van de Raad (PB L 252 van 16.9.2016, blz. 1).

(7)  Iccat-aanbeveling inzake het kweken van blauwvintonijn.

(8)  Iccat-aanbeveling inzake de minimumstandaard voor het volgsysteem voor vaartuigen in het Iccat-verdragsgebied.

(9)  Iccat-aanbeveling inzake naleving in de visserijen op blauwvintonijn en op zwaardvis in het noordelijke deel van de Atlantische Oceaan.

(10)  Iccat-aanbeveling inzake het aanleggen van een Iccat-register van vaartuigen met een lengte over alles van 20 meter of meer die gemachtigd zijn om in het verdragsgebied te opereren.

(11)  Iccat-aanbeveling inzake overlading.

(12)  Verslag van het Permanent Comité voor onderzoek en statistiek (SCRS), Madrid 1-5 oktober 2018.

(13)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008 en (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(14)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie van 8 april 2011 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PB L 112 van 30.4.2011, blz. 1).

(15)  Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1).

(16)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de uitvoering van de internationale verplichtingen van de Unie, als bedoeld in artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad, in het kader van het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen en van het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (PB L 16 van 23.1.2015, blz. 23).

(17)  Verordening (EU) nr. 640/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 tot vaststelling van een vangstdocumentatieprogramma voor blauwvintonijn Thunnus thynnus en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1984/2003 van de Raad (PB L 194 van 24.7.2010, blz. 1).

(18)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(19)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(20)  Verordening (EU) 2017/2107 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2017 tot vaststelling van in het verdragsgebied van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) geldende beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1936/2001, (EG) nr. 1984/2003 en (EG) nr. 520/2007 van de Raad (PB L 315 van 30.11.2017, blz. 1).

(21)  Verordening (EU) 2019/833 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van instandhoudings- en handhavingsmaatregelen die van toepassing zijn in het gereglementeerde gebied van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1627 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2115/2005 en (EG) nr. 1386/2007 van de Raad (PB L 141 van 28.5.2019, blz. 1).

(22)  Verordening (EU) 2019/1154 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 voor een meerjarig herstelplan voor mediterrane zwaardvis en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad en Verordening (EU) 2017/2107 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 188 van 12.7.2019, blz. 1).

(23)  Verordening (EG) nr. 1936/2001 van de Raad van 27 september 2001 tot vaststelling van technische maatregelen voor de instandhouding van bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden (PB L 263 van 3.10.2001, blz. 1).

(24)  Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 81).

(25)   Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105).

(26)  https://www.iccat.int/en/SubmitCOMP.html

(27)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie van 6 februari 2017 inzake het vissersvlootregister van de Unie (PB L 34 van 9.2.2017, blz. 9).

(28)  Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).

(29)  Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1).

BIJLAGE I

Specifieke voorwaarden die van toepassing zijn op de vangstvaartuigen uit hoofde van artikel 19

1.

Elke lidstaat zorgt ervoor dat de volgende capaciteitsbeperkingen in acht worden genomen:

Het aantal van zijn met de hengel of met de sleeplijn vissende vaartuigen die gemachtigd zijn om actief op blauwvintonijn te vissen bedraagt niet meer dan het aantal vaartuigen dat in 2006 deelnam aan de gerichte visserij op blauwvintonijn.

Het aantal vaartuigen van zijn ambachtelijke vloot die gemachtigd zijn om actief op blauwvintonijn in de Middellandse Zee te vissen bedraagt niet meer dan het aantal vaartuigen dat in 2008 deelnam aan de visserij op blauwvintonijn.

Het aantal van zijn vangstvaartuigen die gemachtigd zijn om actief op blauwvintonijn in de Adriatische Zee te vissen bedraagt niet meer dan het aantal vaartuigen dat in 2008 deelnam aan de visserij op blauwvintonijn. Elke lidstaat wijst individuele quota toe aan de betrokken vaartuigen.

2.

Elke lidstaat:

mag niet meer dan 7 % van zijn quotum voor blauwvintonijn toewijzen aan zijn met de hengel of met de sleeplijn vissende vaartuigen. In het geval van Frankrijk mag een maximum van 100 ton blauwvintonijn van niet minder dan 6,4 kg of 70 cm vorklengte worden gevangen door onder de vlag van Frankrijk varende vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 17 m die in de Golf van Biskaje opereren;

mag niet meer dan 2 % van zijn quotum voor blauwvintonijn toewijzen aan zijn ambachtelijke kustvisserij op verse vis in de Middellandse Zee;

mag niet meer dan 90 % van zijn quotum voor blauwvintonijn toewijzen voor kweekdoeleinden aan zijn vangstvaartuigen in de Adriatische Zee.

3.

Voor maximaal 7 % van het gewicht van de door zijn vaartuigen in de Adriatische Zee voor kweekdoeleinden gevangen blauwvintonijn mag Kroatië een minimumgewicht van 6,4 kg of 66 cm vorklengte toepassen.

4.

Lidstaten waarvan de met de hengel, de beug, de handlijn of de sleeplijn vissende vaartuigen zijn gemachtigd om op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee stellen de volgende voorschriften inzake het staartmerk vast:

op elke blauwvintonijn wordt onmiddellijk na het lossen een staartmerk aangebracht,

elk staartmerk heeft een uniek identificatienummer en wordt opgenomen in BCD’s en leesbaar en onuitwisbaar aangebracht op de buitenkant van elke verpakking die tonijn bevat.

BIJLAGE II

Logboekvoorschriften

A.   VANGSTVAARTUIGEN

Minimumspecificaties voor visserijlogboeken:

1

De bladzijden van het logboek zijn genummerd.

2

Het logboek wordt elke dag ingevuld (middernacht) en in elk geval vóór aankomst in de haven.

3.

In geval van inspecties op zee wordt het logboek aangevuld.

4

Eén kopie van de bladzijden blijft aan het logboek gehecht.

5

Logboeken worden aan boord bewaard en bestrijken een jaar.

Minimumstandaardinformatie in visserijlogboeken:

1.

Naam en adres van de kapitein.

2.

Data en havens van vertrek, data en havens van aankomst.

3.

Naam van het vaartuig, registratienummer, Iccat-nummer, internationale radioroepnaam en IMO-nummer (indien beschikbaar).

4.

Vistuig:

a)

soort naar FAO-code;

b)

afmetingen (bv. lengte, maaswijdte, aantal haken).

5.

Activiteiten op zee met (ten minste) één lijn per dag van de visreis:

a)

activiteit (bv. vissen, stomen);

b)

positie: exacte dagelijkse posities (in graden en minuten), voor elke visserijactiviteit of op het middaguur op dagen waarop niet is gevist;

c)

vangstgegevens, waaronder:

FAO-code;

levend gewicht (RWT) in kg per dag;

aantal stuks per dag.

Voor ringzegenvaartuigen worden deze gegevens per visserijactiviteit geregistreerd, ook in geval van nulvangsten.

6.

Handtekening kapitein.

7.

Manier van wegen: schatten, wegen aan boord.

8.

In het logboek wordt de hoeveelheid in equivalent levend gewicht genoteerd en worden de in de evaluatie gebruikte omrekeningsfactoren vermeld.

Minimuminformatie in visserijlogboeken in geval van aanlanding of overlading:

1.

Data en haven van aanlanding/overlading.

2.

Producten:

a)

soorten en aanbiedingsvorm naar FAO-code;

b)

aantal vissen of dozen en hoeveelheid in kg.

3.

Handtekening van de kapitein of de gemachtigde.

4.

In geval van overlading: naam, vlag en Iccat-nummer van het ontvangende vaartuig.

Minimuminformatie in visserijlogboeken in geval van overheveling naar kooien:

1.

Datum, tijd en positie (breedtegraad/lengtegraad) van de overheveling.

2.

Producten:

a)

identificatie van de soorten naar FAO-code;

b)

aantal en hoeveelheid in kg van de naar kooien overgehevelde vissen.

3.

Naam, vlag en Iccat-nummer van het sleepvaartuig.

4.

Naam en Iccat-nummer van de kwekerij van bestemming.

5.

In het geval van een gezamenlijke visactie noteren de kapiteins, in aanvulling op de in de punten 1 tot en met 4 vermelde informatie, het volgende in het logboek:

a)

met betrekking tot het vangstvaartuig dat de vis naar kooien overhevelt:

de hoeveelheid aan boord genomen vangsten,

de hoeveelheid van de op het individuele quotum in mindering gebrachte vangsten,

de namen van de andere bij de gezamenlijke visactie (GVA) betrokken vaartuigen;

b)

met betrekking tot de andere vangstvaartuigen in dezelfde gezamenlijke visactie die niet bij de overheveling van de vis betrokken zijn:

de namen, internationale radioroepnamen en Iccat-nummers van die vaartuigen,

de vermelding dat geen vangsten aan boord zijn genomen of naar kooien zijn overgeheveld,

de hoeveelheid van de op hun individuele quota in mindering gebrachte vangsten,

de naam en het Iccat-nummer van het onder a) bedoelde vangstvaartuig.

B.   SLEEPVAARTUIGEN

1.

De kapitein van een sleepvaartuig noteert in het dagelijkse logboek het volgende: de datum, tijd en positie van de overheveling, de overgehevelde hoeveelheden (aantal vissen en hoeveelheid in kg), het nummer van de kooi, evenals de naam, de vlag en het Iccat-nummer van het vangstvaartuig, de naam en het Iccat-nummer van het andere betrokken vaartuig of de andere betrokken vaartuigen, de naam en het Iccat-nummer van de kwekerij van bestemming, en het nummer van de Iccat-overhevelingsaangifte.

2.

Verdere overhevelingen naar hulpvaartuigen of andere sleepvaartuigen worden gemeld, met dezelfde informatie als in punt 1, evenals de naam, de vlag en het Iccat-nummer van de hulpvaartuigen of andere sleepvaartuigen en het nummer van de Iccat-overhevelingsaangifte.

3.

Het dagelijkse logboek bevat de gegevens van alle gedurende het visseizoen uitgevoerde overhevelingen. Het dagelijkse logboek wordt aan boord gehouden en is te allen tijde beschikbaar voor controledoeleinden.

C.   HULPVAARTUIGEN

1.

De kapitein van een hulpvaartuig noteert de activiteiten dagelijks in het logboek, inclusief de datum, tijd en posities, de hoeveelheden aan boord genomen blauwvintonijn, en de naam van het vissersvaartuig, de kwekerij of de tonnara waarmee hij werkt.

2.

Het dagelijkse logboek bevat de gegevens van alle gedurende het visseizoen uitgevoerde activiteiten. Het dagelijkse logboek wordt aan boord gehouden en is te allen tijde beschikbaar voor controledoeleinden.

D.   VERWERKINGSVAARTUIGEN

1.

De kapitein van een verwerkingsvaartuig noteert in het dagelijkse logboek het volgende: de datum, tijd en positie van de activiteiten, de overgeladen hoeveelheden en het aantal en gewicht van de blauwvintonijn die het vaartuig heeft ontvangen van kwekerijen, tonnara’s of vangstvaartuigen, indien van toepassing. De kapitein noteert tevens de namen en Iccat-nummers van die kwekerijen, tonnara’s of vangstvaartuigen.

2.

De kapitein van een verwerkingsvaartuig houdt een dagelijks logboek over de visverwerking bij, waarin het levend gewicht en het aantal vissen dat is overgeheveld of overgeladen, de gebruikte omrekeningsfactor, en de gewichten en hoeveelheden per aanbiedingsvorm van de producten worden gespecificeerd.

3.

De kapitein van een verwerkingsvaartuig houdt een opslagschema bij met de locatie en de hoeveelheden van elke soort en de aanbiedingsvorm.

4.

Het dagelijkse logboek bevat de gegevens van alle gedurende het visseizoen uitgevoerde overladingen. Het dagelijkse logboek, het logboek over de visverwerking, het opslagschema en de originelen van de Iccat-overladingsaangiften worden aan boord gehouden en zijn te allen tijde beschikbaar voor controledoeleinden.

BIJLAGE III

Vangstaangifteformulier

Vangstaangifteformulier

Vlag

Iccat-nummer

Naam vaartuig

Startdatum aangifte

Einddatum aangifte

Duur aangifteperiode (dagen)

Datum van de vangst

Plaats van de vangst

Vangst

Toegewezen gewicht bij een gezamenlijke visactie (kg)

Breedtegraad

Lengtegraad

Gewicht (kg)

Aantal stuks

Gemiddeld gewicht (kg)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BIJLAGE IV

Aanvraagformulier voor de machtiging om deel te nemen aan een gezamenlijke visactie

Gezamenlijke visactie

Vlaggenstaat

Naam vaartuig

Iccat-nummer

Duur van de actie

Identiteit van de exploitanten

Individueel quotum van het vaartuig

Sleutel voor verdeling per vaartuig

Kweek- en mestbedrijf van bestemming

CPC

Iccat-nummer

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Datum …

Validering door de vlaggenstaat:

BIJLAGE V

Iccat-overladingsaangifte

Image 1C5062021NL14110120210427NL0027.000114121411P9_TC1-CNS(2018)0225Standpunt van het Europees Parlement vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2021/… van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot intrekking van Besluit 2013/743/EU(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2021/764 van de Raad.)C5062021NL14210120210427NL0028.000114221421P9_TC1-COD(2019)0151Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Instituut voor innovatie en technologie (herschikking)(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/819.)C5062021NL14310120210427NL0029.000114321431P9_TC1-COD(2019)0152Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) 2021-2027: Het innovatietalent en de innovatiecapaciteit van Europa stimuleren, en tot intrekking van Besluit nr. 1312/2013/EU(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2021/820.)C5062021NL14410120210427NL0030.000114421441P9_TC1-COD(2020)0097Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/836.)C5062021NL16010120210428NL0039.0001160218930P9_TC1-COD(2019)0272Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 28 april 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1936/2001, (EU) 2017/2107 en (EU) 2019/833 en tot intrekking van Verordening (EU) 2016/1627HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,Gezien het voorstel van de Europese Commissie,Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal ComitéPB C …,Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedureStandpunt van het Europees Parlement van 28 april 2021.,Overwegende hetgeen volgt:(1)Het doel van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22). is ervoor te zorgen dat de exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee tot duurzame economische, ecologische en sociale omstandigheden leidt.(2)Bij Besluit 98/392/EG van de RaadBesluit van de Raad 98/392/EG van 23 maart 1998 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 en de overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat verdrag van 28 juli 1994 (PB L 179 van 23.6.1998, blz. 1). heeft de Unie haar goedkeuring gehecht aan het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en aan de Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden, waarin beginselen en regels met betrekking tot de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen van de zee zijn vastgesteld. De Unie neemt in het kader van haar ruimere internationale verplichtingen deel aan de inspanningen die in internationale wateren worden geleverd om de visbestanden in stand te houden.(3)De Unie is partij bij het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnenInternationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (PB L 162 van 18.6.1986, blz. 34). (hierna het verdrag genoemd).(4)De Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) heeft tijdens haar 21e bijzondere vergadering in 2018 Aanbeveling 18-02 tot vaststelling van een meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee (hierna het beheersplan genoemd) vastgesteld. Het beheersplan volgt op het advies van het Permanent Comité voor onderzoek en statistiek van de Iccat (SCRS), waarin staat dat de Iccat in 2018 een meerjarig beheersplan voor het bestand moet opstellen omdat de huidige toestand van het bestand niet langer lijkt te nopen tot de in het kader van het herstelplan voor blauwvintonijn (vastgesteld in Aanbeveling 17-07 tot wijziging van Aanbeveling 14-04) ingevoerde noodmaatregelen, zonder dat echter de bestaande monitoring- en controlemaatregelen worden verzwakt.(5)Aanbeveling 18-02 strekt tot intrekking van Aanbeveling 17-07, houdende wijziging van Aanbeveling 14-04 tot vaststelling van een herstelplan voor blauwvintonijn, dat in het Unierecht ten uitvoer is gelegd door middel van Verordening (EU) 2016/1627 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) 2016/1627 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 302/2009 van de Raad (PB L 252 van 16.9.2016, blz. 1)..(6)Tijdens zijn 26e gewone vergadering in 2019 heeft de Iccat Aanbeveling 19-04 tot wijziging van het bij Aanbeveling 18-02 vastgestelde meerjarig beheersplan goedgekeurd. Aanbeveling 19-04 van de Iccat trekt Aanbeveling 18-02 in en vervangt deze. Deze verordening moet Aanbeveling 19-04 in Unierecht omzetten.(7)Deze verordening moet ook, in voorkomend geval, de volgende aanbevelingen van de Iccat geheel of gedeeltelijk ten uitvoer leggen: 06-07Iccat-aanbeveling inzake het kweken van blauwvintonijn., 18-10Iccat-aanbeveling inzake de minimumstandaard voor het volgsysteem voor vaartuigen in het Iccat-verdragsgebied., 96-14Iccat-aanbeveling inzake naleving in de visserijen op blauwvintonijn en op zwaardvis in het noordelijke deel van de Atlantische Oceaan., 13-13Iccat-aanbeveling inzake het aanleggen van een Iccat-register van vaartuigen met een lengte over alles van 20 meter of meer die gemachtigd zijn om in het verdragsgebied te opereren. en 16-15Iccat-aanbeveling inzake overlading..(8)De standpunten die de Unie inneemt in regionale organisaties voor visserijbeheer moeten op het beste beschikbare wetenschappelijke advies zijn gebaseerd, teneinde ervoor te zorgen dat de visbestanden overeenkomstig de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden beheerd, met name overeenkomstig de doelstelling van een geleidelijk herstel en behoud van de populaties van visbestanden boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren, en overeenkomstig de doelstelling om de voorwaarden te creëren om de visserijsector en de verwerkende industrie, alsook visserijgerelateerde activiteiten aan land economisch levensvatbaar en concurrerend te maken. Volgens het door het SCRS uitgebrachte verslag van 2018Verslag van het Permanent Comité voor onderzoek en statistiek (SCRS), Madrid 1-5 oktober 2018. zijn vangsten van blauwvintonijn met een visserijsterfte F0,1 in lijn met een visserijsterfte die strookt met het bereiken van de maximale duurzame opbrengst (Fmdo). Er wordt van uitgegaan dat de biomassa van het bestand zich bevindt op een peil dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) waarborgt. B0,1 fluctueert in functie van de rekrutering: bij een gemiddeld en laag rekruteringsniveau ligt ze boven dat peil en bij een hoog rekruteringsniveau eronder.(9)Het beheersplan houdt rekening met de specifieke kenmerken van de verschillende soorten vistuig en visserijtechnieken. Bij de uitvoering van het beheersplan dienen de Unie en de lidstaten ▌ de kustvisserij en het gebruik van vistuigen en visserijtechnieken die selectief en minder milieubelastend zijn, in het bijzonder vistuig en technieken die in de traditionele en de ambachtelijke visserij worden gebruikt, te bevorderen om zo bij te dragen tot een redelijke levensstandaard voor de lokale economie.(10)Er moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken en behoeften van de kleinschalige en de ambachtelijke visserij. Naast de relevante bepalingen van Iccat-aanbeveling 19-04 die belemmeringen voor de deelname van kleinschalige kustvaartuigen aan de blauwvintonijnvisserij wegnemen, moeten de lidstaten bijkomende inspanningen leveren om te zorgen voor een eerlijke en transparante verdeling van de vangstmogelijkheden over de kleinschalige, ambachtelijke en grotere vloten, overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.(11)Ter waarborging van de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid is Uniewetgeving vastgesteld om een systeem voor controle, inspectie en handhaving op te zetten, dat onder meer illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IOO) visserij bestrijdt. In het bijzonder is bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de RaadVerordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008 en (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1). een Unieregeling voor controle, inspectie en handhaving vastgesteld die een alomvattende en geïntegreerde aanpak biedt en aldus naleving van alle regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid waarborgt. Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de CommissieUitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie van 8 april 2011 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PB L 112 van 30.4.2011, blz. 1). zijn uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgesteld. Bij Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de RaadVerordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1). is een communautair systeem opgezet om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen. Deze verordeningen bevatten reeds bepalingen inzake bijvoorbeeld visvergunningen en -machtigingen en bepaalde regels inzake volgsystemen voor vaartuigen die betrekking hebben op een aantal van de in Iccat-aanbeveling 19-04 vastgestelde maatregelen. Die bepalingen hoeven daarom niet in de onderhavige verordening te worden opgenomen.(12)In Verordening (EU) nr. 1380/2013 is het begrip minimuminstandhoudingsreferentiegrootte vastgesteld. Omwille van de consistentie moet het Iccat-begrip minimummaat in het recht van de Unie worden omgezet als minimuminstandhoudingsreferentiegrootte.(13)Overeenkomstig Iccat-aanbeveling 19-04 moet blauwvintonijn die is gevangen en die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte niet haalt, worden teruggegooid, en geldt hetzelfde voor de vangsten van blauwvintonijn die de in de jaarlijkse visserijplannen vastgestelde bijvangstlimieten overschrijden. Met het oog op de naleving door de Unie van haar internationale verplichtingen uit hoofde van de Iccat, voorziet artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 van de CommissieGedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de uitvoering van de internationale verplichtingen van de Unie, als bedoeld in artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad, in het kader van het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen en van het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (PB L 16 van 23.1.2015, blz. 23). in afwijkingen van de in artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde aanlandingsverplichting voor blauwvintonijn. Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 worden enkele bepalingen omgezet van Iccat-aanbeveling 19-04 die vaartuigen die hun toegewezen quotum en/of het toegestane maximum aan bijvangsten hebben overschreden, ertoe verplichten om hun vangsten van blauwvintonijn terug te gooien. Onder het toepassingsgebied van die gedelegeerde verordening vallen ook vaartuigen die aan recreatievisserij doen. Bijgevolg hoeven dergelijke teruggooi- en vrijlatingsverplichtingen niet in deze verordening te worden opgenomen en worden de overeenkomstige bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 onverlet gelaten.(14)Tijdens de jaarlijkse vergadering van 2018 erkenden de verdragsluitende partijen de noodzaak om de controles voor bepaalde activiteiten met betrekking tot blauwvintonijn te versterken. Daartoe is tijdens de jaarlijkse vergadering van 2018 overeengekomen dat de voor kwekerijen verantwoordelijke verdragsluitende partijen ervoor moeten zorgen dat kooiverrichtingen volledig traceerbaar zijn en dat zij aselecte controles op basis van een risicoanalyse moeten uitvoeren.(15)Verordening (EU) nr. 640/2010 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 640/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 tot vaststelling van een vangstdocumentatieprogramma voor blauwvintonijn Thunnus thynnus en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1984/2003 van de Raad (PB L 194 van 24.7.2010, blz. 1). voorziet in een elektronisch vangstdocument voor blauwvintonijn (electronic bluefin tuna catch document — eBCD), waarmee Iccat-aanbeveling 09-11 tot wijziging van Aanbeveling 08-12 wordt omgezet. De aanbevelingen 17-09 en 11-20 over de toepassing van het eBCD zijn onlangs ingetrokken bij de aanbevelingen 18-12 en 18-13. Daarom is Verordening (EU) nr. 640/2010 achterhaald en heeft de Commissie ▌ een nieuwe verordening voorgesteld om uitvoering te geven aan de meest recente Iccat-voorschriften inzake het eBCD. Bijgevolg dient deze verordening niet te verwijzen naar Verordening (EU) nr. 640/2010, maar meer in het algemeen naar het door de Iccat aanbevolen vangstdocumentatieprogramma.(16)Rekening houdend met het feit dat bepaalde aanbevelingen van de Iccat frequent worden gewijzigd door de verdragsluitende partijen bij de Iccat en waarschijnlijk in de toekomst verder zullen worden gewijzigd, moet, om toekomstige Iccat-aanbevelingen tot wijziging of aanvulling van het Iccat-beheersplan snel in het recht van de Unie om te zetten, de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen aan de Commissie worden overgedragen voor de volgende zaken: ▌ termijnen voor het verstrekken van informatie, perioden voor visseizoenen; afwijkingen van het verbod op de overdracht van ongebruikte quota; minimuminstandhoudingsreferentiegrootten; percentages en parameters, de aan de Commissie te verstrekken informatie; taken van nationale waarnemers en regionale waarnemers, redenen voor het weigeren van de toestemming om vis over te hevelen; redenen om vangsten in beslag te nemen en de vrijlating van vis te bevelen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgevenPB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.(17)De Commissie, die de Unie in de vergaderingen van de Iccat vertegenwoordigt, stemt jaarlijks in met een aantal zuiver technische Iccat-aanbevelingen, met name betreffende capaciteitsbeperkingen, logboekvoorschriften, vangstaangifteformulieren, aangiften van overlading en van overheveling, minimuminformatie voor vismachtigingen, het minimumaantal vissersvaartuigen in het kader van de Iccat-regeling inzake gezamenlijke internationale inspectie; specificaties van de inspectie- en waarnemersregeling, normen voor video-opname, vrijgaveprotocollen, normen voor de behandeling van dode vis, kooiverklaringen, of normen voor volgsystemen voor vaartuigen, die worden geïmplementeerd door de bijlagen I tot en met XV bij deze verordening. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling van de bijlagen I tot en met XV overeenkomstig de gewijzigde of aangevulde Iccat-aanbevelingen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.(18)De Iccat-aanbevelingen voor de visserij op blauwvintonijn (activiteiten in verband met de vangst, de overheveling, het vervoer, het kooien, de kweek, de oogst en de overdracht) zijn zeer dynamisch. Er worden constant nieuwe technologieën voor de controle en het beheer van de visserij (d.w.z. stereoscopische camera’s en alternatieve methoden) ontwikkeld die op uniforme wijze door de lidstaten moeten worden toegepast. Evenzo moeten waar nodig operationele procedures worden ontwikkeld, om de lidstaten te helpen de in deze verordening vastgelegde Iccat-regels na te leven. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend met betrekking tot uitvoeringsbepalingen voor de overdracht van levende blauwvintonijn, overhevelingsverrichtingen en kooiverrichtingen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13)..(19)De gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen waarin deze verordening voorziet, laten de omzetting van toekomstige Iccat-aanbevelingen in het recht van de Unie volgens de gewone wetgevingsprocedure onverlet.(20)Aangezien deze verordening in een nieuw en omvattend beheersplan voor blauwvintonijn zal voorzien, moeten de in de Verordeningen (EU) 2017/2107Verordening (EU) 2017/2107 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2017 tot vaststelling van in het verdragsgebied van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) geldende beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1936/2001, (EG) nr. 1984/2003 en (EG) nr. 520/2007 van de Raad (PB L 315 van 30.11.2017, blz. 1). en (EU) 2019/833Verordening (EU) 2019/833 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van instandhoudings- en handhavingsmaatregelen die van toepassing zijn in het gereglementeerde gebied van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1627 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2115/2005 en (EG) nr. 1386/2007 van de Raad (PB L 141 van 28.5.2019, blz. 1). van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde bepalingen betreffende blauwvintonijn worden geschrapt. Het deel van artikel 43 van Verordening (EU) 2017/2107 dat op zwaardvis in de Middellandse Zee betrekking heeft, is opgenomen in Verordening (EU) 2019/1154 van het Europees Parement en de RaadVerordening (EU) 2019/1154 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 voor een meerjarig herstelplan voor mediterrane zwaardvis en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad en Verordening (EU) 2017/2107 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 188 van 12.7.2019, blz. 1).. Sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1936/2001 van de RaadVerordening (EG) nr. 1936/2001 van de Raad van 27 september 2001 tot vaststelling van technische maatregelen voor de instandhouding van bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden (PB L 263 van 3.10.2001, blz. 1). moeten eveneens worden geschrapt. Verordening (EG) nr. 1936/2001, Verordening (EU) 2017/2107 en Verordening (EU) 2019/833 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.(21)Iccat-aanbeveling 17-07 is ingetrokken bij Aanbeveling 18-02, aangezien de toestand van het bestand niet meer noopt tot de noodmaatregelen uit hoofde van het bij die aanbeveling vastgestelde herstelplan voor blauwvintonijn. Verordening (EU) 2016/1627, waarbij het herstelplan ten uitvoer is gelegd, moet derhalve worden ingetrokken,HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:HOOFDSTUK IALGEMENE BEPALINGENArtikel 1OnderwerpBij deze verordening worden algemene regels vastgesteld voor de uniforme en doeltreffende uitvoering door de Unie van het meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn (Thunnus thynnus) in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, zoals vastgesteld door de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (hierna de Iccat genoemd).Artikel 2ToepassingsgebiedDeze verordening is van toepassing op:a)vissersvaartuigen van de Unie en recreatievisserijvaartuigen van de Unie die:blauwvintonijn vangen in het verdragsgebied; enin het verdragsgebied gevangen blauwvintonijn, ook buiten het verdragsgebied, overladen of aan boord hebben;b)kwekerijen van de Unie;c)vissersvaartuigen van derde landen en recreatievisserijvaartuigen van derde landen die actief zijn in wateren van de Unie en blauwvintonijn vangen in het verdragsgebied;d)vaartuigen van derde landen die in havens van lidstaten worden geïnspecteerd en die in het verdragsgebied gevangen blauwvintonijn of visserijproducten van in wateren van de Unie gevangen blauwvintonijn aan boord hebben die niet eerder in havens zijn aangeland of overgeladen.Artikel 3DoelstellingDe doelstelling van deze verordening bestaat erin het meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn, zoals vastgesteld door de Iccat, dat bedoeld is om de biomassa van blauwvintonijn boven een niveau te houden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, uit te voeren.Artikel 4Verband met andere wetgeving van de UnieTenzij in deze verordening anders is bepaald, zijn de bepalingen van deze verordening van toepassing onverminderd andere handelingen van de Unie met betrekking tot de visserijsector, met name:1)Verordening (EG) nr. 1224/2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen;2)Verordening (EG) nr. 1005/2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen;3)Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 81). inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten;4)Verordening (EU) 2017/2107 tot vaststelling van in het verdragsgebied van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) geldende beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen.5)Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105). betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen.Artikel 5DefinitiesVoor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:1)Iccat: Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen;2)het verdrag: het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen;3)vissersvaartuig: een motorvaartuig dat wordt ingezet voor de commerciële exploitatie van blauwvintonijnbestanden, inclusief vangstvaartuigen, verwerkingsvaartuigen, ondersteuningsvaartuigen, sleepvaartuigen, vaartuigen waarop vangsten worden overgeladen, transportvaartuigen die zijn uitgerust voor het vervoer van tonijnproducten, en hulpvaartuigen, met uitzondering van containerschepen;4)levende blauwvintonijn: blauwvintonijn die gedurende een bepaalde periode levend in een tonnara wordt gehouden, of die levend wordt overgeheveld naar een kweekvoorziening ▌;5)SCRS: Permanent Comité voor onderzoek en statistiek van de Iccat;6)recreatievisserij: niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee de biologische rijkdommen van de zee worden geëxploiteerd ▌;7)sportvisserij: niet-commerciële visserij door leden van een nationale sportorganisatie of houders van een nationale sportvergunning;8)sleepvaartuig: een vaartuig dat wordt gebruikt voor het slepen van kooien;9)verwerkingsvaartuig: een vaartuig aan boord waarvan visserijproducten een of meer van de volgende behandelingen ondergaan alvorens te worden verpakt: fileren of in moten verdelen, invriezen en/of verwerken;10)hulpvaartuig: een vaartuig dat wordt gebruikt om (niet-verwerkte) dode blauwvintonijn van een transport-/kweekkooi, een ringzegen of een tonnara naar een aangewezen haven en/of naar een verwerkingsvaartuig te vervoeren;11)tonnara: vast vistuig dat aan de bodem is verankerd en doorgaans een net heeft dat de blauwvintonijn naar vangkamers of een reeks vangkamers leidt waar hij wordt vastgehouden alvorens te worden geoogst of gekweekt;12)ringzegen: ringnet waarvan de bodem aan de onderkant wordt samengetrokken door een sluitlijn die door een reeks ringen langs de onderpees loopt, waardoor het net kan worden samengetrokken en gesloten;13)kooien: het verplaatsen van levende blauwvintonijn uit de transportkooi of de tonnara naar de kweek- of mestkooien;14)vangstvaartuig: een vaartuig dat wordt gebruikt voor de commerciële vangst van blauwvintonijn;15)kwekerij: een marien gebied dat duidelijk wordt afgebakend door geografische coördinaten, dat wordt gebruikt voor het mesten of het kweken van blauwvintonijn die is gevangen door tonnara’s en/of ringzegenvaartuigen. Een kwekerij kan verscheidene kweeklocaties hebben, die elk worden afgebakend door geografische coördinaten, die duidelijk de lengte- en breedtegraad van elk van de punten van de veelhoek aangeven;16)kweken of mesten: het kooien van blauwvintonijn in kwekerijen en het voeren ervan, met als doel de blauwvintonijn te mesten en de totale biomassa ervan te verhogen;17)oogsten: het doden van blauwvintonijn in kwekerijen of tonnara’s;18)stereoscopische camera: een camera met twee of meer lenzen, met een aparte beeldsensor of een apart filmframe voor elke lens, zodat driedimensionale beelden kunnen worden vastgelegd om de lengte van de vis te meten en het aantal of gemiddelde gewicht van de blauwvintonijn te helpen verfijnen;19)kleinschalig kustvaartuig: een vangstvaartuig met ten minste drie van de volgende vijf kenmerken:a)de lengte over alles is < 12 m;b)het vaartuig vist uitsluitend in de wateren die onder de jurisdictie van de vlaggenlidstaat vallen;c)visreizen duren minder dan 24 uur;d)het maximale aantal bemanningsleden is vastgesteld op vier personen; ofe)het vaartuig vist met technieken die selectief zijn en een verminderd milieueffect hebben;20)gezamenlijke visactie: elke actie van twee of meer ringzegenvaartuigen waarbij de vangst van één ringzegenvaartuig volgens een vooraf overeengekomen verdeelsleutel aan een of meer ringzegenvaartuigen wordt toegewezen;21)actief vissen: de gerichte visserij op blauwvintonijn door een vangstvaartuig gedurende een bepaald visseizoen;22)BCD: vangstdocument voor blauwvintonijn;23)eBCD: elektronisch vangstdocument voor blauwvintonijn;24)verdragsgebied: het in artikel 1 van het verdrag afgebakende geografische gebied;25)overlading: het overbrengen van alle aan boord van een vissersvaartuig aanwezige visserijproducten of een gedeelte daarvan naar een ander vissersvaartuig. Het overbrengen van dode blauwvintonijn van de ringzegen, de tonnara of het sleepvaartuig naar een hulpvaartuig wordt echter niet als een overlading beschouwd;26)controleoverheveling elke aanvullende overheveling die op verzoek van de visserij-/kwekerijexploitanten of controleautoriteiten wordt verricht ter verificatie van de hoeveelheid vis die wordt overgeheveld;27)controlecamera: stereoscopische camera en/of conventionele videocamera’s ten behoeve van de controles uit hoofde van deze verordening;28)CPC: verdragsluitende partij bij het verdrag alsook een samenwerkende niet-verdragsluitende partij, entiteit of visserijentiteit;29)groot pelagisch beugvisserijvaartuig: een pelagisch beugvisserijvaartuig met een lengte over alles van meer dan 24 meter;30)overheveling: elke overheveling van:a)levende blauwvintonijn uit het net van het vangstvaartuig naar de transportkooi;b)levende blauwvintonijn uit de transportkooi naar een andere transportkooi;c)de kooi met levende blauwvintonijn van een sleepvaartuig naar een ander sleepvaartuig;d)de kooi met levende blauwvintonijn van een kwekerij naar een andere kwekerij en levende blauwvintonijn tussen verschillende kooien in dezelfde kwekerij;e)levende blauwvintonijn van de tonnara naar de transportkooi, onafhankelijk van de aanwezigheid van een sleepvaartuig;31)exploitant: natuurlijke of rechtspersoon die een bedrijf exploiteert of bezit waarvan de activiteiten betrekking hebben op een stadium van de productie-, verwerkings-, afzet-, distributie- en detailhandelsketen voor visserij- en aquacultuurproducten;32)vistuiggroep: een groep vissersvaartuigen die hetzelfde vistuig gebruiken en waaraan een groepsquotum is toegewezen;33)visserijinspanning: het product van de capaciteit en de activiteit van een vissersvaartuig; voor een groep vissersvaartuigen is dit de som van de visserijinspanning van alle vaartuigen in de groep;34)verantwoordelijke lidstaat: de vlaggenlidstaat of de lidstaat in de jurisdictie waarvan de betrokken kwekerij of tonnara zich bevindt.HOOFDSTUK IIBEHEERSMAATREGELENArtikel 6Voorwaarden voor visserijbeheersmaatregelen1.Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de visserijinspanning van zijn vangstvaartuigen en tonnara’s in verhouding staat tot de vangstmogelijkheden voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee waarover die lidstaat beschikt. De door de lidstaten genomen maatregelen omvatten de vaststelling van individuele quota voor hun vangstvaartuigen van meer dan 24 m die zijn opgenomen in de in artikel 26 bedoelde lijst van gemachtigde vaartuigen.2.De lidstaten schrijven voor dat vangstvaartuigen zich onmiddellijk naar een door hen aangewezen haven begeven wanneer het individuele quotum van het vaartuig wordt geacht te zijn opgebruikt, overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.3.Charteractiviteiten zijn niet toegestaan in de blauwvintonijnvisserij.Artikel 7Overdracht van niet-geoogste levende blauwvintonijn▌1.▌ De overdracht binnen een kwekerij van niet-geoogste levende blauwvintonijn uit de vangst van voorgaande jaren kan alleen worden toegestaan indien een versterkt controlesysteem wordt ontwikkeld en door de lidstaat aan de Commissie ▌wordt gemeld. Dat systeem maakt een integrerend deel uit van het in artikel 13 bedoelde inspectieplan van de lidstaat, en omvat ten minste de in de artikelen 53 en 61 vastgestelde maatregelen.2.Vóór het begin van het visseizoen zorgen de voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten voor een grondige beoordeling van alle levende blauwvintonijn die wordt overgedragen na bulkoogsten in onder hun jurisdictie vallende kwekerijen. Daartoe wordt alle overgedragen levende blauwvintonijn van het vangstjaar waarin geen bulkoogst in kwekerijen heeft plaatsgevonden, naar andere kooien overgeheveld met gebruikmaking van stereoscopische camerasystemen of alternatieve methoden, mits deze hetzelfde niveau van precisie en nauwkeurigheid waarborgen, overeenkomstig artikel 51. Te allen tijde moet volledig gedocumenteerde traceerbaarheid gewaarborgd zijn. De overdracht van blauwvintonijn van jaren waarin geen bulkoogst heeft plaatsgevonden, wordt jaarlijks gecontroleerd door toepassing van dezelfde procedure op passende monsters op basis van een risicobeoordeling.3.De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met nadere regels voor de ontwikkeling van een versterkt controlesysteem voor de overdracht van levende blauwvintonijn. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 68 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.Artikel 8Overdracht van ongebruikte quotaDe overdracht van ongebruikte quota is niet toegestaan.Artikel 9Overdrachten van quota1.De overdrachten van quota tussen de Unie en de andere CPC’s worden alleen verricht na voorafgaande machtiging door de betrokken lidstaten en/of CPC’s. De Commissie stelt het Iccat-secretariaat 48 uur op voorhand in kennis van de overdracht van quota.2.De overdracht van quota binnen vistuiggroepen, van bijvangstquota en van individuele vangstquota van lidstaten is toegestaan, op voorwaarde dat de betrokken lidstaten de Commissie op voorhand in kennis stellen van dergelijke overdrachten, zodat de Commissie het Iccat-secretariaat op de hoogte kan brengen voordat de overdracht ingaat.Artikel 10Quotaverlagingen in geval van overbevissingWanneer de lidstaten de hun toegewezen quota overschrijden en deze situatie niet kan worden verholpen door het uitwisselen van quota overeenkomstig artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, zijn de artikelen 37 en 105 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van toepassing.Artikel 11Jaarlijkse beheersplannen1.Elke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks visserijplan op. Dat plan bevat ten minste de volgende informatie voor de vangstvaartuigen en tonnara’s:a)de aan elke vistuiggroep toegewezen quota, met inbegrip van de quota voor bijvangsten;b)in voorkomend geval, de voor de toewijzing en het beheer van de quota gebruikte methode;c)de maatregelen om de naleving van individuele quota te waarborgen;d)open visseizoenen voor elke vistuigcategorie;e)informatie over aangewezen havens;f)de regels inzake bijvangsten; eng)het aantal vangstvaartuigen van meer dan 24 m, met uitzondering van bodemtrawlers en ringzegenvaartuigen die gemachtigd zijn om in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en in de Middellandse Zee op blauwvintonijn te vissen.2.De lidstaten met kleinschalige kustvaartuigen die gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen, proberen aan deze vaartuigen een specifiek sectoraal quota toe te wijzen en nemen een dergelijke toewijzing op in hun visserijplannen. Zij nemen in hun monitorings-, controle- en inspectieplannen ook aanvullende maatregelen op om de benutting van het quotum door die vloot nauwlettend te monitoren. De lidstaten kunnen een ander aantal vaartuigen machtigen om hun vangstmogelijkheden volledig te benutten, met behulp van de in lid 1 bedoelde parameters.3.Portugal en Spanje kunnen sectorale quota toewijzen aan met de hengel vissende vaartuigen in de wateren van de Unie rond de eilandengroepen van de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden. Het sectorale quotum wordt opgenomen in hun jaarlijkse visserijplannen en in hun jaarlijkse monitoring-, controle- en inspectieplannen worden duidelijk aanvullende maatregelen vastgesteld om de benutting ervan te monitoren.4.Indien de lidstaten overeenkomstig lid 2 of lid 3 sectorale quota toewijzen, is het minimumquotumvereiste van vijf ton, zoals vastgesteld in de voor de toewijzing van de vangstmogelijkheden van kracht zijnde handeling van de Unie, niet van toepassing.5.Elke wijziging van het jaarlijkse visserijplan wordt door de betrokken lidstaat ten minste drie werkdagen vóór het begin van de visserijactiviteit waarop de wijziging betrekking heeft aan de Commissie doorgegeven. De Commissie zendt de wijziging ten minste één werkdag vóór het begin van de visserijactiviteit waarop de wijziging betrekking heeft door aan het Iccat-secretariaat.Artikel 12Toewijzing van vangstmogelijkhedenOvereenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 maken de lidstaten bij de toewijzing van de hun ter beschikking staande vangstmogelijkheden gebruik van transparante en objectieve criteria van onder meer ecologische, sociale en economische aard, verdelen zij ▌ de nationale quota eerlijk over de diverse vlootsegmenten, met bijzondere aandacht voor de traditionele en de ambachtelijke visserijen, en zorgen zij voor stimulansen voor vissersvaartuigen van de Unie die zijn uitgerust met selectief vistuig of die gebruikmaken van minder milieubelastende visserijtechnieken.Artikel 13Jaarlijkse beheersplannen voor de vangstcapaciteitElke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks beheersplan voor de vangstcapaciteit op. In dat plan passen de lidstaten het aantal vangstvaartuigen en tonnara’s aan op een wijze die waarborgt dat de vangstcapaciteit in verhouding staat tot de vangstmogelijkheden die zijn toegewezen aan vangstvaartuigen en tonnara’s voor de desbetreffende quotaperiode. De lidstaten passen de visserijcapaciteit aan met behulp van de parameters die zijn vastgesteld in de voor de toewijzing van de vangstmogelijkheden van kracht zijnde handeling van de Unie. De aanpassing van de vangstcapaciteit van de Unie voor ringzegenvaartuigen wordt beperkt tot een maximale variatie van 20 % ten opzichte van de basisvangstcapaciteit in 2018.Artikel 14Jaarlijkse inspectieplannenElke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks inspectieplan op om de naleving van deze verordening te waarborgen. De lidstaten dienen hun respectieve plannen in bij de Commissie. Deze plannen worden opgesteld in overeenstemming met:a)de doelstellingen, prioriteiten en procedures alsmede de ijkpunten voor inspectie-activiteiten zoals deze zijn opgenomen in het uit hoofde van artikel 95 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde speciale controle- en inspectieprogramma voor blauwvintonijn;b)het uit hoofde van artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde nationale controleactieprogramma voor blauwvintonijn.Artikel 15Jaarlijkse beheersplannen voor de kweek1.Elke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks beheersplan voor de kweek op.2.In het jaarlijkse beheersplan voor de kweek waarborgt elke lidstaat dat de totale capaciteit voor het binnenbrengen en de totale kweekcapaciteit in verhouding staan tot de geraamde hoeveelheid blauwvintonijn die beschikbaar is voor de kweek.3.De lidstaten beperken hun capaciteit voor het kweken van tonijn tot de totale kweekcapaciteit zoals geregistreerd in het Iccat-register van kweekvoorzieningen voor blauwvintonijn of zoals toegestaan en bij de Iccat aangemeld in 2018.4.In de kwekerijen van een lidstaat mag niet meer in het wild gevangen blauwvintonijn worden binnengebracht dan het niveau van de binnengebrachte hoeveelheden die door de kwekerijen van die lidstaat in 2005, 2006, 2007 en 2008 bij de Iccat zijn geregistreerd in het register van kweekvoorzieningen voor blauwvintonijn.5.Indien een lidstaat de maximale hoeveelheid in het wild gevangen tonijn in een of meer van zijn tonijnkwekerijen moet verhogen, staat deze verhoging in verhouding tot de aan die lidstaat toegewezen vangstmogelijkheden, en alle invoer van levende blauwvintonijn uit een andere lidstaat of verdragsluitende partij.6.De voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaten zorgen ervoor dat de wetenschappers die door het SCRS zijn belast met proeven om de groeisnelheid tijdens de mestperiode vast te stellen, toegang hebben tot de kwekerijen en worden bijgestaan bij de uitvoering van hun taken.7.Indien nodig dienen de lidstaten uiterlijk op 15 mei van elk jaar bij de Commissie herziene beheersplannen voor de kweek in.Artikel 16Toezending van de jaarlijkse plannen1.Elke lidstaat met een quotum voor blauwvintonijn zendt elk jaar uiterlijk op 31 januari de volgende plannen aan de Commissie toe:a)het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde jaarlijkse visserijplan voor de vangstvaartuigen en tonnara’s waarmee op blauwvintonijn wordt gevist in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee;b)het overeenkomstig artikel 13 opgestelde jaarlijkse beheersplan voor de vangstcapaciteit;c)het overeenkomstig artikel 14 opgestelde jaarlijkse inspectieplan; end)het overeenkomstig artikel 15 opgestelde jaarlijkse beheersplan voor de kweek.2.De Commissie bundelt de in lid 1 bedoelde plannen en gebruikt ze voor het opstellen van een jaarlijks plan van de Unie. De Commissie zendt het plan van de Unie elk jaar uiterlijk op 15 februari toe aan het Iccat-secretariaat ter bespreking en goedkeuring door de Iccat.3.Indien een lidstaat een in lid 1 bedoeld plan niet binnen de in dat lid vastgestelde termijn bij de Commissie indient, kan de Commissie besluiten het plan van de Unie aan het Iccat-secretariaat toe te zenden zonder de plannen van de betrokken lidstaat. Op verzoek van de betrokken lidstaat probeert de Commissie rekening te houden met een van de in lid 1 bedoelde plannen dat is ingediend na de in dat lid vastgestelde termijn, maar vóór de termijn die is vastgesteld in lid 2. Indien een door een lidstaat ingediend plan niet voldoet aan de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de jaarlijkse visserij-, capaciteits-, inspectie- en kweekplannen en een ernstige fout bevat die ertoe kan leiden dat het jaarlijks plan van de Unie niet wordt goedgekeurd door de Iccat-commissie, kan de Commissie besluiten ▌het jaarlijks plan van de Unie aan het Iccat-secretariaat toe te zenden zonder de plannen van de betrokken lidstaat. De Commissie brengt de betrokken lidstaat zo spoedig mogelijk op de hoogte en probeert eventuele door die lidstaat ingediende herziene plannen op te nemen in het Unieplan of in wijzigingen van het Unieplan, mits zij voldoen aan de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de jaarlijkse visserij-, capaciteits-, inspectie- en kweekplannen.HOOFDSTUK IIITECHNISCHE MAATREGELENArtikel 17Visseizoenen1.Ringzegenvaartuigen mogen van 26 mei tot en met 1 juli op blauwvintonijn vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee.2.In afwijking van lid 1 mogen Cyprus en Griekenland in hun in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplannen bepalen dat ringzegenvaartuigen die hun vlag voeren, van 15 mei tot en met 1 juli op blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Middellandse Zee (FAO-visgebied 37.3.1 en 37.3.2) mogen vissen.3.In afwijking van lid 1 mag Kroatië in zijn in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplannen bepalen dat ringzegenvaartuigen die zijn vlag voeren, tot en met 15 juli voor kweekdoeleinden op blauwvintonijn in de Adriatische Zee (FAO-visgebied 37.2.1) mogen vissen.4.In afwijking van lid 1 mogen lidstaten die aan de Commissie het bewijs leveren dat bepaalde van hun ringzegenvaartuigen die in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee op blauwvintonijn vissen, vanwege de weersomstandigheden hun normale visdagen niet konden benutten in de loop van een jaar, besluiten dat het in lid 1 bedoelde visseizoen voor afzonderlijke ringzegenvaartuigen die door deze situatie getroffen zijn, wordt verlengd met een overeenkomstig aantal verloren dagen, met een maximum van tien ▌dagen ▌. De inactiviteit van de betrokken vaartuigen, en in het geval van een gezamenlijke visactie, van alle daarbij betrokken vaartuigen, wordt naar behoren gestaafd met weerberichten en VMS-posities.5.Voor grote pelagische beugvisserijvaartuigen is de visserij op blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee toegestaan van 1 januari tot en met 31 mei.6.De lidstaten nemen in hun jaarlijkse visserijplannen visseizoenen op voor hun vloten, met uitzondering van ringzegenvaartuigen en grote pelagische beugvisserijvaartuigen.Artikel 18AanlandingsverplichtingDe bepalingen van dit hoofdstuk doen geen afbreuk aan artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, met inbegrip van de toepasselijke afwijkingen daarvan.Artikel 19Minimuminstandhoudingsreferentiegrootte1.Het is verboden om blauwvintonijn, met inbegrip van als bijvangst of in de recreatievisserij gevangen blauwvintonijn, met een gewicht van minder dan 30 kg of met een vorklengte van minder dan 115 cm te vangen, aan boord houden, over te laden, over te hevelen, aan te landen, te vervoeren, op te slaan, te verkopen, uit te stallen of te koop aan te bieden.2.In afwijking van lid 1 geldt voor blauwvintonijn een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 8 kg of 75 cm vorklengte wanneer het gaat om:a)blauwvintonijn die in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan door met de hengel of met de sleeplijn vissende vaartuigen is gevangen;b)blauwvintonijn die in de Middellandse Zee in het kader van de kleinschalige kustvisserij op verse vis is gevangen door met de hengel, de beug of de handlijn vissende vaartuigen; enc)blauwvintonijn die in de Adriatische Zee wordt gevangen voor kweekdoeleinden door vaartuigen die de vlag van Kroatië voeren.3.Specifieke voorwaarden die van toepassing zijn op de in lid 2 van dit artikel bedoelde afwijking, zijn vastgesteld in bijlage I.4.De lidstaten geven een vismachtiging af aan vaartuigen die vissen onder de in de punten 2 en 3 van bijlage I bedoelde afwijkingen. De betrokken vaartuigen worden vermeld in de in artikel 26 bedoelde lijst van vangstvaartuigen.5.Vis kleiner dan de in dit artikel vastgestelde minimuminstandhoudingsreferentiegrootten die dood wordt teruggegooid, wordt in mindering gebracht op het quotum van de lidstaat.Artikel 20Incidentele vangsten onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte1.In afwijking van artikel 19, lid 1, zijn incidentele vangsten van maximaal 5 % blauwvintonijn met een gewicht tussen 8 en 30 kg of met een vorklengte tussen 75 en 115 cm toegestaan voor alle vangstvaartuigen en tonnara’s die actief op blauwvintonijn vissen.2.Het in lid 1 genoemde percentage van 5 % wordt berekend op basis van de totale vangsten van blauwvintonijn die op enig moment na elke visserijactiviteit aan boord van een vaartuig of in de tonnara worden gehouden.3.Incidentele vangsten worden in mindering gebracht op het quotum van de voor de vangstvaartuigen of de tonnara verantwoordelijke lidstaat.4.Voor incidentele vangsten van blauwvintonijn onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte geldt het bepaalde in de artikelen 31, 33, 34 en 35.Artikel 21Bijvangsten1.Elke lidstaat voorziet in de mogelijkheid van bijvangst van blauwvintonijn binnen zijn quotum en deelt dit aan de Commissie mee bij toezending van zijn visserijplan.2.Het niveau van de toegestane bijvangsten, dat niet meer bedraagt dan 20 % van de totale vangsten die aan het einde van elke visreis aan boord aanwezig zijn, en de methode die wordt gebruikt voor de berekening van die bijvangsten in verhouding tot de totale vangst aan boord, wordt duidelijk gedefinieerd in het in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplan. Het percentage bijvangsten mag worden berekend op basis van het gewicht of het aantal exemplaren. De berekening op basis van het aantal exemplaren is alleen van toepassing op tonijn en tonijnachtigen die onder het beheer van de Iccat vallen. De omvang van de toegestane bijvangsten voor kleinschalige kustvaartuigen mag op jaarbasis worden berekend.3.Alle bijvangsten van dode blauwvintonijn, aan boord gehouden of teruggegooid, worden in mindering gebracht op het quotum van de vlaggenlidstaat, en geregistreerd en gerapporteerd aan de Commissie, overeenkomstig de artikelen 31 en 32.4.Voor de lidstaten die geen blauwvintonijnquotum hebben, worden de betrokken bijvangsten in mindering gebracht op het specifieke quotum van de Unie voor bijvangst van blauwvintonijn dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU en artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.5.Indien het aan een lidstaat toegewezen quotum volledig is opgebruikt, wordt geen vangst van blauwvintonijn door vaartuigen die zijn vlag voeren, toegestaan en neemt die lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de als bijvangst gevangen blauwvintonijn wordt vrijgelaten. Als het specifieke quotum van de Unie voor bijvangst van blauwvintonijn als vastgesteld overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU en artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is opgebruikt, is de vangst van blauwvintonijn niet toegestaan door vaartuigen die de vlag voeren van lidstaten zonder quotum voor blauwvintonijn en nemen die lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de als bijvangst gevangen blauwvintonijn wordt vrijgelaten. In die gevallen worden de verwerking en het in de handel brengen van dode blauwvintonijn verboden en worden alle vangsten geregistreerd. De lidstaten verstrekken op jaarbasis informatie over dergelijke bijvangsten van dode blauwvintonijn aan de Commissie, die deze gegevens doorzendt aan het Iccat-secretariaat.6.Vaartuigen die niet actief op blauwvintonijn vissen, houden aan boord gehouden hoeveelheden blauwvintonijn duidelijk gescheiden van andere soorten, zodat de controleautoriteiten de naleving van dit artikel kunnen monitoren. Dergelijke bijvangsten kunnen in de handel worden gebracht voor zover zij vergezeld gaan van het eBCD.Artikel 22Gebruik van luchttuigenHet is verboden luchttuigen, inclusief vliegtuigen, helikopters of onbemande luchtvaartuigen, te gebruiken om naar blauwvintonijn te zoeken.HOOFDSTUK IVRECREATIEVISSERIJArtikel 23Specifieke quota voor de recreatievisserij1.Elke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, reguleert de recreatievisserij door een specifiek quotum ten behoeve van deze visserij toe te wijzen. Eventuele dode blauwvintonijn wordt in aanmerking genomen bij een dergelijke toewijzing, inclusief in het kader van de praktijk van vangen en terugzetten. De lidstaten stellen de Commissie bij de toezending van hun visserijplannen in kennis van het aan de recreatievisserij toegewezen quotum.2.Vangsten van dode blauwvintonijn worden gerapporteerd en in mindering gebracht op het quotum van de lidstaat.Artikel 24Specifieke voorwaarden voor de recreatievisserij1.Elke lidstaat met een quotum voor blauwvintonijn dat is toegewezen aan recreatievisserij, reglementeert de recreatievisserij door vismachtigingen af te geven aan vaartuigen voor de recreatievisserij. Op verzoek van de Iccat stellen de lidstaten aan de Commissie de lijst beschikbaar van de recreatievaartuigen waaraan een vismachtiging is verleend voor de vangst van blauwvintonijn. Deze lijst, die de Commissie in elektronische vorm bij de Iccat moet indienen, bevat voor elk vaartuig de volgende informatie:a)naam van het vaartuig;b)registratienummer;c)Iccat-registratienummer (indien van toepassing);d)vroegere naam of namen (indien van toepassing); ene)naam en adres van de eigenaar(s) en de exploitant(en).2.Het is in de recreatievisserij verboden om meer dan één blauwvintonijn per vaartuig per dag te vangen, aan boord te houden, over te laden of aan te landen.3.Het op de markt brengen van in het kader van de recreatievisserij gevangen blauwvintonijn is verboden.4.Elke lidstaat registreert de vangstgegevens van de recreatievisserij, met inbegrip van het gewicht en indien mogelijk de lengte van elke blauwvintonijn, en meldt de gegevens van het voorgaande jaar elk jaar uiterlijk op 30 juni aan de Commissie. De Commissie zendt die informatie door aan het Iccat-secretariaat.5.Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om blauwvintonijnen, en met name jonge tonijnen, die levend zijn gevangen in het kader van de recreatievisserij, zoveel mogelijk vrij te laten. Alle aangelande blauwvintonijn bevindt zich in gehele staat of is ontdaan van kieuwen en/of ingewanden.Artikel 25Vangen, merken en terugzetten1.In afwijking van artikel 22, lid 1, mogen lidstaten die vangen en terugzetten door vaartuigen voor de sportvisserij in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan toestaan, een beperkt aantal van die vaartuigen toestaan gericht te vissen op blauwvintonijn voor de doeleinden van vangen, merken en terugzetten, zonder dat daarvoor aan die vaartuigen een specifiek quotum hoeft te worden toegewezen. Deze vaartuigen opereren in het kader van een wetenschappelijk project van een onderzoeksinstituut dat deel uitmaakt van een wetenschappelijk onderzoeksprogramma. De resultaten van het project worden meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat.2.Vaartuigen die wetenschappelijk onderzoek verrichten in het kader van het Iccat-onderzoeksprogramma voor blauwvintonijn worden niet geacht de in lid 1 bedoelde activiteiten in het kader van vangen, merken en terugzetten te verrichten.3.Lidstaten die activiteiten in het kader van vangen, merken en terugzetten toestaan:a)dienen een beschrijving van die activiteiten en van de daarvoor geldende maatregelen in als een integrerend deel van hun in de artikelen 12 en 15 bedoelde visserij- en inspectieplannen;b)monitoren nauwlettend de activiteiten van de betrokken vaartuigen om te waarborgen dat zij de bepalingen van deze verordening naleven;c)waarborgen dat de verrichtingen voor het merken en terugzetten worden verricht door daartoe opgeleid personeel, teneinde een hoge overleving van de exemplaren te garanderen; end)dienen jaarlijks uiterlijk vijftig dagen vóór de SCRS-vergadering van het volgende jaar bij de Commissie een verslag over de verrichte wetenschappelijk activiteiten in. De Commissie zendt het verslag zestig dagen vóór de SCRS-vergadering van het volgende jaar door aan de Iccat.4.Elke blauwvintonijn die sterft tijdens activiteiten in het kader van vangen, merken en terugzetten wordt gerapporteerd en op het quotum van de vlaggenlidstaat in mindering gebracht.HOOFDSTUK VCONTROLEMAATREGELENAFDELING 1LIJSTEN EN REGISTERS VAN VAARTUIGEN EN TONNARA’SArtikel 26Lijsten en registers van vaartuigen1.De lidstaten dienen elk jaar een maand vóór het begin van de machtigingsperiode in elektronische vorm en in het in de laatste versie van de Iccat-richtsnoeren vastgestelde formaathttps://www.iccat.int/en/SubmitCOMP.html de volgende vaartuiglijsten bij de Commissie in:a)een lijst van alle vangstvaartuigen die gemachtigd zijn om actief op blauwvintonijn te vissen; enb)een lijst van alle andere vissersvaartuigen die worden gebruikt voor de commerciële exploitatie van blauwvintonijnbestanden.De Commissie zendt deze informatie 15 dagen vóór het begin van de visserijactiviteit toe aan het Iccat-secretariaat, zodat die vaartuigen in het Iccat-register van gemachtigde vaartuigen kunnen worden opgenomen en, indien van toepassing, in het Iccat-register van vaartuigen met een lengte over alles van 20 meter of meer die gemachtigd zijn om in het verdragsgebied te opereren.2.Een vissersvaartuig mag tijdens een kalenderjaar in beide in lid 1 bedoelde lijsten worden opgenomen, op voorwaarde dat het niet in beide lijsten tegelijk is opgenomen.3.De in lid 1, onder a) en b), bedoelde informatie over vaartuigen bevat de naam van het vaartuig en het nummer in het vlootregister van de Unie (CFR) zoals vastgesteld in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de CommissieUitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie van 6 februari 2017 inzake het vissersvlootregister van de Unie (PB L 34 van 9.2.2017, blz. 9)..4.Retroactieve opneming wordt niet aanvaard door de Commissie.5.Latere wijzigingen die in de loop van een kalenderjaar worden aangebracht in de in de leden 1 en 3 bedoelde lijsten, worden slechts aanvaard indien een aangemeld vissersvaartuig om legitieme operationele redenen of vanwege overmacht niet aan de visserij kan deelnemen. De betrokken lidstaat brengt in dat geval de Commissie onmiddellijk op de hoogte, met opgave van:a)alle bijzonderheden over het vissersvaartuig dat/de vissersvaartuigen die dat vissersvaartuig zal/zullen vervangen; enb)een volledig overzicht van de reden voor de vervanging, alsmede alle relevante ondersteunende bewijsstukken of referenties.6.Overeenkomstig artikel 7, lid 6, van Verordening (EU) 2017/2403 wijzigt de Commissie in de loop van het jaar indien nodig de in lid 1 bedoelde informatie over vangstvaartuigen door geactualiseerde gegevens te verstrekken aan het Iccat-secretariaat.Artikel 27Vismachtigingen voor vaartuigen1.De lidstaten geven vismachtigingen af aan vaartuigen die zijn opgenomen in een van de lijsten als bedoeld in artikel 26, leden 1 en 5. Vismachtigingen bevatten ten minste de in bijlage VII vastgestelde informatie en worden afgegeven in het in die bijlage vastgestelde formaat. De lidstaten zien erop toe dat de in de vismachtiging opgenomen gegevens correct zijn en in overeenstemming zijn met de in deze verordening vastgestelde regels.2.Onverminderd artikel 21, lid 6, worden vissersvaartuigen van de Unie die niet in de in artikel 26, lid 1, bedoelde Iccat-registers zijn opgenomen, geacht niet te zijn gemachtigd om in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee blauwvintonijn te bevissen, aan boord te houden, over te laden, te vervoeren, over te hevelen, te verwerken of aan te landen.3.Wanneer het aan de vaartuigen toegewezen individuele quotum als opgebruikt wordt beschouwd, trekt de vlaggenlidstaat de aan een vaartuig afgegeven vismachtiging voor blauwvintonijn in en kan hij het vaartuig verzoeken zich onmiddellijk naar een door hem aangewezen haven te begeven.Artikel 28Lijsten en registers van voor de blauwvintonijnvisserij gemachtigde tonnara’s1.Elke lidstaat zendt aan de Commissie in elektronische vorm, in het kader van zijn visserijplan, een lijst toe van de tonnara’s met een machtiging om op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. De Commissie zendt die informatie toe aan het Iccat-secretariaat, zodat die tonnara’s kunnen worden opgenomen in het Iccat-register van voor de blauwvintonijnvisserij gemachtigde tonnara’s.2.De lidstaten geven vismachtigingen af voor tonnara’s die zijn opgenomen in de in lid 1 bedoelde lijst. Vismachtigingen bevatten ten minste de in bijlage VII bedoelde informatie en worden afgegeven in het in die bijlage vastgestelde formaat. De lidstaten zien erop toe dat de in de vismachtiging opgenomen gegevens correct zijn en in overeenstemming zijn met de in deze verordening vastgestelde regels.3.Tonnara’s van de Unie die niet zijn opgenomen in het Iccat-register van tonnara’s die gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen, worden niet geacht te zijn gemachtigd om op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. Het is verboden door die tonnara’s gevangen blauwvintonijn aan boord te hebben, over te hevelen, te kooien of aan te landen.4.De vlaggenlidstaat trekt de aan tonnara’s afgegeven vismachtiging voor blauwvintonijn in op het moment dat het aan die tonnara’s toegewezen quotum wordt geacht te zijn opgebruikt.Artikel 29Informatie over visserijactiviteiten1.Elke lidstaat verstrekt de Commissie elk jaar uiterlijk op 15 juli gedetailleerde informatie over de blauwvintonijnvangsten in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee in het voorgaande jaar. De Commissie zendt die informatie elk jaar uiterlijk op 31 juli door aan het Iccat-secretariaat. Deze informatie omvat:a)de naam en het Iccat-nummer van elk vangstvaartuig;b)de geldigheidsduur van de machtiging(en) voor elk vangstvaartuig;c)de totale vangsten van elk vangstvaartuig, inclusief nulvangsten, gedurende de hele geldigheidsduur van de machtiging(en);d)het totale aantal dagen dat elk vangstvaartuig in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee gedurende de hele geldigheidsduur van de machtiging(en) heeft gevist; ene)de totale vangst buiten de machtigingsperiode (bijvangst).2.De lidstaten zenden de Commissie de volgende informatie toe voor onder hun vlag varende vissersvaartuigen die niet waren gemachtigd om actief op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, maar die blauwvintonijn als bijvangst hebben gevangen:a)de naam en het Iccat-nummer of, indien het vaartuig niet bij de Iccat is geregistreerd, het nationale registratienummer van het vaartuig; enb)de totale blauwvintonijnvangsten.3.De lidstaten delen de Commissie alle informatie mee over niet onder de leden 1 en 2 vallende vaartuigen die zeker of vermoedelijk op blauwvintonijn hebben gevist in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. De Commissie geeft deze informatie door aan het Iccat-secretariaat zodra de informatie beschikbaar is.Artikel 30Gezamenlijke visacties1.Een gezamenlijke visactie voor blauwvintonijn wordt alleen toegestaan indien de deelnemende vaartuigen zijn gemachtigd door de vlaggenlidstaat/vlaggenlidstaten. Om te worden gemachtigd moet elk ringzegenvaartuig zijn uitgerust om op blauwvintonijn te vissen, een individueel quotum hebben en de in artikel 32 vastgestelde rapportageverplichtingen naleven.2.Het aan een gezamenlijke visactie toegewezen quotum is gelijk aan het totaal van de aan de deelnemende ringzegenvaartuigen toegewezen quota.3.Ringzegenvaartuigen van de Unie verrichten geen gezamenlijke visacties met ringzegenvaartuigen van andere CPC’s.4.Het aanvraagformulier voor de machtiging om aan een gezamenlijke visactie deel te nemen is opgenomen in bijlage IV. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om van zijn aan een gezamenlijke visactie deelnemende ringzegenvaartuig/ringzegenvaartuigen de volgende informatie te verkrijgen:a)de aangevraagde machtigingsperiode van de gezamenlijke visactie;b)de identiteit van de betrokken exploitanten;c)de quota van de individuele vaartuigen;d)de sleutel voor de verdeling van de betrokken vangsten tussen de vissersvaartuigen; ene)informatie over de kwekerijen van bestemming.5.Ten minste tien dagen vóór het begin van de gezamenlijke visactie zendt elke lidstaat de in lid 4 bedoelde informatie toe aan de Commissie in het in bijlage IV vastgestelde formaat. De Commissie zendt die informatie ten minste vijf dagen vóór het begin van de visactie door aan het Iccat-secretariaat en aan de vlaggenstaat van de andere vissersvaartuigen die aan de gezamenlijke visactie deelnemen.6.In geval van overmacht zijn de in lid 5 vastgestelde termijnen niet van toepassing op de informatie over de kwekerijen van bestemming. In zulke gevallen dienen de lidstaten zo snel mogelijk een actualisering van die informatie bij de Commissie in, samen met een beschrijving van de gebeurtenissen waardoor sprake is van overmacht. De Commissie zendt die informatie door aan het Iccat-secretariaat.AFDELING 2VANGSTREGISTRATIEArtikel 31Registratievoorschriften1.Kapiteins van vangstvaartuigen van de Unie houden een visserijlogboek van hun activiteiten bij overeenkomstig de artikelen 14, 15, 23 en 24 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en van afdeling A van bijlage II bij deze verordening.2.Kapiteins van sleepvaartuigen, hulpvaartuigen en verwerkingsvaartuigen van de Unie registreren hun activiteiten overeenkomstig de vereisten van de afdelingen B, C en D van bijlage II.Artikel 32Vangstrapporten door kapiteins en exploitanten van tonnara’s1.Kapiteins van actief vissende vangstvaartuigen van de Unie delen hun vlaggenlidstaat hun dagelijkse vangstaangiften mee langs elektronische weg gedurende de gehele periode waarin zij gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen. Die aangiften zijn niet verplicht voor vaartuigen in de haven, behalve als zij betrokken zijn bij een gezamenlijke visactie. De gegevens in de aangiften worden overgenomen uit de logboeken en omvatten de datum, het tijdstip, de locatie (lengte- en breedtegraad) en het gewicht en het aantal exemplaren van de in het verdragsgebied gevangen blauwvintonijnen, inclusief vrijlatingen en teruggooi van dode vis. De kapiteins versturen de aangiften volgens het model in bijlage III of in een door de lidstaat voorgeschreven formaat.2.Kapiteins van ringzegenvaartuigen stellen voor elke visserijactiviteit de in lid 1 bedoelde dagelijkse aangiften op, ook in geval van nulvangsten. De aangiften met betrekking tot de voorgaande dag worden uiterlijk om 9.00 uur GMT door de kapitein van het vaartuig of zijn gemachtigde vertegenwoordigers aan de vlaggenlidstaat toegezonden.3.Exploitanten van tonnara’s die actief op blauwvintonijn vissen of hun gemachtigde vertegenwoordigers stellen dagelijkse aangiften op die gedurende de gehele periode waarin zij gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen, binnen elke 48 uur langs elektronische weg aan de vlaggenlidstaat worden toegezonden. Deze aangiften bevatten het Iccat-registratienummer van de tonnara, de datum en het tijdstip van de vangst, het gewicht en het aantal exemplaren van de gevangen blauwvintonijnen, met inbegrip van nulvangsten, vrijlatingen en teruggooi van dode vis. Zij zenden die informatie toe in het in bijlage III vastgestelde formaat.4.Kapiteins van andere vangstvaartuigen dan ringzegenvaartuigen zenden aan hun vlaggenlidstaat uiterlijk op dinsdag 12.00 uur GMT de in lid 1 bedoelde aangiften voor de voorgaande, op zondag eindigende week toe.AFDELING 3AANLANDINGEN EN OVERLADINGENArtikel 33Aangewezen haven1.Elke lidstaat waaraan een quotum voor blauwvintonijn is toegewezen, wijst havens aan waar verrichtingen voor het aanlanden of overladen van blauwvintonijn zijn toegestaan. De informatie over aangewezen havens wordt opgenomen in het in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplan. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke wijziging van de informatie over aangewezen havens. De Commissie deelt die informatie onverwijld mee aan het Iccat-secretariaat.2.Lidstaten mogen een haven slechts als aangewezen haven aanmerken indien zij waarborgen dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:a)vaststaande tijdstippen van aanlanding en van overlading;b)vaststaande plaatsen van aanlanding en van overlading; enc)vaste inspectie- en bewakingsprocedures die waarborgen dat tijdens alle tijdstippen van aanlanding en overlading en op alle plaatsen van aanlanding en overlading inspecties worden verricht overeenkomstig artikel 35.3.In het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee gevangen blauwvintonijn mag door vangstvaartuigen, alsook door verwerkingsvaartuigen en hulpvaartuigen, uitsluitend worden aangeland en overgeladen in door de CPC’s en de lidstaten aangewezen havens. Dode blauwvintonijn die is geoogst uit een tonnara/kooi mag bij wijze van uitzondering door een hulpvaartuig naar een verwerkingsvaartuig worden vervoerd, voor zover dit gebeurt in aanwezigheid van de controleautoriteit.Artikel 34Voorafgaande kennisgeving van aanlandingen1.Artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 geldt voor kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie met een lengte van minstens 12 meter die voorkomen op de in artikel 26 bedoelde lijst van vaartuigen. De voorafgaande kennisgeving uit hoofde van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 wordt toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat (en van de vlaggenlidstaat) of de CPC waarvan zij de havens of aanlandingsvoorzieningen wensen te gebruiken.2.Vóór het binnenvaren van de haven stellen de kapiteins, of hun vertegenwoordigers, van vissersvaartuigen van de Unie met een lengte van minder dan twaalf meter, alsook verwerkingsvaartuigen en hulpvaartuigen, die zijn opgenomen in de in artikel 26 bedoelde lijst van vaartuigen, ten minste vier uur vóór de verwachte tijd van aankomst in de haven de bevoegde autoriteit van de lidstaat (en van de vlaggenlidstaat) of de CPC waarvan zij de havens of aanlandingsvoorzieningen wensen te gebruiken, in kennis van ten minste de volgende informatie:a)de verwachte aankomsttijd;b)de geraamde hoeveelheid aan boord gehouden blauwvintonijn;c)informatie betreffende het geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;d)het externe identificatienummer en de naam van de vissersvaartuigen.3.Indien de lidstaten krachtens het toepasselijke recht van de Unie gemachtigd zijn een kortere kennisgevingsperiode toe te passen dan de periode van vier uur vóór de verwachte tijd van aankomst, kan de geraamde hoeveelheid aan boord gehouden blauwvintonijn worden gemeld op het toepasselijke tijdstip van kennisgeving vóór aankomst. Als de visgronden zich op minder dan vier uur van de haven bevinden, kan de geraamde hoeveelheid aan boord gehouden blauwvintonijn te allen tijde worden gewijzigd vóór aankomst.4.De autoriteiten van de havenlidstaat houden een register bij van alle tijdens het lopende jaar gedane voorafgaande kennisgevingen.5.Alle aanlandingen in de Unie worden gecontroleerd door de bevoegde controleautoriteiten van de havenlidstaat en een percentage daarvan wordt geïnspecteerd op basis van een risicobeoordelingssysteem waarbij quota, omvang van de vloot en visserijinspanning in aanmerking worden genomen. Alle details van het door elke lidstaat vastgestelde controlesysteem worden opgenomen in het in artikel 14 bedoelde jaarlijkse inspectieplan.6.Kapiteins van een vangstvaartuig van de Unie dienen, ongeacht de lengte over alles van het vaartuig, binnen 48 uur nadat de aanlanding is voltooid, een aangifte van aanlanding in bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of CPC waar de aanlanding plaatsvindt en bij de vlaggenlidstaat. De kapitein van een vangstvaartuig is verantwoordelijk voor, en certificeert, de volledigheid en juistheid van de aangifte. De aangifte van aanlanding vermeldt ten minste de aangelande hoeveelheden blauwvintonijn en het gebied waar deze zijn gevangen. Alle aangelande vangsten worden gewogen. De havenlidstaat zendt 48 uur nadat de aanlanding is voltooid een aanlandingsrapport toe aan de vlaggenlidstaat of CPC.Artikel 35Overladingen1.Het is vissersvaartuigen van de Unie en vaartuigen van derde landen in wateren van de Unie onder alle omstandigheden verboden om blauwvintonijn op zee over te laden.2.Onverminderd de vereisten van artikel 52, leden 2 en 3, artikel 54 en artikel 57 van Verordening (EU) 2017/2107 mogen vissersvaartuigen blauwvintonijnvangsten enkel overladen in aangewezen havens als bedoeld in artikel 33 van deze verordening.3.De kapitein van het ontvangende vissersvaartuig, of zijn vertegenwoordiger, verstrekt de betrokken autoriteiten van de havenstaat ten minste 72 uur vóór de verwachte tijd van aankomst in de haven de informatie in het in bijlage V vastgestelde model voor de aangifte van overlading. Voor elke overlading is voorafgaande machtiging van de vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC van het betrokken overladende vissersvaartuig vereist. Voorts stelt de kapitein van het overladende vaartuig, ten tijde van de overlading, zijn vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC in kennis van de in bijlage V vereiste datums.4.De havenlidstaat inspecteert het ontvangende vaartuig bij aankomst en controleert de hoeveelheden en de documentatie in verband met de overladingsverrichting.5.Kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie vullen de Iccat-overladingsaangifte in en zenden ze binnen 15 dagen na de voltooiing van de overlading toe aan hun vlaggenlidstaat. De kapiteins van de overladende vissersvaartuigen vullen de Iccat-overladingsaangifte in overeenkomstig bijlage V. De aangifte van overlading bevat het referentienummer van het eBCD om kruiscontroles van de daarin opgenomen gegevens te vergemakkelijken.6.De havenstaat zendt binnen vijf dagen na de voltooiing van de overlading een rapport van de overlading toe aan de autoriteit van de vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC van het overladende vissersvaartuig.7.Alle overladingen worden geïnspecteerd door de bevoegde autoriteiten van de aangewezen havenlidstaten.AFDELING 4RAPPORTAGEVERPLICHTINGENArtikel 36Wekelijkse rapporten inzake hoeveelhedenElke lidstaat zendt wekelijkse vangstrapporten toe aan de Commissie ▌. Die rapporten bevatten de krachtens artikel 32 vereiste gegevens met betrekking tot tonnara’s, ringzegenvaartuigen en andere vangstvaartuigen. De gegevens worden verstrekt per vistuigtype ▌. De Commissie zendt die informatie onverwijld door aan het Iccat-secretariaat.Artikel 37Informatie over het opgebruiken van het quotum1.Elke lidstaat leeft artikel 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 na en deelt daarnaast aan de Commissie mee wanneer het quotum dat is toegewezen aan een vistuiggroep wordt geacht voor 80 % te zijn opgebruikt.2.Elke lidstaat leeft de bepalingen van artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 na en deelt daarnaast aan de Commissie mee wanneer de quota die zijn toegewezen aan een vistuiggroep, of aan een gezamenlijke visactie, of aan een ringzegenvaartuig, worden geacht te zijn opgebruikt. Die informatie gaat vergezeld van officiële stukken waaruit blijkt dat de lidstaat een visserijstop heeft afgekondigd of een oproep tot terugkeer naar de haven heeft gedaan voor de vloot, de vistuiggroep, de gezamenlijke visactie of de vaartuigen met een individueel quotum, en waarin duidelijk de datum en het tijdstip van de sluiting worden vermeld.3.De Commissie stelt het Iccat-secretariaat in kennis van de datums waarop het quotum van de Unie voor blauwvintonijn is opgebruikt.AFDELING 5WAARNEMERSPROGRAMMA’SArtikel 38Nationaal waarnemersprogramma1.Elke lidstaat waarborgt dat met de inzet van nationale waarnemers, aan wie een officieel identificatiedocument wordt verstrekt, op vaartuigen en bij tonnara’s die actief zijn in de blauwvintonijnvisserij ten minste de volgende dekkingsgraad wordt bereikt:a)20 % van zijn actieve pelagische trawlers (met een lengte van meer dan 15 m);b)20 % van zijn actieve beugvisserijvaartuigen (met een lengte van meer dan 15 m);c)20 % van zijn actieve met de hengel vissende vaartuigen (met een lengte van meer dan 15 m);d)100 % van de sleepvaartuigen;e)100 % van de oogstverrichtingen van tonnara’s.Lidstaten met minder dan vijf vangstvaartuigen van de in de eerste alinea, onder a), b) en c), vermelde categorieën die gemachtigd zijn om actief op blauwvintonijn te vissen, waarborgen dat ten minste 20 % van de tijd gedurende welke de vaartuigen actief zijn in de blauwvintonijnvisserij door de inzet van nationale waarnemers wordt gedekt.2.De taken van de nationale waarnemers bestaan met name in het volgende:a)monitoren van de naleving van deze verordening door vissersvaartuigen en tonnara’s;b)registreren en rapporteren van de visserijactiviteit, met inbegrip van het volgende:a)de gevangen hoeveelheid (inclusief bijvangst), en de toestand van de vangst (aan boord gehouden of dood of levend teruggegooid);b)vangstgebied (lengte- en breedtegraad);c)omvang van de inspanning (bijvoorbeeld aantal trekken, aantal haken), zoals gedefinieerd in de Iccat-handleiding voor verschillende vistuigtypes;d)datum van de vangst.c)verifiëren van de in het logboek vermelde gegevens;d)observeren en registreren van vaartuigen die potentieel vissen op een wijze die indruist tegen de Iccat-instandhoudingsmaatregelen.3.Naast de in lid 2 bedoelde taken verrichten nationale waarnemers wetenschappelijke werkzaamheden, met inbegrip van het verzamelen van de nodige gegevens, op basis van de richtsnoeren van het SCRS.4De in het kader van het waarnemersprogramma van elke lidstaat verzamelde gegevens en informatie worden aan de Commissie verstrekt, die deze, naargelang van het geval, toezendt aan het SCRS of het Iccat-secretariaat.5.Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 3 zorgt elke lidstaat voor:a)een representatieve dekking in tijd en ruimte, teneinde de Commissie te voorzien van adequate en nuttige gegevens en informatie over de vangst, de inspanning en andere wetenschappelijke en beheersaspecten, met inachtneming van de kenmerken van de betrokken vloot en visserij;b)degelijke protocollen voor gegevensverzameling;c)een degelijke opleiding en erkenning van waarnemers alvorens zij worden ingezet;d)een zo gering mogelijke verstoring van de werkzaamheden van de vaartuigen en tonnara’s die in het verdragsgebied actief zijn.Artikel 39Regionaal waarnemersprogramma van de Iccat1.De lidstaten zorgen voor de doeltreffende uitvoering van het regionale waarnemersprogramma van de Iccat zoals vastgesteld in dit artikel en in bijlage VIII.2.De lidstaten zorgen ervoor dat er een regionale Iccat-waarnemer aanwezig is:a)op alle ringzegenvaartuigen die gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen;b)bij alle overhevelingen van blauwvintonijn uit ringzegenvaartuigen;c)bij alle overhevelingen van blauwvintonijn uit tonnara’s naar transportkooien;d)bij alle overhevelingen uit een kwekerij naar een andere kwekerij;e)bij alle verrichtingen voor het kooien van blauwvintonijn in kwekerijen;f)bij alle verrichtingen voor het oogsten van blauwvintonijn in kwekerijen; eng)tijdens de vrijlating van blauwvintonijn uit kweekkooien in zee.3.Ringzegenvaartuigen waarop geen regionale Iccat-waarnemer aanwezig is, worden niet gemachtigd om op blauwvintonijn te vissen.4.De lidstaten zorgen ervoor dat aan elke kwekerij voor de gehele periode van de kooiverrichtingen één regionale Iccat-waarnemer wordt toegewezen. In gevallen van overmacht, en nadat de ▌lidstaat van de kwekerij de als overmacht aangemerkte omstandigheden heeft bevestigd, mag een regionale Iccat-waarnemer door meer dan één kwekerij worden gedeeld om de continuïteit van de kweekverrichtingen te waarborgen, mits de waarnemerstaken gegarandeerd naar behoren worden uitgevoerd. De voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaat verzoekt echter onmiddellijk om de inzet van een extra regionale waarnemer.5.De taken van de regionale Iccat-waarnemer behelzen met name het volgende:a)observeren en monitoren van de visserij- en kweekverrichtingen in overeenstemming met de desbetreffende instandhoudings- en beheersmaatregelen van de Iccat, waaronder door toegang tot beelden van stereoscopische camera’s op het ogenblik van het kooien zodat de lengte kan worden gemeten en het overeenkomstige gewicht kan worden geraamd;b)ondertekenen van de overhevelingsaangiften en BCD’s wanneer de daarin vervatte informatie overeenstemt met zijn eigen waarnemingen. Als dat niet het geval is, vermeldt de regionale Iccat-waarnemer op de overhevelingsaangiften en de BCD’s zijn aanwezigheid en de redenen voor het gebrek aan overeenstemming, met specifieke opgave van de regel(s) of procedure(s) die niet in acht is (zijn) genomen;c)verrichten van wetenschappelijke werkzaamheden, met inbegrip van het nemen van monsters, op basis van de richtsnoeren van het SCRS.6.Regionale waarnemers worden tijdens de uitvoering van hun taken niet gehinderd, geïntimideerd of op enigerlei wijze beïnvloed door kapiteins, bemanningsleden en exploitanten van tonnara’s en vaartuigen.AFDELING 6OVERHEVELINGSVERRICHTINGENArtikel 40Overhevelingstoestemming1.Vóór elke overhevelingsverrichting wordt door de kapitein van het vangst- of sleepvaartuig, of door de vertegenwoordigers daarvan, of door de exploitant van de kwekerij of tonnara waaruit wordt overgeheveld aan de vlaggenlidstaat, of aan de voor de kwekerij of tonnara verantwoordelijke lidstaat, een voorafgaande kennisgeving van overheveling toegezonden met:a)de naam van het vangstvaartuig of de kwekerij of de tonnara en het Iccat-registratienummer ervan;b)het verwachte tijdstip van overheveling;c)de geraamde hoeveelheid over te hevelen blauwvintonijn;d)informatie over de positie van overheveling (lengte- en breedtegraad) en de identificatienummers van de kooien;e)de naam van het sleepvaartuig, het aantal gesleepte kooien en in voorkomend geval, het Iccat-registratienummer; enf)de haven, de kwekerij of de kooi van bestemming van de blauwvintonijn.2.Voor de toepassing van lid 1 kennen de lidstaten aan elke transportkooi een uniek nummer toe. Indien bij de overheveling van een vangst die met één visactie overeenkomt meerdere kooien nodig zijn, is slechts één overhevelingsaangifte vereist, maar worden de nummers van elke gebruikte transportkooi in de overhevelingsaangifte geregistreerd, met een duidelijke vermelding van de in elke kooi vervoerde hoeveelheid blauwvintonijn.3.De kooinummers worden toegekend aan de hand van een uniek nummeringsysteem dat bestaat uit ten minste de drielettercode van de lidstaat van de kwekerij gevolgd door drie cijfers. De unieke kooinummers zijn permanent en niet-overdraagbaar van de ene naar de andere kooi.4.Aan de kapitein van het vissersvaartuig, of aan de exploitant van de tonnara of kwekerij, wordt door de in lid 1 bedoelde lidstaat voor elke overhevelingsverrichting een toestemmingsnummer toegekend en meegedeeld. Het machtigingsnummer omvat de drielettercode van de lidstaat, vier cijfers voor het jaar en drie letters die aangeven of toestemming is verleend (AUT) of geweigerd (NEG), gevolgd door een volgnummer.5.De in lid 1 bedoelde lidstaat verleent of weigert de toestemming voor de overheveling binnen 48 uur na de indiening van de voorafgaande kennisgeving van overheveling. De overhevelingsverrichting begint pas nadat daarvoor toestemming is gegeven.6.De overhevelingstoestemming laat de bevestiging van de kooiverrichting onverlet.Artikel 41Weigering van de overhevelingstoestemming en vrijlating van blauwvintonijn1.De voor het vangstvaartuig, het sleepvaartuig, de tonnara of de kwekerij verantwoordelijke lidstaat weigert de overheveling wanneer hij na ontvangst van de voorafgaande overhevelingskennisgeving van oordeel is dat:a)het vangstvaartuig dat of de tonnara die volgens de aangifte de vis heeft gevangen, niet over een toereikend quotum beschikte;b)de hoeveelheid vis niet naar behoren door het vangstvaartuig of de tonnara is gemeld, of voor die hoeveelheid geen toestemming om te kooien is gegeven;c)het vangstvaartuig dat volgens de aangifte de vis heeft gevangen, niet beschikte over een geldige, overeenkomstig artikel 27 afgegeven machtiging om op blauwvintonijn te vissen; ofd)het sleepvaartuig dat volgens de aangifte de overheveling zou ontvangen, niet in het in artikel 26 bedoelde Iccat-register van vissersvaartuigen is geregistreerd, of niet is uitgerust met een volledig functionerend VMS of gelijkwaardig traceersysteem.2.Indien de overheveling niet wordt toegestaan, vaardigt de in lid 1 bedoelde lidstaat onmiddellijk een vrijlatingsbevel uit aan de kapitein van het vangst- of het sleepvaartuig of aan de exploitant van de tonnara of kwekerij, om hen ervan in kennis te stellen dat de overheveling niet wordt toegestaan en hen op te dragen de vis vrij te laten in zee overeenkomstig bijlage XII.3.In het geval van een technisch mankement van zijn VMS tijdens het vervoer naar de kwekerij wordt het sleepvaartuig vervangen door een ander sleepvaartuig met een volledig functionerend VMS, of wordt een nieuw, operationeel VMS geïnstalleerd of gebruikt, en wel zo snel mogelijk en uiterlijk binnen 72 uur. Deze periode van 72 uur mag uitzonderlijk worden verlengd in geval van overmacht of gerechtvaardigde operationele beperkingen. Het technische mankement wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van de Commissie, die het Iccat-secretariaat op de hoogte brengt. Vanaf het moment waarop het technische mankement is vastgesteld totdat het is verholpen, deelt de kapitein of zijn vertegenwoordiger door middel van passende telecommunicatiemiddelen om de vier uur aan de controleautoriteiten van de vlaggenlidstaat de geactualiseerde geografische coördinaten van het vissersvaartuig mee.Artikel 42Overhevelingsaangifte1.De kapiteins van de vangst- of sleepvaartuigen of de exploitanten van de kwekerij of tonnara vullen na de overhevelingsverrichting de Iccat-overhevelingsaangifte in en zenden deze door aan de verantwoordelijke lidstaat, overeenkomstig het in bijlage VI vastgestelde formaat.2.De overhevelingsaangiften worden genummerd door de autoriteiten van de lidstaat die verantwoordelijk is voor het vissersvaartuig, de kwekerij of de tonnara waaruit wordt overgeheveld. Het nummer van het aangifteformulier bevat de drielettercode van de lidstaat, gevolgd door vier cijfers voor het jaar en een uit drie cijfers bestaand volgnummer, gevolgd door de drie letters ITD (LS-20**/xxx/ITD).3.De overgehevelde vis gaat vergezeld van het origineel van de overhevelingsaangifte. Het vangstvaartuig of de tonnara en de sleepvaartuigen bewaren een kopie van de aangifte.4.Kapiteins van vaartuigen die overhevelingsverrichtingen uitvoeren, rapporteren hun activiteiten overeenkomstig bijlage II.5.Informatie over dode vis wordt geregistreerd overeenkomstig de in bijlage XIII vastgestelde procedures.Artikel 43Monitoring met behulp van een videocamera1.De kapitein van het vangst- of sleepvaartuig of de exploitant van de kwekerij of tonnara waarborgt dat de overheveling wordt gemonitord met behulp van een videocamera in het water om het aantal overgehevelde vissen te verifiëren. De video-opname wordt gemaakt overeenkomstig de in bijlage X vastgestelde minimumnormen en procedures.2.Wanneer het SCRS de Commissie verzoekt kopieën van de video-opnamen te verstrekken, verstrekken de lidstaten verstrekken deze kopieën ▌aan de Commissie, die deze ▌doorzendt aan het SCRS.Artikel 44Verificatie door regionale Iccat-waarnemers en uitvoering van onderzoeken1.Regionale Iccat-waarnemers aan boord van het vangstvaartuig en de tonnara, als bedoeld in artikel 39 en bijlage VIII:a)registreren en rapporteren de uitgevoerde overhevelingsactiviteiten;b)observeren en ramen de overgehevelde vangsten; enc)verifiëren de vermeldingen in de in artikel 40 bedoelde voorafgaande overhevelingstoestemming en in de in artikel 42 bedoelde Iccat-overhevelingsaangifte.2.Als de raming van het aantal exemplaren door de regionale waarnemer of de relevante controleautoriteiten meer dan tien procent afwijkt van de raming door de kapitein van het vangst- of sleepvaartuig, of door de exploitant van de tonnara of kwekerij, leidt de verantwoordelijke lidstaat een onderzoek in. Een dergelijk onderzoek wordt afgerond vóór het tijdstip van het kooien in de kwekerij en in elk geval binnen 96 uur nadat het onderzoek is ingeleid, behalve in gevallen van overmacht. Zolang de resultaten van dit onderzoek niet bekend zijn, is kooien niet toegestaan en wordt de desbetreffende rubriek van het BCD niet gevalideerd.3.In gevallen waarin de kwaliteit of duidelijkheid van de video-opname ontoereikend is om de overgehevelde hoeveelheden te ramen, mag de kapitein van het vaartuig of de exploitant van de kwekerij of tonnara de autoriteiten van de bevoegde lidstaten toestemming vragen om een nieuwe overhevelingsverrichting uit te voeren en de video-opname daarvan aan de regionale waarnemer te verstrekken. Indien die vrijwillige controleoverheveling geen bevredigende resultaten oplevert, leidt de verantwoordelijke lidstaat een onderzoek in. Indien uit dat onderzoek blijkt dat de kwaliteit van de video-opname het niet mogelijk maakt de bij de overheveling betrokken hoeveelheden te ramen, gelasten de controleautoriteiten van de verantwoordelijke lidstaat nog een controleoverhevelingsverrichting en verstrekken zij de video-opname daarvan aan de regionale Iccat-waarnemer. Er worden nieuwe overhevelingen als controleoverheveling(en) verricht totdat de kwaliteit van de video-opname het mogelijk maakt de overgehevelde hoeveelheden te ramen.4.Onverminderd de door de inspecteurs verrichte verificaties, ondertekent de regionale Iccat-waarnemer de overhevelingsaangifte enkel wanneer zijn waarnemingen in overeenstemming zijn met de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de Iccat en de in de overhevelingsaangifte vervatte informatie in overeenstemming is met zijn waarnemingen en een deugdelijke video-opname overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 omvat. De Iccat-waarnemer verifieert ook dat de Iccat-overhevelingsaangifte wordt doorgezonden aan de kapitein van het sleepvaartuig of de exploitant van de kwekerij of de verantwoordelijke van de tonnara, waar van toepassing. Indien de Iccat-waarnemer niet akkoord gaat met de overhevelingsaangifte, vermeldt hij op de overhevelingsaangiften en BCD’s zijn aanwezigheid en de redenen voor het gebrek aan overeenstemming, met specifieke opgave van de regel(s) of procedure(s) die niet in acht zijn genomen.5.De kapitein van de vangst- of sleepvaartuigen of de exploitanten van de kwekerij of tonnara vullen na de overhevelingsverrichting de Iccat-overhevelingsaangifte in en zenden deze door aan de verantwoordelijke lidstaat, overeenkomstig het in bijlage VI vastgestelde formaat. De lidstaten zenden de overhevelingsaangifte door aan de Commissie ▌.Artikel 45UitvoeringshandelingenDe Commissie kan nieuwe uitvoeringshandelingen tot vaststelling van operationele procedures voor de toepassing van de in dit deel vastgestelde bepalingen goedkeuren. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 68 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.AFDELING 7KOOIVERRICHTINGENArtikel 46Toestemming om te kooien1.Vóór het begin van kooiverrichtingen is het verboden transportkooien te verankeren binnen 0,5 zeemijl van kweekvoorzieningen. Daartoe worden in de in artikel 15 bedoelde beheersplannen voor de kweek de geografische coördinaten opgenomen die overeenkomen met de veelhoek waarbinnen de kwekerij zich bevindt.2.Vóór elke kooiverrichting vraagt de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat toestemming om te kooien aan de lidstaat of CPC die verantwoordelijk is voor het vangstvaartuig of de tonnara waarmee de te kooien blauwvintonijn is gevangen.3.De bevoegde autoriteit van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat weigert toestemming om te kooien te geven indien zij van oordeel is dat:a)het vangstvaartuig dat of de tonnara die de vis heeft gevangen geen toereikend quotum voor blauwvintonijn had;b)de hoeveelheid vis niet naar behoren door het vangstvaartuig of de tonnara is gemeld;c)het vangstvaartuig dat of de tonnara die volgens de aangifte de vis heeft gevangen, niet beschikt over een geldige, overeenkomstig artikel 27 afgegeven machtiging om op blauwvintonijn te vissen.4.Indien de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat weigert toestemming om te kooien te geven:a)stelt hij de bevoegde autoriteit van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC daarvan in kennis; enb)verzoekt hij die bevoegde autoriteit over te gaan tot de inbeslagname van de vangsten en de vrijlating van de vis in zee.5.Het kooien begint niet zonder de goedkeuring, die binnen een werkdag na het verzoek wordt verleend, van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC, of van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat, indien dit is overeengekomen met de autoriteiten van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC. Indien binnen een werkdag geen antwoord is ontvangen van de autoriteiten van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC, mogen de bevoegde autoriteiten van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat toestemming voor de kooiverrichting geven.6.De vis wordt elk jaar vóór 22 augustus gekooid, tenzij de bevoegde autoriteiten van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC naar behoren gemotiveerde redenen, met inbegrip van overmacht, opgeven, die samen met het kooirapport worden ingediend. De vis wordt in geen geval gekooid na 7 september van elk jaar.Artikel 47Documentatie voor de vangst van blauwvintonijnDe voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten verbieden dat voor kweekdoeleinden blauwvintonijn wordt gekooid die niet vergezeld gaat van de door de Iccat voorgeschreven documenten in het kader van het vangstdocumentatieprogramma van Verordening (EU) nr. 640/2010 van het Europees Parlement en de Raad. De documentatie is nauwkeurig en volledig en wordt gevalideerd door de voor de vangstvaartuigen of tonnara’s verantwoordelijke lidstaat of CPC.Artikel 48InspectiesVoor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten nemen de nodige maatregelen om elke kooiverrichting in de kwekerijen te inspecteren.Artikel 49Monitoring met behulp van een videocameraDe voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten waarborgen dat alle kooiverrichtingen door hun controleautoriteiten worden gemonitord met behulp van een videocamera in het water. Voor elke kooiverrichting wordt een video-opname gemaakt overeenkomstig de procedures in bijlage X.Artikel 50Instelling en uitvoering van onderzoekenWanneer het verschil tussen de raming van het aantal blauwvintonijnen door de regionale Iccat-waarnemer, de bevoegde controleautoriteiten van de lidstaat en/of de exploitant van de kwekerij meer dan tien procent bedraagt, stelt de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat in samenwerking met de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC een onderzoek in. De lidstaten die het onderzoek verrichten mogen gebruikmaken van andere informatie waarover zijn beschikken, met inbegrip van de resultaten van de in artikel 51 bedoelde kooiprogramma’s.Artikel 51Maatregelen en programma’s ter raming van het aantal en het gewicht van de te kooien blauwvintonijn1.De lidstaten waarborgen dat op honderd procent van de kooiverrichtingen een programma wordt toegepast waarbij gebruik wordt gemaakt van stereoscopische camerasystemen of alternatieve methoden die dezelfde nauwkeurigheid waarborgen, om het aantal vissen en het gewicht ervan te ramen.2.Dat programma wordt verricht overeenkomstig de in bijlage XI vastgestelde procedures. Alternatieve methoden worden enkel gebruikt indien zij door de Iccat zijn goedgekeurd tijdens de jaarlijkse vergadering.3.De voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaten delen de resultaten van dit programma mee aan de voor de vangstvaartuigen verantwoordelijke lidstaat of CPC, en aan de entiteit die het regionale waarnemersprogramma uitvoert namens de Iccat.4.Indien uit de resultaten van het programma blijkt dat de gekooide hoeveelheden blauwvintonijn afwijken van de gerapporteerde hoeveelheden gevangen en/of overgehevelde blauwvintonijn, stelt de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat, in samenwerking met de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC, een onderzoek in. Wanneer het vangstvaartuig of de tonnara onder de vlag van een andere CPC vaart, stelt de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat het onderzoek in in samenwerking met die vlaggen-CPC.5.De voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat vaardigt een vrijlatingsbevel uit, overeenkomstig de in bijlage XII vastgestelde voorwaarden, voor de gekooide hoeveelheden die de volgens de aangiften gevangen en overgehevelde hoeveelheden overschrijden, indien:a)het in lid 4 bedoelde onderzoek niet binnen tien werkdagen na de mededeling van de resultaten van het programma is voltooid, voor een enkele kooiverrichting, of voor alle kooiverrichtingen van een gezamenlijke visactie; orb)uit het onderzoek blijkt dat het aantal of gemiddelde gewicht van de blauwvintonijn hoger is dan het als gevangen en overgeheveld aangegeven aantal of gewicht.De vrijlating van de boventallige hoeveelheden blauwvintonijn wordt verricht in aanwezigheid van de controleautoriteiten.6.De resultaten van het programma worden gebruikt om te beslissen of er vrijlatingen nodig zijn en de kooiverklaring en de desbetreffende afdelingen van het BCD worden dienovereenkomstig ingevuld. Wanneer er een vrijlatingsbevel is uitgevaardigd, verzoekt de exploitant van de kwekerij om de aanwezigheid van een nationale controleautoriteit en een regionale Iccat-waarnemer om de vrijlating te monitoren.7.De lidstaten dienen de resultaten van het programma elk jaar uiterlijk op 1 september bij de Commissie in. In geval van overmacht bij het kooien dienen de lidstaten deze resultaten in vóór 12 september. De Commissie zendt die informatie elk jaar uiterlijk op 15 september voor evaluatie door aan het SCRS.8.De overheveling van levende blauwvintonijn van een kweekkooi naar een andere kweekkooi vindt niet plaats zonder de toestemming en de aanwezigheid van de controleautoriteiten van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC. Van elke overheveling wordt een opname gemaakt om het aantal exemplaren te controleren. De nationale controleautoriteiten monitoren die overhevelingen en waarborgen dat elke overheveling binnen een kwekerij in het eBCD-systeem wordt geregistreerd.9.Is er tussen de hoeveelheden blauwvintonijn die als gevangen door het vaartuig/de tonnara zijn gerapporteerd, en de hoeveelheden die aan de hand van de controlecamera’s zijn geconstateerd, een verschil van 10 % of meer, dan is er sprake van een mogelijk geval van niet-naleving door het betrokken vaartuig/de betrokken tonnara. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om voor de passende follow-up te zorgen.Artikel 52Kooiverklaring en kooirapport1.Binnen 72 uur na afloop van elke kooiverrichting dient een exploitant van een kwekerij een kooiverklaring overeenkomstig bijlage XIV in bij zijn bevoegde autoriteit. ▌2.Naast de in lid 1 bedoelde kooiverklaring dient de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat binnen een week na de voltooiing van de kooiverrichting een kooirapport met de elementen als gepreciseerd in afdeling B van bijlage XI in bij de lidstaat of de CPC waarvan de vaartuigen of tonnara’s de blauwvintonijn hebben gevangen, en bij de Commissie. De Commissie zendt die informatie door aan het Iccat-secretariaat.3.Voor de toepassing van lid 2 wordt een kooiverrichting geacht niet te zijn voltooid tot elk onderzoek dat is ingesteld en elke vrijlating die is bevolen, is afgerond.Artikel 53Overhevelingen binnen kwekerijen en aselecte controles1.De voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaten voeren een traceerbaarheidssysteem in, met inbegrip van de video-opname van interne overhevelingen.2.De controleautoriteiten van de voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaten verrichten aselecte controles, op basis van een risicoanalyse, van in kwekerijen gehouden blauwvintonijn tussen het tijdstip van de voltooiing van de kooiverrichtingen in een jaar en het eerste kooien in het volgende jaar.3.Voor de toepassing van lid 2 stelt elke voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaat een minimumpercentage te controleren vis vast. Dat percentage wordt vastgesteld in het in artikel 14 bedoelde jaarlijkse inspectieplan. Elke lidstaat deelt aan de Commissie de resultaten mee van de aselecte controles die elk jaar worden verricht. De Commissie zendt die resultaten in april van het ▌jaar na de periode van het desbetreffende quotum door aan het Iccat-secretariaat.Artikel 54Toegang tot en vereisten inzake video-opnamen1.Elke voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat waarborgt dat de in de artikelen 49 en 51 bedoelde video-opnamen op verzoek ter beschikking worden gesteld van de nationale inspecteurs, alsook van regionale en Iccat-inspecteurs en Iccat- en nationale waarnemers.2.Elke voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaat neemt de nodige maatregelen om vervanging, wijziging of manipulatie van de originele video-opnamen te voorkomen.Artikel 55Jaarlijks kooirapportDe lidstaten die vallen onder de verplichting om kooiverklaringen en -rapporten in te dienen uit hoofde van artikel 52, zenden de Commissie elk jaar uiterlijk op 31 juli een kooirapport voor het voorgaande jaar toe. De Commissie zendt die informatie elk jaar uiterlijk voor 31 augustus toe aan het Iccat-secretariaat. Het rapport omvat de volgende informatie:a)de totale hoeveelheid gekooide blauwvintonijn per kwekerij, met inbegrip van het verlies per kwekerij in aantal en in gewicht tijdens het door vissersvaartuigen en tonnara’s verrichte vervoer naar de kooien;b)de lijst van de vaartuigen die blauwvintonijn voor kweekdoeleinden bevissen, leveren of vervoeren (naam van het vaartuig, vergunningsnummer, vistuigtype) en tonnara’s;c)de resultaten van het bemonsteringsprogramma voor de raming van het aantal gevangen blauwvintonijnen naar grootteklasse alsook de datum, het tijdstip en het gebied van de vangst en de gebruikte vismethode, om de statistieken voor bestandsbeoordelingsdoeleinden te verbeteren.Het bemonsteringsprogramma schrijft voor dat de bemonstering van de grootte (lengte of gewicht) in kooien op één monster (d.i. 100 exemplaren) voor elke 100 t levende vis moet worden verricht, of op een monster van 10 % van het totale aantal gekooide vissen. Groottemonsters worden verzameld tijdens de oogst in de kwekerij en bij de dode vis tijdens het vervoer, volgens de Iccat-richtsnoeren voor de indiening van gegevens en informatie. Voor vis die langer dan een jaar wordt gekweekt, worden aanvullende bemonsteringsmethoden vastgesteld. De bemonstering wordt verricht tijdens elke oogst, en ten aanzien van alle kooien;d)de in een kooi geplaatste hoeveelheden blauwvintonijn en een raming van de groei en sterfte in gevangenschap en van de verkochte hoeveelheden in ton. De informatie wordt per kwekerij verstrekt;e)de tijdens het voorgaande jaar gekooide hoeveelheden blauwvintonijn; enf)de hoeveelheden, uitgesplitst naar oorsprong, die tijdens het voorgaande jaar in de handel zijn gebracht.Artikel 56UitvoeringshandelingenDe Commissie kan nieuwe uitvoeringshandelingen tot vaststelling van procedures voor de toepassing van de in deze afdeling vastgestelde bepalingen goedkeuren. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 68 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.AFDELING 8MONITORING EN BEWAKINGArtikel 57Volgsysteem voor vaartuigen1.In afwijking van artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 voeren de vlaggenlidstaten een volgsysteem voor vaartuigen (VMS) in voor hun vissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 meter of meer overeenkomstig bijlage XV.2.Vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter die zijn opgenomen in de in artikel 26, lid 1, onder a), bedoelde lijst van vaartuigen of in de in artikel 26, lid 1, onder b), bedoelde lijst van vaartuigen, beginnen ten minste vijf dagen vóór hun machtigingsperiode hun VMS-gegevens door te zenden aan de Iccat en blijven die ten minste vijf dagen na hun machtigingsperiode doorzenden, tenzij vooraf een verzoek aan de Commissie wordt gericht om het vaartuig te schrappen uit het Iccat-register van vaartuigen.3.Voor controledoeleinden waarborgt de kapitein of zijn vertegenwoordiger dat de doorgifte van VMS-gegevens van vangstvaartuigen die zijn gemachtigd om actief op blauwvintonijn te vissen, niet wordt onderbroken wanneer de vaartuigen in de haven zijn, tenzij er een systeem voor melding van het binnenvaren of verlaten van de haven is.4.De lidstaten waarborgen dat hun visserijcontrolecentra de VMS-boodschappen van onder hun vlag varende vissersvaartuigen, in realtime en in https data feed-formaat doorzenden aan de Commissie en aan een door haar aangewezen instantie. De Commissie zendt die boodschappen elektronisch door aan het Iccat-secretariaat.5.De lidstaten zorgen ervoor dat:a)de VMS-boodschappen van onder hun vlag varende vissersvaartuigen ten minste om de twee uur aan de Commissie worden doorgezonden;b)bij een technisch mankement van het VMS, alternatieve boodschappen van onder hun vlag varende vissersvaartuigen die werden ontvangen overeenkomstig artikel 25, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011, binnen 24 uur na ontvangst ervan door hun visserijcontrolecentra worden doorgezonden aan de Commissie;c)de aan de Commissie doorgezonden boodschappen een volgnummer (met een unieke identificatiecode) krijgen om overlappingen te voorkomen;d)de aan de Commissie doorgezonden boodschappen in overeenstemming zijn met artikel 24, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011.6.De lidstaten zorgen ervoor dat alle aan hun inspectievaartuigen ter beschikking gestelde gegevens vertrouwelijk worden behandeld en enkel worden gebruikt voor inspectie op zee.AFDELING 9Inspectie en handhavingArtikel 58Iccat-regeling inzake gezamenlijke internationale inspectie1.Gezamenlijke internationale inspectieactiviteiten worden verricht overeenkomstig de Iccat-regeling inzake gezamenlijke internationale inspectie (de Iccat-regeling) voor internationale controle buiten de wateren onder nationale jurisdictie, zoals vastgesteld in bijlage IX bij deze verordening.2.De lidstaten waarvan de vissersvaartuigen zijn gemachtigd om actief op blauwvintonijn te vissen wijzen inspecteurs aan en verrichten inspecties op zee in het kader van de Iccat-regeling.3.Wanneer in een bepaalde periode meer dan 15 onder de vlag van een lidstaat varende vissersvaartuigen bij de blauwvintonijnvisserij in het verdragsgebied zijn betrokken, zet die lidstaat, op basis van een risicobeoordeling, een inspectievaartuig in voor het verrichten van inspectie en controle op zee in het verdragsgebied gedurende de gehele periode waarin die vaartuigen daar aanwezig zijn. Aan die verplichting wordt geacht te zijn voldaan indien de lidstaten meewerken aan het inzetten van een inspectievaartuig of indien een inspectievaartuig van de Unie wordt ingezet in het verdragsgebied.4.De Commissie of een door haar aangewezen instantie kan inspecteurs van de Unie voor de Iccat-regeling inzetten.5.Voor de toepassing van lid 3 zorgt de Commissie of een door haar aangewezen instantie voor de coördinatie van de bewakings- en inspectiewerkzaamheden voor de Unie. De Commissie kan, in overleg met de betrokken lidstaten, gezamenlijke inspectieprogramma’s opstellen waarmee de Unie haar verplichtingen in het kader van de Iccat-regeling kan nakomen. De lidstaten waarvan de vissersvaartuigen bij de blauwvintonijnvisserij betrokken zijn, nemen de nodige maatregelen om de uitvoering van deze programma’s te vergemakkelijken, met name met betrekking tot de vereiste personele en materiële middelen, alsmede de perioden en geografische gebieden waarin die moeten worden ingezet.6.De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 april van elk jaar in kennis van de namen van de inspecteurs en de inspectievaartuigen die zij in de loop van het jaar voor de Iccat-regeling willen inzetten. Op basis van die gegevens stelt de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, elk jaar een planning op voor de deelname van de Unie aan de regeling, die zij aan het Iccat-secretariaat en aan de lidstaten toezendt.Artikel 59Inspecties in geval van inbreukenDe vlaggenlidstaat ziet erop toe dat onder zijn gezag een fysieke inspectie van een onder zijn vlag varend vissersvaartuig in zijn havens wordt verricht of, wanneer het vaartuig zich niet in een van zijn havens bevindt, door een andere door hem aangewezen inspecteur wordt verricht, indien het vissersvaartuig:a)de in de artikelen 31 en 32 vastgestelde registratie- en rapportageverplichtingen niet is nagekomen; orb)de bepalingen van deze verordening heeft geschonden of een ernstige inbreuk als bedoeld in artikel 42 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 of in artikel 90 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 heeft begaan.Artikel 60Kruiscontroles1.Elke lidstaat verifieert de informatie en de tijdige indiening van inspectieverslagen, waarnemingsverslagen en VMS-gegevens, en indien van toepassing eBCD’s, logboeken van zijn vissersvaartuigen, overhevelingen/overladingsdocumenten en vangstdocumenten, overeenkomstig artikel 109 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.2.Telkens wanneer wordt aangeland, overgeladen of gekooid, verricht elke lidstaat kruiscontroles tussen de per soort in het logboek van het vissersvaartuig geregistreerde hoeveelheden of de per soort in de overladingsaangifte geregistreerde hoeveelheden en de hoeveelheden die zijn geregistreerd in de aanlandingsaangifte of de kooiverklaring, en elk ander relevant document zoals facturen en/of verkoopdocumenten.AFDELING 10HandhavingArtikel 61HandhavingOnverminderd de artikelen 89, 90 en 91 van Verordening (EG) nr. 1224/2009, en met name de verplichting van de lidstaten om passende handhavingsmaatregelen te nemen ten aanzien van een vissersvaartuig, neemt de voor een blauwvintonijnkwekerij verantwoordelijke lidstaat passende handhavingsmaatregelen ten aanzien van een kwekerij, wanneer overeenkomstig zijn recht is geconstateerd dat deze kwekerij de bepalingen van de artikelen 46 tot en met 56 van deze verordening niet naleeft. ▌Afhankelijk van de ernst van de inbreuk en overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het nationale recht kunnen deze maatregelen met name de schorsing of intrekking van de machtiging en/of boeten omvatten. De lidstaten delen elke schorsing of intrekking van een machtiging mee aan de Commissie, die het Iccat-secretariaat daarvan op de hoogte brengt met het oog op een dienovereenkomstige wijziging van het register van kweekvoorzieningen voor blauwvintonijn.HOOFDSTUK VIOp de markt brengenArtikel 62Marktmaatregelen1.Onverminderd de Verordeningen (EG) nr. 1224/2009, (EG) nr. 1005/2008 en (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1)., zijn het verhandelen, aanlanden, invoeren, uitvoeren, kooien voor mest- of kweekdoeleinden, wederuitvoeren en overladen van blauwvintonijn zonder accurate, volledige en gevalideerde documentatie zoals vastgesteld bij deze verordening ▌ en de wetgeving van de Unie tot uitvoering van de Iccat-regels inzake het documentatieprogramma voor de vangst van blauwvintonijn, in de Unie verboden.2.Het verhandelen, invoeren, aanlanden, kooien voor mest- of kweekdoeleinden, verwerken, uitvoeren, wederuitvoeren en overladen van blauwvintonijn zijn in de Unie verboden indien:a)de blauwvintonijn is gevangen door vissersvaartuigen of tonnara’s waarvan de vlaggenstaat niet beschikt over een quotum of vangstbeperking ▌voor blauwvintonijn, in het kader van de voorwaarden van de beheers- en instandhoudingsmaatregelen van de Iccat; ofb)de blauwvintonijn is gevangen door een vissersvaartuig of een tonnara waarvan het individuele quotum op het tijdstip van de vangst was opgebruikt of waarvan de staat op het tijdstip van de vangst niet meer over vangstmogelijkheden beschikte.3.Onverminderd Verordening (EG) nr. 1224/2009, Verordening (EG) nr. 1005/2008 en Verordening (EU) nr. 1379/2013 zijn het verhandelen, het invoeren, het aanlanden, het verwerken en het uitvoeren van blauwvintonijn door mestbedrijven of kwekerijen die niet voldoen aan de in lid 1 bedoelde verordeningen, in de Unie verboden.HOOFDSTUK VIISlotbepalingenArtikel 63EvaluatieOp verzoek van de Commissie dienen de lidstaten onverwijld een gedetailleerd verslag over hun uitvoering van deze verordening in bij de Commissie. Op basis van de van de lidstaten ontvangen informatie dient de Commissie uiterlijk op de door de Iccat vastgestelde datum een gedetailleerd verslag over de uitvoering van Iccat-aanbeveling 19-04 in bij het Iccat-secretariaat.Artikel 64FinancieringVoor de toepassing van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1). is deze verordening een meerjarig plan in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.Artikel 65VertrouwelijkheidIn het kader van deze verordening verzamelde en uitgewisselde gegevens worden behandeld overeenkomstig de toepasselijke regels inzake vertrouwelijkheid uit hoofde van de artikelen 112 en 113 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.Artikel 66Procedure in geval van wijzigingen1.De Commissie is gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 67 inzake wijzigingen van deze verordening teneinde haar aan te passen aan door de Iccat vastgestelde maatregelen die bindend zijn voor de Unie en haar lidstaten op het gebied van:▌a)afwijkingen van het verbod overeenkomstig artikel 8 op de overdracht van ongebruikte quota;b)termijnen voor het rapporteren van informatie zoals vastgesteld in artikel 24, lid 4, artikel 26, lid 1, artikel 29, 1, artikel 32, leden 2 en 3, artikel 35, leden 5 en 6, artikel 36, artikel 41, lid 3, artikel 44, lid 2, artikel 51, lid 7, artikel 52, lid 2, artikel 55, artikel 57, lid 5, onder b), en artikel 58, lid 6;c)perioden voor visseizoenen zoals vastgesteld in artikel 17, leden 1 en 4;d)de in artikel 19, leden 1 en 2, en in artikel 20, lid 1, vastgestelde minimuminstandhoudingsreferentiegrootten;e)de in artikel 13, artikel 15, leden 3 en 4, artikel 20, lid 1, artikel 21, lid 2, artikel 38, lid 1, artikel 44, lid 2, artikel 50 en artikel 51, lid 9, vastgestelde percentages en referentieparametersf)de bij de Commissie in te dienen informatie als bedoeld in de artikelen 11, lid 1, artikel 24, lid 1, artikel 25, lid 3, artikel 29, lid 1, artikel 30, lid 4, artikel 34, lid 2, artikel 40, lid 1, en artikel 55;g)taken voor nationale waarnemers en regionale Iccat-waarnemers als bedoeld in respectievelijk artikel 38, lid 2, en artikel 39, lid 5h)de in artikel 41, lid 1, vastgestelde redenen voor het weigeren van de overhevelingstoestemming;i)de in artikel 46, lid 4, vastgestelde redenen om vangsten in beslag te nemen en de vrijlating van de vis te bevelen;j)het aantal vaartuigen in artikel 58, lid 3;k)de bijlagen I tot en met XV.2.Wijzigingen die overeenkomstig lid 1 worden vastgesteld, hebben bij uitsluiting betrekking op de omzetting van wijzigingen van en/of op aanvullingen op de desbetreffende Iccat-aanbevelingen die bindend zijn voor de Unie.Artikel 67Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.2.De in artikel 66 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 66 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.6.Een overeenkomstig artikel 66 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.Artikel 68Comitéprocedure1.De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde Comité voor de visserij en de aquacultuur. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.Artikel 69Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1936/2001Verordening (EG) 1936/2001 wordt als volgt gewijzigd:a)Artikel 3, onder g) tot en met j), artikel 4 bis, 4 artikel ter, artikel 4 quater en bijlage I bis worden geschrapt.b)In de bijlagen I en II worden de woorden blauwvintonijn en Thunnus thynnus geschrapt.Artikel 70Wijzigingen van Verordening (EU) 2017/2107In Verordening (EU) 2017/2107 wordt artikel 43 geschrapt.Artikel 71Wijzigingen van Verordening (EU) 2019/833In Verordening (EU) 2019/833 wordt artikel 53 geschrapt.Artikel 72Intrekking1.Verordening (EG) nr. 2016/1627 wordt ingetrokken.2.Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XVI.Artikel 73InwerkingtredingDeze verordening treedt in werking op de [twintigste] dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.Gedaan te …,Voor het Europees ParlementDe voorzitterVoor de RaadDe voorzitter

