ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 440

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

64e jaargang
29 oktober 2021


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Comité van de Regio's

 

Interactio — hybride — 145e plenaire zitting CvdR, 30.6.2021-1.7.2021

2021/C 440/01

Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over de voorstellen betreffende het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2022

1

2021/C 440/02

Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over een visie voor Europa — De toekomst van grensoverschrijdende samenwerking

6

 

ADVIEZEN

 

Comité van de Regio's

 

Interactio — hybride — 145e plenaire zitting CvdR, 30.6.2021-1.7.2021

2021/C 440/03

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit

11

2021/C 440/04

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Een hernieuwd partnerschap met het Zuidelijk Nabuurschap — Een nieuwe agenda voor het Middellandse Zeegebied

19

2021/C 440/05

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Een ambitieuzere Europese klimaatdoelstelling voor 2030 in de aanloop naar de COP26

25

2021/C 440/06

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het actieplan voor Europese democratie

31

2021/C 440/07

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen tegen 2030

36

2021/C 440/08

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen — De nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering

42

2021/C 440/09

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de strategie ter versterking van de toepassing van het Handvest van de grondrechten in de EU

49

2021/C 440/10

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — De toekomst van regionale luchthavens — Uitdagingen en kansen

51

2021/C 440/11

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Toekomstplan voor verplegend en verzorgend personeel — Lokale en regionale kansen in de context van een Europese uitdaging

56

2021/C 440/12

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over een actieplan voor de sociale economie

62


 

III   Voorbereidende handelingen

 

Comité van de Regio's

 

Interactio — hybride — 145e plenaire zitting CvdR, 30.6.2021-1.7.2021

2021/C 440/13

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de wet inzake digitale diensten en de wet inzake digitale markten

67

2021/C 440/14

Advies van het Europees Comité van de Regio’s betreffende de veerkracht van kritieke entiteiten

99

2021/C 440/15

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de trans-Europese energie-infrastructuur: een herziene verordening die geschikt is voor de groene en digitale transitie

105


NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Comité van de Regio's

Interactio — hybride — 145e plenaire zitting CvdR, 30.6.2021-1.7.2021

29.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/1


Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over de voorstellen betreffende het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2022

(2021/C 440/01)

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

Gezien:

het Protocol betreffende de samenwerking met de Europese Commissie van februari 2012;

de resolutie van het CvdR over de prioriteiten van het Europees Comité van de Regio’s voor 2020-2025 (1);

de bijdragen van de regionale parlementen met wetgevende bevoegdheden die zijn ontvangen in het kader van de samenwerkingsovereenkomst tussen het CvdR en Calre;

Herstel en cohesie

1.

dringt er bij de Europese Commissie op aan, daar de uitvoering van NextGenerationEU een fundamentele prioriteit van haar werkprogramma voor 2022 zal zijn, ervoor te zorgen dat de lokale en regionale overheden worden betrokken bij de uitvoering van de nationale plannen voor herstel en veerkracht (NPHV’s). Dit is van cruciaal belang om de doelstellingen van de herstel- en veerkrachtfaciliteit te verwezenlijken, voor een betere coördinatie met de programma’s van het cohesiebeleid en de door de regio’s ontwikkelde strategieën voor slimme specialisatie te zorgen en mogelijk lage absorptiepercentages te voorkomen. De lokale en regionale overheden moeten ook worden betrokken bij het Europees Semester, aangezien de meeste landspecifieke aanbevelingen een lokale en regionale dimensie hebben;

2.

herhaalt zijn oproep aan de Commissie om de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling te integreren in een hervormd Europees Semester, ze in kaart te brengen in de NPHV’s en ze op basis daarvan te integreren in de volgende cyclus, te beginnen met de jaarlijkse duurzame-groeianalyse. Het CvdR verwacht ook dat er een EU-multistakeholderplatform voor SDG’s wordt opgezet om de Commissie te ondersteunen en te adviseren over de tijdige uitvoering van de SDG’s;

3.

verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen om de huidige uitzonderlijke flexibiliteitsmaatregelen in het kader van het investeringsinitiatief coronavirusrespons plus, zoals de mogelijkheid van een EU-medefinancieringspercentage van 100 %, te verlengen tot eind 2022, en een tijdelijke verhoging van de drempel voor de-minimisstaatssteun te overwegen om tijdens diezelfde periode duurzame investeringen te blijven ondersteunen;

4.

dringt er bij de Commissie op aan alle nodige maatregelen te nemen om te zorgen voor volledige uitvoering van de wettelijk bindende routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen in de loop van het huidige MFK, onder meer door tijdig wetgevingsvoorstellen in te dienen;

5.

verzoekt de Commissie om bij het hervatten van de herziening van het Europees kader voor economische governance rekening te houden met de realiteit en de behoeften van de lokale en regionale overheden, alsook met de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de schulden- en tekortenniveaus, met name voor overheidsinvesteringen op alle bestuursniveaus;

6.

verzoekt de Europese Commissie om, gezien de ernstige gevolgen van de COVID-19-pandemie voor deze regio’s, bij de herziening van de EU-strategie voor de ultraperifere regio’s duurzame ontwikkeling en het scheppen van werkgelegenheid centraal te stellen; het CvdR verbindt zich ertoe deel te nemen aan de vaststelling en uitvoering van deze strategie, zoals het reeds eerder heeft aanbevolen;

7.

verzoekt de Commissie om in al haar beleid rekening te houden met demografische aspecten en te voorzien in financiële instrumenten voor de ontwikkeling van acties en maatregelen om demografische uitdagingen aan te pakken in regio’s waar demografische veranderingen een bijzondere impact hebben;

Milieu en duurzaamheid

8.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie om samen met het CvdR een monitoring van een samenleving zonder verontreiniging uit te voeren en in een later stadium een scorebord op te zetten van de groene prestaties van de EU-regio’s in het kader van haar actieplan om alle verontreiniging tot nul terug te brengen; stelt voor samen te werken om toe te zien op de vorderingen en de effecten op lokaal niveau van alle beleidsmaatregelen in het kader van de Europese Green Deal, met inbegrip van de uitvoering van klimaatmaatregelen en maatregelen op het gebied van groen herstel; zou graag betrokken worden bij de organisatie van het Europees Jaar van Groenere Steden, indien dit voor 2022 wordt bevestigd; dringt erop aan dat de specifieke kenmerken van plattelandsgebieden, met name de meest ontvolkte, in aanmerking worden genomen bij de uitvoering van beleidsmaatregelen in het kader van de Green Deal;

9.

verzoekt de Commissie om in de Europese Green Deal een oceaanwet op te nemen als overkoepelende strategie met meetbare doelstellingen en termijnen om het mariene milieu te beschermen, vervuiling terug te dringen en het verlies aan biodiversiteit om te buigen, en tegelijkertijd kleine vissers te beschermen en een belangrijkere rol toe te kennen;

10.

zou graag zien dat de Commissie het concept milieu- en klimaatcohesie invoert als aanvulling op het concept economische, sociale, territoriale en digitale cohesie, want het gaat hier om een essentieel aspect voor het herstel in Europa en de rest van de wereld, alsook voor duurzame ontwikkeling, de VN-Agenda 2030, de SDG’s en de doelstelling van koolstofneutraliteit;

11.

sluit zich aan bij de oproep van het Europees Parlement aan de Commissie om uiterlijk eind 2022 een juridisch bindende biodiversiteitswet voor te leggen. Dit moet gepaard gaan met een monitoringmechanisme met indicatoren waarbij een formele rol is weggelegd voor de lokale en regionale overheden;

12.

verzoekt de Commissie de verordening inzake de governance van de energie-unie te herzien om deze geschikt te maken voor de uitvoering van de Green Deal, de integratie van subnationale bijdragen in nationale plannen te versterken en de nationale energie- en klimaatplannen af te stemmen op de nationale plannen voor de uitvoering van de Agenda 2030 van de VN en het kader van de SDG’s; stelt een kader voor om subnationale maatregelen formeel in aanmerking te nemen in het UNFCCC-kader en de daaruit voortvloeiende EU-klimaatgovernance;

13.

verwacht dat de Commissie een begin maakt met het integreren van de genderdimensie in haar beleidsprocessen: in de Green Deal, in de NPHV’s en in de partnerschapsovereenkomsten in het kader van de structuur- en investeringsfondsen van de EU, met name door, overeenkomstig artikel 16, punt f), van het interinstitutioneel akkoord (IIA), en uiterlijk op 1 januari 2023 een methode voor te stellen voor de beoordeling van het gendereffect van EU-programma’s;

14.

verzoekt de Commissie een gestructureerde dialoog met de lokale en regionale overheden aan te gaan over de vaststelling en uitvoering van het “Fit for 55”-pakket;

15.

steunt de doelstellingen van de “van-boer-tot-bord-strategie”, die nog moeten worden omgezet in de wetgeving van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het verzoekt de Commissie ook om regelingen voor eerlijke voedingswaarde-etikettering voor te stellen, evenals etikettering voor de oorsprong en de productiemethoden voor dierlijke producten;

16.

verzoekt de Europese Commissie ervoor te zorgen dat de Europese plattelandsagenda op alle beleidsterreinen ten uitvoer wordt gelegd en ambitieuze en concrete beleidsdoelstellingen bevat om de innovatieve dynamiek van plattelandsgebieden te versterken, slimme interterritoriale samenwerking te organiseren en burgeractie in lokale ontwikkelingsstrategieën te stimuleren;

Digitale transitie en industrie

17.

verzoekt de Commissie om digitale cohesie toe te voegen als aanvullende dimensie van het concept economische, sociale en territoriale cohesie en zodoende een “dubbele digitale kloof” als gevolg van een gebrek aan infrastructuur, een gebrek aan toegang tot elektronische apparaten en een gebrek aan digitale vaardigheden te voorkomen;

18.

dringt er bij de Commissie op aan om in het eGovernment benchmarking report rekening te houden met regionale en lokale verschillen en gerelateerde indicatoren, aangezien de kloof tussen stad en platteland wat betreft het gebruik van e-overheidsdiensten steeds groter wordt;

19.

verzoekt de Commissie te zorgen voor een gestructureerde dialoog met de Europese steden en regio’s over de wijze waarop regionale industriële ecosystemen, clusters en interregionale allianties, rekening houdend met de strategieën voor slimme specialisatie, kunnen worden versterkt tijdens de uitvoering van de industriestrategie, aangezien de plaatsgebonden aanpak grotendeels ontbreekt in de mededeling over de actualisering van de industriestrategie 2020;

Grensoverschrijdende samenwerking en mobiliteit

20.

juicht toe dat de Commissie een noodinstrument voor de eengemaakte markt zal voorstellen en dringt aan op de invoering van wetgeving die voorziet in Europese minimumnormen en procedures om open binnengrenzen te waarborgen, ook in crisissituaties;

21.

onderstreept de noodzaak van een beleidskader op EU-niveau om grensoverschrijdende openbare diensten op efficiënte wijze op te zetten en te beheren; moedigt de Europese wetgever, de lidstaten, de regio’s en de lokale overheden tevens aan om verder werk te maken van instrumenten voor participatieve grensoverschrijdende democratie die de betrokkenheid van de burgers bij het Europese integratieproces in de praktijk stimuleren, en om deze instrumenten te bevorderen;

22.

betreurt ten zeerste dat het overleg tussen de lidstaten over het voorgestelde Europees grensoverschrijdend mechanisme (ECBM) is mislukt; aangezien juridische en administratieve belemmeringen de grensoverschrijdende samenwerking en de levenskwaliteit in grensregio’s ernstig beperken, dringt het CvdR aan op een nieuw Commissievoorstel voor een ECBM-verordening;

23.

verzoekt de Commissie concrete richtsnoeren op te stellen voor het nieuwe kader voor stedelijke mobiliteit, dat stedelijke mobiliteit duurzamer zal maken en de gevolgen ervan voor de volksgezondheid zal verminderen;

24.

is ingenomen met het interinstitutioneel akkoord over de Connecting Europe Facility (CEF); hoopt dat gecofinancierde projecten op het gebied van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) en de trans-Europese energie-infrastructuur (TEN-E) zullen bijdragen tot het wegwerken van ontbrekende schakels, met name in grensoverschrijdende regio’s, en herinnert de Commissie eraan dat er voldoende middelen moeten worden uitgetrokken voor de medefinanciering van projecten op het uitgebreide netwerk;

Migratie en sociale bescherming

25.

stelt voor een regionaal sociaal scorebord in te voeren om de omvang van de sociale uitdagingen in de EU volledig in kaart te brengen en ervoor te zorgen dat de Europese pijler van sociale rechten (EPRS) op alle niveaus ten uitvoer wordt gelegd;

26.

verzoekt de Commissie de uitvoering van de Europese kindergarantie door de lidstaten te ondersteunen en te monitoren en de uitwisseling van beste praktijken op dit gebied te vergemakkelijken;

27.

verwacht dat de Commissie met een ambitieus voorstel komt om de arbeidsvoorwaarden van platformwerkers te verbeteren, in overeenstemming met de nationale arbeidsmarktmodellen en de besluitvormingsbevoegdheden van de EU;

28.

verzoekt de Commissie de aanbevelingen van het CvdR te verwerken in het initiatief inzake langdurige zorg, gezien het nauwe verband met ernstige vaardighedentekorten op dit gebied en gezien de demografische veranderingen, die met name acuut zijn in regio’s met een vergrijzende bevolking;

29.

verbindt zich ertoe een actieve rol te spelen in het Europees platform voor de bestrijding van dakloosheid, dat moet worden aangevuld met een voorstel van de Commissie voor een EU-kader voor nationale strategieën inzake dakloosheid;

30.

vraagt de Commissie om bijzondere aandacht te besteden aan het versterken van het herstel en de veerkracht van de culturele en creatieve sectoren in het licht van de COVID-19-pandemie en om de onzekere arbeidsomstandigheden van kunstenaars aan te pakken door hun mobiliteit en de wederzijdse erkenning van hun status te bevorderen;

Migratie en integratie

31.

verzoekt de Commissie om vooruitgang te boeken bij de totstandbrenging van een Europees kader voor migratie- en asielbeheer, in het kader van het nieuwe migratie- en asielpact; herhaalt dat de lokale en regionale dimensie van migratie en integratie in aanmerking moet worden genomen en moet worden ondersteund door het nieuwe partnerschap tussen het CvdR en de Commissie inzake integratie;

Veiligheid

32.

verzoekt de Commissie om het CvdR als volwaardige partner te betrekken bij de EU-belofte inzake stedelijke veiligheid en veerkracht en bij het nieuwe initiatief Steden tegen radicalisering en terrorisme;

Volksgezondheid, civiele bescherming en toerisme

33.

herinnert de Commissie eraan dat bij elke herziening van het Schengenrechtskader rekening moet worden gehouden met de standpunten en behoeften van steden en regio’s die dicht bij de binnengrenzen liggen; verzoekt om in een vroeg stadium te worden geraadpleegd, overeenkomstig Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid;

34.

dringt er bij de Europese Commissie op aan het voortouw te nemen in een snelle procedure om te komen tot een bevredigende en permanente oplossing voor de humanitaire crisis in het Middellandse Zeegebied. De procedure moet in de eerste plaats gericht zijn op de bescherming van de levens van migranten, maar ook op het waarborgen van de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden. Het CvdR en de lokale en regionale overheden bieden elke vorm van samenwerking aan;

35.

verzoekt de Commissie gedurfde voorstellen in te dienen voor de ontwikkeling en productie van essentiële geneesmiddelen in de EU, teneinde de strategische autonomie van de EU te waarborgen door de afhankelijkheid van derde landen te verminderen; verwacht van de Commissie dat zij ook concrete en robuuste maatregelen voorstelt om de toegang tot generieke en biosimilaire geneesmiddelen te stimuleren en de toegang tot geneesmiddelen in tijden van crisis te waarborgen;

36.

steunt een herziening van de rol van de Europese Unie in het volksgezondheidsbeleid in het kader van de Conferentie over de toekomst van Europa, waarbij er rekening mee moet worden gehouden dat gezondheidsbeleid een primaire bevoegdheid van de lidstaten is en vaak op subnationaal niveau wordt aangepakt;

37.

verwacht dat zijn advies over de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg en de resultaten van de 3e RegHub-raadpleging worden meegenomen in het 3e verslag over de werking van de richtlijn, dat in 2022 wordt verwacht;

38.

ziet ernaar uit een bijdrage te leveren aan het voorstel van de Commissie voor een Europees vaccinatieschema en een Europese vaccinatiekaart, om ervoor te zorgen dat alle Europeanen recht hebben op — en bewijs kunnen overleggen van — bescherming door inenting, ongeacht waar zij wonen;

39.

dringt er bij de Commissie op aan om werk te maken van de vaststelling en ontwikkeling van EU-doelstellingen inzake rampbestendigheid op het gebied van civiele bescherming, als niet-bindende doelstellingen ter ondersteuning van preventie- en paraatheidsmaatregelen, en benadrukt dat dit niet alleen in samenwerking met de nationale, maar ook met de lokale en regionale overheden moet gebeuren; ziet ook uit naar de volledige tenuitvoerlegging van het kennisnetwerk op het gebied van Europese civiele bescherming en dringt er bij de Commissie op aan om ook deskundigheid op het gebied van rampenbeheersing die op subnationaal niveau beschikbaar is in aanmerking te nemen. Voorts verwacht het Comité een duidelijk plan voor langetermijninzet en financiële versterking van het Uniemechanisme voor civiele bescherming en de bijbehorende instrumenten, zoals rescEU en het Europees medisch korps;

40.

herhaalt zijn oproep voor een nieuwe strategie voor het Europese toerisme en verzoekt de Commissie om vóór het einde van de eerste helft van 2022 een Europese toerismeagenda 2030/2050 te presenteren, inclusief een eerste ontwerp, om de groene en digitale transitie van het Europese toeristische ecosysteem te ondersteunen, het concurrentievermogen ervan te versterken en het herstel van de lokale en regionale werkgelegenheid in verband met deze activiteit te bevorderen;

Externe samenwerking

41.

betreurt dat de op 24 december 2020 ondertekende handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK niet voorziet in specifieke of gestructureerde betrokkenheid van lokale en regionale overheden; het CvdR zal echter, met name via de politieke werkzaamheden van de contactgroep CvdR-VK, nadenken over manieren om de continuïteit van onze samenwerking met de decentrale overheden en het lokaal bestuur van het VK te waarborgen; het verzoekt de Commissie ook om nauwlettend toe te zien op de betrokkenheid van lokale en regionale overheden bij de uitvoering van de reserve voor aanpassing aan de brexit;

42.

dringt aan op duurzame en gestructureerde steun van de Commissie voor peer-to-peersamenwerking tussen lokale overheden in de Westelijke Balkan en hun tegenhangers in de EU-lidstaten, in nauwe samenwerking met het CvdR, en met name via zijn gemengde raadgevende comités met Montenegro, Noord-Macedonië en Servië, alsook via de werkgroep voor de Westelijke Balkan;

43.

is ingenomen met het besluit om de academie voor openbaar bestuur van het Oostelijk Partnerschap te lanceren, en met de grotere rol die lokale en regionale overheden krijgen toebedeeld bij de uitvoering van beleid, strategieën en vlaggenschipinitiatieven van het Oostelijk Partnerschap;

44.

dringt er bij alle EU-instellingen op aan om bij de uitvoering van het hernieuwd partnerschap met het zuidelijk nabuurschap lokale en regionale overheden te beschouwen als belangrijke partners voor duurzame ontwikkeling en programmering, om een nieuwe dynamiek voor decentralisatiehervormingen tot stand te brengen;

45.

verzoekt de Commissie de rol te erkennen die lokale en regionale overheden kunnen spelen bij het bevorderen van vrede en welvaart in derde landen, met initiatieven zoals het Nicosia-initiatief — een concreet voorbeeld van peer-to-peersamenwerking dat heeft bijgedragen tot het scheppen van vertrouwen en het handhaven van een interne dialoog tussen regionale en lokale overheden;

Subsidiariteit en toekomst van Europa

46.

roept de Commissie nogmaals op om in het kader van de Conferentie over de toekomst van Europa (en daarna) haar werkzaamheden en samenwerking met burgers en lokale en regionale overheden op te voeren en passende instrumenten ter beschikking te stellen om gevolg te geven aan de aanbevelingen van de conferentie; verzoekt de Commissie de samenwerking tussen haar vertegenwoordigingen in de lidstaten en het CvdR op te voeren bij het organiseren van lokale dialogen buiten de hoofdsteden;

47.

verzoekt de Commissie gevolg te geven aan de wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen in het actieplan voor Europese democratie, en ook regionale en lokale verkiezingen, lokale media en de bestrijding van desinformatie op regionaal en lokaal niveau onder het toepassingsgebied ervan te laten vallen;

48.

blijft zich inzetten voor de uitvoering van de aanbevelingen van de taskforce Subsidiariteit, Evenredigheid en “Minder en efficiënter optreden”; dringt aan op het systematisch gebruik van het subsidiariteitsbeoordelingsschema;

49.

draagt zijn voorzitter op om deze resolutie aan de EU-instellingen en de voorzitterschappen van de Raad van de EU te doen toekomen.

Brussel, 30 juni 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  COR-2020-01392-00-00-RES-TRA.


29.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/6


Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over een visie voor Europa — De toekomst van grensoverschrijdende samenwerking

(2021/C 440/02)

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

gelooft stellig in de grote meerwaarde van grensoverschrijdende samenwerking als essentieel onderdeel van het project en het beleid van de Europese Unie, aangezien daarmee wordt beoogd de territoriale samenhang, alsmede de banden, uitwisselingen en samenwerking tussen gebieden en burgers over land- en zeegrenzen heen te versterken;

2.

is bezorgd over de grootste terugval in grensoverschrijdende samenwerking in de afgelopen decennia, die het gevolg is van de COVID-19-pandemie; verzoekt de Europese Unie, in het licht van het debat over de toekomst van Europa, grensoverschrijdende samenwerking weer bovenaan de beleidsagenda van de EU te plaatsen als een factor die meehelpt om de crisis te boven te komen;

3.

stelt, na openbare raadpleging door het CvdR over de toekomst van grensoverschrijdende samenwerking en na raadpleging van de leden van de Europese Alliantie van burgers in grensoverschrijdende regio’s, voor de komende jaren de volgende visie op grensoverschrijdende samenwerking voor;

Hulpdiensten, gezondheidszorg en toekomstige crises

4.

verzoekt de Europese Commissie een voorstel in te dienen voor de instandhouding van grensoverschrijdende samenwerking te land en ter zee en van het grensoverschrijdende leven in geval van een crisis in de gehele EU of op regionaal niveau. Dit voorstel moet inhouden dat de binnengrenzen van de EU openblijven, zodat het vrije verkeer van personen en de levering van grensoverschrijdende openbare diensten gewaarborgd zijn en de interne markt en het Schengengebied volledig en soepel kunnen functioneren;

5.

benadrukt dat de Europese Unie en haar lidstaten altijd tijdig met de lokale en regionale overheden moeten overleggen alvorens grenssluitingen of andere maatregelen die gevolgen kunnen hebben voor het leven van de burgers, te overwegen; voorts moeten dergelijke maatregelen stroken met het evenredigheidsbeginsel en mogen zij niet verder gaan dan wat nodig is om de op legitieme en transparante wijze vastgestelde beleidsdoelstellingen te verwezenlijken;

6.

onderstreept dat de inwoners van de Europese Unie zo snel mogelijk toegang moeten krijgen tot hulpdiensten en gezondheidsdiensten; roept de lidstaten op maatregelen te overwegen die het vrije verkeer over de grenzen van personeel en voertuigen van die diensten mogelijk maken;

7.

stelt voor dat de lidstaten bij het veranderen van de activiteiten van gezondheids- en hulpdiensten, of bij de planning of uitvoering van nieuwe nationale, regionale of lokale gezondheidsplannen, oog hebben voor grensoverschrijdende samenwerking. Ook zouden, in de mate van het mogelijke en afhankelijk van de specifieke noodsituatie, gezondheidsplannen van de EU uitgevoerd en geëerbiedigd kunnen worden;

8.

verzoekt de lidstaten om per grens, of zelfs per deel van de grens, gezamenlijke grensoverschrijdende rampenplannen op te stellen, teneinde in geval van nood beter voorbereid te zijn en beter te kunnen te reageren. De grensregio’s in de EU, met name de Euroregio’s, werkgemeenschappen, de Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS’en) en de andere grensoverschrijdende structuren moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van deze plannen, en moeten, indien passend, kunnen worden belast met de uitvoering of het medebeheer daarvan;

9.

pleit voor nauwe samenwerking met het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) en de bevoegde regionale autoriteiten, met name door de oprichting van lokale of regionale grensoverschrijdende gezondheidswaarnemingsposten;

Voor meer geïntegreerde grensoverschrijdende regio’s

10.

roept de Europese Unie op om, in samenwerking met haar lidstaten en de lokale en regionale overheden, de ontwikkeling van functionele woongebieden in land- en zeegrensgebieden van de Unie en haar buurlanden, met inbegrip van ultraperifere regio’s, te bevorderen, en haar toekomstige financieringsmogelijkheden en beleid dan ook op die gebieden toe te spitsen;

11.

verzoekt de Europese Commissie om bij de uitwerking van al haar beleid oog te hebben voor de grensoverschrijdende dimensie;

12.

verzoekt de Europese Commissie, en met name Eurostat, alsmede de betrokken nationale bureaus voor de statistiek, systematisch statistische gegevens te verzamelen over het leven in grensoverschrijdende gebieden, en daarbij de grensoverschrijdende stromen en de onderlinge afhankelijkheid op alle relevante beleidsterreinen en in het openbare leven in kaart te brengen, teneinde concrete gegevens te verschaffen voor de toekomstige beleidsvorming;

13.

verzoekt de lidstaten de vaststelling van gezamenlijke strategieën voor geïntegreerde grensoverschrijdende gebieden te overwegen en specifieke middelen uit te trekken voor de ontwikkeling van grensoverschrijdende projecten, ruimtelijke ordening, infrastructuur, economische strategieën en een geïntegreerde arbeidsmarkt. De ontwikkeling en uitvoering van deze strategieën zou uit Interreg worden bekostigd, binnen het meerjarig financieel kader 2021-2027;

14.

is van mening dat alle diensten van de Europese Commissie op de hoogte moeten zijn van het bestaan van EGTS’en. Het Europees Comité van de Regio's verzoekt de Europese Commissie dan ook ervoor te zorgen dat EGTS’en als rechtspersonen worden erkend en in aanmerking komen voor alle oproepen van de EU tot het indienen van projecten;

15.

benadrukt dat de milieuhygiëne (lucht-, bodem- en waterkwaliteit) en de gezondheid van de bewoners van grensgebieden verder moeten worden beschermd, om vervuiling en industriële risico’s die aan de andere kant van de grens ontstaan, te voorkomen;

16.

om een vlot grensoverschrijdend leven mogelijk te maken zou de Europese Commissie in een dialoog met de lidstaten moeten nagaan hoe de vaardigheden en de rechten van burgers en bedrijven het best wederzijds erkend kunnen worden;

Verbetering van grensoverschrijdende vervoers- en communicatieverbindingen

17.

dringt aan op steun voor betere grensoverschrijdende verbindingen en intermodaliteit aan land- en zeegrenzen door middel van adequate financiering en strategische planning. Instrumenten zoals de Connecting Europe Facility moeten altijd specifieke oproepen bevatten voor het opheffen van ontbrekende grensoverschrijdende verbindingen, ook buiten het TEN-T-kernnetwerk. Langetermijninvesteringen via de Europese Investeringsbank (EIB) en de nationale stimuleringsbanken en -instellingen zouden ook financiering moeten bieden voor grensoverschrijdende projecten en Interreg zou via zijn operationele programma’s meer moeten deelnemen aan de financiering van deze knelpunten in het vervoer;

18.

onderstreept dat alle oplossingen om grensoverschrijdende stromen koolstofvrij te maken, ambitieuzer moeten worden bevorderd, teneinde de klimaatdoelstellingen voor 2030 en klimaatneutraliteit voor 2050 te halen. Dit omvat ook de ontwikkeling van een gemeenschappelijk tariefbeleid of een gemeenschappelijk kaartverkoopsysteem, de harmonisatie van dienstregelingen en het toegankelijk maken van informatie voor passagiers;

19.

wenst, in het licht van de uitdagingen waarmee insulaire, berg- en perifere gebieden worden geconfronteerd, tevens te wijzen op het belang van grensoverschrijdende maritieme samenwerkingsprogramma’s om de territoriale continuïteit en de grensoverschrijdende mobiliteit te waarborgen, de natuurlijke hulpbronnen duurzaam te beheren en het koolstofvrij maken van het energiesysteem en de circulaire economie in de betrokken regio’s en zeebekkens te ondersteunen;

20.

benadrukt dat er meer aandacht en financiële middelen moeten komen voor grensoverschrijdende projecten voor IT-verbindingen, toegang tot breedbandnetwerken en het gebruik van instrumenten op het gebied van kunstmatige intelligentie, die de economische en sociale samenwerking tussen grensoverschrijdende regio’s zouden ondersteunen; daarbij moet vooral worden voorzien in de behoeften van landelijke gebieden;

Ontwikkeling van grensoverschrijdende diensten

21.

er is behoefte aan een wettelijk kader op EU-niveau om grensoverschrijdende openbare diensten (CPS) op efficiënte wijze op te zetten en te beheren, zodat kan worden voorzien in de behoeften van burgers die in de grensregio's wonen. Daarbij moet met name rekening worden gehouden met de behoeften van burgers in grensoverschrijdende regio’s die met demografische problemen kampen, zodat de verdere ontvolking van deze regio’s dankzij hoogwaardige openbare diensten een halt wordt toegeroepen. Grensoverschrijdende overheidsdiensten voor inwoners en bedrijven moeten op alle relevante gebieden voor het grensoverschrijdende leven worden ontwikkeld;

22.

roept de grensregio’s van de EU, en met name Euroregio’s, werkgemeenschappen, EGTS’en en andere grensoverschrijdende structuren, op om proactief over de grenzen heen te zoeken naar synergie, mogelijke besparingen op het gebied van middelen en aanvullende diensten, teneinde een aantrekkelijk aanbod voor burgers en toeristen aan beide zijden van de grens te creëren;

23.

onderstreept dat de toegang tot en de distributie van audiovisuele inhoud moeten worden verbeterd door het beperken van geoblocking, met name in grensgebieden, hetgeen ook taalminderheden ten goede zou komen;

24.

benadrukt dat de vermindering van de administratieve lasten van bijzonder belang is voor bedrijven die in grensregio’s actief zijn, en zegt derhalve toe dit punt binnen het “Fit for Future”-platform prioriteit te geven, met relevante voorstellen op gebieden zoals overheidsopdrachten en digitale aanbestedingsinstrumenten en -processen. Daarbij is de digitalisering van groot belang voor de ontwikkeling van grensoverschrijdende openbare dienstverlening, in welk verband men rekent op het drieledige perspectief van het productieapparaat, de overheidsinstanties die diensten verlenen aan de burgers en de burgers zelf;

25.

verzoekt de Europese Commissie een wetgevingskader op te stellen op basis waarvan grensstaten gemakkelijker statuten van grensarbeiders kunnen vaststellen;

Ontwikkeling van geïntegreerde grensoverschrijdende arbeidsmarkten

26.

onderstreept dat in sterk verweven grensoverschrijdende regio’s gezamenlijke ontwikkeling nodig is om cohesie en duurzame groei te waarborgen. Dit vergt een geïntegreerde territoriale strategie, een eerlijke verdeling van de inkomsten uit grensoverschrijdende arbeid en grensoverschrijdende financiering van de grensoverschrijdende infrastructuur en openbare diensten die nodig zijn voor het functioneren van de grensoverschrijdende regio;

27.

verzoekt om betere bevordering en vergemakkelijking van grensoverschrijdende samenwerking inzake mobiliteit ten behoeve van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid. Voor de individuele burger verbetert dit soort mobiliteit de vooruitzichten op werk, draagt het bij tot openheid voor de wereld en versterkt het het Europees burgerschap;

28.

benadrukt dat de onderwijsstelsels, ook aan universiteiten en in instellingen voor volwassenen- en beroepsonderwijs in grensregio's, mogelijkheden moeten bieden om in een zo vroeg mogelijk stadium en in het kader van het concept “een leven lang leren” talen van de buurlanden te leren, waarbij de leerplannen worden afgestemd op de huidige en toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt;

Versterking van het grensoverschrijdend bestuur

29.

dringt erop aan dat grensoverschrijdende structuren, zoals Euroregio’s, werkgemeenschappen of grensoverschrijdende EGTS’en, een prominentere rol krijgen bij het beheer van de financiering van grensoverschrijdende gebieden en dat zij regelmatig worden geraadpleegd over alle aspecten van het grensoverschrijdende leven. De lidstaten en de lokale en regionale overheden moeten werkmethoden vaststellen om hiervoor te zorgen;

Ontwikkeling van een gemeenschappelijk, grensoverschrijdend identiteitsgevoel

30.

benadrukt dat grensoverschrijdende samenwerking niet alleen over economische samenwerking gaat, maar ook over het leven in grensregio’s en het ontwikkelen van een gevoel van gemeenschappelijke identiteit. Er moet een op cultuur gebaseerde benadering worden ontwikkeld die recht doet aan de rijkdom van zowel het materiële als het immateriële erfgoed dat grensoverschrijdende regio’s delen, waarbij burgers de kans krijgen om regelmatig met hun buren om te gaan en elkaar te leren kennen, zodat wederzijds vertrouwen wordt opgebouwd, wat nog steeds een belangrijke voorwaarde is voor grensoverschrijdende samenwerking. In dit verband zijn people-to-people-projecten, en met name de versterking van interculturele uitwisselingen, van eminent belang: zij vormen een verdere verdieping van de lokale samenwerking, die het dichtst bij de burgers staat omdat deze er in hun dagelijks leven het effect van zien. Verder moet er speciale aandacht worden besteed aan de diversiteit van de bevolking en moet er worden gezocht naar passende middelen om een inclusieve benadering te hanteren;

31.

steunt de uitwerking van een “digitale EU-kaart voor grensoverschrijdende diensten” en wijst de medewetgevers erop dat het oorspronkelijke idee achter de e-kaart voor diensten is: de administratieve complexiteit en de kosten voor grensoverschrijdende dienstverleners, en met name kmo’s, bij het vervullen van administratieve formaliteiten te verminderen;

32.

verzoekt de Europese Unie, de lidstaten en de lokale en regionale overheden de organisatie van regelmatige culturele, educatieve en sportieve grensoverschrijdende evenementen en festivals te ondersteunen; benadrukt dat vrijwilligerswerk door jongeren en de betrokkenheid van jongeren bij grensoverschrijdende en Europese samenwerkingsinitiatieven verder moeten worden ontwikkeld, in aanvulling op het initiatief Interreg Volunteer Youth (IVY) en het Europees Solidariteitskorps;

33.

meent dat de Europese Unie de ontwikkeling van universele geautomatiseerde vertaalhulpmiddelen moet stimuleren, die bijzonder nuttig zijn in grensoverschrijdende gebieden;

Betere regelgeving voor sterkere grensregio’s

34.

benadrukt dat de Europese Unie veel wetgeving en verdragen heeft goedgekeurd die het leven van de burgers in grensregio’s aanzienlijk kunnen verbeteren, maar dat de uitvoering en de follow-up daarvan tekortschieten; dringt er bij de Europese Commissie op aan de uitvoering van de bestaande wetgeving te evalueren en de capaciteit voor de follow-up te versterken, teneinde ervoor te zorgen dat deze op alle niveaus naar behoren wordt uitgevoerd;

35.

verzoekt de Europese Commissie om een voorstel te doen voor een instrument dat bij de omzetting van EU-richtlijnen voor coördinatie tussen de lidstaten kan zorgen, zodat aan de grenzen geen nieuwe juridische belemmeringen ontstaan;

36.

verzoekt de Europese Commissie en de lidstaten om voor alle relevante wetsvoorstellen met mogelijk grensoverschrijdende gevolgen een grensoverschrijdende territoriale effectbeoordeling uit te voeren, teneinde te voorkomen dat in grensoverschrijdende regio’s nieuwe belemmeringen worden opgeworpen;

37.

verzoekt de Europese Commissie om herzieningen of verduidelijkingen van het Schengenakkoord voor te stellen, met name de bepalingen die de lidstaten de mogelijkheid bieden grenzen te sluiten of aanvullende administratieve vereisten voor het overschrijden van die grenzen in te voeren;

38.

betreurt ten zeerste dat het overleg tussen de lidstaten over het voorgestelde Europees grensoverschrijdend mechanisme (ECBM) is mislukt, aangezien het voorstel flinke vooruitgang voor de grensoverschrijdende samenwerking inhield. Aangezien de grensoverschrijdende wettelijke en administratieve obstakels de grensoverschrijdende samenwerking en de levenskwaliteit in grensregio’s ernstig beperken, dringt het CvdR aan op een nieuw initiatief van de Commissie ter herziening van de ECBM-verordening, waarbij rekening wordt gehouden met eerder door de lidstaten aan de orde gestelde kwesties. Het CvdR is bereid om voorafgaand aan dit nieuwe verordeningsvoorstel de discussies te organiseren met de Europese Commissie, het Europees Parlement en de lidstaten, de regionale en lokale overheden en alle andere betrokkenen die belang hebben bij dit onderwerp;

39.

dringt er bij de Europese Commissie en de lidstaten op aan de rol van de Euroregio’s als essentieel instrument voor de Europese integratie en cohesie te erkennen: deze regio’s smeden een Euroregionale identiteit, stellen gezamenlijke strategieën vast, proberen de kosten die voortvloeien uit de grensoverschrijdende context weg te werken en staan garant voor lokale samenwerking. Daarom zou de rol van de Euroregio’s in de grensoverschrijdende samenwerking bevorderd moeten worden en zouden zij meer financiële steun moeten krijgen;

Verbetering van de Europese territoriale samenwerking

40.

verzoekt de Europese Unie het meerjarig financieel kader tijdens de tussentijdse evaluatie ervan te herzien door aanzienlijk meer middelen uit te trekken voor de Interreg-programma’s en de Europese territoriale samenwerking;

41.

verzoekt voorts om forse vereenvoudiging van de Interreg-projecten en onderstreept dat deze flexibel genoeg moeten zijn om in te spelen op de daadwerkelijke behoeften van grensoverschrijdende gebieden; verzoekt de beheersorganen van de Interreg-programma’s om voortaan overregulering te vermijden. Overbodige administratieve procedures en sommige controles en audits die te vaak voorkomen, moeten worden afgeschaft, aangezien de huidige lasten grensoverschrijdende projecten voor veel lokale en regionale overheden en andere entiteiten onhaalbaar of onwenselijk maken;

42.

Voor de periode 2021-2027 dienen alle in de periode 2014-2020 omschreven geografische gebieden van grensoverschrijdende samenwerking te worden gehandhaafd; zonder een goed onderbouwd criterium zouden gebieden die voor de verschillende programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking in aanmerking komen niet mogen worden geschrapt;

43.

roept de EU-grensregio’s en de Interreg-programma’s op in de grensregio's meer middelen te investeren in people-to-people-projecten (P2P) of microprojecten, die via reguliere oproepen of met een “fonds voor kleine projecten” beheerd zouden kunnen worden, teneinde de mogelijkheden voor ontmoetingen en activiteiten voor het opbouwen van wederzijds vertrouwen te vergroten, en stelt tevens een nauwere interactie en onderlinge koppeling van grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking voor;

44.

onderstreept het belang van synergie en complementariteit tussen maatregelen voor grensoverschrijdende samenwerking en Europese financieringsprogramma’s onder direct, indirect en, met name, gedeeld beheer;

45.

wijst erop dat de Unie in het kader van de Interreg-programma’s de bij- en nascholing zou moeten financieren van ambtenaren die in grensregio’s werkzaam zijn op basis van grensoverschrijdende samenwerking, en Erasmus-achtige taalverwervings- en uitwisselingsprogramma’s zou moeten aanbieden voor ambtenaren in grensregio’s om de samenwerking over de grenzen heen te versterken;

46.

beklemtoont dat het CvdR zich ertoe verbindt om met de lidstaten, de EU-instellingen en de belanghebbenden samen te werken bij de uitvoering van de in deze resolutie geschetste voorstellen;

47.

benadrukt dat de in deze resolutie geformuleerde voorstellen bedoeld zijn als bijdrage aan de Conferentie over de toekomst van Europa; verzoekt in dit verband de lokale en regionale overheden van grensregio’s om grensoverschrijdende burgerdialogen en mechanismen voor permanente raadpleging te organiseren waar burgers bijdragen kunnen leveren voor de Conferentie over de toekomst van Europa;

De externe dimensie van grensoverschrijdende samenwerking

48.

herinnert aan de belangrijke rol die grensoverschrijdende samenwerking, en permanente grensoverschrijdende structuren zoals Euroregio’s, werkgemeenschappen of EGTS’en, kunnen spelen om tot duurzame ontwikkeling te komen over de externe grenzen heen, door bij te dragen aan sterkere samenwerking van de EU met haar buurlanden, door lokale en regionale overheden te ondersteunen, door de veiligheid te vergroten en de sociaaleconomische ontwikkeling te verbeteren. Lokale en regionale overheden aan de externe land- en zeegrenzen van de EU zouden intensiever moeten gaan samenwerken met hun buurlanden die niet tot de EU behoren, ten voordele van beide partijen, door gemeenschappelijke infrastructuur te ontwikkelen, de sociaaleconomische samenwerking te versterken en de culturele uitwisseling uit te breiden; en tegelijkertijd de totstandbrenging van gemeenschappelijke diensten mogelijk te maken, waar de inwoners van het grensgebied baat bij zouden hebben;

49.

dringt erop aan dat grensoverschrijdende samenwerking tussen Europese, nationale, regionale en lokale overheden wordt beschouwd als een sleutelelement voor de oplossing op lange termijn van humanitaire crises in Europa en zijn buurlanden;

50.

wijst op de sleutelrol van het grensoverschrijdende Peace-programma aan de Iers-Noord-Ierse grens in het vredesproces en betreurt het besluit van de Britse regering om zich terug te trekken uit andere programma’s van de Europese territoriale samenwerking. Het CvdR beschouwt de bevordering van toekomstige grensoverschrijdende projecten en structuren op basis van de succesvolle werkzaamheden in het kader van de Interreg-programma’s voor het Noordzeegebied als een belangrijke stap voor de instandhouding van sterke banden met steden en regio’s in het VK, ook zonder officiële betrokkenheid bij EU-samenwerkingsprogramma’s;

51.

herinnert eraan dat de buitengrenzen van de EU zich dankzij de Europese ultraperifere gebieden uitstrekken tot het Caribisch gebied, de Indische Oceaan en de West-Afrikaanse kust. Deze gebieden zijn zeer kwetsbaar voor risico’s en noodsituaties in verband met onder meer migratiebewegingen, illegale handel, natuurrampen en gezondheidscrises. Anders dan voor andere buitengrenzen heeft de EU voor deze gebieden geen gezamenlijke strategieën ontwikkeld. Het CvdR verzoekt de EU voor elk van deze gebieden actieplannen op te stellen en daarbij de samenwerking met de buurlanden te versterken en het strategische potentieel van Europese ultraperifere regio’s in de genoemde gebieden te benutten.

Brussel, 1 juli 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


ADVIEZEN

Comité van de Regio's

Interactio — hybride — 145e plenaire zitting CvdR, 30.6.2021-1.7.2021

29.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/11


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit

(2021/C 440/03)

Rapporteur:

Robert VAN ASTEN (NL/RENEW E.)

Wethouder van de gemeente Den Haag

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Strategie voor duurzame en slimme mobiliteit — Het Europees vervoer op het juiste spoor naar de toekomst

COM(2020) 789 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Algemene opmerkingen

1.

verwelkomt de EU-strategie voor duurzame en slimme mobiliteit. Met deze mededeling verbindt de Europese Commissie de duurzaamheidsagenda uit de Green Deal van de EU, de digitale agenda en de rol van mobiliteit in het herstel uit de coronacrisis.

2.

Mobiliteit verbindt mensen, steden en regio’s en is een voorwaarde voor een goed functionerende economie. Mobiliteit is in Europa echter ook verantwoordelijk voor een kwart van alle uitstoot van CO2. Daarom ondersteunt het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) de brede aanpak van de Europese Commissie om de mobiliteit te verduurzamen, de toegang tot duurzame alternatieven te verbeteren en de juiste (prijs)prikkels te implementeren.

3.

Het CvdR herinnert er wel aan dat het verduurzamen van mobiliteit moet worden gecombineerd met samenhangende opgaven als bereikbaarheid, toegankelijkheid, betaalbaarheid, verkeersveiligheid, gezondheid, ruimtelijke planning, het daadwerkelijke bestaan van alternatieven voor particulier vervoer en demografische verandering. In de strategie ontbreken concrete maatregelen om te zorgen dat deze opgaven elkaar kunnen versterken.

4.

Het CvdR merkt op dat de steden en regio’s gebieden zijn waar mobiliteit de schakel is tussen wonen, gezondheid, werken, kennis, boodschappen doen en vrije tijd. De mobiliteitstransitie speelt zich vooral op het regionale en lokale niveau af. De kennis van en ervaring van steden en regio’s met de verduurzaming van mobiliteit zou meer aandacht verdienen in de strategie. De transitie naar duurzame en slimme mobiliteit vraagt om een gezamenlijke aanpak met een betrokkenheid van alle overheidsniveaus (multilevel governance), in lijn met het beginsel van actieve subsidiariteit.

5.

Het gaat daarbij nadrukkelijk niet alleen om het verduurzamen van vervoersmiddelen (naar emissievrije voertuigen), maar juist, waar het mogelijk is, om het verminderen van afstanden en het aantal verplaatsingen en het veranderen (naar duurzamere actievere vormen zoals lopen, fietsen en bussen en treinen) en het delen van manieren van mobiliteit (o.a. door het slim, digitaal ondersteund combineren van vervoersbehoeften (RidePooling), ook op het platteland).

6.

De mobiliteitstransitie vergt een gedragsverandering waarbij de gebruiker centraal staat. Er moet meer aandacht zijn voor sociale innovatie die zich richt op effectieve verleidingsinstrumenten die steden en regio’s kunnen inzetten voor de bevordering van actieve mobiliteit, zoals overheidssteun voor fietsgebruik, bouw van fietsenstallingen, toezicht op het gebruik van fiets- en voetpaden en de aanleg van alle nodige voorzieningen die de toegankelijkheid voor alle burgers verbeteren.

7.

Helaas ontbreekt er in de strategie een visie op een geïntegreerd Europees mobiliteitsbeleid waarin alle vervoerswijzen samen en op evenwichtige wijze in aanmerking worden genomen. Het CvdR is in dit verband van mening dat de Commissie meer gewicht moet toekennen aan andere duurzame vervoersmiddelen, zoals de bus, die een sleutelrol kan spelen in de overgang naar duurzame, veilige en toegankelijke mobiliteit.

8.

De EU en haar lidstaten, regio’s en steden moeten de openbare ruimte als gemeenschappelijk goed gaan beschouwen, met name in het kader van de inrichting en planning van steden, alsook in het kader van de klimaat- en energieplanning. Dat zou ertoe kunnen bijdragen dat de openbare ruimte niet langer vooral door personenauto’s wordt gebruikt, maar een gemeenschappelijk goed voor alle burgers wordt.

9.

De lidstaten, regio’s en steden zouden zich fors meer moeten inspannen om het aandeel van lopen, fietsen, openbaar vervoer en andere collectieve duurzame vervoersopties in stedelijke, gemengde en plattelandsgebieden te vergroten.

10.

Het CvdR betreurt dat het voorstel van de Europese Commissie voornamelijk is gericht op individuele voertuigen en veelal voorbijgaat aan de impact op de congestie en de andere negatieve externe effecten van die voertuigen (lawaai, luchtverontreiniging, ongevallen, klimaatgassen, scheidingseffecten enz.). Dit speelt met name in transitregio’s en steden. Bovendien neemt in sommige lidstaten het aantal verplaatsingen toe omdat de bevolking uit het centrum naar stedelijke randgebieden en voorsteden wegtrekt.

11.

Het CvdR verwelkomt de belangrijke rol van de duurzame stedelijke ontwikkelingsplannen (SUMPs). Deze plannen worden door steeds meer steden in Europa gebruikt maar zouden verbreed moeten worden om ook de omliggende regio’s mee te nemen als daily urban system (1). Dit systeem kan per stad of regio verschillen en zowel voorsteden als de omliggende plattelandsregio’s omvatten.

12.

Het CvdR benadrukt de cruciale bijdrage van de missies uit het EU-Horizonprogramma, met name de missie 100 klimaatneutrale steden in 2030, aan het behalen van de grote maatschappelijke uitdagingen uit de EU-strategie, en het alomvattende karakter ervan, waarbij verschillende thematische gebieden worden gecombineerd.

13.

Goede connectiviteit is belangrijk voor de economische, sociale en territoriale cohesie in de EU. Het schort de mobiliteitsstrategie met name aan concrete initiatieven van de Europese Commissie voor landelijke, geïsoleerde en ultraperifere gebieden die voortbouwen op de belangrijke rol van mobiliteit in plattelandsgebieden met schaarse structuren voor het waarborgen van diensten van algemeen belang. Ongeveer twee derde van de Europese bevolking woont buiten de grote steden. Juist in dunner bevolkte en ultraperifere gebieden, op eilanden en in berggebieden, staat het openbaar vervoer voor grote uitdagingen. Europese fondsen en Europese regelgeving moeten de mobiliteit van de burgers overal helpen verbeteren.

14.

Regio’s en steden organiseren ook zelf vaak openbaar vervoer of besteden dit uit, en ze stellen openbaredienstverplichtingen vast, bijvoorbeeld op het gebied van zorgvervoer en het reguliere openbaar personenvervoer over de weg. Het CvdR verzoekt de Europese Commissie in dit verband om bij haar herziening van de interpretatierichtsnoeren voor de verordening inzake openbaredienstverplichtingen voor het vervoer over land beter rekening te houden met de duurzame dimensie van vervoer, met name om de lokale en regionale overheden in staat te stellen meer dwingende eisen te formuleren.

Rol van lokale en regionale overheden (LRO)

15.

Steden en regio’s hebben te maken met uiteenlopende uitdagingen. In sommige regio’s met grote steden en in transitregio’s is veel congestie, luchtvervuiling en omgevingslawaai. In andere met name minder bevolkte regio’s en buitenwijken van de grote steden is een gebrek aan goede verbindingen een groot probleem waardoor toegankelijkheid en bereikbaarheid onder druk staan. En dan zijn er ook nog regio’s waar de bevolking in een bepaald seizoen wel driemaal zo groot wordt. Grote regio’s kunnen met al deze soorten problemen tegelijk te maken hebben.

16.

Gelet op de waterstofstrategie van de EU benadrukt het CvdR het potentieel van hernieuwbare waterstof en hiervan afgeleide e-brandstoffen om die vervoerssectoren koolstofvrij te maken waar elektrificatie niet praktisch of haalbaar is, zoals zwaar vrachtverkeer, scheep- en luchtvaart. Groene waterstof kan ook een zinvol alternatief zijn voor het plaatselijk openbaar vervoer en voor speciale gemeentelijke voertuigen (2).

17.

Mobiliteit is onlosmakelijk verbonden met ruimtelijke ordening, zoals het ontwerp en de locatie van woonwijken, werkplekken, diensten en cultuur, maar ook van loop- en fietsroutes, haltes van het openbaar vervoer, parkeerplaatsen enz. Ruimtelijke ordening en toewijzing van landgebruik sturen de mobiliteit en bepalen de criteria waaraan moet worden voldaan. Door vanuit de EU alleen in te zetten op verduurzaming van alle bestaande vormen van mobiliteit wordt de ruimtelijke dimensie niet voldoende erkend.

18.

Op het platteland is mobiliteit een van de essentiële aspecten van ruimtelijke ordening: zij zorgt voor de verbinding tussen de bevolkingscentra en het belangrijkste bevolkingscentrum op het platteland of het bestuurscentrum waar alle essentiële openbare diensten zich bevinden. Dankzij deze mobiliteit — met de meest efficiënte, fijnmazige en wijdverbreide vervoerswijzen voor het gebied in kwestie — hebben de burgers daar een even goede toegang tot basisvoorzieningen (zoals onderwijs, gezondheidszorg en sociale diensten) als mensen in steden of voorsteden.

19.

Om de emissies door fossiele mobiliteit te verminderen, zouden essentiële voorzieningen, bijvoorbeeld voor wonen, werken, scholen, gezondheidscentra, handel, vrije tijd (3) en boodschappen doen, zich in de onmiddellijke nabijheid van elk woongebied moeten bevinden. Tegelijkertijd zullen de COVID-19-pandemie en telewerken ertoe leiden dat de woonplaats onafhankelijker wordt van de werkplek, wat op lange termijn ook het verkeersvolume zou kunnen verminderen. Het CvdR bepleit daarom, waar mogelijk en rekening houdend met de verschillende omstandigheden in Europese gemeenten, het concept van de “15-minutenstad”. Dat is een stad waarvan de inwoners niet meer dan 15 minuten hoeven te reizen om al hun noodzakelijke behoeften en veel van hun wensen te vervullen. In een 15-minutenstad kan wel plaats worden ingeruimd voor auto’s, maar die bepalen niet de schaal of inrichting ervan.

20.

Het CvdR wijst erop dat rekening moet worden gehouden met de beperkingen van ultraperifere gebieden, waar de planning en aanleg en het onderhoud van een openbaarvervoernetwerk ten dienste van de bevolking moeilijker en duurder zijn en waar, bij gebrek aan alternatieven, de eigen auto het belangrijkste vervoermiddel blijft.

21.

Steden en regio’s stimuleren een actieve mobiliteit door een goede infrastructuur voor voetgangers, fietsers en openbaar vervoer. Daarbij moet aandacht zijn voor makkelijke en veilige overstapmogelijkheden, moeten reizigers hun fiets kunnen meenemen en dient gezorgd te worden voor goede en betaalbare verbindingen voor de inwoners van de buitenwijken van steden en dorpskernen in het landelijker gebied. Het CvdR betreurt in dit kader dat de strategie geen duidelijke visie presenteert voor collectief openbaar vervoer. In de voorgestelde strategie moeten bovendien aan de verschillende mobiliteitsbehoeften steeds die vervoerswijzen gekoppeld kunnen worden die het meest efficiënt en duurzaam zijn en het best tegemoetkomen aan de wensen van de burgers.

22.

Goede verbindingen zijn belangrijk voor de economische, sociale en territoriale cohesie binnen de EU. Ze verbinden alle regio’s en steden binnen de eengemaakte markt en zorgen ervoor dat niemand achterblijft. Dit geldt niet alleen binnen de metropolen in de economische centra, maar ook voor de middelgrote steden, de plattelandsgebieden, de berggebieden, de perifere en ultraperifere gebieden en eilanden.

Duurzame stedelijke mobiliteitsplannen (SUMPs)

23.

Duurzame stedelijke mobiliteitsplannen (SUMPs) staan centraal in de strategie. Dit vrijwillige beleidsinstrument uit 2013 is bedoeld voor het mobiliteitsmanagement van steden en de verbindingen tussen steden en het omringende (peri-urbane) gebied. Er zijn inmiddels 1 000 steden in Europa met een SUMP. De afgelopen jaren zijn er over allerlei aspecten handreikingen gepubliceerd door de EU (4), onder andere over aspecten als milieuzones, fietsen, deelmobiliteit, bevordering van elektromobiliteit en de klimatologische inrichting van de openbare ruimte.

24.

In sommige lidstaten wordt gewerkt met regionale mobiliteitsplannen, die meer recht doen aan het schaalniveau van de uitdagingen en aansluiten bij het regionale daily urban system. Er wordt momenteel uitgegaan van functionele stedelijke regio’s, maar de huidige Eurostat-definitie sluit niet goed aan op de structurele en functionele realiteit van polycentrische regio’s met onderlinge vervoersstromen. Regionale plannen voor duurzame mobiliteit zouden ook een instrument moeten zijn om het vervoer in de meest ontvolkte plattelandsregio’s op een efficiënte en duurzame manier te waarborgen.

25.

De SUMPs moeten flexibel genoeg zijn om recht te doen aan de diversiteit tussen steden en regio’s en het beginsel van subsidiariteit. Het is van belang de ontwikkeling van SUMPs en de uitvoering van de daarin vervatte maatregelen financieel te ondersteunen, zodat LRO met de methodologie ervaring kunnen opdoen en van elkaar kunnen leren door implementatie van nieuwe beleidsconcepten en het uitvoeren van experimenten voor gedragsverandering.

26.

Het belang van landelijke, afgelegen en ultraperifere gebieden, eilanden en berggebieden moet in de duurzame mobiliteitsplannen worden meegenomen, zodat een goede aansluiting en bereikbaarheid geborgd wordt. Daarvoor moeten mobiliteitsmodellen worden ontwikkeld die gebaseerd zijn op efficiënte en duurzame systemen, zoals vervoer op aanvraag. Deze plannen moeten ook de plattelandskernen omvatten die afhankelijk zijn van de voornaamste stedelijke hub, om voor behoorlijke verbindingen met ongeordend bebouwde, afgelegen en moeilijk toegankelijke gebieden te zorgen.

