|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 374 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
64e jaargang |
|
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
|
ADVIEZEN |
|
|
|
Europees Economisch en Sociaal Comité |
|
|
|
562e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité — Interactio, 7.7.2021-8.7.2021 |
|
|
2021/C 374/01 |
||
|
2021/C 374/02 |
||
|
2021/C 374/03 |
||
|
2021/C 374/04 |
|
|
III Voorbereidende handelingen |
|
|
|
Europees Economisch en Sociaal Comité |
|
|
|
562e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité — Interactio, 7.7.2021-8.7.2021 |
|
|
2021/C 374/05 |
||
|
2021/C 374/06 |
||
|
2021/C 374/07 |
||
|
2021/C 374/08 |
||
|
2021/C 374/09 |
||
|
2021/C 374/10 |
||
|
2021/C 374/11 |
||
|
2021/C 374/12 |
||
|
2021/C 374/13 |
||
|
2021/C 374/14 |
|
NL |
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
ADVIEZEN
Europees Economisch en Sociaal Comité
562e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité — Interactio, 7.7.2021-8.7.2021
|
16.9.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 374/1 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het intermodaal vervoer en multimodale logistiek — Inzetten op complementaire vervoerswijzen voor groener vervoer
(Initiatiefadvies)
(2021/C 374/01)
Rapporteur: Stefan BACK
|
Besluit van de voltallige vergadering |
25.3.2021 |
|
Rechtsgrondslag |
Artikel 32, lid 2, van het reglement van orde |
|
|
Initiatiefadvies |
|
Bevoegde afdeling |
Afdeling Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij |
|
Goedkeuring door de afdeling |
24.6.2021 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
7.7.2021 |
|
Zitting nr. |
562 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
230/0/6 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Om tot een haalbare langetermijnoplossing te komen voor de ontwikkeling van multimodaal vervoer en multimodale logistiek die gekenmerkt worden door efficiëntie en duurzaamheid, moet worden gezocht naar mogelijkheden om de problemen aan te pakken die multimodaal vervoer duurder, trager en minder betrouwbaar maken dan met name unimodaal wegvervoer. Deze oplossing kan niet worden bereikt met financiële hulp of ondersteuning op regelgevingsgebied. |
|
1.2. |
Een dergelijke benadering zou ook efficiënt zijn vanuit regelgevend oogpunt, aangezien er geen behoefte zou zijn aan een specifiek regelgevingskader. |
|
1.3. |
Om het multimodaal verkeer te verbeteren, beveelt het EESC tevens aan naast technische innovatie en een oplossing voor problemen in verband met het concurrentievermogen ook te voorzien in volledige internalisering van de externe kosten voor alle vervoerswijzen, om een gelijk speelveld tot stand te brengen. Het EESC zou graag zien dat er doortastende maatregelen worden genomen met het oog op het waarborgen en/of herintroduceren van een Europees wagenladingvervoersysteem, de koppeling van strategische infrastructuur (bijv. havens) aan spooroplossingen, investeringen in fabriekssporen en de betrokkenheid van grote logistieke bedrijven bij een modale herschikking van hun vervoersstromen. |
|
1.4. |
Het EESC acht het wenselijk dat alle vervoerswijzen een sociale voorbeeldfunctie vervullen teneinde voor hoogwaardige vervoersdiensten en banen en goede sociale voorwaarden te zorgen, om een gelijk speelveld te waarborgen voor alle vervoerswijzen en alle marktdeelnemers. |
|
1.5. |
Multimodaal vervoer gaat gepaard met extra kosten ten gevolge van overlading en extra transactiekosten, maar houdt ook andere nadelen in, zoals een lange doorlooptijd, complexiteit, meer risico’s en een lagere betrouwbaarheid, en kent daarom een moeilijke start. |
|
1.6. |
In het licht daarvan moeten maatregelen worden genomen die het multimodaal goederenvervoer op zich concurrerender maken en voor efficiënte en naadloze multimodale goederenvervoersstromen zorgen tegen dezelfde kosten als voor unimodaal vervoer. |
|
1.7. |
Ook moeten de spoorwegen zich beter aanpassen aan een openmarktsituatie en ervoor zorgen dat problemen ten gevolge van een gebrek aan stiptheid, betrouwbaarheid, voorspelbaarheid en flexibiliteit worden aangepakt, aangezien deze een negatieve impact hebben op multimodale oplossingen waarbij zij betrokken zijn. |
|
1.8. |
Met betrekking tot het vervoer over de binnenwateren moeten vorderingen worden gemaakt op het gebied van grensoverschrijdende vervoerscapaciteit. |
|
1.9. |
Passende terminalinfrastructuur is van essentieel belang om goede intermodaliteit tot stand te kunnen brengen. Om middelen efficiënt te benutten, is het ook aangewezen dat de lidstaten overeenkomen om samen te werken wanneer het gaat om de planning van terminalinfrastructuur in grensregio’s. De afstand tussen de terminals moet worden afgestemd op de vraag, de dichtheid van het netwerk en andere lokale omstandigheden. |
|
1.10. |
Wat de staatsschuld betreft, beveelt het EESC aan om ook na de COVID-19-crisis een uitzondering te maken op de bepalingen van het stabiliteits- en groeipact voor overheidsinvesteringen in intermodale infrastructuur. |
|
1.11. |
Voor goed functionerende multimodaliteit is het van belang dat de regelgeving met betrekking tot onder meer de behandeling van gevaarlijke goederen consistent is voor de verschillende vervoerswijzen en dat andere regelgevings- en praktische kwesties die het contact tussen de vervoerswijzen of het vervoer tussen lidstaten kunnen bemoeilijken, worden aangepakt. |
|
1.12. |
Een aantal problemen dat het intermodaal vervoer hindert, kan worden weggenomen aan de hand van slimme digitale oplossingen zoals tracerings- en opsporingssysteem en andere digitale oplossingen die het doeltreffend beheer van multimodale vervoersstromen faciliteren. |
|
1.13. |
Verordening (EU) 2020/1056 van het Europees Parlement en de Raad (1) inzake elektronische informatie over goederenvervoer zal de uitwisseling van wettelijke informatie tussen vervoerders en overheden op digitale platforms vanaf augustus 2024 vergemakkelijken en de intermodale vervoersstromen bevorderen. |
|
1.14. |
Het EESC roept de Europese Commissie ertoe op de voornoemde elementen in aanmerking te nemen bij de voorbereiding van de herziening van het regelgevend kader voor intermodaal vervoer en ervoor te zorgen dat het multimodaal vervoer een volwaardige bijdrage kan leveren aan het vervoerssysteem, zonder specifieke steunmaatregelen. |
2. Achtergrond
|
2.1. |
In de mededeling van de Europese Commissie over een strategie voor duurzame en slimme mobiliteit (COM(2020) 789)) wordt erop gewezen dat teneinde de vergroening van het vrachtvervoer in Europa te ondersteunen, het huidige kader voor intermodaal vervoer grondig moet worden vernieuwd en tot een doeltreffend instrument moet worden omgevormd. Er wordt onderstreept dat het regelgevend kader, met inbegrip van de richtlijn gecombineerd vervoer (Richtlijn 92/106/EEG van de Raad (2), hierna de “richtlijn” genoemd), moet worden herzien en moet worden gedacht aan de invoering van economische stimulansen voor zowel het vervoer zelf als de infrastructuur. Stimulansen moeten gebaseerd zijn op emissiemonitoring. |
|
2.2. |
Een daling met 90 % van de broeikasgasemissies tegen 2050 is de kerndoelstelling van de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit. Multimodaal vervoer speelt een belangrijke rol bij de strategie, die als doel heeft vervoerswijzen zo goed mogelijk te doen interageren ten behoeve van het milieu en onder meer de dominante positie van het goederenvervoer over de weg moet aanpakken. |
|
2.3. |
In de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit wordt tevens gewezen op het belang van multimodale logistiek, ook in stedelijke gebieden, en wordt benadrukt dat een efficiënte planning nodig is om lege ritten te voorkomen en de plannen voor stedelijke mobiliteit ook een goederendimensie moeten omvatten. |
|
2.4. |
In de strategie wordt er tevens op gewezen dat er een gebrek is aan overslaginfrastructuur zoals multimodale binnenvaartterminals, en dat de overslagtechnologie moet worden verbeterd en er onder meer behoefte is aan multimodale gegevensuitwisseling en slimme verkeersbeheersystemen voor alle vervoerswijzen. De Commissie is van plan financiële middelen ter beschikking te stellen en het beleid, onder meer wat onderzoek en innovatie betreft, af te stemmen op de aanpak van deze kwesties. Staatssteunregels voor spoorwegen kunnen in dit verband ook helpen. |
|
2.5. |
In het actieplan bij de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit geeft de Commissie aan van plan te zijn het regelgevend kader voor intermodaal vervoer, met inbegrip van de richtlijn, in 2022 te herzien. |
|
2.6. |
In een voorstel van 2017 (COM(2017) 648) stelde de Commissie wijzigingen van de richtlijn voor en benadrukte zij dat de lidstaten de bouw van terminals voor intermodaal vervoer beter moeten coördineren en verschillende administratieve vereenvoudigingen nodig zijn. Voorts stelde zij dat een bevorderende aanpak nodig blijft, met specifieke regels inzake markttoegang, met name in verband met het traject over de weg. Tijdens het wetgevingsproces werden aanzienlijke wijzigingen aan het voorstel aangebracht en de Commissie besloot derhalve het voorstel in te trekken. |
|
2.7. |
Middels wijziging van Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) bij Verordening (EU) 2020/1055 van het Europees Parlement en de Raad (4) kregen de lidstaten echter de mogelijkheid af te wijken van de specifieke regels inzake markttoegang voor het vervoer over de weg en gewone cabotageregels toe te passen. |
3. Algemene opmerkingen
|
3.1. |
Om tot een haalbare langetermijnoplossing te komen voor de ontwikkeling van multimodaal vervoer en multimodale logistiek die gekenmerkt worden door efficiëntie en duurzaamheid, moet worden gezocht naar mogelijkheden om de problemen aan te pakken die multimodaal vervoer duurder, trager en minder betrouwbaar maken dan met name unimodaal wegvervoer. Deze langetermijnoplossing kan niet worden bereikt met financiële hulp of ondersteuning op regelgevingsgebied. |
|
3.2. |
Een dergelijke aanpak zou het ook mogelijk maken af te zien van complexe regels voor gecombineerd of multimodaal vervoer, die ervoor zorgen dat exploitanten een beroep kunnen doen op financiële steun en specifieke regels inzake markttoegang. Deze benadering zou derhalve ook efficiënt zijn vanuit regelgevend oogpunt. |
|
3.3. |
Om het multimodale vervoer te verbeteren, beveelt het EESC aan naast technische innovatie en een oplossing voor het concurrentievermogen ook te voorzien in volledige internalisering van de externe kosten voor alle vervoerswijzen, om een gelijk speelveld tot stand te brengen. Het EESC zou graag zien dat er doortastende maatregelen worden genomen met het oog op het waarborgen en/of herintroduceren van een Europees wagenladingvervoersysteem, de koppeling van strategische infrastructuur (bijv. havens) aan spooroplossingen, investeringen in fabriekssporen en de betrokkenheid van grote logistieke bedrijven bij een modale herschikking van hun vervoersstromen. |
|
3.4. |
Het EESC vraagt dat alle vervoerswijzen een sociale voorbeeldfunctie vervullen teneinde voor hoogwaardige vervoersdiensten en banen en goede sociale voorwaarden te zorgen, om een gelijk speelveld te waarborgen voor alle vervoerswijzen en alle marktdeelnemers. |
|
3.5. |
Het EESC onderstreept dat geschoolde en gemotiveerde werknemers en goede arbeidsomstandigheden van belang zijn voor de succesvolle ontwikkeling van het multimodaal vervoer. Het EESC vraagt de detacheringsregels te herzien en daarbij rekening te houden met de situatie van zeer mobiel spoorwegpersoneel. Voorts beveelt het EESC eenvoudige, duidelijke en verifieerbare regelgeving aan, en een passend systeem voor toezicht op de naleving, om te zorgen voor billijke arbeidsomstandigheden (onder meer wat betreft opleiding, werk- en rusttijden, taalniveau, salaris, gezondheid en veiligheid op het werk, moderne sanitaire voorzieningen en geschikte overnachtingsmogelijkheden) voor alle werknemers in de vervoerssector, teneinde gezondheid en eerlijke concurrentie te waarborgen. |
|
3.6. |
Multimodaal vervoer gaat gepaard met extra kosten ten gevolge van overlading en extra transactiekosten, maar houdt ook andere nadelen in, zoals een lange doorlooptijd, complexiteit, meer risico’s en een lagere betrouwbaarheid, en kent daardoor een moeilijke start. |
|
3.7. |
Een recente studie (5) bracht een groot kostenverschil aan het licht tussen unimodale oplossingen (uitsluitend over de weg) en intermodale oplossingen. De extra kosten zijn het gevolg van het extra werk voor de organisatie van multimodaal vervoer (50 tot 100 EUR per verzending), langere vervoerstijden (van 4 tot 120 uur) met een gemiddelde van 25 uur, bijkomende kosten van 75 tot 100 EUR per verzending en een gebrek aan geharmoniseerde procedures voor documenten dat tot een verlies van 5 tot 150 EUR per verzending leidt. |
|
3.8. |
De conclusie van de studie luidt evenwel dat een economisch break-evenpunt kan worden gevonden voor lange afstanden en vermeldt, zonder rekening te houden met ondersteuningsmaatregelen, 595 km voor spoor/weg, 266 km voor binnenvaart/weg en 736 km voor korte vaart/weg. |
|
3.9. |
De studie betreurt dat er vaak geen tracerings- en opsporingsfaciliteiten zijn en het onmogelijk of problematisch is om met elektronische documenten te werken. |
|
3.10. |
Uit een effectbeoordeling van het wetgevingsvoorstel van 2017 met betrekking tot de richtlijn blijkt dat de meerkosten voor intermodale vervoersoplossingen in het algemeen bijna 60 % bedragen en het grootste deel daarvan verband houdt met onder meer uitvoering, vertraging en transactie (6). |
|
3.11. |
Het lijkt derhalve duidelijk dat er maatregelen nodig zijn om het multimodaal goederenvervoer op zich concurrerender te maken en de bovengenoemde problemen op te lossen, teneinde tot efficiënte en naadloze multimodale goederenvervoersstromen te komen tegen dezelfde kosten als voor unimodaal vervoer. |
|
3.12. |
In deze context moet er ook op worden gewezen dat de spoorwegen zich beter moeten aanpassen aan een openmarktsituatie en problemen ten gevolge van een gebrek aan stiptheid, betrouwbaarheid, voorspelbaarheid en flexibiliteit moeten aanpakken, aangezien deze een duidelijke negatieve impact hebben op multimodale oplossingen waarbij zij betrokken zijn. |
|
3.13. |
Met betrekking tot het vervoer over de binnenwateren moeten vorderingen worden gemaakt op het gebied van grensoverschrijdende vervoerscapaciteit. |
|
3.14. |
Knelpunten als gevolg van een gebrek aan capaciteit in multimodale terminals en logistieke hubs zorgen voor nog meer problemen. Volgens het werkdocument van de diensten van de Commissie bij de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit (7) zijn afstanden van meer dan 300 km tussen terminals, zoals het geval is in Finland en in delen van Zweden, waarschijnlijk te lang, aangezien zij de mogelijkheid van korte ritten over de weg van circa 150 km beperken. Passende terminalcapaciteit is van essentieel belang, met name langs de TEN-T-kernnetwerkcorridors, maar er mag niet uit het oog worden verloren dat de afstand tussen terminals ook gelinkt moet zijn aan de vervoersvolumes in een regio en de verschillen in densiteit van het netwerk in verschillende delen van Europa. |
|
3.15. |
Voor een efficiënt gebruik van middelen is het anderzijds van essentieel belang dat aan elkaar grenzende lidstaten hun planning met betrekking tot terminals in grensgebieden coördineren. |
|
3.16. |
In dit verband dient te worden opgemerkt dat uit een recente studie (8) waarbij de impact van cabotagebeperkingen op wegtrajecten van gecombineerd vervoer werd geanalyseerd, blijkt dat vrij vaak gebruik wordt gemaakt van “combi-cabotage” wegens problemen met de beschikbaarheid en flexibiliteit van bestuurders en kostenverschillen. Volgens de studie kunnen beperkingen op deze soort cabotage onmiddellijke negatieve gevolgen hebben voor de betrokkenen, zoals een omgekeerde beweging naar unimodaal wegvervoer en een afname van goederenvervoersdiensten per spoor, en zijn terminalexploitanten van mening dat op de lange termijn betere terminalproductiviteit en -diensten een eventuele toename van de vervoerskosten zouden compenseren. |
|
3.17. |
Het is ook van belang dat de regelgeving met betrekking tot onder meer de behandeling van gevaarlijke goederen consistent is voor de verschillende vervoerswijzen en dat andere praktische en regelgevingskwesties die het contact tussen de vervoerswijzen of het vervoer tussen lidstaten kunnen bemoeilijken, worden aangepakt. |
|
3.18. |
Een aantal van de bovenvermelde problemen kan worden weggewerkt met slimme digitale oplossingen. Voorbeelden hiervan zijn tracerings- en opsporingssystemen en andere digitale oplossingen die het doeltreffend beheer van multimodale vervoersstromen vergemakkelijken. |
|
3.19. |
Verordening (EU) 2020/1056 inzake elektronische informatie over goederenvervoer zal de uitwisseling van wettelijke informatie tussen vervoerders en overheden op digitale platforms vanaf augustus 2024 vergemakkelijken en zal al een gedeeltelijke oplossing bieden voor het bovenvermelde probleem in verband met standaarddocumenten en de elektronische uitwisseling van documenten. |
|
3.20. |
Er lijken dus oplossingen te zijn voor het merendeel van de bovenvermelde problemen die de volledige ontwikkeling van het multimodaal goederenvervoer in de weg staan. |
|
3.21. |
Noodzakelijk is wel dat in passende terminalinfrastructuur wordt voorzien. Om middelen efficiënt te benutten, is het ook aangewezen dat de lidstaten overeenkomen om samen te werken wanneer het gaat om de planning van terminalinfrastructuur in grensregio’s. |
|
3.22. |
Wat de staatsschuld betreft, beveelt het EESC aan om ook na de COVID-19-crisis een uitzondering te maken op de bepalingen van het stabiliteits- en groeipact voor overheidsinvesteringen in multimodale infrastructuur. |
|
3.23. |
Zoals reeds werd opgemerkt is het ook noodzakelijk dat de spoorwegen en terminals voor binnenvaart een meer marktgerichte benadering aannemen. |
|
3.24. |
Als de bovengenoemde problemen op passende wijze worden opgelost, zal het multimodaal vervoer een volwaardige bijdrage kunnen leveren aan het vervoerssysteem, zonder specifieke steunmaatregelen. |
Brussel, 7 juli 2021.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Verordening (EU) 2020/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 inzake elektronische informatie over goederenvervoer (PB L 249 van 31.7.2020, blz. 33).
(2) Richtlijn 92/106/EEG van de Raad van 7 december 1992 houdende vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor bepaalde vormen van gecombineerd vervoer van goederen tussen lidstaten (PB L 368 van 17.12.1992, blz. 38).
(3) Verordening (EU) 2020/1055 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 houdende wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1071/2009, (EG) nr. 1072/2009 en (EU) nr. 1024/2012 teneinde ze aan te passen aan ontwikkelingen in de wegvervoersector (PB L 249 van 31.7.2020, blz. 17).
(4) Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 72).
(5) TRT (2017) — Gathering additional data on EU combined transport — Final report.
(6) Werkdocument van de diensten van de Commissie, effectbeoordeling SWD(2017) 362.
(7) SWD(2020) 331.
(8) Mobility Package 1 — Data gathering an analysis of the impacts of cabotage restrictions on combined transport road legs TRT Transporti e Territorio SRL.
|
16.9.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 374/6 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de “Benutting van de economische en sociale kansen van de digitalisering en verbetering van de digitale transformatie van de economie, in het bijzonder van het midden- en kleinbedrijf, met de nadruk op mensgerichte artificiële intelligentie en data”
(Verkennend advies)
(2021/C 374/02)
|
Rapporteur: |
Antje GERSTEIN |
|
Raadpleging |
Sloveens voorzitterschap, 19.3.2021 |
|
Rechtsgrondslag |
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
|
Bevoegde afdeling |
Interne Markt, Productie en Consumptie |
|
Goedkeuring door de afdeling |
15.6.2021 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
7.7.2021 |
|
Zitting nr. |
562 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
217/0/1 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Uit de huidige pandemie hebben we geleerd dat telewerken, thuiswerken en flexibele werkregelingen — tenminste tot op zekere hoogte — het “nieuwe normaal” blijven. Tegelijkertijd moeten we beseffen dat onze arbeidswereld steeds meer bepaald zal worden door digitale bedrijfsmodellen. Bij het opzetten van deze modellen moeten mensen en waarden centraal staan. In bredere maatschappelijke zin komt het erop aan te garanderen dat ook specifiek kwetsbare groepen aan de digitale samenleving kunnen meedoen. |
|
1.2. |
Naar verwachting zal een voltooide digitale eengemaakte markt in de EU voor 415 miljard euro per jaar bijdragen aan de economische output van de EU. De digitale transformatie biedt bedrijven in de hele EU aanzienlijke kansen. Daarbij komt wel dat tal van bedrijven te maken hebben met zeer grote rechtsonzekerheid bij hun grensoverschrijdende activiteiten en dat ze bovendien de boot dreigen te missen door een gebrek aan toegang of investeringsmiddelen, alsook door tekortschietende vaardigheden. Dit geldt in het algemeen voor veel kleine en middelgrote ondernemingen en vooral voor micro-bedrijven. |
|
1.3. |
Een van de sleutels tot het succes van een Europese digitale eengemaakte markt is gelegen in openheid voor technologie bij de regulering van nieuwe digitale bedrijfsmodellen en toepassingen, zoals artificiële intelligentie (AI), en toegang tot financiering voor innovatie, zodat het midden- en kleinbedrijf van de voordelen van dergelijke nieuwe digitale toepassingen kan profiteren. Het EESC heeft over AI in het midden- en kleinbedrijf een studie verricht die waardevolle inzichten kan opleveren (1). |
|
1.4. |
Het EESC is al sinds zijn eerste AI-advies uit 2017 prominent aanwezig in het debat over AI en heeft de voorbije jaren een aantal adviezen over dit thema uitgebracht. Momenteel werkt het aan zijn advies over het voorstel van de Europese Commissie voor een wet inzake artificiële intelligentie (het “AIA-voorstel”, waarbij AIA staat voor Artificial Intelligence Act). In dit advies, dat in september aan de voltallige vergadering van het EESC zal worden voorgelegd, zal nadrukkelijk worden ingegaan op de definitie van AI, die een belangrijke plaats inneemt in het AIA-voorstel. |
2. Achtergrond
|
2.1. |
Het komende Sloveense voorzitterschap van de Raad van de EU heeft in het kader van zijn voorgenomen prioriteiten een aantal voorstellen geformuleerd. Het EESC is op 18 maart 2021 per brief verzocht om hierover met verkennende adviezen te komen. Het gaat hierbij om EU-beleidskwesties die voor het voorzitterschap van bijzonder belang zijn. |
|
2.2. |
Met onderhavig advies reageert het EESC op het verzoek van het Sloveense voorzitterschap van de Raad van de EU om een verkennend advies op te stellen over de economische en sociale kansen van de digitalisering. |
|
2.3. |
In dit verkennend advies wordt een overzicht gegeven van diverse onderwerpen in verband met digitalisering waaraan in recente of lopende EESC-adviezen aandacht wordt besteed. Er wordt in gereageerd op vier vragen die het voorzitterschap heeft gesteld over de datagovernanceverordening, de wet inzake digitale diensten en de wet inzake artificiële intelligentie. Alle andere relevante informatie over deze onderwerpen is te vinden in de desbetreffende EESC-adviezen (2). |
3. Algemene opmerkingen
|
3.1. |
De COVID-19-crisis heeft zowel de digitale achterstand van de EU als het enorme potentieel ervan aan het licht gebracht. We moeten nu meer dan ooit beseffen dat de EU een krachtige digitale eengemaakte markt nodig heeft. Dit houdt in dat de EU sterker moet worden op gebieden als cloudcomputing, 5G en veilig datagebruik. Om de wereldspelers VS en China bij te kunnen houden moet worden geïnvesteerd in een sterk digitaal Europa. |
|
3.2. |
Naar verwachting zal een voltooide digitale eengemaakte markt in de EU voor 415 miljard euro per jaar bijdragen aan de economische output van de EU. Preventief onderhoud via voorspellende systemen, digitale platforms en kwantumcomputing zijn slechts drie voorbeelden van hoe digitale technologieën een belangrijke impact zullen hebben op de digitalisering van de Europese economie. De digitale transformatie biedt bedrijven in de hele EU aanzienlijke kansen. Daarbij komt wel dat tal van bedrijven te maken hebben met zeer grote rechtsonzekerheid bij hun grensoverschrijdende activiteiten en dat ze bovendien de boot dreigen te missen door een gebrek aan toegang of investeringsmiddelen, alsook door tekortschietende vaardigheden. Dit geldt in het algemeen voor veel kleine en middelgrote ondernemingen en vooral voor micro-bedrijven. |
|
3.3. |
Uit de huidige pandemie hebben we geleerd dat telewerken, thuiswerken en flexibele werkregelingen — tenminste tot op zekere hoogte — het “nieuwe normaal” blijven. Tegelijkertijd moeten we beseffen dat onze arbeidswereld steeds meer bepaald zal worden door digitale bedrijfsmodellen. Bij het opzetten van deze modellen moeten mensen en waarden centraal staan. |
|
3.4. |
In een postpandemische economie moeten we zien te voorkomen dat kleine en middelgrote ondernemingen in bepaalde, zwaar getroffen sectoren (dienstensectoren, zoals de detailhandel en het toerisme) achteropraken omdat de investeringsbehoeften te groot zijn (en het spaargeld na ruim een jaar pandemie op is). Deze bedrijven hebben voor de digitale transformatie en de verdere ontwikkeling van bedrijfsmodellen specifieke steun nodig, wat tot uiting moet komen in de nationale herstelprogramma’s die aan het EU-herstelfonds zijn gekoppeld. De Europese Commissie moet een coördinerende rol spelen om versnippering tussen verschillende Europese fondsen te voorkomen en ervoor te zorgen dat activiteiten en projecten op dit specifieke gebied (digitale transformatie voor kleine en middelgrote ondernemingen) worden gestroomlijnd. |
|
3.5. |
Er moet een adequaat politiek kader zijn om te waarborgen dat kleine en middelgrote ondernemingen kunnen profiteren van de kansen die de digitalisering biedt. Regelgeving moet alleen worden overwogen indien een ongewenste ontwikkeling duidelijk kan worden verwacht. Innovatie en nieuwe bedrijfsmodellen hebben een zekere ruimte nodig om zich te ontwikkelen. Overhaaste of strenge Europese regelgeving benadeelt Europese ondernemingen, met name het midden- en kleinbedrijf, ten opzichte van internationale ondernemingen die in de rest van de wereld actief zijn. |
|
3.6. |
In bepaalde sectoren, met name de dienstensector (detailhandel, toerisme, horeca), is er echter dringend behoefte aan een regelgevingskader dat desinformatie in de digitale ruimte helpt bestrijden en het mogelijk maakt om op te treden tegen bijvoorbeeld nepbeoordelingen, die voor bedrijven zeer schadelijk kunnen zijn. Het EESC is in zijn zeer recente advies over de wet inzake digitale diensten (3) nader ingegaan op deze kwesties, die vooral op digitale platforms spelen. |
|
3.7. |
De voortschrijdende technische ontwikkeling en de digitale transformatie van de economie brengen ook bepaalde risico’s met zich mee die in het oog moeten worden gehouden om het potentieel ervan ten volle te benutten. In dit verband moet gegarandeerd worden dat de technologische vooruitgang en de digitalisering ook gepaard gaan met mechanismen om de digitale uitsluiting van specifiek kwetsbare groepen tegen te gaan. |
|
3.8. |
Het EESC is al sinds zijn eerste AI-advies uit 2017 (4) prominent aanwezig in het debat over AI en heeft de voorbije jaren een aantal adviezen over dit thema uitgebracht (5). Het EESC pleit steevast voor een “human-in-command”-benadering van AI, waarbij de mens in technisch opzicht toezicht op AI houdt en in staat blijft om te beslissen of, wanneer en hoe AI in onze bredere samenleving wordt gebruikt. Het EESC heeft de in 2018 gepubliceerde Europese AI-strategie verwelkomd, net als de mededeling van de Commissie over de ethische richtsnoeren voor betrouwbare AI. Ook is het ermee ingenomen dat de Commissie de zeven vereisten voor betrouwbare AI heeft onderschreven. Verder heeft het EESC gewezen op onder meer het effect van AI op de werkgelegenheid, het belang van het vinden van het juiste evenwicht tussen regelgeving, zelfregulering en ethische richtsnoeren, en de impact van AI op consumenten. |
|
3.9. |
Het EESC werkt momenteel aan zijn advies over het voorstel van de Europese Commissie voor een wet inzake artificiële intelligentie (“AIA-voorstel”) (6); dit advies zal in september aan de voltallige vergadering van het EESC worden voorgelegd. Het EESC heeft zijn officiële standpunt over het AIA-voorstel nog niet vastgesteld, maar kan wel een aantal overwegingen naar voren brengen ten aanzien van de specifieke vraag van het Sloveense voorzitterschap over de definitie van AI in het AIA-voorstel. |
|
3.10. |
Wat de werkvloer betreft, is het zaak om als basisbeginsel in het tijdperk van digitalisering fatsoenlijk werk voor alle werknemers te waarborgen. In bedrijven moeten werknemers en hun vertegenwoordigers in een vroeg stadium worden betrokken bij de uitrol van AI die rechtstreeks van invloed is op werknemers, en moeten zij meebepalen hoe de AI in kwestie moet worden gebruikt. Werknemers moeten tijdig en met oog voor de toekomst worden opgeleid voor de nieuwe banen in de digitale arbeidswereld. |
4. Specifieke opmerkingen
|
4.1. |
Het voorzitterschap beschouwt artificiële intelligentie als het belangrijkste aspect van de digitalisering. Ook de integratie van geavanceerde technologieën in de samenleving en de overgang naar een gigabitmaatschappij zijn zeer belangrijke punten. Met opkomende technologieën zoals AI en de data-economie kan de EU de crisis snel te boven komen en tot “s werelds toonaangevende digitale samenleving uitgroeien. |
|
4.2. |
Het voorzitterschap heeft het EESC verzocht om vier specifieke vragen te beantwoorden:
|
|
4.3. |
Met de datagovernanceverordening worden nieuwe bedrijfsmodellen geïntroduceerd, zoals aanbieders van gegevensuitwisselingsdiensten, die het gebruik van gegevens zullen stimuleren. Hoe denkt het EESC over de economische gevolgen van dergelijke diensten? (7) |
|
4.3.1. |
Het EESC acht de datagovernanceverordening nuttig en nodig, omdat de verwerking, opslag en uitwisseling van digitale gegevens steeds belangrijker worden, niet alleen in economisch maar ook in sociaal en maatschappelijk opzicht, en burgers, overheden en bedrijven daar binnen een complexe en uitvoerige wettelijke context mee te maken hebben. |
|
4.3.2. |
Het EESC erkent het nut van een coöperatief model voor het beheer en de uitwisseling van gegevens; dit kan nl. zeer nuttig zijn voor een neutraal en gedeeld gegevensbeheer. In dit verband spoort het EESC de Commissie en de lidstaten aan om kleine en middelgrote ondernemingen te steunen bij het ontwikkelen van initiatieven om coöperatieve organisaties voor het beheer en de uitwisseling van gegevens op te zetten. |
|
4.3.3. |
Coöperaties en andere op samenwerking gebaseerde structuren lijken heel geschikt voor het beheer van activiteiten op het gebied van gegevensbemiddeling, -uitwisseling en -deling tussen burgers (werknemers, consumenten, ondernemers) en bedrijven, Met name in het geval van coöperaties kunnen de belangen van de betrokkenen (“data subjects”) samenvallen met de belangen van de gegevenshouder (“data holder”), die in dit geval eigendom is van de betrokkenen, waardoor deze structuren dus kunnen leiden tot een gezamenlijke participatieve governance van burgers, bedrijven en ondernemers, die de dubbele rol kunnen spelen van zowel verstrekkers als gebruikers van gegevens. Dit kan bevorderlijk zijn voor een klimaat van vertrouwen en openheid, dat een noodzakelijke voorwaarde is voor goede datagovernance op de Europese digitale eengemaakte markt. |
|
4.4. |
De datagovernanceverordening introduceert gegevensaltruïsme-organisaties, die het gemakkelijker maken om door natuurlijke en rechtspersonen beschikbaar gestelde gegevens te hergebruiken. Dit zal ook de levering van nieuwe diensten mogelijk maken, waaronder het verzamelen van door natuurlijke personen geproduceerde gegevens voor doelstellingen van algemeen belang. Hoe denkt het EESC hierover? (8) |
|
4.4.1. |
Het EESC is ingenomen met het voorstel om te voorzien in regels voor organisaties die zich bezighouden met “gegevensaltruïsme”. Het is het eens met de in het voorstel opgenomen bepaling dat deze organisaties rechtspersoonlijkheid moeten hebben als entiteiten die op non-profitbasis en in het algemeen belang te werk gaan, en bovenal dat ze autonoom en onafhankelijk moeten zijn, met name van organisaties die met het beheer van gegevens commerciële doelen nastreven c.q. winst proberen te maken. |
|
4.4.2. |
Met deze vereisten, in combinatie met de instelling van een speciaal openbaar register van dit soort organisaties, wordt adequaat tegemoetgekomen aan de noodzaak van transparantie en bescherming van de rechten en belangen van de burgers en bedrijven die betrokken zijn bij gegevensaltruïsme. Aldus wordt het vertrouwen van alle belanghebbenden vergroot. |
|
4.5. |
Hoe denkt het EESC over het voorstel voor een passende definitie van artificiële intelligentie (opgenomen in de voorgestelde wet inzake artificiële intelligentie van april 2021)? |
|
4.5.1. |
Het EESC vindt het een goede zaak dat de Europese Commissie in haar recente AI-wetgevingsvoorstel duidelijk heeft aangegeven dat grondrechten en Europese waarden centraal staan in de Europese aanpak van AI. Veel van de aanbevelingen die het EESC de afgelopen jaren heeft gedaan, zijn in dit voorstel terug te vinden. |
|
4.5.2. |
Om te reageren op het voorstel werkt het EESC momenteel aan een apart advies, waarin het nadrukkelijk zal ingaan op de definitie van AI zoals die in het AIA-voorstel wordt gegeven, want die neemt hierin een belangrijke plaats in. |
|
4.5.3. |
Om te beginnen wil het EESC erop wijzen dat het begrip “AI” nog steeds omstreden is, aangezien er geen algemeen aanvaarde definitie bestaat. Een complicerende factor is dat juridische definities verschillen van zuiver wetenschappelijke definities, in die zin dat zij moeten voldoen aan een aantal vereisten (waaronder inclusiviteit, nauwkeurigheid, volledigheid, uitvoerbaarheid en duurzaamheid), waarvan sommige wettelijk bindend zijn en andere als goede regelgevingspraktijk worden beschouwd. |
|
4.5.4. |
Enerzijds wordt in het AIA-voorstel niet alleen gekeken naar de technologie zelf, maar ook naar waarvoor en hoe zij wordt gebruikt. Anderzijds bevat het een specifieke definitie van AI, met inbegrip van een lijst van AI-technieken die binnen het toepassingsgebied van de verordening vallen. Als zodanig lijkt het AIA-voorstel op twee gedachten te hinken. Of deze enigszins ambivalente benadering zal volstaan om de specifieke uitdagingen van AI adequaat aan te pakken en de mogelijkheden ervan te bevorderen, zal in het komende EESC-advies over het AIA-voorstel uitvoeriger worden besproken. |
|
4.6. |
Hoe denkt het EESC over de wet inzake digitale diensten? (9) |
|
4.6.1. |
Het EESC is ingenomen met het voorstel voor een eengemaakte markt voor digitale diensten nu er in de informatiemaatschappij nieuwe en innovatieve digitale diensten zijn ontstaan die het dagelijks leven van de EU-burgers veranderen en die de manier waarop zij communiceren, verbinding maken, consumeren en zakendoen vormgeven en transformeren. |
|
4.6.2. |
Het EESC steunt de inspanningen van de Commissie om te voorkomen dat de interne markt door een wildgroei aan nationale regels en voorschriften versnipperd raakt, en dringt erop aan dat het uitputtende karakter van de wet inzake digitale diensten duidelijk wordt benadrukt. Dit is een kans om mondiale normen voor digitale markten vast te stellen die Europa kunnen binnenloodsen in dit nieuwe tijdperk, en zo een hoog niveau van consumentenveiligheid en -bescherming te waarborgen. |
|
4.6.3. |
Het EESC roept de Commissie en de lidstaten op om een redelijk tijdschema vast te stellen voor de organisatie van de discussie en een inclusieve openbare raadpleging en de uitvoering van de verordening en de strategie. Het is van fundamenteel belang dat sociale partners en maatschappelijke organisaties worden betrokken bij dit proces om voor alle actoren een gelijk speelveld tot stand te brengen. |
|
4.6.4. |
Het EESC is verheugd over de grotere transparantie van aanbevelingssystemen en reclame, die ervoor zorgen dat consumenten alleen de advertenties te zien krijgen die zij willen. |
|
4.6.5. |
Het EESC stelt vast dat er veel tekortkomingen zijn met betrekking tot het beginsel van het land van oorsprong en dringt erop aan dat zorgvuldig wordt gekeken naar alternatieve methoden, zoals het beginsel van het land van bestemming, met name voor belasting-, arbeids- en consumentenkwesties, tenzij er op EU-niveau een strengere regelgeving komt om eerlijke concurrentie en een zo hoog mogelijk niveau van consumentenbescherming te waarborgen. |
|
4.6.6. |
Het EESC zou graag zien dat er een adequaat kader wordt ontwikkeld om bedrijven in staat te stellen de billijkheid, betrouwbaarheid en veiligheid van hun AI-systemen te garanderen, met het hoogst mogelijke niveau van bescherming van consumenten en werknemers. |
|
4.6.7. |
De vrijstelling van aansprakelijkheid voor hostingdiensten mag alleen komen te vervallen voor inhoud die duidelijk illegaal is of die bij rechterlijke beslissing als illegaal is aangemerkt. Het EESC beveelt aan om een positieve aansprakelijkheidsregeling in te voeren en deze in bepaalde omstandigheden op onlinemarktplaatsen toe te passen. |
|
4.6.8. |
Het EESC vestigt de aandacht op de enorme taak om te zorgen voor een goede coördinatie tussen alle relevante instrumenten en initiatieven in de context van een bredere regelgevingsaanpak van de platformeconomie. Er is een goed overzicht nodig van de wijze waarop deze verschillende perspectieven die van invloed zijn op de DSA, met elkaar in evenwicht kunnen worden gebracht. |
|
4.6.9. |
Het EESC beschouwt belastingen (10), gegevensbeheer, arbeidsstatus, arbeidsvoorwaarden en consumentenbescherming als factoren die belangrijk zijn voor de soms oneerlijke concurrentie in de digitale economie, en die speciale aandacht verdienen. |
Brussel, 7 juli 2021.
Voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Studie “Boosting the use of Artificial Intelligence in Europe’s micro, small and medium-sized enterprises”.
(2) Datagovernanceverordening; Wet inzake digitale diensten; Wet inzake artificiële intelligentie.
(3) Wet inzake digitale diensten.
(4) PB C 288 van 31.8.2017, blz. 1.
(5) PB C 440 van 6.12.2018, blz. 1; PB C 440 van 6.12.2018, blz. 51; PB C 240 van 16.7.2019, blz. 51; PB C 47 van 11.2.2020, blz. 64; PB C 364 van 28.10.2020, blz. 87.
(6) Wet inzake artificiële intelligentie.
(7) Datagovernanceverordening.
(8) Datagovernanceverordening.