Image 2C5062021NL14110120210427NL0027.000114121411P9_TC1-CNS(2018)0225Standpunt van het Europees Parlement vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2021/… van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot intrekking van Besluit 2013/743/EU(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2021/764 van de Raad.)C5062021NL14210120210427NL0028.000114221421P9_TC1-COD(2019)0151Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Instituut voor innovatie en technologie (herschikking)(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/819.)C5062021NL14310120210427NL0029.000114321431P9_TC1-COD(2019)0152Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) 2021-2027: Het innovatietalent en de innovatiecapaciteit van Europa stimuleren, en tot intrekking van Besluit nr. 1312/2013/EU(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2021/820.)C5062021NL14410120210427NL0030.000114421441P9_TC1-COD(2020)0097Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/836.)C5062021NL16010120210428NL0039.0001160218930P9_TC1-COD(2019)0272Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 28 april 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1936/2001, (EU) 2017/2107 en (EU) 2019/833 en tot intrekking van Verordening (EU) 2016/1627HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,Gezien het voorstel van de Europese Commissie,Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal ComitéPB C …,Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedureStandpunt van het Europees Parlement van 28 april 2021.,Overwegende hetgeen volgt:(1)Het doel van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22). is ervoor te zorgen dat de exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee tot duurzame economische, ecologische en sociale omstandigheden leidt.(2)Bij Besluit 98/392/EG van de RaadBesluit van de Raad 98/392/EG van 23 maart 1998 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 en de overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat verdrag van 28 juli 1994 (PB L 179 van 23.6.1998, blz. 1). heeft de Unie haar goedkeuring gehecht aan het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en aan de Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden, waarin beginselen en regels met betrekking tot de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen van de zee zijn vastgesteld. De Unie neemt in het kader van haar ruimere internationale verplichtingen deel aan de inspanningen die in internationale wateren worden geleverd om de visbestanden in stand te houden.(3)De Unie is partij bij het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnenInternationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (PB L 162 van 18.6.1986, blz. 34). (hierna het verdrag genoemd).(4)De Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) heeft tijdens haar 21e bijzondere vergadering in 2018 Aanbeveling 18-02 tot vaststelling van een meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee (hierna het beheersplan genoemd) vastgesteld. Het beheersplan volgt op het advies van het Permanent Comité voor onderzoek en statistiek van de Iccat (SCRS), waarin staat dat de Iccat in 2018 een meerjarig beheersplan voor het bestand moet opstellen omdat de huidige toestand van het bestand niet langer lijkt te nopen tot de in het kader van het herstelplan voor blauwvintonijn (vastgesteld in Aanbeveling 17-07 tot wijziging van Aanbeveling 14-04) ingevoerde noodmaatregelen, zonder dat echter de bestaande monitoring- en controlemaatregelen worden verzwakt.(5)Aanbeveling 18-02 strekt tot intrekking van Aanbeveling 17-07, houdende wijziging van Aanbeveling 14-04 tot vaststelling van een herstelplan voor blauwvintonijn, dat in het Unierecht ten uitvoer is gelegd door middel van Verordening (EU) 2016/1627 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) 2016/1627 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 302/2009 van de Raad (PB L 252 van 16.9.2016, blz. 1)..(6)Tijdens zijn 26e gewone vergadering in 2019 heeft de Iccat Aanbeveling 19-04 tot wijziging van het bij Aanbeveling 18-02 vastgestelde meerjarig beheersplan goedgekeurd. Aanbeveling 19-04 van de Iccat trekt Aanbeveling 18-02 in en vervangt deze. Deze verordening moet Aanbeveling 19-04 in Unierecht omzetten.(7)Deze verordening moet ook, in voorkomend geval, de volgende aanbevelingen van de Iccat geheel of gedeeltelijk ten uitvoer leggen: 06-07Iccat-aanbeveling inzake het kweken van blauwvintonijn., 18-10Iccat-aanbeveling inzake de minimumstandaard voor het volgsysteem voor vaartuigen in het Iccat-verdragsgebied., 96-14Iccat-aanbeveling inzake naleving in de visserijen op blauwvintonijn en op zwaardvis in het noordelijke deel van de Atlantische Oceaan., 13-13Iccat-aanbeveling inzake het aanleggen van een Iccat-register van vaartuigen met een lengte over alles van 20 meter of meer die gemachtigd zijn om in het verdragsgebied te opereren. en 16-15Iccat-aanbeveling inzake overlading..(8)De standpunten die de Unie inneemt in regionale organisaties voor visserijbeheer moeten op het beste beschikbare wetenschappelijke advies zijn gebaseerd, teneinde ervoor te zorgen dat de visbestanden overeenkomstig de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden beheerd, met name overeenkomstig de doelstelling van een geleidelijk herstel en behoud van de populaties van visbestanden boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren, en overeenkomstig de doelstelling om de voorwaarden te creëren om de visserijsector en de verwerkende industrie, alsook visserijgerelateerde activiteiten aan land economisch levensvatbaar en concurrerend te maken. Volgens het door het SCRS uitgebrachte verslag van 2018Verslag van het Permanent Comité voor onderzoek en statistiek (SCRS), Madrid 1-5 oktober 2018. zijn vangsten van blauwvintonijn met een visserijsterfte F0,1 in lijn met een visserijsterfte die strookt met het bereiken van de maximale duurzame opbrengst (Fmdo). Er wordt van uitgegaan dat de biomassa van het bestand zich bevindt op een peil dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) waarborgt. B0,1 fluctueert in functie van de rekrutering: bij een gemiddeld en laag rekruteringsniveau ligt ze boven dat peil en bij een hoog rekruteringsniveau eronder.(9)Het beheersplan houdt rekening met de specifieke kenmerken van de verschillende soorten vistuig en visserijtechnieken. Bij de uitvoering van het beheersplan dienen de Unie en de lidstaten ▌ de kustvisserij en het gebruik van vistuigen en visserijtechnieken die selectief en minder milieubelastend zijn, in het bijzonder vistuig en technieken die in de traditionele en de ambachtelijke visserij worden gebruikt, te bevorderen om zo bij te dragen tot een redelijke levensstandaard voor de lokale economie.(10)Er moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken en behoeften van de kleinschalige en de ambachtelijke visserij. Naast de relevante bepalingen van Iccat-aanbeveling 19-04 die belemmeringen voor de deelname van kleinschalige kustvaartuigen aan de blauwvintonijnvisserij wegnemen, moeten de lidstaten bijkomende inspanningen leveren om te zorgen voor een eerlijke en transparante verdeling van de vangstmogelijkheden over de kleinschalige, ambachtelijke en grotere vloten, overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.(11)Ter waarborging van de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid is Uniewetgeving vastgesteld om een systeem voor controle, inspectie en handhaving op te zetten, dat onder meer illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IOO) visserij bestrijdt. In het bijzonder is bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de RaadVerordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008 en (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1). een Unieregeling voor controle, inspectie en handhaving vastgesteld die een alomvattende en geïntegreerde aanpak biedt en aldus naleving van alle regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid waarborgt. Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de CommissieUitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie van 8 april 2011 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PB L 112 van 30.4.2011, blz. 1). zijn uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgesteld. Bij Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de RaadVerordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1). is een communautair systeem opgezet om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen. Deze verordeningen bevatten reeds bepalingen inzake bijvoorbeeld visvergunningen en -machtigingen en bepaalde regels inzake volgsystemen voor vaartuigen die betrekking hebben op een aantal van de in Iccat-aanbeveling 19-04 vastgestelde maatregelen. Die bepalingen hoeven daarom niet in de onderhavige verordening te worden opgenomen.(12)In Verordening (EU) nr. 1380/2013 is het begrip minimuminstandhoudingsreferentiegrootte vastgesteld. Omwille van de consistentie moet het Iccat-begrip minimummaat in het recht van de Unie worden omgezet als minimuminstandhoudingsreferentiegrootte.(13)Overeenkomstig Iccat-aanbeveling 19-04 moet blauwvintonijn die is gevangen en die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte niet haalt, worden teruggegooid, en geldt hetzelfde voor de vangsten van blauwvintonijn die de in de jaarlijkse visserijplannen vastgestelde bijvangstlimieten overschrijden. Met het oog op de naleving door de Unie van haar internationale verplichtingen uit hoofde van de Iccat, voorziet artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 van de CommissieGedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de uitvoering van de internationale verplichtingen van de Unie, als bedoeld in artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad, in het kader van het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen en van het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (PB L 16 van 23.1.2015, blz. 23). in afwijkingen van de in artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde aanlandingsverplichting voor blauwvintonijn. Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 worden enkele bepalingen omgezet van Iccat-aanbeveling 19-04 die vaartuigen die hun toegewezen quotum en/of het toegestane maximum aan bijvangsten hebben overschreden, ertoe verplichten om hun vangsten van blauwvintonijn terug te gooien. Onder het toepassingsgebied van die gedelegeerde verordening vallen ook vaartuigen die aan recreatievisserij doen. Bijgevolg hoeven dergelijke teruggooi- en vrijlatingsverplichtingen niet in deze verordening te worden opgenomen en worden de overeenkomstige bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 onverlet gelaten.(14)Tijdens de jaarlijkse vergadering van 2018 erkenden de verdragsluitende partijen de noodzaak om de controles voor bepaalde activiteiten met betrekking tot blauwvintonijn te versterken. Daartoe is tijdens de jaarlijkse vergadering van 2018 overeengekomen dat de voor kwekerijen verantwoordelijke verdragsluitende partijen ervoor moeten zorgen dat kooiverrichtingen volledig traceerbaar zijn en dat zij aselecte controles op basis van een risicoanalyse moeten uitvoeren.(15)Verordening (EU) nr. 640/2010 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 640/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 tot vaststelling van een vangstdocumentatieprogramma voor blauwvintonijn Thunnus thynnus en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1984/2003 van de Raad (PB L 194 van 24.7.2010, blz. 1). voorziet in een elektronisch vangstdocument voor blauwvintonijn (electronic bluefin tuna catch document — eBCD), waarmee Iccat-aanbeveling 09-11 tot wijziging van Aanbeveling 08-12 wordt omgezet. De aanbevelingen 17-09 en 11-20 over de toepassing van het eBCD zijn onlangs ingetrokken bij de aanbevelingen 18-12 en 18-13. Daarom is Verordening (EU) nr. 640/2010 achterhaald en heeft de Commissie ▌ een nieuwe verordening voorgesteld om uitvoering te geven aan de meest recente Iccat-voorschriften inzake het eBCD. Bijgevolg dient deze verordening niet te verwijzen naar Verordening (EU) nr. 640/2010, maar meer in het algemeen naar het door de Iccat aanbevolen vangstdocumentatieprogramma.(16)Rekening houdend met het feit dat bepaalde aanbevelingen van de Iccat frequent worden gewijzigd door de verdragsluitende partijen bij de Iccat en waarschijnlijk in de toekomst verder zullen worden gewijzigd, moet, om toekomstige Iccat-aanbevelingen tot wijziging of aanvulling van het Iccat-beheersplan snel in het recht van de Unie om te zetten, de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen aan de Commissie worden overgedragen voor de volgende zaken: ▌ termijnen voor het verstrekken van informatie, perioden voor visseizoenen; afwijkingen van het verbod op de overdracht van ongebruikte quota; minimuminstandhoudingsreferentiegrootten; percentages en parameters, de aan de Commissie te verstrekken informatie; taken van nationale waarnemers en regionale waarnemers, redenen voor het weigeren van de toestemming om vis over te hevelen; redenen om vangsten in beslag te nemen en de vrijlating van vis te bevelen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgevenPB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.(17)De Commissie, die de Unie in de vergaderingen van de Iccat vertegenwoordigt, stemt jaarlijks in met een aantal zuiver technische Iccat-aanbevelingen, met name betreffende capaciteitsbeperkingen, logboekvoorschriften, vangstaangifteformulieren, aangiften van overlading en van overheveling, minimuminformatie voor vismachtigingen, het minimumaantal vissersvaartuigen in het kader van de Iccat-regeling inzake gezamenlijke internationale inspectie; specificaties van de inspectie- en waarnemersregeling, normen voor video-opname, vrijgaveprotocollen, normen voor de behandeling van dode vis, kooiverklaringen, of normen voor volgsystemen voor vaartuigen, die worden geïmplementeerd door de bijlagen I tot en met XV bij deze verordening. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling van de bijlagen I tot en met XV overeenkomstig de gewijzigde of aangevulde Iccat-aanbevelingen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.(18)De Iccat-aanbevelingen voor de visserij op blauwvintonijn (activiteiten in verband met de vangst, de overheveling, het vervoer, het kooien, de kweek, de oogst en de overdracht) zijn zeer dynamisch. Er worden constant nieuwe technologieën voor de controle en het beheer van de visserij (d.w.z. stereoscopische camera’s en alternatieve methoden) ontwikkeld die op uniforme wijze door de lidstaten moeten worden toegepast. Evenzo moeten waar nodig operationele procedures worden ontwikkeld, om de lidstaten te helpen de in deze verordening vastgelegde Iccat-regels na te leven. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend met betrekking tot uitvoeringsbepalingen voor de overdracht van levende blauwvintonijn, overhevelingsverrichtingen en kooiverrichtingen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13)..(19)De gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen waarin deze verordening voorziet, laten de omzetting van toekomstige Iccat-aanbevelingen in het recht van de Unie volgens de gewone wetgevingsprocedure onverlet.(20)Aangezien deze verordening in een nieuw en omvattend beheersplan voor blauwvintonijn zal voorzien, moeten de in de Verordeningen (EU) 2017/2107Verordening (EU) 2017/2107 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2017 tot vaststelling van in het verdragsgebied van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) geldende beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1936/2001, (EG) nr. 1984/2003 en (EG) nr. 520/2007 van de Raad (PB L 315 van 30.11.2017, blz. 1). en (EU) 2019/833Verordening (EU) 2019/833 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van instandhoudings- en handhavingsmaatregelen die van toepassing zijn in het gereglementeerde gebied van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1627 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2115/2005 en (EG) nr. 1386/2007 van de Raad (PB L 141 van 28.5.2019, blz. 1). van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde bepalingen betreffende blauwvintonijn worden geschrapt. Het deel van artikel 43 van Verordening (EU) 2017/2107 dat op zwaardvis in de Middellandse Zee betrekking heeft, is opgenomen in Verordening (EU) 2019/1154 van het Europees Parement en de RaadVerordening (EU) 2019/1154 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 voor een meerjarig herstelplan voor mediterrane zwaardvis en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad en Verordening (EU) 2017/2107 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 188 van 12.7.2019, blz. 1).. Sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1936/2001 van de RaadVerordening (EG) nr. 1936/2001 van de Raad van 27 september 2001 tot vaststelling van technische maatregelen voor de instandhouding van bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden (PB L 263 van 3.10.2001, blz. 1). moeten eveneens worden geschrapt. Verordening (EG) nr. 1936/2001, Verordening (EU) 2017/2107 en Verordening (EU) 2019/833 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.(21)Iccat-aanbeveling 17-07 is ingetrokken bij Aanbeveling 18-02, aangezien de toestand van het bestand niet meer noopt tot de noodmaatregelen uit hoofde van het bij die aanbeveling vastgestelde herstelplan voor blauwvintonijn. Verordening (EU) 2016/1627, waarbij het herstelplan ten uitvoer is gelegd, moet derhalve worden ingetrokken,HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:HOOFDSTUK IALGEMENE BEPALINGENArtikel 1OnderwerpBij deze verordening worden algemene regels vastgesteld voor de uniforme en doeltreffende uitvoering door de Unie van het meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn (Thunnus thynnus) in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, zoals vastgesteld door de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (hierna de Iccat genoemd).Artikel 2ToepassingsgebiedDeze verordening is van toepassing op:a)vissersvaartuigen van de Unie en recreatievisserijvaartuigen van de Unie die:blauwvintonijn vangen in het verdragsgebied; enin het verdragsgebied gevangen blauwvintonijn, ook buiten het verdragsgebied, overladen of aan boord hebben;b)kwekerijen van de Unie;c)vissersvaartuigen van derde landen en recreatievisserijvaartuigen van derde landen die actief zijn in wateren van de Unie en blauwvintonijn vangen in het verdragsgebied;d)vaartuigen van derde landen die in havens van lidstaten worden geïnspecteerd en die in het verdragsgebied gevangen blauwvintonijn of visserijproducten van in wateren van de Unie gevangen blauwvintonijn aan boord hebben die niet eerder in havens zijn aangeland of overgeladen.Artikel 3DoelstellingDe doelstelling van deze verordening bestaat erin het meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn, zoals vastgesteld door de Iccat, dat bedoeld is om de biomassa van blauwvintonijn boven een niveau te houden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, uit te voeren.Artikel 4Verband met andere wetgeving van de UnieTenzij in deze verordening anders is bepaald, zijn de bepalingen van deze verordening van toepassing onverminderd andere handelingen van de Unie met betrekking tot de visserijsector, met name:1)Verordening (EG) nr. 1224/2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen;2)Verordening (EG) nr. 1005/2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen;3)Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 81). inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten;4)Verordening (EU) 2017/2107 tot vaststelling van in het verdragsgebied van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) geldende beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen.5)Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105). betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen.Artikel 5DefinitiesVoor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:1)Iccat: Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen;2)het verdrag: het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen;3)vissersvaartuig: een motorvaartuig dat wordt ingezet voor de commerciële exploitatie van blauwvintonijnbestanden, inclusief vangstvaartuigen, verwerkingsvaartuigen, ondersteuningsvaartuigen, sleepvaartuigen, vaartuigen waarop vangsten worden overgeladen, transportvaartuigen die zijn uitgerust voor het vervoer van tonijnproducten, en hulpvaartuigen, met uitzondering van containerschepen;4)levende blauwvintonijn: blauwvintonijn die gedurende een bepaalde periode levend in een tonnara wordt gehouden, of die levend wordt overgeheveld naar een kweekvoorziening ▌;5)SCRS: Permanent Comité voor onderzoek en statistiek van de Iccat;6)recreatievisserij: niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee de biologische rijkdommen van de zee worden geëxploiteerd ▌;7)sportvisserij: niet-commerciële visserij door leden van een nationale sportorganisatie of houders van een nationale sportvergunning;8)sleepvaartuig: een vaartuig dat wordt gebruikt voor het slepen van kooien;9)verwerkingsvaartuig: een vaartuig aan boord waarvan visserijproducten een of meer van de volgende behandelingen ondergaan alvorens te worden verpakt: fileren of in moten verdelen, invriezen en/of verwerken;10)hulpvaartuig: een vaartuig dat wordt gebruikt om (niet-verwerkte) dode blauwvintonijn van een transport-/kweekkooi, een ringzegen of een tonnara naar een aangewezen haven en/of naar een verwerkingsvaartuig te vervoeren;11)tonnara: vast vistuig dat aan de bodem is verankerd en doorgaans een net heeft dat de blauwvintonijn naar vangkamers of een reeks vangkamers leidt waar hij wordt vastgehouden alvorens te worden geoogst of gekweekt;12)ringzegen: ringnet waarvan de bodem aan de onderkant wordt samengetrokken door een sluitlijn die door een reeks ringen langs de onderpees loopt, waardoor het net kan worden samengetrokken en gesloten;13)kooien: het verplaatsen van levende blauwvintonijn uit de transportkooi of de tonnara naar de kweek- of mestkooien;14)vangstvaartuig: een vaartuig dat wordt gebruikt voor de commerciële vangst van blauwvintonijn;15)kwekerij: een marien gebied dat duidelijk wordt afgebakend door geografische coördinaten, dat wordt gebruikt voor het mesten of het kweken van blauwvintonijn die is gevangen door tonnara’s en/of ringzegenvaartuigen. Een kwekerij kan verscheidene kweeklocaties hebben, die elk worden afgebakend door geografische coördinaten, die duidelijk de lengte- en breedtegraad van elk van de punten van de veelhoek aangeven;16)kweken of mesten: het kooien van blauwvintonijn in kwekerijen en het voeren ervan, met als doel de blauwvintonijn te mesten en de totale biomassa ervan te verhogen;17)oogsten: het doden van blauwvintonijn in kwekerijen of tonnara’s;18)stereoscopische camera: een camera met twee of meer lenzen, met een aparte beeldsensor of een apart filmframe voor elke lens, zodat driedimensionale beelden kunnen worden vastgelegd om de lengte van de vis te meten en het aantal of gemiddelde gewicht van de blauwvintonijn te helpen verfijnen;19)kleinschalig kustvaartuig: een vangstvaartuig met ten minste drie van de volgende vijf kenmerken:a)de lengte over alles is < 12 m;b)het vaartuig vist uitsluitend in de wateren die onder de jurisdictie van de vlaggenlidstaat vallen;c)visreizen duren minder dan 24 uur;d)het maximale aantal bemanningsleden is vastgesteld op vier personen; ofe)het vaartuig vist met technieken die selectief zijn en een verminderd milieueffect hebben;20)gezamenlijke visactie: elke actie van twee of meer ringzegenvaartuigen waarbij de vangst van één ringzegenvaartuig volgens een vooraf overeengekomen verdeelsleutel aan een of meer ringzegenvaartuigen wordt toegewezen;21)actief vissen: de gerichte visserij op blauwvintonijn door een vangstvaartuig gedurende een bepaald visseizoen;22)BCD: vangstdocument voor blauwvintonijn;23)eBCD: elektronisch vangstdocument voor blauwvintonijn;24)verdragsgebied: het in artikel 1 van het verdrag afgebakende geografische gebied;25)overlading: het overbrengen van alle aan boord van een vissersvaartuig aanwezige visserijproducten of een gedeelte daarvan naar een ander vissersvaartuig. Het overbrengen van dode blauwvintonijn van de ringzegen, de tonnara of het sleepvaartuig naar een hulpvaartuig wordt echter niet als een overlading beschouwd;26)controleoverheveling elke aanvullende overheveling die op verzoek van de visserij-/kwekerijexploitanten of controleautoriteiten wordt verricht ter verificatie van de hoeveelheid vis die wordt overgeheveld;27)controlecamera: stereoscopische camera en/of conventionele videocamera’s ten behoeve van de controles uit hoofde van deze verordening;28)CPC: verdragsluitende partij bij het verdrag alsook een samenwerkende niet-verdragsluitende partij, entiteit of visserijentiteit;29)groot pelagisch beugvisserijvaartuig: een pelagisch beugvisserijvaartuig met een lengte over alles van meer dan 24 meter;30)overheveling: elke overheveling van:a)levende blauwvintonijn uit het net van het vangstvaartuig naar de transportkooi;b)levende blauwvintonijn uit de transportkooi naar een andere transportkooi;c)de kooi met levende blauwvintonijn van een sleepvaartuig naar een ander sleepvaartuig;d)de kooi met levende blauwvintonijn van een kwekerij naar een andere kwekerij en levende blauwvintonijn tussen verschillende kooien in dezelfde kwekerij;e)levende blauwvintonijn van de tonnara naar de transportkooi, onafhankelijk van de aanwezigheid van een sleepvaartuig;31)exploitant: natuurlijke of rechtspersoon die een bedrijf exploiteert of bezit waarvan de activiteiten betrekking hebben op een stadium van de productie-, verwerkings-, afzet-, distributie- en detailhandelsketen voor visserij- en aquacultuurproducten;32)vistuiggroep: een groep vissersvaartuigen die hetzelfde vistuig gebruiken en waaraan een groepsquotum is toegewezen;33)visserijinspanning: het product van de capaciteit en de activiteit van een vissersvaartuig; voor een groep vissersvaartuigen is dit de som van de visserijinspanning van alle vaartuigen in de groep;34)verantwoordelijke lidstaat: de vlaggenlidstaat of de lidstaat in de jurisdictie waarvan de betrokken kwekerij of tonnara zich bevindt.HOOFDSTUK IIBEHEERSMAATREGELENArtikel 6Voorwaarden voor visserijbeheersmaatregelen1.Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de visserijinspanning van zijn vangstvaartuigen en tonnara’s in verhouding staat tot de vangstmogelijkheden voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee waarover die lidstaat beschikt. De door de lidstaten genomen maatregelen omvatten de vaststelling van individuele quota voor hun vangstvaartuigen van meer dan 24 m die zijn opgenomen in de in artikel 26 bedoelde lijst van gemachtigde vaartuigen.2.De lidstaten schrijven voor dat vangstvaartuigen zich onmiddellijk naar een door hen aangewezen haven begeven wanneer het individuele quotum van het vaartuig wordt geacht te zijn opgebruikt, overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.3.Charteractiviteiten zijn niet toegestaan in de blauwvintonijnvisserij.Artikel 7Overdracht van niet-geoogste levende blauwvintonijn▌1.▌ De overdracht binnen een kwekerij van niet-geoogste levende blauwvintonijn uit de vangst van voorgaande jaren kan alleen worden toegestaan indien een versterkt controlesysteem wordt ontwikkeld en door de lidstaat aan de Commissie ▌wordt gemeld. Dat systeem maakt een integrerend deel uit van het in artikel 13 bedoelde inspectieplan van de lidstaat, en omvat ten minste de in de artikelen 53 en 61 vastgestelde maatregelen.2.Vóór het begin van het visseizoen zorgen de voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten voor een grondige beoordeling van alle levende blauwvintonijn die wordt overgedragen na bulkoogsten in onder hun jurisdictie vallende kwekerijen. Daartoe wordt alle overgedragen levende blauwvintonijn van het vangstjaar waarin geen bulkoogst in kwekerijen heeft plaatsgevonden, naar andere kooien overgeheveld met gebruikmaking van stereoscopische camerasystemen of alternatieve methoden, mits deze hetzelfde niveau van precisie en nauwkeurigheid waarborgen, overeenkomstig artikel 51. Te allen tijde moet volledig gedocumenteerde traceerbaarheid gewaarborgd zijn. De overdracht van blauwvintonijn van jaren waarin geen bulkoogst heeft plaatsgevonden, wordt jaarlijks gecontroleerd door toepassing van dezelfde procedure op passende monsters op basis van een risicobeoordeling.3.De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met nadere regels voor de ontwikkeling van een versterkt controlesysteem voor de overdracht van levende blauwvintonijn. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 68 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.Artikel 8Overdracht van ongebruikte quotaDe overdracht van ongebruikte quota is niet toegestaan.Artikel 9Overdrachten van quota1.De overdrachten van quota tussen de Unie en de andere CPC’s worden alleen verricht na voorafgaande machtiging door de betrokken lidstaten en/of CPC’s. De Commissie stelt het Iccat-secretariaat 48 uur op voorhand in kennis van de overdracht van quota.2.De overdracht van quota binnen vistuiggroepen, van bijvangstquota en van individuele vangstquota van lidstaten is toegestaan, op voorwaarde dat de betrokken lidstaten de Commissie op voorhand in kennis stellen van dergelijke overdrachten, zodat de Commissie het Iccat-secretariaat op de hoogte kan brengen voordat de overdracht ingaat.Artikel 10Quotaverlagingen in geval van overbevissingWanneer de lidstaten de hun toegewezen quota overschrijden en deze situatie niet kan worden verholpen door het uitwisselen van quota overeenkomstig artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, zijn de artikelen 37 en 105 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van toepassing.Artikel 11Jaarlijkse beheersplannen1.Elke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks visserijplan op. Dat plan bevat ten minste de volgende informatie voor de vangstvaartuigen en tonnara’s:a)de aan elke vistuiggroep toegewezen quota, met inbegrip van de quota voor bijvangsten;b)in voorkomend geval, de voor de toewijzing en het beheer van de quota gebruikte methode;c)de maatregelen om de naleving van individuele quota te waarborgen;d)open visseizoenen voor elke vistuigcategorie;e)informatie over aangewezen havens;f)de regels inzake bijvangsten; eng)het aantal vangstvaartuigen van meer dan 24 m, met uitzondering van bodemtrawlers en ringzegenvaartuigen die gemachtigd zijn om in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en in de Middellandse Zee op blauwvintonijn te vissen.2.De lidstaten met kleinschalige kustvaartuigen die gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen, proberen aan deze vaartuigen een specifiek sectoraal quota toe te wijzen en nemen een dergelijke toewijzing op in hun visserijplannen. Zij nemen in hun monitorings-, controle- en inspectieplannen ook aanvullende maatregelen op om de benutting van het quotum door die vloot nauwlettend te monitoren. De lidstaten kunnen een ander aantal vaartuigen machtigen om hun vangstmogelijkheden volledig te benutten, met behulp van de in lid 1 bedoelde parameters.3.Portugal en Spanje kunnen sectorale quota toewijzen aan met de hengel vissende vaartuigen in de wateren van de Unie rond de eilandengroepen van de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden. Het sectorale quotum wordt opgenomen in hun jaarlijkse visserijplannen en in hun jaarlijkse monitoring-, controle- en inspectieplannen worden duidelijk aanvullende maatregelen vastgesteld om de benutting ervan te monitoren.4.Indien de lidstaten overeenkomstig lid 2 of lid 3 sectorale quota toewijzen, is het minimumquotumvereiste van vijf ton, zoals vastgesteld in de voor de toewijzing van de vangstmogelijkheden van kracht zijnde handeling van de Unie, niet van toepassing.5.Elke wijziging van het jaarlijkse visserijplan wordt door de betrokken lidstaat ten minste drie werkdagen vóór het begin van de visserijactiviteit waarop de wijziging betrekking heeft aan de Commissie doorgegeven. De Commissie zendt de wijziging ten minste één werkdag vóór het begin van de visserijactiviteit waarop de wijziging betrekking heeft door aan het Iccat-secretariaat.Artikel 12Toewijzing van vangstmogelijkhedenOvereenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 maken de lidstaten bij de toewijzing van de hun ter beschikking staande vangstmogelijkheden gebruik van transparante en objectieve criteria van onder meer ecologische, sociale en economische aard, verdelen zij ▌ de nationale quota eerlijk over de diverse vlootsegmenten, met bijzondere aandacht voor de traditionele en de ambachtelijke visserijen, en zorgen zij voor stimulansen voor vissersvaartuigen van de Unie die zijn uitgerust met selectief vistuig of die gebruikmaken van minder milieubelastende visserijtechnieken.Artikel 13Jaarlijkse beheersplannen voor de vangstcapaciteitElke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks beheersplan voor de vangstcapaciteit op. In dat plan passen de lidstaten het aantal vangstvaartuigen en tonnara’s aan op een wijze die waarborgt dat de vangstcapaciteit in verhouding staat tot de vangstmogelijkheden die zijn toegewezen aan vangstvaartuigen en tonnara’s voor de desbetreffende quotaperiode. De lidstaten passen de visserijcapaciteit aan met behulp van de parameters die zijn vastgesteld in de voor de toewijzing van de vangstmogelijkheden van kracht zijnde handeling van de Unie. De aanpassing van de vangstcapaciteit van de Unie voor ringzegenvaartuigen wordt beperkt tot een maximale variatie van 20 % ten opzichte van de basisvangstcapaciteit in 2018.Artikel 14Jaarlijkse inspectieplannenElke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks inspectieplan op om de naleving van deze verordening te waarborgen. De lidstaten dienen hun respectieve plannen in bij de Commissie. Deze plannen worden opgesteld in overeenstemming met:a)de doelstellingen, prioriteiten en procedures alsmede de ijkpunten voor inspectie-activiteiten zoals deze zijn opgenomen in het uit hoofde van artikel 95 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde speciale controle- en inspectieprogramma voor blauwvintonijn;b)het uit hoofde van artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde nationale controleactieprogramma voor blauwvintonijn.Artikel 15Jaarlijkse beheersplannen voor de kweek1.Elke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks beheersplan voor de kweek op.2.In het jaarlijkse beheersplan voor de kweek waarborgt elke lidstaat dat de totale capaciteit voor het binnenbrengen en de totale kweekcapaciteit in verhouding staan tot de geraamde hoeveelheid blauwvintonijn die beschikbaar is voor de kweek.3.De lidstaten beperken hun capaciteit voor het kweken van tonijn tot de totale kweekcapaciteit zoals geregistreerd in het Iccat-register van kweekvoorzieningen voor blauwvintonijn of zoals toegestaan en bij de Iccat aangemeld in 2018.4.In de kwekerijen van een lidstaat mag niet meer in het wild gevangen blauwvintonijn worden binnengebracht dan het niveau van de binnengebrachte hoeveelheden die door de kwekerijen van die lidstaat in 2005, 2006, 2007 en 2008 bij de Iccat zijn geregistreerd in het register van kweekvoorzieningen voor blauwvintonijn.5.Indien een lidstaat de maximale hoeveelheid in het wild gevangen tonijn in een of meer van zijn tonijnkwekerijen moet verhogen, staat deze verhoging in verhouding tot de aan die lidstaat toegewezen vangstmogelijkheden, en alle invoer van levende blauwvintonijn uit een andere lidstaat of verdragsluitende partij.6.De voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaten zorgen ervoor dat de wetenschappers die door het SCRS zijn belast met proeven om de groeisnelheid tijdens de mestperiode vast te stellen, toegang hebben tot de kwekerijen en worden bijgestaan bij de uitvoering van hun taken.7.Indien nodig dienen de lidstaten uiterlijk op 15 mei van elk jaar bij de Commissie herziene beheersplannen voor de kweek in.Artikel 16Toezending van de jaarlijkse plannen1.Elke lidstaat met een quotum voor blauwvintonijn zendt elk jaar uiterlijk op 31 januari de volgende plannen aan de Commissie toe:a)het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde jaarlijkse visserijplan voor de vangstvaartuigen en tonnara’s waarmee op blauwvintonijn wordt gevist in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee;b)het overeenkomstig artikel 13 opgestelde jaarlijkse beheersplan voor de vangstcapaciteit;c)het overeenkomstig artikel 14 opgestelde jaarlijkse inspectieplan; end)het overeenkomstig artikel 15 opgestelde jaarlijkse beheersplan voor de kweek.2.De Commissie bundelt de in lid 1 bedoelde plannen en gebruikt ze voor het opstellen van een jaarlijks plan van de Unie. De Commissie zendt het plan van de Unie elk jaar uiterlijk op 15 februari toe aan het Iccat-secretariaat ter bespreking en goedkeuring door de Iccat.3.Indien een lidstaat een in lid 1 bedoeld plan niet binnen de in dat lid vastgestelde termijn bij de Commissie indient, kan de Commissie besluiten het plan van de Unie aan het Iccat-secretariaat toe te zenden zonder de plannen van de betrokken lidstaat. Op verzoek van de betrokken lidstaat probeert de Commissie rekening te houden met een van de in lid 1 bedoelde plannen dat is ingediend na de in dat lid vastgestelde termijn, maar vóór de termijn die is vastgesteld in lid 2. Indien een door een lidstaat ingediend plan niet voldoet aan de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de jaarlijkse visserij-, capaciteits-, inspectie- en kweekplannen en een ernstige fout bevat die ertoe kan leiden dat het jaarlijks plan van de Unie niet wordt goedgekeurd door de Iccat-commissie, kan de Commissie besluiten ▌het jaarlijks plan van de Unie aan het Iccat-secretariaat toe te zenden zonder de plannen van de betrokken lidstaat. De Commissie brengt de betrokken lidstaat zo spoedig mogelijk op de hoogte en probeert eventuele door die lidstaat ingediende herziene plannen op te nemen in het Unieplan of in wijzigingen van het Unieplan, mits zij voldoen aan de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de jaarlijkse visserij-, capaciteits-, inspectie- en kweekplannen.HOOFDSTUK IIITECHNISCHE MAATREGELENArtikel 17Visseizoenen1.Ringzegenvaartuigen mogen van 26 mei tot en met 1 juli op blauwvintonijn vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee.2.In afwijking van lid 1 mogen Cyprus en Griekenland in hun in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplannen bepalen dat ringzegenvaartuigen die hun vlag voeren, van 15 mei tot en met 1 juli op blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Middellandse Zee (FAO-visgebied 37.3.1 en 37.3.2) mogen vissen.3.In afwijking van lid 1 mag Kroatië in zijn in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplannen bepalen dat ringzegenvaartuigen die zijn vlag voeren, tot en met 15 juli voor kweekdoeleinden op blauwvintonijn in de Adriatische Zee (FAO-visgebied 37.2.1) mogen vissen.4.In afwijking van lid 1 mogen lidstaten die aan de Commissie het bewijs leveren dat bepaalde van hun ringzegenvaartuigen die in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee op blauwvintonijn vissen, vanwege de weersomstandigheden hun normale visdagen niet konden benutten in de loop van een jaar, besluiten dat het in lid 1 bedoelde visseizoen voor afzonderlijke ringzegenvaartuigen die door deze situatie getroffen zijn, wordt verlengd met een overeenkomstig aantal verloren dagen, met een maximum van tien ▌dagen ▌. De inactiviteit van de betrokken vaartuigen, en in het geval van een gezamenlijke visactie, van alle daarbij betrokken vaartuigen, wordt naar behoren gestaafd met weerberichten en VMS-posities.5.Voor grote pelagische beugvisserijvaartuigen is de visserij op blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee toegestaan van 1 januari tot en met 31 mei.6.De lidstaten nemen in hun jaarlijkse visserijplannen visseizoenen op voor hun vloten, met uitzondering van ringzegenvaartuigen en grote pelagische beugvisserijvaartuigen.Artikel 18AanlandingsverplichtingDe bepalingen van dit hoofdstuk doen geen afbreuk aan artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, met inbegrip van de toepasselijke afwijkingen daarvan.Artikel 19Minimuminstandhoudingsreferentiegrootte1.Het is verboden om blauwvintonijn, met inbegrip van als bijvangst of in de recreatievisserij gevangen blauwvintonijn, met een gewicht van minder dan 30 kg of met een vorklengte van minder dan 115 cm te vangen, aan boord houden, over te laden, over te hevelen, aan te landen, te vervoeren, op te slaan, te verkopen, uit te stallen of te koop aan te bieden.2.In afwijking van lid 1 geldt voor blauwvintonijn een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 8 kg of 75 cm vorklengte wanneer het gaat om:a)blauwvintonijn die in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan door met de hengel of met de sleeplijn vissende vaartuigen is gevangen;b)blauwvintonijn die in de Middellandse Zee in het kader van de kleinschalige kustvisserij op verse vis is gevangen door met de hengel, de beug of de handlijn vissende vaartuigen; enc)blauwvintonijn die in de Adriatische Zee wordt gevangen voor kweekdoeleinden door vaartuigen die de vlag van Kroatië voeren.3.Specifieke voorwaarden die van toepassing zijn op de in lid 2 van dit artikel bedoelde afwijking, zijn vastgesteld in bijlage I.4.De lidstaten geven een vismachtiging af aan vaartuigen die vissen onder de in de punten 2 en 3 van bijlage I bedoelde afwijkingen. De betrokken vaartuigen worden vermeld in de in artikel 26 bedoelde lijst van vangstvaartuigen.5.Vis kleiner dan de in dit artikel vastgestelde minimuminstandhoudingsreferentiegrootten die dood wordt teruggegooid, wordt in mindering gebracht op het quotum van de lidstaat.Artikel 20Incidentele vangsten onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte1.In afwijking van artikel 19, lid 1, zijn incidentele vangsten van maximaal 5 % blauwvintonijn met een gewicht tussen 8 en 30 kg of met een vorklengte tussen 75 en 115 cm toegestaan voor alle vangstvaartuigen en tonnara’s die actief op blauwvintonijn vissen.2.Het in lid 1 genoemde percentage van 5 % wordt berekend op basis van de totale vangsten van blauwvintonijn die op enig moment na elke visserijactiviteit aan boord van een vaartuig of in de tonnara worden gehouden.3.Incidentele vangsten worden in mindering gebracht op het quotum van de voor de vangstvaartuigen of de tonnara verantwoordelijke lidstaat.4.Voor incidentele vangsten van blauwvintonijn onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte geldt het bepaalde in de artikelen 31, 33, 34 en 35.Artikel 21Bijvangsten1.Elke lidstaat voorziet in de mogelijkheid van bijvangst van blauwvintonijn binnen zijn quotum en deelt dit aan de Commissie mee bij toezending van zijn visserijplan.2.Het niveau van de toegestane bijvangsten, dat niet meer bedraagt dan 20 % van de totale vangsten die aan het einde van elke visreis aan boord aanwezig zijn, en de methode die wordt gebruikt voor de berekening van die bijvangsten in verhouding tot de totale vangst aan boord, wordt duidelijk gedefinieerd in het in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplan. Het percentage bijvangsten mag worden berekend op basis van het gewicht of het aantal exemplaren. De berekening op basis van het aantal exemplaren is alleen van toepassing op tonijn en tonijnachtigen die onder het beheer van de Iccat vallen. De omvang van de toegestane bijvangsten voor kleinschalige kustvaartuigen mag op jaarbasis worden berekend.3.Alle bijvangsten van dode blauwvintonijn, aan boord gehouden of teruggegooid, worden in mindering gebracht op het quotum van de vlaggenlidstaat, en geregistreerd en gerapporteerd aan de Commissie, overeenkomstig de artikelen 31 en 32.4.Voor de lidstaten die geen blauwvintonijnquotum hebben, worden de betrokken bijvangsten in mindering gebracht op het specifieke quotum van de Unie voor bijvangst van blauwvintonijn dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU en artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.5.Indien het aan een lidstaat toegewezen quotum volledig is opgebruikt, wordt geen vangst van blauwvintonijn door vaartuigen die zijn vlag voeren, toegestaan en neemt die lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de als bijvangst gevangen blauwvintonijn wordt vrijgelaten. Als het specifieke quotum van de Unie voor bijvangst van blauwvintonijn als vastgesteld overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU en artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is opgebruikt, is de vangst van blauwvintonijn niet toegestaan door vaartuigen die de vlag voeren van lidstaten zonder quotum voor blauwvintonijn en nemen die lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de als bijvangst gevangen blauwvintonijn wordt vrijgelaten. In die gevallen worden de verwerking en het in de handel brengen van dode blauwvintonijn verboden en worden alle vangsten geregistreerd. De lidstaten verstrekken op jaarbasis informatie over dergelijke bijvangsten van dode blauwvintonijn aan de Commissie, die deze gegevens doorzendt aan het Iccat-secretariaat.6.Vaartuigen die niet actief op blauwvintonijn vissen, houden aan boord gehouden hoeveelheden blauwvintonijn duidelijk gescheiden van andere soorten, zodat de controleautoriteiten de naleving van dit artikel kunnen monitoren. Dergelijke bijvangsten kunnen in de handel worden gebracht voor zover zij vergezeld gaan van het eBCD.Artikel 22Gebruik van luchttuigenHet is verboden luchttuigen, inclusief vliegtuigen, helikopters of onbemande luchtvaartuigen, te gebruiken om naar blauwvintonijn te zoeken.HOOFDSTUK IVRECREATIEVISSERIJArtikel 23Specifieke quota voor de recreatievisserij1.Elke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, reguleert de recreatievisserij door een specifiek quotum ten behoeve van deze visserij toe te wijzen. Eventuele dode blauwvintonijn wordt in aanmerking genomen bij een dergelijke toewijzing, inclusief in het kader van de praktijk van vangen en terugzetten. De lidstaten stellen de Commissie bij de toezending van hun visserijplannen in kennis van het aan de recreatievisserij toegewezen quotum.2.Vangsten van dode blauwvintonijn worden gerapporteerd en in mindering gebracht op het quotum van de lidstaat.Artikel 24Specifieke voorwaarden voor de recreatievisserij1.Elke lidstaat met een quotum voor blauwvintonijn dat is toegewezen aan recreatievisserij, reglementeert de recreatievisserij door vismachtigingen af te geven aan vaartuigen voor de recreatievisserij. Op verzoek van de Iccat stellen de lidstaten aan de Commissie de lijst beschikbaar van de recreatievaartuigen waaraan een vismachtiging is verleend voor de vangst van blauwvintonijn. Deze lijst, die de Commissie in elektronische vorm bij de Iccat moet indienen, bevat voor elk vaartuig de volgende informatie:a)naam van het vaartuig;b)registratienummer;c)Iccat-registratienummer (indien van toepassing);d)vroegere naam of namen (indien van toepassing); ene)naam en adres van de eigenaar(s) en de exploitant(en).2.Het is in de recreatievisserij verboden om meer dan één blauwvintonijn per vaartuig per dag te vangen, aan boord te houden, over te laden of aan te landen.3.Het op de markt brengen van in het kader van de recreatievisserij gevangen blauwvintonijn is verboden.4.Elke lidstaat registreert de vangstgegevens van de recreatievisserij, met inbegrip van het gewicht en indien mogelijk de lengte van elke blauwvintonijn, en meldt de gegevens van het voorgaande jaar elk jaar uiterlijk op 30 juni aan de Commissie. De Commissie zendt die informatie door aan het Iccat-secretariaat.5.Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om blauwvintonijnen, en met name jonge tonijnen, die levend zijn gevangen in het kader van de recreatievisserij, zoveel mogelijk vrij te laten. Alle aangelande blauwvintonijn bevindt zich in gehele staat of is ontdaan van kieuwen en/of ingewanden.Artikel 25Vangen, merken en terugzetten1.In afwijking van artikel 22, lid 1, mogen lidstaten die vangen en terugzetten door vaartuigen voor de sportvisserij in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan toestaan, een beperkt aantal van die vaartuigen toestaan gericht te vissen op blauwvintonijn voor de doeleinden van vangen, merken en terugzetten, zonder dat daarvoor aan die vaartuigen een specifiek quotum hoeft te worden toegewezen. Deze vaartuigen opereren in het kader van een wetenschappelijk project van een onderzoeksinstituut dat deel uitmaakt van een wetenschappelijk onderzoeksprogramma. De resultaten van het project worden meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat.2.Vaartuigen die wetenschappelijk onderzoek verrichten in het kader van het Iccat-onderzoeksprogramma voor blauwvintonijn worden niet geacht de in lid 1 bedoelde activiteiten in het kader van vangen, merken en terugzetten te verrichten.3.Lidstaten die activiteiten in het kader van vangen, merken en terugzetten toestaan:a)dienen een beschrijving van die activiteiten en van de daarvoor geldende maatregelen in als een integrerend deel van hun in de artikelen 12 en 15 bedoelde visserij- en inspectieplannen;b)monitoren nauwlettend de activiteiten van de betrokken vaartuigen om te waarborgen dat zij de bepalingen van deze verordening naleven;c)waarborgen dat de verrichtingen voor het merken en terugzetten worden verricht door daartoe opgeleid personeel, teneinde een hoge overleving van de exemplaren te garanderen; end)dienen jaarlijks uiterlijk vijftig dagen vóór de SCRS-vergadering van het volgende jaar bij de Commissie een verslag over de verrichte wetenschappelijk activiteiten in. De Commissie zendt het verslag zestig dagen vóór de SCRS-vergadering van het volgende jaar door aan de Iccat.4.Elke blauwvintonijn die sterft tijdens activiteiten in het kader van vangen, merken en terugzetten wordt gerapporteerd en op het quotum van de vlaggenlidstaat in mindering gebracht.HOOFDSTUK VCONTROLEMAATREGELENAFDELING 1LIJSTEN EN REGISTERS VAN VAARTUIGEN EN TONNARA’SArtikel 26Lijsten en registers van vaartuigen1.De lidstaten dienen elk jaar een maand vóór het begin van de machtigingsperiode in elektronische vorm en in het in de laatste versie van de Iccat-richtsnoeren vastgestelde formaathttps://www.iccat.int/en/SubmitCOMP.html de volgende vaartuiglijsten bij de Commissie in:a)een lijst van alle vangstvaartuigen die gemachtigd zijn om actief op blauwvintonijn te vissen; enb)een lijst van alle andere vissersvaartuigen die worden gebruikt voor de commerciële exploitatie van blauwvintonijnbestanden.De Commissie zendt deze informatie 15 dagen vóór het begin van de visserijactiviteit toe aan het Iccat-secretariaat, zodat die vaartuigen in het Iccat-register van gemachtigde vaartuigen kunnen worden opgenomen en, indien van toepassing, in het Iccat-register van vaartuigen met een lengte over alles van 20 meter of meer die gemachtigd zijn om in het verdragsgebied te opereren.2.Een vissersvaartuig mag tijdens een kalenderjaar in beide in lid 1 bedoelde lijsten worden opgenomen, op voorwaarde dat het niet in beide lijsten tegelijk is opgenomen.3.De in lid 1, onder a) en b), bedoelde informatie over vaartuigen bevat de naam van het vaartuig en het nummer in het vlootregister van de Unie (CFR) zoals vastgesteld in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de CommissieUitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie van 6 februari 2017 inzake het vissersvlootregister van de Unie (PB L 34 van 9.2.2017, blz. 9)..4.Retroactieve opneming wordt niet aanvaard door de Commissie.5.Latere wijzigingen die in de loop van een kalenderjaar worden aangebracht in de in de leden 1 en 3 bedoelde lijsten, worden slechts aanvaard indien een aangemeld vissersvaartuig om legitieme operationele redenen of vanwege overmacht niet aan de visserij kan deelnemen. De betrokken lidstaat brengt in dat geval de Commissie onmiddellijk op de hoogte, met opgave van:a)alle bijzonderheden over het vissersvaartuig dat/de vissersvaartuigen die dat vissersvaartuig zal/zullen vervangen; enb)een volledig overzicht van de reden voor de vervanging, alsmede alle relevante ondersteunende bewijsstukken of referenties.6.Overeenkomstig artikel 7, lid 6, van Verordening (EU) 2017/2403 wijzigt de Commissie in de loop van het jaar indien nodig de in lid 1 bedoelde informatie over vangstvaartuigen door geactualiseerde gegevens te verstrekken aan het Iccat-secretariaat.Artikel 27Vismachtigingen voor vaartuigen1.De lidstaten geven vismachtigingen af aan vaartuigen die zijn opgenomen in een van de lijsten als bedoeld in artikel 26, leden 1 en 5. Vismachtigingen bevatten ten minste de in bijlage VII vastgestelde informatie en worden afgegeven in het in die bijlage vastgestelde formaat. De lidstaten zien erop toe dat de in de vismachtiging opgenomen gegevens correct zijn en in overeenstemming zijn met de in deze verordening vastgestelde regels.2.Onverminderd artikel 21, lid 6, worden vissersvaartuigen van de Unie die niet in de in artikel 26, lid 1, bedoelde Iccat-registers zijn opgenomen, geacht niet te zijn gemachtigd om in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee blauwvintonijn te bevissen, aan boord te houden, over te laden, te vervoeren, over te hevelen, te verwerken of aan te landen.3.Wanneer het aan de vaartuigen toegewezen individuele quotum als opgebruikt wordt beschouwd, trekt de vlaggenlidstaat de aan een vaartuig afgegeven vismachtiging voor blauwvintonijn in en kan hij het vaartuig verzoeken zich onmiddellijk naar een door hem aangewezen haven te begeven.Artikel 28Lijsten en registers van voor de blauwvintonijnvisserij gemachtigde tonnara’s1.Elke lidstaat zendt aan de Commissie in elektronische vorm, in het kader van zijn visserijplan, een lijst toe van de tonnara’s met een machtiging om op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. De Commissie zendt die informatie toe aan het Iccat-secretariaat, zodat die tonnara’s kunnen worden opgenomen in het Iccat-register van voor de blauwvintonijnvisserij gemachtigde tonnara’s.2.De lidstaten geven vismachtigingen af voor tonnara’s die zijn opgenomen in de in lid 1 bedoelde lijst. Vismachtigingen bevatten ten minste de in bijlage VII bedoelde informatie en worden afgegeven in het in die bijlage vastgestelde formaat. De lidstaten zien erop toe dat de in de vismachtiging opgenomen gegevens correct zijn en in overeenstemming zijn met de in deze verordening vastgestelde regels.3.Tonnara’s van de Unie die niet zijn opgenomen in het Iccat-register van tonnara’s die gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen, worden niet geacht te zijn gemachtigd om op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. Het is verboden door die tonnara’s gevangen blauwvintonijn aan boord te hebben, over te hevelen, te kooien of aan te landen.4.De vlaggenlidstaat trekt de aan tonnara’s afgegeven vismachtiging voor blauwvintonijn in op het moment dat het aan die tonnara’s toegewezen quotum wordt geacht te zijn opgebruikt.Artikel 29Informatie over visserijactiviteiten1.Elke lidstaat verstrekt de Commissie elk jaar uiterlijk op 15 juli gedetailleerde informatie over de blauwvintonijnvangsten in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee in het voorgaande jaar. De Commissie zendt die informatie elk jaar uiterlijk op 31 juli door aan het Iccat-secretariaat. Deze informatie omvat:a)de naam en het Iccat-nummer van elk vangstvaartuig;b)de geldigheidsduur van de machtiging(en) voor elk vangstvaartuig;c)de totale vangsten van elk vangstvaartuig, inclusief nulvangsten, gedurende de hele geldigheidsduur van de machtiging(en);d)het totale aantal dagen dat elk vangstvaartuig in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee gedurende de hele geldigheidsduur van de machtiging(en) heeft gevist; ene)de totale vangst buiten de machtigingsperiode (bijvangst).2.De lidstaten zenden de Commissie de volgende informatie toe voor onder hun vlag varende vissersvaartuigen die niet waren gemachtigd om actief op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, maar die blauwvintonijn als bijvangst hebben gevangen:a)de naam en het Iccat-nummer of, indien het vaartuig niet bij de Iccat is geregistreerd, het nationale registratienummer van het vaartuig; enb)de totale blauwvintonijnvangsten.3.De lidstaten delen de Commissie alle informatie mee over niet onder de leden 1 en 2 vallende vaartuigen die zeker of vermoedelijk op blauwvintonijn hebben gevist in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. De Commissie geeft deze informatie door aan het Iccat-secretariaat zodra de informatie beschikbaar is.Artikel 30Gezamenlijke visacties1.Een gezamenlijke visactie voor blauwvintonijn wordt alleen toegestaan indien de deelnemende vaartuigen zijn gemachtigd door de vlaggenlidstaat/vlaggenlidstaten. Om te worden gemachtigd moet elk ringzegenvaartuig zijn uitgerust om op blauwvintonijn te vissen, een individueel quotum hebben en de in artikel 32 vastgestelde rapportageverplichtingen naleven.2.Het aan een gezamenlijke visactie toegewezen quotum is gelijk aan het totaal van de aan de deelnemende ringzegenvaartuigen toegewezen quota.3.Ringzegenvaartuigen van de Unie verrichten geen gezamenlijke visacties met ringzegenvaartuigen van andere CPC’s.4.Het aanvraagformulier voor de machtiging om aan een gezamenlijke visactie deel te nemen is opgenomen in bijlage IV. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om van zijn aan een gezamenlijke visactie deelnemende ringzegenvaartuig/ringzegenvaartuigen de volgende informatie te verkrijgen:a)de aangevraagde machtigingsperiode van de gezamenlijke visactie;b)de identiteit van de betrokken exploitanten;c)de quota van de individuele vaartuigen;d)de sleutel voor de verdeling van de betrokken vangsten tussen de vissersvaartuigen; ene)informatie over de kwekerijen van bestemming.5.Ten minste tien dagen vóór het begin van de gezamenlijke visactie zendt elke lidstaat de in lid 4 bedoelde informatie toe aan de Commissie in het in bijlage IV vastgestelde formaat. De Commissie zendt die informatie ten minste vijf dagen vóór het begin van de visactie door aan het Iccat-secretariaat en aan de vlaggenstaat van de andere vissersvaartuigen die aan de gezamenlijke visactie deelnemen.6.In geval van overmacht zijn de in lid 5 vastgestelde termijnen niet van toepassing op de informatie over de kwekerijen van bestemming. In zulke gevallen dienen de lidstaten zo snel mogelijk een actualisering van die informatie bij de Commissie in, samen met een beschrijving van de gebeurtenissen waardoor sprake is van overmacht. De Commissie zendt die informatie door aan het Iccat-secretariaat.AFDELING 2VANGSTREGISTRATIEArtikel 31Registratievoorschriften1.Kapiteins van vangstvaartuigen van de Unie houden een visserijlogboek van hun activiteiten bij overeenkomstig de artikelen 14, 15, 23 en 24 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en van afdeling A van bijlage II bij deze verordening.2.Kapiteins van sleepvaartuigen, hulpvaartuigen en verwerkingsvaartuigen van de Unie registreren hun activiteiten overeenkomstig de vereisten van de afdelingen B, C en D van bijlage II.Artikel 32Vangstrapporten door kapiteins en exploitanten van tonnara’s1.Kapiteins van actief vissende vangstvaartuigen van de Unie delen hun vlaggenlidstaat hun dagelijkse vangstaangiften mee langs elektronische weg gedurende de gehele periode waarin zij gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen. Die aangiften zijn niet verplicht voor vaartuigen in de haven, behalve als zij betrokken zijn bij een gezamenlijke visactie. De gegevens in de aangiften worden overgenomen uit de logboeken en omvatten de datum, het tijdstip, de locatie (lengte- en breedtegraad) en het gewicht en het aantal exemplaren van de in het verdragsgebied gevangen blauwvintonijnen, inclusief vrijlatingen en teruggooi van dode vis. De kapiteins versturen de aangiften volgens het model in bijlage III of in een door de lidstaat voorgeschreven formaat.2.Kapiteins van ringzegenvaartuigen stellen voor elke visserijactiviteit de in lid 1 bedoelde dagelijkse aangiften op, ook in geval van nulvangsten. De aangiften met betrekking tot de voorgaande dag worden uiterlijk om 9.00 uur GMT door de kapitein van het vaartuig of zijn gemachtigde vertegenwoordigers aan de vlaggenlidstaat toegezonden.3.Exploitanten van tonnara’s die actief op blauwvintonijn vissen of hun gemachtigde vertegenwoordigers stellen dagelijkse aangiften op die gedurende de gehele periode waarin zij gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen, binnen elke 48 uur langs elektronische weg aan de vlaggenlidstaat worden toegezonden. Deze aangiften bevatten het Iccat-registratienummer van de tonnara, de datum en het tijdstip van de vangst, het gewicht en het aantal exemplaren van de gevangen blauwvintonijnen, met inbegrip van nulvangsten, vrijlatingen en teruggooi van dode vis. Zij zenden die informatie toe in het in bijlage III vastgestelde formaat.4.Kapiteins van andere vangstvaartuigen dan ringzegenvaartuigen zenden aan hun vlaggenlidstaat uiterlijk op dinsdag 12.00 uur GMT de in lid 1 bedoelde aangiften voor de voorgaande, op zondag eindigende week toe.AFDELING 3AANLANDINGEN EN OVERLADINGENArtikel 33Aangewezen haven1.Elke lidstaat waaraan een quotum voor blauwvintonijn is toegewezen, wijst havens aan waar verrichtingen voor het aanlanden of overladen van blauwvintonijn zijn toegestaan. De informatie over aangewezen havens wordt opgenomen in het in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplan. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke wijziging van de informatie over aangewezen havens. De Commissie deelt die informatie onverwijld mee aan het Iccat-secretariaat.2.Lidstaten mogen een haven slechts als aangewezen haven aanmerken indien zij waarborgen dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:a)vaststaande tijdstippen van aanlanding en van overlading;b)vaststaande plaatsen van aanlanding en van overlading; enc)vaste inspectie- en bewakingsprocedures die waarborgen dat tijdens alle tijdstippen van aanlanding en overlading en op alle plaatsen van aanlanding en overlading inspecties worden verricht overeenkomstig artikel 35.3.In het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee gevangen blauwvintonijn mag door vangstvaartuigen, alsook door verwerkingsvaartuigen en hulpvaartuigen, uitsluitend worden aangeland en overgeladen in door de CPC’s en de lidstaten aangewezen havens. Dode blauwvintonijn die is geoogst uit een tonnara/kooi mag bij wijze van uitzondering door een hulpvaartuig naar een verwerkingsvaartuig worden vervoerd, voor zover dit gebeurt in aanwezigheid van de controleautoriteit.Artikel 34Voorafgaande kennisgeving van aanlandingen1.Artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 geldt voor kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie met een lengte van minstens 12 meter die voorkomen op de in artikel 26 bedoelde lijst van vaartuigen. De voorafgaande kennisgeving uit hoofde van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 wordt toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat (en van de vlaggenlidstaat) of de CPC waarvan zij de havens of aanlandingsvoorzieningen wensen te gebruiken.2.Vóór het binnenvaren van de haven stellen de kapiteins, of hun vertegenwoordigers, van vissersvaartuigen van de Unie met een lengte van minder dan twaalf meter, alsook verwerkingsvaartuigen en hulpvaartuigen, die zijn opgenomen in de in artikel 26 bedoelde lijst van vaartuigen, ten minste vier uur vóór de verwachte tijd van aankomst in de haven de bevoegde autoriteit van de lidstaat (en van de vlaggenlidstaat) of de CPC waarvan zij de havens of aanlandingsvoorzieningen wensen te gebruiken, in kennis van ten minste de volgende informatie:a)de verwachte aankomsttijd;b)de geraamde hoeveelheid aan boord gehouden blauwvintonijn;c)informatie betreffende het geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;d)het externe identificatienummer en de naam van de vissersvaartuigen.3.Indien de lidstaten krachtens het toepasselijke recht van de Unie gemachtigd zijn een kortere kennisgevingsperiode toe te passen dan de periode van vier uur vóór de verwachte tijd van aankomst, kan de geraamde hoeveelheid aan boord gehouden blauwvintonijn worden gemeld op het toepasselijke tijdstip van kennisgeving vóór aankomst. Als de visgronden zich op minder dan vier uur van de haven bevinden, kan de geraamde hoeveelheid aan boord gehouden blauwvintonijn te allen tijde worden gewijzigd vóór aankomst.4.De autoriteiten van de havenlidstaat houden een register bij van alle tijdens het lopende jaar gedane voorafgaande kennisgevingen.5.Alle aanlandingen in de Unie worden gecontroleerd door de bevoegde controleautoriteiten van de havenlidstaat en een percentage daarvan wordt geïnspecteerd op basis van een risicobeoordelingssysteem waarbij quota, omvang van de vloot en visserijinspanning in aanmerking worden genomen. Alle details van het door elke lidstaat vastgestelde controlesysteem worden opgenomen in het in artikel 14 bedoelde jaarlijkse inspectieplan.6.Kapiteins van een vangstvaartuig van de Unie dienen, ongeacht de lengte over alles van het vaartuig, binnen 48 uur nadat de aanlanding is voltooid, een aangifte van aanlanding in bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of CPC waar de aanlanding plaatsvindt en bij de vlaggenlidstaat. De kapitein van een vangstvaartuig is verantwoordelijk voor, en certificeert, de volledigheid en juistheid van de aangifte. De aangifte van aanlanding vermeldt ten minste de aangelande hoeveelheden blauwvintonijn en het gebied waar deze zijn gevangen. Alle aangelande vangsten worden gewogen. De havenlidstaat zendt 48 uur nadat de aanlanding is voltooid een aanlandingsrapport toe aan de vlaggenlidstaat of CPC.Artikel 35Overladingen1.Het is vissersvaartuigen van de Unie en vaartuigen van derde landen in wateren van de Unie onder alle omstandigheden verboden om blauwvintonijn op zee over te laden.2.Onverminderd de vereisten van artikel 52, leden 2 en 3, artikel 54 en artikel 57 van Verordening (EU) 2017/2107 mogen vissersvaartuigen blauwvintonijnvangsten enkel overladen in aangewezen havens als bedoeld in artikel 33 van deze verordening.3.De kapitein van het ontvangende vissersvaartuig, of zijn vertegenwoordiger, verstrekt de betrokken autoriteiten van de havenstaat ten minste 72 uur vóór de verwachte tijd van aankomst in de haven de informatie in het in bijlage V vastgestelde model voor de aangifte van overlading. Voor elke overlading is voorafgaande machtiging van de vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC van het betrokken overladende vissersvaartuig vereist. Voorts stelt de kapitein van het overladende vaartuig, ten tijde van de overlading, zijn vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC in kennis van de in bijlage V vereiste datums.4.De havenlidstaat inspecteert het ontvangende vaartuig bij aankomst en controleert de hoeveelheden en de documentatie in verband met de overladingsverrichting.5.Kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie vullen de Iccat-overladingsaangifte in en zenden ze binnen 15 dagen na de voltooiing van de overlading toe aan hun vlaggenlidstaat. De kapiteins van de overladende vissersvaartuigen vullen de Iccat-overladingsaangifte in overeenkomstig bijlage V. De aangifte van overlading bevat het referentienummer van het eBCD om kruiscontroles van de daarin opgenomen gegevens te vergemakkelijken.6.De havenstaat zendt binnen vijf dagen na de voltooiing van de overlading een rapport van de overlading toe aan de autoriteit van de vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC van het overladende vissersvaartuig.7.Alle overladingen worden geïnspecteerd door de bevoegde autoriteiten van de aangewezen havenlidstaten.AFDELING 4RAPPORTAGEVERPLICHTINGENArtikel 36Wekelijkse rapporten inzake hoeveelhedenElke lidstaat zendt wekelijkse vangstrapporten toe aan de Commissie ▌. Die rapporten bevatten de krachtens artikel 32 vereiste gegevens met betrekking tot tonnara’s, ringzegenvaartuigen en andere vangstvaartuigen. De gegevens worden verstrekt per vistuigtype ▌. De Commissie zendt die informatie onverwijld door aan het Iccat-secretariaat.Artikel 37Informatie over het opgebruiken van het quotum1.Elke lidstaat leeft artikel 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 na en deelt daarnaast aan de Commissie mee wanneer het quotum dat is toegewezen aan een vistuiggroep wordt geacht voor 80 % te zijn opgebruikt.2.Elke lidstaat leeft de bepalingen van artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 na en deelt daarnaast aan de Commissie mee wanneer de quota die zijn toegewezen aan een vistuiggroep, of aan een gezamenlijke visactie, of aan een ringzegenvaartuig, worden geacht te zijn opgebruikt. Die informatie gaat vergezeld van officiële stukken waaruit blijkt dat de lidstaat een visserijstop heeft afgekondigd of een oproep tot terugkeer naar de haven heeft gedaan voor de vloot, de vistuiggroep, de gezamenlijke visactie of de vaartuigen met een individueel quotum, en waarin duidelijk de datum en het tijdstip van de sluiting worden vermeld.3.De Commissie stelt het Iccat-secretariaat in kennis van de datums waarop het quotum van de Unie voor blauwvintonijn is opgebruikt.AFDELING 5WAARNEMERSPROGRAMMA’SArtikel 38Nationaal waarnemersprogramma1.Elke lidstaat waarborgt dat met de inzet van nationale waarnemers, aan wie een officieel identificatiedocument wordt verstrekt, op vaartuigen en bij tonnara’s die actief zijn in de blauwvintonijnvisserij ten minste de volgende dekkingsgraad wordt bereikt:a)20 % van zijn actieve pelagische trawlers (met een lengte van meer dan 15 m);b)20 % van zijn actieve beugvisserijvaartuigen (met een lengte van meer dan 15 m);c)20 % van zijn actieve met de hengel vissende vaartuigen (met een lengte van meer dan 15 m);d)100 % van de sleepvaartuigen;e)100 % van de oogstverrichtingen van tonnara’s.Lidstaten met minder dan vijf vangstvaartuigen van de in de eerste alinea, onder a), b) en c), vermelde categorieën die gemachtigd zijn om actief op blauwvintonijn te vissen, waarborgen dat ten minste 20 % van de tijd gedurende welke de vaartuigen actief zijn in de blauwvintonijnvisserij door de inzet van nationale waarnemers wordt gedekt.2.De taken van de nationale waarnemers bestaan met name in het volgende:a)monitoren van de naleving van deze verordening door vissersvaartuigen en tonnara’s;b)registreren en rapporteren van de visserijactiviteit, met inbegrip van het volgende:a)de gevangen hoeveelheid (inclusief bijvangst), en de toestand van de vangst (aan boord gehouden of dood of levend teruggegooid);b)vangstgebied (lengte- en breedtegraad);c)omvang van de inspanning (bijvoorbeeld aantal trekken, aantal haken), zoals gedefinieerd in de Iccat-handleiding voor verschillende vistuigtypes;d)datum van de vangst.c)verifiëren van de in het logboek vermelde gegevens;d)observeren en registreren van vaartuigen die potentieel vissen op een wijze die indruist tegen de Iccat-instandhoudingsmaatregelen.3.Naast de in lid 2 bedoelde taken verrichten nationale waarnemers wetenschappelijke werkzaamheden, met inbegrip van het verzamelen van de nodige gegevens, op basis van de richtsnoeren van het SCRS.4De in het kader van het waarnemersprogramma van elke lidstaat verzamelde gegevens en informatie worden aan de Commissie verstrekt, die deze, naargelang van het geval, toezendt aan het SCRS of het Iccat-secretariaat.5.Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 3 zorgt elke lidstaat voor:a)een representatieve dekking in tijd en ruimte, teneinde de Commissie te voorzien van adequate en nuttige gegevens en informatie over de vangst, de inspanning en andere wetenschappelijke en beheersaspecten, met inachtneming van de kenmerken van de betrokken vloot en visserij;b)degelijke protocollen voor gegevensverzameling;c)een degelijke opleiding en erkenning van waarnemers alvorens zij worden ingezet;d)een zo gering mogelijke verstoring van de werkzaamheden van de vaartuigen en tonnara’s die in het verdragsgebied actief zijn.Artikel 39Regionaal waarnemersprogramma van de Iccat1.De lidstaten zorgen voor de doeltreffende uitvoering van het regionale waarnemersprogramma van de Iccat zoals vastgesteld in dit artikel en in bijlage VIII.2.De lidstaten zorgen ervoor dat er een regionale Iccat-waarnemer aanwezig is:a)op alle ringzegenvaartuigen die gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen;b)bij alle overhevelingen van blauwvintonijn uit ringzegenvaartuigen;c)bij alle overhevelingen van blauwvintonijn uit tonnara’s naar transportkooien;d)bij alle overhevelingen uit een kwekerij naar een andere kwekerij;e)bij alle verrichtingen voor het kooien van blauwvintonijn in kwekerijen;f)bij alle verrichtingen voor het oogsten van blauwvintonijn in kwekerijen; eng)tijdens de vrijlating van blauwvintonijn uit kweekkooien in zee.3.Ringzegenvaartuigen waarop geen regionale Iccat-waarnemer aanwezig is, worden niet gemachtigd om op blauwvintonijn te vissen.4.De lidstaten zorgen ervoor dat aan elke kwekerij voor de gehele periode van de kooiverrichtingen één regionale Iccat-waarnemer wordt toegewezen. In gevallen van overmacht, en nadat de ▌lidstaat van de kwekerij de als overmacht aangemerkte omstandigheden heeft bevestigd, mag een regionale Iccat-waarnemer door meer dan één kwekerij worden gedeeld om de continuïteit van de kweekverrichtingen te waarborgen, mits de waarnemerstaken gegarandeerd naar behoren worden uitgevoerd. De voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaat verzoekt echter onmiddellijk om de inzet van een extra regionale waarnemer.5.De taken van de regionale Iccat-waarnemer behelzen met name het volgende:a)observeren en monitoren van de visserij- en kweekverrichtingen in overeenstemming met de desbetreffende instandhoudings- en beheersmaatregelen van de Iccat, waaronder door toegang tot beelden van stereoscopische camera’s op het ogenblik van het kooien zodat de lengte kan worden gemeten en het overeenkomstige gewicht kan worden geraamd;b)ondertekenen van de overhevelingsaangiften en BCD’s wanneer de daarin vervatte informatie overeenstemt met zijn eigen waarnemingen. Als dat niet het geval is, vermeldt de regionale Iccat-waarnemer op de overhevelingsaangiften en de BCD’s zijn aanwezigheid en de redenen voor het gebrek aan overeenstemming, met specifieke opgave van de regel(s) of procedure(s) die niet in acht is (zijn) genomen;c)verrichten van wetenschappelijke werkzaamheden, met inbegrip van het nemen van monsters, op basis van de richtsnoeren van het SCRS.6.Regionale waarnemers worden tijdens de uitvoering van hun taken niet gehinderd, geïntimideerd of op enigerlei wijze beïnvloed door kapiteins, bemanningsleden en exploitanten van tonnara’s en vaartuigen.AFDELING 6OVERHEVELINGSVERRICHTINGENArtikel 40Overhevelingstoestemming1.Vóór elke overhevelingsverrichting wordt door de kapitein van het vangst- of sleepvaartuig, of door de vertegenwoordigers daarvan, of door de exploitant van de kwekerij of tonnara waaruit wordt overgeheveld aan de vlaggenlidstaat, of aan de voor de kwekerij of tonnara verantwoordelijke lidstaat, een voorafgaande kennisgeving van overheveling toegezonden met:a)de naam van het vangstvaartuig of de kwekerij of de tonnara en het Iccat-registratienummer ervan;b)het verwachte tijdstip van overheveling;c)de geraamde hoeveelheid over te hevelen blauwvintonijn;d)informatie over de positie van overheveling (lengte- en breedtegraad) en de identificatienummers van de kooien;e)de naam van het sleepvaartuig, het aantal gesleepte kooien en in voorkomend geval, het Iccat-registratienummer; enf)de haven, de kwekerij of de kooi van bestemming van de blauwvintonijn.2.Voor de toepassing van lid 1 kennen de lidstaten aan elke transportkooi een uniek nummer toe. Indien bij de overheveling van een vangst die met één visactie overeenkomt meerdere kooien nodig zijn, is slechts één overhevelingsaangifte vereist, maar worden de nummers van elke gebruikte transportkooi in de overhevelingsaangifte geregistreerd, met een duidelijke vermelding van de in elke kooi vervoerde hoeveelheid blauwvintonijn.3.De kooinummers worden toegekend aan de hand van een uniek nummeringsysteem dat bestaat uit ten minste de drielettercode van de lidstaat van de kwekerij gevolgd door drie cijfers. De unieke kooinummers zijn permanent en niet-overdraagbaar van de ene naar de andere kooi.4.Aan de kapitein van het vissersvaartuig, of aan de exploitant van de tonnara of kwekerij, wordt door de in lid 1 bedoelde lidstaat voor elke overhevelingsverrichting een toestemmingsnummer toegekend en meegedeeld. Het machtigingsnummer omvat de drielettercode van de lidstaat, vier cijfers voor het jaar en drie letters die aangeven of toestemming is verleend (AUT) of geweigerd (NEG), gevolgd door een volgnummer.5.De in lid 1 bedoelde lidstaat verleent of weigert de toestemming voor de overheveling binnen 48 uur na de indiening van de voorafgaande kennisgeving van overheveling. De overhevelingsverrichting begint pas nadat daarvoor toestemming is gegeven.6.De overhevelingstoestemming laat de bevestiging van de kooiverrichting onverlet.Artikel 41Weigering van de overhevelingstoestemming en vrijlating van blauwvintonijn1.De voor het vangstvaartuig, het sleepvaartuig, de tonnara of de kwekerij verantwoordelijke lidstaat weigert de overheveling wanneer hij na ontvangst van de voorafgaande overhevelingskennisgeving van oordeel is dat:a)het vangstvaartuig dat of de tonnara die volgens de aangifte de vis heeft gevangen, niet over een toereikend quotum beschikte;b)de hoeveelheid vis niet naar behoren door het vangstvaartuig of de tonnara is gemeld, of voor die hoeveelheid geen toestemming om te kooien is gegeven;c)het vangstvaartuig dat volgens de aangifte de vis heeft gevangen, niet beschikte over een geldige, overeenkomstig artikel 27 afgegeven machtiging om op blauwvintonijn te vissen; ofd)het sleepvaartuig dat volgens de aangifte de overheveling zou ontvangen, niet in het in artikel 26 bedoelde Iccat-register van vissersvaartuigen is geregistreerd, of niet is uitgerust met een volledig functionerend VMS of gelijkwaardig traceersysteem.2.Indien de overheveling niet wordt toegestaan, vaardigt de in lid 1 bedoelde lidstaat onmiddellijk een vrijlatingsbevel uit aan de kapitein van het vangst- of het sleepvaartuig of aan de exploitant van de tonnara of kwekerij, om hen ervan in kennis te stellen dat de overheveling niet wordt toegestaan en hen op te dragen de vis vrij te laten in zee overeenkomstig bijlage XII.3.In het geval van een technisch mankement van zijn VMS tijdens het vervoer naar de kwekerij wordt het sleepvaartuig vervangen door een ander sleepvaartuig met een volledig functionerend VMS, of wordt een nieuw, operationeel VMS geïnstalleerd of gebruikt, en wel zo snel mogelijk en uiterlijk binnen 72 uur. Deze periode van 72 uur mag uitzonderlijk worden verlengd in geval van overmacht of gerechtvaardigde operationele beperkingen. Het technische mankement wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van de Commissie, die het Iccat-secretariaat op de hoogte brengt. Vanaf het moment waarop het technische mankement is vastgesteld totdat het is verholpen, deelt de kapitein of zijn vertegenwoordiger door middel van passende telecommunicatiemiddelen om de vier uur aan de controleautoriteiten van de vlaggenlidstaat de geactualiseerde geografische coördinaten van het vissersvaartuig mee.Artikel 42Overhevelingsaangifte1.De kapiteins van de vangst- of sleepvaartuigen of de exploitanten van de kwekerij of tonnara vullen na de overhevelingsverrichting de Iccat-overhevelingsaangifte in en zenden deze door aan de verantwoordelijke lidstaat, overeenkomstig het in bijlage VI vastgestelde formaat.2.De overhevelingsaangiften worden genummerd door de autoriteiten van de lidstaat die verantwoordelijk is voor het vissersvaartuig, de kwekerij of de tonnara waaruit wordt overgeheveld. Het nummer van het aangifteformulier bevat de drielettercode van de lidstaat, gevolgd door vier cijfers voor het jaar en een uit drie cijfers bestaand volgnummer, gevolgd door de drie letters ITD (LS-20**/xxx/ITD).3.De overgehevelde vis gaat vergezeld van het origineel van de overhevelingsaangifte. Het vangstvaartuig of de tonnara en de sleepvaartuigen bewaren een kopie van de aangifte.4.Kapiteins van vaartuigen die overhevelingsverrichtingen uitvoeren, rapporteren hun activiteiten overeenkomstig bijlage II.5.Informatie over dode vis wordt geregistreerd overeenkomstig de in bijlage XIII vastgestelde procedures.Artikel 43Monitoring met behulp van een videocamera1.De kapitein van het vangst- of sleepvaartuig of de exploitant van de kwekerij of tonnara waarborgt dat de overheveling wordt gemonitord met behulp van een videocamera in het water om het aantal overgehevelde vissen te verifiëren. De video-opname wordt gemaakt overeenkomstig de in bijlage X vastgestelde minimumnormen en procedures.2.Wanneer het SCRS de Commissie verzoekt kopieën van de video-opnamen te verstrekken, verstrekken de lidstaten verstrekken deze kopieën ▌aan de Commissie, die deze ▌doorzendt aan het SCRS.Artikel 44Verificatie door regionale Iccat-waarnemers en uitvoering van onderzoeken1.Regionale Iccat-waarnemers aan boord van het vangstvaartuig en de tonnara, als bedoeld in artikel 39 en bijlage VIII:a)registreren en rapporteren de uitgevoerde overhevelingsactiviteiten;b)observeren en ramen de overgehevelde vangsten; enc)verifiëren de vermeldingen in de in artikel 40 bedoelde voorafgaande overhevelingstoestemming en in de in artikel 42 bedoelde Iccat-overhevelingsaangifte.2.Als de raming van het aantal exemplaren door de regionale waarnemer of de relevante controleautoriteiten meer dan tien procent afwijkt van de raming door de kapitein van het vangst- of sleepvaartuig, of door de exploitant van de tonnara of kwekerij, leidt de verantwoordelijke lidstaat een onderzoek in. Een dergelijk onderzoek wordt afgerond vóór het tijdstip van het kooien in de kwekerij en in elk geval binnen 96 uur nadat het onderzoek is ingeleid, behalve in gevallen van overmacht. Zolang de resultaten van dit onderzoek niet bekend zijn, is kooien niet toegestaan en wordt de desbetreffende rubriek van het BCD niet gevalideerd.3.In gevallen waarin de kwaliteit of duidelijkheid van de video-opname ontoereikend is om de overgehevelde hoeveelheden te ramen, mag de kapitein van het vaartuig of de exploitant van de kwekerij of tonnara de autoriteiten van de bevoegde lidstaten toestemming vragen om een nieuwe overhevelingsverrichting uit te voeren en de video-opname daarvan aan de regionale waarnemer te verstrekken. Indien die vrijwillige controleoverheveling geen bevredigende resultaten oplevert, leidt de verantwoordelijke lidstaat een onderzoek in. Indien uit dat onderzoek blijkt dat de kwaliteit van de video-opname het niet mogelijk maakt de bij de overheveling betrokken hoeveelheden te ramen, gelasten de controleautoriteiten van de verantwoordelijke lidstaat nog een controleoverhevelingsverrichting en verstrekken zij de video-opname daarvan aan de regionale Iccat-waarnemer. Er worden nieuwe overhevelingen als controleoverheveling(en) verricht totdat de kwaliteit van de video-opname het mogelijk maakt de overgehevelde hoeveelheden te ramen.4.Onverminderd de door de inspecteurs verrichte verificaties, ondertekent de regionale Iccat-waarnemer de overhevelingsaangifte enkel wanneer zijn waarnemingen in overeenstemming zijn met de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de Iccat en de in de overhevelingsaangifte vervatte informatie in overeenstemming is met zijn waarnemingen en een deugdelijke video-opname overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 omvat. De Iccat-waarnemer verifieert ook dat de Iccat-overhevelingsaangifte wordt doorgezonden aan de kapitein van het sleepvaartuig of de exploitant van de kwekerij of de verantwoordelijke van de tonnara, waar van toepassing. Indien de Iccat-waarnemer niet akkoord gaat met de overhevelingsaangifte, vermeldt hij op de overhevelingsaangiften en BCD’s zijn aanwezigheid en de redenen voor het gebrek aan overeenstemming, met specifieke opgave van de regel(s) of procedure(s) die niet in acht zijn genomen.5.De kapitein van de vangst- of sleepvaartuigen of de exploitanten van de kwekerij of tonnara vullen na de overhevelingsverrichting de Iccat-overhevelingsaangifte in en zenden deze door aan de verantwoordelijke lidstaat, overeenkomstig het in bijlage VI vastgestelde formaat. De lidstaten zenden de overhevelingsaangifte door aan de Commissie ▌.Artikel 45UitvoeringshandelingenDe Commissie kan nieuwe uitvoeringshandelingen tot vaststelling van operationele procedures voor de toepassing van de in dit deel vastgestelde bepalingen goedkeuren. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 68 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.AFDELING 7KOOIVERRICHTINGENArtikel 46Toestemming om te kooien1.Vóór het begin van kooiverrichtingen is het verboden transportkooien te verankeren binnen 0,5 zeemijl van kweekvoorzieningen. Daartoe worden in de in artikel 15 bedoelde beheersplannen voor de kweek de geografische coördinaten opgenomen die overeenkomen met de veelhoek waarbinnen de kwekerij zich bevindt.2.Vóór elke kooiverrichting vraagt de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat toestemming om te kooien aan de lidstaat of CPC die verantwoordelijk is voor het vangstvaartuig of de tonnara waarmee de te kooien blauwvintonijn is gevangen.3.De bevoegde autoriteit van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat weigert toestemming om te kooien te geven indien zij van oordeel is dat:a)het vangstvaartuig dat of de tonnara die de vis heeft gevangen geen toereikend quotum voor blauwvintonijn had;b)de hoeveelheid vis niet naar behoren door het vangstvaartuig of de tonnara is gemeld;c)het vangstvaartuig dat of de tonnara die volgens de aangifte de vis heeft gevangen, niet beschikt over een geldige, overeenkomstig artikel 27 afgegeven machtiging om op blauwvintonijn te vissen.4.Indien de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat weigert toestemming om te kooien te geven:a)stelt hij de bevoegde autoriteit van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC daarvan in kennis; enb)verzoekt hij die bevoegde autoriteit over te gaan tot de inbeslagname van de vangsten en de vrijlating van de vis in zee.5.Het kooien begint niet zonder de goedkeuring, die binnen een werkdag na het verzoek wordt verleend, van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC, of van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat, indien dit is overeengekomen met de autoriteiten van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC. Indien binnen een werkdag geen antwoord is ontvangen van de autoriteiten van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC, mogen de bevoegde autoriteiten van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat toestemming voor de kooiverrichting geven.6.De vis wordt elk jaar vóór 22 augustus gekooid, tenzij de bevoegde autoriteiten van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC naar behoren gemotiveerde redenen, met inbegrip van overmacht, opgeven, die samen met het kooirapport worden ingediend. De vis wordt in geen geval gekooid na 7 september van elk jaar.Artikel 47Documentatie voor de vangst van blauwvintonijnDe voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten verbieden dat voor kweekdoeleinden blauwvintonijn wordt gekooid die niet vergezeld gaat van de door de Iccat voorgeschreven documenten in het kader van het vangstdocumentatieprogramma van Verordening (EU) nr. 640/2010 van het Europees Parlement en de Raad. De documentatie is nauwkeurig en volledig en wordt gevalideerd door de voor de vangstvaartuigen of tonnara’s verantwoordelijke lidstaat of CPC.Artikel 48InspectiesVoor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten nemen de nodige maatregelen om elke kooiverrichting in de kwekerijen te inspecteren.Artikel 49Monitoring met behulp van een videocameraDe voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten waarborgen dat alle kooiverrichtingen door hun controleautoriteiten worden gemonitord met behulp van een videocamera in het water. Voor elke kooiverrichting wordt een video-opname gemaakt overeenkomstig de procedures in bijlage X.Artikel 50Instelling en uitvoering van onderzoekenWanneer het verschil tussen de raming van het aantal blauwvintonijnen door de regionale Iccat-waarnemer, de bevoegde controleautoriteiten van de lidstaat en/of de exploitant van de kwekerij meer dan tien procent bedraagt, stelt de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat in samenwerking met de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC een onderzoek in. De lidstaten die het onderzoek verrichten mogen gebruikmaken van andere informatie waarover zijn beschikken, met inbegrip van de resultaten van de in artikel 51 bedoelde kooiprogramma’s.Artikel 51Maatregelen en programma’s ter raming van het aantal en het gewicht van de te kooien blauwvintonijn1.De lidstaten waarborgen dat op honderd procent van de kooiverrichtingen een programma wordt toegepast waarbij gebruik wordt gemaakt van stereoscopische camerasystemen of alternatieve methoden die dezelfde nauwkeurigheid waarborgen, om het aantal vissen en het gewicht ervan te ramen.2.Dat programma wordt verricht overeenkomstig de in bijlage XI vastgestelde procedures. Alternatieve methoden worden enkel gebruikt indien zij door de Iccat zijn goedgekeurd tijdens de jaarlijkse vergadering.3.De voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaten delen de resultaten van dit programma mee aan de voor de vangstvaartuigen verantwoordelijke lidstaat of CPC, en aan de entiteit die het regionale waarnemersprogramma uitvoert namens de Iccat.4.Indien uit de resultaten van het programma blijkt dat de gekooide hoeveelheden blauwvintonijn afwijken van de gerapporteerde hoeveelheden gevangen en/of overgehevelde blauwvintonijn, stelt de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat, in samenwerking met de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC, een onderzoek in. Wanneer het vangstvaartuig of de tonnara onder de vlag van een andere CPC vaart, stelt de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat het onderzoek in in samenwerking met die vlaggen-CPC.5.De voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat vaardigt een vrijlatingsbevel uit, overeenkomstig de in bijlage XII vastgestelde voorwaarden, voor de gekooide hoeveelheden die de volgens de aangiften gevangen en overgehevelde hoeveelheden overschrijden, indien:a)het in lid 4 bedoelde onderzoek niet binnen tien werkdagen na de mededeling van de resultaten van het programma is voltooid, voor een enkele kooiverrichting, of voor alle kooiverrichtingen van een gezamenlijke visactie; orb)uit het onderzoek blijkt dat het aantal of gemiddelde gewicht van de blauwvintonijn hoger is dan het als gevangen en overgeheveld aangegeven aantal of gewicht.De vrijlating van de boventallige hoeveelheden blauwvintonijn wordt verricht in aanwezigheid van de controleautoriteiten.6.De resultaten van het programma worden gebruikt om te beslissen of er vrijlatingen nodig zijn en de kooiverklaring en de desbetreffende afdelingen van het BCD worden dienovereenkomstig ingevuld. Wanneer er een vrijlatingsbevel is uitgevaardigd, verzoekt de exploitant van de kwekerij om de aanwezigheid van een nationale controleautoriteit en een regionale Iccat-waarnemer om de vrijlating te monitoren.7.De lidstaten dienen de resultaten van het programma elk jaar uiterlijk op 1 september bij de Commissie in. In geval van overmacht bij het kooien dienen de lidstaten deze resultaten in vóór 12 september. De Commissie zendt die informatie elk jaar uiterlijk op 15 september voor evaluatie door aan het SCRS.8.De overheveling van levende blauwvintonijn van een kweekkooi naar een andere kweekkooi vindt niet plaats zonder de toestemming en de aanwezigheid van de controleautoriteiten van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC. Van elke overheveling wordt een opname gemaakt om het aantal exemplaren te controleren. De nationale controleautoriteiten monitoren die overhevelingen en waarborgen dat elke overheveling binnen een kwekerij in het eBCD-systeem wordt geregistreerd.9.Is er tussen de hoeveelheden blauwvintonijn die als gevangen door het vaartuig/de tonnara zijn gerapporteerd, en de hoeveelheden die aan de hand van de controlecamera’s zijn geconstateerd, een verschil van 10 % of meer, dan is er sprake van een mogelijk geval van niet-naleving door het betrokken vaartuig/de betrokken tonnara. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om voor de passende follow-up te zorgen.Artikel 52Kooiverklaring en kooirapport1.Binnen 72 uur na afloop van elke kooiverrichting dient een exploitant van een kwekerij een kooiverklaring overeenkomstig bijlage XIV in bij zijn bevoegde autoriteit. ▌2.Naast de in lid 1 bedoelde kooiverklaring dient de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat binnen een week na de voltooiing van de kooiverrichting een kooirapport met de elementen als gepreciseerd in afdeling B van bijlage XI in bij de lidstaat of de CPC waarvan de vaartuigen of tonnara’s de blauwvintonijn hebben gevangen, en bij de Commissie. De Commissie zendt die informatie door aan het Iccat-secretariaat.3.Voor de toepassing van lid 2 wordt een kooiverrichting geacht niet te zijn voltooid tot elk onderzoek dat is ingesteld en elke vrijlating die is bevolen, is afgerond.Artikel 53Overhevelingen binnen kwekerijen en aselecte controles1.De voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaten voeren een traceerbaarheidssysteem in, met inbegrip van de video-opname van interne overhevelingen.2.De controleautoriteiten van de voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaten verrichten aselecte controles, op basis van een risicoanalyse, van in kwekerijen gehouden blauwvintonijn tussen het tijdstip van de voltooiing van de kooiverrichtingen in een jaar en het eerste kooien in het volgende jaar.3.Voor de toepassing van lid 2 stelt elke voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaat een minimumpercentage te controleren vis vast. Dat percentage wordt vastgesteld in het in artikel 14 bedoelde jaarlijkse inspectieplan. Elke lidstaat deelt aan de Commissie de resultaten mee van de aselecte controles die elk jaar worden verricht. De Commissie zendt die resultaten in april van het ▌jaar na de periode van het desbetreffende quotum door aan het Iccat-secretariaat.Artikel 54Toegang tot en vereisten inzake video-opnamen1.Elke voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat waarborgt dat de in de artikelen 49 en 51 bedoelde video-opnamen op verzoek ter beschikking worden gesteld van de nationale inspecteurs, alsook van regionale en Iccat-inspecteurs en Iccat- en nationale waarnemers.2.Elke voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaat neemt de nodige maatregelen om vervanging, wijziging of manipulatie van de originele video-opnamen te voorkomen.Artikel 55Jaarlijks kooirapportDe lidstaten die vallen onder de verplichting om kooiverklaringen en -rapporten in te dienen uit hoofde van artikel 52, zenden de Commissie elk jaar uiterlijk op 31 juli een kooirapport voor het voorgaande jaar toe. De Commissie zendt die informatie elk jaar uiterlijk voor 31 augustus toe aan het Iccat-secretariaat. Het rapport omvat de volgende informatie:a)de totale hoeveelheid gekooide blauwvintonijn per kwekerij, met inbegrip van het verlies per kwekerij in aantal en in gewicht tijdens het door vissersvaartuigen en tonnara’s verrichte vervoer naar de kooien;b)de lijst van de vaartuigen die blauwvintonijn voor kweekdoeleinden bevissen, leveren of vervoeren (naam van het vaartuig, vergunningsnummer, vistuigtype) en tonnara’s;c)de resultaten van het bemonsteringsprogramma voor de raming van het aantal gevangen blauwvintonijnen naar grootteklasse alsook de datum, het tijdstip en het gebied van de vangst en de gebruikte vismethode, om de statistieken voor bestandsbeoordelingsdoeleinden te verbeteren.Het bemonsteringsprogramma schrijft voor dat de bemonstering van de grootte (lengte of gewicht) in kooien op één monster (d.i. 100 exemplaren) voor elke 100 t levende vis moet worden verricht, of op een monster van 10 % van het totale aantal gekooide vissen. Groottemonsters worden verzameld tijdens de oogst in de kwekerij en bij de dode vis tijdens het vervoer, volgens de Iccat-richtsnoeren voor de indiening van gegevens en informatie. Voor vis die langer dan een jaar wordt gekweekt, worden aanvullende bemonsteringsmethoden vastgesteld. De bemonstering wordt verricht tijdens elke oogst, en ten aanzien van alle kooien;d)de in een kooi geplaatste hoeveelheden blauwvintonijn en een raming van de groei en sterfte in gevangenschap en van de verkochte hoeveelheden in ton. De informatie wordt per kwekerij verstrekt;e)de tijdens het voorgaande jaar gekooide hoeveelheden blauwvintonijn; enf)de hoeveelheden, uitgesplitst naar oorsprong, die tijdens het voorgaande jaar in de handel zijn gebracht.Artikel 56UitvoeringshandelingenDe Commissie kan nieuwe uitvoeringshandelingen tot vaststelling van procedures voor de toepassing van de in deze afdeling vastgestelde bepalingen goedkeuren. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 68 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.AFDELING 8MONITORING EN BEWAKINGArtikel 57Volgsysteem voor vaartuigen1.In afwijking van artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 voeren de vlaggenlidstaten een volgsysteem voor vaartuigen (VMS) in voor hun vissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 meter of meer overeenkomstig bijlage XV.2.Vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter die zijn opgenomen in de in artikel 26, lid 1, onder a), bedoelde lijst van vaartuigen of in de in artikel 26, lid 1, onder b), bedoelde lijst van vaartuigen, beginnen ten minste vijf dagen vóór hun machtigingsperiode hun VMS-gegevens door te zenden aan de Iccat en blijven die ten minste vijf dagen na hun machtigingsperiode doorzenden, tenzij vooraf een verzoek aan de Commissie wordt gericht om het vaartuig te schrappen uit het Iccat-register van vaartuigen.3.Voor controledoeleinden waarborgt de kapitein of zijn vertegenwoordiger dat de doorgifte van VMS-gegevens van vangstvaartuigen die zijn gemachtigd om actief op blauwvintonijn te vissen, niet wordt onderbroken wanneer de vaartuigen in de haven zijn, tenzij er een systeem voor melding van het binnenvaren of verlaten van de haven is.4.De lidstaten waarborgen dat hun visserijcontrolecentra de VMS-boodschappen van onder hun vlag varende vissersvaartuigen, in realtime en in https data feed-formaat doorzenden aan de Commissie en aan een door haar aangewezen instantie. De Commissie zendt die boodschappen elektronisch door aan het Iccat-secretariaat.5.De lidstaten zorgen ervoor dat:a)de VMS-boodschappen van onder hun vlag varende vissersvaartuigen ten minste om de twee uur aan de Commissie worden doorgezonden;b)bij een technisch mankement van het VMS, alternatieve boodschappen van onder hun vlag varende vissersvaartuigen die werden ontvangen overeenkomstig artikel 25, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011, binnen 24 uur na ontvangst ervan door hun visserijcontrolecentra worden doorgezonden aan de Commissie;c)de aan de Commissie doorgezonden boodschappen een volgnummer (met een unieke identificatiecode) krijgen om overlappingen te voorkomen;d)de aan de Commissie doorgezonden boodschappen in overeenstemming zijn met artikel 24, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011.6.De lidstaten zorgen ervoor dat alle aan hun inspectievaartuigen ter beschikking gestelde gegevens vertrouwelijk worden behandeld en enkel worden gebruikt voor inspectie op zee.AFDELING 9Inspectie en handhavingArtikel 58Iccat-regeling inzake gezamenlijke internationale inspectie1.Gezamenlijke internationale inspectieactiviteiten worden verricht overeenkomstig de Iccat-regeling inzake gezamenlijke internationale inspectie (de Iccat-regeling) voor internationale controle buiten de wateren onder nationale jurisdictie, zoals vastgesteld in bijlage IX bij deze verordening.2.De lidstaten waarvan de vissersvaartuigen zijn gemachtigd om actief op blauwvintonijn te vissen wijzen inspecteurs aan en verrichten inspecties op zee in het kader van de Iccat-regeling.3.Wanneer in een bepaalde periode meer dan 15 onder de vlag van een lidstaat varende vissersvaartuigen bij de blauwvintonijnvisserij in het verdragsgebied zijn betrokken, zet die lidstaat, op basis van een risicobeoordeling, een inspectievaartuig in voor het verrichten van inspectie en controle op zee in het verdragsgebied gedurende de gehele periode waarin die vaartuigen daar aanwezig zijn. Aan die verplichting wordt geacht te zijn voldaan indien de lidstaten meewerken aan het inzetten van een inspectievaartuig of indien een inspectievaartuig van de Unie wordt ingezet in het verdragsgebied.4.De Commissie of een door haar aangewezen instantie kan inspecteurs van de Unie voor de Iccat-regeling inzetten.5.Voor de toepassing van lid 3 zorgt de Commissie of een door haar aangewezen instantie voor de coördinatie van de bewakings- en inspectiewerkzaamheden voor de Unie. De Commissie kan, in overleg met de betrokken lidstaten, gezamenlijke inspectieprogramma’s opstellen waarmee de Unie haar verplichtingen in het kader van de Iccat-regeling kan nakomen. De lidstaten waarvan de vissersvaartuigen bij de blauwvintonijnvisserij betrokken zijn, nemen de nodige maatregelen om de uitvoering van deze programma’s te vergemakkelijken, met name met betrekking tot de vereiste personele en materiële middelen, alsmede de perioden en geografische gebieden waarin die moeten worden ingezet.6.De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 april van elk jaar in kennis van de namen van de inspecteurs en de inspectievaartuigen die zij in de loop van het jaar voor de Iccat-regeling willen inzetten. Op basis van die gegevens stelt de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, elk jaar een planning op voor de deelname van de Unie aan de regeling, die zij aan het Iccat-secretariaat en aan de lidstaten toezendt.Artikel 59Inspecties in geval van inbreukenDe vlaggenlidstaat ziet erop toe dat onder zijn gezag een fysieke inspectie van een onder zijn vlag varend vissersvaartuig in zijn havens wordt verricht of, wanneer het vaartuig zich niet in een van zijn havens bevindt, door een andere door hem aangewezen inspecteur wordt verricht, indien het vissersvaartuig:a)de in de artikelen 31 en 32 vastgestelde registratie- en rapportageverplichtingen niet is nagekomen; orb)de bepalingen van deze verordening heeft geschonden of een ernstige inbreuk als bedoeld in artikel 42 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 of in artikel 90 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 heeft begaan.Artikel 60Kruiscontroles1.Elke lidstaat verifieert de informatie en de tijdige indiening van inspectieverslagen, waarnemingsverslagen en VMS-gegevens, en indien van toepassing eBCD’s, logboeken van zijn vissersvaartuigen, overhevelingen/overladingsdocumenten en vangstdocumenten, overeenkomstig artikel 109 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.2.Telkens wanneer wordt aangeland, overgeladen of gekooid, verricht elke lidstaat kruiscontroles tussen de per soort in het logboek van het vissersvaartuig geregistreerde hoeveelheden of de per soort in de overladingsaangifte geregistreerde hoeveelheden en de hoeveelheden die zijn geregistreerd in de aanlandingsaangifte of de kooiverklaring, en elk ander relevant document zoals facturen en/of verkoopdocumenten.AFDELING 10HandhavingArtikel 61HandhavingOnverminderd de artikelen 89, 90 en 91 van Verordening (EG) nr. 1224/2009, en met name de verplichting van de lidstaten om passende handhavingsmaatregelen te nemen ten aanzien van een vissersvaartuig, neemt de voor een blauwvintonijnkwekerij verantwoordelijke lidstaat passende handhavingsmaatregelen ten aanzien van een kwekerij, wanneer overeenkomstig zijn recht is geconstateerd dat deze kwekerij de bepalingen van de artikelen 46 tot en met 56 van deze verordening niet naleeft. ▌Afhankelijk van de ernst van de inbreuk en overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het nationale recht kunnen deze maatregelen met name de schorsing of intrekking van de machtiging en/of boeten omvatten. De lidstaten delen elke schorsing of intrekking van een machtiging mee aan de Commissie, die het Iccat-secretariaat daarvan op de hoogte brengt met het oog op een dienovereenkomstige wijziging van het register van kweekvoorzieningen voor blauwvintonijn.HOOFDSTUK VIOp de markt brengenArtikel 62Marktmaatregelen1.Onverminderd de Verordeningen (EG) nr. 1224/2009, (EG) nr. 1005/2008 en (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1)., zijn het verhandelen, aanlanden, invoeren, uitvoeren, kooien voor mest- of kweekdoeleinden, wederuitvoeren en overladen van blauwvintonijn zonder accurate, volledige en gevalideerde documentatie zoals vastgesteld bij deze verordening ▌ en de wetgeving van de Unie tot uitvoering van de Iccat-regels inzake het documentatieprogramma voor de vangst van blauwvintonijn, in de Unie verboden.2.Het verhandelen, invoeren, aanlanden, kooien voor mest- of kweekdoeleinden, verwerken, uitvoeren, wederuitvoeren en overladen van blauwvintonijn zijn in de Unie verboden indien:a)de blauwvintonijn is gevangen door vissersvaartuigen of tonnara’s waarvan de vlaggenstaat niet beschikt over een quotum of vangstbeperking ▌voor blauwvintonijn, in het kader van de voorwaarden van de beheers- en instandhoudingsmaatregelen van de Iccat; ofb)de blauwvintonijn is gevangen door een vissersvaartuig of een tonnara waarvan het individuele quotum op het tijdstip van de vangst was opgebruikt of waarvan de staat op het tijdstip van de vangst niet meer over vangstmogelijkheden beschikte.3.Onverminderd Verordening (EG) nr. 1224/2009, Verordening (EG) nr. 1005/2008 en Verordening (EU) nr. 1379/2013 zijn het verhandelen, het invoeren, het aanlanden, het verwerken en het uitvoeren van blauwvintonijn door mestbedrijven of kwekerijen die niet voldoen aan de in lid 1 bedoelde verordeningen, in de Unie verboden.HOOFDSTUK VIISlotbepalingenArtikel 63EvaluatieOp verzoek van de Commissie dienen de lidstaten onverwijld een gedetailleerd verslag over hun uitvoering van deze verordening in bij de Commissie. Op basis van de van de lidstaten ontvangen informatie dient de Commissie uiterlijk op de door de Iccat vastgestelde datum een gedetailleerd verslag over de uitvoering van Iccat-aanbeveling 19-04 in bij het Iccat-secretariaat.Artikel 64FinancieringVoor de toepassing van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1). is deze verordening een meerjarig plan in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.Artikel 65VertrouwelijkheidIn het kader van deze verordening verzamelde en uitgewisselde gegevens worden behandeld overeenkomstig de toepasselijke regels inzake vertrouwelijkheid uit hoofde van de artikelen 112 en 113 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.Artikel 66Procedure in geval van wijzigingen1.De Commissie is gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 67 inzake wijzigingen van deze verordening teneinde haar aan te passen aan door de Iccat vastgestelde maatregelen die bindend zijn voor de Unie en haar lidstaten op het gebied van:▌a)afwijkingen van het verbod overeenkomstig artikel 8 op de overdracht van ongebruikte quota;b)termijnen voor het rapporteren van informatie zoals vastgesteld in artikel 24, lid 4, artikel 26, lid 1, artikel 29, 1, artikel 32, leden 2 en 3, artikel 35, leden 5 en 6, artikel 36, artikel 41, lid 3, artikel 44, lid 2, artikel 51, lid 7, artikel 52, lid 2, artikel 55, artikel 57, lid 5, onder b), en artikel 58, lid 6;c)perioden voor visseizoenen zoals vastgesteld in artikel 17, leden 1 en 4;d)de in artikel 19, leden 1 en 2, en in artikel 20, lid 1, vastgestelde minimuminstandhoudingsreferentiegrootten;e)de in artikel 13, artikel 15, leden 3 en 4, artikel 20, lid 1, artikel 21, lid 2, artikel 38, lid 1, artikel 44, lid 2, artikel 50 en artikel 51, lid 9, vastgestelde percentages en referentieparametersf)de bij de Commissie in te dienen informatie als bedoeld in de artikelen 11, lid 1, artikel 24, lid 1, artikel 25, lid 3, artikel 29, lid 1, artikel 30, lid 4, artikel 34, lid 2, artikel 40, lid 1, en artikel 55;g)taken voor nationale waarnemers en regionale Iccat-waarnemers als bedoeld in respectievelijk artikel 38, lid 2, en artikel 39, lid 5h)de in artikel 41, lid 1, vastgestelde redenen voor het weigeren van de overhevelingstoestemming;i)de in artikel 46, lid 4, vastgestelde redenen om vangsten in beslag te nemen en de vrijlating van de vis te bevelen;j)het aantal vaartuigen in artikel 58, lid 3;k)de bijlagen I tot en met XV.2.Wijzigingen die overeenkomstig lid 1 worden vastgesteld, hebben bij uitsluiting betrekking op de omzetting van wijzigingen van en/of op aanvullingen op de desbetreffende Iccat-aanbevelingen die bindend zijn voor de Unie.Artikel 67Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.2.De in artikel 66 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 66 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.6.Een overeenkomstig artikel 66 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.Artikel 68Comitéprocedure1.De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde Comité voor de visserij en de aquacultuur. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.Artikel 69Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1936/2001Verordening (EG) 1936/2001 wordt als volgt gewijzigd:a)Artikel 3, onder g) tot en met j), artikel 4 bis, 4 artikel ter, artikel 4 quater en bijlage I bis worden geschrapt.b)In de bijlagen I en II worden de woorden blauwvintonijn en Thunnus thynnus geschrapt.Artikel 70Wijzigingen van Verordening (EU) 2017/2107In Verordening (EU) 2017/2107 wordt artikel 43 geschrapt.Artikel 71Wijzigingen van Verordening (EU) 2019/833In Verordening (EU) 2019/833 wordt artikel 53 geschrapt.Artikel 72Intrekking1.Verordening (EG) nr. 2016/1627 wordt ingetrokken.2.Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XVI.Artikel 73InwerkingtredingDeze verordening treedt in werking op de [twintigste] dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.Gedaan te …,Voor het Europees ParlementDe voorzitterVoor de RaadDe voorzitter