Financieringsinstrumenten

27.

Het collectief openbaar vervoer moet de hoeksteen blijven van de SUMPs, die ook het schoolvervoer moeten omvatten, teneinde voor minder voertuigen in het verkeer te zorgen en de negatieve externe effecten te verminderen. Het CvdR verzoekt de Commissie deze vorm van vervoer, en met name de bus, in het nieuwe kader voor stedelijke mobiliteit te erkennen als de ruggengraat van duurzame mobiliteit, en te zorgen voor voldoende steun voor de uitbreiding ervan.

28.

Veel van de noodzakelijke investeringen in de mobiliteitstransitie moeten de komende jaren gedaan worden met eigen nationale, regionale en lokale middelen. Dit betekent dat de EU binnen het stabiliteits- en groeipact en de staatssteunregels ruimte moet maken voor investeringen om de milieu-impact van het vervoer te verminderen en de doelstelling van de Europese Green Deal te bereiken.

29.

Het CvdR constateert echter dat aanvullende EU-financiering nodig is om investeringen te doen, met name voor in SUMPs vervatte maatregelen voor leefbare steden en regio’s. Het gaat dan om betere collectieve vervoer-voorzieningen, netwerken van voet- en fietspaden en de aanleg van een goede infrastructuur, zoals openbaar toegankelijke oplaadpunten voor elektrische en waterstofvoertuigen, systemen voor openbaar vervoer en slimme toepassingen. Voor regio’s die minder ontwikkeld zijn en over minder financiële armslag beschikken, moeten financiële middelen beschikbaar worden gesteld voor aanloopinvesteringen en de operationele kosten van de vervoersdiensten op de lange termijn. Vanwege de hoge eisen voor het gebruik van EU-middelen en de complexe begrotingsstructuur in de lidstaten is de toegang tot middelen soms moeilijker dan bij andere financieringsmogelijkheden voor lokale en regionale overheden het geval is.

Regio’s die economisch vooral op de auto- en toeleveringsindustrie zijn gericht, worden sterk worden getroffen door de herstructurering van de sector. De productie van e-voertuigen en hybride voertuigen is in de hele waardeketen, van productie tot servicewerkplaatsen, aanzienlijk minder arbeidsintensief. Nieuwe technologieën vereisen heel andere vaardigheden. Regio’s waar de auto-industrie een belangrijk aandeel heeft in de economie en de werkgelegenheid moeten via Europese fondsen de nodige extra steun krijgen om de risico’s zo klein mogelijk te houden en om als compensatie te dienen voor de negatieve gevolgen voor hun economie en hun werkgelegenheidsniveau die gepaard kunnen gaan met de technologische omschakeling die de EU van deze industrie verlangt.

30.

De Commissie geeft aan dat zij LRO actief wil ondersteunen, maar in haar strategie ontbreekt een integrale benadering. Het zou helpen als LRO ondersteuning zouden kunnen krijgen via betere informatievoorziening, one-stop-shops en technische bijstand bij het aanvragen van subsidies of advies om ervaringen uit te wisselen en af te stemmen op de regionale situatie.

31.

LRO kunnen voor de mobiliteitstransitie gebruikmaken van financiering uit het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie (JTF), het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het EU-Herstelfonds (RRF). Het CvdR constateert hierbij wel dat deze fondsen bij lange na niet voorzien in de opgave die LRO hebben om de mobiliteit te verduurzamen. Daarom zou het CvdR graag zien dat er voor hen een minimumpercentage van deze middelen wordt gereserveerd, naargelang van hun bevoegdheden.

32.

Het CvdR betreurt ook dat cohesie-investeringen in de mobiliteitstransitie, die mogelijk zijn op grond van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (GB-verordening) en de EFRO-verordeningen, welke door het Europees Parlement en de Raad van de EU zijn goedgekeurd, soms door de diensten van de Europese Commissie worden geblokkeerd tijdens de onderhandelingen over de operationele programma’s van het EFRO.

33.

Ook Interreg biedt financiering voor lokale investeringen. Het belang van dit programma voor LRO is de mogelijkheid om naast investeringen te leren van elkaar. Het CvdR wijst op het belang om goede voorbeelden op lokaal en regionaal niveau uit te wisselen, zoals bijvoorbeeld over fietsbeleid. In dit verband zouden macroregionale strategieën een belangrijke rol kunnen spelen.

34.

Bovengenoemde EU-fondsen moeten voorrang geven aan verschuiving van particuliere voertuigen naar duurzamere vervoerswijzen die een sleutelrol zullen spelen in de energietransitie, zoals het collectieve personenvervoer.

35.

Het CvdR steunt het voorstel om de financiering vanuit het budget voor de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF) voor de TEN-T-netwerken te verbreden naar eerste/laatste kilometeroplossingen, waaronder multimodale hubs, park-and-ridevoorzieningen en een veilige actieve infrastructuur voor wandelaars en fietsers. De TEN-T-financiering moet ook ten goede komen aan projecten voor openbare en collectieve vervoersinfrastructuur, zoals de renovatie van trein- en busstations, reactivering en elektrificatie van spoorlijnen of maatregelen ter bevordering van intermodaal vervoer. Het CvdR accepteert dat hiervoor een verplichte SUMP moet worden opgesteld.

36.

Om straks grootschalig over te stappen op duurzame en hernieuwbare brandstoffen (in de TEN-T-netwerken) is aansluiting op het energienetwerk (in de TEN-E-netwerken) nodig om het (snel) laden en het bevorderen van het gebruik van elektrische en ook door waterstof en andere alternatieve brandstoffen aangedreven voertuigen in alle vervoerswijzen mogelijk te maken. Systeemintegratie is hierbij essentieel.

37.

Het CvdR benadrukt dat voor de gewenste verbreding van het TEN-T-netwerk de stedelijke knooppunten een belangrijkere rol moeten spelen. Een betere definitie van deze stedelijke knooppunten is noodzakelijk om in aanmerking te kunnen komen voor cofinanciering. Stedelijke knooppunten vormen onderdeel van een breder netwerk van verbindingen. De ondersteunende rol van de knooppunten met actieve mobiliteit en openbaar vervoer en de rol van LRO in de governance van de TEN-T moet worden beschreven en ondersteund. Lokale overheden in het bestuursgebied waarvan zich stedelijke knooppunten bevinden, moeten dan ook systematisch worden betrokken bij de vergaderingen van de voor hen relevante corridorforums van het TEN-T-kernnetwerk. Bovendien moet de Europese Commissie beter definiëren welke investeringen in stedelijke knooppunten in aanmerking komen voor de prioriteit “spoorlijnen” van de oproepen voor CEF-projecten en welke voor de prioriteit “multimodale passagiershubs”. Tot slot zou de lijst van stedelijke knooppunten moeten worden uitgebreid in het kader van de voor het najaar van 2021 geplande herziening van het TEN-T-netwerk, aangezien die lijst de mogelijkheden om middelen vrij te maken nu ernstig beperkt.

38.

Het CvdR verwelkomt het Horizon Europa-programma met de clusters “klimaat, energie en mobiliteit” en “digitaal, industrie en ruimte”, en het ondersteunt de missie van 100 klimaatneutrale en slimme steden. De mobiliteitstransitie vergt innovaties, experimenteerruimte en gelegenheid om kennis uit te wisselen. Steden en regio’s kunnen als proeftuinen fungeren voor zowel de technische kanten als de inclusieve component, zoals de omgang met actieve mobiliteit. De missies met hun nieuwe innovatieve financiële instrumenten kunnen LRO helpen in hun opgaven en vooraf vastgestelde doelstellingen formuleren.

39.

Het CvdR vraagt aandacht voor het InvestEU-programma, waarin “duurzame infrastructuur” een van de vier beleidsgebieden (“windows”) is. Het gaat hierbij echter om financiële instrumenten, waarbij de investeringen terugverdiend moeten kunnen worden. Het CvdR constateert dat lang niet alle investeringen dit terugverdieneffect hebben. Het is daarom van belang dat de InvestEU Advisory Hub oog heeft voor de brede behoefte van steden en regio’s en er echte financial engineering vanuit de EU tot stand komt.

Beleidsinstrumenten

40.

In de EU-strategie worden veel beleidsmaatregelen overwogen die steden en regio’s kunnen helpen bij de mobiliteitstransitie, maar op enkele punten mist het CvdR concrete beleidsvoorstellen.

41.

EU-regelgeving op het gebied van harmonisatie, standaardisatie en interoperabiliteit is noodzakelijk voor een gelijk speelveld. Goede standaardisatie, bescherming en uitwisseling van data en strenge normen voor de uitstoot en verkeersveiligheid kunnen alleen op EU-niveau worden geregeld.

42.

Het CvdR vindt het belangrijk om fossiele brandstoffen niet langer te subsidiëren en in plaats daarvan alternatieve schone aandrijvingsmethoden een impuls te geven en waar mogelijk de nieuwe technieken voorrang te geven om zo de transitie te versnellen in plaats van te vertragen. Dit kan door de beginselen “de vervuiler betaalt” en “de gebruiker betaalt” toe te passen en belastingvoordelen voor fossiele brandstoffen te beëindigen. Tegelijkertijd stelt het CvdR vast dat belastingmodellen op veel plaatsen het aanbieden van bedrijfsvoertuigen met verbrandingsmotoren sterk aanmoedigen en dus indruisen tegen de klimaatdoelstellingen van de EU op lange en middellange termijn.

43.

Het CvdR steunt het plan van de Europese Commissie om het wegvervoer op te nemen in het emissiehandelssysteem. Het vreest echter dat kwetsbare consumenten hiervan de dupe zullen worden. Het dringt er daarom op aan dat met de opbrengst van deze nieuwe belasting een omvangrijk openbaar investeringsprogramma in het kader van het toekomstige cohesiebeleid wordt gefinancierd om lokale en regionale overheden in staat te stellen een koolstofvrij vervoersaanbod te ontwikkelen voor alle EU-burgers, waar ze ook wonen, met name om landelijke en afgelegen gebieden met stedelijke centra te verbinden.

44.

Om een modal shift te bewerkstelligen zijn er verschillende prikkels nodig. Het gaat dan enerzijds om positieve prikkels als uitbreiding van het lokale openbaar vervoer, belastingvoordelen voor de aanschaf van emissievrije voertuigen (fietsen, scooters en personenauto’s) en goed functionerend, betrouwbaar en betaalbaar spoorvervoer. Anderzijds gaat het dan om prijsprikkels als tolheffing en een plaats- en tijdsgedifferentieerde congestieheffing die het gebruik van duurzaam collectief vervoer moeten bevorderen, belasting op kerosine voor de luchtvaartsector, verbreding van het emissiehandelssysteem naar luchtvaart en scheepvaart en een bredere ecotax om het wegvervoer en vervuiling in bijvoorbeeld de Alpenlanden of in andere grensregio’s die zeer te lijden hebben onder congestie door transitverkeer aan te pakken.

45.

Het CvdR merkt op dat tijdens de coronacrisis veel steden en regio’s actieve mobiliteit hebben (her)ontdekt. Fietsen en lopen zijn niet alleen gezonde en veerkrachtige modaliteiten, maar ze zijn ook goed voor het klimaat. Daarom is het noodzakelijk voor de EU actieve mobiliteit hoger op de politieke agenda te zetten.

46.

Het CvdR wijst erop dat de herziening van de energiebelastingrichtlijn een unieke gelegenheid biedt om het vervoer koolstofvrij te maken en het gebruik van de meest energie-efficiënte vervoerswijzen, zoals collectief personenvervoer, aan te moedigen en om de internalisering van de vervoerskosten te versterken.

47.

Voor de bevordering van collectief vervoer zijn maatregelen nodig die het gebruik ervan voor iedereen vergemakkelijken: er moet worden gezorgd voor lage prijzen voor gebruikers, of zelfs gratis vervoer voor bepaalde groepen, en in het kader van meer gemengde mobiliteit moet het gebruik ervan gecombineerd kunnen worden met fietsen.

48.

Hernieuwbare biobrandstoffen, e-brandstoffen, waterstof en andere innovatieve brandstoffen en aandrijfsystemen kunnen, afhankelijk van de regionale en lokale omstandigheden, duurzame oplossingen vormen en mogen niet benadeeld worden.

49.

Publiek-private oplossingen kunnen een rol spelen bij het verminderen van niet-duurzame mobiliteit door afspraken te maken met bedrijven over thuiswerken, het vestigingsbeleid of stadsdistributie. De EU kan ervoor zorgen dat deze publiek-private oplossingen beter worden verspreid.

50.

Steden en regio’s proberen de toegang van auto- en vrachtverkeer te beperken via milieuzones en nulemissiezones. Voor een goede handhaving vraagt het CvdR om toegang van LRO tot het Eucaris-systeem (5) met de kentekengegevens uit andere lidstaten.

51.

Het CvdR verwelkomt de voorstellen voor emissievrije voertuigen (CO2-normen en post-Euro 6-normen), maar merkt wel op dat de regelgeving zo moet worden ontworpen dat zij gelijke tred kan houden met de noodzakelijke uitbreiding van de op te wekken hernieuwbare energie, van de transmissienetwerken en de regionale en lokale distributienetwerken en de infrastructuur voor het tanken en opladen. De nieuwe normen moeten voldoende ruimte laten voor innovatie en technologieneutraal zijn. Deze zouden niet alleen moeten gelden voor personenauto’s en -bussen, maar ook voor schone bestelbusjes en vrachtwagens in het kader van de emissievrije stadslogistiek. Naast emissies zijn strengere regels voor banden en remmen belangrijk bij het terugdringen van fijnstof als onderdeel van luchtvervuiling. Er moet steeds rekening mee worden gehouden dat voor voertuigen ook andere eisen gelden (met name ten aanzien van de actieradius en de oplaad- en tanktijd), die essentieel zijn voor het functioneren van het personenvervoer, de stedelijke distributie en in het bijzonder het plaatselijk openbaar vervoer.

52.

Het CvdR pleit voor een eenduidig EU-kader voor lichte elektrische voertuigen (LEV’s), zoals elektrische steps, speedpedelecs en andere vormen van micromobiliteit in Verordening (EU) nr. 168/2013. Het is verheugd dat de Europese Commissie nog in 2021 met richtsnoeren wil komen om een veilig gebruik van middelen voor micromobiliteit te schragen.

53.

Het CvdR vraagt de Europese Commissie meer te doen om de aankoop van elektrische fietsen en elektrische of emissiearme auto’s te stimuleren door prikkels te geven waardoor productievolumes zullen toenemen en passende infrastructuur tot stand zal worden gebracht. Hierdoor zullen de kosten van elektrische auto’s en fietsen dalen, die momenteel zeer hoog en voor een groot aantal consumenten onbetaalbaar zijn. Daarbij kan het ook gaan om herziening van de btw-richtlijn, zodat lidstaten via een lager belastingtarief aanschaf van elektrische fietsen kunnen stimuleren.

54.

Het CvdR erkent Mobility as a Service (MaaS) als een belangrijk concept voor veel steden en regio’s voor bevordering van het vervoer van deur tot deur. Hiervoor is van belang dat de EU inzet op multimodale tickets en geïntegreerde informatie over alle mogelijke (combinaties van) vervoer (6).

55.

Het CvdR onderschrijft de nieuwe voorstellen die de Europese Commissie zal doen voor het stimuleren van laadinfrastructuur en waterstofpunten (7). Dit is van belang omdat de technische ontwikkelingen (naar snelladen, laadpleinen en waterstof) snel gaan en vanuit het oogpunt van brandveiligheid. Op EU-niveau moeten afspraken gemaakt worden over technologische standaarden en eisen van laadpalen en over uniforme betalingsmogelijkheden. Het huidige gebrek aan robuuste infrastructuur belemmert private investeringen in de markt.

56.

Multimodale hubs in gemeenten betekenen een goede aansluiting op interstedelijke en internationale vervoersverbindingen, maar ook (overslag)mogelijkheden tot regionale goederenlogistiek en kleinere stedelijke distributie. De tijdige uitbreiding van de Europese TEN-T-corridors moet gepaard gaan met de ontwikkeling van multimodale logistieke en overslagfaciliteiten.

57.

De Commissie wil het geregeld collectief vervoer van minder dan 500 km binnen de EU tegen 2030 koolstofneutraal maken en voorziet hiervoor een belangrijke rol voor een verdubbeling van het hogesnelheidsverkeer als alternatief voor het vliegtuig. Het goederenvervoer per spoor zou tot 2050 ruimschoots moeten verdubbelen en luchtvaart, scheepvaart en binnenvaart moeten verregaand verduurzaamd worden. Waar mogelijk zou de Europese Commissie de voorkeur moeten geven aan schone vervoersalternatieven.

58.

Voor verduurzaming en een betere concurrentiepositie is een betere harmonisatie van de regels in het vervoer over spoor en waterwegen noodzakelijk. Daarnaast moeten multimodale los- en laadpunten voor goederenvervoer worden gecreëerd of versterkt, zowel langs de vervoersassen als in de regio’s. Bovendien gaat het bij het internationale treinverkeer niet alleen om het geven van prioriteit aan verbindingen voor hogesnelheidslijnen, maar ook over normale (grensoverschrijdende) verbindingen. De EU zou via de CEF steun moeten blijven verlenen voor de realisering van ontbrekende grensoverschrijdende spoorlijnen, die van essentieel belang zijn om Europese regio’s met elkaar te verbinden. Voor deze verbindingen valt nog veel winst te behalen bij de verhoging van de snelheid naar 160-200 km per uur. Mensen moeten immers verleid worden voor korte en middellange afstanden niet alleen het vliegtuig maar ook de auto te verruilen voor de trein of de bus. Daarom ondersteunt het CvdR het Europees Jaar van de Spoorwegen.

59.

De Europese Commissie en het Europees Comité van de Regio’s werken in het kader van het Europees Jaar van de Spoorwegen succesvol samen. Tot tevredenheid van het Comité hebben de lokale en regionale overheden grote interesse getoond voor de oproep van de Commissie voor het indienen van voorstellen voor evenementen om het spoor te promoten als duurzaamste, energie-efficiëntste en veiligste vervoerswijze.

60.

De mobiliteitstransitie is ook een sociale transitie. Sommige banen zullen verdwijnen en andere banen zullen veranderen, terwijl er ook veel nieuwe werkgelegenheid bij zal komen. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat werknemers tijdig worden bijgeschoold en omgeschoold, met name in de auto-industrie. Een groot deel van de waardeschepping van elektrisch aangedreven voertuigen valt toe te schrijven aan de batterijen, die momenteel nog grotendeels buiten Europa worden geproduceerd met andere milieu- en sociale normen. Bij de transitie moet ervoor worden gezorgd dat er geen arbeidsplaatsen en waardeschepping verplaatst worden naar regio’s in de wereld met lagere klimaat- en milieuambities. Duurzaamheid moet mondiaal en over de gehele levenscyclus worden bezien. De mobiliteitstransitie zal ook gevolgen hebben voor de aftermarket, onafhankelijke werkplaatsen en de handel in reserveonderdelen. De herstructurering van de aftermarket moet worden begeleid en sociaal worden opgevangen.

61.

Autonome voertuigen kunnen het gebruik van leefruimtes fundamenteel veranderen. In het licht van de demografische ontwikkeling van Europa bieden autonome voertuigen kansen voor het platteland en de stad. De ontwikkeling op het platteland kan “openbaar vervoer op verzoek” mogelijk maken voor kleine gemeenten in dunbevolkte gebieden. Dit biedt regio’s ontwikkelingskansen, potentieel voor sociale innovaties en mogelijkheden om een leegloop van het platteland tegen te gaan. In steden kunnen autonome voertuigen het verkeer efficiënter maken en zorgen voor een betere benutting van de capaciteit. Dat kan helpen bij de aanpak van congestie, luchtvervuiling en omgevingslawaai in steden.

62.

Om het vertrouwen van de bevolking te winnen, is samenwerking en de uitwisseling van ervaringen tussen onderzoek, industrie, wetgeving, gemeenten en regio’s geboden. Verbetering van de verkeersveiligheid moet een van de belangrijkste uitgangspunten zijn bij de ontwikkeling van automatisering in het vervoer. Automatisering zou wat verkeersveiligheid betreft, moeten bijdragen tot het streven om het aantal verkeersdoden tot nul terug te dringen (Vision Zero). De bestuursgebieden van verschillende soorten lokale en regionale overheden moeten worden ingericht als proeftuinen voor autonome mobiliteit. Autonome voertuigen moeten volledig operationeel zijn op alle vervoersroutes, met inbegrip van plattelandsgebieden en smalle stedelijke en gemeentelijke wegen. Bij de ontwikkeling en het beheer van autonoom vervoer mag niet worden vergeten dat het de hoogste prioriteit heeft om lopen en fietsen in de bebouwde kom te promoten en verkeersveilig lopen en fietsen te waarborgen.

Brussel, 1 juli 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  “Daily urban system” verwijst naar het gebied rond een stad waar dagelijks woon-werkverkeer plaatsvindt. Het is een middel om een stedelijke regio te definiëren door de gebieden op te nemen van waaruit individuen pendelen.

(2)  CoR/2020/549.

(3)  Een goed voorbeeld hiervan is de 15-minutenstad. Dit betekent dat bewoners op 15 minuten (“density”) wandelen of fietsen (“design”) alle essentiële functies vinden: winkels, kantoren, scholen, gezondheidszorg, sport, cultuur en ontspanning (“diversity”).

(4)  https://www.eltis.org/mobility-plans/sump-guidelines

(5)  Eucaris is een intergouvernementele applicatie voor een netwerk van nationale databases met kentekengegevens. Momenteel wordt die gebruikt voor Richtlijn (EU) 2015/413 over de uitwisseling van informatie over verkeersovertredingen.

(6)  Via herziening van de EU-richtlijn over intelligente vervoerssystemen (ITS).

(7)  Via de herziening van de richtlijn alternatieve brandstoffeninfrastructuur (AFID) en van de richtlijn voor de energieprestatie van gebouwen (EPBD) voor wat betreft bepalingen aangaande laadinfrastructuur in de gebouwde omgeving.


29.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/19


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Een hernieuwd partnerschap met het Zuidelijk Nabuurschap — Een nieuwe agenda voor het Middellandse Zeegebied

(2021/C 440/04)

Rapporteur:

Vincenzo BIANCO (IT/PSE), lid van de gemeenteraad van Catania

Referentiedocumenten:

Gezamenlijke mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Hernieuwd partnerschap met het Zuidelijk Nabuurschap — Een nieuwe agenda voor het Middellandse Zeegebied

JOIN(2021) 2 final; SWD(2021) 23 final

Gezamenlijk werkdocument over het hernieuwd partnerschap met het Zuidelijk Nabuurschap en over het economisch en investeringsplan voor de landen van het Zuidelijk Nabuurschap, bij de gezamenlijke mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Hernieuwd partnerschap met het Zuidelijk Nabuurschap — Een nieuwe agenda voor het Middellandse Zeegebied

JOIN(2021) 2 final; SWD(2021) 23 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

a)   Algemene opmerkingen

1.

benadrukt dat de Middellandse Zee, historisch en cultureel gezien, door de eeuwen heen eerder een natuurlijke bindende kracht is geweest dan een scheidslijn voor de volkeren van verschillende continenten.

2.

Het CvdR is ingenomen met het initiatief van de Commissie om het partnerschap met het Zuidelijk Nabuurschap van de EU te hernieuwen in het belang van vrede, stabiliteit en welvaart in de regio, en steunt het door de Commissie in de gezamenlijke mededeling geschetste vooruitzicht op herstel na de COVID-19-crisis als een echte kans om de agenda voor het Middellandse Zeegebied op de bevolking te richten.

3.

Het CvdR juicht het toe dat de EU voor het eerst een specifieke mededeling tot haar zuidelijke buurlanden richt, waarmee het belang van deze betrekkingen voor beide partijen wordt onderstreept.

4.

Het bereiken van tastbare resultaten door middel van samenwerking is van cruciaal belang voor een meer welvarende, rechtvaardige, duurzame en veilige toekomst voor het Middellandse Zeegebied.

5.

De EU en haar partnerlanden zouden op concrete en adequate wijze een beroep moeten doen op de lokale en regionale overheden, als aanjagers van territoriale ontwikkeling die dicht bij de mensen staan. De voordelen van samenwerking moeten niet alleen de hoofdsteden bereiken. De enorme territoriale ongelijkheden binnen de buurlanden moeten niet worden vergroot, maar met behulp van nieuwe initiatieven worden verkleind. In dit verband zou bijzondere aandacht moeten uitgaan naar de ontwikkeling van grensoverschrijdende projecten die de betrekkingen tussen de regio’s aan de drie oevers van de Middellandse Zee versterken en een meerwaarde bieden omdat ze kunnen helpen om mondiale problemen aan te pakken vanuit een lokaal perspectief. Gezien de transversale dimensie van de SDG’s en het transformatiepotentieel ervan moet de EU regionale strategieën voor het herstel van de COVID-19-crisis ontwikkelen en de transities naar duurzaamheid in het Middellandse Zeegebied de komende tien jaar versnellen, op basis van een mediterraan macroregionaal bestuurskader dat de verschillende overheidsniveaus omvat.

6.

Het Europees Comité van de Regio’s heeft samen met de territoriale organisaties die op dit gebied actief zijn de Euro-mediterrane vergadering van lokale en regionale overheden (Arlem) opgericht om de lokale en regionale overheden een stem te geven in het Euro-mediterrane proces.

7.

De inspanningen ter versterking van de regionale, subregionale en interregionale samenwerking zullen worden voortgezet, waarbij de Unie voor het Middellandse Zeegebied (UMZ) een spilfunctie vervult en haar agenda’s als gemeenschappelijk referentiepunt fungeren.

b)   Menselijke ontwikkeling, goed bestuur en de rechtsstaat

8.

De bestaande instrumenten ter bescherming van de mensenrechten moeten worden versterkt. Hetgeen de EU tot nu toe heeft bereikt is weliswaar positief maar volstaat nog steeds niet. Het CvdR zou in dit verband graag zien dat alle onderdanen van niet-EU-landen die lid zijn van het partnerschap, profiteren van een opwaartse convergentie van de rechten en verantwoordelijkheden op het gebied van gelijkheid en de bescherming tegen alle vormen van discriminatie.

9.

Ook stelt het voor om voorbereidingen te treffen voor een Mediterraan Handvest van de rechten van de mens dat openstaat voor ondertekening door de leden van het partnerschap. Dit handvest zou kunnen voortbouwen op het Handvest van de grondrechten van de EU en zou de basis vormen voor een substantiële convergentie met de mensenrechten van de EU. In dit verband wijst het CvdR erop dat sommige van de landen die oorspronkelijk de Verklaring van Barcelona hebben ondertekend, inmiddels EU-lidstaten zijn (Cyprus en Malta).

10.

Het CvdR stelt voor om ad-hocfora voor dialoog en overleg op meerdere niveaus tussen vertegenwoordigers van de lokale, regionale en nationale overheden en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld van de EU en van het Zuidelijk Nabuurschap op te richten of reeds bestaande multilaterale fora zoals de stichting Three Cultures of the Mediterranean, waaraan wordt deelgenomen door entiteiten van de drie oevers van het Middellandse Zeegebied, te promoten, met het oog op de bevordering van goed bestuur en deelname aan de besluitvormingsprocessen.

11.

Het CvdR zet zich in voor het bevorderen van de emancipatie van vrouwen en gendergelijkheid, op het vlak van rechten en kansen, als essentieel middel om de regionale stabiliteit en sociaal-economische ontwikkeling te stimuleren. Vrouwen en meisjes moeten in gelijke mate deelnemen aan leidinggevende functies, zowel in de publieke als in de privésfeer, om een volledig functionerende democratie en economie tot stand te brengen en de mensenrechten van eenieder te eerbiedigen. De voorwaarden moeten worden geschapen om te zorgen voor een grotere deelname, ook in leidinggevende functies, van vrouwen aan de politiek en aan het maatschappelijk leven in de regio en aan de besluitvormingsprocessen op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau, en alle wettelijke en andere belemmeringen voor de politieke participatie van vrouwen in verkiezingsprocessen en hun vertegenwoordiging in de verkiezingsuitslagen, ook wat betreft leidinggevende functies, moeten worden weggenomen om in de steden en regio’s van het Middellandse Zeegebied genderongelijkheden te bestrijden en werk te maken van inclusievere samenlevingen waarin gelijkheid en duurzaamheid hoger in het vaandel staan.

12.

De bevordering van de rol van vrouwen in de politiek en overheidsfuncties moet hand in hand gaan met wettelijke en juridische kaders om alle vormen van gendergerelateerd geweld uit de wereld te helpen, de erkenning van burgerlijke vrijheden, het dichten van de loonkloof tussen mannen en vrouwen, en de vaststelling van een totaalaanpak om werk- en gezinsleven met elkaar te combineren, zodat de huidige situatie wordt verbeterd.

13.

Het CvdR verzoekt de EU de economische en sociale rechten te versterken en vrouwen en meisjes mondiger te maken, zodat ze gelijke toegang hebben tot onderwijs en zodat alle mensen, in al hun diversiteit, gelijke kansen en toegang tot fatsoenlijk werk hebben, waarbij gelijke beloning voor gelijk werk gewaarborgd moet zijn. Bovendien moeten zorgtaken gelijk verdeeld zijn tussen vrouwen en mannen, en moeten vrouwen en mannen gelijke toegang hebben tot adequate socialebeschermingsdiensten. In het algemeen moeten de maatregelen bijdragen tot het verminderen van de segregatie op de arbeidsmarkt, het stimuleren van het leiderschap van vrouwen en het verbeteren van hun onderhandelingspositie, en tegelijkertijd een gunstig klimaat scheppen voor hun economische empowerment.

14.

Het CvdR is ingenomen met alle inspanningen in het kader van partnerschappen en samenwerkingsinitiatieven, zoals het onlangs gelanceerde monitoringmechanisme voor gendergelijkheid in de Euro-mediterrane regio, dat gericht is op het verzamelen van naar geslacht uitgesplitste gegevens over de vier prioritaire gebieden van de ministeriële verklaring van Caïro van 2017. Dit follow-upmechanisme, ondersteund door indicatoren voor het monitoren van de vooruitgang, heeft tot doel de genderkloof te evalueren en gegevens te verstrekken voor wetenschappelijk onderbouwde beleidsaanbevelingen aan besluitvormers, teneinde de levenskwaliteit van vrouwen en hun rol in onze samenlevingen te monitoren.

15.

De EU zou de deelname van onderdanen van de zuidelijke buurlanden aan EU-programma’s voor uitwisselingen op het gebied van onderzoek, innovatie, cultuur en onderwijs moeten vergemakkelijken.

16.

Het CvdR roept de EU op om de lokale en regionale overheden een grotere rol te geven bij de bevordering van digitalisering en e-overheidsdiensten, omdat zij kunnen zorgen voor een betere verbinding met de particuliere sector ter plaatse, wat kan helpen om de programma’s van de centrale overheid doeltreffender en efficiënter te maken.

17.

Ook zou de EU beleidsmaatregelen moeten vaststellen ter vermindering van het aantal voortijdige schoolverlaters in niet-EU-landen die lid zijn van het partnerschap in kwestie. Dergelijke maatregelen zouden ook moeten gelden voor groepen jongeren met een migratieachtergrond, met name waar het gaat om zeer complexe wijken en scholen, zodat zij een tweede kans krijgen om onderwijs en opleiding te volgen en de programma’s voor toetreding tot de arbeidsmarkt kracht wordt bijgezet.

c)   Veerkracht, welvaart en digitale transitie

18.

Het CvdR is ingenomen met de in de nieuwe agenda gehanteerde aanpak om de mensen, en met name jongeren, centraal te stellen in de hernieuwde Europese politieke koers, rekening houdend met het feit dat bijna 50 % van de bevolking in de zuidelijke buurlanden jonger is dan 25 jaar. Het wijst in dit verband op zijn concrete bijdrage aan het ondernemerschap van jongeren, met name op gebieden zoals de digitale transitie, die mogelijkheden biedt om de opbrengst te verhogen, innovatie en groei te bevorderen, het concurrentievermogen te verbeteren en inclusieve en duurzame ontwikkeling te stimuleren, en de totstandbrenging van een lokaal ecosysteem voor ondernemerschap, door de Arlem-prijs voor “Jong lokaal ondernemerschap in het Middellandse Zeegebied” in het leven te roepen. Ook onderstreept het CvdR de belangrijke rol die innovatie-ecosystemen (1) kunnen spelen bij het aanjagen van het economisch herstel na de verwoestende sociaal-economische gevolgen van COVID-19, via een groene, digitale en inclusieve transitie.

19.

Het CvdR dringt aan op een EU-initiatief om het scheppen van banen te vergemakkelijken door het plaatselijke ondernemingsklimaat te verbeteren, ondernemerschap te stimuleren en investeringen aan te trekken voor een duurzame economische ontwikkeling in het Zuidelijk Nabuurschap. De Euro-mediterrane partners moeten er meer voor ijveren om de omstandigheden voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) in het Middellandse Zeegebied te verbeteren, waarbij het zaak is om regelgeving te harmoniseren, beste praktijken uit te wisselen, de oprichting van nieuwe kmo’s aan te moedigen en financiering toegankelijker te maken.

20.

De economische ontwikkeling moet gepaard gaan met een inclusieve en duurzame sociale ontwikkeling om bij te dragen aan de weerbaarheid van de bevolking en de stabiliteit in het algemeen, wat zal helpen om de duurzame-ontwikkelingsdoelstelllingen van Agenda 2030 te verwezenlijken.

21.

Er moet worden doorgegaan met het aanpakken van de structurele belemmeringen, waaronder hardnekkige stereotypen die ten grondslag liggen aan de digitale kloof, om te werken aan een inclusieve digitale transformatie door genderresponsieve programma’s te bevorderen die een billijke digitale transformatie van partnerlanden ondersteunen.

d)   Vrede en veiligheid

22.

Het CvdR beschouwt vrede en veiligheid als voorwaarden voor de verwezenlijking van alle andere in de agenda genoemde doelstellingen, en is van oordeel dat de factoren die stabilisatie in de weg staan, zoals armoede, ongelijkheid, corruptie, klimaatverandering, zwakke economische en sociale ontwikkeling en een gebrek aan kansen, in het bijzonder voor jongeren, moeten worden aangepakt.

23.

Er moet worden gezorgd voor synergie tussen de instrumenten waar het Handvest van de Verenigde Naties en de EU-strategie voor de veiligheidsunie in voorzien: een veiligheidsomgeving die toekomstbestendig is gemaakt om zo het hoofd te bieden aan veranderende dreigingen (bescherming tegen terrorisme en georganiseerde misdaad).

24.

Het CvdR herinnert aan het Nicosia-initiatief (2) voor samenwerking met Libische gemeenten als concreet voorbeeld van stedendiplomatie en peer-to-peerdiplomatie, waarbij lokale en regionale overheden een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het op duurzame wijze aanpakken van internationale uitdagingen op de lange termijn.

e)   Migratie en mobiliteit

25.

Met betrekking tot migratie is het CvdR van mening dat de positieve maatregelen die de EU onlangs op dit gebied heeft genomen, niet volstaan. Zonder aanvullende Europese instrumenten, inclusief een adequaat verdelingsmechanisme voor de herplaatsing van migranten, ligt de last van het beheer van de noodsituatie waarin migranten verkeren in de eerste plaats op de schouders van de lokale en regionale autoriteiten van de Europese landen van eerste aankomst, met name in de regio’s en gemeenschappen aan de zuidelijke grenzen van de EU die onder grote druk staan als gevolg van de migrantenstromen in het Middellandse Zeegebied. Tegelijkertijd is het van essentieel belang dat de lokale en regionale overheden worden betrokken bij en dat de EU steun verleent voor maatregelen om de publieke opinie in Europa meer bewust te maken van kwesties als solidariteit, verdraagzaamheid, eerbiediging van de rechtsstaat en de dialoog, teneinde de perceptie van migratievraagstukken te verbeteren.

26.

Er is grote behoefte aan een evenwichtige aanpak, waarbij rekening wordt gehouden met alle relevante aspecten van migratie. In dit verband is het CvdR verheugd over het voorstel in de nieuwe agenda om alle relevante beleidsmaatregelen en instrumenten van de EU in te zetten ter ondersteuning van deze brede, evenwichtige en wederzijds voordelige partnerschappen met de zuidelijke buurlanden, op gebieden als ontwikkelingssamenwerking, visa, handel en investeringen, werkgelegenheid en onderwijs.

27.

Het CvdR is ingenomen met de inspanningen van de Europese Commissie om het gemeenschappelijk Europees asielstelsel te hervormen, zoals voorgesteld in het nieuwe migratie- en asielpact, en erkent dat de externe dimensie van dit pact een essentieel onderdeel is van de nieuwe agenda voor het Middellandse Zeegebied. Het verzoekt de EU voldoende middelen toe te wijzen aan regio’s en lokale overheden om hun integratie- en inclusiebeleid te ontwikkelen. Het is ingenomen met het voorstel van de Commissie om financiële steun te verlenen aan derde landen van herkomst of doorreis die bereid zijn een gemeenschappelijk beleid ten aanzien van migranten te ontwikkelen.

28.

Mensenhandelaars moeten worden bestreden en er moeten veilige routes naar de EU worden gecreëerd voor personen die krachtens het internationale recht in aanmerking komen voor de beschermingsstatus. Ook dringt het CvdR aan op speciale bescherming voor potentiële slachtoffers van mensenhandel (vrouwen, jongeren en kinderen).

29.

Het CvdR is mening dat de samenwerking van de EU met derde landen, en in het bijzonder met haar zuidelijke buurlanden, op migratiegebied moet worden versterkt en juicht het voornemen toe om het migratie- en asielbeleid, met inbegrip van de capaciteit van de partnerlanden op het gebied van grensbeheer, te ondersteunen. Ook zou het graag zien dat de EU de regio’s en de lokale overheden voldoende middelen ter beschikking stelt om hun integratie- en inclusiebeleid te ontwikkelen. Het pleit voor het stimuleren van de samenwerking met derde landen van herkomst of doorreis met het oog op het accepteren van de terugkeer van irreguliere migranten, zonder evenwel afbreuk te doen aan de toegang tot internationale bescherming voor de vluchtelingen die deze nodig hebben.

30.

Het CvdR is ermee ingenomen dat sociaal-economische kansen worden gecreëerd voor migranten, ontheemden en gastgemeenschappen, ook in de context van het herstel na COVID-19, met bijzondere aandacht voor gemarginaliseerde regio’s, en herhaalt bereid te zijn om de dialoog en samenwerking met lokale en regionale overheden in de landen van herkomst en doorreis van migranten te faciliteren.

f)   Groene transitie: klimaatbestendigheid, energie en milieu

31.

Het Zuidelijk Nabuurschap is een van de belangrijkste mondiale hotspots als het gaat om klimaatverandering en milieuaantasting. Daarom roept het CvdR de Europese instellingen op om de Europese Green Deal in het Zuidelijk Nabuurschap zo snel mogelijk aan te vullen door samen te werken aan een grote mediterrane Green Deal en de financiële middelen voor klimaatgerelateerde doelstellingen in het kader van het Europees instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) te verhogen, onder meer met initiatieven die gericht zijn op het herontdekken en beschermen van de Middellandse Zee, het mariene gebied dat het meest te lijden heeft onder verontreiniging, verlies van biodiversiteit, stijging van de zeespiegel, overstromingen en de opwarming van het zeewater en dat een enorm potentieel in termen van economische ontwikkeling op milieugebied heeft: de blauwe economie was in 2016 goed voor 1,3 % van het bbp van de EU (3).

32.

In het Middellandse Zeegebied is er vooral behoefte aan concrete lokale klimaatmaatregelen, aangezien het nationale beleid geen antwoord biedt op de uitdagingen van deze “hotspot” en er maatregelen moeten worden genomen die zijn afgestemd op de plaatselijke omstandigheden en de behoeften van de gemeenschappen die er wonen. Het CvdR stelt in dit verband voor om voort te bouwen op het succesvolle Clima-Med-project en nodigt burgemeesters uit het zuidelijke Middellandse Zeegebied nog altijd uit zich aan te sluiten bij het Burgemeestersconvenant (4). Ook stelt het voor om in het kader van het Interreg-Med-programma jumelages tussen EU- en niet-EU-steden in de mediterrane landen te bevorderen.

33.

Het CvdR kijkt uit naar de totstandkoming van een sterk partnerschap tussen lokale en regionale overheden met het oog op uitvoering van de SDG’s van de VN, een verlaging van de broeikasgasemissies en een verhoging van de klimaatambitie.

34.

Sanering en vooral het voorkomen van verontreiniging, samen met een verantwoord gebruik van de Middellandse Zee, bieden dan ook extra ontwikkelingskansen voor alle landen rond de Middellandse Zee. Op de natuur gebaseerde oplossingen moeten worden bevorderd door deze grote uitdagingen aan te pakken, en er moeten dringend initiatieven worden bevorderd op het gebied van duurzame productie en consumptie, efficiënt gebruik van hulpbronnen en afvalbeheer, met inbegrip van voedselafval en zwerfvuil op zee, ter ondersteuning van de bescherming en het herstel van de biodiversiteit, zoals de totstandbrenging van doeltreffende en goed beheerde netwerken van beschermde kust- en zeegebieden, alsmede het behoud van wetlands als kosteneffectieve, op de natuur gebaseerde oplossingen, stroomgebieden en grensoverschrijdende stroomgebieden.

35.

Het CvdR zou graag zien dat er regionale beleidsnetwerken worden opgezet om de sociale en economische banden aan te halen op basis van de grondslagen van de blauwe economie, dat de totstandbrenging van mediterrane biosferen wordt aangemoedigd met het oog op een betere co-existentie van economische bedrijvigheid en natuurbehoud, en dat er werk wordt gemaakt van de invoering van regionale monitoringsystemen om de gezondheid van mariene en kustecosystemen, alsook de impact van verschillende industrieën op de mediterrane biosfeer te beoordelen. Tegelijkertijd zouden er initiatieven kunnen worden ontwikkeld die erop gericht zijn de burgers ervan te doordringen hoe belangrijk het is om de toestand van onze mariene en kustecosystemen te verbeteren, wetende wat de voordelen daarvan zijn voor de huidige en de toekomstige generaties.

36.

Het CvdR roept op tot grotere inspanningen om een duurzame agenda voor toerisme — een economische sector die voor de regio van essentieel belang is — te bevorderen en er vaart achter te zetten, teneinde de negatieve milieueffecten ervan te verminderen. Deze actie moet vooral worden verwezenlijkt aan de hand van planningsinstrumenten die erop gericht zijn de menselijke activiteiten in natuurgebieden in goede banen te leiden door in hun interacties rekening te houden met de ecosystemen en landschappen. De COVID-19-crisis moet in dit verband worden aangegrepen als een kans om de sector op nieuwe leest te schoeien en de bloei ervan te koppelen aan het behoud van het mediterrane milieu.

37.

Het CvdR hoopt dat de steun voor de Europese Green Deal vooral ten goede zal komen aan de landbouw — een sector die van essentieel belang is voor de economieën van de meeste niet-EU-lidstaten van het partnerschap — , met name wanneer de strenge normen van de Europese wetgeving in deze landen zullen worden toegepast. In overeenstemming met de doelstellingen van de “van boer tot bord”-strategie (5) en met het oog op het waarborgen van regionale voedselzekerheid zou steun moeten worden verleend aan het ontwerp, de investeringen in en de tenuitvoerlegging van duurzame voedselsystemen, van productie tot consumptie, met bijzondere aandacht voor voedselveiligheid, gezondheid en welzijn van planten en dieren.

38.

Het CvdR herinnert aan de aanbeveling van Arlem in haar verslag over landbouw en voedselzekerheid in de context van de klimaatverandering in het Middellandse Zeegebied, en verzoekt de Europese Unie en de Unie voor het Middellandse Zeegebied derhalve na te denken over de ontwikkeling van een gezamenlijke strategie voor voedselzekerheid en voedselsoevereiniteit in het Middellandse Zeegebied, de bevordering van een agro-ecologische transitie naar praktijken die de bodem en de biodiversiteit in de landbouw in stand houden, en de invoering van een label “mediterraan product” of “mediterraan dieet” in het kader van een bredere macroregionale strategie voor het hele Middellandse Zeegebied.

39.

De noodzakelijke vermindering en uiteindelijk de afschaffing van energie uit fossiele brandstoffen moet gepaard gaan met steun voor de overschakeling op alternatieve energiebronnen. Het is van essentieel belang om gerichte bijstand te verlenen ter ondersteuning van grootschalige investeringen in hernieuwbare energiebronnen en de productie van schone waterstof, zowel voor binnenlands gebruik als voor de uitvoer. Deze investeringen moeten volledig in overeenstemming met het niet-schadenbeginsel (“do no harm”) zijn en de instandhouding van groene gebieden en de biodiversiteit waarborgen. Het CvdR wijst op de essentiële rol van steden en regio’s, aangezien zij verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van verschillende beleidsmaatregelen in verband met de SDG’s: stedelijke groei, klimaatverandering, sociaal-economische ongelijkheden, de energietransitie en de groene en de digitale transitie, en goed bestuur.

g)   Tenuitvoerlegging en investeringsplan

40.

Het CvdR is te spreken over het voorstel van de Europese Commissie voor een economisch en investeringsplan voor de landen van het Zuidelijk Nabuurschap om de tenuitvoerlegging van de in de nieuwe agenda voor het Middellandse Zeegebied genoemde thema’s te ondersteunen. Daarbij moet de nadruk liggen op het versterken van de veerkracht van de meest kwetsbare sectoren, zoals water, milieu en energie, en het bevorderen van investeringsplannen voor hernieuwbare hulpbronnen, met inbegrip van hergebruik en recycling van water met behulp van hernieuwbare energie.

41.

Ook is het ermee ingenomen dat er 12 indicatieve vlaggenschipinitiatieven in prioritaire sectoren zijn vastgesteld om de veerkracht te versterken, welvaart op te bouwen en handel en investeringen te stimuleren ter ondersteuning van het concurrentievermogen en een duurzame en inclusieve sociaal-economische groei.

42.

Het voorstel van de Europese Commissie om 7 miljard EUR vrij te maken voor de uitvoering van de agenda wordt door het CvdR toegejuicht. Met inbegrip van de garanties van het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling en de blending in het kader van het nabuurschapsinvesteringsplatform zou tot 30 miljard EUR aan particuliere en publieke investeringen in het Zuidelijke Nabuurschap kunnen worden aangetrokken.

43.

Het CvdR is ingenomen met het akkoord dat de Raad en het Europees Parlement hebben bereikt over de verordening tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa als wereldspeler (NDICI), een onderdeel van het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027. De toewijzing van 79,5 miljard EUR in lopende prijzen zal de EU in staat stellen haar waarden en belangen wereldwijd op doeltreffende wijze hoog te houden en uit te dragen en tegelijkertijd de mondiale multilaterale inspanningen te ondersteunen.

44.

Het CvdR stemt ermee in dat ten minste 500 miljoen EUR van het totale bedrag dat in het kader van de geografische pijler van het NDICI — Europa als wereldspeler wordt uitgetrokken voor de samenwerking van de EU met de nabuurschapslanden, aan de lokale overheden zal worden toegekend. Het dringt erop aan dat deze maatregelen en middelen op adequate wijze worden versterkt. Flexibele financiering moet worden bevorderd door een actieve rol toe te kennen aan de lokale en regionale overheden, die de behoeften van de specifieke gebieden moeten aangeven, naargelang hun relevantie. Er zouden meer middelen moeten worden uitgetrokken voor klimaatgerelateerde doelstellingen in het kader van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI).

45.

Met het oog op de versterkte geografische aanpak en in overeenstemming met de prioriteiten van de agenda roept het CvdR alle EU-instellingen met klem op om de lokale en regionale overheden en hun verenigingen als sleutelfactoren voor duurzame ontwikkeling en als partners bij de programmering te beschouwen.

46.

Lokale en regionale overheden in het Middellandse Zeegebied en hun samenwerkingsnetwerken, zoals de Mediterrane Alliantie voor samenwerking, kunnen er in belangrijke mate toe bijdragen om de bestaande transnationale kaders beter op elkaar af te stemmen, kunnen concrete mogelijkheden scheppen voor de uitvoering van beleid en fondsen in het veld, en helpen tegelijkertijd om hogere overheden te informeren over de situatie ter plaatse. Zo kan bovendien worden gewaarborgd dat er op verschillende niveaus wordt opgetreden en kunnen de initiatieven meer zoden aan de dijk zetten.

Brussel, 30 juni 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Het CvdR werkt momenteel aan een studie over dit thema in het kader van het in voorbereiding zijnde Arlem-rapport over innovatieve ecosystemen en start-ups in het Middellandse Zeegebied als middel om de COVID-19-crisis te boven te komen.

(2)  Het initiatief is in 2015 van start gegaan en zal in 2021 een nieuwe fase ingaan, met verschillende grote projecten die voornamelijk door de EU worden gefinancierd, te beginnen met capaciteitsopbouw voor gemeentepersoneel, lokale economische ontwikkeling en lokaal bestuur

(meer info op https://cor.europa.eu/en/our-work/Pages/Libya.aspx).

(3)  Zie het rapport “Blue economy for local and regional authorities in the Mediterranean”, aangenomen tijdens de plenaire Arlem-vergadering van 23 januari 2020.

(4)  62 steden hebben zich al aangesloten bij het vorige CES-MED-project en meer dan 250 steden staan op de lijst om toe te treden.

(5)  Zie CDR-594-2020.


29.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/25


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Een ambitieuzere Europese klimaatdoelstelling voor 2030 in de aanloop naar de COP26

(2021/C 440/05)

Rapporteur:

Vincent CHAUVET (FR/RE), burgemeester van Autun

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030: investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal

(COM(2020) 562 final)

Initiatiefadvies

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Ambitieuzere EU-emissiedoelstellingen om daadwerkelijk klimaatneutraliteit te bewerkstelligen tegen 2050

1.

blijft ernstig bezorgd over de huidige wereldwijde klimaatcrisis en is vast voornemens om het EU-streven naar onomkeerbare klimaatneutraliteit tegen 2050 te verwezenlijken; het is ingenomen met het realistische decarbonisatietraject van de Europese klimaatwet, dat als leidraad zou moeten dienen voor een geleidelijke vermindering van de emissies waarbij geen wissel wordt getrokken op de toekomst van de volgende generaties, vorm wordt gegeven aan het groene herstel van de EU na de COVID-19-crisis en de nasleep daarvan, koolstofafhankelijkheid wordt voorkomen, de lokale en regionale veerkracht wordt gewaarborgd en een ambitieuzer beleid inzake klimaatverandering wordt uitgestippeld, dat zou moeten voortbouwen op de positieve en negatieve ervaringen van voorgaande decennia.

2.

De EU speelt bij de internationale klimaatonderhandelingen een toonaangevende rol en zou de andere partijen duidelijk moeten maken hoe klimaatverandering via multilevel governance kan worden aangepakt.

3.

Het Comité kan zich ten volle vinden in de overeenkomst tussen het Europees Parlement en de Raad over de klimaatwet, waarmee de doelstelling inzake het terugdringen van de broeikasgasemissies wordt bijgesteld tot “ten minste 55 %” tegen 2030 ten opzichte van 1990 en waarin wordt verzocht om uiterlijk zes maanden na de eerste algemene inventarisatie in het kader van de Overeenkomst van Parijs een voorstel voor een doelstelling voor 2040 in te dienen. Wel is het zich ervan bewust dat sommige betrokkenen van oordeel zijn dat dit nog steeds niet volstaat om tijdig klimaatneutraliteit te bereiken en betreurt het dat de aanpak van andere broeikasgasemissies in het nieuwe kader niet rechtlijnig is of dat daarmee onvoldoende rekening wordt gehouden. Het verwacht in dit verband dat de Commissie alle resterende relevante broeikasgassen aanpakt, zodat de EU tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent wordt.

4.

Het CvdR dringt er bij de EU-instellingen en de lidstaten op aan te zorgen voor prijsvorming voor fossiele emissies door middel van emissiehandel en belastingheffing, teneinde emissies op kosteneffectieve wijze tegen te gaan en middelen vrij te maken voor transitie. Dit moet aan de orde komen bij de herziening van het EU-emissiehandelssysteem en de energiebelastingrichtlijn van de EU in het kader van het komende “Fit for 55”-wetgevingspakket. In dit verband is het CvdR voorts ingenomen met het komende voorstel van de Europese Commissie inzake het mechanisme voor koolstofgrenscorrectie, aangezien doeltreffende maatregelen nodig zijn om koolstoflekkage te voorkomen, het koolstofgehalte van ingevoerde producten nauwkeuriger moet worden weergegeven en de groene doelstellingen van de EU niet mogen worden ondermijnd door verplaatsing van de productie naar landen met een minder ambitieus klimaatbeleid.

5.

Het is belangrijk om allerlei verschillende oplossingen mogelijk te maken en te bevorderen, rekening houdend met technologische ontwikkelingen en de uiteenlopende omstandigheden in de regio’s van de EU qua klimaat, geografie, infrastructuur, energiesystemen enz. Het regelgevingskader van de EU moet zoveel mogelijk technologieneutraal zijn wat emissiereductie en duurzaamheid betreft, en overregulering en hogere administratieve lasten voor duurzame oplossingen voorkomen.

6.

Bovendien wijst het erop dat het voor sommige regio’s, door hun specifieke karakter, een enorme opgave zal worden om de nieuwe doelstelling te realiseren. De economische en de energietransitie van deze regio’s moeten rechtvaardig verlopen en daarom zijn het moderniseringsfonds en het systeem van koolstofbelasting aan de grens zo belangrijk.

7.

Feit is dat alle sectoren hun steentje zullen moeten bijdragen aan het EU-klimaatbeleid, zoals te lezen staat in de effectbeoordeling bij het Commissiedocument “Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030: investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal”. Het Comité is in dit verband ingenomen met de Green Deal als groeistrategie en de “groene eed” als onmisbaar instrument om dit doel te bereiken.

8.

Zowel in Europa als daarbuiten hebben tal van steden en regio’s al blijk gegeven van meer klimaatambitie dan de lidstaten. In sommige gevallen, zoals Japan, hebben de lokaal bepaalde bijdragen van de lokale en regionale overheden de nationale regeringen er zelfs toe aangezet hun nationaal bepaalde bijdragen aan te passen. Om tot een doeltreffend meerlagig bestuur te komen zou het dan ook zeer nuttig zijn om bij het vastleggen van de nationaal bepaalde bijdragen rekening te houden met de lokaal en regionaal bepaalde bijdragen.

Om het streefcijfer van 55 % te halen, moeten de lokale en regionale overheden actief worden betrokken bij de uitwerking van klimaatbeleid.

9.

Lokale en regionale overheden zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van 70 % van de EU-wetgeving, 70 % van de maatregelen ter beperking van de klimaatverandering en 90 % van het beleid voor aanpassing aan de klimaatverandering (1). Bovendien vertegenwoordigen de Europese steden en regio’s die naar broeikasgasneutraliteit streven vandaag meer dan 162 miljoen mensen (36 % van de EU-bevolking) (2). Vandaar dat de lokale en regionale overheden in de praktijk verantwoordelijk zijn voor de afhandeling en uitvoering van het merendeel van de strategieën in het kader van de Europese Green Deal, en dat in de toekomst ook zullen blijven.

10.

Het streven naar de doelstelling om de CO2-uitstoot tegen 2030 met ten minste 55 % te verminderen, zal de manier waarop we steden, regio’s en gemeenschappen organiseren ingrijpend veranderen. De COVID-19-uitbraak, de nieuwe klimaatdoelstellingen en de gevolgen van de klimaatverandering zullen de Europese samenleving structureel veranderen en daarmee de lokale en regionale overheden, die immers het dichtst bij de burgers en de regio’s staan, voor uitdagingen stellen.

11.

Lokale en regionale overheden vervullen een dubbele rol als opinieleiders en als aanspreekpunt waar de burgers terechtkunnen met hun meest urgente problemen; de COVID-19-crisis heeft aan het licht gebracht hoezeer de lokale en regionale overheden bij het leven van de mensen betrokken zijn. Inspraak van belanghebbenden, bedrijven en burgers in de besluitvorming op klimaatgebied is van niet te onderschatten belang om vertrouwen te wekken, een draagvlak voor dit beleid te creëren en het succes ervan te waarborgen, ook wat de impact van de omslag naar klimaatneutraliteit aangaat. Er moet worden geanticipeerd op mogelijk negatieve gevolgen en er moeten plannen klaarliggen om een en ander op te vangen, onder meer via bijscholing of omscholing van de lokale arbeidskrachten, met name in plattelandsgemeenschappen en minder ontwikkelde regio’s. Lokale gekozen politici verkeren in de beste positie om op deze zorgen vooruit te lopen en oplossingen te bedenken.

12.

