ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 462

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

64e jaargang
15 november 2021


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2021/C 462/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1

 

Gerecht

2021/C 462/02

Vorming van de kamers en toevoeging van de rechters aan de kamers

2


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2021/C 462/03

Zaak C-546/18: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Oostenrijk) — FN, GM, Adler Real Estate AG, HL, Petrus Advisers LLP / Übernahmekommission (Prejudiciële verwijzing – Vennootschapsrecht – Openbare overnamebiedingen – Richtlijn 2004/25/EG – Artikel 5 – Verplicht bod – Artikel 4 – Toezichthoudende autoriteit – Definitief besluit waarbij een schending van de verplichting om een openbaar overnamebod uit te brengen wordt vastgesteld – Bindende werking van dat besluit in het kader van een latere door dezelfde autoriteit ingeleide administratieve sanctieprocedure – Unierechtelijk doeltreffendheidsbeginsel – Algemene beginselen van Unierecht – Rechten van de verdediging – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikelen 47 en 48 – Zwijgrecht – Vermoeden van onschuld – Toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter)

6

2021/C 462/04

Zaak C-605/18: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Oostenrijk) — Adler Real Estate AG, Petrus Advisers LLP, GM/Finanzmarktaufsichtsbehörde (FMA) (Prejudiciële verwijzing – Effecten die tot de handel op een in een lidstaat gelegen of werkzame gereglementeerde markt zijn toegelaten – Transparantieplicht – Kennisgeving van belangrijke deelnemingen in het kapitaal van vennootschappen door in onderling overleg handelende rechtssubjecten – Richtlijn 2004/109/EG – Artikel 3, lid 1 bis, vierde alinea – Begrip strengere vereisten – Richtlijn 2004/25/EG – Toezicht door een overeenkomstig artikel 4 van deze richtlijn aangewezen autoriteit)

7

2021/C 462/05

Zaak C-107/19: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Obvodni soud pro Prahu 9 — Tsjechië) — XR / Dopravní podnik hl. m. Prahy, akciová společnost (Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 2003/88/EG – Organisatie van de arbeidstijd – Begrippen arbeidstijd en rusttijd – Arbeidspauze waarin een werknemer binnen twee minuten voor zijn werkgever beschikbaar moet zijn om uit te rukken voor een interventie – Voorrang van het Unierecht)

7

2021/C 462/06

Zaak C-768/19: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Bundesrepublik Deutschland/SE [Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk beleid inzake asiel en subsidiaire bescherming – Richtlijn 2011/95/EU – Artikel 2, onder j), derde streepje – Begrip gezinslid – Meerderjarige die om internationale bescherming verzoekt op grond van een gezinsband met een minderjarige die reeds subsidiaire bescherming heeft verkregen – Datum die relevant is voor de beoordeling of de betrokkene minderjarig is]

8

2021/C 462/07

Zaak C-783/19: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Barcelona — Spanje) — Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne / GB [Prejudiciële verwijzing – Landbouw – Bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen – Eenvormig en exhaustief karakter – Verordening (EU) nr. 1308/2013 – Artikel 103, lid 2, onder a), ii) – Artikel 103, lid 2, onder b) – Voorstelling – Beschermde oorsprongsbenaming (BOB) Champagne – Diensten – Vergelijkbaarheid van producten – Gebruik van de handelsnaam Champanillo]

9

2021/C 462/08

Zaak C-855/19: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — G. Sp. z o.o. / Dyrektor Izby Administracji Skarbowej w Bydgoszczy [Prejudiciële verwijzing – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Artikel 69 – Verschuldigdheid van de btw – Intracommunautaire verwerving van motorbrandstoffen – Verplichting tot vooruitbetaling van btw – Artikel 206 – Begrip voorlopige vooruitbetalingen – Artikel 273 – Juiste inning van de btw en bestrijding van fraude – Beleidsruimte van de lidstaten]

10

2021/C 462/09

Zaak C-906/19: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Strafzaak tegen FO [Prejudiciële verwijzing – Wegvervoer – Harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard – Verordening (EG) nr. 561/2006 – Artikel 3, onder a) – Niet-toepassing van de verordening op wegvervoer door voertuigen die gebruikt worden voor geregelde diensten van personenvervoer over een traject van niet meer dan 50 km – Voertuig voor gemengd gebruik – Artikel 19, lid 2 – Extraterritoriale sanctie – Vaststelling op het grondgebied van een lidstaat van een inbreuk die is begaan op het grondgebied van een andere lidstaat – Legaliteitsbeginsel inzake strafbare feiten en straffen – Verordening (EEG) nr. 3821/85 – Controleapparaat voor het wegvervoer – Artikel 15, lid 2 – Verplichting om de bestuurderskaart te plaatsen – Artikel 15, lid 7 – Verplichting om de bestuurderskaart op verzoek van de met de controle belaste ambtenaren te tonen – Bestuurderskaart die gedurende meerdere van de 28 dagen voorafgaand aan de dag van de controle niet in het controleapparaat is geplaatst]

10

2021/C 462/10

Zaak C-927/19: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 7 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas — Litouwen) — Klaipėdos regiono atliekų tvarkymo centras UAB [Prejudiciële verwijzing – Overheidsopdrachten – Richtlijn 2014/24/EU – Artikel 58, leden 3 en 4 – Artikel 60, leden 3 en 4 – Bijlage XII – Verloop van aanbestedingsprocedures – Selectie van deelnemers – Selectiecriteria – Bewijsmiddelen – Economische en financiële draagkracht van de ondernemers – Mogelijkheid dat de leidende onderneming van een tijdelijk samenwerkingsverband van ondernemingen zich beroept op de inkomsten uit een eerdere openbare aanbesteding op hetzelfde gebied als de aanbesteding in het hoofdgeding, ook wanneer zij niet zelf de activiteiten uitoefende waarop de aanbesteding in het hoofdgeding betrekking heeft – Technische en beroepsbekwaamheid van de ondernemers – Exhaustief karakter van de door de richtlijn toegelaten bewijsmiddelen – Artikel 57, lid 4, onder h), en leden 6 en 7 – Aanbesteding van overheidsopdrachten voor diensten – Facultatieve gronden voor uitsluiting van deelname aan een aanbestedingsprocedure – Opname op een lijst van ondernemers die van openbare aanbestedingsprocedures zijn uitgesloten – Solidariteit tussen de leden van een tijdelijk samenwerkingsverband van ondernemingen – Persoonlijk karakter van de sanctie – Artikel 21 – Bescherming van de vertrouwelijkheid van informatie die een ondernemer aan een aanbestedende dienst verstrekt – Richtlijn (EU) 2016/943 – Artikel 9 – Vertrouwelijkheid – Bescherming van bedrijfsgeheimen – Toepasbaarheid op aanbestedingsprocedures – Richtlijn 89/665/EEG – Artikel 1 – Recht op een doeltreffende voorziening in rechte]

11

2021/C 462/11

Zaak C-5/20: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 2 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf — Duitsland) — Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände — Verbraucherzentrale Bundesverband e.V. / Vodafone GmbH [Prejudiciële verwijzing – Elektronische communicatie – Verordening (EU) 2015/2120 – Artikel 3 – Open-internettoegang – Artikel 3, lid 1 – Rechten van eindgebruikers – Artikel 3, lid 2 – Verbod op overeenkomsten en commerciële praktijken die de uitoefening van de rechten van eindgebruikers beperken – Artikel 3, lid 3 – Verplichting tot gelijke en niet-discriminerende behandeling van het verkeer – Mogelijkheid om redelijke verkeersbeheersmaatregelen te treffen – Extra zero-rating-tariefoptie – Beperking van tethering]

13

2021/C 462/12

Zaak C-18/20: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — XY (Prejudiciële verwijzing – Grenscontroles, asiel en immigratie – Asielbeleid – Gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming – Richtlijn 2013/32/EU – Artikel 40 – Volgend verzoek – Nieuwe elementen of bevindingen – Begrip – Omstandigheden die reeds bestonden vóór de definitieve beëindiging van een procedure die betrekking heeft op een vorig verzoek om internationale bescherming – Gezag van gewijsde – Eigen toedoen van de verzoeker)

14

2021/C 462/13

Zaak C-22/20: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 2 september 2021 — Europese Commissie/Koninkrijk Zweden (Niet-nakoming – Richtlijn 91/271/EEG – Artikelen 4, 5, 10 en 15 – Behandeling van stedelijk afvalwater – Secundaire of gelijkwaardige behandeling van stedelijk afvalwater van agglomeraties van bepaalde omvang – Verdergaande behandeling van lozingen in kwetsbare gebieden – Artikel 4, lid 3, VEU – Controle van de door de lidstaten verstrekte gegevens – Verplichting tot loyale samenwerking)

14

2021/C 462/14

Gevoegde zaken C-33/20, C-155/20 en C-187/20: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 september 2021 (verzoeken om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Landgericht Ravensburg — Duitsland) — UK/Volkswagen Bank GmbH (C-33/20), RT, SV, BC/Volkswagen Bank GmbH, Skoda Bank, filiaal van Volkswagen Bank GmbH (C-155/20), JL, DT/BMW Bank GmbH, Volkswagen Bank GmbH (C-187/20) (Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Richtlijn 2008/48/EG – Consumentenkrediet – Artikel 10, lid 2 – Verplichte vermeldingen in de overeenkomst – Verplichting tot vermelding van het soort krediet, de looptijd van de kredietovereenkomst, de rentevoet in geval van betalingsachterstand en het mechanisme voor de aanpassing van de op het tijdstip van het sluiten van de kredietovereenkomst geldende rentevoet in geval van betalingsachterstand daarvan – Wijziging van de in geval van betalingsachterstand geldende rentevoet op basis van de wijziging van de door de centrale bank van een lidstaat vastgestelde basisrentevoet – In geval van vervroegde aflossing van de lening verschuldigde vergoeding – Verplichting om te preciseren hoe de wijziging van de in geval van betalingsachterstand geldende rentevoet en de vergoeding worden berekend – Geen verplichting tot vermelding van de mogelijkheden om de kredietovereenkomst te beëindigen, waarin de nationale regelgeving voorziet maar richtlijn 2008/48 niet – Artikel 14, lid 1 – Herroepingsrecht dat door de consument wordt uitgeoefend op basis van het ontbreken van een op grond van artikel 10, lid 2, verplichte vermelding – Tardieve uitoefening – Verbod voor de kredietgever om een exceptie van verval van recht of van rechtsmisbruik op te werpen)

15

2021/C 462/15

Zaak C-34/20: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 2 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Köln — Duitsland) — Telekom Deutschland GmbH / Bundesrepublik Deutschland, vertegenwoordigd door de Bundesnetzagentur für Elektrizität, Gas, Telekommunikation, Post und Eisenbahnen [Prejudiciële verwijzing – Elektronische communicatie – Verordening (EU) 2015/2120 – Artikel 3 – Open-internettoegang – Artikel 3, lid 1 – Rechten van eindgebruikers – Artikel 3, lid 2 – Verbod op overeenkomsten en commerciële praktijken die de uitoefening van de rechten van eindgebruikers beperken – Artikel 3, lid 3 – Verplichting tot gelijke en niet-discriminerende behandeling van het verkeer – Mogelijkheid om redelijke verkeersbeheersmaatregelen te treffen – Extra zero-rating-tariefoptie – Bandbreedtebeperking]

17

2021/C 462/16

Zaak C-66/20: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 2 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Procura della Repubblica di Trento — Italië) — Procedure inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van een Europees onderzoeksbevel jegens XK [Prejudiciële verwijzing – Artikel 267 VWEU – Begrip rechterlijke instantie – Criteria – Procura della Repubblica di Trento (openbaar ministerie Trente, Italië) – Niet-ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing]

18

2021/C 462/17

Zaak C-100/20: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — XY / Hauptzollamt B [Prejudiciële verwijzing – Fiscale bepalingen – Belasting van energieproducten en elektriciteit – Richtlijn 2003/96/EG – Artikel 17, lid 1, onder a) – Verlagingen van de belasting op het verbruik van energieproducten en elektriciteit ten voordele van energie-intensieve bedrijven – Facultatieve verlaging – Regeling van de teruggaaf van belastingen die zijn geheven in strijd met nationaalrechtelijke bepalingen die zijn vastgesteld op basis van een bij die richtlijn aan de lidstaten geboden mogelijkheid – Betaling van rente – Gelijkheidsbeginsel]

18

2021/C 462/18

Zaak C-169/20: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 2 september 2021 — Europese Commissie/Portugese Republiek (Niet-nakoming – Artikel 110 VWEU – Binnenlandse belastingen – Discriminerende belastingen – Verbod – Uit andere lidstaten ingevoerde tweedehandsvoertuigen – Op basis van de koolstofdioxide-uitstoot berekende component van de registratiebelasting – Niet-inaanmerkingneming van de waardevermindering van het voertuig)

19

2021/C 462/19

Gevoegde zaken C-180/20: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 2 september 2021 — Europese Commissie / Raad van de Europese Unie (Beroep tot nietigverklaring – Besluiten (EU) 2020/245 en 2020/246 – Standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de Partnerschapsraad die is ingesteld bij de brede en versterkte Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds – Overeenkomst waarvan sommige bepalingen in verband kunnen worden gebracht met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) – Vaststelling van de reglementen van orde van de Partnerschapsraad, het Partnerschapscomité, de subcomités en andere organen – Vaststelling van twee afzonderlijke besluiten – Keuze van de rechtsgrondslag – Artikel 37 VEU – Artikel 218, lid 9, VWEU – Stemregel)

19

2021/C 462/20

Zaak C-337/20: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 2 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — DM, LR/Caisse régionale de Crédit agricole mutuel (CRCAM) — Alpes-Provence (Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van de wetgevingen – Betalingsdiensten in de interne markt – Richtlijn 2007/64/EG – Artikelen 58 en 60 – Betalingsdienstgebruiker – Kennisgeving van niet-toegestane betalingstransacties – Aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder voor deze transacties – Aansprakelijkheidsvordering ingesteld door de borg van een betalingsdienstgebruiker)

20

2021/C 462/21

Zaak C-350/20: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 2 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte costituzionale — Italië) — O.D. e.a./Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS) (Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2011/98/EU – Rechten voor werknemers uit derde landen die beschikken over een gecombineerde vergunning – Artikel 12 – Recht op gelijke behandeling – Sociale zekerheid – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Coördinatie van socialezekerheidsstelsels – Artikel 3 – Moederschaps- en vaderschapsuitkeringen – Gezinsbijslagen – Regeling van een lidstaat volgens welke onderdanen van derde landen die beschikken over een gecombineerde vergunning zijn uitgesloten van een geboortetoelage en een moederschapsuitkering)

21

2021/C 462/22

Zaak C-371/20: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 2 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Peek & Cloppenburg KG, wettelijk vertegenwoordigd door Peek & Cloppenburg Düsseldorf Komplementär B.V. / Peek & Cloppenburg KG, wettelijk vertegenwoordigd door Van Graaf Management GmbH (Prejudiciële verwijzing – Bescherming van de consument – Richtlijn 2005/29/EG – Oneerlijke handelspraktijken – Handelspraktijken die onder alle omstandigheden als oneerlijk worden beschouwd – Misleidende handelspraktijken – Punt 11 van bijlage I – Reclameactie – Gebruik van redactionele inhoud in de media om reclame te maken voor een product – Reclame waarvoor de handelaar heeft betaald – Begrip betaling – Bevordering van de verkoop van de producten van de adverteerder en van het mediabedrijf – Advertorial)

22

2021/C 462/23

Zaak C-379/20: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Østre Landsret — Denemarken) — B / Udlændingenævnet (Prejudiciële verwijzing – Associatieovereenkomst EEG-Turkije – Besluit nr. 1/80 – Artikel 13 – Standstillclausule – Nieuwe beperking – Gezinshereniging van minderjarige kinderen van Turkse werknemers – Leeftijdsvoorwaarde – Vereiste van specifieke redenen om voor gezinshereniging in aanmerking te komen – Dwingende reden van algemeen belang – Geslaagde integratie – Evenredigheid)

22

2021/C 462/24

Zaak C-502/20: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 2 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de cour d’appel de Mons — België) — TP / Instituut van de auto-experts (Prejudiciële verwijzing – Vrijheid van vestiging – Vrij verrichten van diensten – Erkenning van beroepskwalificaties – Richtlijn 2005/36/EG – Artikel 5, lid 2 – In een lidstaat gevestigde auto-expert die zich naar het grondgebied van de ontvangende lidstaat begeeft om er tijdelijk en incidenteel zijn beroep uit te oefenen – Weigering van de beroepsorganisatie van de ontvangende lidstaat, waar hij eerder was gevestigd, om hem in te schrijven in het register van tijdelijke en incidentele dienstverrichtingen – Begrip tijdelijke en incidentele dienstverrichting)

23

2021/C 462/25

Zaak C-171/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 8 februari 2021 door de Likvidacijska masa iza Mesoprodukt d.o.o., Gojko Čuljak tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 28 januari 2021 in zaak T-603/20, Likvidacijska masa iza Mesoprodukt d.o.o., Gojko Čuljak / Europese Commissie

24

2021/C 462/26

Zaak C-211/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 31 maart 2021 door 12seasons GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 20 januari 2021 in zaak T-329/19, 12seasons / EUIPO — Société immobilière et mobilière de Montagny (BE EDGY BERLIN)

24

2021/C 462/27

Zaak C-309/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 mei 2021 door Graanhandel P. van Schelven BV tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 24 maart 2021 in zaak T-306/19, Graanhandel P. van Schelven / Commissie

24

2021/C 462/28

Zaak C-369/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 14 juni 2021 door Apologistics GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer) van 21 april 2021 in zaak T-282/20, Apologistics GmbH/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

25

2021/C 462/29

Zaak C-417/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 8 juli 2021 door repowermap.org tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer) van 28 april 2021 in zaak T-872/16, repowermap.org / EUIPO en Repower

25

2021/C 462/30

Zaak C-470/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 30 juli 2021 — La Quadrature du Net, Fédération des fournisseurs d’accès à Internet associatifs, Franciliens.net, French Data Network / Premier ministre, Ministère de la Culture

25

2021/C 462/31

Zaak C-542/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Senāts) (Letland) op 30 augustus 2021 — SIA Mikrotīkls / Valsts ieņēmumu dienests

26

2021/C 462/32

Zaak C-551/21: Beroep ingesteld op 7 september 2021 — Europese Commissie/Raad van de Europese Unie

27

2021/C 462/33

Zaak C-558/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 8 september 2021 door Global Silicones Council, Wacker Chemie AG, Momentive Performance Materials GmbH, Shin-Etsu Silicones Europe BV en Elkem Silicones France SAS tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer — uitgebreid) van 30 juni 2021 in zaak T-226/18, Global Silicones Council e.a./Commissie

28

2021/C 462/34

Zaak C-559/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 8 september 2021 door Global Silicones Council, Dow Silicones UK Ltd, Elkem Silicones France SAS, Evonik Operations GmbH, Momentive Performance Materials GmbH, Shin-Etsu Silicones Europe BV, Wacker Chemie AG tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer — uitgebreid) van 30 juni 2021 in zaak T-518/19, Global Silicones Council e.a./ECHA

29

2021/C 462/35

Zaak C-578/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 17 september 2021 door Irish Wind Farmers' Association Clg, Carrons Windfarm Ltd, Foyle Windfarm Ltd en Greenoge Windfarm Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 7 juli 2021 in zaak T-680/19, Irish Wind Farmers’ Association e.a. / Commissie

30

2021/C 462/36

Zaak C-581/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 september 2021 door Ryanair DAC en Laudamotion GmbH tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 12 juli 2021 in zaak T-866/19, Ryanair en Laudamotion/Commissie

31

2021/C 462/37

Zaak C-591/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 23 september 2021 door Ryanair DAC en Laudamotion GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer — uitgebreid) van 14 juli 2021 in zaak T-677/20, Ryanair en Laudamotion/Commissie (Austrian Airlines; Covid-19)

32

 

Gerecht

2021/C 462/38

Gevoegde zaken T-639/14 RENV, T-352/15 en T-740/17: Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — DEI / Commissie (Staatssteun – Tarief voor levering van elektriciteit – Vaststelling van het bij Alouminion in rekening gebrachte tarief bij beslissing van een scheidsgerecht – Beslissing tot afwijzing van de klacht – Beschikking waarbij wordt vastgesteld dat er geen sprake is van steun – Voor beroep vatbare handeling – Hoedanigheid van belanghebbende – Procesbelang – Procesbevoegdheid – Ontvankelijkheid – Toerekenbaarheid aan de staat – Voordeel – Beginsel van de particuliere marktdeelnemer – Ernstige moeilijkheden)

33

2021/C 462/39

Zaak T-752/16: Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — NLMK/Commissie [Dumping – Invoer van bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit China en Rusland – Definitief antidumpingrecht – Artikel 18 van verordening (EG) nr. 1225/2009 (thans artikel 18 van verordening (EU) 2016/1036) – Gebruikmaking van de beschikbare gegevens – Artikel 3, leden 2 en 5, van verordening nr. 1225/2009 (thans artikel 3, leden 2 en 5, van verordening 2016/1036) – Vaststelling van schade – Artikel 3, lid 7, van verordening nr. 1225/2009 (thans artikel 3, lid 7, van verordening 2016/1036) – Causaal verband – Artikel 2, lid 9, en artikel 9, lid 4, van verordening nr. 1225/2009 (thans artikel 2, lid 9, en artikel 9, lid 4, van verordening 2016/1036) – Opheffing van de schade – Rechten van de verdediging – Equality of arms – Beginsel van behoorlijk bestuur – Motiveringsplicht – Evenredigheid – Kennelijke beoordelingsfouten]