BIJLAGE VI

Iccat-overhevelingsaangifte

Image 3C5062021NL14110120210427NL0027.000114121411P9_TC1-CNS(2018)0225Standpunt van het Europees Parlement vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2021/… van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot intrekking van Besluit 2013/743/EU(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2021/764 van de Raad.)C5062021NL14210120210427NL0028.000114221421P9_TC1-COD(2019)0151Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Instituut voor innovatie en technologie (herschikking)(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/819.)C5062021NL14310120210427NL0029.000114321431P9_TC1-COD(2019)0152Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) 2021-2027: Het innovatietalent en de innovatiecapaciteit van Europa stimuleren, en tot intrekking van Besluit nr. 1312/2013/EU(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2021/820.)C5062021NL14410120210427NL0030.000114421441P9_TC1-COD(2020)0097Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/836.)C5062021NL16010120210428NL0039.0001160218930P9_TC1-COD(2019)0272Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 28 april 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1936/2001, (EU) 2017/2107 en (EU) 2019/833 en tot intrekking van Verordening (EU) 2016/1627HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,Gezien het voorstel van de Europese Commissie,Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal ComitéPB C …,Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedureStandpunt van het Europees Parlement van 28 april 2021.,Overwegende hetgeen volgt:(1)Het doel van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22). is ervoor te zorgen dat de exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee tot duurzame economische, ecologische en sociale omstandigheden leidt.(2)Bij Besluit 98/392/EG van de RaadBesluit van de Raad 98/392/EG van 23 maart 1998 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 en de overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat verdrag van 28 juli 1994 (PB L 179 van 23.6.1998, blz. 1). heeft de Unie haar goedkeuring gehecht aan het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en aan de Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden, waarin beginselen en regels met betrekking tot de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen van de zee zijn vastgesteld. De Unie neemt in het kader van haar ruimere internationale verplichtingen deel aan de inspanningen die in internationale wateren worden geleverd om de visbestanden in stand te houden.(3)De Unie is partij bij het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnenInternationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (PB L 162 van 18.6.1986, blz. 34). (hierna het verdrag genoemd).(4)De Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) heeft tijdens haar 21e bijzondere vergadering in 2018 Aanbeveling 18-02 tot vaststelling van een meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee (hierna het beheersplan genoemd) vastgesteld. Het beheersplan volgt op het advies van het Permanent Comité voor onderzoek en statistiek van de Iccat (SCRS), waarin staat dat de Iccat in 2018 een meerjarig beheersplan voor het bestand moet opstellen omdat de huidige toestand van het bestand niet langer lijkt te nopen tot de in het kader van het herstelplan voor blauwvintonijn (vastgesteld in Aanbeveling 17-07 tot wijziging van Aanbeveling 14-04) ingevoerde noodmaatregelen, zonder dat echter de bestaande monitoring- en controlemaatregelen worden verzwakt.(5)Aanbeveling 18-02 strekt tot intrekking van Aanbeveling 17-07, houdende wijziging van Aanbeveling 14-04 tot vaststelling van een herstelplan voor blauwvintonijn, dat in het Unierecht ten uitvoer is gelegd door middel van Verordening (EU) 2016/1627 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) 2016/1627 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 302/2009 van de Raad (PB L 252 van 16.9.2016, blz. 1)..(6)Tijdens zijn 26e gewone vergadering in 2019 heeft de Iccat Aanbeveling 19-04 tot wijziging van het bij Aanbeveling 18-02 vastgestelde meerjarig beheersplan goedgekeurd. Aanbeveling 19-04 van de Iccat trekt Aanbeveling 18-02 in en vervangt deze. Deze verordening moet Aanbeveling 19-04 in Unierecht omzetten.(7)Deze verordening moet ook, in voorkomend geval, de volgende aanbevelingen van de Iccat geheel of gedeeltelijk ten uitvoer leggen: 06-07Iccat-aanbeveling inzake het kweken van blauwvintonijn., 18-10Iccat-aanbeveling inzake de minimumstandaard voor het volgsysteem voor vaartuigen in het Iccat-verdragsgebied., 96-14Iccat-aanbeveling inzake naleving in de visserijen op blauwvintonijn en op zwaardvis in het noordelijke deel van de Atlantische Oceaan., 13-13Iccat-aanbeveling inzake het aanleggen van een Iccat-register van vaartuigen met een lengte over alles van 20 meter of meer die gemachtigd zijn om in het verdragsgebied te opereren. en 16-15Iccat-aanbeveling inzake overlading..(8)De standpunten die de Unie inneemt in regionale organisaties voor visserijbeheer moeten op het beste beschikbare wetenschappelijke advies zijn gebaseerd, teneinde ervoor te zorgen dat de visbestanden overeenkomstig de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden beheerd, met name overeenkomstig de doelstelling van een geleidelijk herstel en behoud van de populaties van visbestanden boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren, en overeenkomstig de doelstelling om de voorwaarden te creëren om de visserijsector en de verwerkende industrie, alsook visserijgerelateerde activiteiten aan land economisch levensvatbaar en concurrerend te maken. Volgens het door het SCRS uitgebrachte verslag van 2018Verslag van het Permanent Comité voor onderzoek en statistiek (SCRS), Madrid 1-5 oktober 2018. zijn vangsten van blauwvintonijn met een visserijsterfte F0,1 in lijn met een visserijsterfte die strookt met het bereiken van de maximale duurzame opbrengst (Fmdo). Er wordt van uitgegaan dat de biomassa van het bestand zich bevindt op een peil dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) waarborgt. B0,1 fluctueert in functie van de rekrutering: bij een gemiddeld en laag rekruteringsniveau ligt ze boven dat peil en bij een hoog rekruteringsniveau eronder.(9)Het beheersplan houdt rekening met de specifieke kenmerken van de verschillende soorten vistuig en visserijtechnieken. Bij de uitvoering van het beheersplan dienen de Unie en de lidstaten ▌ de kustvisserij en het gebruik van vistuigen en visserijtechnieken die selectief en minder milieubelastend zijn, in het bijzonder vistuig en technieken die in de traditionele en de ambachtelijke visserij worden gebruikt, te bevorderen om zo bij te dragen tot een redelijke levensstandaard voor de lokale economie.(10)Er moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken en behoeften van de kleinschalige en de ambachtelijke visserij. Naast de relevante bepalingen van Iccat-aanbeveling 19-04 die belemmeringen voor de deelname van kleinschalige kustvaartuigen aan de blauwvintonijnvisserij wegnemen, moeten de lidstaten bijkomende inspanningen leveren om te zorgen voor een eerlijke en transparante verdeling van de vangstmogelijkheden over de kleinschalige, ambachtelijke en grotere vloten, overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.(11)Ter waarborging van de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid is Uniewetgeving vastgesteld om een systeem voor controle, inspectie en handhaving op te zetten, dat onder meer illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IOO) visserij bestrijdt. In het bijzonder is bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de RaadVerordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008 en (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1). een Unieregeling voor controle, inspectie en handhaving vastgesteld die een alomvattende en geïntegreerde aanpak biedt en aldus naleving van alle regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid waarborgt. Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de CommissieUitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie van 8 april 2011 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PB L 112 van 30.4.2011, blz. 1). zijn uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgesteld. Bij Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de RaadVerordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1). is een communautair systeem opgezet om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen. Deze verordeningen bevatten reeds bepalingen inzake bijvoorbeeld visvergunningen en -machtigingen en bepaalde regels inzake volgsystemen voor vaartuigen die betrekking hebben op een aantal van de in Iccat-aanbeveling 19-04 vastgestelde maatregelen. Die bepalingen hoeven daarom niet in de onderhavige verordening te worden opgenomen.(12)In Verordening (EU) nr. 1380/2013 is het begrip minimuminstandhoudingsreferentiegrootte vastgesteld. Omwille van de consistentie moet het Iccat-begrip minimummaat in het recht van de Unie worden omgezet als minimuminstandhoudingsreferentiegrootte.(13)Overeenkomstig Iccat-aanbeveling 19-04 moet blauwvintonijn die is gevangen en die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte niet haalt, worden teruggegooid, en geldt hetzelfde voor de vangsten van blauwvintonijn die de in de jaarlijkse visserijplannen vastgestelde bijvangstlimieten overschrijden. Met het oog op de naleving door de Unie van haar internationale verplichtingen uit hoofde van de Iccat, voorziet artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 van de CommissieGedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de uitvoering van de internationale verplichtingen van de Unie, als bedoeld in artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad, in het kader van het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen en van het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (PB L 16 van 23.1.2015, blz. 23). in afwijkingen van de in artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde aanlandingsverplichting voor blauwvintonijn. Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 worden enkele bepalingen omgezet van Iccat-aanbeveling 19-04 die vaartuigen die hun toegewezen quotum en/of het toegestane maximum aan bijvangsten hebben overschreden, ertoe verplichten om hun vangsten van blauwvintonijn terug te gooien. Onder het toepassingsgebied van die gedelegeerde verordening vallen ook vaartuigen die aan recreatievisserij doen. Bijgevolg hoeven dergelijke teruggooi- en vrijlatingsverplichtingen niet in deze verordening te worden opgenomen en worden de overeenkomstige bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 onverlet gelaten.(14)Tijdens de jaarlijkse vergadering van 2018 erkenden de verdragsluitende partijen de noodzaak om de controles voor bepaalde activiteiten met betrekking tot blauwvintonijn te versterken. Daartoe is tijdens de jaarlijkse vergadering van 2018 overeengekomen dat de voor kwekerijen verantwoordelijke verdragsluitende partijen ervoor moeten zorgen dat kooiverrichtingen volledig traceerbaar zijn en dat zij aselecte controles op basis van een risicoanalyse moeten uitvoeren.(15)Verordening (EU) nr. 640/2010 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 640/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 tot vaststelling van een vangstdocumentatieprogramma voor blauwvintonijn Thunnus thynnus en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1984/2003 van de Raad (PB L 194 van 24.7.2010, blz. 1). voorziet in een elektronisch vangstdocument voor blauwvintonijn (electronic bluefin tuna catch document — eBCD), waarmee Iccat-aanbeveling 09-11 tot wijziging van Aanbeveling 08-12 wordt omgezet. De aanbevelingen 17-09 en 11-20 over de toepassing van het eBCD zijn onlangs ingetrokken bij de aanbevelingen 18-12 en 18-13. Daarom is Verordening (EU) nr. 640/2010 achterhaald en heeft de Commissie ▌ een nieuwe verordening voorgesteld om uitvoering te geven aan de meest recente Iccat-voorschriften inzake het eBCD. Bijgevolg dient deze verordening niet te verwijzen naar Verordening (EU) nr. 640/2010, maar meer in het algemeen naar het door de Iccat aanbevolen vangstdocumentatieprogramma.(16)Rekening houdend met het feit dat bepaalde aanbevelingen van de Iccat frequent worden gewijzigd door de verdragsluitende partijen bij de Iccat en waarschijnlijk in de toekomst verder zullen worden gewijzigd, moet, om toekomstige Iccat-aanbevelingen tot wijziging of aanvulling van het Iccat-beheersplan snel in het recht van de Unie om te zetten, de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen aan de Commissie worden overgedragen voor de volgende zaken: ▌ termijnen voor het verstrekken van informatie, perioden voor visseizoenen; afwijkingen van het verbod op de overdracht van ongebruikte quota; minimuminstandhoudingsreferentiegrootten; percentages en parameters, de aan de Commissie te verstrekken informatie; taken van nationale waarnemers en regionale waarnemers, redenen voor het weigeren van de toestemming om vis over te hevelen; redenen om vangsten in beslag te nemen en de vrijlating van vis te bevelen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgevenPB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.(17)De Commissie, die de Unie in de vergaderingen van de Iccat vertegenwoordigt, stemt jaarlijks in met een aantal zuiver technische Iccat-aanbevelingen, met name betreffende capaciteitsbeperkingen, logboekvoorschriften, vangstaangifteformulieren, aangiften van overlading en van overheveling, minimuminformatie voor vismachtigingen, het minimumaantal vissersvaartuigen in het kader van de Iccat-regeling inzake gezamenlijke internationale inspectie; specificaties van de inspectie- en waarnemersregeling, normen voor video-opname, vrijgaveprotocollen, normen voor de behandeling van dode vis, kooiverklaringen, of normen voor volgsystemen voor vaartuigen, die worden geïmplementeerd door de bijlagen I tot en met XV bij deze verordening. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling van de bijlagen I tot en met XV overeenkomstig de gewijzigde of aangevulde Iccat-aanbevelingen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.(18)De Iccat-aanbevelingen voor de visserij op blauwvintonijn (activiteiten in verband met de vangst, de overheveling, het vervoer, het kooien, de kweek, de oogst en de overdracht) zijn zeer dynamisch. Er worden constant nieuwe technologieën voor de controle en het beheer van de visserij (d.w.z. stereoscopische camera’s en alternatieve methoden) ontwikkeld die op uniforme wijze door de lidstaten moeten worden toegepast. Evenzo moeten waar nodig operationele procedures worden ontwikkeld, om de lidstaten te helpen de in deze verordening vastgelegde Iccat-regels na te leven. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend met betrekking tot uitvoeringsbepalingen voor de overdracht van levende blauwvintonijn, overhevelingsverrichtingen en kooiverrichtingen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13)..(19)De gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen waarin deze verordening voorziet, laten de omzetting van toekomstige Iccat-aanbevelingen in het recht van de Unie volgens de gewone wetgevingsprocedure onverlet.(20)Aangezien deze verordening in een nieuw en omvattend beheersplan voor blauwvintonijn zal voorzien, moeten de in de Verordeningen (EU) 2017/2107Verordening (EU) 2017/2107 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2017 tot vaststelling van in het verdragsgebied van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) geldende beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1936/2001, (EG) nr. 1984/2003 en (EG) nr. 520/2007 van de Raad (PB L 315 van 30.11.2017, blz. 1). en (EU) 2019/833Verordening (EU) 2019/833 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van instandhoudings- en handhavingsmaatregelen die van toepassing zijn in het gereglementeerde gebied van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1627 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2115/2005 en (EG) nr. 1386/2007 van de Raad (PB L 141 van 28.5.2019, blz. 1). van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde bepalingen betreffende blauwvintonijn worden geschrapt. Het deel van artikel 43 van Verordening (EU) 2017/2107 dat op zwaardvis in de Middellandse Zee betrekking heeft, is opgenomen in Verordening (EU) 2019/1154 van het Europees Parement en de RaadVerordening (EU) 2019/1154 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 voor een meerjarig herstelplan voor mediterrane zwaardvis en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad en Verordening (EU) 2017/2107 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 188 van 12.7.2019, blz. 1).. Sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1936/2001 van de RaadVerordening (EG) nr. 1936/2001 van de Raad van 27 september 2001 tot vaststelling van technische maatregelen voor de instandhouding van bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden (PB L 263 van 3.10.2001, blz. 1). moeten eveneens worden geschrapt. Verordening (EG) nr. 1936/2001, Verordening (EU) 2017/2107 en Verordening (EU) 2019/833 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.(21)Iccat-aanbeveling 17-07 is ingetrokken bij Aanbeveling 18-02, aangezien de toestand van het bestand niet meer noopt tot de noodmaatregelen uit hoofde van het bij die aanbeveling vastgestelde herstelplan voor blauwvintonijn. Verordening (EU) 2016/1627, waarbij het herstelplan ten uitvoer is gelegd, moet derhalve worden ingetrokken,HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:HOOFDSTUK IALGEMENE BEPALINGENArtikel 1OnderwerpBij deze verordening worden algemene regels vastgesteld voor de uniforme en doeltreffende uitvoering door de Unie van het meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn (Thunnus thynnus) in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, zoals vastgesteld door de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (hierna de Iccat genoemd).Artikel 2ToepassingsgebiedDeze verordening is van toepassing op:a)vissersvaartuigen van de Unie en recreatievisserijvaartuigen van de Unie die:blauwvintonijn vangen in het verdragsgebied; enin het verdragsgebied gevangen blauwvintonijn, ook buiten het verdragsgebied, overladen of aan boord hebben;b)kwekerijen van de Unie;c)vissersvaartuigen van derde landen en recreatievisserijvaartuigen van derde landen die actief zijn in wateren van de Unie en blauwvintonijn vangen in het verdragsgebied;d)vaartuigen van derde landen die in havens van lidstaten worden geïnspecteerd en die in het verdragsgebied gevangen blauwvintonijn of visserijproducten van in wateren van de Unie gevangen blauwvintonijn aan boord hebben die niet eerder in havens zijn aangeland of overgeladen.Artikel 3DoelstellingDe doelstelling van deze verordening bestaat erin het meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn, zoals vastgesteld door de Iccat, dat bedoeld is om de biomassa van blauwvintonijn boven een niveau te houden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, uit te voeren.Artikel 4Verband met andere wetgeving van de UnieTenzij in deze verordening anders is bepaald, zijn de bepalingen van deze verordening van toepassing onverminderd andere handelingen van de Unie met betrekking tot de visserijsector, met name:1)Verordening (EG) nr. 1224/2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen;2)Verordening (EG) nr. 1005/2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen;3)Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 81). inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten;4)Verordening (EU) 2017/2107 tot vaststelling van in het verdragsgebied van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) geldende beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen.5)Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105). betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen.Artikel 5DefinitiesVoor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:1)Iccat: Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen;2)het verdrag: het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen;3)vissersvaartuig: een motorvaartuig dat wordt ingezet voor de commerciële exploitatie van blauwvintonijnbestanden, inclusief vangstvaartuigen, verwerkingsvaartuigen, ondersteuningsvaartuigen, sleepvaartuigen, vaartuigen waarop vangsten worden overgeladen, transportvaartuigen die zijn uitgerust voor het vervoer van tonijnproducten, en hulpvaartuigen, met uitzondering van containerschepen;4)levende blauwvintonijn: blauwvintonijn die gedurende een bepaalde periode levend in een tonnara wordt gehouden, of die levend wordt overgeheveld naar een kweekvoorziening ▌;5)SCRS: Permanent Comité voor onderzoek en statistiek van de Iccat;6)recreatievisserij: niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee de biologische rijkdommen van de zee worden geëxploiteerd ▌;7)sportvisserij: niet-commerciële visserij door leden van een nationale sportorganisatie of houders van een nationale sportvergunning;8)sleepvaartuig: een vaartuig dat wordt gebruikt voor het slepen van kooien;9)verwerkingsvaartuig: een vaartuig aan boord waarvan visserijproducten een of meer van de volgende behandelingen ondergaan alvorens te worden verpakt: fileren of in moten verdelen, invriezen en/of verwerken;10)hulpvaartuig: een vaartuig dat wordt gebruikt om (niet-verwerkte) dode blauwvintonijn van een transport-/kweekkooi, een ringzegen of een tonnara naar een aangewezen haven en/of naar een verwerkingsvaartuig te vervoeren;11)tonnara: vast vistuig dat aan de bodem is verankerd en doorgaans een net heeft dat de blauwvintonijn naar vangkamers of een reeks vangkamers leidt waar hij wordt vastgehouden alvorens te worden geoogst of gekweekt;12)ringzegen: ringnet waarvan de bodem aan de onderkant wordt samengetrokken door een sluitlijn die door een reeks ringen langs de onderpees loopt, waardoor het net kan worden samengetrokken en gesloten;13)kooien: het verplaatsen van levende blauwvintonijn uit de transportkooi of de tonnara naar de kweek- of mestkooien;14)vangstvaartuig: een vaartuig dat wordt gebruikt voor de commerciële vangst van blauwvintonijn;15)kwekerij: een marien gebied dat duidelijk wordt afgebakend door geografische coördinaten, dat wordt gebruikt voor het mesten of het kweken van blauwvintonijn die is gevangen door tonnara’s en/of ringzegenvaartuigen. Een kwekerij kan verscheidene kweeklocaties hebben, die elk worden afgebakend door geografische coördinaten, die duidelijk de lengte- en breedtegraad van elk van de punten van de veelhoek aangeven;16)kweken of mesten: het kooien van blauwvintonijn in kwekerijen en het voeren ervan, met als doel de blauwvintonijn te mesten en de totale biomassa ervan te verhogen;17)oogsten: het doden van blauwvintonijn in kwekerijen of tonnara’s;18)stereoscopische camera: een camera met twee of meer lenzen, met een aparte beeldsensor of een apart filmframe voor elke lens, zodat driedimensionale beelden kunnen worden vastgelegd om de lengte van de vis te meten en het aantal of gemiddelde gewicht van de blauwvintonijn te helpen verfijnen;19)kleinschalig kustvaartuig: een vangstvaartuig met ten minste drie van de volgende vijf kenmerken:a)de lengte over alles is < 12 m;b)het vaartuig vist uitsluitend in de wateren die onder de jurisdictie van de vlaggenlidstaat vallen;c)visreizen duren minder dan 24 uur;d)het maximale aantal bemanningsleden is vastgesteld op vier personen; ofe)het vaartuig vist met technieken die selectief zijn en een verminderd milieueffect hebben;20)gezamenlijke visactie: elke actie van twee of meer ringzegenvaartuigen waarbij de vangst van één ringzegenvaartuig volgens een vooraf overeengekomen verdeelsleutel aan een of meer ringzegenvaartuigen wordt toegewezen;21)actief vissen: de gerichte visserij op blauwvintonijn door een vangstvaartuig gedurende een bepaald visseizoen;22)BCD: vangstdocument voor blauwvintonijn;23)eBCD: elektronisch vangstdocument voor blauwvintonijn;24)verdragsgebied: het in artikel 1 van het verdrag afgebakende geografische gebied;25)overlading: het overbrengen van alle aan boord van een vissersvaartuig aanwezige visserijproducten of een gedeelte daarvan naar een ander vissersvaartuig. Het overbrengen van dode blauwvintonijn van de ringzegen, de tonnara of het sleepvaartuig naar een hulpvaartuig wordt echter niet als een overlading beschouwd;26)controleoverheveling elke aanvullende overheveling die op verzoek van de visserij-/kwekerijexploitanten of controleautoriteiten wordt verricht ter verificatie van de hoeveelheid vis die wordt overgeheveld;27)controlecamera: stereoscopische camera en/of conventionele videocamera’s ten behoeve van de controles uit hoofde van deze verordening;28)CPC: verdragsluitende partij bij het verdrag alsook een samenwerkende niet-verdragsluitende partij, entiteit of visserijentiteit;29)groot pelagisch beugvisserijvaartuig: een pelagisch beugvisserijvaartuig met een lengte over alles van meer dan 24 meter;30)overheveling: elke overheveling van:a)levende blauwvintonijn uit het net van het vangstvaartuig naar de transportkooi;b)levende blauwvintonijn uit de transportkooi naar een andere transportkooi;c)de kooi met levende blauwvintonijn van een sleepvaartuig naar een ander sleepvaartuig;d)de kooi met levende blauwvintonijn van een kwekerij naar een andere kwekerij en levende blauwvintonijn tussen verschillende kooien in dezelfde kwekerij;e)levende blauwvintonijn van de tonnara naar de transportkooi, onafhankelijk van de aanwezigheid van een sleepvaartuig;31)exploitant: natuurlijke of rechtspersoon die een bedrijf exploiteert of bezit waarvan de activiteiten betrekking hebben op een stadium van de productie-, verwerkings-, afzet-, distributie- en detailhandelsketen voor visserij- en aquacultuurproducten;32)vistuiggroep: een groep vissersvaartuigen die hetzelfde vistuig gebruiken en waaraan een groepsquotum is toegewezen;33)visserijinspanning: het product van de capaciteit en de activiteit van een vissersvaartuig; voor een groep vissersvaartuigen is dit de som van de visserijinspanning van alle vaartuigen in de groep;34)verantwoordelijke lidstaat: de vlaggenlidstaat of de lidstaat in de jurisdictie waarvan de betrokken kwekerij of tonnara zich bevindt.HOOFDSTUK IIBEHEERSMAATREGELENArtikel 6Voorwaarden voor visserijbeheersmaatregelen1.Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de visserijinspanning van zijn vangstvaartuigen en tonnara’s in verhouding staat tot de vangstmogelijkheden voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee waarover die lidstaat beschikt. De door de lidstaten genomen maatregelen omvatten de vaststelling van individuele quota voor hun vangstvaartuigen van meer dan 24 m die zijn opgenomen in de in artikel 26 bedoelde lijst van gemachtigde vaartuigen.2.De lidstaten schrijven voor dat vangstvaartuigen zich onmiddellijk naar een door hen aangewezen haven begeven wanneer het individuele quotum van het vaartuig wordt geacht te zijn opgebruikt, overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.3.Charteractiviteiten zijn niet toegestaan in de blauwvintonijnvisserij.Artikel 7Overdracht van niet-geoogste levende blauwvintonijn▌1.▌ De overdracht binnen een kwekerij van niet-geoogste levende blauwvintonijn uit de vangst van voorgaande jaren kan alleen worden toegestaan indien een versterkt controlesysteem wordt ontwikkeld en door de lidstaat aan de Commissie ▌wordt gemeld. Dat systeem maakt een integrerend deel uit van het in artikel 13 bedoelde inspectieplan van de lidstaat, en omvat ten minste de in de artikelen 53 en 61 vastgestelde maatregelen.2.Vóór het begin van het visseizoen zorgen de voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten voor een grondige beoordeling van alle levende blauwvintonijn die wordt overgedragen na bulkoogsten in onder hun jurisdictie vallende kwekerijen. Daartoe wordt alle overgedragen levende blauwvintonijn van het vangstjaar waarin geen bulkoogst in kwekerijen heeft plaatsgevonden, naar andere kooien overgeheveld met gebruikmaking van stereoscopische camerasystemen of alternatieve methoden, mits deze hetzelfde niveau van precisie en nauwkeurigheid waarborgen, overeenkomstig artikel 51. Te allen tijde moet volledig gedocumenteerde traceerbaarheid gewaarborgd zijn. De overdracht van blauwvintonijn van jaren waarin geen bulkoogst heeft plaatsgevonden, wordt jaarlijks gecontroleerd door toepassing van dezelfde procedure op passende monsters op basis van een risicobeoordeling.3.De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met nadere regels voor de ontwikkeling van een versterkt controlesysteem voor de overdracht van levende blauwvintonijn. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 68 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.Artikel 8Overdracht van ongebruikte quotaDe overdracht van ongebruikte quota is niet toegestaan.Artikel 9Overdrachten van quota1.De overdrachten van quota tussen de Unie en de andere CPC’s worden alleen verricht na voorafgaande machtiging door de betrokken lidstaten en/of CPC’s. De Commissie stelt het Iccat-secretariaat 48 uur op voorhand in kennis van de overdracht van quota.2.De overdracht van quota binnen vistuiggroepen, van bijvangstquota en van individuele vangstquota van lidstaten is toegestaan, op voorwaarde dat de betrokken lidstaten de Commissie op voorhand in kennis stellen van dergelijke overdrachten, zodat de Commissie het Iccat-secretariaat op de hoogte kan brengen voordat de overdracht ingaat.Artikel 10Quotaverlagingen in geval van overbevissingWanneer de lidstaten de hun toegewezen quota overschrijden en deze situatie niet kan worden verholpen door het uitwisselen van quota overeenkomstig artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, zijn de artikelen 37 en 105 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van toepassing.Artikel 11Jaarlijkse beheersplannen1.Elke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks visserijplan op. Dat plan bevat ten minste de volgende informatie voor de vangstvaartuigen en tonnara’s:a)de aan elke vistuiggroep toegewezen quota, met inbegrip van de quota voor bijvangsten;b)in voorkomend geval, de voor de toewijzing en het beheer van de quota gebruikte methode;c)de maatregelen om de naleving van individuele quota te waarborgen;d)open visseizoenen voor elke vistuigcategorie;e)informatie over aangewezen havens;f)de regels inzake bijvangsten; eng)het aantal vangstvaartuigen van meer dan 24 m, met uitzondering van bodemtrawlers en ringzegenvaartuigen die gemachtigd zijn om in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en in de Middellandse Zee op blauwvintonijn te vissen.2.De lidstaten met kleinschalige kustvaartuigen die gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen, proberen aan deze vaartuigen een specifiek sectoraal quota toe te wijzen en nemen een dergelijke toewijzing op in hun visserijplannen. Zij nemen in hun monitorings-, controle- en inspectieplannen ook aanvullende maatregelen op om de benutting van het quotum door die vloot nauwlettend te monitoren. De lidstaten kunnen een ander aantal vaartuigen machtigen om hun vangstmogelijkheden volledig te benutten, met behulp van de in lid 1 bedoelde parameters.3.Portugal en Spanje kunnen sectorale quota toewijzen aan met de hengel vissende vaartuigen in de wateren van de Unie rond de eilandengroepen van de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden. Het sectorale quotum wordt opgenomen in hun jaarlijkse visserijplannen en in hun jaarlijkse monitoring-, controle- en inspectieplannen worden duidelijk aanvullende maatregelen vastgesteld om de benutting ervan te monitoren.4.Indien de lidstaten overeenkomstig lid 2 of lid 3 sectorale quota toewijzen, is het minimumquotumvereiste van vijf ton, zoals vastgesteld in de voor de toewijzing van de vangstmogelijkheden van kracht zijnde handeling van de Unie, niet van toepassing.5.Elke wijziging van het jaarlijkse visserijplan wordt door de betrokken lidstaat ten minste drie werkdagen vóór het begin van de visserijactiviteit waarop de wijziging betrekking heeft aan de Commissie doorgegeven. De Commissie zendt de wijziging ten minste één werkdag vóór het begin van de visserijactiviteit waarop de wijziging betrekking heeft door aan het Iccat-secretariaat.Artikel 12Toewijzing van vangstmogelijkhedenOvereenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 maken de lidstaten bij de toewijzing van de hun ter beschikking staande vangstmogelijkheden gebruik van transparante en objectieve criteria van onder meer ecologische, sociale en economische aard, verdelen zij ▌ de nationale quota eerlijk over de diverse vlootsegmenten, met bijzondere aandacht voor de traditionele en de ambachtelijke visserijen, en zorgen zij voor stimulansen voor vissersvaartuigen van de Unie die zijn uitgerust met selectief vistuig of die gebruikmaken van minder milieubelastende visserijtechnieken.Artikel 13Jaarlijkse beheersplannen voor de vangstcapaciteitElke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks beheersplan voor de vangstcapaciteit op. In dat plan passen de lidstaten het aantal vangstvaartuigen en tonnara’s aan op een wijze die waarborgt dat de vangstcapaciteit in verhouding staat tot de vangstmogelijkheden die zijn toegewezen aan vangstvaartuigen en tonnara’s voor de desbetreffende quotaperiode. De lidstaten passen de visserijcapaciteit aan met behulp van de parameters die zijn vastgesteld in de voor de toewijzing van de vangstmogelijkheden van kracht zijnde handeling van de Unie. De aanpassing van de vangstcapaciteit van de Unie voor ringzegenvaartuigen wordt beperkt tot een maximale variatie van 20 % ten opzichte van de basisvangstcapaciteit in 2018.Artikel 14Jaarlijkse inspectieplannenElke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks inspectieplan op om de naleving van deze verordening te waarborgen. De lidstaten dienen hun respectieve plannen in bij de Commissie. Deze plannen worden opgesteld in overeenstemming met:a)de doelstellingen, prioriteiten en procedures alsmede de ijkpunten voor inspectie-activiteiten zoals deze zijn opgenomen in het uit hoofde van artikel 95 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde speciale controle- en inspectieprogramma voor blauwvintonijn;b)het uit hoofde van artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde nationale controleactieprogramma voor blauwvintonijn.Artikel 15Jaarlijkse beheersplannen voor de kweek1.Elke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks beheersplan voor de kweek op.2.In het jaarlijkse beheersplan voor de kweek waarborgt elke lidstaat dat de totale capaciteit voor het binnenbrengen en de totale kweekcapaciteit in verhouding staan tot de geraamde hoeveelheid blauwvintonijn die beschikbaar is voor de kweek.3.De lidstaten beperken hun capaciteit voor het kweken van tonijn tot de totale kweekcapaciteit zoals geregistreerd in het Iccat-register van kweekvoorzieningen voor blauwvintonijn of zoals toegestaan en bij de Iccat aangemeld in 2018.4.In de kwekerijen van een lidstaat mag niet meer in het wild gevangen blauwvintonijn worden binnengebracht dan het niveau van de binnengebrachte hoeveelheden die door de kwekerijen van die lidstaat in 2005, 2006, 2007 en 2008 bij de Iccat zijn geregistreerd in het register van kweekvoorzieningen voor blauwvintonijn.5.Indien een lidstaat de maximale hoeveelheid in het wild gevangen tonijn in een of meer van zijn tonijnkwekerijen moet verhogen, staat deze verhoging in verhouding tot de aan die lidstaat toegewezen vangstmogelijkheden, en alle invoer van levende blauwvintonijn uit een andere lidstaat of verdragsluitende partij.6.De voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaten zorgen ervoor dat de wetenschappers die door het SCRS zijn belast met proeven om de groeisnelheid tijdens de mestperiode vast te stellen, toegang hebben tot de kwekerijen en worden bijgestaan bij de uitvoering van hun taken.7.Indien nodig dienen de lidstaten uiterlijk op 15 mei van elk jaar bij de Commissie herziene beheersplannen voor de kweek in.Artikel 16Toezending van de jaarlijkse plannen1.Elke lidstaat met een quotum voor blauwvintonijn zendt elk jaar uiterlijk op 31 januari de volgende plannen aan de Commissie toe:a)het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde jaarlijkse visserijplan voor de vangstvaartuigen en tonnara’s waarmee op blauwvintonijn wordt gevist in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee;b)het overeenkomstig artikel 13 opgestelde jaarlijkse beheersplan voor de vangstcapaciteit;c)het overeenkomstig artikel 14 opgestelde jaarlijkse inspectieplan; end)het overeenkomstig artikel 15 opgestelde jaarlijkse beheersplan voor de kweek.2.De Commissie bundelt de in lid 1 bedoelde plannen en gebruikt ze voor het opstellen van een jaarlijks plan van de Unie. De Commissie zendt het plan van de Unie elk jaar uiterlijk op 15 februari toe aan het Iccat-secretariaat ter bespreking en goedkeuring door de Iccat.3.Indien een lidstaat een in lid 1 bedoeld plan niet binnen de in dat lid vastgestelde termijn bij de Commissie indient, kan de Commissie besluiten het plan van de Unie aan het Iccat-secretariaat toe te zenden zonder de plannen van de betrokken lidstaat. Op verzoek van de betrokken lidstaat probeert de Commissie rekening te houden met een van de in lid 1 bedoelde plannen dat is ingediend na de in dat lid vastgestelde termijn, maar vóór de termijn die is vastgesteld in lid 2. Indien een door een lidstaat ingediend plan niet voldoet aan de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de jaarlijkse visserij-, capaciteits-, inspectie- en kweekplannen en een ernstige fout bevat die ertoe kan leiden dat het jaarlijks plan van de Unie niet wordt goedgekeurd door de Iccat-commissie, kan de Commissie besluiten ▌het jaarlijks plan van de Unie aan het Iccat-secretariaat toe te zenden zonder de plannen van de betrokken lidstaat. De Commissie brengt de betrokken lidstaat zo spoedig mogelijk op de hoogte en probeert eventuele door die lidstaat ingediende herziene plannen op te nemen in het Unieplan of in wijzigingen van het Unieplan, mits zij voldoen aan de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de jaarlijkse visserij-, capaciteits-, inspectie- en kweekplannen.HOOFDSTUK IIITECHNISCHE MAATREGELENArtikel 17Visseizoenen1.Ringzegenvaartuigen mogen van 26 mei tot en met 1 juli op blauwvintonijn vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee.2.In afwijking van lid 1 mogen Cyprus en Griekenland in hun in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplannen bepalen dat ringzegenvaartuigen die hun vlag voeren, van 15 mei tot en met 1 juli op blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Middellandse Zee (FAO-visgebied 37.3.1 en 37.3.2) mogen vissen.3.In afwijking van lid 1 mag Kroatië in zijn in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplannen bepalen dat ringzegenvaartuigen die zijn vlag voeren, tot en met 15 juli voor kweekdoeleinden op blauwvintonijn in de Adriatische Zee (FAO-visgebied 37.2.1) mogen vissen.4.In afwijking van lid 1 mogen lidstaten die aan de Commissie het bewijs leveren dat bepaalde van hun ringzegenvaartuigen die in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee op blauwvintonijn vissen, vanwege de weersomstandigheden hun normale visdagen niet konden benutten in de loop van een jaar, besluiten dat het in lid 1 bedoelde visseizoen voor afzonderlijke ringzegenvaartuigen die door deze situatie getroffen zijn, wordt verlengd met een overeenkomstig aantal verloren dagen, met een maximum van tien ▌dagen ▌. De inactiviteit van de betrokken vaartuigen, en in het geval van een gezamenlijke visactie, van alle daarbij betrokken vaartuigen, wordt naar behoren gestaafd met weerberichten en VMS-posities.5.Voor grote pelagische beugvisserijvaartuigen is de visserij op blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee toegestaan van 1 januari tot en met 31 mei.6.De lidstaten nemen in hun jaarlijkse visserijplannen visseizoenen op voor hun vloten, met uitzondering van ringzegenvaartuigen en grote pelagische beugvisserijvaartuigen.Artikel 18AanlandingsverplichtingDe bepalingen van dit hoofdstuk doen geen afbreuk aan artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, met inbegrip van de toepasselijke afwijkingen daarvan.Artikel 19Minimuminstandhoudingsreferentiegrootte1.Het is verboden om blauwvintonijn, met inbegrip van als bijvangst of in de recreatievisserij gevangen blauwvintonijn, met een gewicht van minder dan 30 kg of met een vorklengte van minder dan 115 cm te vangen, aan boord houden, over te laden, over te hevelen, aan te landen, te vervoeren, op te slaan, te verkopen, uit te stallen of te koop aan te bieden.2.In afwijking van lid 1 geldt voor blauwvintonijn een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 8 kg of 75 cm vorklengte wanneer het gaat om:a)blauwvintonijn die in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan door met de hengel of met de sleeplijn vissende vaartuigen is gevangen;b)blauwvintonijn die in de Middellandse Zee in het kader van de kleinschalige kustvisserij op verse vis is gevangen door met de hengel, de beug of de handlijn vissende vaartuigen; enc)blauwvintonijn die in de Adriatische Zee wordt gevangen voor kweekdoeleinden door vaartuigen die de vlag van Kroatië voeren.3.Specifieke voorwaarden die van toepassing zijn op de in lid 2 van dit artikel bedoelde afwijking, zijn vastgesteld in bijlage I.4.De lidstaten geven een vismachtiging af aan vaartuigen die vissen onder de in de punten 2 en 3 van bijlage I bedoelde afwijkingen. De betrokken vaartuigen worden vermeld in de in artikel 26 bedoelde lijst van vangstvaartuigen.5.Vis kleiner dan de in dit artikel vastgestelde minimuminstandhoudingsreferentiegrootten die dood wordt teruggegooid, wordt in mindering gebracht op het quotum van de lidstaat.Artikel 20Incidentele vangsten onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte1.In afwijking van artikel 19, lid 1, zijn incidentele vangsten van maximaal 5 % blauwvintonijn met een gewicht tussen 8 en 30 kg of met een vorklengte tussen 75 en 115 cm toegestaan voor alle vangstvaartuigen en tonnara’s die actief op blauwvintonijn vissen.2.Het in lid 1 genoemde percentage van 5 % wordt berekend op basis van de totale vangsten van blauwvintonijn die op enig moment na elke visserijactiviteit aan boord van een vaartuig of in de tonnara worden gehouden.3.Incidentele vangsten worden in mindering gebracht op het quotum van de voor de vangstvaartuigen of de tonnara verantwoordelijke lidstaat.4.Voor incidentele vangsten van blauwvintonijn onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte geldt het bepaalde in de artikelen 31, 33, 34 en 35.Artikel 21Bijvangsten1.Elke lidstaat voorziet in de mogelijkheid van bijvangst van blauwvintonijn binnen zijn quotum en deelt dit aan de Commissie mee bij toezending van zijn visserijplan.2.Het niveau van de toegestane bijvangsten, dat niet meer bedraagt dan 20 % van de totale vangsten die aan het einde van elke visreis aan boord aanwezig zijn, en de methode die wordt gebruikt voor de berekening van die bijvangsten in verhouding tot de totale vangst aan boord, wordt duidelijk gedefinieerd in het in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplan. Het percentage bijvangsten mag worden berekend op basis van het gewicht of het aantal exemplaren. De berekening op basis van het aantal exemplaren is alleen van toepassing op tonijn en tonijnachtigen die onder het beheer van de Iccat vallen. De omvang van de toegestane bijvangsten voor kleinschalige kustvaartuigen mag op jaarbasis worden berekend.3.Alle bijvangsten van dode blauwvintonijn, aan boord gehouden of teruggegooid, worden in mindering gebracht op het quotum van de vlaggenlidstaat, en geregistreerd en gerapporteerd aan de Commissie, overeenkomstig de artikelen 31 en 32.4.Voor de lidstaten die geen blauwvintonijnquotum hebben, worden de betrokken bijvangsten in mindering gebracht op het specifieke quotum van de Unie voor bijvangst van blauwvintonijn dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU en artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.5.Indien het aan een lidstaat toegewezen quotum volledig is opgebruikt, wordt geen vangst van blauwvintonijn door vaartuigen die zijn vlag voeren, toegestaan en neemt die lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de als bijvangst gevangen blauwvintonijn wordt vrijgelaten. Als het specifieke quotum van de Unie voor bijvangst van blauwvintonijn als vastgesteld overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU en artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is opgebruikt, is de vangst van blauwvintonijn niet toegestaan door vaartuigen die de vlag voeren van lidstaten zonder quotum voor blauwvintonijn en nemen die lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de als bijvangst gevangen blauwvintonijn wordt vrijgelaten. In die gevallen worden de verwerking en het in de handel brengen van dode blauwvintonijn verboden en worden alle vangsten geregistreerd. De lidstaten verstrekken op jaarbasis informatie over dergelijke bijvangsten van dode blauwvintonijn aan de Commissie, die deze gegevens doorzendt aan het Iccat-secretariaat.6.Vaartuigen die niet actief op blauwvintonijn vissen, houden aan boord gehouden hoeveelheden blauwvintonijn duidelijk gescheiden van andere soorten, zodat de controleautoriteiten de naleving van dit artikel kunnen monitoren. Dergelijke bijvangsten kunnen in de handel worden gebracht voor zover zij vergezeld gaan van het eBCD.Artikel 22Gebruik van luchttuigenHet is verboden luchttuigen, inclusief vliegtuigen, helikopters of onbemande luchtvaartuigen, te gebruiken om naar blauwvintonijn te zoeken.HOOFDSTUK IVRECREATIEVISSERIJArtikel 23Specifieke quota voor de recreatievisserij1.Elke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, reguleert de recreatievisserij door een specifiek quotum ten behoeve van deze visserij toe te wijzen. Eventuele dode blauwvintonijn wordt in aanmerking genomen bij een dergelijke toewijzing, inclusief in het kader van de praktijk van vangen en terugzetten. De lidstaten stellen de Commissie bij de toezending van hun visserijplannen in kennis van het aan de recreatievisserij toegewezen quotum.2.Vangsten van dode blauwvintonijn worden gerapporteerd en in mindering gebracht op het quotum van de lidstaat.Artikel 24Specifieke voorwaarden voor de recreatievisserij1.Elke lidstaat met een quotum voor blauwvintonijn dat is toegewezen aan recreatievisserij, reglementeert de recreatievisserij door vismachtigingen af te geven aan vaartuigen voor de recreatievisserij. Op verzoek van de Iccat stellen de lidstaten aan de Commissie de lijst beschikbaar van de recreatievaartuigen waaraan een vismachtiging is verleend voor de vangst van blauwvintonijn. Deze lijst, die de Commissie in elektronische vorm bij de Iccat moet indienen, bevat voor elk vaartuig de volgende informatie:a)naam van het vaartuig;b)registratienummer;c)Iccat-registratienummer (indien van toepassing);d)vroegere naam of namen (indien van toepassing); ene)naam en adres van de eigenaar(s) en de exploitant(en).2.Het is in de recreatievisserij verboden om meer dan één blauwvintonijn per vaartuig per dag te vangen, aan boord te houden, over te laden of aan te landen.3.Het op de markt brengen van in het kader van de recreatievisserij gevangen blauwvintonijn is verboden.4.Elke lidstaat registreert de vangstgegevens van de recreatievisserij, met inbegrip van het gewicht en indien mogelijk de lengte van elke blauwvintonijn, en meldt de gegevens van het voorgaande jaar elk jaar uiterlijk op 30 juni aan de Commissie. De Commissie zendt die informatie door aan het Iccat-secretariaat.5.Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om blauwvintonijnen, en met name jonge tonijnen, die levend zijn gevangen in het kader van de recreatievisserij, zoveel mogelijk vrij te laten. Alle aangelande blauwvintonijn bevindt zich in gehele staat of is ontdaan van kieuwen en/of ingewanden.Artikel 25Vangen, merken en terugzetten1.In afwijking van artikel 22, lid 1, mogen lidstaten die vangen en terugzetten door vaartuigen voor de sportvisserij in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan toestaan, een beperkt aantal van die vaartuigen toestaan gericht te vissen op blauwvintonijn voor de doeleinden van vangen, merken en terugzetten, zonder dat daarvoor aan die vaartuigen een specifiek quotum hoeft te worden toegewezen. Deze vaartuigen opereren in het kader van een wetenschappelijk project van een onderzoeksinstituut dat deel uitmaakt van een wetenschappelijk onderzoeksprogramma. De resultaten van het project worden meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat.2.Vaartuigen die wetenschappelijk onderzoek verrichten in het kader van het Iccat-onderzoeksprogramma voor blauwvintonijn worden niet geacht de in lid 1 bedoelde activiteiten in het kader van vangen, merken en terugzetten te verrichten.3.Lidstaten die activiteiten in het kader van vangen, merken en terugzetten toestaan:a)dienen een beschrijving van die activiteiten en van de daarvoor geldende maatregelen in als een integrerend deel van hun in de artikelen 12 en 15 bedoelde visserij- en inspectieplannen;b)monitoren nauwlettend de activiteiten van de betrokken vaartuigen om te waarborgen dat zij de bepalingen van deze verordening naleven;c)waarborgen dat de verrichtingen voor het merken en terugzetten worden verricht door daartoe opgeleid personeel, teneinde een hoge overleving van de exemplaren te garanderen; end)dienen jaarlijks uiterlijk vijftig dagen vóór de SCRS-vergadering van het volgende jaar bij de Commissie een verslag over de verrichte wetenschappelijk activiteiten in. De Commissie zendt het verslag zestig dagen vóór de SCRS-vergadering van het volgende jaar door aan de Iccat.4.Elke blauwvintonijn die sterft tijdens activiteiten in het kader van vangen, merken en terugzetten wordt gerapporteerd en op het quotum van de vlaggenlidstaat in mindering gebracht.HOOFDSTUK VCONTROLEMAATREGELENAFDELING 1LIJSTEN EN REGISTERS VAN VAARTUIGEN EN TONNARA’SArtikel 26Lijsten en registers van vaartuigen1.De lidstaten dienen elk jaar een maand vóór het begin van de machtigingsperiode in elektronische vorm en in het in de laatste versie van de Iccat-richtsnoeren vastgestelde formaathttps://www.iccat.int/en/SubmitCOMP.html de volgende vaartuiglijsten bij de Commissie in:a)een lijst van alle vangstvaartuigen die gemachtigd zijn om actief op blauwvintonijn te vissen; enb)een lijst van alle andere vissersvaartuigen die worden gebruikt voor de commerciële exploitatie van blauwvintonijnbestanden.De Commissie zendt deze informatie 15 dagen vóór het begin van de visserijactiviteit toe aan het Iccat-secretariaat, zodat die vaartuigen in het Iccat-register van gemachtigde vaartuigen kunnen worden opgenomen en, indien van toepassing, in het Iccat-register van vaartuigen met een lengte over alles van 20 meter of meer die gemachtigd zijn om in het verdragsgebied te opereren.2.Een vissersvaartuig mag tijdens een kalenderjaar in beide in lid 1 bedoelde lijsten worden opgenomen, op voorwaarde dat het niet in beide lijsten tegelijk is opgenomen.3.De in lid 1, onder a) en b), bedoelde informatie over vaartuigen bevat de naam van het vaartuig en het nummer in het vlootregister van de Unie (CFR) zoals vastgesteld in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de CommissieUitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie van 6 februari 2017 inzake het vissersvlootregister van de Unie (PB L 34 van 9.2.2017, blz. 9)..4.Retroactieve opneming wordt niet aanvaard door de Commissie.5.Latere wijzigingen die in de loop van een kalenderjaar worden aangebracht in de in de leden 1 en 3 bedoelde lijsten, worden slechts aanvaard indien een aangemeld vissersvaartuig om legitieme operationele redenen of vanwege overmacht niet aan de visserij kan deelnemen. De betrokken lidstaat brengt in dat geval de Commissie onmiddellijk op de hoogte, met opgave van:a)alle bijzonderheden over het vissersvaartuig dat/de vissersvaartuigen die dat vissersvaartuig zal/zullen vervangen; enb)een volledig overzicht van de reden voor de vervanging, alsmede alle relevante ondersteunende bewijsstukken of referenties.6.Overeenkomstig artikel 7, lid 6, van Verordening (EU) 2017/2403 wijzigt de Commissie in de loop van het jaar indien nodig de in lid 1 bedoelde informatie over vangstvaartuigen door geactualiseerde gegevens te verstrekken aan het Iccat-secretariaat.Artikel 27Vismachtigingen voor vaartuigen1.De lidstaten geven vismachtigingen af aan vaartuigen die zijn opgenomen in een van de lijsten als bedoeld in artikel 26, leden 1 en 5. Vismachtigingen bevatten ten minste de in bijlage VII vastgestelde informatie en worden afgegeven in het in die bijlage vastgestelde formaat. De lidstaten zien erop toe dat de in de vismachtiging opgenomen gegevens correct zijn en in overeenstemming zijn met de in deze verordening vastgestelde regels.2.Onverminderd artikel 21, lid 6, worden vissersvaartuigen van de Unie die niet in de in artikel 26, lid 1, bedoelde Iccat-registers zijn opgenomen, geacht niet te zijn gemachtigd om in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee blauwvintonijn te bevissen, aan boord te houden, over te laden, te vervoeren, over te hevelen, te verwerken of aan te landen.3.Wanneer het aan de vaartuigen toegewezen individuele quotum als opgebruikt wordt beschouwd, trekt de vlaggenlidstaat de aan een vaartuig afgegeven vismachtiging voor blauwvintonijn in en kan hij het vaartuig verzoeken zich onmiddellijk naar een door hem aangewezen haven te begeven.Artikel 28Lijsten en registers van voor de blauwvintonijnvisserij gemachtigde tonnara’s1.Elke lidstaat zendt aan de Commissie in elektronische vorm, in het kader van zijn visserijplan, een lijst toe van de tonnara’s met een machtiging om op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. De Commissie zendt die informatie toe aan het Iccat-secretariaat, zodat die tonnara’s kunnen worden opgenomen in het Iccat-register van voor de blauwvintonijnvisserij gemachtigde tonnara’s.2.De lidstaten geven vismachtigingen af voor tonnara’s die zijn opgenomen in de in lid 1 bedoelde lijst. Vismachtigingen bevatten ten minste de in bijlage VII bedoelde informatie en worden afgegeven in het in die bijlage vastgestelde formaat. De lidstaten zien erop toe dat de in de vismachtiging opgenomen gegevens correct zijn en in overeenstemming zijn met de in deze verordening vastgestelde regels.3.Tonnara’s van de Unie die niet zijn opgenomen in het Iccat-register van tonnara’s die gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen, worden niet geacht te zijn gemachtigd om op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. Het is verboden door die tonnara’s gevangen blauwvintonijn aan boord te hebben, over te hevelen, te kooien of aan te landen.4.De vlaggenlidstaat trekt de aan tonnara’s afgegeven vismachtiging voor blauwvintonijn in op het moment dat het aan die tonnara’s toegewezen quotum wordt geacht te zijn opgebruikt.Artikel 29Informatie over visserijactiviteiten1.Elke lidstaat verstrekt de Commissie elk jaar uiterlijk op 15 juli gedetailleerde informatie over de blauwvintonijnvangsten in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee in het voorgaande jaar. De Commissie zendt die informatie elk jaar uiterlijk op 31 juli door aan het Iccat-secretariaat. Deze informatie omvat:a)de naam en het Iccat-nummer van elk vangstvaartuig;b)de geldigheidsduur van de machtiging(en) voor elk vangstvaartuig;c)de totale vangsten van elk vangstvaartuig, inclusief nulvangsten, gedurende de hele geldigheidsduur van de machtiging(en);d)het totale aantal dagen dat elk vangstvaartuig in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee gedurende de hele geldigheidsduur van de machtiging(en) heeft gevist; ene)de totale vangst buiten de machtigingsperiode (bijvangst).2.De lidstaten zenden de Commissie de volgende informatie toe voor onder hun vlag varende vissersvaartuigen die niet waren gemachtigd om actief op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, maar die blauwvintonijn als bijvangst hebben gevangen:a)de naam en het Iccat-nummer of, indien het vaartuig niet bij de Iccat is geregistreerd, het nationale registratienummer van het vaartuig; enb)de totale blauwvintonijnvangsten.3.De lidstaten delen de Commissie alle informatie mee over niet onder de leden 1 en 2 vallende vaartuigen die zeker of vermoedelijk op blauwvintonijn hebben gevist in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. De Commissie geeft deze informatie door aan het Iccat-secretariaat zodra de informatie beschikbaar is.Artikel 30Gezamenlijke visacties1.Een gezamenlijke visactie voor blauwvintonijn wordt alleen toegestaan indien de deelnemende vaartuigen zijn gemachtigd door de vlaggenlidstaat/vlaggenlidstaten. Om te worden gemachtigd moet elk ringzegenvaartuig zijn uitgerust om op blauwvintonijn te vissen, een individueel quotum hebben en de in artikel 32 vastgestelde rapportageverplichtingen naleven.2.Het aan een gezamenlijke visactie toegewezen quotum is gelijk aan het totaal van de aan de deelnemende ringzegenvaartuigen toegewezen quota.3.Ringzegenvaartuigen van de Unie verrichten geen gezamenlijke visacties met ringzegenvaartuigen van andere CPC’s.4.Het aanvraagformulier voor de machtiging om aan een gezamenlijke visactie deel te nemen is opgenomen in bijlage IV. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om van zijn aan een gezamenlijke visactie deelnemende ringzegenvaartuig/ringzegenvaartuigen de volgende informatie te verkrijgen:a)de aangevraagde machtigingsperiode van de gezamenlijke visactie;b)de identiteit van de betrokken exploitanten;c)de quota van de individuele vaartuigen;d)de sleutel voor de verdeling van de betrokken vangsten tussen de vissersvaartuigen; ene)informatie over de kwekerijen van bestemming.5.Ten minste tien dagen vóór het begin van de gezamenlijke visactie zendt elke lidstaat de in lid 4 bedoelde informatie toe aan de Commissie in het in bijlage IV vastgestelde formaat. De Commissie zendt die informatie ten minste vijf dagen vóór het begin van de visactie door aan het Iccat-secretariaat en aan de vlaggenstaat van de andere vissersvaartuigen die aan de gezamenlijke visactie deelnemen.6.In geval van overmacht zijn de in lid 5 vastgestelde termijnen niet van toepassing op de informatie over de kwekerijen van bestemming. In zulke gevallen dienen de lidstaten zo snel mogelijk een actualisering van die informatie bij de Commissie in, samen met een beschrijving van de gebeurtenissen waardoor sprake is van overmacht. De Commissie zendt die informatie door aan het Iccat-secretariaat.AFDELING 2VANGSTREGISTRATIEArtikel 31Registratievoorschriften1.Kapiteins van vangstvaartuigen van de Unie houden een visserijlogboek van hun activiteiten bij overeenkomstig de artikelen 14, 15, 23 en 24 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en van afdeling A van bijlage II bij deze verordening.2.Kapiteins van sleepvaartuigen, hulpvaartuigen en verwerkingsvaartuigen van de Unie registreren hun activiteiten overeenkomstig de vereisten van de afdelingen B, C en D van bijlage II.Artikel 32Vangstrapporten door kapiteins en exploitanten van tonnara’s1.Kapiteins van actief vissende vangstvaartuigen van de Unie delen hun vlaggenlidstaat hun dagelijkse vangstaangiften mee langs elektronische weg gedurende de gehele periode waarin zij gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen. Die aangiften zijn niet verplicht voor vaartuigen in de haven, behalve als zij betrokken zijn bij een gezamenlijke visactie. De gegevens in de aangiften worden overgenomen uit de logboeken en omvatten de datum, het tijdstip, de locatie (lengte- en breedtegraad) en het gewicht en het aantal exemplaren van de in het verdragsgebied gevangen blauwvintonijnen, inclusief vrijlatingen en teruggooi van dode vis. De kapiteins versturen de aangiften volgens het model in bijlage III of in een door de lidstaat voorgeschreven formaat.2.Kapiteins van ringzegenvaartuigen stellen voor elke visserijactiviteit de in lid 1 bedoelde dagelijkse aangiften op, ook in geval van nulvangsten. De aangiften met betrekking tot de voorgaande dag worden uiterlijk om 9.00 uur GMT door de kapitein van het vaartuig of zijn gemachtigde vertegenwoordigers aan de vlaggenlidstaat toegezonden.3.Exploitanten van tonnara’s die actief op blauwvintonijn vissen of hun gemachtigde vertegenwoordigers stellen dagelijkse aangiften op die gedurende de gehele periode waarin zij gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen, binnen elke 48 uur langs elektronische weg aan de vlaggenlidstaat worden toegezonden. Deze aangiften bevatten het Iccat-registratienummer van de tonnara, de datum en het tijdstip van de vangst, het gewicht en het aantal exemplaren van de gevangen blauwvintonijnen, met inbegrip van nulvangsten, vrijlatingen en teruggooi van dode vis. Zij zenden die informatie toe in het in bijlage III vastgestelde formaat.4.Kapiteins van andere vangstvaartuigen dan ringzegenvaartuigen zenden aan hun vlaggenlidstaat uiterlijk op dinsdag 12.00 uur GMT de in lid 1 bedoelde aangiften voor de voorgaande, op zondag eindigende week toe.AFDELING 3AANLANDINGEN EN OVERLADINGENArtikel 33Aangewezen haven1.Elke lidstaat waaraan een quotum voor blauwvintonijn is toegewezen, wijst havens aan waar verrichtingen voor het aanlanden of overladen van blauwvintonijn zijn toegestaan. De informatie over aangewezen havens wordt opgenomen in het in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplan. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke wijziging van de informatie over aangewezen havens. De Commissie deelt die informatie onverwijld mee aan het Iccat-secretariaat.2.Lidstaten mogen een haven slechts als aangewezen haven aanmerken indien zij waarborgen dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:a)vaststaande tijdstippen van aanlanding en van overlading;b)vaststaande plaatsen van aanlanding en van overlading; enc)vaste inspectie- en bewakingsprocedures die waarborgen dat tijdens alle tijdstippen van aanlanding en overlading en op alle plaatsen van aanlanding en overlading inspecties worden verricht overeenkomstig artikel 35.3.In het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee gevangen blauwvintonijn mag door vangstvaartuigen, alsook door verwerkingsvaartuigen en hulpvaartuigen, uitsluitend worden aangeland en overgeladen in door de CPC’s en de lidstaten aangewezen havens. Dode blauwvintonijn die is geoogst uit een tonnara/kooi mag bij wijze van uitzondering door een hulpvaartuig naar een verwerkingsvaartuig worden vervoerd, voor zover dit gebeurt in aanwezigheid van de controleautoriteit.Artikel 34Voorafgaande kennisgeving van aanlandingen1.Artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 geldt voor kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie met een lengte van minstens 12 meter die voorkomen op de in artikel 26 bedoelde lijst van vaartuigen. De voorafgaande kennisgeving uit hoofde van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 wordt toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat (en van de vlaggenlidstaat) of de CPC waarvan zij de havens of aanlandingsvoorzieningen wensen te gebruiken.2.Vóór het binnenvaren van de haven stellen de kapiteins, of hun vertegenwoordigers, van vissersvaartuigen van de Unie met een lengte van minder dan twaalf meter, alsook verwerkingsvaartuigen en hulpvaartuigen, die zijn opgenomen in de in artikel 26 bedoelde lijst van vaartuigen, ten minste vier uur vóór de verwachte tijd van aankomst in de haven de bevoegde autoriteit van de lidstaat (en van de vlaggenlidstaat) of de CPC waarvan zij de havens of aanlandingsvoorzieningen wensen te gebruiken, in kennis van ten minste de volgende informatie:a)de verwachte aankomsttijd;b)de geraamde hoeveelheid aan boord gehouden blauwvintonijn;c)informatie betreffende het geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;d)het externe identificatienummer en de naam van de vissersvaartuigen.3.Indien de lidstaten krachtens het toepasselijke recht van de Unie gemachtigd zijn een kortere kennisgevingsperiode toe te passen dan de periode van vier uur vóór de verwachte tijd van aankomst, kan de geraamde hoeveelheid aan boord gehouden blauwvintonijn worden gemeld op het toepasselijke tijdstip van kennisgeving vóór aankomst. Als de visgronden zich op minder dan vier uur van de haven bevinden, kan de geraamde hoeveelheid aan boord gehouden blauwvintonijn te allen tijde worden gewijzigd vóór aankomst.4.De autoriteiten van de havenlidstaat houden een register bij van alle tijdens het lopende jaar gedane voorafgaande kennisgevingen.5.Alle aanlandingen in de Unie worden gecontroleerd door de bevoegde controleautoriteiten van de havenlidstaat en een percentage daarvan wordt geïnspecteerd op basis van een risicobeoordelingssysteem waarbij quota, omvang van de vloot en visserijinspanning in aanmerking worden genomen. Alle details van het door elke lidstaat vastgestelde controlesysteem worden opgenomen in het in artikel 14 bedoelde jaarlijkse inspectieplan.6.Kapiteins van een vangstvaartuig van de Unie dienen, ongeacht de lengte over alles van het vaartuig, binnen 48 uur nadat de aanlanding is voltooid, een aangifte van aanlanding in bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of CPC waar de aanlanding plaatsvindt en bij de vlaggenlidstaat. De kapitein van een vangstvaartuig is verantwoordelijk voor, en certificeert, de volledigheid en juistheid van de aangifte. De aangifte van aanlanding vermeldt ten minste de aangelande hoeveelheden blauwvintonijn en het gebied waar deze zijn gevangen. Alle aangelande vangsten worden gewogen. De havenlidstaat zendt 48 uur nadat de aanlanding is voltooid een aanlandingsrapport toe aan de vlaggenlidstaat of CPC.Artikel 35Overladingen1.Het is vissersvaartuigen van de Unie en vaartuigen van derde landen in wateren van de Unie onder alle omstandigheden verboden om blauwvintonijn op zee over te laden.2.Onverminderd de vereisten van artikel 52, leden 2 en 3, artikel 54 en artikel 57 van Verordening (EU) 2017/2107 mogen vissersvaartuigen blauwvintonijnvangsten enkel overladen in aangewezen havens als bedoeld in artikel 33 van deze verordening.3.De kapitein van het ontvangende vissersvaartuig, of zijn vertegenwoordiger, verstrekt de betrokken autoriteiten van de havenstaat ten minste 72 uur vóór de verwachte tijd van aankomst in de haven de informatie in het in bijlage V vastgestelde model voor de aangifte van overlading. Voor elke overlading is voorafgaande machtiging van de vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC van het betrokken overladende vissersvaartuig vereist. Voorts stelt de kapitein van het overladende vaartuig, ten tijde van de overlading, zijn vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC in kennis van de in bijlage V vereiste datums.4.De havenlidstaat inspecteert het ontvangende vaartuig bij aankomst en controleert de hoeveelheden en de documentatie in verband met de overladingsverrichting.5.Kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie vullen de Iccat-overladingsaangifte in en zenden ze binnen 15 dagen na de voltooiing van de overlading toe aan hun vlaggenlidstaat. De kapiteins van de overladende vissersvaartuigen vullen de Iccat-overladingsaangifte in overeenkomstig bijlage V. De aangifte van overlading bevat het referentienummer van het eBCD om kruiscontroles van de daarin opgenomen gegevens te vergemakkelijken.6.De havenstaat zendt binnen vijf dagen na de voltooiing van de overlading een rapport van de overlading toe aan de autoriteit van de vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC van het overladende vissersvaartuig.7.Alle overladingen worden geïnspecteerd door de bevoegde autoriteiten van de aangewezen havenlidstaten.AFDELING 4RAPPORTAGEVERPLICHTINGENArtikel 36Wekelijkse rapporten inzake hoeveelhedenElke lidstaat zendt wekelijkse vangstrapporten toe aan de Commissie ▌. Die rapporten bevatten de krachtens artikel 32 vereiste gegevens met betrekking tot tonnara’s, ringzegenvaartuigen en andere vangstvaartuigen. De gegevens worden verstrekt per vistuigtype ▌. De Commissie zendt die informatie onverwijld door aan het Iccat-secretariaat.Artikel 37Informatie over het opgebruiken van het quotum1.Elke lidstaat leeft artikel 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 na en deelt daarnaast aan de Commissie mee wanneer het quotum dat is toegewezen aan een vistuiggroep wordt geacht voor 80 % te zijn opgebruikt.2.Elke lidstaat leeft de bepalingen van artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 na en deelt daarnaast aan de Commissie mee wanneer de quota die zijn toegewezen aan een vistuiggroep, of aan een gezamenlijke visactie, of aan een ringzegenvaartuig, worden geacht te zijn opgebruikt. Die informatie gaat vergezeld van officiële stukken waaruit blijkt dat de lidstaat een visserijstop heeft afgekondigd of een oproep tot terugkeer naar de haven heeft gedaan voor de vloot, de vistuiggroep, de gezamenlijke visactie of de vaartuigen met een individueel quotum, en waarin duidelijk de datum en het tijdstip van de sluiting worden vermeld.3.De Commissie stelt het Iccat-secretariaat in kennis van de datums waarop het quotum van de Unie voor blauwvintonijn is opgebruikt.AFDELING 5WAARNEMERSPROGRAMMA’SArtikel 38Nationaal waarnemersprogramma1.Elke lidstaat waarborgt dat met de inzet van nationale waarnemers, aan wie een officieel identificatiedocument wordt verstrekt, op vaartuigen en bij tonnara’s die actief zijn in de blauwvintonijnvisserij ten minste de volgende dekkingsgraad wordt bereikt:a)20 % van zijn actieve pelagische trawlers (met een lengte van meer dan 15 m);b)20 % van zijn actieve beugvisserijvaartuigen (met een lengte van meer dan 15 m);c)20 % van zijn actieve met de hengel vissende vaartuigen (met een lengte van meer dan 15 m);d)100 % van de sleepvaartuigen;e)100 % van de oogstverrichtingen van tonnara’s.Lidstaten met minder dan vijf vangstvaartuigen van de in de eerste alinea, onder a), b) en c), vermelde categorieën die gemachtigd zijn om actief op blauwvintonijn te vissen, waarborgen dat ten minste 20 % van de tijd gedurende welke de vaartuigen actief zijn in de blauwvintonijnvisserij door de inzet van nationale waarnemers wordt gedekt.2.De taken van de nationale waarnemers bestaan met name in het volgende:a)monitoren van de naleving van deze verordening door vissersvaartuigen en tonnara’s;b)registreren en rapporteren van de visserijactiviteit, met inbegrip van het volgende:a)de gevangen hoeveelheid (inclusief bijvangst), en de toestand van de vangst (aan boord gehouden of dood of levend teruggegooid);b)vangstgebied (lengte- en breedtegraad);c)omvang van de inspanning (bijvoorbeeld aantal trekken, aantal haken), zoals gedefinieerd in de Iccat-handleiding voor verschillende vistuigtypes;d)datum van de vangst.c)verifiëren van de in het logboek vermelde gegevens;d)observeren en registreren van vaartuigen die potentieel vissen op een wijze die indruist tegen de Iccat-instandhoudingsmaatregelen.3.Naast de in lid 2 bedoelde taken verrichten nationale waarnemers wetenschappelijke werkzaamheden, met inbegrip van het verzamelen van de nodige gegevens, op basis van de richtsnoeren van het SCRS.4De in het kader van het waarnemersprogramma van elke lidstaat verzamelde gegevens en informatie worden aan de Commissie verstrekt, die deze, naargelang van het geval, toezendt aan het SCRS of het Iccat-secretariaat.5.Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 3 zorgt elke lidstaat voor:a)een representatieve dekking in tijd en ruimte, teneinde de Commissie te voorzien van adequate en nuttige gegevens en informatie over de vangst, de inspanning en andere wetenschappelijke en beheersaspecten, met inachtneming van de kenmerken van de betrokken vloot en visserij;b)degelijke protocollen voor gegevensverzameling;c)een degelijke opleiding en erkenning van waarnemers alvorens zij worden ingezet;d)een zo gering mogelijke verstoring van de werkzaamheden van de vaartuigen en tonnara’s die in het verdragsgebied actief zijn.Artikel 39Regionaal waarnemersprogramma van de Iccat1.De lidstaten zorgen voor de doeltreffende uitvoering van het regionale waarnemersprogramma van de Iccat zoals vastgesteld in dit artikel en in bijlage VIII.2.De lidstaten zorgen ervoor dat er een regionale Iccat-waarnemer aanwezig is:a)op alle ringzegenvaartuigen die gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen;b)bij alle overhevelingen van blauwvintonijn uit ringzegenvaartuigen;c)bij alle overhevelingen van blauwvintonijn uit tonnara’s naar transportkooien;d)bij alle overhevelingen uit een kwekerij naar een andere kwekerij;e)bij alle verrichtingen voor het kooien van blauwvintonijn in kwekerijen;f)bij alle verrichtingen voor het oogsten van blauwvintonijn in kwekerijen; eng)tijdens de vrijlating van blauwvintonijn uit kweekkooien in zee.3.Ringzegenvaartuigen waarop geen regionale Iccat-waarnemer aanwezig is, worden niet gemachtigd om op blauwvintonijn te vissen.4.De lidstaten zorgen ervoor dat aan elke kwekerij voor de gehele periode van de kooiverrichtingen één regionale Iccat-waarnemer wordt toegewezen. In gevallen van overmacht, en nadat de ▌lidstaat van de kwekerij de als overmacht aangemerkte omstandigheden heeft bevestigd, mag een regionale Iccat-waarnemer door meer dan één kwekerij worden gedeeld om de continuïteit van de kweekverrichtingen te waarborgen, mits de waarnemerstaken gegarandeerd naar behoren worden uitgevoerd. De voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaat verzoekt echter onmiddellijk om de inzet van een extra regionale waarnemer.5.De taken van de regionale Iccat-waarnemer behelzen met name het volgende:a)observeren en monitoren van de visserij- en kweekverrichtingen in overeenstemming met de desbetreffende instandhoudings- en beheersmaatregelen van de Iccat, waaronder door toegang tot beelden van stereoscopische camera’s op het ogenblik van het kooien zodat de lengte kan worden gemeten en het overeenkomstige gewicht kan worden geraamd;b)ondertekenen van de overhevelingsaangiften en BCD’s wanneer de daarin vervatte informatie overeenstemt met zijn eigen waarnemingen. Als dat niet het geval is, vermeldt de regionale Iccat-waarnemer op de overhevelingsaangiften en de BCD’s zijn aanwezigheid en de redenen voor het gebrek aan overeenstemming, met specifieke opgave van de regel(s) of procedure(s) die niet in acht is (zijn) genomen;c)verrichten van wetenschappelijke werkzaamheden, met inbegrip van het nemen van monsters, op basis van de richtsnoeren van het SCRS.6.Regionale waarnemers worden tijdens de uitvoering van hun taken niet gehinderd, geïntimideerd of op enigerlei wijze beïnvloed door kapiteins, bemanningsleden en exploitanten van tonnara’s en vaartuigen.AFDELING 6OVERHEVELINGSVERRICHTINGENArtikel 40Overhevelingstoestemming1.Vóór elke overhevelingsverrichting wordt door de kapitein van het vangst- of sleepvaartuig, of door de vertegenwoordigers daarvan, of door de exploitant van de kwekerij of tonnara waaruit wordt overgeheveld aan de vlaggenlidstaat, of aan de voor de kwekerij of tonnara verantwoordelijke lidstaat, een voorafgaande kennisgeving van overheveling toegezonden met:a)de naam van het vangstvaartuig of de kwekerij of de tonnara en het Iccat-registratienummer ervan;b)het verwachte tijdstip van overheveling;c)de geraamde hoeveelheid over te hevelen blauwvintonijn;d)informatie over de positie van overheveling (lengte- en breedtegraad) en de identificatienummers van de kooien;e)de naam van het sleepvaartuig, het aantal gesleepte kooien en in voorkomend geval, het Iccat-registratienummer; enf)de haven, de kwekerij of de kooi van bestemming van de blauwvintonijn.2.Voor de toepassing van lid 1 kennen de lidstaten aan elke transportkooi een uniek nummer toe. Indien bij de overheveling van een vangst die met één visactie overeenkomt meerdere kooien nodig zijn, is slechts één overhevelingsaangifte vereist, maar worden de nummers van elke gebruikte transportkooi in de overhevelingsaangifte geregistreerd, met een duidelijke vermelding van de in elke kooi vervoerde hoeveelheid blauwvintonijn.3.De kooinummers worden toegekend aan de hand van een uniek nummeringsysteem dat bestaat uit ten minste de drielettercode van de lidstaat van de kwekerij gevolgd door drie cijfers. De unieke kooinummers zijn permanent en niet-overdraagbaar van de ene naar de andere kooi.4.Aan de kapitein van het vissersvaartuig, of aan de exploitant van de tonnara of kwekerij, wordt door de in lid 1 bedoelde lidstaat voor elke overhevelingsverrichting een toestemmingsnummer toegekend en meegedeeld. Het machtigingsnummer omvat de drielettercode van de lidstaat, vier cijfers voor het jaar en drie letters die aangeven of toestemming is verleend (AUT) of geweigerd (NEG), gevolgd door een volgnummer.5.De in lid 1 bedoelde lidstaat verleent of weigert de toestemming voor de overheveling binnen 48 uur na de indiening van de voorafgaande kennisgeving van overheveling. De overhevelingsverrichting begint pas nadat daarvoor toestemming is gegeven.6.De overhevelingstoestemming laat de bevestiging van de kooiverrichting onverlet.Artikel 41Weigering van de overhevelingstoestemming en vrijlating van blauwvintonijn1.De voor het vangstvaartuig, het sleepvaartuig, de tonnara of de kwekerij verantwoordelijke lidstaat weigert de overheveling wanneer hij na ontvangst van de voorafgaande overhevelingskennisgeving van oordeel is dat:a)het vangstvaartuig dat of de tonnara die volgens de aangifte de vis heeft gevangen, niet over een toereikend quotum beschikte;b)de hoeveelheid vis niet naar behoren door het vangstvaartuig of de tonnara is gemeld, of voor die hoeveelheid geen toestemming om te kooien is gegeven;c)het vangstvaartuig dat volgens de aangifte de vis heeft gevangen, niet beschikte over een geldige, overeenkomstig artikel 27 afgegeven machtiging om op blauwvintonijn te vissen; ofd)het sleepvaartuig dat volgens de aangifte de overheveling zou ontvangen, niet in het in artikel 26 bedoelde Iccat-register van vissersvaartuigen is geregistreerd, of niet is uitgerust met een volledig functionerend VMS of gelijkwaardig traceersysteem.2.Indien de overheveling niet wordt toegestaan, vaardigt de in lid 1 bedoelde lidstaat onmiddellijk een vrijlatingsbevel uit aan de kapitein van het vangst- of het sleepvaartuig of aan de exploitant van de tonnara of kwekerij, om hen ervan in kennis te stellen dat de overheveling niet wordt toegestaan en hen op te dragen de vis vrij te laten in zee overeenkomstig bijlage XII.3.In het geval van een technisch mankement van zijn VMS tijdens het vervoer naar de kwekerij wordt het sleepvaartuig vervangen door een ander sleepvaartuig met een volledig functionerend VMS, of wordt een nieuw, operationeel VMS geïnstalleerd of gebruikt, en wel zo snel mogelijk en uiterlijk binnen 72 uur. Deze periode van 72 uur mag uitzonderlijk worden verlengd in geval van overmacht of gerechtvaardigde operationele beperkingen. Het technische mankement wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van de Commissie, die het Iccat-secretariaat op de hoogte brengt. Vanaf het moment waarop het technische mankement is vastgesteld totdat het is verholpen, deelt de kapitein of zijn vertegenwoordiger door middel van passende telecommunicatiemiddelen om de vier uur aan de controleautoriteiten van de vlaggenlidstaat de geactualiseerde geografische coördinaten van het vissersvaartuig mee.Artikel 42Overhevelingsaangifte1.De kapiteins van de vangst- of sleepvaartuigen of de exploitanten van de kwekerij of tonnara vullen na de overhevelingsverrichting de Iccat-overhevelingsaangifte in en zenden deze door aan de verantwoordelijke lidstaat, overeenkomstig het in bijlage VI vastgestelde formaat.2.De overhevelingsaangiften worden genummerd door de autoriteiten van de lidstaat die verantwoordelijk is voor het vissersvaartuig, de kwekerij of de tonnara waaruit wordt overgeheveld. Het nummer van het aangifteformulier bevat de drielettercode van de lidstaat, gevolgd door vier cijfers voor het jaar en een uit drie cijfers bestaand volgnummer, gevolgd door de drie letters ITD (LS-20**/xxx/ITD).3.De overgehevelde vis gaat vergezeld van het origineel van de overhevelingsaangifte. Het vangstvaartuig of de tonnara en de sleepvaartuigen bewaren een kopie van de aangifte.4.Kapiteins van vaartuigen die overhevelingsverrichtingen uitvoeren, rapporteren hun activiteiten overeenkomstig bijlage II.5.Informatie over dode vis wordt geregistreerd overeenkomstig de in bijlage XIII vastgestelde procedures.Artikel 43Monitoring met behulp van een videocamera1.De kapitein van het vangst- of sleepvaartuig of de exploitant van de kwekerij of tonnara waarborgt dat de overheveling wordt gemonitord met behulp van een videocamera in het water om het aantal overgehevelde vissen te verifiëren. De video-opname wordt gemaakt overeenkomstig de in bijlage X vastgestelde minimumnormen en procedures.2.Wanneer het SCRS de Commissie verzoekt kopieën van de video-opnamen te verstrekken, verstrekken de lidstaten verstrekken deze kopieën ▌aan de Commissie, die deze ▌doorzendt aan het SCRS.Artikel 44Verificatie door regionale Iccat-waarnemers en uitvoering van onderzoeken1.Regionale Iccat-waarnemers aan boord van het vangstvaartuig en de tonnara, als bedoeld in artikel 39 en bijlage VIII:a)registreren en rapporteren de uitgevoerde overhevelingsactiviteiten;b)observeren en ramen de overgehevelde vangsten; enc)verifiëren de vermeldingen in de in artikel 40 bedoelde voorafgaande overhevelingstoestemming en in de in artikel 42 bedoelde Iccat-overhevelingsaangifte.2.Als de raming van het aantal exemplaren door de regionale waarnemer of de relevante controleautoriteiten meer dan tien procent afwijkt van de raming door de kapitein van het vangst- of sleepvaartuig, of door de exploitant van de tonnara of kwekerij, leidt de verantwoordelijke lidstaat een onderzoek in. Een dergelijk onderzoek wordt afgerond vóór het tijdstip van het kooien in de kwekerij en in elk geval binnen 96 uur nadat het onderzoek is ingeleid, behalve in gevallen van overmacht. Zolang de resultaten van dit onderzoek niet bekend zijn, is kooien niet toegestaan en wordt de desbetreffende rubriek van het BCD niet gevalideerd.3.In gevallen waarin de kwaliteit of duidelijkheid van de video-opname ontoereikend is om de overgehevelde hoeveelheden te ramen, mag de kapitein van het vaartuig of de exploitant van de kwekerij of tonnara de autoriteiten van de bevoegde lidstaten toestemming vragen om een nieuwe overhevelingsverrichting uit te voeren en de video-opname daarvan aan de regionale waarnemer te verstrekken. Indien die vrijwillige controleoverheveling geen bevredigende resultaten oplevert, leidt de verantwoordelijke lidstaat een onderzoek in. Indien uit dat onderzoek blijkt dat de kwaliteit van de video-opname het niet mogelijk maakt de bij de overheveling betrokken hoeveelheden te ramen, gelasten de controleautoriteiten van de verantwoordelijke lidstaat nog een controleoverhevelingsverrichting en verstrekken zij de video-opname daarvan aan de regionale Iccat-waarnemer. Er worden nieuwe overhevelingen als controleoverheveling(en) verricht totdat de kwaliteit van de video-opname het mogelijk maakt de overgehevelde hoeveelheden te ramen.4.Onverminderd de door de inspecteurs verrichte verificaties, ondertekent de regionale Iccat-waarnemer de overhevelingsaangifte enkel wanneer zijn waarnemingen in overeenstemming zijn met de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de Iccat en de in de overhevelingsaangifte vervatte informatie in overeenstemming is met zijn waarnemingen en een deugdelijke video-opname overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 omvat. De Iccat-waarnemer verifieert ook dat de Iccat-overhevelingsaangifte wordt doorgezonden aan de kapitein van het sleepvaartuig of de exploitant van de kwekerij of de verantwoordelijke van de tonnara, waar van toepassing. Indien de Iccat-waarnemer niet akkoord gaat met de overhevelingsaangifte, vermeldt hij op de overhevelingsaangiften en BCD’s zijn aanwezigheid en de redenen voor het gebrek aan overeenstemming, met specifieke opgave van de regel(s) of procedure(s) die niet in acht zijn genomen.5.De kapitein van de vangst- of sleepvaartuigen of de exploitanten van de kwekerij of tonnara vullen na de overhevelingsverrichting de Iccat-overhevelingsaangifte in en zenden deze door aan de verantwoordelijke lidstaat, overeenkomstig het in bijlage VI vastgestelde formaat. De lidstaten zenden de overhevelingsaangifte door aan de Commissie ▌.Artikel 45UitvoeringshandelingenDe Commissie kan nieuwe uitvoeringshandelingen tot vaststelling van operationele procedures voor de toepassing van de in dit deel vastgestelde bepalingen goedkeuren. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 68 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.AFDELING 7KOOIVERRICHTINGENArtikel 46Toestemming om te kooien1.Vóór het begin van kooiverrichtingen is het verboden transportkooien te verankeren binnen 0,5 zeemijl van kweekvoorzieningen. Daartoe worden in de in artikel 15 bedoelde beheersplannen voor de kweek de geografische coördinaten opgenomen die overeenkomen met de veelhoek waarbinnen de kwekerij zich bevindt.2.Vóór elke kooiverrichting vraagt de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat toestemming om te kooien aan de lidstaat of CPC die verantwoordelijk is voor het vangstvaartuig of de tonnara waarmee de te kooien blauwvintonijn is gevangen.3.De bevoegde autoriteit van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat weigert toestemming om te kooien te geven indien zij van oordeel is dat:a)het vangstvaartuig dat of de tonnara die de vis heeft gevangen geen toereikend quotum voor blauwvintonijn had;b)de hoeveelheid vis niet naar behoren door het vangstvaartuig of de tonnara is gemeld;c)het vangstvaartuig dat of de tonnara die volgens de aangifte de vis heeft gevangen, niet beschikt over een geldige, overeenkomstig artikel 27 afgegeven machtiging om op blauwvintonijn te vissen.4.Indien de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat weigert toestemming om te kooien te geven:a)stelt hij de bevoegde autoriteit van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC daarvan in kennis; enb)verzoekt hij die bevoegde autoriteit over te gaan tot de inbeslagname van de vangsten en de vrijlating van de vis in zee.5.Het kooien begint niet zonder de goedkeuring, die binnen een werkdag na het verzoek wordt verleend, van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC, of van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat, indien dit is overeengekomen met de autoriteiten van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC. Indien binnen een werkdag geen antwoord is ontvangen van de autoriteiten van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC, mogen de bevoegde autoriteiten van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat toestemming voor de kooiverrichting geven.6.De vis wordt elk jaar vóór 22 augustus gekooid, tenzij de bevoegde autoriteiten van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC naar behoren gemotiveerde redenen, met inbegrip van overmacht, opgeven, die samen met het kooirapport worden ingediend. De vis wordt in geen geval gekooid na 7 september van elk jaar.Artikel 47Documentatie voor de vangst van blauwvintonijnDe voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten verbieden dat voor kweekdoeleinden blauwvintonijn wordt gekooid die niet vergezeld gaat van de door de Iccat voorgeschreven documenten in het kader van het vangstdocumentatieprogramma van Verordening (EU) nr. 640/2010 van het Europees Parlement en de Raad. De documentatie is nauwkeurig en volledig en wordt gevalideerd door de voor de vangstvaartuigen of tonnara’s verantwoordelijke lidstaat of CPC.Artikel 48InspectiesVoor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten nemen de nodige maatregelen om elke kooiverrichting in de kwekerijen te inspecteren.Artikel 49Monitoring met behulp van een videocameraDe voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten waarborgen dat alle kooiverrichtingen door hun controleautoriteiten worden gemonitord met behulp van een videocamera in het water. Voor elke kooiverrichting wordt een video-opname gemaakt overeenkomstig de procedures in bijlage X.Artikel 50Instelling en uitvoering van onderzoekenWanneer het verschil tussen de raming van het aantal blauwvintonijnen door de regionale Iccat-waarnemer, de bevoegde controleautoriteiten van de lidstaat en/of de exploitant van de kwekerij meer dan tien procent bedraagt, stelt de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat in samenwerking met de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC een onderzoek in. De lidstaten die het onderzoek verrichten mogen gebruikmaken van andere informatie waarover zijn beschikken, met inbegrip van de resultaten van de in artikel 51 bedoelde kooiprogramma’s.Artikel 51Maatregelen en programma’s ter raming van het aantal en het gewicht van de te kooien blauwvintonijn1.De lidstaten waarborgen dat op honderd procent van de kooiverrichtingen een programma wordt toegepast waarbij gebruik wordt gemaakt van stereoscopische camerasystemen of alternatieve methoden die dezelfde nauwkeurigheid waarborgen, om het aantal vissen en het gewicht ervan te ramen.2.Dat programma wordt verricht overeenkomstig de in bijlage XI vastgestelde procedures. Alternatieve methoden worden enkel gebruikt indien zij door de Iccat zijn goedgekeurd tijdens de jaarlijkse vergadering.3.De voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaten delen de resultaten van dit programma mee aan de voor de vangstvaartuigen verantwoordelijke lidstaat of CPC, en aan de entiteit die het regionale waarnemersprogramma uitvoert namens de Iccat.4.Indien uit de resultaten van het programma blijkt dat de gekooide hoeveelheden blauwvintonijn afwijken van de gerapporteerde hoeveelheden gevangen en/of overgehevelde blauwvintonijn, stelt de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat, in samenwerking met de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC, een onderzoek in. Wanneer het vangstvaartuig of de tonnara onder de vlag van een andere CPC vaart, stelt de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat het onderzoek in in samenwerking met die vlaggen-CPC.5.De voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat vaardigt een vrijlatingsbevel uit, overeenkomstig de in bijlage XII vastgestelde voorwaarden, voor de gekooide hoeveelheden die de volgens de aangiften gevangen en overgehevelde hoeveelheden overschrijden, indien:a)het in lid 4 bedoelde onderzoek niet binnen tien werkdagen na de mededeling van de resultaten van het programma is voltooid, voor een enkele kooiverrichting, of voor alle kooiverrichtingen van een gezamenlijke visactie; orb)uit het onderzoek blijkt dat het aantal of gemiddelde gewicht van de blauwvintonijn hoger is dan het als gevangen en overgeheveld aangegeven aantal of gewicht.De vrijlating van de boventallige hoeveelheden blauwvintonijn wordt verricht in aanwezigheid van de controleautoriteiten.6.De resultaten van het programma worden gebruikt om te beslissen of er vrijlatingen nodig zijn en de kooiverklaring en de desbetreffende afdelingen van het BCD worden dienovereenkomstig ingevuld. Wanneer er een vrijlatingsbevel is uitgevaardigd, verzoekt de exploitant van de kwekerij om de aanwezigheid van een nationale controleautoriteit en een regionale Iccat-waarnemer om de vrijlating te monitoren.7.De lidstaten dienen de resultaten van het programma elk jaar uiterlijk op 1 september bij de Commissie in. In geval van overmacht bij het kooien dienen de lidstaten deze resultaten in vóór 12 september. De Commissie zendt die informatie elk jaar uiterlijk op 15 september voor evaluatie door aan het SCRS.8.De overheveling van levende blauwvintonijn van een kweekkooi naar een andere kweekkooi vindt niet plaats zonder de toestemming en de aanwezigheid van de controleautoriteiten van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC. Van elke overheveling wordt een opname gemaakt om het aantal exemplaren te controleren. De nationale controleautoriteiten monitoren die overhevelingen en waarborgen dat elke overheveling binnen een kwekerij in het eBCD-systeem wordt geregistreerd.9.Is er tussen de hoeveelheden blauwvintonijn die als gevangen door het vaartuig/de tonnara zijn gerapporteerd, en de hoeveelheden die aan de hand van de controlecamera’s zijn geconstateerd, een verschil van 10 % of meer, dan is er sprake van een mogelijk geval van niet-naleving door het betrokken vaartuig/de betrokken tonnara. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om voor de passende follow-up te zorgen.Artikel 52Kooiverklaring en kooirapport1.Binnen 72 uur na afloop van elke kooiverrichting dient een exploitant van een kwekerij een kooiverklaring overeenkomstig bijlage XIV in bij zijn bevoegde autoriteit. ▌2.Naast de in lid 1 bedoelde kooiverklaring dient de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat binnen een week na de voltooiing van de kooiverrichting een kooirapport met de elementen als gepreciseerd in afdeling B van bijlage XI in bij de lidstaat of de CPC waarvan de vaartuigen of tonnara’s de blauwvintonijn hebben gevangen, en bij de Commissie. De Commissie zendt die informatie door aan het Iccat-secretariaat.3.Voor de toepassing van lid 2 wordt een kooiverrichting geacht niet te zijn voltooid tot elk onderzoek dat is ingesteld en elke vrijlating die is bevolen, is afgerond.Artikel 53Overhevelingen binnen kwekerijen en aselecte controles1.De voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaten voeren een traceerbaarheidssysteem in, met inbegrip van de video-opname van interne overhevelingen.2.De controleautoriteiten van de voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaten verrichten aselecte controles, op basis van een risicoanalyse, van in kwekerijen gehouden blauwvintonijn tussen het tijdstip van de voltooiing van de kooiverrichtingen in een jaar en het eerste kooien in het volgende jaar.3.Voor de toepassing van lid 2 stelt elke voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaat een minimumpercentage te controleren vis vast. Dat percentage wordt vastgesteld in het in artikel 14 bedoelde jaarlijkse inspectieplan. Elke lidstaat deelt aan de Commissie de resultaten mee van de aselecte controles die elk jaar worden verricht. De Commissie zendt die resultaten in april van het ▌jaar na de periode van het desbetreffende quotum door aan het Iccat-secretariaat.Artikel 54Toegang tot en vereisten inzake video-opnamen1.Elke voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat waarborgt dat de in de artikelen 49 en 51 bedoelde video-opnamen op verzoek ter beschikking worden gesteld van de nationale inspecteurs, alsook van regionale en Iccat-inspecteurs en Iccat- en nationale waarnemers.2.Elke voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaat neemt de nodige maatregelen om vervanging, wijziging of manipulatie van de originele video-opnamen te voorkomen.Artikel 55Jaarlijks kooirapportDe lidstaten die vallen onder de verplichting om kooiverklaringen en -rapporten in te dienen uit hoofde van artikel 52, zenden de Commissie elk jaar uiterlijk op 31 juli een kooirapport voor het voorgaande jaar toe. De Commissie zendt die informatie elk jaar uiterlijk voor 31 augustus toe aan het Iccat-secretariaat. Het rapport omvat de volgende informatie:a)de totale hoeveelheid gekooide blauwvintonijn per kwekerij, met inbegrip van het verlies per kwekerij in aantal en in gewicht tijdens het door vissersvaartuigen en tonnara’s verrichte vervoer naar de kooien;b)de lijst van de vaartuigen die blauwvintonijn voor kweekdoeleinden bevissen, leveren of vervoeren (naam van het vaartuig, vergunningsnummer, vistuigtype) en tonnara’s;c)de resultaten van het bemonsteringsprogramma voor de raming van het aantal gevangen blauwvintonijnen naar grootteklasse alsook de datum, het tijdstip en het gebied van de vangst en de gebruikte vismethode, om de statistieken voor bestandsbeoordelingsdoeleinden te verbeteren.Het bemonsteringsprogramma schrijft voor dat de bemonstering van de grootte (lengte of gewicht) in kooien op één monster (d.i. 100 exemplaren) voor elke 100 t levende vis moet worden verricht, of op een monster van 10 % van het totale aantal gekooide vissen. Groottemonsters worden verzameld tijdens de oogst in de kwekerij en bij de dode vis tijdens het vervoer, volgens de Iccat-richtsnoeren voor de indiening van gegevens en informatie. Voor vis die langer dan een jaar wordt gekweekt, worden aanvullende bemonsteringsmethoden vastgesteld. De bemonstering wordt verricht tijdens elke oogst, en ten aanzien van alle kooien;d)de in een kooi geplaatste hoeveelheden blauwvintonijn en een raming van de groei en sterfte in gevangenschap en van de verkochte hoeveelheden in ton. De informatie wordt per kwekerij verstrekt;e)de tijdens het voorgaande jaar gekooide hoeveelheden blauwvintonijn; enf)de hoeveelheden, uitgesplitst naar oorsprong, die tijdens het voorgaande jaar in de handel zijn gebracht.Artikel 56UitvoeringshandelingenDe Commissie kan nieuwe uitvoeringshandelingen tot vaststelling van procedures voor de toepassing van de in deze afdeling vastgestelde bepalingen goedkeuren. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 68 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.AFDELING 8MONITORING EN BEWAKINGArtikel 57Volgsysteem voor vaartuigen1.In afwijking van artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 voeren de vlaggenlidstaten een volgsysteem voor vaartuigen (VMS) in voor hun vissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 meter of meer overeenkomstig bijlage XV.2.Vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter die zijn opgenomen in de in artikel 26, lid 1, onder a), bedoelde lijst van vaartuigen of in de in artikel 26, lid 1, onder b), bedoelde lijst van vaartuigen, beginnen ten minste vijf dagen vóór hun machtigingsperiode hun VMS-gegevens door te zenden aan de Iccat en blijven die ten minste vijf dagen na hun machtigingsperiode doorzenden, tenzij vooraf een verzoek aan de Commissie wordt gericht om het vaartuig te schrappen uit het Iccat-register van vaartuigen.3.Voor controledoeleinden waarborgt de kapitein of zijn vertegenwoordiger dat de doorgifte van VMS-gegevens van vangstvaartuigen die zijn gemachtigd om actief op blauwvintonijn te vissen, niet wordt onderbroken wanneer de vaartuigen in de haven zijn, tenzij er een systeem voor melding van het binnenvaren of verlaten van de haven is.4.De lidstaten waarborgen dat hun visserijcontrolecentra de VMS-boodschappen van onder hun vlag varende vissersvaartuigen, in realtime en in https data feed-formaat doorzenden aan de Commissie en aan een door haar aangewezen instantie. De Commissie zendt die boodschappen elektronisch door aan het Iccat-secretariaat.5.De lidstaten zorgen ervoor dat:a)de VMS-boodschappen van onder hun vlag varende vissersvaartuigen ten minste om de twee uur aan de Commissie worden doorgezonden;b)bij een technisch mankement van het VMS, alternatieve boodschappen van onder hun vlag varende vissersvaartuigen die werden ontvangen overeenkomstig artikel 25, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011, binnen 24 uur na ontvangst ervan door hun visserijcontrolecentra worden doorgezonden aan de Commissie;c)de aan de Commissie doorgezonden boodschappen een volgnummer (met een unieke identificatiecode) krijgen om overlappingen te voorkomen;d)de aan de Commissie doorgezonden boodschappen in overeenstemming zijn met artikel 24, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011.6.De lidstaten zorgen ervoor dat alle aan hun inspectievaartuigen ter beschikking gestelde gegevens vertrouwelijk worden behandeld en enkel worden gebruikt voor inspectie op zee.AFDELING 9Inspectie en handhavingArtikel 58Iccat-regeling inzake gezamenlijke internationale inspectie1.Gezamenlijke internationale inspectieactiviteiten worden verricht overeenkomstig de Iccat-regeling inzake gezamenlijke internationale inspectie (de Iccat-regeling) voor internationale controle buiten de wateren onder nationale jurisdictie, zoals vastgesteld in bijlage IX bij deze verordening.2.De lidstaten waarvan de vissersvaartuigen zijn gemachtigd om actief op blauwvintonijn te vissen wijzen inspecteurs aan en verrichten inspecties op zee in het kader van de Iccat-regeling.3.Wanneer in een bepaalde periode meer dan 15 onder de vlag van een lidstaat varende vissersvaartuigen bij de blauwvintonijnvisserij in het verdragsgebied zijn betrokken, zet die lidstaat, op basis van een risicobeoordeling, een inspectievaartuig in voor het verrichten van inspectie en controle op zee in het verdragsgebied gedurende de gehele periode waarin die vaartuigen daar aanwezig zijn. Aan die verplichting wordt geacht te zijn voldaan indien de lidstaten meewerken aan het inzetten van een inspectievaartuig of indien een inspectievaartuig van de Unie wordt ingezet in het verdragsgebied.4.De Commissie of een door haar aangewezen instantie kan inspecteurs van de Unie voor de Iccat-regeling inzetten.5.Voor de toepassing van lid 3 zorgt de Commissie of een door haar aangewezen instantie voor de coördinatie van de bewakings- en inspectiewerkzaamheden voor de Unie. De Commissie kan, in overleg met de betrokken lidstaten, gezamenlijke inspectieprogramma’s opstellen waarmee de Unie haar verplichtingen in het kader van de Iccat-regeling kan nakomen. De lidstaten waarvan de vissersvaartuigen bij de blauwvintonijnvisserij betrokken zijn, nemen de nodige maatregelen om de uitvoering van deze programma’s te vergemakkelijken, met name met betrekking tot de vereiste personele en materiële middelen, alsmede de perioden en geografische gebieden waarin die moeten worden ingezet.6.De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 april van elk jaar in kennis van de namen van de inspecteurs en de inspectievaartuigen die zij in de loop van het jaar voor de Iccat-regeling willen inzetten. Op basis van die gegevens stelt de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, elk jaar een planning op voor de deelname van de Unie aan de regeling, die zij aan het Iccat-secretariaat en aan de lidstaten toezendt.Artikel 59Inspecties in geval van inbreukenDe vlaggenlidstaat ziet erop toe dat onder zijn gezag een fysieke inspectie van een onder zijn vlag varend vissersvaartuig in zijn havens wordt verricht of, wanneer het vaartuig zich niet in een van zijn havens bevindt, door een andere door hem aangewezen inspecteur wordt verricht, indien het vissersvaartuig:a)de in de artikelen 31 en 32 vastgestelde registratie- en rapportageverplichtingen niet is nagekomen; orb)de bepalingen van deze verordening heeft geschonden of een ernstige inbreuk als bedoeld in artikel 42 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 of in artikel 90 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 heeft begaan.Artikel 60Kruiscontroles1.Elke lidstaat verifieert de informatie en de tijdige indiening van inspectieverslagen, waarnemingsverslagen en VMS-gegevens, en indien van toepassing eBCD’s, logboeken van zijn vissersvaartuigen, overhevelingen/overladingsdocumenten en vangstdocumenten, overeenkomstig artikel 109 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.2.Telkens wanneer wordt aangeland, overgeladen of gekooid, verricht elke lidstaat kruiscontroles tussen de per soort in het logboek van het vissersvaartuig geregistreerde hoeveelheden of de per soort in de overladingsaangifte geregistreerde hoeveelheden en de hoeveelheden die zijn geregistreerd in de aanlandingsaangifte of de kooiverklaring, en elk ander relevant document zoals facturen en/of verkoopdocumenten.AFDELING 10HandhavingArtikel 61HandhavingOnverminderd de artikelen 89, 90 en 91 van Verordening (EG) nr. 1224/2009, en met name de verplichting van de lidstaten om passende handhavingsmaatregelen te nemen ten aanzien van een vissersvaartuig, neemt de voor een blauwvintonijnkwekerij verantwoordelijke lidstaat passende handhavingsmaatregelen ten aanzien van een kwekerij, wanneer overeenkomstig zijn recht is geconstateerd dat deze kwekerij de bepalingen van de artikelen 46 tot en met 56 van deze verordening niet naleeft. ▌Afhankelijk van de ernst van de inbreuk en overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het nationale recht kunnen deze maatregelen met name de schorsing of intrekking van de machtiging en/of boeten omvatten. De lidstaten delen elke schorsing of intrekking van een machtiging mee aan de Commissie, die het Iccat-secretariaat daarvan op de hoogte brengt met het oog op een dienovereenkomstige wijziging van het register van kweekvoorzieningen voor blauwvintonijn.HOOFDSTUK VIOp de markt brengenArtikel 62Marktmaatregelen1.Onverminderd de Verordeningen (EG) nr. 1224/2009, (EG) nr. 1005/2008 en (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1)., zijn het verhandelen, aanlanden, invoeren, uitvoeren, kooien voor mest- of kweekdoeleinden, wederuitvoeren en overladen van blauwvintonijn zonder accurate, volledige en gevalideerde documentatie zoals vastgesteld bij deze verordening ▌ en de wetgeving van de Unie tot uitvoering van de Iccat-regels inzake het documentatieprogramma voor de vangst van blauwvintonijn, in de Unie verboden.2.Het verhandelen, invoeren, aanlanden, kooien voor mest- of kweekdoeleinden, verwerken, uitvoeren, wederuitvoeren en overladen van blauwvintonijn zijn in de Unie verboden indien:a)de blauwvintonijn is gevangen door vissersvaartuigen of tonnara’s waarvan de vlaggenstaat niet beschikt over een quotum of vangstbeperking ▌voor blauwvintonijn, in het kader van de voorwaarden van de beheers- en instandhoudingsmaatregelen van de Iccat; ofb)de blauwvintonijn is gevangen door een vissersvaartuig of een tonnara waarvan het individuele quotum op het tijdstip van de vangst was opgebruikt of waarvan de staat op het tijdstip van de vangst niet meer over vangstmogelijkheden beschikte.3.Onverminderd Verordening (EG) nr. 1224/2009, Verordening (EG) nr. 1005/2008 en Verordening (EU) nr. 1379/2013 zijn het verhandelen, het invoeren, het aanlanden, het verwerken en het uitvoeren van blauwvintonijn door mestbedrijven of kwekerijen die niet voldoen aan de in lid 1 bedoelde verordeningen, in de Unie verboden.HOOFDSTUK VIISlotbepalingenArtikel 63EvaluatieOp verzoek van de Commissie dienen de lidstaten onverwijld een gedetailleerd verslag over hun uitvoering van deze verordening in bij de Commissie. Op basis van de van de lidstaten ontvangen informatie dient de Commissie uiterlijk op de door de Iccat vastgestelde datum een gedetailleerd verslag over de uitvoering van Iccat-aanbeveling 19-04 in bij het Iccat-secretariaat.Artikel 64FinancieringVoor de toepassing van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1). is deze verordening een meerjarig plan in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.Artikel 65VertrouwelijkheidIn het kader van deze verordening verzamelde en uitgewisselde gegevens worden behandeld overeenkomstig de toepasselijke regels inzake vertrouwelijkheid uit hoofde van de artikelen 112 en 113 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.Artikel 66Procedure in geval van wijzigingen1.De Commissie is gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 67 inzake wijzigingen van deze verordening teneinde haar aan te passen aan door de Iccat vastgestelde maatregelen die bindend zijn voor de Unie en haar lidstaten op het gebied van:▌a)afwijkingen van het verbod overeenkomstig artikel 8 op de overdracht van ongebruikte quota;b)termijnen voor het rapporteren van informatie zoals vastgesteld in artikel 24, lid 4, artikel 26, lid 1, artikel 29, 1, artikel 32, leden 2 en 3, artikel 35, leden 5 en 6, artikel 36, artikel 41, lid 3, artikel 44, lid 2, artikel 51, lid 7, artikel 52, lid 2, artikel 55, artikel 57, lid 5, onder b), en artikel 58, lid 6;c)perioden voor visseizoenen zoals vastgesteld in artikel 17, leden 1 en 4;d)de in artikel 19, leden 1 en 2, en in artikel 20, lid 1, vastgestelde minimuminstandhoudingsreferentiegrootten;e)de in artikel 13, artikel 15, leden 3 en 4, artikel 20, lid 1, artikel 21, lid 2, artikel 38, lid 1, artikel 44, lid 2, artikel 50 en artikel 51, lid 9, vastgestelde percentages en referentieparametersf)de bij de Commissie in te dienen informatie als bedoeld in de artikelen 11, lid 1, artikel 24, lid 1, artikel 25, lid 3, artikel 29, lid 1, artikel 30, lid 4, artikel 34, lid 2, artikel 40, lid 1, en artikel 55;g)taken voor nationale waarnemers en regionale Iccat-waarnemers als bedoeld in respectievelijk artikel 38, lid 2, en artikel 39, lid 5h)de in artikel 41, lid 1, vastgestelde redenen voor het weigeren van de overhevelingstoestemming;i)de in artikel 46, lid 4, vastgestelde redenen om vangsten in beslag te nemen en de vrijlating van de vis te bevelen;j)het aantal vaartuigen in artikel 58, lid 3;k)de bijlagen I tot en met XV.2.Wijzigingen die overeenkomstig lid 1 worden vastgesteld, hebben bij uitsluiting betrekking op de omzetting van wijzigingen van en/of op aanvullingen op de desbetreffende Iccat-aanbevelingen die bindend zijn voor de Unie.Artikel 67Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.2.De in artikel 66 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 66 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.6.Een overeenkomstig artikel 66 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.Artikel 68Comitéprocedure1.De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde Comité voor de visserij en de aquacultuur. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.Artikel 69Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1936/2001Verordening (EG) 1936/2001 wordt als volgt gewijzigd:a)Artikel 3, onder g) tot en met j), artikel 4 bis, 4 artikel ter, artikel 4 quater en bijlage I bis worden geschrapt.b)In de bijlagen I en II worden de woorden blauwvintonijn en Thunnus thynnus geschrapt.Artikel 70Wijzigingen van Verordening (EU) 2017/2107In Verordening (EU) 2017/2107 wordt artikel 43 geschrapt.Artikel 71Wijzigingen van Verordening (EU) 2019/833In Verordening (EU) 2019/833 wordt artikel 53 geschrapt.Artikel 72Intrekking1.Verordening (EG) nr. 2016/1627 wordt ingetrokken.2.Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XVI.Artikel 73InwerkingtredingDeze verordening treedt in werking op de [twintigste] dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.Gedaan te …,Voor het Europees ParlementDe voorzitterVoor de RaadDe voorzitter