De meeste sectoren waarin naar ambitieuzere klimaatdoelstellingen voor 2030 wordt gestreefd houden rechtstreeks verband met lokale of regionale bevoegdheden. Na de sluiting van steenkoolcentrales en de sanering van energie-intensieve industriesectoren, die hebben geleid tot aanzienlijke emissiereducties, is het nu zaak de uitstoot in de vervoers-, landbouw- en gebouwensector — die zowel in stedelijke als in plattelandsgebieden van groot belang zijn op lokaal en regionaal niveau — terug te dringen.

13.

Conventioneel aangedreven auto’s moeten geleidelijk aan worden vervangen door emissievrije voertuigen of voertuigen met een lage uitstoot gedurende hun volledige levenscyclus en er zal meer gebruik moeten worden gemaakt van duurzaam openbaar vervoer; een en ander vereist coördinatie op regionaal niveau en de uitbreiding van publiek toegankelijke oplaadinfrastructuur voor alternatieve brandstoffen op lokaal niveau, alsook van hoogwaardige infrastructuur voor het openbaar vervoer (bus, trein), zodat de keuze van de burger voor emissievrije mobiliteit aantrekkelijk en betaalbaar is.

14.

Het is zorgwekkend dat de uitstoot in de landbouwsector de afgelopen jaren niet langer daalt, en in sommige gevallen zelfs is toegenomen. Dit maakt dat landbouwers en bosbeheerders een voortrekkersrol te vervullen hebben in de strijd tegen klimaatverandering — waarbij ook koolstofverwijdering en het beheer van koolstofputten een hoofdrol spelen — terwijl hun activiteiten, die ook sterk door de klimaatverandering worden beïnvloed, onmisbaar zijn voor de voedselproductie en de sociale en economische situatie in de regio bepalen. Het Comité verzoekt de Commissie dan ook om bij de uitvoering en een eventuele herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid rekening te houden met de noodzakelijke investeringen in de transitie naar CO2-neutraliteit in de landbouwsector, zonder daarbij uit het oog te verliezen dat landbouwbedrijven economisch rendabel moeten zijn en een essentiële rol spelen als voedselleverancier van de Europese samenleving, zoals tijdens de pandemie duidelijk is gebleken. Ook moet het gebruik van grond voor landbouwdoeleinden worden verenigd met het gebruik voor de opwekking van hernieuwbare energie; aangetaste landbouwgrond kan zo weer worden benut en hersteld. Ten slotte is het zaak klimaatvriendelijke systemen voor grondgebruik te versterken. In een aantal lidstaten zijn de lokale en regionale overheden bovendien belangrijke publieke eigenaren van bosgebieden en zijn zij rechtstreeks betrokken bij deze economie; tegen deze achtergrond is het een goede zaak dat wordt gewerkt aan de certificering van koolstofvastlegging om individuele landbouwers of bosbeheerders directe stimulansen te bieden.

15.

In de energiesector moet de uitgebreide inzet van hernieuwbare energie met ambitieuze en tijdige ontwikkelingsdoelen en maatregelen gepaard gaan; dit vereist zowel grootschalige als decentrale infrastructuurplanning. Dit houdt in dat de lokale en regionale overheden een specifieke beheersrol vervullen; zo is het hun taak om op lokaal niveau een draagvlak te creëren voor bepaalde projecten en infrastructuur; voorts moeten de burgers het belang van gezamenlijke projecten gaan inzien en worden aangemoedigd daaraan deel te nemen, bijvoorbeeld via mechanismen voor lokale energiegemeenschappen.

16.

In de bouwsector zal in het kader van de komende renovatiegolf een reeks maatregelen worden genomen om meer en grondigere renovaties van gebouwen en wijken mogelijk te maken, wat toezicht en investeringen door de lokale en regionale overheden vereist. Daarnaast moeten deze overheden ervoor zorgen dat de renovatie van gebouwen in overeenstemming is met de ruimtelijke ordening en stadsplanning, de beleidsmaatregelen ter bestrijding van ontvolking ondersteunt en voldoet aan de criteria inzake sociale rechtvaardigheid en milieubescherming; hun rol in dit opzicht is cruciaal.

17.

Wat het streven naar klimaatneutraliteit betreft, staan niet alle regio’s en steden even ver: sommige zijn er al in geslaagd hun emissies te verminderen, andere zijn op de goede weg, en een aantal heeft het moeilijk. Om ervoor te zorgen dat de transitie eerlijk verloopt en alle Europese burgers en regio’s zich daarin kunnen vinden, moet bij de uitstippeling van klimaatbeleid rekening worden gehouden met de specifieke territoriale situatie; we denken dan bijvoorbeeld aan geïsoleerde energiesystemen, beschermde historische wijken of natuurgebieden, koolstofintensieve regio's en eilanden. Het Comité is er ten stelligste van overtuigd dat instrumenten als het Europees regionaal scorebord (3) en het Europees waarnemingscentrum voor klimaatneutraliteit (4), waarvoor het al eerder een lans heeft gebroken, onmisbaar zijn om bedoelde doelstellingen te bereiken.

18.

Positief zijn de oprichting van de “European Islands Facility” (NESOI of New Energy Solutions Optimised for Islands) en het secretariaat van Clean Energy for EU Islands, waaruit blijkt dat rekening wordt gehouden met de territoriale kenmerken.

19.

Het Comité blijft erop hameren dat de lokale en regionale overheden nauw moeten worden betrokken bij de uitwerking van het Europese klimaatbeleid in het algemeen en bij het ontwerp, de uitvoering en de monitoring van het “Fit for 55”-pakket, met name om ervoor te zorgen dat de maatregelen zoden aan de dijk zetten en breed gedragen worden; deze overheden vertegenwoordigen immers geen specifieke belangen, maar zetten zich in voor het gemeenschappelijk belang.

Multilevel governance en subsidiariteit zijn onmisbare voorwaarden om klimaatneutraliteit te bewerkstelligen en de EU-burgers bij dit proces te betrekken.

20.

Het Comité beklemtoont het belang van actieve subsidiariteit (5) voor klimaatbeleid en wijst er in dat verband op dat al in een vroeg stadium rekening moet worden gehouden met het lokale en regionale niveau en dat verder moet worden gekeken dan de dialoog tussen de EU en de lidstaten.

21.

De Europese steden en regio’s zijn een steeds grotere rol gaan spelen in het klimaatbeleid en hebben in sommige gevallen meer ambitie aan de dag gelegd op EU-niveau dan op nationaal niveau, onder meer via bewegingen als het Burgemeestersconvenant en andere doeltreffende initiatieven op lokaal en regionaal niveau. Het Comité herhaalt derhalve zijn pleidooi voor een vruchtbare, inclusieve dialoog op meerdere niveaus, die beoogt de klimaatdoelstellingen in alle andere beleidslijnen te integreren.

22.

Het Comité schaart zich achter de initiatieven en inspanningen van het Burgemeestersconvenant om de subnationale, sectorale en thematische verenigingen van burgemeesters nauwer bij de activiteiten van het Burgemeestersconvenant te betrekken; daarnaast pleit het voor meer integratie en zichtbaarheid van het Burgemeestersconvenant op nationaal, regionaal en lokaal niveau.

23.

Het Comité is ingenomen met het initiatief om het CvdR op te nemen in de politieke raad van het Europees Convenant, en is bereid te zorgen voor nauwere banden tussen het bestuur van het Convenant op EU-niveau en de 2e kamer van het Burgemeestersconvenant, om zo politieke steun te verlenen aan het initiatief, het Convenant te promoten, de dialoog met de nationale instanties te vergemakkelijken en samenhang te brengen in de bijstand en vertegenwoordiging van de lokale en regionale overheden op Europees niveau, in een voor de meeste van deze overheden toch al complexe context.

Lokale en regionale overheden de instrumenten geven om klimaatneutraliteit te bewerkstelligen

24.

Veel lokale en regionale overheden krijgen nog steeds maar lastig toegang tot informatie en financiering voor klimaatinitiatieven en -projecten. Die moeilijkheden hebben te maken met het volgende:

er is te weinig bekend over de beschikbare financiering en de initiatieven die het best aansluiten bij bepaalde projecten van steden of regio’s;

de Europese en de nationale context zijn complex en er heerst verwarring over de verschillende bestaande platforms en initiatieven;

er zijn op lokaal niveau te weinig mensen met de nodige technische vaardigheden om de fondsen aan te vragen, te beheren en te monitoren;

waar het gaat om het aantrekken en vasthouden van deskundigen, is het moeilijk opboksen tegen de particuliere sector;

de signalen die naar de markt voor energiegemeenschappen en lokale projecten worden gestuurd, zijn dubbelzinnig;

het absorptievermogen van de lokale overheden en bedrijven schiet te kort.

25.

Al deze problemen kunnen ertoe leiden dat de lokale en regionale overheden ervoor terugschrikken om lokale “green deals” te sluiten en verbintenissen voor 2030 aan te gaan.

26.

Het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek zou het absorptievermogen van lokale en regionale overheden en het bedrijfsleven in kaart moeten brengen (tot niveau 3 van de territoriale eenheden voor de statistiek), dit met het oog op de grote sommen die in het kader van de Green Deal en het herstelplan ter beschikking worden gesteld; het Comité is bereid het Centrum bij te staan met de instrumenten waarover het zelf beschikt, zoals de regionale hubs.

27.

De lokale en regionale overheden dreigen door de huidige gezondheidscrisis kopje-onder te gaan en slagen er niet dan met de grootste moeite in om financiële en personele middelen vrij te maken voor klimaatneutraliteitsinitiatieven en -trajecten; het Comité dringt er dan ook op aan dat voldoende middelen worden uitgetrokken om deze overheden tijdens het komende decennium hierin bij te staan, en wel tijdens de hele levenscyclus van de projecten (inclusief de monitoring).

28.

Het Comité wijst erop dat de uitvoeringscapaciteit van de lokale en regionale overheden moet worden verbeterd en dat het belangrijk is dat zij over voldoende en bekwaam personeel beschikken, met name op gemeentelijk niveau en in plattelandsgebieden. Er moeten steeds voldoende medewerkers beschikbaar zijn om de vele werkterreinen en verantwoordelijkheidsgebieden die verband houden met de verwezenlijking van de doelstellingen inzake klimaatactie te coördineren.

29.

Het Comité is ingenomen met het Europees klimaatpact en de lokale benadering van het platform voor een rechtvaardige transitie, die cruciaal zijn om de omslag naar klimaatneutraliteit te ondersteunen en te versnellen, samen met andere bestaande initiatieven. Wel zou het graag zien dat de Europese Commissie een overkoepelend platform opricht, eventueel in het kader van het Europees klimaatpact, dat de integratie en complementariteit van de initiatieven ten goede komt, de lokale en regionale overheden helpt hun keuzes af te stemmen op hun situatie, zorgt voor samenhang, vlotte toegang tot informatie en toezeggingen waarbij geen concurrentie komt kijken, en de initiatieven (voor zover mogelijk) vereenvoudigt en samenvoegt.

30.

De Europese Commissie moet erkennen dat de rol van de lokale en regionale overheden verder gaat dan die van andere, niet-overheidsactoren; dit is ook belangrijk in het kader van het overkoepelende platform.

31.

Het Comité is voorstander van de ontwikkeling van lokale klimaatpacten, om er zo voor te zorgen dat alle partijen worden betrokken bij de transitie naar klimaatneutraliteit, dat er een breed maatschappelijk draagvlak komt en dat rekening wordt gehouden met de zorgen en behoeften van de Europese burgers.

32.

Semi-formele instellingen, zoals burgerraden, lokale adviesorganen en door middel van loting samengestelde burgerconventies, spelen een belangrijke rol bij het creëren van de juiste dynamiek en het versnellen van de energietransitie. Alle gemeenten met ten minste 10 000 inwoners zouden daarom moeten overwegen om in het kader van hun lokale bestuursstructuur burgerparlementen op te richten; deze zouden moeten nagaan welke concrete maatregelen kunnen worden genomen met het oog op het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen en de aanpassing aan de klimaatverandering.

33.

Het is voor de meeste steden en regio’s lastig om hun inspanningen te kwantificeren en de meest efficiënte route naar klimaatneutraliteit uit te stippelen omdat zij hun huidige en vroegere CO2-emissieniveaus niet kennen. De Commissie zou de lokale en regionale overheden (technische) bijstand moeten verlenen bij het evalueren van hun emissies, met name door ten volle gebruik te maken van de lokale en regionale energieagentschappen, de lokale en regionale autoriteiten die bevoegd zijn voor klimaatverandering en andere relevante instanties. Ook zouden de lokale overheden een “klimaatmanager” moeten aanstellen om het convenant in hun stad of gemeente te promoten en de duurzame actieplannen voor klimaat en energie (SECAP’s) te coördineren en uit te voeren. Een klimaatmanager zou voor meerdere kleinere steden of gemeenten kunnen werken.

34.

Het gemeenschappelijk rapportagekader van het mondiaal Burgemeestersconvenant is in dit verband een goede zaak, omdat het harmonisatie van de lokale en regionale standpunten weer een stap dichterbij brengt.

35.

Het Comité herhaalt dat het voorstander is van een systeem van regionaal en lokaal bepaalde bijdragen om het terugdringen van koolstofemissies door steden, lokale overheden en regio's wereldwijd formeel te erkennen, te controleren en aan te moedigen; de Europese Commissie is gevraagd om samen met het CvdR na te gaan hoe de actieplannen voor duurzame energie en klimaat (SECAP’s) of gelijkwaardige plannen kunnen fungeren als regionaal en lokaal bepaalde bijdragen met het oog op de klimaatovereenkomst van Parijs, en officieel erkend kunnen worden als aanvulling op de nationaal bepaalde bijdragen.

36.

Het Comité is ingenomen met de wereldwijde initiatieven “Race to zero” en “Race to Resilience” (6) en verzoekt het UNFCCC samen te werken met het CvdR en relevante tegenhangers van de vertegenwoordiging van lokale en gemeentelijke overheden (LGMA-constituency) met het oog op de formele erkenning van de bijdrage van subnationale overheden aan klimaatactie, en een specifieke dialoog met subnationale overheden op te zetten.

37.

Lokale en regionale overheden beschikken op het gebied van sociale en technische klimaatinnovatie over enorme mogelijkheden en nemen vaak deel aan onderzoeks- en innovatieprojecten. Om ervoor te zorgen dat dit potentieel volledig wordt benut bij het zoeken naar nieuwe oplossingen om koolstofneutraliteit te bewerkstelligen, zou de Commissie in het kader van het pakket “Fit for 55” een flexibel kader moeten creëren om innovatie en experimenten op lokaal niveau mogelijk te maken, met als resultaat plaatsgebonden en bottom-upoplossingen.

38.

Het Comité herhaalt dat het lokale niveau zelf moet kunnen beslissen hoe het decarbonisatie wil bereiken, zowel vanuit technologisch als vanuit democratisch en beleidsoogpunt; besluiten die van buitenaf worden opgelegd werken onwil in de hand.

Het standpunt van de lokale en regionale overheden bekendmaken bij de COP26

39.

Hoewel landen allereerst op grond van hun nationaal bepaalde bijdragen ter verantwoording kunnen worden geroepen, moet de hele samenleving worden betrokken bij het terugdringen van de emissies om een klimaatneutraal en veerkrachtig gebied tot stand te brengen.

40.

Het is een feit dat de inbreng van de lokale en regionale overheden in internationale onderhandelingen en initiatieven op het gebied van klimaatverandering groter is geworden; daarnaast is het Comité ingenomen met de initiatieven van netwerken van lokale en regionale overheden zoals de CPMR, ICLEI, C40, Under2Coalition, Regions4, Climate Alliance, Fedarene, United Cities and Local Governments (UCLG) en het mondiaal Burgemeestersconvenant, en hun bijdrage aan de Zone van niet-overheidsactoren voor klimaatactie (NAZCA) van het UNFCCC.

41.

De COP26 van het UNFCCC is voor de EU de ideale gelegenheid om haar positie als voortrekker op het gebied van wereldwijde klimaatactie te verstevigen; lopende activiteiten en verbintenissen van regio’s en steden moeten een belangrijke rol spelen bij de voorbereiding op de COP26 en moeten tijdens de conferentie zelf zichtbaarheid en erkenning krijgen.

42.

Het CvdR roept de internationale en Europese actoren op te investeren in genderanalyses en naar geslacht uitgesplitste gegevens om een volledig beeld te krijgen van de gevolgen van klimaatverandering voor alle kwetsbare groepen; ook moet gebruik worden gemaakt van genderbudgetteringstechnieken en moet worden toegezien op gelijke toegang tot vertegenwoordiging in het kader van de beleidsvorming voor alle genders en op alle niveaus. In het licht hiervan schaart het CvdR zich achter de oproep voor een beter genderevenwicht in de nationale delegaties en in het hogere-managementteam van de COP26. Ook is het ingenomen met de werkzaamheden van het UNFCCC inzake het verband tussen gender- en klimaatbeleid (7) en verzoekt het de Europese Commissie zich ook over deze kwestie te buigen.

43.

De Verklaring van Edinburgh inzake biodiversiteit is in de ogen van het Comité het sterkste document ooit waar het gaat om de erkenning, betrokkenheid en empowerment van de lokale en regionale overheden in VN-context. Het Comité zou dan ook graag zien dat deze aanpak navolging krijgt en wordt uitgebreid tot andere VN-organen. Als de institutionele vertegenwoordiger van de Europese steden en regio’s zou het CvdR een memorandum van overeenstemming willen opstellen met zijn partners in het UNFCCC.

44.

Het Comité pleit voor een intensievere multilevel beleidsdialoog over klimaatmitigatie en -adaptatie in sectoren waar de lokale en regionale overheden al nauw bij het bestuur betrokken zijn en waar op veel plaatsen al sprake is van overdracht van bevoegdheden, zoals energievoorziening en de vraag naar energie, vervoer en bouw.

45.

Ook dringt het aan op een intensievere multilevel beleidsdialoog over mitigatie en adaptatie in sectoren waar ook rekening moet worden gehouden met milieukwesties zoals het behoud van biodiversiteit, of met de problematiek van voedselproductie, schoon water en duurzame land- en bosbouw. Het gaat met name om strategieën voor compatibiliteit in het landgebruik, waarbij lokale en regionale overheden een cruciale rol spelen; daarnaast gaat het ook om het besluit over de tenuitvoerlegging van de strategieën die de Commissie goedkeurt en die gevolgen hebben voor de landbouwsector; deze strategieën moeten worden onderworpen aan een effectbeoordeling, zodat de gevolgen ervan in kaart kunnen worden gebracht.

46.

Het CvdR is ingenomen met de initiatieven van de Europese Commissie en het Burgemeestersconvenant om tijdens de volgende COP’s meer zichtbaarheid te geven aan de activiteiten van de lokale en regionale overheden en hun inbreng in de ontwikkeling en de handhaving van beleid ter bevordering van klimaatneutraliteit, en om leiderschap bij de verticale integratie van klimaatactie te bevorderen. Het verzoekt de Commissie in dit verband samen een themadag over lokale klimaatactie in de EU op touw te zetten, om zo de verschillende EU-initiatieven voor het voetlicht te brengen.

47.

Voorts verzoekt het CvdR zijn leden om nog vóór de COP26 lokale en regionale COP’s in hun gemeenschappen te organiseren, om mensen erop te wijzen dat het vijf voor twaalf is maar ook om burgers en bedrijven te vragen waaraan zij behoefte hebben en beste praktijken te verzamelen die de groene transitie kunnen versnellen en de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs dichterbij kunnen brengen.

48.

Tot slot herinnert het CvdR eraan dat de EU zich heeft opgeworpen als voortrekker in de COP-onderhandelingen en dus met doelgerichte, efficiënte acties moet komen, wat cocreatie en samenwerking met de lokale en regionale overheden impliceert: in die zin roept het het UNFCCC op om samen het baanbrekende initiatief van lokale en regionale COP’s te promoten.

Brussel, 1 juli 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  CvdR-resolutie — De Green Deal in partnerschap met de lokale en regionale overheden, december 2019.

(2)  Volgens informatie van het New Climate Institute, december 2020.

(3)  De gevolgen van de klimaatverandering voor de regio’s: een evaluatie van de Europese Green Deal.

(4)  Een schone planeet voor iedereen — Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie.

(5)  Actieve subsidiariteit moet worden opgevat zoals omschreven door de taskforce van de Commissie inzake subsidiariteit, evenredigheid en “minder en efficiënter optreden”.

(6)  https://racetozero.unfccc.int/race-to-resilience/

(7)  https://unfccc.int/gender


29.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/31


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het actieplan voor Europese democratie

(2021/C 440/06)

Rapporteur:

Aleksandra DULKIEWICZ (PL/EVP), burgemeester van Gdańsk

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende het actieplan voor Europese democratie

COM(2020) 790 van 3 december 2020

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Achtergrond

1.

wijst erop dat het actieplan voor Europese democratie (EDAP) is gericht op verdedigingsmechanismen voor de korte termijn om democratische processen te beschermen. Het zou daarom moeten worden gevolgd door een strategischere aanpak voor de lange termijn om de representatieve en participatieve dimensie van de Europese democratie op alle niveaus te bevorderen. Zo’n aanpak zou kunnen voortbouwen op bestaande wetgeving en goede praktijkvoorbeelden van de nationale, regionale en lokale bestuursniveaus in de lidstaten en kunnen uitmonden in een Europees democratisch handvest.

2.

Het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) herhaalt dat volgens artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), waarin het subsidiariteitsbeginsel wordt gedefinieerd, “de Unie op de gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, slechts [optreedt] indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt”.

3.

Het CvdR is ingenomen met het EDAP-initiatief. In de Europese publieke ruimte en politiek is sprake van een groeiend aantal dreigingen die verband houden met populisme en nationalisme, sociale manipulatie, het gebruik van desinformatie, haatzaaiende uitlatingen en het verkondigen van samenzweringstheorieën. Dit leidt tot polarisatie, agressie, onverdraagzaamheid en steeds minder maatschappelijke solidariteit. De algemene doelstelling om burgers mondiger te maken en in de hele EU veerkrachtigere democratieën tot stand te brengen, is essentieel voor de versterking van de gemeenschap.

4.

De Europese Unie lijkt te functioneren als een systeem van communicerende vaten. Een verslechtering van de burgerlijke rechten en vrijheden in één lidstaat heeft een reële, negatieve invloed op de democratie in de hele Unie en vormt een bedreiging voor de gemeenschappelijke waarden.

5.

Het CvdR vindt dat een catalogus moet worden opgesteld van zowel bedreigingen voor de democratie als innovatieve goede praktijkvoorbeelden van burgerparticipatie. De lokale en regionale overheden zouden het beste in staat zijn om dat te doen. Het verzoekt de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad om kennis te nemen van de aanbevelingen uit de lokale en regionale EU-barometer voor 2021, die in oktober 2021 zal worden gepubliceerd.

6.

Het CvdR bekrachtigt het in zijn advies over het actieplan tegen desinformatie verwoorde standpunt dat bewustmaking van de burgers een langdurig en complex proces is, hetgeen onder meer de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van mediageletterdheid behelst, waaronder de omgang met nieuwe manieren voor het verkrijgen en verspreiden van informatie. Deze vaardigheden moeten ook het kritisch analyseren van informatie en informatiebronnen omvatten.

7.

De lokale en regionale overheden bevinden zich in een goede positie om deel te nemen aan de uitgeroepen strijd tegen desinformatie en de daarmee gepaard gaande dreigingen.

8.

Het EU-lidmaatschap betekent niet alleen een pakket vrijheden en financiële middelen, maar ook eerbiediging van de grondrechten. Er zijn concrete rechtsinstrumenten nodig die snel en doeltreffend kunnen worden ingezet om de toepassing door de EU-lidstaten van de beginselen van de democratische rechtsstaat en de rechtsstatelijkheid succesvol te bevorderen of in extreme gevallen af te dwingen. Zulke rechtsinstrumenten bestaan momenteel niet. Als gevolg daarvan kan de Europese Commissie niet adequaat optreden tegen de kwalijke beslissingen van een aantal lidstaten, zoals uiteen is gezet in de resolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2021 over de situatie van de rechtsstaat in de Europese Unie en de toepassing van de verordening inzake conditionaliteit (2020/2092), waar het CvdR zich volledig achter schaart. Het CvdR vraagt zich dan ook af of artikel 7 VEU voor dergelijke kwesties toereikend is.

9.

Er zouden zo snel mogelijk strategische en wetgevende maatregelen moeten worden genomen waarmee de in sommige lidstaten geconstateerde problemen, bijvoorbeeld ten aanzien van veilige verkiezingen op alle bestuursniveaus, doeltreffend kunnen worden aangepakt.

10.

De Europese democratie wordt niet alleen bedreigd door externe agressors die de EU trachten te destabiliseren, maar ook door interne factoren die zich richten op wat in de EU het belangrijkst is: de gemeenschap.

11.

Het EDAP zou de contouren moeten schetsen voor de betrekkingen en contacten met derde landen die de democratische normen niet aanvaarden en de fundamentele mensen- en burgerrechten schenden. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gekeken naar het beleid van de EU ten aanzien van landen als Rusland, Wit-Rusland of China en naar de activiteiten van de East StratCom-taskforce. Democratische bewegingen in de buurlanden van de EU zouden moeten worden ondersteund, onder meer via het Oostelijk Partnerschap.

12.

Er zou moeten worden gestreefd naar een evenwicht tussen indamming van de gevaren van de pandemie en bescherming van de burgerlijke vrijheden (in dit verband valt te denken aan kwesties als gegevensbescherming en het voorkomen van de inperking van het recht op vergadering en het demonstratierecht).

13.

Aanvallen op de media ondermijnen de Europese waarden en openen de deur voor autoritarisme. Zonder vrije media is echte sociale controle niet mogelijk. Het ontbreken van journalistieke normen creëert een klimaat dat de verspreiding van samenzweringstheorieën, desinformatie, populisme en haatzaaiende uitlatingen in de hand werkt. Het CvdR waarschuwt voor de maatregelen van enkele lidstaten om de media te hernationaliseren.

14.

In het EDAP wordt onvoldoende aandacht geschonken aan het vraagstuk van de toegang tot overheidsinformatie. Essentieel voor de democratie en de eerbiediging van de mensenrechten is het vrije verkeer van informatie en ideeën. De door de overheden verzamelde informatie behoort toe aan de burgers en wordt door de autoriteiten op elk niveau slechts namens hen beheerd (1). Goede voorbeelden van openheid en verantwoordingsplicht van het openbaar bestuur zijn te vinden bij de lokale en regionale overheden, die instrumenten inzetten om burgers toegang te verschaffen tot informatie en hen rechtstreeks te betrekken bij de uitoefening van hun bevoegdheden (2).

15.

Een democratische EU moet zich blijven inzetten voor de bescherming van de Europese waarden en voor integratie en gelijkheid in al hun aspecten, ongeacht geslacht, ras, etnische afkomst, godsdienst, overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid, en ook de lidstaten moeten daartoe inspanningen leveren.

16.

In het EDAP wordt niet expliciet gesproken over beleidsmaatregelen van de lokale en regionale overheden.

Prioriteiten

17.

Het CvdR pleit voor een grotere autoriteit van de EU en de lidstaten, voor de versterking van de geloofwaardigheid van de rechtsstatelijke instellingen en het onderwijs en voor een belangrijkere rol van de lokale en regionale overheden als voorvechters van de democratie.

18.

Vertrouwen van de Europese burgers in de maatregelen van de voornaamste EU-organen is een conditio sine qua non voor de verdere ontwikkeling van een democratische Europese gemeenschap. Voor de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de belangrijkste overheidsinstanties in de lidstaten is het vereist dat deze landen de rechtsstaat eerbiedigen. Adequaat functionerende onafhankelijke instellingen en nationale wetten en regels die stroken met de democratische waarden vormen het fundament van de EU.

19.

De lokale en regionale overheden spelen een sleutelrol bij de bevordering van burgerschap. Zij zijn het bestuursniveau dat het dichtst bij de burgers staat en dat het grootste vertrouwen van de burgers geniet (3). Het wordt van almaar strategischer belang om de rol van regio’s en steden te versterken, bijvoorbeeld door voor hen financiële instrumenten te creëren waarbij middelen uitsluitend op grond van objectieve criteria worden verstrekt.

20.

De nadruk zou moeten liggen op de opvoeding van Europeanen tot bewuste, verdraagzame burgers die in staat zijn compromissen te sluiten en geschillen vreedzaam op te lossen. Het naast elkaar bestaan van verschillende meningen en standpunten is hét vaccin tegen fanatisme, racisme en etnische conflicten.

Burgerschapsvorming — kritisch denken en mediageletterdheid

21.

De decentrale overheden zouden een belangrijke educatieve rol kunnen spelen door de voorwaarden te scheppen voor de ontwikkeling van goede democratische gewoonten door lokale gemeenschappen.

22.

Het CvdR waarschuwt voor radicalisering van de samenleving en een machtsovername door populisten die desinformatie als instrument gebruiken. De strijd tegen desinformatie vereist een inventarisatie van de doelgroepen die het meest kwetsbaar zijn voor de negatieve gevolgen ervan. Speciale bescherming verdienen jongeren, senioren, nationale en etnische minderheden, immigranten en digitaal ongeletterden. De Europese Commissie zou bijzondere aandacht moeten schenken aan de regio’s en groepen die zeer gevoelig zijn voor desinformatie van zowel binnen als buiten de EU.

23.

De Europese Commissie heeft op 26 mei richtsnoeren gepresenteerd om de tekortkomingen van haar praktijkcode betreffende desinformatie te verhelpen. Het CvdR is ermee ingenomen dat de Commissie oproept tot “sterkere en specifiekere toezeggingen op alle gebieden van de code” en met name tot betere methoden voor monitoring, en dat zij andere in de EU-actieve platforms, particuliere-berichtendiensten en andere partijen in het ecosysteem van onlinereclame vraagt zich bij de code aan te sluiten. De moeilijkheden die de Commissie echter heeft om de waarheidsgetrouwheid van de monitoringverslagen van de platforms na te gaan, evenals het geheel ontbreken van sanctiemechanismen, vormen een aanzienlijke belemmering voor de doeltreffendheid van de code en vragen om verdere regelgeving op EU-niveau.

24.

Het CvdR stelt in dit licht voor om een niet-verplicht en voor de lidstaten niet-bindend Europees lesprogramma voor burgerschapsvorming, kritisch denken en mediageletterdheid op te zetten, dat, naar het goede praktijkvoorbeeld van het Civis-programma in Finland, eerst het voorwerp zou moeten vormen van een openbare raadpleging en vervolgens zou moeten worden aangepast en afgestemd op de regionale en lokale behoeften. Dit programma zou lesmateriaal moeten omvatten voor scholen en ambtenarencursussen en moeten kunnen worden ingezet in het kader van levenslang leren en voorlichtingscampagnes. Het CvdR wil actief aan dit programma meewerken en roept de Europese Commissie op om in dit verband nauw met maatschappelijke organisaties en de lidstaten samen te werken, rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel en de bevoegdheidsverdeling.

Bestrijding van desinformatie en haatzaaiende uitlatingen

25.

Er zou in nauwe samenwerking met de commissie INGE van het Europees Parlement een Europees agentschap moeten worden opgericht (4) om desinformatie, haatzaaiende uitlatingen, onverdraagzaamheid en geweld tegen specifieke sociale groepen te bestrijden en de verspreiding van samenzweringstheorieën tegen te gaan.

26.

Het CvdR betreurt dat de lokale overheden een ondergeschikte rol spelen in de strijd tegen de verspreiding van nepnieuws, vaak omdat het hun aan deskundigheid, vaardigheden en middelen ontbreekt. Het dringt dan ook aan op de instelling van een coherent financieringsmechanisme ter bestrijding van desinformatie.

27.

Het CvdR is ingenomen met de strategie voor de veiligheidsunie, die vooral is gericht op hybride aanvallen door statelijke en niet-statelijke actoren, cyberaanvallen, de beschadiging van kritieke infrastructuur, desinformatiecampagnes en de radicalisering van het politieke discours.

28.

Het CvdR vindt een debat over de vrijheid van meningsuiting en de vraag wat die vrijheid op internet betekent, noodzakelijk. Het vestigt de aandacht op de Paweł Adamowiczprijs ter bevordering van sociale integratie, gelijke kansen en de eerbiediging van de mensenrechten en burgerlijke vrijheden en ter bestrijding van vooroordelen en vreemdelingenhaat, die het samen met het International Cities of Refuge Network (Icorn) en de stad Gdańsk in het leven heeft geroepen als concrete actie in dit verband (5).

29.

Er moet niet alleen met de decentrale overheden en het maatschappelijk middenveld, maar ook met de media worden samengewerkt. Mensen die actief zijn op informatiegebied, hebben namelijk dankzij hun praktische en beroepservaring een fijne neus voor desinformatie.

30.

De wet inzake digitale diensten is een belangrijk instrument dat kan worden ingezet om de digitale wereld transparanter te maken en de verantwoordelijkheid van onlineplatforms te vergroten.

31.

Het EDAP, het actieplan voor audiovisuele en mediatechnologie en de in het kader van de wet inzake digitale diensten besproken regelgeving dienen volledig op elkaar te worden afgestemd.

32.

Het CvdR hoopt dat in een richtlijn digitale diensten een horizontaal kader voor het regelgevend toezicht op de onlineruimte zal worden voorgesteld, met regels om ervoor te zorgen dat platforms verantwoording afleggen over de wijze waarop zij inhoud, reclame en microtargeting beheren.

Veiligheid van journalisten en ondersteuning van lokale media

33.

Goede journalistiek, ook op lokaal niveau, is van groot belang voor het versterken van het publieke vertrouwen. Onafhankelijke media vormen een van de belangrijkste pijlers van de democratie en hebben een reële impact op het maatschappelijke debat.

34.

Het CvdR veroordeelt de inzet van het SLAPP-instrument (strategische rechtszaken tegen publieke inspraak) in conflicten met onafhankelijke media en verwacht van de Europese Commissie dat zij met voorstellen komt om journalisten en maatschappelijke organisaties te beschermen.

35.

Het CvdR waarschuwt voor de marginalisering van de onafhankelijke pers door de monopolisering en politisering van de media, met name als dit met Europees geld gebeurt. Het roept op om beter in de gaten te houden of hiervoor EU-middelen worden gebruikt en vindt daarom dat de regio’s bij de verdeling daarvan moeten worden betrokken. Het steunt de invoering van aanvullende wetgevende maatregelen om, met inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten, de slagkracht van de EU te vergroten en aldus te waarborgen dat de vrijheid en pluraliteit van de onafhankelijke media een pijler van de democratie blijven.

36.

Aanvallen op de vrijheid van meningsuiting ondermijnen het publieke debat. Ook op academisch, wetenschappelijk en artistiek gebied is het vrije woord heel belangrijk. Intimidatie, lastercampagnes, politieke druk, financiële restricties en belemmeringen bij de toegang tot overheidsmiddelen vormen een bedreiging voor de activiteiten van wetenschappers, de media en ngo’s en maken het hun onmogelijk hun controlefunctie uit te oefenen. Het CvdR waarschuwt voor de pogingen van sommige regeringen om de onafhankelijkheid van de wetenschap in te perken en onderzoekers op basis van vage en controversiële criteria sancties op te leggen.

Versterking van de burgerparticipatie

37.

De Conferentie over de toekomst van Europa zou in zo veel mogelijk Europese regio’s gehouden en van onderaf georganiseerd moeten worden, zodat heel diverse groepen burgers aan de discussies kunnen deelnemen. Burgerfora zouden moeten worden erkend als een vorm van participatie aan het EU-besluitvormingsproces.

38.

De EU-instellingen zouden doeltreffende, transparante en inclusieve communicatiekanalen moeten opzetten om contact te leggen met de burgers, met name met hen die terughoudend zijn om aan het publieke en sociale leven deel te nemen. Jongeren spelen daarbij een cruciale rol.

39.

De Conferentie over de toekomst van Europa vormt een kans bij uitstek om de burgers bij de Europese politiek te betrekken. Dankzij de vernieuwende en pan-Europese participatiewijze zullen gezamenlijk besluiten kunnen worden genomen over de toekomst, vormgeving en prioriteiten van een democratisch Europa. Het CvdR verbindt zich ertoe de lokale en regionale overheden ten volle bij de Conferentie te betrekken, teneinde goede praktijkvoorbeelden in kaart te brengen en de burgers en het decentrale bestuur een stem te geven.

Vrije en democratische verkiezingen

40.

De in het EDAP genoemde zorgen over vrije en democratische verkiezingen gaan op voor alle bestuursniveaus (Europees, nationaal, regionaal en lokaal).

41.

Er wordt steeds meer via internet politiek campagne gevoerd. Daarom zijn er regels nodig inzake transparantie over gesponsorde politieke boodschappen en inzake richtsnoeren waaraan de politieke partijen en lidstaten zich moeten houden. Speciale aandacht verdienen de specifieke kenmerken van lokale verkiezingen, die bij het opstellen van Europese regelgeving vaak over het hoofd worden gezien.

42.

In het EDAP gaat het onvoldoende over wat er buiten verkiezingstijd gebeurt. Desinformatie, propaganda, manipulatie en pogingen om de opvattingen van mensen te beïnvloeden vinden meestal dan plaats.

43.

De EU-structuurfondsen zouden moeten worden benut voor de financiering van de activiteiten van maatschappelijke organisaties en de versterking van de institutionele en bestuurlijke capaciteiten en structuren die voor een actieve politieke participatie van de burgers nodig zijn. De toegang tot de fondsen moet zo eenvoudig mogelijk worden gemaakt en het beheer ervan moet zo veel mogelijk in handen van de regio’s liggen.

44.

Het CvdR is ermee ingenomen dat de Europese Commissie op 19 april een openbare raadpleging (6) heeft gelanceerd (die loopt tot 12 juli) met als doel in het laatste kwartaal van 2021 bijgewerkte richtlijnen te presenteren om EU-burgers die in een andere lidstaat wonen, te ondersteunen bij de uitoefening van hun recht te stemmen en zich kandidaat te stellen bij gemeenteraadsverkiezingen en de verkiezingen voor het Europees Parlement. Meer dan 14 miljoen mobiele EU-burgers mogen namelijk meedoen aan die verkiezingen, maar hun opkomst en het aantal van hen dat zich kandidaat stelt, blijven nationaal gezien lager dan voor vergelijkbare groepen, en mobiele EU-burgers ondervinden nog steeds moeilijkheden om hun kiesrechten uit te oefenen. Ook in het Europees burgerinitiatief “Kiezers zonder grenzen” wordt daarop gewezen (7).

45.

Het CvdR benadrukt dat tijdens de pandemie is gebleken hoe moeilijk het is volledig democratische verkiezingen te houden als er beperkende regels van kracht zijn. De organisatorische en technologische uitdaging, ook gelet op cyberdreigingen, zal erin bestaan om het stemmen per post of op elektronische wijze veilig te maken.

Conclusie

46.

De Europese Commissie moet zoeken naar instrumenten voor de lange termijn die de EU zullen helpen het hoofd te bieden aan nieuwe dreigingen. Het te ontwikkelen vaccin voor de democratie moet doeltreffend, innovatief en efficiënt zijn en moet de democratische infrastructuur in Europa nu en in de toekomst versterken.

47.

Onbeperkte participatie aan het openbare leven ligt aan de basis van een pluralistische en democratische gemeenschap maar vereist dat de burgers vertrouwen hebben in de overheid. Zonder vertrouwen geen participatie en participatie is ook niet mogelijk zonder goede informatieverstrekking aan de burgers. Het CvdR ziet hier een grote rol weggelegd voor de lokale en regionale overheden.

48.

Tot besluit wijst het CvdR erop dat de democratie en de rechtsstaat alleen goed kunnen gedijen als tegenover de machthebbers op alle niveaus mondige burgers staan.

Brussel, 30 juni 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Op grond van resolutie 59 van de Algemene Vergadering van de VN (aangenomen in 1946), artikel 19 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens (1948) en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (1950) maakt het recht op informatie integrerend deel uit van het grondrecht op de vrijheid van meningsuiting.

(2)  Voorbeelden van zulke instrumenten zijn open data, participatieve budgettering en burgerfora.

(3)  https://cor.europa.eu/en/our-work/Pages/EURegionalBarometer-2020.aspx

(4)  Bijvoorbeeld onder de vleugels van het CvdR.

(5)  Paweł Adamowicz stond onder meer aan de wieg van twee beleidsconcepten van de stad Gdańsk waarin deze idealen centraal staan (integratie van immigranten en gelijke behandeling).

(6)  Openbare raadpleging over de deelname aan de verkiezingen voor het Europees Parlement (https://bit.ly/3goNYin) en over de deelname aan gemeenteraadsverkiezingen (https://bit.ly/3gmIR2l).

(7)  https://eci.ec.europa.eu/013/public/#/screen/home


29.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/36


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen tegen 2030

(2021/C 440/07)

Rapporteur:

Ricardo RIO (PT/EVP), burgemeester van Braga

Referentiedocument:

Verwezenlijking van de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling — een alomvattende aanpak

Jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2021

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

is van mening dat de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van cruciaal belang is voor alle 194 landen die de VN-agenda voor duurzame ontwikkeling hebben aangenomen, en denkt dat de aanhoudende pandemie en de verwachte gezondheidsgerelateerde, economische, sociale, cultuurgebonden en milieugevolgen daarvan een nieuwe impuls aan dit streven geven. Het vraagt de Europese leiders daarom met klem een ambitieus en consistent beleid te voeren, zowel voor binnenlandse als buitenlandse aangelegenheden, en glashelder te verklaren dat de Europese Unie in de context van het VN-Decennium voor actie inzake duurzame ontwikkeling op alle bestuursniveaus een leider en zichtbare voorvechter voor de uitvoering van de SDG’s moet zijn.

2.

Het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) meent dat dit advies moet worden gezien als aanmoediging voor de Europese Commissie om de SDG’s te versterken als een integraal onderdeel van de Europese kernwaarden en identiteit en ze dus een passende, prominente plaats te geven in haar overkoepelende narratief en prioriteiten.

3.

Het CvdR is ingenomen met het politieke leiderschap van de Europese Commissie om de SDG’s uit te voeren door middel van de Europese Green Deal en heroriëntering van het Europees Semester op de SDG’s, alsook met de aanpak van de Commissie om een ambitieuze agenda te bevorderen voor een duurzamer, concurrerender en meer samenhangend Europa dat oog heeft voor de rest van de wereld en is opgewassen tegen de uitdagingen van de 21e eeuw, waarvoor ook extra middelen ter beschikking zijn gesteld via NextGenerationEU, het herstelplan om een groener, digitaler en veerkrachtiger Europa tot stand te brengen.

4.

Het CvdR houdt evenwel vast aan het verzoek van de Raad, het Europees Parlement, het Europees Comité van de Regio’s en het voormalige EU-multistakeholdersplatform voor duurzame ontwikkeling om een overkoepelende strategie voor de SDG’s te ontwikkelen die de Europa 2020-strategie vervangt en concreet vormgeeft aan de gedeelde visie op het duurzameontwikkelingsmodel dat we voor en vanuit de EU willen bevorderen, waarbij alle lokale en regionale overheden door middel van dezelfde taal dezelfde doelstellingen en streefcijfers kunnen delen.

5.

Het CvdR herinnert eraan dat de EU met haar evaluatie van het handelsbeleid beoogt de duurzaamheid te bevorderen in overeenstemming met haar verbintenis om de SDG’s ten uitvoer te leggen. Alleen een duurzaam en samenhangend handelsmodel dat aan de fundamentele waarden van de Europese Unie voldoet, kan bijdragen tot het welzijn en de welvaart van iedereen, zowel binnen de EU als elders ter wereld.

6.

Het CvdR betreurt echter dat de SDG’s steeds minder aandacht krijgen in het EU-narratief en een minder prominente plaats innemen bij de besluitvorming in de EU, waardoor de uitvoering ervan tegen 2030 op de helling komt te staan.

7.

Het CvdR is van mening dat de communicatie- en peer-learningmogelijkheden rondom de SDG’s van cruciaal belang zijn voor de bewustmaking en het engagement van alle partners, hetgeen een sterkere afstemming vereist tussen de governancesystemen van de EU bij economische, sociale en milieukwesties, zoals het Europees Semester, de Europese Green Deal en de tenuitvoerlegging van de Europese pijler van sociale rechten en de SDG’s.

8.

Het CvdR merkt op dat de relatie tussen de genoemde initiatieven en de SDG’s soms vaag lijkt. Het benadrukt in dit verband dat de Commissie alle relevante diensten van de Commissie hierbij moet betrekken en “verkokerde initiatieven” moet vermijden.

9.

Het CvdR is ingenomen met het werkdocument van de diensten van de Europese Commissie over de verwezenlijking van de SDG’s tegen 2030 en beschouwt dit als een nuttig verslag over de uitvoering, maar betreurt dat alleen initiatieven die onder de noemer SDG’s vallen, worden vermeld.

10.

Het CvdR merkt ter illustratie op dat in de geactualiseerde nieuwe industriestrategie (1), die in mei 2021 is gepresenteerd, geen melding wordt gemaakt van de SDG’s, waardoor deze strategie geen deel kan uitmaken van een ruimere, grootschalige inspanning voor beleidscoherentie en duurzame ontwikkeling. Dit beperkt het nut van het werkdocument voor de uitvoering van de SDG’s.

11.

Het CvdR is ingenomen met de toezegging die in de mededeling over betere regelgeving van 29 april 2021 (2) is gedaan om de SDG’s in alle beleidsterreinen te integreren, alsook om voor elk voorstel de relevante SDG’s aan te geven en na te gaan hoe het initiatief de verwezenlijking daarvan zal ondersteunen, zoals het eerder heeft bepleit (3). Bovendien vindt het CvdR dat transparante en breed opgezette effectbeoordelingen vooraf van bijzonder belang zijn voor de duurzaamheidscontrole van voorstellen.

12.

Het CvdR is verheugd dat in het werkdocument van de diensten van de Commissie de nadruk wordt gelegd op het belang van de participatie van belanghebbenden en op de erkenning van de rol en het werk van zowel het Europees Comité van de Regio’s als de lokale en regionale overheden. Ook wijst het op de belangrijke rol van nationale, Europese en internationale verenigingen van regio’s en steden.

13.

Het CvdR stelt vast dat de eerder aangekondigde middelen voor verdere uitwisseling en dialoog via door de Europese Commissie georganiseerde conferenties en periodieke evenementen nog niet van de grond zijn gekomen en roept op tot een nauwere samenwerking tussen de Europese Commissie, de Raad, het Europees Parlement en het Europees Comité van de Regio’s bij de uitvoering van de SDG’s op EU-niveau.

14.

Het CvdR onderstreept dat tijdens de COVID-19-pandemie is gebleken hoe belangrijk duurzame ontwikkeling is en dat de SDG’s kunnen helpen bij de totstandbrenging van een coherente, holistische visie binnen NextGenerationEU en met name bij de ontwikkeling van de nationale plannen voor herstel en veerkracht als onderdeel van de faciliteit voor herstel en veerkracht.

15.

Het CvdR is van mening dat het gebrek aan betrokkenheid van de lokale en regionale overheden in sommige lidstaten en het ontbreken van een zinvol raadplegingsproces bij het opstellen van de nationale plannen voor herstel en veerkracht, door de vaststelling van prioriteiten en geplande acties, het welslagen van de plannen in die lidstaten in gevaar brengt aangezien de regionale perspectieven van de ingrijpende economische, sociale en ecologische transitieprocessen zo slechts tot op zekere hoogte worden weergegeven. Het benadrukt dat het dringend noodzakelijk is om de lokale uitvoering van de SDG’s te ondersteunen, zodat de wederopbouw op een betere en eerlijkere manier vorm kan worden gegeven.

16.

Het CvdR benadrukt dat er twee cruciale aanvullende benaderingen zijn: een meer samenhangende coördinatie tussen de SDG’s en de belangrijkste beleidsterreinen van de Europese Unie en een nieuwe impuls om de SDG’s op lokaal en regionaal niveau uit te voeren. Het is van mening dat deze gepaard moeten gaan met duidelijke stimulansen voor alle belanghebbenden. Een grotere interactie tussen de Europese instellingen en het lokale en regionale niveau zou in dit verband alle partijen ten goede komen.

De governance van de SDG’s en de Europese instellingen

17.

Het CvdR stelt met tevredenheid vast dat de huidige Europese Commissie politiek sterk heeft ingezet op de uitvoering van de SDG’s. Het is echter van mening dat dit gepaard moet gaan met specifieke interne governancemaatregelen binnen de Europese Commissie, zoals de organisatie van regelmatige coördinatievergaderingen tussen het kabinet van de voorzitter en de kabinetten van andere commissarissen over de mainstreaming van de SDG’s.

18.

Het CvdR verklaart dat het EU-multistakeholdersplatform inzake de SDG’s een goede stap was om het maatschappelijk middenveld en de lokale en regionale overheden te betrekken bij de besluitvorming over de SDG’s op Europees niveau. De aanbevelingen van het platform om de SDG’s in de EU te verwezenlijken, zouden gebruikt moeten worden voor verdere actie (4).

19.

Het CvdR erkent dat het Europees klimaatpact een middel is om meer mensen tot actie aan te sporen, maar wijst erop dat het pact volledig is toegespitst op groene onderwerpen en uitsluitend bedoeld is om belanghebbenden tot actie aan te zetten, terwijl het platform alle SDG’s omvatte en fungeerde als een structuur voor dialoog om de Europese Commissie te ondersteunen en te adviseren over de tijdige uitvoering van de SDG’s.

20.

Het CvdR beveelt aan om gebruik te maken van het verslag dat aan het eind van het mandaat van het vorige platform is gepresenteerd ter voorbereiding van verdere gestructureerde dialogen. Het zou ook graag zien dat de toekomstige gestructureerde dialogen zo representatief mogelijk blijven voor het brede scala aan belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld, de particuliere sector, vakbonden, universiteiten, regionale en lokale overheden en minderheden of kwetsbare groepen, die de vier dimensies van duurzame ontwikkeling (economisch, ecologisch, sociaal, bestuurlijk) vertegenwoordigen en een bewezen staat van dienst en ervaring hebben wat de uitvoering van de SDG’s op EU-niveau betreft. In ruil daarvoor zouden belanghebbenden verantwoording moeten afleggen aan hun “achterban”, van wie zij input verzamelen en aan wie zij verslag uitbrengen.

21.

Het CvdR acht het belangrijk dat gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen een vaste waarde worden in de EU-beleidsmaatregelen en programma’s ter uitvoering van de SDG’s, zoals benadrukt in het recente verslag van de Europese Rekenkamer over “Gendermainstreaming in de EU-begroting” (5).

22.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie derhalve om het SDG-platform nieuw leven in te blazen of een nieuw dialoogplatform met slagkracht en een gestructureerde follow-up tot stand te brengen, zodat de expertise van alle verschillende belanghebbenden uit publieke en private instellingen met betrekking tot de Agenda 2030 kan worden benut en de Europese Commissie rechtstreeks advies krijgt.

23.

Het CvdR herhaalt de oproep van verschillende sectoren en met name van het Europees Comité van de Regio’s, als voorvechter van subsidiariteit in de praktijk, om de gecoördineerde acties van de EU meer te baseren op de uitwisseling van beste praktijken, effectbeoordelingen en een betere koppeling met de zogenaamde “viervoudige helix” (wetenschap, beleid, bedrijfsleven en maatschappij). Het wijst erop dat de grootste impact wordt verkregen door kennis en ervaring te integreren in alle disciplines, beleidssectoren en alle SDG’s. Het is van mening dat het initiatief Intelligente steden van de Europese Commissie een uitstekend voorbeeld is dat in andere DG’s en beleidsdomeinen moet worden aangemoedigd en ontwikkeld, evenals het S3-platform (strategieën voor slimme specialisatie) voor de SDG’s, dat meer benut zou kunnen worden door de Europese regio’s.

24.

Het CvdR meent dat de Europese Commissie enkele indicatoren van maatschappelijke, economische en milieugegevens op lokaal en regionaal niveau, die door het lokale en regionale niveau beïnvloed kunnen worden, zou moeten selecteren om de ontwikkeling van de Agenda 2030 in de hele EU, en waar mogelijk de impact op internationale schaal, te onderzoeken. Daarbij moet rekening worden gehouden met de inspanningen die in sommige landen reeds in dit verband zijn geleverd.

25.

Het CvdR benadrukt dat monitoring en gegevens belangrijke communicatie-instrumenten zijn voor de interactie met de burger en het maatschappelijk middenveld op lokaal en regionaal niveau. Het zet zich samen met de lokale en regionale overheden in voor de lokale uitvoering van de SDG’s en is samen met de lokale en regionale overheden een belangrijke verzamelaar van gegevens. Het werkt bijvoorbeeld met de OESO samen en verzamelt regelmatig gegevens over lokale en regionale betrokkenheid bij de SDG’s en is van mening dat dit een voorbeeldig geval is van partnerschap op basis van empirisch onderbouwd onderzoek.

26.

Het CvdR roept de Europese Commissie op om het jaarlijkse monitoringverslag van Eurostat over de SDG’s robuuster te maken door er voortgangsniveaus in op te nemen die eenvoudig te kwantificeren zijn en op niet-bureaucratische wijze vastgesteld kunnen worden. De Commissie zou meer gebruik moeten maken van dit verslag in het kader van het Europees Semester en het moeten aanvullen met gegevens en beste praktijken van de lokale en regionale overheden, aangezien de huidige monitoring geen gegevens op NUTS2 -niveau omvat.

De rol van de SDG’s in het Europees Semester met het oog op een duurzaam herstel

27.

Het CvdR spreekt zijn waardering uit voor het vele werk dat de Europese Commissie heeft verricht om de SDG’s op te nemen in de cyclus 2020 van het Europees Semester. Het is van mening dat de geleidelijke opname van de SDG’s in de jaarlijkse strategie voor duurzame groei (ASGS), de landverslagen en de nationale hervormingsprogramma’s heeft aangetoond aan dat de EU zich oprecht inspant voor een paradigmaverschuiving richting duurzame ontwikkeling.

28.

Het CvdR steunt de Europese Green Deal, pleit voor een meer synergetische interpretatie van de SDG’s bij de bestrijding van de klimaatverandering en wijst in dit verband op het nut van de SDG’s in het algemeen en SDG 13 in het bijzonder en de mogelijkheid om te werken aan wisselwerkingen en beleidscoherentie met het SDG-kader.

29.

Volgens het CvdR moeten de prioriteiten van alle financieringsprogramma’s beter op elkaar worden afgestemd, teneinde ervoor te zorgen dat de SDG’s als een rode draad door het hele beleid gaan lopen. Het merkt op dat honderd klimaatneutrale steden in 2030 bijvoorbeeld een stap is om de uitvoering van de SDG’s te versnellen. Het herinnert eraan dat investeringen in maatschappelijke aangelegenheden ook het klimaat ten goede komen.

30.

Het CvdR spoort de Europese Commissie derhalve aan om de SDG’s opnieuw uitdrukkelijk in een hervormd Europees Semester op te nemen, wat moet leiden tot een plaatsgebonden duurzaam herstel, waarbij de lokale en regionale overheden ten volle moeten worden betrokken en dat een aanvulling vormt op de hervormingen en investeringen in de lidstaten, die de SDG-toets moeten doorstaan en Europese meerwaarde moeten hebben.

31.

Het CvdR herhaalt in dit verband dat de Europese Commissie moet definiëren wat in het kader van het Europees Semester onder “structurele hervormingen” wordt verstaan. Een dergelijke definitie is nodig om ervoor te zorgen dat deze hervormingen beperkt blijven tot beleidsgebieden die relevant zijn voor de implementatie van de Verdragsdoelstellingen en de overkoepelende beleidsstrategieën van de Europese Unie, met inbegrip van de SDG’s, en die, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, direct verband houden met de bevoegdheden van de Unie (6).

32.

Het CvdR verzoekt de Commissie om de bijdrage aan de verwezenlijking van de SDG’s aan te merken als een gemeenschappelijke en horizontale doelstelling van alle Europese financieringsprogramma’s in direct en indirect beheer.

33.

Het CvdR is derhalve van mening dat zijn aanbevelingen om de verantwoordingsplicht bij het Europees Semester te verbeteren des te relevanter zijn nu er dringend behoefte is om regio’s, steden, plattelandsgemeenten en belanghebbenden bij het proces te betrekken en de governance democratischer en transparanter te maken. Het merkt op dat in het werkdocument van de diensten van de Commissie over de verwezenlijking van de SDG’s van de VN ook in deze richting wordt gewezen, aangezien daarin opnieuw wordt bevestigd dat belanghebbenden bij de uitvoering van de SDG’s moeten worden betrokken.

34.

Het CvdR pleit nogmaals voor de goedkeuring van een Europese gedragscode om de lokale en regionale overheden en hun representatieve verenigingen bij het Europees Semester te betrekken en wijst erop dat de Europese Commissie het goede voorbeeld moet geven en een gestructureerde dialoog met de belanghebbenden over het Europees Semester tot stand moet brengen, vooral om de leemte op te vullen die is ontstaan nadat het EU-multistakeholdersplatform op hoog niveau inzake de SDG’s werd stopgezet.

35.