34

2021/C 462/40

Zaak T-753/16: Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — Severstal/Commissie [Dumping – Invoer van bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit China en Rusland – Definitief antidumpingrecht – Artikel 18 van verordening (EG) nr. 1225/2009 (thans artikel 18 van verordening (EU) 2016/1036) – Gebruikmaking van de beschikbare gegevens – Artikel 2, leden 3, 4, 9, 10 en 12, van verordening nr. 1225/2009 (thans artikel 2, leden 3, 4, 9, 10 en 12, van verordening 2016/1036) – Berekening van de normale waarde, de uitvoerprijs en de dumpingmarge – Artikel 3, leden 2 en 5, van verordening nr. 1225/2009 (thans artikel 3, leden 2 en 5, van verordening 2016/1036) – Vaststelling van schade – Artikel 3, lid 7, van verordening nr. 1225/2009 (thans artikel 3, lid 7, van verordening 2016/1036) – Causaal verband – Artikel 2, lid 9, en artikel 9, lid 4, van verordening nr. 1225/2009 (thans artikel 2, lid 9, en artikel 9, lid 4, van verordening 2016/1036) – Opheffing van de schade – Rechten van de verdediging – Beginsel van behoorlijk bestuur – Evenredigheid – Kennelijke beoordelingsfouten]

35

2021/C 462/41

Zaak T-425/18: Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — Altice Europe / Commissie [Mededinging – Concentraties – Telecommunicatiesector – Besluit tot oplegging van geldboeten wegens de totstandbrenging van een concentratie voorafgaand aan de aanmelding en goedkeuring ervan – Artikel 4, lid 1, artikel 7, lid 1, en artikel 14 van verordening (EG) nr. 139/2004 – Rechtszekerheid – Gewettigd vertrouwen – Legaliteitsbeginsel – Vermoeden van onschuld – Evenredigheid – Ernst van de inbreuken – Uitvoering van de inbreuken – Uitwisseling van informatie – Bedrag van de geldboeten – Volledige rechtsmacht]

35

2021/C 462/42

Zaak T-591/19: Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — Healios/EUIPO — Helios Kliniken (Healios) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk Healios – Ouder Uniewoordmerk HELIOS – Verwarringsgevaar – Overeenstemmende tekens – Soortgelijke waren en diensten – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] – Normaal gebruik van het oudere merk – Artikel 42, lid 2, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 47, lid 2, van verordening 2017/1001)]

36

2021/C 462/43

Zaak T-777/19: Arrest van het Gerecht van 15 september 2021 — CAPA e.a. / Commissie [Staatssteun – Individuele steun ten gunste van de exploitatie van offshore windmolenparken – Verplichting tot afname van elektriciteit tegen een hogere prijs dan de marktprijs – Inleidende onderzoeksprocedure – Besluit om geen bezwaar te maken – Beroep tot nietigverklaring – Artikel 1, onder h), van verordening (EU) 2015/1589 – Hoedanigheid van belanghebbende – Visserijbedrijven – Bouw van parken in visserijzones – Concurrentieverhouding – Geen – Risico dat de belangen van de visserijbedrijven worden geraakt door de toekenning van de litigieuze steun – Geen – Niet rechtstreeks en individueel geraakt – Niet-ontvankelijkheid]

37

2021/C 462/44

Zaak T-128/20 en T-129/20: Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — Collibra/EUIPO — Dietrich (COLLIBRA en collibra) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvragen voor Uniewoordmerk COLLIBRA en Uniebeeldmerk collibra – Ouder nationaal woordmerk Kolibri – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 – Recht om te worden gehoord – Artikel 94, lid 1, tweede zin, van verordening 2017/1001)

38

2021/C 462/45

Zaak T-169/20: Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — Marina Yachting Brand Management/EUIPO — Industries Sportswear (MARINA YACHTING) (Uniemerk – Procedure tot herroeping van beslissingen of doorhaling van inschrijvingen – Doorhaling in het register van een inschrijving die berust op een aan het EUIPO toe te rekenen kennelijke fout – Merk dat betrokken is bij een insolventieprocedure – Inschrijving van de overgang van het merk – Tegenwerpbaarheid aan derden van een faillissementsprocedure of soortgelijke procedures – Bevoegdheid van het EUIPO – Zorgvuldigheidsplicht – Artikelen 20, 24, 27 en 103 van verordening (EU) 2017/1001 – Artikelen 3, 7 en 19 van verordening (EU) 2015/848)

39

2021/C 462/46

Zaak T-173/20: Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — Henry Cotton’s Brand Management/EUIPO — Industries Sportswear (Henry Cotton’s) [Uniemerk – Procedure tot herroeping van beslissingen of doorhaling van inschrijvingen – Doorhaling in het register van een inschrijving die berust op een aan het EUIPO toe te rekenen kennelijke fout – Merken die betrokken zijn bij een insolventieprocedure – Inschrijving van de overgang van merken – Tegenwerpbaarheid aan derden van een faillissementsprocedure of soortgelijke procedures – Bevoegdheid van het EUIPO – Zorgvuldigheidsplicht – Artikelen 20, 24, 27 en 103 van verordening (EU) 2017/1001 – Artikelen 3, 7 en 19 van verordening (EU) 2015/848]

39

2021/C 462/47

Zaak T-195/20: Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — Sociedade da Água de Monchique /EUIPO — Ventura Vendrell (chic ÁGUA ALCALINA 9,5 PH) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk chic ÁGUA ALCALINA 9,5 PH – Ouder Uniewoordmerk CHIC BARCELONA – Relatieve weigeringsgrond – Geen verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001)

40

2021/C 462/48

Zaak T-203/20: Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — Al-Imam / Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van tegoeden – Rechten van de verdediging – Recht op effectieve rechterlijke bescherming – Beoordelingsfout – Evenredigheid – Eigendomsrecht – Reputatieschade)

41

2021/C 462/49

Zaak T-250/20: Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — Moviescreens Rental/EUIPO — the airscreen company (AIRSCREEN) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniebeeldmerk airscreen – Absolute weigeringsgronden – Geen beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001] – Onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001]]

41

2021/C 462/50

Zaak T-435/20: Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — JR / Commissie [Openbare dienst – Ambtenaren – Aanwerving – Intern vergelijkend onderzoek COM/03/AD/18 (AD 6) – Besluit om verzoeker niet op de reservelijst van het vergelijkend onderzoek te plaatsen – Motiveringsplicht – Geheim van de werkzaamheden van jury – Weging van de in de aankondiging van een vergelijkend onderzoek voorziene elementen van een examenonderdeel]

42

2021/C 462/51

Zaak T-616/19 REV: Beschikking van het Gerecht van 13 september 2021 — Katjes Fassin/EUIPO — Haribo The Netherlands & Belgium (WONDERLAND) (Procedure – Verzoek tot herziening – Uniemerk – Oppositieprocedure – Beroep tegen een beslissing van het EUIPO houdende gedeeltelijke weigering van inschrijving van een merk – Intrekking van de oppositie vóór de betekening van de beschikking houdende verwerping van het beroep – Feit dat onbekend was aan verzoekende partij en het Gerecht – Herziening van de beschikking – Afdoening zonder beslissing)

43

2021/C 462/52

Zaak T-722/20: Beschikking van het Gerecht van 14 september 2021 — Far Polymers e.a./Commissie (Beroep tot nietigverklaring – Dumping – Invoer van bepaalde soorten polyvinylalcohol van oorsprong uit China – Definitief antidumpingrecht – Niet rechtstreeks geraakt – Niet individueel geraakt – Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt – Niet-ontvankelijkheid)

44

2021/C 462/53

Zaak T-224/21: Beschikking van het Gerecht van 20 augustus 2021 — PepsiCo/EUIPO (Smartfood) (Uniemerk – Intrekking van de inschrijvingsaanvraag – Afdoening zonder beslissing)

44

2021/C 462/54

Zaak T-513/21: Beroep ingesteld op 1 september 2021 — Bastion Holding BV e.a. / Commissie

45

2021/C 462/55

Zaak T-528/21: Beroep ingesteld op 27 augustus 2021 — Neratax/EUIPO — Piraeus Bank e.a. (ELLO ERMOL, Ello creamy, ELLO, MORFAT Creamy en MORFAT)

46

2021/C 462/56

Zaak T-531/21: Beroep ingesteld op 31 augustus 2021 — QN/Commissie

47

2021/C 462/57

Zaak T-562/21: Beroep ingesteld op 9 september 2021 — Worldwide Brands/EUIPO — Guangdong Camel Apparel (CAMEL CROWN)

48

2021/C 462/58

Zaak T-572/21: Beroep ingesteld op 13 september 2021 — Copal Tree Brands/EUIPO — Sumol + Compal Marcas (COPAL TREE)

48

2021/C 462/59

Zaak T-574/21: Beroep ingesteld op 14 september 2021 — Santos/EUIPO (Vorm van citruspers)

49

2021/C 462/60

Zaak T-575/21: Beroep ingesteld op 13 september 2021 — Tinnus Enterprises/EUIPO — Mystic Products en Koopman International (Vloeistofdistributie-installaties)

50

2021/C 462/61

Zaak T-576/21: Beroep ingesteld op 13 september 2021 — Tinnus Enterprises/EUIPO — Mystic Products en Koopman International (Vloeistofdistributie-installaties)

50

2021/C 462/62

Zaak T-577/21: Beroep ingesteld op 13 september 2021 — Tinnus Enterprises/EUIPO — Mystic Products en Koopman International (Vloeistofdistributie-installaties)

51

2021/C 462/63

Zaak T-578/21: Beroep ingesteld op 13 september 2021 — Tinnus Enterprises/EUIPO — Mystic Products en Koopman International (Vloeistofdistributie-installaties)

52

2021/C 462/64

Zaak T-587/21: Beroep ingesteld op 15 september 2021 — lastminute foundation/EUIPO — Scai Comunicazione (B Heroes)

53

2021/C 462/65

Zaak T-590/21: Beroep ingesteld op 14 september 2021 — Guangdong Camel Apparel/EUIPO — Worldwide Brands (CAMEL CROWN)

54

2021/C 462/66

Zaak T-591/21: Beroep ingesteld op 16 september 2021 — Apart/EUIPO — S. Tous (Afbeelding van de omtrek van een beer)

54

2021/C 462/67

Zaak T-596/21: Beroep ingesteld op 17 september 2021 — Société Elmar Wolf/EUIPO — Fuxtec (Afbeelding van een vossenkop)

55

2021/C 462/68

Zaak T-597/21: Beroep ingesteld op 18 september 2021 — Basaglia / Commissie

56

2021/C 462/69

Zaak T-602/21: Beroep ingesteld op 20 september 2021 — Kubara/EUIPO (good calories)

57

2021/C 462/70

Zaak T-607/21: Beroep ingesteld op 22 september 2021 — Blueroots Technology/EUIPO — Rezk-Salama en Breitlauch (SKILLTREE STUDIOS)

57

2021/C 462/71

Zaak T-618/21: Beroep ingesteld op 27 september 2021 — WV / CdT

58

2021/C 462/72

Zaak T-621/21: Beroep ingesteld op 29 september 2021 — Lemken/EUIPO (Hemelsblauw)

59

2021/C 462/73

Zaak T-470/19: Beschikking van het Gerecht van 27 augustus 2021 — Essentra e.a./Commissie

59

2021/C 462/74

Zaak T-690/19: Beschikking van het Gerecht van 21 september 2021 — Daily Mail and General Trust e.a./Commissie

59

2021/C 462/75

Zaak T-692/19: Beschikking van het Gerecht van 27 augustus 2021 — Rentokil Initial en Rentokil Initial 1927/Commissie

60


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2021/C 462/01)

Laatste publicatie

PB C 452 van 8.11.2021

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 431 van 25.10.2021

PB C 422 van 18.10.2021

PB C 412 van 11.10.2021

PB C 401 van 4.10.2021

PB C 391 van 27.9.2021

PB C 382 van 20.9.2021

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu


Gerecht

15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/2


Vorming van de kamers en toevoeging van de rechters aan de kamers

(2021/C 462/02)

Na de opname door de heer Kecsmár en de heer Gâlea van hun ambt als rechter in het Gerecht, heeft het Gerecht op 27 oktober 2021 besloten om het besluit van 30 september 2019 betreffende de vorming van de kamers (1), zoals gewijzigd (2), en het besluit van 4 oktober 2019 betreffende de toevoeging van de rechters aan de kamers (3), zoals gewijzigd (4), aan te passen, en om de rechters voor de periode van 27 oktober 2021 tot en met 31 augustus 2022 als volgt toe te voegen aan de kamers:

Eerste kamer — uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters:

De heer Kanninen, kamerpresident, de heer Jaeger, mevrouw Półtorak, mevrouw Porchia en mevrouw Stancu, rechters.

Eerste kamer, zitting hebbend met drie rechters:

De heer Kanninen, kamerpresident;

Formatie A: de heer Jaeger en mevrouw Półtorak, rechters;

Formatie B: de heer Jaeger en mevrouw Porchia, rechters;

Formatie C: de heer Jaeger en mevrouw Stancu, rechters;

Formatie D: mevrouw Półtorak en mevrouw Porchia, rechters;

Formatie E: mevrouw Półtorak en mevrouw Stancu, rechters;

Formatie F: mevrouw Porchia en mevrouw Stancu, rechters.

Tweede kamer — uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters:

Mevrouw Tomljenović, kamerpresident, de heer Kreuschitz, de heer Schalin, mevrouw Škvařilová-Pelzl en de heer Nõmm, rechters.

Tweede kamer, zitting hebbend met drie rechters:

Mevrouw Tomljenović, kamerpresident;

Formatie A: de heer Schalin en mevrouw Škvařilová-Pelzl, rechters;

Formatie B: de heer Schalin en de heer Nõmm, rechters;

Formatie C: mevrouw Škvařilová-Pelzl en de heer Nõmm, rechters.

Derde kamer — uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters:

De heer De Baere, kamerpresident, de heer Kreuschitz, de heer Öberg, mevrouw Steinfatt en de heer Kecsmár, rechters.

Derde kamer, zitting hebbend met drie rechters:

De heer De Baere, kamerpresident;

Formatie A: de heer Kreuschitz en mevrouw Steinfatt, rechters;

Formatie B: de heer Kreuschitz en de heer Kecsmár, rechters;

Formatie C: mevrouw Steinfatt en de heer Kecsmár, rechters.

Vierde kamer — uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters:

De heer Gervasoni, kamerpresident, de heer Madise, de heer Nihoul, mevrouw Frendo en de heer Martín y Pérez de Nanclares, rechters.

Vierde kamer, zitting hebbend met drie rechters:

De heer Gervasoni, kamerpresident;

Formatie A: de heer Madise en de heer Nihoul, rechters;

Formatie B: de heer Madise en mevrouw Frendo, rechters;

Formatie C: de heer Madise en de heer Martín y Pérez de Nanclares, rechters;

Formatie D: de heer Nihoul en mevrouw Frendo, rechters;

Formatie E: de heer Nihoul en de heer Martín y Pérez de Nanclares, rechters;

Formatie F: mevrouw Frendo en de heer Martín y Pérez de Nanclares, rechters.

Vijfde kamer — uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters:

De heer Spielmann, kamerpresident, de heer Öberg, de heer Mastroianni, mevrouw Brkan en de heer Gâlea, rechters.

Vijfde kamer, zitting hebbend met drie rechters:

De heer Spielmann, kamerpresident;

Formatie A: de heer Öberg en de heer Mastroianni, rechters;

Formatie B: de heer Öberg en mevrouw Brkan, rechters;

Formatie C: de heer Öberg en de heer Gâlea, rechters;

Formatie D: de heer Mastroianni en mevrouw Brkan, rechters;

Formatie E: de heer Mastroianni en de heer Gâlea, rechters;

Formatie F: mevrouw Brkan en de heer Gâlea, rechters.

Zesde kamer — uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters:

Mevrouw Marcoulli, kamerpresident, de heer Frimodt Nielsen, de heer Schwarcz, de heer Iliopoulos en de heer Norkus, rechters.

Zesde kamer, zitting hebbend met drie rechters:

Mevrouw Marcoulli, kamerpresident;

Formatie A: de heer Frimodt Nielsen en de heer Schwarcz, rechters;

Formatie B: de heer Frimodt Nielsen en de heer Iliopoulos, rechters;

Formatie C: de heer Frimodt Nielsen en de heer Norkus, rechters;

Formatie D: de heer Schwarcz en de heer Iliopoulos, rechters;

Formatie E: de heer Schwarcz en de heer Norkus, rechters;

Formatie F: de heer Iliopoulos en de heer Norkus, rechters.

Zevende kamer — uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters:

De heer da Silva Passos, kamerpresident, de heer Valančius, mevrouw Reine, de heer Truchot en de heer Sampol Pucurull, rechters.

Zevende kamer, zitting hebbend met drie rechters:

De heer da Silva Passos, kamerpresident;

Formatie A: de heer Valančius en mevrouw Reine, rechters;

Formatie B: de heer Valančius en de heer Truchot, rechters;

Formatie C: de heer Valančius en de heer Sampol Pucurull, rechters;

Formatie D: mevrouw Reine en de heer Truchot, rechters;

Formatie E: mevrouw Reine en de heer Sampol Pucurull, rechters;

Formatie F: de heer Truchot en de heer Sampol Pucurull, rechters.

Achtste kamer — uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters:

De heer Svenningsen, kamerpresident, de heer Barents, de heer Mac Eochaidh, mevrouw Pynnä en de heer Laitenberger, rechters.

Achtste kamer, zitting hebbend met drie rechters:

De heer Svenningsen, kamerpresident;

Formatie A: de heer Barents en de heer Mac Eochaidh, rechters;

Formatie B: de heer Barents en mevrouw Pynnä, rechters;

Formatie C: de heer Barents en de heer Laitenberger, rechters;

Formatie D: de heer Mac Eochaidh en mevrouw Pynnä, rechters;

Formatie E: de heer Mac Eochaidh en de heer Laitenberger, rechters;

Formatie F: mevrouw Pynnä en de heer Laitenberger, rechters.

Negende kamer — uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters:

Mevrouw Costeira, kamerpresident, mevrouw Kancheva, de heer Buttigieg, mevrouw Perišin en de heer Zilgalvis, rechters.

Negende kamer, zitting hebbend met drie rechters:

Mevrouw Costeira, kamerpresident;

Formatie A: mevrouw Kancheva en mevrouw Perišin, rechters;

Formatie B: mevrouw Kancheva en de heer Zilgalvis, rechters;

Formatie C: mevrouw Perišin en de heer Zilgalvis, rechters.

Tiende kamer — uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters:

De heer Kornezov, kamerpresident, de heer Buttigieg, mevrouw Kowalik-Bańczyk, de heer Hesse en de heer Petrlík, rechters.

Tiende kamer, zitting hebbend met drie rechters:

De heer Kornezov, kamerpresident;

Formatie A: de heer Buttigieg en mevrouw Kowalik-Bańczyk, rechters;

Formatie B: de heer Buttigieg en de heer Hesse, rechters;

Formatie C: de heer Buttigieg en de heer Petrlík, rechters;

Formatie D: mevrouw Kowalik-Bańczyk en de heer Hesse, rechters;

Formatie E: mevrouw Kowalik-Bańczyk en de heer Petrlík, rechters;

Formatie F: de heer Hesse en de heer Petrlík, rechters.

Aan de Tweede kamer, die bestaat uit vier rechters, zal een vijfde rechter worden toegevoegd die afkomstig is uit de Derde kamer. Aan de Derde kamer, die bestaat uit vier rechters, zal een vijfde rechter worden toegevoegd die afkomstig is uit de Vijfde kamer. Aan de Negende kamer, die bestaat uit vier rechters, zal een vijfde rechter worden toegevoegd die afkomstig is uit de Tiende kamer.

De vijfde rechter van de Tweede, Derde en Negende kamer, uitgebreid, is de rechter met de hoogste anciënniteit in de rangorde bepaald in artikel 8 van het Reglement voor de procesvoering, afkomstig uit de kamer die bevoegd is voor hetzelfde specialisatiegebied en die numeriek volgt op de Tweede, Derde en Negende kamer (met uitsluiting van de kamerpresident).

Het Gerecht bevestigt zijn besluit van 4 oktober 2019 volgens hetwelk de Eerste, de Vierde, de Zevende en de Achtste kamer bevoegd zijn voor zaken die aanhangig zijn gemaakt op grond van artikel 270 VWEU en, in voorkomend geval, op grond van artikel 50 bis van het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, en volgens hetwelk de Tweede, de Derde, de Vijfde, de Zesde, de Negende en de Tiende kamer bevoegd zijn voor de in titel IV van het Reglement voor de procesvoering bedoelde zaken betreffende intellectuele-eigendomsrechten.

Het Gerecht bevestigt eveneens dat:

de president en de vicepresident geen vaste rechters in een kamer zijn;

de vicepresident elk gerechtelijk jaar zitting heeft in elk van de tien kamers wanneer deze zitting hebben met vijf rechters, en dit in één zaak per kamer in onderstaande volgorde:

de eerste zaak die bij beslissing van het Gerecht wordt verwezen naar respectievelijk de Eerste, de Tweede, de Derde, de Vierde en de Vijfde kamer, uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters;

de derde zaak die bij beslissing van het Gerecht wordt verwezen naar respectievelijk de Zesde, de Zevende, de Achtste, de Negende en de Tiende kamer, uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters.