(9) Wet inzake digitale diensten.
|
16.9.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 374/11 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de “Ontwikkeling van inclusieve, veilige en betrouwbare digitalisering voor iedereen”
(Verkennend advies)
(2021/C 374/03)
|
Rapporteur: |
Philip VON BROCKDORFF |
|
Corapporteur: |
Violeta JELIĆ |
|
Raadpleging |
Sloveens voorzitterschap, 19.3.2021 |
|
Rechtsgrondslag |
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
|
Bevoegde afdeling |
Interne Markt, Productie en Consumptie |
|
Goedkeuring door de afdeling |
15.6.2021 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
7.7.2021 |
|
Zitting nr. |
562 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
221/0/3 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het EESC beveelt aan om snel een inclusief EU-beleid inzake digitale overheid vast te stellen, dat voortbouwt op het EU-actieplan inzake e-overheid 2016-2020, de Verklaring van Tallinn inzake e-overheid en de Verklaring van Berlijn over een digitale samenleving en een op waarden gebaseerde digitale overheid. (1) In zijn conclusies erkent de Raad dat overheidsdiensten er als bijkomende verantwoordelijkheid voor moeten zorgen dat burgers gelijk worden behandeld en dezelfde toegangsrechten tot digitaal bestuur genieten. |
|
1.2. |
Het EESC adviseert overheden om bij hun streven naar inclusiviteit integrale strategieën, ondersteunende maatregelen en adequate en evenredige wetgeving in te voeren om de interoperabiliteit, kwaliteit, mensgerichtheid, transparantie, beveiliging, veiligheid en toegankelijkheid van digitale overheidsdiensten en overheidsproducten, alsook een optimale toegang tot gezondheidszorg, onderwijs en economische en culturele kansen te waarborgen. Nationale, regionale en lokale overheden moeten zo snel mogelijk digitaliseren en vaart zetten achter de uitrol van nieuwe digitale infrastructuur, waaronder 5G. |
|
1.3. |
Het EESC erkent dat er enorme overheidsinvesteringen nodig zijn om inclusiviteit te bereiken. Bovendien zal inclusiviteit in de nationale plannen voor herstel en veerkracht vermoedelijk een zeer prominente plaats innemen in het kader van de geplande digitale transformatie. Daarbij zal een beroep worden gedaan op de — beperkte — middelen uit het Fonds voor een rechtvaardige transitie als onderdeel van NextGenerationEU, alsook op de middelen uit het programma Digitaal Europa, de Europese structuur- en investeringsfondsen (met name het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+)). |
|
1.4. |
Het EESC beseft dat digitalisering zowel kansen als bedreigingen inhoudt voor bedrijven. Daarom moeten overheden hun mede via EU-fondsen adequate financiële steun verlenen — niet alleen aan grote, maar vooral ook aan kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s). Dit zal hen helpen de digitale overstap te maken. |
|
1.5. |
Het EESC beveelt ook aan om bij de invoering van werkmethoden zoals telewerken ten volle rekening te houden met het evenwicht tussen werk en privéleven. Sociale dialoog, ondersteuning van kmo’s en ondernemingen in de sociale economie, en eerbiediging van de rechten van werknemers, met inbegrip van het recht op collectieve onderhandelingen, zijn van cruciaal belang voor een soepele transitie. |
|
1.6. |
Het EESC adviseert lidstaten om nauwer samen te werken bij de ontwikkeling en validering van digitale oplossingen, en zo een netwerk voor het delen van beste praktijken op te zetten. |
|
1.7. |
Het EESC beveelt ook aan dat overheidsbeleid en overheidsmaatregelen in de hele EU tegen het licht worden gehouden, teneinde de belanghebbenden te betrekken bij het uitwerken van doeltreffende, op sociale rechtvaardigheid gerichte maatregelen. Daarbij moet worden voorzien in de nodige beleidsmaatregelen en financiële middelen om de digitale transformatie te vergemakkelijken. Voorts is het noodzakelijk ervoor te zorgen dat veel meer jongeren voor een studie op het gebied van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde kiezen (zgn. STEM-vakken). |
|
1.8. |
Het EESC adviseert de wet inzake digitale diensten (DSA) en de wet inzake digitale markten (DMA) aan te scherpen; dit is nodig om een betrouwbare digitale transformatie tot stand te kunnen brengen die consumenten in staat stelt keuzes te maken op een echt open en concurrerende markt. Wat de voorgestelde DSA betreft, is het noodzakelijk om de verantwoordelijkheden en verplichtingen van platforms te verduidelijken en beter te kunnen afdwingen. Wat de DMA betreft, moet het gebruik van “dark patterns” en andere “niet-neutrale” interfaces waarmee consumenten op manipulatieve wijze in een bepaalde richting worden gestuurd, worden verboden. |
|
1.9. |
Tot slot erkent het EESC dat de digitalisering hand in hand gaat met de vergroening van de economieën in de EU en in het bijzonder met de doelstellingen van de EU inzake koolstofneutraliteit. Terwijl “digitaal en groen gaan” van vitaal belang is, wijst het EESC er eens te meer op dat rechtvaardigheid en sociale dialoog altijd de leidende beginselen moeten zijn bij de toepassing van digitale en groene technologieën. |
2. Algemene opmerkingen
|
2.1. |
Het leven in Europa speelt zich steeds meer online af. Tijdens de COVID-19-pandemie is de behoefte aan digitalisering van de samenleving snel toegenomen, aangezien digitale kanalen tijdens lockdowns vaak de enige kanalen waren waarvan burgers en bedrijven nog gebruik konden maken. |
|
2.2. |
Veel ondernemers zien ook zelf in dat zij alleen een goedlopend bedrijf kunnen blijven runnen als zij de digitale wereld instappen. Ook werkenden en burgers in het algemeen moeten begrijpen wat digitalisering inhoudt en hoe zij er als werknemer of ambtenaar of gewoon in hun dagelijkse leven mee te maken krijgen. Zoals in de nieuwe consumentenagenda is bepaald moeten de Europese consumenten centraal staan in de digitale transitie: tijdens het veranderingsproces moet sprake zijn van een adequate bescherming en empowerment van de consument. |
|
2.3. |
Overheden in de hele EU ontkomen er niet aan om snel te digitaliseren en dit kan alleen als zij investeren in digitale infrastructuur. Overheden op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau moeten zich ontwikkelen tot flexibele, veerkrachtige en innovatieve organisaties. Zij moeten de digitale transformatie, opkomende technologieën en geavanceerde capaciteiten benutten om burgers en bedrijven inclusieve, naadloze, handige, transparante, veilige en betrouwbare digitale diensten te leveren waarbij de mens centraal staat. |
|
2.4. |
Overheden, bedrijven, werknemers en het grote publiek moeten zich aanpassen aan de huidige wereld, die om technologie draait (waarbij zij wel ondersteuning en waar nodig analoge alternatieven aangeboden krijgen). Het is belangrijk te begrijpen wat het verschil is tussen digitalisatie, digitalisering en digitale transformatie. |
|
2.5. |
Bij digitalisatie worden fysieke of analoge items omgezet in digitale vorm. Dit speelt een belangrijke rol in de context van ondernemingen en overheden en het aantal gewerkte uren. Het digitalisatieproces zet een keten van gebeurtenissen in gang die de workflow van bedrijven en overheden drastisch kunnen optimaliseren, waarbij bedrijfsprocessen geautomatiseerd worden. Dit brengt wel uitdagingen met zich mee voor werknemers en ambtenaren. |
|
2.6. |
De meeste bedrijven en overheden maken gebruik van basale methoden voor de digitalisatie van alledaagse processen, terwijl zij nog veel meer zouden kunnen doen om doeltreffend te digitaliseren. Belangrijk is dat werknemers, ambtenaren en het grote publiek vertrouwen krijgen in de nieuwe gedigitaliseerde workflows en processen, willen zij zich daaraan kunnen aanpassen. Op de werkplek vereist deze transitie een sociale dialoog en eerbiediging van de collectieve onderhandelingen. De transitie heeft mogelijk een grote impact op het leven van werknemers en het is dus noodzakelijk om hen in een vroeg stadium te informeren en te raadplegen. Het is eveneens zaak het publiek bewust te maken van de onbedoelde gevolgen van de transformatie. |
|
2.7. |
Digitalisatie lijkt bedrijven en overheden weliswaar efficiënter te maken (al worden de potentiële baten altijd overschat), maar heeft ook altijd een prijs, die bijvoorbeeld wordt betaald door werknemers of ambtenaren die hun baan verliezen of door burgers, met name ouderen en personen met een handicap, die zich niet of niet snel genoeg aanpassen aan de digitalisatie. Daarom is het van belang ervoor te zorgen dat iedereen, ongeacht leeftijd, geslacht, sociaal-economische status of handicap, mee kan doen. Ook kleine en middelgrote ondernemingen verkeren mogelijk in de gevarenzone: zij kunnen een concurrentienadeel ondervinden als zij het tempo van de digitalisatie in hun sector niet kunnen bijhouden, met name als digitalisatieprocessen hoge aanloopkosten met zich meebrengen. |
|
2.8. |
De tweede term die bedrijven, werknemers en het grote publiek moeten begrijpen, is digitalisering. Dat is een zeer breed concept. Digitalisering houdt in dat bedrijven door de toepassing van digitale technologieën heel anders gaan werken. Dit heeft gevolgen voor bedrijfsmodellen, voor communicatiestromen binnen en buiten het betrokken bedrijf en zelfs voor de gehele waardeketen. |
|
2.9. |
Digitalisering biedt bedrijven nieuwe mogelijkheden door volstrekt nieuwe, op digitale technologie gebaseerde inkomstenstromen te creëren. Van de integratie van sociale media tot het vermogen om klanten abonnementen op datadiensten aan te bieden — op maat gemaakte zakelijke toepassingen kunnen voor bedrijven in de toekomst de sleutel zijn tot innovatie, groei en expansie. Nieuwe digitale technologieën, met name de zgn. SMACIT-technologieën (social, mobile, analytic, cloud en Internet of Things), bieden kleine en middelgrote ondernemingen een uitgelezen kans terwijl grote en gevestigde organisaties er juist ook door in hun voortbestaan bedreigd kunnen worden. |
|
2.10. |
Jarenlang onderzoek naar de resultaten van digitale transformaties heeft uitgewezen dat deze inspanningen meestal weinig succesvol zijn: doorgaans wordt in minder dan 30 % van de gevallen het beoogde resultaat gehaald. In een recente door McKinsey uitgevoerde steekproef gaf slechts 16 % van de 263 respondenten aan dat hun organisatie dankzij digitale transformatie beter is gaan presteren. De “slimme sectoren”, zoals geavanceerde technologie, media en telecommunicatie, doen het niet veel beter; het succespercentage blijft daar steken op 26 %. Wel is het zo dat respondenten van organisaties met minder dan 100 werknemers 2,7 keer zo vaak aangeven dat hun digitale transformatie goed is verlopen dan respondenten van grote organisaties met meer dan 50 000 werknemers. |
|
2.11. |
Bedrijven die zich nog steeds verlaten op meer traditionele processen dreigen echter terrein te verliezen, of ze nu groot of klein zijn, en we mogen er niet op voorhand van uitgaan dat de digitalisering in alle bedrijven goed zal verlopen. Hetzelfde gaat op voor werknemers, met name werknemers die traditionele activiteiten verrichten. |
|
2.12. |
Digitalisering kan bedrijven helpen om efficiënter te worden, kan nieuwe inkomstenbronnen genereren en kan de koolstofvoetafdruk helpen verminderen. Digitalisering kan ook de mobiliteit op de arbeidsmarkt ondersteunen, de productiviteit en flexibiliteit op de werkplek vergroten en de integratie van werk en privéleven mogelijk maken wanneer werknemers vanuit huis werken, zoals tijdens de COVID-19-pandemie. |
|
2.13. |
De realiteit kan echter ook heel anders zijn en het is nog maar de vraag of digitalisering, en dan met name telewerken, daadwerkelijk een beter evenwicht tussen werk en privéleven heeft opgeleverd. Terwijl veel werknemers positief tegenover telewerken staan, zijn telewerkregelingen vaak lukraak ingevoerd, met alle gevolgen van dien voor de arbeidsomstandigheden, met name die van werkende moeders en van werknemers die digitaal niet vaardig genoeg zijn. Je kunt je dan ook terecht afvragen of digitalisering de scheidslijn tussen werk en privéleven heeft vervaagd. Het is misschien wel zo dat digitalisering tot betere prestaties van werknemers en bedrijven leidt, maar wat de gevolgen voor het gezinsleven en mogelijk ook voor de gezondheid zijn, is een heel ander verhaal. Tijdens de pandemie zijn ook overhaast AI-instrumenten (artificiële intelligentie) ingevoerd, die eerder meer stress en grotere gezondheids- en veiligheidsrisico’s met zich mee hebben gebracht voor werknemers. |
|
2.14. |
Daarnaast zijn mensen ook steeds meer geneigd om voor hun werk altijd online te zijn. Nu telewerken de norm aan het worden is in bedrijven en overheidsdiensten, is het van vitaal belang dat de invoering daarvan gebeurt met inachtneming van de sociale dialoog en de collectieve onderhandelingen. Het recht om offline te zijn moet ook door middel van een EU-breed instrument worden erkend. |
|
2.15. |
Het laatste aspect van de digitalisering gaat niet alleen ondernemers, maar ook de samenleving in het algemeen aan. De afgelopen dertig jaar, en vooral het afgelopen decennium, hebben digitale technologieën massaal hun intrede gedaan in alle sociale contexten en menselijke activiteiten. Daardoor zijn zgn. “digitale klanten” ontstaan; steeds meer mensen verlaten zich in vrijwel alle aspecten van hun dagelijkse leven op digitale technologieën. Langzaam maar zeker is “digitaal” dé manier voor organisaties in alle soorten en maten om klanten te bereiken. We mogen er echter niet zomaar van uitgaan dat iedereen, ongeacht leeftijd, in staat is om de nieuwe digitale ontwikkelingen bij te benen. |
|
2.16. |
Dit brengt ons bij het onderscheid tussen digitalisering en digitale transformatie. Bij digitale transformatie worden zakelijke en sociale activiteiten omgevormd tot elementen van de digitale wereld, zoals we tijdens de pandemie allemaal op talloze manieren hebben ervaren, bijvoorbeeld met de toename van telewerken. |
3. Specifieke opmerkingen
|
3.1. |
De digitalisering van onze samenleving en economie neemt alleen maar toe en wordt steeds ingrijpender. Hoewel er verdere sociale en economische voordelen in het verschiet lijken te liggen, zijn er ook zorgen over de maatschappelijke tweedeling die door de digitalisering in de hand wordt gewerkt en is het de vraag of er niet steeds meer mensen zijn die de digitale overstap niet kunnen maken. Op papier lijken transformerende technologieën de kloof tussen digitaal vaardige mensen en kansarme groepen niet te vergroten, maar er juist voor te zorgen dat meer mensen kunnen aanhaken. In de praktijk kan dat echter toch iets anders uitpakken. Veel mensen slagen er eenvoudigweg niet in het snelle tempo van de digitale transformatie bij te houden. Dat geldt met name voor ouderen, personen met een handicap en mensen die op het platteland of in afgelegen gebieden wonen. |
|
3.2. |
Hoewel “digitalisering voor iedereen” noodzakelijk is om de efficiëntie en productiviteit te verhogen en de sociaal-economische ontwikkeling na de pandemie te versnellen, moet de digitale transformatie haar beslag krijgen op de juiste manier. Daarmee wordt bedoeld dat het beleid inzake de digitale transformatie, zowel voor de publieke als voor de particuliere sector, inclusief moet zijn: uitsluiting van bevolkingsgroepen, zoals ouderen, mensen met een zwakke sociaal-economische positie, personen met een handicap en mensen in plattelandsgebieden, moet koste wat het kost worden voorkomen. |
|
3.3. |
Wil men inclusiviteit kunnen bereiken, dan moeten overheden integrale strategieën en ondersteunende maatregelen invoeren om de interoperabiliteit, kwaliteit, mensgerichtheid, transparantie, beveiliging, veiligheid en toegankelijkheid van digitale overheidsdiensten en overheidsproducten, alsook een optimale toegang tot gezondheidszorg, onderwijs en economische en culturele kansen te waarborgen. In dit verband kunnen overheidsinstanties digitale instrumenten inzetten om burgers bij de ontwikkeling van digitale overheidsdiensten te betrekken, opdat deze diensten beantwoorden aan de behoeften en voorkeuren van de burgers die er gebruik van maken. |
|
3.4. |
Bovenal zijn er enorme overheidsinvesteringen nodig om tot inclusiviteit te komen. Vermoedelijk zal inclusiviteit in de nationale plannen voor herstel en veerkracht ook een zeer prominente plaats innemen in het kader van de geplande digitale transformatie, waarbij een beroep zal worden gedaan op de middelen uit het Fonds voor een rechtvaardige transitie als onderdeel van NextGenerationEU, alsook op de middelen uit het programma Digitaal Europa en de Europese structuur- en investeringsfondsen (met name het EFRO en het ESF+). Wat het Fonds voor een rechtvaardige transitie betreft, wordt betwijfeld of de middelen wel toereikend zijn om de uitdagingen van zowel de digitale als de groene transitie het hoofd te bieden (2). Nationale, regionale en lokale overheden moeten eveneens digitaliseren en vaart zetten achter de uitrol van nieuwe digitale infrastructuur, waaronder 5G. |
|
3.5. |
De digitale transformatie is een golf van ongekende snelheid, reikwijdte en omvang. Het is niet realistisch om te verwachten dat alle bedrijven, met name kmo’s en ondernemingen in de sociale economie, de omslag snel zullen kunnen maken. De transformatie levert wellicht evenveel slachtoffers op als succesverhalen, tenzij bedrijven voldoende tijd krijgen om zich aan te passen en er adequate maatregelen worden genomen om hen te ondersteunen. |
|
3.6. |
Zo moeten bedrijven worden voorzien van de nodige infrastructuur ter ondersteuning van de digitale transformatie en moet er een evenredig en doelmatig flankerend wetgevingskader komen. Belangrijk is ook dat de lidstaten nauw samenwerken bij de ontwikkeling en validering van digitale oplossingen, en zo een netwerk voor het delen van beste praktijken opzetten. Ook valt te denken aan het verlenen van belastingkredieten om de vereiste investeringen van bedrijven in de digitale transformatie van hun activiteiten en bedrijfsprocessen verder te ondersteunen. |
|
3.7. |
Markten die het vertrouwen van consumenten genieten, waar consumenten zonder gemanipuleerd te worden keuzes kunnen maken in een echt open en concurrerende omgeving, zijn een voorwaarde voor betrouwbare digitalisering. Dit is nu vaak niet het geval; we hoeven maar te kijken hoe geconcentreerd bepaalde markten zijn (sociale media, communicatieapps, zoekmachines, besturingssystemen enz.) en hoe vaak de consumentenrechten worden geschonden. Het EESC heeft in zijn advies over de nieuwe consumentenagenda (INT/922 (3)) benadrukt dat de regels inzake consumentenbescherming ook moeten worden aangepast aan de digitale wereld. De nieuwe uitdagingen in verband met opkomende digitale technologieën, zoals artificiële intelligentie, het internet der dingen en robotica, maken een betere bescherming noodzakelijk. |
|
3.8. |
Een andere voorwaarde voor het welslagen van de digitale transformatie is dat bedrijven — van groot tot klein en met inbegrip van ondernemingen in de sociale economie — zich erop moeten voorbereiden. Kleine ondernemers en personeel moeten steun uit relevante financiële bronnen en opleidingsprogramma’s aangeboden krijgen om de nieuwste technologieën en de mogelijkheden die deze bieden, te leren kennen. Ten tweede moeten alle aspecten van dit ingrijpende veranderingsproces op alle niveaus op de werkplek worden gecommuniceerd. Ten derde moet men ook beter beseffen dat de omslag in de organisatiecultuur de invoering van nieuwe manieren van werken, gedrag en communicatie noodzakelijk maakt. |
|
3.9. |
De digitale transformatie heeft geleid tot een aanzienlijke toename van de vraag naar digitale vaardigheden in vrijwel alle sectoren, van de maakindustrie tot de financiële dienstverlening en daarbuiten, en deze vraag zal voorlopig alleen maar toenemen. Daarom is het absoluut noodzakelijk dat overheden en bedrijven blijven investeren in onderwijs en opleiding voor iedereen, met inbegrip van beroepsonderwijs, opdat de digitale transformatie soepel verloopt en het juiste talent voorhanden is om mensen en bedrijven in staat te stellen de vruchten van deze transitie te plukken. Daartoe behoort ook onderwijs inzake deelname aan digitale platforms. |
|
3.10. |
Aangezien de digitale transformatie steeds sneller gaat, is het daarbij noodzakelijk dat veel meer jongeren voor een studie op een STEM-gebied kiezen. Ontwikkeling van STEM-vaardigheden is nodig om de transformatie te ondersteunen, de genderkloof te dichten en ervoor te zorgen dat de volgende generatie innovatoren klaarstaat. STEM-onderwijs zal de economie een impuls geven en banen scheppen. |
|
3.11. |
De digitale transformatie leidt tot een hoger werktempo en een grotere werkonzekerheid, waardoor de bescherming, vertegenwoordiging en billijke behandeling van werknemers ernstig aangetast dreigt te worden. In de verklaring over de toekomst van werk die de IAO in 2019 ter gelegenheid van haar 100-jarige bestaan heeft uitgebracht, werd een mensgerichte aanpak van nieuwe technologie in de arbeidswereld voorgesteld. Het gaat er echter om dat dit moet worden omgezet in doeltreffende beleidsmaatregelen, wetgeving en maatregelen die werknemers beschermen en adequate vertegenwoordiging mogelijk maken. Het is dan ook noodzakelijk dat beleid (mogelijk ook evenredige en doelmatige wetgeving) en maatregelen in de hele EU tegen het licht worden gehouden, niet alleen met het oog op beleidscoherentie, maar ook om de belanghebbenden te betrekken bij het uitwerken van beleid dat is ingegeven door het fundamentele streven naar sociale rechtvaardigheid. |
|
3.12. |
Tot slot mag bij elke discussie over “digitalisering voor iedereen” niet worden voorbijgegaan aan het verband met de vergroening van de economieën van de EU en de doelstellingen van de EU inzake koolstofneutraliteit, alsook aan de nadruk die in de plannen voor herstel en veerkracht wordt gelegd op initiatieven die deze doelstellingen ondersteunen. |
|
3.13. |
“Digitaal en groen” moeten niet alleen hand in hand gaan; ze zijn essentieel voor het bevorderen van innovatie in de hele EU. Voorbeelden hiervan zijn blockchaintechnologieën om de toeleveringsketen te optimaliseren en de efficiëntie te vergroten. Deze kunnen het mogelijk maken om het verbruik van hulpbronnen te helpen verminderen en tegelijkertijd componenten, producten en materialen te volgen. Op die manier wordt bijgedragen tot de circulaire economie. Bovendien kunnen digitale technologieën helpen om emissies waarvan de vermindering technisch ingewikkeld of duur is, te neutraliseren of te compenseren. “Digitaal en groen gaan” is van vitaal belang, maar zoals in dit advies is benadrukt, moet billijkheid in de samenleving altijd het leidende beginsel zijn in de praktijk. Met andere woorden: iedereen moet kunnen profiteren van de digitale transformatie — denk bijvoorbeeld aan toepassing van de nieuwste technologieën voor slimme, naadloze en niet-storende diensten op energie-, veiligheids-, mobiliteits-, wellness- en gemeenschapsgebied waarmee het streven naar koolstofneutraliteit wordt ondersteund. |
|
3.14. |
Dit is zeker geen eenvoudige opgave, en juist daarom moeten digitaliseringsplannen die verband houden met de vergroening van de economieën in de EU worden onderworpen aan een analyse en een raadplegingsproces waarbij verschillende belanghebbenden worden betrokken, waarbij sociale dialoog en collectieve onderhandelingen het uitgangspunt vormen en waarbij de focus ligt op doelstellingen voor de middellange en lange termijn die er werkelijk toe doen voor de Europese burgers. |
Brussel, 7 juli 2021.
Voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Dit sluit aan bij de conclusies van de Raad over het vormgeven van de digitale toekomst van Europa (9 juni 2020), waarin de Raad de Commissie verzoekt “een voorstel te doen voor een versterkt EU-beleid inzake digitale overheid, daarbij strevend naar de e-inclusie van alle burgers en particuliere actoren, om te zorgen voor coördinatie en steun voor de digitale transformatie van overheidsdiensten in alle lidstaten van de EU, onder meer via interoperabiliteit en gemeenschappelijke normen voor beveiligd en grenzeloos verkeer van overheidsgegevens en -diensten”.
(2) https://www.epsu.org/article/proposed-transition-fund-really-just
|
16.9.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 374/16 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over “Volwassenenonderwijs”
(Verkennend advies op verzoek van het Sloveense voorzitterschap)
(2021/C 374/04)
|
Rapporteur: |
Tatjana BABRAUSKIENĖ |
|
Verzoek van het Sloveense voorzitterschap van de Raad |
Brief, 19.3.2021 |
|
Rechtsgrondslag |
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
|
Besluit van het bureau |
23.3.2021 |
|
Bevoegde afdeling |
Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap |
|
Goedkeuring door de afdeling |
21.6.2021 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
8.7.2021 |
|
Zitting nr. |
562 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
233/3/5 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het EESC waardeert het dat in de recente initiatieven van de Europese Commissie, vooral de Europese vaardighedenagenda, meer aandacht wordt besteed aan volwasseneneducatie, opleiding en ontwikkeling van vaardigheden. Het EESC dringt erop aan dat er onmiddellijk doelgerichte beleidsmaatregelen worden uitgewerkt en uitgevoerd, samen met stimuli om de lidstaten te ondersteunen, zoals reeds opgemerkt in het EESC-advies over Ondersteunende onderwijssystemen ter voorkoming van discrepanties tussen de vraag naar en het aanbod van vaardigheden — noodzakelijke transitie. (1) |
|
1.2. |
De snelle ontwikkeling en verspreiding van nieuwe technologieën moet gepaard gaan met doeltreffende bij- en omscholing. De gevolgen van de COVID-19-crisis voor de Europese samenleving en economie hebben eens te meer aangetoond hoe belangrijk een doeltreffend onderwijs- en opleidingsbeleid en hoogwaardige banen zijn voor de ondersteuning van een duurzaam en rechtvaardig sociaal en economisch herstel en voor de veerkracht, wat van cruciaal belang is om Europa te helpen de gevolgen van de pandemie te boven te komen. Investeringen in volwassenenonderwijs en de ontwikkeling van vaardigheden kunnen een cruciale rol spelen in het economisch herstel en een sociaal Europa. |
|
1.3. |
Het EESC beveelt aan dat de Europese Commissie en de lidstaten hun beleid inzake volwassenenonderwijs verbeteren door hierover een holistische visie aan te nemen en door de toegankelijkheid, kwaliteit en inclusiviteit ervan te verbeteren, met eerbiediging van nationale bevoegdheden en het subsidiariteitsbeginsel. Het EESC vraagt om de beleidsmaatregelen inzake volwassenenonderwijs in ruime zin te verbeteren en daarbij te denken aan doeltreffende strategieën om te voldoen aan nieuwe vaardigheidsvereisten, die zijn toegesneden op lokale behoeften. Het EESC acht het belangrijk dat de pedagogie en andragogie in volwassenenonderwijs wordt verbeterd met kwalitatief hoogwaardig initieel onderwijs, permanente professionele ontwikkeling, betere arbeidsomstandigheden en een ondersteunende werkomgeving voor docenten in dit type onderwijs. |
|
1.4. |
Het EESC beklemtoont dat volwassenenonderwijs essentieel is voor volwassenen die burgerschapsvaardigheden wensen te verwerven of te verbeteren en die een actieve rol in de samenleving willen vervullen. Levenslang leren moet voor iedereen een levensstijl worden, om ongelijkheden in de samenleving weg te werken, en moet ook op de werkplek een gegeven worden. In dit verband is het gebruik van “vaardigheden” meer dan belangrijk in zijn bredere betekenis en begrip omtrent de werkplek, waarbij het sociale en persoonlijke leven gezien wordt in het geheel van de ontwikkeling van vaardigheden. |
|
1.5. |
Het EESC benadrukt het belang van volwassenenonderwijs en betreurt het dat de EU-instellingen en diverse lidstaten dit niet als een politieke prioriteit beschouwen, terwijl het van essentieel belang is om het volledige potentieel van werkgelegenheid en sociale integratie te benutten en volwassenen in staat te stellen actief aan de arbeidsmarkt deel te nemen en democratische burgers te zijn. Aanbevolen wordt dat de lidstaten hun beleid, governance en financiering op het gebied van volwasseneneducatie versterken volgens de beginselen van de vier pijlers van onderwijs (2) van de Unesco: leren om te weten, te doen, te zijn en samen te leven. Om SDG 4 uit te voeren, moet het maatschappelijk middenveld effectieve steun krijgen om een partnerschap tot stand te brengen voor volwassenenonderwijs in informele en niet-formele settings en om mensen daadwerkelijk te bereiken. |
|
1.6. |
Het EESC stelt voor dat de Europese Commissie en de lidstaten voor elke lidstaat, rekening houdend met regionale verschillen, haalbare langetermijndoelstellingen vaststellen en een systeem van permanente monitoring opzetten voor deelname aan volwassenenonderwijs en een hoogwaardig en toegankelijk leven lang leren, met inbegrip van opleidingen voor werknemers. Met dat systeem moet ernaar worden gestreefd dat iedereen beschikt over de kennis, vaardigheden, competenties en attitudes die nodig zijn om in Europa een rechtvaardige, samenhangende, duurzame, digitale en welvarende samenleving tot stand te brengen. Het is ook van belang het onderzoek naar en de kennis van vaardigheden op sectoraal en nationaal niveau inzake vaardigheidsbehoeften en vaardigheidsprognoses te verbeteren om volwassenenonderwijs voor degenen die met een transitie te maken krijgen, te actualiseren en de gegevens over de investeringen van de lidstaten in deze vorm van onderwijs te verbeteren en te zorgen voor een frequente monitoring en verzameling van gegevens over door werknemers gevolgde cursussen en opleidingen. De sociale partners en het maatschappelijk middenveld moeten actief worden betrokken bij de verbetering van het nationale inzicht in vaardigheden, met inbegrip van de analyse en prognose van vaardigheidsbehoeften en het anticiperen op die behoeften. |
|
1.7. |
De lidstaten moeten de uitvoering van de Aanbeveling van de Raad van 19 december 2016 tot invoering van bijscholingstrajecten: nieuwe mogelijkheden voor volwassenen (3) intensiveren om ervoor te zorgen dat alle laaggeschoolde en laaggekwalificeerde volwassenen hun basisvaardigheden ontwikkelen en worden begeleid en gemotiveerd om deel te nemen aan opleidingen om hun leven en hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te verbeteren. Om te bereiken dat 80 % van de volwassenen over digitale basisvaardigheden beschikt, roept het EESC de Europese Commissie en de lidstaten op om volwassenen gratis te ondersteunen bij het verwerven van een minimum aan digitale basisvaardigheden, zodat zij vaardigheden kunnen opdoen voor hun werk en het dagelijks leven. |
|
1.8. |
Het EESC wijst erop dat alle volwassenen, ongeacht hun kwalificaties of sociaaleconomische achtergrond, ondersteuning nodig hebben om toegang te krijgen tot een leven lang leren dat hoogwaardig en inclusief is, en om hun vaardigheden en competenties te valideren. Openbare diensten voor arbeidsvoorziening moeten zorgen voor ruimere en betere toegang tot billijke en kosteloze begeleiding en advisering en moeten waarborgen dat alle volwassenen informatie krijgen over de mogelijkheden voor een leven lang leren en dat werknemers op de hoogte zijn van de manier waarop banen zullen veranderen en van de vaardigheden die nodig zullen zijn voor nieuwe banen en taken. |
|
1.9. |
Het EESC verzoekt de Europese Commissie en de lidstaten om samen met de sociale partners voorlichtings- en bewustmakingscampagnes op te zetten voor volwassenen en werknemers die te maken krijgen met de groene en digitale transitie, om de beroepsbevolking te helpen de nodige vaardigheden te verwerven. De Commissie moet naar het voorbeeld van de VET Skills Week jaarlijks evenementen organiseren om volwassenen te informeren over en te motiveren voor volwasseneneducatie en bijscholing, en om nationaal beleid te ondersteunen. |
|
1.10. |
Subsidiariteit is van belang voor het beleid inzake volwassenenonderwijs: het is zaak de rol van nationale en sectorale sociale partners in acht te nemen bij het vaststellen van de vaardigheidsvereisten en bij het beheer van nationale systemen om dit type onderwijs en opleidingen voor werknemers te financieren en de toegang daartoe te garanderen. Opgemerkt zij dat de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten (EPSR) moet garanderen dat alle bedrijven het recht en het vermogen hebben om vaardighedenstrategieën voor hun innovatiebehoeften vast te stellen en om de rechtvaardige transitie van werknemers en hoogwaardige leerlingplaatsen voor jongeren en volwassenen te ondersteunen in het kader van de groene en de digitale transitie. In zijn richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid (4) (2020) maakt de Raad een duidelijk onderscheid tussen het garanderen van rechten op opleiding en het verstrekken van individuele leerrekeningen als een van de mogelijke instrumenten, waarbij de landen de mogelijkheid krijgen te besluiten hoe zij dergelijke rechten zullen waarborgen. Individuele leerrekeningen zijn instrumenten die het recht/de aanspraak op opleiding zouden kunnen garanderen. Alle volwassenen en werknemers moeten conform collectieve overeenkomsten en nationale wetgevingen recht hebben op toegang tot kwaliteitsopleidingen voor werknemers, betaald educatief verlof, kwalificaties, validering van informeel en niet-formeel leren, en kwalitatief hoogstaande en flexibele begeleiding en adviesverlening. De EU-lidstaten moeten, in overleg met de sociale partners, financiële mechanismen en instrumenten opzetten om de toegang van volwassenen — en met name van werknemers — tot leren en opleiding te vergemakkelijken. |
|
1.11. |
Het EESC herinnert de lidstaten eraan dat zij ervoor moeten zorgen dat alle volwassenen, vooral degenen die afkomstig zijn uit een sociaaleconomisch kansarm milieu, gelijke toegang krijgen tot een leven lang leven dat bevorderlijk is voor hun persoonlijke belangen en loopbaanontwikkeling. Doelgerichte steun moet worden verleend aan NEET’s (geen scholing, geen werk, geen stage), migranten en vluchtelingen, achtergestelde en kwetsbare groepen, evenals aan ouderen, zodat zij actief en gezond oud kunnen worden. Het EESC dringt er bij de Europese Commissie op aan ervoor te zorgen dat de nieuwe EU-strategie inzake de rechten van gehandicapten zich richt op onderwijs voor lerenden van alle leeftijden en zich toespitst op de gratis toegang van volwassenenonderwijs voor alle lerenden met een handicap of leermoeilijkheden in een fysiek toegankelijke omgeving, en ervoor te zorgen dat docenten wordt geleerd hoe zij hun lessen kunnen aanpassen en hoe zij ook online leren toegankelijk kunnen maken. |
|
1.12. |
Het EESC onderstreept dat democratisch bestuur van cruciaal belang is voor onderwijs- en opleidingsstelsels, met inbegrip van een doeltreffende sociale dialoog en zinvol overleg met maatschappelijke organisaties, ter ontwikkeling van vaardigheden bij alle volwassenen, met name werknemers en werklozen, en ter verwezenlijking van de streefcijfers van de EU inzake deelname aan volwassenenonderwijs, zoals gedefinieerd in het actieplan van de Europese pijler van sociale rechten, de Aanbeveling van de Raad inzake BOO en de Verklaring van Osnabrück, en om bij te dragen aan de op handen zijnde Resolutie van de Raad over een agenda voor volwasseneneducatie. Het EESC wijst erop dat de sociale dialoog en de interactie tussen vakbonden en werkgevers van cruciaal belang zijn om de toegang tot volwasseneneducatie voor iedereen te verbeteren, flexibiliteit en begeleiding te bevorderen, opleidingen af te stemmen op de behoeften van de arbeidsmarkt, de kwaliteit van opleidingen te garanderen en opleidingen te financieren. |
|
1.13. |
Benadrukt zij dat volwassenen, met name werknemers, betere toegang moeten krijgen tot geactualiseerde informatie over erkennings- en validatieprocedures. Dit kan worden bereikt door een doeltreffende uitvoering van de Aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (5) en door ervoor te zorgen dat de validatiesystemen in elk EU-land toereikende overheidsmiddelen ontvangen. Door ervoor te zorgen dat de opleiding wordt erkend, kunnen werkgevers en vakbonden verhoging van het kwalificatieniveau van de werknemers ondersteunen en bijdragen tot hun loopbaanontwikkeling en een rechtvaardige transitie op de arbeidsmarkt. Van doorslaggevend belang is de betrokkenheid van de sociale partners bij de aanpak van volwassenenonderwijs, de opleiding van werknemers en de stelsels van betaald educatief verlof, onder meer door het bevorderen van gezamenlijke acties van de sociale partners. |
|
1.14. |
Het EESC onderstreept dat bij- en omscholing van het grootste belang zijn ter ondersteuning van de groene en digitale transitie van het bedrijfsleven en dat zij moeten worden beschouwd als een maatschappelijke en economische verantwoordelijkheid om te voorzien in inclusieve opleiding voor hoogwaardige banen, en een rechtvaardige transitie voor iedereen. Toekomstgerichte industriële strategieën, met inbegrip van een doeltreffend vaardighedenbeleid, zijn geboden om bij- en omscholing van de beroepsbevolking te ondersteunen. Zij kunnen helpen zorgen voor een rechtvaardige en sociaal billijke transitie naar een klimaatneutrale economie door middel van een evenwichtige arbeidsmarkt die bijdraagt tot inclusieve digitalisering en hoogwaardige banen. Bedrijven hebben doeltreffende ondersteuning nodig om hun strategieën voor de bij- en omscholing van hun werknemers te versterken en te financieren zodat innovatie wordt aangemoedigd. Tegelijkertijd moet het algemene economische en sociale belang in acht worden genomen. Collectieve overeenkomsten moeten voorzien in toegang tot verschillende soorten betaald educatief verlof die inspelen op de persoonlijke en professionele behoeften van de werknemers. Het EESC herinnert de lidstaten eraan om de toegang van werknemers tot betaald educatief verlof zo snel mogelijk in overeenstemming te brengen met IAO-verdrag 140 inzake betaald educatief verlof via nationale maatregelen en collectieve overeenkomsten, en om, met de steun van de sociale partners, te werken aan een doeltreffende toepassing hiervan. |
|
1.15. |
Het EESC pleit voor duurzame nationale financiering voor volwassenenonderwijs, aangevuld met doeltreffend gebruik van EU-fondsen, met inbegrip van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, om de economische groei en een veerkrachtige samenleving in de context van de digitale en groene transitie van de economie te ondersteunen door hoogwaardig en inclusief volwassenenonderwijs voor iedereen te waarborgen, ook voor werklozen en andere mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, en er daarbij met name aandacht aan te besteden dat opleiding voor alle werknemers beschikbaar en toegankelijk is. Dit vereist een duidelijke toezegging op Europees en nationaal niveau om een passend aandeel van de beschikbare middelen te besteden aan de bevordering van de ontwikkeling van systematische en gecoördineerde stelsels voor volwassenenonderwijs als sleutelcomponent van de nationale plannen. |
|
1.16. |
Kwaliteit, relevantie, doeltreffendheid en inclusiviteit in volwassenenonderwijs en opleiding zijn van groot belang. De lidstaten zouden ertoe moeten worden aangezet om in alle onderwijs- en opleidingsprogramma’s en leerplannen voor werknemers de leerresultaten en kerncompetenties duidelijk te omschrijven. De Europese Commissie zou verder moeten werken aan de uitvoering van de aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake kerncompetenties voor levenslang leren (6) en gezamenlijke acties van de sociale partners moeten ondersteunen. Het is van belang de kwaliteitsborgingssystemen voor volwassenenonderwijs te verbeteren en het EQAVET-netwerk van de Europese Commissie verder te ontwikkelen om het toe te passen op volwasseneneducatie, permanente BOO, het leerlingwezen en de opleiding van werknemers. In dat verband moet in de programma’s en curricula voor volwassenenonderwijs rekening worden gehouden met de behoeften van de economie, werkgevers en werknemers. |
|
1.17. |
Het EESC dringt er bij de lidstaten op aan dat zij bedrijven en vakbonden zo veel mogelijk betrekken bij het opstellen van strategieën voor de ontwikkeling van vaardigheden voor de digitale en groene transitie van het bedrijfsleven. Het EESC stelt voor om milieubeleidsmaatregelen te koppelen aan onderwijsbeleidsmaatregelen en nationale strategieën inzake groene vaardigheden en competenties vast te stellen om elke volwassene bewust te maken van de klimaatverandering, milieuverantwoordelijkheid en duurzame ontwikkeling als onderdeel van een leven lang leren en daarvoor nationale coördinatoren aan te stellen. |
|
1.18. |
Het EESC verzoekt de Europese Commissie en de lidstaten de beleidsmaatregelen inzake volwassenenonderwijs te versterken om van kwaliteitsvol en inclusief volwassenenonderwijs voor levensvaardigheden een recht voor alle volwassenen te maken en om het streefcijfer van 60 % deelname aan dit type onderwijs per jaar te behalen en te verhogen door het aanpakken van de discrepantie tussen aangeboden en gevraagde vaardigheden en het bestuur en de financiering voor volwassenenonderwijs, met inbegrip van werknemersopleiding, te verbeteren. Het EESC verzoekt de Europese Commissie opnieuw open coördinatiemethoden in te stellen tussen de ministeries die voor volwassenenonderwijs verantwoordelijk zijn in de EU-lidstaten, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld in het kader van een werkgroep en ervoor te zorgen dat het nuttige werk dat vorige werkgroepen inzake volwassenenonderwijs hebben verricht, wordt voortgezet. Het EESC pleit tevens voor de oprichting van een platform voor nationale coördinatoren inzake volwassenenonderwijs, sociale partners en belanghebbenden, los van Epale (7), en vraagt dat deze verschillende spelers regelmatig als netwerk vergaderen. |
2. Achtergrond
|
2.1. |
Door de COVID-19-crisis, demografische veranderingen, de digitalisering van de arbeidsmarkt en het koolstofvrij maken van de economie worden enorme veranderingen in banen en taken op gang gebracht. Zelfs voor de pandemie werd al voorspeld dat de taken in twee van de vijf banen zouden veranderen en dat 14 % van de banen zou veranderen ten gevolge van de digitalisering (Cedefop). In 2030 zouden wereldwijd wel 20 miljoen banen kunnen worden gecreëerd ten gevolge van de groene transitie van het bedrijfsleven (OESO). Ongeveer 128 miljoen volwassenen (8) — 46,1 % van de Europese volwassen bevolking — hebben bij- en omscholing nodig. Het effect van digitalisering, robotisering, nieuwe economische modellen zoals Industrie 4.0 en de circulaire en de deeleconomie op nieuwe vaardigheidseisen vergt gecoördineerde actie om verdere volwasseneneducatie in Europa te stimuleren. |
|
2.2. |
De regeringsleiders van de EU-landen kwamen op 7 mei 2021 tijdens de sociale top van Porto bijeen om de Europese pijler van sociale rechten te versterken. De maatregelen die werden voorgesteld in het bijbehorende actieplan zijn: meer en betere banen creëren, kwalificaties en gelijkheid bevorderen, en sociale bescherming en inclusie verbeteren. De regeringsleiders hebben streefcijfers vastgesteld voor 2030. Zo moet bijvoorbeeld 60 % van de volwassenen jaarlijks deelnemen aan volwassenenonderwijs en moet 80 % van de volwassenen ten minste over digitale basisvaardigheden beschikken. Deze streefcijfers hebben betrekking op het eerste beginsel van de sociale pijler, dat bepaalt dat iedereen recht heeft “op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren om de vaardigheden te verwerven en te onderhouden die nodig zijn om ten volle aan het maatschappelijk leven te kunnen deelnemen en overgangen op de arbeidsmarkt met succes te kunnen opvangen”, alsmede op de rechten die worden genoemd in het vierde beginsel, waaronder ondersteuning bij opleiding en herscholing, in het bijzonder de toegang van jongeren tot voortgezet onderwijs, leerlingplaatsen en stageplaatsen. |
|
2.3. |
De uitvoering van recente beleidsinitiatieven (9) van de Europese Commissie in verband met een leven lang leren, bijscholing en omscholing moet helpen om de streefcijfers voor volwassenenonderwijs van de Europese pijler van sociale rechten te behalen aan de hand van een doeltreffende sociale dialoog met de sociale partners en overleg met het maatschappelijk middenveld. Volgens Aanbeveling (EU) 2021/402 (10) moeten de stelsels voor volwassenenonderwijs worden aangevuld met doeltreffende stelsels voor een levenslange begeleiding, met activiteiten in verband met advies en bewustmaking, met de integratie van kwetsbare groepen en met de invoering van doeltreffende stelsels voor de validatie van niet-formeel en informeel leren voor iedereen. |
3. Algemene opmerkingen
|
3.1. |
Versterkt democratisch bestuur op Europees en nationaal niveau en benutting van het potentieel van de sociale partners om de behoefte aan vaardigheden in kaart te brengen en om bij te dragen aan een beter werkende arbeidsmarkt, is essentieel voor het ontwerpen en uitvoeren van toegankelijkere en hoogwaardigere stelsels voor volwassenenonderwijs om de levens- en sociale vaardigheden van alle volwassenen te verbeteren, en hen daarbij bewuster te maken van duurzame ontwikkeling, milieuverantwoordelijkheid, democratisch burgerschap, verdraagzaamheid en Europese waarden. Het is belangrijk dat de beleidsmaatregelen voor volwassenenonderwijs in brede zin worden versterkt en dat rekening wordt gehouden met doeltreffende strategieën om aan de nieuwe vaardigheidsvereisten te voldoen. |
|
3.2. |
Een doeltreffende sociale dialoog met de sociale partners en overleg met het maatschappelijk middenveld zijn cruciaal om ervoor te zorgen dat de beleidsmaatregelen inzake volwassenenonderwijs met succes worden uitgewerkt en uitgevoerd. De sociale partners spelen een cruciale rol bij de vaststelling van de behoeften aan vaardigheden en het actualiseren van kwalificatieprofielen, aangezien bedrijven en werknemers de evolutie van banen en taken dagelijks ondervinden. Bedrijven en werknemers moeten ten volle worden betrokken bij het vaststellen van strategieën voor de ontwikkeling van vaardigheden voor de digitale en groene transitie van het bedrijfsleven. |
|
3.3. |
De stelsels voor volwassenenonderwijs kunnen slechts toegankelijker worden gemaakt voor iedereen op voorwaarde dat de EU-landen beschikken over sterke nationale strategieën en de beleidssamenwerking voortzetten, met name tussen ministeries, sociale partners uit het onderwijs en de relevante belanghebbenden in het maatschappelijk middenveld. Het is belangrijk dat het EU-beleid wordt gekoppeld aan het nationale, regionale en lokale beleid teneinde doeltreffende toegang tot volwassenenonderwijs en de opleiding van werknemers te bewerkstelligen, en dat verschillende beleidsterreinen aan elkaar worden gekoppeld zodat het volwassenenonderwijs kan worden verbeterd aan de hand van sociaal, milieu-, digitaliserings- en financieel beleid. |
|
3.4. |
Het ambitieuze streefcijfer voor deelname aan het volwassenenonderwijs dat is opgenomen in het actieplan van de Europese pijler van sociale rechten kan worden behaald als een EU-initiatief dat door een aanbeveling van de Raad wordt geruggensteund regeringen ertoe aanzet voor een betere toegang tot en toereikende financiering voor volwassenenonderwijs te zorgen, alsook voor werknemersopleidingen aan de hand van verschillende financiële instrumenten. Het EESC verwijst naar zijn advies over de Duurzame financiering van levenslang leren en ontwikkeling van vaardigheden, in de context van een tekort aan geschoolde arbeidskrachten (11) en benadrukt dat duurzame overheidsinvesteringen in volwassenenonderwijs en doeltreffende particuliere investeringen in de opleiding van werknemers voorwaarden zijn voor het welslagen van beleidsmaatregelen voor de sociale en economische inclusie van lerenden van alle leeftijden en de ondersteuning van ondernemingen. Daarom moeten het herstelplan, NextGenerationEU en andere EU-fondsen (bijv. ESF+, het Fonds voor een rechtvaardige transitie) op efficiënte en consistente wijze worden gebruikt om het onderwijs- en opleidingsbeleid in het Europees Semester te ondersteunen. |
|
3.5. |
Het EESC merkt op (12) dat het belangrijk is de vaardigheden, competenties en attitudes van iedereen in Europa in verband met het milieu te verbeteren, en werk te maken van de behoefte aan vaardigheden. De EU-lidstaten moeten milieubeleidsmaatregelen koppelen aan onderwijsbeleidsmaatregelen en nationale strategieën voor groene vaardigheden en competenties vaststellen, zodat elke volwassene zich bewust is van klimaatverandering, milieuverantwoordelijkheid en duurzame ontwikkeling als onderdeel van een leven lang leven en zodat werknemers ook toegerust zijn met de groene vaardigheden en competenties die nodig zijn voor de rechtvaardige transitie van het bedrijfsleven. |
|
3.6. |
Opleidingssteun moet beschikbaar zijn voor mensen die daar de grootste behoefte aan hebben, zoals laaggeschoolde en atypische werknemers. Werknemersopleiding en opleiding buiten bedrijven, maar wel door bedrijven gefinancierd, moeten de ontwikkeling van vaardigheden ondersteunen, zodat wordt ingespeeld op de behoeften van bedrijven en werknemers. Om ervoor te zorgen dat alle werknemers, ongeacht hun vaardighedenniveau en contractuele situatie, toegang hebben tot bij- en omscholing, moeten er op sectoraal, nationaal en bedrijfsniveau overeenkomsten worden gesloten om de opleidingsbehoeften en -voorzieningen vast te stellen. Om te waarborgen dat werknemers via verschillende stimulansen toegang krijgen tot volwassenenonderwijs en betaald verlof moeten collectieve overeenkomsten worden gesloten. |
|
3.7. |
Het EESC verwijst naar de Resolutie van de Raad betreffende een vernieuwde Europese agenda voor volwasseneneducatie (13) en beklemtoont dat de lidstaten meer moeten doen om de kwaliteit van het onderwijs in de volwasseneneducatiesector te verhogen door het initiële onderwijs en de permanente beroepsontwikkeling te verbeteren met de betrokkenheid van leerkrachten, door de mobiliteit van leerkrachten, opleiders en ander personeel in het volwassenenonderwijs te vergemakkelijken en te zorgen voor goede arbeidsvoorwaarden en een ondersteunende werkomgeving voor het personeel in het volwassenenonderwijs. Een doeltreffende sociale dialoog met hun vakbonden is vereist zodat maatregelen kunnen worden overeengekomen om het beroep aantrekkelijker te maken en de aanwerving en het behoud van personeel te verbeteren. |
|
3.8. |
Het opzetten van een Europees uitwisselingsplatform voor digitaal materiaal en digitale cursussen in het kader van het actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027 en Europese normen voor microcredentials kan nuttig zijn om de toegang tot en het vertrouwen in cursussen in het volwassenenonderwijs te verbeteren. Lerenden moeten volledige informatie krijgen over de vraag of cursussen leiden tot volledige kwalificaties dan wel tot gedeeltelijke kwalificaties of microcredentials, wie de onlinecursussen valideert en voor kwaliteitswaarborging zorgt, of en hoe zij worden erkend en hoe zij kunnen worden aangevuld tot een volledige kwalificatie. |
Brussel, 8 juli 2021.
Voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) PB C 228 van 5.7.2019, blz. 16.
(2) https://en.unesco.org/themes/education/research-foresight/revisiting-learning
(3) PB C 484 van 24.12.2016, blz. 1.
(4) Richtsnoeren werkgelegenheidsbeleid.
(5) PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.
(6) PB C 189 van 4.6.2018, blz. 1, https://ec.europa.eu/education/education-in-the-eu/council-recommendation-on-key-competences-for-lifelong-learning_nl
(7) https://epale.ec.europa.eu/en
(8) Cedefop: Empowering adults through upskilling and reskilling pathways. Volume 1: adult population with potential for upskilling and reskilling, februari 2020.
(9) Deze initiatieven zijn de Mededeling inzake een Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (PB C 417 van 2.12.2020, blz. 1), de Aanbeveling van de Raad van 24 november 2020 inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht, de Mededeling inzake ondersteuning van de werkgelegenheid voor jongeren: een brug naar banen voor de volgende generatie, het Voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake een brug naar banen — versterking van de jongerengarantie, en het actieplan voor digitaal onderwijs voor de periode 2021-2027.
(10) Aanbeveling (EU) 2021/402 van de Commissie van 4 maart 2021 inzake doeltreffende actieve steun voor werkgelegenheid na de COVID-19-crisis (EASE) (PB L 80 van 8.3.2021, blz. 1).
(11) PB C 232 van 14.7.2020, blz. 8.
III Voorbereidende handelingen
Europees Economisch en Sociaal Comité
562e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité — Interactio, 7.7.2021-8.7.2021
|
16.9.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 374/22 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Digitaal kompas 2030: de Europese aanpak voor het digitale decennium
(COM(2021) 118 final)
(2021/C 374/05)
|
Rapporteur: |
Gonçalo LOBO XAVIER |
|
Raadpleging |
Europese Commissie, 21.4.2021 |
|
Rechtsgrondslag |
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
|
Bevoegde afdeling |
Interne Markt, Productie en Consumptie |
|
Goedkeuring door de afdeling |
15.6.2021 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
7.7.2021 |
|
Zitting nr. |
562 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
207/0/3 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het plan van de Europese Commissie voor het digitale kompas 2030 komt op een cruciaal moment voor de Unie en de hele wereld. Het EESC is ingenomen met het initiatief en de doelstelling om digitale technologieën te gebruiken om het leven van de burgers te verbeteren, meer banen te scheppen, vooruitgang te bevorderen en het Europese concurrentievermogen te versterken. De pandemie heeft het belang en de mogelijkheden van digitale ontwikkelingen onderstreept, de noodzaak van aanpassingen geaccentueerd en onze sociale omgang en manier van werken veranderd. De EU moet deze uitdagingen op passende wijze aanpakken. Het beschikken over een strategie, nl. een plan met concrete doelstellingen en een methode om de vorderingen te meten, is essentieel om woorden om te zetten in daden. |
|
1.2. |
Het EESC is van mening dat bij digitale innovatie altijd de grondrechten moeten worden gerespecteerd en ieders gezondheid, veiligheid en privacy (bescherming van persoonsgegevens) moeten worden gewaarborgd. Het is van cruciaal belang dat burgers de ontwikkelingen en toenemende digitalisering als een positieve factor voor hun levenskwaliteit ervaren. De nieuwe technologieën die ons dagelijks leven vergemakkelijken, moeten deugdelijk zijn en eerlijk verdeeld worden, wil de samenleving er werkelijk baat bij hebben. Het recht op gezondheid moet altijd voorop staan en worden erkend in de lijst van grondrechten in verband met digitaal burgerschap. |
|
1.3. |
Het EESC benadrukt dat het vertrouwen van het publiek moet worden hersteld, dat de cyberveiligheid en cyberveerkracht moeten worden verbeterd door in de hele digitale waardeketen ingebouwde beveiliging (“security by design”), dat mensen meer keuze- en controlemogelijkheden met betrekking tot hun gegevens moeten krijgen (“data-ethiek”), en dat de verantwoordelijkheid van tussenpersonen bij de bestrijding van illegale en schadelijke inhoud moet worden vastgelegd. |
|
1.4. |
Onlinetoegankelijkheid van alle belangrijke Europese en nationale overheidsdiensten is een gerechtvaardigde doelstelling. Het EESC wijst er echter op dat niemand aan zijn lot mag worden overgelaten en dat het van essentieel belang is degenen te steunen die niet rechtstreeks van het digitaliseringsproces kunnen profiteren. Er is nog steeds een aanzienlijke groep burgers die niet over de kennis en vaardigheden en zelfs niet over de nodige software/hardware beschikt om van deze mogelijkheden te profiteren. Het EESC verzoekt de Commissie om steun te bieden aan degenen die zich in een overgangsproces bevinden. |
|
1.5. |
Het EESC wijst erop dat onevenwichtige investeringen een enorm risico op leerachterstanden inhouden. De gevolgen van digitale armoede, van kinderen tot ouderen, mogen niet worden veronachtzaamd; bijzondere aandacht voor de reële risico’s is dan ook een prioriteit. Investeringen in infrastructuur moeten hand in hand gaan met investeringen in opleidingen om de verschillen te verkleinen. |
|
1.6. |
Het EESC benadrukt dat mensen steun moeten krijgen om zich bij en om te scholen. Daartoe moeten gelijke kansen worden gewaarborgd door publiek-private partnerschappen voor bij- en omscholing (zowel voor de huidige beroepsbevolking als voor lerende volwassenen) te bevorderen en bij iedereen een positieve houding ten aanzien van een leven lang leren te stimuleren. |
|
1.7. |
Het EESC is van mening dat het onderwijs moet worden gemoderniseerd met het oog op een digitale samenleving. Het is van essentieel belang om de digitalisering van onderwijsstelsels te stimuleren door de educatieve inhoud aan het digitale tijdperk aan te passen en om publiek-private ecosystemen te creëren voor de toepassing van nieuwe onderwijsmethoden die open en toegankelijk zijn, zodat iedereen dezelfde kansen heeft. |
|
1.8. |
Digitale ontwikkelingen behelzen risico’s zoals fraude, inbreuken op de privacy en een gebrek aan transparantie, die de in het Commissiedocument uiteengezette doelstellingen kunnen ondermijnen. Het EESC is van mening dat voorwaarden moeten worden geschapen om dergelijke risico’s te voorkomen en de verantwoordelijkheden op EU-niveau te regelen. |
|
1.9. |
Het EESC benadrukt dat moet worden nagedacht over strategieën voor het omgaan met mogelijke ontslagen als gevolg van technologische verdringing van banen. Zoals in eerdere adviezen is opgemerkt, staat buiten kijf dat artificiële intelligentie (AI) en robotica werk zullen verdringen en veranderen, sommige banen overbodig zullen maken en weer andere banen zullen creëren. In ieder geval moet de EU ervoor zorgen dat alle werkenden, of het nu gaat om werknemers, zelfstandigen of schijnzelfstandigen, toegang hebben tot sociale bescherming, in overeenstemming met het pakket Europese sociale rechten. De sociale dialoog over deze kwesties moet op alle niveaus worden bevorderd en het afstemmen van rechten en plichten op de huidige digitale en platformgestuurde economie moet een prioriteit zijn. |
|
1.10. |
Om de digitale transitie op een inclusieve en maatschappelijk verantwoorde wijze te beheren en het banenverlies aan te pakken, met name in de nasleep van de COVID-19-crisis, moet het volgens het EESC een prioriteit zijn om een Europees fonds op te richten, dat voornamelijk wordt gefinancierd uit aan de grootste technologiebedrijven op te leggen belastingen, met als doel werknemers die hun baan en bedrijf verliezen ten gevolge van de digitalisering van de economie bij te staan met passende opleiding, bij- en omscholing. |
|
1.11. |
Verder dringt het EESC aan op gecoördineerde maatregelen waarmee de uitgangspositie van Europa recht wordt gedaan en wordt ingespeeld op zowel de technologische als maatschappelijke veranderingen waarvan we de afgelopen jaren getuige zijn geweest en die door de pandemie in een stroomversnelling zijn geraakt. Een industriestrategie — met inbegrip van mededingingsbeleid en sectorspecifieke regelgeving, met name voor veilige connectiviteit — is van het allergrootste belang. |
2. Algemene opmerkingen
|
2.1. |
Het EESC staat achter het plan van de Europese Commissie voor het digitale kompas 2030: de Europese aanpak voor het digitale decennium, als onderdeel van een breder actieplan om de Europese economie en het sociaal herstel een impuls te geven. |
|
2.2. |
De COVID-19-crisis heeft een hoge mate van externe afhankelijkheid op het gebied van technologie en dataprocessen aan het licht gebracht, die efficiënt en snel moet worden aangepakt. De troeven van Europa op deze gebieden moeten beter worden benut en de Europese burgers moeten meer worden betrokken bij een en ander. |
|
2.3. |
Het EESC benadrukt dat geen enkele burger aan zijn lot mag worden overgelaten. De digitale ongeletterdheid is nog steeds hoog in Europa — 35 % volgens de Commissie — en het gebrek aan toegang tot digitale middelen moet worden aangepakt. Terzelfder tijd moet echter de mogelijkheid van menselijke ondersteuning in economische en administratieve betrekkingen worden gewaarborgd. Bovendien moet ervoor worden gezorgd dat niet slechts een beperkte groep van de digitalisering profiteert. Het digitale decennium moet iedereen ten goede komen. |
|
2.4. |
Europese bedrijven, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), moeten worden ondersteund bij hun digitaliseringsinspanningen en in staat worden gesteld om op wereldschaal te concurreren. De toegang tot computerhulpbronnen, zoals computers met kwantumacceleratie, die eigendom zijn van de EU of door de EU worden gefinancierd, moet eerlijk worden verdeeld op basis van objectieve criteria. |
|
2.5. |
Toch zullen ambities en overheidsgeld alleen niet de beoogde resultaten opleveren. Ook is er behoefte aan gecoördineerde maatregelen waarmee de uitgangspositie van Europa recht wordt gedaan en wordt ingespeeld op zowel de technologische als maatschappelijke veranderingen waarvan we de afgelopen jaren getuige zijn geweest en die door de pandemie in een stroomversnelling zijn geraakt. Een industriestrategie — met inbegrip van mededingingsbeleid en sectorspecifieke regelgeving, met name voor veilige connectiviteit — is van het allergrootste belang. |
|
2.6. |
Het EESC is ingenomen met de beoogde ontwikkeling van een digitaal onderwijs- en innovatie-ecosysteem en wijst erop dat Europese wetenschappelijke en academische topinstellingen moeten worden gemobiliseerd om dit doel te bereiken. |
|
2.7. |
Voor een duurzame, eerlijke en inclusieve digitale transitie op lange termijn is het nodig de samenwerking tussen overheid en privésector te stimuleren en meer synergieën tot stand te brengen om een nieuwe digitale deal te bewerkstelligen op basis van een governancemodel waarin sociale, ecologische en economische aspecten worden gecombineerd. |
|
2.8. |
Het EESC benadrukt dat moet worden nagedacht over strategieën voor het omgaan met mogelijke ontslagen als gevolg van technologische verdringing van banen. Zoals in eerdere adviezen (1) is opgemerkt, staat buiten kijf dat artificiële intelligentie (AI) en robotica werk zullen verdringen en veranderen, sommige banen overbodig zullen maken en weer andere banen zullen creëren. In ieder geval moet de EU ervoor zorgen dat alle werkenden, of het nu gaat om werknemers, zelfstandigen of schijnzelfstandigen, toegang hebben tot sociale bescherming, in overeenstemming met het pakket Europese sociale rechten. De sociale dialoog over deze kwesties moet op alle niveaus worden bevorderd. Er moeten maatregelen worden genomen en gecoördineerd ter ondersteuning van werknemers die ontslagen worden, mogelijk gefinancierd met een EU-belasting voor de bedrijven die het meest profiteren van de digitale economie. |
|
2.9. |
De rol van durfkapitaal, aandelenmarkten en particuliere investeringen in het algemeen mag niet worden genegeerd. De technologische ontwikkeling in Europa zal worden aangejaagd door particuliere ondernemingen en de EU zal alleen op wereldschaal kunnen concurreren als zij aantrekkelijk blijft voor investeringen op dit gebied. De sociale normen moeten hierbij in acht worden genomen. |
|
2.10. |
Ambitieuze connectiviteitsdoelstellingen moeten hand in hand gaan met de toezegging om een gunstiger regelgevingskader ter ondersteuning van particuliere investeringen in netwerkinfrastructuur tot stand te brengen. Het zal van cruciaal belang zijn om de industriestrategie van de EU en de ambitie van de EU om op het gebied van digitale connectiviteit een leidende positie in te nemen af te stemmen op het mededingingsbeleid en de regelgevingspraktijk voor de telecomsector. |
|
2.11. |
De routekaart voor het digitale decennium voorziet in de ontwikkeling van Europese “eigen cloudinfrastructuur en -capaciteit” om te voorkomen dat in Europa geproduceerde gegevens naar derde landen gaan — wat momenteel voor meer dan 90 % van de Europese gegevens het geval is. Europa mag niet naïef zijn en moet alles in het werk blijven stellen om zijn afhankelijkheid te verminderen en om de gegevens van zijn burgers, met name gevoelige gegevens, binnen zijn grenzen te houden. In dit verband is de in het kompas voor het digitale decennium vastgestelde ambitie om tegen 2030 10 000 klimaatneutrale, zeer goed beveiligde data edge en cloud nodes te hebben, een stap in de goede richting. Het GAIA X-project moet worden versneld en snel operationeel worden. |
|
2.12. |
Het EESC staat achter de bevordering van een Europese technologiesector om de afhankelijkheid van Amerikaanse en Chinese technologiegiganten te verminderen en een inhaalslag te maken op gebieden als 5G-uitrol, chipproductie en gegevensverwerking. Tegelijk waarschuwt het echter voor een protectionistische data-economie in Europa. Internationale partnerschappen en samenwerking moeten worden bevorderd. |
|
2.13. |
Om de beoogde doelstellingen te bereiken, moeten tegen 2030 op de relevante gebieden 20 miljoen technologiedeskundigen werkzaam zijn; vandaag zijn dat er 7,8 miljoen. In 2019 was slechts 18 % van de 7,8 miljoen ICT-werknemers vrouw. Diversiteit in de digitale sectoren is cruciaal en geeft mede gestalte aan de visie op de wereld en haar uitdagingen; het risico van vooringenomenheid vermindert erdoor. Het streven naar een evenwichtiger verhouding tussen mannen en vrouwen moet nauwlettend worden gemonitord en de toegang van vrouwen tot STEM-disciplines moet worden bevorderd. De sociale dialoog moet op alle niveaus (onderneming, bedrijfstak en nationaal) worden bevorderd, aangezien hij kan bijdragen tot de verwezenlijking van deze doelstelling. In de lidstaten moeten krachtige campagnes worden gevoerd, te beginnen in de basisscholen, om meisjes van jongs af aan warm te maken voor wetenschap en technologie. De digitale kloof is een grote uitdaging. In veel plattelandsgebieden is er niet eens 3G. Europa en de lidstaten moeten investeringen in plattelandsgebieden stimuleren om ervoor te zorgen dat geen enkele burger achterblijft. |
|
2.14. |
Deze investeringen kunnen de territoriale samenhang en regionale ontwikkeling bevorderen en mensen in staat stellen om, als zij dit willen, een bevredigender leven te leiden buiten grote stedelijke centra (de “slimme dorpen” waarnaar in de mededeling wordt verwezen). Telewerken moet verder worden ontwikkeld door middel van sociale dialoog en collectieve onderhandelingen op alle niveaus, om de gezondheid en het welzijn van werknemers te waarborgen. |
|
2.15. |
De Europese Commissie zou het aanlokkelijker moeten maken om buiten grote stedelijke gebieden te gaan wonen en zo de economische en sociale ontwikkeling van plattelandsgebieden te stimuleren. Dit is alleen mogelijk als de juiste infrastructuur, met name op het gebied van telecommunicatie en vervoer, tot stand wordt gebracht. |
|
2.16. |
Aangezien in het komende decennium sprake is van grote milieu-uitdagingen, moeten bij alle maatregelen die in dit verband worden genomen ook de ecologische aspecten in aanmerking worden genomen. Bovendien moet het digitaal kompas dienen als extra instrument om de doelstellingen van de Europese Green Deal te helpen verwezenlijken en de milieu-impact te verminderen. |
|
2.17. |
Evenzo moeten digitale technologieën transparant, inclusief, niet-discriminerend, eerlijk en onpartijdig zijn. Dit is des te belangrijker nu overheidsdiensten steeds digitaler worden. Volgens de Commissie beschikt 65 % van de Europese burgers vandaag over digitale basisvaardigheden. Het doel is dit aandeel in 2030 tot 80 % te hebben opgetrokken. Het betrekken en ondersteunen van de resterende 20 % van de bevolking (ongeveer 90 miljoen burgers in de EU) is van cruciaal belang om armoede en uitsluiting terug te dringen. Meestal zijn deze burgers erg arm en oud en wonen zij op het platteland Naarmate openbare en particuliere diensten steeds digitaler worden, kunnen zij nog meer gemarginaliseerd raken. Het EESC benadrukt dat de mogelijkheid van menselijke ondersteuning in de economische en administratieve betrekkingen moet worden gewaarborgd. |
|
2.18. |
Het EESC staat volledig achter de doelstelling om alle belangrijke Europese overheidsdiensten online beschikbaar te maken. Ook zullen de medische dossiers van Europese burgers volledig digitaal moeten zijn, aangezien naar verwachting 80 % van de burgers een digitale identiteit zal gebruiken. Dit zal echter ook gecoördineerde inspanningen en de politieke wil van alle lidstaten vereisen. Het EESC dringt erop aan dat maatschappelijke organisaties bij de verwezenlijking van dit doel worden betrokken. Digitale basisvoorzieningen voor overheidsdiensten moeten in beginsel gratis zijn. In ieder geval mag de digitalisering van overheidsdiensten geen hogere financiële drempels opwerpen voor gebruikers. |
3. Specifieke opmerkingen
|
3.1. |
In het licht van de toegenomen digitalisering van het leven is bijzondere voorzichtigheid geboden ten aanzien van cyberveiligheid en fraudegevoeligheid. Voorlichtingsmaatregelen voor de burgers zijn in dit verband absoluut noodzakelijk. Bijzonder belangwekkend is de regelgeving inzake draagbare technologieën, waaraan bijzondere aandacht moet worden besteed. |
|
3.2. |
De Europese wetgeving met betrekking tot de digitale economie ontwikkelt zich snel. Burgers en bedrijven moeten bewust worden gemaakt van hun rechten en plichten op digitaal gebied. Er moet een voortdurende inspanning worden geleverd om wetgevingsinitiatieven te consolideren en de wetgeving begrijpelijker en gemakkelijker toepasbaar te maken voor burgers en bedrijven. |
|
3.3. |
Het EESC is ingenomen met de regelmatige monitoring van de doelstellingen en het governancesysteem die in de mededeling naar voren worden gebracht, en is van mening dat meerlandenprojecten van essentieel belang zijn om de in de mededeling uiteengezette visie te verwezenlijken. |
|
3.4. |
Het EESC stelt voor om in de lidstaten en in derde landen casestudies uit te voeren in specifieke sectoren, teneinde beste praktijken op Europees niveau over te nemen of te bevorderen. Zogenaamde regelgevingszandbakken, die een veilige ruimte bieden voor het testen van nieuwe bedrijfsmodellen en ideeën, moeten worden bevorderd. In een ambitieuze digitale economie moeten flexibele testruimtes worden ingericht waarin veel toegelaten is. |
4. Een digitaal vaardige bevolking en hooggekwalificeerde digitale professionals
|
4.1. |
Het EESC steunt de doelstelling van 20 miljoen ICT-specialisten in 2030, met een beter evenwicht tussen vrouwen en mannen (2) (uitgangspunt 2019: 7,8 miljoen) Dit vereist uiteraard investeringen in goede onderwijssystemen die deze doelstelling kunnen ondersteunen. |
|
4.2. |
De digitalisering van vrije beroepen die nauw verband houden met onderwerpen van openbaar belang zoals gezondheid, veiligheid, recht en levensstandaard, heeft grote gevolgen voor de samenleving en vereist een nieuwe professionele en ethische aanpak (3). Het succes ervan hangt zowel af van hooggekwalificeerde professionals als van de digitale vaardigheden en het digitale inzicht van gebruikers, patiënten, klanten en consumenten. |
|
4.3. |
Het EESC benadrukt de toenemende behoefte aan bij- en omscholing, waarbij bij iedereen een positieve houding ten aanzien van een leven lang leren wordt bevorderd. |
|
4.4. |
De pandemie heeft het thuisonderwijs aangewakkerd. Tegelijkertijd is duidelijk geworden dat kinderen uit lagere sociale klassen hierdoor een groot risico lopen om op school achterop te raken. Bij de uitvoering van het actieplan “Digitale doelen 2030” moet bijzondere aandacht worden besteed aan digitale armoede. |
5. De mondiale rol van de EU in het digitale decennium en een gelijk speelveld voor kmo’s
|
5.1. |
Hoewel het uiteraard van essentieel belang is om de digitaliseringsinspanningen van kmo’s op diverse manieren te ondersteunen, is het ook belangrijk om hun rol als aanjagers van innovatie op het gebied van digitale technologieën te benadrukken. |
|
5.2. |
Softwareontwikkeling is een snel groeiende subsector in het digitale proces. Steun voor innovatieve kmo’s verdient bijzondere aandacht. Het EESC is ingenomen met de financiële mechanismen die kmo’s op toereikende wijze ondersteunen om een soepele overgang te waarborgen. Tegelijkertijd moet worden gezorgd voor continuïteit, wat betekent dat wordt voorzien in upgrades naar nieuwere versies, zodat gebruikers niet voortdurend in nieuwe programma’s hoeven te investeren. |
|
5.3. |
Alle bedrijven, of het nu gaat om kmo’s, start-ups of scale-ups, hebben kapitaal nodig. De in het document uiteengezette doelstellingen maken duidelijk dat er dringend behoefte is aan een kapitaalmarktenunie waarin marktoplossingen worden overwogen en de afhankelijkheid van bankfinanciering en voorafgaande steun afneemt, de circulatie van spaargelden tussen verschillende lidstaten waarbij het hoogste rendement wordt nagestreefd wordt bevorderd, en de fiscale bevoordeling van het aangaan van schulden wordt weggewerkt. Innovatieve ondernemingen hebben behoefte aan eigen vermogen en een belastingregeling die ondernemers niet nodeloos straft met marginale belastingtarieven op hun vermogenswinsten. |
6. Risico’s en waarborgen
|
6.1. |
Ook de behoefte aan veiligheid, voorspelbaarheid en lichamelijke en geestelijke gezondheid moet binnen deze agenda prioriteit krijgen. Het is belangrijk om burgers bewust te maken van veiligheid, maar ook van de positieve rol van technologie voor de levens- en werkkwaliteit. Op grond van dit beginsel zou de Europese Commissie de geplande jaarlijkse monitoringexercitie waarin de standpunten van de Europeanen over de eerbiediging van hun rechten en waarden worden belicht, moeten aangrijpen om ervoor te zorgen dat het recht op gezondheid naar behoren wordt gewaarborgd. |
|
6.2. |
In lijn hiermee beveelt het EESC aan dat de EU, om de nieuwe industriële revolutie te begeleiden, een specifieke monitoringstrategie uitstippelt die betrekking heeft op alle elektromagnetische vervuiling die wordt veroorzaakt door de verschillende technologieën die momenteel beschikbaar zijn. Vervolgens kunnen elektromagnetische effecten in heel Europa in kaart worden gebracht met het oog op de ontwikkeling van literatuur over deze kwestie, met als doel de gezondheid van de burger veilig te stellen zodra de Europese elektronische medische dossiers eindelijk zijn uitgerold en gegevens kunnen worden vergeleken. Elke lidstaat moet deze kwestie monitoren en de resultaten moeten in één Europese databank worden opgenomen. Er moet Europees beleid worden ontwikkeld om het vertrouwen van de burgers op dit gebied te vergroten. |
|
6.3. |
Digitale technologieën moeten ten dienste staan van de Europese burgers, die nooit als objecten of louter als gegevensbronnen mogen worden beschouwd. Er moet rekening worden gehouden met de bestaande ethische en technische richtsnoeren, zoals de “ethische richtsnoeren voor betrouwbare kunstmatige intelligentie” van de deskundigengroep op hoog niveau inzake kunstmatige intelligentie. |
|
6.4. |
Gezien de risico’s die gegevensverwerking met zich meebrengt, beveelt het EESC aan om er door middel van maatregelen voor te zorgen dat ondernemingen gegevens niet in grotere hoeveelheden of over langere tijdsspannen bewaren dan noodzakelijk. Tegelijkertijd is datagestuurde innovatie een cruciale factor om concurrerend te zijn in de digitale omgeving en moeten de autoriteiten aandringen op een sectoroverschrijdend regelgevingskader voor gegevensuitwisseling om gebruikersgerichte gegevensuitwisseling mogelijk te maken. Het toepasselijke kader moet de toegang tot gegevens bevorderen en gericht zijn op interoperabiliteit. |
|
6.5. |
20 % van de faciliteit voor herstel en veerkracht is bestemd voor digitale connectiviteit en 37 % voor groene transitie. Dit vergt een ambitieuze en coherente visie voor de Europese telecomindustrie en een verbintenis tot een gunstiger regelgevingskader dat particuliere investeringen in netwerkinfrastructuur ondersteunt, alsook de ontwikkeling van soevereine geïntegreerde telecomdiensten met cloud-, edge-, data- en AI-technologieën. |
|
6.6. |
Het EESC is van mening dat de digitale transitie moet worden afgestemd op de overgang naar een groenere economie en rekening moet houden met de gevolgen voor het milieu. Het gebruik van hulpbronnen (met inbegrip van schaarse hulpbronnen) en het energieverbruik ervan moeten redelijk zijn. Transparantie over de koolstofvoetafdruk van clouddiensten zou op Europees niveau verplicht moeten worden gesteld om elke organisatie in staat te stellen haar digitale koolstofvoetafdruk te berekenen en plannen te ontwikkelen om deze te verkleinen. |
|
6.7. |
Het EESC benadrukt dat gelijke tred moet worden gehouden met de snelle ontwikkeling van de technologie- en bedrijfsmodellen, en dat ernaar moet worden gestreefd eventuele lacunes in de regelgeving weg te werken, met name die welke nadelig kunnen zijn voor consumenten en de meest kwetsbare burgers. |
Brussel, 7 juli 2021.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) PB C 440 van 6.12.2018, blz. 1.
(2) DESI-indicator “2b1”. Momenteel is slechts 18 % van de werkende ICT-specialisten vrouw.
|
16.9.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 374/28 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken binnen de Unie (herschikking)
(COM(2021) 85 final — 2021/0045 (COD))
(2021/C 374/06)
|
Rapporteur: |
Christophe LEFÈVRE |
|
Raadpleging |
Europees Parlement, 24.3.2021 Raad van de Europese Unie, 11.3.2021 |
|
Rechtsgrondslag |
Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
|
Bevoegde afdeling |
Interne Markt, Productie en Consumptie |
|
Goedkeuring door de afdeling |
15.6.2021 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
7.7.2021 |
|
Zitting nr. |
562 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
204/0/1 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) merkt op dat het voorstel van de Commissie in het kader past van:
|
|
1.2. |
Het Comité merkt op dat het voorstel de transparantie op detailhandelsniveau zal vergroten door, met name in contractvoorwaarden, informatie te verstrekken over:
Meer in het algemeen zal met dit voorstel de consumentenbescherming verbeterd worden. |
|
1.3. |
Hoewel uit een studie is gebleken dat het lokale netwerk dat voor roaming wordt gebruikt, in mindere mate beschikbaar is, wordt met het voorstel beoogd ervoor te zorgen dat roamingdiensten (roaming zoals thuis) onder dezelfde voorwaarden als thuis worden aangeboden, met onbeperkte toegang tot de nieuwste netwerktechnologieën en -generaties die voor roaming beschikbaar zijn. Als de kwaliteit van de lokale infrastructuur te wensen overlaat, zou het EESC graag zien dat er meer in deze infrastructuur wordt geïnvesteerd, met name om de dekking van witte gebieden te verbeteren, maar ook om minimumcriteria in te voeren waaraan de exploitanten geleidelijk moeten voldoen, zodat de consument ten volle van deze diensten gebruik kan maken. |
|
1.4. |
De verlaging van de maximumprijzen (pricecaps) die de bezochte netwerken de bezoekende exploitanten kunnen aanrekenen, moet eveneens worden toegejuicht, maar de omvang van de verlaging is onvoldoende gezien het verschil tussen de aangerekende prijzen en de werkelijke kosten van roaming in het bezochte netwerk. Dat verhoogt de kosten van het basisabonnement voor de consument en verzwakt het concurrentievermogen van exploitanten van virtuele mobiele netwerken (mobile virtual network operator — MVNO) die roamingdiensten van de belangrijkste exploitanten van mobiele netwerken moeten kopen. Vooral het dataverbruik neemt in hoge mate toe. Om negatieve schaaleffecten voor MVNO’s en kleine exploitanten van mobiele netwerken (MNO’s) te voorkomen, moeten de wholesaleplafonds in hetzelfde tempo dalen als het verbruik toeneemt. |
|
1.5. |
Het EESC moet zijn steun uitspreken voor de voorkeursoptie in het voorstel, “Optie 3 — Houdbare en echte roaming tegen thuistarief (RLAH) (voorkeursoptie)”, en ervoor zorgen dat de maximumprijzen lager liggen dan de prijzen die in het voorstel worden vermeld. |
|
1.6. |
Hoewel het voorstel voor een verordening de transparantie van de tarieven voor diensten met toegevoegde waarde verbetert door de invoering van nummerreeksen van diensten met toegevoegde waarde door een gecentraliseerde EU-database voor nummerreeksen van diensten met toegevoegde waarde te bouwen die voor de exploitanten toegankelijk is, beveelt het Comité aan om in het voorstel de mogelijkheid op te nemen om de dienst, na waarschuwing van de justitiële autoriteiten of politie, te onderbreken wanneer die op frauduleuze wijze is opgezet (ping-call) en te voorzien in rechtsmiddelen voor de exploitanten van die diensten. |
|
1.7. |
Hoewel de verordening “verwijst naar redelijk gebruik” om het gebruik van roaming te omschrijven, betreurt het Comité dat er geen beperkingen worden gesteld, dat er geen beleidsregels inzake redelijk gebruik voor onbeperkte tariefplannen worden vastgesteld en dat de prijsstelling voor internationale gesprekken, ongeacht of de binnenlandse klant roamt of niet, niet aan de orde wordt gesteld. Het Comité stelt voor om de term “regelingen inzake redelijk gebruik” te schrappen, wegens het gebrek aan duidelijkheid over het toepassingsgebied, aangezien die term momenteel door exploitanten wordt gebruikt om het gebruik van het roamingpakket sterk te beperken. |
|
1.8. |
Wat betreft de waarschuwingen bij een verbruik dat een door de consument of de exploitant vastgesteld plafond nadert, beveelt het Comité aan dat de exploitant verplicht wordt de consument telkens opnieuw te waarschuwen wanneer het volume van de eerste waarschuwing opnieuw is verbruikt, met name tijdens eenzelfde gesprek of tijdens het datagebruik. |
|
1.9. |
Het Comité besteedt bijzondere aandacht aan het gebruik van mobiele apparaten in grensoverschrijdende gebieden met niet-EU-landen, en beveelt aan:
|
|
1.10. |
Het Comité merkt op dat een deel van alle studies en raadplegingen ter herziening van de Europese verordening vóór de COVID-19-crisis is uitgevoerd. Deze crisis heeft geleid tot drastische beperkingen van het reizen binnen Europa, tot een massale toevlucht tot telewerken en tot het volgen van universitaire lessen op afstand, met name voor Erasmus+-studenten. |
|
1.11. |
Het Comité wijst erop dat er in de Europese Unie nog veel gebieden zijn zonder breedbanddekking via het aansluitnetwerk en merkt vooral op dat de bandbreedte ontoereikend is om te voldoen aan de vraag naar die data-intensieve videoconferenties, al dan niet via roaming. |
|
1.12. |
Het Comité beveelt aan dat zowel de strategie voor de dekking van gebieden met breedband op basis van glasvezel als de capaciteit om breedband aan te bieden, hetzij via het aansluitnetwerk hetzij via mobiele netwerken, aanzienlijk worden versterkt. |
|
1.13. |
Het EESC beveelt aan dat de Europese verordening wordt uitgevoerd met als doel op termijn één tariefzone in de Europese Unie tot stand te brengen, op een interne markt, die het mogelijk maakt om tegen “lokale” tarieven te bellen en data te verbruiken voor alle mobiele en vaste telefoons van consumenten met een telefoonabonnement in Europa, met dezelfde snelheden en toegang tot de infrastructuur, ongeacht het land van oproep of ontvangst. |
|
1.14. |
Het Comité is bezorgd over de voorgestelde wijziging van de methode om de maximale wholesaletarieven via een gedelegeerde handeling te herzien, en beveelt aan de wetgeving volledig te herzien wat betreft de maatschappelijke aspecten van de ontwikkeling van roaming. |
2. Samenvatting van het Commissievoorstel
|
2.1. |
Het doel van het voorstel is de toepassing te verlengen van Verordening (EU) nr. 531/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1), die op 30 juni 2022 verstrijkt. Het voorstel omvat een aanpassing van de maximale wholesaletarieven teneinde de houdbaarheid van de levering van retailroamingdiensten tegen binnenlandse prijzen te waarborgen. Ook worden nieuwe maatregelen ingevoerd om de transparantie te vergroten en te zorgen voor een authentieke roamingervaring tegen thuistarief wat betreft de servicekwaliteit en de toegang tot noodhulpdiensten tijdens het roamen. Aangezien Verordening (EU) nr. 531/2012 meermaals is gewijzigd, wordt met het voorstel beoogd die verordening te herschikken om meer duidelijkheid te scheppen en de verschillende wijzigingshandelingen te vervangen. |
|
2.2. |
Het feitelijke doel van de belangrijkste voorgestelde wijzigingen is te waarborgen dat exploitanten roaming tegen thuistarief kunnen leveren en de kosten op een houdbare manier op wholesaleniveau kunnen dekken. Volgens het voorstel worden de maximumtarieven voor wholesaleroaming voor gesprekken, sms-berichten en data op een lager niveau vastgelegd dan die welke gelden tot en met 30 juni 2022. |
|
2.3. |
Naast een verlaging van de maximale toepasbare wholesaletarieven omvat het voorstel wijzigingen die gericht zijn op het waarborgen van daadwerkelijke roaming tegen thuistarief voor eindgebruikers en het bevorderen van innovatie en de toegang tot netwerken, binnen een toekomstbestendig regelgevingskader voor consumenten en exploitanten. |
|
2.4. |
Kortom, het voorstel draagt bij aan de totstandbrenging van “een Europa dat klaar is voor het digitale tijdperk”, en tot de ambitie om optimaal gebruik te maken van de digitale transitie om mensen meer kansen te bieden om verbonden te zijn, te communiceren en zaken te doen en beroeps- en handelsactiviteiten op de interne markt te faciliteren. Het voorstel beoogt te waarborgen dat belemmeringen voor de interne markt, die zijn weggenomen toen retailroamingtoeslagen werden afgeschaft, niet opnieuw worden ingevoerd. |
3. Rechtsgrondslag
|
3.1. |
De rechtsgrondslag voor dit voorstel is artikel 114, volgens de gewone wetgevingsprocedure en bestemd om de interne markt tot stand te brengen en de werking ervan te verzekeren (artikel 26 VWEU). |
4. Algemene opmerkingen
|
4.1. |
Het Comité is ingenomen met deze Europese ontwerpverordening en acht het noodzakelijk dat het voorstel er eindelijk op gericht is de consument in het buitenland hetzelfde niveau van dienstverlening als in eigen land te bieden, en hetzelfde niveau van consumentenbescherming. Exploitanten moeten echter over hun wholesaleroamingovereenkomsten kunnen onderhandelen op basis van hun commerciële behoeften. De verordening mag niet betekenen dat alleen een overeenkomst inzake wholesaletoegang mag worden afgesloten met exploitanten die de meest geavanceerde netwerken hebben. |
|
4.2. |
Het Comité merkt op dat het voorstel van de Commissie in het kader past van:
|
|
4.3. |
Het EESC merkt op dat de Commissie sinds 2018 effectbeoordelingen heeft uitgevoerd, waaronder een openbare raadpleging van twaalf weken in 2020, die betrekking hebben op 1) retailroamingdiensten (verduidelijkingen en maatregelen met betrekking tot de servicekwaliteit, diensten met toegevoegde waarde en noodcommunicatie in een roamingscenario); 2) de levering van wholesaleroamingdiensten; 3) de administratieve lasten met betrekking tot Verordening (EU) nr. 531/2012 en de gevolgen van mogelijke vereenvoudigingsmaatregelen. |
|
4.4. |
Het Comité merkt op dat het voorstel de transparantie op detailhandelsniveau zal vergroten door, met name in contractvoorwaarden, informatie te verstrekken over:
|
|
4.5. |
De studie van 2019 van het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec) heeft aangetoond dat de beschikbaarheid van diensten tijdens roaming is verminderd, terwijl op het hele grondgebied een strategie van technische verbeteringen wordt uitgevoerd. Het voorstel moet ervoor zorgen dat de roamingdiensten onder dezelfde voorwaarden als thuis en met dezelfde kwaliteit van dienstverlening worden aangeboden, en dat exploitanten van mobiele netwerken toegang tot alle beschikbare netwerktechnologieën en -generaties kunnen verlenen. |
|
4.6. |
De voorgestelde maatregelen zijn derhalve noodzakelijk om ervoor te zorgen dat aan de legitieme verwachtingen van de consumenten wordt voldaan en dat de oorspronkelijke ambities van de roamingverordening worden verwezenlijkt. Als de kwaliteit van de lokale infrastructuur te wensen overlaat, zou het EESC graag zien dat er meer in deze infrastructuur wordt geïnvesteerd, met name om de dekking van witte gebieden te verbeteren, maar ook om minimumcriteria in te voeren waaraan de exploitanten geleidelijk moeten voldoen, zodat de consument ten volle van deze diensten gebruik kan maken. |
|
4.7. |
De verlaging van de maximumprijzen (pricecaps) die de bezochte netwerken de bezoekende exploitanten kunnen aanrekenen, moet eveneens worden toegejuicht, maar de omvang van de verlaging is onvoldoende gezien het verschil tussen de aangerekende prijzen en de werkelijke kosten van roaming in het bezochte netwerk. Dat verhoogt de kosten van het basisabonnement voor de consument en verzwakt het concurrentievermogen van MVNO’s die roamingdiensten van de belangrijkste exploitanten van mobiele netwerken moeten kopen. |
|
4.8. |
Het EESC moet zijn steun uitspreken voor de voorkeursoptie in het voorstel, “Optie 3 — Houdbare en echte RLAH (voorkeursoptie)”, en ervoor zorgen dat de maximumprijzen lager liggen dan de prijzen die in het voorstel worden vermeld. |
|
4.9. |
Het voorstel vergroot de transparantie op wholesaleniveau inzake nummerreeksen van diensten met toegevoegde waarde door een gecentraliseerde EU-database voor nummerreeksen van diensten met toegevoegde waarde te bouwen die voor exploitanten toegankelijk is. |
|
4.10. |
Het Comité beveelt aan om in het voorstel de mogelijkheid op te nemen om de dienst, na waarschuwing van de justitiële autoriteiten of politie, te onderbreken wanneer die op frauduleuze wijze is opgezet (ping-call) en te voorzien in rechtsmiddelen voor de exploitanten van die diensten. |
|
4.11. |
Het voorstel waarborgt gratis toegang tot noodhulpdiensten voor roamende klanten, door specifieke maatregelen op wholesaleniveau te treffen, waaronder gratis bellen en gratis geolocatie. |
|
4.12. |
Het EESC merkt op dat, hoewel het voorstel voor een verordening bedoeld is om een einde te maken aan onregelmatigheden bij de toegang tot het roamingnetwerk (snelle verbinding, beperkte toegang tot 3G of 4G enz.) in vergelijking met een consument met een abonnement in het roamende land, het echter geen oplossing biedt voor praktijken die het als onregelmatigheden beschouwt, zoals:
|
|
4.13. |
Hoewel de verordening “verwijst naar redelijk gebruik” om het gebruik van roaming te omschrijven, betreurt het Comité dat er geen beperkingen worden gesteld, dat er geen beleidsregels inzake redelijk gebruik voor onbeperkte tariefplannen worden vastgesteld en dat de prijsstelling voor internationale gesprekken, ongeacht of de binnenlandse klant roamt of niet, niet aan de orde wordt gesteld. Het Comité stelt voor om de term “regelingen inzake redelijk gebruik” te schrappen, wegens het gebrek aan duidelijkheid over het toepassingsgebied, aangezien die term momenteel door exploitanten wordt gebruikt om het gebruik van het roamingpakket sterk te beperken. |
|
4.14. |
Het Comité besteedt bijzondere aandacht aan het gebruik van mobiele apparaten in grensoverschrijdende gebieden met niet-EU-landen, en beveelt aan:
|
|
4.15. |
Het Comité merkt op dat een deel van alle studies en raadplegingen ter herziening van de Europese verordening vóór de COVID-19-crisis is uitgevoerd. Deze crisis heeft geleid tot drastische beperkingen van het reizen binnen Europa, tot een massale toevlucht tot telewerken en tot het volgen van universitaire lessen op afstand, met name voor Erasmus+-studenten. |
|
4.16. |
Het Comité wijst erop dat er in de Europese Unie nog veel gebieden zijn zonder breedbanddekking via het aansluitnetwerk en merkt vooral op dat de bandbreedte ontoereikend is om te voldoen aan de vraag naar die data-intensieve videoconferenties, al dan niet via roaming. |
|
4.17. |
Het Comité beveelt aan dat, ook in kwalitatief opzicht, zowel de strategie voor de dekking van gebieden met breedband op basis van glasvezel als de capaciteit om breedband aan te bieden, hetzij via het aansluitnetwerk hetzij via mobiele netwerken, aanzienlijk worden versterkt. |
|
4.18. |
Wat betreft de waarschuwingen bij een verbruik dat een door de consument of de exploitant vastgesteld plafond nadert, beveelt het Comité aan dat de exploitant verplicht wordt de consument telkens opnieuw te waarschuwen wanneer het volume van de eerste waarschuwing opnieuw is verbruikt, met name tijdens eenzelfde gesprek of tijdens het datagebruik. Indien die waarschuwingen mislukken of niet plaatsvinden, moeten er mechanismen zijn voor terugbetaling van ten onrechte in rekening gebrachte kosten. |
|
4.19. |
Wat de voorziene gecentraliseerde databank voor nummers met toegevoegde waarde betreft, beveelt het Comité aan de mogelijkheid op te nemen om de dienst, na waarschuwing van de justitiële autoriteiten of politie, te onderbreken wanneer die op frauduleuze wijze is opgezet (ping-call) en te voorzien in rechtsmiddelen voor de exploitanten van die diensten. |
|
4.20. |
Het EESC beveelt aan dat de Europese verordening wordt uitgevoerd met als doel op termijn dat de Europese Unie een daadwerkelijke interne markt tot stand brengt, die het mogelijk maakt om tegen “lokale” tarieven te bellen en data te verbruiken voor alle mobiele en vaste telefoons van consumenten met een telefoonabonnement in Europa, met dezelfde snelheden en toegang tot de infrastructuur ongeacht het land van oproep of ontvangst. |
|
4.21. |
Het Comité is bezorgd over de voorgestelde wijziging van de methode om de maximale wholesaletarieven via een gedelegeerde handeling te herzien. Er moet worden gekozen voor een volledige herziening van de wetgeving, zodat rekening wordt gehouden met alle maatschappelijke aspecten van de ontwikkeling van roaming. De stem van het Europees Parlement en het maatschappelijk middenveld is hierbij belangrijk. |
Brussel, 7 juli 2021.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Verordening (EU) nr. 531/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2012 betreffende roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken binnen de Unie (PB L 172 van 30.6.2012, blz. 10).