Het CvdR stelt voor, als eerste stap in die richting, een conferentie van belanghebbenden over het Europees Semester te organiseren met de steun van beide raadgevende comités, en/of de comités te raadplegen vóór de publicatie van de volgende jaarlijkse strategie voor duurzame groei.

36.

Het CvdR benadrukt dat de bevordering van de dubbele transitie en de tenuitvoerlegging van de Europese pijler van sociale rechten en het bijbehorende actieplan in de nationale plannen voor herstel en veerkracht niet volstaan om de SDG’s op een coherente en consistente manier aan te pakken teneinde een duidelijk pad naar de verwezenlijking van mijlpalen en kerndoelen uit te zetten. Het is van mening dat de huidige crisis heeft aangetoond dat de EU de SDG’s op een ruimere manier moet benaderen, waarbij ook rekening wordt gehouden en het verband wordt gelegd met ander beleid, bijvoorbeeld op het gebied van biodiversiteit en gezondheid, om toekomstige crises te voorkomen.

37.

Het CvdR roept de Europese Commissie op, aangezien Europa nu op een tweesprong staat, om de volgende jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2022 aan te grijpen om de SDG’s formeel opnieuw in het Europees Semester op te nemen, de SDG’s en de faciliteit voor herstel en veerkracht beter op elkaar af te stemmen en de SDG’s expliciet aan te merken als een manier voor de EU om een duurzaam herstel vorm te geven.

38.

Het CvdR is van oordeel dat door de opname van de SDG’s in het Europees Semester de focus van het Europees Semester als kader voor de coördinatie van het economisch beleid van de EU-landen behouden blijft, en dat de SDG’s bij de eerst mogelijke gelegenheid opnieuw in het Europees Semester moeten worden opgenomen.

39.

Het CvdR spoort de Europese Commissie aan om te beginnen met deze re-integratie tijdens de beoordeling van de nationale plannen voor herstel en veerkracht, door de SDG’s in de door de lidstaten ingediende plannen in kaart te brengen. Het benadrukt dat de diensten van de Europese Commissie een dergelijke visualisatie zouden uitvoeren als het gaat om de vraag hoe de plannen bijdragen aan de SDG’s. Het meent dat men zo een nuttig overzicht krijgt van de volledigheid van de plannen, zonder de verslaglegging administratief gezien nog zwaarder te maken.

40.

De Commissie zou moeten nagaan of er een eenvoudig gestructureerd, niet-bureaucratisch milieuscorebord kan worden opgesteld, dat het sociaal scorebord in het kader van het Europees Semester zou aanvullen en de formele re-integratie van de SDG’s in de volgende cyclus van het Europees Semester zou voorbereiden.

41.

Het CvdR verzoekt de Commissie met voorstellen te komen om de vereisten inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) beter af te stemmen op de uitvoering van de agenda voor duurzame ontwikkeling. Zo zou onder meer kunnen worden nagedacht over een eenvoudig en niet-bureaucratisch Europees mvo-paspoort voor grote ondernemingen, waarin SDG-gerelateerde vereisten met betrekking tot arbeidsverhoudingen, gendergelijkheid, beheer van de toeleveringsketen, belastingen en financiële transparantie zijn vastgelegd.

42.

Het CvdR is van mening dat het voorstel van de Commissie tot herziening van het stabiliteits- en groeipact, dat in het laatste kwartaal van 2021 wordt verwacht, de weg moet effenen voor een op duurzaamheid gerichte hervorming van de EU-mechanismen voor begrotingstoezicht en macro-economisch toezicht, om een toereikend niveau van hoogwaardige overheidsinvesteringen in de duurzame transformatie van de Europese Unie te waarborgen. In dat verband moeten ook voorstellen worden voorgelegd om eenvoudig gestructureerde en niet-bureaucratische indicatoren in het begrotingskader op te nemen die het pad naar verwezenlijking van de SDG’s beter weerspiegelen dan het bbp.

Lokale en regionale bijdragen aan de SDG’s

43.

Het CvdR wijst erop dat de OESO schat dat 65 % van de 169 subdoelen van de 17 SDG’s niet kunnen worden gehaald zonder betrokkenheid van, of coördinatie met, de lokale en regionale overheden (7).

44.

Het merkt op dat de lokale en regionale overheden in 2018 verantwoordelijk waren voor gemiddeld 53 % van de totale overheidsinvesteringen in de EU (8). Het CvdR merkt op dat de meeste van deze investeringen betrekking hebben op infrastructuur voor basisdiensten die tot de hoofdverantwoordelijkheid van steden en/of regio’s behoren en die soms het voorwerp zijn van specifieke SDG’s zoals op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, sociale infrastructuur, drinkwatervoorziening, sanitaire voorzieningen, afvalbeheer, energie, vervoer en huisvesting. Het wijst er tevens op dat een van de SDG’s, meer bepaald SDG 11, volledig is gewijd aan steden en lokale gemeenschappen.

45.

Het CvdR is van mening dat lokale en regionale overheden een sleutelrol spelen bij het op gang brengen van lokaal, regionaal en daarmee ook nationaal beleid op belangrijke terreinen die verband houden met de SDG’s, zoals milieu, openbare diensten, onderwijs, gezondheidszorg en economische en territoriale ontwikkeling. Ook dragen ze bij aan vele andere doelstellingen, zoals gendergelijkheid, duurzame consumptie, werkgelegenheid, innovatie, inclusieve samenlevingen, goed bestuur en partnerschappen. Het CvdR is dan ook van mening dat de bestaande consensus om territoriale prioriteiten in het kader van het EU-beleid naar een hoger plan te tillen, moet worden versterkt. Het wijst erop dat veel netwerken taskforces hebben opgericht waarin de leden informatie en ervaringen uitwisselen over de uitvoering van de SDG’s in hun respectieve landen — en in sommige gevallen met collega’s in partnerlanden — en hun doelstellingen bepleiten bij de Europese Commissie en op internationale fora. Het is ook van belang dat de bevoegdheden die de lokale en regionale overheden in eigen land hebben op Europees niveau uitgeoefend kunnen worden; dit zou het gemakkelijker maken om overheidsbeleid ter verwezenlijking van de SDG’s op alle niveaus te stimuleren.

46.

Het CvdR neemt met voldoening kennis van de voorlopige resultaten van zijn samen met de OESO uitgevoerde enquête over de SDG’s en het herstel (9), waaruit blijkt dat lokale en regionale overheden ondanks de pandemie nog steeds hun best doen om de SDG’s te halen: 60 % van de lokale en regionale respondenten geeft aan ervan overtuigd te zijn dat de SDG’s kunnen helpen om het herstel holistischer te benaderen, en 43 % beschikt over een specifieke governancestructuur om ze uit te voeren.

47.

Het CvdR looft het werk van internationale en Europese verenigingen en organisaties ter ondersteuning van de lokale uitvoering van de SDG’s op Europees en internationaal niveau via decentrale samenwerking en vraagt dat er meer inspanningen worden geleverd om dergelijke partnerschappen te stimuleren (10).

48.

Het CvdR zou graag zien het VN-initiatief inzake de lokale uitvoering van de SDG’s verder wordt ontwikkeld om sneller grotere stappen te zetten in de richting van de verwezenlijking van de SDG’s tegen 2030. Daarnaast verbindt het zich ertoe samen te werken met de VN en de Europese Commissie om steden en regio’s aan te moedigen tot lokale uitvoering van de SDG’s en het opstellen van vrijwillige lokale/regionale/subnationale evaluaties die uiteindelijk kunnen bijdragen tot vrijwillige nationale evaluaties.

49.

Het CvdR benadrukt dat de vooruitgang bij de verwezenlijking van de SDG’s op lokaal niveau moet worden gemeten. Het meent dat de EU steden en regio’s moet helpen hun vooruitgang richting de verwezenlijking van de SDG’s te monitoren, uitgaande van hun eigen situatie (11).

50.

Het CvdR verzoekt het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek zijn werkzaamheden inzake vrijwillige lokale beoordelingen (Voluntary Local Reviews) in de vorm van handboeken voort te zetten en deze te integreren in slimme-specialisatiemechanismen om steden en lokale overheden te ondersteunen bij het gebruik van cohesie- en andere financiële instrumenten. Het is van mening dat de Europese Commissie daarnaast stimulansen moet creëren voor steden en regio’s om op lokaal en regionaal niveau invulling te geven aan de SDG’s. Het vindt dat het dit brede proces zelf zou moeten coördineren.

51.

Het CvdR merkt op dat er ook behoefte is aan een verdere capaciteitsopbouw op lokaal niveau voor de uitvoering van de SDG’s. Het acht het van fundamenteel belang dat er gezamenlijk strategische beheersmodellen en specifieke beheersinstrumenten voor duurzame ontwikkeling worden ontwikkeld en dat er cursussen worden aangeboden aan de besluitvormers en het personeel van lokale overheden en lokale belanghebbenden. Het meent dat de EU Europese netwerken voor gezamenlijke ontwikkeling en dergelijke opleidingsmogelijkheden zou kunnen steunen. Het is ook van mening dat onderzoek — zowel wetenschappelijk-technologisch als geesteswetenschappelijk onderzoek — van cruciaal belang is voor de verwezenlijking van de SDG’s. Er dient dan ook voor te worden gezorgd dat kennis- en innovatiecentra over voldoende financiële middelen beschikken.

52.

Het CvdR wijst op de noodzaak om in alle sectoren en op alle niveaus meer vaart te zetten achter een cultuur van samenwerking bij de uitvoering van de SDG’s.

53.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie derhalve om directe stimulansen voor lokale en regionale overheden, om hen ertoe aan te zetten rechtstreeks samen te werken met de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld teneinde de verwezenlijking van de SDG’s dichterbij te brengen.

54.

Regio’s spelen een cruciale rol bij het vaststellen en uitvoeren van SDG’s ter plaatse als belangrijke partners van nationale en lokale instanties, in een geest van samenwerking die is verankerd in SDG 17. De financiële en technische steun van de regio’s is essentieel voor de lokale capaciteitsopbouw met het oog op de lokale uitvoering van de SDG’s en voor duurzame samenwerking tussen landelijke en voorstedelijke gebieden en steden.

55.

Het CvdR is een groot voorstander van het delen van lokale en regionale beste praktijken en is van mening dat dit van fundamenteel belang is voor het bevorderen van de SDG-agenda, bijvoorbeeld via het onlangs opgerichte Urbact-netwerk, een proefproject waarbij steden de SDG’s lokaal uitvoeren. Het is niettemin van mening dat de EU een nieuw programma moet ontwikkelen voor de uitwisseling van goede praktijken tussen de steden en regio’s in de EU, alsook met steden van andere continenten, om goede praktijken uit de hele wereld in kaart te brengen en bilaterale overeenkomsten te bevorderen.

56.

Het CvdR merkt op dat het de handen ineen wil slaan met andere Europese instellingen om evenementen in het kader van “Science meets regions” en actieprojecten op het gebied van SDG’s te organiseren, waarbij wordt uitgegaan van proefprojecten, experimenten, prototypes en schaalvergroting. Doel is te profiteren van de ervaringen van regio’s die zich in hun beleid laten leiden door de SDG’s, en vervolgens de reproduceerbaarheid en schaalbaarheid daarvan te bevorderen.

57.

Het CvdR verzoekt de EU om stimulansen te creëren voor participatieve maatregelen van burgers en lokale organisaties om de SDG’s te verwezenlijken. Het wijst erop dat deze stimulansen de verspreiding van de Agenda 2030 moeten verbeteren en de SDG’s beter bekend moeten maken bij het grote publiek, zowel in Europa als daarbuiten, via partnerschappen op meerdere niveaus en met meerdere belanghebbenden.

58.

Het CvdR herhaalt zijn toezegging om zijn partnerschappen met de OESO, Eurocities, VRE, CEMR-Platforma en Regions4 te intensiveren om de lokale uitvoering van de SDG’s te versnellen en zich sterk te maken voor de SDG’s als een overkoepelende kernwaarde van de EU. Het verbindt zich ertoe andere partnerschappen aan te gaan om de lokale uitvoering van de SDG’s in Europa en daarbuiten verder te ondersteunen.

59.

Het CvdR verwijst naar zijn advies over duurzameontwikkelingsdoelstellingen: een basis voor een langetermijnstrategie van de EU voor een duurzaam Europa tegen 2030 (12), waarin het zijn politieke standpunten over de discussienota Naar een duurzaam Europa in 2030 uiteenzette en waarin de Europese Commissie werd verzocht “om een leidende rol op zich te nemen bij het opzetten van multilevel-, multistakeholder-, en sectoroverschrijdende governance, […] zodat de mainstreaming van alle dimensies van de SDG’s in alle EU-beleidslijnen mogelijk wordt”, een oproep die nu nog altijd overeind blijft.

Brussel, 1 juli 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa, 5 mei 2021, https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=CELEX%3A52021DC0350

(2)  https://ec.europa.eu/info/files/better-regulation-joining-forces-make-better-laws_nl

(3)  Paragraaf 42, advies van het Europees Comité van de Regio’s — Duurzameontwikkelingsdoelstellingen: een basis voor een langetermijnstrategie van de EU voor een duurzaam Europa tegen 2030, opgesteld door Arnoldas Abramavičius,

https://webapi2016.cor.europa.eu/v1/documents/cor-2019-00239-00-00-ac-tra-nl.docx/content

(4)  https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/sdg_multi-stakeholder_platform_input_to_reflection_paper_sustainable_europe2.pdf

(5)  https://www.eca.europa.eu/Lists/ECADocuments/SR21_10/SR_Gender_mainstreaming_NL.pdf

(6)  Zie het CvdR-advies 3764/2018 over het steunprogramma voor hervormingen en een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen, https://webapi2016.cor.europa.eu/v1/documents/COR-2018-03764-00-00-AC-TRA-NL.docx/content

(7)  De OESO citeert het UN Sustainable Development Solution Network in A Territorial Approach to the Sustainable Development Goals: A role for Cities and Regions to leave no-one behind (2017) — OESO.

(8)  2019, Key Data on Local and Regional Governments in the EU — OESO.

(9)  SDG’s als kader voor het herstel van COVID-19 in steden en regio’s, enquête van het CvdR en de OESO, die van 10 mei t/m 18 juni 2021 is gehouden.

(10)  Enkele voorbeelden hiervan zijn: het proefproject van de OESO voor een territoriale benadering van de SDG’s; het werk van de Raad der Europese Gemeenten en Regio’s (CEMR) om nationale verenigingen van regio’s en steden te helpen bij de opstelling van de vrijwillige subnationale beoordelingen (Voluntary Subnational Reviews) voor de volledige landen; het werk van de Vergadering van de Regio’s van Europa (VRE) m.b.t. de tenuitvoerlegging van de SDG’s op lokaal en regionaal niveau; de praktijkgemeenschap inzake de SDG’s van Regions4; de taskforce voor de SDG’s van Eurocities; de opleiding van opleiders over de SDG’s door Platforma en UCLG; het werk van EU URBACT m.b.t. de SDG’s; de City Mayors Foundation voor de bevordering van duurzaamheid; en ICLE, een toonaangevend netwerk van steden uit de hele wereld voor duurzaamheidsprogramma’s.

(11)  Zoals in Portugal gebeurt met de CESOP Local-projecten van de Katholieke Universiteit van Portugal en ODS Local van de Universiteit van Lissabon.

(12)  Rapporteur: Arnoldas Abramavičius (LT/EVP), aangenomen op 26 juni 2019, COR-2019-00239.


29.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/42


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen — De nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering

(2021/C 440/08)

Rapporteur:

Markku MARKKULA (FI/EVP), voorzitter van het gemeentebestuur van Espoo

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen — De nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering

COM(2021) 82 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Algemene opmerkingen

1.

is ermee ingenomen dat de Europese Commissie, in haar nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering, steden en regio’s oproept om samen met het CvdR de weg te effenen voor aangescherpte ambities op het vlak van klimaatveerkracht en zich in te zetten voor een betere integratie van EU-maatregelen in nationale, regionale en lokale wetgeving en activiteiten.

2.

Het stelt met bezorgdheid vast dat de economische verliezen als gevolg van extreme weersomstandigheden tussen 1980 en 2016 meer dan 436 miljard EUR bedroegen, en dat deze verliezen zullen oplopen tot ten minste 170 miljard EUR per jaar als de opwarming van de aarde 3 oC boven het pre-industriële niveau komt te liggen.

3.

De dringende noodzaak om de klimaatverandering aan te pakken zoals gevraagd in de Overeenkomst van Parijs, vereist een geëngageerd politiek leiderschap op alle bestuursniveaus, dat een actiegerichte en duidelijk omschreven transitie naar een klimaatneutraal Europa bevordert op basis van een bottom-upperspectief met zowel adaptatie- als mitigatiemaatregelen.

4.

De rol van steden en regio’s is veranderd van een bestuurlijke stijl waarbij de overheid centraal staat, naar een op diensten en samenwerking gerichte stijl, waarbij burgers, academici, bedrijven en de derde sector worden betrokken. Het CvdR dringt er bij steden en regio’s op aan hun rol, samenwerking en innovatiebeleid te analyseren en te vernieuwen om grootschaliger maatschappelijke en door technologie ondersteunde innovaties te stimuleren. Dit zal hen in staat stellen de grote maatschappelijke uitdagingen aan te pakken en de juiste voorwaarden voor de verzorgingsstaat te waarborgen.

5.

Het CvdR dringt erop aan dat vraaggestuurd beleid evenals koolstofvoet- en -handafdrukken worden gebruikt als criteria voor duurzame overheidsopdrachten, om zo de transitie naar de circulaire economie te versnellen en de vraag naar duurzame en klimaatvriendelijke producten en diensten te doen toenemen.

6.

Lokale bewustwording en actiebereidheid zijn van essentieel belang; om dit aan te moedigen zijn er nieuwe innovatieve manieren nodig om kwalitatief hoogwaardige steun voor actie op lokaal niveau te creëren. Het CvdR zal met de Europese Commissie samenwerken om modellen voor operationele programma’s te ontwikkelen in het kader van de Green Deal Going Local, voor gemeenten van verschillende omvang en in verschillende ontwikkelingsstadia, aangepast aan hun lokale situatie.

7.

Voor de verwezenlijking van de doelstellingen is het van cruciaal belang dat de meest recente kennis uit onderzoek veel sneller dan nu het geval is wordt gebruikt, gewijzigd en ingezet voor potentiële operationele behoeften. Daarom dringt het CvdR er bij de Europese Commissie op aan om EOR-hubs op te richten die zich focussen op de bevordering van maatschappelijke innovaties die nodig zijn op lokaal en regionaal niveau, en die streven naar de ontwikkeling van ecosystemen voor universiteiten, het bedrijfsleven, de samenleving en de burgers.

8.

Via zijn “Green Deal Going Local”-campagne laat het CvdR zien hoe steden en regio’s de rechtvaardige en duurzame transitie kunnen versnellen met behulp van lokale, regionale, nationale en Europese publieke en private financiering, samen met andere ondersteunende initiatieven. Het CvdR is voornemens om samen te werken met de Europese Commissie, de EU-missies, de Innovatieraad van de EU, het netwerk van regionale EOR-hubs en andere initiatieven van relevante belanghebbenden om tot baanbrekende oplossingen te komen.

9.

Ongeveer 40 % van de steden in de EU met meer dan 150 000 inwoners heeft plannen voor aanpassing aan de klimaatverandering aangenomen (1). Het CvdR moedigt alle steden aan om kennis en beste praktijken op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie (OOI) uit te wisselen en regelmatig bij te werken. Het CvdR roept steden en regio’s op hun krachten te bundelen met het lokale en internationale bedrijfsleven en partnerschappen te vormen voor aanpassing aan en mitigatie van klimaatverandering, en verzoekt de Commissie positieve resultaten te verspreiden.

10.

De in de strategie gehanteerde aanpak om op een billijke en eerlijke manier tot veerkracht te komen, wordt door het CvdR sterk toegejuicht. De klimaatverandering leidt tot steeds grotere problemen, vooral voor mensen in kwetsbare situaties, ouderen, zieken en mensen met een laag inkomen. Aan deze groepen mensen moet in de strategie specifieke aandacht worden besteed.

11.

Het CvdR benadrukt dat het bereid is en zich zal inzetten om samen met steden en regio’s een Europabreed adaptatiesysteem op poten te zetten, evenals een goed functionerende multilevel governancestructuur met duidelijke verantwoordelijkheden. Het doel hiervan is actie mogelijk te maken en doeltreffende lokale en regionale adaptatie- en mitigatiemechanismen op te zetten, op basis van samenwerking tussen de publieke, de particuliere en de derde sector, en om kennis, capaciteiten en financiële middelen naar een hoger plan te tillen.

De aanpassingsstrategie in het kader van de Europese Green Deal

12.

De Commissie zou ongeveer een jaar na de inwerkingtreding van de verordening richtsnoeren moeten vaststellen met gemeenschappelijke beginselen en praktijken voor de identificatie, de classificatie en het prudentieel beheer van fysieke klimaatrisico’s bij de planning, ontwikkeling, uitvoering en monitoring van plannen, programma’s en projecten.

13.

Er zouden synergieën tot stand moeten worden gebracht tussen de aanpassingsrichtsnoeren en de milieubeoordelingsrichtlijnen.

14.

Lokale en regionale overheden zijn verantwoordelijk voor meer dan 70 % van de maatregelen voor de mitigatie van de klimaatverandering en tot 90 % van de maatregelen voor aanpassing aan de klimaatverandering. Het aanpassingsbeleid kan derhalve alleen succesvol zijn als rekening wordt gehouden met de behoeften, standpunten en deskundigheid van regio’s en steden.

15.

Het CvdR roept op tot een krachtig engagement van steden en regio’s om hun eigen klimaatroutekaarten en “Green Deal Going Local”-actieplannen te ontwikkelen, als basis voor de inspanningen om de klimaatverandering aan te pakken — en om te voorkomen wat niet kan worden aangepast en zich aan te passen aan wat niet kan worden voorkomen.

16.

Het CvdR dringt aan op versterking van de regionale samenwerking op het gebied van klimaatadaptatieplannen en -maatregelen in het veld. Het is op lokaal en regionaal niveau dat de maatregelen moeten worden uitgevoerd, samen met burgers en bedrijven.

17.

Het CvdR erkent dat de ultraperifere gebieden van de EU te maken hebben met ernstige aanpassingsproblemen als gevolg van hun specifieke kwetsbaarheden, waardoor zij bijzonder gevoelig zijn voor de gevolgen van de klimaatverandering, en is ingenomen met alle inspanningen om deze gevolgen te verzachten, zoals de uitwisseling van beste praktijken en wereldwijde en regionale aanpassingsoplossingen die door de Commissie en de lidstaten moeten worden bevorderd en gesteund.

18.

Het CvdR benadrukt het belang van de gezamenlijke ontwikkeling van geschikte aanpassingsmethoden en -instrumenten om de cocreatie van maatschappelijke innovaties, grensoverschrijdende samenwerking, uitwisseling van ervaringen en veerkracht te ondersteunen. Hiertoe kunnen maatregelen in het kader van de specifieke doelstelling 2 van Interreg 2021-2027 een belangrijke bijdrage leveren.

19.

Er is steeds meer solide bewijsmateriaal waaruit blijkt dat vrouwen in sommige lidstaten onevenredig kwetsbaar zijn voor klimaatverandering vanwege diepgewortelde sociale normen en sociaaleconomische structuren waardoor zij geen toegang hebben tot middelen, besluitvorming, informatie, onderwijs, de arbeidsmarkt enz. Het CvdR is derhalve van mening dat het EU-beleid, waaronder de Europese Green Deal, van cruciaal belang is om deze belemmeringen weg te nemen en het potentieel aan vaardigheden, kennis en kwalificaties van vrouwen en meisjes optimaal te benutten teneinde de doeltreffendheid en duurzaamheid van de aanpassing aan de klimaatverandering en de rampenrisicovermindering te waarborgen.

20.

Het hamert op het belang van snelle toegang tot deskundig advies over het gebruik van de kennis- en financieringsinstrumenten van de EU.

21.

Bossen en bosbouwbedrijven moeten zich op een natuurgerichte manier aanpassen aan de klimaatverandering. Bossen en boseigenaren spelen een uiterst belangrijke rol bij de bescherming van het klimaat, maar worden zelf door de klimaatverandering getroffen. Het CvdR gaat ervan uit dat de aangekondigde EU-bosbouwstrategie rekening zal houden met de specifieke kenmerken van de bossen in de verschillende Europese regio’s en nauw zal aansluiten bij de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering en bij de biodiversiteitsstrategie van de EU, en is voorstander van ondersteunende EU-maatregelen voor semi-natuurlijke bossen bij hun aanpassing aan de klimaatverandering en de versterking van hun rol als koolstofreservoirs.

22.

Het CvdR roept op tot een snelle en ambitieuze uitvoering van de in de strategie aangekondigde maatregelen ter bevordering van natuurlijke oplossingen om zich aan de klimaatverandering aan te passen, met inbegrip van nieuwe en innovatieve financieringsconcepten en -producten. Het gaat hierbij met name om de bescherming en het herstel van wetlands en veengebieden en de vergroening van steden. Dergelijke oplossingen dragen zowel bij tot een grotere klimaatveerkracht en een gezond leven als tot de verwezenlijking van andere doelstellingen van de Green Deal.

23.

Grootschalige publiek-private investeringen in de ontwikkeling en uitvoering van nieuwe innovatieve oplossingen zijn van essentieel belang. Een voorbeeld van bestaande kennis is het verslag “Net Zero by 2050: A Roadmap for the Global Energy Sector” dat het Internationaal Energieagentschap in mei 2021 heeft gepubliceerd, en waarmee wordt aangetoond hoe een routekaart gebaseerd op meer dan 400 tussentijdse mijlpalen de wereld de weg kan wijzen naar koolstofneutraliteit tegen 2050. Het is belangrijk dat dergelijke investeringen ook de economische groei vergroten en vroegtijdige sterfgevallen voorkomen.

24.

Ook wijst het op de samenwerking met het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) en andere directoraten-generaal van de Commissie om het concept van lokale wetenschappelijke platforms inzake klimaatverandering (de bestaande “lokale IPCC’s”) te ontwikkelen, teneinde de samenwerking met wetenschappers te stimuleren en de besluitvorming van lokale gekozen bestuurders te ondersteunen.

Koolstofhandafdruk — Een nieuwe aanpak voor het berekenen van het klimaateffect

25.

Het CvdR is ingenomen met het voornemen van de Commissie om de maatregelen op verschillende beleidsterreinen te coördineren, zodat de synergetische effecten ervan kunnen worden benut.

26.

Het CvdR pleit ervoor om de koolstofvoetafdruk te verminderen door de negatieve effecten van producten, afval, diensten en organisaties zoveel mogelijk te beperken. Bovendien zou meer aandacht moeten uitgaan naar de koolstofhandafdruk door te laten zien welk positief duurzaamheidseffect klimaatvriendelijke producten en diensten op basis van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties kunnen opleveren.

27.

Het CvdR verwelkomt het voornemen om klimaatadaptatie te koppelen aan de Richtlijn energieprestatie van gebouwen, de Bouwproductenverordening en de Ecodesign richtlijn

28.

Het Europese bedrijfsleven wordt opgeroepen de aanzet te geven tot en te investeren in de ontwikkeling van bedrijfsactiviteiten met een positief effect op het klimaat (de koolstofhandafdruk), zoals het verbeteren van de energie-efficiëntie, het verminderen van het materiaalgebruik, het introduceren van klimaatvriendelijke grondstoffen, het terugdringen van de hoeveelheid afval, het verlengen van de levensduur van producten en het verbeteren van de bruikbaarheid ervan.

29.

De publieke sector zou op tal van manieren zijn rol en troeven kunnen uitspelen om industrieën te helpen sneller nieuwe oplossingen te vinden met het oog op koolstofneutraliteit en de koolstofhandafdruk: een nieuwe koers voor overheidsopdrachten om de vraag naar en de ontwikkeling van duurzame nieuwe producten en diensten te versnellen, open gegevens om problemen te analyseren en klimaatvriendelijke oplossingen te ontwikkelen, crowdsourcing om innovatie- en start-upplatforms te creëren en netwerken om nieuwe concepten en oplossingen ter bevordering van duurzaamheid te ontwikkelen en te verspreiden.

Koolstofbeprijzing — Een integraal onderdeel van de groene transitie

30.

Zowel de publieke als de particuliere sector moeten bij hun aanbestedingen meer naar de behoeften kijken, om overschotten te voorkomen en vervolgens met duurzame producten en diensten in de werkelijke behoeften te voorzien.

31.

Het CvdR dringt er bij de Commissie op aan extra aandacht te besteden aan een doeltreffend CO2-beprijzingssysteem, aangezien dit een van de meest efficiënte maatregelen ter bestrijding van de klimaatverandering is. Om de benodigde investeringen aan te trekken, moet de prijs van CO2 voorspelbaar zijn, op een passend niveau liggen en rekening houden met de reële kosten van schade door CO2-emissies, zodat energie- en andere bedrijven worden aangemoedigd in klimaatvriendelijke oplossingen te investeren.

32.

Het CO2-beprijzingssysteem zal waarschijnlijk een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens omvatten om een internationaal gelijk speelveld tot stand te brengen; om te voorkomen dat landen gratis meeliften moet dit mechanisme transparant zijn.

33.

Het CvdR pleit voor solide marktprikkels om de ontwikkeling van nieuwe koolstofputten en de duurzame vervanging van materiaal met een hoge koolstofvoetafdruk door materiaal met een lage koolstofvoetafdruk aan te moedigen. Onderzoek, ontwikkeling en innovatie moeten worden gesteund om nieuwe CO2-reductietechnologieën en meetmethoden te ontwikkelen.

34.

Het CvdR pleit voor een combinatie van passende marktmechanismen, belastingen, financieringsmaatregelen, wettelijke bepalingen en vrijwillige overheidstoezeggingen om klimaatveranderingsinvesteringen aan te trekken voor de niet-ETS-sector, teneinde op kosteneffectieve wijze emissiereducties te realiseren.

35.

Ook pleit het voor verdere verbeteringen van het emissiehandelssysteem (ETS), met name op het gebied van verwarming, koeling, landgebruik, vervoer en bosbouw (LULUCF). Bij het nemen van de systemische stappen voor de ontwikkeling van het ETS moeten de nationale energie- en klimaatbelastingen worden geïntegreerd in het wereldwijde ETS-systeem.

36.

Het CvdR is ervan overtuigd dat nog sneller doeltreffende maatregelen moeten worden genomen om geleidelijk een einde te maken aan directe en indirecte subsidies voor fossiele brandstoffen — zoals de bestaande belastingvrijstellingen voor vliegtuigbrandstof — en daadwerkelijk een gelijk speelveld voor hernieuwbare energie tot stand te brengen. Zij zullen ook een gedragsverandering bevorderen en de middelen genereren die nodig zijn om een rechtvaardige transitie te ondersteunen.

37.

De EU moet een krachtige leidersrol in de wereld op zich nemen om ten laatste vóór 2030 de noodzakelijke systemen voor CO2-beprijzing en -budgettering te ontwikkelen en om met haar mondiale handelspartners over soortgelijke elementen te onderhandelen.

Financiële steun voor de aanpak van klimaatverandering

38.

Het CvdR erkent dat er enorme initiële investeringsbehoeften zijn, waaronder energiegerelateerde investeringen, die volgens de Europese Commissie alleen al in de periode 2021-2030 naar schatting 350 miljard EUR per jaar méér zullen bedragen dan in het vorige decennium (2). Het CvdR benadrukt het cruciale belang van partnerschappen, waarbij de overheidsmiddelen vooral moeten worden ingezet om het tempo op te voeren.

39.

Steden en regio’s moeten worden geholpen bij het vinden van de juiste combinatie van publieke en particuliere middelen voor aanpassingsmaatregelen, afkomstig uit internationale, Europese, nationale en lokale bronnen. De bureaucratische rompslomp moet worden teruggedrongen en de toegang tot EU-financiering moet worden vereenvoudigd.

40.

De EU en andere actoren moeten manieren ontwikkelen om de potentiële impact van klimaatgerelateerde risico’s op de overheidsfinanciën te meten, instrumenten en modellen voor klimaatstresstests te ontwikkelen, en in rapportage- en begrotingskaders rekening te houden met de klimaatverandering.

41.

De nationale energiemix moet dringend worden bijgewerkt door nieuwe, geavanceerde technologieën te gebruiken om de doelstellingen van de EU-strategie voor het koolstofvrij maken van de economie zo goed mogelijk te helpen verwezenlijken en ten volle rekening te houden met en te profiteren van de bijdragen van “prosumenten”, lokale energiegemeenschappen en nieuwe technologieën. Het CvdR benadrukt het belang van laag- en middenspanningsnetten en de noodzaak om het aandeel hernieuwbare energie in de basislastcapaciteit te verhogen, met name door opslag- en managementtechnologieën te ontwikkelen en energienetwerken uit te breiden om nieuwe kleinschalige producenten beter aan te sluiten op de laag- en middenspanningsnetten. Het roept de Commissie op ervoor te zorgen dat projecten op het gebied van slimme netwerken beter vertegenwoordigd zijn op de lijst van projecten van gemeenschappelijk belang binnen het nieuwe voorgestelde TEN-E-kader.

42.

Het dichten van de klimaatbeschermingskloof vereist een sterkere dialoog tussen beleidsmakers en hun belanghebbenden, met name het bedrijfsleven en investeerders, zoals verzekeraars en pensioenfondsen.

43.

Het CvdR is ingenomen met de toezegging van de Europese Investeringsbank (EIB) om in de periode tot 2025 een steeds groter gedeelte van haar financiering uit te trekken voor klimaatactie, en juicht het toe dat de EIB een routekaart heeft ontwikkeld om uit te groeien tot een klimaatbank (3). Het is tevens verheugd dat de EIB een systematische beoordeling van fysieke klimaatrisico’s heeft ingevoerd, de Climate Risk Assessment (CRA).

De Europese waarnemingspost voor klimaat en gezondheid — Integratie van gezondheid in klimaatdoelstellingen

44.

Het CvdR is ingenomen met de oprichting van een Europese waarnemingspost voor klimaat en gezondheid in het kader van Climate-ADAPT. Via deze waarnemingspost kunnen gegevens, instrumenten en deskundigheid worden gebundeld en met elkaar in verband worden gebracht om de effecten van klimaatverandering op de menselijke gezondheid te communiceren, te monitoren, te analyseren en te voorkomen, op basis van de “één gezondheid”-benadering. Wel is het wenselijk dat het toepassingsgebied wordt uitgebreid tot de gevolgen van verstedelijking en vergrijzing.

45.

Het verzamelen van voorbeelden van beproefde goede praktijken moet worden voorgezet, en deze moeten voor het publiek toegankelijk en gemakkelijk doorzoekbaar worden gemaakt in een register op het Climate-ADAPT-portaal en/of de catalogus van benchmarks op de website van het Burgemeestersconvenant. De kennisoverdracht moet ook worden vergemakkelijkt door samenwerkingsprojecten tussen steden en door het vaststellen, bevorderen en financieren van geschikte peer-to-peer- en mentoractiviteiten.

Digitalisering, data en ruimtevaart

46.

Het CvdR onderstreept het belang van innovatieve digitale technologieën, 5G-technologie, het internet der dingen, artificiële intelligentie en gegevensanalyse om de digitale en groene transformatie van steden en regio’s te verbeteren. Vooral voor plattelandsgebieden is daarnaast ook een toereikende glasvezelvoorziening van belang.

47.

Om succesvol te zijn moeten alle klimaatmaatregelen, met inbegrip van aanpassingsmaatregelen, gebaseerd zijn op de beste beschikbare kennis en innovatie. Alles valt of staat met de mate waarin de burgers zich erin kunnen vinden.

48.

Het is zaak dat bij beoordelingen van risico’s en gevaren in gemeenschappen gebruik wordt gemaakt van stelselmatige en integrale systemen voor preventieve informatie zoals Galileo en Copernicus, op basis van regionale en lokale dataminingoplossingen en het gebruik van satellieten en sensoren met GIS-ondersteunde instrumenten om de kwetsbare punten in verband met verschillende klimaatgerelateerde risico’s in kaart te brengen. Het CvdR spoort de lokale en regionale overheden aan om gebruik te maken van de Copernicus-diensten inzake klimaatverandering (C3S).

49.

Wat betreft het vrijkomen van methaan en andere gassen die schadelijk zijn voor het klimaat verwacht het CvdR dat de informatie van op satellieten gebaseerde monitoringsystemen zoals Galileo en Copernicus zal worden gebruikt om de lekkages aan de hand van nationale, Europese en internationale maatregelen zo snel mogelijk te beëindigen.

50.

Het CvdR dringt erop aan het beleid inzake klimaatadaptatie een meer regionale koers te geven, en is het eens met de adviesraad van de missie inzake “Aanpassing aan de klimaatverandering” dat er behoefte is aan geavanceerde klimaatgegevensdiensten die kunnen worden geleverd door Copernicus, Climate-ADAPT, het Kenniscentrum voor rampenrisicobeheer en andere instrumenten en bronnen, zoals aardobservatiesatellieten en in-situsensoren (met inbegrip van grondstations, sensoren in de lucht en sensoren op zee).

51.

Er moet meer worden geïnvesteerd in ruimtevaarttechnologie om relevante informatie over klimaatgerelateerde risico’s en passende aanpassingsmaatregelen te kunnen verstrekken, en er moet met de Commissie, het GCO en het EMA worden samengewerkt om deze informatie gemakkelijker beschikbaar te maken voor lokale en regionale overheden.

Missies van Horizon Europa

52.

Het CvdR roept op tot een snellere aanpassing en uitvoering van de geplande Horizon Europa-missie inzake “Aanpassing aan de klimaatverandering” evenals andere missies — zodra deze zijn goedgekeurd — die relevant zijn voor aanpassing, onder meer met betrekking tot de gezondheid van de bodem, klimaatneutrale steden, en oceanen.

53.

De twee klimaatmissies — “een klimaatbestendig Europa” en “100 klimaatneutrale steden tegen 2030” — zijn van cruciaal belang. Het CvdR roept gemeenschappen, steden en regio’s die de volledige geografische, sociale en economische diversiteit van de Europese gebieden vertegenwoordigen op om samen te werken teneinde de klimaatneutraliteitsdoelstelling van de EU te realiseren.

54.

Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) van de EU zou in samenwerking met het CvdR onderzoeks- en leeractiviteiten kunnen ontwikkelen en organiseren ter ondersteuning van de activiteiten van EU-missies in het kader van het “Science Meets Regions”-initiatief. Dit zou de impact van de missies vergroten en de bereikte resultaten zouden snel kunnen worden gedeeld met het oog op de toepassing ervan in heel Europa.

55.

Het CvdR herhaalt zijn toezegging, overeenkomstig het door commissaris Gabriel ondertekende gezamenlijke actieplan, om de EU-missies samen met DG RTD uit te voeren. De EU-missies vergen een doeltreffend multilevel governance-systeem, regionale plaatsgebonden innovatie-ecosystemen en strategieën voor slimme specialisatie om hun doelstellingen te bereiken.

56.

Het CvdR draagt bij aan de EU-missies via de actieve betrokkenheid van het lokale niveau en biedt ondersteuning voor de oprichting van EOR-hubs door zelf actief bij te dragen aan experimenten, snelle prototyping, testen, demonstratie en opschaling van de onderzoeks- en innovatieresultaten van de missies.

57.

Het CvdR benadrukt het belang van de integratie van Horizon Europa, gezamenlijke demonstratie- en uitvoeringsinstrumenten, innovatie-initiatieven van publiek-private partnerschappen op lokaal niveau en multilevelgovernance-financieringsinstrumenten in de regionale strategieën voor slimme specialisatie.

58.

Van cruciaal belang zijn ook de partnerschapscontracten tussen de EU en steden en regio’s met een demonstratiefunctie in het kader van de missies inzake “Slimme steden” en “Aanpassing aan klimaatverandering”, om in heel Europa effect te sorteren, baanbrekende klimaatdoelstellingen te halen en grootschalige resultaten te boeken.

59.

Voor klimaatgerelateerde missies zou de volgende driestappenbenadering kunnen worden gevolgd: 1) een open en interactief proces om regio’s en steden op verschillende manieren bij de missie te betrekken; 2) deelname van het vereiste aantal pioniersgemeenschappen om de door de missie voorgestelde oplossingen in reële omstandigheden te testen; 3) overeenstemming bereiken over de bijdrage van de bij de demonstratie betrokken gemeenschappen aan de grootschalige toepassing van innovatieve oplossingen en aan de opschaling van de beste oplossingen om in heel Europa te worden gebruikt.

60.

De missie inzake “Aanpassing aan klimaatverandering” en het Burgemeestersconvenant zouden kunnen samenwerken om zoveel mogelijk steden en regio’s te betrekken bij de ontwikkeling van een goed begrip van, voorbereiding op en beheersing van klimaatrisico’s. De CvdR-ambassadeurs van het convenant kunnen een actieve rol spelen in dit proces.

61.

Het CvdR is een groot voorstander van de invoering van een beleidsondersteuningsfaciliteit die tot doel heeft rechtstreekse technische bijstand te verlenen bij de ontwikkeling en uitvoering van lokale en regionale aanpassingsstrategieën en -plannen. Dit instrument zou een aanpassingshelpdesk, praktische workshops en andere instrumenten moeten omvatten die in synergie met het Burgemeestersconvenant moeten worden gecreëerd, en het CvdR is bereid de opzet en uitvoering van deze faciliteit te ondersteunen.

Belangrijke partnerschappen en COP26

62.

De COP26 van het UNFCCC is voor de EU de ideale gelegenheid om haar positie als voortrekker op het gebied van wereldwijde klimaatactie veilig te stellen. De voortdurende activiteiten en inzet van regio’s en steden moeten tijdens de COP26 grote zichtbaarheid krijgen.

63.

Het UNFCCC zou ervoor moeten zorgen dat er binnen de mondiale klimaatdiplomatie en -activiteiten meer aandacht en erkenning komt voor de subnationale overheden. Het zou hiervoor moeten samenwerken met internationale gemeenschappen en netwerkorganisaties, zoals ICLEI, Under2Coalition, Regions4, Climate Alliance en UCLG United Cities and Local Governments.

64.

Het CvdR beveelt aan dat steden en regio’s een grotere rol krijgen binnen het Climate-ADAPT-platform (4) en wil zelf graag intensiever samenwerken, vooral met het Europees Milieuagentschap, de kennis- en innovatiegemeenschap voor klimaat van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) en het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek. Deze instanties zouden regelmatig updates moeten uitbrengen van de wetenschappelijke kennis en specifieke projecten op het gebied van klimaatverandering, klimaatgevolgen en kwetsbaarheid voor klimaatverandering in de belangrijkste biogeografische regio’s in Europa.

65.

Het CvdR roept de Commissie op de lidstaten met klem aan te bevelen om subnationale overheden te betrekken bij het opstellen van hun aanpassingsstrategieën en bij het bevorderen van de ontwikkeling van regionale en lokale strategieën, alsook van een regionale uitsplitsing van nationale strategieën. Het is bereid om daartoe klimaat- en energiedialogen op verschillende niveaus te organiseren.

Brussel, 1 juli 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Verslag inzake de uitvoering van de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering, COM(2018) 738 final.

(2)  Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030, COM(2020) 562 final.

(3)  https://www.eib.org/en/about/partners/cso/consultations/item/cb-roadmap-stakeholder-engagement.htm

(4)  https://climate-adapt.eea.europa.eu/


29.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/49


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de strategie ter versterking van de toepassing van het Handvest van de grondrechten in de EU

(2021/C 440/09)

Rapporteur:

Jean-Luc VANRAES (BE/Renew Europe)

Lid van de gemeenteraad van Ukkel

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Strategie ter versterking van de toepassing van het Handvest van de grondrechten in de EU

COM(2020) 711 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

is ingenomen met de nieuwe strategie ter versterking van de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de EU (het Handvest), omdat daarin de rol van de lokale en regionale overheden als centrale spelers bij de bevordering en bescherming van de rechten uit het Handvest specifiek wordt erkend.

2.

De lokale en regionale overheden, die van fundamenteel belang zijn voor de democratische legitimiteit, zouden permanent moeten worden betrokken bij de bevordering van de waarden van het Handvest en bij het toezicht op de naleving van de daarmee samenhangende beginselen.

3.

Het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) is het ermee eens dat de EU de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden en ervaringen tussen alle bestuursniveaus (nationaal, regionaal en lokaal) en de ontwikkeling van specifiekere richtsnoeren en opleiding m.b.t. het Handvest moet blijven stimuleren.

4.

Specifieke richtsnoeren zijn nuttig om uit te leggen waarom de grondrechten belangrijk zijn voor de lokale en regionale overheden. Daartoe kunnen onder meer voorbeelden worden gegeven van de manier waarop zij van het Handvest gebruik kunnen maken.

5.

Het CvdR pleit voor meer samenwerking met de Raad van Europa om de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de EU te versterken.

6.

Het is verheugend dat de Europese Commissie van plan is om vanaf 2021 jaarlijks verslag uit te brengen over de toepassing van het Handvest van de grondrechten in de lidstaten. De Commissie zou in die verslagen goede praktijkvoorbeelden en ervaringen van steden en regio’s met de toepassing van het Handvest moeten opnemen en voorafgaand daaraan steden en regio’s al actief moeten benaderen. In dit verband is samenwerking met het CvdR belangrijk.

7.

Nationale en Europese verenigingen van lokale en regionale overheden kunnen in dit verband een grote rol spelen. Het CvdR wil nauwer met hen gaan samenwerken om de lokale en regionale overheden bewuster te maken van het Handvest en ervoor te zorgen dat ze het beter begrijpen.

8.

Het CvdR vindt het relevant contactpunten en een netwerk op te zetten die de informatie-uitwisseling over het Handvest en het delen van goede praktijkvoorbeelden tussen de verschillende bestuursniveaus vergemakkelijken en die de lokale en regionale overheden aan de hand van richtsnoeren ook duidelijk kunnen maken hoe ze hun beleid in volledige overeenstemming met het Handvest kunnen vormgeven.

9.

Het CvdR is ingenomen met de middelen die de Europese Commissie via het programma Rechten en Waarden heeft toegewezen om gemeenten en verenigingen te helpen samen te werken bij kwesties van gemeenschappelijk belang door de uitwisseling van goede praktijken mogelijk te maken en netwerken van steden op te zetten.

10.

Het CvdR acht het van belang, zoals de Europese Commissie voorstelt, dat alle lidstaten lokale coördinatoren aanwijzen, die duidelijke taken moeten krijgen met het oog op de uitvoering van het Handvest.

11.

Aangezien de lokale en regionale overheden een sleutelrol spelen om de toepassing van het Handvest te waarborgen, is deelname van het CvdR aan de interinstitutionele dialoog over het Handvest essentieel.

12.

Alvorens EU-middelen toe te kennen moet de Europese Commissie systematisch, via een duidelijke en transparante procedure, controleren of het Handvest wordt toegepast. Naleving van artikel 2 VEU, waarin de waarden van de Unie zijn verankerd, moet een voorwaarde zijn om voor EU-middelen in aanmerking te komen. Een van de overwegingen van Verordening (EU) 2020/2092 van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (1) luidt: “In zijn conclusies van 21 juli 2020 heeft de Europese Raad verklaard dat de financiële belangen van de Unie moeten worden beschermd overeenkomstig de in de verdragen verankerde algemene beginselen, met name de in artikel 2 VEU vervatte waarden.” In dezelfde verordening wordt bepaald dat bij de uitvoering door de lidstaten van de Uniebegroting eerbiediging van de rechtsstaat, die onlosmakelijk is verbonden met de eerbiediging van de democratie en van de grondrechten, “een essentiële voorwaarde [is] voor naleving van het in artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verankerde beginsel van goed financieel beheer”.

13.

Het CvdR stelt voor om ter gelegenheid van de Dag van Europa (9 mei) en in het kader van de Conferentie over de toekomst van Europa het Handvest op passende wijze in discussies aan bod te laten komen en het aldus meer bekendheid te geven, en verzoekt zijn leden om volledig toegankelijke en inclusieve lokale activiteiten te stimuleren die het cruciale belang van de grondrechten en het Handvest voor onze democratieën en onze burgers uitleggen en onder de aandacht brengen.

14.

Het CvdR is het er volledig mee eens dat de EU toetreedt tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

15.

Het CvdR beveelt aan een orgaan op te richten dat toeziet op de correcte toepassing van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

16.

In voor jongeren en kinderen bedoelde programma’s zoals bijvoorbeeld Euroscola, eTwinning en het Europees Solidariteitskorps zou permanent nadruk moeten komen te liggen op de financiering van acties in verband met het Handvest van de grondrechten, zodat zij er kennis van kunnen nemen.

17.

Het CvdR beveelt voorts aan dat de Europese Unie het Europees Sociaal Handvest onderschrijft om ervoor te zorgen dat alle grondrechten optimaal worden beschermd.

18.

Dit zal een belangrijke mijlpaal vormen in de versterking van de toepassing van het Handvest in de EU en zal de EU tegelijkertijd sterken in haar pogingen om mensenrechten in haar externe optreden centraal te stellen.

Brussel, 1 juli 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  https://eur-lex.europa.eu/eli/reg/2020/2092/oj


29.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/51


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — De toekomst van regionale luchthavens — Uitdagingen en kansen

(2021/C 440/10)

Rapporteur:

Władysław ORTYL (PL/ECR), voorzitter van het bestuur van de provincie Subkarpaten

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

De huidige situatie van regionale luchthavens

1.

onderstreept dat er op EU-niveau geen algemeen aanvaarde definitie van de term “regionale luchthaven” bestaat. In dit advies wordt ervan uitgegaan dat met deze term luchthavens worden bedoeld die geen hub-luchthavens zijn en waarvan het voornaamste verzorgingsgebied niet de hoofdstad van het land in kwestie is. De Europese Commissie zou deze term echter moeten preciseren aan de hand van criteria zoals het soort verbindingen dat wordt aangeboden, het aantal passagiers en het aantal verbindingen met andere luchthavens. Verder wordt de Commissie opgeroepen criteria vast te stellen om verschillende categorieën regionale luchthavens te definiëren (zoals luchthavens in bepaalde perifere, eiland-, ultraperifere of minder ontwikkelde regio’s) en zo te bepalen welke financierings- en mededingingsregels op die categorieën van toepassing zijn.

2.

Het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) wijst erop dat de luchtvaart een van de sectoren is die het hardst door de COVID-19-pandemie zijn getroffen en dat de situatie van de regionale luchthavens bijzonder zorgwekkend is. Meer dan 6 000 routes die in 2019 vanuit Europese luchthavens werden geëxploiteerd, worden negen maanden na het begin van de COVID-19-crisis nog altijd niet aangeboden (1). Kleinere regionale luchthavens zagen een enorme afname van het aantal rechtstreekse luchtverbindingen, met name bij passagiersvluchten. Zo verloor Treviso (Italië) 95 % van alle verbindingen, Vaasa (Finland) 91 %, Quimper (Frankrijk) 87 % en Burgas (Bulgarije) 82 %. Maar belangrijke Europese vrachtluchthavens, zoals Luik (België), zagen het aantal vrachtvluchten met 10,7 % stijgen.

3.

Organisaties zoals Eurocontrol (2) ramen dat in 2020 luchtvaartmaatschappijen, luchthavens en verleners van luchtvaartnavigatiediensten een nettoverlies van 56,2 miljard EUR leden, dat het aantal passagiers met 1,7 miljard daalde, dat er 6,1 miljoen minder vluchten waren (in het beste geval vaak een halvering) en dat 191 000 mensen in Europa direct hun baan verloren. De ACI schat (3) dat door de plotselinge afname van het passagiersverkeer de inkomsten van de Europese luchthavens in 2020 fors zijn teruggelopen (met circa 33,6 miljard EUR, ofwel -68,8 %). Eurocontrol voorspelde dat het luchtverkeer in het meest optimistische scenario in 2024 en in het slechtste geval in 2029 weer terug zou zijn op het niveau van 2019.

4.

Uit een analyse van ACI Europe van het scenario voor de middellange termijn blijkt dat de luchthavens in 2021 nog eens 25 miljard EUR aan inkomsten kunnen verliezen ten opzichte van 2019.

5.

Sommige luchthavens bevinden zich door die enorme daling van hun inkomsten nu in een dermate moeilijke situatie dat zij zonder externe steun het risico lopen failliet te gaan. In oktober 2020 dreigde voor maar liefst 193 Europese luchthavens binnen enkele maanden faillissement (4). Daarbij ging het vooral om regionale luchthavens, die de mensen in hun eigen regio’s bedienen. Deze luchthavens zijn samen goed voor 277 000 arbeidsplaatsen en een aandeel van 12,4 miljard EUR in het bbp. Hun sluiting zou dramatische gevolgen hebben voor de werkgelegenheid en de economie in de regio’s waar ze gevestigd zijn.

De luchtvaart betrekken bij de Europese Green Deal

6.

De Europese Commissie heeft haar visie op het koolstofarm maken van de luchtvaart uiteengezet in haar strategie voor duurzame en slimme mobiliteit (5), die ertoe moet leiden dat de vervoersgerelateerde broeikasgasemissies in 2050 met 90 % zijn verminderd. De luchtvaart en luchthavens moeten bijdragen aan de decarbonisatiedoelstellingen van de Unie. In de Europese Green Deal wordt benadrukt dat de luchtkwaliteit rond luchthavens moet worden verbeterd door de uitstoot van verontreinigende stoffen door vliegtuigen en ten gevolge van luchthavenactiviteiten aan te pakken, onder meer door het aandeel alternatieve, klimaatneutrale brandstoffen geleidelijk te verhogen, door luchthavens multimodale mobiliteitsknooppunten te laten worden en luchthavens emissievrij te maken. Regionale luchthavens zouden door hun inherente kenmerken ideale pioniers kunnen zijn van groene innovatie, aangezien ze kleiner en flexibeler zijn en zich daardoor gemakkelijker kunnen aanpassen aan de komst van nieuwere, groenere types vliegtuigen.

7.

De aanleg van infrastructuur om de stap te zetten naar emissievrije luchthavens op eilanden zal veel duurder uitvallen dan soortgelijke projecten in regio’s op het vasteland vanwege de extra kosten die dit met zich meebrengt op eilanden. Het CvdR verzoekt de lidstaten dan ook gerichte financiële steun te verlenen aan regionale overheden en/of bedrijven om de overstap naar emissievrije luchthavens op eilanden te bevorderen.

8.

Luchthavens zijn ongelijk over de lidstaten en regio’s verdeeld. In sommige gebieden, zoals de Benelux-landen, Duitsland en Noord-Italië, is de luchthavendichtheid zeer hoog, terwijl in bijvoorbeeld middenoostelijk Europa relatief heel weinig regionale luchthavens te vinden zijn. Dit weerspiegelt een breder probleem van ongelijke toegang tot vervoersmogelijkheden, zowel voor burgers als ondernemingen die buiten de centraal gelegen gebieden van de EU wonen resp. gevestigd zijn. Daarom moeten stappen worden gezet om deze verschillen en het aantal regio’s zonder regionale luchthaven te verkleinen.

9.

De luchtvaart is na het wegvervoer de grootste veroorzaker van vervoersgerelateerde broeikasgasemissies en beïnvloedt bovendien het klimaat door de uitstoot van andere stoffen dan CO2 (bijv. waterdamp en sulfaten op grote hoogte). Aangenomen wordt dat de effecten daarvan even groot zijn als van CO2-emissies (6). De brandstofefficiëntie in de luchtvaart is recentelijk verbeterd, maar de milieuvoordelen daarvan zijn tenietgedaan door de constante groei van het luchtverkeer (60 % in de periode 2005-2017 en tussen nu en 2050 wordt een verdrievoudiging verwacht). De enorme afname van het luchtverkeer ten gevolge van de COVID-19-crisis zal waarschijnlijk van tijdelijke aard zijn.

10.

Het CvdR wijst er echter op dat luchthavens, volgens een mededeling van het Europees Universitair Instituut (7), in operationeel opzicht slechts ongeveer 2 % van de totale wereldwijde luchtvaartemissies rechtstreeks kunnen beïnvloeden.

11.

Het in 2011 herziene witboek, dat een essentieel document is voor het EU-vervoersbeleid, heeft tot doel het Europese vervoer minder afhankelijk van de invoer van olie te laten worden en efficiënter en koolstofvrij te maken. In het witboek wordt ook gewezen op het belang van intermodaliteit en comodaliteit. Daartoe moeten de verschillende vervoerswijzen doeltreffend worden benut, afzonderlijk of gecombineerd. Dit zal leiden tot een optimaal en duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen. In dit verband is een voortdurende uitwisseling van ervaringen noodzakelijk tussen lidstaten en decentrale overheden over verdere integratie van de verschillende vervoerswijzen, met name de luchtvaart en het spoor, bijvoorbeeld ten aanzien van de invoering van gezamenlijke tickets voor trein en vliegtuig of de mogelijkheid bagage nog voor aankomst op het vliegveld al op het treinstation in te checken en af te geven. Op lange termijn moet worden nagegaan of het haalbaar is korteafstandsvluchten af te schaffen en in plaats daarvan te investeren in spoorverbindingen en hogesnelheidstreinen.