Wanneer de vicepresident zitting heeft in een kamer:

van vijf rechters, bestaat deze uitgebreide formatie uit de vicepresident, de rechters van de kamer van drie rechters waarbij de zaak aanvankelijk aanhangig was en een van de andere rechters van de betreffende kamer, die wordt aangewezen op basis van de rangorde die het omgekeerde is van de rangorde bepaald in artikel 8 van het Reglement voor de procesvoering;

van vier rechters, bestaat deze uitgebreide formatie uit de vicepresident, de rechters van de kamer van drie rechters waarbij de zaak aanvankelijk aanhangig was en de vierde rechter van de betreffende kamer.


(1)  PB 2019, C 372, blz. 3.

(2)  PB 2020, C 68, blz. 2, PB 2020, C 114, blz. 2, PB 2020, C 371, blz. 2, PB 2021, C 110, blz. 2, PB 2021, C 297, blz. 2, PB 2021, C 368, blz. 2, PB 2021, C 412, blz. 2, en PB 2021, C 431, blz. 2.

(3)  PB 2019, C 372, blz. 3.

(4)  PB 2020, C 68, blz. 2, PB 2020, C 114, blz. 2, PB 2020, C 371, blz. 2, PB 2021, C 110, blz. 2, PB 2021, C 297, blz. 2, PB 2021, C 368, blz. 2, PB 2021, C 412, blz. 2, en PB 2021, C 431, blz. 2.


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/6


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Oostenrijk) — FN, GM, Adler Real Estate AG, HL, Petrus Advisers LLP / Übernahmekommission

(Zaak C-546/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Vennootschapsrecht - Openbare overnamebiedingen - Richtlijn 2004/25/EG - Artikel 5 - Verplicht bod - Artikel 4 - Toezichthoudende autoriteit - Definitief besluit waarbij een schending van de verplichting om een openbaar overnamebod uit te brengen wordt vastgesteld - Bindende werking van dat besluit in het kader van een latere door dezelfde autoriteit ingeleide administratieve sanctieprocedure - Unierechtelijk doeltreffendheidsbeginsel - Algemene beginselen van Unierecht - Rechten van de verdediging - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikelen 47 en 48 - Zwijgrecht - Vermoeden van onschuld - Toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter)

(2021/C 462/03)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: FN, GM, Adler Real Estate AG, HL, Petrus Advisers LLP

Verwerende partij: Übernahmekommission

Dictum

De artikelen 4 en 17 van richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014, gelezen in het licht van de door het Unierecht gewaarborgde rechten van de verdediging — in het bijzonder het recht om te worden gehoord — en de artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een praktijk van een lidstaat op grond waarvan een definitief geworden besluit waarbij een inbreuk op deze richtlijn wordt vastgesteld, bindende werking heeft in een latere procedure tot oplegging van een administratieve sanctie met strafrechtelijk karakter wegens schending van de bepalingen van die richtlijn, voor zover de partijen waarop deze procedure betrekking heeft in het kader van de eerdere procedure tot vaststelling van deze inbreuk hun rechten van verdediging en met name het recht om te worden gehoord, niet ten volle hebben kunnen laten gelden, en zich evenmin hebben kunnen beroepen op hun zwijgrecht en het vermoeden van onschuld hebben kunnen genieten ten aanzien van feiten die later worden gebruikt ter ondersteuning van de tenlastelegging, of voor zover zij hun recht op een doeltreffende voorziening in rechte tegen een dergelijk besluit niet kunnen uitoefenen voor een rechter die bevoegd is om zowel over feitelijke als over juridische kwesties te oordelen.


(1)  PB C 427 van 26.11.2018.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/7


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Oostenrijk) — Adler Real Estate AG, Petrus Advisers LLP, GM/Finanzmarktaufsichtsbehörde (FMA)

(Zaak C-605/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Effecten die tot de handel op een in een lidstaat gelegen of werkzame gereglementeerde markt zijn toegelaten - Transparantieplicht - Kennisgeving van “belangrijke deelnemingen” in het kapitaal van vennootschappen door “in onderling overleg handelende rechtssubjecten” - Richtlijn 2004/109/EG - Artikel 3, lid 1 bis, vierde alinea - Begrip “strengere vereisten” - Richtlijn 2004/25/EG - “Toezicht” door een overeenkomstig artikel 4 van deze richtlijn aangewezen autoriteit)

(2021/C 462/04)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Adler Real Estate AG, Petrus Advisers LLP, GM

Verwerende partij: Finanzmarktaufsichtsbehörde (FMA)

Dictum

Artikel 3, lid 1 bis, vierde alinea, onder iii), van richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van richtlijn 2001/34/EG, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/50/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling zich verzet tegen een regeling van een lidstaat waarbij aan aandeelhouders, natuurlijke personen of juridische entiteiten als bedoeld in artikel 10 of 13 van richtlijn 2004/109, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/50, vereisten betreffende kennisgeving van belangrijke deelnemingen worden opgelegd die strenger zijn in de zin van die vierde alinea dan de vereisten waarin richtlijn 2004/109, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/50, voorziet en die voortvloeien uit wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zijn vastgesteld voor met name openbare overnamebiedingen, zonder dat aan een overeenkomstig artikel 4 van richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod aangewezen autoriteit van die lidstaat de bevoegdheid is verleend om op de naleving van dergelijke vereisten toe te zien.


(1)  PB C 445 van 10.12.2018.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/7


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Obvodni soud pro Prahu 9 — Tsjechië) — XR / Dopravní podnik hl. m. Prahy, akciová společnost

(Zaak C-107/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Richtlijn 2003/88/EG - Organisatie van de arbeidstijd - Begrippen “arbeidstijd” en “rusttijd” - Arbeidspauze waarin een werknemer binnen twee minuten voor zijn werkgever beschikbaar moet zijn om uit te rukken voor een interventie - Voorrang van het Unierecht)

(2021/C 462/05)

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Obvodni soud pro Prahu 9

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: XR

Verwerende partij: Dopravní podnik hl. m. Prahy, akciová společnost

Dictum

1)

Artikel 2 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd moet aldus worden uitgelegd dat de aan een werknemer tijdens zijn dagelijkse arbeidstijd toegestane pauze, waarin hij indien nodig binnen een termijn van twee minuten moet kunnen uitrukken voor een interventie, “arbeidstijd” in de zin van die bepaling vormt wanneer uit een algehele beoordeling van alle relevante omstandigheden blijkt dat de aan die werknemer opgelegde beperkingen tijdens die pauze van dien aard zijn dat zij objectief gesproken en in zeer aanzienlijke mate gevolgen hebben voor zijn mogelijkheden om de tijd waarin geen beroepswerkzaamheden van hem worden verlangd vrijelijk in te vullen en aan zijn eigen interesses te besteden.

2)

Het beginsel van voorrang van het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een nationale rechter die uitspraak doet nadat zijn beslissing is vernietigd door een hogere rechter, op grond van het nationale procesrecht gebonden is aan de door die hogere rechter verrichte juridische beoordelingen wanneer deze niet verenigbaar zijn met het Unierecht.


(1)  PB C 131 van 08.04.2019.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Bundesrepublik Deutschland/SE

(Zaak C-768/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk beleid inzake asiel en subsidiaire bescherming - Richtlijn 2011/95/EU - Artikel 2, onder j), derde streepje - Begrip “gezinslid” - Meerderjarige die om internationale bescherming verzoekt op grond van een gezinsband met een minderjarige die reeds subsidiaire bescherming heeft verkregen - Datum die relevant is voor de beoordeling of de betrokkene “minderjarig” is)

(2021/C 462/06)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bundesrepublik Deutschland

Verwerende partij: SE

in tegenwoordigheid van: Vertreter des Bundesinteresses beim Bundesverwaltungsgericht

Dictum

1)

Artikel 2, onder j), derde streepje, van richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een asielzoeker de lidstaat van ontvangst waar zijn minderjarig en ongehuwd kind zich bevindt, is binnengekomen en aldaar aan de door dit kind verkregen subsidiairebeschermingsstatus een recht op asiel wil ontlenen krachtens de in die lidstaat geldende wetgeving die een dergelijk recht toekent aan personen die onder artikel 2, onder j), derde streepje, van richtlijn 2011/95 vallen, de datum die met het oog op de beslissing over het door die asielzoeker ingediende verzoek om internationale bescherming relevant is voor de beoordeling of de persoon die internationale bescherming geniet, een “minderjarige” in de zin van die bepaling is, de datum is waarop die asielverzoeker — eventueel op informele wijze — om asiel heeft verzocht.

2)

Artikel 2, onder j), derde streepje, van richtlijn 2011/95, gelezen in samenhang met artikel 23, lid 2, ervan en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat het begrip “gezinslid” niet vereist dat het gezinsleven tussen de ouder van de persoon die internationale bescherming geniet en zijn kind daadwerkelijk is hervat.

3)

Artikel 2, onder j), derde streepje, van richtlijn 2011/95, gelezen in samenhang met artikel 23, lid 2, ervan, moet aldus worden uitgelegd dat de rechten die de gezinsleden van de persoon die subsidiaire bescherming geniet, ontlenen aan de door hun kind verkregen subsidiairebeschermingsstatus — met name de in de artikelen 24 tot en met 35 van die richtlijn genoemde voordelen — ook nadat deze persoon meerderjarig is geworden, blijven bestaan voor de geldigheidsduur van de verblijfstitel die hun op grond van artikel 24, lid 2, van die richtlijn is verstrekt.


(1)  PB C 19 van 20.1.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/9


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Barcelona — Spanje) — Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne / GB

(Zaak C-783/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Landbouw - Bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen - Eenvormig en exhaustief karakter - Verordening (EU) nr. 1308/2013 - Artikel 103, lid 2, onder a), ii) - Artikel 103, lid 2, onder b) - Voorstelling - Beschermde oorsprongsbenaming (BOB) “Champagne” - Diensten - Vergelijkbaarheid van producten - Gebruik van de handelsnaam “Champanillo”)

(2021/C 462/07)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Provincial de Barcelona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne

Verwerende partij: GB

Dictum

1)

Artikel 103, lid 2, onder b), van verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad moet aldus worden uitgelegd dat het beschermde oorsprongsbenamingen (BOB’s) beschermt tegen handelingen die betrekking hebben op zowel producten als diensten.

2)

Artikel 103, lid 2, onder b), van verordening nr. 1308/2013 moet aldus worden uitgelegd dat, ten eerste, de in deze bepaling bedoelde “voorstelling” niet noodzakelijkerwijs vereist dat het onder een BOB vallende product en het product of de dienst waarop het litigieuze teken betrekking heeft, identiek of soortgelijk zijn, en, ten tweede, er sprake is van een dergelijke voorstelling wanneer het gebruik van een benaming bij een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde Europese consument een voldoende rechtstreeks en duidelijk verband tussen deze benaming en de BOB oproept. Het bestaan van een dergelijk verband kan blijken uit verschillende elementen, in het bijzonder de omstandigheid dat die benaming een deel van de beschermde benaming bevat, de fonetische en visuele gelijkenis tussen de twee benamingen en de overeenstemming die daaruit voortvloeit en, zelfs wanneer deze elementen ontbreken, de omstandigheid dat de BOB en de benaming in kwestie conceptueel dicht bij elkaar liggen of dat de onder die BOB vallende producten en de producten of diensten waarop die benaming betrekking heeft, soortgelijk zijn.

3)

Artikel 103, lid 2, onder b), van verordening nr. 1308/2013 moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling bedoelde “voorstelling” niet afhankelijk is van de vaststelling dat er sprake is van oneerlijke concurrentie, aangezien die bepaling voorziet in een specifieke en afzonderlijke bescherming die van toepassing is ongeacht de bepalingen van nationaal recht inzake oneerlijke concurrentie.


(1)  PB C 19 van 20.1.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/10


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — G. Sp. z o.o. / Dyrektor Izby Administracji Skarbowej w Bydgoszczy

(Zaak C-855/19) (1)

(“Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 69 - Verschuldigdheid van de btw - Intracommunautaire verwerving van motorbrandstoffen - Verplichting tot vooruitbetaling van btw - Artikel 206 - Begrip “voorlopige vooruitbetalingen” - Artikel 273 - Juiste inning van de btw en bestrijding van fraude - Beleidsruimte van de lidstaten”)

(2021/C 462/08)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: G. Sp. z o.o.

Verwerende partij: Dyrektor Izby Administracji Skarbowej w Bydgoszczy

Dictum

De artikelen 69, 206 en 273 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/45/EU van de Raad van 13 juli 2010, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationaalrechtelijke bepaling die een verplichting tot betaling van belasting over de toegevoegde waarde (btw) over de intracommunautaire verwerving van motorbrandstoffen oplegt voordat deze belasting verschuldigd wordt in de zin van artikel 69 van die richtlijn.


(1)  PB C 61 van 24.2.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/10


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Strafzaak tegen FO

(Zaak C-906/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Wegvervoer - Harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard - Verordening (EG) nr. 561/2006 - Artikel 3, onder a) - Niet-toepassing van de verordening op wegvervoer door voertuigen die gebruikt worden voor geregelde diensten van personenvervoer over een traject van niet meer dan 50 km - Voertuig voor gemengd gebruik - Artikel 19, lid 2 - Extraterritoriale sanctie - Vaststelling op het grondgebied van een lidstaat van een inbreuk die is begaan op het grondgebied van een andere lidstaat - Legaliteitsbeginsel inzake strafbare feiten en straffen - Verordening (EEG) nr. 3821/85 - Controleapparaat voor het wegvervoer - Artikel 15, lid 2 - Verplichting om de bestuurderskaart te plaatsen - Artikel 15, lid 7 - Verplichting om de bestuurderskaart op verzoek van de met de controle belaste ambtenaren te tonen - Bestuurderskaart die gedurende meerdere van de 28 dagen voorafgaand aan de dag van de controle niet in het controleapparaat is geplaatst)

(2021/C 462/09)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partij in de strafzaak

FO

Dictum

1)

Artikel 3, onder a), van verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad moet aldus worden uitgelegd dat een bestuurder die wegvervoer verricht dat binnen de werkingssfeer van deze verordening valt verplicht is om op verzoek van de met de controle belaste ambtenaar de bestuurderskaart, de registratiebladen en alle gegevens over de periode tussen de dag van de controle en de 28 voorafgaande dagen te tonen, overeenkomstig artikel 15, leden 2, 3 en 7, van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer, zoals gewijzigd bij verordening nr. 561/2006, zelfs wanneer die bestuurder gedurende die periode met hetzelfde voertuig ook personen heeft vervoerd in het kader van geregelde diensten over een traject van niet meer dan 50 km.

2)

Artikel 19, lid 2, van verordening nr. 561/2006 moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de bevoegde autoriteiten van een lidstaat een sanctie kunnen opleggen aan de bestuurder van een voertuig of aan een vervoersonderneming voor een inbreuk op verordening nr. 3821/85, zoals gewijzigd bij verordening nr. 561/2006, die op het grondgebied van een andere lidstaat of een derde land is begaan, maar die op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat is vastgesteld en waarvoor nog geen sanctie is opgelegd.


(1)  PB C 61 van 24.2.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/11


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 7 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas — Litouwen) — “Klaipėdos regiono atliekų tvarkymo centras” UAB

(Zaak C-927/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Overheidsopdrachten - Richtlijn 2014/24/EU - Artikel 58, leden 3 en 4 - Artikel 60, leden 3 en 4 - Bijlage XII - Verloop van aanbestedingsprocedures - Selectie van deelnemers - Selectiecriteria - Bewijsmiddelen - Economische en financiële draagkracht van de ondernemers - Mogelijkheid dat de leidende onderneming van een tijdelijk samenwerkingsverband van ondernemingen zich beroept op de inkomsten uit een eerdere openbare aanbesteding op hetzelfde gebied als de aanbesteding in het hoofdgeding, ook wanneer zij niet zelf de activiteiten uitoefende waarop de aanbesteding in het hoofdgeding betrekking heeft - Technische en beroepsbekwaamheid van de ondernemers - Exhaustief karakter van de door de richtlijn toegelaten bewijsmiddelen - Artikel 57, lid 4, onder h), en leden 6 en 7 - Aanbesteding van overheidsopdrachten voor diensten - Facultatieve gronden voor uitsluiting van deelname aan een aanbestedingsprocedure - Opname op een lijst van ondernemers die van openbare aanbestedingsprocedures zijn uitgesloten - Solidariteit tussen de leden van een tijdelijk samenwerkingsverband van ondernemingen - Persoonlijk karakter van de sanctie - Artikel 21 - Bescherming van de vertrouwelijkheid van informatie die een ondernemer aan een aanbestedende dienst verstrekt - Richtlijn (EU) 2016/943 - Artikel 9 - Vertrouwelijkheid - Bescherming van bedrijfsgeheimen - Toepasbaarheid op aanbestedingsprocedures - Richtlijn 89/665/EEG - Artikel 1 - Recht op een doeltreffende voorziening in rechte)

(2021/C 462/10)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos Aukščiausiasis Teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:“Klaipėdos regiono atliekų tvarkymo centras” UAB

in tegenwoordigheid van:“Ecoservice Klaipėda” UAB, “Klaipėdos autobusų parkas” UAB, “Parsekas” UAB, “Klaipėdos transportas” UAB

Dictum

1)

Artikel 58 van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG moet aldus worden uitgelegd dat de verplichting van ondernemingen om aan te tonen dat zij een bepaalde gemiddelde jaaromzet behalen op het gebied waarop de overheidsopdracht in kwestie betrekking heeft, een selectiecriterium is dat betrekking heeft op de economische en financiële draagkracht van deze ondernemers, in de zin van lid 3 van deze bepaling.

2)

De gecombineerde bepalingen van artikel 58, lid 3, en artikel 60, lid 3, van richtlijn 2014/24 moeten aldus worden uitgelegd dat, indien de aanbestedende dienst vereist dat de ondernemers een bepaalde minimumomzet hebben behaald op het gebied waarop de overheidsopdracht in kwestie betrekking heeft, een ondernemer zich om zijn economische en financiële draagkracht aan te tonen niet kan beroepen op de inkomsten van een tijdelijke combinatie van ondernemingen waartoe hij heeft behoord, tenzij hij in het kader van een bepaalde overheidsopdracht daadwerkelijk heeft bijgedragen aan de uitvoering van werkzaamheden van die combinatie die vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden in het kader van de overheidsopdracht waarvoor de betreffende ondernemer zijn economische en financiële draagkracht wil aantonen.

3)

Artikel 58, lid 4, en de artikelen 42 en 70 van richtlijn 2014/24 moeten aldus worden uitgelegd dat zij gelijktijdig kunnen worden toegepast op een technisch voorschrift in een oproep tot indiening van inschrijvingen.

4)

Artikel 1, lid 1, vierde alinea, artikel 1, leden 3 en 5, en artikel 2, lid 1, onder b), van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014, moeten aldus worden uitgelegd dat het besluit van een aanbestedende dienst tot afwijzing van een verzoek van een ondernemer om mededeling van als vertrouwelijk beschouwde informatie in het dossier van een andere gegadigde of inschrijver een voor beroep vatbare handeling is en dat, indien de lidstaat op het grondgebied waarvan de betreffende aanbestedingsprocedure loopt heeft bepaald dat eenieder die een besluit van de aanbestedende dienst wil betwisten, voorafgaand aan enig beroep bij een rechter administratief beroep moet instellen, die lidstaat eveneens kan bepalen dat een beroep in rechte tegen dat besluit tot weigering van toegang moet worden voorafgegaan door een dergelijk administratief beroep.

5)

Artikel 1, lid 1, vierde alinea, en artikel 1, leden 3 en 5, van richtlijn 89/665, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/23, en artikel 21 van richtlijn 2014/24, gelezen tegen de achtergrond van het algemeen Unierechtelijk beginsel van behoorlijk bestuur, moeten aldus worden uitgelegd dat een aanbestedende dienst die door een ondernemer wordt verzocht om mededeling van als vertrouwelijk beschouwde informatie in de inschrijving van een concurrent aan wie de aanbesteding is gegund, niet gehouden is deze informatie te verstrekken indien dat zou leiden tot een inbreuk op de Unierechtelijke regels inzake de bescherming van vertrouwelijke informatie, en dit zelfs als het verzoek van de ondernemer wordt gedaan in het kader van een door hem ingesteld beroep betreffende de rechtmatigheid van de beoordeling van de inschrijving van die concurrent door de aanbestedende dienst. Wanneer de aanbestedende dienst weigert om dergelijke informatie te verstrekken of wanneer hij — naast die weigering — het administratief beroep van een ondernemer inzake de rechtmatigheid van de beoordeling van de inschrijving van de betrokken concurrent afwijst, is die dienst gehouden om het recht van de verzoeker op behoorlijk bestuur af te wegen tegen het recht van de concurrent op bescherming van zijn vertrouwelijke informatie, zodat zijn besluit tot weigering of tot afwijzing van het bezwaar gemotiveerd is en dat het recht van de afgewezen inschrijver op een doeltreffende voorziening in rechte niet van zijn nuttig effect wordt ontdaan.

6)

Artikel 1, lid 1, vierde alinea, en artikel 1, leden 3 en 5, van richtlijn 89/665, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/23, en artikel 21 van richtlijn 2014/24, gelezen tegen de achtergrond van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moeten aldus worden uitgelegd dat de bevoegde nationale rechter bij wie beroep is ingesteld tegen een besluit van een aanbestedende dienst om als vertrouwelijk beschouwde informatie in de documentatie van een concurrent aan wie de aanbesteding is gegund, niet mee te delen aan een ondernemer, of tegen het besluit van een aanbestedende dienst om het administratief beroep tegen een dergelijk weigeringsbesluit af te wijzen, een afweging moet maken tussen het recht van de verzoeker op een doeltreffende voorziening in rechte en het recht van diens concurrent op bescherming van zijn vertrouwelijke informatie en bedrijfsgeheimen. Daartoe moet deze rechter, die noodzakelijkerwijs dient te beschikken over de gevraagde informatie, waaronder vertrouwelijke informatie en bedrijfsgeheimen, om met volledige kennis van zaken te kunnen oordelen over de vraag of de informatie kan worden meegedeeld, overgaan tot een onderzoek van alle relevante feiten en rechtsregels. Voorts moet deze rechter het weigeringsbesluit of het besluit tot afwijzing van het administratief beroep nietig kunnen verklaren indien het onrechtmatig is, en in voorkomend geval de zaak kunnen terugverwijzen naar de aanbestedende dienst of zelfs, indien zijn nationale recht dit toestaat, zelf een nieuw besluit kunnen nemen.