Image 4C5062021NL14110120210427NL0027.000114121411P9_TC1-CNS(2018)0225Standpunt van het Europees Parlement vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2021/… van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot intrekking van Besluit 2013/743/EU(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2021/764 van de Raad.)C5062021NL14210120210427NL0028.000114221421P9_TC1-COD(2019)0151Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Instituut voor innovatie en technologie (herschikking)(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/819.)C5062021NL14310120210427NL0029.000114321431P9_TC1-COD(2019)0152Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) 2021-2027: Het innovatietalent en de innovatiecapaciteit van Europa stimuleren, en tot intrekking van Besluit nr. 1312/2013/EU(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2021/820.)C5062021NL14410120210427NL0030.000114421441P9_TC1-COD(2020)0097Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/836.)C5062021NL16010120210428NL0039.0001160218930P9_TC1-COD(2019)0272Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 28 april 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1936/2001, (EU) 2017/2107 en (EU) 2019/833 en tot intrekking van Verordening (EU) 2016/1627HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,Gezien het voorstel van de Europese Commissie,Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal ComitéPB C …,Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedureStandpunt van het Europees Parlement van 28 april 2021.,Overwegende hetgeen volgt:(1)Het doel van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22). is ervoor te zorgen dat de exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee tot duurzame economische, ecologische en sociale omstandigheden leidt.(2)Bij Besluit 98/392/EG van de RaadBesluit van de Raad 98/392/EG van 23 maart 1998 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 en de overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat verdrag van 28 juli 1994 (PB L 179 van 23.6.1998, blz. 1). heeft de Unie haar goedkeuring gehecht aan het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en aan de Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden, waarin beginselen en regels met betrekking tot de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen van de zee zijn vastgesteld. De Unie neemt in het kader van haar ruimere internationale verplichtingen deel aan de inspanningen die in internationale wateren worden geleverd om de visbestanden in stand te houden.(3)De Unie is partij bij het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnenInternationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (PB L 162 van 18.6.1986, blz. 34). (hierna het verdrag genoemd).(4)De Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) heeft tijdens haar 21e bijzondere vergadering in 2018 Aanbeveling 18-02 tot vaststelling van een meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee (hierna het beheersplan genoemd) vastgesteld. Het beheersplan volgt op het advies van het Permanent Comité voor onderzoek en statistiek van de Iccat (SCRS), waarin staat dat de Iccat in 2018 een meerjarig beheersplan voor het bestand moet opstellen omdat de huidige toestand van het bestand niet langer lijkt te nopen tot de in het kader van het herstelplan voor blauwvintonijn (vastgesteld in Aanbeveling 17-07 tot wijziging van Aanbeveling 14-04) ingevoerde noodmaatregelen, zonder dat echter de bestaande monitoring- en controlemaatregelen worden verzwakt.(5)Aanbeveling 18-02 strekt tot intrekking van Aanbeveling 17-07, houdende wijziging van Aanbeveling 14-04 tot vaststelling van een herstelplan voor blauwvintonijn, dat in het Unierecht ten uitvoer is gelegd door middel van Verordening (EU) 2016/1627 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) 2016/1627 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 302/2009 van de Raad (PB L 252 van 16.9.2016, blz. 1)..(6)Tijdens zijn 26e gewone vergadering in 2019 heeft de Iccat Aanbeveling 19-04 tot wijziging van het bij Aanbeveling 18-02 vastgestelde meerjarig beheersplan goedgekeurd. Aanbeveling 19-04 van de Iccat trekt Aanbeveling 18-02 in en vervangt deze. Deze verordening moet Aanbeveling 19-04 in Unierecht omzetten.(7)Deze verordening moet ook, in voorkomend geval, de volgende aanbevelingen van de Iccat geheel of gedeeltelijk ten uitvoer leggen: 06-07Iccat-aanbeveling inzake het kweken van blauwvintonijn., 18-10Iccat-aanbeveling inzake de minimumstandaard voor het volgsysteem voor vaartuigen in het Iccat-verdragsgebied., 96-14Iccat-aanbeveling inzake naleving in de visserijen op blauwvintonijn en op zwaardvis in het noordelijke deel van de Atlantische Oceaan., 13-13Iccat-aanbeveling inzake het aanleggen van een Iccat-register van vaartuigen met een lengte over alles van 20 meter of meer die gemachtigd zijn om in het verdragsgebied te opereren. en 16-15Iccat-aanbeveling inzake overlading..(8)De standpunten die de Unie inneemt in regionale organisaties voor visserijbeheer moeten op het beste beschikbare wetenschappelijke advies zijn gebaseerd, teneinde ervoor te zorgen dat de visbestanden overeenkomstig de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden beheerd, met name overeenkomstig de doelstelling van een geleidelijk herstel en behoud van de populaties van visbestanden boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren, en overeenkomstig de doelstelling om de voorwaarden te creëren om de visserijsector en de verwerkende industrie, alsook visserijgerelateerde activiteiten aan land economisch levensvatbaar en concurrerend te maken. Volgens het door het SCRS uitgebrachte verslag van 2018Verslag van het Permanent Comité voor onderzoek en statistiek (SCRS), Madrid 1-5 oktober 2018. zijn vangsten van blauwvintonijn met een visserijsterfte F0,1 in lijn met een visserijsterfte die strookt met het bereiken van de maximale duurzame opbrengst (Fmdo). Er wordt van uitgegaan dat de biomassa van het bestand zich bevindt op een peil dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) waarborgt. B0,1 fluctueert in functie van de rekrutering: bij een gemiddeld en laag rekruteringsniveau ligt ze boven dat peil en bij een hoog rekruteringsniveau eronder.(9)Het beheersplan houdt rekening met de specifieke kenmerken van de verschillende soorten vistuig en visserijtechnieken. Bij de uitvoering van het beheersplan dienen de Unie en de lidstaten ▌ de kustvisserij en het gebruik van vistuigen en visserijtechnieken die selectief en minder milieubelastend zijn, in het bijzonder vistuig en technieken die in de traditionele en de ambachtelijke visserij worden gebruikt, te bevorderen om zo bij te dragen tot een redelijke levensstandaard voor de lokale economie.(10)Er moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken en behoeften van de kleinschalige en de ambachtelijke visserij. Naast de relevante bepalingen van Iccat-aanbeveling 19-04 die belemmeringen voor de deelname van kleinschalige kustvaartuigen aan de blauwvintonijnvisserij wegnemen, moeten de lidstaten bijkomende inspanningen leveren om te zorgen voor een eerlijke en transparante verdeling van de vangstmogelijkheden over de kleinschalige, ambachtelijke en grotere vloten, overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.(11)Ter waarborging van de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid is Uniewetgeving vastgesteld om een systeem voor controle, inspectie en handhaving op te zetten, dat onder meer illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IOO) visserij bestrijdt. In het bijzonder is bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de RaadVerordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008 en (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1). een Unieregeling voor controle, inspectie en handhaving vastgesteld die een alomvattende en geïntegreerde aanpak biedt en aldus naleving van alle regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid waarborgt. Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de CommissieUitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie van 8 april 2011 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PB L 112 van 30.4.2011, blz. 1). zijn uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgesteld. Bij Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de RaadVerordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1). is een communautair systeem opgezet om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen. Deze verordeningen bevatten reeds bepalingen inzake bijvoorbeeld visvergunningen en -machtigingen en bepaalde regels inzake volgsystemen voor vaartuigen die betrekking hebben op een aantal van de in Iccat-aanbeveling 19-04 vastgestelde maatregelen. Die bepalingen hoeven daarom niet in de onderhavige verordening te worden opgenomen.(12)In Verordening (EU) nr. 1380/2013 is het begrip minimuminstandhoudingsreferentiegrootte vastgesteld. Omwille van de consistentie moet het Iccat-begrip minimummaat in het recht van de Unie worden omgezet als minimuminstandhoudingsreferentiegrootte.(13)Overeenkomstig Iccat-aanbeveling 19-04 moet blauwvintonijn die is gevangen en die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte niet haalt, worden teruggegooid, en geldt hetzelfde voor de vangsten van blauwvintonijn die de in de jaarlijkse visserijplannen vastgestelde bijvangstlimieten overschrijden. Met het oog op de naleving door de Unie van haar internationale verplichtingen uit hoofde van de Iccat, voorziet artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 van de CommissieGedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de uitvoering van de internationale verplichtingen van de Unie, als bedoeld in artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad, in het kader van het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen en van het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (PB L 16 van 23.1.2015, blz. 23). in afwijkingen van de in artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde aanlandingsverplichting voor blauwvintonijn. Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 worden enkele bepalingen omgezet van Iccat-aanbeveling 19-04 die vaartuigen die hun toegewezen quotum en/of het toegestane maximum aan bijvangsten hebben overschreden, ertoe verplichten om hun vangsten van blauwvintonijn terug te gooien. Onder het toepassingsgebied van die gedelegeerde verordening vallen ook vaartuigen die aan recreatievisserij doen. Bijgevolg hoeven dergelijke teruggooi- en vrijlatingsverplichtingen niet in deze verordening te worden opgenomen en worden de overeenkomstige bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 onverlet gelaten.(14)Tijdens de jaarlijkse vergadering van 2018 erkenden de verdragsluitende partijen de noodzaak om de controles voor bepaalde activiteiten met betrekking tot blauwvintonijn te versterken. Daartoe is tijdens de jaarlijkse vergadering van 2018 overeengekomen dat de voor kwekerijen verantwoordelijke verdragsluitende partijen ervoor moeten zorgen dat kooiverrichtingen volledig traceerbaar zijn en dat zij aselecte controles op basis van een risicoanalyse moeten uitvoeren.(15)Verordening (EU) nr. 640/2010 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 640/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 tot vaststelling van een vangstdocumentatieprogramma voor blauwvintonijn Thunnus thynnus en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1984/2003 van de Raad (PB L 194 van 24.7.2010, blz. 1). voorziet in een elektronisch vangstdocument voor blauwvintonijn (electronic bluefin tuna catch document — eBCD), waarmee Iccat-aanbeveling 09-11 tot wijziging van Aanbeveling 08-12 wordt omgezet. De aanbevelingen 17-09 en 11-20 over de toepassing van het eBCD zijn onlangs ingetrokken bij de aanbevelingen 18-12 en 18-13. Daarom is Verordening (EU) nr. 640/2010 achterhaald en heeft de Commissie ▌ een nieuwe verordening voorgesteld om uitvoering te geven aan de meest recente Iccat-voorschriften inzake het eBCD. Bijgevolg dient deze verordening niet te verwijzen naar Verordening (EU) nr. 640/2010, maar meer in het algemeen naar het door de Iccat aanbevolen vangstdocumentatieprogramma.(16)Rekening houdend met het feit dat bepaalde aanbevelingen van de Iccat frequent worden gewijzigd door de verdragsluitende partijen bij de Iccat en waarschijnlijk in de toekomst verder zullen worden gewijzigd, moet, om toekomstige Iccat-aanbevelingen tot wijziging of aanvulling van het Iccat-beheersplan snel in het recht van de Unie om te zetten, de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen aan de Commissie worden overgedragen voor de volgende zaken: ▌ termijnen voor het verstrekken van informatie, perioden voor visseizoenen; afwijkingen van het verbod op de overdracht van ongebruikte quota; minimuminstandhoudingsreferentiegrootten; percentages en parameters, de aan de Commissie te verstrekken informatie; taken van nationale waarnemers en regionale waarnemers, redenen voor het weigeren van de toestemming om vis over te hevelen; redenen om vangsten in beslag te nemen en de vrijlating van vis te bevelen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgevenPB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.(17)De Commissie, die de Unie in de vergaderingen van de Iccat vertegenwoordigt, stemt jaarlijks in met een aantal zuiver technische Iccat-aanbevelingen, met name betreffende capaciteitsbeperkingen, logboekvoorschriften, vangstaangifteformulieren, aangiften van overlading en van overheveling, minimuminformatie voor vismachtigingen, het minimumaantal vissersvaartuigen in het kader van de Iccat-regeling inzake gezamenlijke internationale inspectie; specificaties van de inspectie- en waarnemersregeling, normen voor video-opname, vrijgaveprotocollen, normen voor de behandeling van dode vis, kooiverklaringen, of normen voor volgsystemen voor vaartuigen, die worden geïmplementeerd door de bijlagen I tot en met XV bij deze verordening. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling van de bijlagen I tot en met XV overeenkomstig de gewijzigde of aangevulde Iccat-aanbevelingen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.(18)De Iccat-aanbevelingen voor de visserij op blauwvintonijn (activiteiten in verband met de vangst, de overheveling, het vervoer, het kooien, de kweek, de oogst en de overdracht) zijn zeer dynamisch. Er worden constant nieuwe technologieën voor de controle en het beheer van de visserij (d.w.z. stereoscopische camera’s en alternatieve methoden) ontwikkeld die op uniforme wijze door de lidstaten moeten worden toegepast. Evenzo moeten waar nodig operationele procedures worden ontwikkeld, om de lidstaten te helpen de in deze verordening vastgelegde Iccat-regels na te leven. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend met betrekking tot uitvoeringsbepalingen voor de overdracht van levende blauwvintonijn, overhevelingsverrichtingen en kooiverrichtingen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13)..(19)De gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen waarin deze verordening voorziet, laten de omzetting van toekomstige Iccat-aanbevelingen in het recht van de Unie volgens de gewone wetgevingsprocedure onverlet.(20)Aangezien deze verordening in een nieuw en omvattend beheersplan voor blauwvintonijn zal voorzien, moeten de in de Verordeningen (EU) 2017/2107Verordening (EU) 2017/2107 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2017 tot vaststelling van in het verdragsgebied van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) geldende beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1936/2001, (EG) nr. 1984/2003 en (EG) nr. 520/2007 van de Raad (PB L 315 van 30.11.2017, blz. 1). en (EU) 2019/833Verordening (EU) 2019/833 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van instandhoudings- en handhavingsmaatregelen die van toepassing zijn in het gereglementeerde gebied van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1627 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2115/2005 en (EG) nr. 1386/2007 van de Raad (PB L 141 van 28.5.2019, blz. 1). van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde bepalingen betreffende blauwvintonijn worden geschrapt. Het deel van artikel 43 van Verordening (EU) 2017/2107 dat op zwaardvis in de Middellandse Zee betrekking heeft, is opgenomen in Verordening (EU) 2019/1154 van het Europees Parement en de RaadVerordening (EU) 2019/1154 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 voor een meerjarig herstelplan voor mediterrane zwaardvis en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad en Verordening (EU) 2017/2107 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 188 van 12.7.2019, blz. 1).. Sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1936/2001 van de RaadVerordening (EG) nr. 1936/2001 van de Raad van 27 september 2001 tot vaststelling van technische maatregelen voor de instandhouding van bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden (PB L 263 van 3.10.2001, blz. 1). moeten eveneens worden geschrapt. Verordening (EG) nr. 1936/2001, Verordening (EU) 2017/2107 en Verordening (EU) 2019/833 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.(21)Iccat-aanbeveling 17-07 is ingetrokken bij Aanbeveling 18-02, aangezien de toestand van het bestand niet meer noopt tot de noodmaatregelen uit hoofde van het bij die aanbeveling vastgestelde herstelplan voor blauwvintonijn. Verordening (EU) 2016/1627, waarbij het herstelplan ten uitvoer is gelegd, moet derhalve worden ingetrokken,HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:HOOFDSTUK IALGEMENE BEPALINGENArtikel 1OnderwerpBij deze verordening worden algemene regels vastgesteld voor de uniforme en doeltreffende uitvoering door de Unie van het meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn (Thunnus thynnus) in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, zoals vastgesteld door de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (hierna de Iccat genoemd).Artikel 2ToepassingsgebiedDeze verordening is van toepassing op:a)vissersvaartuigen van de Unie en recreatievisserijvaartuigen van de Unie die:blauwvintonijn vangen in het verdragsgebied; enin het verdragsgebied gevangen blauwvintonijn, ook buiten het verdragsgebied, overladen of aan boord hebben;b)kwekerijen van de Unie;c)vissersvaartuigen van derde landen en recreatievisserijvaartuigen van derde landen die actief zijn in wateren van de Unie en blauwvintonijn vangen in het verdragsgebied;d)vaartuigen van derde landen die in havens van lidstaten worden geïnspecteerd en die in het verdragsgebied gevangen blauwvintonijn of visserijproducten van in wateren van de Unie gevangen blauwvintonijn aan boord hebben die niet eerder in havens zijn aangeland of overgeladen.Artikel 3DoelstellingDe doelstelling van deze verordening bestaat erin het meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn, zoals vastgesteld door de Iccat, dat bedoeld is om de biomassa van blauwvintonijn boven een niveau te houden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, uit te voeren.Artikel 4Verband met andere wetgeving van de UnieTenzij in deze verordening anders is bepaald, zijn de bepalingen van deze verordening van toepassing onverminderd andere handelingen van de Unie met betrekking tot de visserijsector, met name:1)Verordening (EG) nr. 1224/2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen;2)Verordening (EG) nr. 1005/2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen;3)Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 81). inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten;4)Verordening (EU) 2017/2107 tot vaststelling van in het verdragsgebied van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) geldende beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen.5)Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105). betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen.Artikel 5DefinitiesVoor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:1)Iccat: Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen;2)het verdrag: het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen;3)vissersvaartuig: een motorvaartuig dat wordt ingezet voor de commerciële exploitatie van blauwvintonijnbestanden, inclusief vangstvaartuigen, verwerkingsvaartuigen, ondersteuningsvaartuigen, sleepvaartuigen, vaartuigen waarop vangsten worden overgeladen, transportvaartuigen die zijn uitgerust voor het vervoer van tonijnproducten, en hulpvaartuigen, met uitzondering van containerschepen;4)levende blauwvintonijn: blauwvintonijn die gedurende een bepaalde periode levend in een tonnara wordt gehouden, of die levend wordt overgeheveld naar een kweekvoorziening ▌;5)SCRS: Permanent Comité voor onderzoek en statistiek van de Iccat;6)recreatievisserij: niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee de biologische rijkdommen van de zee worden geëxploiteerd ▌;7)sportvisserij: niet-commerciële visserij door leden van een nationale sportorganisatie of houders van een nationale sportvergunning;8)sleepvaartuig: een vaartuig dat wordt gebruikt voor het slepen van kooien;9)verwerkingsvaartuig: een vaartuig aan boord waarvan visserijproducten een of meer van de volgende behandelingen ondergaan alvorens te worden verpakt: fileren of in moten verdelen, invriezen en/of verwerken;10)hulpvaartuig: een vaartuig dat wordt gebruikt om (niet-verwerkte) dode blauwvintonijn van een transport-/kweekkooi, een ringzegen of een tonnara naar een aangewezen haven en/of naar een verwerkingsvaartuig te vervoeren;11)tonnara: vast vistuig dat aan de bodem is verankerd en doorgaans een net heeft dat de blauwvintonijn naar vangkamers of een reeks vangkamers leidt waar hij wordt vastgehouden alvorens te worden geoogst of gekweekt;12)ringzegen: ringnet waarvan de bodem aan de onderkant wordt samengetrokken door een sluitlijn die door een reeks ringen langs de onderpees loopt, waardoor het net kan worden samengetrokken en gesloten;13)kooien: het verplaatsen van levende blauwvintonijn uit de transportkooi of de tonnara naar de kweek- of mestkooien;14)vangstvaartuig: een vaartuig dat wordt gebruikt voor de commerciële vangst van blauwvintonijn;15)kwekerij: een marien gebied dat duidelijk wordt afgebakend door geografische coördinaten, dat wordt gebruikt voor het mesten of het kweken van blauwvintonijn die is gevangen door tonnara’s en/of ringzegenvaartuigen. Een kwekerij kan verscheidene kweeklocaties hebben, die elk worden afgebakend door geografische coördinaten, die duidelijk de lengte- en breedtegraad van elk van de punten van de veelhoek aangeven;16)kweken of mesten: het kooien van blauwvintonijn in kwekerijen en het voeren ervan, met als doel de blauwvintonijn te mesten en de totale biomassa ervan te verhogen;17)oogsten: het doden van blauwvintonijn in kwekerijen of tonnara’s;18)stereoscopische camera: een camera met twee of meer lenzen, met een aparte beeldsensor of een apart filmframe voor elke lens, zodat driedimensionale beelden kunnen worden vastgelegd om de lengte van de vis te meten en het aantal of gemiddelde gewicht van de blauwvintonijn te helpen verfijnen;19)kleinschalig kustvaartuig: een vangstvaartuig met ten minste drie van de volgende vijf kenmerken:a)de lengte over alles is < 12 m;b)het vaartuig vist uitsluitend in de wateren die onder de jurisdictie van de vlaggenlidstaat vallen;c)visreizen duren minder dan 24 uur;d)het maximale aantal bemanningsleden is vastgesteld op vier personen; ofe)het vaartuig vist met technieken die selectief zijn en een verminderd milieueffect hebben;20)gezamenlijke visactie: elke actie van twee of meer ringzegenvaartuigen waarbij de vangst van één ringzegenvaartuig volgens een vooraf overeengekomen verdeelsleutel aan een of meer ringzegenvaartuigen wordt toegewezen;21)actief vissen: de gerichte visserij op blauwvintonijn door een vangstvaartuig gedurende een bepaald visseizoen;22)BCD: vangstdocument voor blauwvintonijn;23)eBCD: elektronisch vangstdocument voor blauwvintonijn;24)verdragsgebied: het in artikel 1 van het verdrag afgebakende geografische gebied;25)overlading: het overbrengen van alle aan boord van een vissersvaartuig aanwezige visserijproducten of een gedeelte daarvan naar een ander vissersvaartuig. Het overbrengen van dode blauwvintonijn van de ringzegen, de tonnara of het sleepvaartuig naar een hulpvaartuig wordt echter niet als een overlading beschouwd;26)controleoverheveling elke aanvullende overheveling die op verzoek van de visserij-/kwekerijexploitanten of controleautoriteiten wordt verricht ter verificatie van de hoeveelheid vis die wordt overgeheveld;27)controlecamera: stereoscopische camera en/of conventionele videocamera’s ten behoeve van de controles uit hoofde van deze verordening;28)CPC: verdragsluitende partij bij het verdrag alsook een samenwerkende niet-verdragsluitende partij, entiteit of visserijentiteit;29)groot pelagisch beugvisserijvaartuig: een pelagisch beugvisserijvaartuig met een lengte over alles van meer dan 24 meter;30)overheveling: elke overheveling van:a)levende blauwvintonijn uit het net van het vangstvaartuig naar de transportkooi;b)levende blauwvintonijn uit de transportkooi naar een andere transportkooi;c)de kooi met levende blauwvintonijn van een sleepvaartuig naar een ander sleepvaartuig;d)de kooi met levende blauwvintonijn van een kwekerij naar een andere kwekerij en levende blauwvintonijn tussen verschillende kooien in dezelfde kwekerij;e)levende blauwvintonijn van de tonnara naar de transportkooi, onafhankelijk van de aanwezigheid van een sleepvaartuig;31)exploitant: natuurlijke of rechtspersoon die een bedrijf exploiteert of bezit waarvan de activiteiten betrekking hebben op een stadium van de productie-, verwerkings-, afzet-, distributie- en detailhandelsketen voor visserij- en aquacultuurproducten;32)vistuiggroep: een groep vissersvaartuigen die hetzelfde vistuig gebruiken en waaraan een groepsquotum is toegewezen;33)visserijinspanning: het product van de capaciteit en de activiteit van een vissersvaartuig; voor een groep vissersvaartuigen is dit de som van de visserijinspanning van alle vaartuigen in de groep;34)verantwoordelijke lidstaat: de vlaggenlidstaat of de lidstaat in de jurisdictie waarvan de betrokken kwekerij of tonnara zich bevindt.HOOFDSTUK IIBEHEERSMAATREGELENArtikel 6Voorwaarden voor visserijbeheersmaatregelen1.Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de visserijinspanning van zijn vangstvaartuigen en tonnara’s in verhouding staat tot de vangstmogelijkheden voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee waarover die lidstaat beschikt. De door de lidstaten genomen maatregelen omvatten de vaststelling van individuele quota voor hun vangstvaartuigen van meer dan 24 m die zijn opgenomen in de in artikel 26 bedoelde lijst van gemachtigde vaartuigen.2.De lidstaten schrijven voor dat vangstvaartuigen zich onmiddellijk naar een door hen aangewezen haven begeven wanneer het individuele quotum van het vaartuig wordt geacht te zijn opgebruikt, overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.3.Charteractiviteiten zijn niet toegestaan in de blauwvintonijnvisserij.Artikel 7Overdracht van niet-geoogste levende blauwvintonijn▌1.▌ De overdracht binnen een kwekerij van niet-geoogste levende blauwvintonijn uit de vangst van voorgaande jaren kan alleen worden toegestaan indien een versterkt controlesysteem wordt ontwikkeld en door de lidstaat aan de Commissie ▌wordt gemeld. Dat systeem maakt een integrerend deel uit van het in artikel 13 bedoelde inspectieplan van de lidstaat, en omvat ten minste de in de artikelen 53 en 61 vastgestelde maatregelen.2.Vóór het begin van het visseizoen zorgen de voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten voor een grondige beoordeling van alle levende blauwvintonijn die wordt overgedragen na bulkoogsten in onder hun jurisdictie vallende kwekerijen. Daartoe wordt alle overgedragen levende blauwvintonijn van het vangstjaar waarin geen bulkoogst in kwekerijen heeft plaatsgevonden, naar andere kooien overgeheveld met gebruikmaking van stereoscopische camerasystemen of alternatieve methoden, mits deze hetzelfde niveau van precisie en nauwkeurigheid waarborgen, overeenkomstig artikel 51. Te allen tijde moet volledig gedocumenteerde traceerbaarheid gewaarborgd zijn. De overdracht van blauwvintonijn van jaren waarin geen bulkoogst heeft plaatsgevonden, wordt jaarlijks gecontroleerd door toepassing van dezelfde procedure op passende monsters op basis van een risicobeoordeling.3.De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met nadere regels voor de ontwikkeling van een versterkt controlesysteem voor de overdracht van levende blauwvintonijn. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 68 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.Artikel 8Overdracht van ongebruikte quotaDe overdracht van ongebruikte quota is niet toegestaan.Artikel 9Overdrachten van quota1.De overdrachten van quota tussen de Unie en de andere CPC’s worden alleen verricht na voorafgaande machtiging door de betrokken lidstaten en/of CPC’s. De Commissie stelt het Iccat-secretariaat 48 uur op voorhand in kennis van de overdracht van quota.2.De overdracht van quota binnen vistuiggroepen, van bijvangstquota en van individuele vangstquota van lidstaten is toegestaan, op voorwaarde dat de betrokken lidstaten de Commissie op voorhand in kennis stellen van dergelijke overdrachten, zodat de Commissie het Iccat-secretariaat op de hoogte kan brengen voordat de overdracht ingaat.Artikel 10Quotaverlagingen in geval van overbevissingWanneer de lidstaten de hun toegewezen quota overschrijden en deze situatie niet kan worden verholpen door het uitwisselen van quota overeenkomstig artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, zijn de artikelen 37 en 105 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van toepassing.Artikel 11Jaarlijkse beheersplannen1.Elke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks visserijplan op. Dat plan bevat ten minste de volgende informatie voor de vangstvaartuigen en tonnara’s:a)de aan elke vistuiggroep toegewezen quota, met inbegrip van de quota voor bijvangsten;b)in voorkomend geval, de voor de toewijzing en het beheer van de quota gebruikte methode;c)de maatregelen om de naleving van individuele quota te waarborgen;d)open visseizoenen voor elke vistuigcategorie;e)informatie over aangewezen havens;f)de regels inzake bijvangsten; eng)het aantal vangstvaartuigen van meer dan 24 m, met uitzondering van bodemtrawlers en ringzegenvaartuigen die gemachtigd zijn om in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en in de Middellandse Zee op blauwvintonijn te vissen.2.De lidstaten met kleinschalige kustvaartuigen die gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen, proberen aan deze vaartuigen een specifiek sectoraal quota toe te wijzen en nemen een dergelijke toewijzing op in hun visserijplannen. Zij nemen in hun monitorings-, controle- en inspectieplannen ook aanvullende maatregelen op om de benutting van het quotum door die vloot nauwlettend te monitoren. De lidstaten kunnen een ander aantal vaartuigen machtigen om hun vangstmogelijkheden volledig te benutten, met behulp van de in lid 1 bedoelde parameters.3.Portugal en Spanje kunnen sectorale quota toewijzen aan met de hengel vissende vaartuigen in de wateren van de Unie rond de eilandengroepen van de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden. Het sectorale quotum wordt opgenomen in hun jaarlijkse visserijplannen en in hun jaarlijkse monitoring-, controle- en inspectieplannen worden duidelijk aanvullende maatregelen vastgesteld om de benutting ervan te monitoren.4.Indien de lidstaten overeenkomstig lid 2 of lid 3 sectorale quota toewijzen, is het minimumquotumvereiste van vijf ton, zoals vastgesteld in de voor de toewijzing van de vangstmogelijkheden van kracht zijnde handeling van de Unie, niet van toepassing.5.Elke wijziging van het jaarlijkse visserijplan wordt door de betrokken lidstaat ten minste drie werkdagen vóór het begin van de visserijactiviteit waarop de wijziging betrekking heeft aan de Commissie doorgegeven. De Commissie zendt de wijziging ten minste één werkdag vóór het begin van de visserijactiviteit waarop de wijziging betrekking heeft door aan het Iccat-secretariaat.Artikel 12Toewijzing van vangstmogelijkhedenOvereenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 maken de lidstaten bij de toewijzing van de hun ter beschikking staande vangstmogelijkheden gebruik van transparante en objectieve criteria van onder meer ecologische, sociale en economische aard, verdelen zij ▌ de nationale quota eerlijk over de diverse vlootsegmenten, met bijzondere aandacht voor de traditionele en de ambachtelijke visserijen, en zorgen zij voor stimulansen voor vissersvaartuigen van de Unie die zijn uitgerust met selectief vistuig of die gebruikmaken van minder milieubelastende visserijtechnieken.Artikel 13Jaarlijkse beheersplannen voor de vangstcapaciteitElke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks beheersplan voor de vangstcapaciteit op. In dat plan passen de lidstaten het aantal vangstvaartuigen en tonnara’s aan op een wijze die waarborgt dat de vangstcapaciteit in verhouding staat tot de vangstmogelijkheden die zijn toegewezen aan vangstvaartuigen en tonnara’s voor de desbetreffende quotaperiode. De lidstaten passen de visserijcapaciteit aan met behulp van de parameters die zijn vastgesteld in de voor de toewijzing van de vangstmogelijkheden van kracht zijnde handeling van de Unie. De aanpassing van de vangstcapaciteit van de Unie voor ringzegenvaartuigen wordt beperkt tot een maximale variatie van 20 % ten opzichte van de basisvangstcapaciteit in 2018.Artikel 14Jaarlijkse inspectieplannenElke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks inspectieplan op om de naleving van deze verordening te waarborgen. De lidstaten dienen hun respectieve plannen in bij de Commissie. Deze plannen worden opgesteld in overeenstemming met:a)de doelstellingen, prioriteiten en procedures alsmede de ijkpunten voor inspectie-activiteiten zoals deze zijn opgenomen in het uit hoofde van artikel 95 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde speciale controle- en inspectieprogramma voor blauwvintonijn;b)het uit hoofde van artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde nationale controleactieprogramma voor blauwvintonijn.Artikel 15Jaarlijkse beheersplannen voor de kweek1.Elke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks beheersplan voor de kweek op.2.In het jaarlijkse beheersplan voor de kweek waarborgt elke lidstaat dat de totale capaciteit voor het binnenbrengen en de totale kweekcapaciteit in verhouding staan tot de geraamde hoeveelheid blauwvintonijn die beschikbaar is voor de kweek.3.De lidstaten beperken hun capaciteit voor het kweken van tonijn tot de totale kweekcapaciteit zoals geregistreerd in het Iccat-register van kweekvoorzieningen voor blauwvintonijn of zoals toegestaan en bij de Iccat aangemeld in 2018.4.In de kwekerijen van een lidstaat mag niet meer in het wild gevangen blauwvintonijn worden binnengebracht dan het niveau van de binnengebrachte hoeveelheden die door de kwekerijen van die lidstaat in 2005, 2006, 2007 en 2008 bij de Iccat zijn geregistreerd in het register van kweekvoorzieningen voor blauwvintonijn.5.Indien een lidstaat de maximale hoeveelheid in het wild gevangen tonijn in een of meer van zijn tonijnkwekerijen moet verhogen, staat deze verhoging in verhouding tot de aan die lidstaat toegewezen vangstmogelijkheden, en alle invoer van levende blauwvintonijn uit een andere lidstaat of verdragsluitende partij.6.De voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaten zorgen ervoor dat de wetenschappers die door het SCRS zijn belast met proeven om de groeisnelheid tijdens de mestperiode vast te stellen, toegang hebben tot de kwekerijen en worden bijgestaan bij de uitvoering van hun taken.7.Indien nodig dienen de lidstaten uiterlijk op 15 mei van elk jaar bij de Commissie herziene beheersplannen voor de kweek in.Artikel 16Toezending van de jaarlijkse plannen1.Elke lidstaat met een quotum voor blauwvintonijn zendt elk jaar uiterlijk op 31 januari de volgende plannen aan de Commissie toe:a)het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde jaarlijkse visserijplan voor de vangstvaartuigen en tonnara’s waarmee op blauwvintonijn wordt gevist in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee;b)het overeenkomstig artikel 13 opgestelde jaarlijkse beheersplan voor de vangstcapaciteit;c)het overeenkomstig artikel 14 opgestelde jaarlijkse inspectieplan; end)het overeenkomstig artikel 15 opgestelde jaarlijkse beheersplan voor de kweek.2.De Commissie bundelt de in lid 1 bedoelde plannen en gebruikt ze voor het opstellen van een jaarlijks plan van de Unie. De Commissie zendt het plan van de Unie elk jaar uiterlijk op 15 februari toe aan het Iccat-secretariaat ter bespreking en goedkeuring door de Iccat.3.Indien een lidstaat een in lid 1 bedoeld plan niet binnen de in dat lid vastgestelde termijn bij de Commissie indient, kan de Commissie besluiten het plan van de Unie aan het Iccat-secretariaat toe te zenden zonder de plannen van de betrokken lidstaat. Op verzoek van de betrokken lidstaat probeert de Commissie rekening te houden met een van de in lid 1 bedoelde plannen dat is ingediend na de in dat lid vastgestelde termijn, maar vóór de termijn die is vastgesteld in lid 2. Indien een door een lidstaat ingediend plan niet voldoet aan de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de jaarlijkse visserij-, capaciteits-, inspectie- en kweekplannen en een ernstige fout bevat die ertoe kan leiden dat het jaarlijks plan van de Unie niet wordt goedgekeurd door de Iccat-commissie, kan de Commissie besluiten ▌het jaarlijks plan van de Unie aan het Iccat-secretariaat toe te zenden zonder de plannen van de betrokken lidstaat. De Commissie brengt de betrokken lidstaat zo spoedig mogelijk op de hoogte en probeert eventuele door die lidstaat ingediende herziene plannen op te nemen in het Unieplan of in wijzigingen van het Unieplan, mits zij voldoen aan de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de jaarlijkse visserij-, capaciteits-, inspectie- en kweekplannen.HOOFDSTUK IIITECHNISCHE MAATREGELENArtikel 17Visseizoenen1.Ringzegenvaartuigen mogen van 26 mei tot en met 1 juli op blauwvintonijn vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee.2.In afwijking van lid 1 mogen Cyprus en Griekenland in hun in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplannen bepalen dat ringzegenvaartuigen die hun vlag voeren, van 15 mei tot en met 1 juli op blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Middellandse Zee (FAO-visgebied 37.3.1 en 37.3.2) mogen vissen.3.In afwijking van lid 1 mag Kroatië in zijn in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplannen bepalen dat ringzegenvaartuigen die zijn vlag voeren, tot en met 15 juli voor kweekdoeleinden op blauwvintonijn in de Adriatische Zee (FAO-visgebied 37.2.1) mogen vissen.4.In afwijking van lid 1 mogen lidstaten die aan de Commissie het bewijs leveren dat bepaalde van hun ringzegenvaartuigen die in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee op blauwvintonijn vissen, vanwege de weersomstandigheden hun normale visdagen niet konden benutten in de loop van een jaar, besluiten dat het in lid 1 bedoelde visseizoen voor afzonderlijke ringzegenvaartuigen die door deze situatie getroffen zijn, wordt verlengd met een overeenkomstig aantal verloren dagen, met een maximum van tien ▌dagen ▌. De inactiviteit van de betrokken vaartuigen, en in het geval van een gezamenlijke visactie, van alle daarbij betrokken vaartuigen, wordt naar behoren gestaafd met weerberichten en VMS-posities.5.Voor grote pelagische beugvisserijvaartuigen is de visserij op blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee toegestaan van 1 januari tot en met 31 mei.6.De lidstaten nemen in hun jaarlijkse visserijplannen visseizoenen op voor hun vloten, met uitzondering van ringzegenvaartuigen en grote pelagische beugvisserijvaartuigen.Artikel 18AanlandingsverplichtingDe bepalingen van dit hoofdstuk doen geen afbreuk aan artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, met inbegrip van de toepasselijke afwijkingen daarvan.Artikel 19Minimuminstandhoudingsreferentiegrootte1.Het is verboden om blauwvintonijn, met inbegrip van als bijvangst of in de recreatievisserij gevangen blauwvintonijn, met een gewicht van minder dan 30 kg of met een vorklengte van minder dan 115 cm te vangen, aan boord houden, over te laden, over te hevelen, aan te landen, te vervoeren, op te slaan, te verkopen, uit te stallen of te koop aan te bieden.2.In afwijking van lid 1 geldt voor blauwvintonijn een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 8 kg of 75 cm vorklengte wanneer het gaat om:a)blauwvintonijn die in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan door met de hengel of met de sleeplijn vissende vaartuigen is gevangen;b)blauwvintonijn die in de Middellandse Zee in het kader van de kleinschalige kustvisserij op verse vis is gevangen door met de hengel, de beug of de handlijn vissende vaartuigen; enc)blauwvintonijn die in de Adriatische Zee wordt gevangen voor kweekdoeleinden door vaartuigen die de vlag van Kroatië voeren.3.Specifieke voorwaarden die van toepassing zijn op de in lid 2 van dit artikel bedoelde afwijking, zijn vastgesteld in bijlage I.4.De lidstaten geven een vismachtiging af aan vaartuigen die vissen onder de in de punten 2 en 3 van bijlage I bedoelde afwijkingen. De betrokken vaartuigen worden vermeld in de in artikel 26 bedoelde lijst van vangstvaartuigen.5.Vis kleiner dan de in dit artikel vastgestelde minimuminstandhoudingsreferentiegrootten die dood wordt teruggegooid, wordt in mindering gebracht op het quotum van de lidstaat.Artikel 20Incidentele vangsten onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte1.In afwijking van artikel 19, lid 1, zijn incidentele vangsten van maximaal 5 % blauwvintonijn met een gewicht tussen 8 en 30 kg of met een vorklengte tussen 75 en 115 cm toegestaan voor alle vangstvaartuigen en tonnara’s die actief op blauwvintonijn vissen.2.Het in lid 1 genoemde percentage van 5 % wordt berekend op basis van de totale vangsten van blauwvintonijn die op enig moment na elke visserijactiviteit aan boord van een vaartuig of in de tonnara worden gehouden.3.Incidentele vangsten worden in mindering gebracht op het quotum van de voor de vangstvaartuigen of de tonnara verantwoordelijke lidstaat.4.Voor incidentele vangsten van blauwvintonijn onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte geldt het bepaalde in de artikelen 31, 33, 34 en 35.Artikel 21Bijvangsten1.Elke lidstaat voorziet in de mogelijkheid van bijvangst van blauwvintonijn binnen zijn quotum en deelt dit aan de Commissie mee bij toezending van zijn visserijplan.2.Het niveau van de toegestane bijvangsten, dat niet meer bedraagt dan 20 % van de totale vangsten die aan het einde van elke visreis aan boord aanwezig zijn, en de methode die wordt gebruikt voor de berekening van die bijvangsten in verhouding tot de totale vangst aan boord, wordt duidelijk gedefinieerd in het in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplan. Het percentage bijvangsten mag worden berekend op basis van het gewicht of het aantal exemplaren. De berekening op basis van het aantal exemplaren is alleen van toepassing op tonijn en tonijnachtigen die onder het beheer van de Iccat vallen. De omvang van de toegestane bijvangsten voor kleinschalige kustvaartuigen mag op jaarbasis worden berekend.3.Alle bijvangsten van dode blauwvintonijn, aan boord gehouden of teruggegooid, worden in mindering gebracht op het quotum van de vlaggenlidstaat, en geregistreerd en gerapporteerd aan de Commissie, overeenkomstig de artikelen 31 en 32.4.Voor de lidstaten die geen blauwvintonijnquotum hebben, worden de betrokken bijvangsten in mindering gebracht op het specifieke quotum van de Unie voor bijvangst van blauwvintonijn dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU en artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.5.Indien het aan een lidstaat toegewezen quotum volledig is opgebruikt, wordt geen vangst van blauwvintonijn door vaartuigen die zijn vlag voeren, toegestaan en neemt die lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de als bijvangst gevangen blauwvintonijn wordt vrijgelaten. Als het specifieke quotum van de Unie voor bijvangst van blauwvintonijn als vastgesteld overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU en artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is opgebruikt, is de vangst van blauwvintonijn niet toegestaan door vaartuigen die de vlag voeren van lidstaten zonder quotum voor blauwvintonijn en nemen die lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de als bijvangst gevangen blauwvintonijn wordt vrijgelaten. In die gevallen worden de verwerking en het in de handel brengen van dode blauwvintonijn verboden en worden alle vangsten geregistreerd. De lidstaten verstrekken op jaarbasis informatie over dergelijke bijvangsten van dode blauwvintonijn aan de Commissie, die deze gegevens doorzendt aan het Iccat-secretariaat.6.Vaartuigen die niet actief op blauwvintonijn vissen, houden aan boord gehouden hoeveelheden blauwvintonijn duidelijk gescheiden van andere soorten, zodat de controleautoriteiten de naleving van dit artikel kunnen monitoren. Dergelijke bijvangsten kunnen in de handel worden gebracht voor zover zij vergezeld gaan van het eBCD.Artikel 22Gebruik van luchttuigenHet is verboden luchttuigen, inclusief vliegtuigen, helikopters of onbemande luchtvaartuigen, te gebruiken om naar blauwvintonijn te zoeken.HOOFDSTUK IVRECREATIEVISSERIJArtikel 23Specifieke quota voor de recreatievisserij1.Elke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, reguleert de recreatievisserij door een specifiek quotum ten behoeve van deze visserij toe te wijzen. Eventuele dode blauwvintonijn wordt in aanmerking genomen bij een dergelijke toewijzing, inclusief in het kader van de praktijk van vangen en terugzetten. De lidstaten stellen de Commissie bij de toezending van hun visserijplannen in kennis van het aan de recreatievisserij toegewezen quotum.2.Vangsten van dode blauwvintonijn worden gerapporteerd en in mindering gebracht op het quotum van de lidstaat.Artikel 24Specifieke voorwaarden voor de recreatievisserij1.Elke lidstaat met een quotum voor blauwvintonijn dat is toegewezen aan recreatievisserij, reglementeert de recreatievisserij door vismachtigingen af te geven aan vaartuigen voor de recreatievisserij. Op verzoek van de Iccat stellen de lidstaten aan de Commissie de lijst beschikbaar van de recreatievaartuigen waaraan een vismachtiging is verleend voor de vangst van blauwvintonijn. Deze lijst, die de Commissie in elektronische vorm bij de Iccat moet indienen, bevat voor elk vaartuig de volgende informatie:a)naam van het vaartuig;b)registratienummer;c)Iccat-registratienummer (indien van toepassing);d)vroegere naam of namen (indien van toepassing); ene)naam en adres van de eigenaar(s) en de exploitant(en).2.Het is in de recreatievisserij verboden om meer dan één blauwvintonijn per vaartuig per dag te vangen, aan boord te houden, over te laden of aan te landen.3.Het op de markt brengen van in het kader van de recreatievisserij gevangen blauwvintonijn is verboden.4.Elke lidstaat registreert de vangstgegevens van de recreatievisserij, met inbegrip van het gewicht en indien mogelijk de lengte van elke blauwvintonijn, en meldt de gegevens van het voorgaande jaar elk jaar uiterlijk op 30 juni aan de Commissie. De Commissie zendt die informatie door aan het Iccat-secretariaat.5.Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om blauwvintonijnen, en met name jonge tonijnen, die levend zijn gevangen in het kader van de recreatievisserij, zoveel mogelijk vrij te laten. Alle aangelande blauwvintonijn bevindt zich in gehele staat of is ontdaan van kieuwen en/of ingewanden.Artikel 25Vangen, merken en terugzetten1.In afwijking van artikel 22, lid 1, mogen lidstaten die vangen en terugzetten door vaartuigen voor de sportvisserij in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan toestaan, een beperkt aantal van die vaartuigen toestaan gericht te vissen op blauwvintonijn voor de doeleinden van vangen, merken en terugzetten, zonder dat daarvoor aan die vaartuigen een specifiek quotum hoeft te worden toegewezen. Deze vaartuigen opereren in het kader van een wetenschappelijk project van een onderzoeksinstituut dat deel uitmaakt van een wetenschappelijk onderzoeksprogramma. De resultaten van het project worden meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat.2.Vaartuigen die wetenschappelijk onderzoek verrichten in het kader van het Iccat-onderzoeksprogramma voor blauwvintonijn worden niet geacht de in lid 1 bedoelde activiteiten in het kader van vangen, merken en terugzetten te verrichten.3.Lidstaten die activiteiten in het kader van vangen, merken en terugzetten toestaan:a)dienen een beschrijving van die activiteiten en van de daarvoor geldende maatregelen in als een integrerend deel van hun in de artikelen 12 en 15 bedoelde visserij- en inspectieplannen;b)monitoren nauwlettend de activiteiten van de betrokken vaartuigen om te waarborgen dat zij de bepalingen van deze verordening naleven;c)waarborgen dat de verrichtingen voor het merken en terugzetten worden verricht door daartoe opgeleid personeel, teneinde een hoge overleving van de exemplaren te garanderen; end)dienen jaarlijks uiterlijk vijftig dagen vóór de SCRS-vergadering van het volgende jaar bij de Commissie een verslag over de verrichte wetenschappelijk activiteiten in. De Commissie zendt het verslag zestig dagen vóór de SCRS-vergadering van het volgende jaar door aan de Iccat.4.Elke blauwvintonijn die sterft tijdens activiteiten in het kader van vangen, merken en terugzetten wordt gerapporteerd en op het quotum van de vlaggenlidstaat in mindering gebracht.HOOFDSTUK VCONTROLEMAATREGELENAFDELING 1LIJSTEN EN REGISTERS VAN VAARTUIGEN EN TONNARA’SArtikel 26Lijsten en registers van vaartuigen1.De lidstaten dienen elk jaar een maand vóór het begin van de machtigingsperiode in elektronische vorm en in het in de laatste versie van de Iccat-richtsnoeren vastgestelde formaathttps://www.iccat.int/en/SubmitCOMP.html de volgende vaartuiglijsten bij de Commissie in:a)een lijst van alle vangstvaartuigen die gemachtigd zijn om actief op blauwvintonijn te vissen; enb)een lijst van alle andere vissersvaartuigen die worden gebruikt voor de commerciële exploitatie van blauwvintonijnbestanden.De Commissie zendt deze informatie 15 dagen vóór het begin van de visserijactiviteit toe aan het Iccat-secretariaat, zodat die vaartuigen in het Iccat-register van gemachtigde vaartuigen kunnen worden opgenomen en, indien van toepassing, in het Iccat-register van vaartuigen met een lengte over alles van 20 meter of meer die gemachtigd zijn om in het verdragsgebied te opereren.2.Een vissersvaartuig mag tijdens een kalenderjaar in beide in lid 1 bedoelde lijsten worden opgenomen, op voorwaarde dat het niet in beide lijsten tegelijk is opgenomen.3.De in lid 1, onder a) en b), bedoelde informatie over vaartuigen bevat de naam van het vaartuig en het nummer in het vlootregister van de Unie (CFR) zoals vastgesteld in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de CommissieUitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie van 6 februari 2017 inzake het vissersvlootregister van de Unie (PB L 34 van 9.2.2017, blz. 9)..4.Retroactieve opneming wordt niet aanvaard door de Commissie.5.Latere wijzigingen die in de loop van een kalenderjaar worden aangebracht in de in de leden 1 en 3 bedoelde lijsten, worden slechts aanvaard indien een aangemeld vissersvaartuig om legitieme operationele redenen of vanwege overmacht niet aan de visserij kan deelnemen. De betrokken lidstaat brengt in dat geval de Commissie onmiddellijk op de hoogte, met opgave van:a)alle bijzonderheden over het vissersvaartuig dat/de vissersvaartuigen die dat vissersvaartuig zal/zullen vervangen; enb)een volledig overzicht van de reden voor de vervanging, alsmede alle relevante ondersteunende bewijsstukken of referenties.6.Overeenkomstig artikel 7, lid 6, van Verordening (EU) 2017/2403 wijzigt de Commissie in de loop van het jaar indien nodig de in lid 1 bedoelde informatie over vangstvaartuigen door geactualiseerde gegevens te verstrekken aan het Iccat-secretariaat.Artikel 27Vismachtigingen voor vaartuigen1.De lidstaten geven vismachtigingen af aan vaartuigen die zijn opgenomen in een van de lijsten als bedoeld in artikel 26, leden 1 en 5. Vismachtigingen bevatten ten minste de in bijlage VII vastgestelde informatie en worden afgegeven in het in die bijlage vastgestelde formaat. De lidstaten zien erop toe dat de in de vismachtiging opgenomen gegevens correct zijn en in overeenstemming zijn met de in deze verordening vastgestelde regels.2.Onverminderd artikel 21, lid 6, worden vissersvaartuigen van de Unie die niet in de in artikel 26, lid 1, bedoelde Iccat-registers zijn opgenomen, geacht niet te zijn gemachtigd om in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee blauwvintonijn te bevissen, aan boord te houden, over te laden, te vervoeren, over te hevelen, te verwerken of aan te landen.3.Wanneer het aan de vaartuigen toegewezen individuele quotum als opgebruikt wordt beschouwd, trekt de vlaggenlidstaat de aan een vaartuig afgegeven vismachtiging voor blauwvintonijn in en kan hij het vaartuig verzoeken zich onmiddellijk naar een door hem aangewezen haven te begeven.Artikel 28Lijsten en registers van voor de blauwvintonijnvisserij gemachtigde tonnara’s1.Elke lidstaat zendt aan de Commissie in elektronische vorm, in het kader van zijn visserijplan, een lijst toe van de tonnara’s met een machtiging om op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. De Commissie zendt die informatie toe aan het Iccat-secretariaat, zodat die tonnara’s kunnen worden opgenomen in het Iccat-register van voor de blauwvintonijnvisserij gemachtigde tonnara’s.2.De lidstaten geven vismachtigingen af voor tonnara’s die zijn opgenomen in de in lid 1 bedoelde lijst. Vismachtigingen bevatten ten minste de in bijlage VII bedoelde informatie en worden afgegeven in het in die bijlage vastgestelde formaat. De lidstaten zien erop toe dat de in de vismachtiging opgenomen gegevens correct zijn en in overeenstemming zijn met de in deze verordening vastgestelde regels.3.Tonnara’s van de Unie die niet zijn opgenomen in het Iccat-register van tonnara’s die gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen, worden niet geacht te zijn gemachtigd om op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. Het is verboden door die tonnara’s gevangen blauwvintonijn aan boord te hebben, over te hevelen, te kooien of aan te landen.4.De vlaggenlidstaat trekt de aan tonnara’s afgegeven vismachtiging voor blauwvintonijn in op het moment dat het aan die tonnara’s toegewezen quotum wordt geacht te zijn opgebruikt.Artikel 29Informatie over visserijactiviteiten1.Elke lidstaat verstrekt de Commissie elk jaar uiterlijk op 15 juli gedetailleerde informatie over de blauwvintonijnvangsten in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee in het voorgaande jaar. De Commissie zendt die informatie elk jaar uiterlijk op 31 juli door aan het Iccat-secretariaat. Deze informatie omvat:a)de naam en het Iccat-nummer van elk vangstvaartuig;b)de geldigheidsduur van de machtiging(en) voor elk vangstvaartuig;c)de totale vangsten van elk vangstvaartuig, inclusief nulvangsten, gedurende de hele geldigheidsduur van de machtiging(en);d)het totale aantal dagen dat elk vangstvaartuig in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee gedurende de hele geldigheidsduur van de machtiging(en) heeft gevist; ene)de totale vangst buiten de machtigingsperiode (bijvangst).2.De lidstaten zenden de Commissie de volgende informatie toe voor onder hun vlag varende vissersvaartuigen die niet waren gemachtigd om actief op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, maar die blauwvintonijn als bijvangst hebben gevangen:a)de naam en het Iccat-nummer of, indien het vaartuig niet bij de Iccat is geregistreerd, het nationale registratienummer van het vaartuig; enb)de totale blauwvintonijnvangsten.3.De lidstaten delen de Commissie alle informatie mee over niet onder de leden 1 en 2 vallende vaartuigen die zeker of vermoedelijk op blauwvintonijn hebben gevist in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. De Commissie geeft deze informatie door aan het Iccat-secretariaat zodra de informatie beschikbaar is.Artikel 30Gezamenlijke visacties1.Een gezamenlijke visactie voor blauwvintonijn wordt alleen toegestaan indien de deelnemende vaartuigen zijn gemachtigd door de vlaggenlidstaat/vlaggenlidstaten. Om te worden gemachtigd moet elk ringzegenvaartuig zijn uitgerust om op blauwvintonijn te vissen, een individueel quotum hebben en de in artikel 32 vastgestelde rapportageverplichtingen naleven.2.Het aan een gezamenlijke visactie toegewezen quotum is gelijk aan het totaal van de aan de deelnemende ringzegenvaartuigen toegewezen quota.3.Ringzegenvaartuigen van de Unie verrichten geen gezamenlijke visacties met ringzegenvaartuigen van andere CPC’s.4.Het aanvraagformulier voor de machtiging om aan een gezamenlijke visactie deel te nemen is opgenomen in bijlage IV. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om van zijn aan een gezamenlijke visactie deelnemende ringzegenvaartuig/ringzegenvaartuigen de volgende informatie te verkrijgen:a)de aangevraagde machtigingsperiode van de gezamenlijke visactie;b)de identiteit van de betrokken exploitanten;c)de quota van de individuele vaartuigen;d)de sleutel voor de verdeling van de betrokken vangsten tussen de vissersvaartuigen; ene)informatie over de kwekerijen van bestemming.5.Ten minste tien dagen vóór het begin van de gezamenlijke visactie zendt elke lidstaat de in lid 4 bedoelde informatie toe aan de Commissie in het in bijlage IV vastgestelde formaat. De Commissie zendt die informatie ten minste vijf dagen vóór het begin van de visactie door aan het Iccat-secretariaat en aan de vlaggenstaat van de andere vissersvaartuigen die aan de gezamenlijke visactie deelnemen.6.In geval van overmacht zijn de in lid 5 vastgestelde termijnen niet van toepassing op de informatie over de kwekerijen van bestemming. In zulke gevallen dienen de lidstaten zo snel mogelijk een actualisering van die informatie bij de Commissie in, samen met een beschrijving van de gebeurtenissen waardoor sprake is van overmacht. De Commissie zendt die informatie door aan het Iccat-secretariaat.AFDELING 2VANGSTREGISTRATIEArtikel 31Registratievoorschriften1.Kapiteins van vangstvaartuigen van de Unie houden een visserijlogboek van hun activiteiten bij overeenkomstig de artikelen 14, 15, 23 en 24 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en van afdeling A van bijlage II bij deze verordening.2.Kapiteins van sleepvaartuigen, hulpvaartuigen en verwerkingsvaartuigen van de Unie registreren hun activiteiten overeenkomstig de vereisten van de afdelingen B, C en D van bijlage II.Artikel 32Vangstrapporten door kapiteins en exploitanten van tonnara’s1.Kapiteins van actief vissende vangstvaartuigen van de Unie delen hun vlaggenlidstaat hun dagelijkse vangstaangiften mee langs elektronische weg gedurende de gehele periode waarin zij gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen. Die aangiften zijn niet verplicht voor vaartuigen in de haven, behalve als zij betrokken zijn bij een gezamenlijke visactie. De gegevens in de aangiften worden overgenomen uit de logboeken en omvatten de datum, het tijdstip, de locatie (lengte- en breedtegraad) en het gewicht en het aantal exemplaren van de in het verdragsgebied gevangen blauwvintonijnen, inclusief vrijlatingen en teruggooi van dode vis. De kapiteins versturen de aangiften volgens het model in bijlage III of in een door de lidstaat voorgeschreven formaat.2.Kapiteins van ringzegenvaartuigen stellen voor elke visserijactiviteit de in lid 1 bedoelde dagelijkse aangiften op, ook in geval van nulvangsten. De aangiften met betrekking tot de voorgaande dag worden uiterlijk om 9.00 uur GMT door de kapitein van het vaartuig of zijn gemachtigde vertegenwoordigers aan de vlaggenlidstaat toegezonden.3.Exploitanten van tonnara’s die actief op blauwvintonijn vissen of hun gemachtigde vertegenwoordigers stellen dagelijkse aangiften op die gedurende de gehele periode waarin zij gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen, binnen elke 48 uur langs elektronische weg aan de vlaggenlidstaat worden toegezonden. Deze aangiften bevatten het Iccat-registratienummer van de tonnara, de datum en het tijdstip van de vangst, het gewicht en het aantal exemplaren van de gevangen blauwvintonijnen, met inbegrip van nulvangsten, vrijlatingen en teruggooi van dode vis. Zij zenden die informatie toe in het in bijlage III vastgestelde formaat.4.Kapiteins van andere vangstvaartuigen dan ringzegenvaartuigen zenden aan hun vlaggenlidstaat uiterlijk op dinsdag 12.00 uur GMT de in lid 1 bedoelde aangiften voor de voorgaande, op zondag eindigende week toe.AFDELING 3AANLANDINGEN EN OVERLADINGENArtikel 33Aangewezen haven1.Elke lidstaat waaraan een quotum voor blauwvintonijn is toegewezen, wijst havens aan waar verrichtingen voor het aanlanden of overladen van blauwvintonijn zijn toegestaan. De informatie over aangewezen havens wordt opgenomen in het in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplan. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke wijziging van de informatie over aangewezen havens. De Commissie deelt die informatie onverwijld mee aan het Iccat-secretariaat.2.Lidstaten mogen een haven slechts als aangewezen haven aanmerken indien zij waarborgen dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:a)vaststaande tijdstippen van aanlanding en van overlading;b)vaststaande plaatsen van aanlanding en van overlading; enc)vaste inspectie- en bewakingsprocedures die waarborgen dat tijdens alle tijdstippen van aanlanding en overlading en op alle plaatsen van aanlanding en overlading inspecties worden verricht overeenkomstig artikel 35.3.In het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee gevangen blauwvintonijn mag door vangstvaartuigen, alsook door verwerkingsvaartuigen en hulpvaartuigen, uitsluitend worden aangeland en overgeladen in door de CPC’s en de lidstaten aangewezen havens. Dode blauwvintonijn die is geoogst uit een tonnara/kooi mag bij wijze van uitzondering door een hulpvaartuig naar een verwerkingsvaartuig worden vervoerd, voor zover dit gebeurt in aanwezigheid van de controleautoriteit.Artikel 34Voorafgaande kennisgeving van aanlandingen1.Artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 geldt voor kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie met een lengte van minstens 12 meter die voorkomen op de in artikel 26 bedoelde lijst van vaartuigen. De voorafgaande kennisgeving uit hoofde van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 wordt toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat (en van de vlaggenlidstaat) of de CPC waarvan zij de havens of aanlandingsvoorzieningen wensen te gebruiken.2.Vóór het binnenvaren van de haven stellen de kapiteins, of hun vertegenwoordigers, van vissersvaartuigen van de Unie met een lengte van minder dan twaalf meter, alsook verwerkingsvaartuigen en hulpvaartuigen, die zijn opgenomen in de in artikel 26 bedoelde lijst van vaartuigen, ten minste vier uur vóór de verwachte tijd van aankomst in de haven de bevoegde autoriteit van de lidstaat (en van de vlaggenlidstaat) of de CPC waarvan zij de havens of aanlandingsvoorzieningen wensen te gebruiken, in kennis van ten minste de volgende informatie:a)de verwachte aankomsttijd;b)de geraamde hoeveelheid aan boord gehouden blauwvintonijn;c)informatie betreffende het geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;d)het externe identificatienummer en de naam van de vissersvaartuigen.3.Indien de lidstaten krachtens het toepasselijke recht van de Unie gemachtigd zijn een kortere kennisgevingsperiode toe te passen dan de periode van vier uur vóór de verwachte tijd van aankomst, kan de geraamde hoeveelheid aan boord gehouden blauwvintonijn worden gemeld op het toepasselijke tijdstip van kennisgeving vóór aankomst. Als de visgronden zich op minder dan vier uur van de haven bevinden, kan de geraamde hoeveelheid aan boord gehouden blauwvintonijn te allen tijde worden gewijzigd vóór aankomst.4.De autoriteiten van de havenlidstaat houden een register bij van alle tijdens het lopende jaar gedane voorafgaande kennisgevingen.5.Alle aanlandingen in de Unie worden gecontroleerd door de bevoegde controleautoriteiten van de havenlidstaat en een percentage daarvan wordt geïnspecteerd op basis van een risicobeoordelingssysteem waarbij quota, omvang van de vloot en visserijinspanning in aanmerking worden genomen. Alle details van het door elke lidstaat vastgestelde controlesysteem worden opgenomen in het in artikel 14 bedoelde jaarlijkse inspectieplan.6.Kapiteins van een vangstvaartuig van de Unie dienen, ongeacht de lengte over alles van het vaartuig, binnen 48 uur nadat de aanlanding is voltooid, een aangifte van aanlanding in bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of CPC waar de aanlanding plaatsvindt en bij de vlaggenlidstaat. De kapitein van een vangstvaartuig is verantwoordelijk voor, en certificeert, de volledigheid en juistheid van de aangifte. De aangifte van aanlanding vermeldt ten minste de aangelande hoeveelheden blauwvintonijn en het gebied waar deze zijn gevangen. Alle aangelande vangsten worden gewogen. De havenlidstaat zendt 48 uur nadat de aanlanding is voltooid een aanlandingsrapport toe aan de vlaggenlidstaat of CPC.Artikel 35Overladingen1.Het is vissersvaartuigen van de Unie en vaartuigen van derde landen in wateren van de Unie onder alle omstandigheden verboden om blauwvintonijn op zee over te laden.2.Onverminderd de vereisten van artikel 52, leden 2 en 3, artikel 54 en artikel 57 van Verordening (EU) 2017/2107 mogen vissersvaartuigen blauwvintonijnvangsten enkel overladen in aangewezen havens als bedoeld in artikel 33 van deze verordening.3.De kapitein van het ontvangende vissersvaartuig, of zijn vertegenwoordiger, verstrekt de betrokken autoriteiten van de havenstaat ten minste 72 uur vóór de verwachte tijd van aankomst in de haven de informatie in het in bijlage V vastgestelde model voor de aangifte van overlading. Voor elke overlading is voorafgaande machtiging van de vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC van het betrokken overladende vissersvaartuig vereist. Voorts stelt de kapitein van het overladende vaartuig, ten tijde van de overlading, zijn vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC in kennis van de in bijlage V vereiste datums.4.De havenlidstaat inspecteert het ontvangende vaartuig bij aankomst en controleert de hoeveelheden en de documentatie in verband met de overladingsverrichting.5.Kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie vullen de Iccat-overladingsaangifte in en zenden ze binnen 15 dagen na de voltooiing van de overlading toe aan hun vlaggenlidstaat. De kapiteins van de overladende vissersvaartuigen vullen de Iccat-overladingsaangifte in overeenkomstig bijlage V. De aangifte van overlading bevat het referentienummer van het eBCD om kruiscontroles van de daarin opgenomen gegevens te vergemakkelijken.6.De havenstaat zendt binnen vijf dagen na de voltooiing van de overlading een rapport van de overlading toe aan de autoriteit van de vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC van het overladende vissersvaartuig.7.Alle overladingen worden geïnspecteerd door de bevoegde autoriteiten van de aangewezen havenlidstaten.AFDELING 4RAPPORTAGEVERPLICHTINGENArtikel 36Wekelijkse rapporten inzake hoeveelhedenElke lidstaat zendt wekelijkse vangstrapporten toe aan de Commissie ▌. Die rapporten bevatten de krachtens artikel 32 vereiste gegevens met betrekking tot tonnara’s, ringzegenvaartuigen en andere vangstvaartuigen. De gegevens worden verstrekt per vistuigtype ▌. De Commissie zendt die informatie onverwijld door aan het Iccat-secretariaat.Artikel 37Informatie over het opgebruiken van het quotum1.Elke lidstaat leeft artikel 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 na en deelt daarnaast aan de Commissie mee wanneer het quotum dat is toegewezen aan een vistuiggroep wordt geacht voor 80 % te zijn opgebruikt.2.Elke lidstaat leeft de bepalingen van artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 na en deelt daarnaast aan de Commissie mee wanneer de quota die zijn toegewezen aan een vistuiggroep, of aan een gezamenlijke visactie, of aan een ringzegenvaartuig, worden geacht te zijn opgebruikt. Die informatie gaat vergezeld van officiële stukken waaruit blijkt dat de lidstaat een visserijstop heeft afgekondigd of een oproep tot terugkeer naar de haven heeft gedaan voor de vloot, de vistuiggroep, de gezamenlijke visactie of de vaartuigen met een individueel quotum, en waarin duidelijk de datum en het tijdstip van de sluiting worden vermeld.3.De Commissie stelt het Iccat-secretariaat in kennis van de datums waarop het quotum van de Unie voor blauwvintonijn is opgebruikt.AFDELING 5WAARNEMERSPROGRAMMA’SArtikel 38Nationaal waarnemersprogramma1.Elke lidstaat waarborgt dat met de inzet van nationale waarnemers, aan wie een officieel identificatiedocument wordt verstrekt, op vaartuigen en bij tonnara’s die actief zijn in de blauwvintonijnvisserij ten minste de volgende dekkingsgraad wordt bereikt:a)20 % van zijn actieve pelagische trawlers (met een lengte van meer dan 15 m);b)20 % van zijn actieve beugvisserijvaartuigen (met een lengte van meer dan 15 m);c)20 % van zijn actieve met de hengel vissende vaartuigen (met een lengte van meer dan 15 m);d)100 % van de sleepvaartuigen;e)100 % van de oogstverrichtingen van tonnara’s.Lidstaten met minder dan vijf vangstvaartuigen van de in de eerste alinea, onder a), b) en c), vermelde categorieën die gemachtigd zijn om actief op blauwvintonijn te vissen, waarborgen dat ten minste 20 % van de tijd gedurende welke de vaartuigen actief zijn in de blauwvintonijnvisserij door de inzet van nationale waarnemers wordt gedekt.2.De taken van de nationale waarnemers bestaan met name in het volgende:a)monitoren van de naleving van deze verordening door vissersvaartuigen en tonnara’s;b)registreren en rapporteren van de visserijactiviteit, met inbegrip van het volgende:a)de gevangen hoeveelheid (inclusief bijvangst), en de toestand van de vangst (aan boord gehouden of dood of levend teruggegooid);b)vangstgebied (lengte- en breedtegraad);c)omvang van de inspanning (bijvoorbeeld aantal trekken, aantal haken), zoals gedefinieerd in de Iccat-handleiding voor verschillende vistuigtypes;d)datum van de vangst.c)verifiëren van de in het logboek vermelde gegevens;d)observeren en registreren van vaartuigen die potentieel vissen op een wijze die indruist tegen de Iccat-instandhoudingsmaatregelen.3.Naast de in lid 2 bedoelde taken verrichten nationale waarnemers wetenschappelijke werkzaamheden, met inbegrip van het verzamelen van de nodige gegevens, op basis van de richtsnoeren van het SCRS.4De in het kader van het waarnemersprogramma van elke lidstaat verzamelde gegevens en informatie worden aan de Commissie verstrekt, die deze, naargelang van het geval, toezendt aan het SCRS of het Iccat-secretariaat.5.Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 3 zorgt elke lidstaat voor:a)een representatieve dekking in tijd en ruimte, teneinde de Commissie te voorzien van adequate en nuttige gegevens en informatie over de vangst, de inspanning en andere wetenschappelijke en beheersaspecten, met inachtneming van de kenmerken van de betrokken vloot en visserij;b)degelijke protocollen voor gegevensverzameling;c)een degelijke opleiding en erkenning van waarnemers alvorens zij worden ingezet;d)een zo gering mogelijke verstoring van de werkzaamheden van de vaartuigen en tonnara’s die in het verdragsgebied actief zijn.Artikel 39Regionaal waarnemersprogramma van de Iccat1.De lidstaten zorgen voor de doeltreffende uitvoering van het regionale waarnemersprogramma van de Iccat zoals vastgesteld in dit artikel en in bijlage VIII.2.De lidstaten zorgen ervoor dat er een regionale Iccat-waarnemer aanwezig is:a)op alle ringzegenvaartuigen die gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen;b)bij alle overhevelingen van blauwvintonijn uit ringzegenvaartuigen;c)bij alle overhevelingen van blauwvintonijn uit tonnara’s naar transportkooien;d)bij alle overhevelingen uit een kwekerij naar een andere kwekerij;e)bij alle verrichtingen voor het kooien van blauwvintonijn in kwekerijen;f)bij alle verrichtingen voor het oogsten van blauwvintonijn in kwekerijen; eng)tijdens de vrijlating van blauwvintonijn uit kweekkooien in zee.3.Ringzegenvaartuigen waarop geen regionale Iccat-waarnemer aanwezig is, worden niet gemachtigd om op blauwvintonijn te vissen.4.De lidstaten zorgen ervoor dat aan elke kwekerij voor de gehele periode van de kooiverrichtingen één regionale Iccat-waarnemer wordt toegewezen. In gevallen van overmacht, en nadat de ▌lidstaat van de kwekerij de als overmacht aangemerkte omstandigheden heeft bevestigd, mag een regionale Iccat-waarnemer door meer dan één kwekerij worden gedeeld om de continuïteit van de kweekverrichtingen te waarborgen, mits de waarnemerstaken gegarandeerd naar behoren worden uitgevoerd. De voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaat verzoekt echter onmiddellijk om de inzet van een extra regionale waarnemer.5.De taken van de regionale Iccat-waarnemer behelzen met name het volgende:a)observeren en monitoren van de visserij- en kweekverrichtingen in overeenstemming met de desbetreffende instandhoudings- en beheersmaatregelen van de Iccat, waaronder door toegang tot beelden van stereoscopische camera’s op het ogenblik van het kooien zodat de lengte kan worden gemeten en het overeenkomstige gewicht kan worden geraamd;b)ondertekenen van de overhevelingsaangiften en BCD’s wanneer de daarin vervatte informatie overeenstemt met zijn eigen waarnemingen. Als dat niet het geval is, vermeldt de regionale Iccat-waarnemer op de overhevelingsaangiften en de BCD’s zijn aanwezigheid en de redenen voor het gebrek aan overeenstemming, met specifieke opgave van de regel(s) of procedure(s) die niet in acht is (zijn) genomen;c)verrichten van wetenschappelijke werkzaamheden, met inbegrip van het nemen van monsters, op basis van de richtsnoeren van het SCRS.6.Regionale waarnemers worden tijdens de uitvoering van hun taken niet gehinderd, geïntimideerd of op enigerlei wijze beïnvloed door kapiteins, bemanningsleden en exploitanten van tonnara’s en vaartuigen.AFDELING 6OVERHEVELINGSVERRICHTINGENArtikel 40Overhevelingstoestemming1.Vóór elke overhevelingsverrichting wordt door de kapitein van het vangst- of sleepvaartuig, of door de vertegenwoordigers daarvan, of door de exploitant van de kwekerij of tonnara waaruit wordt overgeheveld aan de vlaggenlidstaat, of aan de voor de kwekerij of tonnara verantwoordelijke lidstaat, een voorafgaande kennisgeving van overheveling toegezonden met:a)de naam van het vangstvaartuig of de kwekerij of de tonnara en het Iccat-registratienummer ervan;b)het verwachte tijdstip van overheveling;c)de geraamde hoeveelheid over te hevelen blauwvintonijn;d)informatie over de positie van overheveling (lengte- en breedtegraad) en de identificatienummers van de kooien;e)de naam van het sleepvaartuig, het aantal gesleepte kooien en in voorkomend geval, het Iccat-registratienummer; enf)de haven, de kwekerij of de kooi van bestemming van de blauwvintonijn.2.Voor de toepassing van lid 1 kennen de lidstaten aan elke transportkooi een uniek nummer toe. Indien bij de overheveling van een vangst die met één visactie overeenkomt meerdere kooien nodig zijn, is slechts één overhevelingsaangifte vereist, maar worden de nummers van elke gebruikte transportkooi in de overhevelingsaangifte geregistreerd, met een duidelijke vermelding van de in elke kooi vervoerde hoeveelheid blauwvintonijn.3.De kooinummers worden toegekend aan de hand van een uniek nummeringsysteem dat bestaat uit ten minste de drielettercode van de lidstaat van de kwekerij gevolgd door drie cijfers. De unieke kooinummers zijn permanent en niet-overdraagbaar van de ene naar de andere kooi.4.Aan de kapitein van het vissersvaartuig, of aan de exploitant van de tonnara of kwekerij, wordt door de in lid 1 bedoelde lidstaat voor elke overhevelingsverrichting een toestemmingsnummer toegekend en meegedeeld. Het machtigingsnummer omvat de drielettercode van de lidstaat, vier cijfers voor het jaar en drie letters die aangeven of toestemming is verleend (AUT) of geweigerd (NEG), gevolgd door een volgnummer.5.De in lid 1 bedoelde lidstaat verleent of weigert de toestemming voor de overheveling binnen 48 uur na de indiening van de voorafgaande kennisgeving van overheveling. De overhevelingsverrichting begint pas nadat daarvoor toestemming is gegeven.6.De overhevelingstoestemming laat de bevestiging van de kooiverrichting onverlet.Artikel 41Weigering van de overhevelingstoestemming en vrijlating van blauwvintonijn1.De voor het vangstvaartuig, het sleepvaartuig, de tonnara of de kwekerij verantwoordelijke lidstaat weigert de overheveling wanneer hij na ontvangst van de voorafgaande overhevelingskennisgeving van oordeel is dat:a)het vangstvaartuig dat of de tonnara die volgens de aangifte de vis heeft gevangen, niet over een toereikend quotum beschikte;b)de hoeveelheid vis niet naar behoren door het vangstvaartuig of de tonnara is gemeld, of voor die hoeveelheid geen toestemming om te kooien is gegeven;c)het vangstvaartuig dat volgens de aangifte de vis heeft gevangen, niet beschikte over een geldige, overeenkomstig artikel 27 afgegeven machtiging om op blauwvintonijn te vissen; ofd)het sleepvaartuig dat volgens de aangifte de overheveling zou ontvangen, niet in het in artikel 26 bedoelde Iccat-register van vissersvaartuigen is geregistreerd, of niet is uitgerust met een volledig functionerend VMS of gelijkwaardig traceersysteem.2.Indien de overheveling niet wordt toegestaan, vaardigt de in lid 1 bedoelde lidstaat onmiddellijk een vrijlatingsbevel uit aan de kapitein van het vangst- of het sleepvaartuig of aan de exploitant van de tonnara of kwekerij, om hen ervan in kennis te stellen dat de overheveling niet wordt toegestaan en hen op te dragen de vis vrij te laten in zee overeenkomstig bijlage XII.3.In het geval van een technisch mankement van zijn VMS tijdens het vervoer naar de kwekerij wordt het sleepvaartuig vervangen door een ander sleepvaartuig met een volledig functionerend VMS, of wordt een nieuw, operationeel VMS geïnstalleerd of gebruikt, en wel zo snel mogelijk en uiterlijk binnen 72 uur. Deze periode van 72 uur mag uitzonderlijk worden verlengd in geval van overmacht of gerechtvaardigde operationele beperkingen. Het technische mankement wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van de Commissie, die het Iccat-secretariaat op de hoogte brengt. Vanaf het moment waarop het technische mankement is vastgesteld totdat het is verholpen, deelt de kapitein of zijn vertegenwoordiger door middel van passende telecommunicatiemiddelen om de vier uur aan de controleautoriteiten van de vlaggenlidstaat de geactualiseerde geografische coördinaten van het vissersvaartuig mee.Artikel 42Overhevelingsaangifte1.De kapiteins van de vangst- of sleepvaartuigen of de exploitanten van de kwekerij of tonnara vullen na de overhevelingsverrichting de Iccat-overhevelingsaangifte in en zenden deze door aan de verantwoordelijke lidstaat, overeenkomstig het in bijlage VI vastgestelde formaat.2.De overhevelingsaangiften worden genummerd door de autoriteiten van de lidstaat die verantwoordelijk is voor het vissersvaartuig, de kwekerij of de tonnara waaruit wordt overgeheveld. Het nummer van het aangifteformulier bevat de drielettercode van de lidstaat, gevolgd door vier cijfers voor het jaar en een uit drie cijfers bestaand volgnummer, gevolgd door de drie letters ITD (LS-20**/xxx/ITD).3.De overgehevelde vis gaat vergezeld van het origineel van de overhevelingsaangifte. Het vangstvaartuig of de tonnara en de sleepvaartuigen bewaren een kopie van de aangifte.4.Kapiteins van vaartuigen die overhevelingsverrichtingen uitvoeren, rapporteren hun activiteiten overeenkomstig bijlage II.5.Informatie over dode vis wordt geregistreerd overeenkomstig de in bijlage XIII vastgestelde procedures.Artikel 43Monitoring met behulp van een videocamera1.De kapitein van het vangst- of sleepvaartuig of de exploitant van de kwekerij of tonnara waarborgt dat de overheveling wordt gemonitord met behulp van een videocamera in het water om het aantal overgehevelde vissen te verifiëren. De video-opname wordt gemaakt overeenkomstig de in bijlage X vastgestelde minimumnormen en procedures.2.Wanneer het SCRS de Commissie verzoekt kopieën van de video-opnamen te verstrekken, verstrekken de lidstaten verstrekken deze kopieën ▌aan de Commissie, die deze ▌doorzendt aan het SCRS.Artikel 44Verificatie door regionale Iccat-waarnemers en uitvoering van onderzoeken1.Regionale Iccat-waarnemers aan boord van het vangstvaartuig en de tonnara, als bedoeld in artikel 39 en bijlage VIII:a)registreren en rapporteren de uitgevoerde overhevelingsactiviteiten;b)observeren en ramen de overgehevelde vangsten; enc)verifiëren de vermeldingen in de in artikel 40 bedoelde voorafgaande overhevelingstoestemming en in de in artikel 42 bedoelde Iccat-overhevelingsaangifte.2.Als de raming van het aantal exemplaren door de regionale waarnemer of de relevante controleautoriteiten meer dan tien procent afwijkt van de raming door de kapitein van het vangst- of sleepvaartuig, of door de exploitant van de tonnara of kwekerij, leidt de verantwoordelijke lidstaat een onderzoek in. Een dergelijk onderzoek wordt afgerond vóór het tijdstip van het kooien in de kwekerij en in elk geval binnen 96 uur nadat het onderzoek is ingeleid, behalve in gevallen van overmacht. Zolang de resultaten van dit onderzoek niet bekend zijn, is kooien niet toegestaan en wordt de desbetreffende rubriek van het BCD niet gevalideerd.3.In gevallen waarin de kwaliteit of duidelijkheid van de video-opname ontoereikend is om de overgehevelde hoeveelheden te ramen, mag de kapitein van het vaartuig of de exploitant van de kwekerij of tonnara de autoriteiten van de bevoegde lidstaten toestemming vragen om een nieuwe overhevelingsverrichting uit te voeren en de video-opname daarvan aan de regionale waarnemer te verstrekken. Indien die vrijwillige controleoverheveling geen bevredigende resultaten oplevert, leidt de verantwoordelijke lidstaat een onderzoek in. Indien uit dat onderzoek blijkt dat de kwaliteit van de video-opname het niet mogelijk maakt de bij de overheveling betrokken hoeveelheden te ramen, gelasten de controleautoriteiten van de verantwoordelijke lidstaat nog een controleoverhevelingsverrichting en verstrekken zij de video-opname daarvan aan de regionale Iccat-waarnemer. Er worden nieuwe overhevelingen als controleoverheveling(en) verricht totdat de kwaliteit van de video-opname het mogelijk maakt de overgehevelde hoeveelheden te ramen.4.Onverminderd de door de inspecteurs verrichte verificaties, ondertekent de regionale Iccat-waarnemer de overhevelingsaangifte enkel wanneer zijn waarnemingen in overeenstemming zijn met de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de Iccat en de in de overhevelingsaangifte vervatte informatie in overeenstemming is met zijn waarnemingen en een deugdelijke video-opname overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 omvat. De Iccat-waarnemer verifieert ook dat de Iccat-overhevelingsaangifte wordt doorgezonden aan de kapitein van het sleepvaartuig of de exploitant van de kwekerij of de verantwoordelijke van de tonnara, waar van toepassing. Indien de Iccat-waarnemer niet akkoord gaat met de overhevelingsaangifte, vermeldt hij op de overhevelingsaangiften en BCD’s zijn aanwezigheid en de redenen voor het gebrek aan overeenstemming, met specifieke opgave van de regel(s) of procedure(s) die niet in acht zijn genomen.5.De kapitein van de vangst- of sleepvaartuigen of de exploitanten van de kwekerij of tonnara vullen na de overhevelingsverrichting de Iccat-overhevelingsaangifte in en zenden deze door aan de verantwoordelijke lidstaat, overeenkomstig het in bijlage VI vastgestelde formaat. De lidstaten zenden de overhevelingsaangifte door aan de Commissie ▌.Artikel 45UitvoeringshandelingenDe Commissie kan nieuwe uitvoeringshandelingen tot vaststelling van operationele procedures voor de toepassing van de in dit deel vastgestelde bepalingen goedkeuren. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 68 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.AFDELING 7KOOIVERRICHTINGENArtikel 46Toestemming om te kooien1.Vóór het begin van kooiverrichtingen is het verboden transportkooien te verankeren binnen 0,5 zeemijl van kweekvoorzieningen. Daartoe worden in de in artikel 15 bedoelde beheersplannen voor de kweek de geografische coördinaten opgenomen die overeenkomen met de veelhoek waarbinnen de kwekerij zich bevindt.2.Vóór elke kooiverrichting vraagt de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat toestemming om te kooien aan de lidstaat of CPC die verantwoordelijk is voor het vangstvaartuig of de tonnara waarmee de te kooien blauwvintonijn is gevangen.3.De bevoegde autoriteit van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat weigert toestemming om te kooien te geven indien zij van oordeel is dat:a)het vangstvaartuig dat of de tonnara die de vis heeft gevangen geen toereikend quotum voor blauwvintonijn had;b)de hoeveelheid vis niet naar behoren door het vangstvaartuig of de tonnara is gemeld;c)het vangstvaartuig dat of de tonnara die volgens de aangifte de vis heeft gevangen, niet beschikt over een geldige, overeenkomstig artikel 27 afgegeven machtiging om op blauwvintonijn te vissen.4.Indien de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat weigert toestemming om te kooien te geven:a)stelt hij de bevoegde autoriteit van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC daarvan in kennis; enb)verzoekt hij die bevoegde autoriteit over te gaan tot de inbeslagname van de vangsten en de vrijlating van de vis in zee.5.Het kooien begint niet zonder de goedkeuring, die binnen een werkdag na het verzoek wordt verleend, van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC, of van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat, indien dit is overeengekomen met de autoriteiten van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC. Indien binnen een werkdag geen antwoord is ontvangen van de autoriteiten van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC, mogen de bevoegde autoriteiten van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat toestemming voor de kooiverrichting geven.6.De vis wordt elk jaar vóór 22 augustus gekooid, tenzij de bevoegde autoriteiten van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC naar behoren gemotiveerde redenen, met inbegrip van overmacht, opgeven, die samen met het kooirapport worden ingediend. De vis wordt in geen geval gekooid na 7 september van elk jaar.Artikel 47Documentatie voor de vangst van blauwvintonijnDe voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten verbieden dat voor kweekdoeleinden blauwvintonijn wordt gekooid die niet vergezeld gaat van de door de Iccat voorgeschreven documenten in het kader van het vangstdocumentatieprogramma van Verordening (EU) nr. 640/2010 van het Europees Parlement en de Raad. De documentatie is nauwkeurig en volledig en wordt gevalideerd door de voor de vangstvaartuigen of tonnara’s verantwoordelijke lidstaat of CPC.Artikel 48InspectiesVoor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten nemen de nodige maatregelen om elke kooiverrichting in de kwekerijen te inspecteren.Artikel 49Monitoring met behulp van een videocameraDe voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten waarborgen dat alle kooiverrichtingen door hun controleautoriteiten worden gemonitord met behulp van een videocamera in het water. Voor elke kooiverrichting wordt een video-opname gemaakt overeenkomstig de procedures in bijlage X.Artikel 50Instelling en uitvoering van onderzoekenWanneer het verschil tussen de raming van het aantal blauwvintonijnen door de regionale Iccat-waarnemer, de bevoegde controleautoriteiten van de lidstaat en/of de exploitant van de kwekerij meer dan tien procent bedraagt, stelt de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat in samenwerking met de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC een onderzoek in. De lidstaten die het onderzoek verrichten mogen gebruikmaken van andere informatie waarover zijn beschikken, met inbegrip van de resultaten van de in artikel 51 bedoelde kooiprogramma’s.Artikel 51Maatregelen en programma’s ter raming van het aantal en het gewicht van de te kooien blauwvintonijn1.De lidstaten waarborgen dat op honderd procent van de kooiverrichtingen een programma wordt toegepast waarbij gebruik wordt gemaakt van stereoscopische camerasystemen of alternatieve methoden die dezelfde nauwkeurigheid waarborgen, om het aantal vissen en het gewicht ervan te ramen.2.Dat programma wordt verricht overeenkomstig de in bijlage XI vastgestelde procedures. Alternatieve methoden worden enkel gebruikt indien zij door de Iccat zijn goedgekeurd tijdens de jaarlijkse vergadering.3.De voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaten delen de resultaten van dit programma mee aan de voor de vangstvaartuigen verantwoordelijke lidstaat of CPC, en aan de entiteit die het regionale waarnemersprogramma uitvoert namens de Iccat.4.Indien uit de resultaten van het programma blijkt dat de gekooide hoeveelheden blauwvintonijn afwijken van de gerapporteerde hoeveelheden gevangen en/of overgehevelde blauwvintonijn, stelt de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat, in samenwerking met de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC, een onderzoek in. Wanneer het vangstvaartuig of de tonnara onder de vlag van een andere CPC vaart, stelt de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat het onderzoek in in samenwerking met die vlaggen-CPC.5.De voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat vaardigt een vrijlatingsbevel uit, overeenkomstig de in bijlage XII vastgestelde voorwaarden, voor de gekooide hoeveelheden die de volgens de aangiften gevangen en overgehevelde hoeveelheden overschrijden, indien:a)het in lid 4 bedoelde onderzoek niet binnen tien werkdagen na de mededeling van de resultaten van het programma is voltooid, voor een enkele kooiverrichting, of voor alle kooiverrichtingen van een gezamenlijke visactie; orb)uit het onderzoek blijkt dat het aantal of gemiddelde gewicht van de blauwvintonijn hoger is dan het als gevangen en overgeheveld aangegeven aantal of gewicht.De vrijlating van de boventallige hoeveelheden blauwvintonijn wordt verricht in aanwezigheid van de controleautoriteiten.6.De resultaten van het programma worden gebruikt om te beslissen of er vrijlatingen nodig zijn en de kooiverklaring en de desbetreffende afdelingen van het BCD worden dienovereenkomstig ingevuld. Wanneer er een vrijlatingsbevel is uitgevaardigd, verzoekt de exploitant van de kwekerij om de aanwezigheid van een nationale controleautoriteit en een regionale Iccat-waarnemer om de vrijlating te monitoren.7.De lidstaten dienen de resultaten van het programma elk jaar uiterlijk op 1 september bij de Commissie in. In geval van overmacht bij het kooien dienen de lidstaten deze resultaten in vóór 12 september. De Commissie zendt die informatie elk jaar uiterlijk op 15 september voor evaluatie door aan het SCRS.8.De overheveling van levende blauwvintonijn van een kweekkooi naar een andere kweekkooi vindt niet plaats zonder de toestemming en de aanwezigheid van de controleautoriteiten van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC. Van elke overheveling wordt een opname gemaakt om het aantal exemplaren te controleren. De nationale controleautoriteiten monitoren die overhevelingen en waarborgen dat elke overheveling binnen een kwekerij in het eBCD-systeem wordt geregistreerd.9.Is er tussen de hoeveelheden blauwvintonijn die als gevangen door het vaartuig/de tonnara zijn gerapporteerd, en de hoeveelheden die aan de hand van de controlecamera’s zijn geconstateerd, een verschil van 10 % of meer, dan is er sprake van een mogelijk geval van niet-naleving door het betrokken vaartuig/de betrokken tonnara. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om voor de passende follow-up te zorgen.Artikel 52Kooiverklaring en kooirapport1.Binnen 72 uur na afloop van elke kooiverrichting dient een exploitant van een kwekerij een kooiverklaring overeenkomstig bijlage XIV in bij zijn bevoegde autoriteit. ▌2.Naast de in lid 1 bedoelde kooiverklaring dient de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat binnen een week na de voltooiing van de kooiverrichting een kooirapport met de elementen als gepreciseerd in afdeling B van bijlage XI in bij de lidstaat of de CPC waarvan de vaartuigen of tonnara’s de blauwvintonijn hebben gevangen, en bij de Commissie. De Commissie zendt die informatie door aan het Iccat-secretariaat.3.Voor de toepassing van lid 2 wordt een kooiverrichting geacht niet te zijn voltooid tot elk onderzoek dat is ingesteld en elke vrijlating die is bevolen, is afgerond.Artikel 53Overhevelingen binnen kwekerijen en aselecte controles1.De voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaten voeren een traceerbaarheidssysteem in, met inbegrip van de video-opname van interne overhevelingen.2.De controleautoriteiten van de voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaten verrichten aselecte controles, op basis van een risicoanalyse, van in kwekerijen gehouden blauwvintonijn tussen het tijdstip van de voltooiing van de kooiverrichtingen in een jaar en het eerste kooien in het volgende jaar.3.Voor de toepassing van lid 2 stelt elke voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaat een minimumpercentage te controleren vis vast. Dat percentage wordt vastgesteld in het in artikel 14 bedoelde jaarlijkse inspectieplan. Elke lidstaat deelt aan de Commissie de resultaten mee van de aselecte controles die elk jaar worden verricht. De Commissie zendt die resultaten in april van het ▌jaar na de periode van het desbetreffende quotum door aan het Iccat-secretariaat.Artikel 54Toegang tot en vereisten inzake video-opnamen1.Elke voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat waarborgt dat de in de artikelen 49 en 51 bedoelde video-opnamen op verzoek ter beschikking worden gesteld van de nationale inspecteurs, alsook van regionale en Iccat-inspecteurs en Iccat- en nationale waarnemers.2.Elke voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaat neemt de nodige maatregelen om vervanging, wijziging of manipulatie van de originele video-opnamen te voorkomen.Artikel 55Jaarlijks kooirapportDe lidstaten die vallen onder de verplichting om kooiverklaringen en -rapporten in te dienen uit hoofde van artikel 52, zenden de Commissie elk jaar uiterlijk op 31 juli een kooirapport voor het voorgaande jaar toe. De Commissie zendt die informatie elk jaar uiterlijk voor 31 augustus toe aan het Iccat-secretariaat. Het rapport omvat de volgende informatie:a)de totale hoeveelheid gekooide blauwvintonijn per kwekerij, met inbegrip van het verlies per kwekerij in aantal en in gewicht tijdens het door vissersvaartuigen en tonnara’s verrichte vervoer naar de kooien;b)de lijst van de vaartuigen die blauwvintonijn voor kweekdoeleinden bevissen, leveren of vervoeren (naam van het vaartuig, vergunningsnummer, vistuigtype) en tonnara’s;c)de resultaten van het bemonsteringsprogramma voor de raming van het aantal gevangen blauwvintonijnen naar grootteklasse alsook de datum, het tijdstip en het gebied van de vangst en de gebruikte vismethode, om de statistieken voor bestandsbeoordelingsdoeleinden te verbeteren.Het bemonsteringsprogramma schrijft voor dat de bemonstering van de grootte (lengte of gewicht) in kooien op één monster (d.i. 100 exemplaren) voor elke 100 t levende vis moet worden verricht, of op een monster van 10 % van het totale aantal gekooide vissen. Groottemonsters worden verzameld tijdens de oogst in de kwekerij en bij de dode vis tijdens het vervoer, volgens de Iccat-richtsnoeren voor de indiening van gegevens en informatie. Voor vis die langer dan een jaar wordt gekweekt, worden aanvullende bemonsteringsmethoden vastgesteld. De bemonstering wordt verricht tijdens elke oogst, en ten aanzien van alle kooien;d)de in een kooi geplaatste hoeveelheden blauwvintonijn en een raming van de groei en sterfte in gevangenschap en van de verkochte hoeveelheden in ton. De informatie wordt per kwekerij verstrekt;e)de tijdens het voorgaande jaar gekooide hoeveelheden blauwvintonijn; enf)de hoeveelheden, uitgesplitst naar oorsprong, die tijdens het voorgaande jaar in de handel zijn gebracht.Artikel 56UitvoeringshandelingenDe Commissie kan nieuwe uitvoeringshandelingen tot vaststelling van procedures voor de toepassing van de in deze afdeling vastgestelde bepalingen goedkeuren. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 68 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.AFDELING 8MONITORING EN BEWAKINGArtikel 57Volgsysteem voor vaartuigen1.In afwijking van artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 voeren de vlaggenlidstaten een volgsysteem voor vaartuigen (VMS) in voor hun vissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 meter of meer overeenkomstig bijlage XV.2.Vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter die zijn opgenomen in de in artikel 26, lid 1, onder a), bedoelde lijst van vaartuigen of in de in artikel 26, lid 1, onder b), bedoelde lijst van vaartuigen, beginnen ten minste vijf dagen vóór hun machtigingsperiode hun VMS-gegevens door te zenden aan de Iccat en blijven die ten minste vijf dagen na hun machtigingsperiode doorzenden, tenzij vooraf een verzoek aan de Commissie wordt gericht om het vaartuig te schrappen uit het Iccat-register van vaartuigen.3.Voor controledoeleinden waarborgt de kapitein of zijn vertegenwoordiger dat de doorgifte van VMS-gegevens van vangstvaartuigen die zijn gemachtigd om actief op blauwvintonijn te vissen, niet wordt onderbroken wanneer de vaartuigen in de haven zijn, tenzij er een systeem voor melding van het binnenvaren of verlaten van de haven is.4.De lidstaten waarborgen dat hun visserijcontrolecentra de VMS-boodschappen van onder hun vlag varende vissersvaartuigen, in realtime en in https data feed-formaat doorzenden aan de Commissie en aan een door haar aangewezen instantie. De Commissie zendt die boodschappen elektronisch door aan het Iccat-secretariaat.5.De lidstaten zorgen ervoor dat:a)de VMS-boodschappen van onder hun vlag varende vissersvaartuigen ten minste om de twee uur aan de Commissie worden doorgezonden;b)bij een technisch mankement van het VMS, alternatieve boodschappen van onder hun vlag varende vissersvaartuigen die werden ontvangen overeenkomstig artikel 25, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011, binnen 24 uur na ontvangst ervan door hun visserijcontrolecentra worden doorgezonden aan de Commissie;c)de aan de Commissie doorgezonden boodschappen een volgnummer (met een unieke identificatiecode) krijgen om overlappingen te voorkomen;d)de aan de Commissie doorgezonden boodschappen in overeenstemming zijn met artikel 24, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011.6.De lidstaten zorgen ervoor dat alle aan hun inspectievaartuigen ter beschikking gestelde gegevens vertrouwelijk worden behandeld en enkel worden gebruikt voor inspectie op zee.AFDELING 9Inspectie en handhavingArtikel 58Iccat-regeling inzake gezamenlijke internationale inspectie1.Gezamenlijke internationale inspectieactiviteiten worden verricht overeenkomstig de Iccat-regeling inzake gezamenlijke internationale inspectie (de Iccat-regeling) voor internationale controle buiten de wateren onder nationale jurisdictie, zoals vastgesteld in bijlage IX bij deze verordening.2.De lidstaten waarvan de vissersvaartuigen zijn gemachtigd om actief op blauwvintonijn te vissen wijzen inspecteurs aan en verrichten inspecties op zee in het kader van de Iccat-regeling.3.Wanneer in een bepaalde periode meer dan 15 onder de vlag van een lidstaat varende vissersvaartuigen bij de blauwvintonijnvisserij in het verdragsgebied zijn betrokken, zet die lidstaat, op basis van een risicobeoordeling, een inspectievaartuig in voor het verrichten van inspectie en controle op zee in het verdragsgebied gedurende de gehele periode waarin die vaartuigen daar aanwezig zijn. Aan die verplichting wordt geacht te zijn voldaan indien de lidstaten meewerken aan het inzetten van een inspectievaartuig of indien een inspectievaartuig van de Unie wordt ingezet in het verdragsgebied.4.De Commissie of een door haar aangewezen instantie kan inspecteurs van de Unie voor de Iccat-regeling inzetten.5.Voor de toepassing van lid 3 zorgt de Commissie of een door haar aangewezen instantie voor de coördinatie van de bewakings- en inspectiewerkzaamheden voor de Unie. De Commissie kan, in overleg met de betrokken lidstaten, gezamenlijke inspectieprogramma’s opstellen waarmee de Unie haar verplichtingen in het kader van de Iccat-regeling kan nakomen. De lidstaten waarvan de vissersvaartuigen bij de blauwvintonijnvisserij betrokken zijn, nemen de nodige maatregelen om de uitvoering van deze programma’s te vergemakkelijken, met name met betrekking tot de vereiste personele en materiële middelen, alsmede de perioden en geografische gebieden waarin die moeten worden ingezet.6.De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 april van elk jaar in kennis van de namen van de inspecteurs en de inspectievaartuigen die zij in de loop van het jaar voor de Iccat-regeling willen inzetten. Op basis van die gegevens stelt de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, elk jaar een planning op voor de deelname van de Unie aan de regeling, die zij aan het Iccat-secretariaat en aan de lidstaten toezendt.Artikel 59Inspecties in geval van inbreukenDe vlaggenlidstaat ziet erop toe dat onder zijn gezag een fysieke inspectie van een onder zijn vlag varend vissersvaartuig in zijn havens wordt verricht of, wanneer het vaartuig zich niet in een van zijn havens bevindt, door een andere door hem aangewezen inspecteur wordt verricht, indien het vissersvaartuig:a)de in de artikelen 31 en 32 vastgestelde registratie- en rapportageverplichtingen niet is nagekomen; orb)de bepalingen van deze verordening heeft geschonden of een ernstige inbreuk als bedoeld in artikel 42 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 of in artikel 90 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 heeft begaan.Artikel 60Kruiscontroles1.Elke lidstaat verifieert de informatie en de tijdige indiening van inspectieverslagen, waarnemingsverslagen en VMS-gegevens, en indien van toepassing eBCD’s, logboeken van zijn vissersvaartuigen, overhevelingen/overladingsdocumenten en vangstdocumenten, overeenkomstig artikel 109 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.2.Telkens wanneer wordt aangeland, overgeladen of gekooid, verricht elke lidstaat kruiscontroles tussen de per soort in het logboek van het vissersvaartuig geregistreerde hoeveelheden of de per soort in de overladingsaangifte geregistreerde hoeveelheden en de hoeveelheden die zijn geregistreerd in de aanlandingsaangifte of de kooiverklaring, en elk ander relevant document zoals facturen en/of verkoopdocumenten.AFDELING 10HandhavingArtikel 61HandhavingOnverminderd de artikelen 89, 90 en 91 van Verordening (EG) nr. 1224/2009, en met name de verplichting van de lidstaten om passende handhavingsmaatregelen te nemen ten aanzien van een vissersvaartuig, neemt de voor een blauwvintonijnkwekerij verantwoordelijke lidstaat passende handhavingsmaatregelen ten aanzien van een kwekerij, wanneer overeenkomstig zijn recht is geconstateerd dat deze kwekerij de bepalingen van de artikelen 46 tot en met 56 van deze verordening niet naleeft. ▌Afhankelijk van de ernst van de inbreuk en overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het nationale recht kunnen deze maatregelen met name de schorsing of intrekking van de machtiging en/of boeten omvatten. De lidstaten delen elke schorsing of intrekking van een machtiging mee aan de Commissie, die het Iccat-secretariaat daarvan op de hoogte brengt met het oog op een dienovereenkomstige wijziging van het register van kweekvoorzieningen voor blauwvintonijn.HOOFDSTUK VIOp de markt brengenArtikel 62Marktmaatregelen1.Onverminderd de Verordeningen (EG) nr. 1224/2009, (EG) nr. 1005/2008 en (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1)., zijn het verhandelen, aanlanden, invoeren, uitvoeren, kooien voor mest- of kweekdoeleinden, wederuitvoeren en overladen van blauwvintonijn zonder accurate, volledige en gevalideerde documentatie zoals vastgesteld bij deze verordening ▌ en de wetgeving van de Unie tot uitvoering van de Iccat-regels inzake het documentatieprogramma voor de vangst van blauwvintonijn, in de Unie verboden.2.Het verhandelen, invoeren, aanlanden, kooien voor mest- of kweekdoeleinden, verwerken, uitvoeren, wederuitvoeren en overladen van blauwvintonijn zijn in de Unie verboden indien:a)de blauwvintonijn is gevangen door vissersvaartuigen of tonnara’s waarvan de vlaggenstaat niet beschikt over een quotum of vangstbeperking ▌voor blauwvintonijn, in het kader van de voorwaarden van de beheers- en instandhoudingsmaatregelen van de Iccat; ofb)de blauwvintonijn is gevangen door een vissersvaartuig of een tonnara waarvan het individuele quotum op het tijdstip van de vangst was opgebruikt of waarvan de staat op het tijdstip van de vangst niet meer over vangstmogelijkheden beschikte.3.Onverminderd Verordening (EG) nr. 1224/2009, Verordening (EG) nr. 1005/2008 en Verordening (EU) nr. 1379/2013 zijn het verhandelen, het invoeren, het aanlanden, het verwerken en het uitvoeren van blauwvintonijn door mestbedrijven of kwekerijen die niet voldoen aan de in lid 1 bedoelde verordeningen, in de Unie verboden.HOOFDSTUK VIISlotbepalingenArtikel 63EvaluatieOp verzoek van de Commissie dienen de lidstaten onverwijld een gedetailleerd verslag over hun uitvoering van deze verordening in bij de Commissie. Op basis van de van de lidstaten ontvangen informatie dient de Commissie uiterlijk op de door de Iccat vastgestelde datum een gedetailleerd verslag over de uitvoering van Iccat-aanbeveling 19-04 in bij het Iccat-secretariaat.Artikel 64FinancieringVoor de toepassing van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1). is deze verordening een meerjarig plan in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.Artikel 65VertrouwelijkheidIn het kader van deze verordening verzamelde en uitgewisselde gegevens worden behandeld overeenkomstig de toepasselijke regels inzake vertrouwelijkheid uit hoofde van de artikelen 112 en 113 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.Artikel 66Procedure in geval van wijzigingen1.De Commissie is gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 67 inzake wijzigingen van deze verordening teneinde haar aan te passen aan door de Iccat vastgestelde maatregelen die bindend zijn voor de Unie en haar lidstaten op het gebied van:▌a)afwijkingen van het verbod overeenkomstig artikel 8 op de overdracht van ongebruikte quota;b)termijnen voor het rapporteren van informatie zoals vastgesteld in artikel 24, lid 4, artikel 26, lid 1, artikel 29, 1, artikel 32, leden 2 en 3, artikel 35, leden 5 en 6, artikel 36, artikel 41, lid 3, artikel 44, lid 2, artikel 51, lid 7, artikel 52, lid 2, artikel 55, artikel 57, lid 5, onder b), en artikel 58, lid 6;c)perioden voor visseizoenen zoals vastgesteld in artikel 17, leden 1 en 4;d)de in artikel 19, leden 1 en 2, en in artikel 20, lid 1, vastgestelde minimuminstandhoudingsreferentiegrootten;e)de in artikel 13, artikel 15, leden 3 en 4, artikel 20, lid 1, artikel 21, lid 2, artikel 38, lid 1, artikel 44, lid 2, artikel 50 en artikel 51, lid 9, vastgestelde percentages en referentieparametersf)de bij de Commissie in te dienen informatie als bedoeld in de artikelen 11, lid 1, artikel 24, lid 1, artikel 25, lid 3, artikel 29, lid 1, artikel 30, lid 4, artikel 34, lid 2, artikel 40, lid 1, en artikel 55;g)taken voor nationale waarnemers en regionale Iccat-waarnemers als bedoeld in respectievelijk artikel 38, lid 2, en artikel 39, lid 5h)de in artikel 41, lid 1, vastgestelde redenen voor het weigeren van de overhevelingstoestemming;i)de in artikel 46, lid 4, vastgestelde redenen om vangsten in beslag te nemen en de vrijlating van de vis te bevelen;j)het aantal vaartuigen in artikel 58, lid 3;k)de bijlagen I tot en met XV.2.Wijzigingen die overeenkomstig lid 1 worden vastgesteld, hebben bij uitsluiting betrekking op de omzetting van wijzigingen van en/of op aanvullingen op de desbetreffende Iccat-aanbevelingen die bindend zijn voor de Unie.Artikel 67Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.2.De in artikel 66 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 66 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.6.Een overeenkomstig artikel 66 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.Artikel 68Comitéprocedure1.De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde Comité voor de visserij en de aquacultuur. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.Artikel 69Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1936/2001Verordening (EG) 1936/2001 wordt als volgt gewijzigd:a)Artikel 3, onder g) tot en met j), artikel 4 bis, 4 artikel ter, artikel 4 quater en bijlage I bis worden geschrapt.b)In de bijlagen I en II worden de woorden blauwvintonijn en Thunnus thynnus geschrapt.Artikel 70Wijzigingen van Verordening (EU) 2017/2107In Verordening (EU) 2017/2107 wordt artikel 43 geschrapt.Artikel 71Wijzigingen van Verordening (EU) 2019/833In Verordening (EU) 2019/833 wordt artikel 53 geschrapt.Artikel 72Intrekking1.Verordening (EG) nr. 2016/1627 wordt ingetrokken.2.Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XVI.Artikel 73InwerkingtredingDeze verordening treedt in werking op de [twintigste] dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.Gedaan te …,Voor het Europees ParlementDe voorzitterVoor de RaadDe voorzitter

BIJLAGE VII

Minimuminformatie voor visserijmachtigingen (1)

A.   IDENTIFICATIE

1.

Iccat-registratienummer

2.

Naam van het vissersvaartuig

3.

Extern registratienummer (letters en cijfers)

B.   VISSERIJVOORWAARDEN

1.

Datum van afgifte

2.

Geldigheidsperiode

3.

Voorwaarden voor vismachtiging, met inbegrip van, in voorkomend geval, soort, gebied, vistuig en andere toepasselijke voorwaarden die voortvloeien uit deze verordening en/of nationale wetgeving.

 

 

Van ../../..

Tot en met ../../..

Van ../../..

Tot en met ../../..

Van ../../..

Tot en met ../../..

Van ../../..

Tot en met ../../..

Van ../../..

Tot en met ../../..

Van ../../..

Tot en met ../../..

Gebieden

 

 

 

 

 

 

 

Soort

 

 

 

 

 

 

 

Vistuig

 

 

 

 

 

 

 

Andere voorwaarden

 

 

 

 

 

 

 


(1)  Opgenomen in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 .

BIJLAGE VIII

Regionaal Iccat-waarnemersprogramma

AANWIJZING VAN REGIONALE ICCAT-WAARNEMERS

1.

Voor de uitvoering van zijn taken beschikt elke regionale Iccat-waarnemer over de volgende kwalificaties:

a)

voldoende ervaring met het identificeren van vissoorten en vistuig;

b)

voldoende kennis van de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de Iccat, die is gevalideerd aan de hand van een door de lidstaten beschikbaar gesteld certificaat en is gebaseerd op de opleidingsrichtsnoeren van de Iccat;

c)

de capaciteit tot accurate waarneming en registratie;

d)

voldoende kennis van de taal van de vlaggenstaat van het geobserveerde vaartuig of de geobserveerde kwekerij.

VERPLICHTINGEN VAN DE REGIONALE ICCAT-WAARNEMERS

2.

De regionale Iccat-waarnemers:

a)

hebben de technische opleiding gevolgd die volgens de door de Iccat opgestelde richtsnoeren is vereist;

b)

zijn onderdaan van een van de lidstaten en, voor zover mogelijk, niet van de lidstaat van de kwekerij of de tonnara of van de vlaggenstaat van het ringzegenvaartuig. Indien blauwvintonijn uit de kooi wordt geoogst en als vers product wordt verhandeld, mag de regionale Iccat-waarnemer die de oogst observeert echter een onderdaan zijn van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat;

c)

zijn in staat de in punt 3 van deze bijlage vermelde taken uit te voeren;

d)

zijn opgenomen in de door de Iccat bijgehouden lijst van regionale Iccat-waarnemers;

e)

hebben geen lopende financiële belangen in, noch voordeel bij de blauwvintonijnvisserij.

TAKEN REGIONALE ICCAT-WAARNEMERS

3.

De taken van de regionale Iccat-waarnemers behelzen met name het volgende:

a)

op ringzegenvaartuigen zien de waarnemers toe op de naleving van de betrokken, door de Iccat vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen. Meer in het bijzonder doet de regionale waarnemer het volgende:

1.

indien de regionale Iccat-waarnemer zaken constateert die erop kunnen wijzen dat de Iccat-aanbevelingen niet worden nageleefd, die informatie onverwijld indienen bij de uitvoerende onderneming van de regionale Iccat-waarnemer, die deze informatie onverwijld doorzendt aan de autoriteiten van de vlaggenstaat van het vangstvaartuig;

2.

de visserijactiviteiten registreren en rapporteren;

3.

vangsten observeren en ramen en de in het logboek vermelde gegevens verifiëren;

4.

een dagelijks rapport van de overhevelingsverrichtingen van de ringzegenvaartuigen opstellen;

5.

vaartuigen die mogelijk vissen op een wijze die indruist tegen de Iccat-instandhoudings- en beheersmaatregelen, observeren en registreren;

6.

de uitgevoerde overhevelingsverrichtingen registreren en rapporteren;

7.

de positie verifiëren van vaartuigen die overhevelingsverrichtingen uitvoeren;

8.

de overgehevelde producten waarnemen en ramen, onder meer aan de hand van video-opnamen;

9.

de naam en het Iccat-nummer van het betrokken vissersvaartuig waarnemen en registreren;

10.

op verzoek van de Commissie wetenschappelijk werk verrichten, zoals het verzamelen van taak II-gegevens, op basis van richtsnoeren van het SCRS;

b)

wat kwekerijen en tonnara’s betreft, zien de regionale Iccat-waarnemers toe op de naleving van de desbetreffende, door de Iccat vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen. Meer in het bijzonder doen de regionale Iccat-waarnemers het volgende:

1.

de gegevens in de overhevelingsaangifte, de kooiverklaring en het vangstdocument voor blauwvintonijn (Bluefin tuna Catch Document — BCD) verifiëren, onder meer aan de hand van video-opnamen;

2.

de gegevens in de overhevelingsaangifte, de kooiverklaring en de BCD’s certificeren;

3.

een dagelijks rapport van de overhevelingsverrichtingen van de kwekerijen en tonnara’s opstellen;

4.

de overhevelingsaangifte, de kooiverklaring en de BCD’s alleen medeondertekenen als hij van oordeel is dat de daarin vermelde gegevens overeenstemmen met zijn waarnemingen, inclusief een video-opname die voldoet aan de voorschriften bedoeld in artikel  42 , lid 1, en artikel  43 , lid 1;

5.

op verzoek van de Commissie wetenschappelijk werk verrichten, zoals het nemen van monsters op basis van richtsnoeren van het SCRS;

6.

de aanwezigheid van alle soorten merken, met inbegrip van natuurlijke merken, registreren en verifiëren, en elke aanwijzing van recente merkverwijderingen melden;

c)

algemene rapporten opstellen aan de hand van de overeenkomstig dit punt verzamelde gegevens en de kapitein/exploitant van de kwekerij de gelegenheid geven daarin relevante informatie op te nemen;

d)

het onder punt c) bedoelde algemene rapport binnen 20 dagen na de waarnemingsperiode indienen bij het secretariaat;

e)

eventuele, andere, door de Iccat gedefinieerde taken uitvoeren.

4.

Alle informatie over de visserijactiviteiten en de overhevelingsverrichtingen van de ringzegenvaartuigen en van de kwekerijen wordt door de regionale Iccat-waarnemers vertrouwelijk behandeld overeenkomstig de verbintenis die zij daartoe bij hun aanstelling als regionaal Iccat-waarnemer schriftelijk zijn aangegaan.

5.

De regionale Iccat-waarnemers voldoen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften van de vlaggenstaat of de staat van de kwekerij met jurisdictie over het/de aan hen voor waarneming toegewezen vaartuig/kwekerij.

6.

De regionale Iccat-waarnemers eerbiedigen de hiërarchische verhoudingen en algemene gedragsregels die gelden voor alle bemanningsleden van het vaartuig en personeelsleden van de kwekerij, tenzij die regels de uitoefening van de taken van de regionale Iccat-waarnemers in het kader van dit programma in de weg staan en tenzij ze in strijd zijn met de in punt 7 van deze bijlage en artikel  39 bepaalde verplichtingen van de bemanningsleden van het vaartuig en de personeelsleden van de kwekerij.

VERPLICHTINGEN VAN DE VLAGGENLIDSTATEN TEN AANZIEN VAN REGIONALE ICCAT-WAARNEMERS

7.

Lidstaten die verantwoordelijk zijn voor een ringzegenvaartuig, kwekerij of tonnara, zorgen ervoor dat regionale Iccat-waarnemers:

a)

toegang wordt verleend tot het personeel van het vaartuig, de kwekerij en de tonnara, en tot het vistuig, de kooien en de apparatuur;

b)

indien zij daarom verzoeken, ook toegang wordt verleend tot de volgende apparatuur, als die aanwezig is op het vaartuig waarvoor zij zijn aangewezen, om de uitvoering van hun taken als bepaald in punt 3 van deze bijlage te vergemakkelijken:

1

satellietnavigatieapparatuur;

2.

radarschermen, als die worden gebruikt;

3.

elektronische-communicatieapparatuur;

c)

logies, maaltijden en adequate sanitaire voorzieningen van dezelfde kwaliteit als de officieren krijgen;

d)

voldoende ruimte op de brug of in het stuurhuis krijgen om hun administratieve werkzaamheden uit te voeren, evenals voldoende ruimte op het dek krijgen voor het uitoefenen van hun waarnemerstaken.

KOSTEN DIE VOORTVLOEIEN UIT HET REGIONAAL ICCAT-WAARNEMERSPROGRAMMA

8.

Alle kosten die voortvloeien uit de activiteiten van regionale Iccat-waarnemers zijn voor rekening van de exploitant van de kwekerij of de eigenaar van het ringzegenvaartuig.

BIJLAGE IX

Iccat-regeling inzake gezamenlijke internationale inspectie

Tijdens haar vierde gewone zitting (Madrid, november 1975) en haar jaarvergadering van 2008 in Marrakesh is de Iccat het volgende overeengekomen.

Overeenkomstig lid 3 van artikel IX van het Iccat-verdrag beveelt de Iccat aan de volgende regelingen vast te stellen inzake internationale controle buiten de wateren onder nationale jurisdictie met het oog op de toepassing van het verdrag en de maatregelen in het kader daarvan:

I.   ERNSTIGE INBREUKEN

1.