12.

Ter bevordering van inter- en comodaliteit zouden in de nabije toekomst systematisch aantrekkelijke spoorverbindingen, onder meer voor hogesnelheids- en goederentreinen naar luchthavens, moeten worden gerealiseerd. Verder zouden luchtvaartmaatschappijen, spoorwegondernemingen en busbedrijven als service voor de consument moeten worden verplicht gezamenlijke tickets te verkopen, zodat hun passagiers voor een gecombineerde reis slechts één ticket hoeven aan te schaffen. Kwesties in verband met gemiste aansluitingen zouden in het kader van de verordening inzake passagiersrechten moeten worden geregeld.

13.

De luchtvaart heeft een positieve impact op de economische ontwikkeling van regio’s, onder meer op de toeristische sector. Het CvdR heeft er in zijn in 2020 uitgebrachte advies getiteld “Naar een duurzamer toerisme voor steden en regio’s in de EU” voor gepleit om de connectiviteit tussen Europese steden en regio’s te vergroten door minder vervuilende vervoersopties te bevorderen en de intermodaliteit te verbeteren, in overeenstemming met de uiteindelijke doelstelling van de Europese Green Deal.

14.

De tijdens de pandemie opgedane ervaringen zouden moeten worden geëvalueerd, zoals de milieu- en klimaatimpact van het afgenomen luchtverkeer en de gevolgen daarvan voor de economische ontwikkeling van regio’s en steden. Dit zou feiten opleveren voor toekomstige discussies en besluitvorming over nieuwe strategieën voor duurzaam toerisme en de toekomst van regionale luchthavens.

15.

Om hun emissies te beperken, kunnen luchthavens de aan luchtvaartmaatschappijen opgelegde luchthavengelden koppelen aan milieucriteria, bijvoorbeeld door de luchthavengelden te verlagen voor stillere en schonere vliegtuigen. Ook kunnen ze, om de uitstoot per passagier te verminderen, luchtvaartmaatschappijen belonen voor hogere bezettingsgraden. Verder kunnen luchthavens met prikkels het gebruik van nieuwe brandstoffen en geluidsbeperkende maatregelen stimuleren, door voor andere vliegtuigen dan die van de laatste generatie vertrek na een bepaald tijdstip ’s avonds of nachtvluchten te verbieden. Tot slot kunnen ze op basis van vliegtuigtype en andere doelstellingen beperkingen stellen aan slots.

16.

Aan overheidsinvesteringen in regionale luchthavens (met Europees geld of staatssteun) moet als voorwaarde worden gesteld dat ze in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de Europese Green Deal en met het beginsel dat het milieu geen schade mag worden berokkend.

17.

Het CvdR is ingenomen met de opgevoerde inspanningen van de Europese Commissie om de emissies van de luchtvaart te verminderen, evenals met de steun van de lidstaten voor de Regeling voor koolstofcompensatie en -reductie voor de internationale luchtvaart (Corsia).

Belang van regionale luchthavens

18.

De luchtvaart was in Europa in 2018 goed voor 25,9 % van het mondiale passagiersverkeer. Dat zorgde direct en indirect voor meer dan 13,5 miljoen banen en een bijdrage van 991 miljard USD aan de economie. Luchthavenexploitanten en instanties/ondernemingen die met luchthavens samenwerken, zijn naar schatting goed voor 1,7 miljoen directe arbeidsplaatsen (8).

19.

Regionale luchthavens zijn essentieel voor de bereikbaarheid van regio’s die zich ver van belangrijke knooppunten bevinden, economisch relatief minder ontwikkelde regio’s, perifere gebieden en eilanden en leveren daarmee een grote bijdrage aan de economische ontwikkeling en het scheppen van werkgelegenheid in die gebieden en regio’s. Ze creëren ontwikkelingsimpulsen waarmee de verwezenlijking van de territoriale, economische en sociale cohesiedoelstellingen wordt bevorderd.

20.

Regionale luchthavens bieden ook professionele en uitgebreide grondafhandelingsdiensten aan voor de general aviation (GA), wat vooral vanuit het oogpunt van vliegopleiding van groot belang is.

21.

Verder vormen regionale luchthavens een uiterst belangrijk onderdeel van de kritieke infrastructuur die cruciaal is voor de veiligheid van een land en zijn burgers. Ze zijn onontbeerlijk voor het ambulancevervoer per vliegtuig of helikopter (gepland of traumavervoer), voor bosbranddetectie en -bestrijding vanuit de lucht, alsook in noodsituaties — (natuur)rampen, overstromingen enz. — en dragen daarmee bij aan het efficiënt functioneren van hulpdiensten, het openbaar bestuur, overheidsinstanties en ondernemingen.

Regionale bereikbaarheid als voorwaarde voor duurzame ontwikkeling

22.

Het tempo van de ontwikkeling van een regio wordt in grote mate bepaald door de bereikbaarheid ervan, d.w.z. de kwaliteit van de vervoersverbindingen. Aldus spelen regionale luchthavens een belangrijke rol voor de territoriale samenhang in de EU, zeker in het geval van eilandengroepen, waar ze bij gebrek aan alternatieven zoals wegen of spoorwegen cruciaal zijn voor de cohesie binnen de regio, alsook in het geval van dunbevolkte, perifere, ultraperifere en minder ontwikkelde regio’s, wanneer andere geschikte en milieuvriendelijke vervoerswijzen er niet voorhanden zijn.

23.

In het Verdrag van Lissabon is vastgelegd dat territoriale samenhang een EU-doelstelling is en de derde dimensie van het cohesiebeleid vormt, naast economische en sociale samenhang.

24.

Het CvdR is in dit verband ingenomen met het akkoord over de toekomstige verordening betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), waarin — conform de aanbevelingen uit het CvdR-advies over het EFRO (9) — de bijzondere situatie van afgelegen regio’s en regionale luchthavens wordt erkend. Op grond van deze verordening zijn EU-investeringen in luchthaveninfrastructuur niet mogelijk, behalve ten gunste van afgelegen gebieden en bestaande regionale luchthavens, mits de investeringen gerichte maatregelen ter beperking van de milieu-impact of veiligheids- of beveiligingsmaatregelen ondersteunen.

Toekomst van regionale luchthavens

25.

Volgens het CvdR is het nu het moment om de betekenis van regionale luchthavens in Europa te beoordelen. Daarbij moet rekening worden gehouden met hun belang voor de bereikbaarheid van de regio, en dus van de burgers, en voor de regionale economische ontwikkeling, waaronder het toerisme en het goederenvervoer, moeten de ervaringen met en de impact van de COVID-19-pandemie in aanmerking worden genomen en moet worden gelet op de bijdrage van regionale luchthavens aan het ambitieuze EU-klimaatbeleid.

26.

Het CvdR kijkt uit naar een gecoördineerde aanpak van de Europese Commissie, lidstaten, regio’s, wetenschap en bedrijfsleven om een nieuw alomvattend vervoerssysteem in Europa te ontwikkelen, met behoud van luchtvervoer als vervoerswijze, die in de richting van groene groei wordt gestuurd. Deze aanpak moet ertoe leiden dat de luchtvaartsector crisisbestendiger wordt, beter met andere vervoerswijzen wordt geïntegreerd, met name het spoor, en wordt betrokken bij het verwezenlijken van de verbintenissen uit de Overeenkomst van Parijs.

27.

In dit verband moet worden gestreefd naar een evenwicht: enerzijds moet worden voldaan aan de milieueisen die gericht zijn op decarbonisatie van de luchtvaartsector, anderzijds moet ook rekening worden gehouden met bepaalde perifere, ultraperifere en eilandregio’s die afhankelijk zijn van hun regionale luchthavens en waar er daarvoor geen haalbare alternatieven bestaan.

Steun van de lidstaten en de EU

28.

Allereerst zouden de lidstaten door de Europese Commissie kunnen worden verplicht om voor de korte en lange termijn strategische plannen op te stellen voor de regionale luchthavens en in dit verband onder meer speciale steuninstrumenten te ontwikkelen om de klimaatimpact van de luchtvaart te verkleinen en de groene transitie ervan te ondersteunen.

29.

Volgens de richtsnoeren van de Europese Commissie betreffende staatssteun en openbaredienstverplichtingen en de regels die van toepassing zijn op de luchtvaart tijdens de COVID-19-crisis, kunnen de lidstaten onder bepaalde voorwaarden steun verlenen aan door de pandemie getroffen ondernemingen, waaronder regionale luchthavens.

30.

Regionale luchthavens zijn echter, met name op eilanden en in dunbevolkte, perifere, ultraperifere en minder ontwikkelde gebieden, grotendeels niet in staat om structureel hun operationele en kapitaalkosten te dekken en hebben daarom aanvullende exploitatiesubsidies nodig. Deze luchthavens ondervinden concurrentienadelen en de reikwijdte van hun activiteiten is beperkt, waardoor ze hun vaste kosten niet kunnen terugverdienen.

31.

Het CvdR roept in dit verband de Europese Commissie op om binnen de Europese wetgeving nog flexibelere en effectievere regels voor overheidssteun uit te werken die de lidstaten in staat stellen aan regionale luchthavens financiële steun te verlenen overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het EFRO en de faciliteit voor herstel en veerkracht met het oog op investeringen in regionale luchthavens in perifere, eiland-, ultraperifere of minder ontwikkelde regio’s, waar er geen efficiëntere en duurzamere alternatieven voor vliegverbindingen zijn (bijv. via het spoor).

32.

Wat de milieueisen voor regionale luchthavens betreft, zouden de lidstaten een brede aanpak moeten kunnen hanteren waarbij niet alleen de door die luchthavens zelf genomen maatregelen maar ook die van de in hun omgeving rechtstreeks met hen samenwerkende economische spelers in aanmerking worden genomen.

Plaats van de luchtvaart in het nieuwe meerjarig financieel kader van de EU voor 2021-2027

33.

Het CvdR dringt er bij de Europese Commissie op aan om in het EU-cohesiebeleid voor 2021-2027, onder vooraf vastgestelde voorwaarden, investeringsmiddelen toe te staan als steun voor regionale luchthavens waarmee rechtstreeks wordt bijgedragen aan decarbonisatie en het model van een koolstofarme en circulaire economie.

34.

De Europese Commissie zou eveneens nieuwe regels inzake staatssteun moeten invoeren voor kleine regionale luchthavens met jaarlijks gemiddeld minder dan 1 miljoen passagiers die geen concurrentie vormen voor andere luchthavens, en deze luchthavens moeten vrijstellen van de verplichting om door overheden verstrekte investerings- of exploitatiesteun te melden (wanneer ze geen eigen bijdrage van 25 % kunnen genereren).

35.

De Europese Commissie zou voldoende EU-middelen moeten toewijzen voor de ontwikkeling van veiligheids- en beveiligingsinfrastructuur, de toepassing van innovatieve technologieën en de digitalisering van luchthavens met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal.

36.

Met het oog op de totstandbrenging van een groener luchtvervoerssysteem dienen met Europese middelen de resultaten van onderzoek en ontwikkeling in de praktijk te worden omgezet, met name met betrekking tot de vermindering van de emissies en het lawaai van vliegtuigmotoren door het gebruik van alternatieve brandstoffen.

37.

De faciliteit voor herstel en veerkracht (10) voorziet in steun op gebieden die verband houden met “beveiligings-, veiligheids- en luchtverkeersbeheersystemen voor bestaande luchthavens” en in steun “voor luchthavens in ultraperifere regio’s” op voorwaarde dat de desbetreffende activiteiten “volledig in overeenstemming zijn met de klimaat- en milieunormen en -prioriteiten van de Unie en het ernstige-afbreukverbodsbeginsel in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852”. De lidstaten zouden daarom samen met de Europese Commissie grondig moeten nagaan wat binnen de nationale plannen voor herstel en veerkracht de mogelijkheden zijn voor steun aan regionale luchthavens.

38.

Verder verwacht het CvdR dat de Europese Commissie ervoor zal zorgen dat regionale luchthavens in de ultraperifere regio’s worden aangemoedigd om gebruik te maken van de Europese middelen die worden verstrekt via de nationale en regionale programma’s in het kader van de nieuwe financiële vooruitzichten van de EU voor 2021-2027, voor investeringen die verband houden met de bescherming van het milieu of die gecombineerd worden met investeringen welke nodig zijn om negatieve milieugevolgen te verzachten of te verminderen.

Rol van de lokale en regionale overheden

39.

De lokale en regionale overheden zijn verantwoordelijk voor het organiseren en verlenen van openbaarvervoersdiensten op hun grondgebied en voor het bevorderen van de regionale economische ontwikkeling. Tal van lokale en regionale overheden bezitten of beheren regionale luchthavens, zorgen voor de nodige infrastructuur en andere voor het functioneren van die luchthavens noodzakelijke diensten en dragen soms aanzienlijk bij aan de financiering ervan.

40.

De lokale en regionale overheden zouden er voortdurend naar moeten streven om mobiliteitspatronen te verbeteren en de meest geschikte vervoerswijzen te kiezen, onder meer rekening houdend met de voor- en nadelen van de bereikbaarheid van regionale luchthavens. Daartoe moeten ze klimaatneutrale vervoersprojecten ondersteunen (in het bijzonder m.b.t. openbaar en ook individueel vervoer met geringe of zonder enige uitstoot) alsmede de aanleg van infrastructuur voor niet-gemotoriseerd vervoer en innovatieve oplaadpunten voor het openbaar vervoer en de integratie van het openbaar vervoer bevorderen. Met name dienen ze ervoor te zorgen dat hun burgers, waar mogelijk, luchthavens per trein kunnen bereiken, wat ook leidt tot minder uitstoot door de economie.

41.

De lokale en regionale overheden spelen samen met de luchtvaartsector een belangrijke rol bij de voorbereiding van gezamenlijke regionale voorlichtingscampagnes over de veiligheid van de luchtvaart, milieuvriendelijke innovaties in vliegtuigen, de veiligheid van luchthavens en ook de voordelen van multimodaliteit op basis van lucht-, spoor-, weg- en zeevervoer.

42.

Luchthavenbeheerders zouden hun ontwikkelingsstrategieën dringend moeten herzien, niet alleen om ze aan te passen aan de als gevolg van de COVID-19-pandemie veranderende luchtvaartmarkt, maar vooral om rekening te houden met de noodzaak te investeren in duurzame ontwikkeling en klimaatneutraal vervoer.

43.

De Europese Commissie spreekt in de in maart 2021 goedgekeurde strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030 over de noodzaak om die rechten in alle beleidsmaatregelen en op alle beleidsterreinen, dus ook op vervoersgebied, te integreren. Het CvdR wijst er in dit verband op dat regionale luchthavens door de beheerders volledig moeten worden aangepast en toegankelijk gemaakt voor personen met een handicap, zodat die alle aangeboden diensten onbelemmerd kunnen benutten.

Snel en gecoördineerd handelen is de sleutel tot economisch herstel

44.

De Europese Commissie zou naar oplossingen moeten zoeken om het vrije verkeer van personen binnen de EU tijdens de pandemie te garanderen. Uniforme regels, zoals het digitale EU-covidcertificaat, zullen ongetwijfeld bijdragen tot het herstel van de mobiliteit, waaronder het luchtvervoer en de daarmee nauw verbonden toeristische sector, maar mogen op geen enkele wijze discriminerend zijn voor passagiers en met de invoering ervan mogen niet alleen de regionale luchthavens (financieel) worden belast.

Brussel, 1 juli 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Rapport van Airports Council International (ACI) over de connectiviteit van de luchtvaartsector.

(2)  Document nr. 8 van Eurocontrol over de impact van COVID-19 op de Europese luchtvaart in 2020 en de vooruitzichten voor 2021.

(3)  Bulletin van de ACI van 8 december 2020 over de gevolgen van COVID-19 voor luchthavenactiviteiten.

(4)  Prognose d.d. 27 oktober 2020 van Airports Council International (ACI) Europe: Airports Council International Europe | ACI Europe — Media (aci-europe.org).

(5)  Strategie voor duurzame en slimme mobiliteit.

(6)  Studie van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA), november 2020.

(7)  Mededeling 2021/02, januari 2021.

(8)  Air Transport Action Group, Aviation Benefits Beyond Borders, oktober 2020.

(9)  Advies COTER-VI-046 van het Europees Comité van de Regio’s over “Het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds”.

(10)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021.


29.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/56


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Toekomstplan voor verplegend en verzorgend personeel — Lokale en regionale kansen in de context van een Europese uitdaging

(2021/C 440/11)

Rapporteur:

Heinrich DORNER (AT/PSE), lid van de deelstaatregering van Burgenland

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Beleidsprioriteiten

1.

is zich bewust van de gevolgen van de vergrijzing van de bevolking (1), de veranderende sociale en gezinsstructuren, alsook de veranderende, op behoeften gebaseerde zorg voor mensen met speciale behoeften, de eisen van de moderne arbeidsmarkt en de daaruit voortvloeiende toename van de behoefte aan formele en informele zorgdiensten, waarbij laatstgenoemde vooral door familieleden wordt verleend. Tegelijkertijd is het van belang op lange termijn programma’s te ontwikkelen om actief ouder worden te bevorderen en de vroegtijdige achteruitgang van de geestelijke en lichamelijke gezondheid van ouderen een halt toe te roepen. Bij de ontwikkeling van deze programma’s moet ook rekening worden gehouden met de versterking van de sociale participatie op hogere leeftijd en de verbetering van de infrastructuur voor ouderen. Meer mogelijkheden tot participatie bevordert de zelfbeschikking op hogere leeftijd en helpt eenzaamheid en sociaal isolement te voorkomen.

2.

De gevolgen van de vergrijzing zijn groter op het platteland, met name in gebieden die te maken hebben met ontvolking of regio’s met een achterstand, waar de zorg voor ouderen en afhankelijke personen minder toegankelijk is en meer ondersteuning van gemeenschapsdiensten vereist. Voorts moet er rekening worden gehouden met de negatieve effecten van zorgpersoneel dat naar meer ontwikkelde regio’s trekt, hetgeen tot ernstige personeelstekorten in de minder ontwikkelde regio’s leidt. Diensten dicht bij huis spelen een belangrijke rol op het platteland en in dunbevolkte gebieden, omdat ze ouderen en hulpbehoevenden de mogelijkheid bieden om langer in hun eigen omgeving te blijven, hun autonomie te behouden en zelfstandig hun dagelijkse activiteiten te blijven uitoefenen en sociale contacten te onderhouden, met behulp van allerlei technische en materiële middelen en/of financiële ondersteuning en door universele toegankelijkheid te bevorderen. Tegelijkertijd is de gestage vergrijzing van de bevolking ook in de steden duidelijk te merken, waar het aandeel ouderen in de bevolking sterk toeneemt, en daarmee ook de behoefte aan personeel en nieuwe infrastructuur (zoals verpleeghuizen, begeleid wonen, enz.).

3.

Naast de gezondheidssector heeft ook de zorgsector een cruciale rol gespeeld tijdens de COVID-19-crisis. Als eerste verplichting ter erkenning van hun diensten wordt voor zorgverleners aangedrongen op volledige eerbiediging van billijke arbeidsvoorwaarden en een passende beloning.

4.

De regio’s en steden dienen hun inspanningen ter bestrijding van het tekort aan verplegend en verzorgend personeel voort te zetten en zo nodig op te voeren, teneinde het dreigende personeelstekort op de middellange tot lange termijn tegen te gaan. Vooral stedelijke en plattelandsgebieden hebben met zulke tekorten te kampen. Verder moet aandacht worden besteed aan gebieden die getroffen worden door ontvolking, afgelegen regio’s of regio’s met een achterstand, waar de zorg voor ouderen en afhankelijke personen minder toegankelijk is. Een levenscyclusbenadering ten aanzien van de vergrijzingsproblematiek (2) is van belang, maar het Comité dringt er bij de Europese Commissie op aan om, in de huidige context van overbelaste gezondheidsdiensten als gevolg van de pandemie, te zorgen voor financiële instrumenten die rechtstreeks toegankelijk zijn voor steden en regio's, zodat zij het tekort aan zorgpersoneel doeltreffend kunnen aanpakken.

5.

Gewezen zij op eerdere beleidsaanbevelingen van het CvdR (bijv. de totstandbrenging van “gezondheidscorridors” tussen grensregio’s) (3) in verband met personeelstekorten op korte termijn ten gevolge van de crisisgerelateerde (COVID-19) beperkingen van grensoverschrijdende mobiliteit van medisch en verplegend personeel.

6.

Het CvdR onderschrijft de algemene doelstelling om mensen die hieraan behoefte hebben in staat te stellen gebruik te maken van de zorg en ondersteuning die vanuit professioneel oogpunt vereist zijn en waaraan degenen die zorg nodig hebben de voorkeur geven.

7.

Het tekort aan geschoold personeel voor de verpleging en verzorging van hulpbehoevenden is een kans om een te verwachten stijging van de werkloosheid in heel Europa tegen te gaan, met name in verband met de gevolgen van de COVID-crisis, en aldus een grote stap te zetten naar het veiligstellen van de economische en sociale samenhang van de Europese Unie. Door de invoering van nieuwe zorgdiensten voor ouderen en hulpbehoevenden worden nieuwe banen geschapen die de economie een impuls geven en de leegloop van landelijke en dunbevolkte gebieden tegengaan. Lokale sociale dienstverlening in deze territoriaal kwetsbare gebieden kan er ongetwijfeld voor helpen zorgen dat de plattelandsdynamiek en de sociale en territoriale samenhang behouden blijven.

8.

Het CvdR wijst erop dat niet alleen de zorgsector zelf grondig op de schop moet, maar dat ook de bestaande paradigma’s moeten worden vernieuwd: van zorg naar preventie en inclusie; van kwaliteit van zorg naar kwaliteit van leven; van verblijf in een instelling naar thuis blijven wonen; van professionalisering van de zorg naar medewerking en betrokkenheid van de familie; van focus op medische zorg naar focus op zorg- en dienstverlening; van een uniforme aanpak naar een levensstijlgerelateerde aanpak; van systeemdominantie naar klantgerichtheid; van angst voor technologie naar de integratie van technologie; van traditionele oplossingen naar digitale oplossingen die de mens centraal stellen; van het gebruik van kritische prestatie-indicatoren naar het gebruik van “gezond verstand”.

9.

Het CvdR onderschrijft het doel van het Groenboek van de Europese Commissie over vergrijzing om een breed beleidsdebat over vergrijzing op gang te brengen om na te gaan hoe kan worden geanticipeerd en ingespeeld op de uitdagingen en kansen die de vergrijzing met zich meebrengt, en vestigt in het bijzonder de aandacht op de bevindingen en opmerkingen in punt 5.1 van het Groenboek (4).

10.

Het CvdR verwijst naar het actieplan van de Europese pijler van sociale rechten, ziet uit naar het voor 2022 geplande initiatief inzake langdurige zorg en onderstreept de verklaring van het 18e beginsel van de pijler dat eenieder recht heeft op betaalbare en kwalitatief hoogwaardige langdurige zorg, met name thuiszorg en diensten dicht bij huis (5).

11.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie opnieuw “een zorgovereenkomst voor Europa te overwegen, vergelijkbaar met de jongerengarantie, om in het kader van een op rechten gebaseerde benadering te voorzien in zorgbehoeften, waarbij zorg centraal staat in de economische activiteit, zodat meer wordt geïnvesteerd in gezondheid en zorg, conform de strategie van de welzijnseconomie”. De Commissie en de lidstaten wordt ook verzocht om “de eisen van huishoudelijk personeel met betrekking tot arbeidsomstandigheden op te nemen in IAO-Verdrag nr. 189” (6). In hetzelfde advies drong het CvdR aan op de herziening en verdere ontwikkeling van de doelstellingen van Barcelona, die daarbij een verplicht karakter zouden moeten krijgen, en verzocht het om “zorgdoelstellingen die verder reiken dan Barcelona (Barcelona+) in te voeren om rekening te houden met de zorgbehoeften in vergrijzende samenlevingen, en te erkennen dat de zorg sterk door vrouwen wordt gedomineerd maar zorgtaken niet op basis van de waarde ervan voor de samenleving worden beloond.”

Statistische achtergrond en vooruitzichten

12.

Volgens recente voorspellingen zal het aandeel 65-plussers in Europa stijgen van 20 % vandaag tot naar schatting 30 % in 2070 en zal het percentage 80-plussers tegen 2070 verdubbelen tot meer dan 13 % (7). Dit betekent dat het aantal 65-plussers naar verwachting zal stijgen van 87 tot meer dan 150 miljoen, en het aantal 80-plussers van 23 tot 62 miljoen.

13.

Het aantal mensen in de EU dat mogelijk langdurige zorg nodig zal hebben, zal naar verwachting toenemen van 19,5 miljoen in 2016 tot 23,6 miljoen in 2030 en 30,5 miljoen in 2050 (8).

14.

Uitsluitend om de huidige verhouding van vijf werknemers in de langdurige zorg per 100 mensen van 65 jaar en ouder te handhaven, moet het aantal werknemers in deze sector in de OESO-landen tegen 2040 met 13,5 miljoen toenemen (9). Voor de periode 2018-2030 alleen al geldt dat in de 27 lidstaten in totaal 11 miljoen medewerkers in de medische en zorgsector nodig zijn om aan de stijgende vraag te voldoen (10).

15.

Het CvdR wijst op het enorme potentieel van de zorgsector voor de arbeidsmarkt, en merkt op dat er in de komende tien jaar wellicht acht miljoen banen beschikbaar zijn in de gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening (11).

16.

Het CvdR onderstreept dat de zilveren economie (12), die zorgdiensten voor ouderen omvat, een doeltreffend instrument is om ontvolking tegen te gaan: de vergrijzing en de werkloosheid in de meest achtergebleven plattelandsgebieden kunnen zo namelijk onmiddellijk worden aangepakt. De zilveren economie bevordert de concurrentie en cohesie in de regio’s en levert alle partijen voordelen op (TRIPLE WIN). Bovendien wordt zo de geleidelijke vergrijzing van de bevolking, waarmee een groot deel van onze regio’s al te maken heeft, omgezet in een hefboom voor werkgelegenheid en welvaart en komt er verandering in bepaalde stereotypen en benaderingen die dringend aan verandering toe zijn.

Lokaal en regionaal belang

17.

Met het oog op het dreigende personeelstekort op de middellange tot lange termijn staan de steden en regio's van de EU voor de opgave de oorzaken van het tekort aan verplegend en verzorgend personeel aan te pakken. Dit geldt met name voor de regio’s waarvan de systemen afhankelijk zijn van personeel uit buurlanden en die, vanwege door de pandemie veroorzaakte grenssluitingen, geconfronteerd worden met personeelstekorten op korte termijn.

18.

Het CvdR is zich bewust van de regionale verschillen en prioriteiten binnen Europa (13) wat betreft formele en informele zorg, waarbij deze laatste vooral door familieleden wordt verleend, en erkent de diversiteit van het dienstenaanbod en de diversiteit van de regionale benaderingen om aan de respectieve zorgbehoeften te voldoen.

19.

Het CvdR steunt de vorming van netwerken van regio’s in heel Europa en moedigt hen aan ervaringen uit te wisselen en de gezamenlijke, gecoördineerde ontwikkeling van maatregelen te bevorderen. De regio’s en steden spelen een belangrijke rol bij het uitwerken van specifieke maatregelen die gericht zijn op aandacht en zorg voor ouderen en hulpbehoevenden waarbij in vergrijsde en dunbevolkte plattelandsgebieden meer wordt ingezet op diensten dicht bij huis, als strategie voor het verlenen van de nodige bijstand aan de inwoners van geografisch kwetsbare gebieden die moeilijker toegang hebben tot essentiële lokale diensten, zodat ze verzekerd zijn van de juiste sociale en gezondheidszorg in hun eigen omgeving.

Aandeel van vrouwen

20.

Met betrekking tot gender geldt dat 92 % van de vrouwen in de EU regelmatig, d.w.z. meer dan één dag per week, onbetaalde zorgtaken verricht, dat 81 % van de vrouwen in de EU dagelijks voor familieleden zorgt (14) en dat het personeel in de gezondheids- en zorgsector voor het merendeel uit vrouwen bestaat (15). Deze situatie is bijzonder acuut in het geval van vrouwen die in landelijke en dunbevolkte gebieden wonen, waar de toegang tot essentiële basiszorg en gezondheids- en sociale diensten niet vanzelfsprekend is.

21.

Het overgrote deel van de zorgtaken in de thuiszorg in Europa wordt verricht door familieleden, vooral door vrouwen, vaak zonder gespecialiseerde opleiding of begeleiding, zonder passende beloning en zonder sociale bescherming, hetgeen uiteindelijk de bestaande genderkloof op het gebied van pensioenen verergert.

22.

Er zijn beleid en programma’s nodig die erop gericht zijn vrouwen het overgrote deel van onbetaalde zorgtaken te ontnemen. Zowel onbetaalde zorgverleners als hun niet-bijdragende familieleden moeten ervan doordrongen worden dat zorg werk is en als zodanig moet worden behandeld. Onbetaalde zorgtaken zijn geen plicht of verplichting voor vrouwen en moeten gelijkmatig over de geslachten worden verdeeld om de economische onafhankelijkheid van vrouwen te waarborgen, zoals te lezen staat in de Europese strategie voor gendergelijkheid.

23.

Voorts is een hoog percentage vrouwen bereid zorgtaken te verrichten ondanks onzekere arbeidsomstandigheden en lage lonen, omdat zij afkomstig zijn uit landen met lage lonen. Deze vrouwen zijn in de meeste gevallen immigranten en zij moeten daarom toegang hebben tot integratiediensten in hun moedertaal en tot informatie over hun rechten en toegankelijke diensten als arbeidsmigranten. De volledige uitvoering van de detacheringsrichtlijn en de garantie dat deze specifieke groep werknemers niet wordt uitgesloten van de bescherming van de nationale wettelijke minimumlonen, zijn van bijzonder belang. In dit verband zij het volgende benadrukt: “'Opwaartse convergentie' van de minimumlonen is ook noodzakelijk in het licht van de constatering dat lage lonen nog altijd een kenmerk van de arbeidsmarkt van de Europese Unie zijn” en: “Vrouwen maken 59 % van de minimumloners uit” (16). Het CvdR onderstreept dat de EU de lidstaten moet blijven bijstaan bij de uitvoering van een doeltreffend en inclusief sociaal en werkgelegenheidsbeleid en bij de doorvoering van de daartoe noodzakelijke hervormingen.

24.

Er moet iets worden gedaan aan de onzekere arbeidsomstandigheden van inwonende zorgverleners in de EU, die meestal vrouwen zijn en vaak migranten uit derde landen, van wie sommigen illegaal werken als migrant zonder papieren en sommigen betrokken zijn bij circulaire of tijdelijke migratie. Het CvdR sluit zich aan bij het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC), dat benadrukt dat inwonende verzorgers op vergelijkbare wijze dienen te worden behandeld als andere zorgverleners en dringt aan op betere waarborgen in de richtlijn inzake sancties voor werkgevers (2009/52/EG) ter bescherming van de arbeidsrechten van werknemers zonder papieren en op de strikte toepassing van de richtlijn slachtofferrechten (2012/29/EU) om inwonende zorgverleners die het slachtoffer zijn van uitbuiting, ongeacht hun migratiestatus (17), effectief te ondersteunen.

Aanbevelingen aan relevante actoren

25.

De verspreiding van informatie en de communicatie met het publiek over de huidige vraag naar beroepen in de verpleging en verzorging moeten worden verbeterd, teneinde een groter segment werkzoekenden aan te spreken en tevens te trachten de wanverhouding tussen mannen en vrouwen drastisch te verminderen en ervoor te zorgen dat er in de toekomst meer mannen aan de slag kunnen gaan in deze beroepen. De lokale en regionale overheden zouden daaraan kunnen bijdragen door seminars en workshops te organiseren en campagnes op te zetten voor specifiek op mannen gerichte zorgberoepen, waarmee genderstereotypen en een gebrek aan bewustzijn kunnen worden bestreden. Dit moet gepaard gaan met gezamenlijke inspanningen om de arbeidsomstandigheden in de zorgsector te verbeteren, teneinde beroepen in de verpleging en verzorging aantrekkelijker te maken, ook onder jongeren en vooral in dunbevolkte en/of sterk vergrijsde gebieden.

26.

Tegen de achtergrond van de huidige COVID-19-crisis kunnen de werkgelegenheid en de continuïteit van de zorg op het gebied van verpleging en verzorging worden veiliggesteld door crisisbestendige werkgeversstructuren op te zetten. Dit geldt met name voor de eigendomsstructuur en de aanwending van gegenereerde winsten.

27.

Een goed evenwicht tussen werk en privéleven speelt een belangrijke rol in de beroepskeuze van potentiële instromers. Daarom is er behoefte aan passende arbeidstijdmodellen op het gebied van de professionele zorg, die de combinatie van gezin, vrije tijd en werk mogelijk maken en bevorderen.

28.

Naast de lichamelijke is ook de geestelijke gezondheid van het personeel een doorslaggevende factor voor de totstandbrenging en instandhouding van een gezonde werkomgeving; professionele ondersteuning van het personeel (bijv. supervisie, gerichte bij- en nascholing, geestelijke gezondheidszorg) is derhalve noodzakelijk, waarmee tevens een duidelijk signaal wordt afgegeven tegen het stijgende burn-outpercentage in dit beroepssegment.

29.

Nieuwe structurele eisen voor bejaardentehuizen zouden moeten worden overwogen om nieuwe gezondheids- en veiligheidsnormen op elkaar af te stemmen, met inbegrip van normen voor infectiepreventie en -bestrijding, wat zowel de bewoners als de werknemers ten goede zal komen. Het algemene streven is te zorgen voor optimale milieu-, leef- en arbeidsomstandigheden en voor voorwaarden die sociaal contact bevorderen.

30.

Het gebruik van technische hulpmiddelen voor het uitvoeren van verpleegkundige handelingen, voor een efficiënte en volledige documentatie en voor multiprofessionele communicatie beschouwt het CvdR als een belangrijke ondersteuning om het dagelijkse werk van verplegend en verzorgend personeel te vergemakkelijken.

31.

Het CvdR vestigt de aandacht op het toenemende belang van digitalisering, ook in de zorgsector. Bejaardentehuizen zou specifieke technische bijstand moeten worden verleend door de bevordering van telegeneeskunde als middel om het gezondheidsbeheer te verbeteren. Voorts zullen digitale instrumenten en telezorg, die tijdens de pandemie al gebruikt werden om een oogje te kunnen houden op mensen die zijn afgesloten van de buitenwereld en mensen zonder effectieve steun van familie, verder ontwikkeld worden en de toegang tot zorg aanzienlijk verbeteren. Een dergelijke ontwikkeling dient echter gepaard te gaan met maatregelen om de digitale kloof op alle gebieden te verkleinen; we denken dan aan de digitale genderkloof en de digitale achterstand op het platteland en onder de oudere bevolking. Daarnaast moeten professionele zorgverleners via een vervolgopleiding leren omgaan met deze nieuwe instrumenten. Bovendien dient er een nieuw, gecoördineerd en geïntegreerd communicatiesysteem te komen tussen het zorgstelsel, de zorgverleners en de families. Van cruciaal belang is toegang tot opleidingen voor nieuwe communicatietechnologieën voor zorgverleners die in instellingen werken en voor gebruikers.

32.

Financiële steun voor de opleidingsperiode is een belangrijke begeleidende maatregel om het voor belangstellenden gemakkelijker te maken in deze sector te beginnen of van baan te veranderen.

33.

Het CvdR bepleit een passende beloning voor verplegend en verzorgend personeel, waarin de sociale en maatschappelijke waarde van hun werk tot uiting komt.

34.

Het CvdR herinnert aan het negende beginsel van de Europese pijler van sociale rechten inzake het evenwicht tussen werk en privéleven, waarin te lezen staat dat ouders en mensen met zorgtaken recht hebben op geschikte vormen van verlof, flexibele werkregelingen en toegang tot zorgvoorzieningen. Het wil er in dit verband op wijzen dat overheidssteun voor de aanwerving van zorgverleners, via subsidies of andere vormen van financiering, ertoe kan bijdragen dat dit beginsel wordt nageleefd; een en ander zou overigens ook de regularisatie en de verbetering van de arbeidsomstandigheden van zorgverleners ten goede kunnen komen.

35.

De lidstaten wordt aanbevolen de essentiële randvoorwaarden voor de sociale bescherming van mantelzorgers in te voeren. Dit betreft zowel de middelen van bestaan als de ziektekosten-, ongevallen- en pensioenverzekering van deze groep mensen. Mantelzorgers mogen niet worden gedwongen hun baan op te geven; overheidsuitkeringen mogen niet aan een werkloosheidsstatus worden gekoppeld. Het besluit om voor een familielid te zorgen, is altijd moeilijk. Er mogen geen onnodige offers worden gevraagd.

36.

Professionele ondersteuning op het gebied van informele zorg, die meestal door familieleden wordt verleend, is van belang, teneinde mantelzorgers de nodige vaardigheden bij te brengen en er tegelijkertijd voor te zorgen dat de kwaliteit van de geboden zorg adequaat is. Daarnaast is er behoefte aan het creëren van opvangmogelijkheden (bijv. verzorgingsplaatsen voor korte duur) om zo nodig mantelzorgers tijdelijk te ontlasten.

37.

De lidstaten en relevante actoren op lokaal en regionaal niveau worden verzocht om regelmatig enquêtes te houden onder de betrokken bevolkingsgroepen, zodat de daaruit voortvloeiende standpunten en de veranderingen daarvan als basis kunnen dienen voor de strategische ontwikkeling van de dienstverlening.

Aanbevelingen aan de Europese Commissie

38.

De Europese Commissie zou het bestaande, uit 2012 daterende Europees kwaliteitskader voor de langetermijnzorg moeten actualiseren, om gelijke tred te houden met de laatste ontwikkelingen op het gebied van de verlening van langdurige zorg en de daarmee verband houdende vaardigheidsvereisten, en om de mobiliteit van zorgverleners te vergemakkelijken. Hiertoe stelt het CvdR de Europese Commissie en de lidstaten voor om een Europees kwaliteitsmerk in te voeren voor professionele “zorgverleners voor ouderen en hulpbehoevenden”, zowel in zorginstellingen als daarbuiten, zodat de diensten die zij verstrekken voldoen aan de beginselen op het vlak van vaardigheden en kwalificatie. Er moeten in de huidige Europese context gemeenschappelijke referentienormen worden vastgesteld door middel van een erkend kwaliteitscertificaat dat is aangepast aan de behoeften van de afzonderlijke lidstaten. Voorts dienen de rechten van de verzorgden en hun lichamelijk en geestelijk welzijn op de eerste plaats te blijven komen, met inbegrip van het voorkomen en bestrijden van eenzaamheid.

39.

De Europese Commissie en de lidstaten wordt aanbevolen een gemeenschappelijke beroepsmatige strategie en definitie van zorgpersoneel (met inbegrip van inwonende zorgverleners, wier diensten als onderdeel van langdurige zorg moeten worden beschouwd) te overwegen, met inbreng van de steden en regio’s en de sociale partners. Deze strategie moet het bewustzijn vergroten, ook via een mediacampagne, om bij te dragen tot een duurzame imagoverandering van de gezondheidszorgberoepen.

40.

Het CvdR stelt de Europese Commissie ook voor zich te beraden op voorstellen inzake de erkenning en daadwerkelijke ondersteuning van familieleden als zorgverleners.

41.

De Europese Commissie wordt verzocht een voorstel uit te werken voor de invoering van een efficiënt systeem voor de grootschalige verzameling en evaluatie van gegevens, ook ten aanzien van de grotendeels ongedocumenteerde inwonende zorgverleners, teneinde de lidstaten en de regio’s een solide basis te verschaffen voor toekomstige interregionale coördinatie.

42.

Verder zou de Europese Commissie een platform kunnen oprichten voor onderlinge vakinhoudelijke uitwisseling en de eventuele presentatie van voorbeelden van goede praktijken op het gebied van de zorg, alsmede van gemeenschappelijke programma’s, zoals plannen voor sociale zorg of strategieën ter ondersteuning van mantelzorgende families.

43.

Het CvdR verwelkomt de financierings- en steunmogelijkheden van de huidige en toekomstige structuurfondsen van de EU (ESF 2014-2020, met REACT-EU respectievelijk ESF+ 2021-2027), alsook de synergie en complementariteit die het programma EU4Health 2021-2027 biedt. Het benadrukt het belang van de door deze fondsen gefinancierde acties.

44.

Het CvdR bepleit de prioritaire en gerichte inzet van begrotingsmiddelen om het tekort aan geschoolde arbeidskrachten in de gezondheids- en zorgsector te bestrijden, met name gelet op de agenda voor het arbeidsmarktbeleid van de Europese Commissie in het Europees Semester. De Europese Commissie moet toezien op de uitvoering en doeltreffendheid van haar aanbevelingen.

Brussel, 1 juli 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  In 2020 was 20,6 % van de EU-bevolking 65 jaar of ouder, 3.0 procentpunten meer dan tien jaar eerder. Eurostat, 16.3.2021: https://ec.europa.eu/eurostat/web/products-eurostat-news/-/ddn-20210316-1.

(2)  COM (2021) 50 final.

(3)  CvdR-advies Implementatie van en perspectieven voor grensoverschrijdende gezondheidszorg (COR-2019-04597).

(4)  COM (2021) 50 final.

(5)  COM(2021) 102 final.

(6)  CvdR-advies Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025 (COR-2020-02016).

(7)  COM(2020) 241 final — Verslag over de gevolgen van demografische veranderingen.

(8)  COM(2021) 50 final.

(9)  OESO (2020), Who Cares? Attracting and Retaining Care Workers for the Elderly,

https://www.oecd.org/els/health-systems/who-cares-attracting-and-retaining-elderly-care-workers-92c0ef68-en.htm.

(10)  JRC121698 — JRC (2021), Health and long-term care workforce: demographic challenges and the potential contribution of migration and digital technology.

(11)  COM(2021) 50 final.

(12)  Volgens de Europese Commissie kan de zilveren economie worden omschreven als de economische kansen die voortvloeien uit de overheids- en privé-uitgaven met betrekking tot de vergrijzing en uit de specifieke behoeften van de bevolking boven de 50 jaar.

(13)  JRC121698.

(14)  EIGE (2021), Genderongelijkheid in de zorg en gevolgen voor de arbeidsmarkt,

https://eige.europa.eu/publications/gender-inequalities-care-and-consequences-labour-market/.

(15)  JRC121698.

(16)  CvdR-advies Toereikende minimumlonen in de Europese Unie (COR-2020-05859).

(17)  Initiatiefadvies van het Europees Economisch en Sociaal Comité De rechten van inwonende zorgverleners (SOC/535 — EESC-2016-00941).


29.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/62


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over een actieplan voor de sociale economie

(2021/C 440/12)

Rapporteur:

Mikel IRUJO AMEZAGA (ES/EA), minister van Economische Zaken en Bedrijfsleven van de regering van Navarra

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Belang van het Europees actieplan voor de sociale economie ter bevordering van de bijdrage van de sociale economie aan de lokale en regionale ontwikkeling in Europa

1.

is ingenomen met de toezegging van de Europese Commissie om in het vierde kwartaal van 2021 een actieplan voor de sociale economie te presenteren, waarmee zij tegemoet komt aan de verzoeken van het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC), de interfractiewerkgroep op het gebied van de sociale economie van het Europees Parlement, Geces (1), diverse EU-regeringen en Europese netwerken die zich inzetten voor de ontwikkeling van de sociale economie, zoals Social Economy Europe en Reves (2).

2.

Het optreden van de Europese Unie ter bevordering van de ontwikkeling van de sociale economie is van bijzonder belang in de huidige context, waarin, als gevolg van de door COVID-19 veroorzaakte economische en sociale crisis, het potentieel van de ondernemingen en entiteiten van de sociale economie voor economisch herstel, de bevordering van collectief ondernemerschap en het scheppen van hoogwaardige banen, volledig moet worden benut.

3.

Volgens het Europees Economisch en Sociaal Comité (3) telt de sociale economie in Europa (EU28) 2,8 miljoen ondernemingen en entiteiten, die werk bieden aan 13,6 miljoen werknemers, wat neerkomt op zo’n 6,3 % van de beroepsbevolking in de EU. De sociale economie omvat ook meer dan 232 miljoen leden van coöperaties, onderlinge maatschappijen en soortgelijke entiteiten en 82,8 miljoen vrijwilligers.

4.

De Europese sociale economie bestaat uit een verscheidenheid aan ondernemingen en entiteiten, zoals coöperaties — met hun enorme verscheidenheid aan organisatievormen — onderlinge maatschappijen, verenigingen, stichtingen en diverse vormen van sociale ondernemingen, alsmede andere rechtsvormen die specifiek zijn voor elke lidstaat, zoals vennootschappen met werknemersparticipatie, sociale-impactmaatschappijen, solidariteitsinstellingen enz.

5.

Deze diverse ondernemingen en entiteiten, die in alle sectoren te vinden zijn, delen een sterke identiteit die is opgebouwd rond gemeenschappelijke waarden en kenmerken, zoals de voorrang van mensen en het maatschappelijk doel op kapitaal, gendergelijkheid, democratisch bestuur en herinvestering van het gros van de winst ter verwezenlijking van de doelstellingen op het gebied van duurzame ontwikkeling of van de collectieve of algemene doelstellingen van de onderneming of entiteit.

6.

Ondernemingen en entiteiten van de sociale economie zijn territoriaal verankerd en verplaatsen hun activiteiten nooit — aangezien zij verbonden zijn met het territorium en eigendom zijn van de mensen die er wonen — en zetten zich sterk in voor de economische en sociale ontwikkeling van de plaats waar zij actief zijn. De sociale economie is belangrijk voor de ontwikkeling van het platteland, als factor voor de ontwikkeling van endogene regionale hulpbronnen en als factor in de strijd tegen ontvolking. Tegelijkertijd zijn deze factoren belangrijk voor de ontwikkeling van de sociale economie in plattelandsgebieden en de interconnectie met stedelijke gebieden en helpen zij om het bevolkingsaantal op peil te houden en een grotere sociale cohesie te bewerkstelligen.

7.

Entiteiten in de sociale economie laten zich leiden door beginselen en waarden die een ontwikkeling mogelijk maken waarbij zowel economische als milieucriteria voorop staan; hiermee geven zij blijk van een grote inzet voor de verwezenlijking van de Agenda 2030. Zij vertegenwoordigen derhalve de pluralistische economie, het evenwicht en de duurzaamheid die vanuit mondiaal perspectief nodig zijn om bij te dragen tot de verwezenlijking van elk van de 17 duurzameontwikkelingsdoelstellingen.

8.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie een Europees rechtskader voor de sociale economie te ontwikkelen en te voorzien in een passende rechtsgrondslag, met een uniforme definitie en specifieke regels inzake organisatie en werking waaraan deze ondernemingen moeten voldoen. Hiermee zou de sector op doorslaggevende wijze worden gestimuleerd.

9.

De actoren van de sociale economie moeten in de richting van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen worden gestuurd.

10.

De Commissie moet via het pact voor vaardigheden de opleiding en de toegang tot een leven lang leren voor werknemers in de sociale economie ondersteunen op gebieden als digitalisering, met inbegrip van mediageletterdheid, participatief leiderschap, veerkracht en groene transitie, om hen te helpen de arbeidsmarkt van ondernemingen in de sociale economie te betreden of er actief te blijven. Het CvdR stelt voor om daartoe samen te werken met het industriële ecosysteem van de sociale economie, waarin met name ook overheidsdiensten, beroepsopleidingscentra en universiteiten een rol spelen. Bovendien kan het Burgemeestersconvenant voor Klimaat en Energie steun bieden voor het bevorderen van opleidingen die gericht zijn op milieubescherming en stimulering van de circulaire economie. Het CvdR verwijst derhalve naar de voorstellen in zijn advies over de Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht, waarin aanbevelingen ter zake van lokale en regionale overheden zijn verwerkt, en dat ook hoogst relevant is op het gebied van de sociale economie.

11.

Het potentieel van de sociale economie op het gebied van beroepsopleiding en actief werkgelegenheidsbeleid, alsook van de ontwikkeling van vaardigheden en competenties, moet worden verkend, met bijzondere aandacht voor groepen die moeilijker toegang hebben tot de arbeidsmarkt, zoals jongeren, langdurig werklozen, mensen met een handicap of mensen die in afgelegen gebieden wonen met een beperkte toegang tot digitale hulpbronnen.

12.

De Europese Commissie zou onderzoek moeten doen naar de overdracht van ondernemingen aan werknemers via formules van de sociale economie. Deze studie moet gepaard gaan met een EU-platform voor de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten, lokale en regionale overheden en netwerken van de sociale economie, en moet ook aandacht besteden aan het potentieel van de sociale economie voor industrieel ondernemerschap.

13.

Het CvdR benadrukt het potentieel van bedrijvenclusters in de sociale economie om de sociale economie te integreren in de Europese waardeketens en om allianties te smeden met andere actoren uit het bedrijfsleven, overheden, beroepsopleidingscentra, beroepsscholen, universiteiten en onderzoekscentra, teneinde strategische doelstellingen te verwezenlijken en middelen te bundelen.

14.

Het wijst erop dat het nuttig kan zijn om de sociale economie op te nemen in het Europees platform voor clustersamenwerking (4), om de totstandkoming van allianties en de deelname van deze ondernemingen en entiteiten aan strategische waardeketens te vergemakkelijken.

15.

Het is belangrijk om de sociale economie op te nemen in strategieën voor slimme specialisatie, als belangrijke hefboom voor economische en sociale ontwikkeling. Het CvdR wijst erop dat de sociale economie met succes sociale innovatie kan bevorderen en herinnert er in dit verband aan dat “initiatieven ten behoeve van de sociale economie zijn gebaseerd op samenwerking en maatschappelijk engagement onder individuen binnen de gemeenschap en zo helpen de sociale, economische en territoriale samenhang en de mate van vertrouwen in de hele EU te vergroten” (5).

16.

De interregionale samenwerking op het gebied van de sociale economie dient te worden bevorderd, hetgeen essentieel is voor de vorming van transnationale bedrijvenclusters, voor het waarborgen van grensoverschrijdende synergieën en van de unieke regionale samenwerking van de ultraperifere regio's met derde landen (op hun respectieve samenwerkingsgebieden), en ter ondersteuning van de internationalisering van ondernemingen en entiteiten van de sociale economie op de interne markt. Het thematische platform voor de sociale economie in het kader van het Europees platform voor slimme specialisatie, dat zeven Europese regio’s verenigt, is wat dit betreft een nuttig instrument voor de bevordering van interregionale samenwerking, en met de ervaringen en beproefde praktijken van deze regio’s moet rekening worden gehouden in het toekomstige actieplan voor de Europese sociale economie.

17.

De Commissie zou haar initiatieven ter ondersteuning van de rol van lokale en regionale overheden bij de bevordering van de sociale economie ambitieuzer en samenhangender moeten maken. Veel lokale en regionale overheden beschikken reeds over ambitieuze strategieën en actieplannen ter bevordering van de sociale economie. Deze moeten door de Commissie worden geïdentificeerd en bij de uitwerking van het toekomstige actieplan voor de Europese sociale economie worden meegenomen. De Commissie zou ook de uitwisseling van goede praktijken en bestaande initiatieven tussen lokale en regionale overheden (bijv. via een netwerk van lokale en regionale overheden ter bevordering van de sociale economie) moeten ondersteunen.

18.

De Commissie zou een studie moeten verrichten over het regionale en lokale overheidsbeleid ter bevordering van de sociale economie in de EU, waarin ook een aantal voorbeelden van andere regio’s en lokale overheden in de rest van de wereld worden aangehaald.

19.

Het CvdR erkent de aanzienlijke impact van het ESER (Europese sociale economie-regio’s)-initiatief en van de oproep tot het indienen van voorstellen voor missies op het gebied van de sociale economie (“Social economy missions”) op de totstandkoming van een brede gemeenschap van lokale en regionale overheden die zich inzetten voor de ontwikkeling van de sociale economie, en verzoekt de Commissie dit programma te versterken in het kader van het actieplan voor de sociale economie.

20.

Het CvdR verzoekt de Commissie om, naast de lidstaten en de netwerken van de sociale economie, de lokale en regionale overheden meer te betrekken bij Geces, en dringt in dit verband aan op de oprichting van een Geces-werkgroep over regionaal en lokaal beleid op het gebied van de sociale economie.

21.

Het CvdR dringt erop aan om in analyses, studies, voorgestelde maatregelen en monitoring- en ondersteuningsinstrumenten en -mechanismen met betrekking tot de sociale economie waarmee statistische gegevens over werknemers of de samenstelling van de verschillende vormen van ondernemingen in de sociale economie worden verzameld, rekening te houden met het genderperspectief, zodat naar geslacht uitgesplitste gegevens worden verstrekt en genderindicatoren worden opgenomen.

Bevordering van de zichtbaarheid van de sociale economie

22.

Het CvdR verzoekt de Commissie één onlineplatform op te zetten ter ondersteuning van ondernemingen, entiteiten en ondernemerschap in de sociale economie, met links naar alle Europese studies en verslagen over de sociale economie, en naar de mogelijkheden die de EU biedt aan deze ondernemingen en entiteiten.

23.

Dit platform zou moeten worden opgezet en beheerd in samenwerking met de Europese netwerken van de sociale economie en Geces.

24.

Het beveelt de Commissie aan om in het actieplan voor de sociale economie een brede communicatiecampagne op te nemen en het CvdR, het EESC en de netwerken van de sociale economie bij het opzetten en uitvoeren ervan te betrekken. Een dergelijke campagne is van essentieel belang om collectief ondernemerschap te bevorderen en de Europese instrumenten ter ondersteuning van de sociale economie beter bekend te maken.

25.

Het CvdR verzoekt de Commissie een gids op te stellen voor overheidsbeleid inzake de sociale economie, die rekening houdt met de verscheidenheid aan rechtsvormen in de sociale economie in Europa en die als referentie kan dienen voor lokale en regionale overheden.

26.

Het wijst erop dat de sleutel voor het welslagen van de sociale economie ligt in haar diversiteit en haar vermogen om innovatieve oplossingen te bieden voor grote uitdagingen op economisch, sociaal, onderwijs- en milieugebied.

27.

Het pleit ervoor dat de Commissie jaarlijks een Europese hoofdstad van de sociale economie aanwijst door middel van een democratisch en transparant proces waarbij het CvdR, het EESC en Geces worden betrokken.

28.

De sociale economie zou beter moeten worden geïntegreerd en meer zichtbaarheid moeten krijgen in het Enterprise Europe Network. Voorts zou de sociale economie meer aandacht moeten krijgen in de criteria voor de toekenning van het label “Europese Ondernemende Regio” (EOR).

29.

Het is belangrijk om Europese netwerken in de sociale economie en van steden en regio’s die zich inzetten voor de sociale economie te ondersteunen, financieren en versterken. Zij zijn een cruciale bondgenoot voor de uitvoering van het actieplan voor de sociale economie en de communicatie over de kansen die het biedt.

Verbetering van de toegang tot financiering voor ondernemingen en entiteiten van de sociale economie

30.

Het CvdR wijst op de extra moeilijkheden die ondernemingen en entiteiten in de sociale economie ondervinden bij de toegang tot financiering, deels als gevolg van een gebrek aan zichtbaarheid van en inzicht in hun bedrijfsmodellen, waarin het collectieve of algemene belang voorgaat op winstmaximalisatie.

31.

Het wijst op de belangrijke rol van de cohesiefondsen, en met name het EFRO en het ESF, bij de financiering van projecten op het gebied van de sociale economie.

32.

Collectief ondernemerschap moet in alle families van de sociale economie worden bevorderd door in financiële steun te voorzien voor de oprichting van ondernemingen in de sociale economie, en om hen in staat te stellen om het hoofd te bieden aan toekomstige zakelijke uitdagingen.

33.

Het InvestEU-programma zal van cruciaal belang zijn voor de financiering van innovatieve projecten op het gebied van de sociale economie via de vier beleidsterreinen ervan, met bijzondere aandacht voor de beleidsterreinen “kleine en middelgrote ondernemingen” en “sociale investeringen en vaardigheden”, dat microfinanciering en de financiering van ondernemingen in de sociale economie omvat.

34.

Het CvdR beveelt de Commissie aan een lid van het CvdR in de adviesraad op te nemen en deskundigen op het gebied van de financiering van ondernemingen en entiteiten van de sociale economie in het investeringscomité op te nemen.

35.

Het verzoekt de Commissie een duidelijke, transparante en doeltreffende taxonomie voor sociale en milieu-investeringen te ontwikkelen.

36.

Het wijst op het belang van de financiële actoren in de sociale economie (ethische en coöperatieve banken, kredietunies, instellingen voor microfinanciering, sociale financiële instellingen, coöperatieve en onderlinge verzekeraars enz.) op het gebied van duurzame financiering, hun belangrijke aanwezigheid in plattelandsgebieden en in minder ontwikkelde regio’s, en hun werk op het gebied van financiële inclusie van kwetsbare groepen en investeringen in de reële economie.

37.