7)

Artikel 57, lid 4, van richtlijn 2014/24 moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechter bij wie een geding tussen een bij een aanbesteding afgewezen ondernemer en een aanbestedende dienst aanhangig is gemaakt, kan afwijken van de beoordeling door die dienst van de rechtmatigheid van de handelwijze van de ondernemer aan wie de opdracht is gegund en bijgevolg daaraan alle nodige consequenties kan verbinden in zijn beslissing. Overeenkomstig het gelijkwaardigheidsbeginsel kan deze rechter een onjuiste beoordeling door de aanbestedende dienst echter slechts ambtshalve aan de orde stellen indien het nationale recht dit toestaat.

8)

Artikel 63, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2014/24, gelezen in samenhang met artikel 57, leden 4 en 6, van deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling krachtens welke, wanneer een ondernemer die deel uitmaakt van een combinatie zich schuldig heeft gemaakt aan een onjuiste verklaring bij de verstrekking van inlichtingen die zijn vereist om ten aanzien van die combinatie te controleren of er geen sprake is van uitsluitingsgronden en of is voldaan aan de selectiecriteria, zonder dat zijn partners kennis hadden van deze onjuiste verklaring, alle leden van de combinatie kunnen worden uitgesloten van alle aanbestedingsprocedures.


(1)  PB C 77 van 9.3.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/13


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 2 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf — Duitsland) — Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände — Verbraucherzentrale Bundesverband e.V. / Vodafone GmbH

(Zaak C-5/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Elektronische communicatie - Verordening (EU) 2015/2120 - Artikel 3 - Open-internettoegang - Artikel 3, lid 1 - Rechten van eindgebruikers - Artikel 3, lid 2 - Verbod op overeenkomsten en commerciële praktijken die de uitoefening van de rechten van eindgebruikers beperken - Artikel 3, lid 3 - Verplichting tot gelijke en niet-discriminerende behandeling van het verkeer - Mogelijkheid om redelijke verkeersbeheersmaatregelen te treffen - Extra “zero-rating”-tariefoptie - Beperking van tethering)

(2021/C 462/11)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände — Verbraucherzentrale Bundesverband e.V.

Verwerende partij: Vodafone GmbH

in tegenwoordigheid van: Bundesnetzagentur für Elektrizität, Gas, Telekommunikation, Post und Eisenbahnen

Dictum

Artikel 3 van verordening (EU) 2015/2120 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 tot vaststelling van maatregelen betreffende open-internettoegang en tot wijziging van richtlijn 2002/22/EG inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten en verordening (EU) nr. 531/2012 betreffende roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken binnen de Unie moet aldus worden uitgelegd dat een beperking van tethering wegens de activering van een “zero-rating”-tariefoptie onverenigbaar is met de verplichtingen die voortvloeien uit lid 3 van dat artikel.


(1)  PB C 137 van 27.4.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/14


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — XY

(Zaak C-18/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Grenscontroles, asiel en immigratie - Asielbeleid - Gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming - Richtlijn 2013/32/EU - Artikel 40 - Volgend verzoek - Nieuwe elementen of bevindingen - Begrip - Omstandigheden die reeds bestonden vóór de definitieve beëindiging van een procedure die betrekking heeft op een vorig verzoek om internationale bescherming - Gezag van gewijsde - Eigen toedoen van de verzoeker)

(2021/C 462/12)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: XY

in tegenwoordigheid van: Bundesamt für Fremdenwesen und Asyl

Dictum

1)

Artikel 40, leden 2 en 3, van richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming moet aldus worden uitgelegd dat het begrip “nieuwe elementen of bevindingen die aan de orde zijn gekomen of door de verzoeker zijn voorgelegd” in de zin van die bepaling, de elementen of bevindingen omvat die zich hebben voorgedaan na de definitieve beëindiging van de procedure die betrekking had op het vorige verzoek om internationale bescherming, alsook de elementen of bevindingen die reeds bestonden vóór de beëindiging van de procedure maar waarop de verzoeker zich niet heeft beroepen.

2)

Artikel 40, lid 3, van richtlijn 2013/32 moet aldus worden uitgelegd dat de behandeling ten gronde van een volgend verzoek om internationale bescherming kan plaatsvinden in het kader van de heropening van de procedure die betrekking had op het eerste verzoek, mits de regels die voor deze heropening gelden in overeenstemming zijn met hoofdstuk II van richtlijn 2013/32 en de indiening van dat verzoek niet afhankelijk wordt gesteld van de inachtneming van vervaltermijnen.

3)

Artikel 40, lid 4, van richtlijn 2013/32 moet aldus worden uitgelegd dat een lidstaat die geen specifieke handelingen ter omzetting van deze bepaling heeft vastgesteld, de inhoudelijke toetsing van een volgend verzoek niet mag weigeren op grond van de algemeen geldende regels van nationaal bestuursrecht, wanneer de nieuwe elementen of bevindingen die tot staving van dat verzoek zijn aangevoerd, reeds bestonden tijdens de procedure die betrekking had op het vorige verzoek en door eigen toedoen van de verzoeker niet zijn voorgelegd in het kader van die procedure.


(1)  PB C 161 van 11.5.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/14


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 2 september 2021 — Europese Commissie/Koninkrijk Zweden

(Zaak C-22/20) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 91/271/EEG - Artikelen 4, 5, 10 en 15 - Behandeling van stedelijk afvalwater - Secundaire of gelijkwaardige behandeling van stedelijk afvalwater van agglomeraties van bepaalde omvang - Verdergaande behandeling van lozingen in kwetsbare gebieden - Artikel 4, lid 3, VEU - Controle van de door de lidstaten verstrekte gegevens - Verplichting tot loyale samenwerking)

(2021/C 462/13)

Procestaal: Zweeds

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Manhaeve, C. Hermes, K. Simonsson en E. Ljung Rasmussen, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: O. Simonsson, R. Shahsavan Eriksson, C. Meyer-Seitz, M. Salborn Hodgson, H. Shev en H. Eklinder, gemachtigden)

Dictum

1)

Het Koninkrijk Zweden is zijn verplichtingen krachtens artikel 4 juncto artikel 10 van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1137/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008, niet nagekomen door er niet voor te zorgen dat het afvalwater van de agglomeraties Lycksele, Malå en Pajala vóór lozing aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces wordt onderworpen, en

het Koninkrijk Zweden is zijn verplichtingen krachtens artikel 4, lid 3, VEU niet nagekomen door de Europese Commissie tijdens de precontentieuze procedure niet de informatie te verstrekken die zij nodig zou hebben gehad om te beoordelen of de zuiveringsinstallaties van de agglomeraties Habo en Töreboda voldeden aan de vereisten van richtlijn 91/271, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1137/2008.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie en het Koninkrijk Zweden dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 87 van 16.3.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/15


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 september 2021 (verzoeken om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Landgericht Ravensburg — Duitsland) — UK/Volkswagen Bank GmbH (C-33/20), RT, SV, BC/Volkswagen Bank GmbH, Skoda Bank, filiaal van Volkswagen Bank GmbH (C-155/20), JL, DT/BMW Bank GmbH, Volkswagen Bank GmbH (C-187/20)

(Gevoegde zaken C-33/20, C-155/20 en C-187/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Consumentenbescherming - Richtlijn 2008/48/EG - Consumentenkrediet - Artikel 10, lid 2 - Verplichte vermeldingen in de overeenkomst - Verplichting tot vermelding van het soort krediet, de looptijd van de kredietovereenkomst, de rentevoet in geval van betalingsachterstand en het mechanisme voor de aanpassing van de op het tijdstip van het sluiten van de kredietovereenkomst geldende rentevoet in geval van betalingsachterstand daarvan - Wijziging van de in geval van betalingsachterstand geldende rentevoet op basis van de wijziging van de door de centrale bank van een lidstaat vastgestelde basisrentevoet - In geval van vervroegde aflossing van de lening verschuldigde vergoeding - Verplichting om te preciseren hoe de wijziging van de in geval van betalingsachterstand geldende rentevoet en de vergoeding worden berekend - Geen verplichting tot vermelding van de mogelijkheden om de kredietovereenkomst te beëindigen, waarin de nationale regelgeving voorziet maar richtlijn 2008/48 niet - Artikel 14, lid 1 - Herroepingsrecht dat door de consument wordt uitgeoefend op basis van het ontbreken van een op grond van artikel 10, lid 2, verplichte vermelding - Tardieve uitoefening - Verbod voor de kredietgever om een exceptie van verval van recht of van rechtsmisbruik op te werpen)

(2021/C 462/14)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Ravensburg

Partijen in de hoofdgedingen

Verzoekende partijen: UK (C-33/20), RT, SV, BC (C-155/20), JL, DT (C-187/20)

Verwerende partijen: Volkswagen Bank GmbH (C-33/20), Volkswagen Bank GmbH, Skoda Bank, filiaal van Volkswagen Bank GmbH (C-155/20), BMW Bank GmbH, Volkswagen Bank GmbH (C-187/20)

Dictum

1)

Artikel 10, lid 2, onder a), c) en e), van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad moet aldus worden uitgelegd dat de omstandigheid dat het bij een kredietovereenkomst gaat om een “gelieerde kredietovereenkomst” in de zin van artikel 3, onder n), van deze richtlijn en dat deze overeenkomst voor een bepaalde looptijd wordt gesloten, in de kredietovereenkomst op duidelijke en beknopte wijze moet worden vermeld.

2)

Artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48 moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling niet vereist dat in een “gelieerde kredietovereenkomst” in de zin van artikel 3, onder n), van deze richtlijn die uitsluitend dient ter financiering van een overeenkomst voor de levering van een goed en waarin is bepaald dat het kredietbedrag aan de verkoper van dat goed wordt uitbetaald, wordt vermeld dat de consument ten belope van het uitbetaalde bedrag wordt bevrijd van zijn verplichting tot betaling van de verkoopprijs en dat de verkoper hem het gekochte goed, voor zover de verkoopprijs volledig betaald is, moet overdragen.

3)

Artikel 10, lid 2, onder l), van richtlijn 2008/48 moet aldus worden uitgelegd dat de op het tijdstip van het sluiten van de kredietovereenkomst geldende rentevoet in geval van betalingsachterstand daarvan, in de vorm van een concreet percentage in die overeenkomst moet worden vermeld, en dat het mechanisme voor de aanpassing van die rentevoet in die overeenkomst concreet moet worden beschreven. Wanneer de partijen bij de kredietovereenkomst in kwestie overeengekomen zijn dat de in geval van betalingsachterstand geldende rentevoet zal worden gewijzigd op basis van de wijziging van de door de centrale bank van een lidstaat vastgestelde en in een gemakkelijk te raadplegen staatsblad bekendgemaakte basisrentevoet, is een verwijzing in die overeenkomst naar die basisrentevoet voldoende op voorwaarde dat de wijze waarop de in geval van betalingsachterstand geldende rentevoet uitgaande van de basisrentevoet wordt berekend in die overeenkomst wordt weergegeven. In dit verband moet aan twee voorwaarden worden voldaan. In de eerste plaats moet de weergave van die berekeningswijze gemakkelijk te begrijpen zijn voor een gemiddelde consument die op financieel gebied niet over gespecialiseerde kennis beschikt en hem in staat stellen de in geval van betalingsachterstand geldende rentevoet te berekenen op basis van de in die overeenkomst verstrekte informatie. In de tweede plaats moet de frequentie waarmee die basisrentevoet wordt gewijzigd, welke frequentie is vastgesteld in nationale bepalingen, eveneens in de kredietovereenkomst in kwestie worden weergegeven.

4)

Artikel 10, lid 2, onder r), van richtlijn 2008/48 moet aldus worden uitgelegd dat in de kredietovereenkomst op een concrete en voor een gemiddelde consument gemakkelijk te begrijpen wijze moet worden vermeld hoe de vergoeding die verschuldigd is in geval van vervroegde aflossing van de lening wordt berekend, opdat deze het bedrag van de in geval van vervroegde aflossing verschuldigde vergoeding kan berekenen op basis van de in die overeenkomst verstrekte informatie.

5)

Artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48 moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling niet vereist dat in de kredietovereenkomst melding wordt gemaakt van alle situaties waarin aan de partijen bij de kredietovereenkomst niet door richtlijn 2008/48 maar enkel door de nationale regelgeving een recht van beëindiging wordt toegekend.

6)

Artikel 14, lid 1, van richtlijn 2008/48 moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling eraan in de weg staat dat de kredietgever zich beroept op het verval van recht wanneer de consument zijn herroepingsrecht overeenkomstig die bepaling uitoefent in het geval dat een van de verplichte vermeldingen als bedoeld in artikel 10, lid 2, van deze richtlijn niet in de kredietovereenkomst was opgenomen en evenmin achteraf naar behoren is meegedeeld, waarbij niet van belang is of die consument niet op de hoogte was van het bestaan van zijn herroepingsrecht zonder dat hij voor die onwetendheid verantwoordelijk was.

7)

Richtlijn 2008/48 moet aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staat dat de kredietgever op geldige wijze kan stellen dat de consument misbruik heeft gemaakt van zijn herroepingsrecht op grond van artikel 14, lid 1, van deze richtlijn, wanneer een van de in artikel 10, lid 2, van die richtlijn bedoelde verplichte vermeldingen niet in de kredietovereenkomst was opgenomen en evenmin achteraf naar behoren is meegedeeld, waarbij niet van belang is of die consument niet op de hoogte was van het bestaan van zijn herroepingsrecht.

8)

Artikel 10, lid 2, onder t), van richtlijn 2008/48 moet aldus worden uitgelegd dat in de kredietovereenkomst de essentiële informatie moet worden vermeld die betrekking heeft op alle buitengerechtelijke klachten- of beroepsprocedures die de consument ter beschikking staan alsook, in voorkomend geval, de met elk van die procedures gepaard gaande kosten, het feit of het voorleggen van de klacht of het aantekenen van het beroep per post dan wel elektronisch dient plaats te vinden, het fysieke of elektronische adres waarnaar die klacht of dat beroep moet worden verzonden en de andere vormvereisten die voor die klacht of dat beroep van toepassing zijn. Wat deze informatie betreft, is een loutere verwijzing in de kredietovereenkomst naar een procedurereglement dat kan worden geraadpleegd op het internet of naar een ander stuk of document dat betrekking heeft op de voorwaarden en regels voor buitengerechtelijke klachten- en beroepsprocedures niet voldoende.


(1)  PB C 161 van 11.5.2020

PB C 230 van 13.7.2020

PB C 255 van 3.8.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/17


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 2 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Köln — Duitsland) — Telekom Deutschland GmbH / Bundesrepublik Deutschland, vertegenwoordigd door de Bundesnetzagentur für Elektrizität, Gas, Telekommunikation, Post und Eisenbahnen

(Zaak C-34/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Elektronische communicatie - Verordening (EU) 2015/2120 - Artikel 3 - Open-internettoegang - Artikel 3, lid 1 - Rechten van eindgebruikers - Artikel 3, lid 2 - Verbod op overeenkomsten en commerciële praktijken die de uitoefening van de rechten van eindgebruikers beperken - Artikel 3, lid 3 - Verplichting tot gelijke en niet-discriminerende behandeling van het verkeer - Mogelijkheid om redelijke verkeersbeheersmaatregelen te treffen - Extra “zero-rating”-tariefoptie - Bandbreedtebeperking)

(2021/C 462/15)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Köln

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Telekom Deutschland GmbH

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland, vertegenwoordigd door de Bundesnetzagentur für Elektrizität, Gas, Telekommunikation, Post und Eisenbahnen

Dictum

Artikel 3 van verordening (EU) 2015/2120 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 tot vaststelling van maatregelen betreffende open-internettoegang en tot wijziging van richtlijn 2002/22/EG inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten en verordening (EU) nr. 531/2012 betreffende roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken binnen de Unie moet aldus worden uitgelegd dat een wegens de activering van een “zero-rating”-tariefoptie op videostreaming toegepaste bandbreedtebeperking, ongeacht of de videostreaming uitgaat van partnerondernemingen dan wel van overige aanbieders van inhoud, onverenigbaar is met de verplichtingen die voortvloeien uit lid 3 van dat artikel.


(1)  PB C 137 van 27.4.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/18


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 2 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Procura della Repubblica di Trento — Italië) — Procedure inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van een Europees onderzoeksbevel jegens XK

(Zaak C-66/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 267 VWEU - Begrip “rechterlijke instantie” - Criteria - Procura della Repubblica di Trento (openbaar ministerie Trente, Italië) - Niet-ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing)

(2021/C 462/16)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Procura della Repubblica di Trento

Partij in het hoofdgeding

XK

in tegenwoordigheid van: Finanzamt für Steuerstrafsachen und Steuerfahndung Münster

Dictum

Het verzoek om een prejudiciële beslissing, dat is ingediend door de Procura della Repubblica di Trento (openbaar ministerie Trente, Italië) bij besluit van 15 januari 2020, is niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 209 van 22.6.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/18


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — XY / Hauptzollamt B

(Zaak C-100/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Belasting van energieproducten en elektriciteit - Richtlijn 2003/96/EG - Artikel 17, lid 1, onder a) - Verlagingen van de belasting op het verbruik van energieproducten en elektriciteit ten voordele van energie-intensieve bedrijven - Facultatieve verlaging - Regeling van de teruggaaf van belastingen die zijn geheven in strijd met nationaalrechtelijke bepalingen die zijn vastgesteld op basis van een bij die richtlijn aan de lidstaten geboden mogelijkheid - Betaling van rente - Gelijkheidsbeginsel)

(2021/C 462/17)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: XY

Verwerende partij: Hauptzollamt B

Dictum

Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het vereist dat bij de terugbetaling van een bedrag aan elektriciteitsbelasting dat ten onrechte is geheven wegens de onjuiste toepassing van een nationale bepaling die is vastgesteld op basis van een aan de lidstaten bij richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit geboden mogelijkheid, dit bedrag moet worden vermeerderd met rente.


(1)  PB C 209 van 22.6.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/19


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 2 september 2021 — Europese Commissie/Portugese Republiek

(Zaak C-169/20) (1)

(Niet-nakoming - Artikel 110 VWEU - Binnenlandse belastingen - Discriminerende belastingen - Verbod - Uit andere lidstaten ingevoerde tweedehandsvoertuigen - Op basis van de koolstofdioxide-uitstoot berekende component van de registratiebelasting - Niet-inaanmerkingneming van de waardevermindering van het voertuig)

(2021/C 462/18)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. França en C. Perrin, vervolgens G. Braga da Cruz en C. Perrin, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, N. Vitorino, A. Pimenta, P. Barros da Costa en S. Jaulino, gemachtigden)

Dictum

1)

De Portugese Republiek heeft niet voldaan aan de krachtens artikel 110 VWEU op haar rustende verplichtingen door ter berekening van de belasting op motorrijtuigen als bedoeld in de Código do imposto sobre veículos (wetboek inzake de belasting op motorrijtuigen), zoals gewijzigd bij lei 71/2018 (wet nr. 71/2018), de waardevermindering wat de milieucomponent betreft buiten beschouwing te laten bij de berekening van de waarde van in een andere lidstaat gekochte en op het Portugese grondgebied in het verkeer gebrachte tweedehandsvoertuigen.

2)

De Portugese Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 209 van 22.6.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/19


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 2 september 2021 — Europese Commissie / Raad van de Europese Unie

(Gevoegde zaken C-180/20) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Besluiten (EU) 2020/245 en 2020/246 - Standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de Partnerschapsraad die is ingesteld bij de brede en versterkte Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds - Overeenkomst waarvan sommige bepalingen in verband kunnen worden gebracht met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) - Vaststelling van de reglementen van orde van de Partnerschapsraad, het Partnerschapscomité, de subcomités en andere organen - Vaststelling van twee afzonderlijke besluiten - Keuze van de rechtsgrondslag - Artikel 37 VEU - Artikel 218, lid 9, VWEU - Stemregel)

(2021/C 462/19)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Kellerbauer en T. Ramopoulos, gemachtigden))

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: K. Najmanová, M. Švarc, J. Vláčil en M. Smolek, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: P. Mahnič, M. Balta en M. Bishop, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: T. Stehelin, J.-L. Carré en A.-L. Desjonquères, gemachtigden)

Dictum

1)

Besluit (EU) 2020/245 van de Raad van 17 februari 2020 betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de door de brede en versterkte Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds, ingestelde Partnerschapsraad, over de vaststelling van het reglement van orde van de Partnerschapsraad, en van de reglementen van orde van het Partnerschapscomité, van de subcomités en andere door de Partnerschapsraad ingestelde organen, en over de vaststelling van de lijst van subcomités, met het oog op de toepassing van die overeenkomst met uitzondering van titel II ervan, en besluit (EU) 2020/246 van de Raad van 17 februari 2020 betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de door de brede en versterkte Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds, ingestelde Partnerschapsraad, over de vaststelling van het reglement van orde van de Partnerschapsraad, en van de reglementen van orde van het Partnerschapscomité, van de subcomités en andere door de Partnerschapsraad ingestelde organen, en over de vaststelling van de lijst van subcomités, met het oog op de toepassing van titel II van die overeenkomst, worden nietig verklaard.