|
16.9.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 374/33 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende een nieuwe financieringsstrategie voor de financiering van NextGenerationEU
(COM(2021) 250 final)
(2021/C 374/07)
|
Rapporteur: |
Judith VORBACH |
|
Raadpleging |
Europese Commissie, 31.5.2021 |
|
Rechtsgrondslag |
Artikel 304 VWEU |
|
Bevoegde afdeling |
Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang |
|
Goedkeuring door de afdeling |
22.6.2021 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
8.7.2021 |
|
Zitting nr. |
562 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
186/0/4 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het is een goede zaak dat Beluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad (1) (het eigenmiddelenbesluit) door alle lidstaten is geratificeerd en bijgevolg op 1 juni 2021 in werking is getreden, zodat de Commissie nu leningen kan aangaan voor het herstelinstrument. Het EESC roept alle belanghebbenden op de volgende stappen snel af te handelen zodat het geld vrijkomt. |
|
1.2. |
Het vertrouwenstimulerende effect van NextGenerationEU (NGEU) heeft al geholpen om de economieën en de financieringskosten van de Unie en de lidstaten te stabiliseren. Met de financiering uit NextGenerationEU zal de hoeveelheid Europese veilige activa worden vergroot en de internationale rol van de euro worden versterkt. Het EESC merkt op dat de financieringsstrategie van NextGenerationEU gebaseerd is op financiering via de kapitaalmarkten en particuliere investeringen. |
|
1.3. |
Vergeleken met het brede debat over de besteding van de NGEU-middelen wordt de financiering als een technische kwestie gezien. Een goed werkende financieringsstrategie is echter essentieel voor de uitvoering van NextGenerationEU. Degelijke financiering, solide risicobeheer, lage financieringskosten en duurzame financiering zijn in het belang van de burgers, die uiteindelijk de marktrisico’s dragen. Financierings- en schuldbeheer moet gebaseerd zijn op democratische controle, legitimiteit en transparantie. |
|
1.4. |
De financiering van NextGenerationEU vereist een geavanceerde strategie om te waarborgen dat de EU haar betalingsverplichtingen tijdig en tegen gunstige marktvoorwaarden kan nakomen. Het EESC beklemtoont dat het van het grootste belang is dat de Commissie de financieringsstrategie rechtstreeks beheert en is ermee ingenomen dat zij in dit verband over bijkomende personele middelen kan beschikken. Wel dient hierbij het genderevenwicht voor ogen te worden gehouden. Daarnaast zou een adviesraad moeten worden opgericht, waarin de Commissie, het Europees Parlement, de Raad, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld zijn vertegenwoordigd. |
|
1.5. |
Het is van het grootste belang om de grote kredietwaardigheid en de lage financieringskosten van de EU op peil te houden om herverdelingseffecten van kredietnemers naar kredietverstrekkers te voorkomen. Dit zal bovendien — samen met hogere economische groeipercentages — de terugbetaling vergemakkelijken. De kredietwaardigheid zal vooral afhangen van de economische, politieke en sociale kracht van de EU en kan worden bestendigd door een verdere verdieping van de EMU. Op crises moet in ieder geval worden geanticipeerd, waarbij de ECB onder meer zou kunnen optreden als “buyer of last resort”. |
|
1.6. |
Over het geheel genomen heeft een groot deel van de nieuwe financieringsstrategie betrekking op de relaties met beleggers. Het EESC is ingenomen met het besluit tot het opnemen van leningen en de financieringsplannen, die hoofdzakelijk een middel vormen om transparantie te bieden aan de financiële markten. De communicatie met het publiek en vertegenwoordigers daarvan mag echter nooit een minder belangrijke prioriteit worden. Het moet worden toegejuicht dat een van de basisvoorwaarden voor deelname aan het netwerk van primary dealers onder meer het toezicht door een bevoegde autoriteit van de Unie is. Aangezien naleving van de relevante regels uiterst belangrijk is, steunt het EESC de mogelijke betrokkenheid van OLAF bij dit toezicht en is het ingenomen met het feit dat ook andere overheidsinstanties kunnen worden aangewezen om de naleving van de in het besluit vastgestelde regels door het netwerk van primary dealers te controleren. |
|
1.7. |
Het massale beroep op kapitaalmarkten zal gepaard gaan met een breed scala aan risico’s. Het EESC steunt de oprichting van solide risicomanagementsystemen en het aanhouden van een NextGenerationEU-rekening bij de Europese Centrale Bank. Gelet op het publieke belang van degelijk risicobeheer moet de Chief Risk Officer (CRO) het Europees Parlement en de Raad raadplegen bij het opstellen van de High-Level Risk and Compliance Policy. Tot slot verzoekt het EESC de Commissie om zodra het opnemen van de leningen in het kader van NextGenerationEU begint, zorg te dragen voor een goede verantwoording, transparantie en gezond financieel beheer. Ook waarschuwt het voor overmatig lenen bij beleggers buiten de EU en pleit het voor de invoering van nieuwe eigen middelen. |
|
1.8. |
In algemene zin is het EESC ingenomen met de aspecten van NextGenerationEU die gericht zijn op een betere risicodeling, maar het Comité wijst ook op het belang van risicovermindering om de stabiliteit van financiële markten te waarborgen en de financiële belangen van de Unie naar behoren te beschermen. Met het oog op de gepaste behartiging van maatschappelijke belangen is het EESC ingenomen met het geplande “raamwerk groene NextGenerationEU-obligaties” en stelt het voor om ook de uitgifte van sociale NextGenerationEU-obligaties te overwegen. |
2. Achtergrond van het advies
|
2.1. |
NextGenerationEU (NGEU) zal 806 miljard EUR (5 % van het EU-bbp) in de EU-economie injecteren in de vorm van uitgaven en leningen. Namens de EU zal de Commissie dit geld lenen door middel van financieringstransacties op internationale kapitaalmarkten. NextGenerationEU is bedoeld als tijdelijk instrument. De leningen zullen worden opgenomen tussen medio 2021 en 2026. In deze periode zal de Commissie financieringstransaties uitvoeren ter waarde van 150 tot 200 miljard EUR per jaar. De financiering die de EU zo zal aantrekken, zal tegen uiterlijk december 2058 hetzij rechtstreeks door de lidstaten moeten worden terugbetaald (voor leningen), hetzij uit de EU-begroting (voor de niet-terugbetaalbare steun). |
|
2.2. |
De mededeling betreffende een nieuwe financieringsstrategie voor de financiering van NextGenerationEU (2) is vastgesteld op grond van artikel 5, lid 3, van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad, dat de Commissie vraagt om de noodzakelijke regelingen te treffen voor het beheer van de transacties tot het opnemen van leningen en om het Europees Parlement en de Raad regelmatig te informeren over alle aspecten van haar strategie voor schuldmanagement. Nu het eigenmiddelenbesluit door alle lidstaten is goedgekeurd zal de Commissie een financieringsstrategie ten uitvoer leggen, zoals beschreven in de mededeling en gespecificeerd in drie besluiten (3). Als financieringsinstrumenten dienen onder meer EU-obligaties en kortlopend EU-schuldpapier. De gehanteerde financieringstechnieken zijn syndicaatvorming en veilingen. Jaarlijks worden bij een besluit de maximaal te lenen bedragen en de halfjaarlijkse financieringsplannen vastgesteld. De Commissie zal haar structuren versterken en een pan-Europees netwerk van primary dealers opzetten. |
3. Algemene opmerkingen
|
3.1. |
Het EESC heeft NextGenerationEU van meet af aan gesteund en herhaaldelijk zijn steun uitgesproken (4). In zijn advies over de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2021 (5) bevestigde het EESC dat “NextGenerationEU in de juiste vorm en op het juiste moment is ontwikkeld en goedgekeurd”. Dankzij het stimulerende effect van NextGenerationEU op het vertrouwen heeft het initiatief al een positieve invloed op de Europese economie en is de kans op een diepe crisis in sommige landen afgenomen. Op de lange termijn zal NextGenerationEU de economische productie van de EU naar verwachting aanzienlijk doen toenemen, wat betekent dat uiteindelijk waarschijnlijk alle lidstaten nettobegunstigden zullen zijn (6). Het is een goede zaak dat het eigenmiddelenbesluit door alle lidstaten is geratificeerd, zodat nu leningen kunnen worden aangegaan. Het EESC roept alle belanghebbenden op de volgende stappen snel af te handelen zodat het geld vrijkomt. |
|
3.2. |
Er wordt terecht een brede discussie gevoerd over de besteding van de NGEU-middelen en, in mindere mate, over nieuwe eigen middelen. Daarbij vergeleken is er weinig aandacht geweest voor de financiering van NextGenerationEU, die meer als een technische dan als een politieke kwestie wordt beschouwd. De in het kader van NextGenerationEU geleende bedragen zullen de financiële verplichtingen van de Unie echter onmiskenbaar doen toenemen; het opnemen van de leningen moet dan ook plaatsvinden met democratische controle, legitimiteit en transparantie. Het EESC benadrukt dat goede, duurzame financiering, solide risicobeheer en lage financieringskosten in het algemeen belang zijn. In laatste instantie zijn de Europese burgers aansprakelijk voor de aangegane schulden; hogere financieringskosten hebben herverdelingseffecten van kredietnemers naar kredietverstrekkers. Een goed werkende financieringsstrategie is ook essentieel voor de soepele uitvoering van NextGenerationEU. |
|
3.3. |
Het EESC constateert dat de voorgestelde strategie gebaseerd is op financiering via internationale kapitaalmarkten. Er zijn geen kapitaalbuffers voorzien zoals bij het Europees stabiliteitsmechanisme (ESM), noch zijn er plannen om de schulden door te rollen tot na 2058. Ook andere benaderingen zijn echter publiekelijk besproken, zoals eeuwigdurende obligaties die gezamenlijk worden gewaarborgd en uitgegeven door de ECB (7). Op de lange termijn, en met name in het geval van permanente gemeenschappelijke schuldemissies, zou moeten worden overwogen de ECB de rol van kredietverstrekker in laatste instantie toe te kennen. |
|
3.4. |
Gegeven de grote financieringsbehoefte die NextGenerationEU met zich meebrengt, het complexe en mogelijk onzekere uitbetalingsschema en de nog niet exact bekende budgetten, is er een geavanceerde financieringsstrategie nodig om de leningen op de markten op te nemen. Er moet worden geanticipeerd op de ontwikkelingen op financiële markten om ervoor te zorgen dat de Unie tijdig aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen zonder te worden gedwongen om kapitaal op te halen onder ongunstige marktomstandigheden. Dit vergt kennis van de markt en flexibiliteit bij het nemen van besluiten over het moment waarop financieringstransacties moeten worden uitgevoerd en welke financieringstechnieken moeten worden gebruikt, zodat de laagst mogelijke uitvoeringsrisico’s en financieringskosten kunnen worden gewaarborgd. Het beklemtoont dat het van het grootste belang is dat de Commissie de financieringsstrategie niet uitbesteedt maar rechtstreeks beheert. Hiervoor moeten nieuwe operationele capaciteiten worden gecreëerd; de Commissie is dan ook terecht haar personele middelen en bevoegdheden aan het uitbreiden. Het EESC verzoekt de Commissie daarbij een genderevenwichtige aanpak te hanteren. |
|
3.5. |
Voorts merkt het EESC op dat de financieringsstrategie voor NextGenerationEU gepaard gaat met een verruiming van de verantwoordelijkheden van de Commissie en is het ingenomen met de verplichting om het Europees Parlement en de Raad regelmatig op de hoogte te stellen van alle aspecten van de strategie voor schuldbeheer, in aanvulling op de bepalingen van het Interinstitutioneel Akkoord (8). De jaarlijkse actualiseringen vangen aan in het derde kwartaal van 2021. Gelet op het grote publieke belang van een solide financiering van NextGenerationEU mag dit als de minimale mate van betrokkenheid worden beschouwd. Het EESC stelt voor een adviesraad voor de financiering van NextGenerationEU op te zetten. De leden van het Risk & Compliance-comité van NextGenerationEU moeten halfjaarlijks vergaderen met geselecteerde vertegenwoordigers van het Europees Parlement, de Raad, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld met kennis van de financiële markten. |
|
3.6. |
Dankzij de grote kredietwaardigheid en de stabiele vooruitzichten van de EU zal de Commissie op gunstige financiële voorwaarden leningen kunnen aangaan en de voordelen ten goede kunnen laten komen aan de lidstaten. Het EESC wijst erop dat het belangrijk is om de financieringskosten gedurende de gehele financieringsperiode laag te houden. Samen met de verwachte verbetering van de economische groeipercentages zal dit de terugbetaling aanzienlijk makkelijker maken. De kredietwaardigheid van de EU zal vooral afhangen van haar economische, politieke en sociale kracht; deze kan worden bestendigd door een verdere verdieping van de EMU. Centrifugale krachten en hardnekkige conflicten tussen lidstaten kunnen de kredietwaardigheid echter aantasten, terwijl de toepassing van garanties (9) ten koste van bepaalde lidstaten zou kunnen leiden tot ernstige politieke wrijvingen (10). Daarnaast moet worden geanticipeerd op crises van economische aard of crises die verband houden met de financiële markten, de volksgezondheid of andere aspecten. Daarom is het van vitaal belang om de financieringsstrategie van zo veerkrachtig en duurzaam mogelijke fundamenten te voorzien, wat mede kan betekenen dat de ECB als kredietverstrekker in laatste instantie optreedt. |
|
3.7. |
Hoewel de financieringsactiviteiten in het kader van NextGenerationEU al van start zijn gegaan, is er veel minder duidelijkheid over de invoering van nieuwe eigen middelen. De Commissie zal medio 2021 nieuwe eigen middelen voorstellen die gebaseerd zijn op een mechanisme voor koolstofgrenscorrectie, het emissiehandelssysteem en een digitale heffing. In 2024 volgen mogelijk verdere voorstellen voor een belasting op financiële transacties of een financiële bijdrage van het bedrijfsleven. Mochten er vóór januari 2028 nieuwe eigen middelen beschikbaar komen, dan zullen deze worden gebruikt om vroeger te beginnen met de terugbetalingen. Het EESC roept de Commissie op de voor 2024 geplande voorstellen naar voren te halen en pleit voor de snelle invoering van nieuwe eigen middelen. Als deze goed worden uitgevoerd, kunnen deze ter compensatie dienen wanneer belastingen op nationaal niveau niet effectief kunnen worden geheven vanwege belastingconcurrentie, maar ook bijdragen aan een billijke terugbetalingsregeling en de bestrijding van de klimaatverandering. Hiermee kan ook worden voorkomen dat de nationale bijdragen moeten worden verhoogd of de uitgaven uit de EU-begroting moeten worden beperkt. |
|
3.8. |
Met de NextGenerationEU-leningen van circa 800 miljard EUR zullen de totale in euro luidende veilige activa toenemen tot circa 2 biljoen EUR, met inbegrip van SURE (11) en een verdere 800 miljard EUR aan activa die al voor de pandemie via het ESM/ESFS en de EIB werd uitgegeven (12). Met de uitbreiding van de Europese veilige activa, met inbegrip van alle looptijden tot 30 jaar, worden nieuwe veilige instrumenten voor beleggers geboden, worden banken geholpen om hun portefeuilles met overheidsobligaties te diversifiëren, wordt de aantrekkelijkheid van de eurozone vergroot en de internationale rol van de euro versterkt. Doordat NextGenerationEU een positief effect heeft op het vertrouwen zullen de financieringskosten voor overheden en de particuliere sector waarschijnlijk ook dalen, met name in landen in de eurozone met grote spreads vergeleken met Duitsland. De NGEU-leningen bieden de lidstaten ook alternatieven in geval van marktturbulentie die gevolgen heeft voor de uitgifte van nationale obligaties. Het EESC is ingenomen met de aspecten van NextGenerationEU die gericht zijn op een betere risicodeling, maar het Comité wijst ook op het belang van risicovermindering door te zorgen voor een degelijke regulering van de financiële markten en convergentie van het toezicht. |
4. Specifieke opmerkingen
|
4.1. |
Het EESC is ingenomen met het feit dat in het jaarlijkse kaderbesluit voor het opnemen van leningen maximumlimieten worden vastgesteld, bijvoorbeeld voor lange- en kortetermijnfinanciering, en dat de leningen zullen plaatsvinden op basis van halfjaarlijkse financieringsplannen die gebaseerd zijn op informatie over betalingen die er staan aan te komen. Deze zijn kennelijk bedoeld om markten transparantie te bieden door de voorspelbaarheid van uitgiften voor beleggers te vergroten en de coördinatie met andere emittenten te vergemakkelijken, maar dienen ook als basis voor de informatievoorziening aan het Europees Parlement en de Raad. Het EESC is zich ten volle bewust van het belang van de betrekkingen tussen beleggers en emittenten, maar benadrukt dat de communicatie met het publiek en de vertegenwoordigers daarvan nooit een minder belangrijke prioriteit mag zijn en dat de financiële belangen van de Unie zorgvuldig moeten worden beschermd. |
|
4.2. |
Met een doorlopende liquiditeitsplanning wordt ervoor gezorgd dat de liquiditeitsbuffers voldoende zijn om liquiditeitskraptes te vermijden, terwijl onnodig hoge kassaldo’s daarbij toch worden voorkomen. Gelet op het feit dat het absorptievermogen van kapitaalmarkten beperkt is en liquiditeitskraptes de uitvoering van NextGenerationEU kunnen verstoren, pleit het EESC ervoor meer prioriteit te geven aan solide risicobuffers dan aan een bovenmatige beperking van de kosten. Ook spreekt het uitdrukkelijk zijn steun uit voor het aanhouden van liquiditeitsbuffers op een speciale rekening bij de ECB om te voorkomen dat deze worden blootgesteld aan tegenpartijrisico’s. |
|
4.3. |
Financiële instellingen die deel uitmaken van het netwerk van primary dealers hebben het recht deel te nemen aan veilingen, bevorderen de marktliquiditeit en verstrekken eerlijk advies en marktinformatie aan de Commissie. Ook hebben zij koop- en rapportageverplichtingen. Het EESC is ingenomen met het feit dat aanvragers al een actief lid moeten zijn van een netwerk van primary dealers in de EU en onder toezicht moeten staan van een bevoegde autoriteit van de Unie. Primary dealers zullen een belangrijke rol spelen bij de financiering van NextGenerationEU; verzuim of wangedrag van hun kant kan leiden tot hogere financieringskosten. Daarnaast moet rekening worden gehouden met tegenpartijrisico’s, alsook met de marktmacht en systeemrelevantie van primary dealers. |
|
4.3.1. |
Vanwege de aanzienlijke verantwoordelijkheden van de leden van het netwerk van primary dealers is het van groot belang dat zij de relevante regels naleven. Het toezicht op de naleving op de voorschriften die in het besluit (13) zijn vastgesteld, berust in belangrijke mate op de rapportageverplichtingen van de primary dealers zelf. Het EESC is bovendien voorstander van de mogelijke betrokkenheid van OLAF bij het toezicht en juicht het toe dat naast de Commissie ook andere overheidsinstanties als derden kunnen worden aangewezen om de naleving van het besluit door de leden van het netwerk van primary dealers te controleren. |
|
4.3.2. |
De Commissie zal ook een methode vaststellen om te bepalen welke primary dealers in aanmerking komen voor deelname aan gesyndiceerde transacties, die voor elke leningtransactie worden aangewezen. Bijzonder actieve leden moeten in aanmerking komen om bij gesyndiceerde transacties als lead en co-lead managers te fungeren en daarvoor een vergoeding ontvangen. Deze groep moet deelnemen aan market-makingactiviteiten, de uitgiften onder beleggers bevorderen en eerlijk advies en marktinformatie aan de Commissie verstrekken. Het EESC neemt nota van de bepalende rol van financiële instellingen bij financieringsactiviteiten en wijst op mogelijke belangenconflicten, met name in verband met hun adviserende rol. Hoe dan ook is het zeer gewenst dat gewaarborgd wordt dat overheidsinstanties beschikken over hoogwaardige capaciteiten en kennis met betrekking tot financiële markten. |
|
4.4. |
Het massale beroep op kapitaalmarkten zal gepaard gaan met een breed scala aan risico’s, die uiteindelijk gedragen worden door de Europese burger. Het EESC is het volledig eens met de constatering van de Commissie dat het gelet op de ongeziene volumes van de transacties en de geavanceerde financieringsstrategie die nodig is, van kapitaal belang is dat er voor NextGenerationEU-transacties een robuust en onafhankelijk raamwerk voor risicomanagement en compliance is. Er moet dan ook worden gewaarborgd dat transacties uit hoofde van NextGenerationEU zodanig worden uitgevoerd dat zij voldoen aan de hoogste normen van integriteit, eerlijkheid en gezond financieel beheer. Het EESC steunt de creatie van solide governance- en risicomanagementsystemen, waaronder de vaststelling van beginselen en structuren die een robuust en onafhankelijk toezicht op alle financiële transacties in het kader van NextGenerationEU waarborgen. |
|
4.4.1. |
Een centraal element van dit systeem is de Chief Risk Officer (CRO), die bij de uitvoering van zijn/haar taken zal beschikken over volledige autonomie en onder meer zal rapporteren aan de directeur-generaal van het directoraat-generaal Begroting en het lid van de Commissie dat verantwoordelijk is voor de begroting. Hij/zij zal verantwoordelijk zijn voor het ontwikkelen van een High-Level Risk and Compliance Policy en moet ervoor zorgen dat alle NGEU-transacties daaraan voldoen. Hij/zij wordt daarbij ondersteund door een Compliance Officer en een Risk & Compliance-comité. Gelet op de relevantie van degelijk risicobeheer en het publieke belang daarvan moet worden overwogen de CRO te verplichten om het Europees Parlement en de Raad te raadplegen bij het opstellen van de High-Level Risk and Compliance Policy. |
|
4.4.2. |
Nog niet geheel duidelijk is hoe het risicobeheer zal gaan verlopen bij aanvang van de leenactiviteiten, met name gedurende de periode voorafgaand aan de benoeming van de CRO en de periode van drie maanden die gepland staat voor het opstellen van de High-Level Risk and Compliance Policy. Om looptijdmismatches tussen leningen en de onderliggende financieringsinstrumenten te corrigeren, met name in 2021, zal de Commissie een reeks financiële marktinstrumenten inzetten, waaronder swaps en mogelijk ook handelspapieren, die extra risicovol zijn. Het EESC dringt er bij de Commissie op aan van meet af aan bij de NGEU-leentransacties zorg te dragen voor een goede verantwoording, transparantie en gezond financieel beheer. |
|
4.5. |
Kennelijk is er een nauwgezet en uitgebreid boekhoudsysteem nodig om de gediversifieerde financieringsstrategie goed te beheren. Het EESC is ingenomen met de versterking van de backoffice- en boekhoudfuncties van de Commissie. Daarvoor moet natuurlijk standaard gebruik worden gemaakt van beproefde software. Het EESC neemt nota van de belangrijke rol van de rekenplichtige van de Commissie bij het waarborgen van de goede boekhoudkundige verwerking van alle NGEU-transacties en het openen van de “NextGenerationEU-rekening” bij de ECB. |
|
4.6. |
Het EESC erkent dat een belangrijk deel van de nieuwe financieringsstrategie bestaat uit de ontwikkeling van een strategie voor de omgang met beleggers en de bijbehorende hulpmiddelen. Een aspect daarvan zal een nieuwsbrief over EU-financiering zijn, waarmee de Commissie regelmatig en transparant met de beleggersgemeenschap kan communiceren. Ook zal de Commissie via een systematisch programma van gestructureerde bezoeken contacten leggen met beleggers overal ter wereld. Het EESC waarschuwt echter voor overmatig lenen bij beleggers buiten de EU, wat met name in tijden van crisis extra risico’s met zich mee kan brengen, zoals bijvoorbeeld een plotselinge onderbreking van de kredietactiviteiten. |
|
4.7. |
De Commissie zal ernaar streven 30 % van de NextGenerationEU-middelen op te halen door de uitgifte van groene obligaties, die zou kunnen oplopen tot 250 miljard EUR, hetgeen van de EU een van de grootste emittenten van groene obligaties ter wereld zou maken en het beleid en marktleiderschap van de EU op het gebied van duurzame financiering zou versterken. Het EESC is ingenomen met het geplande “raamwerk groene NextGenerationEU-obligaties”, dat voortbouwt op de verplichting van de lidstaten om te waarborgen dat 37 % van de uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit gefinancierde uitgaven wordt bestemd voor de bestrijding van de klimaatverandering. Ook de uitgifte van sociale obligaties zou in het kader van NextGenerationEU kunnen worden opgevoerd, in aanvulling op de 100 miljard EUR die voor SURE is bestemd. Om steun uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit te ontvangen, worden de EU-lidstaten ook verzocht projecten op te zetten op gebieden als inclusieve groei en sociale cohesie, hetgeen de basis zou kunnen vormen voor de ontwikkeling van een kader voor de uitgifte van sociale obligaties. Op deze wijze zouden de belangen van de samenleving geheel in aanmerking kunnen worden genomen in de financieringsstrategie. |
Brussel, 8 juli 2021.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1).
(2) COM(2021) 250 final.
(3) C(2021) 2500 final (PB L 131 van 16.4.2021, blz. 170), C(2021) 2501 final en C(2021) 2502 final.
(4) PB C 364 van 28.10.2020, blz. 124.
(5) PB C 155 van 30.4.2021, blz. 45.
(6) The nonsense of Next Generation EU net balance calculations | Bruegel.
(7) Covid Perpetual Eurobonds: Jointly guaranteed and supported by the ECB.
(8) Interinstitutioneel Akkoord van 16.12.2020 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.
(9) Ten gevolge van de vaststelling van het eigenmiddelenbesluit.
(10) Zie artikel 9, lid 5, van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053.
(11) Instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand.
(12) Klaus Regling, Webinar — Deepening EMU and the role of ESM, 5 mei 2021.
(13) C(2021) 2500 final.
|
16.9.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 374/38 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de “Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten”
(COM(2021) 102 final)
(2021/C 374/08)
|
Rapporteurs: |
Cristian PÎRVULESCU Carlos Manuel TRINDADE |
|
Raadpleging |
Europese Commissie, 26.3.2021 |
|
Rechtsgrondslag |
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
|
Bevoegde afdeling |
Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap |
|
Goedkeuring door de afdeling |
21.6.2021 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
8.7.2021 |
|
Zitting nr. |
562 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
160/79/19 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het EESC is ingenomen met het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten (“het plan”) en de uitvoering ervan op EU- en nationaal niveau, met inachtneming van de respectieve bevoegdheden, en is van mening dat het zeer gelegen komt, temeer daar de COVID-19-pandemie elk aspect van het menselijk leven heeft ontwricht, reeds bestaande sociale problemen heeft verergerd en een enorme druk heeft gelegd op overheidsinstellingen, gemeenschappen, organisaties en bedrijven. Het EESC waarschuwt dat de pandemie nog lang niet ten einde is; de EU en de lidstaten moeten derhalve de juiste infrastructuur opzetten en gebruiken om het hoofd te bieden aan de uitdagingen in het kader van het plan op middellange en lange termijn, gelet op het feit dat een goed functionerende burger- en sociale dialoog en de actieve betrokkenheid van de sociale partners, als belangrijk onderdeel van een concurrerende sociale markteconomie, in dit opzicht een cruciale rol spelen. |
|
1.2. |
Het EESC is ingenomen met de tijdens de sociale top van Porto bereikte en in de “Porto Commitment” vastgelegde politieke consensus over het plan. Ook staat het volledig achter de Verklaring van Porto van de Raad, en met name achter punt 4, dat als volgt luidt: “De uitvoering ervan zal het streven van de Unie naar een digitale, groene en rechtvaardige transitie versterken, bijdragen aan opwaartse sociale en economische convergentie en de demografische uitdagingen helpen aanpakken. De sociale dimensie, sociale dialoog en de actieve betrokkenheid van de sociale partners hebben altijd een centrale plaats ingenomen in een zeer concurrerende sociale markteconomie. Ons streven naar eenheid en solidariteit houdt ook in dat iedereen gelijke kansen krijgt en dat niemand achterblijft”. |
|
1.3. |
Het EESC steunt de in het plan uiteengezette visie en doelstellingen en is ingenomen met het aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunt dat de goedkeuring van relevante en consensuele sociale doelstellingen zal helpen de beleidsinspanningen te richten op resultaten en een belangrijke impuls zal zijn voor hervormingen en investeringen in de lidstaten. Het EESC benadrukt tevens dat het actieplan gebaseerd moet zijn op concrete en tastbare acties die meetbaar zijn en vergezeld gaan van monitoringkaders die door de relevante belanghebbenden gezamenlijk zijn overeengekomen en die sociale, ecologische en economische criteria omvatten (1). |
|
1.4. |
Het EESC is zich ervan bewust dat de sociale modellen in de EU van elkaar verschillen, maar ook een gemeenschappelijke basis hebben. Zij maken deel uit van onze gemeenschappelijke geschiedenis en leggen de basis voor de gezamenlijke inzet voor een sociaal model van de EU dat integraal deel moet uitmaken van de gemeenschappelijke markt en alle beleidsterreinen van de EU. Landen met minder solide sociale modellen moeten verregaande ondersteuning krijgen via de bevordering van investeringen, leren en benchmarking. Het welzijn en de grondrechten van de burgers moeten worden gebaseerd op een gemeenschappelijk en samenhangend sociaal model dat voldoende flexibel is om ruimte te bieden voor verschillende nationale tradities en ervaringen, in overeenstemming met de waarden, beginselen en doelstellingen van het Verdrag, de pijler en de hernieuwde en toekomstgerichte consensus daaromtrent. |
|
1.5. |
Het EESC is van mening dat het waarborgen van sociale minimumnormen voor iedereen die in de EU woont, van het grootste belang is voor de opbouw van een rechtvaardige en inclusieve samenleving. Bij de uitvoering van de sociale pijler moet worden gestreefd naar een evenwichtige combinatie van wetgeving en zachte wetgeving. De wetgeving moet volledig in overeenstemming zijn met het Handvest van de grondrechten en de beginselen inzake betere regelgeving, en daarover moet grondig overleg worden gepleegd met de sociale partners en maatschappelijke organisaties op EU- en nationaal niveau. |
|
1.6. |
Zoals het EESC eerder al heeft verklaard, vormen concurrentievermogen en hogere productiviteit op basis van vaardigheden en kennis een probaat recept om het welzijn van de Europese samenlevingen op peil te houden. We moeten de sterke punten van onze Europese sociale markteconomie versterken terwijl we de zwakke punten ervan wegwerken en het systeem aldus aanpassen aan de uitdagingen die ons te wachten staan (2). |
|
1.7. |
Het EESC is van mening dat voor alle 20 beginselen van de pijler specifieke doelstellingen en streefcijfers moeten worden bepaald. Ook verzoekt het de lidstaten ambitieus te zijn bij het vrijwillig bepalen van hun eigen doelstellingen, zodat alle lidstaten samen met de sociale partners en de maatschappelijke organisaties een bijdrage aan de verwezenlijking van de Europese doelen leveren. De kwaliteit en resultaten van de dialoog in verband met de pijler en het plan moeten door de Europese Commissie worden gemonitord, ondersteund en medegedeeld. De doelstellingen en streefcijfers moeten worden opgenomen in het door het Europees Semester voorziene rapportagemechanisme en in de nationale hervormingsplannen. |
|
1.8. |
Om de geplande tussentijdse evaluatie doeltreffender te maken, stelt het EESC voor dat de lidstaten in een constructieve dialoog met de sociale partners tussentijdse doelstellingen en streefcijfers voor dit plan voor 2025 kunnen bepalen, zodat kan worden beoordeeld welke vorderingen er in de eerste helft van de uitvoering van het plan zijn gemaakt. Begeleiding van de lidstaten bij het gebruik van de bestaande coördinatiemechanismen moet voor de Commissie een prioriteit zijn. |
|
1.9. |
Het EESC stelt voor om het kader van het Europees Semester te gebruiken als Europees coördinatiemechanisme voor de toepassing van het plan. Dat coördinatiemechanisme zou de vorm kunnen aannemen van een interinstitutioneel forum van de EU over de sociale pijler, dat regelmatig bijeen zou komen om de geboekte vooruitgang te beoordelen en een nieuwe impuls aan het plan te geven. |
|
1.10. |
Het EESC steunt het voornemen om het sociaal scorebord waar nodig bij te werken en af te stemmen op de Agenda 2030 en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN. |
|
1.11. |
Het EESC is van mening dat het Europees Semester het geschikte kader is voor de monitoring van het plan; daarbij dient in gelijke mate aandacht te worden besteed aan sociale en milieudoelstellingen alsook aan macro-economische stabiliteit en productiviteit. Het EESC is ingenomen met de in het plan gedane uitspraak dat nationale herstel- en veerkrachtplannen een unieke kans bieden om investeringen en hervormingen te plannen en te financieren ter ondersteuning van een sociaal herstel dat gericht is op banen en tegelijkertijd de groene en digitale transitie omvat en de relevante landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester uitvoert. In het plan worden de lidstaten terecht opgeroepen optimaal gebruik te maken van het Europees Semester en de ongekende gelegenheid te baat te nemen die de herstel- en veerkrachtfaciliteit biedt. |
|
1.12. |
Het EESC stelt vast dat in het plan niet duidelijk wordt aangegeven dat de huidige noodhulp moet worden verlengd tot de economie er geen behoefte meer aan heeft, en dat daarmee onvoldoende rekening wordt gehouden met de noodzaak om tijdens de crisis banen en bedrijven te beschermen. Het EESC merkt tevens op dat, hoewel NextGenerationEU een noodinstrument is op basis van artikel 122 VWEU en als eenmalige maatregel behandeld zal blijven worden, het ook een voorbeeld van krachtdadig en constructief optreden is dat navolging verdient. |
|
1.13. |
Het EESC stelt vast dat in het plan wordt erkend dat krachtige antwoorden van het nationale en het EU-beleid op de COVID-19-pandemie de gevolgen op sociaal en werkgelegenheidsvlak hebben kunnen beperken dankzij steun aan bedrijven en werknemers. Tevens merkt het op dat de pandemie bestaande ongelijkheden (vooral met betrekking tot werknemers met een lager opleidingsniveau, vrouwen, jongeren, migranten en andere kwetsbare groepen) nog duidelijker aan het licht heeft gebracht en dat de werkloosheid en ongelijkheid als gevolg daarvan waarschijnlijk verder zullen toenemen, als de sociale vooruitgang niet gepaard gaat met duurzame economische groei. Het EESC hoopt dat het plan ertoe zal bijdragen dat deze trend wordt omgebogen en benadrukt de noodzaak om duurzame en concurrerende economieën te bevorderen, die gebaseerd zijn op hoogwaardige banen en gelijke kansen voor iedereen. |
|
1.14. |
Het EESC is van mening dat er op EU- en lidstaatniveau meer inspanningen kunnen worden geleverd op het gebied van armoedebestrijding, in overeenstemming met de eerste duurzameontwikkelingsdoelstelling in het kader van de Agenda 2030 van de VN. Het EESC is met name van mening dat de EU ernaar moet streven het percentage kinderen die met armoede en sociale uitsluiting worden bedreigd terug te dringen van 22,8 % in 2019 tot 10 % in 2030, met soortgelijke vrijwillige toezeggingen in elke lidstaat. |
|
1.15. |
Het EESC stelt voor om in het plan maatregelen op te nemen om de inkomensongelijkheid tegen te gaan, gezien de welomschreven prioriteit van sociale samenhang, als essentieel onderdeel van het Europees sociaal model. |
|
1.16. |
Het EESC is van mening dat het plan niet alleen het scheppen van nieuwe banen moet bevorderen — een gerechtvaardigde doelstelling — maar ook de kwaliteit van de werkgelegenheid, met inbegrip van de bestrijding van precaire arbeid. Er moeten adequate wettelijke en administratieve controles op nationaal niveau komen om ervoor te zorgen dat werknemers veilige arbeidsomstandigheden en een toereikend en voorspelbaar loon krijgen, en zich kunnen organiseren om hun stem op de werkplek te laten horen. Het EESC is vooral bezorgd over de arbeidsomstandigheden van veel seizoenarbeiders en EU- en niet-EU-burgers die in de landbouw, de dienstensector en de bouw werken, en pleit voor een efficiënte tenuitvoerlegging van Richtlijn (EU) 2019/1152 van het Europees Parlement en de Raad (3) betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden, die tot doel heeft de arbeidsvoorwaarden te verbeteren door transparantere en beter voorspelbare werkgelegenheid te bevorderen en tegelijkertijd te zorgen voor aanpassingsvermogen op de arbeidsmarkt. Het armoederisicopercentage voor werkenden dient aanzienlijk te worden verlaagd. Om armoede onder werkenden uit te bannen moeten gemeenschappelijke Europese minimumnormen worden vastgesteld. |
|
1.17. |
Het EESC is ingenomen met het voornemen om de verschillen tussen mannen en vrouwen op het gebied van werkgelegenheid en beloning binnen tien jaar te verkleinen en om het aanbod aan voor- en vroegschoolse educatie en opvang uit te breiden — hoewel die uitbreiding nog niet is gekwantificeerd. Het steunt in dit verband de Europese kindergarantie. Gendergelijkheid moet worden nagestreefd in alle aspecten van het economische en sociale leven. |
|
1.18. |
Het EESC stelt vast dat het plan niet voorziet in een voorstel voor een richtlijn inzake minimuminkomenszekerheid, hetgeen het noodzakelijk acht om de meest ernstige vormen van armoede te bestrijden. |
|
1.19. |
Het EESC onderschrijft de oproep van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad om de onderhandelingen over de herziening van de regels voor de coördinatie van de sociale zekerheid af te ronden zodat de mobiliteit van werknemers wordt verbeterd en een adequate sociale bescherming binnen de EU wordt geboden, zonder dat dit buitensporige lasten voor werknemers en bedrijven met zich meebrengt. |
|
1.20. |
Het EESC deelt het standpunt van de Commissie dat de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen en het ledental en de organisatiegraad van de sociale partners moeten worden bevorderd. Het EESC stelt dan ook voor om op nationaal en EU-niveau relevante indicatoren vast te stellen en te monitoren, en dat de doelstellingen hiervan worden ondersteund door gereserveerde middelen voor capaciteitsopbouw en gezamenlijke acties teneinde de doelstellingen van het plan te bereiken, zonder afbreuk te doen aan de autonomie van de sociale partners. Het EESC steunt de suggestie in het plan om te onderhandelen over verdere overeenkomsten op EU-niveau teneinde bij te dragen aan de succesvolle transformatie van de Europese arbeidsmarkten, alsmede de oproep aan de lidstaten om de voorwaarden te scheppen voor beter functionerende en doeltreffendere collectieve onderhandelingen en sociale dialoog op alle niveaus. |
|
1.21. |
Het EESC onderschrijft de conclusies van de raadpleging ter ondersteuning van dit plan, waarin het belang van een betere uitvoering, toepassing en handhaving van de bestaande arbeids- en sociale wetgeving van de EU werd benadrukt. De Commissie moet actiever met de lidstaten samenwerken teneinde de tijdige en adequate omzetting van EU-rechtsinstrumenten te vergemakkelijken en de naleving ervan te bevorderen. Het EESC verwacht van de Commissie dat zij inbreukprocedures inleidt als de lidstaten hun verplichtingen uit hoofde van het EU-recht niet nakomen. |
|
1.22. |
Het EESC wijst op de noodzaak om de financiering van nationaal beleid af te stemmen op de doelstellingen en acties van het plan, en ervoor te zorgen dat niet wordt teruggekeerd naar de regels van het stabiliteits- en groeipact in hun oorspronkelijke vorm; een eventuele herziene versie van die regels moet de uitvoering van het plan ten volle vergemakkelijken. |
|
1.23. |
Het EESC dringt erop aan meer nadruk te leggen op de potentiële bijdrage van overheidsopdrachten als instrument voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het plan. |
2. Algemene opmerkingen
2.1. De opzet van het plan
|
2.1.1. |
Sinds de afkondiging van de pijler in 2017 heeft het EESC aangedrongen op een duidelijk stappenplan voor de uitvoering ervan (4); het is derhalve ingenomen met het plan. Het Comité steunt de oproep aan alle belanghebbenden om deel te nemen aan een collectieve inspanning om de pijler binnen hun respectieve bevoegdheidsgebieden uit te voeren. Het EESC wijst erop dat, naast de bijdrage van de EU-instellingen, het welslagen van het plan in sterke mate zal worden bepaald door de toezegging van de lidstaten en hun sociale partners om alle beginselen ervan uit te voeren. |
|
2.1.2. |
Tijdens de sociale top van Porto op 7 en 8 mei werd op het hoogste politieke niveau door middel van de Verklaring van Porto over sociaal engagement een toezegging gedaan om de Europese pijler van de sociale rechten uit te voeren. In deze Verklaring werd het actieplan van de Europese Commissie voor de Europese pijler van de sociale rechten (“het plan”) verwelkomd en werden alle betrokken actoren opgeroepen lering te trekken uit de pandemie en hun krachten te bundelen. |
|
2.1.3. |
Het EESC erkent het feit dat het plan wetgevende en niet-wetgevende maatregelen combineert met de vaststelling van gemeenschappelijke doelstellingen die moeten worden verwezenlijkt via de gezamenlijke actie van belanghebbenden, met name de sociale partners en het maatschappelijk middenveld, die op lokaal, nationaal en Europees niveau zijn georganiseerd. Het EESC verwacht dat de wetgeving die in het tijdschema van het plan is opgenomen, volledig in overeenstemming is met het Handvest van de grondrechten en aan effectbeoordelingen wordt onderworpen, en wijst erop dat uitgebreide raadplegingen met de sociale partners en het maatschappelijk middenveld noodzakelijk zijn. Wetgevingsbesluiten moeten op feiten gebaseerd zijn, en de standpunten van de belanghebbenden moeten daarbij in aanmerking worden genomen. |
|
2.1.4. |
Het EESC onderschrijft de in het plan opgenomen doelstellingen en de opvatting dat die zullen helpen de beleidsinspanningen te richten op het behalen van resultaten en een belangrijke stimulans zullen vormen voor hervormingen en investeringen in de lidstaten met het oog op het bereiken van opwaartse convergentie en welzijn. Het EESC benadrukt tevens dat het plan gebaseerd moet zijn op concrete en tastbare acties die meetbaar zijn en vergezeld gaan van monitoringkaders die door de relevante belanghebbenden gezamenlijk zijn overeengekomen en die sociale, ecologische en economische criteria omvatten. |
|
2.1.5. |
Het EESC steunt de EU-kerndoelen en tegelijkertijd de oproep van de Commissie aan de lidstaten om vrijwillig hun eigen nationale doelen te bepalen. Het verzoekt de lidstaten ambitieus te zijn bij het bepalen van hun doelstellingen, zodat alle lidstaten, samen met hun sociale en civiele partners, bijdragen aan de verwezenlijking van de Europese doelstellingen, en wijst erop dat daarvoor grote en gecoördineerde inspanningen nodig zijn. Met de vaststelling van de drie hoofdprioriteiten, namelijk het scheppen van banen, het verhogen van de kwalificaties en het bevorderen van sociale samenhang, wordt een gemeenschappelijk actiekader geboden, onder meer voor de uitvoering van de nationale herstel- en veerkrachtplannen. |
|
2.1.6. |
Het EESC is verheugd dat de werkgelegenheidsdoelstelling wordt aangevuld met toezeggingen om inclusieve werkgelegenheid te bevorderen en de arbeidsparticipatiekloven te verkleinen, met name door het potentieel van de arbeidsmarkt aan te boren, de arbeidsparticipatiekloof tussen mannen en vrouwen te halveren, het percentage jongeren die niet werken en geen onderwijs of opleiding volgen (NEET’s) te verlagen en ervoor te zorgen dat andere ondervertegenwoordigde groepen zo veel mogelijk deelnemen aan de arbeidsmarkt, en het moedigt de Commissie aan om al die toezeggingen te kwantificeren, in samenwerking met de lidstaten en de sociale partners. |
|
2.1.7. |
Het EESC is tevens ingenomen met de nadruk in het plan op onderwijs, vaardigheden en een leven lang leren, met inbegrip van permanente bij- en omscholing, met als doel de inzetbaarheid te verbeteren, innovatie te stimuleren, sociale rechtvaardigheid te waarborgen en de digitalevaardighedenkloof te dichten. Ook herhaalt het zijn eerdere verklaring dat iedereen individueel recht moet hebben op permanente educatie en een leven lang leren, om bij te blijven met de ontwikkelingen op digitaal gebied en op het vlak van KI, bij te dragen aan de vooruitgang en ervoor te zorgen dat de mens in controle blijft (5) |
|
2.1.8. |
Om de geplande tussentijdse evaluatie doeltreffender te maken, stelt het EESC voor dat de lidstaten een constructieve dialoog aangaan met de sociale partners en eventueel tussentijdse streefcijfers voor 2025 vastleggen, aan de hand waarvan kan worden beoordeeld welke vorderingen er in de eerste helft van de uitvoering van het plan zijn gemaakt. |
2.2. Over het scheppen van banen en de toekomst van werk
|
2.2.1. |
Het EESC is verheugd dat in het plan wordt gesteld dat de arbeidsomstandigheden in de EU tot de beste ter wereld behoren, terwijl eveneens wordt erkend dat nieuwe vormen van werk zowel uitdagingen als kansen met zich meebrengen. De sociale partners — zowel op Europees als op nationaal niveau — zouden hun krachten moeten bundelen om tegemoet te komen aan de behoeften met betrekking tot de toekomst van het werk, om opwaartse convergentie te bereiken en ervoor te zorgen dat werknemers worden beschermd en veilig zijn, ongeacht de sector waarin zij werken en het land waarin zij wonen. De sociale partners — zowel op Europees als op nationaal niveau — spelen een cruciale rol in de gezamenlijke inspanningen in dit verband. In het plan wordt terecht opgemerkt dat het behoud en het scheppen van nieuwe hoogwaardige banen een prioriteit voor de EU is. De COVID-19-crisis heeft aangetoond dat het functioneren van onze samenlevingen afhankelijk is van essentiële werknemers in een hele reeks sectoren zoals vervoer, diensten, gezondheidszorg en landbouw. We moeten de nieuwe banen van de toekomst scheppen door voort te bouwen op de huidige essentiële banen. |
|
2.2.2. |
Het EESC stemt in met de strategische aanpak waarbij geleidelijk wordt overgegaan van noodmaatregelen op acties die kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van de in het plan vastgestelde werkgelegenheidsdoelstelling. |
|
2.2.3. |
Het EESC deelt de in het plan geuite bezorgdheid over de groepen die het zwaarst door de pandemie worden getroffen, zoals vrouwen, jongeren, laaggeschoolde en laagbetaalde werknemers, tijdelijke werknemers, zelfstandigen en migrerende werknemers. |
|
2.2.4. |
Het EESC is van mening dat de toewijzing van EU-middelen voor de prioriteiten moet worden gemonitord, zowel wat betreft de beschikbare middelen van de Commissie, als wat betreft de door de lidstaten en de sociale partners toegewezen middelen. |
|
2.2.5. |
Het EESC is het eens met de oproep van de Commissie aan de lidstaten om gebruik te maken van de beschikbare EU-middelen om doeltreffende en actieve steun voor werkgelegenheid te bevorderen. |
|
2.2.6. |
Het EESC steunt de aanpak van de Commissie ten aanzien van de gevolgen van de digitale transitie op het gebied van werk. Het EESC steunt de autonome kaderovereenkomst inzake digitalisering en is bereid om samen met de sociale partners te werken aan een follow-up daarvan. |
|
2.2.7. |
Het EESC neemt kennis van het recente verslag van de OESO over de vooruitzichten voor de werkgelegenheid 2020, getiteld “Worker security and the COVID-19 crisis” (6). Het welzijn van werknemers op het werk is bevorderlijk voor de algemene prestaties van de bedrijven, organisaties en instellingen waarin zij werken. De gezondheid en veiligheid van werknemers moeten worden verbeterd, maar daarnaast verwacht het EESC ook dat, in overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, op het juiste niveau maatregelen worden genomen om de werking van de arbeidsmarkten te verbeteren, zodat zij bijdragen aan economische groei en internationale concurrentie en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden bevorderen. De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt mogen niet worden tegengehouden maar moeten juist ondersteuning krijgen, om ervoor te zorgen dat werknemers worden beschermd, zekerheid hebben en bijdragen aan de algemene prestaties van de bedrijven, organisaties en instellingen waarin zij werken. |
|
2.2.8. |
Het EESC verwacht dat, in overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, op het juiste niveau maatregelen ter bevordering van opwaartse convergentie worden genomen om de werking van de arbeidsmarkten te verbeteren, zodat zij bijdragen aan economische groei en internationale concurrentie, en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en welzijn bevorderen. |
|
2.2.9. |
Het EESC benadrukt dat de EU volledig trouw moet blijven aan het beginsel dat er geen arbeidsverhoudingen, ongeacht de aard daarvan, kunnen bestaan zonder dat daarbij sociale bescherming wordt gewaarborgd. Het EESC acht alle vormen van zwartwerk onaanvaardbaar en moedigt de lidstaten aan daartegen actie te ondernemen. |
|
2.2.10. |
Het EESC verzoekt de Commissie en de lidstaten alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat digitalisering niet tot onzekerheid en kwetsbaarheden leidt en dat de mogelijkheden die digitalisering biedt, volledig worden benut. |
|
2.2.11. |
Het EESC zou graag zien dat de ambitieuze doelstelling voor vaardigheden, onderwijs en een leven lang leren nauwer wordt gekoppeld aan de financiële middelen die beschikbaar zijn om die doelstelling te verwezenlijken. Het EESC wijst erop dat de overheidsuitgaven voor onderwijs in de EU zijn gedaald van 5 % in 2010 tot 4,7 % in 2019, en wijst erop dat de streefcijfers en doelstellingen van de sociale pijler niet kunnen worden verwezenlijkt zonder meer overheidsinvesteringen in onderwijs. Ook benadrukt het EESC de noodzaak van overheids- en particuliere investeringen ter ondersteuning van opleiding en een leven lang leren en moedigt het werkgevers aan om werknemers meer mogelijkheden te bieden om op de werkplek te leren en opleidingen te volgen. |