Voor de toepassing van deze procedures gelden de volgende inbreuken op de door de Iccat aangenomen instandhoudings- en beheersmaatregelen als ernstige inbreuken:

a)

het vissen zonder vergunning of machtiging van de vlaggen-CPC;

b)

het niet overeenkomstig de rapportagevoorschriften van de Iccat bijhouden van vangst- en vangstgerelateerde gegevens of het apert verkeerd rapporteren van dergelijke vangst- en/of vangstgerelateerde gegevens;

c)

het vissen in een gesloten gebied;

d)

het vissen tijdens een gesloten seizoen;

e)

het opzettelijk vangen of aan boord houden van soorten in strijd met door de Iccat aangenomen geldende instandhoudings- en beheersmaatregelen;

f)

het significant overschrijden van op grond van de Iccat-regels geldende vangstbeperkingen of quota;

g)

het gebruiken van verboden vistuig;

h)

het vervalsen of verbergen van de kentekens, de identiteit of het inschrijvingsnummer van een vissersvaartuig;

i)

het achterhouden, vervalsen of laten verdwijnen van bewijsmateriaal dat van belang is voor het onderzoek naar een inbreuk;

j)

het begaan van meerdere inbreuken die, samen, een ernstige schending van de geldende Iccat-maatregelen vormen;

k)

het belagen, weerstaan, intimideren, seksueel intimideren, beïnvloeden, hinderen of belemmeren van een erkende inspecteur of waarnemer;

l)

het knoeien met of onklaar maken van het satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS-systeem);

m)

andere eventueel door de Iccat omschreven inbreuken zodra deze zijn opgenomen in een herziene versie van deze procedures en deze verspreid is;

n)

het vissen met behulp van verkenningsvliegtuigen;

o)

het verstoren van de werking van het VMS en/of het exploiteren van een vaartuig zonder VMS;

p)

het overhevelen van vis zonder overhevelingsaangifte;

q)

overlading op zee.

2.

Indien de erkende inspecteur bij een inspectie aan boord van een vissersvaartuig een activiteit of toestand opmerkt die een in punt 1 gedefinieerde ernstige inbreuk kan vormen, stellen de autoriteiten van de vlaggenstaat van de inspectievaartuigen de vlaggenstaat van het vissersvaartuig daarvan onverwijld in kennis, zowel rechtstreeks als via het Iccat- secretariaat. In dergelijke situaties stelt de inspecteur tevens elk inspectievaartuig van de vlaggenstaat van het vissersvaartuig waarvan bekend is dat het zich in de buurt bevindt, daarvan in kennis.

3.

De Iccat-inspecteur registreert de verrichte inspecties en alle eventueel geconstateerde inbreuken in het logboek van het vissersvaartuig.

4.

De vlaggenlidstaat zorgt ervoor dat naar aanleiding van een in punt 2 bedoelde inspectie het betrokken vissersvaartuig elke visserijactiviteit stopzet. De vlaggenlidstaat verzoekt het vissersvaartuig zich binnen 72 uur naar een door hem aangewezen haven te begeven, waar een onderzoek wordt ingesteld.

5.

Indien het vaartuig niet wordt verzocht zich naar een haven te begeven, motiveert de vlaggenlidstaat dat tijdig tegenover de Europese Commissie, die de informatie doorzendt aan het Iccat-secretariaat, dat deze motivering op verzoek ter beschikking stelt van de overige verdragsluitende partijen.

II.   UITVOERING VAN INSPECTIES

6.

De inspecties worden uitgevoerd door inspecteurs die door de verdragsluitende partijen zijn aangewezen. De namen van de daartoe bevoegde overheidsinstanties en elke daartoe door hun respectieve overheden aangewezen inspecteurs worden aan de Iccat gemeld.

7.

Vaartuigen die overeenkomstig deze bijlage internationale inspecties aan boord uitvoeren, voeren een speciale vlag of wimpel die door de Iccat is goedgekeurd en door het Iccat- secretariaat is verstrekt. De namen van de vaartuigen die hiervoor worden gebruikt, worden vóór aanvang van de inspectieactiviteiten zo spoedig als praktisch haalbaar aan het Iccat- secretariaat gemeld. Het Iccat-secretariaat stelt informatie betreffende de aangewezen inspectievaartuigen beschikbaar aan alle CPC’s, onder meer door deze informatie op zijn met een wachtwoord beveiligde website te publiceren.

8.

Elke inspecteur is in het bezit van een passend, door de autoriteiten van de vlaggenstaat verstrekt identiteitsbewijs volgens het model in punt 21 van deze bijlage.

9.

Onverminderd de in punt 16 bedoelde overeengekomen regelingen houdt een vaartuig dat de vlag voert van een verdragsluitende partij en dat in het verdragsgebied buiten de onder nationale jurisdictie vallende wateren op tonijn of tonijnachtigen vist, halt wanneer het desbetreffende sein uit het internationale seinboek is gegeven door een vaartuig dat onder de in punt 7 beschreven Iccat-wimpel vaart en dat een inspecteur aan boord heeft, tenzij het vaartuig op dat ogenblik visserijactiviteiten uitoefent, in welk geval het halt houdt zodra deze activiteiten zijn beëindigd. De kapitein van het vaartuig staat het inspectieteam, zoals gespecificeerd in punt 10, toe aan boord van het vaartuig te komen, en zorgt voor een loodsladder. De kapitein stemt in met alle controles van apparatuur, vangst, vistuig en relevante documenten die de inspecteur noodzakelijk acht om de naleving te verifiëren van de geldende aanbevelingen van de Iccat ten aanzien van de vlaggenstaat van het vaartuig dat wordt geïnspecteerd. Voorts mogen inspecteurs alle uitleg vragen die zij nodig achten.

10.

De grootte van het inspectieteam wordt, rekening houdend met de relevante omstandigheden, bepaald door de commandant van het inspectievaartuig. Het inspectieteam moet zo klein mogelijk zijn om de in deze bijlage bepaalde taken veilig te kunnen uitvoeren.

11.

Bij het aan boord komen leggen de inspecteurs het in punt 8 beschreven identiteitsbewijs over. De inspecteurs houden zich aan de algemeen geaccepteerde internationale regelgeving, procedures en praktijken met betrekking tot de veiligheid van het geïnspecteerde vaartuig en zijn bemanning, verstoren de visserijactiviteiten of het stuwen van producten zo min mogelijk en vermijden, voor zover praktisch mogelijk, handelingen die een negatief effect kunnen hebben op de kwaliteit van de vangst aan boord.

Bij dit onderzoek gaat elke inspecteur uitsluitend na of de geldende aanbevelingen van de Iccat ten aanzien van de vlaggenstaat van het betrokken vaartuig worden nageleefd. Hierbij kan de inspecteur de kapitein van het vissersvaartuig verzoeken om alle nodige medewerking. De inspecteur stelt een inspectieverslag op in een door de Iccat goedgekeurde vorm. De inspecteur ondertekent het verslag in aanwezigheid van de kapitein van het vaartuig, die het recht heeft om opmerkingen die hij nuttig acht toe te voegen of te laten toevoegen, en ondertekent deze opmerkingen.

12.

Een kopie van het verslag wordt verstrekt aan de kapitein van het vaartuig en aan de overheid van het inspectieteam, die op haar beurt een kopie bezorgt aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenstaat van het geïnspecteerde vaartuig en aan de Iccat. Indien een schending van de aanbevelingen van de Iccat wordt geconstateerd, stelt de inspecteur zo mogelijk ook elk inspectievaartuig van de vlaggenstaat van het vissersvaartuig waarvan bekend is dat het zich in de buurt bevindt, daarvan in kennis.

13.

Verzet tegen een inspecteur of niet-uitvoering van zijn instructies wordt door de vlaggenstaat van het geïnspecteerde vaartuig op gelijke wijze behandeld als dergelijk gedrag ten opzichte van een nationale inspecteur.

14.

De inspecteur voert de in het kader van deze regelingen aan hem toevertrouwde taken uit overeenkomstig de regels in deze verordening, doch blijft onder het operationele toezicht van zijn nationale autoriteiten staan en is aan hen verantwoording verschuldigd.

15.

De verdragsluitende partijen geven aan inspectieverslagen, waarnemingsinformatiebladen overeenkomstig Aanbeveling 94-09 en verklaringen op grond van documentinspecties door inspecteurs van andere verdragsluitende partijen in het kader van deze regelingen, dezelfde waarde en hetzelfde gevolg als zij overeenkomstig hun nationale wetgeving doen ten aanzien van de door hun eigen inspecteurs opgemaakte verslagen. De bepalingen van dit punt verplichten de verdragsluitende partijen er niet toe aan een verslag dat is opgesteld door een inspecteur van een andere verdragsluitende partij, grotere bewijskracht toe te kennen dan het in het eigen land van de inspecteur zou hebben. De verdragsluitende partijen werken samen teneinde gerechtelijke of andere procedures die voortvloeien uit een in het kader van deze regelingen door een inspecteur ingediend rapport, te vergemakkelijken.

16.

a)

De verdragsluitende partijen stellen de Iccat uiterlijk op 15 februari van elk jaar in kennis van hun voorlopige plannen voor de uitvoering van inspectieactiviteiten uit hoofde van de bij deze verordening ten uitvoer gelegde aanbeveling in dat kalenderjaar. De Iccat kan aan de verdragsluitende partijen suggesties doen voor de coördinatie van nationale activiteiten op dit gebied, ook ten aanzien van het aantal inspecteurs en het aantal vaartuigen met inspecteurs aan boord.

b)

De in Iccat-aanbeveling 19-04 vastgestelde regelingen en de plannen voor deelname daaraan zijn van toepassing tussen de verdragsluitende partijen, tenzij deze onderling anderszins zijn overeengekomen, in welk geval de Iccat hiervan in kennis wordt gesteld. De uitvoering van de regeling tussen twee verdragsluitende partijen wordt echter geschorst indien één van hen de Iccat hiervan, in afwachting van de sluiting van een dergelijke overeenkomst, in kennis heeft gesteld.

17.

a)

Het vistuig wordt geïnspecteerd overeenkomstig de regelgeving die van toepassing is op de sector waarin de inspectie plaatsvindt. De inspecteur vermeldt de sector waarvoor de inspectie heeft plaatsgevonden en geeft een beschrijving van eventuele inbreuken die in het inspectieverslag zijn geconstateerd.

b)

De inspecteur heeft het recht om alle vistuig dat wordt gebruikt of dat zich aan boord bevindt, te inspecteren.

18.

De inspecteur brengt een door de Iccat goedgekeurd identificatiemerk aan op elk geïnspecteerd vistuig dat in strijd met de geldende aanbevelingen van de Iccat ten aanzien van de vlaggenstaat van het betrokken vaartuig lijkt te zijn gebruikt en vermeldt dit in zijn verslag.

19.

De inspecteur mag het vistuig, de apparatuur, de documentatie en elk ander element dat hij noodzakelijk acht, zodanig fotograferen dat kenmerken die volgens hem niet in overeenstemming zijn met de geldende regelgeving, zichtbaar zijn. In dat geval worden de gefotografeerde elementen vermeld in het verslag en worden kopieën van de foto’s aan de kopie van het verslag aan de vlaggenstaat gehecht.

20.

De inspecteur inspecteert waar nodig de gehele vangst aan boord om vast te stellen of deze in overeenstemming is met de Iccat-aanbevelingen.

21.

Het model voor de identiteitskaart van inspecteurs is als volgt:

Image 5C5062021NL14110120210427NL0027.000114121411P9_TC1-CNS(2018)0225Standpunt van het Europees Parlement vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2021/… van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot intrekking van Besluit 2013/743/EU(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2021/764 van de Raad.)C5062021NL14210120210427NL0028.000114221421P9_TC1-COD(2019)0151Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Instituut voor innovatie en technologie (herschikking)(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/819.)C5062021NL14310120210427NL0029.000114321431P9_TC1-COD(2019)0152Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) 2021-2027: Het innovatietalent en de innovatiecapaciteit van Europa stimuleren, en tot intrekking van Besluit nr. 1312/2013/EU(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2021/820.)C5062021NL14410120210427NL0030.000114421441P9_TC1-COD(2020)0097Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/836.)C5062021NL16010120210428NL0039.0001160218930P9_TC1-COD(2019)0272Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 28 april 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1936/2001, (EU) 2017/2107 en (EU) 2019/833 en tot intrekking van Verordening (EU) 2016/1627HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,Gezien het voorstel van de Europese Commissie,Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal ComitéPB C …,Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedureStandpunt van het Europees Parlement van 28 april 2021.,Overwegende hetgeen volgt:(1)Het doel van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22). is ervoor te zorgen dat de exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee tot duurzame economische, ecologische en sociale omstandigheden leidt.(2)Bij Besluit 98/392/EG van de RaadBesluit van de Raad 98/392/EG van 23 maart 1998 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 en de overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat verdrag van 28 juli 1994 (PB L 179 van 23.6.1998, blz. 1). heeft de Unie haar goedkeuring gehecht aan het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en aan de Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden, waarin beginselen en regels met betrekking tot de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen van de zee zijn vastgesteld. De Unie neemt in het kader van haar ruimere internationale verplichtingen deel aan de inspanningen die in internationale wateren worden geleverd om de visbestanden in stand te houden.(3)De Unie is partij bij het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnenInternationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (PB L 162 van 18.6.1986, blz. 34). (hierna het verdrag genoemd).(4)De Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) heeft tijdens haar 21e bijzondere vergadering in 2018 Aanbeveling 18-02 tot vaststelling van een meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee (hierna het beheersplan genoemd) vastgesteld. Het beheersplan volgt op het advies van het Permanent Comité voor onderzoek en statistiek van de Iccat (SCRS), waarin staat dat de Iccat in 2018 een meerjarig beheersplan voor het bestand moet opstellen omdat de huidige toestand van het bestand niet langer lijkt te nopen tot de in het kader van het herstelplan voor blauwvintonijn (vastgesteld in Aanbeveling 17-07 tot wijziging van Aanbeveling 14-04) ingevoerde noodmaatregelen, zonder dat echter de bestaande monitoring- en controlemaatregelen worden verzwakt.(5)Aanbeveling 18-02 strekt tot intrekking van Aanbeveling 17-07, houdende wijziging van Aanbeveling 14-04 tot vaststelling van een herstelplan voor blauwvintonijn, dat in het Unierecht ten uitvoer is gelegd door middel van Verordening (EU) 2016/1627 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) 2016/1627 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 302/2009 van de Raad (PB L 252 van 16.9.2016, blz. 1)..(6)Tijdens zijn 26e gewone vergadering in 2019 heeft de Iccat Aanbeveling 19-04 tot wijziging van het bij Aanbeveling 18-02 vastgestelde meerjarig beheersplan goedgekeurd. Aanbeveling 19-04 van de Iccat trekt Aanbeveling 18-02 in en vervangt deze. Deze verordening moet Aanbeveling 19-04 in Unierecht omzetten.(7)Deze verordening moet ook, in voorkomend geval, de volgende aanbevelingen van de Iccat geheel of gedeeltelijk ten uitvoer leggen: 06-07Iccat-aanbeveling inzake het kweken van blauwvintonijn., 18-10Iccat-aanbeveling inzake de minimumstandaard voor het volgsysteem voor vaartuigen in het Iccat-verdragsgebied., 96-14Iccat-aanbeveling inzake naleving in de visserijen op blauwvintonijn en op zwaardvis in het noordelijke deel van de Atlantische Oceaan., 13-13Iccat-aanbeveling inzake het aanleggen van een Iccat-register van vaartuigen met een lengte over alles van 20 meter of meer die gemachtigd zijn om in het verdragsgebied te opereren. en 16-15Iccat-aanbeveling inzake overlading..(8)De standpunten die de Unie inneemt in regionale organisaties voor visserijbeheer moeten op het beste beschikbare wetenschappelijke advies zijn gebaseerd, teneinde ervoor te zorgen dat de visbestanden overeenkomstig de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden beheerd, met name overeenkomstig de doelstelling van een geleidelijk herstel en behoud van de populaties van visbestanden boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren, en overeenkomstig de doelstelling om de voorwaarden te creëren om de visserijsector en de verwerkende industrie, alsook visserijgerelateerde activiteiten aan land economisch levensvatbaar en concurrerend te maken. Volgens het door het SCRS uitgebrachte verslag van 2018Verslag van het Permanent Comité voor onderzoek en statistiek (SCRS), Madrid 1-5 oktober 2018. zijn vangsten van blauwvintonijn met een visserijsterfte F0,1 in lijn met een visserijsterfte die strookt met het bereiken van de maximale duurzame opbrengst (Fmdo). Er wordt van uitgegaan dat de biomassa van het bestand zich bevindt op een peil dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) waarborgt. B0,1 fluctueert in functie van de rekrutering: bij een gemiddeld en laag rekruteringsniveau ligt ze boven dat peil en bij een hoog rekruteringsniveau eronder.(9)Het beheersplan houdt rekening met de specifieke kenmerken van de verschillende soorten vistuig en visserijtechnieken. Bij de uitvoering van het beheersplan dienen de Unie en de lidstaten ▌ de kustvisserij en het gebruik van vistuigen en visserijtechnieken die selectief en minder milieubelastend zijn, in het bijzonder vistuig en technieken die in de traditionele en de ambachtelijke visserij worden gebruikt, te bevorderen om zo bij te dragen tot een redelijke levensstandaard voor de lokale economie.(10)Er moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken en behoeften van de kleinschalige en de ambachtelijke visserij. Naast de relevante bepalingen van Iccat-aanbeveling 19-04 die belemmeringen voor de deelname van kleinschalige kustvaartuigen aan de blauwvintonijnvisserij wegnemen, moeten de lidstaten bijkomende inspanningen leveren om te zorgen voor een eerlijke en transparante verdeling van de vangstmogelijkheden over de kleinschalige, ambachtelijke en grotere vloten, overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.(11)Ter waarborging van de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid is Uniewetgeving vastgesteld om een systeem voor controle, inspectie en handhaving op te zetten, dat onder meer illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IOO) visserij bestrijdt. In het bijzonder is bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de RaadVerordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008 en (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1). een Unieregeling voor controle, inspectie en handhaving vastgesteld die een alomvattende en geïntegreerde aanpak biedt en aldus naleving van alle regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid waarborgt. Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de CommissieUitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie van 8 april 2011 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PB L 112 van 30.4.2011, blz. 1). zijn uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgesteld. Bij Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de RaadVerordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1). is een communautair systeem opgezet om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen. Deze verordeningen bevatten reeds bepalingen inzake bijvoorbeeld visvergunningen en -machtigingen en bepaalde regels inzake volgsystemen voor vaartuigen die betrekking hebben op een aantal van de in Iccat-aanbeveling 19-04 vastgestelde maatregelen. Die bepalingen hoeven daarom niet in de onderhavige verordening te worden opgenomen.(12)In Verordening (EU) nr. 1380/2013 is het begrip minimuminstandhoudingsreferentiegrootte vastgesteld. Omwille van de consistentie moet het Iccat-begrip minimummaat in het recht van de Unie worden omgezet als minimuminstandhoudingsreferentiegrootte.(13)Overeenkomstig Iccat-aanbeveling 19-04 moet blauwvintonijn die is gevangen en die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte niet haalt, worden teruggegooid, en geldt hetzelfde voor de vangsten van blauwvintonijn die de in de jaarlijkse visserijplannen vastgestelde bijvangstlimieten overschrijden. Met het oog op de naleving door de Unie van haar internationale verplichtingen uit hoofde van de Iccat, voorziet artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 van de CommissieGedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de uitvoering van de internationale verplichtingen van de Unie, als bedoeld in artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad, in het kader van het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen en van het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (PB L 16 van 23.1.2015, blz. 23). in afwijkingen van de in artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde aanlandingsverplichting voor blauwvintonijn. Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 worden enkele bepalingen omgezet van Iccat-aanbeveling 19-04 die vaartuigen die hun toegewezen quotum en/of het toegestane maximum aan bijvangsten hebben overschreden, ertoe verplichten om hun vangsten van blauwvintonijn terug te gooien. Onder het toepassingsgebied van die gedelegeerde verordening vallen ook vaartuigen die aan recreatievisserij doen. Bijgevolg hoeven dergelijke teruggooi- en vrijlatingsverplichtingen niet in deze verordening te worden opgenomen en worden de overeenkomstige bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 onverlet gelaten.(14)Tijdens de jaarlijkse vergadering van 2018 erkenden de verdragsluitende partijen de noodzaak om de controles voor bepaalde activiteiten met betrekking tot blauwvintonijn te versterken. Daartoe is tijdens de jaarlijkse vergadering van 2018 overeengekomen dat de voor kwekerijen verantwoordelijke verdragsluitende partijen ervoor moeten zorgen dat kooiverrichtingen volledig traceerbaar zijn en dat zij aselecte controles op basis van een risicoanalyse moeten uitvoeren.(15)Verordening (EU) nr. 640/2010 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 640/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 tot vaststelling van een vangstdocumentatieprogramma voor blauwvintonijn Thunnus thynnus en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1984/2003 van de Raad (PB L 194 van 24.7.2010, blz. 1). voorziet in een elektronisch vangstdocument voor blauwvintonijn (electronic bluefin tuna catch document — eBCD), waarmee Iccat-aanbeveling 09-11 tot wijziging van Aanbeveling 08-12 wordt omgezet. De aanbevelingen 17-09 en 11-20 over de toepassing van het eBCD zijn onlangs ingetrokken bij de aanbevelingen 18-12 en 18-13. Daarom is Verordening (EU) nr. 640/2010 achterhaald en heeft de Commissie ▌ een nieuwe verordening voorgesteld om uitvoering te geven aan de meest recente Iccat-voorschriften inzake het eBCD. Bijgevolg dient deze verordening niet te verwijzen naar Verordening (EU) nr. 640/2010, maar meer in het algemeen naar het door de Iccat aanbevolen vangstdocumentatieprogramma.(16)Rekening houdend met het feit dat bepaalde aanbevelingen van de Iccat frequent worden gewijzigd door de verdragsluitende partijen bij de Iccat en waarschijnlijk in de toekomst verder zullen worden gewijzigd, moet, om toekomstige Iccat-aanbevelingen tot wijziging of aanvulling van het Iccat-beheersplan snel in het recht van de Unie om te zetten, de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen aan de Commissie worden overgedragen voor de volgende zaken: ▌ termijnen voor het verstrekken van informatie, perioden voor visseizoenen; afwijkingen van het verbod op de overdracht van ongebruikte quota; minimuminstandhoudingsreferentiegrootten; percentages en parameters, de aan de Commissie te verstrekken informatie; taken van nationale waarnemers en regionale waarnemers, redenen voor het weigeren van de toestemming om vis over te hevelen; redenen om vangsten in beslag te nemen en de vrijlating van vis te bevelen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgevenPB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.(17)De Commissie, die de Unie in de vergaderingen van de Iccat vertegenwoordigt, stemt jaarlijks in met een aantal zuiver technische Iccat-aanbevelingen, met name betreffende capaciteitsbeperkingen, logboekvoorschriften, vangstaangifteformulieren, aangiften van overlading en van overheveling, minimuminformatie voor vismachtigingen, het minimumaantal vissersvaartuigen in het kader van de Iccat-regeling inzake gezamenlijke internationale inspectie; specificaties van de inspectie- en waarnemersregeling, normen voor video-opname, vrijgaveprotocollen, normen voor de behandeling van dode vis, kooiverklaringen, of normen voor volgsystemen voor vaartuigen, die worden geïmplementeerd door de bijlagen I tot en met XV bij deze verordening. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling van de bijlagen I tot en met XV overeenkomstig de gewijzigde of aangevulde Iccat-aanbevelingen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.(18)De Iccat-aanbevelingen voor de visserij op blauwvintonijn (activiteiten in verband met de vangst, de overheveling, het vervoer, het kooien, de kweek, de oogst en de overdracht) zijn zeer dynamisch. Er worden constant nieuwe technologieën voor de controle en het beheer van de visserij (d.w.z. stereoscopische camera’s en alternatieve methoden) ontwikkeld die op uniforme wijze door de lidstaten moeten worden toegepast. Evenzo moeten waar nodig operationele procedures worden ontwikkeld, om de lidstaten te helpen de in deze verordening vastgelegde Iccat-regels na te leven. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend met betrekking tot uitvoeringsbepalingen voor de overdracht van levende blauwvintonijn, overhevelingsverrichtingen en kooiverrichtingen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13)..(19)De gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen waarin deze verordening voorziet, laten de omzetting van toekomstige Iccat-aanbevelingen in het recht van de Unie volgens de gewone wetgevingsprocedure onverlet.(20)Aangezien deze verordening in een nieuw en omvattend beheersplan voor blauwvintonijn zal voorzien, moeten de in de Verordeningen (EU) 2017/2107Verordening (EU) 2017/2107 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2017 tot vaststelling van in het verdragsgebied van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) geldende beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1936/2001, (EG) nr. 1984/2003 en (EG) nr. 520/2007 van de Raad (PB L 315 van 30.11.2017, blz. 1). en (EU) 2019/833Verordening (EU) 2019/833 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van instandhoudings- en handhavingsmaatregelen die van toepassing zijn in het gereglementeerde gebied van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1627 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2115/2005 en (EG) nr. 1386/2007 van de Raad (PB L 141 van 28.5.2019, blz. 1). van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde bepalingen betreffende blauwvintonijn worden geschrapt. Het deel van artikel 43 van Verordening (EU) 2017/2107 dat op zwaardvis in de Middellandse Zee betrekking heeft, is opgenomen in Verordening (EU) 2019/1154 van het Europees Parement en de RaadVerordening (EU) 2019/1154 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 voor een meerjarig herstelplan voor mediterrane zwaardvis en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad en Verordening (EU) 2017/2107 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 188 van 12.7.2019, blz. 1).. Sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1936/2001 van de RaadVerordening (EG) nr. 1936/2001 van de Raad van 27 september 2001 tot vaststelling van technische maatregelen voor de instandhouding van bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden (PB L 263 van 3.10.2001, blz. 1). moeten eveneens worden geschrapt. Verordening (EG) nr. 1936/2001, Verordening (EU) 2017/2107 en Verordening (EU) 2019/833 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.(21)Iccat-aanbeveling 17-07 is ingetrokken bij Aanbeveling 18-02, aangezien de toestand van het bestand niet meer noopt tot de noodmaatregelen uit hoofde van het bij die aanbeveling vastgestelde herstelplan voor blauwvintonijn. Verordening (EU) 2016/1627, waarbij het herstelplan ten uitvoer is gelegd, moet derhalve worden ingetrokken,HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:HOOFDSTUK IALGEMENE BEPALINGENArtikel 1OnderwerpBij deze verordening worden algemene regels vastgesteld voor de uniforme en doeltreffende uitvoering door de Unie van het meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn (Thunnus thynnus) in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, zoals vastgesteld door de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (hierna de Iccat genoemd).Artikel 2ToepassingsgebiedDeze verordening is van toepassing op:a)vissersvaartuigen van de Unie en recreatievisserijvaartuigen van de Unie die:blauwvintonijn vangen in het verdragsgebied; enin het verdragsgebied gevangen blauwvintonijn, ook buiten het verdragsgebied, overladen of aan boord hebben;b)kwekerijen van de Unie;c)vissersvaartuigen van derde landen en recreatievisserijvaartuigen van derde landen die actief zijn in wateren van de Unie en blauwvintonijn vangen in het verdragsgebied;d)vaartuigen van derde landen die in havens van lidstaten worden geïnspecteerd en die in het verdragsgebied gevangen blauwvintonijn of visserijproducten van in wateren van de Unie gevangen blauwvintonijn aan boord hebben die niet eerder in havens zijn aangeland of overgeladen.Artikel 3DoelstellingDe doelstelling van deze verordening bestaat erin het meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn, zoals vastgesteld door de Iccat, dat bedoeld is om de biomassa van blauwvintonijn boven een niveau te houden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, uit te voeren.Artikel 4Verband met andere wetgeving van de UnieTenzij in deze verordening anders is bepaald, zijn de bepalingen van deze verordening van toepassing onverminderd andere handelingen van de Unie met betrekking tot de visserijsector, met name:1)Verordening (EG) nr. 1224/2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen;2)Verordening (EG) nr. 1005/2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen;3)Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 81). inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten;4)Verordening (EU) 2017/2107 tot vaststelling van in het verdragsgebied van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) geldende beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen.5)Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105). betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen.Artikel 5DefinitiesVoor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:1)Iccat: Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen;2)het verdrag: het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen;3)vissersvaartuig: een motorvaartuig dat wordt ingezet voor de commerciële exploitatie van blauwvintonijnbestanden, inclusief vangstvaartuigen, verwerkingsvaartuigen, ondersteuningsvaartuigen, sleepvaartuigen, vaartuigen waarop vangsten worden overgeladen, transportvaartuigen die zijn uitgerust voor het vervoer van tonijnproducten, en hulpvaartuigen, met uitzondering van containerschepen;4)levende blauwvintonijn: blauwvintonijn die gedurende een bepaalde periode levend in een tonnara wordt gehouden, of die levend wordt overgeheveld naar een kweekvoorziening ▌;5)SCRS: Permanent Comité voor onderzoek en statistiek van de Iccat;6)recreatievisserij: niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee de biologische rijkdommen van de zee worden geëxploiteerd ▌;7)sportvisserij: niet-commerciële visserij door leden van een nationale sportorganisatie of houders van een nationale sportvergunning;8)sleepvaartuig: een vaartuig dat wordt gebruikt voor het slepen van kooien;9)verwerkingsvaartuig: een vaartuig aan boord waarvan visserijproducten een of meer van de volgende behandelingen ondergaan alvorens te worden verpakt: fileren of in moten verdelen, invriezen en/of verwerken;10)hulpvaartuig: een vaartuig dat wordt gebruikt om (niet-verwerkte) dode blauwvintonijn van een transport-/kweekkooi, een ringzegen of een tonnara naar een aangewezen haven en/of naar een verwerkingsvaartuig te vervoeren;11)tonnara: vast vistuig dat aan de bodem is verankerd en doorgaans een net heeft dat de blauwvintonijn naar vangkamers of een reeks vangkamers leidt waar hij wordt vastgehouden alvorens te worden geoogst of gekweekt;12)ringzegen: ringnet waarvan de bodem aan de onderkant wordt samengetrokken door een sluitlijn die door een reeks ringen langs de onderpees loopt, waardoor het net kan worden samengetrokken en gesloten;13)kooien: het verplaatsen van levende blauwvintonijn uit de transportkooi of de tonnara naar de kweek- of mestkooien;14)vangstvaartuig: een vaartuig dat wordt gebruikt voor de commerciële vangst van blauwvintonijn;15)kwekerij: een marien gebied dat duidelijk wordt afgebakend door geografische coördinaten, dat wordt gebruikt voor het mesten of het kweken van blauwvintonijn die is gevangen door tonnara’s en/of ringzegenvaartuigen. Een kwekerij kan verscheidene kweeklocaties hebben, die elk worden afgebakend door geografische coördinaten, die duidelijk de lengte- en breedtegraad van elk van de punten van de veelhoek aangeven;16)kweken of mesten: het kooien van blauwvintonijn in kwekerijen en het voeren ervan, met als doel de blauwvintonijn te mesten en de totale biomassa ervan te verhogen;17)oogsten: het doden van blauwvintonijn in kwekerijen of tonnara’s;18)stereoscopische camera: een camera met twee of meer lenzen, met een aparte beeldsensor of een apart filmframe voor elke lens, zodat driedimensionale beelden kunnen worden vastgelegd om de lengte van de vis te meten en het aantal of gemiddelde gewicht van de blauwvintonijn te helpen verfijnen;19)kleinschalig kustvaartuig: een vangstvaartuig met ten minste drie van de volgende vijf kenmerken:a)de lengte over alles is < 12 m;b)het vaartuig vist uitsluitend in de wateren die onder de jurisdictie van de vlaggenlidstaat vallen;c)visreizen duren minder dan 24 uur;d)het maximale aantal bemanningsleden is vastgesteld op vier personen; ofe)het vaartuig vist met technieken die selectief zijn en een verminderd milieueffect hebben;20)gezamenlijke visactie: elke actie van twee of meer ringzegenvaartuigen waarbij de vangst van één ringzegenvaartuig volgens een vooraf overeengekomen verdeelsleutel aan een of meer ringzegenvaartuigen wordt toegewezen;21)actief vissen: de gerichte visserij op blauwvintonijn door een vangstvaartuig gedurende een bepaald visseizoen;22)BCD: vangstdocument voor blauwvintonijn;23)eBCD: elektronisch vangstdocument voor blauwvintonijn;24)verdragsgebied: het in artikel 1 van het verdrag afgebakende geografische gebied;25)overlading: het overbrengen van alle aan boord van een vissersvaartuig aanwezige visserijproducten of een gedeelte daarvan naar een ander vissersvaartuig. Het overbrengen van dode blauwvintonijn van de ringzegen, de tonnara of het sleepvaartuig naar een hulpvaartuig wordt echter niet als een overlading beschouwd;26)controleoverheveling elke aanvullende overheveling die op verzoek van de visserij-/kwekerijexploitanten of controleautoriteiten wordt verricht ter verificatie van de hoeveelheid vis die wordt overgeheveld;27)controlecamera: stereoscopische camera en/of conventionele videocamera’s ten behoeve van de controles uit hoofde van deze verordening;28)CPC: verdragsluitende partij bij het verdrag alsook een samenwerkende niet-verdragsluitende partij, entiteit of visserijentiteit;29)groot pelagisch beugvisserijvaartuig: een pelagisch beugvisserijvaartuig met een lengte over alles van meer dan 24 meter;30)overheveling: elke overheveling van:a)levende blauwvintonijn uit het net van het vangstvaartuig naar de transportkooi;b)levende blauwvintonijn uit de transportkooi naar een andere transportkooi;c)de kooi met levende blauwvintonijn van een sleepvaartuig naar een ander sleepvaartuig;d)de kooi met levende blauwvintonijn van een kwekerij naar een andere kwekerij en levende blauwvintonijn tussen verschillende kooien in dezelfde kwekerij;e)levende blauwvintonijn van de tonnara naar de transportkooi, onafhankelijk van de aanwezigheid van een sleepvaartuig;31)exploitant: natuurlijke of rechtspersoon die een bedrijf exploiteert of bezit waarvan de activiteiten betrekking hebben op een stadium van de productie-, verwerkings-, afzet-, distributie- en detailhandelsketen voor visserij- en aquacultuurproducten;32)vistuiggroep: een groep vissersvaartuigen die hetzelfde vistuig gebruiken en waaraan een groepsquotum is toegewezen;33)visserijinspanning: het product van de capaciteit en de activiteit van een vissersvaartuig; voor een groep vissersvaartuigen is dit de som van de visserijinspanning van alle vaartuigen in de groep;34)verantwoordelijke lidstaat: de vlaggenlidstaat of de lidstaat in de jurisdictie waarvan de betrokken kwekerij of tonnara zich bevindt.HOOFDSTUK IIBEHEERSMAATREGELENArtikel 6Voorwaarden voor visserijbeheersmaatregelen1.Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de visserijinspanning van zijn vangstvaartuigen en tonnara’s in verhouding staat tot de vangstmogelijkheden voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee waarover die lidstaat beschikt. De door de lidstaten genomen maatregelen omvatten de vaststelling van individuele quota voor hun vangstvaartuigen van meer dan 24 m die zijn opgenomen in de in artikel 26 bedoelde lijst van gemachtigde vaartuigen.2.De lidstaten schrijven voor dat vangstvaartuigen zich onmiddellijk naar een door hen aangewezen haven begeven wanneer het individuele quotum van het vaartuig wordt geacht te zijn opgebruikt, overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.3.Charteractiviteiten zijn niet toegestaan in de blauwvintonijnvisserij.Artikel 7Overdracht van niet-geoogste levende blauwvintonijn▌1.▌ De overdracht binnen een kwekerij van niet-geoogste levende blauwvintonijn uit de vangst van voorgaande jaren kan alleen worden toegestaan indien een versterkt controlesysteem wordt ontwikkeld en door de lidstaat aan de Commissie ▌wordt gemeld. Dat systeem maakt een integrerend deel uit van het in artikel 13 bedoelde inspectieplan van de lidstaat, en omvat ten minste de in de artikelen 53 en 61 vastgestelde maatregelen.2.Vóór het begin van het visseizoen zorgen de voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten voor een grondige beoordeling van alle levende blauwvintonijn die wordt overgedragen na bulkoogsten in onder hun jurisdictie vallende kwekerijen. Daartoe wordt alle overgedragen levende blauwvintonijn van het vangstjaar waarin geen bulkoogst in kwekerijen heeft plaatsgevonden, naar andere kooien overgeheveld met gebruikmaking van stereoscopische camerasystemen of alternatieve methoden, mits deze hetzelfde niveau van precisie en nauwkeurigheid waarborgen, overeenkomstig artikel 51. Te allen tijde moet volledig gedocumenteerde traceerbaarheid gewaarborgd zijn. De overdracht van blauwvintonijn van jaren waarin geen bulkoogst heeft plaatsgevonden, wordt jaarlijks gecontroleerd door toepassing van dezelfde procedure op passende monsters op basis van een risicobeoordeling.3.De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met nadere regels voor de ontwikkeling van een versterkt controlesysteem voor de overdracht van levende blauwvintonijn. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 68 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.Artikel 8Overdracht van ongebruikte quotaDe overdracht van ongebruikte quota is niet toegestaan.Artikel 9Overdrachten van quota1.De overdrachten van quota tussen de Unie en de andere CPC’s worden alleen verricht na voorafgaande machtiging door de betrokken lidstaten en/of CPC’s. De Commissie stelt het Iccat-secretariaat 48 uur op voorhand in kennis van de overdracht van quota.2.De overdracht van quota binnen vistuiggroepen, van bijvangstquota en van individuele vangstquota van lidstaten is toegestaan, op voorwaarde dat de betrokken lidstaten de Commissie op voorhand in kennis stellen van dergelijke overdrachten, zodat de Commissie het Iccat-secretariaat op de hoogte kan brengen voordat de overdracht ingaat.Artikel 10Quotaverlagingen in geval van overbevissingWanneer de lidstaten de hun toegewezen quota overschrijden en deze situatie niet kan worden verholpen door het uitwisselen van quota overeenkomstig artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, zijn de artikelen 37 en 105 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van toepassing.Artikel 11Jaarlijkse beheersplannen1.Elke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks visserijplan op. Dat plan bevat ten minste de volgende informatie voor de vangstvaartuigen en tonnara’s:a)de aan elke vistuiggroep toegewezen quota, met inbegrip van de quota voor bijvangsten;b)in voorkomend geval, de voor de toewijzing en het beheer van de quota gebruikte methode;c)de maatregelen om de naleving van individuele quota te waarborgen;d)open visseizoenen voor elke vistuigcategorie;e)informatie over aangewezen havens;f)de regels inzake bijvangsten; eng)het aantal vangstvaartuigen van meer dan 24 m, met uitzondering van bodemtrawlers en ringzegenvaartuigen die gemachtigd zijn om in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en in de Middellandse Zee op blauwvintonijn te vissen.2.De lidstaten met kleinschalige kustvaartuigen die gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen, proberen aan deze vaartuigen een specifiek sectoraal quota toe te wijzen en nemen een dergelijke toewijzing op in hun visserijplannen. Zij nemen in hun monitorings-, controle- en inspectieplannen ook aanvullende maatregelen op om de benutting van het quotum door die vloot nauwlettend te monitoren. De lidstaten kunnen een ander aantal vaartuigen machtigen om hun vangstmogelijkheden volledig te benutten, met behulp van de in lid 1 bedoelde parameters.3.Portugal en Spanje kunnen sectorale quota toewijzen aan met de hengel vissende vaartuigen in de wateren van de Unie rond de eilandengroepen van de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden. Het sectorale quotum wordt opgenomen in hun jaarlijkse visserijplannen en in hun jaarlijkse monitoring-, controle- en inspectieplannen worden duidelijk aanvullende maatregelen vastgesteld om de benutting ervan te monitoren.4.Indien de lidstaten overeenkomstig lid 2 of lid 3 sectorale quota toewijzen, is het minimumquotumvereiste van vijf ton, zoals vastgesteld in de voor de toewijzing van de vangstmogelijkheden van kracht zijnde handeling van de Unie, niet van toepassing.5.Elke wijziging van het jaarlijkse visserijplan wordt door de betrokken lidstaat ten minste drie werkdagen vóór het begin van de visserijactiviteit waarop de wijziging betrekking heeft aan de Commissie doorgegeven. De Commissie zendt de wijziging ten minste één werkdag vóór het begin van de visserijactiviteit waarop de wijziging betrekking heeft door aan het Iccat-secretariaat.Artikel 12Toewijzing van vangstmogelijkhedenOvereenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 maken de lidstaten bij de toewijzing van de hun ter beschikking staande vangstmogelijkheden gebruik van transparante en objectieve criteria van onder meer ecologische, sociale en economische aard, verdelen zij ▌ de nationale quota eerlijk over de diverse vlootsegmenten, met bijzondere aandacht voor de traditionele en de ambachtelijke visserijen, en zorgen zij voor stimulansen voor vissersvaartuigen van de Unie die zijn uitgerust met selectief vistuig of die gebruikmaken van minder milieubelastende visserijtechnieken.Artikel 13Jaarlijkse beheersplannen voor de vangstcapaciteitElke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks beheersplan voor de vangstcapaciteit op. In dat plan passen de lidstaten het aantal vangstvaartuigen en tonnara’s aan op een wijze die waarborgt dat de vangstcapaciteit in verhouding staat tot de vangstmogelijkheden die zijn toegewezen aan vangstvaartuigen en tonnara’s voor de desbetreffende quotaperiode. De lidstaten passen de visserijcapaciteit aan met behulp van de parameters die zijn vastgesteld in de voor de toewijzing van de vangstmogelijkheden van kracht zijnde handeling van de Unie. De aanpassing van de vangstcapaciteit van de Unie voor ringzegenvaartuigen wordt beperkt tot een maximale variatie van 20 % ten opzichte van de basisvangstcapaciteit in 2018.Artikel 14Jaarlijkse inspectieplannenElke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks inspectieplan op om de naleving van deze verordening te waarborgen. De lidstaten dienen hun respectieve plannen in bij de Commissie. Deze plannen worden opgesteld in overeenstemming met:a)de doelstellingen, prioriteiten en procedures alsmede de ijkpunten voor inspectie-activiteiten zoals deze zijn opgenomen in het uit hoofde van artikel 95 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde speciale controle- en inspectieprogramma voor blauwvintonijn;b)het uit hoofde van artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde nationale controleactieprogramma voor blauwvintonijn.Artikel 15Jaarlijkse beheersplannen voor de kweek1.Elke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, stelt een jaarlijks beheersplan voor de kweek op.2.In het jaarlijkse beheersplan voor de kweek waarborgt elke lidstaat dat de totale capaciteit voor het binnenbrengen en de totale kweekcapaciteit in verhouding staan tot de geraamde hoeveelheid blauwvintonijn die beschikbaar is voor de kweek.3.De lidstaten beperken hun capaciteit voor het kweken van tonijn tot de totale kweekcapaciteit zoals geregistreerd in het Iccat-register van kweekvoorzieningen voor blauwvintonijn of zoals toegestaan en bij de Iccat aangemeld in 2018.4.In de kwekerijen van een lidstaat mag niet meer in het wild gevangen blauwvintonijn worden binnengebracht dan het niveau van de binnengebrachte hoeveelheden die door de kwekerijen van die lidstaat in 2005, 2006, 2007 en 2008 bij de Iccat zijn geregistreerd in het register van kweekvoorzieningen voor blauwvintonijn.5.Indien een lidstaat de maximale hoeveelheid in het wild gevangen tonijn in een of meer van zijn tonijnkwekerijen moet verhogen, staat deze verhoging in verhouding tot de aan die lidstaat toegewezen vangstmogelijkheden, en alle invoer van levende blauwvintonijn uit een andere lidstaat of verdragsluitende partij.6.De voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaten zorgen ervoor dat de wetenschappers die door het SCRS zijn belast met proeven om de groeisnelheid tijdens de mestperiode vast te stellen, toegang hebben tot de kwekerijen en worden bijgestaan bij de uitvoering van hun taken.7.Indien nodig dienen de lidstaten uiterlijk op 15 mei van elk jaar bij de Commissie herziene beheersplannen voor de kweek in.Artikel 16Toezending van de jaarlijkse plannen1.Elke lidstaat met een quotum voor blauwvintonijn zendt elk jaar uiterlijk op 31 januari de volgende plannen aan de Commissie toe:a)het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde jaarlijkse visserijplan voor de vangstvaartuigen en tonnara’s waarmee op blauwvintonijn wordt gevist in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee;b)het overeenkomstig artikel 13 opgestelde jaarlijkse beheersplan voor de vangstcapaciteit;c)het overeenkomstig artikel 14 opgestelde jaarlijkse inspectieplan; end)het overeenkomstig artikel 15 opgestelde jaarlijkse beheersplan voor de kweek.2.De Commissie bundelt de in lid 1 bedoelde plannen en gebruikt ze voor het opstellen van een jaarlijks plan van de Unie. De Commissie zendt het plan van de Unie elk jaar uiterlijk op 15 februari toe aan het Iccat-secretariaat ter bespreking en goedkeuring door de Iccat.3.Indien een lidstaat een in lid 1 bedoeld plan niet binnen de in dat lid vastgestelde termijn bij de Commissie indient, kan de Commissie besluiten het plan van de Unie aan het Iccat-secretariaat toe te zenden zonder de plannen van de betrokken lidstaat. Op verzoek van de betrokken lidstaat probeert de Commissie rekening te houden met een van de in lid 1 bedoelde plannen dat is ingediend na de in dat lid vastgestelde termijn, maar vóór de termijn die is vastgesteld in lid 2. Indien een door een lidstaat ingediend plan niet voldoet aan de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de jaarlijkse visserij-, capaciteits-, inspectie- en kweekplannen en een ernstige fout bevat die ertoe kan leiden dat het jaarlijks plan van de Unie niet wordt goedgekeurd door de Iccat-commissie, kan de Commissie besluiten ▌het jaarlijks plan van de Unie aan het Iccat-secretariaat toe te zenden zonder de plannen van de betrokken lidstaat. De Commissie brengt de betrokken lidstaat zo spoedig mogelijk op de hoogte en probeert eventuele door die lidstaat ingediende herziene plannen op te nemen in het Unieplan of in wijzigingen van het Unieplan, mits zij voldoen aan de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de jaarlijkse visserij-, capaciteits-, inspectie- en kweekplannen.HOOFDSTUK IIITECHNISCHE MAATREGELENArtikel 17Visseizoenen1.Ringzegenvaartuigen mogen van 26 mei tot en met 1 juli op blauwvintonijn vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee.2.In afwijking van lid 1 mogen Cyprus en Griekenland in hun in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplannen bepalen dat ringzegenvaartuigen die hun vlag voeren, van 15 mei tot en met 1 juli op blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Middellandse Zee (FAO-visgebied 37.3.1 en 37.3.2) mogen vissen.3.In afwijking van lid 1 mag Kroatië in zijn in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplannen bepalen dat ringzegenvaartuigen die zijn vlag voeren, tot en met 15 juli voor kweekdoeleinden op blauwvintonijn in de Adriatische Zee (FAO-visgebied 37.2.1) mogen vissen.4.In afwijking van lid 1 mogen lidstaten die aan de Commissie het bewijs leveren dat bepaalde van hun ringzegenvaartuigen die in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee op blauwvintonijn vissen, vanwege de weersomstandigheden hun normale visdagen niet konden benutten in de loop van een jaar, besluiten dat het in lid 1 bedoelde visseizoen voor afzonderlijke ringzegenvaartuigen die door deze situatie getroffen zijn, wordt verlengd met een overeenkomstig aantal verloren dagen, met een maximum van tien ▌dagen ▌. De inactiviteit van de betrokken vaartuigen, en in het geval van een gezamenlijke visactie, van alle daarbij betrokken vaartuigen, wordt naar behoren gestaafd met weerberichten en VMS-posities.5.Voor grote pelagische beugvisserijvaartuigen is de visserij op blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee toegestaan van 1 januari tot en met 31 mei.6.De lidstaten nemen in hun jaarlijkse visserijplannen visseizoenen op voor hun vloten, met uitzondering van ringzegenvaartuigen en grote pelagische beugvisserijvaartuigen.Artikel 18AanlandingsverplichtingDe bepalingen van dit hoofdstuk doen geen afbreuk aan artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, met inbegrip van de toepasselijke afwijkingen daarvan.Artikel 19Minimuminstandhoudingsreferentiegrootte1.Het is verboden om blauwvintonijn, met inbegrip van als bijvangst of in de recreatievisserij gevangen blauwvintonijn, met een gewicht van minder dan 30 kg of met een vorklengte van minder dan 115 cm te vangen, aan boord houden, over te laden, over te hevelen, aan te landen, te vervoeren, op te slaan, te verkopen, uit te stallen of te koop aan te bieden.2.In afwijking van lid 1 geldt voor blauwvintonijn een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 8 kg of 75 cm vorklengte wanneer het gaat om:a)blauwvintonijn die in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan door met de hengel of met de sleeplijn vissende vaartuigen is gevangen;b)blauwvintonijn die in de Middellandse Zee in het kader van de kleinschalige kustvisserij op verse vis is gevangen door met de hengel, de beug of de handlijn vissende vaartuigen; enc)blauwvintonijn die in de Adriatische Zee wordt gevangen voor kweekdoeleinden door vaartuigen die de vlag van Kroatië voeren.3.Specifieke voorwaarden die van toepassing zijn op de in lid 2 van dit artikel bedoelde afwijking, zijn vastgesteld in bijlage I.4.De lidstaten geven een vismachtiging af aan vaartuigen die vissen onder de in de punten 2 en 3 van bijlage I bedoelde afwijkingen. De betrokken vaartuigen worden vermeld in de in artikel 26 bedoelde lijst van vangstvaartuigen.5.Vis kleiner dan de in dit artikel vastgestelde minimuminstandhoudingsreferentiegrootten die dood wordt teruggegooid, wordt in mindering gebracht op het quotum van de lidstaat.Artikel 20Incidentele vangsten onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte1.In afwijking van artikel 19, lid 1, zijn incidentele vangsten van maximaal 5 % blauwvintonijn met een gewicht tussen 8 en 30 kg of met een vorklengte tussen 75 en 115 cm toegestaan voor alle vangstvaartuigen en tonnara’s die actief op blauwvintonijn vissen.2.Het in lid 1 genoemde percentage van 5 % wordt berekend op basis van de totale vangsten van blauwvintonijn die op enig moment na elke visserijactiviteit aan boord van een vaartuig of in de tonnara worden gehouden.3.Incidentele vangsten worden in mindering gebracht op het quotum van de voor de vangstvaartuigen of de tonnara verantwoordelijke lidstaat.4.Voor incidentele vangsten van blauwvintonijn onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte geldt het bepaalde in de artikelen 31, 33, 34 en 35.Artikel 21Bijvangsten1.Elke lidstaat voorziet in de mogelijkheid van bijvangst van blauwvintonijn binnen zijn quotum en deelt dit aan de Commissie mee bij toezending van zijn visserijplan.2.Het niveau van de toegestane bijvangsten, dat niet meer bedraagt dan 20 % van de totale vangsten die aan het einde van elke visreis aan boord aanwezig zijn, en de methode die wordt gebruikt voor de berekening van die bijvangsten in verhouding tot de totale vangst aan boord, wordt duidelijk gedefinieerd in het in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplan. Het percentage bijvangsten mag worden berekend op basis van het gewicht of het aantal exemplaren. De berekening op basis van het aantal exemplaren is alleen van toepassing op tonijn en tonijnachtigen die onder het beheer van de Iccat vallen. De omvang van de toegestane bijvangsten voor kleinschalige kustvaartuigen mag op jaarbasis worden berekend.3.Alle bijvangsten van dode blauwvintonijn, aan boord gehouden of teruggegooid, worden in mindering gebracht op het quotum van de vlaggenlidstaat, en geregistreerd en gerapporteerd aan de Commissie, overeenkomstig de artikelen 31 en 32.4.Voor de lidstaten die geen blauwvintonijnquotum hebben, worden de betrokken bijvangsten in mindering gebracht op het specifieke quotum van de Unie voor bijvangst van blauwvintonijn dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU en artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.5.Indien het aan een lidstaat toegewezen quotum volledig is opgebruikt, wordt geen vangst van blauwvintonijn door vaartuigen die zijn vlag voeren, toegestaan en neemt die lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de als bijvangst gevangen blauwvintonijn wordt vrijgelaten. Als het specifieke quotum van de Unie voor bijvangst van blauwvintonijn als vastgesteld overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU en artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is opgebruikt, is de vangst van blauwvintonijn niet toegestaan door vaartuigen die de vlag voeren van lidstaten zonder quotum voor blauwvintonijn en nemen die lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de als bijvangst gevangen blauwvintonijn wordt vrijgelaten. In die gevallen worden de verwerking en het in de handel brengen van dode blauwvintonijn verboden en worden alle vangsten geregistreerd. De lidstaten verstrekken op jaarbasis informatie over dergelijke bijvangsten van dode blauwvintonijn aan de Commissie, die deze gegevens doorzendt aan het Iccat-secretariaat.6.Vaartuigen die niet actief op blauwvintonijn vissen, houden aan boord gehouden hoeveelheden blauwvintonijn duidelijk gescheiden van andere soorten, zodat de controleautoriteiten de naleving van dit artikel kunnen monitoren. Dergelijke bijvangsten kunnen in de handel worden gebracht voor zover zij vergezeld gaan van het eBCD.Artikel 22Gebruik van luchttuigenHet is verboden luchttuigen, inclusief vliegtuigen, helikopters of onbemande luchtvaartuigen, te gebruiken om naar blauwvintonijn te zoeken.HOOFDSTUK IVRECREATIEVISSERIJArtikel 23Specifieke quota voor de recreatievisserij1.Elke lidstaat die een quotum voor blauwvintonijn heeft, reguleert de recreatievisserij door een specifiek quotum ten behoeve van deze visserij toe te wijzen. Eventuele dode blauwvintonijn wordt in aanmerking genomen bij een dergelijke toewijzing, inclusief in het kader van de praktijk van vangen en terugzetten. De lidstaten stellen de Commissie bij de toezending van hun visserijplannen in kennis van het aan de recreatievisserij toegewezen quotum.2.Vangsten van dode blauwvintonijn worden gerapporteerd en in mindering gebracht op het quotum van de lidstaat.Artikel 24Specifieke voorwaarden voor de recreatievisserij1.Elke lidstaat met een quotum voor blauwvintonijn dat is toegewezen aan recreatievisserij, reglementeert de recreatievisserij door vismachtigingen af te geven aan vaartuigen voor de recreatievisserij. Op verzoek van de Iccat stellen de lidstaten aan de Commissie de lijst beschikbaar van de recreatievaartuigen waaraan een vismachtiging is verleend voor de vangst van blauwvintonijn. Deze lijst, die de Commissie in elektronische vorm bij de Iccat moet indienen, bevat voor elk vaartuig de volgende informatie:a)naam van het vaartuig;b)registratienummer;c)Iccat-registratienummer (indien van toepassing);d)vroegere naam of namen (indien van toepassing); ene)naam en adres van de eigenaar(s) en de exploitant(en).2.Het is in de recreatievisserij verboden om meer dan één blauwvintonijn per vaartuig per dag te vangen, aan boord te houden, over te laden of aan te landen.3.Het op de markt brengen van in het kader van de recreatievisserij gevangen blauwvintonijn is verboden.4.Elke lidstaat registreert de vangstgegevens van de recreatievisserij, met inbegrip van het gewicht en indien mogelijk de lengte van elke blauwvintonijn, en meldt de gegevens van het voorgaande jaar elk jaar uiterlijk op 30 juni aan de Commissie. De Commissie zendt die informatie door aan het Iccat-secretariaat.5.Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om blauwvintonijnen, en met name jonge tonijnen, die levend zijn gevangen in het kader van de recreatievisserij, zoveel mogelijk vrij te laten. Alle aangelande blauwvintonijn bevindt zich in gehele staat of is ontdaan van kieuwen en/of ingewanden.Artikel 25Vangen, merken en terugzetten1.In afwijking van artikel 22, lid 1, mogen lidstaten die vangen en terugzetten door vaartuigen voor de sportvisserij in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan toestaan, een beperkt aantal van die vaartuigen toestaan gericht te vissen op blauwvintonijn voor de doeleinden van vangen, merken en terugzetten, zonder dat daarvoor aan die vaartuigen een specifiek quotum hoeft te worden toegewezen. Deze vaartuigen opereren in het kader van een wetenschappelijk project van een onderzoeksinstituut dat deel uitmaakt van een wetenschappelijk onderzoeksprogramma. De resultaten van het project worden meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat.2.Vaartuigen die wetenschappelijk onderzoek verrichten in het kader van het Iccat-onderzoeksprogramma voor blauwvintonijn worden niet geacht de in lid 1 bedoelde activiteiten in het kader van vangen, merken en terugzetten te verrichten.3.Lidstaten die activiteiten in het kader van vangen, merken en terugzetten toestaan:a)dienen een beschrijving van die activiteiten en van de daarvoor geldende maatregelen in als een integrerend deel van hun in de artikelen 12 en 15 bedoelde visserij- en inspectieplannen;b)monitoren nauwlettend de activiteiten van de betrokken vaartuigen om te waarborgen dat zij de bepalingen van deze verordening naleven;c)waarborgen dat de verrichtingen voor het merken en terugzetten worden verricht door daartoe opgeleid personeel, teneinde een hoge overleving van de exemplaren te garanderen; end)dienen jaarlijks uiterlijk vijftig dagen vóór de SCRS-vergadering van het volgende jaar bij de Commissie een verslag over de verrichte wetenschappelijk activiteiten in. De Commissie zendt het verslag zestig dagen vóór de SCRS-vergadering van het volgende jaar door aan de Iccat.4.Elke blauwvintonijn die sterft tijdens activiteiten in het kader van vangen, merken en terugzetten wordt gerapporteerd en op het quotum van de vlaggenlidstaat in mindering gebracht.HOOFDSTUK VCONTROLEMAATREGELENAFDELING 1LIJSTEN EN REGISTERS VAN VAARTUIGEN EN TONNARA’SArtikel 26Lijsten en registers van vaartuigen1.De lidstaten dienen elk jaar een maand vóór het begin van de machtigingsperiode in elektronische vorm en in het in de laatste versie van de Iccat-richtsnoeren vastgestelde formaathttps://www.iccat.int/en/SubmitCOMP.html de volgende vaartuiglijsten bij de Commissie in:a)een lijst van alle vangstvaartuigen die gemachtigd zijn om actief op blauwvintonijn te vissen; enb)een lijst van alle andere vissersvaartuigen die worden gebruikt voor de commerciële exploitatie van blauwvintonijnbestanden.De Commissie zendt deze informatie 15 dagen vóór het begin van de visserijactiviteit toe aan het Iccat-secretariaat, zodat die vaartuigen in het Iccat-register van gemachtigde vaartuigen kunnen worden opgenomen en, indien van toepassing, in het Iccat-register van vaartuigen met een lengte over alles van 20 meter of meer die gemachtigd zijn om in het verdragsgebied te opereren.2.Een vissersvaartuig mag tijdens een kalenderjaar in beide in lid 1 bedoelde lijsten worden opgenomen, op voorwaarde dat het niet in beide lijsten tegelijk is opgenomen.3.De in lid 1, onder a) en b), bedoelde informatie over vaartuigen bevat de naam van het vaartuig en het nummer in het vlootregister van de Unie (CFR) zoals vastgesteld in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de CommissieUitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie van 6 februari 2017 inzake het vissersvlootregister van de Unie (PB L 34 van 9.2.2017, blz. 9)..4.Retroactieve opneming wordt niet aanvaard door de Commissie.5.Latere wijzigingen die in de loop van een kalenderjaar worden aangebracht in de in de leden 1 en 3 bedoelde lijsten, worden slechts aanvaard indien een aangemeld vissersvaartuig om legitieme operationele redenen of vanwege overmacht niet aan de visserij kan deelnemen. De betrokken lidstaat brengt in dat geval de Commissie onmiddellijk op de hoogte, met opgave van:a)alle bijzonderheden over het vissersvaartuig dat/de vissersvaartuigen die dat vissersvaartuig zal/zullen vervangen; enb)een volledig overzicht van de reden voor de vervanging, alsmede alle relevante ondersteunende bewijsstukken of referenties.6.Overeenkomstig artikel 7, lid 6, van Verordening (EU) 2017/2403 wijzigt de Commissie in de loop van het jaar indien nodig de in lid 1 bedoelde informatie over vangstvaartuigen door geactualiseerde gegevens te verstrekken aan het Iccat-secretariaat.Artikel 27Vismachtigingen voor vaartuigen1.De lidstaten geven vismachtigingen af aan vaartuigen die zijn opgenomen in een van de lijsten als bedoeld in artikel 26, leden 1 en 5. Vismachtigingen bevatten ten minste de in bijlage VII vastgestelde informatie en worden afgegeven in het in die bijlage vastgestelde formaat. De lidstaten zien erop toe dat de in de vismachtiging opgenomen gegevens correct zijn en in overeenstemming zijn met de in deze verordening vastgestelde regels.2.Onverminderd artikel 21, lid 6, worden vissersvaartuigen van de Unie die niet in de in artikel 26, lid 1, bedoelde Iccat-registers zijn opgenomen, geacht niet te zijn gemachtigd om in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee blauwvintonijn te bevissen, aan boord te houden, over te laden, te vervoeren, over te hevelen, te verwerken of aan te landen.3.Wanneer het aan de vaartuigen toegewezen individuele quotum als opgebruikt wordt beschouwd, trekt de vlaggenlidstaat de aan een vaartuig afgegeven vismachtiging voor blauwvintonijn in en kan hij het vaartuig verzoeken zich onmiddellijk naar een door hem aangewezen haven te begeven.Artikel 28Lijsten en registers van voor de blauwvintonijnvisserij gemachtigde tonnara’s1.Elke lidstaat zendt aan de Commissie in elektronische vorm, in het kader van zijn visserijplan, een lijst toe van de tonnara’s met een machtiging om op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. De Commissie zendt die informatie toe aan het Iccat-secretariaat, zodat die tonnara’s kunnen worden opgenomen in het Iccat-register van voor de blauwvintonijnvisserij gemachtigde tonnara’s.2.De lidstaten geven vismachtigingen af voor tonnara’s die zijn opgenomen in de in lid 1 bedoelde lijst. Vismachtigingen bevatten ten minste de in bijlage VII bedoelde informatie en worden afgegeven in het in die bijlage vastgestelde formaat. De lidstaten zien erop toe dat de in de vismachtiging opgenomen gegevens correct zijn en in overeenstemming zijn met de in deze verordening vastgestelde regels.3.Tonnara’s van de Unie die niet zijn opgenomen in het Iccat-register van tonnara’s die gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen, worden niet geacht te zijn gemachtigd om op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. Het is verboden door die tonnara’s gevangen blauwvintonijn aan boord te hebben, over te hevelen, te kooien of aan te landen.4.De vlaggenlidstaat trekt de aan tonnara’s afgegeven vismachtiging voor blauwvintonijn in op het moment dat het aan die tonnara’s toegewezen quotum wordt geacht te zijn opgebruikt.Artikel 29Informatie over visserijactiviteiten1.Elke lidstaat verstrekt de Commissie elk jaar uiterlijk op 15 juli gedetailleerde informatie over de blauwvintonijnvangsten in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee in het voorgaande jaar. De Commissie zendt die informatie elk jaar uiterlijk op 31 juli door aan het Iccat-secretariaat. Deze informatie omvat:a)de naam en het Iccat-nummer van elk vangstvaartuig;b)de geldigheidsduur van de machtiging(en) voor elk vangstvaartuig;c)de totale vangsten van elk vangstvaartuig, inclusief nulvangsten, gedurende de hele geldigheidsduur van de machtiging(en);d)het totale aantal dagen dat elk vangstvaartuig in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee gedurende de hele geldigheidsduur van de machtiging(en) heeft gevist; ene)de totale vangst buiten de machtigingsperiode (bijvangst).2.De lidstaten zenden de Commissie de volgende informatie toe voor onder hun vlag varende vissersvaartuigen die niet waren gemachtigd om actief op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, maar die blauwvintonijn als bijvangst hebben gevangen:a)de naam en het Iccat-nummer of, indien het vaartuig niet bij de Iccat is geregistreerd, het nationale registratienummer van het vaartuig; enb)de totale blauwvintonijnvangsten.3.De lidstaten delen de Commissie alle informatie mee over niet onder de leden 1 en 2 vallende vaartuigen die zeker of vermoedelijk op blauwvintonijn hebben gevist in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. De Commissie geeft deze informatie door aan het Iccat-secretariaat zodra de informatie beschikbaar is.Artikel 30Gezamenlijke visacties1.Een gezamenlijke visactie voor blauwvintonijn wordt alleen toegestaan indien de deelnemende vaartuigen zijn gemachtigd door de vlaggenlidstaat/vlaggenlidstaten. Om te worden gemachtigd moet elk ringzegenvaartuig zijn uitgerust om op blauwvintonijn te vissen, een individueel quotum hebben en de in artikel 32 vastgestelde rapportageverplichtingen naleven.2.Het aan een gezamenlijke visactie toegewezen quotum is gelijk aan het totaal van de aan de deelnemende ringzegenvaartuigen toegewezen quota.3.Ringzegenvaartuigen van de Unie verrichten geen gezamenlijke visacties met ringzegenvaartuigen van andere CPC’s.4.Het aanvraagformulier voor de machtiging om aan een gezamenlijke visactie deel te nemen is opgenomen in bijlage IV. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om van zijn aan een gezamenlijke visactie deelnemende ringzegenvaartuig/ringzegenvaartuigen de volgende informatie te verkrijgen:a)de aangevraagde machtigingsperiode van de gezamenlijke visactie;b)de identiteit van de betrokken exploitanten;c)de quota van de individuele vaartuigen;d)de sleutel voor de verdeling van de betrokken vangsten tussen de vissersvaartuigen; ene)informatie over de kwekerijen van bestemming.5.Ten minste tien dagen vóór het begin van de gezamenlijke visactie zendt elke lidstaat de in lid 4 bedoelde informatie toe aan de Commissie in het in bijlage IV vastgestelde formaat. De Commissie zendt die informatie ten minste vijf dagen vóór het begin van de visactie door aan het Iccat-secretariaat en aan de vlaggenstaat van de andere vissersvaartuigen die aan de gezamenlijke visactie deelnemen.6.In geval van overmacht zijn de in lid 5 vastgestelde termijnen niet van toepassing op de informatie over de kwekerijen van bestemming. In zulke gevallen dienen de lidstaten zo snel mogelijk een actualisering van die informatie bij de Commissie in, samen met een beschrijving van de gebeurtenissen waardoor sprake is van overmacht. De Commissie zendt die informatie door aan het Iccat-secretariaat.AFDELING 2VANGSTREGISTRATIEArtikel 31Registratievoorschriften1.Kapiteins van vangstvaartuigen van de Unie houden een visserijlogboek van hun activiteiten bij overeenkomstig de artikelen 14, 15, 23 en 24 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en van afdeling A van bijlage II bij deze verordening.2.Kapiteins van sleepvaartuigen, hulpvaartuigen en verwerkingsvaartuigen van de Unie registreren hun activiteiten overeenkomstig de vereisten van de afdelingen B, C en D van bijlage II.Artikel 32Vangstrapporten door kapiteins en exploitanten van tonnara’s1.Kapiteins van actief vissende vangstvaartuigen van de Unie delen hun vlaggenlidstaat hun dagelijkse vangstaangiften mee langs elektronische weg gedurende de gehele periode waarin zij gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen. Die aangiften zijn niet verplicht voor vaartuigen in de haven, behalve als zij betrokken zijn bij een gezamenlijke visactie. De gegevens in de aangiften worden overgenomen uit de logboeken en omvatten de datum, het tijdstip, de locatie (lengte- en breedtegraad) en het gewicht en het aantal exemplaren van de in het verdragsgebied gevangen blauwvintonijnen, inclusief vrijlatingen en teruggooi van dode vis. De kapiteins versturen de aangiften volgens het model in bijlage III of in een door de lidstaat voorgeschreven formaat.2.Kapiteins van ringzegenvaartuigen stellen voor elke visserijactiviteit de in lid 1 bedoelde dagelijkse aangiften op, ook in geval van nulvangsten. De aangiften met betrekking tot de voorgaande dag worden uiterlijk om 9.00 uur GMT door de kapitein van het vaartuig of zijn gemachtigde vertegenwoordigers aan de vlaggenlidstaat toegezonden.3.Exploitanten van tonnara’s die actief op blauwvintonijn vissen of hun gemachtigde vertegenwoordigers stellen dagelijkse aangiften op die gedurende de gehele periode waarin zij gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen, binnen elke 48 uur langs elektronische weg aan de vlaggenlidstaat worden toegezonden. Deze aangiften bevatten het Iccat-registratienummer van de tonnara, de datum en het tijdstip van de vangst, het gewicht en het aantal exemplaren van de gevangen blauwvintonijnen, met inbegrip van nulvangsten, vrijlatingen en teruggooi van dode vis. Zij zenden die informatie toe in het in bijlage III vastgestelde formaat.4.Kapiteins van andere vangstvaartuigen dan ringzegenvaartuigen zenden aan hun vlaggenlidstaat uiterlijk op dinsdag 12.00 uur GMT de in lid 1 bedoelde aangiften voor de voorgaande, op zondag eindigende week toe.AFDELING 3AANLANDINGEN EN OVERLADINGENArtikel 33Aangewezen haven1.Elke lidstaat waaraan een quotum voor blauwvintonijn is toegewezen, wijst havens aan waar verrichtingen voor het aanlanden of overladen van blauwvintonijn zijn toegestaan. De informatie over aangewezen havens wordt opgenomen in het in artikel 11 bedoelde jaarlijkse visserijplan. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke wijziging van de informatie over aangewezen havens. De Commissie deelt die informatie onverwijld mee aan het Iccat-secretariaat.2.Lidstaten mogen een haven slechts als aangewezen haven aanmerken indien zij waarborgen dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:a)vaststaande tijdstippen van aanlanding en van overlading;b)vaststaande plaatsen van aanlanding en van overlading; enc)vaste inspectie- en bewakingsprocedures die waarborgen dat tijdens alle tijdstippen van aanlanding en overlading en op alle plaatsen van aanlanding en overlading inspecties worden verricht overeenkomstig artikel 35.3.In het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee gevangen blauwvintonijn mag door vangstvaartuigen, alsook door verwerkingsvaartuigen en hulpvaartuigen, uitsluitend worden aangeland en overgeladen in door de CPC’s en de lidstaten aangewezen havens. Dode blauwvintonijn die is geoogst uit een tonnara/kooi mag bij wijze van uitzondering door een hulpvaartuig naar een verwerkingsvaartuig worden vervoerd, voor zover dit gebeurt in aanwezigheid van de controleautoriteit.Artikel 34Voorafgaande kennisgeving van aanlandingen1.Artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 geldt voor kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie met een lengte van minstens 12 meter die voorkomen op de in artikel 26 bedoelde lijst van vaartuigen. De voorafgaande kennisgeving uit hoofde van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 wordt toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat (en van de vlaggenlidstaat) of de CPC waarvan zij de havens of aanlandingsvoorzieningen wensen te gebruiken.2.Vóór het binnenvaren van de haven stellen de kapiteins, of hun vertegenwoordigers, van vissersvaartuigen van de Unie met een lengte van minder dan twaalf meter, alsook verwerkingsvaartuigen en hulpvaartuigen, die zijn opgenomen in de in artikel 26 bedoelde lijst van vaartuigen, ten minste vier uur vóór de verwachte tijd van aankomst in de haven de bevoegde autoriteit van de lidstaat (en van de vlaggenlidstaat) of de CPC waarvan zij de havens of aanlandingsvoorzieningen wensen te gebruiken, in kennis van ten minste de volgende informatie:a)de verwachte aankomsttijd;b)de geraamde hoeveelheid aan boord gehouden blauwvintonijn;c)informatie betreffende het geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;d)het externe identificatienummer en de naam van de vissersvaartuigen.3.Indien de lidstaten krachtens het toepasselijke recht van de Unie gemachtigd zijn een kortere kennisgevingsperiode toe te passen dan de periode van vier uur vóór de verwachte tijd van aankomst, kan de geraamde hoeveelheid aan boord gehouden blauwvintonijn worden gemeld op het toepasselijke tijdstip van kennisgeving vóór aankomst. Als de visgronden zich op minder dan vier uur van de haven bevinden, kan de geraamde hoeveelheid aan boord gehouden blauwvintonijn te allen tijde worden gewijzigd vóór aankomst.4.De autoriteiten van de havenlidstaat houden een register bij van alle tijdens het lopende jaar gedane voorafgaande kennisgevingen.5.Alle aanlandingen in de Unie worden gecontroleerd door de bevoegde controleautoriteiten van de havenlidstaat en een percentage daarvan wordt geïnspecteerd op basis van een risicobeoordelingssysteem waarbij quota, omvang van de vloot en visserijinspanning in aanmerking worden genomen. Alle details van het door elke lidstaat vastgestelde controlesysteem worden opgenomen in het in artikel 14 bedoelde jaarlijkse inspectieplan.6.Kapiteins van een vangstvaartuig van de Unie dienen, ongeacht de lengte over alles van het vaartuig, binnen 48 uur nadat de aanlanding is voltooid, een aangifte van aanlanding in bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of CPC waar de aanlanding plaatsvindt en bij de vlaggenlidstaat. De kapitein van een vangstvaartuig is verantwoordelijk voor, en certificeert, de volledigheid en juistheid van de aangifte. De aangifte van aanlanding vermeldt ten minste de aangelande hoeveelheden blauwvintonijn en het gebied waar deze zijn gevangen. Alle aangelande vangsten worden gewogen. De havenlidstaat zendt 48 uur nadat de aanlanding is voltooid een aanlandingsrapport toe aan de vlaggenlidstaat of CPC.Artikel 35Overladingen1.Het is vissersvaartuigen van de Unie en vaartuigen van derde landen in wateren van de Unie onder alle omstandigheden verboden om blauwvintonijn op zee over te laden.2.Onverminderd de vereisten van artikel 52, leden 2 en 3, artikel 54 en artikel 57 van Verordening (EU) 2017/2107 mogen vissersvaartuigen blauwvintonijnvangsten enkel overladen in aangewezen havens als bedoeld in artikel 33 van deze verordening.3.De kapitein van het ontvangende vissersvaartuig, of zijn vertegenwoordiger, verstrekt de betrokken autoriteiten van de havenstaat ten minste 72 uur vóór de verwachte tijd van aankomst in de haven de informatie in het in bijlage V vastgestelde model voor de aangifte van overlading. Voor elke overlading is voorafgaande machtiging van de vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC van het betrokken overladende vissersvaartuig vereist. Voorts stelt de kapitein van het overladende vaartuig, ten tijde van de overlading, zijn vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC in kennis van de in bijlage V vereiste datums.4.De havenlidstaat inspecteert het ontvangende vaartuig bij aankomst en controleert de hoeveelheden en de documentatie in verband met de overladingsverrichting.5.Kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie vullen de Iccat-overladingsaangifte in en zenden ze binnen 15 dagen na de voltooiing van de overlading toe aan hun vlaggenlidstaat. De kapiteins van de overladende vissersvaartuigen vullen de Iccat-overladingsaangifte in overeenkomstig bijlage V. De aangifte van overlading bevat het referentienummer van het eBCD om kruiscontroles van de daarin opgenomen gegevens te vergemakkelijken.6.De havenstaat zendt binnen vijf dagen na de voltooiing van de overlading een rapport van de overlading toe aan de autoriteit van de vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC van het overladende vissersvaartuig.7.Alle overladingen worden geïnspecteerd door de bevoegde autoriteiten van de aangewezen havenlidstaten.AFDELING 4RAPPORTAGEVERPLICHTINGENArtikel 36Wekelijkse rapporten inzake hoeveelhedenElke lidstaat zendt wekelijkse vangstrapporten toe aan de Commissie ▌. Die rapporten bevatten de krachtens artikel 32 vereiste gegevens met betrekking tot tonnara’s, ringzegenvaartuigen en andere vangstvaartuigen. De gegevens worden verstrekt per vistuigtype ▌. De Commissie zendt die informatie onverwijld door aan het Iccat-secretariaat.Artikel 37Informatie over het opgebruiken van het quotum1.Elke lidstaat leeft artikel 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 na en deelt daarnaast aan de Commissie mee wanneer het quotum dat is toegewezen aan een vistuiggroep wordt geacht voor 80 % te zijn opgebruikt.2.Elke lidstaat leeft de bepalingen van artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 na en deelt daarnaast aan de Commissie mee wanneer de quota die zijn toegewezen aan een vistuiggroep, of aan een gezamenlijke visactie, of aan een ringzegenvaartuig, worden geacht te zijn opgebruikt. Die informatie gaat vergezeld van officiële stukken waaruit blijkt dat de lidstaat een visserijstop heeft afgekondigd of een oproep tot terugkeer naar de haven heeft gedaan voor de vloot, de vistuiggroep, de gezamenlijke visactie of de vaartuigen met een individueel quotum, en waarin duidelijk de datum en het tijdstip van de sluiting worden vermeld.3.De Commissie stelt het Iccat-secretariaat in kennis van de datums waarop het quotum van de Unie voor blauwvintonijn is opgebruikt.AFDELING 5WAARNEMERSPROGRAMMA’SArtikel 38Nationaal waarnemersprogramma1.Elke lidstaat waarborgt dat met de inzet van nationale waarnemers, aan wie een officieel identificatiedocument wordt verstrekt, op vaartuigen en bij tonnara’s die actief zijn in de blauwvintonijnvisserij ten minste de volgende dekkingsgraad wordt bereikt:a)20 % van zijn actieve pelagische trawlers (met een lengte van meer dan 15 m);b)20 % van zijn actieve beugvisserijvaartuigen (met een lengte van meer dan 15 m);c)20 % van zijn actieve met de hengel vissende vaartuigen (met een lengte van meer dan 15 m);d)100 % van de sleepvaartuigen;e)100 % van de oogstverrichtingen van tonnara’s.Lidstaten met minder dan vijf vangstvaartuigen van de in de eerste alinea, onder a), b) en c), vermelde categorieën die gemachtigd zijn om actief op blauwvintonijn te vissen, waarborgen dat ten minste 20 % van de tijd gedurende welke de vaartuigen actief zijn in de blauwvintonijnvisserij door de inzet van nationale waarnemers wordt gedekt.2.De taken van de nationale waarnemers bestaan met name in het volgende:a)monitoren van de naleving van deze verordening door vissersvaartuigen en tonnara’s;b)registreren en rapporteren van de visserijactiviteit, met inbegrip van het volgende:a)de gevangen hoeveelheid (inclusief bijvangst), en de toestand van de vangst (aan boord gehouden of dood of levend teruggegooid);b)vangstgebied (lengte- en breedtegraad);c)omvang van de inspanning (bijvoorbeeld aantal trekken, aantal haken), zoals gedefinieerd in de Iccat-handleiding voor verschillende vistuigtypes;d)datum van de vangst.c)verifiëren van de in het logboek vermelde gegevens;d)observeren en registreren van vaartuigen die potentieel vissen op een wijze die indruist tegen de Iccat-instandhoudingsmaatregelen.3.Naast de in lid 2 bedoelde taken verrichten nationale waarnemers wetenschappelijke werkzaamheden, met inbegrip van het verzamelen van de nodige gegevens, op basis van de richtsnoeren van het SCRS.4De in het kader van het waarnemersprogramma van elke lidstaat verzamelde gegevens en informatie worden aan de Commissie verstrekt, die deze, naargelang van het geval, toezendt aan het SCRS of het Iccat-secretariaat.5.Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 3 zorgt elke lidstaat voor:a)een representatieve dekking in tijd en ruimte, teneinde de Commissie te voorzien van adequate en nuttige gegevens en informatie over de vangst, de inspanning en andere wetenschappelijke en beheersaspecten, met inachtneming van de kenmerken van de betrokken vloot en visserij;b)degelijke protocollen voor gegevensverzameling;c)een degelijke opleiding en erkenning van waarnemers alvorens zij worden ingezet;d)een zo gering mogelijke verstoring van de werkzaamheden van de vaartuigen en tonnara’s die in het verdragsgebied actief zijn.Artikel 39Regionaal waarnemersprogramma van de Iccat1.De lidstaten zorgen voor de doeltreffende uitvoering van het regionale waarnemersprogramma van de Iccat zoals vastgesteld in dit artikel en in bijlage VIII.2.De lidstaten zorgen ervoor dat er een regionale Iccat-waarnemer aanwezig is:a)op alle ringzegenvaartuigen die gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen;b)bij alle overhevelingen van blauwvintonijn uit ringzegenvaartuigen;c)bij alle overhevelingen van blauwvintonijn uit tonnara’s naar transportkooien;d)bij alle overhevelingen uit een kwekerij naar een andere kwekerij;e)bij alle verrichtingen voor het kooien van blauwvintonijn in kwekerijen;f)bij alle verrichtingen voor het oogsten van blauwvintonijn in kwekerijen; eng)tijdens de vrijlating van blauwvintonijn uit kweekkooien in zee.3.Ringzegenvaartuigen waarop geen regionale Iccat-waarnemer aanwezig is, worden niet gemachtigd om op blauwvintonijn te vissen.4.De lidstaten zorgen ervoor dat aan elke kwekerij voor de gehele periode van de kooiverrichtingen één regionale Iccat-waarnemer wordt toegewezen. In gevallen van overmacht, en nadat de ▌lidstaat van de kwekerij de als overmacht aangemerkte omstandigheden heeft bevestigd, mag een regionale Iccat-waarnemer door meer dan één kwekerij worden gedeeld om de continuïteit van de kweekverrichtingen te waarborgen, mits de waarnemerstaken gegarandeerd naar behoren worden uitgevoerd. De voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaat verzoekt echter onmiddellijk om de inzet van een extra regionale waarnemer.5.De taken van de regionale Iccat-waarnemer behelzen met name het volgende:a)observeren en monitoren van de visserij- en kweekverrichtingen in overeenstemming met de desbetreffende instandhoudings- en beheersmaatregelen van de Iccat, waaronder door toegang tot beelden van stereoscopische camera’s op het ogenblik van het kooien zodat de lengte kan worden gemeten en het overeenkomstige gewicht kan worden geraamd;b)ondertekenen van de overhevelingsaangiften en BCD’s wanneer de daarin vervatte informatie overeenstemt met zijn eigen waarnemingen. Als dat niet het geval is, vermeldt de regionale Iccat-waarnemer op de overhevelingsaangiften en de BCD’s zijn aanwezigheid en de redenen voor het gebrek aan overeenstemming, met specifieke opgave van de regel(s) of procedure(s) die niet in acht is (zijn) genomen;c)verrichten van wetenschappelijke werkzaamheden, met inbegrip van het nemen van monsters, op basis van de richtsnoeren van het SCRS.6.Regionale waarnemers worden tijdens de uitvoering van hun taken niet gehinderd, geïntimideerd of op enigerlei wijze beïnvloed door kapiteins, bemanningsleden en exploitanten van tonnara’s en vaartuigen.AFDELING 6OVERHEVELINGSVERRICHTINGENArtikel 40Overhevelingstoestemming1.Vóór elke overhevelingsverrichting wordt door de kapitein van het vangst- of sleepvaartuig, of door de vertegenwoordigers daarvan, of door de exploitant van de kwekerij of tonnara waaruit wordt overgeheveld aan de vlaggenlidstaat, of aan de voor de kwekerij of tonnara verantwoordelijke lidstaat, een voorafgaande kennisgeving van overheveling toegezonden met:a)de naam van het vangstvaartuig of de kwekerij of de tonnara en het Iccat-registratienummer ervan;b)het verwachte tijdstip van overheveling;c)de geraamde hoeveelheid over te hevelen blauwvintonijn;d)informatie over de positie van overheveling (lengte- en breedtegraad) en de identificatienummers van de kooien;e)de naam van het sleepvaartuig, het aantal gesleepte kooien en in voorkomend geval, het Iccat-registratienummer; enf)de haven, de kwekerij of de kooi van bestemming van de blauwvintonijn.2.Voor de toepassing van lid 1 kennen de lidstaten aan elke transportkooi een uniek nummer toe. Indien bij de overheveling van een vangst die met één visactie overeenkomt meerdere kooien nodig zijn, is slechts één overhevelingsaangifte vereist, maar worden de nummers van elke gebruikte transportkooi in de overhevelingsaangifte geregistreerd, met een duidelijke vermelding van de in elke kooi vervoerde hoeveelheid blauwvintonijn.3.De kooinummers worden toegekend aan de hand van een uniek nummeringsysteem dat bestaat uit ten minste de drielettercode van de lidstaat van de kwekerij gevolgd door drie cijfers. De unieke kooinummers zijn permanent en niet-overdraagbaar van de ene naar de andere kooi.4.Aan de kapitein van het vissersvaartuig, of aan de exploitant van de tonnara of kwekerij, wordt door de in lid 1 bedoelde lidstaat voor elke overhevelingsverrichting een toestemmingsnummer toegekend en meegedeeld. Het machtigingsnummer omvat de drielettercode van de lidstaat, vier cijfers voor het jaar en drie letters die aangeven of toestemming is verleend (AUT) of geweigerd (NEG), gevolgd door een volgnummer.5.De in lid 1 bedoelde lidstaat verleent of weigert de toestemming voor de overheveling binnen 48 uur na de indiening van de voorafgaande kennisgeving van overheveling. De overhevelingsverrichting begint pas nadat daarvoor toestemming is gegeven.6.De overhevelingstoestemming laat de bevestiging van de kooiverrichting onverlet.Artikel 41Weigering van de overhevelingstoestemming en vrijlating van blauwvintonijn1.De voor het vangstvaartuig, het sleepvaartuig, de tonnara of de kwekerij verantwoordelijke lidstaat weigert de overheveling wanneer hij na ontvangst van de voorafgaande overhevelingskennisgeving van oordeel is dat:a)het vangstvaartuig dat of de tonnara die volgens de aangifte de vis heeft gevangen, niet over een toereikend quotum beschikte;b)de hoeveelheid vis niet naar behoren door het vangstvaartuig of de tonnara is gemeld, of voor die hoeveelheid geen toestemming om te kooien is gegeven;c)het vangstvaartuig dat volgens de aangifte de vis heeft gevangen, niet beschikte over een geldige, overeenkomstig artikel 27 afgegeven machtiging om op blauwvintonijn te vissen; ofd)het sleepvaartuig dat volgens de aangifte de overheveling zou ontvangen, niet in het in artikel 26 bedoelde Iccat-register van vissersvaartuigen is geregistreerd, of niet is uitgerust met een volledig functionerend VMS of gelijkwaardig traceersysteem.2.Indien de overheveling niet wordt toegestaan, vaardigt de in lid 1 bedoelde lidstaat onmiddellijk een vrijlatingsbevel uit aan de kapitein van het vangst- of het sleepvaartuig of aan de exploitant van de tonnara of kwekerij, om hen ervan in kennis te stellen dat de overheveling niet wordt toegestaan en hen op te dragen de vis vrij te laten in zee overeenkomstig bijlage XII.3.In het geval van een technisch mankement van zijn VMS tijdens het vervoer naar de kwekerij wordt het sleepvaartuig vervangen door een ander sleepvaartuig met een volledig functionerend VMS, of wordt een nieuw, operationeel VMS geïnstalleerd of gebruikt, en wel zo snel mogelijk en uiterlijk binnen 72 uur. Deze periode van 72 uur mag uitzonderlijk worden verlengd in geval van overmacht of gerechtvaardigde operationele beperkingen. Het technische mankement wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van de Commissie, die het Iccat-secretariaat op de hoogte brengt. Vanaf het moment waarop het technische mankement is vastgesteld totdat het is verholpen, deelt de kapitein of zijn vertegenwoordiger door middel van passende telecommunicatiemiddelen om de vier uur aan de controleautoriteiten van de vlaggenlidstaat de geactualiseerde geografische coördinaten van het vissersvaartuig mee.Artikel 42Overhevelingsaangifte1.De kapiteins van de vangst- of sleepvaartuigen of de exploitanten van de kwekerij of tonnara vullen na de overhevelingsverrichting de Iccat-overhevelingsaangifte in en zenden deze door aan de verantwoordelijke lidstaat, overeenkomstig het in bijlage VI vastgestelde formaat.2.De overhevelingsaangiften worden genummerd door de autoriteiten van de lidstaat die verantwoordelijk is voor het vissersvaartuig, de kwekerij of de tonnara waaruit wordt overgeheveld. Het nummer van het aangifteformulier bevat de drielettercode van de lidstaat, gevolgd door vier cijfers voor het jaar en een uit drie cijfers bestaand volgnummer, gevolgd door de drie letters ITD (LS-20**/xxx/ITD).3.De overgehevelde vis gaat vergezeld van het origineel van de overhevelingsaangifte. Het vangstvaartuig of de tonnara en de sleepvaartuigen bewaren een kopie van de aangifte.4.Kapiteins van vaartuigen die overhevelingsverrichtingen uitvoeren, rapporteren hun activiteiten overeenkomstig bijlage II.5.Informatie over dode vis wordt geregistreerd overeenkomstig de in bijlage XIII vastgestelde procedures.Artikel 43Monitoring met behulp van een videocamera1.De kapitein van het vangst- of sleepvaartuig of de exploitant van de kwekerij of tonnara waarborgt dat de overheveling wordt gemonitord met behulp van een videocamera in het water om het aantal overgehevelde vissen te verifiëren. De video-opname wordt gemaakt overeenkomstig de in bijlage X vastgestelde minimumnormen en procedures.2.Wanneer het SCRS de Commissie verzoekt kopieën van de video-opnamen te verstrekken, verstrekken de lidstaten verstrekken deze kopieën ▌aan de Commissie, die deze ▌doorzendt aan het SCRS.Artikel 44Verificatie door regionale Iccat-waarnemers en uitvoering van onderzoeken1.Regionale Iccat-waarnemers aan boord van het vangstvaartuig en de tonnara, als bedoeld in artikel 39 en bijlage VIII:a)registreren en rapporteren de uitgevoerde overhevelingsactiviteiten;b)observeren en ramen de overgehevelde vangsten; enc)verifiëren de vermeldingen in de in artikel 40 bedoelde voorafgaande overhevelingstoestemming en in de in artikel 42 bedoelde Iccat-overhevelingsaangifte.2.Als de raming van het aantal exemplaren door de regionale waarnemer of de relevante controleautoriteiten meer dan tien procent afwijkt van de raming door de kapitein van het vangst- of sleepvaartuig, of door de exploitant van de tonnara of kwekerij, leidt de verantwoordelijke lidstaat een onderzoek in. Een dergelijk onderzoek wordt afgerond vóór het tijdstip van het kooien in de kwekerij en in elk geval binnen 96 uur nadat het onderzoek is ingeleid, behalve in gevallen van overmacht. Zolang de resultaten van dit onderzoek niet bekend zijn, is kooien niet toegestaan en wordt de desbetreffende rubriek van het BCD niet gevalideerd.3.In gevallen waarin de kwaliteit of duidelijkheid van de video-opname ontoereikend is om de overgehevelde hoeveelheden te ramen, mag de kapitein van het vaartuig of de exploitant van de kwekerij of tonnara de autoriteiten van de bevoegde lidstaten toestemming vragen om een nieuwe overhevelingsverrichting uit te voeren en de video-opname daarvan aan de regionale waarnemer te verstrekken. Indien die vrijwillige controleoverheveling geen bevredigende resultaten oplevert, leidt de verantwoordelijke lidstaat een onderzoek in. Indien uit dat onderzoek blijkt dat de kwaliteit van de video-opname het niet mogelijk maakt de bij de overheveling betrokken hoeveelheden te ramen, gelasten de controleautoriteiten van de verantwoordelijke lidstaat nog een controleoverhevelingsverrichting en verstrekken zij de video-opname daarvan aan de regionale Iccat-waarnemer. Er worden nieuwe overhevelingen als controleoverheveling(en) verricht totdat de kwaliteit van de video-opname het mogelijk maakt de overgehevelde hoeveelheden te ramen.4.Onverminderd de door de inspecteurs verrichte verificaties, ondertekent de regionale Iccat-waarnemer de overhevelingsaangifte enkel wanneer zijn waarnemingen in overeenstemming zijn met de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de Iccat en de in de overhevelingsaangifte vervatte informatie in overeenstemming is met zijn waarnemingen en een deugdelijke video-opname overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 omvat. De Iccat-waarnemer verifieert ook dat de Iccat-overhevelingsaangifte wordt doorgezonden aan de kapitein van het sleepvaartuig of de exploitant van de kwekerij of de verantwoordelijke van de tonnara, waar van toepassing. Indien de Iccat-waarnemer niet akkoord gaat met de overhevelingsaangifte, vermeldt hij op de overhevelingsaangiften en BCD’s zijn aanwezigheid en de redenen voor het gebrek aan overeenstemming, met specifieke opgave van de regel(s) of procedure(s) die niet in acht zijn genomen.5.De kapitein van de vangst- of sleepvaartuigen of de exploitanten van de kwekerij of tonnara vullen na de overhevelingsverrichting de Iccat-overhevelingsaangifte in en zenden deze door aan de verantwoordelijke lidstaat, overeenkomstig het in bijlage VI vastgestelde formaat. De lidstaten zenden de overhevelingsaangifte door aan de Commissie ▌.Artikel 45UitvoeringshandelingenDe Commissie kan nieuwe uitvoeringshandelingen tot vaststelling van operationele procedures voor de toepassing van de in dit deel vastgestelde bepalingen goedkeuren. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 68 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.AFDELING 7KOOIVERRICHTINGENArtikel 46Toestemming om te kooien1.Vóór het begin van kooiverrichtingen is het verboden transportkooien te verankeren binnen 0,5 zeemijl van kweekvoorzieningen. Daartoe worden in de in artikel 15 bedoelde beheersplannen voor de kweek de geografische coördinaten opgenomen die overeenkomen met de veelhoek waarbinnen de kwekerij zich bevindt.2.Vóór elke kooiverrichting vraagt de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat toestemming om te kooien aan de lidstaat of CPC die verantwoordelijk is voor het vangstvaartuig of de tonnara waarmee de te kooien blauwvintonijn is gevangen.3.De bevoegde autoriteit van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat weigert toestemming om te kooien te geven indien zij van oordeel is dat:a)het vangstvaartuig dat of de tonnara die de vis heeft gevangen geen toereikend quotum voor blauwvintonijn had;b)de hoeveelheid vis niet naar behoren door het vangstvaartuig of de tonnara is gemeld;c)het vangstvaartuig dat of de tonnara die volgens de aangifte de vis heeft gevangen, niet beschikt over een geldige, overeenkomstig artikel 27 afgegeven machtiging om op blauwvintonijn te vissen.4.Indien de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat weigert toestemming om te kooien te geven:a)stelt hij de bevoegde autoriteit van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC daarvan in kennis; enb)verzoekt hij die bevoegde autoriteit over te gaan tot de inbeslagname van de vangsten en de vrijlating van de vis in zee.5.Het kooien begint niet zonder de goedkeuring, die binnen een werkdag na het verzoek wordt verleend, van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC, of van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat, indien dit is overeengekomen met de autoriteiten van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC. Indien binnen een werkdag geen antwoord is ontvangen van de autoriteiten van de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC, mogen de bevoegde autoriteiten van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat toestemming voor de kooiverrichting geven.6.De vis wordt elk jaar vóór 22 augustus gekooid, tenzij de bevoegde autoriteiten van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC naar behoren gemotiveerde redenen, met inbegrip van overmacht, opgeven, die samen met het kooirapport worden ingediend. De vis wordt in geen geval gekooid na 7 september van elk jaar.Artikel 47Documentatie voor de vangst van blauwvintonijnDe voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten verbieden dat voor kweekdoeleinden blauwvintonijn wordt gekooid die niet vergezeld gaat van de door de Iccat voorgeschreven documenten in het kader van het vangstdocumentatieprogramma van Verordening (EU) nr. 640/2010 van het Europees Parlement en de Raad. De documentatie is nauwkeurig en volledig en wordt gevalideerd door de voor de vangstvaartuigen of tonnara’s verantwoordelijke lidstaat of CPC.Artikel 48InspectiesVoor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten nemen de nodige maatregelen om elke kooiverrichting in de kwekerijen te inspecteren.Artikel 49Monitoring met behulp van een videocameraDe voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaten waarborgen dat alle kooiverrichtingen door hun controleautoriteiten worden gemonitord met behulp van een videocamera in het water. Voor elke kooiverrichting wordt een video-opname gemaakt overeenkomstig de procedures in bijlage X.Artikel 50Instelling en uitvoering van onderzoekenWanneer het verschil tussen de raming van het aantal blauwvintonijnen door de regionale Iccat-waarnemer, de bevoegde controleautoriteiten van de lidstaat en/of de exploitant van de kwekerij meer dan tien procent bedraagt, stelt de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat in samenwerking met de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC een onderzoek in. De lidstaten die het onderzoek verrichten mogen gebruikmaken van andere informatie waarover zijn beschikken, met inbegrip van de resultaten van de in artikel 51 bedoelde kooiprogramma’s.Artikel 51Maatregelen en programma’s ter raming van het aantal en het gewicht van de te kooien blauwvintonijn1.De lidstaten waarborgen dat op honderd procent van de kooiverrichtingen een programma wordt toegepast waarbij gebruik wordt gemaakt van stereoscopische camerasystemen of alternatieve methoden die dezelfde nauwkeurigheid waarborgen, om het aantal vissen en het gewicht ervan te ramen.2.Dat programma wordt verricht overeenkomstig de in bijlage XI vastgestelde procedures. Alternatieve methoden worden enkel gebruikt indien zij door de Iccat zijn goedgekeurd tijdens de jaarlijkse vergadering.3.De voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaten delen de resultaten van dit programma mee aan de voor de vangstvaartuigen verantwoordelijke lidstaat of CPC, en aan de entiteit die het regionale waarnemersprogramma uitvoert namens de Iccat.4.Indien uit de resultaten van het programma blijkt dat de gekooide hoeveelheden blauwvintonijn afwijken van de gerapporteerde hoeveelheden gevangen en/of overgehevelde blauwvintonijn, stelt de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat, in samenwerking met de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC, een onderzoek in. Wanneer het vangstvaartuig of de tonnara onder de vlag van een andere CPC vaart, stelt de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat het onderzoek in in samenwerking met die vlaggen-CPC.5.De voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat vaardigt een vrijlatingsbevel uit, overeenkomstig de in bijlage XII vastgestelde voorwaarden, voor de gekooide hoeveelheden die de volgens de aangiften gevangen en overgehevelde hoeveelheden overschrijden, indien:a)het in lid 4 bedoelde onderzoek niet binnen tien werkdagen na de mededeling van de resultaten van het programma is voltooid, voor een enkele kooiverrichting, of voor alle kooiverrichtingen van een gezamenlijke visactie; orb)uit het onderzoek blijkt dat het aantal of gemiddelde gewicht van de blauwvintonijn hoger is dan het als gevangen en overgeheveld aangegeven aantal of gewicht.De vrijlating van de boventallige hoeveelheden blauwvintonijn wordt verricht in aanwezigheid van de controleautoriteiten.6.De resultaten van het programma worden gebruikt om te beslissen of er vrijlatingen nodig zijn en de kooiverklaring en de desbetreffende afdelingen van het BCD worden dienovereenkomstig ingevuld. Wanneer er een vrijlatingsbevel is uitgevaardigd, verzoekt de exploitant van de kwekerij om de aanwezigheid van een nationale controleautoriteit en een regionale Iccat-waarnemer om de vrijlating te monitoren.7.De lidstaten dienen de resultaten van het programma elk jaar uiterlijk op 1 september bij de Commissie in. In geval van overmacht bij het kooien dienen de lidstaten deze resultaten in vóór 12 september. De Commissie zendt die informatie elk jaar uiterlijk op 15 september voor evaluatie door aan het SCRS.8.De overheveling van levende blauwvintonijn van een kweekkooi naar een andere kweekkooi vindt niet plaats zonder de toestemming en de aanwezigheid van de controleautoriteiten van de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat of CPC. Van elke overheveling wordt een opname gemaakt om het aantal exemplaren te controleren. De nationale controleautoriteiten monitoren die overhevelingen en waarborgen dat elke overheveling binnen een kwekerij in het eBCD-systeem wordt geregistreerd.9.Is er tussen de hoeveelheden blauwvintonijn die als gevangen door het vaartuig/de tonnara zijn gerapporteerd, en de hoeveelheden die aan de hand van de controlecamera’s zijn geconstateerd, een verschil van 10 % of meer, dan is er sprake van een mogelijk geval van niet-naleving door het betrokken vaartuig/de betrokken tonnara. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om voor de passende follow-up te zorgen.Artikel 52Kooiverklaring en kooirapport1.Binnen 72 uur na afloop van elke kooiverrichting dient een exploitant van een kwekerij een kooiverklaring overeenkomstig bijlage XIV in bij zijn bevoegde autoriteit. ▌2.Naast de in lid 1 bedoelde kooiverklaring dient de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat binnen een week na de voltooiing van de kooiverrichting een kooirapport met de elementen als gepreciseerd in afdeling B van bijlage XI in bij de lidstaat of de CPC waarvan de vaartuigen of tonnara’s de blauwvintonijn hebben gevangen, en bij de Commissie. De Commissie zendt die informatie door aan het Iccat-secretariaat.3.Voor de toepassing van lid 2 wordt een kooiverrichting geacht niet te zijn voltooid tot elk onderzoek dat is ingesteld en elke vrijlating die is bevolen, is afgerond.Artikel 53Overhevelingen binnen kwekerijen en aselecte controles1.De voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaten voeren een traceerbaarheidssysteem in, met inbegrip van de video-opname van interne overhevelingen.2.De controleautoriteiten van de voor de kwekerijen verantwoordelijke lidstaten verrichten aselecte controles, op basis van een risicoanalyse, van in kwekerijen gehouden blauwvintonijn tussen het tijdstip van de voltooiing van de kooiverrichtingen in een jaar en het eerste kooien in het volgende jaar.3.Voor de toepassing van lid 2 stelt elke voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaat een minimumpercentage te controleren vis vast. Dat percentage wordt vastgesteld in het in artikel 14 bedoelde jaarlijkse inspectieplan. Elke lidstaat deelt aan de Commissie de resultaten mee van de aselecte controles die elk jaar worden verricht. De Commissie zendt die resultaten in april van het ▌jaar na de periode van het desbetreffende quotum door aan het Iccat-secretariaat.Artikel 54Toegang tot en vereisten inzake video-opnamen1.Elke voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat waarborgt dat de in de artikelen 49 en 51 bedoelde video-opnamen op verzoek ter beschikking worden gesteld van de nationale inspecteurs, alsook van regionale en Iccat-inspecteurs en Iccat- en nationale waarnemers.2.Elke voor kwekerijen verantwoordelijke lidstaat neemt de nodige maatregelen om vervanging, wijziging of manipulatie van de originele video-opnamen te voorkomen.Artikel 55Jaarlijks kooirapportDe lidstaten die vallen onder de verplichting om kooiverklaringen en -rapporten in te dienen uit hoofde van artikel 52, zenden de Commissie elk jaar uiterlijk op 31 juli een kooirapport voor het voorgaande jaar toe. De Commissie zendt die informatie elk jaar uiterlijk voor 31 augustus toe aan het Iccat-secretariaat. Het rapport omvat de volgende informatie:a)de totale hoeveelheid gekooide blauwvintonijn per kwekerij, met inbegrip van het verlies per kwekerij in aantal en in gewicht tijdens het door vissersvaartuigen en tonnara’s verrichte vervoer naar de kooien;b)de lijst van de vaartuigen die blauwvintonijn voor kweekdoeleinden bevissen, leveren of vervoeren (naam van het vaartuig, vergunningsnummer, vistuigtype) en tonnara’s;c)de resultaten van het bemonsteringsprogramma voor de raming van het aantal gevangen blauwvintonijnen naar grootteklasse alsook de datum, het tijdstip en het gebied van de vangst en de gebruikte vismethode, om de statistieken voor bestandsbeoordelingsdoeleinden te verbeteren.Het bemonsteringsprogramma schrijft voor dat de bemonstering van de grootte (lengte of gewicht) in kooien op één monster (d.i. 100 exemplaren) voor elke 100 t levende vis moet worden verricht, of op een monster van 10 % van het totale aantal gekooide vissen. Groottemonsters worden verzameld tijdens de oogst in de kwekerij en bij de dode vis tijdens het vervoer, volgens de Iccat-richtsnoeren voor de indiening van gegevens en informatie. Voor vis die langer dan een jaar wordt gekweekt, worden aanvullende bemonsteringsmethoden vastgesteld. De bemonstering wordt verricht tijdens elke oogst, en ten aanzien van alle kooien;d)de in een kooi geplaatste hoeveelheden blauwvintonijn en een raming van de groei en sterfte in gevangenschap en van de verkochte hoeveelheden in ton. De informatie wordt per kwekerij verstrekt;e)de tijdens het voorgaande jaar gekooide hoeveelheden blauwvintonijn; enf)de hoeveelheden, uitgesplitst naar oorsprong, die tijdens het voorgaande jaar in de handel zijn gebracht.Artikel 56UitvoeringshandelingenDe Commissie kan nieuwe uitvoeringshandelingen tot vaststelling van procedures voor de toepassing van de in deze afdeling vastgestelde bepalingen goedkeuren. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 68 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.AFDELING 8MONITORING EN BEWAKINGArtikel 57Volgsysteem voor vaartuigen1.In afwijking van artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 voeren de vlaggenlidstaten een volgsysteem voor vaartuigen (VMS) in voor hun vissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 meter of meer overeenkomstig bijlage XV.2.Vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter die zijn opgenomen in de in artikel 26, lid 1, onder a), bedoelde lijst van vaartuigen of in de in artikel 26, lid 1, onder b), bedoelde lijst van vaartuigen, beginnen ten minste vijf dagen vóór hun machtigingsperiode hun VMS-gegevens door te zenden aan de Iccat en blijven die ten minste vijf dagen na hun machtigingsperiode doorzenden, tenzij vooraf een verzoek aan de Commissie wordt gericht om het vaartuig te schrappen uit het Iccat-register van vaartuigen.3.Voor controledoeleinden waarborgt de kapitein of zijn vertegenwoordiger dat de doorgifte van VMS-gegevens van vangstvaartuigen die zijn gemachtigd om actief op blauwvintonijn te vissen, niet wordt onderbroken wanneer de vaartuigen in de haven zijn, tenzij er een systeem voor melding van het binnenvaren of verlaten van de haven is.4.De lidstaten waarborgen dat hun visserijcontrolecentra de VMS-boodschappen van onder hun vlag varende vissersvaartuigen, in realtime en in https data feed-formaat doorzenden aan de Commissie en aan een door haar aangewezen instantie. De Commissie zendt die boodschappen elektronisch door aan het Iccat-secretariaat.5.De lidstaten zorgen ervoor dat:a)de VMS-boodschappen van onder hun vlag varende vissersvaartuigen ten minste om de twee uur aan de Commissie worden doorgezonden;b)bij een technisch mankement van het VMS, alternatieve boodschappen van onder hun vlag varende vissersvaartuigen die werden ontvangen overeenkomstig artikel 25, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011, binnen 24 uur na ontvangst ervan door hun visserijcontrolecentra worden doorgezonden aan de Commissie;c)de aan de Commissie doorgezonden boodschappen een volgnummer (met een unieke identificatiecode) krijgen om overlappingen te voorkomen;d)de aan de Commissie doorgezonden boodschappen in overeenstemming zijn met artikel 24, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011.6.De lidstaten zorgen ervoor dat alle aan hun inspectievaartuigen ter beschikking gestelde gegevens vertrouwelijk worden behandeld en enkel worden gebruikt voor inspectie op zee.AFDELING 9Inspectie en handhavingArtikel 58Iccat-regeling inzake gezamenlijke internationale inspectie1.Gezamenlijke internationale inspectieactiviteiten worden verricht overeenkomstig de Iccat-regeling inzake gezamenlijke internationale inspectie (de Iccat-regeling) voor internationale controle buiten de wateren onder nationale jurisdictie, zoals vastgesteld in bijlage IX bij deze verordening.2.De lidstaten waarvan de vissersvaartuigen zijn gemachtigd om actief op blauwvintonijn te vissen wijzen inspecteurs aan en verrichten inspecties op zee in het kader van de Iccat-regeling.3.Wanneer in een bepaalde periode meer dan 15 onder de vlag van een lidstaat varende vissersvaartuigen bij de blauwvintonijnvisserij in het verdragsgebied zijn betrokken, zet die lidstaat, op basis van een risicobeoordeling, een inspectievaartuig in voor het verrichten van inspectie en controle op zee in het verdragsgebied gedurende de gehele periode waarin die vaartuigen daar aanwezig zijn. Aan die verplichting wordt geacht te zijn voldaan indien de lidstaten meewerken aan het inzetten van een inspectievaartuig of indien een inspectievaartuig van de Unie wordt ingezet in het verdragsgebied.4.De Commissie of een door haar aangewezen instantie kan inspecteurs van de Unie voor de Iccat-regeling inzetten.5.Voor de toepassing van lid 3 zorgt de Commissie of een door haar aangewezen instantie voor de coördinatie van de bewakings- en inspectiewerkzaamheden voor de Unie. De Commissie kan, in overleg met de betrokken lidstaten, gezamenlijke inspectieprogramma’s opstellen waarmee de Unie haar verplichtingen in het kader van de Iccat-regeling kan nakomen. De lidstaten waarvan de vissersvaartuigen bij de blauwvintonijnvisserij betrokken zijn, nemen de nodige maatregelen om de uitvoering van deze programma’s te vergemakkelijken, met name met betrekking tot de vereiste personele en materiële middelen, alsmede de perioden en geografische gebieden waarin die moeten worden ingezet.6.De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 april van elk jaar in kennis van de namen van de inspecteurs en de inspectievaartuigen die zij in de loop van het jaar voor de Iccat-regeling willen inzetten. Op basis van die gegevens stelt de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, elk jaar een planning op voor de deelname van de Unie aan de regeling, die zij aan het Iccat-secretariaat en aan de lidstaten toezendt.Artikel 59Inspecties in geval van inbreukenDe vlaggenlidstaat ziet erop toe dat onder zijn gezag een fysieke inspectie van een onder zijn vlag varend vissersvaartuig in zijn havens wordt verricht of, wanneer het vaartuig zich niet in een van zijn havens bevindt, door een andere door hem aangewezen inspecteur wordt verricht, indien het vissersvaartuig:a)de in de artikelen 31 en 32 vastgestelde registratie- en rapportageverplichtingen niet is nagekomen; orb)de bepalingen van deze verordening heeft geschonden of een ernstige inbreuk als bedoeld in artikel 42 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 of in artikel 90 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 heeft begaan.Artikel 60Kruiscontroles1.Elke lidstaat verifieert de informatie en de tijdige indiening van inspectieverslagen, waarnemingsverslagen en VMS-gegevens, en indien van toepassing eBCD’s, logboeken van zijn vissersvaartuigen, overhevelingen/overladingsdocumenten en vangstdocumenten, overeenkomstig artikel 109 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.2.Telkens wanneer wordt aangeland, overgeladen of gekooid, verricht elke lidstaat kruiscontroles tussen de per soort in het logboek van het vissersvaartuig geregistreerde hoeveelheden of de per soort in de overladingsaangifte geregistreerde hoeveelheden en de hoeveelheden die zijn geregistreerd in de aanlandingsaangifte of de kooiverklaring, en elk ander relevant document zoals facturen en/of verkoopdocumenten.AFDELING 10HandhavingArtikel 61HandhavingOnverminderd de artikelen 89, 90 en 91 van Verordening (EG) nr. 1224/2009, en met name de verplichting van de lidstaten om passende handhavingsmaatregelen te nemen ten aanzien van een vissersvaartuig, neemt de voor een blauwvintonijnkwekerij verantwoordelijke lidstaat passende handhavingsmaatregelen ten aanzien van een kwekerij, wanneer overeenkomstig zijn recht is geconstateerd dat deze kwekerij de bepalingen van de artikelen 46 tot en met 56 van deze verordening niet naleeft. ▌Afhankelijk van de ernst van de inbreuk en overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het nationale recht kunnen deze maatregelen met name de schorsing of intrekking van de machtiging en/of boeten omvatten. De lidstaten delen elke schorsing of intrekking van een machtiging mee aan de Commissie, die het Iccat-secretariaat daarvan op de hoogte brengt met het oog op een dienovereenkomstige wijziging van het register van kweekvoorzieningen voor blauwvintonijn.HOOFDSTUK VIOp de markt brengenArtikel 62Marktmaatregelen1.Onverminderd de Verordeningen (EG) nr. 1224/2009, (EG) nr. 1005/2008 en (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1)., zijn het verhandelen, aanlanden, invoeren, uitvoeren, kooien voor mest- of kweekdoeleinden, wederuitvoeren en overladen van blauwvintonijn zonder accurate, volledige en gevalideerde documentatie zoals vastgesteld bij deze verordening ▌ en de wetgeving van de Unie tot uitvoering van de Iccat-regels inzake het documentatieprogramma voor de vangst van blauwvintonijn, in de Unie verboden.2.Het verhandelen, invoeren, aanlanden, kooien voor mest- of kweekdoeleinden, verwerken, uitvoeren, wederuitvoeren en overladen van blauwvintonijn zijn in de Unie verboden indien:a)de blauwvintonijn is gevangen door vissersvaartuigen of tonnara’s waarvan de vlaggenstaat niet beschikt over een quotum of vangstbeperking ▌voor blauwvintonijn, in het kader van de voorwaarden van de beheers- en instandhoudingsmaatregelen van de Iccat; ofb)de blauwvintonijn is gevangen door een vissersvaartuig of een tonnara waarvan het individuele quotum op het tijdstip van de vangst was opgebruikt of waarvan de staat op het tijdstip van de vangst niet meer over vangstmogelijkheden beschikte.3.Onverminderd Verordening (EG) nr. 1224/2009, Verordening (EG) nr. 1005/2008 en Verordening (EU) nr. 1379/2013 zijn het verhandelen, het invoeren, het aanlanden, het verwerken en het uitvoeren van blauwvintonijn door mestbedrijven of kwekerijen die niet voldoen aan de in lid 1 bedoelde verordeningen, in de Unie verboden.HOOFDSTUK VIISlotbepalingenArtikel 63EvaluatieOp verzoek van de Commissie dienen de lidstaten onverwijld een gedetailleerd verslag over hun uitvoering van deze verordening in bij de Commissie. Op basis van de van de lidstaten ontvangen informatie dient de Commissie uiterlijk op de door de Iccat vastgestelde datum een gedetailleerd verslag over de uitvoering van Iccat-aanbeveling 19-04 in bij het Iccat-secretariaat.Artikel 64FinancieringVoor de toepassing van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de RaadVerordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1). is deze verordening een meerjarig plan in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.Artikel 65VertrouwelijkheidIn het kader van deze verordening verzamelde en uitgewisselde gegevens worden behandeld overeenkomstig de toepasselijke regels inzake vertrouwelijkheid uit hoofde van de artikelen 112 en 113 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.Artikel 66Procedure in geval van wijzigingen1.De Commissie is gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 67 inzake wijzigingen van deze verordening teneinde haar aan te passen aan door de Iccat vastgestelde maatregelen die bindend zijn voor de Unie en haar lidstaten op het gebied van:▌a)afwijkingen van het verbod overeenkomstig artikel 8 op de overdracht van ongebruikte quota;b)termijnen voor het rapporteren van informatie zoals vastgesteld in artikel 24, lid 4, artikel 26, lid 1, artikel 29, 1, artikel 32, leden 2 en 3, artikel 35, leden 5 en 6, artikel 36, artikel 41, lid 3, artikel 44, lid 2, artikel 51, lid 7, artikel 52, lid 2, artikel 55, artikel 57, lid 5, onder b), en artikel 58, lid 6;c)perioden voor visseizoenen zoals vastgesteld in artikel 17, leden 1 en 4;d)de in artikel 19, leden 1 en 2, en in artikel 20, lid 1, vastgestelde minimuminstandhoudingsreferentiegrootten;e)de in artikel 13, artikel 15, leden 3 en 4, artikel 20, lid 1, artikel 21, lid 2, artikel 38, lid 1, artikel 44, lid 2, artikel 50 en artikel 51, lid 9, vastgestelde percentages en referentieparametersf)de bij de Commissie in te dienen informatie als bedoeld in de artikelen 11, lid 1, artikel 24, lid 1, artikel 25, lid 3, artikel 29, lid 1, artikel 30, lid 4, artikel 34, lid 2, artikel 40, lid 1, en artikel 55;g)taken voor nationale waarnemers en regionale Iccat-waarnemers als bedoeld in respectievelijk artikel 38, lid 2, en artikel 39, lid 5h)de in artikel 41, lid 1, vastgestelde redenen voor het weigeren van de overhevelingstoestemming;i)de in artikel 46, lid 4, vastgestelde redenen om vangsten in beslag te nemen en de vrijlating van de vis te bevelen;j)het aantal vaartuigen in artikel 58, lid 3;k)de bijlagen I tot en met XV.2.Wijzigingen die overeenkomstig lid 1 worden vastgesteld, hebben bij uitsluiting betrekking op de omzetting van wijzigingen van en/of op aanvullingen op de desbetreffende Iccat-aanbevelingen die bindend zijn voor de Unie.Artikel 67Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.2.De in artikel 66 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 66 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.6.Een overeenkomstig artikel 66 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.Artikel 68Comitéprocedure1.De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde Comité voor de visserij en de aquacultuur. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.Artikel 69Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1936/2001Verordening (EG) 1936/2001 wordt als volgt gewijzigd:a)Artikel 3, onder g) tot en met j), artikel 4 bis, 4 artikel ter, artikel 4 quater en bijlage I bis worden geschrapt.b)In de bijlagen I en II worden de woorden blauwvintonijn en Thunnus thynnus geschrapt.Artikel 70Wijzigingen van Verordening (EU) 2017/2107In Verordening (EU) 2017/2107 wordt artikel 43 geschrapt.Artikel 71Wijzigingen van Verordening (EU) 2019/833In Verordening (EU) 2019/833 wordt artikel 53 geschrapt.Artikel 72Intrekking1.Verordening (EG) nr. 2016/1627 wordt ingetrokken.2.Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XVI.Artikel 73InwerkingtredingDeze verordening treedt in werking op de [twintigste] dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.Gedaan te …,Voor het Europees ParlementDe voorzitterVoor de RaadDe voorzitter