2)

De gevolgen van de besluiten 2020/245 en 2020/246 worden gehandhaafd.

3)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.

4)

De Franse Republiek en de Tsjechische Republiek dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 209 van 22.06.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/20


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 2 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — DM, LR/Caisse régionale de Crédit agricole mutuel (CRCAM) — Alpes-Provence

(Zaak C-337/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Harmonisatie van de wetgevingen - Betalingsdiensten in de interne markt - Richtlijn 2007/64/EG - Artikelen 58 en 60 - Betalingsdienstgebruiker - Kennisgeving van niet-toegestane betalingstransacties - Aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder voor deze transacties - Aansprakelijkheidsvordering ingesteld door de borg van een betalingsdienstgebruiker)

(2021/C 462/20)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: DM, LR

Verwerende partij: Caisse régionale de Crédit agricole mutuel (CRCAM) — Alpes-Provence

Dictum

1)

Artikel 58 en artikel 60, lid 1, van richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van richtlijn 97/5/EG moeten aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een betalingsdienstgebruiker de aanbieder van deze diensten aansprakelijk kan stellen op basis van een andere aansprakelijkheidsregeling dan de regeling in deze bepalingen wanneer deze gebruiker de in artikel 58 neergelegde kennisgevingsverplichting niet is nagekomen.

2)

Artikel 58 en artikel 60, lid 1, van richtlijn 2007/64 moeten aldus worden uitgelegd dat zij er zich niet tegen verzetten dat de borg van een betalingsdienstgebruiker zich, vanwege niet-nakoming door de betalingsdienstaanbieder van zijn verplichtingen in verband met een niet-toegestane transactie, beroept op de civielrechtelijke aansprakelijkheid van een dergelijke aanbieder, begunstigde van de borgstelling, om het bedrag van de gewaarborgde schuld overeenkomstig een gemeenrechtelijke regeling inzake contractuele aansprakelijkheid te betwisten.


(1)  PB C 339 van 12.10.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/21


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 2 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte costituzionale — Italië) — O.D. e.a./Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS)

(Zaak C-350/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2011/98/EU - Rechten voor werknemers uit derde landen die beschikken over een gecombineerde vergunning - Artikel 12 - Recht op gelijke behandeling - Sociale zekerheid - Verordening (EG) nr. 883/2004 - Coördinatie van socialezekerheidsstelsels - Artikel 3 - Moederschaps- en vaderschapsuitkeringen - Gezinsbijslagen - Regeling van een lidstaat volgens welke onderdanen van derde landen die beschikken over een gecombineerde vergunning zijn uitgesloten van een geboortetoelage en een moederschapsuitkering)

(2021/C 462/21)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte costituzionale

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: O.D., R.I.H.V., B.O., F.G., M.K.F.B., E.S., N.P., S.E.A.

Verwerende partij: Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS)

in tegenwoordigheid van: Presidenza del Consiglio dei Ministri

Dictum

Artikel 12, lid 1, onder e), van richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die de in artikel 3, lid 1, onder b) en c), van deze richtlijn genoemde onderdanen van derde landen uitsluit van het in die regeling neergelegde recht op een geboortetoelage en een moederschapsuitkering.


(1)  PB C 329 van 5.10.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/22


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 2 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Peek & Cloppenburg KG, wettelijk vertegenwoordigd door Peek & Cloppenburg Düsseldorf Komplementär B.V. / Peek & Cloppenburg KG, wettelijk vertegenwoordigd door Van Graaf Management GmbH

(Zaak C-371/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de consument - Richtlijn 2005/29/EG - Oneerlijke handelspraktijken - Handelspraktijken die onder alle omstandigheden als oneerlijk worden beschouwd - Misleidende handelspraktijken - Punt 11 van bijlage I - Reclameactie - Gebruik van redactionele inhoud in de media om reclame te maken voor een product - Reclame waarvoor de handelaar heeft betaald - Begrip “betaling” - Bevordering van de verkoop van de producten van de adverteerder en van het mediabedrijf - “Advertorial”)

(2021/C 462/22)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Peek & Cloppenburg KG, wettelijk vertegenwoordigd door Peek & Cloppenburg Düsseldorf Komplementär B.V.

Verwerende partij: Peek & Cloppenburg KG, wettelijk vertegenwoordigd door Van Graaf Management GmbH

Dictum

Punt 11 van bijlage I bij richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad moet aldus worden uitgelegd dat een handelaar “betaalt” — in de zin van deze bepaling — voor reclame voor een product door de publicatie van redactionele inhoud, wanneer hij voor deze publicatie een tegenprestatie met een vermogenswaarde verricht, ongeacht of het gaat om de voldoening van een geldsom dan wel om een andere prestatie, voor zover er onmiskenbaar een verband bestaat tussen de door de betrokken handelaar verrichte betaling en die publicatie. Dat is onder meer het geval wanneer die handelaar kosteloos foto’s ter beschikking stelt waarop gebruiksrechten rusten en waarop zijn bedrijfsruimten alsook de door hem verkochte producten te zien zijn.


(1)  PB C 348 van 19.10.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/22


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Østre Landsret — Denemarken) — B / Udlændingenævnet

(Zaak C-379/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Associatieovereenkomst EEG-Turkije - Besluit nr. 1/80 - Artikel 13 - “Standstillclausule” - Nieuwe beperking - Gezinshereniging van minderjarige kinderen van Turkse werknemers - Leeftijdsvoorwaarde - Vereiste van specifieke redenen om voor gezinshereniging in aanmerking te komen - Dwingende reden van algemeen belang - Geslaagde integratie - Evenredigheid)

(2021/C 462/23)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Østre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: B

Verwerende partij: Udlændingenævnet

Dictum

Artikel 13 van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije moet aldus worden uitgelegd dat een nationale maatregel die de leeftijdsgrens waarop het kind van een Turkse werknemer die legaal op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst verblijft een verzoek tot gezinshereniging kan indienen van 18 naar 15 jaar verlaagt, een “nieuwe beperking” vormt in de zin van deze bepaling. Een dergelijke beperking kan evenwel worden gerechtvaardigd door de doelstelling om een geslaagde integratie van de betrokken derdelanders te verzekeren, mits de regels voor de uitvoering ervan niet verder gaan dan hetgeen noodzakelijk is om de nagestreefde doelstelling te bereiken.


(1)  PB C 348 van 19.10.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/23


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 2 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de cour d’appel de Mons — België) — TP / Instituut van de auto-experts

(Zaak C-502/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Vrijheid van vestiging - Vrij verrichten van diensten - Erkenning van beroepskwalificaties - Richtlijn 2005/36/EG - Artikel 5, lid 2 - In een lidstaat gevestigde auto-expert die zich naar het grondgebied van de ontvangende lidstaat begeeft om er tijdelijk en incidenteel zijn beroep uit te oefenen - Weigering van de beroepsorganisatie van de ontvangende lidstaat, waar hij eerder was gevestigd, om hem in te schrijven in het register van tijdelijke en incidentele dienstverrichtingen - Begrip “tijdelijke en incidentele dienstverrichting”)

(2021/C 462/24)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d’appel de Mons

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: TP

Verwerende partij: Instituut van de auto-experts

Dictum

Artikel 5, lid 2, van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van de ontvangende lidstaat in de zin van deze bepaling die, zoals geïnterpreteerd door de bevoegde autoriteiten van die lidstaat, een in een andere lidstaat gevestigde beroepsbeoefenaar niet toestaat om zijn beroep tijdelijk en incidenteel uit te oefenen op het grondgebied van de ontvangende lidstaat, op grond dat deze beroepsbeoefenaar in het verleden over een vestiging in die lidstaat beschikte, de diensten die hij verricht een zekere herhaling vertonen of hij zich in die lidstaat heeft voorzien van een bepaalde infrastructuur, zoals een kantoor.


(1)  PB C 35 van 1.2.2021.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/24


Hogere voorziening ingesteld op 8 februari 2021 door de Likvidacijska masa iza Mesoprodukt d.o.o., Gojko Čuljak tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 28 januari 2021 in zaak T-603/20, Likvidacijska masa iza Mesoprodukt d.o.o., Gojko Čuljak / Europese Commissie

(Zaak C-171/21 P)

(2021/C 462/25)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Rekwirantes: Likvidacijska masa iza Mesoprodukt d.o.o., Gojko Čuljak (vertegenwoordiger: zastupnik: I. Žalac, odvjetnik)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Bij beschikking van 1 september 2021 heeft het Hof van Justitie (Negende kamer) de hogere voorziening kennelijk ongegrond verklaard, het door Likvidacijska masa iza Mesoprodukt d.o.o. en Gojko Čuljak ingediende verzoek om rechtsbijstand afgewezen en beslist dat Likvidacijska masa iza Mesoprodukt d.o.o. en Gojko Čuljak hun eigen kosten zullen dragen.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/24


Hogere voorziening ingesteld op 31 maart 2021 door 12seasons GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 20 januari 2021 in zaak T-329/19, 12seasons / EUIPO — Société immobilière et mobilière de Montagny (BE EDGY BERLIN)

(Zaak C-211/21 P)

(2021/C 462/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: 12seasons GmbH (vertegenwoordiger: M. Gail, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Société immobilière et mobilière de Montagny

Bij beschikking van 1 september 2021 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) geoordeeld dat de hogere voorziening niet toegelaten is en dat 12seasons GmbH haar eigen kosten zal dragen.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/24


Hogere voorziening ingesteld op 12 mei 2021 door Graanhandel P. van Schelven BV tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 24 maart 2021 in zaak T-306/19, Graanhandel P. van Schelven / Commissie

(Zaak C-309/21 P)

(2021/C 462/27)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Graanhandel P. van Schelven BV (vertegenwoordiger: C. Almeida, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Bij beschikking van 28 september 2021 heeft het Hof van Justitie (Negende kamer) geoordeeld dat de hogere voorziening kennelijk ongegrond is en dat Graanhandel P. van Schelven BV haar eigen kosten zal dragen.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/25


Hogere voorziening ingesteld op 14 juni 2021 door Apologistics GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer) van 21 april 2021 in zaak T-282/20, Apologistics GmbH/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

(Zaak C-369/21 P)

(2021/C 462/28)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Apologistics GmbH (vertegenwoordiger: H. Hug, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Markus Kerckhoff

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) heeft bij beschikking van 22 september 2021 de hogere voorziening niet toegelaten en beslist dat rekwirante haar eigen kosten zal dragen.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/25


Hogere voorziening ingesteld op 8 juli 2021 door repowermap.org tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer) van 28 april 2021 in zaak T-872/16, repowermap.org / EUIPO en Repower

(Zaak C-417/12 P)

(2021/C 462/29)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: repowermap.org (vertegenwoordigers: P. González-Bueno Catalán de Ocón, abogado, W. Sakulin, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Repower AG

Bij beschikking van 8 september 2021 heeft het Hof (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) geoordeeld dat de hogere voorziening niet toegelaten is.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 30 juli 2021 — La Quadrature du Net, Fédération des fournisseurs d’accès à Internet associatifs, Franciliens.net, French Data Network / Premier ministre, Ministère de la Culture

(Zaak C-470/21)

(2021/C 462/30)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: La Quadrature du Net, Fédération des fournisseurs d’accès à Internet associatifs, Franciliens.net, French Data Network

Verwerende partijen: Premier ministre, Ministère de la Culture

Prejudiciële vragen

1)

Behoren de met een IP-adres overeenkomende gegevens betreffende de burgerlijke identiteit tot de verkeers- en locatiegegevens waarvoor een rechterlijke instantie of onafhankelijke bestuurlijke entiteit met dwingende bevoegdheden in beginsel een voorafgaande toetsing moet verrichten?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet [richtlijn 2002/58] van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (1), gelezen in het licht van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dan gelet op de geringe gevoeligheid van de gegevens betreffende de burgerlijke identiteit van de gebruikers, daaronder begrepen hun contactgegevens, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan deze met het IP-adres van de gebruikers overeenkomende gegevens worden verzameld door een administratieve instantie, zonder dat een rechterlijke instantie of onafhankelijke bestuurlijke entiteit met dwingende bevoegdheden een voorafgaande toetsing verricht?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, staat richtlijn 2002/58 er dan aan in de weg dat deze toetsing op een aangepaste wijze wordt verricht, bijvoorbeeld op geautomatiseerde wijze, in voorkomend geval onder het toezicht van een interne dienst van het orgaan die garanties biedt inzake onafhankelijkheid en onpartijdigheid ten opzichte van de ambtenaren die belast zijn met het verzamelen van de gegevens betreffende de burgerlijke identiteit, een en ander gelet op de geringe gevoeligheid van deze gegevens, op de omstandigheid dat dit de enige gegevens zijn die mogen worden verzameld en dit enkel ter voorkoming van de niet-nakoming van verplichtingen die op nauwkeurige, limitatieve en restrictieve wijze zijn vastgesteld in het nationale recht, en op de omstandigheid dat een systematische toetsing van de toegang tot de gegevens van iedere gebruiker door een rechterlijke instantie of derde bestuurlijke entiteit met dwingende bevoegdheden afbreuk zou kunnen doen aan de vervulling van de openbaredienstverleningstaak die is opgedragen aan de — zelf onafhankelijke — bestuurlijke instantie die deze gegevens verzamelt?


(1)  PB 2002, L 201, blz. 37.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Senāts) (Letland) op 30 augustus 2021 — SIA “Mikrotīkls” / Valsts ieņēmumu dienests

(Zaak C-542/21)

(2021/C 462/31)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākā tiesa (Senāts) (Hooggerechtshof, Letland)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SIA “Mikrotīkls”

Verwerende partij: Valsts ieņēmumu dienests (belastingdienst)

Prejudiciële vraag

Moet de gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 927/2012 (2) van de Commissie van 9 oktober 2012 en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1001/2013 (3) van de Commissie van 9 oktober 2013, aldus worden uitgelegd dat postonderverdeling 8517 70 11 van de gecombineerde nomenclatuur antennes kan omvatten voor routers die zijn geconfigureerd voor gebruik in lokale netwerken (LAN) en/of in wide area networks (WAN)?


(1)  PB 1987, L 256, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 927/2012 van de Commissie van 9 oktober 2012 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad en het Parlement met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1987, L 256, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1001/2013 van de Commissie van 4 oktober 2013 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 2013, L 290, blz. 1).


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/27


Beroep ingesteld op 7 september 2021 — Europese Commissie/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-551/21)

(2021/C 462/32)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet, B. Hofstötter, T. Ramopoulos, A. Stobiecka-Kuik, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

artikel 2 van besluit (EU) 2021/1117 van de Raad van 28 juni 2021 (1) betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige toepassing van het uitvoeringsprotocol bij de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Republiek Gabon en de Europese Gemeenschap (2021-2026), alsmede de aanwijzing door de voorzitter van de Raad, op 29 juni 2021, van de Portugese ambassadeur als de persoon die bevoegd is om het protocol te ondertekenen, nietig verklaren, en

de Raad verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar eerste en primaire middel voert de Commissie aan dat de Raad heeft gehandeld in strijd met (a) de in artikel 17 VEU vastgelegde bevoegdheid van de Commissie tot externe vertegenwoordiging, in samenhang met het interinstitutionele evenwicht en het in artikel 13, lid 2, VEU verankerde beginsel van de institutionele toedeling van bevoegdheden, en (b) het vereiste van eenheid in de externe vertegenwoordiging dat voortvloeit uit het beginsel van loyale samenwerking tussen de Unie en haar lidstaten. De Commissie stelt ten eerste dat de Raad het recht onjuist heeft toegepast en de bevoegdheden van de Commissie heeft geschonden door artikel 2 van besluit (EU) 2021/1117 van de Raad van 28 juni 2021, zoals gewijzigd, vast te stellen, en door op grond van die bepaling, via zijn voorzitter, de Portugese ambassadeur aan te wijzen als de persoon die bevoegd is om het uitvoeringsprotocol met Gabon namens de Unie (en zelfs als enige) te ondertekenen, in plaats van de Commissie. Ten tweede voert de Commissie aan dat de Raad hierdoor bij de externe partners van de Unie verwarring heeft doen ontstaan over welke instelling van de Unie verantwoordelijk is voor de externe vertegenwoordiging van de Unie. De Raad heeft namelijk, door de roulerende voorzitter van de Raad, in de persoon van de Portugese ambassadeur, aan te wijzen, twijfel gewekt over de juridische aard van de bevoegdheid van de Unie om, op de gebieden waarop zij bevoegd is, op autonome wijze internationale overeenkomsten aan te gaan als een volwaardige internationale rechtspersoon en niet als een vertegenwoordiger van haar lidstaten. De Commissie heeft aldus de doeltreffendheid, geloofwaardigheid en reputatie van de Unie op internationaal gebied ondermijnd.

Met haar tweede middel betoogt de Commissie dat de Raad heeft gehandeld in strijd met (a) de motiveringsplicht en het bekendmakingsvereiste van de artikelen 296 en 297 VWEU, en (b) het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen van artikel 13, lid 2, VEU. De Commissie voert ten eerste aan dat de Raad geen redenen heeft gegeven voor zijn besluit om de Portugese ambassadeur bevoegd te verklaren namens de Unie te ondertekenen en heeft nagelaten dat besluit naar behoren openbaar te maken door het te publiceren of mee te delen aan de Commissie. Zij voert ten tweede aan dat de Raad de Commissie niet heeft geraadpleegd over zijn voornemen om de Portugese ambassadeur bevoegd te verklaren om namens de Unie te ondertekenen.


(1)  PB 2021, L 242, blz. 3.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/28


Hogere voorziening ingesteld op 8 september 2021 door Global Silicones Council, Wacker Chemie AG, Momentive Performance Materials GmbH, Shin-Etsu Silicones Europe BV en Elkem Silicones France SAS tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer — uitgebreid) van 30 juni 2021 in zaak T-226/18, Global Silicones Council e.a./Commissie

(Zaak C-558/21 P)

(2021/C 462/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Global Silicones Council, Wacker Chemie AG, Momentive Performance Materials GmbH, Shin-Etsu Silicones Europe BV, Elkem Silicones France SAS (vertegenwoordigers: A. Bartl, advokát, A. Kołtunowska, adwokat, alsmede R. Cana en E. Mullier, avocats)

Andere partijen in de procedure: American Chemistry Council, Inc. (ACC), Europese Commissie, Bondsrepubliek Duitsland, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Europees Parlement, Raad van de Europese Unie, Europees Agentschap voor chemische stoffen

Conclusies

het arrest van het Gerecht in zaak T-226/18 vernietigen;

de bestreden handeling (1) nietig verklaren;

subsidiair, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een uitspraak op rekwirantes’ vordering tot nietigverklaring, en

verweerster in eerste aanleg verwijzen in de kosten van deze procedure, met inbegrip van de kosten van de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voeren rekwirantes vijf middelen aan.

1.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen en artikel 68, lid 1, van de REACH-verordening (2) onjuist uitgelegd door te oordelen dat het feit dat verweerster niet uitdrukkelijk had vastgesteld dat sprake was van een onaanvaardbaar risico, geen schending van artikel 68, lid 1, opleverde.

2.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen door te oordelen dat verweerster haar motiveringsplicht was nagekomen ten aanzien van haar vaststelling dat de met de aanwezigheid van D4/D5 in afwasbare producten gepaard gaande risico’s onaanvaardbaar waren. Het feit dat verweerster geen specifieke redenen voor die vaststelling heeft geformuleerd, komt neer op een motiveringsgebrek en staat in de weg aan rechterlijke toetsing.

3.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen door te oordelen dat onzekerheid bij de beoordeling van PBT- of zPzB-stoffen een benadering rechtvaardigt waarbij elke uitstoot een graadmeter voor risico kan vormen. Door elke uitstoot gelijk te stellen aan een risico (of zelfs een onaanvaardbaar risico) met het oog op REACH-beperkingen, heeft verweerster inbreuk gemaakt op artikel 68, lid 1, en artikel 69 van de REACH-verordening, en bijlage XV daarbij, waarin wordt verwezen naar bijlage I. Daarnaast heeft verweerster gehandeld in strijd met de vaste rechtspraak van de Unierechter waarin is bepaald dat bij de wetenschappelijke beoordeling van risico’s niet kan worden uitgegaan van het nul-risico beginsel.

4.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen en bijlage XIII van de REACH-verordening onjuist uitgelegd door te oordelen dat bioconcentratiefactoren (BCF) prioriteit hebben over andere gegevens, en in het bijzonder biomagnificatiefactoren (BMF) of trofische magnificatiefactoren (TMF).

5.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen en bijlage XIII van de REACH-verordening onjuist uitgelegd door te bepalen dat verweerster de hybride aard van D4 en D5 niet in aanmerking hoefde te nemen bij haar oordeel dat de stoffen voldeden aan de zeer persistent (zP) en zeer bioaccumulerend (zB) criteria van bijlage XIII bij de REACH-verordening.


(1)  Verordening (EU) 2018/35 van de Commissie van 10 januari 2018 tot wijziging van bijlage XVII bij verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) wat betreft octamethylcyclotetrasiloxaan (D4) en decamethylcyclopentasiloxaan (D5) (PB 2018, L 6, blz. 45).

(2)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006, L 396, blz. 1, met rectificatie in PB 2007, L 136, blz. 3).