|
2.2.12. |
Het EESC erkent de bezorgdheid van de Commissie over de groene en demografische transities en de gevolgen daarvan voor werkgelegenheid en vaardigheden. Het zou een goede zaak zijn mochten in het plan specifieke overeengekomen toezeggingen en initiatieven op dat gebied worden opgenomen. Hierop moet dus in het plan en in nationale documenten nader worden ingegaan. |
|
2.2.13. |
Jongeren zijn bijzonder hard getroffen door de pandemie. Uit de statistieken blijkt dat de helft van alle jongeren in de EU een tijdelijke baan heeft. Wat de risico’s in verband met onvrijwillig tijdelijk werk aangaat, biedt het plan ontegenzeglijk de mogelijkheid om de kwaliteit van de werkgelegenheid voor jongeren te verbeteren; positief in dit verband zijn met name de herziening van de aanbeveling inzake stages, de aandacht voor de kwaliteit van het aanbod in het kader van de jongerengarantie, en een aantal plannen voor initiatieven die onder meer betrekking hebben op de arbeidsomstandigheden van platformwerkers. |
|
2.2.14. |
Hoewel het plan duidelijke bepalingen bevat om in het kader van de initiatieven de rol van de sociale partners (vakbonden en werkgevers) te versterken, komt de rol van maatschappelijke organisaties zoals jongerenorganisaties, die van cruciaal belang zijn voor de vertegenwoordiging van EU-burgers, nauwelijks aan de orde. |
2.3. Over vaardigheden en gelijkheid
|
2.3.1. |
Het EESC deelt het standpunt van de Commissie dat een geschoolde beroepsbevolking de motor is van een bloeiende groene en digitale economie, die wordt aangedreven door innovatieve ideeën en producten en technologische ontwikkelingen. Zoals in het plan wordt gesteld, spelen onderwijs- en opleidingsstelsels een sleutelrol bij het leggen van de fundamenten voor een leven lang leren en inzetbaarheid, en kunnen zij helpen het tekort aan vakmensen op te lossen, op voorwaarde dat er aansluiting is bij de behoeften van de arbeidsmarkt. Onderwijs en vaardigheden moeten centraal staan in de politieke actie ter ondersteuning van het scheppen van banen. |
|
2.3.2. |
Het EESC steunt de ambitie om een leven lang leren te verbeteren en spreekt zijn bezorgdheid uit over de toegang tot digitale basisvaardigheden, die het net als de Commissie beschouwt als een voorwaarde voor inclusie en participatie in een digitaal getransformeerd Europa. |
|
2.3.3. |
Het EESC betreurt dat er geen doelstelling inzake gendergelijkheid bij de toegang tot een leven lang leren is en dringt er bij de Commissie op aan er een te formuleren. Het EESC wijst op de noodzaak van een op gendermainstreaming gerichte aanpak in alle beleidsmaatregelen en strategieën van de EU. |
|
2.3.4. |
Het EESC is bezig met een afzonderlijk advies over de voorgestelde richtlijn ter versterking van de toepassing van het beginsel van gelijk loon voor gelijk of gelijkwaardig werk tussen mannen en vrouwen. |
2.4. Over sociale bescherming en inclusie
|
2.4.1. |
Het EESC pleit voor verdere voorstellen inzake sociale bescherming en sociale inclusie. Volgens het plan staat Europa voor de grootste maatschappelijke gelijkheid ter wereld, de strengste normen inzake arbeidsomstandigheden en een verreikende sociale bescherming; het EESC kan zich vinden in die zienswijze. Toch blijft het armoedecijfer in de EU onaanvaardbaar hoog en zijn er nog aanzienlijke inspanningen nodig om in elk land voor vergelijkbare omstandigheden te zorgen. |
|
2.4.2. |
20 % van de mensen in de EU die met armoede worden bedreigd, zijn kinderen. De speciale VN-rapporteur voor extreme armoede en mensenrechten noemt dat een buitengewoon hoog aantal naar de normen van ontwikkelde landen (7). Het EESC is ingenomen met de voorstellen van de Commissie voor een EU-strategie voor de rechten van het kind en een aanbeveling voor een kindergarantie, alsmede met de doelstelling om tegen 2030 vijf miljoen kinderen uit de armoede te halen. Het herhaalt zijn oproep voor een “Care Deal voor Europa” om te zorgen voor een betere kwaliteit van de diensten die gedurende het hele leven worden verleend (8) en dringt er bij de lidstaten op aan te investeren in de beschikbaarheid van hoogwaardige, betaalbare, toegankelijke en diverse zorgdiensten. Het EESC is van mening dat als kinderarmoede wordt uitgebannen, de armoede onder jongvolwassenen en werklozen eveneens aanzienlijk zal afnemen. |
|
2.4.3. |
De EU moet sociale minimumnormen vastleggen die volledig in overeenstemming zijn met het Handvest van de grondrechten; in dit verband moet grondig overleg worden gepleegd met de sociale partners en maatschappelijke organisaties op EU- en nationaal niveau. |
|
2.4.4. |
Het EESC stelt vast dat het plan niet voorziet in een voorstel voor een richtlijn inzake minimuminkomenszekerheid, maar in een aanbeveling (9), terwijl een richtlijn nochtans noodzakelijk zou zijn om de meest ernstige vormen van armoede te bestrijden. |
|
2.4.5. |
Het EESC is van mening dat er wezenlijke stappen moeten worden gezet om de veerkracht van de socialezekerheidsstelsels en de coördinatie ervan op EU-niveau te versterken, zodat de universele toegang voor werknemers wordt gewaarborgd, met inachtneming van de nationale bevoegdheden inzake de toegang tot sociale bescherming. |
|
2.4.6. |
Het Comité is het met de Commissie eens dat er hervormingen van en investeringen in de gezondheidszorgstelsels nodig zijn om onder meer de toegang tot hoogwaardige gezondheidszorg voor iedereen te verbeteren en sociale, territoriale en economische ongelijkheden op gezondheidsgebied te verminderen. De Commissie zou tekortschieten als zij haar steun aan de lidstaten beperkt tot het verstrekken van empirisch onderbouwde informatie en het uitwisselen van beste praktijken. Er moet veel meer worden gedaan, met inachtneming van de verdeling van de bevoegdheden: doelstellingen en streefcijfers formuleren, investeringen in de infrastructuur ondersteunen, het personeel in de gezondheidszorg opleiden, gemeenschappelijke kwaliteitsnormen opstellen en gezondheidsonderzoek financieren. |
|
2.4.7. |
Het EESC is ingenomen met het plan voor een deskundigengroep op hoog niveau om de toekomst van de welvaartsstaat te bestuderen. Als vertegenwoordiger van het Europees maatschappelijk middenveld en als forum voor sociale en burgerdialoog is die groep als geen ander in staat om over de uitdagingen van de welvaartsstaat in de lidstaten na te denken. Het Comité pleit met name voor de invoering van fiscale modellen — waarbij rekening wordt gehouden met de kenmerken van de nationale economie en duurzame groei wordt bevorderd — die het mogelijk maken redelijke en toereikende sociale uitkeringen te behouden, openbare en sociale diensten te ondersteunen en de belastingdruk billijk te verdelen, en tegelijkertijd de actieve integratie op de arbeidsmarkt en de digitale en demografische transities te bevorderen. |
2.5. Over de uitvoering van het plan
|
2.5.1. |
Het EESC deelt de vastbeslotenheid van de staatshoofden en regeringsleiders, als verwoord in de Verklaring van Porto over sociaal engagement, om de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten op nationaal en EU-niveau verder uit te diepen, met inachtneming van de respectieve bevoegdheden en de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Het EESC benadrukt tevens de complementariteit tussen de sociale dimensie, de sociale dialoog en de actieve betrokkenheid van de sociale partners en de zeer concurrerende sociale markteconomie. |
|
2.5.2. |
Het EESC benadrukt dat de financiering van nationaal beleid moet worden afgestemd op de doelstellingen en acties van het plan. Ook om die reden mag niet worden teruggegrepen op de regels van het stabiliteits- en groeipact. Bovendien moeten herziene regels de uitvoering van het plan ten volle faciliteren. |
|
2.5.3. |
De praktijken inzake maatschappelijk verantwoorde overheidsopdrachten die door de Commissie werden uitgewerkt en die zij voorstaat, zouden in het kader van de uitvoering van het plan moeten worden gestroomlijnd. Met een omvang van meer dan zeven keer het equivalent van het meerjarig financieel kader en de herstel- en veerkrachtfaciliteit samen (naar schatting 2 biljoen EUR, d.w.z. 14 % van het bbp per jaar), bieden overheidsopdrachten een enorm potentieel als markt om de organisatie en vertegenwoordiging van werknemers, collectieve onderhandelingen en duurzame, hoogwaardige werkgelegenheid en milieupraktijken te stimuleren. |
|
2.5.4. |
Het EESC bevestigt opnieuw het belang van integratie tussen de verschillende beleidsterreinen voor de verwezenlijking van sociale vooruitgang, in nauwe aansluiting op het economisch herstel en de welvaart. Er moeten synergieën worden bewerkstelligd tussen bestaande en toekomstige initiatieven en strategieën die onder de verschillende beginselen van de sociale pijler vallen. De doelstellingen ervan moeten worden gemainstreamd en opgenomen in het Europees strategisch kader voor herstel na 2020. |
|
2.5.5. |
Het EESC verzoekt de lidstaten om de tripartiete en bipartiete sociale en burgerdialoog te erkennen en te versterken, elk met zijn eigen specifieke rol bij de uitvoering van het plan. |
2.6. Over het verband tussen de sociale pijler en het Europees Semester
|
2.6.1. |
Het EESC is van mening dat het Europees Semester het geschikte kader is voor de monitoring van het plan; daarbij dient in gelijke mate aandacht te worden besteed aan sociale en milieudoelstellingen alsook aan macro-economische stabiliteit en productiviteit. Het EESC is ingenomen met de in het plan gedane uitspraak dat nationale herstel- en veerkrachtplannen een unieke kans bieden om investeringen en hervormingen te plannen en te financieren ter ondersteuning van een sociaal herstel dat gericht is op banen en tegelijkertijd de groene en digitale transitie omvat en de relevante landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester uitvoert. In het plan worden de lidstaten terecht opgeroepen optimaal gebruik te maken van het Europees semester en de ongekende gelegenheid te baat te nemen die de herstel- en veerkrachtfaciliteit biedt. |
|
2.6.2. |
Het EESC beveelt aan om in het kader van het Europees semester regelmatig een beoordeling op hoog niveau van de vooruitgang te verrichten, ook, indien relevant, op nationaal niveau, aan de hand van indicatoren die in samenwerking met de sociale partners zijn uitgewerkt, in het kader van de mainstreaming van de beginselen van de pijler en de SDG’s van de VN. |
|
2.6.3. |
Het EESC is van mening dat het plan een structurerend instrument moet zijn voor het sociaal beleid in de EU. Het moet een centraal onderdeel zijn van het vernieuwde economisch en sociaal bestuur, gericht op duurzaam en inclusief economisch herstel en groei, en uitgerust met monitoringindicatoren en -procedures die leiden tot landspecifieke aanbevelingen in alle kwesties die daarmee verband houden. |
3. Specifieke opmerkingen
|
3.1. |
Het EESC wijst op de noodzaak om het Europees statistisch systeem aan te passen aan de behoeften van de monitoring van de doelstellingen en indicatoren die in de lijst van sociale indicatoren zijn opgenomen. |
|
3.2. |
Het EESC is het eens met de in het plan gemaakte opmerking dat de integratie en actualisering van de bestaande reeks indicatoren moet bijdragen aan het uitgebreider traceren van de vooruitgang bij de verwezenlijking van de beginselen van de pijler en aan het monitoren van de uitvoering van de in het plan voorgestelde beleidsmaatregelen. |
|
3.3. |
Het EESC is het ermee eens dat het concept van bevolking in de werkende leeftijd moet worden herzien en moedigt de Commissie aan om op dit gebied met de lidstaten samen te werken en daarbij rekening te houden met de mainstreaming van het beleid inzake vergrijzing en de rechten die door het Handvest van de grondrechten worden erkend en beschermd. |
|
3.4. |
Het EESC merkt op dat het referentiejaar voor de doelstelling van beroepsopleiding 2016 is, aangezien het Europees statistisch systeem deze indicator slechts om de vijf jaar produceert. Deze indicator moet op jaarbasis worden gemeten teneinde de vooruitgang goed te kunnen monitoren. |
|
3.5. |
Het EESC herhaalt zijn standpunt ten aanzien van platformwerk en zou graag zien dat “de EU en de lidstaten bij het streven naar fatsoenlijk werk in de platformeconomie de relevante begrippen op elkaar afstemmen” (10). |
|
3.6. |
Het EESC verzoekt de Commissie om met betrekking tot de sociale zekerheid werk te maken van het beginsel dat de belastingdruk minder op arbeid moet komen te liggen en meer op andere bronnen die voordeliger zijn voor de werkgelegenheid en die stroken met de klimaat- en milieudoelstellingen, en dat daarbij de inkomsten voor een toereikende sociale bescherming moeten worden veiliggesteld, rekening houdend het feit dat de essentiële uitdaging erin bestaat te zorgen voor een adequate dekking voor alle werknemers op een veranderende arbeidsmarkt, met volledige inachtneming van het in paragraaf 3.2.9 geformuleerde beginsel dat bij alle vormen van werkgelegenheid sociale bescherming moet worden gewaarborgd. |
|
3.7. |
Het EESC onderschrijft de oproep van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad om de onderhandelingen over de herziening van de regels voor de coördinatie van de sociale zekerheid af te ronden zodat de mobiliteit van werknemers wordt verbeterd en een adequate sociale bescherming binnen de EU wordt geboden, zonder dat dit buitensporige lasten voor werknemers en bedrijven met zich meebrengt. |
|
3.8. |
Het EESC verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de resultaten van de aangekondigde werkzaamheden van een deskundigengroep inzake investeringen in onderwijs en opleiding leiden tot de goedkeuring van maatregelen die de onderwijs- en opleidingsstelsels aanzienlijk versterken, met name wat de verwezenlijking van de in het plan vastgelegde doelstellingen betreft. |
|
3.9. |
Het EESC is van mening dat de zorgsector een van de grootste uitdagingen in de EU vormt. Het EESC steunt de opneming in het plan van een initiatief op het gebied van langdurige zorg, waarmee betere toegang tot hoogwaardige diensten voor mensen in nood wordt gewaarborgd. |
|
3.10. |
Wat de rol van de EU als verantwoordelijke wereldleider betreft, pleit het EESC er nogmaals voor dat de Europese Commissie, de OESO en de IAO samen met de sociale partners op alle passende niveaus, alsmede met maatschappelijke organisaties in het algemeen, de nodige bepalingen gaan uitwerken inzake fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en de bescherming die nodig is in het licht van nieuwe vormen van arbeid (11), alsook met het oog op het bevorderen van een progressief, eerlijk en duurzaam handelsbeleid (12). |
|
3.11. |
In dat verband hoopt het EESC dat de Commissie, de OESO en de IAO gezamenlijk een IAO-verdrag voor platforms uitwerken (13). Evenzo moeten inspanningen worden gedaan met betrekking tot de regulering van telewerken. Het EESC wijst op zijn aanbeveling dat de Europese Commissie, de IAO en de OESO de aanzet moeten geven tot de uitwerking van een IAO-verdrag over telewerken. Ook meent het EESC dat fatsoenlijke telewerkvoorwaarden moeten worden opgenomen in de IAO-agenda voor waardig werk en de overeenkomstige nationale programma’s (14). |
|
3.12. |
Het EESC is tevens van mening dat de EU meer verantwoordelijkheid op zich moet nemen om de wereld te helpen de COVID-19-pandemie het hoofd te bieden. In het plan moet de deelname van de EU aan Covax worden erkend, in overeenstemming met de toespraak van de voorzitter van de Commissie Ursula von der Leyen en haar verklaring dat Europa “ervoor [moet] zorgen dat veilige vaccins niet alleen beschikbaar zijn voor hen die het kunnen betalen, maar voor iedereen die het nodig heeft” (15). |
Brussel, 8 juli 2021.
Voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Bijdrage van het EESC aan de sociale top van Porto (PB C 286 van 16.7.2021, blz. 6).
(2) Bijdrage van het EESC aan de sociale top van Porto (PB C 286 van 16.7.2021, blz. 6), par. 7.
(3) Richtlijn (EU) 2019/1152 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 105).
(4) PB C 81 van 2.3.2018, blz. 145; PB C 14 van 15.1.2020, blz. 1.
(5) PB C 14 van 15.1.2020, blz. 46, paragraaf 1.4.
(6) Verslag van de OESO over de vooruitzichten voor de werkgelegenheid 2020: Worker security and the COVID-19 crisis.
(7) Uiteenzetting door Prof. Olivier De Schutter.
(8) PB C 220 van 9.6.2021, blz. 13.
(9) Zoals ook 30 jaar geleden het geval was, Aanbeveling 92/441/EEC van de Raad van 24 juni 1992 inzake gemeenschappelijke criteria met betrekking tot toereikende inkomsten en prestaties in de stelsels van sociale bescherming (PB L 245 van 26.8.1992, blz. 46).
(10) PB C 429 van 11.12.2020, blz. 173, paragraaf 1.8 van de conclusies.
(11) PB C 125 van 21.4.2017, blz. 10, par. 3.9.
(12) PB C 47 van 11.2.2020, blz. 38-49, par. 1.4.
(13) PB C 429 van 11.12.2020, blz. 173, paragraaf 1.14 van de conclusies.
(14) PB C 220 van 9.6.2021, blz. 1. Paragraaf 1.14 van de conclusies.
(15) Toespraak over de Staat van de Unie, 16 september 2020.
BIJLAGE
Het volgende tegenadvies, dat minstens een kwart van het aantal uitgebrachte stemmen kreeg, werd tijdens de beraadslagingen verworpen (artikel 43, lid 2, van het reglement van orde):
1. Conclusies
|
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) beschouwt het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten (“het plan”) als een nuttige leidraad voor de lidstaten en de Unie bij hun inspanningen ten behoeve van concurrentievermogen, groei, werkgelegenheid, structurele hervormingen, productieve investeringen en welzijn van de bevolking. Het EESC onderstreept ook dat er geen sociale dimensie is zonder een solide economische grondslag. Concurrentievermogen en hogere productiviteit op basis van vaardigheden en kennis zijn voorwaarden voor de sociale dimensie van de Unie. Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt moeten worden ondersteund, niet overgereguleerd of gehinderd worden. Wil Europa het hoofd kunnen bieden aan wereldwijde concurrentie, toenemende digitalisering en nieuwe bedrijfsmodellen, dan zijn innovatie en flexibiliteit nodig op het gebied van werkgelegenheid, arbeidstijden en arbeidsmobiliteit. |
|
1.2. |
Het EESC onderschrijft de prioritaire krachtlijnen van het plan en deelt de daarin geuite opvatting dat Europa voor de grootste maatschappelijke gelijkheid ter wereld staat, de strengste normen inzake arbeidsomstandigheden hanteert en een verreikende sociale bescherming biedt, met een inmiddels al omvangrijk sociaal acquis. |
|
1.3. |
Het EESC herinnert eraan dat het plan mogelijk kan worden uitgevoerd op EU- of nationaal niveau, met inachtneming van de respectieve bevoegdheden en het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel. Actieve betrokkenheid van de sociale partners speelt in dit verband een cruciale rol. |
|
1.4. |
Het EESC wijst nog eens op het juridisch niet-bindende karakter van de sociale pijler en onderstreept de verdeling van bevoegdheden tussen de EU en de lidstaten, waarbij het sociaal beleid hoofdzakelijk onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt. Mocht de EU overwegen wetgeving op het gebied van sociaal beleid in te voeren, dan moeten alle initiatieven gebaseerd zijn op feiten en op bewijs waaruit blijkt dat de regelgeving doelmatig is. Daarnaast moeten zij worden onderworpen aan een gerichte concurrentievermogenstoets, om zo te voorkomen dat voorstellen worden gedaan die een beter concurrentievermogen, het scheppen van meer banen en duurzame groei in de weg zouden staan. |
2. Algemene opmerkingen
|
2.1. |
In artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie staat dat de Unie zich inzet voor de duurzame ontwikkeling van Europa, op basis van een evenwichtige economische groei en van prijsstabiliteit, en een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang. |
|
2.2. |
Volgens artikel 153 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt het optreden van de lidstaten op welbepaalde gebieden van het sociaal beleid slechts ondersteund en aangevuld door de EU. De EU beschikt inmiddels al over een omvangrijk sociaal acquis. |
|
2.3. |
Op 17 november 2017 hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in Göteborg de 20 beginselen van de Europese pijler van sociale rechten afgekondigd, waarbij het primaire EU-recht niet is gewijzigd. Het EESC neemt in het bijzonder nota van de preambule van de Europese pijler van sociale rechten, die luidt als volgt: “Op het niveau van de Unie leidt de Europese pijler van sociale rechten niet tot een uitbreiding van haar bevoegdheden en taken zoals die haar door de Verdragen zijn toegewezen. Aan de pijler moet binnen de grenzen van die bevoegdheden invulling worden gegeven.”. |
|
2.4. |
In zijn strategische agenda 2019-2024 heeft de Europese Raad benadrukt dat de Europese pijler van sociale rechten op EU- en op lidstaatniveau moet worden geïmplementeerd, en dat daarbij terdege rekening moet worden gehouden met hun respectieve bevoegdheden. |
3. Uitvoering
|
3.1. |
Het EESC is van mening dat het plan een nuttige leidraad biedt, onder meer op het gebied van werkgelegenheid, vaardigheden, gezondheid en sociale bescherming, maar onderstreept de verdeling van bevoegdheden tussen de EU en de lidstaten, waarbij het sociaal beleid hoofdzakelijk onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt. |
|
3.2. |
Het EESC verwacht dat, in overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, op het juiste niveau maatregelen worden genomen om de werking van de arbeidsmarkten en sociale modellen te verbeteren, zodat zij bijdragen aan economische groei, concurrentie en de sociale dimensie. |
|
3.3. |
Een en ander houdt ook in dat rekening moet worden gehouden met de verschillende sociaaleconomische omstandigheden en met de diversiteit van de nationale stelsels, waaronder de rol van de sociale partners. |
|
3.4. |
Het EESC vindt dat de arbeidsmarkten in Europa verder moeten worden hervormd, maar niet overal in de Unie op dezelfde manier en rekening houdend met het gehanteerde arbeidsmarktmodel. In sommige lidstaten moeten misschien maatregelen worden genomen op het gebied van minimumlonen of lagere indirecte arbeidskosten. In andere lidstaten kan het nodig zijn om meer flexibele arbeidsvormen in te voeren of de socialezekerheidsstelsels aan te passen om de werkgelegenheid te stimuleren. Dit betekent dat de voorkeur moet worden gegeven aan niet-bindende instrumenten. |
|
3.5. |
Mocht de EU overwegen wetgeving op het gebied van sociaal beleid in te voeren, dan moeten alle initiatieven gebaseerd zijn op feiten en op bewijs waaruit blijkt dat de regelgeving doelmatig is. Daarnaast moeten zij worden onderworpen aan een gerichte concurrentievermogenstoets, om zo te voorkomen dat voorstellen worden gedaan die een beter concurrentievermogen, het scheppen van werkgelegenheid en duurzame groei in de weg zouden staan. |
4. Economische grondslag, sociale partners, werkgelegenheid en vaardigheden
|
4.1. |
Het EESC merkt op dat er geen sociale dimensie is zonder een solide economische grondslag. Concurrentievermogen en hogere productiviteit op basis van vaardigheden en kennis zijn voorwaarden voor de sociale dimensie van de Unie. |
|
4.2. |
Het EESC deelt het standpunt van de Commissie dat de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen moet worden ondersteund en het ledental van de sociale partners moeten worden bevorderd. Sociale partners spelen een belangrijke rol bij de totstandbrenging van goed functionerende arbeidsmarkten. |
|
4.3. |
Het EESC is ingenomen met punt 4 van de Verklaring van Porto over de rol van de sociale partners: “De sociale dimensie, sociale dialoog en de actieve betrokkenheid van de sociale partners hebben altijd een centrale plaats ingenomen in een zeer concurrerende sociale markteconomie.”. |
|
4.4. |
Het EESC is van oordeel dat de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen het best kunnen worden bevorderd als de staat of de EU niet betrokken is bij het vaststellen van de criteria voor collectieve arbeidsovereenkomsten noch bij de handhaving daarvan, en dat de betrokken partijen voor beide volledig verantwoordelijk en autonoom zijn. |
|
4.5. |
Het plan is een goede gelegenheid om te laten zien dat de lidstaten en hun sociale partners een passend antwoord kunnen geven op de uitdagingen waarvoor de arbeidsmarkten zich na de pandemie gesteld zien. |
|
4.6. |
Het EESC onderschrijft de in het plan verkondigde stelling dat “steun voor werkgelegenheid en werknemers niet [kan] slagen zonder steun aan bedrijven en ondernemers. Een bloeiende industrie blijft van cruciaal belang voor de toekomstige welvaart van Europa en is een belangrijke bron van nieuwe banen.”. Bij het scheppen van werkgelegenheid gaat het echter niet om nieuwe wetgeving of andere verplichtingen die de lasten van ondernemingen verzwaren. |
|
4.7. |
Zoals het EESC stelt, vormen concurrentievermogen en hogere productiviteit op basis van vaardigheden en kennis een recept om het welzijn van de Europese samenlevingen op peil te houden. |
|
4.8. |
Het EESC is ingenomen met de nadruk in het plan op onderwijs, vaardigheden en een leven lang leren, met inbegrip van permanente bij- en omscholing, met als doel de inzetbaarheid te verbeteren, innovatie te stimuleren, sociale rechtvaardigheid te waarborgen en de digitalevaardighedenkloof te dichten. |
5. Rol van het Europees Semester
|
5.1. |
Het EESC is van mening dat de eventuele monitoring van het plan en de respectieve nationale hervormingen moeten plaatsvinden in het kader van de open coördinatiemethode en het Europees Semester. Het Europees Semester moet worden gebruikt als het referentiekader voor de ondersteuning van de inspanningen van de lidstaten en sociale partners om — via hervormingen — de resultaten van het nationale beleid op sociaal en werkgelegenheidsgebied te verbeteren. |
|
5.2. |
Het EESC benadrukt dat het in het plan voorgestelde sociale scorebord als input moet dienen voor het Europees Semester, zodat het de lidstaten tot leidraad kan strekken bij hun hervormingen van de arbeidsmarkt en het sociaal beleid. De monitoring van arbeidsmarktresultaten op basis van indicatoren moet bijdragen tot gecoördineerde beleidsuitwisselingen op EU-niveau, die leiden tot het opstellen van passende landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester. |
|
5.3. |
Het EESC is van mening dat de bestaande coördinatiemechanismen van de lidstaten en van de Commissie de juiste instrumenten zijn om ervoor te zorgen dat alle relevante belanghebbenden op nationaal niveau bij de uitvoering van de pijler worden betrokken, ook wat de tussentijdse evaluatie ervan betreft. Begeleiding van de lidstaten bij het gebruik van de bestaande coördinatiemechanismen moet voor de Commissie een prioriteit zijn. |
|
5.4. |
Het EESC verzoekt de lidstaten optimaal gebruik te maken van het Europees Semester en de ongekende gelegenheid te baat te nemen die de herstel- en veerkrachtfaciliteit biedt om ambitieuze nationale herstel- en veerkrachtplannen op te stellen. Het EESC merkt op dat NextGenerationEU een noodinstrument is op basis van artikel 122 VWEU en als eenmalige maatregel behandeld zal blijven worden. |
Stemuitslag
|
Voor: |
93 |
|
Tegen: |
149 |
|
Onthoudingen: |
14 |
|
16.9.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 374/50 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een Unie van gelijkheid: strategie voor de rechten van personen met een handicap 2021-2030
(COM(2021) 101 final)
(2021/C 374/09)
|
Rapporteur: |
Ioannis VARDAKASTANIS |
|
Raadpleging |
Commissie, 26.3.2021 |
|
Rechtsgrondslag |
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
|
|
|
|
Bevoegde afdeling |
Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap |
|
Goedkeuring door de afdeling |
21.6.2021 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
7.7.2021 |
|
Zitting nr. |
562 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
233/0/2 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het EESC is ingenomen met de nieuwe EU-strategie inzake de rechten van personen met een handicap, waarin veel van de suggesties van de Europese gehandicaptenbeweging en het maatschappelijk middenveld zijn overgenomen. De strategie weerspiegelt ook veel van de voorstellen uit het EESC-advies uit 2019 (1), ijvert voor de uitvoering van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (CRPD) op EU-niveau en is een essentieel onderdeel van de Unie van gelijkheid. Het EESC is echter bezorgd over de afzwakking van de bindende maatregelen en de harde wetgeving voor de uitvoering van de strategie, maar erkent dat de nieuwe strategie qua ambitie een duidelijke stap voorwaarts is in vergelijking met de strategie voor 2010-2020. |
|
1.2. |
De toezegging om een Gehandicaptenplatform op te richten is veelbelovend, maar kan ook teleurstellen als de uitvoering te wensen overlaat. Er moet transparantie zijn ten aanzien van de leden, de agenda van de vergaderingen (met de mogelijkheid van inbreng over agendapunten) en de resultaten. Het platform moet er ook voor zorgen dat organisaties van personen met een handicap een belangrijke stem hebben. Wij zijn van mening dat het EESC een rol te vervullen heeft en aan de onderhandelingstafel moet zitten. |
|
1.3. |
Er moet een nauwer verband worden gelegd tussen de strategie inzake handicaps en de aanzienlijke investeringen die in het kader van de faciliteit voor veerkracht en herstel zullen worden gedaan. Voorts moet het verband met de uitvoering en monitoring van het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten, en met name van beginsel 17 van de pijler, worden gewaarborgd en geoptimaliseerd. Het EESC zou graag zien dat de Europese Commissie met een duidelijkere en krachtigere agenda komt waarin is vastgelegd hoe het gebruik van de nationale faciliteit voor herstel en veerkracht kan worden bevorderd om personen met een handicap te helpen de pandemie te boven te komen. De Europese Commissie moet optreden tegen lidstaten die niet transparant zijn geweest over hun plannen of zich niet hebben gehouden aan de richtsnoeren van de Europese Commissie voor zinvol overleg met het maatschappelijk middenveld. Ook is het zaak dat de Europese Commissie plannen waarin investeringen worden voorgesteld die tegen het CRPD ingaan, zoals investeringen in institutionele zorginstellingen, resoluut van de hand wijst. |
|
1.4. |
Het EESC is ingenomen met het voorstel voor AccessibleEU, hoewel het in dit stadium niet voldoet aan het verzoek van het EESC om een Europese Toegangsraad op te richten. De Europese Commissie moet duidelijk en transparant zijn over de wijze waarop zij dit agentschap denkt te financieren en van personeel denkt te voorzien, en over de wijze waarop zij ervoor zal zorgen dat personen met een handicap vertegenwoordigd worden; zij moeten intern vertegenwoordigd worden, als werknemers en deskundigen, en niet alleen extern, als geraadpleegde actoren. |
|
1.5. |
Het EESC is een groot voorstander van het vlaggenschipinitiatief inzake de EU-gehandicaptenkaart en is van mening dat dit initiatief het potentieel heeft om grote veranderingen teweeg te brengen. Het EESC betreurt echter dat er nog geen afspraken zijn gemaakt over hoe ervoor kan worden gezorgd dat deze kaart door de lidstaten wordt erkend. Het EESC benadrukt dat de gehandicaptenkaart moet worden ingevoerd door middel van een verordening, zodat de kaart in de hele EU direct kan worden toegepast en het gebruik ervan kan worden afgedwongen. |
|
1.6. |
Het EESC steunt het plan voor een gids van goede verkiezingspraktijken waarin de deelname van personen met een handicap aan het verkiezingsproces aan bod komt, en waarvan de opstelling gepland staat voor 2023. Het EESC steunt ook de geplande werkzaamheden met de lidstaten, het Europees samenwerkingsnetwerk voor verkiezingen en het Europees Parlement om de politieke rechten van personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen te waarborgen. Het EESC raadt aan om deze werkzaamheden vervroegd aan te vangen, zodat de nationale en lokale overheden de tijd hebben om voor de Europese verkiezingen van 2024 toegankelijkere praktijken in te voeren. |
|
1.7. |
Het ontbreekt aan specifieke acties die gericht zijn op de behoeften van vrouwen en meisjes met een handicap. Het EESC dringt erop aan dit zo veel mogelijk te verhelpen door ervoor te zorgen dat de genderdimensie wordt geïntegreerd in alle acties die reeds in de strategie zijn opgenomen. In het geval van acties ter bestrijding van geweld is grote zorgvuldigheid geboden. De aandacht voor vrouwen moet ook betrekking hebben op familieleden die langdurige en informele zorg verlenen aan hun familieleden met een handicap, aangezien de kans bijzonder groot is dat vrouwen zorgtaken op zich nemen. Na de tussentijdse evaluatie van de strategie zou het EESC graag zien dat in de tweede helft van de looptijd ervan een specifiek vlaggenschipinitiatief voor vrouwen met een handicap wordt voorgesteld. |
|
1.8. |
De acties in verband met de toegang tot de rechter en personen met een handicap als slachtoffers van geweld zijn van enorm belang. Het EESC is van mening dat deze acties, met name die inzake de opleiding van beroepsbeoefenaars in het rechtssysteem en rechtshandhavers, ook richtsnoeren moeten bevatten over de wijze waarop ervoor kan worden gezorgd dat personen met een handicap de toegang tot de rechter niet wordt ontzegd ten gevolge van handelingsonbekwaamheid of dat hun gang naar de rechter geen vertraging oploopt wegens toegankelijkheidsproblemen, gebrek aan ondersteuning bij de besluitvorming of het ontbreken van hulp bij de communicatie, zoals tolken gebarentaal. |
|
1.9. |
De voorgestelde richtsnoeren inzake verbeteringen op het gebied van zelfstandig wonen en inclusie in de gemeenschap is een punt dat de Europese Commissie met bijzondere zorg moet behandelen. De richtsnoeren moeten gebaseerd zijn op zeer duidelijke definities van wat verstaan wordt onder institutionele zorg, niet-institutionele of gemeenschapsdiensten en zelfstandig wonen. Het EESC beveelt aan dat de Europese Commissie haar definities baseert op die welke zijn vastgesteld en overeengekomen door de Europese deskundigengroep voor de overgang van institutionele naar niet-institutionele zorg, alsmede op de algemene opmerking 5 bij artikel 19 van het CRPD. |
|
1.10. |
Het voorgestelde pakket voor betere werkgelegenheidsresultaten en de toezegging van de Europese Commissie om aanwerving en inclusie van personen met een handicap in de EU-instellingen te verbeteren vormen een duidelijk antwoord op oproepen van het maatschappelijk middenveld. Er kan niet genoeg worden benadrukt hoe belangrijk het is om in het licht van de COVID-19-pandemie de nadruk te leggen op het stimuleren van hoogwaardige arbeid voor personen met een handicap (2); in dit opzicht had de strategie doortastender kunnen zijn. Het EESC dringt er met klem op aan dat een begin wordt gemaakt met het vaststellen van indicatoren om de uitvoering van deze acties te monitoren, en dat alles in het werk wordt gesteld om deze maatregelen af te stemmen op die voor civiele bescherming en voor gezondheid en veiligheid op het werk. Wat de werkgelegenheid in de lidstaten betreft, kan dit ten dele worden bereikt door het voorstel van de Europese Commissie om in het nieuwe sociale scorebord van de sociale pijler indicatoren op te nemen met betrekking tot de arbeidsparticipatiekloof tussen mensen met en zonder handicap, en om in een aantal andere indicatoren een uitsplitsing naar handicap op te nemen. Het EESC benadrukt dat het niet alleen gaat om een hogere arbeidsparticipatie, maar ook om kwalitatief hoogstaand werk dat mensen met een handicap in staat stelt om hun sociale positie te verbeteren door middel van werk. Daarom stelt het voor dat het scorebord indicatoren bevat met betrekking tot de kwaliteit van de arbeid van personen met een handicap, bijvoorbeeld of zij voltijdse en langlopende contracten hebben, en of zij op de open arbeidsmarkt werkzaam zijn. De Europese Commissie zal zich sterk moeten maken voor de doelstellingen voor de lidstaten, die bepalen hoe ver zij het verschil in arbeidsparticipatie tussen mensen met en zonder handicap tegen 2030 moeten verkleinen. Wij pleiten voor ambitieuze doelstellingen die erop gericht zijn om iedere arbeidsparticipatiekloof zo veel mogelijk te dichten, met bijzondere aandacht voor werkgelegenheid op de open arbeidsmarkt. |
|
1.11. |
In de strategie wordt een aantal acties op het gebied van onderwijs voorgesteld. Het EESC benadrukt dat de actie op het gebied van opleiding voor leerkrachten in het buitengewoon onderwijs ook gericht moet zijn op het opleiden van leerkrachten in reguliere onderwijsomgevingen, zodat zij beter in staat zijn om inclusief klassikaal onderwijs aan te bieden. De lidstaten moeten worden aangemoedigd om leerkrachten in het buitengewoon onderwijs in te zetten in inclusieve omgevingen, zodat kinderen met een handicap de gespecialiseerde steun kunnen krijgen die zij wellicht nodig hebben, terwijl zij deel uitmaken van een reguliere school waar ook leerlingen zonder handicap naartoe gaan. |
|
1.12. |
Het voorstel voor actualisering van het instrumentarium voor een “mensenrechtenbenadering, die alle mensenrechten voor de ontwikkelingssamenwerking van de EU omvat”, is een positieve stap. Dit moet gebeuren met inbreng van nationale en lokale gehandicaptenorganisaties die gevestigd zijn in de landen waar deze investeringen worden gedaan. |
|
1.13. |
De actie ter ondersteuning van de lidstaten bij de uitvoering van het Verdrag van Den Haag inzake de internationale bescherming van kwetsbare volwassenen zou botsen met het CRPD wat betreft kwesties als gedwongen behandeling en dwang. Dit moet worden aangepakt met inbreng van gehandicaptenorganisaties voordat de Europese Commissie verdere actie onderneemt. |
|
1.14. |
Het EESC is verheugd dat de Europese Commissie toegezegd heeft het goede voorbeeld te geven. Voorstellen zoals die inzake de toegankelijkheid van gebouwen van de Europese Commissie moeten strikt worden gehandhaafd en mogen niet afwijken van het in de strategie geschetste tijdschema voor de uitvoering. |
|
1.15. |
De voorgestelde strategie voor gegevensverzameling is een van de cruciale voorstellen. Het EESC benadrukt dat moet worden gezorgd voor een meer systematische verzameling van uitgesplitste gegevens, eventueel met het gebruik van de korte reeks van vragen (Short Set of Questions) van de Washington Group. |
|
1.16. |
Een kader voor de monitoring van de doelstellingen en acties van de strategie zal naar verwachting tegen 2021 klaar zijn. Het EESC, en met name de groep Gehandicapten van het EESC, is bereid om de Europese Commissie te helpen bij het ontwerpen van dit kader, samen met gehandicaptenorganisaties, die ten volle en op zinvolle wijze bij het hele proces moeten worden betrokken. |
|
1.17. |
In de strategie staat dat personen met een handicap ten volle moeten deelnemen aan de Conferentie over de toekomst van Europa. Het EESC zou graag zien dat de Commissie deze belofte waarmaakt door personen met een handicap en de organisaties die hen vertegenwoordigen bij alle onderdelen van de conferentie te betrekken, en niet alleen bij de onderdelen die specifiek betrekking hebben op handicaps. |
|
1.18. |
Het EESC verzoekt de Commissie om voorbereidingen te treffen voor de selectie van een EU-kandidaat voor het Comité voor de rechten van personen met een handicap en beveelt aan een Europese vrouw met een handicap als kandidaat aan te wijzen. |
|
1.19. |
Ook de Raad van de EU speelt een essentiële rol bij de uitvoering van de strategie. Het EESC verzoekt de Raad zich aan te sluiten bij het Gehandicaptenplatform en snel een coördinator op het gebied van handicaps aan te wijzen, zoals bepaald in de strategie. De coördinator op het gebied van handicaps in de Raad moet dienen als contactpunt van het CRPD, zoals aan de EU is voorgesteld in de slotopmerkingen bij de herziening van het CRPD in 2015. |
|
1.20. |
Het EESC roept ook de gehandicaptenbeweging op om zich proactief op te stellen en erop aan te dringen dat elke actie in het kader van deze strategie wordt uitgevoerd zoals beloofd, en om zich solidair te tonen door ervoor te zorgen dat de maatregelen ook ten goede komen van immigranten en vluchtelingen met een handicap. De lancering van de strategie inzake de rechten van personen met een handicap is nog maar een begin. Het is niet de strategie zelf die voor echte veranderingen voor personen met een handicap zal zorgen, maar veeleer de kracht van elk van de onderdelen ervan in het komende decennium. Sociale partners en maatschappelijke organisaties moeten de uitvoering van de nieuwe strategie volledig ondersteunen. |
2. Algemene opmerkingen
|
2.1. |
Het EESC is verheugd dat de EU-strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030 een duidelijke stap voorwaarts is in vergelijking met de vorige strategie. Het EESC is ook zeer ingenomen met het raadplegingsproces van de Europese Commissie en met het feit dat veel van de voorstellen uit het EESC-advies (3) zijn overgenomen in de definitieve strategie. Dit onderstreept ook het duidelijke vermogen van het EESC om de resultaten van nieuw EU-beleid en nieuwe EU-initiatieven vorm te geven. |
|
2.2. |
Het EESC is verheugd dat de Europese Commissie zich heeft verbonden aan zeven vlaggenschipvoorstellen met duidelijke doelstellingen en termijnen voor de uitvoering. Dankzij deze mate van transparantie zullen het EESC, het maatschappelijk middenveld en de sociale partners hun inbreng in deze acties veel gemakkelijker kunnen voorbereiden. |
|
2.3. |
Van de vlaggenschipvoorstellen ziet het EESC vooral potentie in het centrum voor hulpbronnen, AccessibleEU. Het succes van dit centrum zal gedeeltelijk afhangen van de middelen die de Commissie ervoor uittrekt, de deskundigheid van het personeel en de mate waarin het in staat is om deskundigen die kennis van grote waarde aan de lidstaten kunnen overdragen, bijeen te brengen. |
|
2.4. |
Het EESC is verheugd over het voorstel voor een in de hele EU geldende gehandicaptenkaart. Het verschil dat deze kaart maakt voor het leven van personen met een handicap zal afhangen van de rechten en aanspraken die de kaart biedt wanneer zij wordt ingevoerd en van de vraag of stappen worden ondernomen om ervoor te zorgen dat zij in alle lidstaten wordt toegepast. |
|
2.5. |
Een van de sterke punten van de strategie is de wijze waarop zij van invloed zal zijn op de interne werking van de Europese Commissie en op de verbinding met andere EU-instellingen. Het EESC is vooral zeer te spreken over het streven naar een jaarlijkse uitwisseling tussen de Commissie en het EESC. Ook zijn wij van mening dat het EESC een plaats moet krijgen in het nieuwe Gehandicaptenplatform, naast organisaties van personen met een handicap. |
|
2.6. |
In sommige opzichten lijkt de strategie een aarzelende stap voorwaarts te zijn. Hoewel veel van de voorstellen uit het EESC-advies (4) in de strategie zijn overgenomen, worden er in het geheel geen toezeggingen gedaan omtrent de invoering van nieuwe wetgeving. Van de vijf acties die naar harde wetgeving verwijzen, zijn er vier evaluaties van bestaande wetgeving die reeds plaatsvinden, en is er één een voorstel om de mogelijkheid van wetgeving “in voorkomend geval” te onderzoeken. De nieuwe strategie geeft de voorkeur aan mechanismen zoals richtsnoeren en toolkits, die weliswaar de praktijken in de lidstaten vooruit kunnen helpen, maar een veel hoger risico op niet-naleving inhouden zonder dat de lidstaten voor het Hof van Justitie van de EU kunnen worden gedaagd. |
|
2.7. |
In de strategie heeft de Europese Commissie beloofd bepaalde kwesties aan te pakken via andere strategieën en actieplannen van de EU, zoals de EU-strategie voor een digitale overheid en het actieplan voor de sociale economie. De Europese Commissie verstrekt niet altijd details over de exacte manier waarop kwesties in verband met handicaps binnen deze strategieën zullen worden aangepakt. Er moeten meer details worden verstrekt over de wijze waarop de Europese Commissie precies van plan is dit te doen. |
|
2.8. |
Het EESC is bezorgd over de actie ter ondersteuning van de lidstaten bij de uitvoering van het Verdrag van Den Haag inzake de internationale bescherming van kwetsbare volwassenen, die zou botsen met het CRPD wat betreft kwesties als gedwongen behandeling en dwang bij medische procedures. Deze actie moet worden aangepakt met inbreng van gehandicaptenorganisaties voordat de Europese Commissie verdere actie onderneemt. |
|
2.9. |
Het EESC is van mening dat de strategie het potentieel heeft om echte veranderingen teweeg te brengen, maar dat dit volledig afhangt van hoe goed deze wordt uitgevoerd en hoe ambitieus de afzonderlijke acties zijn. Als de Europese Commissie en de lidstaten niet ambitieus zijn bij hun streven naar acties die de status quo ter discussie stellen, zou de strategie wel eens tekort kunnen schieten ten opzichte van de verwachtingen van de meer dan 100 miljoen personen met een handicap in de EU. |
|
2.10. |
Het EESC roept de gehandicaptenbeweging op om er proactief op toe te zien dat de strategie de beloften waarmaakt. Het is niet de strategie zelf die voor echte veranderingen voor personen met een handicap zal zorgen, maar veeleer de kracht van elk van de onderdelen ervan in het komende decennium. |
3. Toegankelijkheid en EU-rechten uitoefenen
|
3.1. |
De hoofdstukken twee en drie van de strategie betreffen acties in verband met toegankelijkheid en de uitoefening van EU-rechten. Hieronder volgen de belangrijkste acties: |
|
3.1.1. |
Een vlaggenschipinitiatief voor de oprichting van een centrum voor hulpbronnen met de naam AccessibleEU. Het centrum zal nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering en handhaving van toegankelijkheidsregels en deskundigen en vakmensen op het gebied van toegankelijkheid samenbrengen, en zal fungeren als plaats waar goede praktijken worden uitgewisseld en instrumenten en normen worden ontwikkeld om de uitvoering van de EU-wetgeving te vergemakkelijken. Dit weerspiegelt de oproep van het EESC voor een Europese Toegangsraad. De Europese Commissie moet verduidelijken hoe dit centrum gefinancierd en van personeel voorzien zal worden, en hoe het een beroep zal doen op toegankelijkheidsdeskundigen, personen met ervaring op het gebied van toegankelijkheidsproblemen en organisaties van personen met een handicap. |
|
3.1.2. |
Invoering van een Europese gehandicaptenkaart tegen eind 2023, die in alle lidstaten moet worden erkend. Het EESC is verheugd dat hiermee direct wordt ingegaan op de oproep in zijn advies uit 2019 (5). Het succes van dit initiatief zal afhangen van de reikwijdte van de door de kaart geboden rechten, en van de vraag of alle lidstaten ermee akkoord gaan om de kaart ten volle te implementeren. Het EESC dringt er bij de Europese Commissie op aan om ambitieus te zijn met de gehandicaptenkaart, aangezien deze een van de essentiële outputs van de strategie zal vormen alsook een benchmark waaraan velen het succes van de strategie zullen afmeten. |
|
3.1.3. |
De evaluatie van de toepassing van de richtlijn inzake webtoegankelijkheid en de beoordeling of de richtlijn moet worden herzien. Deze evaluatie is een gelegenheid om na te gaan of deze wetgeving geschikt is voor een publieke sector die steeds digitaler wordt, in het bijzonder na COVID-19. Het EESC is van mening dat de Europese Commissie een einde moet maken aan de vrijstelling van de werkingssfeer van de richtlijn voor bepaalde websites (bijv. scholen, kleuterscholen en kinderdagverblijven), aangezien deze mogelijke uitsluitingen negatieve gevolgen kunnen hebben gehad voor personen met een handicap die alleen via digitale hulpmiddelen toegang hebben tot deze overheidsdiensten. Ook moet er duidelijker worden uitgelegd welke maatregelen zullen worden genomen tegen lidstaten die niet aan de eisen van de richtlijn voldoen. |
|
3.1.4. |
Herziening van een aantal bestaande wetgevingsbesluiten, namelijk het wetgevingskader met betrekking tot de energieprestaties van gebouwen, met inbegrip van de gevolgen ervan voor de verbetering van de toegankelijkheid ten gevolge van renovatie-eisen, het regelgevingskader inzake passagiersrechten, Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6) betreffende EU-richtsnoeren voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnet om de bepaling inzake toegankelijkheid te versterken, en het pakket stedelijke mobiliteit. Hoewel het EESC betreurt dat de Europese Commissie niet ambitieuzer is geweest en niet meer op harde wetgeving gebaseerde acties heeft voorgesteld, is het verheugd dat zijn oproep tot actie op het gebied van de toegankelijkheid van de gebouwde omgeving en het vervoer bepalend is geweest voor de strategie. Het EESC dringt er bij de Europese Commissie op aan om in haar wijzigingen ambitieus te zijn en te pleiten voor doortastende maatregelen inzake toegankelijkheid. |
|
3.1.5. |
Opstelling van een gids van goede verkiezingspraktijken waarin de deelname van personen met een handicap aan het verkiezingsproces aan bod komt, en samenwerking met de lidstaten, het Europees samenwerkingsnetwerk voor verkiezingen en het Europees Parlement om de politieke rechten van personen met een handicap te waarborgen, met inbegrip van het passief kiesrecht en het recht om toegankelijke informatie te ontvangen. De Europese Commissie zal de behoeften van personen met een handicap ook aan bod laten komen in het compendium over e-stemmen en inclusieve democratische participatie ondersteunen. Het is belangrijk dat de Europese Commissie nauw samenwerkt met het Europees Parlement om ervoor te zorgen dat de volgende Europese verkiezingen toegankelijk zijn en dat de EU het goede voorbeeld geeft. |
4. Behoorlijke levenskwaliteit en gelijke participatie
|
4.1. |
De hoofdstukken vier en vijf van de strategie betreffen acties in verband met levenskwaliteit en gelijkheid. Hieronder volgen de belangrijkste acties: |
|
4.1.1. |