BIJLAGE X

Minimumnormen voor video-opnameprocedures

Overhevelingsverrichtingen

1.

Het elektronische opslagmedium met de originele video-opname wordt na afloop van de overhevelingsverrichting zo snel mogelijk verstrekt aan de regionale Iccat-waarnemer, die het onmiddellijk parafeert om latere manipulatie te voorkomen.

2.

De originele opname wordt gedurende de gehele machtigingsperiode bewaard aan boord van het vangstvaartuig of door de exploitant van de kwekerij of de tonnara.

3.

Er worden twee identieke kopieën van de video-opname gemaakt. Eén kopie wordt aan de regionale Iccat-waarnemer aan boord van het ringzegenvaartuig verstrekt en één kopie wordt aan de nationale waarnemer aan boord van het sleepvaartuig bezorgd. Laatstgenoemde kopie wordt bij de overhevelingsaangifte en de daarbij behorende vangsten gevoegd. Deze procedure is slechts van toepassing voor nationale waarnemers in het geval van overheveling tussen sleepvaartuigen.

4.

Aan het begin en/of het einde van elke video-opname wordt het nummer van de Iccat-overhevelingsvergunning getoond.

5.

Bij elke video-opname worden het tijdstip en de datum van de opname permanent getoond.

6.

Voordat de overheveling aanvangt, toont de video-opname het openen en sluiten van het net of de deur, en of de ontvangende kooien en overhevelende kooien al blauwvintonijn bevatten.

7.

De video-opname is doorlopend, zonder onderbrekingen of uitgeknipte beelden, en beslaat de volledige overhevelingsverrichting.

8.

De video-opname is van voldoende kwaliteit om het aantal overgehevelde blauwvintonijnen te kunnen ramen.

9.

Indien de video-opname van onvoldoende kwaliteit is om het aantal overgehevelde blauwvintonijnen te kunnen ramen, wordt een controleoverheveling uitgevoerd . De exploitant kan de vlaggenautoriteiten van het vaartuig of de tonnara verzoeken een controleoverheveling uit te voeren. Als de exploitant niet om een dergelijke controleoverheveling verzoekt of het resultaat van die vrijwillige overheveling niet bevredigend is, verzoeken de controleautoriteiten om zoveel controleoverhevelingen als nodig totdat een video-opname van voldoende kwaliteit beschikbaar is. Bij ▌dergelijke controleoverhevelingen wordt alle blauwvintonijn in de ontvangende kooi naar een andere, lege kooi overgeheveld. Als de vis afkomstig is uit een tonnara, mag de blauwvintonijn die reeds is overgeheveld van de tonnara naar de ontvangende kooi, worden teruggestuurd naar de tonnara; in dat geval wordt de controleoverheveling onder toezicht van de regionale Iccat-waarnemer geannuleerd.

Kooiverrichtingen

1.

Het elektronische opslagmedium met de originele video-opname wordt na afloop van de kooiverrichting zo snel mogelijk verstrekt aan de regionale Iccat-waarnemer, die het onmiddellijk parafeert om latere manipulatie te voorkomen.

2.

De originele video-opname wordt gedurende de gehele machtigingsperiode door, waar dit van toepassing is, de kwekerij bewaard.

3.

Er worden twee identieke kopieën van de video-opname gemaakt. Eén kopie wordt verstrekt aan de regionale Iccat-waarnemer die in de kwekerij is ingezet.

4.

Aan het begin en/of het einde van elke video-opname wordt het nummer van de Iccat-kooivergunning getoond.

5.

Bij elke video-opname worden het tijdstip en de datum van de opname permanent getoond.

6.

Voordat het kooien aanvangt, toont de video-opname het openen en sluiten van het net of de deur, en of de ontvangende kooien en overhevelende kooien al blauwvintonijn bevatten.

7.

De video-opname is doorlopend, zonder onderbrekingen of uitgeknipte beelden, en beslaat de volledige kooiverrichting.

8.

De video-opname is van voldoende kwaliteit om het aantal overgehevelde blauwvintonijnen te kunnen ramen.

9.

Indien de video-opname van onvoldoende kwaliteit is om het aantal overgehevelde blauwvintonijnen te kunnen ramen, verzoeken de controleautoriteiten om een nieuwe kooiverrichting. Bij een dergelijke nieuwe kooiverrichting wordt alle blauwvintonijn in de ontvangende kooi van de kwekerij naar een andere, lege kooi van de kwekerij overgeheveld.

BIJLAGE XI

Normen en procedures voor het gebruik van stereoscopische camerasystemen in de context van kooiverrichtingen

A.   Gebruik van stereoscopische camerasystemen

Het gebruik van stereoscopische camerasystemen in de context van kooiverrichtingen, zoals vereist overeenkomstig artikel  51 , vindt plaats met inachtneming van de volgende punten:

1.

De bemonsteringsintensiteit van levende vis bedraagt ten minste 20 % van de hoeveelheid vis die wordt gekooid. Wanneer dat technisch mogelijk is, geschiedt de bemonstering van de levende vis sequentieel, door een op vijf exemplaren te meten; die monsters worden genomen door de vis te meten op een afstand tussen 2 en 8 meter van de camera.

2.

De doorgangssluis die de overhevelende kooi met de ontvangende kooi verbindt, is maximaal 10 meter breed en maximaal 10 meter hoog.

3.

Wanneer de lengtemetingen van de vis een multimodale verdeling te zien geven (twee of meer groepen van verschillende grootte), dient het mogelijk te zijn voor dezelfde kooiverrichting meer dan een omrekeningsalgoritme te gebruiken; het/de meest actuele algoritme(n) dat/die door het SCRS is/zijn vastgesteld, wordt/worden gebruikt om vorklengten om te rekenen naar totaal gewicht, overeenkomstig de groottecategorie van de vis die tijdens de kooiverrichting wordt gemeten.

4.

De validering van de stereoscopische lengtemetingen geschiedt voorafgaand aan elke kooiverrichting met gebruikmaking van een schaalstok op een afstand tussen 2 en 8 meter.

5.

Wanneer de resultaten van het stereoscopische programma worden meegedeeld, wordt de foutenmarge die inherent is aan de technische specificaties van het stereoscopische camerasysteem vermeld; de marge mag ten hoogste +/- 5 % bedragen.

6.

Het verslag over de resultaten van het stereoscopische programma omvat bijzonderheden over alle bovengenoemde technische specificaties, met inbegrip van de bemonsteringsintensiteit, de bemonsteringsmethode, de afstand tot de camera, de afmetingen van de doorgangssluis en de algoritmen (lengte-gewichtverhouding). Het SCRS beziet deze specificaties opnieuw en doet indien nodig aanbevelingen tot wijziging ervan.

7.

In gevallen waarin de kwaliteit van het beeldmateriaal van de stereoscopische camera onvoldoende is om het gewicht van de blauwvintonijn die wordt gekooid, te ramen, geven de autoriteiten van de voor het vangstvaartuig, de tonnara of de kwekerij verantwoordelijke lidstaten opdracht tot een nieuwe kooiverrichting.

B.   Presentatie en gebruik van de resultaten van de programma’s

1.

Besluiten betreffende verschillen tussen de vangstaangifte en de resultaten van het stereoscopische-systeemprogramma worden ten aanzien van de gezamenlijke visactie (GVA) of de totale tonnaravangsten genomen voor GVA’s en tonnaravangsten bestemd voor een kweekvoorziening waarbij één CPC en/of lidstaat betrokken is. Het besluit betreffende verschillen tussen de vangstaangifte en de resultaten van het stereoscopische-systeemprogramma wordt genomen ten aanzien van de kooiverrichtingen voor GVA’s waarbij meer dan een CPC en/of lidstaat betrokken is, tenzij door de autoriteiten van alle vlaggen-CPC’s/ vlaggenlidstaten van de bij de GVA betrokken vangstvaartuigen anders overeengekomen is.

2.

Binnen 15 dagen na de kooidatum verstrekt de voor de kwekerij verantwoordelijke lidstaat ▌een verslag aan de voor het vangstvaartuig of de tonnara verantwoordelijke lidstaat of CPC en aan de Commissie, dat de volgende documenten omvat:

a)

een technisch verslag van het stereoscopische systeem met:

algemene informatie: soort, plaats, kooi, datum, algoritme;

statistische informatie over de groottesortering: gemiddeld gewicht en gemiddelde lengte, minimumgewicht en -lengte, maximumgewicht en -lengte, aantal bemonsterde exemplaren, gewichtsverdeling, grootteverdeling;

b)

gedetailleerde resultaten van het programma, met de grootte en het gewicht van elk bemonsterd exemplaar;

c)

een kooirapport met:

algemene informatie over de verrichting: nummer van de kooiverrichting, naam van de kwekerij, kooinummer, BCD-nummer (Bluefin tuna Catch Document — vangstdocument voor blauwvintonijn), ITD-nummer (Iccat Transfer Document), naam en vlag van het vangstvaartuig of de tonnara, naam en vlag van het sleepvaartuig, datum van de verrichting met het stereoscopische systeem en bestandsnaam van het filmmateriaal;

het algoritme voor de omrekening van lengte in gewicht;

de vergelijking tussen de in het BCD opgegeven hoeveelheden en de met het stereoscopische systeem geconstateerde hoeveelheden, uitgedrukt in aantal exemplaren, gemiddeld gewicht en totaal gewicht (formule voor de berekening van het verschil: (Stereoscopisch systeem — BCD) / Stereoscopisch systeem * 100);

de foutenmarge van het systeem;

voor kooirapporten met betrekking tot GVA’s/tonnara’s bevat het laatste kooirapport ook een samenvatting van alle informatie in voorgaande kooirapporten.

3.

Bij ontvangst van het kooirapport treffen de autoriteiten van de lidstaat van het vangstvaartuig of de tonnara in de volgende situaties de volgende maatregelen:

a)

Het totale door het vangstvaartuig of de tonnara in het BCD opgegeven gewicht ligt binnen de schaal van de met het stereoscopische systeem geregistreerde meetwaarden:

er wordt geen bevel tot vrijlating gegeven;

in het BCD wordt zowel het aantal (aan de hand van het aantal exemplaren dat is geconstateerd met controlecamera’s of alternatieve technieken) als het gemiddelde gewicht gewijzigd, terwijl het totale gewicht niet wordt gewijzigd.

b)

Het totale door het vangstvaartuig of de tonnara in het BCD opgegeven gewicht ligt onder het laagste cijfer van de schaal van met het stereoscopische systeem geregistreerde meetwaarden:

er wordt bevel tot vrijlating gegeven met gebruikmaking van het laagste cijfer van de schaal van met het stereoscopische systeem geregistreerde meetwaarden;

de vis wordt vrijgelaten volgens de procedure van artikel 41 , lid 2, en bijlage XII;

in het BCD wordt na de vrijlating zowel het aantal (aan de hand van het aantal exemplaren dat is geconstateerd met controlecamera’s, verminderd met het aantal vrijgelaten exemplaren) als het gemiddelde gewicht gewijzigd, terwijl het totale gewicht niet wordt gewijzigd.

c)

Het totale door het vangstvaartuig of de tonnara in het BCD opgegeven gewicht ligt boven het hoogste cijfer van de schaal van met het stereoscopische systeem geregistreerde meetwaarden:

er wordt geen bevel tot vrijlating gegeven;

in het BCD wordt het volgende gewijzigd: totaal gewicht (aan de hand van het hoogste cijfer van de schaal van met het stereoscopische systeem geregistreerde meetwaarden), aantal exemplaren (aan de hand van de resultaten van de controlecamera’s) en, dienovereenkomstig, gemiddeld gewicht.

4.

Voor elke relevante wijziging van het BCD stroken de in rubriek 2 (aantal en gewicht) ingevoerde waarden met die in rubriek 6 en mogen de waarden in de rubrieken 3, 4 en 6 niet hoger zijn dan die in rubriek 2.

5.

In het geval van compensatie van in individuele kooirapporten geconstateerde verschillen tussen alle kooiverrichtingen van een GVA/tonnara, ongeacht of er een vrijlatingsverrichting vereist is, worden alle relevante BCD’s gewijzigd op basis van de laagste schaal van met het stereoscopische systeem geregistreerde meetwaarden. De BCD’s die de hoeveelheden vrijgelaten blauwvintonijn betreffen, worden ook gewijzigd om rekening te houden met het aantal/gewicht van de vrijgelaten vis. De BCD’s betreffende blauwvintonijn die niet is vrijgelaten maar waarvoor de resultaten van de stereoscopische systemen of alternatieve technieken verschillen van de als gevangen en overgeheveld gerapporteerde blauwvintonijn, worden ook gewijzigd om rekening te houden met deze verschillen.

De BCD’s betreffende de vangsten waarvoor de vrijlatingsverrichting heeft plaatsgevonden, worden ook gewijzigd om rekening te houden met het aantal/gewicht van de vrijgelaten vis.

BIJLAGE XII

Vrijlatingsprotocol

1.

De vrijlating van blauwvintonijn uit transport-/kweekkooien in zee wordt opgenomen met een videocamera en geobserveerd door een regionale Iccat-waarnemer, die een verslag opstelt en dit samen met de video-opnamen bij het Iccat-secretariaat indient.

2.

Wanneer een vrijlatingsbevel is gegeven, verzoekt de exploitant van de kwekerij erom dat een regionale Iccat-waarnemer wordt ingezet.

3.

De vrijlating van de blauwvintonijn uit tonnara’s in zee wordt geobserveerd door een nationale waarnemer, die een verslag opstelt en indient bij de controleautoriteiten van de verantwoordelijke lidstaat.

4.

Voordat een vrijlatingsverrichting plaatsvindt, kunnen de controleautoriteiten van de lidstaat opdracht geven tot een controle-overheveling met gebruikmaking van standaard- en/of stereoscopische camera’s om het aantal en het gewicht van de vrij te laten vis te ramen.

5.

De autoriteiten van de lidstaat kunnen alle extra maatregelen nemen die zij nodig achten om te waarborgen dat de vrijlatingsverrichtingen plaatsvinden op het moment dat en de plaats die het meest geschikt is om de kans te verhogen dat de vis terugkeert naar het bestand. De exploitant is verantwoordelijk voor de overleving van de vis totdat de vrijlatingsverrichting heeft plaatsgevonden. Deze vrijlatingsverrichtingen vinden plaats binnen drie weken na afloop van de kooiverrichtingen.

6.

Na afloop van de oogstverrichtingen wordt vis die overblijft in een kwekerij en niet onder het BCD valt, vrijgelaten volgens de in artikel 41 , lid 2, en deze bijlage vastgelegde procedures.

BIJLAGE XIII

Behandeling van dode vis

Tijdens visserijactiviteiten door ringzegenvaartuigen worden de hoeveelheden dood in de ringzegen aangetroffen vis in het logboek van het vissersvaartuig geregistreerd en in mindering gebracht op het quotum van de lidstaat.

Registratie/behandeling van dode vis tijdens de eerste overheveling:

1.

Het BCD wordt aan de exploitant van het sleepvaartuig verstrekt met rubriek 2 (totale vangst), rubriek 3 (verhandeling van levende vis) en rubriek 4 (overheveling — inclusief “dode” vis) ingevuld.

De totale in de rubrieken 3 en 4 gerapporteerde hoeveelheden zijn gelijk aan de in rubriek 2 gerapporteerde hoeveelheden. Het BCD gaat vergezeld van de originele Iccat–overhevelingsaangifte (Iccat Transfer Declaration — ITD) overeenkomstig de bepalingen van deze verordening. De in de ITD gerapporteerde hoeveelheden (levend overgeheveld) zijn gelijk aan de in rubriek 3 van het begeleidende BCD gerapporteerde hoeveelheden.

2.

Een deel van het BCD met rubriek 8 (handelsinformatie) wordt ingevuld en overhandigd aan de exploitant van het hulpvaartuig dat de dode blauwvintonijn naar de kust vervoert (of deze wordt aan boord van het vangstvaartuig gehouden in geval van rechtstreekse aanlanding aan de kust). Deze dode vis en dit deel van het BCD gaan vergezeld van een kopie van de ITD.

3.

De hoeveelheden dode vis worden geregistreerd in het BCD van het vangstvaartuig dat de vangst heeft verricht of, in geval van GVA’s, in het BCD van de vangstvaartuigen of van een onder een andere vlag varend vaartuig dat aan de GVA deelneemt.

BIJLAGE XIV

Iccat-kooiverklaring (1)

Naam vaartuig

Vlag

Registratienummer Identificeerbaar kooinummer

Datum van de vangst

Plaats van de vangst Lengtegraad Breedtegraad

eBCD-nummer

Datum van het eBCD

Kooidatum

Gekooide hoeveelheid (t)

Aantal voor mesting gekooide vissen

Groottesamenstelling

Kweekvoorziening (*1)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


(1)  Dit is de in Iccat-aanbeveling 06-07 vastgestelde kooiverklaring.

(*1)  Voorziening gemachtigd voor het mesten van in het verdragsgebied gevangen blauwvintonijn.

BIJLAGE XV

Minimumnormen voor de invoering van een volgsysteem voor vaartuigen in het Iccat-verdragsgebied (1)

1.

Onverminderd strengere vereisten die van toepassing kunnen zijn in specifieke Iccat-visserijen voert elke vlaggenlidstaat een volgsysteem voor vaartuigen (hierna “VMS” genoemd) in voor zijn vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter die gemachtigd zijn om in wateren buiten de jurisdictie van de vlaggenlidstaat te vissen en:

a)

verplicht hij zijn vissersvaartuigen te zijn uitgerust met een autonoom, manipulatieaantonend systeem dat continu, automatisch, en onafhankelijk van enige interventie door het vaartuig, boodschappen doorzendt aan het visserijcontrolecentrum van de vlaggenlidstaat (VCC) om de positie, koers en snelheid van een vissersvaartuig door de vlaggenlidstaat van dat vaartuig te volgen;

b)

waarborgt hij dat de satellietvolgapparatuur die aan boord van het vissersvaartuig is geïnstalleerd de volgende gegevens continu verzamelt en doorzendt aan het VCC van de vlaggenlidstaat:

de identificatiegegevens van het vaartuig;

de geografische positie van het vaartuig (lengtegraad, breedtegraad) met een foutenmarge van minder dan 500 meter, met een betrouwbaarheidsinterval van 99 %; en

de datum en het tijdstip.

c)

waarborgt hij dat het VCC van de vlaggenlidstaat een automatische kennisgeving ontvangt als de communicatie tussen het VCC en de satellietvolgapparatuur onderbroken is;

d)

waarborgt hij, in samenwerking met de kuststaat, dat de positieberichten die door zijn vaartuigen worden doorgegeven wanneer zij opereren in wateren onder de jurisdictie van die kuststaat ook automatisch en in realtime worden doorgezonden aan het VCC van de kuststaat die de activiteit heeft gemachtigd. Bij de uitvoering van deze bepaling wordt passende aandacht besteed aan het minimaliseren van de operationele kosten, technische moeilijkheden en administratieve lasten die met de doorzending van deze berichten gepaard gaan.

(e)

Om de verzending en ontvangst van positieberichten, zoals beschreven ▌ onder d), te faciliteren, wisselen het VCC van de vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC en het VCC van de kuststaat hun contactinformatie uit en stellen zij elkaar onverwijld in kennis van wijzigingen van deze informatie. Het VCC van de kuststaat stelt het VCC van de vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC in kennis van elke onderbreking in de ontvangst van de opeenvolgende positieberichten. De verzending van positieberichten tussen het VCC van de vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC, en dat van de kuststaat gebeurt elektronisch via een beveiligd communicatiesysteem.

2.

Elke lidstaat neemt passende maatregelen om te waarborgen dat de VMS-berichten worden verzonden en ontvangen, zoals vastgesteld in punt 1, en gebruikt deze informatie om de positie van zijn vaartuigen continu te volgen.

3.

Elke lidstaat waarborgt dat de kapiteins van de onder zijn vlag varende vissersvaartuigen ervoor zorgen dat de satellietvolgapparatuur permanent en continu operationeel is en dat de in punt 1, onder b), bedoelde informatie ten minste om het uur voor ringzegenvaartuigen en ten minste om de twee uur voor alle andere vaartuigen wordt verzameld en verzonden. Daarnaast vereisen de lidstaten dat hun vaartuigexploitanten waarborgen dat:

a)

op geen enkele wijze met de satellietvolgapparatuur wordt geknoeid;

b)

de VMS-gegevens op geen enkele wijze worden gewijzigd;

c)

de antenne van de satellietvolgapparatuur op geen enkele wijze wordt gestoord;

d)

de satellietvolgapparatuur in het vissersvaartuig is ingebouwd en de stroomtoevoer op geen enkele wijze opzettelijk wordt onderbroken; en

e)

de satellietvolgapparatuur niet uit het vaartuig wordt verwijderd, behalve om te worden gerepareerd of vervangen.

4.

Wanneer de aan boord van een vissersvaartuig geïnstalleerde satellietvolgapparatuur defect is of anderszins niet functioneert, wordt de apparatuur binnen een maand gerepareerd of vervangen, tenzij het vaartuig, in voorkomend geval, van de lijst van gemachtigde grote vissersvaartuigen is geschrapt, of vervalt voor vaartuigen die niet in de Iccat-lijst van gemachtigde vaartuigen hoeven te zijn opgenomen, de geldigheid van de machtiging om in gebieden buiten de jurisdictie van de vlaggen-CPC te vissen. Het wordt het vaartuig niet toegestaan met defecte satellietvolgapparatuur een visreis te ondernemen. Wanneer apparatuur tijdens een visreis ophoudt met functioneren of met een technische storing kampt, vindt de reparatie of vervanging plaats zodra het vaartuig een haven binnenvaart; het vissersvaartuig mag geen visreis ondernemen voordat de satellietvolgapparatuur is gerepareerd of vervangen.

5.

Elke lidstaat of CPC waarborgt dat een vissersvaartuig met defecte satellietvolgapparatuur ten minste dagelijks via andere communicatiemiddelen (radio, webgebaseerde rapportage, e-mail, telefax of telex) aan het VCC berichten met de in punt 1, onder b), bedoelde informatie toezendt.

6.

Lidstaten of CPC’s mogen een vaartuig enkel toestaan zijn satellietvolgapparatuur uit te schakelen indien het vaartuig gedurende langere tijd niet zal vissen (bijvoorbeeld wegens reparatie in een droogdok), en het de bevoegde autoriteiten van zijn vlaggenlidstaat of vlaggen-CPC daarvan op voorhand in kennis stelt. De satellietvolgapparatuur moet worden gereactiveerd en moet ten minste één bericht verzenden en de gegevens daarvoor verzamelen, voordat het vissersvaartuig de haven verlaat.

(1)  Deze zijn opgenomen in Iccat-aanbeveling 18-10 inzake minimumnormen voor volgsystemen voor vaartuigen in het Iccat-verdragsgebied.

BIJLAGE XVI

Concordantietabel tussen Verordening (EU) 2016/1627 en deze verordening

Verordening (EU) 2016/1627

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 1

Artikel 3

Artikel 5

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 11

Artikel 7

Artikel 12

Artikel 8

Artikel 13

Artikel 9

Artikel 14

Artikel 10

Artikel 16

Artikel 11

Artikel 17 en bijlage I

Artikel 12

Artikel 17 en bijlage I

Artikel 13

Artikel 18

Artikel 14

Artikel 19

Artikel 15

Artikel 20

Artikel 16

Artikel 21

Artikel 17

Artikel 25

Artikel 18

Artikel 22

Artikel 19

Artikel 23

Artikel 20

Artikel 26

Artikel 21

Artikel 4

Artikel 22

Artikel 27

Artikel 23

Artikel 28

Artikel 24

Artikel 30

Artikel 25

Artikel 31

Artikel 26

Artikel 32

Artikel 27

Artikel 36

Artikel 28

Artikel 37

Artikel 29

Artikel 29

Artikel 30

Artikel 33

Artikel 31

Artikel 34

Artikel 32

Artikel 35

Artikel 33

Artikel 40

Artikel 34

Artikel 41

Artikel 35

Artikel 43

Artikel 36

Artikel 44

Artikel 37

Artikel 51

Artikel 38

Artikel 42

Artikel 39

Artikel 45

Artikel 40

Artikel 46

Artikel 41

Artikel 46

Artikel 42

Artikel 47

Artikel 43

Artikel 48

Artikel 44

Artikel 49

Artikel 45

Artikel 50

Artikel 46

Artikel 51

Artikel 47

Artikel 55

Artikel 48

Artikel 56

Artikel 49

Artikel 57

Artikel 50

Artikel 38

Artikel 51

Artikel 39

Artikel 52

Artikel 58

Artikel 53

Artikel 15

Artikel 54

Artikel 59

Artikel 55

Artikel 60

Artikel 56

Artikel 62

Artikel 57

Artikel 63

Artikel 58

Artikel 64

Artikel 59

Artikel 68

Artikel 60

Artikel 70

Artikel 61

Artikel 71

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage V

Bijlage IV

Bijlage VI

Bijlage V

Bijlage III

Bijlage VI

Bijlage IV

Bijlage VII

Bijlage VIII

Bijlage VIII

Bijlage IX

Bijlage IX

Bijlage X

Bijlage X

Bijlage XI

Bijlage XI

Bijlage XII

Bijlage XII

Bijlage XIII


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/217


P9_TA(2021)0144

Het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 28 april 2021 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud (14308/1/2020 — C9-0113/2021 — 2018/0331(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2021/C 506/39)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (14308/1/2020 — C9-0113/2021),

gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Tsjechische Kamer van Afgevaardigden, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

gezien zijn in eerste lezing (1) geformuleerde standpunt inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0640),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 december 2018 (2),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord,

gezien artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0133/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  Aangenomen teksten van 17.4.2019, P8_TA(2019)0421.

(2)  PB C 110 van 22.3.2019, blz. 67.


Donderdag, 29 april 2021

15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/218


P9_TA(2021)0145

Digitaal groen certificaat — burgers van de Unie

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 29 april 2021 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te vergemakkelijken (digitaal groen certificaat) (COM(2021)0130 — C9-0104/2021 — 2021/0068(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

[Amendement 25, tenzij anders bepaald]

(2021/C 506/40)

AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT (*1)

op het voorstel van de Commissie

VERORDENING (EU) 2021/… VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te vergemakkelijken (EU-COVID-19-certificaat)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 21, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Iedere burger van de Unie heeft het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld. Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) bevat nadere voorschriften met betrekking tot de uitoefening van dat recht.

(1 bis)

Het vergemakkelijken van het vrije verkeer is een van de belangrijkste voorwaarden voor een economisch herstel.

(2)

Op 30 januari 2020 heeft de directeur-generaal van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid van internationaal belang uitgeroepen wegens de mondiale uitbraak van severe acute respiratory syndrome coronavirus 2 (SARS-CoV2), dat coronavirusziekte 2019 (COVID-19) veroorzaakt. Op 11 maart 2020 heeft de WHO geoordeeld dat COVID-19 als pandemie kan worden aangemerkt.

(3)

Om de verspreiding van het virus te beperken, hebben de lidstaten diverse maatregelen getroffen, waarvan sommige invloed hebben gehad op het recht van Unieburgers om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, zoals inreisbeperkingen of de verplichting voor reizigers die de grens overschrijden om in quarantaine/zelfisolatie te gaan of zich op SARS-CoV-2-besmetting te laten testen. Dergelijke beperkingen hebben nadelige gevolgen voor burgers en bedrijven, met name grensarbeiders, forenzen en seizoenarbeiders.

(4)

Op 13 oktober 2020 heeft de Raad Aanbeveling (EU) 2020/1475 van de Raad betreffende een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije verkeer in reactie op de COVID-19-pandemie vastgesteld (3). Die aanbeveling voorziet in een gecoördineerde aanpak ten aanzien van de volgende kernpunten: de toepassing van gemeenschappelijke criteria en drempelwaarden bij beslissingen over het al dan niet instellen van beperkingen van het vrije verkeer, het in kaart brengen van het risico op COVID-19-overdracht met een afgesproken kleurcode, en een gecoördineerde aanpak van eventuele maatregelen die geschikt zijn voor personen die tussen gebieden reizen, afhankelijk van het risico op overdracht in die gebieden. Gezien de specifieke situatie van reizigers met een cruciale functie (zoals vermeld in punt 19 van de aanbeveling) en grensarbeiders, die in hun dagelijks leven in het bijzonder door dergelijke beperkingen wordt getroffen, moeten met name dergelijke personen die kritieke functies vervullen of wier werkzaamheden essentieel zijn voor kritieke infrastructuur, ▌worden vrijgesteld van de reisbeperkingen in verband met COVID-19.

(5)

Op basis van de in Aanbeveling (EU) 2020/1475 vastgestelde criteria en drempelwaarden publiceert het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (“ECDC”) eenmaal per week een kaart van de lidstaten, onderverdeeld in regio’s, ter onderbouwing van de besluitvorming door de lidstaten (4).

(6)

Zoals in Aanbeveling (EU) 2020/1475 wordt benadrukt, zouden beperkingen van het vrije verkeer van personen binnen de Unie die worden ingevoerd om de verspreiding van COVID-19 in te dijken, op specifieke en welomschreven redenen van openbaar belang, met name de bescherming van de volksgezondheid, moeten zijn gebaseerd. Dergelijke beperkingen moeten worden toegepast met inachtneming van de algemene beginselen van het Unierecht, met name evenredigheid en non-discriminatie. De genomen maatregelen zouden dus in reikwijdte en tijdsduur strikt beperkt moeten blijven, in overeenstemming met de inspanning om een volledig werkend Schengengebied zonder interne grenscontroles te herstellen , en zouden niet verder mogen gaan dan hetgeen strikt noodzakelijk is om de volksgezondheid te beschermen. Voorts moeten zij in overeenstemming zijn met maatregelen die de Unie heeft genomen om te zorgen voor een naadloos vrij verkeer van goederen en essentiële diensten in de gehele eengemaakte markt, met inbegrip van medische benodigdheden en medisch en zorgpersoneel , via de als zogeheten green lanes aangeduide grensovergangen, bedoeld in de mededeling van de Commissie over de toepassing van green lanes in het kader van de richtsnoeren voor grensbeheermaatregelen om de gezondheid te beschermen en de beschikbaarheid van goederen en essentiële diensten te verzekeren (5).

(7)

Gevaccineerde personen, personen die beschikken over een negatieve NAAT-test die minder dan [72 uur] oud is, personen die over een negatieve snelle antigeentest beschikken die minder dan [24 uur] oud is, en personen die in de laatste [6 maanden] positief hebben getest op specifieke antilichamen tegen het spike-eiwit, hebben volgens de huidige medische kennis een aanzienlijk kleiner risico om mensen met SARS-CoV-2 te besmetten. Het vrije verkeer van personen die op basis van deugdelijke wetenschappelijke gegevens geen aanzienlijk risico vormen voor de volksgezondheid, bijvoorbeeld omdat zij immuun zijn voor SARS-CoV-2 en de ziekte niet kunnen overdragen, mag niet worden beperkt, aangezien dergelijke beperkingen niet noodzakelijk zijn om het nagestreefde doel te bereiken.

(7 bis)

Om geharmoniseerd gebruik van de certificaten te waarborgen dient de geldigheidsduur van de respectievelijke certificaten in deze verordening worden vastgesteld. In dit stadium is het echter nog onduidelijk of vaccins de overdracht van COVID-19 verhinderen. Ook is er onvoldoende bewijs voor de duur van effectieve bescherming tegen COVID-19 na herstel van een eerdere infectie. Daarom moet het mogelijk zijn de geldigheidsduur aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

(8)

Veel lidstaten hebben een initiatief genomen, of zijn dat van plan, om vaccinatiecertificaten af te geven. Om deze echter doeltreffend te kunnen gebruiken in een grensoverschrijdende context, wanneer burgers hun recht van vrij verkeer uitoefenen, moeten dergelijke vaccinatie certificaten volledig interoperabel, compatibel , beveiligd en verifieerbaar zijn. De lidstaten moeten daartoe tot overeenstemming komen over de inhoud, het formaat, de beginselen, de technische normen en het beschermingsniveau voor dergelijke certificaten.

(9)

Eenzijdige maatregelen op dit gebied kunnen leiden tot aanzienlijke verstoringen bij de uitoefening van ▌het vrije verkeer en de goede werking belemmeren van de interne markt, waaronder de toerismesector, aangezien nationale autoriteiten en passagiersvervoersdiensten, zoals luchtvaartmaatschappijen, spoorwegondernemingen, touringcardiensten of veerdiensten, dan zouden worden geconfronteerd met een breed scala aan uiteenlopende documentformaten, niet alleen wat betreft de vaccinatiestatus van een persoon, maar ook wat betreft tests en mogelijk herstel na COVID-19. [Am. 8]

(9 bis)

Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 3 maart 2021 over de ontwikkeling van een EU-strategie voor duurzaam toerisme verzocht om een geharmoniseerde aanpak op het gebied van toerisme in de hele EU en de invoering van gemeenschappelijke criteria voor veilig reizen met een EU-testprotocol met test- en quarantainevoorschriften, om een gemeenschappelijk vaccinatiebewijs, zodra er voldoende bewijs is dat gevaccineerde personen het virus niet overdragen, en om wederzijdse erkenning van vaccinatieprocedures.

(10)

Onverminderd de gemeenschappelijke maatregelen betreffende de overschrijding van de binnengrenzen door personen zoals vastgelegd in het Schengenacquis, met name in Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad  (6), en ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht om ▌op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, moet er onder de naam “ EU-COVID-19- certificaat” een gemeenschappelijk kader worden vastgesteld voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten inzake COVID-19, dat bindend en rechtstreeks toepasselijk is in alle lidstaten . Alle vervoersknooppunten in de Unie, zoals luchthavens, havens, trein- en busstations waar het certificaat wordt gecontroleerd, moeten op basis van door de Commissie ontwikkelde richtsnoeren gestandaardiseerde en gemeenschappelijke criteria en procedures toepassen voor de verificatie van het EU-COVID-19-certificaat.

(10 bis)

De lidstaten moeten bij de toepassing van deze verordening elk type certificaat aanvaarden dat overeenkomstig deze verordening is afgegeven. De interoperabele certificaten moeten gedurende hun geldigheidsperiode gelijkwaardig zijn.

(11)

Deze verordening is bedoeld om de toepassing van de beginselen van evenredigheid en non-discriminatie te vergemakkelijken met betrekking tot mogelijke beperkingen van het vrije verkeer en andere grondrechten als gevolg van de COVID-19-pandemie, waarbij een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid wordt nagestreefd , en mag niet worden opgevat als vergemakkelijking of aanmoediging van de invoering van beperkingen van het vrije verkeer of andere grondrechten als respons op de pandemie. ▌De in Aanbeveling (EU) 2020/1475 bedoelde uitzonderingen op de beperking van het vrije verkeer als respons op de COVID-19-pandemie moeten van toepassing blijven. Een eventuele noodzaak tot verificatie van certificaten uit hoofde van deze verordening mag op zich geen rechtvaardiging zijn voor de tijdelijke herinvoering van binnengrenscontroles. Controles aan de binnengrenzen moeten een laatste redmiddel blijven, met inachtneming van de specifieke regels van Verordening (EU) 2016/399.

(12)

Een gemeenschappelijke aanpak van de afgifte, verificatie en aanvaarding van dergelijke interoperabele certificaten berust op vertrouwen. Valse COVID-19-certificaten kunnen een aanzienlijk risico voor de volksgezondheid vormen. De autoriteiten in een lidstaat moeten de zekerheid hebben dat de informatie op een certificaat dat in een andere lidstaat is afgegeven, betrouwbaar is, niet is vervalst, en betrekking heeft op de persoon die het certificaat overlegt, en dat degene die deze informatie controleert, slechts toegang heeft tot de kleinst mogelijke hoeveelheid noodzakelijke informatie.

(13)

Het risico van valse COVID-19-certificaten is reëel. Op 1 februari 2021 heeft Europol een vroegtijdige waarschuwing afgegeven over de illegale verkoop van valse negatieve COVID-19-testcertificaten (7). Gezien de beschikbare en gemakkelijk toegankelijke technologische middelen, zoals hogeresolutieprinters en allerlei software voor grafische bewerking, zijn fraudeurs in staat om valse, vervalste en nagemaakte certificaten van hoge kwaliteit te produceren. Er zijn gevallen gemeld van illegale verkoop van frauduleuze testcertificaten, waarbij zowel georganiseerde vervalsersbendes als individuele opportunistische oplichters betrokken waren, die valse certificaten offline en online verkochten.

(14)

Om interoperabiliteit en gelijke toegang te waarborgen, ook voor kwetsbare personen zoals personen met een handicap en voor personen met beperkte toegang tot digitale technologieën, moeten de lidstaten de certificaten in het kader van het EU-COVID-19- certificaat afgeven in digitale vorm of op papier, naar keuze van de houder . Dit moet de aspirant-houder in staat stellen een papieren exemplaar van het certificaat aan te vragen en te ontvangen, en/of het certificaat op een mobiel apparaat op te slaan en te tonen. De certificaten moeten een interoperabele, digitaal leesbare streepjescode bevatten met uitsluitend de relevante gegevens met betrekking tot de certificaten. De lidstaten moeten de echtheid, geldigheid en integriteit van de certificaten waarborgen door middel van elektronische zegels ▌. De informatie op het certificaat moet er ook in een voor de mens leesbaar formaat op worden opgenomen, afgedrukt of weergegeven als gewone tekst. De opmaak van de certificaten moet gemakkelijk te begrijpen zijn en voor eenvoud en gebruiksvriendelijkheid zorgen. De informatie en opmaak moeten op een voor personen met een handicap toegankelijke wijze worden gepresenteerd overeenkomstig de toegankelijkheidseisen voor informatie, met inbegrip van digitale informatie, zoals vastgesteld in Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad  (8). Om belemmeringen voor het vrije verkeer te voorkomen, moeten de certificaten kosteloos worden afgegeven en moeten personen het recht hebben ze te doen afgeven. De lidstaten moeten certificaten in het kader van het EU-COVID-19 -certificaat automatisch of, in geval van het herstelcertificaat, uitsluitend op verzoek afgeven en ervoor zorgen dat zij gemakkelijk en spoedig kunnen worden verkregen en dat waar nodig ondersteuning wordt geboden om gelijke toegang voor alle personen te waarborgen . Eventuele extra uitgaven voor technische, digitale en vervoersinfrastructuur die nodig zijn om vaccinatiecertificaten in te voeren, moeten subsidiabel zijn in het kader van fondsen en -programma’s van de Unie. [Am. 17]

(14 bis)

De vaccins moeten worden beschouwd als mondiale collectieve goederen die voor de algehele bevolking beschikbaar zijn. Derhalve moeten de lidstaten zorgen voor een eerlijke en kosteloze toegang voor alle burgers. De lidstaten zorgen ook voor universele, toegankelijke, tijdige en kosteloze toegang tot COVID-19-testmogelijkheden. Deze zijn ook beschikbaar in alle vervoersknooppunten. De verstrekking van de certificaten als bedoeld in artikel 3, lid 1, leidt niet tot een verschil in behandeling en discriminatie op grond van de vaccinatiestatus of het houden van een specifiek certificaat als bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7.

(15)

De veiligheid, echtheid, integriteit en geldigheid van de certificaten in het kader van het EU-COVID-19- certificaat, alsmede de conformiteit ervan met de gegevensbeschermingswetgeving van de Unie, zijn van essentieel belang voor de aanvaarding ervan in alle lidstaten. Daarom moet een vertrouwenskader worden vastgesteld waarin de regels en infrastructuur voor de betrouwbare en beveiligde afgifte en verificatie van certificaten worden vastgelegd. De infrastructuur moet dusdanig worden ontwikkeld, met een sterke voorkeur voor het gebruik van Unietechnologie, dat zij op alle elektronische apparaten functioneert. Gelijktijdig wordt ervoor gezorgd dat de infrastructuur wordt beschermd tegen cyberdreigingen. Het vertrouwenskader moet ervoor zorgen dat de verificatie van een certificaat offline kan plaatsvinden en zonder dat de afgever van de verificatie in kennis wordt gesteld en derhalve waarborgen dat noch een afgever van certificaten, noch een andere derde partij, wordt geïnformeerd wanneer een houder een certificaat presenteert. Het overzicht van de interoperabiliteit van gezondheidscertificaten (9) dat op 12 maart 2021 door het bij artikel 14 van Richtlijn 2011/24/EU (10) opgerichte e-gezondheidsnetwerk is goedgekeurd, moet de basis vormen voor het vertrouwenskader. Het vertrouwenskader moet daarom gebaseerd zijn op een openbare-sleutelinfrastructuur met een vertrouwensketen van de gezondheidsautoriteiten van de lidstaten tot de afzonderlijke entiteiten die de certificaten afgeven. Het vertrouwenskader moet de opsporing van fraude, met name vervalsing, mogelijk maken. Voor iedere vaccinatie, test of ieder herstel moet een afzonderlijk onafhankelijk certificaat worden afgegeven Op het certificaat mag geen geschiedenis van vorige certificaten van de houder worden opgeslagen.

(16)

Aan personen als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 2004/38/EG, dat wil zeggen burgers van de Unie en hun familieleden, waaronder burgers uit landen en gebieden overzee als bedoeld in artikel 355, lid 2, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), ongeacht hun nationaliteit, moeten op grond van deze verordening alle certificaten in het kader van het EU-COVID-19- certificaat worden afgegeven door de lidstaat waar de betrokken persoon is gevaccineerd of getest of waar de herstelde persoon zich bevindt. Wanneer dat relevant of passend is, moeten de certificaten worden afgegeven aan een andere persoon ten behoeve van de gevaccineerde, geteste of herstelde persoon, bijvoorbeeld aan de wettelijke voogd ten behoeve van personen die handelingsonbekwaam zijn, of aan ouders ten behoeve van hun kinderen. Voor de certificaten mag geen legalisatie of enig andere soortgelijke formaliteit vereist zijn.

(16 bis)

Beperkingen in verband met grensoverschrijdende reizen zijn bijzonder verstorend voor personen die de grens dagelijks of vaak oversteken om naar het werk of naar school te gaan, om naaste familie te bezoeken, om medische zorg te krijgen of om voor hun dierbaren te zorgen. Het EU-COVID-19-certificaat moet het vrije verkeer van grensbewoners, seizoensgebonden grensarbeiders, tijdelijke grensarbeiders en werknemers in de vervoerssector vergemakkelijken.

(16 ter)

Met verwijzing naar overweging 14 bis van deze verordening en de punten 6 en 19 van Aanbeveling (EU) 2020/1475, moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan de specifieke kenmerken van grensoverschrijdende regio’s, ultraperifere regio’s, exclaves en geografisch geïsoleerde gebieden en aan de noodzaak om op lokaal en regionaal niveau samen te werken, alsook aan personen die worden beschouwd als grensarbeiders, grensarbeiders en grensbewoners en die in een andere lidstaat wonen waarnaar zij in de regel dagelijks of ten minste eenmaal per week terugkeren. [Am. 18]

(17)

De certificaten in het kader van het EU-COVID-19- certificaat kunnen ook worden afgegeven aan onderdanen of ingezetenen van Andorra, Monaco, San Marino en Vaticaanstad/Heilige Stoel ▌.

(18)

▌Overeenkomsten inzake het vrije verkeer van personen die de Unie en haar lidstaten met bepaalde derde landen hebben gesloten, voorzien in de mogelijkheid om het vrije verkeer om redenen van volksgezondheid te beperken. Indien een dergelijke overeenkomst geen mechanisme bevat om er handelingen van de Europese Unie in op te nemen, moeten certificaten die aan begunstigden van dergelijke overeenkomsten zijn afgegeven, worden aanvaard onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden. Voorwaarde daarvoor is een door de Commissie vast te stellen uitvoeringshandeling waarbij wordt vastgesteld dat een dergelijk derde land certificaten afgeeft overeenkomstig deze verordening en formele garanties heeft geboden dat het door de lidstaten afgegeven certificaten zal aanvaarden.

(19)

Verordening (EU) 2021/XXXX is van toepassing op onderdanen van derde landen die niet onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen en legaal wonen of verblijven op het grondgebied van een staat waarop die verordening van toepassing is en die overeenkomstig het Unierecht naar andere staten mogen reizen.

(20)

Het voor de toepassing van deze verordening vast te stellen kader moet waarborgen bieden voor de samenhang met mondiale initiatieven of soortgelijke initiatieven met derde landen waarmee de Europese Unie nauwe partnerschappen onderhoudt , ▌met betrokkenheid van de WHO en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie . Waar mogelijk moet ook de interoperabiliteit worden verzekerd tussen op mondiaal niveau opgezette technologische systemen en de systemen die zijn opgezet voor de toepassing van deze verordening teneinde het vrije verkeer binnen de Unie te vergemakkelijken, onder meer door deelname aan een openbare-sleutelinfrastructuur of door bilaterale uitwisseling van openbare sleutels. Teneinde het recht van vrij verkeer van gevaccineerde of geteste burgers van de Unie in derde landen, landen en gebieden overzee, zoals bedoeld in artikel 355, lid 2, VWEU, of opgenomen in de bijlage II daarbij, of de Faeröer , te vergemakkelijken, moet deze verordening voorzien in de aanvaarding van door derde landen, landen en gebieden overzee of de Faeröer , aan burgers van de Unie en hun familieleden afgegeven certificaten, indien de Commissie van oordeel is dat deze certificaten zijn afgegeven volgens normen die gelijkwaardig zijn aan die welke krachtens deze verordening zijn vastgesteld.

(21)

Om het vrije verkeer te vergemakkelijken en ervoor te zorgen dat de beperkingen van het vrije verkeer die momenteel tijdens de COVID-19-pandemie van kracht zijn, op gecoördineerde wijze kunnen worden opgeheven op basis van de meest recente beschikbaar gestelde wetenschappelijke gegevens en richtsnoeren van het Gezondheidsbeveiligingscomité, het ECDC en het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA ), moet in een interoperabel vaccinatiecertificaat worden voorzien. Dit vaccinatiecertificaat moet dienen als bevestiging dat de houder in een lidstaat een vaccin tegen COVID-19 is toegediend en moet ervoor zorgen dat reisbeperkingen worden opgeheven . Het certificaat mag alleen de informatie bevatten die nodig is om de houder, het COVID-19-vaccin en het vaccinnummer, en de datum en de plaats van vaccinatie duidelijk te identificeren. De lidstaten moeten vaccinatiecertificaten afgeven aan personen die zijn ingeënt met vaccins waarvoor overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad een vergunning voor het in de handel brengen is verleend (11) ▌.

(22)

Personen die vóór de datum van toepassing van deze verordening zijn gevaccineerd, ook indien dat gebeurde in het kader van een klinische proef, moeten eveneens het recht hebben om een vaccinatiecertificaat inzake COVID-19 te verkrijgen dat aan deze verordening voldoet. Tegelijkertijd moeten de lidstaten de vrijheid behouden om vaccinatiebewijzen af te geven in andere formaten en voor andere doeleinden, met name medische doeleinden.

(23)

In overeenstemming met het beginsel van non-discriminatie , moeten de lidstaten vaccinatiecertificaten ook afgeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die in een derde land zijn gevaccineerd met een COVID-19-vaccin waarvoor overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 een vergunning voor het in de handel brengen is verleend , en daarvoor betrouwbaar bewijs leveren. De lidstaten moeten vaccinatiecertificaten ook kunnen afgeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die in een derde land zijn gevaccineerd met een vaccin dat in het kader van de WHO-procedure voor Emergency Use Listing is goedgekeurd, en daarvoor betrouwbaar bewijs leveren.

(24)

Het e-gezondheidsnetwerk heeft op 27 januari 2021 richtsnoeren vastgesteld inzake vaccinatiebewijzen voor medische doeleinden, en deze op 12 maart 2021 geactualiseerd (12). Die richtsnoeren, en met name de aanbevolen codenormen, moeten de basis vormen voor de technische specificaties die voor de toepassing van deze verordening worden vastgesteld.

(25)

Verscheidene lidstaten stellen gevaccineerde personen nu reeds vrij van bepaalde beperkingen op het vrije verkeer binnen de Unie. De Lidstaten moeten op overlegging van een vaccinatiebewijs vrijstelling verlenen van de beperkingen op het vrije verkeer die overeenkomstig het Unierecht zijn ingesteld om de verspreiding van COVID-19 in te dijken, zoals voorschriften om in quarantaine/zelfisolatie te gaan of zich te laten testen op SARS-CoV-2-besmetting, moet van hen worden verlangd dat zij onder dezelfde voorwaarden geldige vaccinatiecertificaten aanvaarden die door andere lidstaten overeenkomstig deze verordening zijn afgegeven. Dat dergelijke certificaten onder dezelfde voorwaarden moeten worden aanvaard, betekent dat, wanneer een lidstaat bijvoorbeeld één dosis van een toegediend vaccin voldoende acht, de aanvaarding ook moet gelden voor houders van een vaccinatiecertificaat waarin is vermeld dat één dosis van hetzelfde vaccin is toegediend. Om redenen van volksgezondheid moet deze verplichting worden beperkt tot personen aan wie COVID-19-vaccins zijn toegediend waarvoor overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 ▌ een vergunning voor het in de handel brengen is verleend, of vaccins die in het kader van de WHO-procedure voor Emergency Use Listing zijn goedgekeurd.

(26)

Elke (directe of indirecte) vorm van discriminatie moet worden voorkomen van personen die niet zijn gevaccineerd, bijvoorbeeld om medische redenen, omdat zij niet behoren tot de doelgroep die het vaccin momenteel krijgt toegediend , omdat zij nog niet de kans hebben gehad te worden gevaccineerd, omdat zij verkiezen niet te worden gevaccineerd, of omdat er nog geen vaccin beschikbaar is voor bepaalde leeftijdscategorieën, zoals kinderen . Het bezit van een vaccinatiecertificaat, of het bezit van een vaccinatiecertificaat waarin een specifiek vaccin wordt vermeld, mag derhalve geen voorwaarde zijn voor de uitoefening van het recht van vrij verkeer ▌, en mag geen voorwaarde zijn voor vrij verkeer binnen de Unie en om gebruik te maken van grensoverschrijdende personenvervoersdiensten zoals het vervoer per vliegtuig, trein, touringcar of veerboot of enig andere vervoerswijze .

(26 bis)

COVID-19-vaccins moeten op schaal, tegen een betaalbare prijs worden geproduceerd en wereldwijd worden verdeeld zodat zij waar nodig beschikbaar zijn, en op grote schaal worden ingezet in lokale gemeenschappen. [Am. 21/rev]

(26 ter)

De bestrijding van de COVID-19-pandemie is een voorwaarde voor het sociale en economische herstel en voor de effectiviteit van de herstelinspanningen; De ontwikkeling van COVID-19-vaccins is van essentieel belang. De ernstige gevallen waarin productie- en levertijden niet worden nageleefd zijn zeer zorgwekkend. [Am. 22/rev]

(27)

Een groot aantal lidstaten stelt reeds de eis dat personen die naar hun grondgebied reizen, zich vóór of na aankomst laten testen op SARS-CoV-2-besmetting. Aan het begin van de COVID-19-pandemie maakten de lidstaten doorgaans gebruik van de op de reverse transcription polymerase chain reaction (RT-PCR) gebaseerde test, een nucleïnezuuramplificatietest (NAAT) voor COVID-19-diagnostiek die door de WHO en het ECDC wordt beschouwd als de gouden standaard, d.w.z. de meest betrouwbare methode voor het testen van besmette personen en van personen die met hen in contact zijn gekomen (13). Naarmate de pandemie zich uitbreidde, kwam een nieuwe generatie van snellere en goedkopere tests beschikbaar op de Europese markt: de zogenaamde snelle antigeentests, die de aanwezigheid van virale eiwitten (antigenen) detecteren en zo een actieve infectie kunnen opsporen. Op 18 november 2020 werd Aanbeveling (EU) 2020/1743 inzake het gebruik van snelle antigeentests voor de diagnose van SARS-CoV-2-infecties door de Commissie vastgesteld (14).

(28)

Op 22 januari 2021 heeft de Raad Aanbeveling 2021/C 24/01 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het gebruik en de validering van snelle antigeentests en de wederzijdse erkenning van COVID-19-testresultaten in de EU vastgesteld (15), die voorziet in de opstelling van een gemeenschappelijke lijst van snelle antigeentests voor COVID-19. Op deze basis heeft het Gezondheidsbeveiligingscomité op 18 februari 2021 een gemeenschappelijke lijst van snelle antigeentests voor COVID-19 opgesteld; het gaat om een selectie van snelle antigeentests waarvan de resultaten door de lidstaten wederzijds zullen worden erkend, en ook is vastgelegd welke gegevens op de COVID-19-testcertificaten moeten worden vermeld (16).

(29)

Ondanks deze gezamenlijke inspanningen ondervinden personen die hun recht van vrij verkeer uitoefenen, nog steeds problemen wanneer zij een testresultaat dat in de ene lidstaat is verkregen, in een andere lidstaat trachten te gebruiken. Deze problemen houden vaak verband met de taal waarin het testresultaat is opgesteld, ▌met een gebrek aan vertrouwen in de echtheid van het getoonde document, en de kosten van tests .

(30)

Ter bevordering van de aanvaarding van de resultaten van in andere lidstaten uitgevoerde tests, wanneer die resultaten worden overgelegd met het oog op de uitoefening van het vrije verkeer, moet een interoperabel testcertificaat worden opgesteld dat de strikt nodige informatie bevat om de houder alsmede het type SARS-CoV-2-test, de testdatum en het testresultaat duidelijk te kunnen identificeren. Om de betrouwbaarheid van het testresultaat te waarborgen, mag een op grond van deze verordening afgegeven testcertificaat slechts betrekking hebben op de resultaten van NAAT-tests en snelle antigeentests die zijn opgenomen in de op basis van Aanbeveling 2021/C 24/01 van de Raad opgestelde lijst. De gemeenschappelijke gestandaardiseerde dataset die moet worden opgenomen in certificaten met de resultaten van COVID-19-tests waarover het Gezondheidsbeveiligingscomité overeenstemming heeft bereikt op basis van Aanbeveling 2021/C 24/01 van de Raad, met name de aanbevolen codenormen, moet de basis vormen voor de technische specificaties die voor de toepassing van deze verordening worden vastgesteld.

(31)

Testcertificaten die door de lidstaten overeenkomstig deze verordening zijn afgegeven, moeten worden aanvaard door lidstaten die bewijs verlangen dat een test op SARS-CoV-2-infectie is uitgevoerd in het kader van de opheffing van beperkingen van het vrije verkeer die zijn ingesteld om de verspreiding van COVID-19 in te dijken.

(31 bis)

Na een natuurlijke infectie, al dan niet in combinatie met een klinische ziekte, en na vaccinatie worden antilichamen tegen SARS-CoV-2 geproduceerd. Hoewel we nog geen definitieve gegevens hebben over de persistentie van die antilichamen na vaccinatie, zijn er overvloedig veel aanwijzingen dat natuurlijk geïnduceerde antilichamen gedurende enkele maanden na de infectie kunnen worden opgespoord. Het testen op antilichamen maakt het dus mogelijk om personen te identificeren die eerder besmet zijn geweest en mogelijk een immuunrespons hebben ontwikkeld en daardoor zeer weinig kans hebben om opnieuw besmet te raken of anderen te besmetten.

(32)

Volgens bestaand bewijsmateriaal is het mogelijk dat personen die van COVID-19 zijn hersteld, gedurende een bepaalde periode na het optreden van de symptomen nog positief blijven testen op SARS-CoV-2 (17). Als deze personen zich laten testen wanneer zij hun recht van vrij verkeer willen uitoefenen, kan het dus gebeuren dat hun het reizen wordt belet, ook al zijn zij niet langer besmettelijk. Om het vrije verkeer te vergemakkelijken en ervoor te zorgen dat de tijdens de COVID-19-pandemie geldende beperkingen van het vrije verkeer op gecoördineerde wijze kunnen worden opgeheven op basis van de meest recente beschikbare wetenschappelijke gegevens, moet een interoperabel herstelcertificaat worden opgesteld, dat de nodige informatie bevat om zowel de betrokkene als de datum van een eerdere positieve test op SARS-CoV-2-besmetting duidelijk te kunnen identificeren. ▌Volgens het ECDC blijkt uit recente gegevens dat hoewel afscheiding van levensvatbaar SARS-CoV-2 kan plaatsvinden tussen tien en twintig dagen na het verschijnen van de symptomen, overtuigend epidemiologisch onderzoek niet heeft aangetoond dat de ziekte na de tiende dag nog op andere personen wordt overgedragen. Het voorzorgsbeginsel moet echter nog steeds van toepassing zijn. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om deze geldigheidsperiode , zowel het begin als het einde daarvan , te wijzigen op basis van richtsnoeren van het Gezondheidsbeveiligingscomité of van het ECDC, dat grondig onderzoek uitvoert naar de gegevens betreffende de duur van de verworven immuniteit na herstel. Bovendien moeten personen de mogelijkheid hebben om een zeer specifieke test op het spike-antigeen te ondergaan als zij asymptomatisch zijn.

(33)

Verscheidene lidstaten stellen herstelde personen nu reeds vrij van bepaalde beperkingen op het vrije verkeer binnen de Unie. ▌De lidstaten moeten op overlegging van een herstelbewijs vrijstelling verlenen van de beperkingen op het vrije verkeer die overeenkomstig het Unierecht zijn ingesteld om de verspreiding van SARS-CoV-2 in te dijken, zoals voorschriften om in quarantaine/zelfisolatie te gaan of zich te laten testen op SARS-CoV-2-besmetting, en van hen moet worden verlangd dat zij onder dezelfde voorwaarden geldige herstelcertificaten aanvaarden die door andere lidstaten overeenkomstig deze verordening zijn afgegeven. In samenwerking met het Gezondheidsbeveiligingscomité werkt het e-gezondheidsnetwerk ook aan richtsnoeren voor herstelcertificaten en de bijbehorende datasets.

(34)

Om snel tot een gemeenschappelijk standpunt te kunnen komen, moet de Commissie het bij artikel 17 van Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad ingestelde Gezondheidsbeveiligingscomité (18) kunnen verzoeken adviezen op te stellen over de beschikbare wetenschappelijke gegevens betreffende de effecten van medische voorvallen die zijn gedocumenteerd in de overeenkomstig deze verordening opgestelde certificaten, met inbegrip van de doeltreffendheid en de duur van de immuniteit die door de COVID-19-vaccins ontstaat, de mate waarin vaccins asymptomatische besmetting en overdracht van het virus voorkomen, de situatie van personen die van het virus zijn hersteld en de gevolgen van de nieuwe SARS-CoV-2-varianten voor ingeënte of reeds besmette personen. Dergelijke informatie zou ook de basis kunnen vormen voor aanbevelingen van de Raad om een gecoördineerde aanpak mogelijk te maken voor het opheffen van beperkingen op het vrije verkeer van houders van certificaten.

(35)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de bij deze verordening ingestelde en op het vertrouwenskader gebaseerde certificaten, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (19).

(36)

De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen indien dit, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met de technische specificaties die nodig zijn om interoperabele certificaten vast te stellen, om dwingende redenen van urgentie vereist is of wanneer nieuw wetenschappelijk bewijs beschikbaar komt.

(37)

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (20) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens uit hoofde van deze verordening. Bij deze verordening wordt de rechtsgrondslag vastgesteld voor de verwerking van persoonsgegevens in de zin van artikel 6, lid 1, punt c), en artikel 9, lid 2, punt g), van Verordening (EU) 2016/679, die nodig is voor de afgifte en verificatie van de in deze verordening bedoelde interoperabele certificaten. Deze verordening regelt niet de verwerking van persoonsgegevens in verband met de documentatie van een vaccinatie, test of herstel voor andere doeleinden, zoals de geneesmiddelenbewaking of het bijhouden van individuele persoonlijke gezondheidsdossiers. De rechtsgrondslag voor verwerking voor andere doeleinden moet in het nationale recht worden geboden, dat in overeenstemming moet zijn met de Uniewetgeving inzake gegevensbescherming.

(38)

Overeenkomstig het beginsel van minimale gegevensverwerking mogen de certificaten alleen die persoonsgegevens bevatten die strikt noodzakelijk zijn om de uitoefening van het recht van vrij verkeer binnen de Unie tijdens de COVID-19-pandemie te vergemakkelijken. De specifieke categorieën persoonsgegevens en de gegevensvelden die in de certificaten moeten worden opgenomen, moeten bij deze verordening worden vastgesteld.

(39)

Voor de toepassing van deze verordening is het niet nodig dat persoonsgegevens grensoverschrijdend worden doorgegeven/uitgewisseld ▌. In overeenstemming met de aanpak van de openbare-sleutelinfrastructuur hoeven alleen de openbare sleutels van de afgevers over de grenzen heen te worden overgedragen of geraadpleegd, hetgeen zal worden gewaarborgd door een door de Commissie opgezette en onderhouden gateway voor interoperabiliteit. Met name moet het met de aanwezigheid van het certificaat in combinatie met de openbare sleutel van de afgever mogelijk zijn de echtheid en de integriteit van het certificaat te verifiëren en fraude op te sporen . In overeenstemming met het beginsel van gegevensbescherming door standaardinstellingen moeten verificatietechnieken worden gebruikt waarvoor geen doorgifte van persoonsgegevens vereist is.

(40)

Deze verordening verbiedt het bewaren van persoonsgegevens die zijn verkregen uit het certificaat door de lidstaat van bestemming of door exploitanten van grensoverschrijdende personenvervoersdiensten ▌. Deze verordening biedt geen rechtsgrondslag voor de oprichting van een register van databanken op het niveau van de lidstaten of de Unie of via de digitale infrastructuur van het vertrouwenskader.