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/29


Hogere voorziening ingesteld op 8 september 2021 door Global Silicones Council, Dow Silicones UK Ltd, Elkem Silicones France SAS, Evonik Operations GmbH, Momentive Performance Materials GmbH, Shin-Etsu Silicones Europe BV, Wacker Chemie AG tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer — uitgebreid) van 30 juni 2021 in zaak T-518/19, Global Silicones Council e.a./ECHA

(Zaak C-559/21 P)

(2021/C 462/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Global Silicones Council, Dow Silicones UK Ltd, Elkem Silicones France SAS, Evonik Operations GmbH, Momentive Performance Materials GmbH, Shin-Etsu Silicones Europe BV, Wacker Chemie AG (vertegenwoordigers: R. Cana en E. Mullier, avocats, Z. Romata, Solicitor)

Andere partijen in de procedure: American Chemistry Council, Inc. (ACC), Europees Agentschap voor chemische stoffen, Bondsrepubliek Duitsland, Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht in zaak T-519/18 vernietigen;

het bestreden besluit (1) nietig verklaren;

subsidiair, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een uitspraak op rekwirantes’ vordering tot nietigverklaring, en

verweerder in eerste aanleg verwijzen in de kosten van deze procedure, met inbegrip van de kosten van de procedure voor het Gerecht en de kosten van interveniënten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voeren rekwirantes de volgende middelen aan:

Ten eerste heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en bijlage XIII bij de REACH-verordening (2) en verordening 253/2001 van de Commissie (3) onjuist uitgelegd door te oordelen dat BCF gegevens “prioriteit” hebben over, of “zwaarder wegen” dan andere gegevens bij de beoordeling van B/vB kenmerken, en dat verweerder geen kennelijke beoordelingsfout had gemaakt door te oordelen dat de BCF waarden zwaarder wogen.

Ten tweede heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en bijlage XIII bij de REACH-verordening onjuist uitgelegd door te oordelen dat verweerder geen kennelijke fout had begaan door de relevantie van de hybride aard van D4, D5 en D6 niet in aanmerking te nemen. Daarnaast heeft het rekwirantes’ middelen en het in deze context aangevoerde bewijs onjuist opgevat en aldus hun recht om te worden gehoord, geschonden.

Ten derde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en bijlage XIII bij de REACH-verordening onjuist uitgelegd door te oordelen dat verweerder geen kennelijke fout had gemaakt door gegevens die onder relevante omstandigheden waren verzameld, niet in aanmerking te nemen. Daarnaast heeft het rekwirantes’ middelen en het in deze context aangevoerde bewijs onjuist opgevat en aldus hun recht om te worden gehoord, geschonden.

Ten vierde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het bewijs en het aangedragen bewijs onjuist opgevat.


(1)  Besluit van ECHA van 27 juni 2018 tot opneming van octamethylcyclotetrasiloxaan (D4), decamethylcyclopentasiloxaan (D5) en dodecamethylcyclohexasiloxaan (D6) op de lijst van stoffen die in aanmerking komen om uiteindelijk te worden opgenomen in bijlage XIV bij verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006, L 396, blz. 1, met rectificatie in PB 2007, L 136, blz. 3).

(2)  Verordening (EU) 2018/35 van de Commissie van 10 januari 2018 tot wijziging van bijlage XVII bij verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) wat betreft octamethylcyclotetrasiloxaan (D4) en decamethylcyclopentasiloxaan (D5) (PB 2018, L 6, blz. 45).

(3)  Verordening (EU) nr. 253/2011 van de Commissie van 15 maart 2011 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) met betrekking tot bijlage XIII (PB 2011, L 69, blz. 7).


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/30


Hogere voorziening ingesteld op 17 september 2021 door Irish Wind Farmers' Association Clg, Carrons Windfarm Ltd, Foyle Windfarm Ltd en Greenoge Windfarm Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 7 juli 2021 in zaak T-680/19, Irish Wind Farmers’ Association e.a. / Commissie

(Zaak C-578/21 P)

(2021/C 462/35)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Irish Wind Farmers’ Association Clg, Carrons Windfarm Ltd, Foyle Windfarm Ltd en Greenoge Windfarm Ltd (vertegenwoordigers: M. Segura Catalán, abogada, en M. Clayton, advocate)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirantes vorderen dat het Hof:

het bestreden arrest vernietigt;

de Commissie verwijst in de kosten van de procedure in eerste aanleg en die van de hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Het beroep is gebaseerd op twee middelen.

Met het eerste middel betogen rekwirantes dat het Gerecht artikel 108 VWEU en artikel 4 van verordening 2015/1589 (1) onjuist heeft uitgelegd door te oordelen dat de Commissie op basis van het onderzoek van de betrokken steunmaatregel niet verplicht was om een formele onderzoeksprocedure te openen, aangezien er geen ernstige moeilijkheden bestonden met betrekking tot de kwalificatie van de maatregel als staatssteun en de verenigbaarheid ervan met de interne markt.

Het eerste middel bestaat uit zes onderdelen.

Eerste onderdeel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de reikwijdte van de verplichting van de Commissie om de feiten en het recht te onderzoeken in het geval van onrechtmatige steun.

Tweede onderdeel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de door de lidstaten en klagers verstrekte gegevens verschillend te behandelen.

Derde onderdeel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van de duur van het eerste onderzoek.

Vierde onderdeel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de bewijslast bij rekwirantes te leggen.

Vijfde onderdeel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de relevantie van het in het Verenigd Koninkrijk gehanteerde systeem voor de onderhavige zaak buiten beschouwing te laten.

Zesde onderdeel: het Gerecht heeft een onjuiste conclusie getrokken uit de technische aard van de methode voor de beoordeling van de intrinsieke waarde van met fossiele brandstoffen gestookte elektriciteitscentrales.

Met het tweede middel betogen rekwirantes dat het Gerecht de door hen overgelegde bewijzen verkeerd heeft opgevat.


(1)  Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2015, L 248, blz. 9).


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/31


Hogere voorziening ingesteld op 21 september 2021 door Ryanair DAC en Laudamotion GmbH tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 12 juli 2021 in zaak T-866/19, Ryanair en Laudamotion/Commissie

(Zaak C-581/21 P)

(2021/C 462/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Ryanair DAC en Laudamotion GmbH (vertegenwoordigers: E. Vahida, avocat, S. Rating, abogado, en I.-G. Metaxas-Maranghidis, dikigoros)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de bestreden beschikking vernietigen;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor hernieuwde beoordeling;

de beslissing omtrent de kosten van de procedure in eerste aanleg en van de hogere voorziening aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirantes voeren twee middelen aan.

Het Gerecht heeft het Unierecht geschonden en de feiten onjuist opgevat door (1) te oordelen dat de prioriteit van de slotverordening (1) relevant is om vast te stellen of de regels voor de verdeling van luchtverkeer (2) uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen, en (2) geen rekening te houden met de normale gang van zaken bij de vaststelling of een verzoek van rekwirantes om een uitvoeringsmaatregel van de slotcoördinator kunstmatig is.

Voorts voeren rekwirantes aan dat het Gerecht zijn vaststellingen in de bestreden beschikking ontoereikend heeft gemotiveerd.


(1)  Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van “slots” op communautaire luchthavens (PB 1993, L 14, blz. 1).

(2)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1585 van de Commissie van 24 september 2019 betreffende de vaststelling van regels voor de verdeling van luchtverkeer tussen de luchthavens Amsterdam Schiphol en Amsterdam Lelystad overeenkomstig artikel 19 van verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 6816) (PB 2019, L 246, blz. 24).


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/32


Hogere voorziening ingesteld op 23 september 2021 door Ryanair DAC en Laudamotion GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer — uitgebreid) van 14 juli 2021 in zaak T-677/20, Ryanair en Laudamotion/Commissie (Austrian Airlines; Covid-19)

(Zaak C-591/21 P)

(2021/C 462/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Ryanair DAC en Laudamotion GmbH (vertegenwoordigers: V. Blanc, E. Vahida en F.-C. Laprévote, avocats, D. Pérez de Lamo en S. Rating, abogados, I.-G. Metaxas-Maranghidis, dikigoros)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Bondsrepubliek Duitsland, Republiek Oostenrijk en Austrian Airlines AG

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

overeenkomstig de artikelen 263 en 264 VWEU verklaren dat besluit C(2020) 4684 final van de Commissie van 6 juli 2020 betreffende steunmaatregel SA.57539 (2020/N) — Oostenrijk — COVID-19 — Steun ten gunste van Austrian Airlines nietig is;

de Commissie verwijzen in haar eigen kosten en in die van Ryanair, en interveniënten in eerste aanleg en eventuele interveniënten in deze hogere voorziening verwijzen in hun eigen kosten.

Subsidiair:

het bestreden arrest vernietigen;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor hernieuwde beoordeling;

de beslissing omtrent de kosten van de procedure in eerste aanleg en van de hogere voorziening aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren rekwirantes zeven middelen aan.

Eerste middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en heeft de feiten kennelijk onjuist opgevat door de grief van rekwirantes dat de Commissie een mogelijke “doorstroming” van staatssteun naar of van Lufthansa niet heeft onderzocht, af te wijzen.

Tweede middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de grief van rekwirantes inzake schending door de Commissie van het vereiste dat de krachtens artikel 107, lid 2, onder b), VWEU toegekende steun niet strekt tot herstel van door één slachtoffer geleden schade, af te wijzen.

Derde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de grief van rekwirantes dat het non-discriminatiebeginsel zonder enige rechtvaardiging werd geschonden, af te wijzen.

Vierde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en heeft de feiten kennelijk onjuist opgevat door de grief van rekwirantes inzake schending van de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverlening af te wijzen.

Vijfde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en heeft de feiten kennelijk onjuist opgevat bij de toepassing van artikel 107, lid 2, onder b), VWEU en het evenredigheidsbeginsel met betrekking tot schade die Austrian Airlines heeft geleden door de COVID-19-pandemie.

Zesde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en heeft de feiten kennelijk onjuist opgevat met betrekking tot het argument dat is nagelaten om een formele onderzoeksprocedure in te leiden.

Zevende middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en heeft de feiten kennelijk onjuist opgevat met betrekking tot de ontoereikende motivering van de Commissie.


Gerecht

15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/33


Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — DEI / Commissie

(Gevoegde zaken T-639/14 RENV, T-352/15 en T-740/17) (1)

(“Staatssteun - Tarief voor levering van elektriciteit - Vaststelling van het bij Alouminion in rekening gebrachte tarief bij beslissing van een scheidsgerecht - Beslissing tot afwijzing van de klacht - Beschikking waarbij wordt vastgesteld dat er geen sprake is van steun - Voor beroep vatbare handeling - Hoedanigheid van belanghebbende - Procesbelang - Procesbevoegdheid - Ontvankelijkheid - Toerekenbaarheid aan de staat - Voordeel - Beginsel van de particuliere marktdeelnemer - Ernstige moeilijkheden”)

(2021/C 462/38)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Dimosia Epicheirisi Ilektrismou AE (DEI) (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers in zaak T-639/14 RENV: E. Bourtzalas, A. Oikonomou, E. Salaka, C. Synodinos, H. Tagaras en D. Waelbroeck, in zaak T-352/15: E. Bourtzalas, C. Synodinos, E. Salaka, H. Tagaras en D. Waelbroeck en in zaak T-740/17: E. Bourtzalas, E. Salaka, C. Synodinos, H. Tagaras, D. Waelbroeck, A. Oikonomou en V.-K.-L. Moumoutzi, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers in zaak T-639/14 RENV: É. Gippini Fournier en A. Bouchagiar en, in de zaken T-352/15 en T-740/17: A. Bouchagiar en P.-J. Loewenthal, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Mytilinaios AE — Omilos Epicheiriseon, voorheen Alouminion tis Ellados VEAE (Marousi, Griekenland) (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis, N. Keramidas, E. Chrysafis en D. Diakopoulos, advocaten)

Voorwerp

In zaak T-639/14 RENV, een beroep op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van brief COMP/E3/ΟΝ/AB/ark *2014/61460 van de Commissie van 12 juni 2014 waarbij DEI in kennis is gesteld van de seponering van haar klachten, in zaak T-352/15, een beroep op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van beschikking C(2015) 1942 def. van de Commissie van 25 maart 2015 [Zaak SA.38101 (2015/NN) (ex 2013/CP) — Griekenland — Vermeende staatssteun aan Alouminion SA in de vorm van elektriciteitstarieven onder de kostprijs naar aanleiding van een arbitraal vonnis], en, in zaak T-740/17, een beroep krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2017) 5622 def. van de Commissie van 14 augustus 2017 [Zaak SA.38101 (2015/NN) (ex 2013/CP) — Griekenland — Vermeende staatssteun aan Alouminion SA in de vorm van elektriciteitstarieven onder de kostprijs naar aanleiding van een arbitraal vonnis].

Dictum

1)

In zaak T-639/14 RENV wordt de brief van de Commissie COMP/E3/ΟΝ/AB/ark *2014/61460 van 12 juni 2014, waarbij Dimosia Epicheirisi Ilektrismou AE (DEI) wordt meegedeeld dat haar klachten zijn geseponeerd, nietig verklaard.

2)

In zaak T-352/15 wordt beschikking C(2015) 1942 def. van de Commissie van 25 maart 2015 (zaak SA.38101 (2015/NN) (ex 2013/CP) — Griekenland — Vermeende staatssteun aan Alouminion SA in de vorm van elektriciteitstarieven onder de kostprijs naar aanleiding van een arbitraal vonnis, nietig verklaard.

3)

In zaak T-740/17 wordt beschikking C(2017) 5622 def. van de Commissie van 14 augustus 2017 (zaak SA.38101 (2015/NN) (ex 2013/CP) — Griekenland — Vermeende staatssteun ten gunste van Alouminion SA in de vorm van elektriciteitstarieven onder de kostprijs naar aanleiding van een arbitraal vonnis, nietig verklaard.

4)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen alsmede die van DEI in de gevoegde zaken T-639/14 RENV, T-352/15 en T-740/17 en in zaak C-228/16 P.

5)

Mytilinaios AE — Omilos Epicheiriseon draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 395 van 10.11.2014.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/34


Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — NLMK/Commissie

(Zaak T-752/16) (1)

(“Dumping - Invoer van bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit China en Rusland - Definitief antidumpingrecht - Artikel 18 van verordening (EG) nr. 1225/2009 (thans artikel 18 van verordening (EU) 2016/1036) - Gebruikmaking van de beschikbare gegevens - Artikel 3, leden 2 en 5, van verordening nr. 1225/2009 (thans artikel 3, leden 2 en 5, van verordening 2016/1036) - Vaststelling van schade - Artikel 3, lid 7, van verordening nr. 1225/2009 (thans artikel 3, lid 7, van verordening 2016/1036) - Causaal verband - Artikel 2, lid 9, en artikel 9, lid 4, van verordening nr. 1225/2009 (thans artikel 2, lid 9, en artikel 9, lid 4, van verordening 2016/1036) - Opheffing van de schade - Rechten van de verdediging - Equality of arms - Beginsel van behoorlijk bestuur - Motiveringsplicht - Evenredigheid - Kennelijke beoordelingsfouten”)

(2021/C 462/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Novolipetsk Steel PJSC (NLMK) (Lipetsk, Rusland) (vertegenwoordigers): D. O’Keeffe, solicitor, N. Tuominen en M. Krestiyanova, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland, K. Blanck en E. Schmidt, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van de verwerende partij: Eurofer, Association européenne de l’acier, ASBL (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: O. Prost, A. Coelho Dias en S. Seeuws, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2016/1328 van de Commissie van 29 juli 2016 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie (PB 2016, L 210, blz. 1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Novolipetsk Steel PJSC (NLMK) draagt haar eigen kosten en de kosten van de Europese Commissie.

3)

Eurofer, Association européenne de l’acier, ASBL, draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 14 van 16.1.2017.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/35


Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — Severstal/Commissie

(Zaak T-753/16) (1)

(“Dumping - Invoer van bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit China en Rusland - Definitief antidumpingrecht - Artikel 18 van verordening (EG) nr. 1225/2009 (thans artikel 18 van verordening (EU) 2016/1036) - Gebruikmaking van de beschikbare gegevens - Artikel 2, leden 3, 4, 9, 10 en 12, van verordening nr. 1225/2009 (thans artikel 2, leden 3, 4, 9, 10 en 12, van verordening 2016/1036) - Berekening van de normale waarde, de uitvoerprijs en de dumpingmarge - Artikel 3, leden 2 en 5, van verordening nr. 1225/2009 (thans artikel 3, leden 2 en 5, van verordening 2016/1036) - Vaststelling van schade - Artikel 3, lid 7, van verordening nr. 1225/2009 (thans artikel 3, lid 7, van verordening 2016/1036) - Causaal verband - Artikel 2, lid 9, en artikel 9, lid 4, van verordening nr. 1225/2009 (thans artikel 2, lid 9, en artikel 9, lid 4, van verordening 2016/1036) - Opheffing van de schade - Rechten van de verdediging - Beginsel van behoorlijk bestuur - Evenredigheid - Kennelijke beoordelingsfouten”)

(2021/C 462/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: PAO Severstal (Cherepovets, Rusland) (vertegenwoordigers: D. O’Keeffe, solicitor, N. Tuominen en M. Krestiyanova, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland, K. Blanck en E. Schmidt, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van de verwerende partij: Eurofer, Association européenne de l’acier, ASBL (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: O. Prost, A. Coelho Dias en S. Seeuws, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2016/1328 van de Commissie van 29 juli 2016 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie (PB 2016, L 210, blz. 1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

PAO Severstal draagt haar eigen kosten en de kosten van de Europese Commissie.

3)

Eurofer, Association européenne de l’acier, ASBL, draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 14 van 16.1.2017.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/35


Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — Altice Europe / Commissie

(Zaak T-425/18) (1)

(“Mededinging - Concentraties - Telecommunicatiesector - Besluit tot oplegging van geldboeten wegens de totstandbrenging van een concentratie voorafgaand aan de aanmelding en goedkeuring ervan - Artikel 4, lid 1, artikel 7, lid 1, en artikel 14 van verordening (EG) nr. 139/2004 - Rechtszekerheid - Gewettigd vertrouwen - Legaliteitsbeginsel - Vermoeden van onschuld - Evenredigheid - Ernst van de inbreuken - Uitvoering van de inbreuken - Uitwisseling van informatie - Bedrag van de geldboeten - Volledige rechtsmacht”)

(2021/C 462/41)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Altice Europe NV (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: R. Allendesalazar Corcho en H. Brokelmann, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Farley en F. Jimeno Fernández, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Petrova en O. Segnana, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot, primair, nietigverklaring van besluit C(2018) 2418 final van de Commissie van 24 april 2018 tot oplegging van geldboeten wegens de totstandbrenging van een concentratie in strijd met artikel 4, lid 1, en artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 139/2004 (zaak M.7993 — Altice/PT Portugal) en, subsidiair, intrekking of verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboeten.

Dictum

1)

Het bedrag van de geldboete die bij artikel 4 van besluit C(2018) 2418 final van de Europese Commissie van 24 april 2018 tot oplegging van geldboeten wegens de totstandbrenging van een concentratie in strijd met artikel 4, lid 1, en artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 139/2004 (zaak M.7993 — Altice/PT Portugal), aan Altice Europe NV is opgelegd wegens schending van artikel 4, lid 1, van deze verordening, wordt vastgesteld op 56 025 000 EUR.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Altice Europe wordt verwezen in haar eigen kosten en in vier vijfde van de kosten van de Commissie.