Bij de toegang tot financiering voor ondernemingen en entiteiten in de sociale economie dient rekening te worden gehouden met de genderdimensie, aangezien vrouwen in vergelijking met mannen moeilijker toegang hebben tot krediet en financiële middelen. Deze realiteit moet van meet af aan worden onderkend wanneer het aankomt op de ontwikkeling van instrumenten ter verbetering van de toegang tot financiering.

Bevordering van onderricht in ondernemerschap in de sociale economie

38.

Het CvdR herinnert eraan dat het, in overeenstemming met de conclusies van de Raad van 2015 over de bevordering van de sociale economie als belangrijke motor van economische en sociale ontwikkeling in Europa, van belang is onderricht en opleiding op het vlak van ondernemerschap via vormen van de sociale economie te bevorderen op alle onderwijsniveaus, van basisonderwijs tot hoger onderwijs (universitair en beroepsonderwijs).

39.

Projecten als de oprichting van een “Social Economy Business School”, die door zeven Europese regio’s wordt gepromoot in het kader van het platform voor slimme specialisatie, bieden innovatieve oplossingen voor dit opleidingstekort inzake ondernemen in de sociale economie en hebben tot doel bekwame professionals op te leiden die de groei van deze bedrijven en entiteiten kunnen begeleiden en sturen.

40.

Ondernemingen en entiteiten in de sociale economie vereisen specifieke vaardigheden die ook van toepassing zijn op traditionele ondernemingen, zoals inclusief management.

41.

Het CvdR verzoekt de Commissie meer gebruik te maken van het Erasmus+-programma om onderwijs en opleiding op het vlak van ondernemerschap en werk in ondernemingen van de sociale economie te bevorderen. Het stelt derhalve in dit verband voor te onderzoeken hoe ondernemingen en entiteiten van de sociale economie meer gebruik kunnen maken van het programma Erasmus voor jonge ondernemers, met name in de meest afgelegen Europese regio’s waar jongeren meer mobiliteitsproblemen ondervinden vanwege de afgelegen ligging ten opzichte van het Europese continent.

42.

Het CvdR dringt erop aan nieuwe mogelijkheden voor de bevordering van onderwijs, opleiding en bijscholing van werknemers in de sociale economie te verkennen door middel van de blauwdruk voor sectorale samenwerking op het gebied van vaardigheden en de kennisalliantie. Bovendien moeten de kennis en vaardigheden die op alle onderwijsniveaus en via niet-formeel onderwijs worden verworven, mensen ertoe aanzetten optimaal gebruik te maken van deze kennis; het is met andere woorden de bedoeling dat mensen “zachte vaardigheden” ontwikkelen en beter in staat zijn zich aan te passen aan een voortdurend veranderende omgeving.

Verbetering van de markttoegang en maatschappelijk verantwoorde overheidsopdrachten

43.

Het CvdR wijst erop dat ondernemingen en entiteiten in de sociale economie bij grensoverschrijdende activiteiten op de interne markt met extra belemmeringen te kampen hebben in vergelijking met andere kleine en middelgrote ondernemingen. Deze moeilijkheden vloeien voort uit de diversiteit — en soms het ontbreken — van alomvattende rechtskaders voor alle rechtsvormen van de sociale economie, zoals coöperaties en hun vele subvormen, onderlinge maatschappijen, verenigingen, stichtingen, sociale ondernemingen enz.

44.

Het CvdR wijst erop dat de rol van vrouwen in het bestuur van sociale ondernemingen belangrijk is voor het welslagen van ondernemerschapsopleidingen in de sociale economie.

45.

Er is een tekort aan Europese instrumenten om deze obstakels weg te nemen. Zo blijft de oprichting van een transnationale Europese vereniging met leden uit verschillende landen moeilijk, wat ook het geval is voor onderlinge maatschappijen en stichtingen, bij gebrek aan een Europees rechtskader.

46.

Het CvdR verzoekt de Commissie maatschappelijk verantwoorde overheidsopdrachten bij de Europese overheidsdiensten te blijven bevorderen, aangezien dit een essentieel instrument is om de transparantie van openbare aanbestedingen te vergroten, corrupte praktijken te bestrijden, de concurrentie en de deelname van bedrijven van verschillende omvang aan overheidsopdrachten te stimuleren en maatschappelijk verantwoorde bedrijfspraktijken, zoals die welke kenmerkend zijn voor de sociale economie, te bevorderen.

47.

Het dringt aan op de uitbreiding van het project “Buying for Social Impact” (inkopen met sociale impact), in het kader waarvan de omzetting van de aanbestedingsrichtlijn in vijftien lidstaten is geanalyseerd en evenementen op nationaal, regionaal of lokaal niveau zijn georganiseerd om de mogelijkheden voor verantwoorde overheidsopdrachten onder de andere EU-lidstaten te verspreiden.

48.

Het verzoekt alle lokale en regionale overheden transparante en maatschappelijk verantwoorde aanbestedingsstrategieën te ontwikkelen, waarbij overheidsopdrachten onder andere afhankelijk worden gemaakt van de naleving van de voorwaarden inzake eerlijke lonen en andere wettelijke en/of in collectieve overeenkomsten vastgelegde voorwaarden, ook in onderaannemingsketens.

Een actieplan dat follow-upmaatregelen en -instrumenten omvat en een gestructureerde dialoog met actoren van de sociale economie en andere instellingen bevordert

49.

Het CvdR verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de tijdshorizon voor de uitvoering van het actieplan voor de sociale economie ten minste vijf jaar bedraagt, en dat het mechanismen bevat voor ex ante-, jaarlijkse en ex post-evaluaties, alsook voor de verlenging van het plan na de uitvoering ervan.

50.

Het roept de Commissie op haar mechanismen voor monitoring en ondersteuning van beleid op het gebied van de sociale economie te versterken, zoals de deskundigengroep inzake sociaal ondernemerschap (Geces), de interne werkgroep van de Commissie voor de sociale economie en de permanente en gestructureerde dialoog over de sociale economie met het CvdR en het EESC, en daarbij te zorgen voor een evenwichtige genderverhouding.

51.

Het verzoekt de Commissie de integratie van de werkgevers van de sociale economie in de intersectorale sociale dialoog te onderzoeken, met inbegrip van maatregelen voor capaciteitsopbouw en consolidering van een Europese werkgeversorganisatie voor de sociale economie.

Brussel, 1 juli 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Deskundigengroep van de Europese Commissie voor de sociale economie en sociale ondernemingen.

(2)  Europees netwerk van steden en regio's voor de sociale economie.

(3)  https://www.eesc.europa.eu/sites/default/files/files/qe-04-17-875-en-n.pdf

(4)  https://clustercollaboration.eu/social-economy

(5)  COR-2016-06945.


III Voorbereidende handelingen

Comité van de Regio's

Interactio — hybride — 145e plenaire zitting CvdR, 30.6.2021-1.7.2021

29.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/67


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de wet inzake digitale diensten en de wet inzake digitale markten

(2021/C 440/13)

Rapporteur:

Rodi KRATSA (EL/EVP), gouverneur van de regio Ionische Eilanden

Referentiedocumenten:

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG

COM(2020) 825 final

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake aanvechtbare en eerlijke markten in de digitale sector (wet inzake digitale markten)

COM(2020) 842 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

COM(2020) 825 final — deel 1

Overweging 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Deze verordening moet van toepassing zijn op aanbieders van bepaalde diensten van de informatiemaatschappij zoals gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad26, dat wil zeggen elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer wordt verricht. Deze verordening moet met name van toepassing zijn op aanbieders van tussenhandelsdiensten, en in het bijzonder op tussenhandelsdiensten die bestaan uit “mere conduit”, “caching” en “hostingdiensten”, aangezien de exponentiële groei van het gebruik dat van deze diensten wordt gemaakt, voornamelijk voor gerechtvaardigde en allerlei soorten maatschappelijk nuttige doeleinden, ook hun rol in de tussenkomst en verspreiding van onwettige of anderszins schadelijke informatie en activiteiten heeft doen toenemen.

Deze verordening moet van toepassing zijn op aanbieders van bepaalde diensten van de informatiemaatschappij zoals gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad26, dat wil zeggen elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer wordt verricht. Deze verordening moet met name van toepassing zijn op aanbieders van tussenhandelsdiensten, en in het bijzonder op tussenhandelsdiensten die bestaan uit “mere conduit-”, “caching-” en “hostingdiensten” , alsook op zoekmachines , aangezien de exponentiële groei van het gebruik dat van deze diensten wordt gemaakt, voornamelijk voor gerechtvaardigde en allerlei soorten maatschappelijk nuttige doeleinden, ook hun rol in de tussenkomst en verspreiding van onwettige of anderszins schadelijke informatie en activiteiten heeft doen toenemen.

Wijzigingsvoorstel 2

COM(2020) 825 final — deel 1

Overweging 8

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Een dergelijke reële band met de Unie moet worden geacht te bestaan wanneer de dienstverlener een vestiging in de Unie heeft of, indien dit niet het geval is, op grond van het bestaan van een aanzienlijk aantal gebruikers in een of meer lidstaten, of het feit dat de activiteiten op een of meer lidstaten zijn gericht. Het richten van activiteiten op een of meer lidstaten kan worden bepaald op basis van alle relevante omstandigheden, waaronder factoren als het gebruik van een taal of een munteenheid die in een lidstaat algemeen gangbaar is , of de mogelijkheid om goederen of diensten te bestellen, of het gebruik van een nationaal topleveldomein. Het richten van activiteiten op een lidstaat zou ook kunnen worden afgeleid uit de beschikbaarheid van een applicatie in de desbetreffende nationale app store, uit het feit dat er plaatselijk wordt geadverteerd of wordt geadverteerd in de taal die in die lidstaat wordt gebruikt , of uit de wijze van beheer van relaties met klanten, zoals het verstrekken van klantenservice in de taal die in die lidstaat algemeen gangbaar is . Er moet ook worden uitgegaan van een reële band wanneer een dienstverlener zijn activiteiten richt op een of meer lidstaten zoals bepaald in artikel 17, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad. Anderzijds kan de louter technische toegankelijkheid van een website vanuit de Unie niet alleen op die grond worden beschouwd als een reële band met de Unie.

Een dergelijke reële band met de Unie moet worden geacht te bestaan wanneer de dienstverlener een vestiging in de Unie heeft of, indien dit niet het geval is, op grond van het bestaan van een aanzienlijk aantal gebruikers in een of meer lidstaten, of het feit dat de activiteiten op een of meer lidstaten zijn gericht. Het richten van activiteiten op een of meer lidstaten kan worden bepaald op basis van alle relevante omstandigheden, waaronder factoren als het gebruik van een officiële taal of een officiële munteenheid in een lidstaat, of de mogelijkheid om goederen of diensten te bestellen, of het gebruik van een nationaal topleveldomein. Het richten van activiteiten op een lidstaat zou ook kunnen worden afgeleid uit de beschikbaarheid van een applicatie in de desbetreffende nationale app store, uit het feit dat er plaatselijk wordt geadverteerd of wordt geadverteerd in een van de in die lidstaat officiële of gangbare talen , of uit de wijze van beheer van relaties met klanten, zoals het verstrekken van klantenservice in een van de in die lidstaat officiële of gangbare talen . Er moet ook worden uitgegaan van een reële band wanneer een dienstverlener zijn activiteiten richt op een of meer lidstaten zoals bepaald in artikel 17, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad. Anderzijds kan de louter technische toegankelijkheid van een website vanuit de Unie niet alleen op die grond worden beschouwd als een reële band met de Unie.

Motivering

Het wordt nuttig geacht dubbelzinnigheid weg te nemen en de tekst van het voorstel objectiever te maken door te verwijzen naar officiële munten en talen; anderzijds moet wat de talen betreft niet alleen rekening worden gehouden met de officiële talen maar ook met de in de lidstaat in kwestie gangbare talen.

Wijzigingsvoorstel 3

COM(2020) 825 final — deel 1

Overweging 12

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om de doelstelling van een veilige, voorspelbare en betrouwbare onlineomgeving te verwezenlijken, moet het begrip “illegale inhoud” voor het doel van deze verordening ruim worden gedefinieerd en ook informatie met betrekking tot illegale inhoud, producten, diensten en activiteiten omvatten. Met name moet dit begrip worden opgevat als een verwijzing naar informatie, ongeacht de vorm ervan, die volgens het toepasselijke recht illegaal is op zich, zoals illegale haatzaaiende uitlatingen of terroristische inhoud en onwettige discriminerende inhoud, of die betrekking heeft op activiteiten die illegaal zijn, zoals het delen van beelden van seksueel misbruik van kinderen, het onrechtmatig, zonder toestemming delen van privébeelden, online stalking, de verkoop van niet-conforme of namaakproducten, het onbevoegde gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal of activiteiten die een inbreuk vormen op de wetgeving inzake consumentenbescherming. In dit verband is het niet van belang of de onwettigheid van de informatie of de activiteit voortvloeit uit het Unierecht of uit het nationale recht dat in overeenstemming is met het Unierecht, en wat de precieze aard of het onderwerp van het recht in kwestie is.

Om de doelstelling van een veilige, voorspelbare en betrouwbare onlineomgeving te verwezenlijken, moet het begrip “illegale inhoud” voor het doel van deze verordening ruim worden gedefinieerd en ook informatie met betrekking tot illegale inhoud, producten, diensten en activiteiten omvatten. Met name moet dit begrip worden opgevat als een verwijzing naar informatie, ongeacht de vorm ervan, die volgens het toepasselijke recht illegaal is op zich, zoals illegale haatzaaiende uitlatingen of terroristische inhoud en onwettige discriminerende inhoud, of die betrekking heeft op activiteiten die illegaal zijn, zoals het verlenen van illegale diensten zoals accomodatiediensten op onlineplatforms voor kortetermijnverhuur die niet in overeenstemming zijn met het EU-recht of het nationale recht, inclusief regionaal en lokaal recht, het delen van beelden van seksueel misbruik van kinderen, het onrechtmatig, zonder toestemming delen van privébeelden, online stalking, de verkoop van niet-conforme of namaakproducten , de verkoop van producten of het verlenen van diensten die niet in overeenstemming zijn met de wetgeving inzake consumentenbescherming , het onbevoegde gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal of activiteiten die een inbreuk vormen op de wetgeving inzake consumentenbescherming of het verlenen van diensten die de lichamelijke, geestelijke of zedelijke ontwikkeling van minderjarigen ernstig zouden kunnen schaden en een inbreuk vormen op de wet audiovisuele media . In dit verband is het niet van belang of de onwettigheid van de informatie of de activiteit voortvloeit uit het Unierecht of uit het nationale recht dat in overeenstemming is met het Unierecht, en wat de precieze aard of het onderwerp van het recht in kwestie is.

Motivering

Illegale diensten die niet in overeenstemming zijn met het recht op EU-, nationaal, regionaal of lokaal niveau moeten explicieter aan bod komen.

Wijzigingsvoorstel 4

COM(2020) 825 final — deel 1

Nieuwe overweging na overweging 12

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Het sterk toegenomen gebruik van technologische oplossingen op basis van digitale infrastructuur tijdens de COVID-19-crisis heeft de informatieasymmetrie tussen poortwachters enerzijds en zakelijke gebruikers en eindgebruikers anderzijds verder vergroot. Bovendien moet bij de paraatheid voor toekomstige crises rekening worden gehouden met de lessen die zijn getrokken uit een dergelijke afhankelijkheid van digitale infrastructuur en technologische oplossingen. De digitale weerbaarheid in Europa moet worden erkend en versterkt, en gecoördineerde inspanningen moeten worden geleverd voor de totstandbrenging ervan.

Motivering

Digitale weerbaarheid moet beter worden erkend als een fundamentele waarde en de lokale en regionale overheden zouden er goed voor kunnen pleiten. Het wijzigingsvoorstel bouwt voort op de verwijzing naar de huidige COVID-19-pandemie en verduidelijkt het begrip paraatheid.

Wijzigingsvoorstel 5

COM(2020) 825 final — deel 1

Overweging 13

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Gezien de bijzondere kenmerken van de betrokken diensten en de overeenkomstige noodzaak om de verleners van deze diensten aan bepaalde specifieke verplichtingen te onderwerpen, moet binnen de bredere categorie van aanbieders van hostingdiensten zoals gedefinieerd in deze verordening, de subcategorie van onlineplatforms worden onderscheiden. Onlineplatforms, zoals sociale netwerken of onlinemarktplaatsen, moeten worden gedefinieerd als aanbieders van hostingdiensten die niet alleen informatie opslaan die door de afnemers van de dienst op hun verzoek wordt verstrekt, maar die deze informatie ook verspreiden onder het publiek, eveneens op verzoek de afnemers van de dienst. Om te voorkomen dat al te ruime verplichtingen worden opgelegd, mogen aanbieders van hostingdiensten echter niet worden beschouwd als onlineplatforms wanneer de verspreiding onder het publiek slechts een klein en louter bijkomstig kenmerk van een andere dienst is en kan dat kenmerk om objectieve technische redenen niet worden gebruikt zonder die andere hoofddienst, en de opname van dat kenmerk geen middel vormt om de toepasselijkheid van de voor onlineplatforms geldende regels van deze verordening te omzeilen. Het deel van een online krant dat bestemd is voor reacties zou bijvoorbeeld een dergelijk kenmerk kunnen zijn, waarbij het duidelijk is dat het een aanvulling is op de hoofddienst die bestaat uit de publicatie van nieuws onder de redactionele verantwoordelijkheid van de uitgever.

Gezien de bijzondere kenmerken van de betrokken diensten en de overeenkomstige noodzaak om de verleners van deze diensten aan bepaalde specifieke verplichtingen te onderwerpen, moet binnen de bredere categorie van aanbieders van hostingdiensten zoals gedefinieerd in deze verordening, de subcategorie van onlineplatforms worden onderscheiden. Onlineplatforms, zoals sociale netwerken , platforms voor het delen van inhoud of onlinemarktplaatsen, moeten worden gedefinieerd als aanbieders van hostingdiensten die niet alleen informatie opslaan die door de afnemers van de dienst op hun verzoek wordt verstrekt, maar die deze informatie ook verspreiden onder het publiek, eveneens op verzoek de afnemers van de dienst. Om te voorkomen dat al te ruime verplichtingen worden opgelegd, mogen aanbieders van hostingdiensten echter niet worden beschouwd als onlineplatforms wanneer de verspreiding onder het publiek slechts een klein en louter bijkomstig kenmerk van een andere dienst is en kan dat kenmerk om objectieve technische redenen niet worden gebruikt zonder die andere hoofddienst, en de opname van dat kenmerk geen middel vormt om de toepasselijkheid van de voor onlineplatforms geldende regels van deze verordening te omzeilen. Het deel van een online krant dat bestemd is voor reacties zou bijvoorbeeld een dergelijk kenmerk kunnen zijn, waarbij het duidelijk is dat het een aanvulling is op de hoofddienst die bestaat uit de publicatie van nieuws onder de redactionele verantwoordelijkheid van de uitgever.

Wijzigingsvoorstel 6

COM(2020) 825 final — deel 1

Nieuwe overweging na overweging 13

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

De lidstaten mogen op de relevante bestuursniveaus, en indien van toepassing afhankelijk van de respectieve wettelijke bevoegdheidsverdeling, verplichtingen inzake de verstrekking van informatie opleggen aan aanbieders van tussenhandelsdiensten; het recht van gerechtelijke of administratieve autoriteiten om informatie op te vragen overeenkomstig artikel 9 van het onderhavige voorstel is verenigbaar met Verordening (EU) 2016/679.

Wijzigingsvoorstel 7

COM(2020) 825 final — deel 1

Nieuwe overweging na overweging 38

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Aangezien deze verordening tot doel heeft te zorgen voor een veilige, voorspelbare en betrouwbare onlineomgeving, is het onderliggende beginsel “wat offline illegaal is, is ook online illegaal” van toepassing.

Motivering

“Wat offline illegaal is, is ook online illegaal” is een essentieel beginsel voor de regulering van digitale diensten en zou uitdrukkelijk in het voorstel moeten worden vermeld.

Wijzigingsvoorstel 8

COM(2020) 825 final — deel 1

Overweging 50

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om te zorgen voor een efficiënte en passende toepassing van die verplichting, zonder onevenredige lasten op te leggen, moeten de betrokken onlineplatforms redelijke inspanningen leveren om de betrouwbaarheid van de door de betrokken handelaren verstrekte informatie te controleren, met name door gebruik te maken van vrij beschikbare officiële onlinedatabanken en online-interfaces, zoals nationale handelsregisters en het btw-informatie-uitwisselingssysteem45, of door de betrokken handelaren te verzoeken om betrouwbare bewijsstukken te verstrekken, zoals kopieën van identiteitsdocumenten, gewaarmerkte bankafschriften, bedrijfscertificaten en certificaten van handelsregisters. Zij kunnen ook gebruik maken van andere bronnen die op afstand kunnen worden gebruikt en die een vergelijkbare mate van betrouwbaarheid bieden om aan deze verplichting te voldoen. Van de betrokken onlineplatforms mag echter niet worden verlangd dat zij buitensporige of dure onlineonderzoeken of controles ter plaatse uitvoeren. Evenmin mogen dergelijke onlineplatforms, die de door deze verordening vereiste redelijke inspanningen hebben geleverd, worden geacht de betrouwbaarheid van de informatie ten aanzien van de consument of andere belanghebbende partijen te garanderen. Dergelijke onlineplatforms moeten ook hun online-interface zodanig ontwerpen en organiseren dat handelaren kunnen voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van het Unierecht, met name aan de vereisten van de artikelen 6 en 8 van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad46, artikel 7 van Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad47 en artikel 3 van Richtlijn 98/6/EG van het Europees Parlement en de Raad48.

Om te zorgen voor een efficiënte en passende toepassing van die verplichting, zonder onevenredige lasten op te leggen, moeten de betrokken onlineplatforms redelijke inspanningen leveren om de betrouwbaarheid van de door de betrokken handelaren verstrekte informatie te controleren, met name door gebruik te maken van vrij beschikbare officiële onlinedatabanken en online-interfaces, zoals nationale handelsregisters en het btw-informatie-uitwisselingssysteem45, of door de betrokken handelaren te verzoeken om betrouwbare bewijsstukken te verstrekken, zoals kopieën van identiteitsdocumenten, gewaarmerkte bankafschriften, bedrijfscertificaten en certificaten van handelsregisters. Zij kunnen ook gebruik maken van andere bronnen die op afstand kunnen worden gebruikt en die een vergelijkbare mate van betrouwbaarheid bieden om aan deze verplichting te voldoen. Dergelijke onlineplatforms moeten ook hun online-interface zodanig ontwerpen en organiseren dat handelaren kunnen voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van het Unierecht, met name aan de vereisten van de artikelen 6 en 8 van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad46, artikel 7 van Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad47 en artikel 3 van Richtlijn 98/6/EG van het Europees Parlement en de Raad48.

Motivering

Het begrip “buitensporige of dure onlineonderzoeken” is te vaag voor een juridisch bindende tekst. Ook mag niet worden gesuggereerd dat onlineplatforms er niet toe gehouden zijn alles in het werk te stellen om de betrouwbaarheid van door handelaren verstrekte informatie te verifiëren.

Wijzigingsvoorstel 9

COM(2020) 825 final — deel 1

Overweging 72

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De taak om te zorgen voor een passend toezicht op en de handhaving van de in deze verordening neergelegde verplichtingen moet in beginsel aan de lidstaten worden toevertrouwd. Daartoe moeten zij ten minste één autoriteit aanwijzen die tot taak heeft deze verordening toe te passen en te handhaven. De lidstaten moeten echter meer dan één bevoegde instantie kunnen belasten met specifieke toezicht- of handhavingstaken en -bevoegdheden met betrekking tot de toepassing van deze verordening, bijvoorbeeld voor specifieke sectoren, zoals regelgevende instanties voor elektronische communicatie, regelgevende instanties voor de media of instanties voor consumentenbescherming, die hun nationale constitutionele, organisatorische en bestuurlijke structuur weerspiegelen.

De taak om te zorgen voor een passend toezicht op en de handhaving van de in deze verordening neergelegde verplichtingen moet in beginsel aan de lidstaten worden toevertrouwd. Daartoe moeten zij ten minste één autoriteit aanwijzen die tot taak heeft deze verordening toe te passen en te handhaven. De lidstaten moeten echter meer dan één bevoegde instantie kunnen belasten met specifieke toezicht- of handhavingstaken en -bevoegdheden met betrekking tot de toepassing van deze verordening, bijvoorbeeld voor specifieke sectoren, zoals regelgevende instanties voor elektronische communicatie, regelgevende instanties voor de media of instanties voor consumentenbescherming, die hun nationale constitutionele, organisatorische en bestuurlijke structuur weerspiegelen. Lokale en regionale overheden moeten met toezicht- of handhavingstaken worden belast wanneer zulks door de lidstaten passend wordt geacht, en moeten de nodige middelen krijgen voor het uitvoeren van de beoogde activiteiten.

Motivering

Lokale en regionale overheden moeten worden betrokken bij en op de hoogte worden gehouden van handhaving en toezicht.

Zij moeten echter ook passende middelen krijgen voor het uitvoeren van de aan hen toevertrouwde taken.

Wijzigingsvoorstel 10

COM(2020) 825 final — deel 1

Overweging 76

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Bij gebrek aan een algemene verplichting voor de aanbieders van tussenhandelsdiensten om een fysieke aanwezigheid op het grondgebied van een van de lidstaten te garanderen, moet duidelijk worden gemaakt onder de rechtsmacht van welke lidstaat deze aanbieders vallen voor de handhaving door de nationale bevoegde instanties van de in de hoofdstukken III en IV vastgestelde regels. Een aanbieder moet onder de rechtsmacht vallen van de lidstaat waar zich zijn hoofdvestiging bevindt, dat wil zeggen waar de aanbieder zijn hoofdkantoor of wettelijke zetel heeft en waar de belangrijkste financiële functies en operationele controle worden uitgeoefend. Ten aanzien van aanbieders die geen vestiging in de Unie hebben, maar die diensten in de Unie aanbieden en daarom binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, moet de lidstaat waar deze aanbieders hun wettelijke vertegenwoordiger hebben aangewezen, rechtsmacht hebben, gelet op de functie van wettelijke vertegenwoordigers uit hoofde van deze verordening. Met het oog op de doeltreffende toepassing van deze verordening moeten alle lidstaten echter rechtsmacht hebben ten aanzien van aanbieders die geen wettelijke vertegenwoordiger hebben aangewezen, mits het ne bis in idem-beginsel in acht is genomen. Daartoe moet elke lidstaat die rechtsmacht ten aanzien van dergelijke aanbieders uitoefent, alle andere lidstaten onverwijld in kennis stellen van de maatregelen die hij in het kader van de uitoefening van die jurisdictie heeft genomen.

Bij gebrek aan een algemene verplichting voor de aanbieders van tussenhandelsdiensten om een fysieke aanwezigheid op het grondgebied van een van de lidstaten te garanderen, moet duidelijk worden gemaakt onder de rechtsmacht van welke lidstaat deze aanbieders vallen voor de handhaving door de nationale bevoegde instanties van de in de hoofdstukken III en IV vastgestelde regels. Een aanbieder moet onder de rechtsmacht vallen van de lidstaat waar zich zijn hoofdvestiging bevindt, dat wil zeggen waar de aanbieder zijn hoofdkantoor of wettelijke zetel heeft en waar de belangrijkste financiële functies en operationele controle worden uitgeoefend. Ten aanzien van aanbieders die geen vestiging in de Unie hebben, maar die diensten in de Unie aanbieden en daarom binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, moet de lidstaat waar deze aanbieders hun wettelijke vertegenwoordiger hebben aangewezen, rechtsmacht hebben, gelet op de functie van wettelijke vertegenwoordigers uit hoofde van deze verordening. Met het oog op de doeltreffende toepassing van deze verordening moeten alle lidstaten echter rechtsmacht hebben ten aanzien van aanbieders die geen wettelijke vertegenwoordiger hebben aangewezen, mits het ne bis in idem-beginsel in acht is genomen. Daartoe moet elke lidstaat die rechtsmacht ten aanzien van dergelijke aanbieders uitoefent, alle andere lidstaten en, indien nodig, lokale en regionale overheden onverwijld in kennis stellen van de maatregelen die hij in het kader van de uitoefening van die jurisdictie heeft genomen.

Motivering

Lokale en regionale overheden moeten worden geïnformeerd over maatregelen die betrekking hebben op diensten die op hun grondgebied worden verleend.

Wijzigingsvoorstel 11

COM(2020) 825 final — deel 1

Overweging 88

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om een consistente toepassing van deze verordening te verzekeren, moet een onafhankelijke adviesgroep op EU-niveau worden opgericht, die aan de Commissie rapporteert en die helpt de acties van coördinatoren voor digitale diensten te coördineren. Die Europese Raad voor digitale diensten moet bestaan uit de coördinatoren voor digitale diensten, die de mogelijkheid hebben om ad-hocgedelegeerden van andere bevoegde autoriteiten die op grond van deze verordening specifieke taken hebben, op hun vergadering uit te nodigen of aan te stellen, wanneer dit vereist is krachtens de hun op nationaal niveau toegewezen taken en bevoegdheden. Wanneer er meerdere deelnemers uit één lidstaat zijn, moet het stemrecht beperkt blijven tot één vertegenwoordiger per lidstaat.

Om een consistente toepassing van deze verordening te verzekeren, moet een onafhankelijke adviesgroep op EU-niveau worden opgericht, die aan de Commissie rapporteert en die helpt de acties van coördinatoren voor digitale diensten te coördineren. Die Europese Raad voor digitale diensten moet bestaan uit de coördinatoren voor digitale diensten, die de mogelijkheid hebben om ad-hocgedelegeerden van andere bevoegde autoriteiten die op grond van deze verordening specifieke taken hebben, op hun vergadering uit te nodigen of aan te stellen, wanneer dit vereist is krachtens de hun op nationaal niveau toegewezen taken en bevoegdheden. Wanneer er meerdere deelnemers uit één lidstaat zijn, moet het stemrecht beperkt blijven tot één vertegenwoordiger per lidstaat. De Europese Raad voor digitale dienstenmoet voor het volbrengen van zijn taken beschikken over personen met de juiste kwalificaties, onder wie een genderevenwicht moet bestaan.

Wijzigingsvoorstel 12

COM(2020) 825 final — deel 1

Artikel 2, nieuw punt r)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

“dwingende redenen van algemeen belang”: dit zijn met name dwingende redenen van algemeen belang die als zodanig zijn erkend in de rechtspraak van het Hof van Justitie, waaronder de volgende gronden: openbare orde; openbare veiligheid; volksgezondheid; handhaving van het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel; bescherming van consumenten, afnemers van diensten en werknemers; bescherming van de jeugd; eerlijkheid van handelstransacties; fraudebestrijding; bescherming van het milieu en het stedelijk milieu; diergezondheid; intellectuele eigendom; behoud van historisch, cultureel en artistiek erfgoed; sociale beleidsdoelen en culturele beleidsdoelen; huisvesting; bevordering van cultuur, onderzoek en wetenschap; waarborging van mediapluriformiteit, en gendergelijkheid;

Motivering

Het begrip “dwingende redenen van algemeen belang” moet worden gedefinieerd en moet integrerend deel uitmaken van deze verordening. Gendergelijkheid en andere elementen moeten deel uitmaken van deze redenen.

Wijzigingsvoorstel 13

COM(2020) 825 final — deel 1

Artikel 2, nieuw punt s)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

“bevoegde autoriteit”: de bevoegde autoriteiten op nationaal, regionaal of lokaal niveau die overeenkomstig de desbetreffende wetgeving op nationaal niveau zijn aangewezen en verantwoordelijk zijn voor de handhaving van deze verordening en de bescherming van legitieme belangen, met inbegrip van de bestrijding van illegale online-inhoud. Een lidstaat kan ook verschillende bevoegde autoriteiten aanwijzen;

Motivering

Het begrip “bevoegde autoriteit” moet worden toegevoegd aan de definities in artikel 2, aangezien in artikel 38, lid 1, alleen de verantwoordelijkheden van de coördinatoren voor digitale diensten worden omschreven.

Wijzigingsvoorstel 14

COM(2020) 825 final — deel 1

Artikel 5, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Wanneer een dienst van de informatiemaatschappij bestaat in de opslag van de door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, is de dienstverlener niet aansprakelijk voor de op verzoek van de afnemer van de dienst opgeslagen informatie, op voorwaarde dat:

Wanneer een dienst van de informatiemaatschappij bestaat in de opslag van de door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, is de dienstverlener niet aansprakelijk voor de op verzoek van de afnemer van de dienst opgeslagen informatie, op voorwaarde dat:

a)

de dienstverlener niet daadwerkelijk kennis heeft van de onwettige activiteit of illegale inhoud en, wanneer het een schadevergoedingsvordering betreft, geen kennis heeft van feiten of omstandigheden waaruit het onwettige karakter van de activiteit of de illegale inhoud duidelijk blijkt, of

a)

de dienstverlener niet daadwerkelijk kennis heeft van de onwettige activiteit of illegale inhoud en, wanneer het een schadevergoedingsvordering betreft, geen kennis heeft van feiten of omstandigheden waaruit het onwettige karakter van de activiteit of de illegale inhoud duidelijk blijkt, of

b)

de dienstverlener, zodra hij van het bovenbedoelde daadwerkelijk kennis heeft of besef krijgt, prompt handelt om de illegale inhoud te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.

b)

de dienstverlener, zodra hij van het bovenbedoelde daadwerkelijk kennis heeft of besef krijgt, onverwijld en in ieder geval binnen 72 uur handelt om de illegale inhoud te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.

Motivering

De termijnen moeten worden gespecificeerd en mogen niet “open” zijn. De voorgestelde termijnen zijn vergelijkbaar met die welke in verschillende nationale wetgevingen zijn vastgesteld. De Duitse netwerkhandhavingswet voorziet zelfs in een termijn van slechts 24 uur voor duidelijk illegale inhoud.

Wijzigingsvoorstel 15

COM(2020) 825 final — deel 1

Artikel 8, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Bij ontvangst van een door de relevante nationale gerechtelijke of administratieve autoriteiten op basis van het van toepassing zijnde EU-recht of intern recht uitgegeven bevel om tegen specifieke illegale inhoud op te treden, brengen aanbieders van tussenhandelsdiensten de uitgevende autoriteit onverwijld op de hoogte van het gevolg dat aan de bevelen is gegeven, met vermelding van de ondernomen actie en het ogenblik waarop de actie is ondernomen.

Bij ontvangst van een door de relevante nationale gerechtelijke of administratieve autoriteiten bevel om tegen specifieke illegale inhoud op te treden, uitgegeven op basis van het van toepassing zijnde recht op EU-, nationaal, regionaal of lokaal niveau, en indien van toepassing afhankelijk van de respectieve wettelijke bevoegdheidverdeling, brengen aanbieders van tussenhandelsdiensten de uitgevende autoriteit onverwijld op de hoogte van het gevolg dat aan de bevelen is gegeven, met vermelding van de ondernomen actie en het ogenblik waarop de actie is ondernomen.

Motivering

De term “van toepassing zijnd recht” wordt verduidelijkt.

Wijzigingsvoorstel 16

COM(2020) 825 final — deel 1

Artikel 8, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 genoemde bevelen aan de volgende voorwaarden voldoen:

De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 genoemde bevelen aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

de bevelen bevatten de volgende elementen:

a)

de bevelen bevatten de volgende elementen:

 

een motivering waarin wordt uitgelegd waarom de informatie illegale inhoud is, verwijzend naar de specifieke bepaling van het EU-recht of het intern recht die is overtreden;

 

een motivering waarin wordt uitgelegd waarom de informatie illegale inhoud is, verwijzend naar de specifieke bepaling van het EU-recht of het intern recht die is overtreden;

 

een of meerdere exacte uniforme internetadres(sen) en indien nodig bijkomende informatie die identificatie van de betrokken illegale inhoud mogelijk maakt;

 

een of meerdere exacte uniforme internetadres(sen) en indien nodig bijkomende informatie die identificatie van de betrokken illegale inhoud mogelijk maakt;

 

informatie over beroepsmogelijkheden waarover de aanbieder en de afnemer van de dienst die de inhoud bevatte, beschikken;

 

informatie over beroepsmogelijkheden waarover de aanbieder en de afnemer van de dienst die de inhoud bevatte, beschikken;

b)

het territoriale toepassingsgebied van het bevel, op basis van de van toepassing zijnde regels van EU-recht en intern recht, met inbegrip van het Handvest, en, waar relevant, algemene beginselen van internationaal recht, is niet groter dan wat strikt noodzakelijk is om de doelstelling te halen;

b)

het territoriale toepassingsgebied van het bevel, op basis van de van toepassing zijnde regels van EU-recht en intern recht, met inbegrip van het Handvest, en, waar relevant, algemene beginselen van internationaal recht, is niet groter dan wat strikt noodzakelijk is om de doelstelling te halen;

c)

het bevel is opgesteld in de door de dienstverlener aangegeven taal en wordt verstuurd naar het door de dienstverlener vermelde contactpunt, overeenkomstig artikel 10.

c)

het bevel is opgesteld in ondubbelzinnige taal, in een taal die in die lidstaat wordt gebruikt en in ten minste één officiële werktaal van de Unie (Duits, Engels of Frans) die door de dienstverlener wordt aangegeven, en wordt verstuurd naar het door de dienstverlener vermelde contactpunt, overeenkomstig artikel 10.

Motivering

Met het huidige voorstel krijgen dienstverleners onaanvaardbare uitwegen ter beschikking louter door de keuze van een commercieel ongebruikelijke taal, hetgeen een onredelijke hindernis vormt voor de interveniërende autoriteit. Met dit wijzigingsvoorstel wordt dit risico weggenomen door de keuzemogelijkheid te beperken tot ten minste één van de drie officiële werktalen van de EU.

Wijzigingsvoorstel 17

COM(2020) 825 final — deel 1

Artikel 9

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Wanneer aanbieders van tussenhandelsdiensten een door de relevante nationale gerechtelijke of administratieve autoriteiten op basis van het van toepassing zijnde EU-recht of intern recht overeenkomstig het EU-recht uitgegeven bevel ontvangen om specifieke informatie te verstrekken over een of meerdere specifieke afnemers van de dienst, brengen zij de uitgevende autoriteit onmiddellijk op de hoogte van de ontvangst van het bevel en van het gevolg dat zij hieraan hebben gegeven.

1.   Wanneer aanbieders van tussenhandelsdiensten een door de relevante nationale gerechtelijke of administratieve autoriteiten op basis van het van toepassing zijnde EU-recht of intern recht overeenkomstig het EU-recht uitgegeven bevel ontvangen om specifieke informatie te verstrekken over een of meerdere specifieke afnemers van de dienst, brengen zij de uitgevende autoriteit onmiddellijk op de hoogte van de ontvangst van het bevel en van het gevolg dat zij hieraan hebben gegeven.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 genoemde bevelen aan de volgende voorwaarden voldoen:

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 genoemde bevelen aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

de bevelen bevatten de volgende elementen:

a)

de bevelen bevatten de volgende elementen:

 

een motivering waarin de doelstelling wordt uitgelegd waarvoor de informatie is vereist en waarom het vereiste om de informatie te verstrekken nodig en evenredig is om naleving door de afnemers van de tussenhandelsdiensten van het van toepassing zijnde EU-recht of intern recht te bepalen, tenzij een dergelijke verklaring niet kan worden verstrekt om redenen met betrekking tot de preventie, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten;

 

een motivering waarin de doelstelling wordt uitgelegd waarvoor de informatie is vereist en waarom het vereiste om de informatie te verstrekken nodig en evenredig is om naleving door de afnemers van de tussenhandelsdiensten van het van toepassing zijnde EU-recht of intern recht te bepalen, tenzij een dergelijke verklaring niet kan worden verstrekt om redenen met betrekking tot de preventie, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten;

 

informatie over beroepsmogelijkheden waarover de aanbieder en de afnemer van de betrokken dienst beschikken;

 

informatie over beroepsmogelijkheden waarover de aanbieder en de afnemer van de betrokken dienst beschikken;

b)

het bevel vereist alleen dat de dienstverlener informatie verstrekt die al is verzameld met als doel de dienst te verlenen en waarover hij controle heeft;

b)

het bevel vereist alleen dat de dienstverlener informatie verstrekt die al is verzameld met als doel de dienst te verlenen en waarover hij controle heeft;

c)

het bevel is opgesteld in de door de dienstverlener aangegeven taal en wordt verstuurd naar het door die dienstverlener vermelde contactpunt, overeenkomstig artikel 10.

c)

het bevel is opgesteld in de door de dienstverlener aangegeven taal en wordt verstuurd naar het door die dienstverlener vermelde contactpunt, overeenkomstig artikel 10.

3.   De coördinator voor digitale diensten van de lidstaat van de interne gerechtelijke of administratieve autoriteit die het bevel uitgeeft, stuurt onmiddellijk een kopie van de in lid 1 vermelde bevelen naar alle coördinatoren voor digitale diensten via het overeenkomstig artikel 67 opgerichte systeem.

3.   De coördinator voor digitale diensten van de lidstaat van de interne gerechtelijke of administratieve autoriteit die het bevel uitgeeft, stuurt onmiddellijk een kopie van de in lid 1 vermelde bevelen naar alle coördinatoren voor digitale diensten via het overeenkomstig artikel 67 opgerichte systeem.

4.   De in dit artikel vastgestelde voorwaarden en vereisten doen geen afbreuk aan de vereisten krachtens intern strafprocesrecht overeenkomstig het EU-recht.

4.   De in dit artikel vastgestelde voorwaarden en vereisten doen geen afbreuk aan de vereisten krachtens intern strafprocesrecht overeenkomstig het EU-recht.

 

5.     De lidstaten kunnen voorschrijven dat aanbieders van tussenhandelsdiensten de bevoegde nationale, regionale of lokale autoriteiten in kennis dienen te stellen van vermeende onwettige activiteiten of informatie door afnemers van hun dienst, alsook dat zij de bevoegde autoriteiten op hun verzoek informatie dienen te verstrekken waarmee de afnemers van hun dienst met wie zij opslagovereenkomsten hebben gesloten, kunnen worden geïdentificeerd .

Motivering

In de wet inzake digitale diensten moet worden verduidelijkt dat de lidstaten mogen voorschrijven dat platforms informatie moeten verstrekken aan de (nationale, regionale, lokale) autoriteiten, zodat de afnemers in gerechtvaardigde gevallen kunnen worden geïdentificeerd.

Wijzigingsvoorstel 18

COM(2020) 825 final

Artikel 10, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Aanbieders van tussenhandelsdiensten stellen de informatie ter beschikking die nodig is om hun centrale contactpunt gemakkelijk te identificeren en ermee te communiceren.

Aanbieders van tussenhandelsdiensten stellen onverwijld de informatie ter beschikking die nodig is om hun centrale contactpunt gemakkelijk te identificeren en ermee te communiceren.

Motivering

Precisering met het oog op correcte handhaving.

Wijzigingsvoorstel 19

COM(2020) 825 final

Artikel 12, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Aanbieders van tussenhandelsdiensten nemen informatie over eventuele beperkingen die zij aan het gebruik van hun dienst opleggen met betrekking tot door de afnemers van de dienst verstrekte informatie, op in hun algemene voorwaarden. Die informatie omvat gegevens over eventuele beleidsmaatregelen, procedures, maatregelen en instrumenten die worden ingezet voor inhoudsmoderatie, met inbegrip van algoritmische besluitvorming en menselijke controle. De informatie wordt in duidelijke en ondubbelzinnige taal beschreven en is openbaar beschikbaar in een gemakkelijk toegankelijk formaat.

1.   Aanbieders van tussenhandelsdiensten nemen informatie over eventuele beperkingen die zij aan het gebruik van hun dienst opleggen met betrekking tot door de afnemers van de dienst verstrekte informatie, op in hun algemene voorwaarden. Die informatie omvat gegevens over eventuele beleidsmaatregelen, procedures, maatregelen en instrumenten die worden ingezet voor inhoudsmoderatie, met inbegrip van algoritmische besluitvorming en menselijke controle. De informatie wordt in duidelijke en ondubbelzinnige taal beschreven en is openbaar beschikbaar in een gemakkelijk toegankelijk formaat.

Dit omvat maatregelen om te waarborgen dat een afnemer van een dienst zich probleemloos kan uitschrijven voor tussenhandelsdiensten. In de praktijk moet een afnemer van een dienst zich even vlot voor die dienst kunnen uitschrijven als inschrijven.

Motivering

Uitschrijven voor een kernplatform moet even gemakkelijk zijn als inschrijven. Informatie over de uitschrijfprocedure moet ook openbaar worden gemaakt in een gemakkelijk toegankelijk formaat.

Wijzigingsvoorstel 20

COM(2020) 825 final — deel 1

Artikel 14, lid 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De dienstverlener brengt die persoon of entiteit ook onverwijld op de hoogte van zijn besluit met betrekking tot de informatie waarop het bericht betrekking heeft, met informatie over de beroepsmogelijkheden in verband met dat besluit.

De dienstverlener brengt die persoon of entiteit ook onverwijld en in ieder geval binnen vijf werkdagen op de hoogte van zijn besluit met betrekking tot de informatie waarop het bericht betrekking heeft, met informatie over de beroepsmogelijkheden in verband met dat besluit.

Motivering

Er moet een duidelijke termijn worden vastgesteld voor een verplichte reactie op kennisgevingen uit hoofde van artikel 14.

Wijzigingsvoorstel 21

COM(2020) 825 final — deel 1

Artikel 19, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Onlineplatforms nemen de nodige technische en organisatorische maatregelen om te verzekeren dat via de in artikel 14 genoemde mechanismen door betrouwbare flaggers ingediende berichten prioritair en onmiddellijk worden verwerkt en afgehandeld.

Onlineplatforms nemen de nodige technische en organisatorische maatregelen om te verzekeren dat via de in artikel 14 genoemde mechanismen door betrouwbare flaggers ingediende berichten prioritair, onmiddellijk en in ieder geval binnen 48 uur worden verwerkt en afgehandeld.

Motivering

Een strakke termijn voor verplichte reacties op kennisgevingen uit hoofde van artikel 19 is van essentieel belang voor onlineplatforms om een hoge mate van naleving te waarborgen.

Wijzigingsvoorstel 22

COM(2020) 825 final — deel 1

Artikel 22

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Wanneer een onlineplatform consumenten in staat stelt op afstand gesloten overeenkomsten met handelaren aan te gaan, zorgt het ervoor dat handelaren zijn diensten alleen kunnen gebruiken ter promotie van berichten over of voor het aanbieden van producten of diensten aan consumenten in de EU als het onlineplatform vóór het gebruik van zijn diensten de volgende informatie heeft verkregen:

1.   Wanneer een onlineplatform het mogelijk maakt op afstand gesloten overeenkomsten met consumenten aan te gaan, zorgt het ervoor dat de natuurlijke of rechtspersoon die producten of diensten via het platform aanbiedt, zijn diensten alleen kan gebruiken ter promotie van berichten over of voor het aanbieden van producten of diensten aan consumenten in de EU als het onlineplatform vóór het gebruik van zijn diensten de volgende informatie heeft verkregen:

a)

naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van de handelaar ;

b)

een kopie van het identificatiedocument van de handelaar of elke andere elektronische identificatie zoals gedefinieerd in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad50 ;

c )

de bankrekeninggegevens van de handelaar wanneer de handelaar een natuurlijke persoon is;

d )

naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van de marktdeelnemer, in de betekenis van artikel 3, lid 13, en artikel 4 van Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad51 of van een relevante EU-rechtshandeling;

e )

indien de handelaar ingeschreven staat in een handels- of soortgelijk openbaar register, het handelsregister waar de handelaar staat ingeschreven en zijn inschrijvingsnummer of een soortgelijke wijze van identificatie in dat register;

f )

een zelfcertificering door de handelaar waardoor hij zich ertoe verbindt alleen producten of diensten aan te bieden die voldoen aan de van toepassing zijnde regels van het EU-recht.

a)

naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van de afnemer ;

b)

indien de afnemer ingeschreven staat in een openbaar register, zijn inschrijvingsnummer of een soortgelijke wijze van identificatie in dat register ;

2 .   Na ontvangst van die informatie doet het onlineplatform alle redelijke inspanningen om te beoordelen of de in lid  1 , punten a), d ) en  e ), bedoelde informatie betrouwbaar is door het gebruik van een vrij toegankelijke officiële onlinedatabank of een door een lidstaat of de EU beschikbaar gestelde online-interface of via verzoeken aan de handelaar om ondersteunende documenten van betrouwbare bronnen te verstrekken.

2.     Wanneer de aanbieder van producten of diensten overeenkomstig het Unierecht als handelaar wordt aangemerkt, moet het onlineplatform ervoor zorgen — naast de in lid 1 vastgestelde verplichtingen — dat handelaren zijn diensten alleen kunnen gebruiken ter promotie van berichten over of voor het aanbieden van producten of diensten aan consumenten in de EU als het onlineplatform vóór het gebruik van zijn diensten de volgende informatie heeft verkregen:

 

a)

een kopie van het identificatiedocument van de handelaar of elke andere elektronische identificatie zoals gedefinieerd in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad ;

b )

de bankrekeninggegevens van de handelaar wanneer de handelaar een natuurlijke persoon is;

c )

naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van de marktdeelnemer, in de betekenis van artikel 3, lid 13, en artikel 4 van Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad of van een relevante EU-rechtshandeling;

d )

indien de handelaar ingeschreven staat in een handels- of soortgelijk openbaar register, het handelsregister waar de handelaar staat ingeschreven en zijn inschrijvingsnummer of een soortgelijke wijze van identificatie in dat register;

e )

een zelfcertificering door de handelaar waardoor hij zich ertoe verbindt alleen producten of diensten aan te bieden die voldoen aan de van toepassing zijnde regels van het EU-recht.

3 .   Wanneer het onlineplatform aanwijzingen verkrijgt dat in lid  1 bedoelde, van de betrokken handelaar verkregen informatie onjuist of onvolledig is, verzoekt dit platform de handelaar de informatie te verbeteren voor zover dit nodig is om te verzekeren dat alle informatie nauwkeurig en volledig is, onmiddellijk of binnen de door EU-recht en intern recht vastgestelde termijn . Wanneer de handelaar die informatie niet verbetert of aanvult, schort het onlineplatform het aanbieden van zijn dienst aan de handelaar op totdat aan het verzoek is voldaan.

3 .   Na ontvangst van die informatie doet het onlineplatform al het mogelijke om te beoordelen of de in lid 1 , punten a) en b) , en lid  2 , punten c) en d), bedoelde informatie betrouwbaar is door het gebruik van een vrij toegankelijke officiële onlinedatabank of een door een lidstaat of de EU beschikbaar gestelde online-interface of via verzoeken aan de afnemer om ondersteunende documenten van betrouwbare bronnen te verstrekken.

4 .   Het onlineplatform slaat de krachtens leden  1 en  2 verkregen informatie op beveiligde wijze op voor de duur van zijn contractuele verhouding met de betrokken handelaar . Daarna moet het de informatie vernietigen.

4 .   Wanneer het onlineplatform aanwijzingen verkrijgt dat in lid  1 of lid 2 bedoelde, van de betrokken afnemer verkregen informatie onjuist of onvolledig is, verzoekt dit platform de afnemer onmiddellijk de informatie te verbeteren voor zover dit nodig is om te verzekeren dat alle informatie nauwkeurig en volledig is. Wanneer de afnemer die informatie niet verbetert of aanvult, schort het onlineplatform het aanbieden van zijn dienst aan de afnemer op totdat aan het verzoek is voldaan.

5 .   Onverminderd lid  2 deelt het platform de informatie alleen aan derde partijen mee wanneer dit vereist is volgens het van toepassing zijnde recht, met inbegrip van de in artikel 9 bedoelde bevelen en eventuele bevelen die zijn gegeven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de Commissie voor de uitvoering van hun taken krachtens deze verordening.

5 .   Het onlineplatform slaat de krachtens leden 1, 2 en 3 verkregen informatie op beveiligde wijze op voor de duur van zijn contractuele verhouding met de betrokken afnemer . Daarna moet het de informatie vernietigen.

6 .   Het onlineplatform stelt de in de lid  1 , punten a), d ), e ) en  f ), bedoelde informatie beschikbaar voor de afnemers van de dienst, op een heldere, gemakkelijk toegankelijke en begrijpelijke wijze.

6 .   Onverminderd lid  3 deelt het platform de informatie alleen aan derde partijen mee wanneer dit vereist is volgens het van toepassing zijnde recht, met inbegrip van de in artikel 9 bedoelde bevelen en eventuele bevelen die zijn gegeven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de Commissie voor de uitvoering van hun taken krachtens deze verordening.

7 .   Het onlineplatform ontwerpt en organiseert zijn online-interface op een wijze die handelaren in staat stelt te voldoen aan hun verplichtingen met betrekking tot precontractuele informatie en informatie over productveiligheid volgens het van toepassing zijnde EU-recht.

7 .   Het onlineplatform stelt de in lid 1 , punten a) en b), en lid  2 , punten c ), d ) en  e ), bedoelde informatie beschikbaar voor de afnemers van de dienst, op een heldere, gemakkelijk toegankelijke en begrijpelijke wijze.

 

8 .   Het onlineplatform ontwerpt en organiseert zijn online-interface op een wijze die afnemers in staat stelt te voldoen aan hun verplichtingen met betrekking tot precontractuele informatie en informatie over productveiligheid volgens het van toepassing zijnde EU-recht.

Motivering

Een aanzienlijk deel van de diensten wordt aangeboden door natuurlijke personen en niet door professionals, hetgeen door de term “handelaar” wordt aangeduid. Deze natuurlijke personen houden zich vaak niet aan de nationale of lokale voorschriften inzake bijvoorbeeld kortetermijnverhuur en laten het na bedrijfsactiviteiten aan te geven en de desbetreffende regelgeving in acht te nemen.

Wijzigingsvoorstel 23

COM(2020) 825 final — deel 1

Artikel 25, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Commissie stelt overeenkomstig artikel 69 gedelegeerde handelingen vast om het in lid 1 bedoelde gemiddelde aantal maandelijkse afnemers van de dienst in de EU te bepalen, wanneer de bevolking van de EU met ten minste 5 % toeneemt of afneemt ten opzichte van de bevolking in 2020 of, na correctie via een gedelegeerde handeling, van de bevolking in het jaar waarin de meest recente gedelegeerde handeling is vastgesteld. In dat geval past zij het aantal zo aan dat het overeenstemt met 10  % van de EU-bevolking in het jaar waarin zij de gedelegeerde handeling vaststelt, afgerond naar boven of naar beneden zodat het cijfer in miljoen kan worden uitgedrukt.

De Commissie stelt overeenkomstig artikel 69 gedelegeerde handelingen vast om het in lid 1 bedoelde gemiddelde aantal maandelijkse afnemers van de dienst in de EU te bepalen, wanneer de bevolking van de EU met ten minste 5 % toeneemt of afneemt ten opzichte van de bevolking in 2020 of, na correctie via een gedelegeerde handeling, van de bevolking in het jaar waarin de meest recente gedelegeerde handeling is vastgesteld. In dat geval past zij het aantal zo aan dat het overeenstemt met 7  % van de EU-bevolking in het jaar waarin zij de gedelegeerde handeling vaststelt, afgerond naar boven of naar beneden zodat het cijfer in miljoen kan worden uitgedrukt.

Motivering

In het kader van de wet inzake digitale diensten moet een lagere drempel worden gehanteerd voor “zeer grote onlineplatforms”.

Wijzigingsvoorstel 24

COM(2020) 825 final — deel 1

Artikel 31, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Zeer grote onlineplatforms verlenen de coördinator voor digitale diensten van vestiging of de Commissie, op hun gemotiveerd verzoek en binnen een redelijke, in het verzoek vermelde termijn, toegang tot gegevens die nodig zijn om toezicht te houden op de naleving van deze verordening en ze te beoordelen. Die coördinator voor digitale diensten en de Commissie gebruiken deze gegevens alleen voor die doeleinden.

Zeer grote onlineplatforms verlenen de coördinator voor digitale diensten van vestiging of de Commissie, op hun gemotiveerd verzoek en binnen een redelijke, in het verzoek vermelde termijn, die in geen geval langer is dan 72 uur, toegang tot gegevens die nodig zijn om toezicht te houden op de naleving van deze verordening en ze te beoordelen. Die coördinator voor digitale diensten en de Commissie gebruiken deze gegevens alleen voor die doeleinden.

Motivering

Een strakke termijn voor verplichte reacties op verzoeken van de coördinator voor digitale diensten in het land van vestiging is van essentieel belang om een hoge mate van naleving te waarborgen.