Een vlaggenschipinitiatief inzake richtsnoeren voor zelfstandig leven voor de lidstaten om zelfstandig leven en inclusie in de gemeenschap te verbeteren. Het EESC beschouwt dit als een potentieel cruciaal initiatief. De kracht ervan zal afhangen van een duidelijke en strikte definitie van wat institutionele zorg is, waarom die moet worden vermeden, en wat wordt verstaan onder investeringen in niet-institutionele of gemeenschapsdiensten en zelfstandig wonen. De richtsnoeren moeten worden opgesteld met inbreng van personen met een handicap en hun vertegenwoordigende organisaties. |
|
4.1.2. |
Een kader voor sociale diensten ter verbetering van de levering van diensten aan personen met een handicap en ter vergroting van de aantrekkelijkheid van banen op dit gebied. Het EESC is van mening dat dit kader niet alleen gericht moet zijn op het aantrekkelijker maken van de sociale dienstverlening in termen van salaris en arbeidsvoorwaarden, maar er ook voor moet zorgen dat dienstverleners een adequate opleiding krijgen over hoe zij steun kunnen verlenen die gebaseerd is op de keuzes van de gebruikers van de diensten en op een persoonsgerichte, op de mensenrechten gebaseerde aanpak. |
|
4.1.3. |
Een nieuw pakket voor arbeidsmarktresultaten van personen met een handicap. Als onderdeel van dit pakket zal de Europese Commissie ook trachten toe te zien op de strikte toepassing door de lidstaten van de rechten die onder de richtlijn voor gelijke behandeling in arbeid en beroep vallen en zal zij in 2021 verslag uitbrengen over de toepassing van de richtlijn. De Europese Commissie zal ook toezien op de ontwikkeling van een actieplan voor de sociale economie in 2021, met inbegrip van mogelijkheden voor personen met een handicap en integratie in de open arbeidsmarkt. Personen met een handicap ondervinden veel belemmeringen om toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt. Het EESC is van mening dat de Europese Commissie duidelijk moet aangeven welke belemmeringen er zijn en welke het meest dringend moeten worden aangepakt, alsook in hoeverre COVID-19 de situatie heeft verergerd. Wij bevelen aan dat de opzet van het pakket wordt voorafgegaan door een onderzoek of een enquête om personen met een handicap, alsook de organisaties die hen vertegenwoordigen, te vragen wat volgens hen gedaan moet worden. Het EESC is ook van mening dat het werkgelegenheidspakket toegespitst moet zijn op de mogelijkheid om toegang te krijgen tot hoogwaardige banen op de open arbeidsmarkt, alsook in de sociale economie en in D-Wisearbeidsmodellen, waarbij verdere uitsluiting van personen met een handicap moet worden voorkomen en waarbij met name aandacht moet worden besteed aan vrouwen en jongeren met een handicap die op zoek zijn naar werk. Het doel moet niet alleen zijn om de arbeidsparticipatiecijfers te verbeteren, maar ook om personen met een handicap in staat te stellen hun sociale status en financieel welzijn te verbeteren door betaald werk. |
|
4.1.4. |
Een studie naar sociale bescherming en diensten voor mensen met een handicap in 2022, gevolgd door richtsnoeren om de lidstaten te ondersteunen bij hervormingen op het gebied van sociale bescherming met speciale aandacht voor personen met een handicap en kaders voor de beoordeling van handicaps. De studie moet zich toespitsen op sociale diensten als basis voor het verzekeren van een waardig leven voor personen met een handicap, alsook op de rol van gezinnen en verzorgers. In de richtsnoeren moet dus worden onderstreept dat de diensten moeten kunnen inspelen op de individuele behoeften van personen met een handicap, in de gemeenschap moeten worden verleend en niet in een geïsoleerde setting en gepaard moeten gaan met een adequate uitkering voor personen met een handicap. Het is van cruciaal belang dat in de richtsnoeren inzake hervormingen van de sociale bescherming wordt ingegaan op de hogere kosten van levensonderhoud voor personen met een handicap en dat er bij de lidstaten op wordt aangedrongen om op een meer flexibele wijze personen met een handicap toe te staan hun uitkering te behouden, ongeacht hun eigen inkomen of dat van hun echtgenoot of partner. Personen met een handicap moeten de vrijheid hebben om werk te zoeken of met hun partner te leven/trouwen zonder financieel gestraft te worden. |
|
4.1.5. |
Een opleidingsstrategie voor rechtsbeoefenaars, met bijzondere aandacht voor de EU-wetgeving in verband met handicaps, waaronder het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD). In het kader hiervan zal een studie worden uitgevoerd naar procedurele waarborgen voor kwetsbare volwassenen in strafzaken en zal worden nagegaan of er wetgevingsvoorstellen nodig zijn voor de ondersteuning en bescherming van kwetsbare volwassenen, in overeenstemming met de strategie inzake de rechten van slachtoffers. De Europese Commissie zal de lidstaten ook richtsnoeren over de toegang tot de rechter voor personen met een handicap in de EU aanreiken. Zij zal de lidstaten ondersteunen bij het stimuleren van de participatie van personen met een handicap als beroepsbeoefenaars in het rechtssysteem. Het EESC is ingenomen met deze voorstellen, die een weerspiegeling vormen van de aanbevelingen die het in zijn advies heeft gedaan (7). Het EESC is ook verheugd dat de Europese Commissie het Bureau voor de grondrechten zal verzoeken de situatie van personen met een handicap die in instellingen verblijven, te onderzoeken in verband met geweld, misbruik en foltering. Deze acties moeten ook richtsnoeren bevatten over de wijze waarop ervoor kan worden gezorgd dat personen met een handicap de toegang tot de rechter niet wordt ontzegd of dat hun gang naar de rechter geen vertraging oploopt wegens toegankelijkheidsproblemen, gebrek aan ondersteuning bij de besluitvorming of het ontbreken van hulp bij de communicatie, zoals tolken gebarentaal. Goede praktijken over onderbouwde besluitvorming moeten worden verzameld overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van het CRPD. Het zou ook nuttig kunnen zijn na te gaan hoe de lidstaten de aanbeveling van de Commissie van 27 november 2013 betreffende procedurele waarborgen voor kwetsbare personen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (8), ten uitvoer hebben gelegd. |
|
4.1.6. |
Verscheidene acties op het gebied van onderwijs. Daartoe behoort steun voor de lidstaten bij het zorgen voor ondersteunende technologieën en bij het aanbieden van toegankelijke digitale leeromgevingen en inhoud in het kader van het actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027. De Europese Commissie stelt ook een toolkit voor inclusie in voor- en vroegschoolse educatie en opvang voor, met een specifiek hoofdstuk over kinderen met een handicap. Ten slotte zal de Europese Commissie de lidstaten ondersteunen om lerarenopleidingen verder uit te bouwen teneinde het tekort aan leerkrachten in het buitengewoon onderwijs te verhelpen en al het onderwijzend personeel in staat te stellen om met diversiteit en inclusief onderwijs om te gaan. Het EESC is verheugd dat de Europese Commissie de rol erkent die de EU kan spelen bij de bevordering van inclusief onderwijs, met name e-learning, aangezien leerlingen met een handicap tijdens de COVID-19-pandemie met veel toegankelijkheidsproblemen werden geconfronteerd. Het EESC zou echter willen benadrukken dat de actie inzake opleiding voor leerkrachten in het buitengewoon onderwijs ook gericht moet zijn op het opleiden van leerkrachten in reguliere onderwijsomgevingen, zodat zij beter in staat zijn inclusief klassikaal onderwijs aan te bieden. De Europese Commissie moet regulier inclusief onderwijs bevorderen en de lidstaten aanmoedigen om onderwijzers voor leerlingen met speciale behoeften in te zetten in inclusieve onderwijsomgevingen. Er moet ook worden geïnvesteerd in loopbaanbegeleiding voor personen met een handicap in het onderwijssysteem en daarin moeten ook verbeteringen worden aangebracht. |
|
4.1.7. |
Op het gebied van inclusieve kunst en cultuur, sport, vrije tijd en recreatieactiviteiten, met inbegrip van toerisme, zal de strategie de participatie versterken door op meerdere fronten te werken. Zo wordt er met de strategie gestreefd naar samenwerking met algemene en handicapspecifieke sportorganisaties alsook naar het toegankelijker maken — door gebruik van EU-middelen — van cultureel erfgoed en kunstevenementen voor mensen met een handicap. Daarnaast wordt met de strategie ook de creatie van kunst door kunstenaars met een handicap ondersteund. |
|
4.1.8. |
Het EESC betreurt dat het in de strategie ontbreekt aan ambitie ten aanzien van de goedkeuring van de horizontale richtlijn inzake non-discriminatie, die het afgelopen decennium in de Raad is geblokkeerd. Er zijn geen echte plannen om deze blokkade op te heffen of alternatieven voor te stellen, mocht de Raad niet tot een akkoord komen. |
|
4.1.9. |
Het EESC had ook graag gezien dat meer aandacht was besteed aan gezondheidsgerelateerde kwesties. De strategie is toegespitst op het plan voor kankerbestrijding, waar wij mee ingenomen zijn, maar is zeer vaag over geestelijke gezondheid, de toegankelijkheid van informatie in verband met gezondheid en de verlening van gezondheidszorg aan personen met een handicap die nog in instellingen wonen. |
5. Wereldwijd de rechten van personen met een handicap bevorderen
|
5.1. |
Hoofdstuk zes van de strategie heeft betrekking op acties in verband met de bevordering van de rechten van personen met een handicap wereldwijd. Hieronder volgen de belangrijkste acties: |
|
5.1.1. |
Versterking van gegevensverzameling van de EU over personen met een handicap bij door de EU gefinancierde humanitaire hulp, bijvoorbeeld door het gebruik van de korte reeks van vragen (Short Set of Questions) van de Washington Group te bevorderen. Dit is een uitstekend voorstel dat tegemoetkomt aan eerder door het EESC gedane verzoeken. Het EESC zou graag zien dat de verzameling van uitgesplitste gegevens op alle fronten wordt verbeterd, met name ten aanzien van personen die in instellingen wonen. De EU moet ook de uitvoering van het UNCRPD ondersteunen en de wereldwijde ratificatie ervan bevorderen. |
|
5.1.2. |
Actualisering van het instrumentarium voor een “mensenrechtenbenadering, die alle mensenrechten voor de ontwikkelingssamenwerking van de EU omvat” in 2021. Dit moet niet alleen gebeuren in samenwerking met gehandicaptenorganisaties in de EU, maar ook met nationale en lokale gehandicaptenorganisaties die gevestigd zijn in de landen waar deze investeringen worden gedaan. |
|
5.1.3. |
Het waarborgen van systematisch gebruik van de OESO/DAC-indicator voor handicaps om investeringen die aandacht besteden aan handicaps te volgen met het oog op een gerichte monitoring van EU-financiering. Het EESC is zeer verheugd dat deze suggestie, die het in zijn advies SOC/616 (9) heeft gedaan, is overgenomen. |
6. De strategie toepassen en het goede voorbeeld geven
|
6.1. |
De hoofdstukken zeven en acht van de strategie hebben betrekking op acties in verband met de uitvoering van de strategie, en op de wijze waarop de Europese Commissie haar structuur en manier van werken zal veranderen om dit te verwezenlijken. Hieronder volgen de belangrijkste acties: |
|
6.1.1. |
Een jaarlijkse gedachtewisseling met het EESC. Het EESC is verheugd dat zijn betrokkenheid bij de uitvoering van de strategie formeel wordt vastgelegd en kijkt uit naar deze voortdurende, gestructureerde samenwerking. Het EESC is ook verheugd dat de Europese Commissie ook regelmatige bijeenkomsten op hoog niveau zal organiseren met het Europees Parlement, de Raad en de EDEO, waaraan wordt deelgenomen door representatieve organisaties van personen met een handicap. |
|
6.1.2. |
Oprichting van het Gehandicaptenplatform ter vervanging van de Groep op hoog niveau gehandicaptenbeleid. Het platform zal de uitvoering van de strategie en van de nationale strategieën inzake handicaps ondersteunen. Daaraan zal worden deelgenomen door nationale contactpunten van het CRPD, organisaties van personen met een handicap en de Europese Commissie. Het platform zal een forum bieden voor de bespreking van de beoordelingen door de VN van de uitvoering van het CRPD door de lidstaten. Het EESC heeft grote verwachtingen van deze nieuwe structuur, die opener en transparanter belooft te worden dan de groep op hoog niveau. |
|
6.1.3. |
Een vernieuwde personeelsstrategie om de aanwerving en de loopbaanperspectieven van personeelsleden met een handicap te verbeteren, met inbegrip van een “Bureau voor diversiteit en inclusie” dat toezicht houdt op de ontwikkeling en uitvoering van acties ter bevordering van diversiteit en inclusie in de hele Europese Commissie. Het EESC beschouwt deze actie als een van de meest veelbelovende van de strategie en hoopt dat de aanwerving van personen met een handicap in de EU-instellingen hierdoor daadwerkelijk zal toenemen. Het EESC is ook verheugd dat de Europese Commissie de gerichte communicatie- en voorlichtingsstrategie van het EPSO zal bijwerken, en de verslaglegging door de managers van alle diensten van de Europese Commissie over diversiteit en redelijke aanpassingen voor personeelsleden met een handicap zal verbeteren. |
|
6.1.4. |
Verbetering van de toegankelijkheid van alle diensten voor audiovisuele communicatie en grafisch ontwerp van de Europese Commissie tegen 2023. Het EESC is ingenomen met deze actie en roept de Europese Commissie op om samen te werken met toegankelijkheidsdeskundigen om een zo hoog mogelijk niveau van toegankelijkheid te waarborgen. |
|
6.1.5. |
Het garanderen van de toegankelijkheid van alle nieuw in gebruik genomen gebouwen van de Europese Commissie. De Europese Commissie zal er ook voor zorgen dat de locaties voor evenementen van de Europese Commissie toegankelijk zijn en dat alle gebouwen van de Europese Commissie tegen 2030 aan de Europese toegankelijkheidsnormen voldoen. Het EESC dringt er bij de Europese Commissie op aan dit zonder mankeren te doen. |
|
6.1.6. |
Ontwikkeling van een strategie voor gegevensverzameling, die de lidstaten zal sturen en bestaande gegevensbronnen en indicatoren zal analyseren, met inbegrip van administratieve gegevens. Het EESC benadrukt de noodzaak om uitgesplitste gegevens te verzamelen, eventueel met het gebruik van de korte reeks van vragen (Short Set of Questions) van de Washington Group, zoals reeds in de strategie is aangegeven. |
|
6.1.7. |
Publicatie van een kader voor de monitoring van de doelstellingen en acties van deze strategie, gevolgd door de ontwikkeling van nieuwe handicapindicatoren en de publicatie van een verslag in 2024 over de strategie, waarin de stand van zaken wordt beoordeeld en de doelstellingen en acties zo nodig worden bijgesteld. Het EESC, en met name de groep Gehandicapten van het EESC, is bereid om samen met gehandicaptenorganisaties de Europese Commissie te helpen bij het uitwerken van dit kader. Het EESC is verheugd dat er een datum is vastgesteld voor het uitvoeringsverslag, zodat de Europese Commissie de gelegenheid krijgt om eventuele tekortkomingen tijdens de looptijd van de strategie te corrigeren. |
Brussel, 7 juli 2021.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) PB C 97 van 24.3.2020, blz. 41.
(2) Disability and labour market integration: Policy trends and support in EU Member States.
(3) PB C 97 van 24.3.2020, blz. 41.
(4) PB C 97 van 24.3.2020, blz. 41.
(5) PB C 97 van 24.3.2020, blz. 41, PB C 56 van 16.2.2021, blz. 36.
(6) Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).
(7) PB C 97 van 24.3.2020, blz. 41.
|
16.9.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 374/58 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad tot instelling van een Europese kindergarantie
(COM(2021) 137 final)
en over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — EU-strategie voor de rechten van het kind
(COM(2021) 142 final)
(2021/C 374/10)
|
Rapporteur: |
Kinga JOÓ |
|
Corapporteur: |
Maria del Carmen BARRERA CHAMORRO |
|
Raadpleging |
Europese Commissie, 31.5.2021 |
|
Rechtsgrondslag |
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
|
Besluit van het bureau |
23.3.2021 |
|
Bevoegde afdeling |
Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap |
|
Goedkeuring door de afdeling |
21.6.2021 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
7.7.2021 |
|
Zitting nr. |
562 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
231/0/2 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Een op de vier kinderen in de EU groeit op met het risico op armoede en sociale uitsluiting. Dit is onaanvaardbaar en vereist een gecoördineerde Europese aanpak die stoelt op sterke beleids- en wetgevingskaders om het tij te keren en de vicieuze cirkel van kansarmoede die overgaat van generatie op generatie te doorbreken. Er moet een ambitieus doel worden gesteld om tegen 2030 alle kinderen, en niet slechts vijf miljoen kinderen, uit de armoede te halen. |
|
1.2. |
Het is van essentieel belang om de rechten van het kind op te nemen in de beleidsvorming. Nagenoeg ieder beleidsterrein heeft gevolgen voor kinderen, en daarom is een brede maatschappelijke aanpak nodig om ervoor te zorgen dat verschillende beleidsmaatregelen (met betrekking tot gezin, onderwijs, economie, de digitale wereld, milieu en huisvesting) de gezondheid en het welzijn van kinderen langdurig versterken en verbeteren. Het is hoog tijd om op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau een geïntegreerde aanpak en horizontale maatregelen vast te stellen betreffende alle belangrijke gebieden die gevolgen kunnen hebben voor het leven van kinderen, zowel nu als in de toekomst. |
|
1.3. |
Het EESC beveelt aan in de nationale actieplannen inzake de kindergarantie een reeks maatregelen op te nemen die twee en meer generaties omspannen om steunmaatregelen te ontwikkelen voor kinderen en hun ouders, aangezien de kwetsbaarheid van kinderen niet kan worden aangepakt zonder de kwetsbaarheid van het gezin in ogenschouw te nemen. Ouders en verzorgers moeten worden ondersteund door een combinatie van maatregelen: een toereikend inkomen, een evenwicht tussen werk en privéleven, het opnemen van naar behoren betaald moederschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof, zorgverlof, flexibele werkregelingen en gezinsvriendelijke werkomgevingen. |
|
1.4. |
Mensenrechten en kinderrechten zijn voor alle lidstaten bindend, zoals bepaald in artikel 2 VEU. Het Europees beleidskader inzake kinderrechten moet worden versterkt; vele belanghebbenden hebben daarop aangedrongen. Maatschappelijke organisaties, met name die welke sociale diensten verlenen, kinderorganisaties, gezinsbonden en aanbieders van formeel en niet-formeel onderwijs, moeten worden geraadpleegd en terdege worden betrokken bij het opstellen van nationale actieplannen en de desbetreffende toezichtmechanismen. Een doeltreffende implementatie van deze twee EU-beleidskaders om aan armoede een einde te maken en de gezondheid en het welzijn van kinderen te bevorderen, kan het best worden ondersteund via gerichte acties. |
|
1.5. |
Slechts elf landen hebben specifieke ESF+-middelen geoormerkt om kinderen uit de armoede te halen, terwijl een aantal andere lidstaten zeer dicht bij het EU-gemiddelde zaten met hun gegevens over het armoederisico onder kinderen. Het EESC beveelt aan dat alle lidstaten ESF+-middelen oormerken voor de uitbanning van armoede onder kinderen, met als minimum het vastgestelde percentage van 5 %. Ook is het zaak de verzameling van hoogwaardige uitgesplitste gegevens te verbeteren, want dit kan helpen om in het oog te houden in hoeverre er vooruitgang wordt geboekt op weg naar de beoogde uitbanning van armoede en sociale uitsluiting onder kinderen. |
|
1.6. |
Het EESC beveelt de lidstaten aan vrije toegang te verlenen tot voor- en vroegschoolse educatie en zorg, onderwijs en schoolgerelateerde activiteiten en gezondheidszorg, of deze diensten kosteloos ter beschikking te stellen. Een andere mogelijkheid is dat zij er door middel van passende uitkeringen voor zorgen dat kinderen van deze belangrijke diensten gebruik kunnen maken zonder dat dit een extra financiële last voor de gezinnen met zich meebrengt. |
|
1.7. |
Het EESC beveelt de lidstaten aan om bij het opstellen van hun nationale plannen uit hoofde van de kindergarantie in voorkomend geval de doelgroep te specificeren, met dien verstande dat de kinderrechten van toepassing zijn op eenieder onder de 18 jaar. Dit is met name belangrijk om ervoor te zorgen dat kaders als de kindergarantie en de jongerengarantie elkaar aanvullen, in het belang van de begunstigden. |
|
1.8. |
Het EESC dringt er bij de Commissie op aan de strategie voor de rechten van het kind op horizontaal niveau te coördineren met andere onlangs goedgekeurde Europese strategieën, zoals de strategieën inzake gendergelijkheid, gelijkheid van lhbtiq’ers, Roma en de rechten van personen met een handicap. |
2. Inleiding
|
2.1. |
De rechten van het kind zijn de mensenrechten van eenieder die jonger is dan 18 jaar. De bescherming van de rechten van het kind is een doelstelling van de Europese Unie, zoals vermeld in artikel 3, lid 3, VEU en artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de EU. De Raad van Europa bevordert en beschermt de mensenrechten van kinderen op basis van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de strategie voor de rechten van het kind (2016-2021) en andere relevante rechtsnormen. Volgens het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (VRK) heeft iedere persoon die jonger is dan 18 jaar, waar ook ter wereld, recht op dezelfde burgerlijke, politieke, economische, sociale en culturele rechten, ongeacht etniciteit, geslacht, religie, taal, vaardigheden, migratiestatus, seksuele gerichtheid of welke andere status dan ook. Het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties (SDG’s) zijn in dit verband ook van toepassing. |
|
2.2. |
Op 4 juni 2007 werd het jaarlijkse Forum voor de rechten van het kind gelanceerd. Dit platform maakt de dialoog tussen de EU-instellingen en andere belanghebbenden mogelijk en ziet jaarlijks toe op de EU-acties op het gebied van kinderrechten. In 2010 heeft het EESC een advies goedgekeurd over kinderwelzijn en armoede over kinderen (1), en in 2011 een advies over een EU-agenda voor de rechten van het kind (2), waarin het de lidstaten opriep om kinderen op alle mogelijke manieren te ondersteunen. |
|
2.3. |
Op 20 februari 2013 heeft de Commissie aanbevelingen vastgesteld om de rechten van het kind te versterken, kinderarmoede terug te dringen en het welzijn van kinderen te verbeteren (3). Op 24 november 2015 heeft het Europees Parlement de Commissie en de EU-lidstaten verzocht een kindergarantie in het leven te roepen alsook programma’s die de ouders ondersteuning en mogelijkheden bieden om uit situaties van sociale uitsluiting te komen en te integreren op de arbeidsmarkt (4). Op 13 december 2017 hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie de Europese pijler van sociale rechten (EPSR) afgekondigd, waarin “Kinderopvang en hulp aan kinderen” (5) het elfde beginsel is. In de EPSR wordt ook het recht op bescherming tegen armoede en het recht op specifieke maatregelen die gelijke kansen versterken afgekondigd. Bij wijze van follow-up heeft de Commissie in juli 2020 opdracht gegeven tot een haalbaarheidsstudie (6) en in augustus 2020 een openbare raadpleging gelanceerd over de kindergarantie en over de verwezenlijking van een EU-strategie voor de rechten van het kind. |
|
2.4. |
Op 24 maart 2021 heeft de Commissie, met de steun van het Europees Parlement (7), de eerste brede EU-strategie voor de rechten van het kind voor de periode 2021-2024 aangenomen, evenals een voorstel voor een aanbeveling van de Raad tot instelling van een Europese kindergarantie. |
3. Algemene opmerkingen bij de EU-strategie voor de rechten van het kind en het voorstel van de Commissie voor een Europese kindergarantie
|
3.1. |
De EU-strategie voor de rechten van het kind is een op rechten gebaseerd beleidskader waarin de rechten van het kind als een horizontaal thema in het beleid en de wetgeving van de EU worden geïntegreerd. Het voorstel voor een aanbeveling van de Raad tot instelling van een EU-kindergarantie is juridisch bindend en omvat duidelijke uitvoeringsmaatregelen, doelstellingen en maatregelen waar de EU nauwlettend op moet toezien. Het EESC is ingenomen met beide voorstellen en is van mening dat de uitvoering ervan de Europese en nationale inspanningen ter bevordering van het welzijn van kinderen en ter vermindering van kinderarmoede zal ondersteunen. |
|
3.2. |
Kinderen zijn de meest kwetsbare leden van onze samenleving; zij zijn niet in staat om het risico van armoede en sociale uitsluiting op eigen kracht aan te pakken. Geweld tegen kinderen, in alle mogelijke vormen, is een wijdverbreide praktijk. De politie en andere algemene diensten zoals hulplijnen voor kinderen in tal van lidstaten melden dat zij als gevolg van de COVID-19-pandemie te maken krijgen met een toenemend aantal gevallen van bepaalde geweldsdelicten (8). Volgens gegevens van Eurostat van 2019 dreigden in de EU 18 miljoen kinderen, oftewel 22,2 % van de kinderen, op te groeien in armoede en een sociaal isolement, en dat cijfer zal waarschijnlijk stijgen door de sociale en economische gevolgen van de pandemie (9). Een op de vier kinderen in de EU groeit op in kwetsbare gezinnen die steun nodig hebben om de cyclus van armoede van generatie op generatie te doorbreken. |
|
3.3. |
Kinderen hebben zich uitgesproken over de rechten en de toekomst die zij zich wensen in de enquête Our Europe, Our Rights, Our Future, (10) die bijdroeg aan de opstelling van de EU-strategie voor de rechten van het kind en de kindergarantie. Vijf kinderrechtenorganisaties verzamelden in dat verband de opvattingen van meer dan 10 000 kinderen. Uit de bevindingen werd duidelijk dat de standpunten van kinderen in aanmerking moeten worden genomen bij de totstandkoming van de economische, sociale, wettelijke en beleidskaders en -prioriteiten van de EU. |
|
3.4. |
De EU-strategie voor de rechten van het kind gaat uit van een totaalbenadering en heeft als overkoepelend doel het leven van kinderen in de EU en elders in de wereld op zes belangrijke gebieden te verbeteren: i) deelname van kinderen aan het politieke en democratische leven in de EU; ii) sociaal-economische inclusie, onderwijs en gezondheid; iii) preventie van en bescherming tegen alle vormen van geweld en discriminatie; iv) kindvriendelijke justitie; v) kinderen in het digitale tijdperk en vi) de mondiale dimensie van de rechten van het kind. Het voorstel voor een aanbeveling van de Raad tot instelling van een Europese kindergarantie is toegespitst op sociaal-economische inclusie en op de toegang van kinderen in nood tot een aantal essentiële diensten: voor- en vroegschoolse educatie en opvang, onderwijs en schoolgerelateerde activiteiten en toegang tot gezondheidszorg, gezonde voeding en adequate huisvesting. Het voorstel draagt bij tot de EU-strategie voor de rechten van het kind, met de nadruk op kinderen in de EU. |
|
3.5. |
De strategie roept op tot een inclusievere en systematischere participatie van kinderen op lokaal, nationaal en EU-niveau. Hiertoe zal in samenwerking met het Europees Parlement en kinderrechtenorganisaties een nieuw EU-platform voor de participatie van kinderen worden opgericht om ervoor te zorgen dat kinderen meer bij de besluitvorming worden betrokken. |
|
3.6. |
In de strategie wordt erop aangedrongen dat kinderen gevrijwaard van geweld en uitbuiting opgroeien. Kinderen kunnen slachtoffer, getuige of dader van geweld zijn. Volgens verslagen van de Internationale Arbeidsorganisatie worden vele kinderen uitgebuit op de arbeidsmarkt en ingezet om dwangarbeid te verrichten, met inbegrip van seksuele uitbuiting en prostitutie. In de strategie wordt ook opgeroepen tot kindvriendelijke justitie en wordt erop gewezen dat gerechtelijke procedures moeten worden aangepast aan hun leeftijd en behoeften en de belangen van het kind voorop moeten stellen. Kinderen moeten gewaarborgde toegang hebben tot justitie, zodat hun rechten ten volle erkend en uitgeoefend kunnen worden. De efficiency van gerechtelijke procedures, onder meer door gespecialiseerde training van rechterlijke ambtenaren, dient hierbij voorop te blijven staan. |
|
3.7. |
De gezinsomgeving is voor kinderen essentieel om zich te kunnen ontplooien. In haar strategie voor gendergelijkheid 2020-2025 wijst de Commissie erop dat het voor de sociale inclusie van kinderen belangrijk is dat de zorg voor kinderen gelijk wordt verdeeld tussen de ouders. De COVID-19-pandemie heeft disproportionele sociale en economische gevolgen gehad voor vrouwen, en ouders moeten meer dan ooit als een team samenwerken in het belang van het kind. De uitvoering van zowel de kindergarantie als de strategie voor de rechten van het kind moet worden gekoppeld aan belangrijke initiatieven van de EPSR, zoals de omzetting van de EU-richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven. |
|
3.8. |
Er bestaat een breed scala aan gezinsmodellen in de EU, waaronder regenbooggezinnen met een of meer lhbtiq’ers. Overeenkomstig de strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025 van de Commissie moeten kinderen van regenbooggezinnen worden beschermd, met name in transnationale situaties waarin het, als gevolg van verschillen in het familierecht tussen de lidstaten, kan gebeuren dat familiebanden niet meer worden erkend zodra regenbooggezinnen de binnengrenzen van de EU overschrijden. Overeenkomstig de strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030 moeten kinderen met een handicap in gelijke mate het recht hebben om in de gemeenschap te worden opgenomen, met keuzemogelijkheden die gelijk zijn aan die van anderen. Volgens het strategisch EU-kader voor gelijkheid, integratie en participatie van de Roma 2020-2030 moet de sociale achterstand van Roma-kinderen worden aangepakt. Van jongs af aan moet worden ingezet op het voorkomen van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid, genderidentiteit/-expressie en geslachtskenmerken, handicap en etnische afkomst. |
|
3.9. |
Het voorstel voor een garantie biedt de lidstaten richtsnoeren en middelen om kinderen in nood te steunen, gelet op het sterke verband tussen sociale uitsluiting van kinderen en het gebrek aan toegang tot essentiële diensten. Bij kwetsbare kinderen gaat het onder meer om i) dakloze kinderen of kinderen die met ernstige woningnood kampen; ii) kinderen met een handicap; iii) kinderen met een migratieachtergrond; iv) kinderen die tot een raciale of etnische minderheid behoren (in het bijzonder Roma); v) kinderen in alternatieve zorg (met name in een instelling); en vi) kinderen in kwetsbare gezinnen. |
|
3.10. |
De garantie is een strategisch kader dat de acties van de 27 lidstaten aanstuurt via nationale actieplannen die erop gericht zijn om de garantie ten uitvoer te leggen en die toegespitst zijn op huishoudens met kinderen die met armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd. De aanbeveling moet door de Raad van de EU worden vastgesteld, waarna de lidstaten zes maanden de tijd hebben om nationale actieplannen voor de kindergarantie op te stellen. In de garantie wordt benadrukt dat, hoewel het waarborgen van de toegang tot de diensten een belangrijk onderdeel is van de bestrijding van sociale uitsluiting bij kinderen, dit deel zou moeten uitmaken van een bredere aanpak en van een stimulerend kader voor sociaal en gezinsbeleid. |
|
3.11. |
In de strategie worden aanbevelingen geformuleerd voor Europese en nationale acties op verschillende beleidsterreinen en in verschillende financieringsprogramma’s die van invloed zijn op de gezondheid en het welzijn van kinderen, zoals EU-fondsen, migratie, gezondheidszorg, huisvesting, onderwijs, economie, milieu en digitale transformatie. |
|
3.12. |
De Commissie zal op het jaarlijkse Europees Forum voor de rechten van het kind verslag uitbrengen over de voortgang van de strategie op EU- en nationaal niveau. Eind 2024 zal de strategie worden geëvalueerd, waarbij ook kinderen zullen worden betrokken. De Commissie zal de vorderingen met betrekking tot de garantie monitoren met behulp van een mix van instrumenten, met inbegrip van het Europees Semester. |
|
3.13. |
In de nationale actieplannen moeten transparante gegevens over het gebruik van EU- en nationale middelen worden opgenomen, samen met een tijdschema voor de activiteiten. De lidstaten kunnen hun acties ondersteunen met EU-middelen, met name uit het ESF+ en NextGenerationEU. Het ESF+ omvat een specifieke doelstelling op dit gebied en reserveert middelen voor de bestrijding van kinderarmoede. Volgens de nieuwe verordening moeten de EU-lidstaten waar de gemiddelde kinderarmoede hoger ligt dan het EU-gemiddelde voor 2017-2019 (23,4 %), ten minste 5 % van hun ESF+-middelen toewijzen voor de bestrijding van kinderarmoede. |
4. Specifieke opmerkingen over de EU-strategie voor de rechten van het kind
|
4.1. |
De EU-strategie voor de rechten van het kind is een broodnodig kader van de Europese Unie om de rechten van kinderen te beschermen en de positie van kinderen te versterken. Terwijl volwassenen stemrecht hebben en toegang hebben tot rechtsmiddelen en formele klachtenprocedures wanneer hun rechten worden geschonden, zijn kinderen vaak uitgesloten van deze mechanismen. Kinderen hebben dus geen stem in het beleidsvormingsproces, en hun belangen kunnen onzichtbaar blijven voor de overheid indien geen bewuste en systematische inspanningen worden geleverd om die belangen te beschermen en te bevorderen. |
|
4.2. |
Een zinvolle participatie van kinderen vereist ingrijpende veranderingen in politieke en institutionele structuren, maar ook in houding, waarden en culturele praktijken, zodat kinderen worden erkend als burgers en belanghebbenden. Om er beter voor te zorgen dat kinderen kunnen meedoen en dat hun stemmen en wensen worden gehoord, moet er worden ingezet op capaciteitsopbouw voor zowel kinderen als volwassenen, onder meer via niet-formele activiteiten die door maatschappelijke actoren binnen en buiten de schoolomgeving worden aangeboden. De Conferentie over de toekomst van Europa biedt een uitstekende gelegenheid om kinderen te laten participeren, en ook het EESC zal mogelijkheden onderzoeken om de kinderparticipatie geleidelijk te vergroten. |
|
4.3. |
Kinderen zijn individuen en leden van een gezin en een gemeenschap; zij hebben rechten en verantwoordelijkheden die passen bij hun leeftijd en ontwikkelingsfase en het recht op levenskwaliteit. Ouders en verzorgers spelen een fundamentele rol in de cognitieve, lichamelijke en emotionele ontwikkeling van het kind. Een warme en ondersteunende (groot)ouder-kindrelatie is essentieel voor het welzijn en de weerbaarheid van kinderen. Ook de band tussen broers en zussen kan een sleutelrol spelen in de ontwikkeling van kinderen. Deze band is van bijzonder belang voor kinderen in alternatieve zorg, en daarom moeten broers en zussen bij elkaar kunnen blijven, tenzij dat niet in hun belang is. In het beleid moeten investeringen in kinderen en hun gezinnen prioriteit krijgen en moet ervoor worden gezorgd dat gezinnen op passende en hoogwaardige wijze worden ondersteund met een systemische meergeneratiebenadering voor de opvoeding van kinderen waarbij positieve opvoedingsvaardigheden over het voetlicht worden gebracht. |
|
4.4. |
Het in de strategie voorgestelde initiatief ter ondersteuning van de ontwikkeling en versterking van geïntegreerde kinderbeschermingssystemen moet worden aangevuld met maatregelen om alle vormen van geweld tegen kinderen te voorkomen. Wanneer kinderen slachtoffer of getuige zijn van geweld, kan dat langdurige gevolgen hebben voor hun lichamelijke, emotionele en psychologische ontwikkeling. Er is een plan nodig met de betrokkenheid van alle bestuursniveaus, van de EU tot gemeenten, om geweld tegen kinderen te voorkomen en te bestrijden en hun blootstelling aan alle vormen van geweld, misbruik en verwaarlozing aan te pakken, met inbegrip van lichamelijk en psychologisch geweld, seksueel geweld, onlinegeweld, huiselijk geweld, institutioneel geweld en geweld op school. De nodige aandacht moet uitgaan naar meervoudige kwetsbaarheid, waarbij te denken valt aan de verhoogde risico’s voor meisjes, kinderen (en vooral meisjes) met een handicap, kinderen die leven in kwetsbare situaties en huishoudens waarin geweld voorkomt. In het geval van minderjarige geweldplegers is er niet alleen behoefte aan kindvriendelijke gerechtelijke procedures, maar ook aan kindvriendelijke instellingen, zodat hun volledige sociale reïntegratie kan worden gefaciliteerd. Noodhulplijnen en soortgelijke door ngo’s gerunde diensten ter ondersteuning van kinderen en gezinnen moeten structurele financiering krijgen om duurzaamheid en doeltreffendheid te waarborgen. |
|
4.5. |
De kinderrechten moeten ook aan bod komen in belangrijke invloedssferen die raken aan het welzijn van kinderen en hun gezinnen. Beleidsmakers moeten de kinderrechten systematisch integreren in hun beleid om de mogelijke impact van initiatieven op kinderen en hun rechten te beoordelen. Wanneer de rechten van het kind in het geding zijn in betrekkingen met derde landen, is het van belang snel en doeltreffend op te treden wanneer dat nodig is. Dat is de overkoepelende aanpak van de strategie, die centraal moet staan in het uitvoerings- en evaluatieproces. Voorts moeten de lidstaten bij de uitvoering van de strategie worden geholpen met een overzicht van beste praktijken die reeds worden toegepast in andere landen en goede resultaten hebben opgeleverd. |
|
4.6. |
Kinderen zijn het minst verantwoordelijk voor de klimaatverandering, maar dragen wel de grootste last van de gevolgen ervan. In de strategie wordt gewezen op de gevolgen van de milieu- en klimaatcrisis voor kinderen, maar dat gaat niet ver genoeg; de strategie moet ervoor zorgen dat de lichamelijke en geestelijke gezondheid van kinderen een uitgangspunt vormen in het milieubeleid en de milieuwetgeving om de blootstelling van kinderen aan milieurisico’s te verminderen. Kinderen zijn gevoeliger en kwetsbaarder voor milieurisico’s dan volwassenen. |
|
4.7. |
De volgende generatie zal waarschijnlijk een totale samensmelting van het offline- en onlineleven meemaken. De strategie volgt deze aanpak: de rechten van het kind integreren in de digitale wereld om die toekomstbestendig te maken. Tegenwoordig gebruiken steeds meer kinderen op steeds jongere leeftijd digitale apparaten. Wij hebben behoefte aan toegankelijke digitale omgevingen met standaardinstellingen die werken voor alle kinderen, met strenge regels voor een veiliger internet ondersteund door voorlichting over digitaal burgerschap. Kinderen hebben recht op toegang tot online-informatie uit een verscheidenheid van bronnen en mogen niet worden onderworpen aan zelflerende algoritmen of bedrijfsmodellen op basis van reclame die gepaard gaan met een informatievoorziening van lage kwaliteit. |
|
4.8. |
Kinderen kunnen — al op jonge leeftijd — het slachtoffer worden van cyberpesten en dat kan ernstige of zelfs fatale geestelijke gezondheidsproblemen veroorzaken. Kinderen worden ook het slachtoffer van online seksueel misbruik. Dat was tijdens de lockdown meer dan ooit het geval, toen de online-uitwisseling van kinderpornografisch materiaal aanzienlijk steeg (11). De preventie en bestrijding van elke vorm van onlinegeweld is van het allergrootste belang voor de onlineveiligheid van kinderen. |
|
4.9. |
Alle media en adverteerders moeten de rechten van kinderen, met name van jongere kinderen, eerbiedigen en kinderen moeten consumentenbescherming genieten. Dit is met name van belang in het kader van betaalbare gezonde voeding uit milieuduurzame bron. In de strategie wordt voorgesteld beste praktijken en een vrijwillige gedragscode te ontwikkelen teneinde op kinderen gerichte marketing van producten met een hoog gehalte aan suiker, vet en zout terug te dringen. Er is behoefte aan een coherente beleidsvorming, strengere wettelijke controles op productinformatie en voorlichting over voedselveiligheid en -marketing teneinde reclame voor ongezonde levensmiddelen en dranken aan banden te leggen. |
5. Specifieke opmerkingen over de Europese kindergarantie
|
5.1. |
Kinderarmoede, deprivatie, discriminatie en uitsluiting behoren tot de grootste obstakels voor de uitoefening van de rechten van het kind. Het EESC is dan ook ingenomen met de aandacht die in de Europese kindergarantie uitgaat naar deze gebieden, in samenhang met de armoededoelstelling voor 2030 van de EPSR, waarbij het streven is om tegen 2030 ten minste vijf miljoen kinderen uit de armoede te halen. Dit is een belangrijke stap voorwaarts, maar het EESC dringt er bij de lidstaten op aan in hun actieplannen voor de kindergarantie kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen op te nemen die verder gaan dan de doelstelling van de Europese Commissie door rekening te houden met de impact van COVID-19. Deze actieplannen moeten worden gekoppeld aan bestaande wettelijke en beleidsdocumenten die in het kader van het toezicht op het VRK zijn aangenomen. |
|
5.2. |
In de haalbaarheidsstudie naar de kindergarantie zijn de voordelen verkend van een tweesporenbenadering die alle kinderen, ook de meest behoeftige, toegang moet bieden tot diensten (12). Waar nodig moeten de kinderen die het sterkst worden belemmerd bij de toegang tot de dienstverlening aanvullende en gerichte steun krijgen om hun toegang te bieden via automatische mechanismen die elke vorm van stigmatisering voorkomen. Dit moet worden toegepast op alle in de kindergarantie genoemde dienstverleningsgebieden, via een brede en intersectionele aanpak, om ervoor te zorgen dat ieder kind dezelfde kansen en start in het leven krijgt, ongeacht de gezinssituatie of achtergrond of individuele behoeften, en om volledig aan te sluiten op de transitie naar hoogwaardige gezins- en gemeenschapsgerichte zorgdiensten. |
|
5.3. |
In hun gezamenlijke verklaring van 2020 over kinderopvangvoorzieningen in de EU benadrukken de sociale partners dat ieder kind recht heeft op toegang tot hoogwaardig en inclusief onderwijs en opvang van jonge kinderen (OOJK) om een goede start in het leven te maken, rekening houdend met de Barcelona-doelstellingen en de aanstaande herziening daarvan. Dat is overigens geen verplichting: ouders moeten de vrijheid hebben om te bepalen wat volgens hen het beste is voor hun kind voordat het de leerplichtige leeftijd bereikt. Er moet echter continuïteit bestaan tussen de zorg die gezinnen in de eerste maanden/jaren van het leven van een kind leveren en professioneel OOJK dat op de behoeften van het individuele kind is toegesneden zodra kinderen naar school gaan en de ouders weer aan het werk gaan of een opleiding gaan volgen. |
|
5.4. |
Voor oudere kinderen (15-18 jaar) moet worden gezorgd voor samenhang tussen de kindergarantie en de jongerengarantie, waarbij mogelijke overlappingen moeten worden onderkend en sprake moet zijn van een duidelijke toewijzing van budgetten, en waarbij in de nationale actieplannen aan de leeftijd aangepaste en onderscheidende maatregelen moeten worden ontwikkeld om kinderen en hun ouders te ondersteunen bij een soepele overgang tussen onderwijs en werk. In dit verband moeten kinderen zonder stereotypen worden voorgelicht over de arbeidswereld om hen voor te bereiden op het werkzame leven, en moeten zij (vooral meisjes) worden aangemoedigd om te kiezen voor een STEM-studie (wetenschap, technologie, engineering en wiskunde), en moeten jongens worden aangespoord om te kiezen voor zorg- en onderwijsberoepen. |
|
5.5. |
Ongelijke toegang tot gezondheidszorg is moreel verwerpelijk en in sociaal opzicht onrechtvaardig. Deze ongelijkheid is in strijd met het grondrecht van patiënten op de hoogst haalbare gezondheid, waaronder geestelijke gezondheid, en gaat niet alleen ten koste van mensen, maar is ook duur, vanuit het oogpunt van de economische houdbaarheid van de overheidsuitgaven. Naast de gezondheidsrisico’s heeft de COVID-19-pandemie ook geleid tot een afname van het emotionele en geestelijke welzijn van kinderen. Veel kinderen zijn angstig door de gebrekkige informatie en de onzekerheid over de huidige situatie of voelen zich eenzaam en kampen met zelfmoordgedachten. In deze situaties is het cruciaal om snel hoogwaardige medische bijstand en geestelijkegezondheidssteun te bieden. |
|
5.6. |
Gemiddeld leeft 5,4 % van de kinderen in de schoolgaande leeftijd (6-16 jaar) in Europa in een huishouden dat zich geen computer of internetverbinding kan veroorloven. De bestrijding van armoede onder kinderen en gezinnen in het kader van de kindergarantie moet ook gepaard gaan met het aanpakken van digitale deprivatie. De EU-SILC-indicator voor ernstige materiële deprivatie (13) moet ten minste één variabele inzake digitale deprivatie omvatten. Een kwart van alle Europeanen is niet in staat hun woning voldoende te verlichten, te verwarmen of te verkoelen, wat bijdraagt tot de dood van 100 000 mensen per jaar. Volgens het in het najaar van 2020 gepubliceerde verslag van het Europees Netwerk voor sociaal beleid worden niet alleen huishoudens met een laag inkomen, maar in een aanzienlijk aantal lidstaten ook een groot deel van de middeninkomenshuishoudens door energiearmoede getroffen. De levenskwaliteit en de levenskeuzes van kinderen, alsmede hun gezondheidstoestand, worden beïnvloed door hun toegang tot energie. Om tegelijkertijd voor sociale en ecologische rechtvaardigheid te zorgen, moet er in het kader van de kindergarantie aandacht worden besteed aan de energiearmoede van kinderen, in samenhang met de acties uit hoofde van beginsel 20 van de EPSR. |
|
5.7. |
Na de snelle goedkeuring van de aanbeveling van de Raad moeten de nationale actieplannen voor de kindergarantie de drieledige aanpak van de Aanbeveling 2013/112/EU van de Commissie (14) over investeren in kinderen volgen (toegang tot adequate middelen, toegang tot betaalbare hoogwaardige diensten en het recht van kinderen om te participeren) en worden ontwikkeld in overleg met kinderen en hun gezinnen en met maatschappelijke organisaties, waarbij de nationale, regionale en lokale maatschappelijke dialoog wordt versterkt. Organisaties (zowel overheids- als non-profitorganisaties) die ondersteunende diensten verlenen, moeten als stakeholders worden betrokken bij het proces van de kindergarantie, net als de sociale partners die op de dienstverleningsgebieden in kwestie werkzaam zijn, teneinde fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en toegang van kinderen tot diensten van de hoogste kwaliteit te garanderen. |
|
5.8. |
Het EESC is ingenomen met het voorstel voor nationale kindergarantiecoördinatoren die over voldoende middelen en bevoegdheden beschikken om op doeltreffende wijze de uitvoering van deze aanbeveling te coördineren en te monitoren. Een efficiënt systeem zal van essentieel belang zijn om intergouvernementele coördinatieregelingen (op nationaal en subnationaal niveau) op te zetten voor de ontwikkeling, uitvoering en monitoring van het welzijn van kinderen en voor het terugdringen van kinderarmoede en sociale uitsluiting. Geïntegreerde nationale benaderingen moeten worden vertaald in geïntegreerde benaderingen op regionaal en lokaal niveau, en de synergieën daartussen moeten worden gewaarborgd met behulp van doeltreffende regelingen. Alle desbetreffende indicatoren moeten waar mogelijk op lokaal niveau worden uitgesplitst om een duidelijker beeld te krijgen van territoriale verschillen en om de uitvoering van de aanbeveling beter te plannen en te monitoren. |
|
5.9. |
De COVID-19-pandemie heeft de schijnwerpers gezet op reeds bestaande problemen en de onmiddellijke behoeften van vele kwetsbare gezinnen, die waarschijnlijk het zwaarst zullen worden getroffen door de langetermijngevolgen van de pandemie op economisch, onderwijs-, gezondheids- en welzijnsgebied. De tekortkomingen in en het gebrek aan coördinatie tussen de stelsels zijn nog groter geworden. De verslechterende economische en sociale omstandigheden hebben het risico van kinderverwaarlozing vergroot. De sluiting van onderwijsinstellingen heeft veel ouders en verzorgers voor grote problemen gesteld. Spijbelen leidde tot een hoger risico op schooluitval onder kinderen uit gemarginaliseerde groepen en resulteerde in grote problemen voor kinderen met een handicap, waaronder leermoeilijkheden. Het is van essentieel belang dat scholen ieder kind dezelfde mogelijkheden en zo nodig gerichte ondersteuning bieden. |
|
5.10. |
Gezinsdiensten kunnen gezinnen ook belangrijke ondersteuning bieden om met deze situatie om te gaan (15). In het kader van de ondersteuning van gezinnen bij hun fundamentele taken moeten lacunes met betrekking tot onderwijs, opleiding, sociale inclusie, ouderschapsvaardigheden, psychologisch welzijn, toegang tot diensten, werkgelegenheid en inkomen worden weggenomen en moet verder worden gekeken dan het sociaal beleid. Het EESC pleit daarom opnieuw voor een “Care Deal for Europe”om de kwaliteit van de diensten die gedurende het hele leven worden verleend, te verbeteren (16). De gezondheid en het welzijn van kinderen hangen af van een universeel 21e-eeuws gezinsbeleid, waarin kinderen gelijk worden behandeld, ongeacht de gezinssamenstelling. |
|
5.11. |
De sociale dialoog speelt een rol bij de ontwikkeling van praktische instrumenten om kinderopvang toegankelijker en betaalbaarder te maken, bijvoorbeeld door via collectieve overeenkomsten gemeenschappelijke fondsen in het leven te roepen ter ondersteuning van kinderopvangprojecten die voorzien in specifieke behoeften van werkende ouders in specifieke sectoren, zoals opvang voor zieke of gehandicapte kinderen en opvang buiten de normale openingsuren. Het is dan ook van groot belang om rekening te houden met de gezamenlijke verklaring van de sociale partners waarin erop wordt gewezen dat het tekort aan naschoolse opvang en vakantieopvang in Europa een belangrijke belemmering voor ouders met schoolgaande kinderen vormt om voltijds betaald werk te verrichten. Samenwerking tussen dagopvangvoorzieningen en instanties in de sociaal-culturele sfeer, zoals sportclubs, muziekscholen en culturele organisaties, is essentieel. Lichaamsbeweging en culturele vorming komen de lichamelijke, sociale, emotionele en culturele ontwikkeling van kinderen aanzienlijk ten goede. |
Brussel, 7 juli 2021.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) PB C 44 van 11.2.2011 blz. 34.