4)

De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 341 van 24.9.2018.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/36


Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — Healios/EUIPO — Helios Kliniken (Healios)

(Zaak T-591/19) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Healios - Ouder Uniewoordmerk HELIOS - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Soortgelijke waren en diensten - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Normaal gebruik van het oudere merk - Artikel 42, lid 2, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 47, lid 2, van verordening 2017/1001)”)

(2021/C 462/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Healios KK (Tokio, Japan) (vertegenwoordiger: P. Venohr, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: L. Rampini en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Helios Kliniken GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: B. Michaelis, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 12 juni 2019 (zaak R 341/2018-5) inzake een oppositieprocedure tussen Helios Kliniken en Healios

Dictum

1)

De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 12 juni 2019 (zaak R 341/2018-5) wordt vernietigd wat betreft de waren en diensten van de klassen 1, 5 en 44 in de zin van de overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Zij zijn met betrekking tot elk van deze klassen omschreven als volgt:

klasse 1: “stamcellen voor wetenschappelijke doeleinden”, “stamcellen voor onderzoeksdoeleinden”;

klasse 5: “veterinaire producten”, “stamcellen voor medisch gebruik; werkzame stoffen voor de activering van de celfunctie, voor medische doeleinden; stamcellen voor veterinair gebruik”, “chirurgische implantaten gegroeid uit stamcellen”;

klasse 44: “medische diensten met betrekking tot de verwijdering, behandeling en verwerking van stamcellen; medische diensten met betrekking tot de verwijdering, behandeling en verwerking van menselijk bloed, navelstrengbloed, menselijke cellen, stamcellen en beenmerg”.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 363 van 28.10.2019.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/37


Arrest van het Gerecht van 15 september 2021 — CAPA e.a. / Commissie

(Zaak T-777/19) (1)

(“Staatssteun - Individuele steun ten gunste van de exploitatie van offshore windmolenparken - Verplichting tot afname van elektriciteit tegen een hogere prijs dan de marktprijs - Inleidende onderzoeksprocedure - Besluit om geen bezwaar te maken - Beroep tot nietigverklaring - Artikel 1, onder h), van verordening (EU) 2015/1589 - Hoedanigheid van belanghebbende - Visserijbedrijven - Bouw van parken in visserijzones - Concurrentieverhouding - Geen - Risico dat de belangen van de visserijbedrijven worden geraakt door de toekenning van de litigieuze steun - Geen - Niet rechtstreeks en individueel geraakt - Niet-ontvankelijkheid”)

(2021/C 462/43)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Coopérative des artisans pêcheurs associés (CAPA) Sarl (Le Tréport, Frankrijk) en de tien overige verzoekende partijen waarvan de namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest) (vertegenwoordiger: M. Le Berre, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Stromsky en A. Bouchagiar, gemachtigden)

Interveniëntes aan de zijde van verzoekende partijen: Comité régional des pêches maritimes et des élevages marins des Hauts-de-France (CRPMEM) (Boulogne-sur-Mer, France), Fonds régional d’organisation du marché du poisson (FROM NORD) (Boulogne-sur-Mer), Organisation de producteurs CME Manche-Mer du Nord (OP CME Manche-Mer du Nord) (Le Portel, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Durand, advocaat)

Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. de Moustier, P. Dodeller en T. Stehelin, gemachtigden), Ailes Marines SAS (Puteaux, Frankrijk) (vertegenwoordigers: M. Petite en A. Lavenir, advocaten), Éoliennes Offshore des Hautes Falaises SAS (Parijs, Frankrijk), Éoliennes Offshore du Calvados SAS (Parijs), Parc du Banc de Guérande SAS (Parijs) (vertegenwoordigers: J. Derenne en D. Vallindas, advocaten), Éoliennes en Mer Dieppe Le Tréport SAS (Dieppe, Frankrijk), Éoliennes en Mer Îles d’Yeu et de Noirmoutier SAS (Nantes, Frankrijk) (vertegenwoordigers: C. Lemaire en A. Azzi, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2019) 5498 final van de Commissie van 26 juli 2019 betreffende steunmaatregelen SA.45274 (2016/NN), SA.45275 (2016/NN), SA.45276 (2016/NN), SA.47246 (2017/NN), SA.47247 (2017/NN) en SA.48007 (2017/NN), die door de Franse Republiek ten uitvoer zijn gelegd ten gunste van zes offshore windmolenparken (Courseulles-sur-Mer, Fécamp, Saint-Nazaire, Île d’Yeu en Île de Noirmoutier, Dieppe en Le Tréport, Saint Brieuc)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

La Coopérative des artisans pêcheurs associés (CAPA) Sarl en de overige verzoekende partijen, waarvan de namen zijn opgenomen in de bijlage, worden verwezen in de kosten.

3)

David Bourel en de overige verzoekende partijen in zaak T-777/19 R, van wie de namen zijn opgenomen in de bijlage, worden verwezen in de kosten van de procedure in kort geding.

4)

De Franse Republiek, het comité régional des pêches maritimes et des élevages marins des Hauts-de-France (CRPMEM), het Fonds régional d’organisation du marché du poisson (FROM NORD), de Organisation de producteurs CME Manche-Mer du Nord (OP CME Manche-Mer du Nord), Ailes Marines SAS, Éoliennes Offshore des Hautes Falaises SAS, Éoliennes Offshore du Calvados SAS, Parc du Banc de Guérande SAS, Éoliennes en Mer Dieppe Le Tréport SAS en Éoliennes en Mer Îles d’Yeu et de Noirmoutier SAS dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 27 van 27.1.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/38


Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — Collibra/EUIPO — Dietrich (COLLIBRA en collibra)

(Zaak T-128/20 en T-129/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvragen voor Uniewoordmerk COLLIBRA en Uniebeeldmerk collibra - Ouder nationaal woordmerk Kolibri - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Recht om te worden gehoord - Artikel 94, lid 1, tweede zin, van verordening 2017/1001”)

(2021/C 462/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Collibra (Brussel, België) (vertegenwoordigers: A. Renck, I. Junkar en A. Bothe, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: H. O’Neill en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Hans Dietrich (Starnberg, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Träger, advocaat)

Voorwerp

Twee beroepen tegen twee beslissingen van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 13 december 2019 (zaken R 737/2019-1 en R 738/2019-1) inzake twee oppositieprocedures tussen H. Dietrich en Collibra

Dictum

1)

De zaken T-128/20 en T-129/20 worden gevoegd voor het arrest.

2)

De beroepen worden verworpen.

3)

Collibra wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 129 van 20.4.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/39


Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — Marina Yachting Brand Management/EUIPO — Industries Sportswear (MARINA YACHTING)

(Zaak T-169/20) (1)

(“Uniemerk - Procedure tot herroeping van beslissingen of doorhaling van inschrijvingen - Doorhaling in het register van een inschrijving die berust op een aan het EUIPO toe te rekenen kennelijke fout - Merk dat betrokken is bij een insolventieprocedure - Inschrijving van de overgang van het merk - Tegenwerpbaarheid aan derden van een faillissementsprocedure of soortgelijke procedures - Bevoegdheid van het EUIPO - Zorgvuldigheidsplicht - Artikelen 20, 24, 27 en 103 van verordening (EU) 2017/1001 - Artikelen 3, 7 en 19 van verordening (EU) 2015/848”)

(2021/C 462/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Marina Yachting Brand Management Co. Ltd (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: A. von Mühlendahl, C. Eckhartt en P. Böhner, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Capostagno, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Industries Sportswear Co. Srl (Venetië, Italië) (vertegenwoordiger: P. Cervato, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 10 februari 2020 (gevoegde zaken R 252/2019-2 en R 253/2019-2) inzake procedures tot doorhaling van inschrijvingen tussen Industries Sportswear en Marina Yachting Brand Management

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Marina Yachting Brand Management Co. Ltd wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en Industries Sportswear Co. Srl.


(1)  PB C 191 van 8.6.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/39


Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — Henry Cotton’s Brand Management/EUIPO — Industries Sportswear (Henry Cotton’s)

(Zaak T-173/20) (1)

(“Uniemerk - Procedure tot herroeping van beslissingen of doorhaling van inschrijvingen - Doorhaling in het register van een inschrijving die berust op een aan het EUIPO toe te rekenen kennelijke fout - Merken die betrokken zijn bij een insolventieprocedure - Inschrijving van de overgang van merken - Tegenwerpbaarheid aan derden van een faillissementsprocedure of soortgelijke procedures - Bevoegdheid van het EUIPO - Zorgvuldigheidsplicht - Artikelen 20, 24, 27 en 103 van verordening (EU) 2017/1001 - Artikelen 3, 7 en 19 van verordening (EU) 2015/848”)

(2021/C 462/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Henry Cotton’s Brand Management Company Ltd (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: A. von Mühlendahl, C. Eckhartt en P. Böhner, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Capostagno, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Industries Sportswear Co. Srl (Venetië, Italië) (vertegenwoordiger: P. Cervato, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 10 februari 2020 (gevoegde zaken R 254/2019-2 en R 255/2019-2) inzake procedures tot doorhaling van inschrijvingen in het register tussen Industries Sportswear en Henry Cotton’s Brand Management

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Henry Cotton’s Brand Management Co. Ltd wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en Industries Sportswear Co. Srl.


(1)  PB C 191 van 8.6.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/40


Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — Sociedade da Água de Monchique /EUIPO — Ventura Vendrell (chic ÁGUA ALCALINA 9,5 PH)

(Zaak T-195/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk chic ÁGUA ALCALINA 9,5 PH - Ouder Uniewoordmerk CHIC BARCELONA - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2021/C 462/47)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Sociedade da Água de Monchique, SA (Caldas de Monchique, Portugal) (vertegenwoordiger: M. Osório de Castro, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral, I. Ribeiro da Cunha en J. Crespo Carrillo, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Pere Ventura Vendrell (Sant Sadurni d'Anoia, Spanje)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 20 januari 2020 (zaak R 2524/2018-4) inzake een oppositieprocedure tussen Ventura Vendrell en Sociedade da Água de Monchique.

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 20 januari 2020 (zaak R 2524/2018-4) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 201 van 15.6.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/41


Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — Al-Imam / Raad

(Zaak T-203/20) (1)

(“Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Rechten van de verdediging - Recht op effectieve rechterlijke bescherming - Beoordelingsfout - Evenredigheid - Eigendomsrecht - Reputatieschade”)

(2021/C 462/48)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij): Maher Al-Imam (Damas, Syrië) (vertegenwoordiger: M. Brillat, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: V. Piessevaux en M.-C. Cadilhac, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste, verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit 2013/255/GBVB van de Raad van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2013, L 147, blz. 14), van verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië en tot intrekking van verordening (EU) nr. 442/2011 (PB 2012, L 16, blz. 1), van uitvoeringsbesluit (GBVB) 2020/212 van de Raad van 17 februari 2020 tot uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2020, L 43 I, blz. 6), van uitvoeringsverordening (EU) 2020/211 van de Raad van 17 februari 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2020, L 43 I, blz. 1), van besluit (GBVB) 2020/719 van de Raad van 28 mei 2020 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2020, L 168, blz. 66), en van uitvoeringsverordening (EU) nr. 2020/716 van de Raad van 28 mei 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2020, L 168, blz. 1), voor zover deze handelingen verzoeker betreffen, en, ten tweede, verzoek krachtens artikel 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden ten gevolge van die handelingen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Maher Al-Imam wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 201 van 15.6.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/41


Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — Moviescreens Rental/EUIPO — the airscreen company (AIRSCREEN)

(Zaak T-250/20) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk airscreen - Absolute weigeringsgronden - Geen beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001] - Onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001]”)

(2021/C 462/49)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Moviescreens Rental GmbH (Damme, Duitsland) (vertegenwoordigers: D. Schulz en P. Stelzig, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: R. Manea en A. Söder, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: the airscreen company GmbH & Co. KG (Münster, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Spieker, A. Schönfleisch en N. Willich, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 12 februari 2020 (zaak R 2527/2018-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Moviescreens Rental en the airscreen company

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Moviescreens Rental GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 262 van 10.8.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/42


Arrest van het Gerecht van 22 september 2021 — JR / Commissie

(Zaak T-435/20) (1)

(“Openbare dienst - Ambtenaren - Aanwerving - Intern vergelijkend onderzoek COM/03/AD/18 (AD 6) - Besluit om verzoeker niet op de reservelijst van het vergelijkend onderzoek te plaatsen - Motiveringsplicht - Geheim van de werkzaamheden van jury - Weging van de in de aankondiging van een vergelijkend onderzoek voorziene elementen van een examenonderdeel”)

(2021/C 462/50)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: JR (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Champetier, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Milanowska en I. Melo Sampaio, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU om nietigverklaring van het besluit van de jury van intern vergelijkend onderzoek COM/03/AD/18 (AD 6) — Administrateurs, van 15 april 2020 houdende afwijzing van verzoeksters verzoek om heroverweging van het besluit van die jury van 16 december 2019 om haar naam niet op de reservelijst van dat vergelijkend onderzoek te plaatsen en, voor zover nodig, nietigverklaring van dat laatste besluit.

Dictum

1)

Het besluit van de jury van intern vergelijkend onderzoek COM/03/AD/18 (AD 6) — Administrateurs, van 15 april 2020, om JR niet op te nemen op de reservelijst voor de aanwerving van administrateurs in de rang AD 6 op het gebied van het Europees openbaar bestuur, wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 297 van 7.9.2020.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/43


Beschikking van het Gerecht van 13 september 2021 — Katjes Fassin/EUIPO — Haribo The Netherlands & Belgium (WONDERLAND)

(Zaak T-616/19 REV) (1)

(“Procedure - Verzoek tot herziening - Uniemerk - Oppositieprocedure - Beroep tegen een beslissing van het EUIPO houdende gedeeltelijke weigering van inschrijving van een merk - Intrekking van de oppositie vóór de betekening van de beschikking houdende verwerping van het beroep - Feit dat onbekend was aan verzoekende partij en het Gerecht - Herziening van de beschikking - Afdoening zonder beslissing”)

(2021/C 462/51)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Katjes Fassin GmbH & Co. KG (Emmerich am Rhein, (Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Schmitz, S. Stolzenburg-Wiemer, M. Breuer en I. Dimitrov, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordiger: A. Söder, gemachtigde)

Andere partij in de procedure bij de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Haribo The Netherlands & Belgium BV (Breda, Nederland) (vertegenwoordigers: A. Tiemann en C. Elkemann, advocaten)

Voorwerp

Verzoek tot herziening van de beschikking van 10 juli 2020, Katjes Fassin/EUIPO — Haribo The Netherlands & Belgium (WONDERLAND) (T-616/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:334)

Dictum

1)

Het verzoek tot herziening van de beschikking van 10 juli 2020, Katjes Fassin/EUIPO — Haribo The Netherlands & Belgium (WONDERLAND) (T-616/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:334), wordt toegewezen.

2)

Op het beroep in de zaak Katjes Fassin/EUIPO — Haribo The Netherlands & Belgium (WONDERLAND) (T-616/19) behoeft niet te worden beslist.

3)

Elke partij draagt haar eigen kosten in verband met de procedure tot vernietiging in de zaak Katjes Fassin/EUIPO — Haribo The Netherlands & Belgium (WONDERLAND) (T-616/19).

4)

Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) draagt zijn eigen kosten in verband met de herzieningsprocedure.

5)

Het EUIPO wordt verwezen in de helft van de kosten van Katjes Fassin GmbH & Co. KG in verband met de herzieningsprocedure.

6)

Katjes Fassin draagt de helft van haar eigen kosten in verband met de herzieningsprocedure.

7)

De minuut van de onderhavige beschikking wordt door de griffier gehecht aan de minuut van de beschikking van 10 juli 2020, Katjes Fassin/EUIPO — Haribo The Netherlands & Belgium (WONDERLAND) (T-616/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:334).

8)

In margine van de beschikking van 10 juli 2020, Katjes Fassin/EUIPO — Haribo The Netherlands & Belgium (WONDERLAND) (T-616/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:334), wordt van de onderhavige beschikking aantekening gedaan door de griffier.


(1)  PB C 363 van 28.10.2019.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/44


Beschikking van het Gerecht van 14 september 2021 — Far Polymers e.a./Commissie

(Zaak T-722/20) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Dumping - Invoer van bepaalde soorten polyvinylalcohol van oorsprong uit China - Definitief antidumpingrecht - Niet rechtstreeks geraakt - Niet individueel geraakt - Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt - Niet-ontvankelijkheid”)

(2021/C 462/52)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Far Polymers Srl (Filago, Italië), Gamma Chimica SpA (Milaan, Italië), Carbochem Srl (Castiglione Olona, Italië) en Jeniuschem Srl (Gallarate, Italië) (vertegenwoordigers: G. Abbatescianni en E. Patti, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Blanck, F. Tomat, M. Gustafsson en G. Luengo, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2020/1336 van de Commissie van 25 september 2020 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde soorten polyvinylalcohol van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB 2020, L 315, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Op de verzoeken tot interventie van Kuraray Europe GmbH, Sekisui Specialty Chemicals Europe SL en Wegochem Europe BV hoeft niet te worden beslist.

3)

Far Polymers Srl, Gamma Chimica SpA, Carbochem Srl en Jeniuschem Srl worden verwezen in de kosten, met uitzondering van de kosten in verband met de verzoeken tot interventie.

4)

Far Polymers, Gamma Chimica, Carbochem, Jeniuschem, de Europese Commissie, Kuraray Europe, Sekisui Specialty Chemicals Europe en Wegochem Europe dragen ieder hun eigen kosten in verband met de verzoeken tot interventie.


(1)  PB C 35 van 1.2.2021.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/44


Beschikking van het Gerecht van 20 augustus 2021 — PepsiCo/EUIPO (Smartfood)

(Zaak T-224/21) (1)

(“Uniemerk - Intrekking van de inschrijvingsaanvraag - Afdoening zonder beslissing”)

(2021/C 462/53)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: PepsiCo, Inc. (Raleigh, North Carolina, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: V. von Bomhard en J. Fuhrmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Ivanauskas, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 12 februari 2021 (zaak R 1947/2020-4) inzake de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk Smartfood in kleur

Dictum

1)

Op het beroep hoeft niet meer te worden beslist.

2)

PepsiCo, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 228 van 14.6.2021.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/45


Beroep ingesteld op 1 september 2021 — Bastion Holding BV e.a. / Commissie

(Zaak T-513/21)

(2021/C 462/54)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Bastion Holding BV (Amsterdam, Nederland) en 35 andere verzoekende partijen (vertegenwoordiger: B. Braeken, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van besluit C(2021) 4735 final van de Commissie van 22 juni 2021 in staatssteunzaak SA.63257 (2021/N) — Nederland COVID-19: vierde wijziging van de rechtstreekse subsidieregeling ter financiering van de vaste lasten voor bedrijven die getroffen zijn door de uitbraak van COVID-19 (wijzigingen van SA.57712, SA.59535, SA.60166 en SA.62241);

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De verzoekende partijen voert twee middelen aan om hun beroep te onderbouwen.

1.

Eerste middel. De Commissie heeft nagelaten om een formele onderzoeksprocedure te starten omdat zij ten onrechte van oordeel was dat er geen twijfel bestaat over de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt.

Betoogd wordt dat er ernstige twijfel bestaat over de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt, aangezien deze maatregel ongeschikt is om het beoogde doel te bereiken en niet in verhouding staat tot dat doel.

Ten eerste voeren de verzoekende partijen aan dat de steunmaatregel niet in verhouding staat tot het doel dat ermee nagestreefd wordt. De huidige regeling gaat verder dan nodig is om liquiditeitstekorten bij mkb’s te voorkomen en bij te dragen aan de dekking van hun vaste lasten. In feite stelt het onevenredig hoge bedrag dat aan mkb’s wordt toegekend, hen in staat concurrerender te zijn omdat zij niet zo beperkt worden door hun vaste lasten. Bovendien hoeven mkb’s die steun hebben ontvangen, minder dan de verzoekende partijen terug te grijpen naar hun eigen vermogen om concurrerend te blijven. De verzoekende partijen komen slechts in aanmerking voor een maximumbedrag van 1 200 000 EUR in totaal om 33 hotels draaiende te houden. De meeste concurrenten van Bastion komen in het kader van de huidige regeling in aanmerking voor steun tot 550 000 EUR per individueel hotel, gewoon omdat zij franchisenemers zijn en/of veel aanverwante hoteldiensten uitbesteden aan andere ondernemingen en minder geld op hun balans hebben staan. Ondernemingen die als mkb kunnen worden aangemerkt, krijgen dus een verhoudingsgewijs veel hoger bedrag aan staatssteun dan grote ondernemingen, ondanks het feit dat grote ondernemingen omvangrijkere vaste lasten hebben en een (relatief) groter omzetverlies lijden. Hierdoor hebben mkb’s een oneerlijk concurrentievoordeel ten opzichte van grotere ondernemingen, zoals de verzoekende partijen.

Ten tweede betogen de verzoekende partijen dat de steunmaatregel ongeschikt is om het nagestreefde doel te bereiken. Er wordt beoogd om een ernstige verstoring in de Nederlandse economie op te heffen door de vaste lasten te compenseren van ondernemingen die een omzetverlies van 30 % hebben geleden als gevolg van de uitbraak van COVID-19 en de vervolgens door de overheid opgelegde maatregelen. Het maximumbedrag aan steun is ongeschikt om het met de steunmaatregel beoogde doel te bereiken. De steunmaatregel kent maximaal 1 200 000 EUR toe aan grote ondernemingen. Dit bedrag is ontoereikend om een ernstige verstoring van de Nederlandse economie te verhelpen en ervoor te zorgen dat ondernemingen economisch levensvatbaar blijven. Vooral voor grote ondernemingen, zoals de verzoekende partijen, is dat maximumbedrag van 1 200 000 EUR niet voldoende om het omzetverlies als gevolg van de uitbraak van COVID-19 doeltreffend op te vangen.

Volgens de verzoekende partijen is de huidige regeling met name ongeschikt om de verstoring in de hotelsector op te heffen. Zoals ook wordt aangegeven in veel internationaal en nationaal onderzoek, is de hotelsector een van de sectoren die het zwaarst is getroffen door de COVID-19-crisis en de naar aanleiding daarvan genomen strenge overheidsmaatregelen. De gemiddelde omzetdaling in de hotelsector is aanzienlijk hoger dan in andere sectoren. In de horeca bedroeg het gemiddelde omzetverlies 33,9 % in 2020, terwijl de omzet van de verzoekende partijen in het tweede kwartaal van 2021 met 60 % daalde in vergelijking met het tweede kwartaal van 2019. Als grote onderneming hebben de verzoekende partijen dus een aanzienlijk groter omzetverlies geleden dan het gemiddelde omzetverlies van ondernemingen in de (reeds) het zwaarst getroffen horecasector. In de steunmaatregel wordt hier helemaal geen rekening mee gehouden. In plaats daarvan wordt er één enkel systeem toegepast dat duidelijk niet geschikt is voor een uiterst complexe situatie.

2.

Tweede middel. Er is sprake van procedurele tekortkomingen van de Commissie omdat het bestreden besluit ontoereikend is gemotiveerd.