Wijzigingsvoorstel 25

COM(2020) 825 final — deel 1

Artikel 41, lid 1, punt a)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Wanneer dit nodig is om hun taken uit te voeren, beschikken coördinatoren voor digitale diensten ten minste over de volgende onderzoeksbevoegdheden met betrekking tot het gedrag van aanbieders van tussenhandelsdiensten die onder de rechtsmacht van hun lidstaat vallen:

a)

de bevoegdheid om van deze dienstverleners, alsook van andere personen die handelen voor doeleinden die verband houden met hun handel, activiteit, ambacht of beroep en die redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van informatie die verband houdt met een vermoedelijke inbreuk op deze verordening, met inbegrip van organisaties die de in artikel 28 en artikel 50, lid 3, bedoelde controles uitvoeren, te vragen om deze informatie binnen een redelijke termijn te verstrekken;

Wanneer dit nodig is om hun taken uit te voeren, beschikken coördinatoren voor digitale diensten ten minste over de volgende onderzoeksbevoegdheden met betrekking tot het gedrag van aanbieders van tussenhandelsdiensten die onder de rechtsmacht van hun lidstaat vallen:

a)

de bevoegdheid om van deze dienstverleners, alsook van andere personen die handelen voor doeleinden die verband houden met hun handel, activiteit, ambacht of beroep en die redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van informatie die verband houdt met een vermoedelijke inbreuk op deze verordening, met inbegrip van organisaties die de in artikel 28 en artikel 50, lid 3, bedoelde controles uitvoeren, te vragen om deze informatie binnen een redelijke termijn , en in ieder geval binnen de 72 uur, te verstrekken;

Motivering

Door de invoering van specifieke bindende termijnen wordt ervoor gezorgd dat de dienstverlener snel handelt, zodat de schade beperkt blijft.

Wijzigingsvoorstel 26

COM(2020) 825 final — deel 1

Artikel 45, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Wanneer een coördinator voor digitale diensten redenen heeft om te vermoeden dat een aanbieder van tussenhandelsdiensten die niet onder de rechtsmacht van de betrokken lidstaat valt, deze verordening heeft geschonden, verzoekt hij de betrokken coördinator voor digitale diensten om de zaak te beoordelen en de nodige onderzoeks- en handhavingsmaatregelen te nemen om de naleving van deze verordening te waarborgen.

Wanneer een coördinator voor digitale diensten redenen heeft om te vermoeden dat een aanbieder van tussenhandelsdiensten die niet onder de rechtsmacht van de betrokken lidstaat valt, deze verordening heeft geschonden, verzoekt hij de betrokken coördinator voor digitale diensten om de zaak te beoordelen en de nodige onderzoeks- en handhavingsmaatregelen te nemen om de naleving van deze verordening te waarborgen.

Wanneer de raad redenen heeft om te vermoeden dat een aanbieder van tussenhandelsdiensten deze verordening heeft geschonden op een wijze waarbij ten minste drie lidstaten zijn betrokken, kan hij de coördinator voor digitale diensten van vestiging adviseren om de zaak te beoordelen en de nodige onderzoeks- en handhavingsmaatregelen te nemen om de naleving van deze verordening te waarborgen.

Wanneer de raad redenen heeft om te vermoeden dat een aanbieder van tussenhandelsdiensten deze verordening heeft geschonden op een wijze waarbij ten minste drie lidstaten zijn betrokken, verzoekt hij de coördinator voor digitale diensten van vestiging om de zaak te beoordelen en de nodige onderzoeks- en handhavingsmaatregelen te nemen om de naleving van deze verordening te waarborgen.

Motivering

De raad hoort niet te adviseren maar te verzoeken dat de coördinator voor digitale diensten van vestiging de zaak beoordeelt en de nodige onderzoeks- en handhavingsmaatregelen neemt om de naleving van deze verordening te waarborgen.

Wijzigingsvoorstel 27

COM(2020) 825 final — deel 1

Artikel 45, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In een verzoek of aanbeveling op grond van lid 1 wordt ten minste het volgende vermeld:

In een verzoek op grond van lid 1 wordt ten minste het volgende vermeld:

a)

het contactpunt van de betrokken aanbieder van tussenhandelsdiensten optreedt , zoals bedoeld in artikel 10;

a)

het contactpunt van de betrokken aanbieder van tussenhandelsdiensten, zoals bedoeld in artikel 10;

b)

een beschrijving van de relevante feiten, de betreffende bepalingen van deze verordening en de redenen waarom de coördinator voor digitale diensten die het verzoek heeft verzonden, of de raad, vermoedt dat de dienstverlener deze verordening heeft geschonden;

b)

een beschrijving van de relevante feiten, de betreffende bepalingen van deze verordening en de redenen waarom de coördinator voor digitale diensten die het verzoek heeft verzonden, of de raad, vermoedt dat de dienstverlener deze verordening heeft geschonden;

c)

alle andere informatie die de coördinator voor digitale diensten die het verzoek heeft verzonden, of de raad, relevant acht, met inbegrip van, indien van toepassing, informatie die op eigen initiatief is verzameld of suggesties voor specifieke onderzoeks- of handhavingsmaatregelen die moeten worden genomen, waaronder voorlopige maatregelen.

c)

alle andere informatie die de coördinator voor digitale diensten die het verzoek heeft verzonden, of de raad, relevant acht, met inbegrip van, indien van toepassing, informatie die op eigen initiatief is verzameld of suggesties voor specifieke onderzoeks- of handhavingsmaatregelen die moeten worden genomen, waaronder voorlopige maatregelen.

Motivering

Dit moet niet louter een aanbeveling zijn, maar een verzoek.

Wijzigingsvoorstel 28

COM(2020) 825 final — deel 1

Artikel 46, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Wanneer een coördinator voor digitale diensten van vestiging redenen heeft om te vermoeden dat een zeer groot onlineplatform inbreuk heeft gemaakt op deze verordening, kan hij de Commissie verzoeken de nodige onderzoeks- en handhavingsmaatregelen te nemen om naleving van deze verordening te waarborgen in overeenstemming met afdeling 3. Een dergelijk verzoek bevat alle in artikel 45, lid 2, genoemde informatie en de redenen waarom de Commissie om tussenkomst wordt verzocht.

Wanneer een coördinator voor digitale diensten van vestiging of de coördinatoren voor digitale diensten van minstens drie lidstaten redenen hebben om te vermoeden dat een zeer groot onlineplatform inbreuk heeft gemaakt op deze verordening, kunnen zij de Commissie verzoeken de nodige onderzoeks- en handhavingsmaatregelen te nemen om naleving van deze verordening te waarborgen in overeenstemming met afdeling 3. Een dergelijk verzoek bevat alle in artikel 45, lid 2, genoemde informatie en de redenen waarom de Commissie om tussenkomst wordt verzocht.

Motivering

Deze verordening moet erop gericht zijn de coördinatoren voor digitale diensten instrumenten aan te reiken om samen op te treden indien er redenen zijn om aan te nemen dat een zeer groot onlineplatform er inbreuk op heeft gemaakt.

Wijzigingsvoorstel 29

COM(2020) 842 final — deel 1

Nieuwe overweging na overweging 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Het lijdt geen twijfel dat de Europese markt al jaren wordt gedomineerd door poortwachterplatforms die kernplatformdiensten aanbieden. Het uitbouwen van een succesvol bedrijf is geenszins concurrentiebeperkend, maar buitensporige marktmacht en potentiële gevallen van misbruik moeten worden aangepakt.

Motivering

Het uitbouwen van een succesvol bedrijf, wat veel platforms zijn, is geenszins concurrentiebeperkend. Het is echter opportuun om de algemene relevantie en gevolgen van datagestuurde bedrijfsmodellen te benadrukken, en te herinneren aan de informatieasymmetrieën tussen poortwachters enerzijds en eindgebruikers en zakelijke gebruikers anderzijds, aangezien het onderhavige grotendeels om deze reden noodzakelijk werd geacht.

Wijzigingsvoorstel 30

COM(2020) 842 final — deel 1

Overweging 9

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Een versnippering van de interne markt kan alleen doeltreffend worden voorkomen indien de lidstaten wordt belet nationale regels toe te passen die specifiek zijn voor de soorten ondernemingen en diensten die onder deze verordening vallen. Aangezien deze verordening een aanvulling moet vormen op de handhaving van het mededingingsrecht, moet tegelijkertijd worden gespecificeerd dat deze verordening geen afbreuk doet aan de artikelen 101 en 102 VWEU, de overeenkomstige nationale mededingingsregels en andere nationale mededingingsregels met betrekking tot unilateraal gedrag die gebaseerd zijn op een individuele beoordeling van marktposities en marktgedrag, met inbegrip van de waarschijnlijke gevolgen ervan en de precieze reikwijdte van het verboden gedrag, en die ondernemingen de mogelijkheid bieden om voor het betrokken gedrag argumenten inzake efficiëntie en objectieve rechtvaardiging te formuleren. De toepassing van laatstgenoemde regels mag echter geen afbreuk doen aan de verplichtingen die krachtens deze verordening aan poortwachters worden opgelegd en aan de uniforme en doeltreffende toepassing ervan in de interne markt .

Niets in deze verordening belet de lidstaten om dezelfde, strengere of andere verplichtingen aan ondernemingen op te leggen om legitieme openbare belangen na te streven, met inachtneming van het Unierecht. Deze legitieme openbare belangen kunnen onder meer bestaan in de bescherming van de consument, de bestrijding van oneerlijke concurrentie en de bescherming van de vrijheid en de pluriformiteit van de media. In het bijzonder belet niets in deze verordening de lidstaten om die legitieme belangen na te streven door verplichtingen op te leggen aan ondernemingen met de status van poortwachter in de zin van deze verordening, en aan andere ondernemingen . Aangezien deze verordening een aanvulling moet vormen op de handhaving van het mededingingsrecht, moet worden gespecificeerd dat deze verordening geen afbreuk doet aan de artikelen 101 en 102 VWEU, de overeenkomstige nationale mededingingsregels en andere nationale mededingingsregels met betrekking tot unilateraal gedrag die gebaseerd zijn op een individuele beoordeling van marktposities en marktgedrag, met inbegrip van de waarschijnlijke gevolgen ervan en de precieze reikwijdte van het verboden gedrag, en die ondernemingen de mogelijkheid bieden om voor het betrokken gedrag argumenten inzake efficiëntie en objectieve rechtvaardiging te formuleren.

Wijzigingsvoorstel 31

COM(2020) 842 final — deel 1

Overweging 11

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Deze verordening moet ook een aanvulling vormen op, maar de toepassing onverlet laten van, de regels die voortvloeien uit andere handelingen van het Unierecht waarbij bepaalde aspecten worden geregeld voor de verlening van diensten die onze deze verordening vallen, met name Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad (1), Verordening (EU) xx/xx/EU [wet inzake digitale diensten] van het Europees Parlement en de Raad (2), Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (3), Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad (4), Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad (5), en Richtlijn (EU) 2010/13 van het Europees Parlement en de Raad (6), alsook nationale regelgeving voor de handhaving of, in voorkomend geval, de uitvoering van dat Unierecht.

Deze verordening moet ook een aanvulling vormen op, maar de toepassing onverlet laten van, de regels die voortvloeien uit andere handelingen van het Unierecht waarbij bepaalde aspecten worden geregeld voor de verlening van diensten die onze deze verordening vallen, met name Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EU) xx/xx/EU [wet inzake digitale diensten] van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad, en Richtlijn (EU) 2010/13 van het Europees Parlement en de Raad (1), alsook nationale regelgeving die in overeenstemming met dat Unierecht wordt vastgesteld .

Wijzigingsvoorstel 32

COM(2020) 842 final — deel 1

Overweging 13

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In het bijzonder kunnen onlinetussenhandelsdiensten, onlinezoekmachines, besturingssystemen, online socialenetwerkdiensten, videoplatformdiensten, nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten, cloudcomputerdiensten en onlineadvertentiediensten gevolgen hebben voor een groot aantal eindgebruikers en bedrijven, wat een risico op oneerlijke handelspraktijken met zich meebrengt. Zij moeten daarom worden opgenomen in de definitie van kernplatformdiensten en binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Onlinetussenhandelsdiensten kunnen ook actief zijn op het gebied van financiële diensten en kunnen interveniëren of worden gebruikt om diensten te verlenen waarvan een niet-limitatieve lijst is opgenomen in bijlage II bij Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad (1). In bepaalde omstandigheden moet het begrip “eindgebruiker” gebruikers omvatten die traditioneel als zakelijke gebruikers worden beschouwd, maar in een bepaalde situatie de kernplatformdiensten niet gebruiken om goederen of diensten aan andere eindgebruikers te leveren, zoals bedrijven die voor eigen doeleinden gebruikmaken van cloudcomputerdiensten.

In het bijzonder kunnen onlinetussenhandelsdiensten, waaronder (online-)marktplaatsen, appstores, digitale spraakassistenten, platforms waarin spraakassistenttechnologie is geïntegreerd en onlinetussenhandelsdiensten in andere sectoren zoals mobiliteit, vervoer of energie, alsook onlinezoekmachines, besturingssystemen, webbrowsers, online socialenetwerkdiensten, videoplatformdiensten, nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten, cloudcomputerdiensten en onlineadvertentiediensten gevolgen hebben voor een groot aantal eindgebruikers en bedrijven, wat een risico op oneerlijke handelspraktijken met zich meebrengt. Zij moeten daarom worden opgenomen in de definitie van kernplatformdiensten en binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Onlinetussenhandelsdiensten kunnen ook actief zijn op het gebied van financiële diensten en kunnen interveniëren of worden gebruikt om diensten te verlenen waarvan een niet-limitatieve lijst is opgenomen in bijlage II bij Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad (1). In bepaalde omstandigheden moet het begrip “eindgebruiker” gebruikers omvatten die traditioneel als zakelijke gebruikers worden beschouwd, maar in een bepaalde situatie de kernplatformdiensten niet gebruiken om goederen of diensten aan andere eindgebruikers te leveren, zoals bedrijven die voor eigen doeleinden gebruikmaken van cloudcomputerdiensten.

Wijzigingsvoorstel 33

COM(2020) 842 final — deel 1

Overweging 43

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Een poortwachter kan in bepaalde omstandigheden een dubbele rol spelen, waarbij hij als aanbieder van kernplatformdiensten een kernplatformdienst aan zijn zakelijke gebruikers aanbiedt, en tegelijk ook met dezelfde zakelijke gebruikers concurreert bij de levering van dezelfde of soortgelijke diensten of producten aan dezelfde eindgebruikers. In dergelijke omstandigheden kan een poortwachter profiteren van zijn dubbele rol door gegevens die zijn gegenereerd door transacties van zijn zakelijke gebruikers op het kernplatform, te gebruiken ten behoeve van zijn eigen diensten die soortgelijk zijn aan die van zijn zakelijke gebruikers. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een poortwachter zakelijke gebruikers een onlinemarktplaats of appstore aanbiedt en tegelijkertijd diensten aanbiedt als online detailhandelaar of aanbieder van applicatiesoftware in concurrentie met die zakelijke gebruikers. Om te voorkomen dat poortwachters op oneerlijke wijze profiteren van hun dubbele rol, moet ervoor worden gezorgd dat zij afzien van het gebruik van geaggregeerde of niet-geaggregeerde gegevens, waaronder eventuele geanonimiseerde gegevens en persoonsgegevens die niet openbaar beschikbaar zijn voor hun zakelijke gebruikers bij het aanbieden van soortgelijke diensten. Deze verplichting moet gelden voor de poortwachter als geheel, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, diens bedrijfsonderdeel dat concurreert met zakelijke gebruikers van een kernplatformdienst.

Een poortwachter kan in bepaalde omstandigheden een dubbele rol spelen, waarbij hij als aanbieder van kernplatformdiensten een kernplatformdienst aan zijn zakelijke gebruikers aanbiedt, en tegelijk ook met dezelfde zakelijke gebruikers concurreert bij de levering van dezelfde of soortgelijke diensten of producten aan dezelfde eindgebruikers. In dergelijke omstandigheden kan een poortwachter profiteren van zijn dubbele rol door gegevens die zijn gegenereerd door transacties van zijn zakelijke gebruikers op het kernplatform, te gebruiken ten behoeve van zijn eigen diensten die soortgelijk zijn aan die van zijn zakelijke gebruikers. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een poortwachter zakelijke gebruikers een onlinemarktplaats of appstore aanbiedt en tegelijkertijd diensten aanbiedt als online detailhandelaar of aanbieder van applicatiesoftware in concurrentie met die zakelijke gebruikers. Om te voorkomen dat poortwachters op oneerlijke wijze profiteren van hun dubbele rol, moet ervoor worden gezorgd dat zij afzien van het gebruik van geaggregeerde of niet-geaggregeerde gegevens, waaronder eventuele geanonimiseerde gegevens en persoonsgegevens, bij het aanbieden van soortgelijke diensten als hun zakelijke gebruikers . Deze verplichting moet gelden voor de poortwachter als geheel, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, diens bedrijfsonderdeel dat concurreert met zakelijke gebruikers van een kernplatformdienst.

Motivering

Met deze definitie krijgen poortwachters veel te veel speelruimte.

Wijzigingsvoorstel 34

COM(2020) 842 final — deel 1

Artikel 1, lid 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten leggen de poortwachters geen verdere wettelijke of bestuursrechtelijke verplichtingen op om betwistbare en eerlijke markten te garanderen. Dit laat regels die andere legitieme openbare belangen nastreven, in overeenstemming met het recht van de Unie, onverlet. Met name belet niets in deze verordening de lidstaten om, teneinde consumenten te beschermen of oneerlijke concurrentie te bestrijden, aan ondernemingen, met inbegrip van aanbieders van kernplatformdiensten, verplichtingen op te leggen die verenigbaar zijn met het recht van de Unie, indien deze verplichtingen geen verband houden met de status van de betrokken ondernemingen als poortwachter in de zin van deze verordening .

De lidstaten leggen de poortwachters geen verdere wettelijke of bestuursrechtelijke verplichtingen op om betwistbare en eerlijke markten te garanderen. Dit laat regels die andere legitieme openbare belangen nastreven, in overeenstemming met het recht van de Unie, onverlet. Met name belet niets in deze verordening de lidstaten om, teneinde consumenten te beschermen, oneerlijke concurrentie te bestrijden , mediapluriformiteit te bevorderen of legitieme belangen na te streven , aan ondernemingen, met inbegrip van aanbieders van kernplatformdiensten, verplichtingen op te leggen die verenigbaar zijn met het recht van de Unie.

Wijzigingsvoorstel 35

COM(2020) 842 final — deel 1

Artikel 1, lid 6

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van de artikelen 101 en 102 VWEU. Evenmin doet zij afbreuk aan de toepassing van: nationale regels die mededingingsverstorende overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen, onderling afgestemde feitelijke gedragingen en misbruik van machtsposities verbieden; nationale mededingingsregels die andere vormen van eenzijdige gedragingen verbieden , voor zover deze worden toegepast op andere ondernemingen dan poortwachters, of erop neerkomen dat aanvullende verplichtingen aan poortwachters worden opgelegd ; Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) en nationale regels inzake concentratiecontrole; Verordening (EU) 2019/1150 en Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad (2).

Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van de artikelen 101 en 102 VWEU. Evenmin heeft zij gevolgen voor de toepassing van: nationale regels die mededingingsverstorende overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen, onderling afgestemde feitelijke gedragingen en misbruik van machtsposities verbieden; nationale mededingingsregels die andere vormen van eenzijdige gedragingen verbieden; Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad en nationale regels inzake concentratiecontrole; Verordening (EU) 2019/1150 en Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad. In het bijzonder belet niets in deze verordening de lidstaten om verplichtingen op te leggen aan andere ondernemingen dan poortwachters of om aanvullende verplichtingen op te leggen aan poortwachters.

Wijzigingsvoorstel 36

COM(2020) 842 final — deel 1

Artikel 1, lid 7

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De nationale autoriteiten nemen geen besluiten die in strijd zijn met een

door de Commissie uit hoofde van deze verordening vastgesteld besluit. De Commissie en de lidstaten voeren hun handhavingsmaatregelen uit in nauwe samenwerking en onderlinge coördinatie.

De nationale autoriteiten nemen geen besluiten die in strijd zijn met een door de Commissie uit hoofde van deze verordening vastgesteld besluit. De Commissie en de lidstaten , die intern op gecoördineerde wijze met de betrokken subnationale overheden te werk gaan, voeren , waar zulks passend wordt geacht, hun handhavingsmaatregelen in nauwe samenwerking en onderlinge coördinatie uit.

Motivering

De rol van lokale en regionale overheden moet worden benadrukt. Er bestaan specifieke platforms, zoals die voor accommodatie, die actief zijn op dorps- en stadsniveau. Lokale en regionale overheden zijn afhankelijk van het nationale en Europese niveau voor ondersteuning bij handhavingsmaatregelen op dit gebied.

Wijzigingsvoorstel 37

COM(2020) 842 final — deel 1

Artikel 2, punt 2)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

“kernplatformdienst”: een van de volgende diensten:

“kernplatformdienst”: een van de volgende diensten:

a)

onlinetussenhandelsdienst;

a)

onlinetussenhandelsdienst;

b)

onlinezoekmachine;

b)

onlinezoekmachine;

c)

online socialenetwerkdienst;

c)

online socialenetwerkdienst;

d)

videoplatformdienst;

d)

videoplatformdienst;

e)

nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst;

e)

nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst;

f)

besturingssysteem;

f)

besturingssysteem;

g)

cloudcomputerdienst;

g)

cloudcomputerdienst;

h)

advertentiedienst, waaronder advertentienetwerken, advertentie-uitwisselingsdiensten en ander advertentietussenhandelsdiensten, aangeboden door een aanbieder van een van de in punten a) tot en met g) genoemde kernplatformdiensten;

h)

advertentiedienst, waaronder advertentienetwerken, advertentie-uitwisselingsdiensten en ander advertentietussenhandelsdiensten, aangeboden door een aanbieder van een van de in punten a) tot en met g) genoemde kernplatformdiensten;

 

i)

webbrowser;

Wijzigingsvoorstel 38

COM(2020) 842 final — deel 1

Artikel 2, nieuw punt 24)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

“webbrowser”: een client-softwareprogramma dat draait op een webserver of op een andere internetserver en dat de gebruiker in staat stelt te surfen op het wereldwijde web en daar toegang te verwerven tot gegevens en deze weer te geven of inhoud te bekijken en te gebruiken die gehost wordt op servers die met dit netwerk zijn verbonden, met inbegrip van standalone-webbrowsers, alsmede webbrowsers die in software zijn geïntegreerd of daarin zijn ingebed;

Wijzigingsvoorstel 39

COM(2020) 842 final — deel 1

Artikel 3, lid 8

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De poortwachter voldoet binnen zes maanden nadat een kernplatformdienst op de in lid 7 van dit artikel bedoelde lijst is opgenomen, aan de verplichtingen van de artikelen 5 en 6.

De poortwachter voldoet zo snel mogelijk, en in ieder geval binnen drie maanden nadat een kernplatformdienst op de in lid 7 van dit artikel bedoelde lijst is opgenomen, aan de verplichtingen van de artikelen 5 en 6.

Wijzigingsvoorstel 40

COM(2020) 842 final — deel 1

Artikel 4, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Commissie herziet regelmatig, en ten minste om de twee jaar, of de aangewezen poortwachters nog steeds voldoen aan de eisen van artikel 3, lid 1 , dan wel of nieuwe aanbieders van kernplatformdiensten aan die eisen voldoen. Bij de periodieke herziening wordt ook onderzocht of de lijst van betrokken kernplatformdiensten van de poortwachter moet worden aangepast.

De Commissie herziet regelmatig, en ten minste om de twee jaar, of de aangewezen poortwachters nog steeds voldoen aan de eisen van artikel 3, lid 1. Bovendien beoordeelt de Commissie regelmatig, en minstens iedere twaalf maanden, of nieuwe aanbieders van kernplatformdiensten , ongeacht hun land van vestiging, aan die eisen voldoen. Bij de periodieke herziening wordt ook onderzocht of de lijst van betrokken kernplatformdiensten van de poortwachter moet worden aangepast.

Motivering

Een periodiek onderzoek wordt noodzakelijk geacht voor een markt die zich snel ontwikkelt.

Wijzigingsvoorstel 41

COM(2020) 842 final — deel 1

Artikel 4, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Commissie publiceert en actualiseert op continue basis de lijst van poortwachters en de lijst van de kernplatformdiensten waarvoor de poortwachters aan de verplichtingen van de artikelen 5 en 6 moeten voldoen.

De Commissie publiceert en actualiseert op continue basis de lijst van poortwachters en de lijst van de kernplatformdiensten waarvoor de poortwachters aan de verplichtingen van de artikelen 5 en 6 moeten voldoen.

De Commissie publiceert jaarlijks een verslag met de bevindingen van haar monitoringactiviteiten en legt dit verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie.

Motivering

Om een hoge mate van transparantie bij de handhaving van de verordening betreffende de wet inzake digitale markten te garanderen, kan dit jaarverslag enerzijds conclusies, besluiten en resultaten van door de Commissie uitgevoerde onderzoeken bevatten, en anderzijds alle informatie die door de poortwachter wordt gerapporteerd.

Wijzigingsvoorstel 42

COM(2020) 842 final — deel 1

Artikel 5, punt b)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

b)

de poortwachter laat zakelijke gebruikers toe dezelfde producten of diensten aan eindgebruikers aan te bieden via onlinetussenhandelsdiensten van derden tegen prijzen of onder voorwaarden die verschillen van die welke via de onlinetussenhandelsdiensten van de poortwachter worden aangeboden;

b)

de poortwachter laat zakelijke gebruikers toe dezelfde producten of diensten aan eindgebruikers aan te bieden via onlinetussenhandelsdiensten en verwante diensten van derden tegen prijzen of onder voorwaarden die verschillen van die welke via de onlinetussenhandelsdiensten en verwante diensten van de poortwachter worden aangeboden;

Motivering

“Verwante diensten” dient te worden toegevoegd.

Wijzigingsvoorstel 43

COM(2020) 842 final — deel 1

Artikel 5, nieuw punt h)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

door zijn aard wordt een poortwachter beschouwd als een aanbieder van kerninfrastructuur en derhalve mag hij bedrijven en eindgebruikers de toegang tot diensten niet ontzeggen. Indien een bedrijf of eindgebruiker de toegang tot een door een poortwachter aangeboden kernplatformdienst wordt ontzegd, kan de gebruiker beroep aantekenen. Daartoe moet het bij artikel 32 van deze verordening opgerichte raadgevend comité digitale markten als enig contactpunt fungeren.

Motivering

Er wordt gewezen op de noodzaak van één contactpunt.

Wijzigingsvoorstel 44

COM(2020) 842 final — deel 1

Artikel 6, lid 1, nieuw punt l)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

om voor een continue, gestandaardiseerde en geautomatiseerde informatiestroom te zorgen, zorgt de poortwachter ervoor dat de applicatieprogramma-interfaces (API) van poortwachters compatibel zijn met de propriëtaire systemen van administratieve en handhavingsautoriteiten, en ziet de poortwachter af van het creëren van extra administratieve lasten door het scheppen van een API-omgeving die doeltreffende samenwerking en handhaving in de zin van deze verordening in de weg staat.

Motivering

Voor de doeltreffende uitvoering van hun administratieve taken zijn de lidstaten aangewezen op de verstrekking van adequate gegevens door poortwachters. Daarom is het belangrijk dat poortwachters de technologische middelen ter beschikking stellen om de interoperabiliteit van hun interface met de respectieve propriëtaire systemen van de autoriteiten van de lidstaten te waarborgen, teneinde te zorgen voor een continue, geautomatiseerde en gestandaardiseerde informatiestroom met het oog op doeltreffende samenwerking.

Wijzigingsvoorstel 45

COM(2020) 842 final — deel 1

Artikel 7, nieuw lid 8

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Om ervoor te zorgen dat de verplichtingen van de poortwachters worden nagekomen, zal het bij deze verordening opgerichte raadgevend comité digitale markten als enig contactpunt fungeren en moet het worden aangemoedigd de nationale sociale partners bij zijn procedures te betrekken.

Motivering

Oprichting van één contactpunt waarbij de nationale sociale partners worden betrokken.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Inleiding

1.

is ingenomen met de voorstellen van de Europese Commissie voor de wet inzake digitale diensten (DSA) en de wet inzake digitale markten (DMA) en de daarin vervatte ambitie om geharmoniseerde en horizontale regels in te voeren ter modernisering van de EU-wetgeving inzake digitale diensten en onlineplatforms.

2.

Het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) is van mening dat de voorstellen het evenwicht bewaren tussen het aanpakken van marktmisbruik en marktfalen, het bevorderen van een gelijk speelveld op de Europese digitale eengemaakte markt en het voorkomen dat innovatie wordt gefnuikt en de efficiënte werking van de Europese digitale eengemaakte markt wordt belemmerd.

3.

Het CvdR waarschuwt voor wijzigingen in de voorstellen die zouden leiden tot logge regelgeving die innovatie in de weg staat en extra regeldruk voor het bedrijfsleven met zich meebrengt. Het benadrukt dat alleen een evenwichtig en bedrijfsvriendelijk regelgevingsklimaat de EU kan helpen haar doelstelling van digitale transitie volledig te verwezenlijken.

4.

De twee onderhavige voorstellen bieden naar de mening van het CvdR een oplossing voor de rechtsonzekerheid en de administratieve rompslomp die voortvloeien uit de versnippering van nationale en EU-wetgeving op het gebied van digitale diensten, met inbegrip van recente jurisprudentie. Een coherente en geharmoniseerde juridische aanpak is een basisvereiste die het voor lokale en regionale overheden gemakkelijker maakt om de horizontale regels waarin de verantwoordelijkheden en verplichtingen van aanbieders van digitale diensten zijn vastgelegd, te begrijpen en toe te passen, en versterkt de (digitale) eengemaakte markt.

5.

Het CvdR wijst op de sterke lokale en regionale dimensie van de twee voorstellen. Digitale diensten zijn van invloed op het dagelijks leven van de burgers, en sommige van de sectoren waarin bepaalde platforms actief zijn, zoals huisvesting en toeristische accommodatie, stedelijk vervoer en openbare dienstverlening, worden op lokaal en regionaal niveau gereguleerd. Het CvdR benadrukt in dit verband de noodzaak van een regelgevingsaanpak die innovatie en eerlijke concurrentie mogelijk maakt en het Europese concurrentievermogen in stand houdt.

6.

Toegejuicht wordt dat de voorstellen ook tegemoetkomen aan veel van de punten van zorg die het CvdR in zijn advies “Een Europees kader dat regelgevende oplossingen biedt voor de deeleconomie” aan de orde heeft gesteld (1).

7.

Het CvdR wijst erop dat de bedrijfsmodellen van informatiediensten data- en informatiegestuurd zijn en dat de factor tijd er belangrijk is. Het roept daarom op tot efficiënte informatieverstrekking over de toegang tot gegevens en over het verwijderen van illegale inhoud, en tot transparante monitoring en verslaglegging door de Europese Commissie.

8.

Onlineplatforms bieden mogelijkheden om het publieke debat te bevorderen en de burgers van informatie te voorzien. De COVID-19-pandemie heeft geleid tot een verdere toename van het gebruik van onlineplatforms door lokale en regionale overheden, en heeft aangetoond dat traditionele kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en start-ups in staat zijn om baanbrekende innovaties te ontwikkelen in reactie op reële behoeften, nieuwe banen te creëren en synergieën tot stand te brengen.

9.

Het CvdR benadrukt dat een gelijk speelveld in de digitale sector van fundamenteel belang is, met name voor kmo’s die hun producten en diensten via platforms aanbieden en die voor hun marketing- en verkoopactiviteiten afhankelijk zijn van digitale platforms (2). Het geplande verbod op voorkeursbehandeling van eigen producten of diensten (“self-preferencing”) valt wat dit betreft toe te juichen.

Aansprakelijkheid voor illegale inhoud en illegale handelingen

10.

Het CvdR is van mening dat de grootste uitdaging in het kader van het voorstel betreffende een wet inzake digitale diensten ligt in het waarborgen van de kernbeginselen van de richtlijn inzake elektronische handel, die goed heeft gefunctioneerd, en met name in het behoud van het algemene concept dat aan de artikelen 13 en 14 ten grondslag ligt, de huidige meldings- en actiemechanismen, en de noodzaak om rekening te houden met nieuwe vormen van marktdynamiek en marktfalen.

11.

Het CvdR merkt op dat in de verordening alleen de formele procedure voor de aanpak van illegale inhoud wordt vastgesteld en dat het aan de lidstaten blijft om te bepalen wat illegale inhoud in de zin van de verordening is.

12.

Het is een goede zaak dat aanbieders van onlinediensten als basisvereiste voor het verlenen van diensten op de Europese digitale eengemaakte markt aansprakelijk worden gesteld voor illegale handelingen of de verspreiding van illegale inhoud. Dit zal geschieden door middel van geharmoniseerde regels inzake ontheffing van aansprakelijkheid en contentmoderatie, duidelijke rapportering, transparantieverantwoordelijkheden en due-diligenceverplichtingen voor bepaalde tussenhandelsdiensten. Het CvdR benadrukt in dit verband dat de omvang en schaal van platforms van aanzienlijke invloed zijn op hun vermogen om proactief op te treden tegen illegale online-inhoud.

13.

Met betrekking tot het recht op anonimiteit van gebruikers wijst het CvdR erop dat dit recht is vastgelegd in de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) (3), maar benadrukt het dat het beginsel “wat offline illegaal is, is ook online illegaal” moet prevaleren.

14.

Het CvdR maakt hier een onderscheid tussen volledige anonimiteit en volledig onidentificeerbaar zijn, en wijst erop dat blockchaintechnologieën een dergelijke aanpak kunnen vergemakkelijken. Maatregelen voor contentmoderatie moeten vergezeld gaan van passende waarborgen om ervoor te zorgen dat deze praktijken evenredig zijn.

Toezicht en onderzoek

15.

Het CvdR steunt de invoering van op algoritmen gebaseerde controles en transparantieverplichtingen in geval van problemen tussen contractanten, en bevestigt dat deze maatregelen een aanzienlijke steun kunnen betekenen voor lokale en regionale overheden, die mogelijkerwijs vaststellen dat onlinediensten op hun grondgebied worden aangeboden zonder dat de desbetreffende wetgeving wordt nageleefd.

Handhaving

16.

Het CvdR steunt het voorstel om voor de handhaving een systeem in te voeren dat bestaat uit een Europese raad voor digitale diensten, een coördinator voor digitale diensten en nationale coördinatoren voor digitale diensten, waarbij de Europese Commissie een toezichthoudende rol vervult. Dit zal steun bieden aan lokale en regionale overheden die moeite hebben om lokale wetgeving af te dwingen tegenover digitale diensten die in andere EU-lidstaten zijn gevestigd; zij beschikken immers niet over de nodige (financiële) middelen om in een andere EU-lidstaat een proces aan te spannen.

17.

Het benadrukt de noodzaak van doeltreffende samenwerking tussen de autoriteiten van de lidstaten met het oog op de oprichting van coördinatoren voor digitale diensten, de uitwisseling van gegevens en de handhaving van de geldende regels. Het wijst er tevens op dat het de bedoeling is dat lokale en regionale overheden verslag aan de betrokken coördinatoren voor digitale diensten in andere lidstaten uitbrengen en bij het proces worden betrokken.

18.

Het baart het CvdR zorgen dat de meldings- en actieprocedures en bevelen in hoofdstuk II behandeld worden (artikelen 8 en 9), en de rechtsmacht in hoofdstuk III, hetgeen aanleiding kan geven tot juridische problemen in verband met de handhaving van deze bepalingen. Het CvdR is tevens bezorgd dat het mechanisme voor grensoverschrijdende samenwerking wellicht niet volstaat.

Toegang tot gegevens

19.

Het CvdR erkent het belang van gegevensuitwisseling voor een doeltreffende handhaving op nationaal en subnationaal niveau en wijst erop dat toegang tot gegevens een cruciale kwestie is voor overheidsinstanties, met name op lokaal en regionaal niveau. De handhaving van de toepasselijke regels en de toepassing van controlemechanismen is onmogelijk zonder toegang tot de relevante gegevens van platforms die op een bepaald grondgebied actief zijn. Het CvdR herinnert aan zijn recente standpunt dat een onsamenhangende aanpak tot verdere versnippering leidt en moet worden vermeden (4).

20.

Het is ingenomen met de invoering van relevante vereisten inzake gegevensuitwisseling, aangezien vrijwillige zelfregulering onvoldoende is geweest om de toegang tot gegevens voor lokale en regionale overheden te waarborgen.

21.

De Europese Commissie wordt verzocht advies uit te brengen over een gemeenschappelijke reeks standaardvereisten voor de interoperabiliteit van propriëtaire systemen van autoriteiten. Er moet worden nagedacht over het opzetten van API’s (applicatieprogramma-interfaces).

22.

Het CvdR steunt de bepalingen inzake de overdraagbaarheid van gegevens en benadrukt dat uitschrijven voor een dienst niet substantieel moeilijker mag worden gemaakt dan inschrijven ervoor.

Lokale economie

23.

Het CvdR benadrukt het belang van de voorgestelde verordeningen voor de lokale economie, aangezien kmo’s en start-ups baat zullen hebben bij geharmoniseerde regels. De verordeningen bieden een kader waarbinnen kmo’s kunnen groeien op de eengemaakte markt. Uit een Eurochambres-enquête over de uitbreidingsmogelijkheden op de interne markt is gebleken dat kmo’s meer dan ooit aan digitale handel doen, terwijl uit Eurobarometer-cijfers van september 2020 blijkt dat slechts 4 % van hen online goederen aanbiedt aan consumenten in andere lidstaten (5).

24.

Het CvdR juicht het toe dat de voorstellen gericht zijn op de bevordering van een concurrerende, dynamische en veerkrachtige industrie en dito innovatie in Europa, en benadrukt het belang van de voorstellen voor lokale en regionale overheden die lokale actoren ondersteunen door middel van financierings- en steunmechanismen.

25.

Het hoopt dat de huidige voorstellen een doorslaggevende impuls zullen bieden voor diensten zoals de oprichting van bedrijven, de indiening van belastingaangiften, deelname aan overheidsopdrachten, elektronische identificatie en digitale handtekeningen.

26.

Veel kleinere spelers zijn voor hun zakelijke transacties afhankelijk van de ecosystemen van gevestigde onlineplatforms, en de COVID-19-pandemie heeft die afhankelijkheid voor het bereiken van zakelijke gebruikers en consumenten nog verder vergroot.

27.

Het CvdR roept de Europese Commissie op in haar wetgevingsvoorstellen beter rekening te houden met de verschillende gradaties van digitale transformatie op regionaal niveau. In dit verband werkt het samen met relevante instellingen en kenniscentra om inzicht te krijgen in de complexiteit van de drijvende krachten achter veranderingen op nationaal en regionaal niveau, teneinde robuuste maar flexibele innovatieve strategieën voor digitale transformatie te ontwikkelen. Deze strategieën zullen de vastgestelde verschillen tussen lidstaten en regio’s en de kloof tussen geïsoleerde, landelijke, perifere en stedelijke gebieden verkleinen.

28.

Het CvdR is van mening dat, in het kader van het economisch herstel in Europa, digitale cohesie, net als milieu- en klimaatcohesie, een essentiële aanvulling vormt op het traditionele concept van economische, sociale en territoriale samenhang dat is verankerd in het EU-Verdrag, en dringt aan op de erkenning van deze verschillende cohesieaspecten als kernwaarden in het licht van de veranderingen richting duurzamere economische modellen.

29.

Een “dubbele digitale kloof” als gevolg van een gebrek aan infrastructuur en IT-geletterdheid en -vaardigheden moet worden voorkomen. Waar de COVID-19-pandemie de ongelijkheden heeft vergroot, is er dringend behoefte aan steun voor capaciteitsopbouw voor burgers en bedrijven, met name traditionele kmo’s, start-ups en de overheidssector.

Gevolgen voor de journalistiek en de media

30.

De financiering van advertenties in betaalde journalistieke inhoud moet zorgvuldig worden bekeken. Wijzigingen in de regelgeving kunnen sterk van invloed zijn op de toekomstige levensvatbaarheid van de bedrijfsmodellen van nieuwsaanbieders. Daarom zou het CvdR graag zien dat meer aandacht wordt besteed aan pluralisme in de media.

31.

Het CvdR wijst op het belang van maximale duidelijkheid en wetgevingssamenhang en benadrukt dat, om onbedoelde gevolgen te voorkomen, de wet inzake digitale diensten een horizontaal kader moet omvatten dat met name relevant is voor sectorspecifieke wetgeving, bijvoorbeeld inbreuken op het auteursrecht, terroristische inhoud, materiaal dat seksueel misbruik van kinderen bevat, illegale haatzaaiende uitlatingen en illegale producten. De auteursrechtrichtlijn (6), de richtlijn audiovisuele mediadiensten (7) en de AVG moeten in beginsel als lex specialis ten opzichte van de wet inzake digitale diensten en de wet inzake digitale markten worden beschouwd.

32.

De bevoegdheden op nationaal of subnationaal niveau, afhankelijk van de respectieve wettelijke bevoegdheidsverdeling, en de instrumenten met betrekking tot de media- en informatiemarkten moeten worden gehandhaafd om met culturele identiteiten rekening te houden en pluralisme te beschermen, haatzaaiende uitlatingen doeltreffend te bestrijden en schadelijke informatie op dezelfde manier online aan te pakken als dat offline gebeurt. De bevoegde autoriteiten in de lidstaten moeten het recht behouden om strengere wetten te handhaven of vast te stellen om legitieme belangen na te streven.

Subsidiariteit

33.

Het CvdR acht de twee voorstellen, die hun rechtsgrond hebben in artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat voorziet in de vaststelling van maatregelen om de werking van de interne markt te waarborgen, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. Om versnippering van de interne markt te voorkomen, zijn geharmoniseerde voorwaarden voor grensoverschrijdende diensten nodig, die kunnen worden gewaarborgd door de mechanismen voor gecoördineerd toezicht en samenwerking op het gebied van digitale diensten tussen autoriteiten op EU-niveau.

34.

Het CvdR is van mening dat dergelijke maatregelen bijdragen tot samenhang in de hele EU en volstaan om aanbieders uit derde landen te dwingen een wettelijke vertegenwoordiger voor consumentenbelangen in de EU aan te wijzen, naar het voorbeeld van de AVG.

35.

Bij Europese regelgeving moet altijd worden gezorgd voor eerbiediging van het lokale en regionale zelfbestuur, dat in het primaire recht is gewaarborgd op grond van artikel 4, lid 2 VEU.

Uitzonderingen waarin het voorstel voorziet: belastingen en arbeidsvoorwaarden

36.

Het CvdR wijst erop dat de lokale belastingheffing op digitale diensten, zoals toeristenbelastingen, niet rechtstreeks in de twee verordeningen aan bod komen.

37.

Het is van mening dat de voorstellen voor de wet inzake digitale diensten en de wet inzake digitale markten ook in een bredere beleidscontext moeten worden gezien. Deze behelst met name een eerlijke belastingheffing in de digitale economie met geactualiseerde belastingregels die recht doen aan het feit dat digitale ondernemingen en hun bedrijfsmodellen in een rechtsgebied zakelijke activiteiten kunnen ontplooien zonder er fysiek aanwezig te zijn. Het is wat dit betreft noodzakelijk dat de rol van eindgebruikers bij het genereren van waarde voor bedrijven wordt erkend. Het CvdR steunt daarom de oproep van het Europees Parlement aan de Europese Commissie om uiterlijk in juni 2021 met voorstellen te komen ter verduidelijking en harmonisering van de belastingheffing op digitale bedrijfsactiviteiten van alle actoren, met inbegrip van buiten de EU gevestigde actoren. Een dergelijke hervorming moet worden gezien en uitgevoerd in een breder internationaal kader, en met name het “Inclusive Framework” (IF) van de G20/OESO. Het is belangrijk dat een gelijk speelveld wordt bevorderd tussen aanbieders van traditionele diensten en aanbieders van digitale diensten in de EU, door ervoor te zorgen dat belastingregels aan de realiteit van de moderne wereldeconomie zijn aangepast en het concurrentievermogen en de aantrekkelijkheid van Europa voor inkomende investeringen beschermen.

38.

Het merkt op dat de Europese Commissie naar verwachting in 2021 ook een afzonderlijk wetgevingsvoorstel zal indienen over de arbeidsvoorwaarden van platformwerkers en wijst erop dat het zich heeft uitgesproken over de lokale en regionale uitdagingen op het gebied van regelgeving en kwesties in verband met platformwerk (8), met name die welke voortvloeien uit de COVID-19-pandemie (9).

39.

Het CvdR kijkt uit naar samenwerking met de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad om het Europees rechtskader voor de regulering van onlinediensten verder te ontwikkelen op een manier die Europese innovatie bevordert en start-ups betere kansen biedt om te groeien, uit te breiden en te floreren, en daarbij de nadruk te leggen op de open en concurrerende Europese handel van Europa, die de groei altijd heeft gestimuleerd.

Brussel, 30 juni 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)   Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 57).

(2)   Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad — Voorstel voor een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG.

(3)   Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(4)   Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 92).

(5)   Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, tot wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en tot intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PB L 337 van 23.12.2015, blz. 35).

(6)  Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1).

(1)  Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1).

(1)  Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 241 van 17.9.2015, blz. 1).

(1)  Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 241 van 17.9.2015, blz. 1).

(1)   Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de “EG-concentratieverordening”) (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1).

(2)   Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad — Voorstel voor een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG.

(1)  CvdR-advies “Een Europees kader dat regelgevende oplossingen biedt voor de deeleconomie”, rapporteur: Peter Florianschütz (AT/PSE). Dossier ECON-VI-048.

(2)  Uit een enquête van het Bundesnetzagentur (Duits federaal netwerkagentschap voor elektriciteit, gas, telecommunicatie, post en spoorwegen) van oktober 2020 blijkt dat kmo’s sterk afhankelijk zijn van onlineplatforms, met name voor marketing en verkoop. Bundesnetzagentur — Interim results — public consultation on digital platforms.

(3)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(4)  CvdR-advies “Een strategie voor de digitale toekomst van Europa en een datastrategie”, rapporteur Mark Weinmeister (DE/EVP). Dossier ECON-VII-004.

(5)  Flash Eurobarometer 486, aangehaald in Eurochambres, General Recommendations for the Digital Services Act, 9 december 2020: Digital Services Act — Eurochambres recommendations.

(6)  Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 92).

(7)  Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1).

(8)  CvdR-advies over platformwerk — lokale en regionale uitdagingen op het gebied van regelgeving, rapporteur: Dimitrios Birmpas. Dossier SEDEC-VI/051.

(9)  CvdR-advies “Een strategie voor de digitale toekomst van Europa en een datastrategie”, rapporteur: Mark Weinmeister (DE/EVP) Dossier ECON-VII-004.


29.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/99


Advies van het Europees Comité van de Regio’s betreffende de veerkracht van kritieke entiteiten

(2021/C 440/14)

Rapporteur:

Mario GUARENTE (ECR/IT), burgemeester van Potenza

Referentiedocument:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veerkracht van kritieke entiteiten

COM(2020) 829 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Aanbeveling voor wijziging 1

Artikel 3, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De strategie bevat ten minste de volgende elementen:

De strategie bevat ten minste de volgende elementen:

a)

strategische doelstellingen en prioriteiten ter versterking van de algehele veerkracht van kritieke entiteiten met inachtneming van grensoverschrijdende en intersectorale onderlinge afhankelijkheden;

a)

strategische doelstellingen en prioriteiten ter versterking van de algehele veerkracht van kritieke entiteiten met inachtneming van grensoverschrijdende en intersectorale onderlinge afhankelijkheden;

b)

een governancekader ter verwezenlijking van de strategische doelstellingen en prioriteiten, met inbegrip van een beschrijving van de taken en verantwoordelijkheden van de verschillende autoriteiten, kritieke entiteiten en andere partijen die bij de uitvoering van de strategie betrokken zijn;

b)

een governancekader ter verwezenlijking van de strategische doelstellingen en prioriteiten, met inbegrip van een beschrijving van de taken en verantwoordelijkheden van de verschillende autoriteiten, kritieke entiteiten en andere partijen die bij de uitvoering van de strategie betrokken zijn;

c)

een beschrijving van de maatregelen die nodig zijn om de algehele veerkracht van kritieke entiteiten te vergroten, met inbegrip van een nationale risicobeoordeling, de identificatie van kritieke entiteiten en entiteiten die daaraan gelijkwaardig zijn, en de overeenkomstig dit hoofdstuk genomen maatregelen ter ondersteuning van kritieke entiteiten;

c)

een beschrijving van de maatregelen die nodig zijn om de algehele veerkracht van kritieke entiteiten te vergroten, met inbegrip van een nationale risicobeoordeling, de identificatie van kritieke entiteiten en entiteiten die daaraan gelijkwaardig zijn, en de overeenkomstig dit hoofdstuk genomen maatregelen ter ondersteuning van kritieke entiteiten;

d)

een beleidskader voor een betere coördinatie tussen de overeenkomstig artikel 8 van deze richtlijn en de overeenkomstig [de NIS 2-richtlijn] aangewezen bevoegde autoriteiten met het oog op de uitwisseling van informatie over incidenten en cyberdreigingen en de uitoefening van toezichthoudende taken.

d)

een beleidskader voor een betere coördinatie tussen de overeenkomstig artikel 8 van deze richtlijn en de overeenkomstig [de NIS 2-richtlijn] aangewezen bevoegde autoriteiten met het oog op de uitwisseling van informatie over incidenten en cyberdreigingen en de uitoefening van toezichthoudende taken;

 

e)

richtsnoeren voor communicatieactiviteiten die het evenwicht bewaren tussen de behoefte aan vertrouwelijkheid en de behoefte aan voorlichting over de risico’s ten behoeve van regionale en lokale overheden en de bevolking.

De strategie wordt wanneer dat nodig is en ten minste om de vier jaar geactualiseerd.

De strategie wordt wanneer dat nodig is en ten minste om de vier jaar geactualiseerd.

Motivering

Communicatie- en voorlichtingsactiviteiten over de risico’s van rampen die gevolgen kunnen hebben voor kritieke infrastructuur in een bepaald gebied, ten behoeve van zowel de lokale overheden als de bevolking, zijn een belangrijk instrument om de veerkracht van kritieke entiteiten te vergroten, zoals ook is bepaald in Prioriteit 1 van het kader van Sendai (1). Daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan de vertrouwelijkheid van kritieke informatie.

Aanbeveling voor wijziging 2

Artikel 4, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De overeenkomstig artikel 8 aangewezen bevoegde autoriteiten stellen een lijst op van essentiële diensten in de in de bijlage genoemde sectoren. Zij voeren uiterlijk [drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] en vervolgens wanneer dat nodig is en ten minste om de vier jaar, een beoordeling uit van alle relevante risico’s die van invloed kunnen zijn op de verlening van die essentiële diensten, met het oog op de identificatie van kritieke entiteiten overeenkomstig artikel 5, lid 1, en het bijstaan van die kritieke entiteiten bij het nemen van maatregelen uit hoofde van artikel 11.

De overeenkomstig artikel 8 aangewezen bevoegde autoriteiten stellen een lijst op van essentiële diensten in de in de bijlage genoemde sectoren. Zij voeren uiterlijk [drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] en vervolgens wanneer dat nodig is en ten minste om de vier jaar, een beoordeling uit van alle relevante risico’s die van invloed kunnen zijn op de verlening van die essentiële diensten, met het oog op de identificatie van kritieke entiteiten overeenkomstig artikel 5, lid 1, en het bijstaan van die kritieke entiteiten bij het nemen van maatregelen uit hoofde van artikel 11.

In de risicobeoordeling wordt rekening gehouden met alle relevante natuurlijke en door de mens veroorzaakte risico’s, met inbegrip van ongevallen, natuurrampen, noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid en antagonistische dreigingen, waaronder terroristische misdrijven als bedoeld in Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad.

In de risicobeoordeling wordt rekening gehouden met alle relevante natuurlijke en door de mens veroorzaakte risico’s, met inbegrip van ongevallen, natuurrampen, noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid en antagonistische dreigingen, waaronder terroristische misdrijven als bedoeld in Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad , waarbij ook specifieke aandacht wordt besteed aan de toestand van de bestaande fysieke infrastructuur, teneinde adequate renovatieprogramma’s of nieuwe constructies te kunnen vaststellen .

Motivering

De toestand van bestaande fysieke infrastructuur is een belangrijk onderdeel van het huidige en toekomstige vermogen van kritieke entiteiten om mogelijke incidenten te voorkomen en te beheren en moet daarom worden opgenomen in de risicobeoordeling en in renovatieprogramma’s of nieuwe constructies.

Aanbeveling voor wijziging 3

Artikel 6, lid 1, onder c) en e)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Bij het bepalen of een verstorend effect aanzienlijk is, als bedoeld in artikel 5, lid 2, punt c), houden de lidstaten rekening met de volgende criteria:

Bij het bepalen of een verstorend effect aanzienlijk is, als bedoeld in artikel 5, lid 2, punt c), houden de lidstaten rekening met de volgende criteria:

a)

het aantal gebruikers dat afhankelijk is van de door de entiteit verleende dienst;

a)

het aantal gebruikers dat afhankelijk is van de door de entiteit verleende dienst;

b)

de mate waarin andere in de bijlage genoemde sectoren afhankelijk zijn van die dienst;

b)

de mate waarin andere in de bijlage genoemde sectoren afhankelijk zijn van die dienst;

c)

de ernst en duur van de gevolgen die incidenten kunnen hebben voor economische en maatschappelijke activiteiten, het milieu en de openbare veiligheid;

c)

de ernst en duur van de gevolgen die incidenten kunnen hebben voor economische en maatschappelijke activiteiten, het milieu en de openbare veiligheid , in voorkomend geval in overleg met de lokale en regionale overheden ;

d)

het marktaandeel van de entiteit op de markt voor dergelijke diensten;

d)

het marktaandeel van de entiteit op de markt voor dergelijke diensten;

e)

het geografische gebied dat door een incident kan worden getroffen, met inbegrip van eventuele grensoverschrijdende gevolgen;

e)

het geografische gebied dat door een incident kan worden getroffen, met inbegrip van eventuele grensoverschrijdende gevolgen , in voorkomend geval in overleg met de lokale en regionale overheden ;

f)

het belang van de entiteit voor de instandhouding van een toereikend dienstverleningsniveau, rekening houdend met de beschikbare alternatieven voor het verlenen van die dienst.

f)

het belang van de entiteit voor de instandhouding van een toereikend dienstverleningsniveau, rekening houdend met de beschikbare alternatieven voor het verlenen van die dienst.

Motivering

De lokale en regionale impact van incidenten kan beter worden beoordeeld door lokale en regionale overheden.

Aanbeveling voor wijziging 4

Artikel 8, lid 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten, waar passend en in overeenstemming met het Unierecht en het nationale recht, overleggen en samenwerken met andere relevante nationale autoriteiten, en met name met de autoriteiten die belast zijn met civiele bescherming, rechtshandhaving en de bescherming van persoonsgegevens, alsook met relevante belanghebbende partijen, waaronder kritieke entiteiten.

De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten, waar passend en in overeenstemming met het Unierecht en het nationale recht, overleggen en samenwerken met andere relevante nationale – en, waar passend, lokale en regionale – autoriteiten, en met name met de autoriteiten die belast zijn met civiele bescherming, rechtshandhaving en de bescherming van persoonsgegevens, alsook met relevante belanghebbende partijen, waaronder kritieke entiteiten.

Motivering

De verdeling van de bevoegdheden kan per lidstaat verschillen.

Aanbeveling voor wijziging 5

Artikel 9, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten ondersteunen kritieke entiteiten bij het vergroten van hun veerkracht. Die ondersteuning kan onder meer bestaan in het ontwikkelen van richtsnoeren en methodologieën, hulp bij de organisatie van oefeningen om de veerkracht van de kritieke entiteiten te testen en het verstrekken van opleiding aan personeel van kritieke entiteiten.

De lidstaten ondersteunen kritieke entiteiten bij het vergroten van hun veerkracht. Die ondersteuning kan onder meer bestaan in het ontwikkelen van richtsnoeren en methodologieën, hulp bij de organisatie van oefeningen om de veerkracht van de kritieke entiteiten te testen, het verstrekken van opleiding aan personeel van kritieke entiteiten en de bevordering van communicatie- en voorlichtingsactiviteiten over relevante risico’s voor lokale overheden en de bevolking in potentieel getroffen gebieden .

Motivering

Communicatie speelt een sleutelrol bij het versterken van de veerkracht van gemeenschappen.

Aanbeveling voor wijziging 6

Artikel 16, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Groep voor de veerkracht van kritieke entiteiten bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie. Indien dit voor de uitvoering van haar taken relevant is, kan de Groep voor de veerkracht van kritieke entiteiten vertegenwoordigers van belanghebbende partijen uitnodigen om aan haar werkzaamheden deel te nemen.

De Groep voor de veerkracht van kritieke entiteiten bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie en een vertegenwoordiger van het Europees Comité van de Regio’s, als waarnemer . Indien dit voor de uitvoering van haar taken relevant is, kan de Groep voor de veerkracht van kritieke entiteiten vertegenwoordigers van belanghebbende partijen uitnodigen om aan haar werkzaamheden deel te nemen.

Motivering

Het CvdR kan bijdragen aan de werkzaamheden van de Groep voor de veerkracht van kritieke entiteiten door de belangen van lokale en regionale overheden te behartigen en zijn eigen ervaring en in het veld opgedane kennis in te brengen.