 

(41 bis)

Een duidelijke, alomvattende en tijdige mededeling aan het publiek over de afgifte, het gebruik en de aanvaarding van elk type certificaat in het kader van het EU-COVID-19-certificaat, is van cruciaal belang om te zorgen voor voorspelbaarheid omtrent reizen en voor rechtszekerheid. De Commissie moet de inspanningen van de lidstaten op dit gebied ondersteunen, bijvoorbeeld door de door de lidstaten verstrekte informatie beschikbaar te stellen op het webplatform “Re-open EU”.

(42)

Overeenkomstig Aanbeveling (EU) 2020/1475 moeten alle beperkingen op het vrije verkeer van personen binnen de Unie die zijn ingesteld om de verspreiding van SARS-CoV-2 in te dijken, worden opgeheven zodra de epidemiologische situatie dat toelaat. Dit geldt ook voor de verplichting om andere documenten over te leggen dan die welke vereist zijn op grond van het Unierecht en met name Richtlijn 2004/38/EG, zoals de onder deze verordening vallende certificaten. ▌

(43)

Deze verordening moet twaalf maanden van toepassing zijn vanaf de datum van inwerkingtreding. Vier maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening en uiterlijk drie maanden voor het einde van de toepassing ervan moet de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag indienen over de toepassing van deze verordening, met inbegrip van het effect ervan op het vrije verkeer, de grondrechten en de bescherming van persoonsgegevens, alsmede een beoordeling van de meest recente vaccin- en testtechnologieën en het gebruik door de lidstaten van het EU-COVID-19-certificaat voor doeleinden die niet in deze verordening zijn opgenomen .

(44)

Teneinde rekening te houden met de epidemiologische situatie en de vorderingen inzake de beheersing van de COVID-19-pandemie, en teneinde de interoperabiliteit met internationale normen te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot de toepassing van bepaalde artikelen van deze verordening ▌. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen worden uitgevoerd in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (21). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(45)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het vergemakkelijken van het vrije verkeer in de Unie gedurende de COVID-19-pandemie door het invoeren van interoperabele certificaten inzake de vaccinatie-, test- en herstelstatus van de houder, niet voldoende door de lidstaten alleen kan worden verwezenlijkt en derhalve, gezien de omvang en de gevolgen van de maatregelen, beter door de Unie kan worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(46)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten (“het Handvest”) zijn erkend, waaronder het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, het recht op de bescherming van persoonsgegevens, het recht op gelijkheid voor de wet en non-discriminatie, het recht van vrij verkeer en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte. De lidstaten moeten bij de uitvoering van deze verordening het Handvest naleven.

(46 bis)

Voor zover de lidstaten besluiten nationale digitale certificaten voor andere doeleinden dan vrij verkeer op nationaal niveau verplicht te stellen, moeten die certificaten interoperabel zijn met het EU-COVID-19-certificaat en de in deze Verordening vastgestelde waarborgen in acht nemen, met name om te zorgen voor non-discriminatie tussen verschillende nationaliteiten, non-discriminatie tussen verschillende certificaten, hoge normen voor gegevensbescherming, en om versnippering te voorkomen.

(46 ter)

De lidstaten mogen geen beperkingen op de toegang tot openbare diensten invoeren ten aanzien van degenen die niet in het bezit zijn van de onder deze verordening vallende certificaten.

(46 quater)

Een lijst van alle entiteiten die zijn aangewezen om op te treden als voor de verwerking verantwoordelijken, verwerkers en ontvangers van de gegevens in die lidstaat wordt binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening openbaar gemaakt om de Unieburgers die gebruikmaken van het EU-COVID-19-certificaat in staat te stellen de identiteit te kennen van de entiteit waartoe zij zich kunnen wenden voor de uitoefening van hun gegevensbeschermingsrechten uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679, met inbegrip van met name het recht op transparante informatie over de wijze waarop de rechten van de betrokkene met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens kunnen worden uitgeoefend.

(47)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) en het Europees Comité voor gegevensbescherming (EDPB) zijn geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1725 (22),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten inzake COVID-19 vastgesteld, teneinde het voor de houders gemakkelijker te maken hun recht van vrij verkeer tijdens de COVID-19-pandemie uit te oefenen (“ EU-COVID-19-certificaat ”).

Zij voorziet in de rechtsgrondslag voor de verwerking van persoonsgegevens die nodig is voor de afgifte van dergelijke certificaten en voor de verwerking van de informatie die nodig is om de echtheid en geldigheid van dergelijke certificaten te bevestigen en te verifiëren , met volledige inachtneming van Verordening (EU) 2016/679 .

Zij kan niet zodanig worden uitgelegd dat dat zij direct of indirect leidt tot een recht of een verplichting om te worden gevaccineerd. [Am. 9]

Bij deze verordening worden geen aanvullende formaliteiten of vereisten ingevoerd of vastgesteld voor de uitoefening van het recht van vrij verkeer of het inreisrecht in het grondgebied van de lidstaten als bedoeld in Richtlijn 2004/38/EG en Verordening (EU) 2016/399.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1)

“houder”: een persoon aan wie overeenkomstig deze verordening een interoperabel certificaat met informatie over zijn of haar vaccinatie-, test- en/of herstelstatus is afgegeven;

(2)

EU-COVID-19-certificaat ”: een interoperabel certificaat met informatie over de vaccinatie-, test- en/of herstelstatus van de houder, afgegeven in de context van de COVID-19-pandemie;

(3)

“COVID-19-vaccin”: een immunologisch geneesmiddel dat is geïndiceerd voor actieve immunisatie tegen ernstig acuut respiratoir syndroom coronavirus 2 (SARS-CoV-2), het virus dat COVID-19 veroorzaakt ;

(4)

“NAAT-test”: een moleculaire nucleïnezuuramplificatietest (NAAT), op basis van technieken zoals reverse transcription polymerase chain reaction (RT-PCR), loop-mediated isothermal amplification (LAMP) en transcription-mediated amplification (TMA), die wordt gebruikt om de aanwezigheid van het ribonucleïnezuur (RNA) van SARS-CoV-2 te detecteren;

(5)

“snelle antigeentest”: een testmethode die berust op de detectie van virale proteïnen (antigenen) met behulp van een lateral flow immunoassay die resultaten geeft in minder dan 30 minuten , uitgevoerd door een hiertoe opgeleide gezondheidszorgprofessional of een andere hiertoe opgeleide persoon ;

(5 bis)

“serologie- of antilichaamtest”: een laboratoriumtest die uitgevoerd wordt op bloedmonsters (serum, plasma, of heel bloed) om vast te stellen of een persoon antilichamen heeft aangemaakt tegen SARS-CoV-2, hetgeen aangeeft dat de houder aan SARS-CoV-2 blootgesteld is geweest en antilichamen heeft ontwikkeld, ongeacht of hij of zij symptomatisch was of niet;

(6)

“interoperabiliteit”: het vermogen van de verificatiesystemen in een lidstaat om gegevens te gebruiken die door een andere lidstaat zijn gecodeerd;

(7)

“streepjescode”: een methode voor het opslaan en weergeven van gegevens in een visueel machineleesbaar formaat;

(8)

“elektronisch zegel”: geavanceerd elektronische zegel als bedoeld in Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad  (23), dat gehecht is aan en logisch verbonden is met andere gegevens in elektronische vorm en die worden gebruikt om de oorsprong en integriteit daarvan te waarborgen;

 

(10)

“vertrouwenskader”: de regels, beleidslijnen, specificaties, protocollen, dataformaten en digitale infrastructuur die de betrouwbare en beveiligde afgifte en verificatie van certificaten mogelijk maken om de betrouwbaarheid van de certificaten te waarborgen door de echtheid, geldigheid en integriteit ervan te bevestigen, ▌door het ▌gebruik van elektronische zegels.

Artikel 3

EU-COVID-19-certificaat

1.    Onverminderd artikel 22 van Verordening (EU) 2016/399 maakt het interoperabele EU-COVID-19-certificaat maakt de afgifte en grensoverschrijdende verificatie en aanvaarding van de volgende certificaten mogelijk:

a)

een certificaat met de bevestiging dat aan de houder een COVID-19-vaccin is toegediend in de lidstaat die het certificaat afgeeft (“vaccinatiecertificaat”);

b)

een certificaat met het resultaat , het type en de datum van de door de houder ondergane NAAT-test of snelle antigeentest als opgenomen in de gemeenschappelijke en bijgewerkte lijst van snelle COVID-19-antigeentests die is opgesteld op basis van Aanbeveling 2021/C 24/01 van de Raad (24) (“testcertificaat”);

c)

een certificaat met de bevestiging dat de houder is hersteld van een SARS-CoV-2-infectie na een positieve NAAT-test of met de bevestiging van een immuunreactie tegen SARS-CoV-2 middels een serologie- of antilichaamtest, inclusief de datum van de eerste positieve NAAT-test of de datum van een serologische test op antilichamen tegen SARS-CoV-2 (“herstelcertificaat”).

De Commissie publiceert de lijst van snelle COVID-19-antigeentests als vastgesteld op basis van Aanbeveling 2021/C24/01 van de Raad, inclusief eventuele actualiseringen.

2.   De lidstaten geven de in lid 1 bedoelde certificaten af in digitale vorm en ▌op papier. De kandidaat-houders hebben het recht de certificaten te ontvangen in het door hen gekozen formaat. De door de lidstaten afgegeven certificaten zijn gebruikersvriendelijk en bevatten een interoperabele streepjescode aan de hand waarvan de echtheid, geldigheid en integriteit van het certificaat kunnen worden geverifieerd. De streepjescode voldoet aan de overeenkomstig artikel 8 vastgestelde technische specificaties. De informatie in de certificaten wordt ook in voor mensen leesbare vorm weergegeven , is toegankelijk voor personen met een handicap, en is ten minste gesteld in de officiële taal of talen van de lidstaat van afgifte en in het Engels. [Am. 15]

3.   De in lid 1 bedoelde certificaten worden kosteloos verstrekt. De houder heeft het recht te verzoeken om afgifte van een nieuw certificaat indien de persoonsgegevens in het certificaat niet of niet meer nauwkeurig of actueel zijn , waaronder met betrekking tot de vaccinatie-, test- of herstelstatus van de houder, of indien de houder niet meer over het certificaat beschikt.

3 bis.     Op het certificaat wordt de volgende tekst aangebracht: “Dit certificaat is geen reisdocument. Het wetenschappelijk bewijs met betrekking tot COVID-19-vaccinaties, -tests en -herstel blijft zich ontwikkelen, ook gezien de nieuwe zorgwekkende stammen van het virus. Gelieve alvorens een reis te maken, te controleren welke volksgezondheidsmaatregelen op de plaats van bestemming van toepassing zijn.”

De lidstaat verstrekt de houder tijdig heldere en volledige informatie over het gebruik van het vaccinatiecertificaat, het testcertificaat en/of het herstelcertificaat voor de toepassing van deze verordening.

3 ter.     Het hebben van een EU-COVID-19-certificaat is geen voorwaarde voor het uitoefenen van het recht van vrij verkeer.

3 quater.     De verstrekking van de certificaten als bedoeld in lid 1 leidt niet tot een verschil in behandeling en discriminatie op grond van de vaccinatiestatus of het houden van een specifiek certificaat als bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7. De lidstaten waarborgen tijdig universele, toegankelijke en gratis testmogelijkheden ter waarborging van het recht op vrij verkeer in de Unie, zonder discriminatie op grond van economische of financiële mogelijkheden.

4.   De afgifte van de in lid 1 bedoelde certificaten doet geen afbreuk aan de geldigheid van andere vaccinatie-, test- of herstelbewijzen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening of voor andere — met name medische — doeleinden zijn afgegeven.

4 bis.     De vervoersknooppunten in de Unie, zoals luchthavens, havens, en trein- en busstations, waar de in lid 1 bedoelde certificaten worden gecontroleerd, passen op basis van door de Commissie ontwikkelde richtsnoeren gestandaardiseerde en gemeenschappelijke criteria en procedures toe voor de verificatie ervan.

5.   Wanneer de Commissie op grond van de tweede alinea een uitvoeringshandeling heeft vastgesteld, worden onder de in artikel 5, lid 5, bedoelde voorwaarden certificaten aanvaard die overeenkomstig deze verordening zijn afgegeven door een derde land waarmee de Europese Unie en haar lidstaten een overeenkomst inzake het vrije verkeer van personen hebben gesloten die de overeenkomstsluitende partijen de gelegenheid biedt het vrije verkeer omwille van de volksgezondheid op niet-discriminerende wijze te beperken en die geen mechanisme voor de opneming van handelingen van de Europese Unie bevat.

De Commissie beoordeelt of het betrokken derde land de certificaten overeenkomstig deze verordening afgeeft en formele garanties heeft geboden dat het door de lidstaten afgegeven certificaten zal aanvaarden. Indien dat het geval is, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

6.   De Commissie verzoekt het bij artikel 17 van Besluit nr. 1082/2013/EU ingestelde Gezondheidsbeveiligingscomité , het ECDC en de EMA om advies inzake de beschikbare wetenschappelijke gegevens over de effecten van medische voorvallen die in de in lid 1 bedoelde certificaten worden gedocumenteerd.

6 bis.     De lidstaten stellen voldoende middelen ter beschikking voor de tenuitvoerlegging van deze verordening, waaronder om fraude en illegale praktijken in verband met de afgifte en het gebruik van het EU-COVID-19-certificaat te voorkomen, op te sporen, te onderzoeken en te vervolgen.

Artikel 4

Vertrouwenskader voor het EU-COVID-19-certificaat

1.   De Commissie en de lidstaten zetten een digitale infrastructuur voor het vertrouwenskader op die het mogelijk maakt de in artikel 3 bedoelde certificaten op een beveiligde manier af te geven en te verifiëren.

2.   Het vertrouwenskader waarborgt waar mogelijk interoperabiliteit met op internationaal niveau vastgestelde technologische systemen.

3.   Wanneer de Commissie op grond van de tweede alinea een uitvoeringshandeling heeft vastgesteld, worden certificaten die de in de bijlage bedoelde gegevens bevatten en die door derde landen aan burgers van de Unie en hun familieleden , alsook aan de burgers of de inwoners van Andorra, Monaco, San Marino en het Vaticaan/de Heilige Stoel, zijn afgegeven volgens een internationale norm en via een technologisch systeem die interoperabel zijn met het op grond van deze verordening vastgestelde vertrouwenskader en die het mogelijk maken de echtheid, geldigheid en integriteit van het certificaat te verifiëren, behandeld als door de lidstaten overeenkomstig deze verordening afgegeven certificaten, teneinde het voor de houders ervan gemakkelijker te maken hun recht op vrij verkeer binnen de Europese Unie uit te oefenen. Voor de toepassing van deze alinea worden de door derde landen afgegeven vaccinatiecertificaten door de lidstaten aanvaard onder de in artikel 5, lid 5, bedoelde voorwaarden.

De Commissie beoordeelt of de door een derde land afgegeven certificaten voldoen aan de voorwaarden van dit lid. Indien dat het geval is, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. De Commissie houdt ook een voor iedereen toegankelijk register bij van die derde landen die voldoen aan de voorwaarden voor de afgifte van de certificaten als bedoeld in deze verordening.

Artikel 5

Vaccinatiecertificaat

1.   Elke lidstaat geeft aan personen aan wie een COVID-19-vaccin is toegediend, automatisch een vaccinatiecertificaat als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt a), af ▌.

2.   Het vaccinatiecertificaat bevat de volgende categorieën persoonsgegevens:

a)

identificatie van de houder;

b)

informatie over het toegediende vaccin , en informatie over het aantal doses en de datum van toediening ;

c)

metagegevens van het certificaat, zoals de afgever van het certificaat ▌.

De persoonsgegevens worden in het vaccinatiecertificaat opgenomen overeenkomstig de in punt 1 van de bijlage vastgestelde specifieke gegevensvelden.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 gedelegeerde handelingen vast te stellen om punt 1 van de bijlage te wijzigen door middel van wijziging of verwijdering van gegevensvelden , of door middel van toevoeging van gegevensvelden die vallen onder de in de punten b) en c) van dit lid bedoelde categorieën persoonsgegevens.

3.   Het vaccinatiecertificaat wordt afgegeven in een beveiligd en interoperabel formaat als bedoeld in artikel 3, lid 2, en vermeldt duidelijk of de vaccinatiecyclus voor het vaccin in kwestie al dan niet is voltooid.

4.   Wanneer nieuw wetenschappelijk bewijs of de interoperabiliteit met internationale normen en technologische systemen zulks om dwingende redenen van urgentie vereist, is de procedure van artikel 12 van toepassing op krachtens dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.

5.   Lidstaten ▌ aanvaarden een vaccinatiebewijs om vrijstelling te verlenen van overeenkomstig het Unierecht ingestelde beperkingen van het vrije verkeer om de verspreiding van COVID-19 in te dijken, en aanvaarden onder dezelfde voorwaarden ook geldige vaccinatiecertificaten die door andere lidstaten overeenkomstig deze verordening zijn afgegeven voor een COVID-19-vaccin waarvoor overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 een vergunning voor het in de handel brengen is verleend.

De lidstaten kunnen voor hetzelfde doel ook geldige vaccinatiecertificaten aanvaarden die door andere lidstaten overeenkomstig deze verordening zijn afgegeven voor een COVID-19-vaccin ▌ dat in het kader van de WHO-procedure voor Emergency Use Listing is goedgekeurd.

6.   Wanneer een burger van de Unie of een familielid van een burger van de Unie , of een burger of een inwoner van Andorra, Monaco, San Marino en het Vaticaan/de Heilige Stoel, in een derde land is gevaccineerd met een in lid 5 van dit artikel bedoeld COVID-19-vaccin, en indien de autoriteiten van de betrokken lidstaat alle vereiste informatie hebben ontvangen, waaronder een betrouwbaar vaccinatiebewijs, geven zij aan de persoon in kwestie een in artikel 3, lid 1, punt a), bedoeld vaccinatiecertificaat af.

Artikel 6

Testcertificaat

1.   Elke lidstaat geeft aan personen die op COVID-19 zijn getest, automatisch een testcertificaat als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt b), af ▌.

2.   Het testcertificaat bevat de volgende categorieën persoonsgegevens:

a)

identificatie van de houder;

b)

informatie over de uitgevoerde test;

c)

metagegevens van het certificaat, zoals de afgever van het certificaat ▌.

De persoonsgegevens worden in het testcertificaat opgenomen overeenkomstig de in punt 2 van de bijlage vastgestelde specifieke gegevensvelden.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 gedelegeerde handelingen vast te stellen om punt 2 van de bijlage te wijzigen door middel van wijziging of verwijdering van gegevensvelden , of door middel van toevoeging van gegevensvelden die vallen onder de in de punten b) en c) van dit lid bedoelde categorieën persoonsgegevens.

3.   Het testcertificaat wordt afgegeven in een beveiligd en interoperabel formaat als bedoeld in artikel 3, lid 2.

4.   Wanneer nieuw wetenschappelijk bewijs of de interoperabiliteit met internationale normen en technologische systemen zulks om dwingende redenen van urgentie vereist, is de procedure van artikel 12 van toepassing op krachtens dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.

5.   Lidstaten ▌ aanvaarden een bewijs van een negatieve test op SARS-CoV-2-infectie om vrijstelling te verlenen van de overeenkomstig het Unierecht ingestelde beperkingen van het vrije verkeer om de verspreiding van COVID-19 in te dijken, en aanvaarden ook geldige testcertificaten die door andere lidstaten overeenkomstig deze verordening zijn afgegeven.

Artikel 7

Herstelcertificaat

1.   Elke lidstaat geeft op verzoek een herstelcertificaat als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt c), af, ten vroegste op de elfde dag nadat de betrokken persoon het eerste positieve resultaat van de test op SARS-CoV-2-infectie heeft ontvangen , of nadat een daaropvolgende negatieve NAAT-test is overgelegd . Het is ook mogelijk een herstelcertificaat af te geven door middel van de detectie van antilichamen bij een serologische test.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarbij de dag met ingang waarvan een herstelcertificaat mag worden afgegeven, wordt gewijzigd op basis van advies van het Gezondheidsbeveiligingscomité overeenkomstig artikel 3, lid 6, of op basis van door het ECDC beoordeelde wetenschappelijke gegevens.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 11 gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het vaststellen en wijzigen van de soorten serologische tests voor het opsporen van antilichamen tegen SARS-CoV-2 waarvoor een herstelcertificaat kan worden afgegeven, op basis van door het ECDC beoordeelde wetenschappelijke gegevens.

2.   Het herstelcertificaat bevat de volgende categorieën persoonsgegevens:

a)

identificatie van de houder;

b)

informatie over de voorbije SARS-CoV-2-infectie , aangetoond middels overlegging van een positieve NAAT-test, of resultaat van een serologietest ;

c)

metagegevens van het certificaat, zoals de afgever van het certificaat ▌.

De persoonsgegevens worden in het herstelcertificaat opgenomen overeenkomstig de in punt 3 van de bijlage vastgestelde specifieke gegevensvelden.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 gedelegeerde handelingen vast te stellen om punt 3 van de bijlage te wijzigen door middel van wijziging of verwijdering van gegevensvelden , ook wat de uiterste geldigheidsdag van een herstelcertificaat betreft is , of door middel van toevoeging van gegevensvelden die vallen onder de in de punten b) en c) van dit lid bedoelde categorieën persoonsgegevens.

3.   Het herstelcertificaat wordt afgegeven in een beveiligd en interoperabel formaat als bedoeld in artikel 3, lid 2.

4.   Wanneer nieuw wetenschappelijk bewijs of de interoperabiliteit met internationale normen en technologische systemen zulks om dwingende redenen van urgentie vereist, is de procedure van artikel 12 van toepassing op krachtens dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.

5.   Lidstaten ▌aanvaarden een bewijs van herstel van een SARS-CoV-2-infectie aanvaarden als basis om vrijstelling te verlenen van overeenkomstig het Unierecht ingestelde beperkingen van het vrije verkeer om de verspreiding van COVID-19 in te dijken, en aanvaarden onder dezelfde voorwaarden ook geldige herstelcertificaten die door andere lidstaten overeenkomstig deze verordening zijn afgegeven.

Artikel 8

Technische specificaties

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van het bij deze verordening ingestelde vertrouwenskader te waarborgen, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast met de technische specificaties en regels met betrekking tot:

a)

de beveiligde afgifte en verificatie van de in artikel 3 bedoelde certificaten;

b)

de beveiliging van de persoonsgegevens, rekening houdend met de aard van de gegevens;

c)

het invullen van de in artikel 3 bedoelde certificaten, met inbegrip van het coderingssysteem en alle andere relevante elementen;

 

e)

de afgifte van een geldige, beveiligde en interoperabele streepjescode;

f)

interoperabiliteit met internationale normen en/of technologische systemen;

g)

de verdeling van de verantwoordelijkheden over de verwerkingsverantwoordelijken en de verwerkers overeenkomstig hoofdstuk IV van Verordening (EU) 2016/679;

g bis)

de vaststelling van procedures voor het regelmatig testen, beoordelen en evalueren van de doeltreffendheid van de vastgestelde gegevensbeschermings- en beveiligingsmaatregelen;

g ter)

toegankelijkheid voor personen met een handicap tot de in voor mensen leesbaar formaat weergegeven informatie in het digitale certificaat en het papieren certificaat, in overeenstemming met de geharmoniseerde toegankelijkheidseisen van de Unie. [Am. 16]

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Wanneer de beoogde uitvoeringshandeling betrekking heeft op de verwerking van persoonsgegevens, raadpleegt de Commissie de EDPS en kan zij, indien van toepassing, het EDPB raadplegen.

Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie, met name om de tijdige uitvoering van het vertrouwenskader te waarborgen, stelt de Commissie volgens de in artikel 13, lid 3, bedoelde procedure uitvoeringshandelingen vast die onmiddellijk toepasselijk zijn.

Het vertrouwenskader is gebaseerd op een openbare-sleutelinfrastructuur om de integriteit van de EU-COVID-19-certificaten en de authenticiteit van de elektronische zegels te verifiëren. Het vertrouwenskader maakt het mogelijk fraude op te sporen, met name vervalsing, en zorgt ervoor dat bij verificatie van de EU-COVID-19-certificaten en elektronische zegels de afgever niet in kennis wordt gesteld van de verificatie.

Artikel 8 bis

Nationale digitale certificaten en interoperabiliteit met het vertrouwenskader voor het EU-COVID-19-certificaat

Als een lidstaat een louter voor binnenlandse doeleinden bestemd nationaal digitaal certificaat heeft vastgesteld of vaststelt, zorgt hij ervoor dat dit volledig interoperabel is met het vertrouwenskader voor het EU-COVID-19-certificaat. Dezelfde waarborgen als in deze verordening zijn van toepassing.

Artikel 8 ter

Verder gebruik van het EU-kader voor COVID-19-certificaten

Wanneer een lidstaat het EU-COVID-19-certificaat wil inzetten voor elk ander mogelijk gebruik dan het beoogde doel, namelijk het vergemakkelijken van het vrije verkeer tussen de lidstaten, creëert die lidstaat een rechtsgrondslag op grond van het nationale recht, met inachtneming van de beginselen van doeltreffendheid, noodzakelijkheid en evenredigheid, met inbegrip van specifieke bepalingen waarin duidelijk de reikwijdte en omvang van de verwerking, het specifieke doel dat wordt beoogd, de categorieën entiteiten die het certificaat kunnen controleren en de relevante waarborgen ter voorkoming van discriminatie en misbruik worden vastgesteld, rekening houdend met de risico’s voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen. In het kader van het verificatieproces worden geen gegevens bewaard. [Am. 12]

Artikel 9

Bescherming van persoonsgegevens

1.    Verordening (EG) 2016/679 is van toepassing op de bij de uitvoering van deze verordening verrichte verwerking van persoonsgegevens. De persoonsgegevens in de overeenkomstig deze verordening afgegeven certificaten worden alleen verwerkt met het oog op ▌de verificatie van de in het certificaat opgenomen informatie, teneinde de uitoefening van het recht van vrij verkeer binnen de Unie tijdens de COVID-19-pandemie te vergemakkelijken , overeenkomstig deze verordening en totdat deze niet langer van toepassing is .

2.   De persoonsgegevens in de in artikel 3 bedoelde certificaten worden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming of door de exploitanten van grensoverschrijdende personenvervoersdiensten die krachtens het nationale recht verplicht zijn om tijdens de COVID-19-pandemie bepaalde volksgezondheidsmaatregelen toe te passen, alleen verwerkt om de vaccinatie-, test- of herstelstatus van de houder te bevestigen en te verifiëren. Daartoe worden de persoonsgegevens beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is. De persoonsgegevens waartoe op grond van dit lid toegang is verkregen, worden door de verifiërende instantie niet bewaard of verwerkt voor andere doeleinden . Voor iedere vaccinatie, iedere test en ieder herstel wordt een afzonderlijk onafhankelijk certificaat afgegeven en hierop wordt geen geschiedenis van de voorgaande certificaten van de houder opgeslagen.

3.   De persoonsgegevens die met het oog op de afgifte van de in artikel 3 bedoelde certificaten, met inbegrip van de afgifte van een nieuw certificaat, worden verwerkt, worden door de afgever niet langer bewaard dan strikt nodig is voor het doel ervan en in geen geval langer dan de periode waarin de certificaten mogen worden gebruikt om het recht op vrij verkeer uit te oefenen , waarna de persoonsgegevens onmiddellijk en onherroepelijk worden gewist . De in het certificaat opgenomen persoonsgegevens worden op lidstaat- of Unieniveau niet centraal verwerkt of bewaard.

4.    De autoriteiten of andere aangewezen instanties die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van de in artikel 3 bedoelde certificaten, worden beschouwd als verwerkingsverantwoordelijken in de zin van artikel 4, lid 7, van Verordening (EU) 2016/679. Uiterlijk … [een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] maken de lidstaten de entiteiten openbaar die zullen optreden als verwerkingsverantwoordelijken, verwerkers en ontvangers van de gegevens en zij delen deze informatie alsmede alle wijzigingen daarvan vervolgens regelmatig mee aan de Commissie. Uiterlijk … [twee maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] maakt de Commissie de verzamelde informatie bekend in een openbaar toegankelijke lijst en zij houdt deze openbare lijst geactualiseerd.

5.     De verwerkingsverantwoordelijken en verwerkers nemen passende technische en organisatorische maatregelen om een op het risico van de verwerking afgestemd beveiligingsniveau te waarborgen.

6.     Als een in lid 4 bedoelde verwerkingsverantwoordelijke een verwerker aanstelt, op grond van artikel 28, lid 3, van Verordening (EU) 2016/679, mogen door de verwerker geen persoonsgegevens worden doorgegeven aan een derde land.

Artikel 10

EU-COVID-19-certificaat en reisbeperkingen

Bij de invoering van het EU-COVID-19-certificaat voeren de lidstaten geen aanvullende reisbeperkingen in, zoals quarantaine, zelfisolatie, een test op SARS-CoV-2-infectie, noch discriminerende maatregelen voor houders van certificaten als bedoeld in artikel 3 .

Artikel 11

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 1, en artikel 7, lid 2, ▌bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van 12 maanden met ingang van [de datum van inwerkingtreding].

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 1, en artikel 7, lid 2, ▌bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Wanneer deze gedelegeerde handeling betrekking heeft op de verwerking van persoonsgegevens, raadpleegt de Commissie de EDPS en kan zij, indien van toepassing, het EDPB raadplegen.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 1, of artikel 7, lid 2, ▌vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 12

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onmiddellijk in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 11, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

Artikel 13

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.

Artikel 14

Verslaglegging

1.     Uiterlijk … [vier maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de toepassing van deze verordening.

2.    Het verslag bevat een beoordeling van het effect van deze verordening op het vrije verkeer, met inbegrip van reizen en toerisme, op de grondrechten en met name non-discriminatie, en op de bescherming van persoonsgegevens, alsmede informatie over de meest recente vaccin- en testtechnologieën, onder meer op basis van door het ECDC verstrekte informatie. Het verslag bevat ook een beoordeling van het gebruik door de lidstaten van het EU-COVID-19-certificaat voor doeleinden op basis van de nationale wetgeving die niet zijn opgenomen in deze verordening.

3.     Uiterlijk drie maanden voor het einde van de toepassing van deze verordening legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de toepassing van deze verordening. In dit verslag wordt een beoordeling uitgevoerd overeenkomstig lid 2. Het kan vergezeld gaan van wetgevingsvoorstellen, met name om de toepassingstermijn van deze verordening te verlengen, rekening houdend met de ontwikkeling van de epidemiologische situatie en op basis van de beginselen van noodzakelijkheid, evenredigheid en doeltreffendheid.

Artikel 15

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op en is van toepassing vanaf de ▌dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.     De verordening is niet langer van toepassing 12 maanden na … [dag van inwerkingtreding van deze verordening].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter

BIJLAGE

Datasets voor de certificaten

1.

In het vaccinatiecertificaat op te nemen gegevensvelden:

a)

naam: familienaam of familienamen en voornaam of voornamen (in deze volgorde);

b)

geboortedatum;

c)

doelziekte of ziekteverwekker , namelijk COVID-19 of SARS-CoV-2 of een van de varianten ervan ;

d)

vaccin/profylaxe;

e)

vaccin;

f)

handelsvergunninghouder of producent van het vaccin;

g)

volgnummer in reeks vaccinaties/doses;

h)

datum van vaccinatie, met vermelding van de datum van elke ontvangen dosis en van de laatste ontvangen dosis;

i)

lidstaat van vaccinatie;

j)

afgever van het certificaat;

k)

certificaat geldig tot (ten hoogste [één jaar] na de datum van de vaccinatie) .

2.

In het testcertificaat op te nemen gegevensvelden:

a)

naam: familienaam of familienamen en voornaam of voornamen (in deze volgorde);

b)

geboortedatum;

c)

doelziekte of ziekteverwekker , namelijk COVID-19 of SARS-CoV-2 of een van de varianten ervan ;

d)

type test;

e)

type monster (bv. nasofaryngeaal, orofaryngeaal);

f)

benaming van de test (facultatief voor NAAT-test);

g)

producent van de test (facultatief voor NAAT-test);

h)

datum en tijdstip van de monsterneming;

i)

datum en tijdstip van de productie van het testresultaat (facultatief voor snelle antigeentest);

j)

resultaat van de test;

k)

testcentrum of -faciliteit;

l)

lidstaat waar de test is afgenomen;

m)

afgever van het certificaat;

n)

certificaat geldig tot (ten hoogste [72 uur] na de monsterneming voor de NAAT-test en [24 uur] na de monsterneming voor de snelle antigeentest);

3.

In het herstelcertificaat op te nemen gegevensvelden:

a)

naam: familienaam of familienamen en voornaam of voornamen (in deze volgorde);

b)

geboortedatum;

c)

ziekte of ziekteverwekker, namelijk COVID-19 of SARS-CoV-2 of een van de varianten ervan, waarvan de burger is hersteld;

d)

ziekte of ziekteverwekker waarvan de burger is hersteld;

e)

datum van eerste positief resultaat van NAAT-test ;

f)

datum van de serologische test of test op antilichamen;

g)

lidstaat waar de test is afgenomen;

h)

afgever van het certificaat;

i)

certificaat geldig vanaf;

j)

certificaat geldig tot (ten hoogste [90 dagen] na de datum van het eerste positieve testresultaat).


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement.

(*1)  Amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven.

(2)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).

(3)  PB L 337 van 14.10.2020, blz. 3.

(4)  Beschikbaar op: https://www.ecdc.europa.eu/en/covid-19/situation-updates/weekly-maps-coordinated-restriction-free-movement

(5)  PB C 96 I van 24.3.2020, blz. 1.

(6)   Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1).

(7)  https://www.europol.europa.eu/media-press/newsroom/news/europol-warning-illicit-sale-of-false-negative-covid-19-test-certificates

(8)   Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 70).

(9)  Beschikbaar op: https://ec.europa.eu/health/sites/health/files/ehealth/docs/trust-framework_interoperability_certificates_en.pdf

(10)  Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (PB L 88 van 4.4.2011, blz. 45).

(11)  Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van procedures van de Unie voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1).

(12)  Beschikbaar op: https://ec.europa.eu/health/sites/health/files/ehealth/docs/vaccination-proof_interoperability-guidelines_en.pdf

(13)  https://www.ecdc.europa.eu/sites/default/files/documents/TestingStrategy_Objective-Sept-2020.pdf

(14)  PB L 392 van 23.11.2020, blz. 63.

(15)  PB C 24 van 22.1.2021, blz. 1.

(16)  https://ec.europa.eu/health/sites/health/files/preparedness_response/docs/covid-19_rat_common-list_en.pdf

(17)  https://www.ecdc.europa.eu/sites/default/files/documents/Guidance-for-discharge-and-ending-of-isolation-of-people-with-COVID-19.pdf

(18)  Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 over ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Beschikking nr. 2119/98/EG (PB L 293 van 5.11.2013, blz. 1).

(19)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(20)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(21)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(22)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(23)   Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).

(24)  Aanbeveling van de Raad betreffende een gemeenschappelijk kader voor het gebruik en de validering van snelle antigeentests en de wederzijdse erkenning van COVID-19-testresultaten in de EU (2021/C 24/01) (PB C 24 van 22.1.2021, blz. 1).


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/237


P9_TA(2021)0146

Digitaal groen certificaat — onderdanen van derde landen

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 29 april 2021 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten voor onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten wonen of verblijven tijdens de COVID-19-pandemie (digitaal groen certificaat) (COM(2021)0140 — C9-0100/2021 — 2021/0071(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

[Amendement 1, tenzij anders bepaald]

(2021/C 506/41)

AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT (*1)

op het voorstel van de Commissie

VERORDENING (EU) 2021/… VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten voor onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten wonen of verblijven tijdens de COVID-19-pandemie (EU-COVID-19-certificaat)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, punt c),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens het Schengenacquis mogen onderdanen van derde landen die legaal in de Unie verblijven en onderdanen van derde landen die het grondgebied van een lidstaat legaal zijn binnengekomen, zich gedurende 90 dagen binnen een periode van 180 dagen vrij verplaatsen op het grondgebied van alle andere lidstaten.

(2)

Op 30 januari 2020 heeft de directeur-generaal van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid van internationaal belang uitgeroepen wegens de mondiale uitbraak van severe acute respiratory syndrome coronavirus 2 (SARS-CoV-2), dat coronavirusziekte 2019 (COVID-19) veroorzaakt. Op 11 maart 2020 heeft de WHO geoordeeld dat COVID-19 als pandemie kan worden aangemerkt.

(3)

Om de verspreiding van het virus te beperken, hebben de lidstaten diverse maatregelen getroffen. Sommige daarvan hebben invloed gehad op het reizen naar en op het grondgebied van de lidstaten, zoals inreisbeperkingen of een quarantaineplicht voor reizigers die de grens overschrijden. Dergelijke beperkingen hebben nadelige gevolgen voor burgers en bedrijven, met name grensarbeiders, forenzen en seizoenarbeiders.

(4)

Op 13 oktober 2020 heeft de Raad Aanbeveling (EU) 2020/1475 betreffende een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije verkeer in reactie op de COVID-19-pandemie aangenomen (2).

(5)

Op 30 oktober 2020 heeft de Raad Aanbeveling (EU) 2020/1632 (3) betreffende een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije verkeer in reactie op de COVID-19-pandemie in het Schengengebied vastgesteld, waarin de lidstaten die door het Schengenacquis gebonden zijn, werd aanbevolen de beginselen, de gemeenschappelijke criteria, de gemeenschappelijke drempelwaarden en het gemeenschappelijk raamwerk voor maatregelen uit Aanbeveling (EU) 2020/1475 toe te passen.

(6)

Veel lidstaten hebben initiatieven genomen om vaccinatiecertificaten af te geven of zijn voornemens dat te doen. Om deze echter doeltreffend te kunnen gebruiken bij grensoverschrijdend reizen binnen de Unie, moeten dergelijke vaccinatiecertificaten volledig interoperabel, compatibel, beveiligd en verifieerbaar zijn. De lidstaten moeten daartoe tot overeenstemming komen over de inhoud, het formaat, de beginselen, de technische normen en het beschermingsniveau voor dergelijke certificaten.

(7)

Verscheidene lidstaten stellen gevaccineerde personen nu reeds vrij van bepaalde ▌beperkingen op het vrije verkeer binnen de Unie . ▌De lidstaten moeten een vaccinatiebewijs aanvaarden om vrijstelling te verlenen van de ▌beperkingen op het vrije verkeer die, overeenkomstig het Unierecht, zijn ingesteld om de verspreiding van COVID-19 in te dijken, zoals voorschriften om in quarantaine/zelfisolatie te gaan of zich te laten testen op SARS-CoV-2-besmetting, en er moet van hen worden verlangd dat zij onder dezelfde voorwaarden geldige vaccinatiecertificaten aanvaarden die door andere lidstaten overeenkomstig deze verordening zijn afgegeven▌. Dat dergelijke certificaten onder dezelfde voorwaarden moeten worden aanvaard, betekent dat, wanneer een lidstaat bijvoorbeeld één dosis van een toegediend vaccin voldoende acht, de aanvaarding ook moet gelden voor houders van een vaccinatiecertificaat waarin is vermeld dat één dosis van hetzelfde vaccin is toegediend. Om redenen van volksgezondheid moet deze verplichting worden beperkt tot personen aan wie COVID-19-vaccins zijn toegediend waarvoor overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 een vergunning voor het in de handel brengen is verleend , of vaccins die in het kader van de WHO-procedure voor Emergency Use Listing zijn goedgekeurd . ▌Bij Verordening (EU) 2021/xxxx van xx xx 2021 wordt een kader vastgesteld voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten inzake COVID-19, om het vrij verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te vergemakkelijken. Zij is van toepassing op burgers van de Unie en onderdanen van derde landen die familielid zijn van burgers van de Unie.

(8)

Overeenkomstig de artikelen 19, 20 en 21 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst mogen de onder deze bepalingen vallende onderdanen van derde landen vrij op het grondgebied van de andere lidstaten reizen.

(9)

Onverminderd de gemeenschappelijke maatregelen betreffende het overschrijden van binnengrenzen door personen zoals bedoeld in het Schengenacquis, in het bijzonder in Verordening (EU) 2016/399, en om het reizen op het grondgebied van de lidstaten door onderdanen van derde landen die daartoe het recht hebben, te vergemakkelijken, moet het kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten inzake COVID-19, dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 2021/xxxx, ook van toepassing zijn op onderdanen van derde landen die nog niet onder die verordening vallen, op voorwaarde dat zij legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven of wonen, en overeenkomstig het Unierecht naar andere lidstaten mogen reizen.

(10)

Om deze certificaten echter doeltreffend te kunnen gebruiken bij grensoverschrijdend reizen, moeten dergelijke certificaten volledig interoperabel zijn. Alle vervoersknooppunten, zoals luchthavens, havens, trein- en busstations waar het certificaat wordt gecontroleerd, moeten op basis van door de Commissie ontwikkelde richtsnoeren gestandaardiseerde en gemeenschappelijke criteria en procedures toepassen voor de verificatie van het EU-COVID-19-certificaat.

(11)

Deze verordening is bedoeld om de toepassing van de beginselen van evenredigheid en non-discriminatie te vergemakkelijken met betrekking tot mogelijke beperkingen van het vrije verkeer en andere grondrechten als gevolg van de pandemie, waarbij een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid wordt nagestreefd, en mag niet worden opgevat als vergemakkelijking of aanmoediging van de invoering van beperkingen van het vrije verkeer of andere grondrechten als respons op de pandemie. Bovendien kan een eventuele noodzaak tot verificatie van certificaten uit hoofde van Verordening (EU) 2021/xxx op zich geen rechtvaardiging vormen voor de tijdelijke herinvoering van binnengrenscontroles. Controles aan de binnengrenzen moeten een laatste redmiddel blijven, met inachtneming van de specifieke regels van Verordening (EU) 2016/399 (Schengengrenscode) (4).

(12)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over deze verordening of het deze zal opvolgen.

(13)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (5); Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is op deze lidstaat. Hoewel deze verordening niet van toepassing is op Ierland, kan Ierland, met het oog op het vergemakkelijken van reizen binnen de Unie, ook aan onderdanen van derde landen die legaal op zijn grondgebied wonen of verblijven, certificaten afgeven die voldoen aan dezelfde vereisten als die welke gelden voor het EU-COVID-19-certificaat , en kunnen de lidstaten dergelijke certificaten aanvaarden. Ierland kan ook certificaten aanvaarden die door lidstaten zijn afgegeven aan onderdanen van derde landen die legaal op hun grondgebied wonen of verblijven.

(14)

Wat Bulgarije, Kroatië, Cyprus en Roemenië betreft, vormt deze verordening een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt in de zin van respectievelijk artikel 3, lid 1, van de Toetredingsakte van 2003, artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2005, en artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2011.

(15)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt C, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (6).

(16)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt C, van Besluit 1999/437/EG, juncto artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (7).

(17)

Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt C, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (8).

(18)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en het Europees Comité voor gegevensbescherming zijn geraadpleegd overeenkomstig artikel 42 van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (9), en hebben op […] een advies uitgebracht,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten passen de regels van Verordening (EU) 2021/XXXX [verordening betreffende het EU-COVID-19-certificaat ] toe op onderdanen van derde landen die niet binnen de werkingssfeer van die verordening vallen, maar die legaal op hun grondgebied wonen of verblijven en overeenkomstig het Unierecht naar andere lidstaten mogen reizen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op en is van toepassing met ingang van de ▌dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement.

(*1)  Amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven.

(2)  PB L 337 van 14.10.2020, blz. 3.

(3)  Aanbeveling (EU) 2020/1632 van de Raad van vrijdag 30 oktober 2020 betreffende een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije verkeer in reactie op de COVID-19-pandemie in het Schengengebied (PB L 366 van 4.11.2020, blz. 25).

(4)  Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1).

(5)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).

(6)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(7)  Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).

(8)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).

(9)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/241


P9_TA(2021)0149

Fraudebestrijdingsprogramma van de Unie 2021-2027 ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 250/2014 (05330/1/2021 — C9-0108/2021 — 2018/0211(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2021/C 506/42)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (05330/1/2021 — C9-0108/2021),

gezien het advies van de Commissie (COM(2021)0149),

gezien zijn in eerste lezing (1) geformuleerde standpunt inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0386),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord,

gezien artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie begrotingscontrole (A9-0126/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen, nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  Aangenomen teksten van 12.2.2019, P8_TA(2019)0068.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/242


P9_TA(2021)0150

Rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer (herschikking) (12262/1/2020 — C9-0011/2021 — 2017/0237(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2021/C 506/43)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (12262/1/2020 — C9-0011/2021),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 januari 2018 (1),

na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2017)0548),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord,

gezien artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A9-0045/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen, nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 197 van 8.6.2018, blz. 66.

(2)  PB C 363 van 28.10.2020, blz. 296.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/243


P9_TA(2021)0151

Europees Defensiefonds ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Defensiefonds en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1092 (06748/1/2020 — C9-0112/2021 — 2018/0254(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2021/C 506/44)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (06748/1/2020 — C9-0112/2021),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 december 2018 (1),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2018)0476),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord,

gezien artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A9-0120/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad, overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen, nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 110 van 22.3.2019, blz. 75.

(2)  Aangenomen tekst van 18.4.2019, P8_TA(2019)0430.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/244


P9_TA(2021)0152

Programma Digitaal Europa ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het programma Digitaal Europa en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (06789/1/2020 — C9-0109/2021 — 2018/0227(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2021/C 506/45)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (06789/1/2020 — C9-0109/2021),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 5 december 2018 (2),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2018)0434),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord,

gezien artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A9-0119/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad, overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen, nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 292.

(2)  PB C 86 van 7.3.2019, blz. 272.

(3)  Aangenomen teksten van 17.4.2019, P8_TA(2019)0403.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/245


P9_TA(2021)0153

Programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) 2021-2027 ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1293/2013 (06077/1/2020 — C9-0110/2021 — 2018/0209(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2021/C 506/46)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (06077/1/2020 — C9-0110/2021),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 oktober 2018 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 9 oktober 2018 (2),

gezien zijn in eerste lezing (3) geformuleerde standpunt inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2018)0385),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord,

gezien artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A9-0130/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 226.

(2)  PB C 461 van 21.12.2018, blz. 156.

(3)  Aangenomen teksten van 17.4.2019, P8_TA(2019)0405.


15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/246


P9_TA(2021)0154

Administratieve samenwerking op het gebied van accijnzen: inhoud van elektronische registers *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 389/2012 van de Raad betreffende administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen wat betreft de inhoud van het elektronische register (COM(2021)0028 — C9-0016/2021 — 2021/0015(CNS))

(Bijzondere wetgevingsprocedure — raadpleging)

(2021/C 506/47)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2021)0028),

gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9-0016/2021),

gezien artikel 82 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0121/2021),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

15.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 506/247


P9_TA(2021)0158

Raming van het Parlement van de ontvangsten en uitgaven voor het begrotingsjaar 2022

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2022 (2020/2264(BUI))

(2021/C 506/48)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (1), en met name artikel 39,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (2), en de gezamenlijke verklaringen van het Parlement, de Raad en de Commissie in dit verband (3), alsmede gezien de unilaterale verklaringen daaromtrent (4),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (5),

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (6),

gezien zijn resolutie van 14 mei 2020 over de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2021 (7),

gezien zijn resolutie van 12 november 2020 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2021 (8),

gezien zijn resolutie van 18 december 2020 over het standpunt van de Raad inzake het tweede ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2021 (9),

gezien de resolutie van het Europees Parlement van 26 oktober 2017 over de bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU (10),

gezien zijn resolutie van 11 september 2018 over maatregelen ter voorkoming en bestrijding van pesterijen en seksuele intimidatie op het werk, in de openbare ruimte en in het politieke leven in de EU (11),

gezien zijn resolutie van 15 januari 2019 over gendermainstreaming in het Europees Parlement (12),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, getiteld “De Europese Green Deal” (COM(2019)0640), en met name paragraaf 2.1.4. “Op energie- en hulpbronnenefficiënte wijze bouwen en renoveren”,

gezien de EMAS-strategie voor de middellange termijn 2024, die op 15 december 2020 door het Stuurcomité milieubeheer in Brussel is aangenomen,

gezien de studie “The European Parliament’s carbon footprint — Towards carbon neutrality” (13),

gezien Speciaal verslag nr. 14/2014 van de Europese Rekenkamer: “Hoe berekenen, verminderen en verrekenen de EU-instellingen en -organen hun uitstoot van broeikasgassen?” (14),

gezien de additionaliteitsvereisten in Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (richtlijn hernieuwbare energie), met name overweging 90 en artikel 27,

gezien zijn resolutie van 17 september 2020 over het maximaliseren van het energie-efficiëntiepotentieel van het gebouwenbestand in de EU (15),

gezien de richtlijn energieprestatie van gebouwen (16) en de richtlijn energie-efficiëntie (17),

gezien de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de voorbeeldfunctie van hun gebouwen in het kader van de richtlijn energie-efficiëntie (18),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, getiteld “Strategie voor duurzame en slimme mobiliteit — Het Europees vervoer op het juiste spoor naar de toekomst” (COM(2020)0789), met name paragraaf 9 over collectief vervoer,

gezien het verslag van de secretaris-generaal aan het Bureau met het oog op de opstelling van het voorontwerp van raming van het Parlement voor het begrotingsjaar 2022,

gezien het voorontwerp van raming, opgesteld door het Bureau op 8 maart 2021, overeenkomstig artikel 25, lid 7, en artikel 102, lid 1, van het Reglement van het Parlement,

gezien de ontwerpraming, opgesteld door de Begrotingscommissie overeenkomstig artikel 102, lid 2, van het Reglement van het Parlement,

gezien artikel 102 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0145/2021),

A.

overwegende dat het steeds grotere belang van het Parlement als medewetgever en als een van de takken van de begrotingsautoriteit, als instelling met controlebevoegdheden en als bevorderaar van de Europese democratie, onder meer in de context van de Europese respons op de COVID-19-pandemie en krachtens de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie inzake begrotingstoezicht op nieuwe voorstellen op basis van artikel 122 VWEU met mogelijk belangrijke gevolgen voor de Uniebegroting (19), heeft aangetoond dat het Parlement voortdurend moet worden uitgerust met passende wetgevingskennis en financiële middelen om de kwaliteit van de wetgevings- en controleactiviteiten te kunnen waarborgen en de resultaten daarvan te kunnen communiceren; overwegende dat de geloofwaardigheid van het Parlement en zijn leden in de ogen van de Europese burgers afhangt van het vermogen van het Parlement om zijn eigen uitgaven zorgvuldig, efficiënt en op gerechtvaardigde wijze te plannen en te verrichten om rekening te houden met de heersende economische situatie;

B.

overwegende dat de Commissie in haar winterprognoses raamt dat het bbp in 2020 met 6,9 % is gedaald en voorspelt dat het niet vóór 2023 zal herstellen tot het niveau van 2019; overwegende dat de door het Parlement aangenomen ramingen een stijging van 2,68 % voor 2020 en een stijging van 2,54 % voor 2021 inhielden;

C.

overwegende dat de door de secretaris-generaal voorgestelde begroting voor het voorontwerp van raming van het Parlement voor 2022 neerkomt op een stijging van 3,31 %, hetgeen ruim boven het inflatiepercentage ligt;

D.

overwegende dat het personeelsbestand van het Parlement tijdens het vorige MFK-periode met in totaal 6 % is gekrompen, met name bij de administratie, terwijl het Parlement sinds de aanneming van het Verdrag van Lissabon als medewetgever een groter aantal wetgevingsdossiers behandelt en steeds meer werkzaamheden verricht in verband met Next Generation EU; overwegende dat het zich grote zorgen maakt over de onhoudbare werklast van veel gespecialiseerde commissiesecretariaten en fracties;

E.

overwegende dat de Europese Green Deal tot doel heeft de ambitieuze klimaatdoelstellingen te verwezenlijken zonder compensatie (verrekening) voor de uitstoot van broeikasgassen door middel van internationale credits;

F.

overwegende dat hoogstwaarschijnlijk in 2021 een besluit zal worden genomen over de toekomst van het Paul-Henri Spaak-gebouw op basis van de uitslag van een door het Bureau georganiseerde competitie, hetgeen een aanzienlijke stijging van de uitgaven in een crisiscontext inhoudt; overwegende dat het Spaak-gebouw aan de hoogste milieu- en veiligheidsnormen moet voldoen;

G.

overwegende dat het vrijwillig pensioenfonds in 1990 is opgezet op basis van de regeling van het Bureau inzake het (vrijwillig) aanvullend pensioenstelsel (20); overwegende dat het Bureau tijdens zijn vergadering van 10 december 2018 heeft besloten de regels die van toepassing zijn op het pensioenfonds te wijzigen door de pensioenleeftijd te verhogen van 63 naar 65 jaar en door een heffing van 5 % in te voeren op pensioenbetalingen voor toekomstige gepensioneerden om de levensvatbaarheid van deze betalingen te verbeteren; overwegende dat deze wijzigingen van de regels naar schatting het actuarieel tekort met 13,3 miljoen EUR hebben verminderd;

Algemeen kader

1.

herinnert eraan dat het grootste deel van de begroting van het Parlement is vastgelegd door wettelijke of contractuele verplichtingen; merkt op dat 55 % van de begroting onderworpen is aan salarisindexering overeenkomstig het Statuut van de ambtenaren en het Statuut van de leden van het Europees Parlement; wijst erop dat de salarisindexering die momenteel door de Commissie voor juli 2021 en 2022 wordt voorspeld, respectievelijk 2,9 % en 2,5 % bedraagt, wat neerkomt op een stijging van 31,9 miljoen EUR in 2022;

2.

steunt het akkoord dat in het overleg tussen het Bureau en de Begrotingscommissie van 14 april 2021 is gesloten om de verhoging van de begroting 2021 vast te stellen op 2,4 %, hetgeen overeenkomt met een totaalbedrag van zijn ramingen voor 2022 van 2 112 904 198 EUR, om het op 8 maart 2021 door het Bureau goedgekeurde uitgavenniveau van het voorontwerp van raming te verlagen met 18,85 miljoen EUR en om dienovereenkomstig de voor de volgende begrotingsonderdelen voorgestelde kredieten te verlagen:

1004 01 — Normale reiskosten: zittingen, commissies of hun delegaties, fracties en diversen; 1405 01 — Uitgaven voor tolkendiensten: externe vertolking; 2007 01 — Oprichting van gebouwen en inrichting van dienstruimten; 2022 — Onderhoud en schoonmaak van en toezicht op de gebouwen; 2024 — Energieverbruik; 2120 01 — Meubilair: aankoop, huur, vernieuwing, onderhoud en reparatie van meubilair; 2140 — Technisch materieel en technische installaties; 3000 — Dienstreizen van het personeel en reizen tussen de drie werklocaties; 3040 — Interne vergaderingen; 3042 — Vergaderingen, congressen, conferenties en delegaties; 3210 09 — Uitgaven voor de onderzoeksdienst voor de leden, met inbegrip van de bibliotheek, de historische archieven, de evaluatie van wetenschappelijke en technologische keuzes (STOA) en het Europees wetenschaps- en mediaknooppunt: uitgaven voor het Europees wetenschaps- en mediaknooppunt; 3243 01 — Bezoekerscentra van het Europees Parlement: Parlamentarium en “Europa Experience”; 3244 01 — Organisatie en ontvangst van bezoekersgroepen, Euroscola en uitnodigingen aan opiniemakers uit derde landen: ontvangstkosten en subsidies voor bezoekersgroepen; 4220 02 — Uitgaven in verband met de assistentie aan de leden: salarissen en vergoedingen van geaccrediteerde medewerkers — Statuut van de leden; 4220 04 — Uitgaven in verband met de assistentie aan de leden: dienstreizen, reizen tussen de drie werklocaties en externe opleiding van geaccrediteerde medewerkers — Statuut van de leden;

3.

dringt sterk aan het aantal posten voor de fracties met 76 te verhogen en het aantal posten bij de commissiesecretariaten met 66 om de toegenomen werklast evenredig op te vangen en het beleid van de Unie uit te voeren; verzoekt het Bureau tegelijkertijd gebruik te maken van mogelijke synergieën om de efficiëntie binnen de administratie te vergroten, en na te gaan hoe digitalisering en nieuwe werkmethoden kunnen bijdragen tot het stroomlijnen van de directoraten en de overdracht van posten naar de commissiesecretariaten mogelijk kunnen maken; dringt er bij het Bureau op aan na te gaan of de vergoeding voor parlementaire medewerkers van leden toereikend is, gezien de toenemende werklast van de leden en hun personeel;

4.

benadrukt dat de begroting van het Parlement voor 2022 realistisch en accuraat moet zijn teneinde overbudgettering te vermijden; stelt vast dat er nog steeds gebruik wordt gemaakt van collectieve overschrijvingen aan het einde van het jaar ter financiering van bouwprojecten; merkt op dat deze aanpak vaak systematisch wordt gevolgd bij dezelfde hoofdstukken, titels en vaak ook precies dezelfde begrotingslijnen; is van mening dat een dergelijke praktijk dreigt te worden gezien als geprogrammeerde overbudgettering; verzoekt om, voorafgaand aan de volgende collectieve overschrijving, een op transparantie gebaseerd reflectieproces over de financiering van essentiële investeringen op gang te brengen;

Vergroening van het Parlement

5.

benadrukt dat het Parlement het voortouw moet nemen bij het vaststellen van meer digitale, flexibele en energie-efficiënte werkmethoden en vergaderpraktijken, waarbij lering moet worden getrokken uit de ervaringen met de COVID-19-pandemie en gebruik moet worden gemaakt van de reeds gedane technologie-investeringen; dringt in dit verband aan op een alomvattende en ambitieuze evaluatie van de wijze waarop leden, personeel en ambtenaren hun parlementaire werkzaamheden uitvoeren; is van mening dat bij een dergelijke evaluatie vooral moet worden gekeken naar het doeltreffend functioneren van de instelling, en dat ook moet worden beoordeeld hoe volledig op afstand gehouden of hybride vergaderingen de kwaliteit van het overleg beïnvloeden, waarbij extreem algemene maatregelen die bedoeld zijn voor uitzonderlijke omstandigheden moeten worden vermeden;

6.

is ingenomen met de doelstellingen van het milieubeheersysteem (EMAS) van het Parlement voor 2024; herinnert eraan dat de EMAS-middellangetermijnstrategie voor 2024 een herzieningsclausule bevat die het mogelijk maakt de milieuambitie op basis van de waargenomen prestaties op te voeren; verzoekt het Parlement in 2022 zijn EMAS-streefdoelen opnieuw te evalueren in het licht van de COVID-19-pandemie en de in 2019 vastgestelde streefcijfers voor de kernprestatie-indicatoren naar boven bij te stellen; herhaalt zijn oproep om zijn huidige plan voor CO2-reductie te wijzigen om uiterlijk in 2030 koolstofneutraliteit te bereiken door middel van een interne koolstofprijs;

7.

erkent dat bijna twee derde van de koolstofvoetafdruk van het Parlement afkomstig is van het vervoer van personen; dringt aan op een redelijke vermindering van reizen in het kader van vergaderingen die doeltreffend op afstand of in hybride vorm kunnen worden gehouden, en op bevordering van een verschuiving naar koolstofarme alternatieven voor alle overige reizen, voor zover dit geen afbreuk doet aan de kwaliteit van de wetgevende en politieke werkzaamheden;

8.

dringt aan op de uitbreiding van vrijwillig telewerken tot meer dagen en functies; dringt erop aan dat de voorkeur wordt gegeven aan hybride of volledig op afstand gehouden vergaderingen wanneer er geen sprake is van politieke besluitvorming, zoals hoorzittingen en gedachtewisselingen of interne en voorbereidende vergaderingen, waarbij wordt erkend dat fysieke aanwezigheid efficiënter is voor politieke onderhandelingen, met inbegrip van vertolking en vertolking op afstand indien nodig; verzoekt de secretaris-generaal om, naar aanleiding van de COVID-19-maatregelen voor bedrijfscontinuïteit, een nieuw flexibel kader vast te stellen voor vertolking op afstand in het post-COVID-tijdperk; merkt op dat het doorbrengen van buitensporig veel tijd met digitale instrumenten het welzijn van sommige personen negatief kan beïnvloeden; dringt aan op een herziening van de regels voor dienstreizen vóór eind 2022 om te zorgen voor passende, op behoeften gebaseerde goedkeuring, een specifieke onderbouwing van de goedkeuring voor alle dienstreizen, vereisten voor koolstofarme vervoerswijzen zonder de leden te hinderen bij de vervulling van hun mandaat, en de uitsluiting van de meest schadelijke vervoerswijzen, met uitzondering van extreme gevallen waarin alternatieve vervoerswijzen voor lange reizen of naar moeilijk te bereiken gebieden het evenwicht tussen de milieudoelstelling en de efficiëntie van het parlementaire werk zouden verstoren; verwacht bij alle officiële delegatiebezoeken volledig op afstand gehouden voorbereidende vergaderingen en debriefings na dienstreizen als voorwaarde voor toestemming, en vanaf 2022 de beperking van de toestemming tot uitsluitend die personen die aan deze delegaties mogen deelnemen; verzoekt het Bureau ervoor te zorgen dat buitengewone commissievergaderingen in Straatsburg strikt beperkt blijven tot uitzonderlijke omstandigheden en dat zij naar behoren moeten worden gemotiveerd voordat ze in elk afzonderlijk geval worden goedgekeurd;

9.

moedigt de leden aan om koolstofarme alternatieve vervoerswijzen te gebruiken; herhaalt zijn verzoek om herziening van de bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement, zodat bij reizen binnen de Unie flexibele economy class-tickets worden vergoed, met uitzondering van vluchten van en naar ultraperifere regio’s, vluchten waarbij moet worden overgestapt of vluchten van langer dan vier uur; wijst erop dat de reizen van sommige leden van hun kiesdistricten naar de werklocaties van het Parlement lange verplaatsingen vereisen en enkel met het vliegtuig kunnen worden afgelegd;

10.

dringt aan op verbetering van de infrastructuur voor (elektrische) fietsen, vrachtfietsen en e-steps op de locaties van het Parlement, in het bijzonder door de inrichting van gebruiksvriendelijke en veilige stallingen alsook fietsreparatiepunten; vraagt het Parlement nauw samen te werken met de betrokken lokale autoriteiten en in het bijzonder met het Brussels Gewest bij zijn inspanningen een voortrekkersrol te vervullen op het gebied van duurzame stedelijke mobiliteit door het voortouw te nemen bij de uitvoering van het GoodMove-plan; dringt aan op uitbreiding van de dienstfietsregeling binnen het Parlement; dringt aan op specifieke maatregelen ter aanmoediging van de actieve mobiliteit onder het personeel van het Parlement, waaronder een specifiek opleidingsaanbod inzake veilig woon-werkverkeer, onderhoud en herstel; pleit voor een proefproject met vrachtfietsen voor bepaalde logistieke processen bij het Parlement en tussen gebouwen van de instellingen van de Unie;

11.

moedigt het personeel van het Parlement aan om uiterlijk in 2022 gebruik te maken van het openbaar vervoer en verzoekt om een systeem met gesubsidieerde openbaarvervoerpassen voor personeel, waarbij het recht op een tweede parkeervignet wordt uitgesloten; verwacht dat dienstauto’s worden gebruikt voor het vervoer tussen Brussel en Straatsburg van leden, personeelsleden en geaccrediteerde medewerkers met een dienstopdracht; dringt aan op een passende toename van het aantal parkeerplaatsen dat uitsluitend voor elektrische voertuigen is gereserveerd, en op een overzicht van het totale aantal parkeerplaatsen overeenkomstig de toepasselijke wetgeving op de drie werklocaties;

12.

verwacht dat de diensten van het Parlement alle bezoekersgroepen informeren over de milieueffecten van hun vervoer en dat in 2022 een op aanmoediging gebaseerd systeem voor de vergoeding van reiskosten op basis van milieueffecten wordt ingevoerd; verzoekt het bureau een begin te maken met de herziening van de regels voor bezoekersgroepen overeenkomstig de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, getiteld “Strategie voor duurzame en slimme mobiliteit — Het Europese vervoer op het juiste spoor naar de toekomst” (COM(2020) 0789), met name paragraaf 9 van die mededeling, over collectief reizen, en de reiskosten van bezoekersgroepen aan te passen aan veranderende marktprijzen, alsmede wijzigingen mogelijk te maken om marktschommelingen van reiskosten, die tot indirecte geografische discriminatie van bezoekers leiden, te voorkomen;

13.

roept de administratie op de ook voor 2022 geraamde stijging van de energiekosten in het oog te houden en te onderzoeken of kostenbesparingen en een efficiënter verbruik mogelijk zijn; dringt aan op stopzetting van de modernisering van verwarmingsinstallaties voor fossiele brandstoffen en op een routekaart voor de geleidelijke afschaffing van fossiele brandstoffen, met specifieke mijlpalen die in 2022 moeten worden vastgesteld om gestrande activa te voorkomen, en op een analyse van de doeltreffendheid en efficiëntie van het gebruik van warmtepompsystemen en andere relevante technologieën in overeenstemming met de EMAS-doelstellingen; roept het Parlement op het aandeel van hernieuwbare energie in zijn energiemix en met name zijn energieproductie verder te verhogen en verwacht dat uiterlijk in 2023 in Brussel geavanceerde zonnepanelen op de daken worden geïnstalleerd om het potentieel ervan maximaal te benutten; dringt er tegelijkertijd op aan dat aankoop op basis van garanties van oorsprong geleidelijk wordt vervangen door plaatselijke hernieuwbare energiebronnen;

14.

verwacht dat de diensten van het Parlement het papierverbruik verder zullen terugdringen door voor alle vergaderingen over te stappen op een papierloze, collectieve en onlineomgeving, en door verdere modaliteiten voor elektronische handtekeningen in te voeren; verzoekt nogmaals dat er zo spoedig mogelijk een analyse wordt verricht van alternatieven voor de dienstkoffers overeenkomstig de EMAS-doelstelling van een papierloos Parlement;

15.

verwacht dat het energie-efficiëntie-eerstbeginsel en de circulaire economie worden toegepast op alle investeringen, waaronder digitale investeringen, en beheersbeslissingen; dringt aan op de volledige invoering van de afvalbeheerstrategie van het Parlement overeenkomstig de beginselen van de afvalhiërarchie, met name waar het gaat om de duurzame en circulaire aanpak van het beheer van bouwafval; dringt aan op de volledige invoering van maatregelen die ervoor zorgen dat er geen plastic voor eenmalig gebruik meer in het Parlement wordt gebruikt;

16.

herinnert aan de steun die een grote meerderheid van het Parlement in verschillende resoluties heeft uitgesproken voor één enkele zetel om ervoor te zorgen dat het geld van de belastingbetalers in de Unie doelmatig wordt besteed en dat het Parlement zijn institutionele verantwoordelijkheid kan nemen voor het beperken van zijn koolstofvoetafdruk; herhaalt dat er oplossingen moeten worden gevonden om de parlementaire institutionele werkzaamheden, de financiële lasten en de koolstofvoetafdruk te optimaliseren; is van mening dat de ervaring opgedaan tijdens en de investeringen gedaan in het werken en vergaderen op afstand als uitgangspunt kunnen dienen om de behoeften met betrekking tot dienstreizen van het personeel aan te passen; herinnert eraan dat het Europees Parlement volgens het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn zetel in Straatsburg moet hebben; merkt op dat voor permanente veranderingen een wijziging van het Verdrag nodig is en dat daarvoor unanimiteit is vereist;

17.

herinnert eraan dat de aanbestedingsvoorwaarden verder moeten gaan dan het beginsel van de beste prijs en eveneens milieu-, sociale en gendercriteria met gedetailleerde indicatoren moeten omvatten; is ingenomen met de uitbreiding van het mandaat van de helpdesk voor groene overheidsopdrachten met sociale en genderaspecten en dringt aan op de verplichting om de helpdesk voor groene overheidsopdrachten te raadplegen voor aanbestedingen van meer dan 15 000 EUR; verwacht van het Bureau dat het uiterlijk in 2022 een systeem voor duurzaamheidsrapportage vaststelt zoals het Global Reporting Initiative en de uitbreiding daarvan tot Embedding Gender in Sustainability Reporting;

Transparantie en verantwoordingsplicht

18.

betreurt dat het Bureau weigert uitvoering te geven aan de meermaals door de plenaire vergadering geuite wens om de algemene kostenvergoeding verder te hervormen, waardoor het een hoger niveau van transparantie en verantwoording ten aanzien van het geld van de belastingbetalers in de Unie actief belemmert; vraagt dat het Bureau uiterlijk eind 2021 wijzigingen aanbrengt in de regels inzake de vergoeding voor algemene uitgaven;

19.

betreurt dat het Bureau weigert uitvoering te geven aan de meermaals door de plenaire vergadering geuite wens met betrekking tot de belangrijkste hervormingsmaatregelen voor het Parlement die aanvankelijk werden genoemd in zijn bovengenoemde resolutie van 26 oktober 2017 over de bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU1, waaronder de invoering van verplichte cursussen ter voorkoming van intimidatie voor alle personeelsleden en leden; verzoekt het Bureau met klem de besluiten van de plenaire vergadering onmiddellijk en volledig uit te voeren;

20.

betreurt dat het Bureau weigert uitvoering te geven aan de meermaals door de plenaire vergadering geuite wens om een hoog niveau van bescherming te bieden aan geaccrediteerde medewerkers die inbreuken op het Unierecht melden overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/1937 inzake de bescherming van klokkenluiders (21), vergelijkbaar met het beschermingsniveau van geaccrediteerde medewerkers die slachtoffer zijn van intimidatie; verzoekt het Bureau duidelijke en rechtszekere normen vast te stellen voor het bieden van bescherming aan klokkenluiders, onder wie geaccrediteerde medewerkers, en die normen openbaar te maken;

21.

betreurt dat het Bureau weigert uitvoering te geven aan de meermaals door de plenaire vergadering geuite wens om maatregelen te treffen om de vergoedingspercentages voor dienstreizen tussen de drie werklocaties van het Parlement voor ambtenaren, andere personeelsleden en geaccrediteerde medewerkers volledig gelijk te trekken; verzoekt het Bureau zich onverwijld over deze kwestie te buigen en de nodige maatregelen te nemen om deze ongelijkheid vanaf de hervatting van de plenaire vergaderingen in Straatsburg recht te zetten;

22.

verzoekt de Conferentie van voorzitters nogmaals de uitvoeringsbepalingen voor de werkzaamheden van delegaties en missies buiten de Europese Unie te herzien; onderstreept dat bij een dergelijke herziening de mogelijkheid moet worden overwogen dat geaccrediteerde medewerkers leden onder bepaalde voorwaarden vergezellen in officiële delegaties en tijdens dienstreizen van het Parlement;

23.

betreurt dat het Bureau heeft gewacht met de uitvoering van de door de plenaire vergadering herhaaldelijk geuite wens om een technische oplossing uit te werken waardoor de leden hun stemrecht kunnen uitoefenen tijdens moederschaps- of vaderschapsverlof, bij langdurige ziekte of in geval van overmacht, en om de juridische, financiële en technische beperkingen die een dergelijke oplossing met zich mee zou brengen, te verduidelijken; is van mening dat elke stap die in dit verband zou zijn gezet, de invoering van de regeling van het Parlement voor het werken en stemmen op afstand die werd ingesteld toen de pandemie zich aandiende, had kunnen bespoedigen; verwacht dat het Bureau de werkzaamheden met betrekking tot het opheffen van de overgebleven wettelijke en financiële beperkingen op zich zal nemen, aangezien inmiddels is bevestigd dat stemmen op afstand technisch mogelijk is;

24.

herinnert eraan dat volgens de jaarverslagen van het transparantieregister van de afgelopen jaren ongeveer de helft van alle in het register ingevoerde gegevens onjuist is; is bang dat het register niet zal kunnen zorgen voor meer transparantie omtrent de activiteiten van belangenvertegenwoordigers — het doel waarvoor het is opgezet — als de helft van de ingevoerde informatie onvolledig of onjuist is; verzoekt het Parlement maatregelen te nemen om de nauwkeurigheid van het register te vergroten;

25.

herhaalt zijn verzoek aan het Parlement om jaarlijks een gedetailleerd verslag op te stellen over de belangenvertegenwoordigers en andere organisaties die toegang hebben gekregen tot de gebouwen van het Parlement, en dit verslag te publiceren met inachtneming van de verordening gegevensbescherming;

26.

verwacht dat het Bureau de leden in de toekomst proactief zal informeren over de uitvoering van relevante besluiten van de plenaire vergadering;

Gender

27.

dringt aan op een analyse van genderbudgettering ter onderbouwing van het toekomstige voorontwerp van raming, in overeenstemming met de verbintenis die de Unie ten aanzien van genderbudgettering is aangegaan; dringt aan op een specifiek genderboekhoudsysteem met uitgaven voor leden, personeel en deskundigen in een naar gender uitgesplitste vorm;

28.

dringt aan op de vaststelling van evaluatie- en monitoringcriteria voor genderaanbestedingen, die gebaseerd zijn op de bevordering van gelijke kansen bij ieder bestek van het Parlement;

Digitale infrastructuur

29.

steunt de investeringen in digitale infrastructuur, met inbegrip van cyberbeveiliging; onderstreept dat ICT veilige softwareoplossingen moet omvatten, zoals opensourcesoftware-oplossingen, om te zorgen voor volledige controle over de software en over het gegevensbeheer door het Parlement, alsmede voor vrijheid bij de ontwikkeling van toepassingen, evenals de aankoop van technologie waarbij afhankelijkheid van of technologische lock-in met betrekking tot grote technologische platforms specifiek wordt vermeden, met name ten aanzien van cloudaanbieders;

30.

benadrukt dat het Parlement de milieukwestie moet opnemen in de digitale agenda; benadrukt dat digitale innovatie een positieve bijdrage moet leveren aan de ecologische transitie; verzoekt om het bewerkstelligen van een kleinere ecologische voetafdruk van digitale technologie (groene IT), met name door de aanpassing van het intern beleid; vraagt het Parlement het ecologisch ontwerp van digitale diensten te integreren in zijn ICT-beheer en opties te kiezen die de circulaire economie eerbiedigen en een efficiënt gebruik van hulpbronnen bevorderen;

31.

herinnert aan de inherente risico’s voor informatiebeveiliging en privacy van het gebruik van op derden gebaseerde oplossingen voor het delen van gevoelige gegevens en aan de positieve impact van opensourcesoftware op de digitale autonomie en de voordelen ervan wat betreft de veiligheid; dringt erop aan dat gebruikers opensourcesoftware op de apparatuur van het Parlement moeten kunnen gebruiken en onderstreept de noodzaak van gedecentraliseerde, opensource-oplossingen voor virtuele bijeenkomsten en instant messaging; benadrukt dat gebruikers goed moeten worden opgeleid, met bijzondere aandacht voor cyberveiligheid; beklemtoont de noodzaak van automatische transcriptie- en vertaalsoftware ter ondersteuning van de gelijke verspreiding van informatie in alle officiële talen;

32.

moedigt ten zeerste aan dat er maatregelen worden genomen die ervoor zorgen dat bij de aanschaf door het Parlement van software en digitale infrastructuur, waaronder cloudoplossingen, lock-ineffecten met betrekking tot leveranciers worden vermeden door overdraagbaarheid en volledige interoperabiliteit verplicht te stellen, dat opensourcesoftware wordt gebruikt en dat overheidsopdrachten worden geoormerkt voor kmo’s en startende ondernemingen;

33.

benadrukt dat door de overheidssector gegenereerde softwaregegevens en -instrumenten en/of met belastinggeld gefinancierde softwaregegevens en -instrumenten herbruikbaar, openlijk toegankelijk en in overeenstemming met de grondrechten moeten zijn, en dat er, indien zij bestemd zijn voor kritiek gebruik, een veiligheidscertificering of beveiligingsaudit moet hebben plaatsgevonden; is daarnaast van mening dat door het Parlement gebruikte AI in het kader van de procedure voor overheidsopdrachten moet worden vrijgegeven als open bron, met toegankelijke softwaredocumentatie en algoritmen, zodat kan worden beoordeeld hoe het AI-systeem tot een bepaalde conclusie is gekomen; beklemtoont dat een controle van de grondrechten deel dient uit te maken van iedere conformiteitsbeoordeling vooraf;

34.

merkt op dat er systemen voor stemmen op afstand zijn opgezet om de continuïteit van de werkzaamheden van het Parlement tijdens de pandemie te waarborgen; vraagt deze stemsystemen te harmoniseren;

35.

dringt aan op snellere en veiligere draadloze netwerken op alle drie de werklocaties;

In gesprek met burgers

36.

onderstreept dat het Parlement de enige instelling van de Unie is waarvan de leden door algemene verkiezingen worden verkozen; acht het belangrijk de burgers een beter inzicht te geven in de activiteiten van het Parlement, het politieke bewustzijn te vergroten en de waarden van de Unie te bevorderen; dringt aan op meer digitale middelen om rechtstreeks met de burgers in contact te treden;

37.

steunt de oprichting, uiterlijk in 2024, van Europa Experience-centra in alle lidstaten; neemt kennis van de bevestiging dat vertragingen als gevolg van de COVID-19-pandemie kritieke mijlpalen niet in gevaar zullen brengen; steunt de administratie in haar beleid dat gericht is op het maximaliseren van synergieën; verwacht dat de langetermijneffecten op de begroting van Europa Experience wat betreft de exploitatiekosten vóór de goedkeuring van de begroting 2022 aan de Begrotingscommissie worden gepresenteerd; wijst erop dat Europa Experience alle burgers de mogelijkheid moet bieden een beter inzicht te krijgen in de werking van de Europese instellingen;

38.

is van oordeel dat de liaisonbureaus van het Europees Parlement hun netwerk moeten uitbreiden en meer met de burgers in gesprek moeten gaan; nodigt het Parlement uit via zijn liaisonbureaus bijeenkomsten en evenementen te ontwikkelen, zoals het Europees Jongerenevenement, waar leden en jongeren elkaar op lokaal niveau kunnen ontmoeten;

39.

erkent het belang van bezoekersgroepen; merkt op dat geen enkele bezoekersgroep tijdens de COVID-19-pandemie de gebouwen van het Parlement heeft kunnen bezoeken; herinnert eraan dat, in overeenstemming met het besluit van het Bureau van 5 oktober 2020, 40 % van het ongebruikte quotum van 2020 opnieuw is toegewezen aan 2022; is ingenomen met het feit dat het Parlement veel investeert in de dienstverlening aan bezoekers, met name ten behoeve van jongeren, die een belangrijke doelgroep blijven; dringt erop aan de vergoedingen voor bezoekers voor de rest van het mandaat niet verder te verhogen dan wat operationeel haalbaar is;

40.

erkent dat ongeveer 50 miljoen mensen tot diverse taalkundige minderheden, regio’s en gemeenschappen in de Unie behoren; herinnert eraan dat het Parlement de betrokkenheid en participatie van de burgers, met inbegrip van de nationale, regionale en taalkundige minderheden, in de Unie aanmoedigt; wijst erop dat het Parlement zich sterk maakt voor meertaligheid en de rechten van de nationale, regionale en taalkundige minderheden bevordert; is van oordeel dat het Parlement actief kan bijdragen aan de bestrijding van desinformatie door, waar nodig, ook informatie te verstrekken in de talen van taalkundige minderheden, regio’s en gemeenschappen; verzoekt het Bureau na te gaan hoe haalbaar het is om communicatiemateriaal te produceren in de talen van taalkundige minderheden, regio’s en gemeenschappen in de verschillende lidstaten en de financiële kosten daarvan te ramen, bijvoorbeeld voor de Europa Experience-centra en de Conferentie over de toekomst van Europa;

41.

verzoekt het Bureau om te zorgen voor de vertaling van belangrijke resoluties over het buitenlands beleid die zijn aangenomen op grond van artikel 54 (initiatiefverslagen) in de officiële niet-Unietalen van de Verenigde Naties (namelijk Arabisch, Chinees en Russisch), alsook de vertaling van landenspecifieke resoluties aangenomen op grond van artikel 132 (resolutie bij de verklaringen van de Commissie en de HV/VV) en op grond van artikel 144 (spoedresolutie) in de officiële taal van het betrokken land, teneinde de impact en reikwijdte van de activiteiten van het Parlement op het gebied van buitenlandse zaken te vergroten, en verzoekt de begrotingsautoriteit ervoor te zorgen dat voldoende kredieten beschikbaar zijn voor dat doel.

42.

verzoekt de secretaris-generaal de haalbaarheid te onderzoeken van de invoering van vertolking in internationale gebarentaal tijdens alle plenaire debatten, in overeenstemming met de verzoeken die zijn goedgekeurd door de plenaire vergadering, en uitvoering te geven aan dat besluit met inachtneming van het beginsel van gelijke toegang voor alle burgers;

43.

is van mening dat het van cruciaal belang is dat elke Unie-instelling die betrokken is bij de opzet en de organisatie van de aankomende Conferentie over de toekomst van Europa, met inbegrip van het Parlement, vanaf het moment van de bekendmaking van de raming van de uitgaven en ontvangsten kan beschikken over een toereikend administratief budget om de Conferentie te laten slagen;

44.

verzoekt de burgers en ingezetenen van de lidstaten en de partnerlanden de mogelijkheid te bieden virtuele rondleidingen te volgen in het Parlement, zodat een breder publiek een beter inzicht krijgt in de werkzaamheden en de waarden van de instelling;

45.

verzoekt om een speciale bezoekersdienst voor senioren, waarbij de programma’s en het beleid van de Unie die actief ouder worden bevorderen, onder de aandacht worden gebracht;

Onroerendgoedprojecten

46.

verwacht een transparantere en gedetailleerdere planning en besluitvorming, waaronder de vroegtijdige verstrekking van informatie, met inachtneming van artikel 266 van het Financieel Reglement, met betrekking tot het gebouwenbeleid; verzoekt om een debat over de werking van het Parlement en om een herziening van de behoefte aan kantoorruimte van het Parlement in het licht van de effecten van de pandemie en de verwachte toename van telewerken en zo nodig om de aanpassing van de gebouwenstrategie voor de lange termijn; benadrukt dat een zorgvuldige planning aanzienlijke besparingen mogelijk moet maken;

47.

verzoekt het Bureau zijn besluit over het Paul-Henri Spaakgebouw bekend te maken, met inbegrip van een gedetailleerde kostenspecificatie en de bewijsstukken; neemt er kennis van dat het Spaakgebouw tijdens renovatiewerkzaamheden niet beschikbaar is en verzoekt de reeds beschikbare ruimte optimaal te benutten overeenkomstig de behoeften van het Parlement; herinnert in deze context aan de toezegging van het Parlement om de nodige aanpassingen en renovaties van zijn gebouwen door te voeren om ze toegankelijk te maken voor alle gebruikers overeenkomstig de normen van de Unie; beveelt aan om bij de planning en herstructurering van de gebouwen van het Parlement terdege rekening te houden met diversiteits- en inclusiecriteria;

48.

is ingenomen met het besluit van het Bureau om gebouwenpaspoorten in te voeren ten behoeve van het levenscyclusbeheer van de gebouwenportefeuille van het Parlement; verwacht dat het gebruik van het nieuwe instrument zal bijdragen tot het daadwerkelijk nemen van de stappen om zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2050 klimaatneutrale of passieve gebouwen te verwezenlijken; verwacht tevens dat het paspoort mede zal bijdragen tot een verbetering van de luchtkwaliteit in gesloten ruimten en tot gezonde gebouwen;

49.

merkt op dat in de door de secretaris-generaal voorgestelde begroting voor 2022 4,358 miljoen EUR wordt uitgetrokken voor de bouwwerkzaamheden bij de ingang van het Weissgebouw, en merkt voorts op dat in de begroting voor 2021 al 8 miljoen EUR daarvoor was uitgetrokken; verzoekt om geactualiseerde informatie over de totale kosten van dit project;

Andere kwesties

50.

herhaalt zijn verzoek aan het Bureau te zorgen voor volledige flexibiliteit voor de aanwezigheid van leden tijdens de groene weken om hun werkregelingen te vergemakkelijken;

51.

herinnert aan artikel 27, leden 1 en 2, van het Statuut van de leden (22) waarin het volgende is bepaald: “Na inwerkingtreding van dit Statuut, blijft het door het Europees Parlement ingestelde vrijwillig pensioenfonds gehandhaafd voor leden of voormalige leden die in dit fonds reeds rechten of aanspraken hebben verworven” en “De verworven rechten en aanspraken blijven in volle omvang bestaan”; verzoekt de secretaris-generaal en het Bureau om volledige naleving van het Statuut van de leden en vraagt om met het pensioenfonds een duidelijk plan op te stellen waarbij het Parlement de verplichtingen en verantwoordelijkheden voor het vrijwillig pensioenfonds van de leden overneemt;

52.

merkt op dat dienstverleners hard zijn getroffen door de pandemie; is verheugd over de inspanningen van het Parlement, zoals de levering van solidariteitsmaaltijden, die de gevolgen voor onderaannemers en hun werknemers helpen beperken; benadrukt het feit dat onderaanbesteding van schoonmaak- en cateringdiensten mensen, voornamelijk vrouwen, in een uiterst kwetsbare positie plaatst; is zeer bezorgd over de massale ontslagen van werknemers van het cateringbedrijf COMPASS Group; verzoekt de bevoegde autoriteiten van het Parlement in samenwerking met onderaannemers alle mogelijke alternatieve oplossingen voor het behoud van de werkgelegenheid te onderzoeken in het kader van de sociale dialoog en aanvullende diensten af te nemen die kunnen worden gerechtvaardigd door het gebruik van de begroting van het Parlement; dringt er bij het Parlement op aan alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen te nemen om te waarborgen dat externe contractanten de hoogste normen van het arbeidsrecht voor het schoonmaakpersoneel, dat voornamelijk uit vrouwen bestaat, en het cateringpersoneel naleeft, met name wat betreft de psychologische druk en werkomstandigheden; verzoekt het Bureau het uitbestedingsbeleid van het Parlement te heroverwegen;

53.

verzoekt de secretaris-generaal en het Bureau voor een cultuur van prestatiegericht begroten te zorgen in de hele administratie van het Parlement, alsook voor een benadering te kiezen die berust op “lean management” om de efficiëntie te vergroten, de milieuduurzaamheid te verbeteren en de bureaucratische rompslomp in het interne werk van de instelling terug te dringen; beklemtoont dat de ervaring van “lean management” neerkomt op de permanente verbetering van de werkprocedure dankzij vereenvoudiging en de ervaring van het administratief personeel;

54.

wijst erop dat het personeelsbeleid van het Parlement moet worden herzien zodat de instelling gebruik kan maken van de deskundigheid die door alle personeelsleden van het Parlement is verworven; is van mening dat het daarom noodzakelijk is om de regels te wijzigen zodat alle categorieën personeelsleden, onder wie geaccrediteerde medewerkers, aan interne vergelijkende onderzoeken kunnen deelnemen alsook om HR-ontwikkelingsprogramma’s op te zetten die het Parlement in staat stellen de deskundigheid van deze categorieën te behouden ten dienste van de instelling;

55.

verzoekt de secretaris-generaal om de risico’s in verband met het toenemende aantal arbeidscontractanten te beoordelen, met inbegrip van het gevaar dat een tweelagige personeelsstructuur wordt gecreëerd binnen het Parlement; dringt erop aan dat belangrijke vaste functies en taken worden uitgeoefend door vast personeel;

56.

dringt aan op meer flexibiliteit en minder bureaucratie in het kantoorbeheer en de contracten van de leden, met het oog op de herhaaldelijke fouten van de onlineplatforms en de moeilijkheden om tijdens de COVID-19-pandemie op afstand te werken; verzoekt het secretariaat-generaal van het Parlement en de financiële diensten een speciale reeks flexibele regels vast te stellen;

57.

merkt op dat het Parlement in Brussel per semester ongeveer 250 stagiairs verwelkomt; is van oordeel dat alle stagiairs in het Parlement dezelfde reiskorting moeten krijgen als de overige personeelsleden; is van oordeel dat deze maatregelen de begroting van het Parlement niet noemenswaardig zouden belasten en een aanzienlijke lastenverlichting zouden betekenen voor de stagiairs in Brussel;

58.

herinnert eraan dat voldoende middelen moeten worden uitgetrokken voor de financiering van culturele en artistieke activiteiten binnen en buiten de gebouwen van het Parlement, teneinde zijn steun aan de culturele en creatieve sector te onderstrepen;

59.

herinnert aan de politieke toezegging van het Parlement ten aanzien van zijn externe liaisonbureaus en verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden met klem te zorgen voor de noodzakelijke voorwaarden, zoals het gezamenlijk beheer van gebouwen waar dat nodig is, en de accreditatie van het personeel van het Parlement als diplomaten bij de autoriteiten van de gastlanden;

60.

dringt aan op tijdige en transparante jaarverslagen van de Autoriteit inzake politieke partijen en stichtingen;

61.

is van mening dat de COVID-19 pandemie negatieve gevolgen heeft voor de levendigheid van het Parlement; onderstreept dat het van belang is te zorgen voor een dynamisch en levendig Parlement zodra de COVID-19-crisis voorbij is; verzoekt daarom het Bureau een analyse te maken met het oog op nieuwe praktijken die het Parlement levendiger zouden kunnen maken, en vervolgens aanbevelingen te doen die, indien nodig, via een herziening van het Reglement kunnen worden uitgevoerd;

o

o o

62.

stelt de raming voor het begrotingsjaar 2022 vast;

63.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de raming te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(2)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11.

(3)  PB C 444 I van 22.12.2020.

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0357, bijlage II.

(5)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(6)  PB L 287 van 29.10.2013, blz. 15.

(7)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0123.

(8)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0302.

(9)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0385.

(10)  PB C 346 van 27.9.2018, blz. 19.

(11)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0331.

(12)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0010.

(13)  https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2020/652735/IPOL_ STU(2020)652735_EN.pdf

(14)  PB C 364 van 15.10.2014, blz. 3.

(15)  Aan genomen teksten, P9_TA(2020)0227.

(16)  Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).

(17)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(18)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0306.

(19)  PB C 444 I van 22.12.2020, blz. 5.

(20)  Door het Bureau goedgekeurde teksten, PE 113.116/BUR./rev. XXVI/01-04-2009.

(21)  Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).

(22)  Besluit 2005/684/EG, Euratom van het Europees Parlement van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (PB L 262 van 7.10.2005, blz. 1).