(2) PB C 43 van 15.2.2012, blz. 34.
(3) PB L 59 van 2.3.2013, blz. 5.
(4) Resolutie van het Europees Parlement van 2015 over vermindering van de ongelijkheid, met bijzondere focus op kinderarmoede (PB C 366 van 27.10.2017, blz. 19), paragraaf 46.
(5) Interinstitutionele afkondiging van de Europese pijler van sociale rechten.
(6) Feasibility study for a child guarantee, final report.
(7) Resolutie van het Europees Parlement van 2021 over de rechten van het kind in het licht van de EU-strategie voor de rechten van het kind.
(8) Regionaal WHO-Bureau voor Europa, The rise and rise of interpersonal violence — an unintended impact of the COVID-19 response on families (2020).
(9) Unicef, Supporting Families and Children Beyond COVID-19 — Social protection in high-income countries (2021).
(10) Unicef, Children speak up about the rights and the future they want (2021).
(11) PB C 10 van 11.1.2021, blz. 63.
(12) Feasibility study for a child guarantee, final report.
(13) Deze indicator wordt vervangen door een indicator voor ernstige materiële en sociale deprivatie (SMSD).
(14) Aanbeveling 2013/112/EU van de Commissie van 20 februari 2013 — Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken (PB L 59 van 2.3.2013, blz. 5).
(15) OECD Looking beyond COVID-19: Strengthening family support services across the OECD.
|
16.9.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 374/66 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Actieplan over de synergieën tussen de civiele, de defensie- en de ruimtevaartindustrie
(COM(2021) 70 final)
(2021/C 374/11)
|
Rapporteur: |
Manuel GARCÍA SALGADO |
|
Corapporteur: |
Jan PIE |
|
Raadpleging |
Europese Commissie, 26.3.2021 |
|
Rechtsgrondslag |
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
|
Bevoegde afdeling |
Adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI) |
|
Goedkeuring door de afdeling |
17.6.2021 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
8.7.2021 |
|
Zitting nr. |
562 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
195/0/7 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is van mening dat het initiatief om synergieën tussen door de EU gefinancierde instrumenten te bevorderen en tegelijkertijd een kruisbestuiving tussen de civiele, de defensie- en de ruimtevaartindustrie mogelijk te maken, de Europese strategische autonomie en technologische soevereiniteit kan versterken, de veiligheid van de burgers kan verbeteren, de interne markt verder kan ontwikkelen en het concurrentievermogen, de economische groei en de werkgelegenheid kan stimuleren. Het EESC staat dan ook volledig achter de doelstellingen van het actieplan en dringt aan op een snelle, krachtige en ambitieuze uitvoering van de elf acties. |
|
1.2. |
De invoering van nieuwe digitale en andere opkomende technologieën op het gebied van defensie en veiligheid moet een belangrijke prioriteit van het actieplan zijn. Om deze invoering te vergemakkelijken, moet ervoor worden gezorgd dat bij relevante civiele initiatieven van begin af aan rekening wordt gehouden met de defensie- en veiligheidsvereisten. Dit zou ook bijdragen tot het optimaliseren van de reikwijdte en de efficiëntie van de specifieke financieringsinstrumenten voor defensie en veiligheid. |
|
1.3. |
Tegelijkertijd is het EESC van mening dat het actieplan zich niet mag beperken tot het in kaart brengen van de bestaande mogelijkheden voor synergieën. Het moet ook de weg wijzen om van een ad-hocbenadering over te schakelen op een meer systematische benadering waarbij de synergieën voortvloeien uit het ontwerp (“synergies by design”). Het EESC moedigt de Commissie dan ook aan om in alle relevante programma’s nieuwe vormen van geïntegreerde planning op te nemen. |
|
1.4. |
Volgens het EESC kan de koppeling van vaardigheden, technologieën en waardeketens tot meer samenhang en een strategischer gebruik van EU-financiering leiden. Het verzoekt de Commissie dan ook de desbetreffende EU-programma’s dienovereenkomstig op te stellen. |
|
1.5. |
Het EESC beschouwt het geplande waarnemingscentrum voor kritieke technologieën als een essentieel onderdeel van deze benadering. Om de kruisbestuiving tussen de civiele, de defensie-, de veiligheids- en de ruimtevaartsector te bevorderen, moet het waarnemingscentrum met name een gemeenschappelijke technologische taxonomie ontwikkelen die op alle sectoren van toepassing is. |
|
1.6. |
Het EESC beschouwt het actieplan als een pijler van de industriestrategie van de EU. In dit verband is het van essentieel belang dat de technologische stappenplannen met succes worden omgezet in echte industriële vlaggenschipinitiatieven. Daarom verzoekt het EESC de Commissie ervoor te zorgen dat de werkzaamheden van het waarnemingscentrum tot tastbare resultaten leiden. |
|
1.7. |
Het EESC acht de volledige betrokkenheid van relevante belanghebbenden, met name het bedrijfsleven en organisaties voor onderzoek en technologie (Research & Technology Organisations, RTO’s), van essentieel belang voor een succesvolle uitvoering van het actieplan. In dit verband is het EESC ingenomen met het voornemen van de Commissie om specifieke acties te ondernemen teneinde start-ups, kmo’s en RTO’s te ondersteunen bij de verspreiding van EU-programma’s en -instrumenten. |
|
1.8. |
Daarnaast moet het publiek bewust worden gemaakt van de economische en technologische voordelen van de EU-financiering van defensie en veiligheid voor EU-burgers. Daartoe dient de Commissie concrete voorlichtingscampagnes op te zetten waarbij vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld worden betrokken. |
|
1.9. |
Het EESC is van mening dat kmo’s een sleutelrol spelen bij de uitvoering van het actieplan. Daarom is het belangrijk ervoor te zorgen dat zij toegang hebben tot alle voorgenomen maatregelen. |
|
1.10. |
In het verleden werden innovaties op defensiegebied overgenomen door civiele producten. Tegenwoordig ontwikkelen opkomende technologieën zich door enorme investeringen uit commerciële sectoren, en gaat de technologische verspreiding steeds meer in de tegenovergestelde richting, van de civiele sector naar defensie. Digitalisering speelt hierbij een grote rol. Het actieplan is van fundamenteel belang om de integratie van nieuwe digitale en andere opkomende technologieën in het ecosysteem van de sectoren defensie, veiligheid en ruimtevaart te bevorderen. |
|
1.11. |
Er moet prioriteit worden gegeven aan de gerichte aanwerving, het baanbehoud en de loopbaanontwikkeling van vrouwen in de defensie- en veiligheidssector en aan het waarborgen van hoogwaardige banen en kwalificaties voor jongeren, om sociale inclusie en gendergelijkheid te bevorderen in een nog altijd door mannen gedomineerd ecosysteem. |
|
1.12. |
Naast het recht op gelijke kansen en non-discriminatie maakt hoogwaardige werkgelegenheid deel uit van een nieuw sociaal contract met de Europese burgers. |
|
1.13. |
Bij investeringen moet rekening worden gehouden met sociale aspecten: het rendement van investeringen moet niet alleen vanuit economisch oogpunt worden beschouwd, maar ook vanuit het oogpunt van belangrijke aspecten zoals de werkgelegenheid, het scheppen van banen en de kwaliteit van de werkgelegenheid. De ruimtevaartsector moet worden opengesteld voor kmo’s door hun toegang tot veerkrachtfondsen te vergemakkelijken, door meer synergieën tot stand te brengen — niet alleen bij de opleiding, kwalificatie van kmo-werknemers maar ook wat hun mobiliteit betreft — door de ecosystemen in de hele waardeketen te versterken, door overlapping van middelen te voorkomen en door samen te werken met alle lidstaten van de EU. |
|
1.14. |
Ook in het geval van zeer strategische investeringen dient te worden gezorgd voor evaluaties en monitoring aan de hand van vooraf vastgestelde parameters op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. |
|
1.15. |
Het is noodzakelijk deze waarden verplicht te stellen voor investeringen op Europees niveau, aangezien geen enkel gebied waarin overheidsgeld wordt geïnvesteerd van deze bepalingen mag worden vrijgesteld. |
2. Achtergrond
|
2.1. |
Samen met de civiele luchtvaart vormen de sectoren ruimtevaart, defensie en veiligheid een hoogtechnologisch ecosysteem dat van strategisch belang is voor Europa. Veel bedrijven binnen dit ecosysteem ondernemen zowel defensie- als civiele activiteiten en maken deel uit van complexe grensoverschrijdende toeleveringsketens, waaronder zich vele midcaps en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) bevinden. Dit ecosysteem heeft een lange staat van dienst als het gaat om het creëren van synergieën, zowel tussen zijn sectoren als met andere civiele hoogtechnologische sectoren. De opkomst van nieuwe technologieën biedt enorme mogelijkheden om in de toekomst nog meer synergieën tot stand te brengen. |
|
2.2. |
In het verleden werden innovaties op defensiegebied overgenomen door civiele producten. Tegenwoordig ontwikkelen opkomende technologieën zich door enorme investeringen uit commerciële sectoren, en gaat de technologische verspreiding steeds meer in de tegenovergestelde richting, van de civiele sector naar defensie. Digitalisering speelt hierbij een grote rol. Het actieplan is van fundamenteel belang om de integratie van nieuwe digitale en andere opkomende technologieën in het ecosysteem van de sectoren defensie, veiligheid en ruimtevaart te bevorderen. |
|
2.3. |
Om de COVID-19-crisis te boven te komen en de huidige technologische revolutie tot een succes te maken, heeft de EU een industriële “reset” nodig, gebaseerd op het gebruik van geavanceerde digitale technologieën die de economische groei zullen bevorderen en een veerkrachtiger economisch model tot stand zullen brengen. |
|
2.4. |
Technologische vooruitgang is een continu, dynamisch proces; er doen zich voortdurend doorbraken voor, maar deze zijn moeilijk te voorspellen. Daarom is het van het grootste belang om de convergentie van opkomende technologieën voor tweeërlei gebruik te stimuleren door middel van grootschalige Europese projecten ter bevordering van innovatie, concurrentievermogen en technologisch leiderschap in strategisch belangrijke sectoren. |
|
2.5. |
De Europese Raad heeft in oktober 2020 benadrukt dat het verwezenlijken van strategische autonomie, met behoud van een open economie, een van de hoofddoelstellingen van de Unie is en pleitte ervoor de EU op het gebied van ruimtevaart autonoom te maken en voor een meer geïntegreerde industriële defensiebasis te zorgen. Deze doelstellingen worden ondersteund door tal van belangrijke EU-initiatieven, zoals het Europees Defensiefonds (1), het EU-ruimtevaartprogramma (2), Digitaal Europa, Horizon Europa, de strategie voor de veiligheidsunie en de nieuwe industriestrategie. Het EESC beschouwt het actieplan voor synergieën als de koppeling tussen deze instrumenten en strategieën en roept de Europese Commissie op zich maximaal in te spannen voor een ambitieuze en doeltreffende uitvoering van de voorgestelde maatregelen. |
|
2.6. |
Het rendement van investeringen moet niet alleen vanuit economisch oogpunt worden beschouwd, maar ook vanuit het oogpunt van belangrijke aspecten zoals de werkgelegenheid, het scheppen van banen en de kwaliteit van de werkgelegenheid. Het EESC benadrukt dan ook het belang van onderwijs en vaardigheden voor de succesvolle uitvoering van het actieplan. Er kan geen sprake zijn van innovatie en concurrentievermogen zonder hooggekwalificeerde arbeidskrachten, en de invoering van nieuwe opkomende technologieën vereist extra inspanningen op het gebied van omscholing en bijscholing. Bovendien moeten initiatieven ter bevordering van technologische synergieën tussen sectoren gepaard gaan met maatregelen om de sectoroverschrijdende mobiliteit van werknemers te vergemakkelijken. |
|
2.7. |
Het EESC beschouwt diversiteit als een essentiële aanjager van innovatie en verzoekt de Commissie het actieplan tevens te gebruiken als instrument om inclusie en gendergelijkheid in een nog steeds door mannen gedomineerd ecosysteem te bevorderen. Zoals uit onderzoek blijkt, leidt diversiteit tot betere besluitvorming. De aanwezigheid van vrouwen op alle besluitvormingsniveaus is daarom van vitaal belang en moet worden gestimuleerd door middel van beleid inzake aanwerving, baanbehoud en loopbaanontwikkeling. Daarnaast pleit het Comité voor maatregelen om verticale segregatie tegen te gaan en jonge meisjes aan te sporen tot een loopbaan in deze sectoren, bijvoorbeeld door hen al vroeg in het onderwijs enthousiast te maken voor STEM-vakken. |
3. Algemene opmerkingen
|
3.1. |
In het actieplan van de Europese Commissie wordt specifiek verwezen naar en de nadruk gelegd op “synergieën”, tegen de achtergrond van “de uitdagende internationale omgeving, waarin de EU haar technologische voorsprong moet bewaren en haar industriële basis moet ondersteunen”. In de nieuwe geopolitieke context is het van bijzonder belang dat steun wordt verleend aan sectoren die bijdragen tot de strategische autonomie en technologische soevereiniteit van de EU. |
|
3.2. |
Het meerjarig financieel kader (MFK) van de EU voor 2021-2027 voorziet in een aanzienlijke verhoging van de investeringen in technologieën voor strategische sectoren zoals defensie, veiligheid, mobiliteit, gezondheid, informatiebeheer, cyber- en ruimtevaart. Met het Europees Defensiefonds (EDF) omvat het MFK voor het eerst een EU-programma dat specifiek gericht is op gezamenlijke defensieprojecten. De relevante MFK-programma’s bestrijken op complementaire wijze onderzoek, ontwikkeling, demonstratie, prototyping en toepassing (verwerving van innovatieve producten en diensten). Er is dan ook een enorm potentieel voor synergieën tussen EU-programma’s. De volledige benutting van deze synergieën zou de toegevoegde waarde van Europese investeringen enorm doen toenemen en moet derhalve een topprioriteit voor de Commissie zijn. |
|
3.3. |
De overheidsuitgaven voor onderzoek en innovatie (O&I) in Europa blijven ver onder het niveau van de VS en China. O&I-inspanningen zijn van doorslaggevend belang voor het concurrentievermogen van de industrie en de autonomie van Europa. De synergieën tussen EU-programma’s moeten het rendement van investeringen dan ook optimaliseren, maar mogen niet in de plaats komen van O&I-financiering. Ook de lidstaten moeten hun inspanningen opvoeren en mogen de Europese investeringen niet gebruiken als excuus om hun eigen uitgaven voor strategische sectoren te verlagen. Ook de synchronisatie tussen de Europese O&I-programma’s, bijvoorbeeld in het kader van het Europees semester, en de nationale O&I-programma’s is van groot belang om een optimaal gebruik van de middelen te waarborgen. |
|
3.4. |
Nieuwe digitale en andere opkomende technologieën worden ontwikkeld dankzij enorme investeringen uit commerciële sectoren. Tegelijkertijd zijn zij ook onmisbare katalysatoren voor de defensie- en veiligheidsvermogens. De toepassing van deze technologieën op defensie- en veiligheidsgebied moet daarom een prioriteit van het actieplan zijn. Het actieplan moet ervoor zorgen dat civiele programma’s zoals de programma’s inzake de Europese cloud, schone waterstof en het European Processor Initiative, van begin af aan rekening houden met de defensie- en veiligheidsvereisten. |
|
3.5. |
Technologische synergieën zijn met name mogelijk op lagere niveaus van technologische paraatheid (TRL’s) en voor componenten en subsystemen. Op digitale gebieden zoals artificiële intelligentie, high-performance computing en blockchain maken verschillende sectoren vaak gebruik van dezelfde onderliggende modellen en theorieën. Door de onderzoeksinspanningen op deze niveaus te delen, zou de ontwikkeling van sectorspecifieke oplossingen worden versneld en zouden middelen vrijkomen voor de toepassing ervan. Een nieuwe governancebenadering in de vorm van een partnerschap tussen de industrie, overheden, sociale partners en andere belanghebbenden moet zorgen voor een rechtvaardige transitie van ecosystemen die een digitale en “groene” transformatie doormaken. Er zal prioriteit worden gegeven aan het zoeken naar synergieën tussen ecosystemen en sectoren die met de grootste uitdagingen worden geconfronteerd om de doelstellingen op het gebied van veerkracht en duurzaamheid vanuit milieu-, sociaal en governance-oogpunt te verwezenlijken. De integratie van kmo’s in trans-Europese, interdisciplinaire en sectoroverschrijdende clusters zal worden bevorderd, waarbij de kritieke waardeketens van de ecosystemen van lucht- en ruimtevaart en defensie met name worden verbonden met de mobiliteits-, de automobiel-, de vervoer- en de gezondheidssector. Ze moeten worden begeleid om schokken en kwetsbaarheden op te vangen, of ze moeten worden gediversifieerd door ze in contact te brengen met nieuwe lokale en grensoverschrijdende partners door middel van haalbare plannen voor een duurzaam concurrentievermogen. |
|
3.6. |
Synergieën in de onderzoeksfase zullen de verschillen tussen sectorspecifieke toepassingen niet wegnemen. Door verschillende klantenbehoeften zal 5G voor defensiedoeleinden niet hetzelfde zijn als commerciële 5G, en zal een gevechtscloud verschillen van een commerciële cloud, ook al zijn de basistechnologische bouwstenen vergelijkbaar. Defensie-, veiligheids- en ruimtevaartindustrieën zijn onmisbaar voor de aanpassing en integratie van opkomende technologieën in sectorspecifieke oplossingen. |
|
3.7. |
Het EESC is van mening dat bij de uitvoering van het actieplan ook rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen de markten voor defensie, veiligheid, ruimtevaart en civiele toepassingen. Aangezien de bedrijfsmodellen en regelgevingskaders niet hetzelfde zijn, moet een evenwicht worden gevonden tussen open onderzoeksresultaten, intellectuele-eigendomsrechten, garanties voor risicovolle investeringen, het waarborgen van economisch rendement enz. De opkomende technologieën zullen ook nieuwe uitdagingen met zich meebrengen op gebieden als normalisatie en gegevensbescherming. |
4. Specifieke opmerkingen
|
4.1. |
Volgens het EESC moet in het actieplan rekening worden gehouden met relevante veiligheids- en defensie-initiatieven die door de lidstaten worden beheerd. Voorbeelden hiervan zijn het strategisch kompas, de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie (CARD), de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) en het pact inzake het civiele GVDB. |
|
4.2. |
Het EESC acht het tevens van belang dat rekening wordt gehouden met de samenwerking tussen de EU en de NAVO en dat met name wordt gezorgd voor de interoperabiliteit tussen NAVO- en EU-middelen, onder meer voor versleutelde en beveiligde communicatie. De diensten van de Commissie zouden nauw moeten blijven samenwerken met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en het Europees Defensieagentschap (EDA), waarvan de activiteiten synergieën en kruisbestuiving moeten opleveren. |
|
4.3. |
Het EESC is ingenomen met het belang dat in het actieplan wordt gehecht aan vlaggenschipprojecten. Dergelijke projecten, die bedrijven van alle groottes uit verschillende sectoren en uit de hele EU samenbrengen, bevorderen de grensoverschrijdende samenwerking en kunnen doeltreffende kaders worden voor een consistent gebruik van instrumenten voor het industriebeleid. Met het oog op een doeltreffende uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten in het kader van de digitale en de klimaattransitie en een structureel langetermijneffect op de uitvoering van de mechanismen voor een duurzaam concurrentievermogen die verband houden met de cyclus van het Europees Semester, beveelt het EESC aan de voorgestelde maatregelen vergezeld te laten gaan van een multilevel-governancesysteem, om de samenhang tussen de verschillende acties te waarborgen en om alle relevante belanghebbenden er daadwerkelijk bij te betrekken. |
|
4.4. |
Het EESC moedigt de Commissie aan om het actieplan zowel met een lange- als een kortetermijnaanpak ten uitvoer te leggen: op korte termijn moet het de kruisbestuiving tussen bestaande door de EU gefinancierde initiatieven bevorderen. In het actieplan wordt een breed scala van initiatieven op verschillende gebieden opgesomd, van ruimtevaart tot maritieme veiligheid, die in dit opzicht veelbelovend lijken. |
|
4.5. |
Tegelijkertijd is het EESC van mening dat het actieplan zich niet mag beperken tot het in kaart brengen van de bestaande mogelijkheden voor synergieën. Het moet ook de weg wijzen om van een ad-hocbenadering over te schakelen op een meer systematische benadering waarbij de synergieën voortvloeien uit het ontwerp (“synergies by design”). Het actieplan bevat verschillende elementen die hiertoe kunnen bijdragen: sectoroverschrijdende technologische bewaking, capaciteitsplanning, nauwe coördinatie van financieringsprogramma’s, technologische stappenplannen, beoordeling van waardeketens enz. Om doeltreffend te zijn en een structurerend effect op lange termijn te hebben, beveelt het EESC aan de voorgestelde acties vergezeld te laten gaan van nieuwe governancestructuren en bijbehorende planningsprocessen voor alle relevante programma’s. Dit lijkt noodzakelijk om de samenhang tussen de verschillende acties te waarborgen en alle relevante belanghebbenden op doeltreffende wijze bij het proces te betrekken. |
|
4.6. |
Ook transparantie is volgens het EESC van groot belang. De keuze van de te ondersteunen technologieën, stappenplannen en vlaggenschipprojecten moet begrijpelijk zijn en gebaseerd zijn op objectieve criteria. Het geplande tweejaarlijkse voortgangsverslag moet KPI’s bevatten om het succes te meten, naast gate reviews om het proces te verbeteren en acties stop te zetten indien er geen waarde wordt geproduceerd. Ook juridische en regelgevingsaspecten moeten deel uitmaken van het evaluatieproces, om na te gaan of en waar de rechtsgrondslag en de bepalingen van EU-programma’s moeten worden gewijzigd om synergieën te bevorderen en te benutten. |
|
4.7. |
Met betrekking tot elke actie afzonderlijk maakt het EESC de volgende opmerkingen: |
|
4.7.1. |
ACTIE 1: Voor het eind van 2021 zal de Commissie een voorstel presenteren om de proactieve en vroegtijdige identificatie van behoeften en oplossingen op het gebied van interne veiligheid en rechtshandhaving te versterken door een capaciteitsgerichte aanpak in de veiligheidssectoren, voortbouwend op de beste praktijken uit de sectoren defensie en ruimtevaart. Het EESC acht deze actie zeer welkom, aangezien een capaciteitsgerichte aanpak van essentieel belang is om de huidige versnippering van de Europese veiligheidsmarkt tegen te gaan en eindgebruikers in staat te stellen huidige en toekomstige veiligheidsdreigingen vóór te zijn. Het beoogde capaciteitsplanningsproces voor een geïntegreerd grensbeheer wordt toegejuicht, maar de vaststelling ervan moet aanzienlijk worden versneld om vóór het einde van het huidige MFK te kunnen worden meegenomen in de relevante uitgavenprogramma’s. Om het hoofd te bieden aan de diversiteit van eindgebruikers op het gebied van veiligheid en om planningsprocessen enigszins stabiel te maken, beveelt het EESC aan om op EU-niveau beveiligingsmissies op te zetten die breed genoeg zijn om rekening te houden met uiteenlopende en zich ontwikkelende capaciteitseisen. De beoogde aanpak moet strategisch en op de lange termijn gericht zijn, maar moet ook flexibel genoeg zijn om mogelijke gebeurtenissen te dekken die niet erg waarschijnlijk zijn maar wel een grote impact hebben (zoals een pandemie) en te kunnen reageren op het plotselinge ontstaan van onverwachte dreigingen. |
|
4.7.2. |
ACTIE 2: Voor het eind van 2021 en met het oog op de werkprogramma’s voor 2022, zal de Commissie haar interne proces ter bevordering van synergieën tussen ruimtevaart, defensie en aanverwante civiele sectoren verder versterken door de coördinatie van EU-programma’s en -instrumenten te verbeteren en maatregelen te nemen om de toegang tot financiering te vergemakkelijken. Het EESC beschouwt deze actie als een van de kernpunten van het actieplan. De EU moet potentiële horizontale synergieën tussen O&I-programma’s (zoals het EDF en Horizon Europa) benutten om kruisbestuiving te bevorderen, maar ook verticale synergieën tussen O&I- en uitvoeringsprogramma’s (zoals het programma voor veiligheidsonderzoek en het Fonds voor interne veiligheid) om de onderzoeksresultaten ingang te doen vinden op de markt. Verschillen in de regels en voorwaarden voor programma’s dreigen belemmeringen voor synergieën te worden en vereisen een zorgvuldige afweging van juridische en technische kwesties, zoals intellectuele-eigendomsrechten. Het zal met name van belang zijn om binnen de Commissie nieuwe vormen van geïntegreerde programmering en planning vast te stellen om ervoor te zorgen dat synergieën niet door toeval tot stand komen, maar voortvloeien uit het ontwerp (“synergies by design”). |
|
4.7.3. |
ACTIE 3: Vanaf de tweede helft van 2021 zal de Commissie gerichte acties voor start-ups, kmo’s en RTO’s aankondigen om de aandacht te vestigen op EU-programma’s en -instrumenten die financieringsmogelijkheden bieden, technische ondersteuning en praktische opleiding verstrekken, bedrijfsacceleratiediensten verlenen, innovatieve oplossingen presenteren en de toegang vergemakkelijken tot de defensie-, veiligheids-, ruimtevaart- en andere relevante civiele markten. Het EESC is het ermee eens dat start-ups en kmo’s cruciale aanjagers van innovatie zijn en een belangrijke rol spelen bij synergieën, aangezien zij vaak in verschillende sectoren en aan weerszijden van de scheidslijn tussen civiel en defensie opereren. Tegelijkertijd beschikken zij doorgaans niet over de capaciteit om complexe projecten uit te voeren en hebben zij niet de financiële draagkracht om onafhankelijk te opereren op zuiver openbare, sterk gereguleerde markten met zeer specifieke klantenbehoeften. Bijgevolg hebben zij sterke banden met systeemintegratoren nodig om innovaties op de markt te brengen. Het actieplan moet daarom de integratie van start-ups en kmo’s in grensoverschrijdende toeleveringsketens ondersteunen en de band tussen RTO’s en de industrie bevorderen. |
|
4.7.4. |
ACTIE 4: De Commissie zal technologische stappenplannen ontwikkelen om innovatie op het gebied van kritieke technologieën voor de defensie-, de ruimtevaart- en aanverwante civiele sectoren een krachtige impuls te geven en grensoverschrijdende samenwerking te stimuleren door synergetisch gebruik te maken van alle relevante EU-instrumenten. Deze stappenplannen zullen worden gebaseerd op een evaluatie die om de twee jaar wordt uitgevoerd door een nieuw waarnemingscentrum voor kritieke technologieën binnen de Commissie. De stappenplannen kunnen leiden tot de start van nieuwe vlaggenschipprojecten. Het EESC staat volledig achter de oprichting van een waarnemingscentrum en zijn taak om technologische stappenplannen te ontwikkelen waarin de defensie-, de ruimtevaart- en de aanverwante civiele sectoren worden samengebracht. Ook is het ingenomen met het voornemen om waardeketens in de beoordeling op te nemen, aangezien zo de weg wordt vrijgemaakt voor een coherent en gecombineerd gebruik van industriële beleidsinstrumenten ter ondersteuning van technologisch leiderschap in strategische sectoren. Tegelijkertijd hangt het succes van deze actie af van een groot aantal factoren. Het waarnemingscentrum moet:
Ten slotte moet ervoor worden gezorgd dat de door het waarnemingscentrum opgestelde stappenplannen geen dode letter blijven, maar daadwerkelijk worden uitgevoerd in werkprogramma’s en vlaggenschipinitiatieven. Om dit alles te bereiken, beveelt het EESC aan dat het waarnemingscentrum ook voortbouwt op de lessen die zijn getrokken uit soortgelijke bestaande processen, zoals de gezamenlijke taskforce (EDA-ESA-EC) inzake kritieke ruimtevaarttechnologieën. |
|
4.7.5. |
ACTIE 5: Vóór eind 2022 zal de Commissie, in nauwe samenwerking met andere belangrijke belanghebbenden, een plan presenteren om het gebruik van bestaande hybride (civiel/defensie) normen en de ontwikkeling van nieuwe normen te bevorderen. Normen zijn volgens het EESC een krachtig instrument om de markten vorm te geven. Het gebruik van hybride normen is zinvol wanneer dat passend is, en de voorbeelden van de ruimte voor CBRN- of beveiligingsgegevens zijn veelbelovend. Het probleem is echter de traagheid van het normalisatieproces voor technische normen, dat steeds meer moeite lijkt te hebben om gelijke tred te houden met de ontwikkeling van nieuwe innovaties. Normalisatievereisten moeten ook deel uitmaken van de oproepen van Horizon Europa dat nieuwe innovaties daadwerkelijk bruikbaar moeten zijn voor eindgebruikers. |
|
4.7.6. |
ACTIE 6: In de eerste helft van 2022 zal de Commissie in samenwerking met de Europese Innovatieraad en andere belanghebbenden een “kweekvijver voor innovatie” opzetten om nieuwe technologieën te ondersteunen en innovatie voor tweeërlei gebruik vorm te geven. De Commissie zal ook grensoverschrijdende innovatienetwerken voor defensie ondersteunen die de relevantie van technologieën uit de civiele sector zullen testen en verantwoorde innovatie in defensiegerelateerde waardeketens zullen ondersteunen. Met deze acties zullen ook de huidige versnippering van het innovatielandschap over het civiele domein en defensie, het tekort aan vaardigheden en de doelstellingen inzake gelijkheid en inclusie worden aangepakt. Het EESC is van mening dat de oprichting van een kweekvijver voor innovatie voor tweeërlei gebruik en van innovatienetwerken op defensiegebied interessant is en verkend moet worden. In dit verband moet bijzondere aandacht worden besteed aan de snelle veroudering van veel commerciële technologieën, die vaak een groot obstakel vormt voor het gebruik ervan in defensietoepassingen. Het EESC moedigt de Commissie ook aan om de sectoroverschrijdende overdracht van technologieën actief te bevorderen met begeleidende administratieve en financiële steunmaatregelen. Aangezien hiermee nieuwe wegen worden geopend, beveelt het EESC aan deze actie actief te monitoren en regelmatig te evalueren om het succes ervan te meten. |
|
4.7.7. |
ACTIE 7: Vanaf juni 2021 zal de Commissie samen met de lidstaten het kenniscentrum voor cyberbeveiliging oprichten en voorzien in de nodige middelen uit relevante EU-programma’s en -instrumenten. De Commissie zal streven naar sterkere synergieën, spin-ins en spin-offs tussen de werkzaamheden van het centrum, het Europees Defensiefonds en het ruimtevaartprogramma van de EU op het gebied van cyberbeveiliging en cyberdefensie, teneinde kwetsbaarheden te verkleinen en efficiëntiewinst te creëren. Het EESC is van mening dat de activiteiten die onder actie 7 vallen van essentieel belang zijn voor Europa’s soevereiniteit op belangrijke technologiegebieden. Cyberbeveiliging en cyberdefensie zijn voor de hand liggende keuzes voor synergieën tussen veiligheid, defensie en ruimtevaart en moeten inderdaad hoge prioriteit krijgen. Nauwe samenwerking tussen de overheid en de particuliere sector is in dit verband van bijzonder belang. |
|
4.7.8. |
ACTIE 8: Vanaf de eerste helft van 2022 zal de Commissie ter ondersteuning van disruptieve technologieën innovatieve financieringsvormen voorstellen om de participatie van niet-traditionele spelers te bevorderen, start-ups aan te trekken en kruisbestuiving van oplossingen te bevorderen, voortbouwend op de mogelijkheden die worden geboden door EU-programma’s en -instrumenten, waaronder het programma Digitaal Europa en het Europees Defensiefonds. Het EESC is ingenomen met de steun voor potentieel disruptieve technologieën als logische aanvulling op een meer traditionele capaciteitsgerichte benadering en stelt voor deze nauw te relateren aan het beoogde waarnemingscentrum voor kritieke technologieën. Het staat ook achter het gebruik van het Europees Defensiefonds en het programma Digitaal Europa voor dergelijke activiteiten en beveelt aan om op middellange termijn een volwaardig Europees agentschap te ontwikkelen, vergelijkbaar met het Amerikaanse DARPA (3). |
|
4.7.9. |
ACTIE 9: EU-dronetechnologieën. Drones (4) bevatten tal van technologieën die worden gebruikt in de commerciële luchtvaart en in de sectoren ruimtevaart, veiligheid en defensie. Kruisbestuiving is van essentieel belang in de dronetechnologie, en ook het gebruik van civiele en militaire drones in de lucht- en ruimtevaart heeft een tweeledig doel. Het EESC beschouwt het vlaggenschipproject voor drones dan ook als een voor de hand liggende keuze en beveelt aan om dit te baseren op een specifiek technologisch stappenplan waarin prioriteit wordt gegeven aan de technologische bouwstenen die relevant zijn voor de Europese strategische autonomie en technologische soevereiniteit. |
|
4.7.10. |
ACTIE 10: In de ruimte gestationeerd EU-systeem voor wereldwijde beveiligde communicatie. Het EESC acht dit vlaggenschipproject van groot belang, aangezien het essentiële onderdelen van de Europese autonomie en technologische soevereiniteit betreft. Wel blijft het onduidelijk hoe dit project synergieën met de defensiesector zal creëren of daarvan zal profiteren. Een van de mogelijkheden voor extra synergieën zou zijn om extra nuttige lading aan boord van deze constellatie te brengen. Hierbij kan worden gedacht aan sensoren voor ruimtebewaking, waardoor synergieën zouden kunnen ontstaan tussen de twee aan de ruimtevaart gerelateerde vlaggenschipprojecten. |
|
4.7.11. |
ACTIE 11: Ruimteverkeersbeheer. Ruimteverkeersbeheer (STM) is van cruciaal belang voor de veiligheid van in de ruimte gestationeerde apparatuur en infrastructuur, die steeds belangrijker worden voor het functioneren van moderne samenlevingen. Het EESC is dan ook voorstander van de lancering van een specifiek vlaggenschipinitiatief voor STM. Tegelijkertijd vreest het dat dit initiatief beperkt blijft tot regelgevings- en normalisatieaspecten, die belangrijk maar niet toereikend zijn. De Commissie moet daarom ook de oprichting van een markt voor ruimtebewakingsgegevens overwegen (zoals in de VS het geval is). Om een geloofwaardige Europese STM-aanpak te ontwikkelen, moet Europa ook zijn capaciteiten voor ruimtebewaking aanzienlijk verbeteren (nieuwe sensoren, analyse- en rekencapaciteit enz.). |
Brussel, 8 juli 2021.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het Europees Defensiefonds en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1092 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 149).