Aanbeveling voor wijziging 7

Artikel 16, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Groep voor de veerkracht van kritieke entiteiten heeft de volgende taken:

De Groep voor de veerkracht van kritieke entiteiten heeft de volgende taken:

a)

het ondersteunen van de Commissie bij de bijstand die deze de lidstaten biedt bij het versterken van hun capaciteit om de veerkracht van kritieke entiteiten te helpen waarborgen overeenkomstig deze richtlijn;

a)

het ondersteunen van de Commissie bij de bijstand die deze de lidstaten biedt bij het versterken van hun capaciteit om de veerkracht van kritieke entiteiten te helpen waarborgen overeenkomstig deze richtlijn;

b)

het evalueren van de in artikel 3 bedoelde strategieën inzake de veerkracht van kritieke entiteiten en het vaststellen van beste praktijken met betrekking tot die strategieën;

b)

het evalueren van de in artikel 3 bedoelde strategieën inzake de veerkracht van kritieke entiteiten en het vaststellen van beste praktijken met betrekking tot die strategieën;

c)

het faciliteren van de uitwisseling van beste praktijken met betrekking tot de identificatie van kritieke entiteiten door de lidstaten overeenkomstig artikel 5, onder meer met betrekking tot grensoverschrijdende afhankelijkheden en wat betreft risico’s en incidenten;

c)

het faciliteren van de uitwisseling van beste praktijken met betrekking tot de identificatie van kritieke entiteiten door de lidstaten overeenkomstig artikel 5, onder meer met betrekking tot grensoverschrijdende afhankelijkheden en wat betreft risico’s en incidenten;

d)

het op verzoek bijdragen aan de opstelling van de in artikel 6, lid 3, bedoelde richtsnoeren en eventuele gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen uit hoofde van deze richtlijn;

d)

het op verzoek bijdragen aan de opstelling van de in artikel 6, lid 3, bedoelde richtsnoeren en eventuele gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen uit hoofde van deze richtlijn;

e)

het jaarlijks bestuderen van de in artikel 8, lid 3, bedoelde samenvattende verslagen;

e)

het jaarlijks bestuderen van de in artikel 8, lid 3, bedoelde samenvattende verslagen;

f)

het delen van praktijken inzake de uitwisseling van informatie met betrekking tot de kennisgeving inzake incidenten als bedoeld in artikel 13;

f)

het delen van praktijken inzake de uitwisseling van informatie met betrekking tot de kennisgeving inzake incidenten als bedoeld in artikel 13;

g)

het analyseren van en adviseren over de verslagen van adviesmissies overeenkomstig artikel 15, lid 3;

g)

het analyseren van en adviseren over de verslagen van adviesmissies overeenkomstig artikel 15, lid 3;

h)

het uitwisselen van informatie en delen van beste praktijken op het gebied van onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot de veerkracht van kritieke entiteiten overeenkomstig deze richtlijn;

h)

het uitwisselen van informatie en delen van beste praktijken op het gebied van onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot de veerkracht van kritieke entiteiten overeenkomstig deze richtlijn;

i)

het waar nodig uitwisselen van informatie op gebied van de veerkracht van kritieke entiteiten met de betrokken instellingen, organen en instanties van de Unie.

i)

het waar nodig uitwisselen van informatie op gebied van de veerkracht van kritieke entiteiten met de betrokken instellingen, organen en instanties van de Unie.

 

j)

het delen van territoriale ervaringen en gegevens die nuttig zijn voor de ontwikkeling van strategieën ter verbetering van de veerkracht, met de betrokkenheid van lokale en regionale overheden.

Motivering

Het delen van territoriale ervaringen en gegevens wordt geacht een aanzienlijke bijdrage te kunnen leveren aan de vaststelling en uitvoering van doeltreffende strategieën ter verbetering van de veerkracht.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

is ermee ingenomen dat het voorstel voor een richtlijn een veel ruimer toepassingsgebied heeft, dat de sectoren energie, vervoer, volksgezondheid, drinkwater, afvalwater, digitale dienstverlening, openbaar bestuur en ruimtevaart omvat.

2.

De Europese Commissie zou deze sectoren nog kunnen uitbreiden met distributieketens van essentiële goederen, en in het bijzonder de voedselproductie, -verwerkings- en -distributie.

3.

Gelet op de specifieke complexiteit van de sector van de distributieketens benadrukt het CvdR dat dit thema nader moet worden uitgediept door specifieke studies te bevorderen die moeten leiden tot de vaststelling van een betrouwbaar methodologisch kader voor de beoordeling en bescherming van die ketens.

4.

Mede in het licht van de dramatische ervaringen in verband met de COVID-19-pandemie hoopt het CvdR dat hoe dan ook maatregelen zullen worden genomen om de distributieketens van essentiële goederen robuuster te maken door het distributienetwerk te diversifiëren en het aantal mogelijke leveranciers uit te breiden naar gelang van het belang van de te distribueren goederen.

5.

Hoewel een groot deel van de wetgeving op dit gebied op EU- of nationaal niveau wordt vastgesteld, hebben lokale en regionale overheden primaire taken en verantwoordelijkheden voor de bescherming van hun eigen grondgebied. Zij moeten dan ook een specifieke en belangrijke rol spelen bij het vergroten van de veerkracht van de kritieke infrastructuur op hun grondgebied, door hun eigen kennis en ervaring ter beschikking te stellen.

6.

Het CvdR is ermee ingenomen dat het accent verschuift van de bescherming van infrastructuur naar de versterking van de veerkracht van degenen die de infrastructuur beheren, maar benadrukt dat de bescherming van infrastructuur niet mag worden verwaarloosd, rekening houdend met de mogelijke fysieke schade in geval van natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen en de potentieel ernstige gevolgen daarvan, niet alleen op nationaal niveau, maar ook op lokaal, regionaal of grensoverschrijdend niveau.

7.

Lokale en regionale overheden hebben een toegevoegde waarde in grensoverschrijdende situaties, met name als het gaat om het begrijpen van de risico’s en het inschatten van de ernst van ongevallen en de mogelijke gevolgen, en van de sectorale en territoriale onderlinge afhankelijkheden.

8.

Het CvdR is het ermee eens dat elke lidstaat moet beschikken over een samen met de lokale en regionale overheden opgestelde strategie waarin de uit te voeren doelstellingen en beleidsmaatregelen worden uiteengezet voor een alomvattende aanpak van de veerkracht van kritische entiteiten, op basis van een beoordeling van alle relevante natuurlijke en door de mens veroorzaakte risico’s die van invloed kunnen zijn op de levering van essentiële diensten, zoals incidenten, natuurrampen, noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid of terroristische aanslagen.

9.

De lidstaten moeten overeenstemming bereiken over een gemeenschappelijke definitie van “kritieke entiteit” en hoe deze moet worden beschermd, om na te gaan hoe de veerkracht van kritieke entiteiten het best kan worden vergroot, gezien de aanzienlijke impact op de werking van de interne markt.

10.

Het CvdR wijst op het specifieke geval van de ultraperifere regio’s, die door hun unieke kenmerken bijzonder kwetsbare gebieden zijn, waar de noodzaak om de veerkracht van hun infrastructuur te waarborgen evident is.

11.

Het zou nuttig zijn dat de Commissie specifieke richtsnoeren opstelt om te zorgen voor een doeltreffende en uniforme toepassing van de richtlijn in alle lidstaten, waarbij de beoordelingsactiviteiten en eventuele vervolgmaatregelen worden gestuurd op basis van een holistische aanpak die rekening houdt met de onderlinge afhankelijkheid van intersectorale en grensoverschrijdende aard, om de veerkracht, met inbegrip van bescherming, risicopreventie, bedrijfscontinuïteit en herstel, adequaat te vergroten.

12.

Het versterken van de samenwerking tussen regio’s, bijvoorbeeld via de Interreg-programma's of Europese groeperingen voor territoriale samenwerking, gericht op het vergroten van de veerkracht van kritieke entiteiten, met inbegrip van fysieke infrastructuur, is van cruciaal belang om te voorkomen dat dergelijke faciliteiten worden vernield of beschadigd, wat immers ernstige grensoverschrijdende gevolgen kan hebben.

13.

Bij het uitvoeren van nationale risicobeoordelingen moet rekening worden gehouden met het subnationale niveau, aangezien ook de fysieke locatie van de faciliteiten van een kritieke entiteit bepalend kan zijn voor de impact en de mogelijke concrete gevolgen.

14.

Het CvdR is het ermee eens dat de veerkracht van de geïdentificeerde kritieke entiteiten moet worden versterkt, maar spreekt tegelijkertijd zijn bezorgdheid uit over de nogal hoge financiële lasten die de naleving van de in het voorstel voor een richtlijn vastgelegde verplichtingen met zich mee zou kunnen brengen.

15.

De Commissie moet voorzien in specifieke steun in reeds bestaande programma’s, met inbegrip van financiële steun, voor kritieke entiteiten, met name overheden, waar dat nodig is om de vaststelling van doeltreffende en tijdige maatregelen te bevorderen.

16.

De strategie ter versterking van de veerkracht van kritieke entiteiten moet op nationaal niveau worden opgesteld, in overleg met de lokale en regionale niveaus.

17.

Het CvdR is het ermee eens dat kritieke entiteiten in geval van een incident de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis moeten stellen, met inbegrip van “alle beschikbare informatie die nodig is om de bevoegde autoriteit in staat te stellen de aard, de oorzaak en de mogelijke gevolgen van het incident te begrijpen”. Daar waar nog geen nationale structuren en samenwerkingsverbanden voor het beheer van noodsituaties bestaan, moeten op nationaal niveau netwerken van en samenwerkingsverbanden tussen relevante autoriteiten, waaronder lokale en regionale autoriteiten, en relevante sectoren worden opgezet voor het beheer van noodsituaties, met de mogelijkheid om snel in te grijpen.

18.

Elke lidstaat heeft de verantwoordelijkheid om essentiële infrastructuur te beschermen en de veerkracht van kritieke entiteiten op zijn grondgebied te waarborgen. Het CvdR is het ermee eens dat kritieke entiteiten van bijzonder Europees belang, d.w.z. die welke essentiële diensten verlenen aan of in meer dan een derde van de lidstaten, aan specifiek toezicht moeten worden onderworpen.

19.

Het CvdR benadrukt dat de governance moet worden versterkt om risico’s te beheren door de grensoverschrijdende samenwerking en de samenwerking tussen de EU-lidstaten te bevorderen.

20.

Aangezien er in het kader van het Uniemechanisme voor civiele bescherming en het Europees referentienetwerk voor de bescherming van kritieke infrastructuur reeds verschillende structuren en instrumenten bestaan, zouden deze ook in aanmerking moeten worden genomen bij de toepassing van de voorgestelde richtlijn.

21.

Het CvdR erkent de cruciale rol van communicatie bij het vergroten van de veerkracht van gemeenschappen en beveelt daarom aan om, in overeenstemming met de doelstellingen van het kader van Sendai, communicatie- en voorlichtingsinitiatieven te bevorderen en te ondersteunen over rampenrisico’s die kritieke infrastructuur in een bepaald gebied kunnen treffen, zowel ten behoeve van de lokale overheden als ten behoeve van de bevolking.

22.

Het CvdR wijst erop dat coördinatie, communicatie en uitwisseling van beste praktijken tussen de nationale, regionale en lokale niveaus en tussen de lidstaten kunnen leiden tot een efficiëntere samenwerking in termen van middelen, kennis en synergieën gedurende de hele crisisbeheersingscyclus.

Brussel, 1 juli 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  https://www.undrr.org/publication/sendai-framework-disaster-risk-reduction-2015-2030.


29.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/105


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de trans-Europese energie-infrastructuur: een herziene verordening die geschikt is voor de groene en digitale transitie

(2021/C 440/15)

Rapporteur:

Robert Sorin NEGOIȚĂ (RO/PSE), burgemeester van district 3, Boekarest

Referentiedocument:

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 347/2013

COM(2020) 824 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(1)

De Commissie heeft in haar mededeling van 11 december 2019 met de titel “De Europese Green Deal” een nieuwe groeistrategie aangekondigd die de Unie moet omvormen tot een eerlijke en welvarende samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. In de mededeling van de Commissie inzake het klimaatdoelstellingsplan wordt een broeikasgasemissiereductie van minstens 55 % tegen 2030 voorgesteld, een ambitie die op 11 december 2020 door de Europese Raad is onderschreven. In de onderliggende effectbeoordeling van de Commissie is bevestigd dat de energiemix van de toekomst geheel anders zal zijn dan de huidige energiemix en dat de energiewetgeving opnieuw moet worden beoordeeld en zo nodig herzien. De huidige investeringen in de energie-infrastructuur zijn overduidelijk niet voldoende om de energie-infrastructuur van de toekomst te transformeren en verder uit te bouwen. Dit houdt onder meer in dat er een infrastructuur beschikbaar moet zijn die de Europese energietransitie kan ondersteunen, met inbegrip van de snelle toepassing van elektrificatie, de opschaling van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, het toenemende gebruik van hernieuwbare en koolstofarme gassen, de integratie van het energiesysteem en een grotere inzet van innovatieve oplossingen.

(1)

De Commissie heeft in haar mededeling van 11 december 2019 met de titel “De Europese Green Deal” een nieuwe groeistrategie aangekondigd die de Unie moet omvormen tot een eerlijke en welvarende samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. In de mededeling van de Commissie inzake het klimaatdoelstellingsplan 22 wordt een broeikasgasemissiereductie van minstens 55 % tegen 2030 voorgesteld, een ambitie die op 11 december 2020 door de Europese Raad is onderschreven. In de onderliggende effectbeoordeling van de Commissie is bevestigd dat de energiemix van de toekomst geheel anders zal zijn dan de huidige energiemix en dat de primaire en secundaire energiewetgeving opnieuw moet worden beoordeeld en zo nodig herzien op Europees, nationaal en regionaal niveau . De huidige investeringen in de energie-infrastructuur zijn overduidelijk niet voldoende om de energie-infrastructuur van de toekomst te transformeren en verder uit te bouwen en tegelijkertijd de energievoorzieningszekerheid te waarborgen, rekening houdend met de specifieke behoeften en het specifieke potentieel van verschillende regio’s . Dit houdt onder meer in dat er een infrastructuur beschikbaar moet zijn die de Europese energietransitie kan ondersteunen, met inbegrip van de snelle toepassing van elektrificatie, de opschaling van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, het toenemende gebruik van hernieuwbare en koolstofarme gassen, de ontwikkeling van stadsverwarming en -koeling, de integratie van het energiesysteem en een grotere inzet van innovatieve oplossingen , om tot een groene, duurzame en betaalbare samenleving te komen en de levensomstandigheden te verbeteren.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(5)

De evaluatie van Verordening (EU) nr. 347/2013 heeft duidelijk aangetoond dat het TEN-E-kader de integratie van de netwerken van de lidstaten op effectieve wijze heeft verbeterd, de handel in energie heeft gestimuleerd en daarmee een bijdrage heeft geleverd aan het concurrentievermogen van de Unie. Projecten van gemeenschappelijk belang in de categorieën elektriciteit en gas hebben een grote bijdrage geleverd aan de voorzieningszekerheid. De infrastructuur voor gas is inmiddels onderling goed verbonden en de voorzieningszekerheid is sinds 2013 aanzienlijk toegenomen. De regionale samenwerking in de vorm van regionale groepen en grensoverschrijdende kostentoewijzing is een belangrijke faciliterende factor voor de uitvoering van projecten. In veel gevallen heeft de grensoverschrijdende kostenverdeling echter niet geleid tot de beoogde vermindering van het financieringstekort voor projecten. Hoewel het merendeel van de vergunningverleningsprocedures is ingekort, is er in bepaalde gevallen nog altijd sprake van langdurige vergunningverleningsprocedures. De financiële steun vanuit de Connecting Europe Facility (CEF) is een belangrijke factor gebleken nu subsidies voor studies hebben bijgedragen aan het verminderen van de risico’s in de eerste fasen van de ontwikkeling, en subsidies voor werkzaamheden hebben geholpen de belangrijkste knelpunten voor de betreffende projecten weg te nemen waar marktfinanciering niet volstond.

(5)

De evaluatie van Verordening (EU) nr. 347/2013 heeft duidelijk aangetoond dat het TEN-E-kader de integratie van het merendeel van de netwerken van de lidstaten op effectieve wijze heeft verbeterd, de handel in energie heeft gestimuleerd en daarmee een bijdrage heeft geleverd aan het concurrentievermogen van de Unie. Projecten van gemeenschappelijk belang in de categorieën elektriciteit en gas hebben een grote bijdrage geleverd aan de voorzieningszekerheid. De infrastructuur voor gas is in de meeste regio’s inmiddels onderling goed verbonden en de voorzieningszekerheid is sinds 2013 aanzienlijk toegenomen. Er zijn evenwel ook nu nog volledige regio’s die er niet in geslaagd zijn hun gasnetten, energiezekerheid en veerkracht voldoende te verbeteren. Nog steeds zijn er distributieprojecten die in verschillende stadia van uitvoering zijn en nog moeten worden afgerond. De regionale samenwerking in de vorm van regionale groepen en grensoverschrijdende kostentoewijzing is een belangrijke faciliterende factor voor de uitvoering van projecten. In veel gevallen heeft de grensoverschrijdende kostenverdeling echter niet geleid tot de beoogde vermindering van het financieringstekort voor projecten. Hoewel het merendeel van de vergunningverleningsprocedures is ingekort, is er in bepaalde gevallen nog altijd sprake van langdurige vergunningverleningsprocedures. De financiële steun vanuit de Connecting Europe Facility (CEF) is een belangrijke factor gebleken nu subsidies voor studies hebben bijgedragen aan het verminderen van de risico’s in de eerste fasen van de ontwikkeling, en subsidies voor werkzaamheden hebben geholpen de belangrijkste knelpunten voor de betreffende projecten weg te nemen waar marktfinanciering niet volstond , hetgeen van uitermate groot belang is om een veilige en rechtvaardige energietransitie te waarborgen .

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 11

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(11)

De voorzieningszekerheid, een van de belangrijkste elementen van Verordening (EG) nr. 347/2013, is aanzienlijk toegenomen als gevolg van de projecten van gemeenschappelijk belang. In de klimaateffectbeoordeling van de Commissie wordt bovendien de verwachting uitgesproken dat het gebruik van aardgas aanzienlijk zal afnemen nu het onverminderde gebruik ervan niet strookt met de doelstelling inzake klimaatneutraliteit. Het gebruik van biogas, hernieuwbare en koolstofarme waterstof en synthetische gasvormige brandstoffen zal daarentegen tegen 2050 aanzienlijk toenemen. De aardgasinfrastructuur heeft derhalve geen ondersteuning meer nodig vanuit het TEN-E-beleid. Bij de planning van de energie-infrastructuur moet rekening worden gehouden met dit veranderende gaslandschap.

(11)

De voorzieningszekerheid, een van de belangrijkste elementen van Verordening (EG) nr. 347/2013, is aanzienlijk toegenomen als gevolg van de projecten van gemeenschappelijk belang. In de klimaateffectbeoordeling van de Commissie wordt bovendien de verwachting uitgesproken dat het gebruik van aardgas aanzienlijk zal afnemen nu het onverminderde gebruik ervan niet strookt met de doelstelling inzake klimaatneutraliteit. Het gebruik van biogas, hernieuwbare en koolstofarme waterstof en synthetische gasvormige brandstoffen zal daarentegen tegen 2050 aanzienlijk toenemen. De nieuwe aardgasinfrastructuur heeft derhalve geen ondersteuning meer nodig vanuit het TEN-E-beleid. Bij de planning van de energie-infrastructuur moet rekening worden gehouden met dit veranderende gaslandschap . Tegelijkertijd helpen projecten met aardgas in veel EU-lidstaten de CO2-uitstoot te reduceren, door de transitie van vaste fossiele brandstoffen te vergemakkelijken. De herziening van de betrokken EU-verordening mag geen negatieve gevolgen hebben voor de nog niet afgeronde projecten .

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging 15

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(15)

Daarnaast moet er een nieuwe infrastructuurcategorie tot stand worden gebracht voor slimme gasnetten teneinde investeringen te stimuleren voor de integratie van hernieuwbare en koolstofarme gassen in het netwerk, zoals biogas, biomethaan en waterstof, en het hieruit voortvloeiende complexere systeem te helpen beheren op basis van innovatieve technologieën.

(15)

Daarnaast moet er een nieuwe infrastructuurcategorie tot stand worden gebracht voor slimme gasnetten teneinde investeringen te stimuleren voor de integratie van hernieuwbare en koolstofarme gassen in het netwerk, zoals biogas, biomethaan en schone waterstof, en het hieruit voortvloeiende complexere systeem te helpen beheren op basis van innovatieve technologieën en technologische en technische oplossingen voor gaskwaliteit en netwerkbeheer op basis van toezicht, controle en gegevensverzameling .

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 5

Overweging 25

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(25)

Er moeten regionale groepen worden opgericht die als taak hebben projecten van gemeenschappelijk belang voor te stellen en te evalueren, met als doel de vaststelling van regionale lijsten van projecten van gemeenschappelijk belang. Om een brede consensus te waarborgen, moeten die regionale groepen een nauwe samenwerking verzekeren tussen lidstaten, nationale regulerende instanties, projectpromotoren en relevante belanghebbenden. In het kader van die samenwerking moeten de nationale regulerende instanties de regionale groepen indien nodig van advies dienen over onder meer de uitvoerbaarheid van de regelgevingsaspecten van de voorgestelde projecten en over de haalbaarheid van het voor formele goedkeuring voorgestelde tijdschema.

(25)

Er moeten regionale groepen worden opgericht die als taak hebben projecten van gemeenschappelijk belang voor te stellen en te evalueren, met als doel de vaststelling van regionale lijsten van projecten van gemeenschappelijk belang. Om een brede consensus te waarborgen, moeten die regionale groepen een nauwe samenwerking verzekeren tussen lidstaten, nationale regulerende instanties, lokale en regionale overheden, projectpromotoren en relevante belanghebbenden. In het kader van die samenwerking moeten de nationale regulerende instanties de regionale groepen indien nodig van advies dienen over onder meer de uitvoerbaarheid van de regelgevingsaspecten van de voorgestelde projecten en over de haalbaarheid van het voor formele goedkeuring voorgestelde tijdschema.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 1, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 1

Onderwerp

1.   Bij deze verordening worden richtsnoeren vastgesteld voor de tijdige ontwikkeling en de interoperabiliteit van de in bijlage I genoemde prioritaire corridors en gebieden van de trans-Europese energie-infrastructuur (“prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur”) die een bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie voor 2030 en de doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050.

Artikel 1

Onderwerp

1.   Bij deze verordening worden richtsnoeren vastgesteld voor de tijdige ontwikkeling en de interoperabiliteit van de in bijlage I genoemde prioritaire corridors en gebieden van de trans-Europese energie-infrastructuur (“prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur”) die een bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie voor 2030, de doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050 en de biodiversiteitsdoelstellingen voor 2030, en aan het waarborgen en bevorderen van energiezekerheid, marktintegratie, eerlijke concurrentie, diversifiëring van de energievoorziening en betaalbare energie voor iedereen .

Motivering

De herziening van TEN-E (met inbegrip van infrastructuurplanning) moet in overeenstemming zijn met de doelstellingen in het kader van de Green Deal, de doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050 en de doelstelling niemand aan zijn lot over te laten, hetgeen betekent dat energie betaalbaar moet zijn voor alle burgers.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(4)   “project van gemeenschappelijk belang”: een project dat vereist is om de in bijlage I genoemde prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur uit te voeren en dat deel uitmaakt van de Uniebrede lijst van projecten van gemeenschappelijk belang als bedoeld in artikel 3;

(4)   “project van gemeenschappelijk belang”: een project dat vereist is om de in bijlage I genoemde prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur uit te voeren en dat deel uitmaakt van de Uniebrede lijst van projecten van gemeenschappelijk belang als bedoeld in artikel 3 . Bij de beoordeling van projecten wordt rekening gehouden met nationale ontwikkelingsstrategieën en het lokale en regionale potentieel van de plaats van uitvoering van het project, om een zo gunstig mogelijke impact te waarborgen ;

(…)

(…)

(16)   “aanpassing aan de klimaatverandering”: een proces dat ervoor zorgt dat de weerbaarheid van energie-infrastructuur tegen de potentiële nadelige gevolgen van klimaatverandering wordt gewaarborgd door een klimaatkwetsbaarheids- en risicobeoordeling, onder meer door relevante aanpassingsmaatregelen.

(16)   “aanpassing aan de klimaatverandering”: een proces dat ervoor zorgt dat de weerbaarheid van energie-infrastructuur tegen de potentiële nadelige gevolgen van klimaatverandering wordt gewaarborgd door een klimaatkwetsbaarheids- en risicobeoordeling, onder meer door relevante aanpassingsmaatregelen.

 

(17)     “duurzaamheid”: het potentieel van elk type project om bij te dragen aan het bereiken van de doelstelling van klimaatneutraliteit. De duurzaamheid wordt beoordeeld in het licht van de integratie van hernieuwbare energiebronnen in het netwerk of de vermindering van de broeikasgasemissies die het project zal voortbrengen tijdens de verwachte looptijd ervan.

Motivering

Er wordt geen definitie gegeven van “duurzaamheid”. Gezien de lange looptijd moet nauwkeurig de mogelijkheid worden onderzocht dat projecten gestrande activa worden naarmate het systeem naar koolstofneutraliteit evolueert.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 3, lid 3, punt a)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

a)

vergt elk voorstel voor een project van gemeenschappelijk belang de goedkeuring van de landen op het grondgebied waarvan het project betrekking heeft; indien een land geen goedkeuring verleent, maakt dit land zijn voldoende onderbouwde redenen daartoe bekend aan de betrokken groep;

a)

vergt elk voorstel voor een project van gemeenschappelijk belang de goedkeuring van de landen op het grondgebied waarvan het project betrekking heeft; indien een land geen goedkeuring verleent, maakt dit land zijn voldoende onderbouwde redenen daartoe bekend aan de betrokken groep . Om conflicten op het niveau van de regio’s of de lidstaten te voorkomen stelt de Europese Unie één autoriteit in die als bemiddelaar fungeert en die toeziet op de correcte omzetting en naleving van de bepalingen van de richtlijn ;

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 4, lid 2, punt a)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

het project draagt in aanzienlijke mate bij tot de verwezenlijking van de decarbonisatiedoelstellingen van de Unie en van het derde land, en tot duurzaamheid, onder meer door de integratie van hernieuwbare energie in het netwerk en de transmissie van hernieuwbare energie naar belangrijke verbruikscentra en opslagfaciliteiten;

het project draagt in aanzienlijke mate bij tot de verwezenlijking van de decarbonisatiedoelstellingen van de Unie en van het derde land, en tot duurzaamheid, onder meer door de integratie van hernieuwbare en koolstofarme energie in het netwerk en de transmissie van hernieuwbare en koolstofarme energie naar belangrijke verbruikscentra en opslagfaciliteiten;

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 10

Artikel 5, lid 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

5.   Uiterlijk op 31 januari van elk jaar dienen de in artikel 8 bedoelde bevoegde instanties bij het Agentschap en bij de respectieve groep het in lid 4 van dit artikel bedoelde verslag in, aangevuld met informatie over de stand van en, wanneer relevant, de vertragingen bij de uitvoering van de projecten van gemeenschappelijk belang op hun grondgebied met betrekking tot de vergunningverleningsprocessen, en over de redenen van die vertragingen. De bijdrage van de bevoegde instanties aan het verslag wordt duidelijk als zodanig aangeduid en opgesteld zonder de door de projectpromotoren ingediende tekst te wijzigen.

5.   Uiterlijk op 31 januari van elk jaar dienen de overeenkomstig artikel 8 op Europees niveau en in de lidstaten opgerichte bevoegde instanties bij het Agentschap en bij de respectieve groep het in lid 4 van dit artikel bedoelde verslag in, aangevuld met informatie over de stand van en, wanneer relevant, de vertragingen bij de uitvoering van de projecten van gemeenschappelijk belang op hun grondgebied met betrekking tot de vergunningverleningsprocessen, en over de redenen van die vertragingen. De bijdrage van de bevoegde instanties aan het verslag wordt duidelijk als zodanig aangeduid en opgesteld zonder de door de projectpromotoren ingediende tekst te wijzigen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 11

Artikel 8

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 8

Organisatie van het vergunningverleningsproces

3.   De bevoegde instantie vereenvoudigt, onverminderd de relevante eisen uit hoofde van het internationale recht en het Unierecht , de vaststelling van het raambesluit. Het raambesluit vormt het definitieve bewijs dat het project van gemeenschappelijk belang de bouwklaarstatus heeft bereikt en dat er in dat verband geen andere eisen worden gesteld voor aanvullende toestemmingen of vergunningen. Het raambesluit wordt binnen het tijdsbestek als aangegeven in artikel 10, leden 1 en 2, en overeenkomstig een van de volgende regelingen bekendgemaakt:

Artikel 8

Organisatie van het vergunningverleningsproces

3.   De bevoegde instantie vereenvoudigt, onverminderd de relevante eisen uit hoofde van het regionaal, nationaal, Unie- en internationaal recht , de vaststelling van het raambesluit. Het raambesluit vormt het definitieve bewijs dat het project van gemeenschappelijk belang de bouwklaarstatus heeft bereikt en dat er in dat verband geen andere eisen worden gesteld voor aanvullende toestemmingen of vergunningen. Het raambesluit wordt binnen het tijdsbestek als aangegeven in artikel 10, leden 1 en 2, en overeenkomstig een van de volgende regelingen bekendgemaakt:

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 12

Artikel 9

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Transparantie en inspraak van het publiek

Transparantie en inspraak van het publiek

1.   Uiterlijk op [1 mei 2023] maakt de lidstaat of de bevoegde instantie, in voorkomend geval in samenwerking met de andere betrokken autoriteiten, een bijgewerkte handleiding bekend van procedures voor het proces van vergunningverlening voor projecten van gemeenschappelijk belang, met daarin ten minste de in bijlage VI, punt 1, gespecificeerde informatie. De handleiding is niet juridisch bindend, maar kan verwijzen naar relevante wettelijke bepalingen of daaruit citeren . De nationale bevoegde instanties coördineren en zoeken naar synergieën met buurlanden bij de ontwikkeling van hun handleiding van procedures .

1.   Uiterlijk op [1 mei 2023] maakt de lidstaat of de bevoegde instantie, in voorkomend geval in samenwerking met de andere betrokken autoriteiten, een bijgewerkte handleiding bekend van procedures voor het proces van vergunningverlening voor projecten van gemeenschappelijk belang, met daarin ten minste de in bijlage VI, punt 1, gespecificeerde informatie. De handleiding is niet juridisch bindend, maar verwijst naar relevante wettelijke bepalingen of citeert daaruit. De nationale en regionale bevoegde instanties werken samen met de overheden van buurlanden met het oog op de uitwisseling van goede praktijken en het vereenvoudigen van het vergunningverleningsproces .

(…)

(…)

4.   Wanneer het nationale recht daar niet reeds in voorziet bij dezelfde of hogere normen, organiseert de projectpromotor of, wanneer zulks onder het nationale recht wordt voorgeschreven, de bevoegde instantie ten minste één openbare raadpleging voordat het definitieve en volledige aanvraagdossier overeenkomstig artikel 10, lid 1, punt a), wordt ingediend bij de bevoegde instantie. Die openbare raadpleging laat de eventueel na indiening van een vergunningsaanvraag krachtens artikel 6, lid 2, van Richtlijn 2011/92/EU te houden publieksraadpleging onverlet. In het kader van de openbare raadpleging worden de in bijlage VI, punt 3, punt a), bedoelde belanghebbenden in een vroeg stadium over het project geïnformeerd en wordt aan de hand daarvan de meest geschikte locatie of het meest geschikte traject bepaald, ook met het oog op overwegingen inzake een adequate aanpassing aan de klimaatverandering in verband met het project, alsmede alle relevante kwesties die in het aanvraagdossier moeten worden behandeld. (…)

4.   Wanneer het nationale recht daar niet reeds in voorziet bij dezelfde of hogere normen, organiseert de projectpromotor of, wanneer zulks onder het nationale recht wordt voorgeschreven, de bevoegde instantie ten minste één openbare raadpleging voordat het definitieve en volledige aanvraagdossier overeenkomstig artikel 10, lid 1, punt a), wordt ingediend bij de bevoegde instantie. Die openbare raadpleging laat de eventueel na indiening van een vergunningsaanvraag krachtens artikel 6, lid 2, van Richtlijn 2011/92/EU te houden publieksraadpleging onverlet. In het kader van de openbare raadpleging worden de in bijlage VI, punt 3, punt a), bedoelde belanghebbenden in een vroeg stadium over het project geïnformeerd en wordt aan de hand daarvan de meest geschikte locatie of het meest geschikte traject bepaald , waar nodig met inbegrip van een alternatief , ook met het oog op overwegingen inzake een adequate aanpassing aan de klimaatverandering in verband met het project, alsmede alle relevante kwesties die in het aanvraagdossier moeten worden behandeld. (…)

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 13

Artikel 16

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Vergemakkelijken van investeringen met grensoverschrijdende effecten

Vergemakkelijken van investeringen met grensoverschrijdende effecten

1.   De efficiënt gemaakte investeringskosten, onderhoudskosten niet inbegrepen, met betrekking tot een project van gemeenschappelijk belang dat valt binnen de categorieën van bijlage II, punt 1, de punten a), b), c) en e), en projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de categorie van bijlage II, punt 3, wanneer zij onder de bevoegdheid van nationale regulerende instanties vallen, worden gedragen door de betrokken TSB(’s) of de projectpromotor(en) van de transmissie-infrastructuur van de lidstaat/lidstaten waarvoor het project een netto positief effect heeft en worden, in zoverre zij niet reeds worden gedekt door congestielasten en andere heffingen, via de tarieven voor netwerktoegang betaald door de gebruikers in die lidstaat of deze lidstaten.

1.   De efficiënt gemaakte investeringskosten, onderhoudskosten niet inbegrepen, met betrekking tot een project van gemeenschappelijk belang dat valt binnen de categorieën van bijlage II, punt 1, de punten a), b), c) , d), en e), en punt 2, onder a), en projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de categorie van bijlage II, punt 3, en bijlage IV, punt 1, onder c), wanneer zij onder de bevoegdheid van nationale regulerende instanties vallen, worden gedragen door de betrokken netwerkbeheerder of de projectpromotor(en) van de transmissie- en/of distributie infrastructuur van de lidstaat/lidstaten waarvoor het project een netto positief effect heeft en worden, in zoverre zij niet reeds worden gedekt door congestielasten en andere heffingen, via de tarieven voor netwerktoegang betaald door de gebruikers in die lidstaat of deze lidstaten.

2.   De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op een project van gemeenschappelijk belang dat valt binnen de categorieën van bijlage II, punt 1, de punten a), b), c) en e), indien ten minste één projectpromotor de betrokken nationale autoriteiten verzoekt deze bepalingen voor de kosten van het project te laten gelden. Zij zijn van toepassing op een project van gemeenschappelijk belang dat onder de categorie van punt 3 van bijlage II valt, voor zover relevant, indien er reeds een evaluatie van de marktbehoefte is opgemaakt en deze aangeeft dat de efficiënt gemaakte investeringskosten naar verwachting niet via de tarieven kunnen worden gedekt.

2.   De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op een project van gemeenschappelijk belang dat valt binnen de categorieën van bijlage II, punt 1, de punten a), b), c ), d), en e) , en punt 2, onder a), en bijlage IV, punt 1, onder c) , indien ten minste één projectpromotor de betrokken nationale autoriteiten verzoekt deze bepalingen voor de kosten van het project te laten gelden. Zij zijn van toepassing op een project van gemeenschappelijk belang dat onder de categorie van punt 3 van bijlage II valt, voor zover relevant, indien er reeds een evaluatie van de marktbehoefte is opgemaakt en deze aangeeft dat de efficiënt gemaakte investeringskosten naar verwachting niet via de tarieven kunnen worden gedekt.

4.   (…) Bij de verdeling van de kosten over de grenzen heen, trachten de relevante nationale regulerende instanties in overleg met de betrokken TSB’s een onderling akkoord te bereiken op basis van, maar niet beperkt tot, de in lid 3, punten a) en b), gespecificeerde informatie. Hun beoordeling is gebaseerd op het scenario dat wordt gebruikt bij het selectieproces voor het opstellen van de Unielijst waarin het project van gemeenschappelijk belang is opgenomen.

Wanneer een project van gemeenschappelijk belang een mitigerend effect heeft op negatieve externaliteiten zoals loop-flows, en dat project wordt uitgevoerd in de lidstaat waar de oorzaak van de negatieve externaliteit ligt, mag een dergelijke mitigatie niet worden beschouwd als een grensoverschrijdend voordeel en mag het derhalve niet als basis dienen voor de toewijzing van kosten aan de TSB van de betrokken lidstaten die de gevolgen van die negatieve externaliteiten ondergaan.

4.   (…) Bij de verdeling van de kosten over de grenzen heen, trachten de relevante nationale regulerende instanties in overleg met de betrokken netwerkbeheerders een onderling akkoord te bereiken op basis van, maar niet beperkt tot, de in lid 3, punten a) en b), gespecificeerde informatie. Hun beoordeling is gebaseerd op het scenario dat wordt gebruikt bij het selectieproces voor het opstellen van de Unielijst waarin het project van gemeenschappelijk belang is opgenomen. Wanneer een project van gemeenschappelijk belang een mitigerend effect heeft op negatieve externaliteiten zoals loop-flows, en dat project wordt uitgevoerd in de lidstaat waar de oorzaak van de negatieve externaliteit ligt, mag een dergelijke mitigatie niet worden beschouwd als een grensoverschrijdend voordeel en mag het derhalve niet als basis dienen voor de toewijzing van kosten aan de netwerkbeheerder van de betrokken lidstaten die de gevolgen van die negatieve externaliteiten ondergaan.

Motivering

Slimme laagspanningsnetten en slimme gasnetten stellen burgers in staat prosumenten te worden en bij te dragen aan de energietransitie. Projecten voor slimme netten zijn momenteel ondervertegenwoordigd in de PGB-lijst door de restrictieve definitie van slimme netwerken in de huidige TEN-E-verordening. De wijziging heeft als doel de definitie uit te breiden.

Wijzigingsvoorstel 14

Artikel 18, punt 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

4.   Projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de categorieën van bijlage II, punt 1, punt d), en de punten 2 en 5, komen ook in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie in de vorm van subsidies voor werkzaamheden, wanneer de betrokken projectpromotoren duidelijk de aanzienlijke positieve externaliteiten, zoals energievoorzieningszekerheid, systeemflexibiliteit, solidariteit of innovatie, ten gevolge van de projecten en het gebrek aan commerciële levensvatbaarheid daarvan kunnen aantonen, naar blijkt uit de kosten-batenanalyse, het ondernemingsplan en uitgevoerde evaluaties, met name door potentiële investeerders en crediteuren, dan wel, waar van toepassing, door een nationale regulerende instantie.

4.   Projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de categorieën van bijlage II, punt 1, punt d), en de punten 2 , 4 en 5, komen ook in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie in de vorm van subsidies voor werkzaamheden, wanneer de betrokken projectpromotoren duidelijk de aanzienlijke positieve externaliteiten, zoals energievoorzieningszekerheid, systeemflexibiliteit, solidariteit of innovatie, ten gevolge van de projecten en het gebrek aan commerciële levensvatbaarheid daarvan kunnen aantonen, naar blijkt uit de kosten-batenanalyse, het ondernemingsplan en uitgevoerde evaluaties, met name door potentiële investeerders en crediteuren, dan wel, waar van toepassing, door een nationale regulerende instantie.

Motivering

Elektrolytische cellen moeten in aanmerking komen voor CEF-financiering. Met name in de eerste fasen zijn netwerkinvesteringen afhankelijk van de productiecapaciteit en zij moeten daarom in hun gehele samenhang worden beschouwd. Elektrolytische cellen hebben een grensoverschrijdende impact, met name wanneer zij waterstofproductie verbinden met de vraag in grensoverschrijdende regio’s.

Wijzigingsvoorstel 15

Bijlage II

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(3)

Waterstof:

(3)

Waterstof:

 

a)

transmissiepijpleidingen voor het transport van waterstof, waardoor meerdere netwerkgebruikers op transparante en niet-discriminerende wijze toegang hebben, die grotendeels bestaan uit hogedrukpijpleidingen, exclusief pijpleidingen voor de lokale distributie van waterstof;

 

a)

transmissiepijpleidingen voor het transport van waterstof, waardoor meerdere netwerkgebruikers op transparante en niet-discriminerende wijze toegang hebben, die grotendeels bestaan uit hogedrukpijpleidingen, exclusief pijpleidingen voor de lokale distributie van waterstof;

 

b)

de in punt a) bedoelde hogedrukwaterstofpijpleidingen verbonden ondergrondse opslaginstallaties;

 

b)

de in punt a) bedoelde hogedrukwaterstofpijpleidingen verbonden ondergrondse opslaginstallaties;

 

c)

faciliteiten voor de ontvangst, opslag en hervergassing of decompressie van vloeibaar gemaakte waterstof of in andere chemische stoffen ingebedde waterstof met als doel de injectie van waterstof in het netwerk;

 

c)

faciliteiten voor de ontvangst, opslag en hervergassing of decompressie van vloeibaar gemaakte waterstof of in andere chemische stoffen ingebedde waterstof met als doel de injectie van waterstof in het netwerk;

 

d)

alle uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn voor een veilige, betrouwbare en efficiënte exploitatie van het waterstofnet of om een bidirectionele capaciteit mogelijk te maken, met inbegrip van compressorstations;

 

d)

alle uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn voor een veilige, betrouwbare en efficiënte exploitatie van het waterstofnet of om een bidirectionele capaciteit mogelijk te maken, met inbegrip van compressorstations;

 

 

e)

alle uitrusting of installaties waarmee schone waterstof kan worden gebruikt in de vervoerssector in het kernnetwerk en het uitgebreide TEN-T-netwerk.

Elk van de in de punten a), b), c) en d) opgesomde activa kunnen nieuw gebouwde activa zijn of activa die zijn omgezet vanuit voor waterstof bestemde aardgas, of een combinatie van beide.

Elk van de in de punten a), b), c) en d) opgesomde activa kunnen nieuw gebouwde activa zijn of activa die zijn omgezet vanuit voor waterstof bestemde aardgas, of een combinatie van beide.

Motivering

Inclusie zal leiden tot een betere onderlinge verhouding tussen het vervoer- en energiebeleid. Het is belangrijk dat zowel het kernnetwerk als het uitgebreide TEN-T-netwerk wordt opgenomen, aangezien dat zorgt voor een betere afstemming op de huidige “hydrogen valley”-regio’s, waar grootschalige investeringen op het gebied van waterstof gepland zijn.

Wijzigingsvoorstel 16

Bijlage IV

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

REGELS EN INDICATOREN BETREFFENDE CRITERIA VOOR PROJECTEN VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG EN VOOR PROJECTEN VAN WEDERZIJDS BELANG

REGELS EN INDICATOREN BETREFFENDE CRITERIA VOOR PROJECTEN VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG EN VOOR PROJECTEN VAN WEDERZIJDS BELANG

c)

bij slimme elektriciteitsnetwerken: het project is ontworpen voor apparatuur en installaties op hoogspannings- en middenspanningsniveau. Bij het project zijn transmissiesysteembeheerders, transmissie- en distributiesysteembeheerders of distributiesysteembeheerders van ten minste twee lidstaten betrokken. Distributiesysteembeheerders kunnen alleen worden betrokken met de steun van de transmissiesysteembeheerders van ten minste twee lidstaten die nauw bij het project zijn betrokken en de interoperabiliteit waarborgen. Een project bedient minimaal 50 000 gebruikers , producenten, consumenten en “prosumenten”, in een verbruiksgebied van minimaal 300 gigawattuur/jaar waarvan ten minste 20 % wordt opgewekt door variabele hernieuwbare bronnen.

c)

bij slimme elektriciteitsnetwerken: het project is ontworpen voor apparatuur en installaties voornamelijk op hoogspannings- of middenspanningsniveau. Bij het project zijn transmissie- of distributiesysteembeheerders van ten minste twee lidstaten betrokken die minimaal 50 000 gebruikers bedienen die elektriciteit opwekken of verbruiken of die beide doen in een verbruiksgebied van minimaal 300 gigawattuur/jaar en waarvan ten minste 20 % wordt opgewekt door hernieuwbare bronnen die variabel van aard zijn . Het project kan ook in een virtuele grensoverschrijdende verbinding voorzien .

Motivering

Slimme laagspanningsnetten stellen burgers in staat prosumenten te worden en bij te dragen aan de energietransitie. Projecten voor slimme netten zijn momenteel ondervertegenwoordigd in de PGB-lijst door de restrictieve definitie van slimme netwerken in de huidige TEN-E-verordening. De wijziging heeft als doel de definitie uit te breiden.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

is ingenomen met het voorstel voor een verordening om de richtsnoeren voor trans-Europese energie-infrastructuur (TEN-E) te herzien. Het erkent dat de doelstellingen van de huidige verordening grotendeels van toepassing blijven, maar het huidige TEN-E-kader is nog onvoldoende toegespitst op de te verwachten veranderingen in het energiesysteem die het gevolg zullen zijn van de nieuwe politieke context en de snelle technologische ontwikkelingen die erop gericht zijn de doelstellingen voor 2030 naar boven te kunnen bijstellen, en de doelstelling inzake klimaatneutraliteit tegen 2050 in het kader van de Europese Green Deal. Het Comité benadrukt dat de klimaatverandering die nu niet kan worden voorkomen een grote impact zal hebben in Europa, ondanks de mitigatie- en aanpassingsinspanningen, een roept de Commissie en de lidstaten er daarom toe op hun inspanningen op te voeren voor de modernisering van de energie-infrastructuur, als belangrijke factor voor de energie-transitie. In dit verband moeten klimaat- en natuurbescherming worden gewaarborgd en de duurzaamheidscriteria in de zin van de SDG’s in acht worden genomen.

2.

Het is een goede zaak dat in het toekomstig kader de belangrijke rol van de regionale groepen in het identificatie- en selectieproces voor projecten van gemeenschappelijk belang wordt gehandhaafd wanneer het van het grootste belang is adequate regionale en lokale vertegenwoordiging te waarborgen.

3.

Positief is het voorstel om de lijst van projecten van gemeenschappelijk belang te herzien om voldoende rekening te houden met de meest recente technologische ontwikkelingen en alle relevante infrastructuurcategorieën te bestrijken, met het oog op de doelstellingen van klimaatneutraliteit en voorzieningszekerheid. Het CvdR is in het bijzonder ingenomen met de integratie van oplossingen op het gebied van slimme netwerken, systemen voor slimme netwerken (systemen voor de omzetting van elektriciteit in gas en andere sectoren), de productie van waterstof en synthetische gassen uit hernieuwbare energiebronnen, elektrolyse, offshorenetwerken en distributiesystemen. Het benadrukt dat er een groot potentieel is voor stadsverwarming en -koeling met gebruik van hernieuwbare energiebronnen en afvalwarmte, soms ook op regionale en grensoverschrijdende schaal. Het stelt verheugd vast dat infrastructuur voor methaangas en olieleidingen wordt uitgesloten wanneer dit geen negatieve impact of ongewenste neveneffecten heeft ten gevolge van de specifieke lokale of regionale situatie.

4.

De verplichting voor alle projecten om aan verplichte duurzaamheidscriteria te voldoen en het beginsel “geen schade berokkenen” zoals uiteengezet in de Europese Green Deal te volgen (conform artikel 17 van de EU-taxonomieverordening (1)) is een goede zaak, waarmee een grote stap vooruit wordt gezet naar het bereiken van de collectieve groene doelstellingen van de EU.

5.

Bij de beoordeling van projecten in het kader van TEN-E moeten tal van elementen in aanmerking worden genomen, met name de specifieke lokale en regionale uitdagingen in verband met energietransitie en de klimaatdoelstellingen, het belang van een stabiele energievoorziening, energiezekerheid en energievoorziening, de toegang tot betaalbare energie voor alle Europese burgers, de strijd tegen energiearmoede, het verband met nationale, regionale en lokale energiestrategieën en de samenhang met reeds bestaande programma’s en projecten.

6.

De energie-infrastructuur moet een belangrijke rol spelen bij energietransitie en kan een aanzienlijke impact hebben op het milieu en de economie. Daarom zou de Commissie een permanent mechanisme voor regionale groepen moeten instellen voor dialoog met de betrokken lokale en regionale overheden, in overeenstemming met het kader voor klimaat- en energiedialoog op verschillende niveaus dat bij Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie in het leven werd geroepen.

7.

Er is een robuust kader nodig voor vergunningverlening. De desbetreffende procedures nemen op dit moment nog veel tijd in beslag, ook bij projecten van gemeenschappelijk belang. Conflicterende reeds bestaande procedures kunnen, soms in combinatie met een specifieke institutionele context, de vooruitgang in bepaalde lidstaten bemoeilijken. Bovendien kan er publiek verzet zijn door een gebrek aan aandacht voor het draagvlak bij belanghebbenden.

8.

De toekenning van een prioritaire status aan PGB’s moet zorgvuldig worden overwogen en niet gelden voor projecten die een negatief effect kunnen hebben op het klimaat of op beschermde habitats of soorten.

9.

Vergunningverleningsprocedures moeten met de nodige zorgvuldigheid worden afgerond. Het CvdR steunt echter de stappen die in artikel 10 van het voorstel voor een verordening worden genoemd om ervoor te zorgen dat de verschillende betrokken instanties de vergunningsprocedures binnen een redelijke termijn afronden. Het inrichten van onestopshops met voldoende competenties en beslissingsbevoegdheden, die aan duidelijke termijnen gebonden zijn, is in dit opzicht van essentieel belang. Dit zal tot meer zekerheid leiden voor de projectdeelnemers en zij zullen hierdoor de risico’s beter kunnen inschatten wanneer zij aan het proces beginnen.

10.

Het CvdR juicht toe dat er in de Europese Unie steeds meer aandacht wordt besteed aan de rol van schone, in de eerste plaats uit hernieuwbare energie gewonnen waterstof en is tevreden dat het voorstel van de Europese Commissie gevolg geeft aan de oproep van het CvdR voor een meer ondersteunend EU-regelgevingskader voor marktontwikkeling en noodzakelijke infrastructuur, door de relevante EU-wetgeving betreffende trans-Europese energienetwerken te herzien en met name de criteria voor projecten van gemeenschappelijk belang op basis van TEN-E en de tienjarenplannen voor netwerkontwikkeling in de gehele Unie (TYNDP) naar behoren aan te passen (2). Het steunt ook de invoering van specifieke categorieën van infrastructuur voor waterstof in de TEN-E-verordening, zoals transmissienetwerken voor waterstof (met inbegrip van omgebouwde bestaande aardgaspijpleidingen voor zuivere waterstof), distributie en opslag, evenals elektrolyse, die financiering moeten kunnen krijgen uit de Connecting Europe Facility.

11.

Elektrificatie en schone waterstof spelen een belangrijke rol voor de transitie van fossiele brandstoffen en om de hardnekkige emissies van vervuilende sectoren zoals de industrie en zwaar vervoer, waar directe elektrificatie beperkt is, te verminderen. Hernieuwbare waterstof moet prioriteit krijgen en koolstofarme waterstof moet worden gebruikt voor decarbonisatiedoeleinden totdat hernieuwbare waterstof deze rol volledig kan overnemen. Het CvdR roept de EU-instellingen, de lidstaten en de industrie er derhalve toe op de capaciteit voor hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare waterstof op te schalen, om contraproductieve concurrentie tussen elektrolysers voor de productie van waterstof en andere rechtstreekse toepassingen van hernieuwbare elektriciteit te voorkomen (3). Voorts roept het CvdR de Commissie ertoe op een duidelijke taxonomie voor hernieuwbare gassen te ontwikkelen.

12.

Een klimaatneutraal vervoer (mobiliteit), alsook de productie van schone waterstof, vergt een tijdige, aanzienlijke uitbreiding van de capaciteit en de technologieën voor de opwekking van hernieuwbare energie in de EU.

13.

Het is van belang dat de activiteiten in het kader van de TEN-E-verordening volledig in overeenstemming zijn met de relevante planningsinstrumenten, en met name de nationale energie- en klimaatplannen. In dit verband zij herhaald dat het belangrijk is dat lokale en regionale overheden ten volle kunnen bijdragen aan de nationale energie- en klimaatplannen. Het CvdR pleit ervoor dat lokale en regionale overheden in dit proces optimaal worden vertegenwoordigd.

14.

De vervoerssector is verantwoordelijk voor een kwart van de CO2-uitstoot in de EU en is de enige sector waarvan de uitstoot niet is verminderd ten opzichte van het basisniveau van 1990. Waterstof kan worden gebruikt als middel om de CO2-uitstoot van vervoerswijzen terug te dringen, met name wanneer volledige elektrificatie moeilijker of nog niet mogelijk is. Er moet gebruik worden gemaakt van tankinfrastructuur om het gebruik van waterstof in de vervoerssector te stimuleren.

15.

Koolstofarme aandrijftechnologieën voor vrachtwagens, touringcars en binnenschepen, zoals elektromotoren die via waterstofbrandstofcellen of bovenleidingen van stroom worden voorzien, moeten een veel hogere prioriteit krijgen bij de herziening van de verordening betreffende het trans-Europese vervoersnetwerk (TEN-V) (4). De ontwikkeling van de relevante infrastructuur, in eerste instantie langs de kernnetwerkcorridors en uitgebreide netwerkcorridors, is een voorwaarde voor de verspreiding van deze technologieën. De CEF moet hiervoor voldoende middelen beschikbaar stellen.

16.

Er moeten synergieën tot stand worden gebracht tussen TEN-T, TEN-E en strategieën voor alternatieve brandstoffen. Het CvdR is wat dat betreft tevreden met het voornemen van de Commissie om waterstoftankinfrastructuur te ontwikkelen in het kader van de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit en de herziening van de richtlijn betreffende infrastructuur voor alternatieve brandstoffen te evalueren, waarbij concrete eisen en geharmoniseerde normen kunnen worden vastgesteld voor een gefaseerde uitrol van waterstoftankstations in de lidstaten, regio’s en steden.

17.

Er is een ruimere benadering nodig van de definitie van grensoverschrijdende projecten, om niet alleen grote transmissieprojecten te dekken, maar ook lokale, gedecentraliseerde en vaak participatieve projecten voor slimme netten waarbij er geen fysieke grenzen zijn. Regionale en lokale gedecentraliseerde projecten over de landsgrenzen heen kunnen positieve gevolgen hebben voor regionale en nationale systemen, maar ook voor verschillende lidstaten, bijvoorbeeld door hernieuwbare energiebronnen te integreren, congestie op te lossen en negatieve externe effecten te voorkomen.

18.

Om zo veel mogelijk bij te dragen aan de EU-doelstellingen op het gebied van energie en klimaat en de positie van consumenten te versterken, moet het TEN-E-kader worden herzien, zodat de bijdragen van “prosumenten”, lokale energiegemeenschappen en nieuwe technologieën (5) volledig worden bestreken en benut. Laag- en middenspanningsnetten zijn van belang, wanneer de noodzakelijke infrastructuur voor een reeks nieuwe, gedecentraliseerde producenten die elektriciteit in het systeem brengen, moet worden gecreëerd. Het is ook noodzakelijk kleinschalige producenten op laag- en middenspanningsnetwerken aan te sluiten. Het CvdR roept de Commissie ertoe op een kader te bieden om verschillende kleinere projecten bijeen te brengen, zodat zij aan de criteria van de huidige wetgeving kunnen voldoen. Flexibiliteit is in dit verband van groot belang voor lokale en regionale overheden om samengevoegde projecten te kunnen opzetten en daar financiering voor te kunnen krijgen.

19.

De TEN-E-verordening, als centrale pijler voor de ontwikkeling van de energie-infrastructuur in de Europese Unie en derhalve een cruciale factor om klimaatneutraliteit te bereiken, leeft in grote lijnen de beginselen van actieve subsidiariteit en evenredigheid na. Het CvdR benadrukt de toegevoegde waarde van regionale samenwerking bij de uitvoering van grensoverschrijdende projecten, transparantie, rechtszekerheid en toegang tot financiering en pleit ervoor lokale en regionale overheden niet louter als belanghebbenden, maar ten volle als partners te betrekken, overeenkomstig de beginselen van actieve subsidiariteit en evenredigheid.

Brussel, 1 juli 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

(2)  Advies “Stappenplan voor schone waterstof — de bijdrage van lokale en regionale overheden aan een klimaatneutraal Europa”, Birgit Honé (DE/PSE), CoR 2020-549.

(3)  Het additionaliteitsbeginsel werd voorgesteld door het Europees Parlement in het verslag over een Europese waterstofstrategie (A9-0116/2021 ITRE Jens Geier).

(4)  https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/A-9-2021-0116_NL.html#_ftn20

(5)  Zoals energieopslag, vraagsturing, micro-netwerken (eventueel grensoverschrijdend) en elektrische mobiliteit.