Het tweede middel dat in het verzoek om nietigverklaring wordt aangevoerd, gaat over procedurele tekortkomingen in het bestreden besluit. Er wordt betoogd dat het besluit ontoereikend gemotiveerd is, aangezien het op geen enkele wijze ingaat op (de rechtvaardiging van) het onevenredig hoge verschil in maximale steun tussen mkb’s en grotere ondernemingen. Er is ook niet ingegaan op de geschiktheid van de maatregel zelf of op het feit dat mkb’s in het kader van twee eerdere steunmaatregelen in aanmerking kwamen voor steun. De Commissie heeft de verzoekende partijen dus niet in staat gesteld om de redenen te kennen op grond waarvan is besloten dat de steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt. Dit is in strijd met artikel 296 VWEU.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/46


Beroep ingesteld op 27 augustus 2021 — Neratax/EUIPO — Piraeus Bank e.a. (ELLO ERMOL, Ello creamy, ELLO, MORFAT Creamy en MORFAT)

(Zaak T-528/21)

(2021/C 462/55)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Neratax LTD (Nicosia, Cyprus) (vertegenwoordiger: V. Katsavos, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep: Piraeus Bank SA (Athene, Griekenland), National Bank of Greece (Athene) en Eurobank Ergasias SA (Athene)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerken ELLO en MORFAT en Uniebeeldmerken ELLO ERMOL, Ello Creamy en MORFAT Creamy — Uniemerken nrs. 12 549 499 (ELLO), 12 549 821 (MORFAT), 14 715 783 (ELLO ERMOL), 14 722 243 (Ello creamy) en 14 715 726 (MORFAT Creamy)

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissingen: beslissingen van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 23 juni 2021 in de zaken R 1295/2020-4, R 1296/2020-4, R 1298/2020-4, R 1299/2020-4 en R 1302/2020-4

Conclusies

de bestreden beslissingen intrekken en vernietigen;

verklaren dat de aangevraagde merken het intellectuele eigendom van de verzoekende partij zijn;

de verwerende partij en de andere partijen verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Aangevoerde middelen

schending van de artikelen 101 tot en met 106 VWEU;

schending van de artikelen 19 tot en met 29 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van overweging 7 en artikel 17, lid 3, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625 van de Commissie.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/47


Beroep ingesteld op 31 augustus 2021 — QN/Commissie

(Zaak T-531/21)

(2021/C 462/56)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: QN (vertegenwoordigers: L. Levi en N. Flandin, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

verweersters besluit om verzoeker niet te bevorderen, dat volgt uit de publicatie op 12 november 2020 van administratieve mededeling nr. 32-2020 tot afsluiting van bevorderingsronde 2020 en vaststelling van een bevorderingslijst waar de naam van verzoeker niet op voorkomt, nietig verklaren;

het jegens verzoeker genomen besluit van 1 juni 2021, tot afwijzing van de klacht die verzoeker had ingediend tegen het besluit om hem niet te bevorderen, voor zover noodzakelijk ook nietig verklaren;

gelasten dat de door verzoeker geleden immateriële schade wordt vergoed;

verweerster op grond van artikel 89 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht gelasten om een geanonimiseerd afschrift over te leggen van de notulen van de vergadering met het paritair bevorderingscomité en van de notulen van de vergadering tussen de vertegenwoordigers van het centrale personeelscomité en de directeur-generaal van DG TAXUD, en

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoeker drie middelen aan.

1.

Schending van artikel 45 van het Statuut van de ambtenaren en artikel 4, lid 1, van besluit C(2013) 8968 final van de Commissie van 16 december 2013.

2.

Schending van het beginsel van gelijke behandeling — Schending van artikel 41, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de EU — Schending van de regels omtrent objectiviteit en onpartijdigheid.

3.

Niet-nakoming van de motiveringsplicht — Schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de EU, gepaard met een schending van artikel 296, lid 2, VWEU.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/48


Beroep ingesteld op 9 september 2021 — Worldwide Brands/EUIPO — Guangdong Camel Apparel (CAMEL CROWN)

(Zaak T-562/21)

(2021/C 462/57)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Worldwide Brands, Inc. Zweigniederlassung Deutschland (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Gracia Albero en R. Ahijón Lana, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Guangdong Camel Apparel Co. Ltd (Foshan, China)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk CAMEL CROWN — inschrijvingsaanvraag nr. 17 882 201

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 23 juni 2021 in de gevoegde zaken R 159/2020-5 en R 184/2020-5

Conclusies

de bestreden beslissing gedeeltelijk vernietigen voor zover daarbij het door interveniënte ingestelde beroep gedeeltelijk is toegewezen, het door verzoekster ingestelde beroep gedeeltelijk is afgewezen en de inschrijving van het litigieuze merk voor de opgegeven waren van klassen 24 en 28 is toegestaan;

verweerder verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure, daaronder begrepen de kosten van de procedure voor de oppositieafdeling en de procedure voor de vijfde kamer van beroep.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/48


Beroep ingesteld op 13 september 2021 — Copal Tree Brands/EUIPO — Sumol + Compal Marcas (COPAL TREE)

(Zaak T-572/21)

(2021/C 462/58)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Copal Tree Brands, Inc. (Oakland, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: B. Niemann Fadani, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Sumol + Compal Marcas SA (Carnaxide, Portugal)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk COPAL TREE — inschrijvingsaanvraag nr. 17 955 496

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 6 juli 2021 in zaak R 1580/2020-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

de beslissing van de oppositieafdeling van 2 juni 2020 betreffende oppositie nr. B3076122 vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/49


Beroep ingesteld op 14 september 2021 — Santos/EUIPO (Vorm van citruspers)

(Zaak T-574/21)

(2021/C 462/59)

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Santos (Vaulx-en-Velin, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Bey, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor driedimensionaal Uniemerk met bepaalde kleureisen (Pantone geel 1235C; NCS groen: S 30 50 G 50 Y) (vorm van citruspers) — inschrijvingsaanvraag nr. 18 005 754

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 9 juli 2021 in zaak R 281/2020-1

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten, met inbegrip van verzoeksters kosten voor de procedure voor de eerste kamer van beroep van het EUIPO.

Aangevoerd middel

Schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/50


Beroep ingesteld op 13 september 2021 — Tinnus Enterprises/EUIPO — Mystic Products en Koopman International (Vloeistofdistributie-installaties)

(Zaak T-575/21)

(2021/C 462/60)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Tinnus Enterprises LLC (Plano, Texas, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: T. Wuttke, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep: Mystic Products Import & Export, SL (Badalona, Spanje) en Koopman International BV (Amsterdam, Nederland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken model: verzoekende partij voor het Gerecht

Betrokken model: gemeenschapsmodel nr. 1 431 829-0002

Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 1 juli 2021 in zaak R 1006/2018-3

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

de bestreden beslissing wijzigen in de zin dat:

verzoeksters beroep wordt toegewezen;

de door verzoeksters tot nietigverklaring ingestelde vordering tot nietigverklaring van het litigieuze model in haar geheel wordt afgewezen;

verzoeksters tot nietigverklaring worden verwezen in de kosten die verzoekster voor de kamer van beroep en de nietigheidsafdeling heeft gemaakt;

verzoeksters tot nietigverklaring verwijzen in verzoeksters kosten en honoraria.

Aangevoerde middelen

schending van de beginselen die zijn geformuleerd in het arrest van 24 maart 2021, Lego/EUIPO — Delta Sport Handelskontor (Bouwsteen van een speelmodule) (T-515/19, niet gepubliceerd, EU:T:2021:155);

schending van de beginselen die zijn geformuleerd in het arrest van 8 maart 2018, DOCERAM (C-395/16, EU:C:2018:172);

schending van artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad;

onjuiste uitlegging van octrooiaanvraag EP 3 005 948 A2 en verzoeksters meervoudige modelaanvraag nr. 1 431 829-0001-0010.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/50


Beroep ingesteld op 13 september 2021 — Tinnus Enterprises/EUIPO — Mystic Products en Koopman International (Vloeistofdistributie-installaties)

(Zaak T-576/21)

(2021/C 462/61)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Tinnus Enterprises LLC (Plano, Texas, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: T. Wuttke, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep: Mystic Products Import & Export, SL (Badalona, Spanje) en Koopman International BV (Amsterdam, Nederland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken model: verzoekende partij voor het Gerecht

Betrokken model: gemeenschapsmodel nr. 1 431 829-0006

Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 1 juli 2021 in zaak R 1005/2018-3

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

de bestreden beslissing wijzigen in de zin dat:

verzoeksters beroep wordt toegewezen;

de door verzoeksters tot nietigverklaring ingestelde vordering tot nietigverklaring van het litigieuze model in haar geheel wordt afgewezen;

verzoeksters tot nietigverklaring worden verwezen in de kosten die verzoekster voor de kamer van beroep en de nietigheidsafdeling heeft gemaakt;

verzoeksters tot nietigverklaring verwijzen in verzoeksters kosten en honoraria.

Aangevoerde middelen

schending van de beginselen die zijn geformuleerd in het arrest van 24 maart 2021, Lego/EUIPO — Delta Sport Handelskontor (Bouwsteen van een speelmodule) (T-515/19, niet gepubliceerd, EU:T:2021:155);

schending van de beginselen die zijn geformuleerd in het arrest van 8 maart 2018, DOCERAM (C-395/16, EU:C:2018:172);

schending van artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad;

onjuiste uitlegging van octrooiaanvraag EP 3 005 948 A2 en verzoeksters meervoudige modelaanvraag nr. 1 431 829-0001-0010.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/51


Beroep ingesteld op 13 september 2021 — Tinnus Enterprises/EUIPO — Mystic Products en Koopman International (Vloeistofdistributie-installaties)

(Zaak T-577/21)

(2021/C 462/62)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Tinnus Enterprises LLC (Plano, Texas, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: T. Wuttke, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep: Mystic Products Import & Export, SL (Badalona, Spanje) en Koopman International BV (Amsterdam, Nederland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken model: verzoekende partij voor het Gerecht

Betrokken model: gemeenschapsmodel nr. 1 431 829-0007

Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 5 juli 2021 in zaak R 1010/2018-3

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

de bestreden beslissing wijzigen in de zin dat:

verzoeksters beroep wordt toegewezen;

de door verzoeksters tot nietigverklaring ingestelde vordering tot nietigverklaring van het litigieuze model in haar geheel wordt afgewezen;

verzoeksters tot nietigverklaring worden verwezen in de kosten die verzoekster voor de kamer van beroep en de nietigheidsafdeling heeft gemaakt;

verzoeksters tot nietigverklaring verwijzen in verzoeksters kosten en honoraria.

Aangevoerde middelen

schending van de beginselen die zijn geformuleerd in het arrest van 24 maart 2021, Lego/EUIPO — Delta Sport Handelskontor (Bouwsteen van een speelmodule) (T-515/19, niet gepubliceerd, EU:T:2021:155);

schending van de beginselen die zijn geformuleerd in het arrest van 8 maart 2018, DOCERAM (C-395/16, EU:C:2018:172);

schending van artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad;

onjuiste uitlegging van octrooiaanvraag EP 3 005 948 A2 en verzoeksters meervoudige modelaanvraag nr. 1 431 829-0001-0010.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/52


Beroep ingesteld op 13 september 2021 — Tinnus Enterprises/EUIPO — Mystic Products en Koopman International (Vloeistofdistributie-installaties)

(Zaak T-578/21)

(2021/C 462/63)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Tinnus Enterprises LLC (Plano, Texas, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: T. Wuttke, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep: Mystic Products Import & Export, SL (Badalona, Spanje) en Koopman International BV (Amsterdam, Nederland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken model: verzoekende partij voor het Gerecht

Betrokken model: gemeenschapsmodel nr. 1 431 829-0008

Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 1 juli 2021 in zaak R 1009/2018-3

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

de bestreden beslissing wijzigen in de zin dat:

verzoeksters beroep wordt toegewezen;

de door verzoeksters tot nietigverklaring ingestelde vordering tot nietigverklaring van het litigieuze model in haar geheel wordt afgewezen;

verzoeksters tot nietigverklaring worden verwezen in de kosten die verzoekster voor de kamer van beroep en de nietigheidsafdeling heeft gemaakt;

verzoeksters tot nietigverklaring verwijzen in verzoeksters kosten en honoraria.

Aangevoerde middelen

schending van de beginselen die zijn geformuleerd in het arrest van 24 maart 2021, Lego/EUIPO — Delta Sport Handelskontor (Bouwsteen van een speelmodule) (T-515/19, niet gepubliceerd, EU:T:2021:155);

schending van de beginselen die zijn geformuleerd in het arrest van 8 maart 2018, DOCERAM (C-395/16, EU:C:2018:172);

schending van artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad;

onjuiste uitlegging van octrooiaanvraag EP 3 005 948 A2 en verzoeksters meervoudige modelaanvraag nr. 1 431 829-0001-0010.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/53


Beroep ingesteld op 15 september 2021 — lastminute foundation/EUIPO — Scai Comunicazione (B Heroes)

(Zaak T-587/21)

(2021/C 462/64)

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: lastminute foundation (Chiasso, Zwitserland) (vertegenwoordigers: C. De Marchi en D. Contini, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Scai Comunicazione Srl unipersonale (Potenza, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk B Heroes in de kleuren magenta en grijs — Uniemerk nr. 17 582 891

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 7 juli 2021 in de gevoegde zaken R 1245/2020-5 en R 1279/2020-5

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen voor zover de kamer van beroep beroep R 1245/2020-5 gedeeltelijk heeft toegewezen en beroep R 1279/2020-5 heeft verworpen;

bijgevolg bevestigen dat merk nr. 17 582 891 van de Europese Unie ingeschreven blijft voor alle waren en diensten van de klassen 9, 35, 38, 41 en 42;

het EUIPO verwijzen in de kosten, honoraria en uitgaven van de procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/54


Beroep ingesteld op 14 september 2021 — Guangdong Camel Apparel/EUIPO — Worldwide Brands (CAMEL CROWN)

(Zaak T-590/21)

(2021/C 462/65)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Guangdong Camel Apparel Co. Ltd (Foshan, China) (vertegenwoordigers: C. Bercial Arias en F. Codevelle, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Worldwide Brands, Inc. Zweigniederlassung Deutschland (Keulen, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk CAMEL CROWN — inschrijvingsaanvraag nr. 17 882 201

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 23 juni 2021 in de gevoegde zaken R 159/2020-5 en R 184/2020-5

Conclusies

toewijzen van het beroep;

vernietigen van de bestreden beslissing;

het EUIPO en, in voorkomend geval, interveniënte verwijzen in de kosten van de verzoekende partij voor het Gerecht.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad door onjuiste beoordeling van het bestaan van verwarringsgevaar tussen de merken


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/54


Beroep ingesteld op 16 september 2021 — Apart/EUIPO — S. Tous (Afbeelding van de omtrek van een beer)

(Zaak T-591/21)

(2021/C 462/66)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Apart sp. z o.o. (Suchy Las, Polen) (vertegenwoordiger: J. Gwiazdowska, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: S. Tous, S.L. (Manresa, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk (afbeelding van de omtrek van een beer) — Uniemerk nr. 8 127 128

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 6 juli 2021 in zaak R 222/2020-5

Conclusies

de bestreden beslissing in haar geheel vernietigen en de beslissing aldus wijzigen dat litigieus merk nr. 8 127 128 nietig wordt verklaard;

subsidiair, de bestreden beslissing in haar geheel vernietigen en de zaak terugverwijzen naar de kamer van beroep;

EUIPO en S. Tous, S.L. verwijzen in de kosten van de beroepsprocedure en de procedure voor het Gerecht.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad;

schending van artikel 7, lid 1, onder e), i) en iii), van verordening nr. 207/2009 van de Raad;

schending van artikel 7, lid 1, d), van verordening nr. 207/2009 van de Raad;

schending van de artikelen 94, lid 1, en 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad wegens het ontbreken van gronden voor de aannames over de vorm van het litigieuze merk;

schending van de artikelen 20 en 41, lid 1, en lid 2, onder a) en c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder van het recht om te worden gehoord, de plicht van de betrokken diensten om hun beslissingen met redenen te omkleden, en de beginselen van behoorlijk bestuur, rechtszekerheid en gelijke behandeling.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/55


Beroep ingesteld op 17 september 2021 — Société Elmar Wolf/EUIPO — Fuxtec (Afbeelding van een vossenkop)

(Zaak T-596/21)

(2021/C 462/67)

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Société Elmar Wolf (Wissembourg, Frankrijk) (vertegenwoordiger: N. Boespflug, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Fuxtec GmbH (Herrenberg, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van een beeldmerk (afbeelding van een vossenkop) — internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie nr. 1 339 239

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 5 juli 2021 in zaak R 2834/2019-4

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen voor zover deze vermeldt dat het aangevraagde merk overeenstemt met het oudere merk;

het EUIPO verwijzen in de kosten;

Fuxtec GmbH verwijzen in de kosten van haar eventuele interventie.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/56


Beroep ingesteld op 18 september 2021 — Basaglia / Commissie

(Zaak T-597/21)

(2021/C 462/68)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Giorgio Basaglia (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: G. Balossi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van de Europese Commissie van 27 juli 2021 C(2021) 5741 def. op grond van artikel 4 van de uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1049/2001 (1), die op 23 augustus 2021 in het Italiaans is meegedeeld, nietig verklaren.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij één middel aan.

1.

Enig middel, ontleend aan de eenzijdige beperking van de draagwijdte van de oorspronkelijke aanvraag.

Verzoeker voert in dit verband aan dat het Gerecht bij het arrest van 23 september 2020, Basaglia/Commissie (T-727/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:446), de nietigverklaring had gelast van het besluit van de Europese Commissie om verzoekers verzoek om toegang tot documenten eenzijdig te beperken; met name werd bevestigd dat de handelwijze van de Commissie onrechtmatig was, aangezien zij het recht van verzoeker op toegang tot de gevraagde documenten eenzijdig had beperkt; het nieuwe besluit van de Europese Commissie, dat is vastgesteld na de nietigverklaring van het vorige besluit, is niet in overeenstemming met de beslissing van het Gerecht van 23 september 2020 en heeft opnieuw het recht van toegang van verzoeker geschonden.


(1)  Besluit van de Commissie van 5 december 2001 tot wijziging van haar Reglement van orde (PB 2001, L 345, blz. 94).


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/57


Beroep ingesteld op 20 september 2021 — Kubara/EUIPO (good calories)

(Zaak T-602/21)

(2021/C 462/69)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Kubara sp. z o.o. (Częstochowa, Polen) (vertegenwoordiger: A. Suskiewicz, raadsman)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk good calories — inschrijvingsaanvraag nr. 18 193 512

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 14 juli 2021 in zaak R 2167/2020-1

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

verwijzing van het EUIPO in de kosten van de procedure.

Aangevoerde middelen

Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad is geschonden.

Het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel zijn geschonden doordat het EUIPO “Fit calories” en “GREEN CALORIES” heeft ingeschreven als gemeenschapsmerk;

De eerste kamer van beroep van het EUIPO heeft de opgave van de waren en diensten waarvoor de inschrijving van het betrokken merk is geweigerd, niet volledig onderzocht.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/57


Beroep ingesteld op 22 september 2021 — Blueroots Technology/EUIPO — Rezk-Salama en Breitlauch (SKILLTREE STUDIOS)

(Zaak T-607/21)

(2021/C 462/70)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Blueroots Technology GmbH (Graz, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: A. Huber-Erlenwein, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep: Christof Rezk-Salama (Trier, Duitsland), Linda Breitlauch (Trier)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk SKILLTREE STUDIOS — Uniemerk nr. 13 271 821

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 28 juli 2021 in zaak R 2218/2020-4

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen of wijzigen in de zin dat merk “SKILLTREE STUDIOS” (nr. 13 271 821) voor de klassen 9, 41 en 42 nietig wordt verklaard en geschrapt wordt.

Aangevoerd middel

schending van artikel 59, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/58


Beroep ingesteld op 27 september 2021 — WV / CdT

(Zaak T-618/21)

(2021/C 462/71)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: WV (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Champetier, advocaten)

Verwerende partij: Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (CdT)

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

het besluit van 26 november 2020 nietig verklaren, waarbij verzoekers overeenkomst voor onbepaalde tijd zonder inachtneming van de opzegtermijn op 31 december 2020 is beëindigd;

voor zover nodig, het besluit van 17 juni 2021 nietig verklaren, voor zover daarbij verzoekers klacht van 26 februari 2021 tegen het oorspronkelijke besluit van 26 november 2020 is afgewezen;

de verwerende partij veroordelen tot vergoeding van verzoekers materiële schade;

de verwerende partij veroordelen tot vergoeding van verzoekers immateriële schade, welke ex aequo et bono op 15 000 EUR wordt begroot;

de verwerende partij verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van de artikelen 16 en 48 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (hierna: “RAP”), gezien de opvatting van het CdT van het begrip “betaald verlof”.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van de artikelen 16 en 48 RAP in het licht van artikel 34 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, niet-nakoming van de zorgplicht en schending van artikel 59, lid 4, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van het recht om te worden gehoord.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/59


Beroep ingesteld op 29 september 2021 — Lemken/EUIPO (Hemelsblauw)

(Zaak T-621/21)

(2021/C 462/72)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Lemken GmbH & Co. KG (Alpen, Duitsland) (vertegenwoordigers: I. Kuschel en W. von der Osten-Sacken, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniekleurmerk hemelsblauw (RAL:5015) — inschrijvingsaanvraag nr. 18 097 467

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 15 juli 2021 in zaak R 2037/2020-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 7, lid 3, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

niet-nakoming van de motiveringsplicht.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/59


Beschikking van het Gerecht van 27 augustus 2021 — Essentra e.a./Commissie

(Zaak T-470/19) (1)

(2021/C 462/73)

Procestaal: Engels

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 312 van 16.9.2019.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/59


Beschikking van het Gerecht van 21 september 2021 — Daily Mail and General Trust e.a./Commissie

(Zaak T-690/19) (1)

(2021/C 462/74)

Procestaal: Engels

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 432 van 23.12.2019.


15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/60


Beschikking van het Gerecht van 27 augustus 2021 — Rentokil Initial en Rentokil Initial 1927/Commissie

(Zaak T-692/19) (1)

(2021/C 462/75)

Procestaal: Engels

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 432 van 23.12.2019.