(2) Mededeling over het ruimtevaartbeleid (COM(2021) 208 van 21.4.2021).
(3) Het Defense Advanced Research Projects Agency (DARPA) is een O & O-agentschap van het Amerikaanse ministerie van Defensie dat verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van opkomende technologieën.
|
16.9.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 374/73 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Evaluatie van het handelsbeleid — Een open, duurzaam en assertief handelsbeleid
(COM(2021) 66 final)
(2021/C 374/12)
|
Rapporteur: |
Timo VUORI |
|
Co-rapporteur: |
Christophe QUAREZ |
|
Raadpleging |
Europese Commissie, 26.3.2021 |
|
Rechtsgrondslag |
Artikel 304 VWEU |
|
Bevoegde afdeling |
Externe betrekkingen |
|
Goedkeuring door de afdeling |
16.6.2021 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
8.7.2021 |
|
Zitting nr. |
562 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
208/2/1 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met de lancering van de nieuwe strategie voor het EU-handelsbeleid. Naast de wereldwijde pandemie doen zich thans mogelijkheden en risico’s voor met betrekking tot de wereldhandel en de Europese economie. Dit is het juiste moment om de mondiale en EU-handelsregels te herzien. Om de juiste instrumenten te ontwerpen, zal de EU eerst de veranderingen in de handel moeten analyseren en kwantificeren en daarbij een onderscheid moeten maken tussen enerzijds tijdelijke en COVID-19-gerelateerde veranderingen en anderzijds permanente veranderingen. |
|
1.2. |
Het EESC steunt het beginsel van de bevordering van een “open, strategisch en assertief” handelsbeleid als manier om de markttoegang te verbeteren en een gelijk speelveld tot stand te brengen. In de praktijk moet het handelsbeleid de aanjager zijn van duurzame groei, concurrentievermogen, fatsoenlijke banen en betere consumentenkeuzes in Europa. Voor een positieve economische ontwikkeling is een degelijke combinatie van extern en intern beleid nodig. Handelsbeleid is slechts een deel van de oplossing (1). |
|
1.3. |
Het EESC is het ermee eens dat modernisering van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) de hoogste prioriteit heeft, gezien haar centrale rol bij de totstandbrenging van een doeltreffende multilaterale matrix voor een moderne handelsagenda met sociale en milieukwesties. Daarom moet de EU het voortouw nemen bij ambitieuze hervormingen van de WTO en een moderne WTO-agenda dichterbij brengen door taboes (d.w.z. sociale aspecten van handel) te slechten en de huidige en toekomstige uitdagingen op duurzame wijze aan te pakken. Daartoe roept het EESC de EU en haar lidstaten op om bij prioritaire multilaterale kwesties een strategische samenwerking met de belangrijkste handelspartners aan te gaan (2). |
|
1.4. |
Het EESC vindt dat de EU betere multilaterale en bilaterale handelsregelingen en -normen moet bevorderen in verband met de uitdagingen op het gebied van sociale verandering en klimaatverandering, landbouw, corruptiebestrijding, economische en belastingkwesties, digitalisering, milieubescherming, biodiversiteit, circulaire economie en gezondheidsbeveiliging (3). |
|
1.5. |
Het EESC dringt er al lang op aan dat duurzaamheid een van de aanjagers van het handelsbeleid wordt, aangezien handel een belangrijke rol kan spelen bij het verwezenlijken van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG’s). Het Comité is dan ook verheugd dat duurzaamheid centraal staat in het EU-handelsbeleid en dat de Overeenkomst van Parijs een essentieel onderdeel van toekomstige handels- en investeringsovereenkomsten wordt. Het EESC herhaalt zijn oproep om dit wezenlijke karakter uit te breiden tot de kernverdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) (4). |
|
1.6. |
Het EESC dringt aan op een ambitieuze versterking van de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling en de effectieve afdwingbaarheid daarvan in bilaterale handels- en investeringsovereenkomsten van de EU. De komende evaluatie van de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling (5) maakt integraal deel uit van de handelsstrategie van de EU. |
|
1.7. |
Het EESC is groot voorstander van het versterken van de duurzaamheid in mondiale waardeketens (6). Het EU-handelsbeleid moet de internationale werkzaamheden voor de totstandbrenging van een gelijk speelveld in de mondiale toeleveringsketens ondersteunen door instrumenten tegen corruptie en schendingen van milieu-, arbeids-, sociale en mensenrechten te ontwikkelen. Het EESC vindt dat de EU met ambitieuze wetgeving moet komen, bijvoorbeeld met betrekking tot zorgvuldigheid in toeleveringsketens en duurzaamheid op het gebied van overheidsopdrachten. |
|
1.8. |
Het EESC betreurt dat niet wordt verwezen naar de cruciale rol van het maatschappelijk middenveld in de handel en benadrukt dat de samenwerking met het maatschappelijk middenveld moet worden opgevoerd, van de vormgeving tot de monitoring van handelsinstrumenten en -overeenkomsten. Het zou graag zien dat de deskundigengroep voor vrijhandelsovereenkomsten, die steeds unieke en onmisbare fundamentele bijdrage leverde aan specifieke handelskwesties, weer wordt ingesteld. Het benadrukt tevens dat de interne adviesgroepen, als essentiële institutionele toezichthoudende pijlers van moderne vrijhandelsovereenkomsten, versterkt moeten worden. |
|
1.9. |
Het EESC merkt op dat de EU meer inzicht moet krijgen in het belang van mondiale waardeketens en het effect daarvan op bedrijven en mensen. Het is wellicht voor de veerkracht belangrijker dat de toeleveringsbronnen gediversifieerd in plaats van beperkt worden. Het zou ook helpen monitoringmechanismen op te zetten om concentratie van toeleveringsbronnen op ondernemingsniveau en bij overheidsopdrachten te voorkomen. |
|
1.10. |
Het EESC is er voorstander van om de veerkracht van waardeketens te vergroten, met name door ze duurzamer te maken. De economie van de EU is afhankelijk van mondiale toeleveringsketens en de “autonomie van de EU” moet deze realiteit weerspiegelen. De COVID-19-crisis heeft aangetoond dat de autonomie van de EU op kritieke en strategische gebieden moet worden vergroot en het is belangrijk dat de EU eerst bekijkt wat de kwetsbare punten zijn. Het EESC steunt het streven van de EU naar verplichte zorgvuldigheidseisen in toeleveringsketens als middel om deze veerkrachtiger te maken en bedrijven te helpen risico’s in verband met sociale en milieunormen op te sporen. In dit verband steunt het EESC de werkzaamheden voor een nieuw VN-verdrag inzake ondernemingen en mensenrechten en een IAO-verdrag betreffende fatsoenlijk werk in mondiale toeleveringsketens (7). |
|
1.11. |
Het EESC benadrukt dat het belangrijk is te profiteren van een breed scala aan vrijhandelsovereenkomsten van de EU die haar waarden en de internationale normen weerspiegelen. Waar de WTO niet kan optreden of de belangen van de EU niet volledig kan behartigen, moet de EU kunnen terugvallen op deze overeenkomsten met leidende en opkomende economieën in de internationale handel. Ondanks haar uitgebreide netwerk vindt meer dan 60 % van de externe handel van de EU nog steeds plaats buiten de preferentiële overeenkomsten om, op basis van de algemene WTO-regels. |
|
1.12. |
Het EESC dringt er bij de EU op aan ambitieuze vrijhandelsovereenkomsten te sluiten met handelspartners in met name Azië en Amerika. Naast het opbouwen van strategische partnerschappen met buur- en uitbreidingslanden, waaronder mediterrane en Afrikaanse landen, is het van strategisch belang om partnerschappen hechter te maken, in het bijzonder met de Verenigde Staten. Bovendien moet de EU doorgaan met het verbeteren van de handelsbetrekkingen en het tot stand brengen van een gelijk speelveld met Azië en Latijns-Amerika. |
|
1.13. |
Het EESC wijst erop dat in het belang van de reputatie van de EU als handelspartner moet worden gezorgd voor een soepeler proces tussen de onderhandelingen over en de ratificatie van handels- en investeringsovereenkomsten van de EU. Al vanaf het mandaat en gedurende het hele onderhandelingsproces (8) moet de Commissie samenwerken met het Europees Parlement en het maatschappelijk middenveld, met name via het EESC, om rekening te houden met punten van zorg en om de ratificatieprocessen soepeler te laten verlopen door deze punten aan te pakken. |
|
1.14. |
Het EESC is ingenomen met de concrete maatregelen om de bestaande vrijhandelsovereenkomsten van de EU uit te voeren, te bevorderen en de doeltreffende uitvoering ervan te waarborgen. Die zijn voor de EU een waardevol instrument om de stroom van goederen en diensten in mondiale toeleveringsketens te ondersteunen en om de EU een betere veerkracht te garanderen. Het hoofd handhaving voor de handel moet de consistentie van de uitvoering en handhaving van EU- en WTO-overeenkomsten, met inbegrip van de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling, stimuleren. |
|
1.15. |
Het EESC is verheugd dat de EU haar waarden en handelsverbintenissen assertief unilateraal verdedigt als alle andere opties tekortschieten. Zij moet ook alle mogelijke politieke en economische gevolgen van dergelijke besluiten incalculeren. |
|
1.16. |
Het EESC is er voorstander van dat de EU “Hulp voor handel” blijft gebruiken om ontwikkelingslanden te helpen bij de uitvoering van handelsovereenkomsten en om de naleving van regels en normen, met name op het gebied van duurzame ontwikkeling, te ondersteunen. |
|
1.17. |
Het EESC wijst op de noodzaak om een gelijk speelveld voor de landbouwsector van de EU te waarborgen. De toegang tot de markt van derde landen voor Europese landbouwproducten moet worden verbeterd en wederzijds geïmporteerde producten uit derde landen moeten voldoen aan de Europese normen op het gebied van duurzaamheid en voedselveiligheid. De EU-handelsovereenkomsten moeten de sanitaire en fytosanitaire (SPS) bepalingen van de EU en het voorzorgsbeginsel in acht nemen (9). |
|
1.18. |
Het EESC is verheugd dat in het nieuwe handelsbeleid op alle niveaus bijzondere aandacht wordt gegeven aan kleine en middelgrote ondernemingen (10). Het herhaalt zijn oproep tot een grotere inspanning om het effect van de internationale handel op bedrijven en burgers onder de aandacht te brengen. |
2. Algemene opmerkingen
|
2.1. |
Het EESC is ingenomen met het verzoek van de Commissie om aan te geven hoe we kunnen komen tot een nieuw EU-handelsbeleid waarvan mensen en bedrijven profiteren. Het onderschrijft met name dat er haast is bij deze evaluatie, gezien de concrete rol die de handel kan spelen bij het herstel van de COVID-19-pandemie. Handel is een prioriteit voor het EESC, dat dan ook uitgebreid heeft deelgenomen aan de brede openbare raadpleging (11). |
|
2.2. |
Internationale handel is van essentieel belang voor de Europese economie en bevolking. Dankzij de internationale handel zijn er in de EU meer dan 35 miljoen banen, waarvan 45 % afhankelijk is van buitenlandse investeringen. En kleine en middelgrote ondernemingen vertegenwoordigen meer dan 85 % van alle exporteurs in de EU. De internationale handel is goed voor 43 % van het bruto binnenlands product van de EU. De eengemaakte markt van de EU met 450 miljoen consumenten en een bbp per hoofd van de bevolking van 25 000 EUR maken van de EU wereldwijd de grootste en een aantrekkelijke consumentenmarkt. De EU is wereldleider in de handel in agrovoedingsproducten en een belangrijke handelspartner voor meer dan 80 landen. Alles bij elkaar genomen maakt dit de EU tot de grootste internationale handelaar. De EU-economie is sterk geïntegreerd met de rest van de wereld. |
Belang van open en inclusieve internationale handel voor mens en economie in Europa
|
2.3. |
Het EESC is er voorstander van dat de EU haar belangrijkste taak op het gebied van het handelsbeleid blijft vervullen: markten openen voor Europese goederen, diensten, investeringen en overheidsopdrachten, ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen in derde landen verminderen en opheffen, en een gelijk speelveld tot stand brengen met internationale en bilaterale handelsregelingen. Voorts acht het EESC het van essentieel belang dat het handelsbeleid EU-waarden en internationale normen bevordert, duurzame ontwikkeling stimuleert, de klimaatverandering bestrijdt en de veiligheid versterkt. |
|
2.4. |
Het EESC is ingenomen met het feit dat de handelsstrategie tegemoetkomt aan bepaalde punten van zorg van belanghebbenden die tijdens de openbare raadpleging naar voren zijn gebracht. Daar staat tegenover dat niet wordt nagedacht over de vraag hoe het maatschappelijk middenveld beter betrokken kan worden bij het handelsbeleid (12). Er moet verder worden gegaan dan een evaluatie van de huidige dialoog met het maatschappelijk middenveld; er moet op permanente basis met het maatschappelijk middenveld op nationaal en EU-niveau worden samengewerkt om ervoor te zorgen dat het handelsbeleid ons in het dagelijkse leven een meerwaarde oplevert. |
|
2.5. |
De COVID-19-crisis heeft de kwetsbare punten in het mondiale handelssysteem en de kwetsbare positie van werknemers in toeleveringsketens (13) bij een gezondheidscrisis aan het licht gebracht. Met het verlies van controle over waardeketens en met het besef van de industriële afhankelijkheid van de EU zijn vragen gerezen over de verbanden tussen gezondheid en handel. |
3. Specifieke opmerkingen
Vakkundig benutten van “open strategische autonomie”
|
3.1. |
Het EESC steunt het idee van een open strategische autonomie van de EU. De EU moet een strategische aanpak hebben om openheid en een gelijk speelveld te behouden door middel van een modern handels- en investeringsbeleid. Zij moet een op regels gebaseerde, open en eerlijke handel bevorderen en bedrijven, werknemers en consumenten beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken. |
|
3.2. |
Het vergroten van de veerkracht en duurzaamheid is een strategische keuze voor de EU. Er moet een goed evenwicht worden gevonden tussen openheid en de autonomie van de Europese economie. Veerkracht kan alleen worden bereikt via duurzaamheid. |
Beter inzicht in het vergroten van de veerkracht en de duurzaamheid van waardeketens
|
3.3. |
Het handelsbeleid van de EU kan, gezien de diepe integratie van onze economie in mondiale waardeketens, een cruciale rol spelen in het herstel na COVID-19. |
|
3.4. |
De EU moet haar afhankelijkheid van de wereld en van mondiale toeleveringsketens grondig tegen het licht houden. Diversificatie van de toeleveringsbronnen kan de veerkracht ten goede komen (14). |
|
3.5. |
De coördinatie en de veerkracht op multilateraal niveau moeten worden verbeterd, met name bij de Verenigde Naties, met inbegrip van de IAO, de WTO en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Zo moet de EU beter gebruikmaken van internationale instrumenten zoals de verklaring van de IAO inzake multinationale ondernemingen (15) of de nieuwe kwaliteitsindicatoren die de OESO heeft ontwikkeld om de effecten van directe buitenlandse investeringen op duurzame ontwikkeling te meten (16). Zij moet de uitbreiding van de WTO-overeenkomst inzake farmaceutische producten met producten en landen steunen. Bovendien moet de liberalisering van de handel in technologie en producten voor de gezondheidszorg worden voortgezet. |
|
3.6. |
De EU zal afhankelijk blijven van de invoer van verschillende goederen en diensten, van grondstoffen tot geavanceerde technologie. Het is van cruciaal belang dat de EU-markt open blijft. In de digitale economie moet de EU “slimme technologische soevereiniteit” ondersteunen, waarbij digitale handel een soepele stroom van innovaties en hoogtechnologische goederen en diensten mogelijk maakt, en tegelijkertijd de Europese normen en waarden op het gebied van gegevensprivacy en cyberveiligheid worden beschermd. |
|
3.7. |
De EU kan het terughalen van productie naar Europa ondersteunen door een beter ondernemingsklimaat te scheppen voor investeringen, innovatie en productie. De diversificatie van toeleveringsketens is mogelijk een belangrijke stap om de veerkracht te versterken. Daarom moet de EU bedrijven steunen bij hun commerciële beslissingen door solide en eerlijke handelsvoorwaarden te bieden via bilaterale vrijhandelsovereenkomsten en de eengemaakte markt van de EU. |
Noodzaak van hervorming van de WTO en mondiale regels voor een duurzamere en eerlijkere globalisering
|
3.8. |
Het EESC steunt de actieve rol van de EU bij de vormgeving van mondiale regels (17). 2021 kan een keerpunt worden voor de handelsgovernance; het EESC steunt daarom de inzet van de EU voor een open, op regels gebaseerd multilateraal handelssysteem met een hervormde WTO (18). De EU en haar lidstaten moeten hun invloed aanwenden en proactief samenwerken, door strategische allianties te vormen met gelijkgestemde partners, om ervoor te zorgen dat in het debat over de hervorming van de WTO aandacht uitgaat naar de naleving van de internationale arbeidsnormen, zoals vastgesteld en gemonitord door de IAO. Het EESC is ingenomen met het recente voorstel van de VS om het wereldwijde probleem van dwangarbeid op vissersvaartuigen aan de orde te stellen tijdens de lopende WTO-onderhandelingen over visserijsubsidies, als positief voorbeeld en een kans om deze ambitieuze heroverweging kracht bij te zetten (19). |
Manieren om de groene transitie te bevorderen met verantwoorde en duurzame waardeketens
|
3.9. |
Het handelsbeleid van de EU moet in overeenstemming zijn met het Green Deal-beleid van de EU, met inbegrip van nieuwe vereisten inzake de digitale, groene en rechtvaardige transitie. Daarom is het belangrijk voorbereidingen te treffen voor nieuwe instrumenten zoals het mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens, dat verenigbaar moet zijn met de WTO-regels, doeltreffend moet zijn in de strijd tegen klimaatverandering en nuttig moet zijn voor het concurrentievermogen van de EU-industrie (20). Het EESC is er voorstander van om een dialoog aan te gaan met niet-EU-landen en belangrijke handelspartners als de Verenigde Staten en China (21). |
|
3.10. |
Mondiale toeleveringsketens zijn essentiële onderdelen van de internationale handel en de economie. Ze zijn complex, divers en gefragmenteerd, met alle kansen en risico’s van dien. Het EESC dringt er bij de EU op aan om meer gegevens te verzamelen over de positieve en negatieve gevolgen van mondiale toeleveringsketens voor de EU (22). |
Profiteren van de regulerende invloed van de EU
|
3.11. |
De EU is de grootste handelaar in diensten ter wereld. Het handelsbeleid van de EU kan ondersteuning bieden aan een mondiaal ondernemingsklimaat dat dienstverleners uit de EU in staat stelt te groeien, te innoveren en te concurreren. Digitale handel is belangrijk op mondiaal niveau, met name als gevolg van door COVID-19 veroorzaakte veranderingen. De EU moet streven naar een snelle en ambitieuze WTO-overeenkomst inzake digitale handel. |
|
3.12. |
Het handelsbeleid van de EU moet een aanvulling vormen op inspanningen van andere internationale regelgevingsorganisaties, zoals de werkzaamheden van de OESO op het gebied van economische en belastingregelingen. Het moet de totstandbrenging van doeltreffende systemen voor samenwerking tussen belastingdiensten, rechtshandhavingsinstanties en justitiële autoriteiten in partnerlanden ondersteunen. |
|
3.13. |
De strategie moet de EU optimaal in staat stellen om alle unilaterale, bilaterale en multilaterale instrumenten te activeren: het bindende karakter van de hoofdstukken “duurzame ontwikkeling” van handels- en investeringsovereenkomsten, handelsbeschermingsinstrumenten, filtering van buitenlandse investeringen, bestrijding van handelsbelemmeringen, voorlegging aan het geschillenbeslechtingsorgaan van de WTO of de mechanismen voor overleg en geschillenbeslechting in bilaterale handelsovereenkomsten. |
|
3.14. |
De EU heeft behoefte aan doeltreffende instrumenten om de handel te beschermen: kortere termijnen voor de instelling van voorlopige maatregelen, lichtere onderzoekslasten voor het bedrijfsleven van de EU en krachtigere instrumenten met betrekking tot buitenlandse subsidies. De EU zou kunnen overwegen om naast de handhavingsverordening een ad-hocinstrument in te voeren dat het mogelijk maakt de voorwaarden voor markttoegang aan te passen in gevallen waarin geen wederzijdse verplichtingen bestaan, indien er sprake is van praktijken die de commerciële belangen van de EU aanzienlijk schaden. |
|
3.15. |
Voordat een vrijhandelsovereenkomst gesloten kan worden, moeten nieuwe partnerlanden van vrijhandelsovereenkomsten met de EU aantonen dat zij de basisverdragen van de IAO volledig naleven. Deze verdragen moeten een essentieel onderdeel van iedere vrijhandelsovereenkomst worden. Als een partnerland deze verdragen niet heeft geratificeerd of naar behoren ten uitvoer heeft gelegd en evenmin heeft aangetoond over een gelijkwaardig beschermingsniveau te beschikken, dient er een bindend en afdwingbaar stappenplan voor ratificatie opgesteld te worden, waarbij de IAO technische bijstand verleent. Het stappenplan moet ook deel uitmaken van de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling om te waarborgen dat deze verplichtingen tijdig worden nagekomen. |
|
3.16. |
Bovendien moet elke vrijhandelsovereenkomst van de EU gebaseerd zijn op een doeltreffender evaluatiebeleid van de EU, waarbij de economische effectbeoordeling en de duurzaamheidseffectbeoordeling alsook de evaluatie achteraf na vijf jaar worden verbeterd (23). Daarbij moet worden voorzien in compenserende maatregelen om mogelijke negatieve effecten te verzachten. Ten slotte moet de EU haar instrumenten versterken en beter gebruiken om de voorwaarden voor eerlijke mededinging met niet-EU-landen te waarborgen. |
|
3.17. |
Overheidsopdrachten in de EU mogen alleen openstaan voor bedrijven uit landen die voldoen aan de basisverdragen van de IAO en de Klimaatovereenkomst van Parijs. Terwijl de EU haar overheidsopdrachten heeft opengesteld voor niet-EU-landen, hebben veel van deze landen de EU geen vergelijkbare toegang verleend. Dit is schadelijk voor Europese bedrijven. Het is van essentieel belang dat de verordening inzake een instrument voor internationale overheidsopdrachten wordt afgerond om de positie van de EU te versterken. De vrijhandelsovereenkomsten van de EU moeten goede praktijken bevorderen wat de opneming van sociale en milieucriteria in overheidsopdrachten betreft (24). |
|
3.18. |
De EU moet haar “Hulp voor handel” blijven gebruiken om ontwikkelingslanden te helpen bij de uitvoering van handelsovereenkomsten en om de naleving van regels en normen, met name op het gebied van duurzame ontwikkeling, te ondersteunen. Zij moet een rechtvaardige en welvarende economische relatie met ontwikkelingslanden opbouwen om armoede terug te dringen en fatsoenlijke banen te creëren. Er moet een sterkere koppeling worden gelegd tussen preferentiële toegang en naleving van internationale normen, zoals arbeids- en mensenrechten. |
Brussel, 8 juli 2021.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) PB C 364 van 28.10.2020, blz. 108; PB C 47 van 11.2.2020, blz. 38.
(2) PB C 364 van 28.10.2020, blz. 53.
(3) PB C 364 van 28.10.2020, blz. 37.
(4) PB C 129 van 11.4.2018, blz. 27.
(5) Het EESC zal hierover naar verwachting in september 2021 een apart initiatiefadvies (REX/535) goedkeuren.
(6) PB C 429 van 11.12.2020, blz. 197.
(7) PB C 97 van 24.3.2020, blz. 9.
(8) Het EESC zal hierover naar verwachting begin 2022 een apart initiatiefadvies (REX/536) goedkeuren.
(9) PB C 429 van 11.12.2020, blz. 66.
(10) PB C 429 van 11.12.2020, blz. 210.
(11) Bijdrage van het follow-upcomité Internationale Handel van het EESC aan de evaluatie van het handelsbeleid, september 2020.
(12) Het EESC zal hierover naar verwachting begin 2022 een apart initiatiefadvies (REX/536) goedkeuren.
(13) PB C 429 van 11.12.2020, blz. 197.
(14) Occasional paper 06/2020 van ECIPE Globalization Comes to the Rescue: How Dependency Makes Us More Resilient; Rapport van Kommerskollegium Improving Economic Resilience Through Trade, 2020.
(15) Tripartite Declaration of Principles concerning Multinational Enterprises and Social Policy (MNE Declaration) (2017).
(16) https://www.oecd.org/investment/fdi-qualities-indicators.htm
(17) PB C 364 van 28.10.2020, blz. 53.
(18) PB C 159 van 10.5.2019, blz. 15.
(19) The Use of Forced Labor on Fishing Vessels, Submission of the United States to the WTO, 26 May 2021 https://ustr.gov/sites/default/files/IssueAreas/Trade%20Organizations/WTO/US.Proposal.Forced.Labor.26May2021.final%5B2%5D.pdf
(20) PB C 429 van 11.12.2020, blz. 122; advies NAT/834 over het mechanisme voor koolstofgrenscorrectie.
(21) PB C 364 van 28.10.2020, blz. 37.
(22) PB C 429 van 11.12.2020, blz. 197.
|
16.9.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 374/79 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het hernieuwd partnerschap met het Zuidelijk Nabuurschap — Een nieuwe agenda voor het Middellandse Zeegebied
(JOIN(2021) 2 final)
(2021/C 374/13)
|
Rapporteur: |
Helena DE FELIPE LEHTONEN |
|
Raadpleging |
26.3.2021 |
|
Rechtsgrondslag |
Artikel 304 VWEU |
|
Besluit van de voltallige vergadering |
23.3.2021 |
|
Bevoegde afdeling |
Externe Betrekkingen |
|
Goedkeuring door de afdeling |
16.6.2021 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
7.7.2021 |
|
Zitting nr. |
562 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
215/1/5 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ermee ingenomen dat de Commissie zich in haar Mededeling eens te meer sterk maakt voor de rechtsstaat, de mensenrechten en de grondrechten, gelijkheid, democratie en goed bestuur als hoeksteen voor de ontwikkeling van rechtvaardige, inclusieve en dus welvarende samenlevingen, en dat zij bijzondere aandacht besteedt aan jongeren, vrouwen en kansarme groepen. Tegelijkertijd juicht het de nieuwe sociale doelstellingen van de top van Porto toe, die van invloed moeten zijn op de uitvoering van de gezamenlijke mededeling. |
|
1.2. |
Het EESC is zeer verheugd over het engagement van de EU om een rechtsstaatcultuur te bevorderen door het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven hierbij nauw te betrekken. Maatschappelijke organisaties en organisaties van sociale partners blijven belangrijke partijen bij het vormgeven en monitoren van de EU-samenwerking. De groep Grondrechten en de rechtsstaat (FRRL) van het EESC is een goed voorbeeld van de wijze waarop maatschappelijke organisaties in de EU aan kracht winnen. |
|
1.3. |
Het EESC is bijzonder te spreken over de voorstellen om de particuliere sector nauwer te betrekken bij de ontwikkeling van de regio, in aanvulling op de noodzakelijke overheidsinvesteringen, en om het publiek-private overleg te verdiepen ten behoeve van sociale en economische duurzaamheid, wat zal leiden tot fatsoenlijke banen. Deze aanpak moet zowel op regionaal Euromed-niveau als op nationaal en lokaal niveau worden bevorderd. |
|
1.4. |
Verheugend is de doorslaggevende steun voor de versterking van de samenwerking in multilaterale fora, waarbij de VN centraal staan, met name op het gebied van vrede en veiligheid, om gezamenlijke oplossingen te ontwikkelen en de problemen die stabiliteit en vooruitgang in de weg staan, aan te pakken, ondanks het feit dat 25 jaar na het proces van Barcelona dezelfde problemen de regio blijven teisteren wat betreft vrede, veiligheid en economische ontwikkeling. Het Comité dringt aan op actie op basis van synergie tussen de instrumenten van het VN-Handvest en de EU-strategie voor de veiligheidsunie, en meent dat de inspanningen van de EU in de regio aanzienlijk moeten worden opgevoerd. |
|
1.5. |
Het EESC acht het van belang dat de regionale, subregionale en interregionale samenwerking wordt verbeterd, met name via de Unie voor het Middellandse Zeegebied, de Liga van Arabische Staten, de Afrikaanse Unie, de Dialoog van Vijf plus Vijf (5 + 5) of andere regionale actoren en organisaties die pragmatische multi-level governance bevorderen via initiatieven op basis van variabele geometrie en triangulatie, die ook de samenwerking met het hele Afrikaanse continent en de regio’s rond de Golf en de Rode Zee helpen bevorderen. |
|
1.6. |
Het EESC benadrukt dat in de eerste plaats de onderliggende oorzaken van migratie in de respectieve partnerlanden moeten worden aangepakt. Mensen moeten in hun eigen land een fatsoenlijk leven, werk en vooruitzichten krijgen, in overeenstemming met de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s), zodat mensen niet migreren ten gevolge van te weinig levenskansen. Voorbeelden hiervan zijn een betere toegang tot onderwijs of maatregelen om kwaliteitsbanen te creëren. |
|
1.7. |
Het EESC roept de EU op om te vermijden dat de groene transitie als een van buitenaf opgelegd model wordt gezien. Aangeraden wordt te investeren in bewustmakingscampagnes en het maatschappelijk middenveld hierbij te betrekken. |
|
1.8. |
Het EESC onderstreept het belang van de nadruk die in de Mededeling wordt gelegd op de essentiële rol van de sociale partners en de, zowel formele als informele maatschappelijke organisaties als hoofdrolspelers bij de uitwerking en uitvoering van overheidsbeleid en als waakhonden voor de eerbiediging van de rechten van de burgers en van de rechtsstaat. Vakbonden en bedrijfsorganisaties spelen hierbij een belangrijke rol in het kader van de sociale dialoog. Het is dan ook van cruciaal belang dat de EU het optreden van de verschillende instellingen en netwerken van maatschappelijke organisaties in ruime zin op Euromediterraan niveau ondersteunt en bevordert, zodat zij zich optimaal van hun taken kunnen kwijten. |
|
1.9. |
Gendergelijkheid is niet alleen een universeel erkend mensenrecht, maar ook een absolute voorwaarde voor welzijn, economische groei, welvaart, goed bestuur, vrede en veiligheid; wij moeten onze inspanningen opvoeren, onder meer door gendermainstreaming in alle samenwerkingsprogramma’s en gerichte acties, conform het derde genderactieplan van de EU. |
2. Algemene opmerkingen
|
2.1. |
Om het strategisch partnerschap tussen de Europese Unie en haar partners in de zuidelijke buurlanden nieuw leven in te blazen en te versterken, heeft de hoge vertegenwoordiger van de Europese Commissie op 9 februari 2021 een nieuwe beleidsverklaring goedgekeurd: de mededeling Hernieuwd partnerschap met het Zuidelijk Nabuurschap — Een nieuwe agenda voor het Middellandse Zeegebied. |
|
2.2. |
Een speciaal economisch investeringsplan voor het zuidelijk nabuurschap moet ervoor zorgen dat de levenskwaliteit van de mensen in de regio verbetert en dat het economisch herstel niemand uitsluit. Verder moet het herstel ook betrekking hebben op de gezondheidseffecten van de COVID-19-pandemie, de uitvoering van de COVAX-faciliteit versterken en duurzame overheidsinfrastructuur verbeteren. Eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat maakt integraal deel uit van de mededeling en is van essentieel belang om het vertrouwen van de burgers in de instellingen te waarborgen. |
|
2.3. |
In het kader van het nieuwe EU-instrument voor nabuurschap, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) zal tussen 2021 en 2027 tot 7 miljard euro worden uitgetrokken voor de uitvoering ervan, waardoor in de komende tien jaar tot 30 miljard euro aan openbare en particuliere investeringen in de regio zou kunnen worden gegenereerd. Via het NDICI zal de EU ook duurzame investeringen in het kader van het EFDO+ stimuleren door kapitaal aan te trekken ter aanvulling van rechtstreekse subsidies voor externe samenwerking. Het EFDO+ zal worden ondersteund met een garantie voor extern optreden van 53,4 miljard euro, die ook de Westelijke Balkan zal dekken. |
|
2.4. |
De nieuwe agenda is toegespitst op vijf beleidsterreinen:
|
3. Toelichting bij het hernieuwd partnerschap met het zuidelijk nabuurschap — Een nieuwe agenda voor het Middellandse Zeegebied
|
3.1. |
Vijfentwintig jaar na de Verklaring van Barcelona streeft de nieuwe, ambitieuze en innovatieve agenda voor het Middellandse Zeegebied ernaar het Europees-mediterrane partnerschap op een nieuwe leest te schoeien.
|
|
3.2. |
Het werkdocument over het investeringsplan voor het zuidelijke nabuurschap bevat concrete voorstellen voor initiatieven op vier van de vijf prioritaire gebieden. Het investeringsplan is uitdrukkelijk bedoeld om in samenwerking met de lidstaten te worden ontwikkeld, eventueel via gezamenlijke programmering. Het is van essentieel belang dat maatschappelijke organisaties en de sociale partners bij het programmeringsproces worden betrokken. Het investeringsplan moet voorts bereikbaar zijn voor deze sociale actoren. |
4. Menselijke ontwikkeling, goed bestuur en de rechtsstaat
|
4.1. |
Bevordering van de rechtsstaat in partnerlanden is van essentieel belang. Maatschappelijke organisaties, met name vakbonden, vervullen hierbij een centrale rol. Dit garandeert dat sociale rechten en de rechten van werknemers worden nageleefd. In de regio moet “duurzame economische groei” (1) dienovereenkomstig worden bevorderd. De EU kan een cruciale rol spelen bij het verbeteren van het ondernemingsklimaat, zodat particuliere ondernemingen kunnen wortelen en bloeien, bureaucratie wordt vermeden en de oprichting van nieuwe bedrijven wordt vergemakkelijkt. In dit verband kunnen bedrijven, en vooral kmo’s, echt floreren en zouden zij ook hoogwaardige banen moeten creëren die bijdragen tot de bestrijding van met name de sociale oorzaken van ongewenste migratie. |
|
4.2. |
Voorts worden vrede, inclusieve welvaart en stabiliteit bevorderd door goed bestuur, de rechtsstaat en de mensenrechten, met inbegrip van sociale en arbeidsrechten, de sociale dialoog en gelijke toegang tot de rechter. Het EESC dringt aan op ruimere aandacht voor de IAO-regels (2) en de concrete uitvoering daarvan in de partnerlanden op grond van de Agenda 2030. Terugdringing van de bureaucratie is essentieel om de samenwerking tussen de EU en de partnerlanden te verbeteren. |
|
4.3. |
Een goed voorbeeld van goed bestuur in de regio is een duidelijke focus op de ondersteuning van de Unie voor het Middellandse Zeegebied (UMZ) als forum voor uitwisseling en samenwerking. In september 2020 heeft het EESC zijn memorandum van overeenstemming vernieuwd en zijn krachten gebundeld om de economische en sociale actoren uit de landen van de Unie voor het Middellandse Zeegebied nauwer te betrekken bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de verklaring van Parijs van 2008 over actieve participatie van het maatschappelijk middenveld. |
|
4.4. |
Het EESC moedigt samenwerking met de zuidelijke partners aan teneinde gezonde informatieomgevingen tot stand te brengen en mediavrijheid te bevorderen als maatregelen om desinformatie en onjuiste informatie tegen te gaan. Het is belangrijk goed bestuur te bevorderen door middel van doeltreffend, eerlijk en transparant overheidsbestuur, daadkrachtiger bestrijding van corruptie en gelijke toegang tot de rechter. |
5. De veerkracht versterken, welvaart opbouwen en de digitale transitie aangrijpen
|
5.1. |
In de mededeling wordt voorgesteld de zuidelijke partners te helpen “om van de digitale transformatie te profiteren en een concurrent te worden in de mondiale digitale economie”. De vaardigheden van werknemers, zelfstandigen en ondernemers moeten specifiek worden bevorderd om hen geschikt te maken voor de digitale transformatie op de arbeidsmarkt (3). |
|
5.2. |
Handel en investeringen dragen bij tot de ontwikkeling van de regio. De steun voor de integratie van Noord-Afrikaanse landen in de Afrikaanse continentale vrijhandelsruimte (AfCFTA) wordt toegejuicht. De regionale economische netwerken tussen Noord-Afrikaanse partnerlanden moeten echter ook worden bevorderd. De opheffing van niet-tarifaire handelsbarrières (een belangrijke hinderpaal voor de handelsintegratie in de regio) moet dienovereenkomstig worden bevorderd, rekening houdend met de bestaande economische asymmetrieën. Zo zijn de onderhandelingen van de EU met Tunesië en Marokko (DCFTA’s) vastgelopen omdat onvoldoende rekening wordt gehouden met bestaande asymmetrieën (4). |
|
5.3. |
Bijzondere nadruk wordt gelegd op het bieden van kansen aan jongeren door middel van programma’s ter ondersteuning van werkgelegenheid en onderwijs, waarbij de nadruk ligt op het verbeteren van de toegang tot financiering, met name voor kmo’s, veruit de grootste werkgevers in de regio, aan de hand van nieuwe financiële instrumenten zoals risicokapitaal. Ook is het wenselijk mechanismen in te stellen voor de overgang van de informele naar de formele economie op basis van zelfstandige arbeid en hoogwaardige werkgelegenheid. |
|
5.4. |
Het EESC beschouwt onderwijs en beroepsopleiding, alsook Erasmus+-programma’s in het kader van het Middellandse Zeegebied, als een prioriteit voor jongeren, als een kans op werk, waarbij de overgang van school naar een baan wordt bevorderd. Digitale infrastructuur is een prioriteit voor de regio en het effect van digitalisering op het werk in de vorm van telewerken verschaft werknemers meer autonomie en evenwicht tussen hun beroeps- en privéleven (5). |
|
5.5. |
Het streven om de samenwerking op het gebied van cyberveiligheid te verdiepen en digitale technologie in te zetten bij de rechtshandhaving “met volledige eerbiediging van de mensenrechten en de burgerlijke vrijheden” is reden tot bezorgdheid, gezien het gebrek aan transparantie in het verleden bij de naleving van de mensenrechten in de regio. |
6. Vrede en veiligheid
|
6.1. |
Binnenlandse conflicten en regionale geschillen, die in de regio blijven woeden (de Westelijke Sahara, Libië, Israël/Palestina, Syrië), vormen een enorme opgave. In de mededeling wordt benadrukt dat het voor nieuwe initiatieven van belang is dat de betrekkingen tussen Israël en bepaalde Arabische staten worden genormaliseerd. Volgens het EESC zijn de sociale dialoog tussen verschillende culturen en beschavingen en wederzijds respect het uitgangspunt voor vrede, stabiliteit en gedeelde welvaart in de regio. |
|
6.2. |
Bij de bestrijding van extremisme, radicalisering, cybercriminaliteit en georganiseerde criminaliteit moeten met name de rechtsstaat en de mensenrechten worden gerespecteerd. De noodtoestand is een uitzonderlijke maatregel, tijdens welke de grondrechten van de burgers volledig geëerbiedigd moeten blijven worden. |
|
6.3. |
In de mededeling wordt beloofd de politiële en justitiële samenwerking tussen de EU en de ENB-landen van het zuidelijk partnerschap op te voeren, ook door te onderhandelen over samenwerkingsovereenkomsten tussen de EU en afzonderlijke zuidelijke buurlanden. De verklaring dat “de EU [zal] samenwerken met de partners van het Zuidelijk Nabuurschap om ervoor te zorgen dat hun rechtshandhavings- en justitiële stelsels voldoen aan hoge normen op het gebied van gegevensbescherming en de mensenrechten eerbiedigen” is, gezien de lange geschiedenis van de samenwerking, een stap voorwaarts wat de gezamenlijke aanpak betreft. |
7. Migratie en mobiliteit
|
7.1. |
De bepalingen van de mededeling inzake migratiebeheer vermelden de mogelijkheid dat de financiële bijstand, althans gedeeltelijk, afhankelijk gemaakt kan worden van de samenwerking op dit gebied. Verheugend is dat de EU zich actief zal inzetten om de onderliggende oorzaken van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding aan te pakken door conflicten op te lossen en de sociaaleconomische problemen die door COVID-19 worden verergerd, aan te pakken met oplossingen die op de partners in het zuidelijke Middellandse Zeegebied zijn toegesneden. Naleving van de mensenrechten (het Verdrag van Genève) vormt de basis voor elke vorm van samenwerking op het gebied van migratie. Gebrek aan bereidheid tot samenwerking kan alleen tegemoet worden getreden met “prikkels” (6). |
|
7.2. |
In de mededeling wordt voorgesteld “Talentpartnerschappen” te bevorderen, zoals deze vermeld zijn in het nieuwe pact inzake migratie en asiel van de EU. Het nieuwe instrument lijkt erop gericht de samenwerking met derde landen uit te breiden. Dit zou een mogelijkheid kunnen zijn voor het koppelen van beroepsopleiding, bedrijfsnetwerken, interregionale- waardeketens en circulaire migratie ten behoeve van mensen en economieën aan weerszijden van de Middellandse Zee. Deze plannen moeten hoe dan ook worden afgestemd op de noodzaak om voldoende geschoolde arbeidskrachten in de partnerlanden te houden, hetgeen van essentieel belang is voor hun duurzame economische ontwikkeling. |
8. De groene transitie: klimaatbestendigheid, energie en het milieu
|
8.1. |
De mededeling erkent het potentieel van de zuidelijke buurlanden voor de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen, met name zonne- en windenergie, en de productie van waterstof, die de Commissie als een “nieuwe strategische prioriteit” beschouwt. De mogelijkheden houden duidelijk verband met de Europese Green Deal en de toenemende integratie van de prioriteiten inzake duurzame ontwikkeling in de internationale mondiale samenwerking. In dit verband wijst het EESC erop dat het van essentieel belang is om naast (internationale) grootschalige projecten ook projecten met een directe sociaaleconomische impact op lokaal niveau te steunen. |
|
8.2. |
De Europese Green Deal moet met name ten goede komen aan de landbouw, een sector die van essentieel belang is voor de economie van de meeste landen buiten de EU, met initiatieven die gericht zijn op de herontdekking en bescherming van de Middellandse Zee. De blauwe economie is een krachtig instrument voor het beheer van de gemeenschappelijke rijkdommen van de Middellandse Zee, en het EESC onderstreept dat de balans moet worden opgemaakt van de ministeriële verklaring van de Unie voor het Middellandse Zeegebied over een duurzame blauwe economie in het westelijke Middellandse Zeegebied. |
|
8.3. |
Het EESC acht met name de conclusies van het eerste door de Unie voor het Middellandse Zeegebied gesponsorde evaluatierapport van de MedECC over de impact van de klimaatverandering en de gevolgen daarvan in de regio relevant, en wijst op gebieden waarop beide partijen, die voor gemeenschappelijke uitdagingen staan op het gebied van duurzaamheid en klimaatbestendigheid, kunnen samenwerken om de overgang naar een groene, blauwe en circulaire economie in de regio te vergemakkelijken. |
9. Gendergelijkheid en vrouwenrechten, LGBTIQ+ personen en personen met een handicap aan weerszijden van de Middellandse Zee
|
9.1. |
Extreem-rechtse nationalistische bewegingen in heel Europa en conservatieve en islamistische bewegingen aan de zuidkust, die beide traditionele en religieuze taal bezigen, ageren de laatste tijd steeds meer tegen gendergelijkheid. |
|
9.2. |
Verheugend is het initiatief van de UMZ om vrijwillige mechanismen in te voeren voor de monitoring van de toezeggingen van de regeringen in de regio op het gebied van normen voor gendergelijkheid, in de vorm van concrete indicatoren. |
|
9.3. |
De COVID-19-pandemie heeft de situatie alleen maar verergerd. Ten eerste hebben illiberale en autocratische regeringen de kans aangegrepen om hun aanvallen op de rechten van vrouwen en LGBTIQ+ voort te zetten. Ten tweede hebben diverse, in reactie op de pandemie genomen overheidsmaatregelen de levensomstandigheden van vrouwen, LGBTIQ+-personen en personen met een handicap daadwerkelijk verslechterd, waardoor het van essentieel belang is initiatieven te bevorderen ter bescherming van de rechten van deze groepen en van hun sociaaleconomische, burger- en politieke participatie. |
|
9.4. |
De Europese Unie moet haar inspanningen en samenwerking ter plaatse opvoeren om ervoor te zorgen dat de grondrechten van LGBTIQ+-personen zonder uitzondering worden geëerbiedigd, dat zij nergens strafrechtelijk worden vervolgd en dat hun deelname aan het openbare leven wordt versterkt (7). |
|
9.5. |
Hoewel veel partnerlanden het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap hebben ondertekend, moet er nog veel gedaan worden om hun levensomstandigheden te verbeteren. Daarom moet de Europese Unie zich in het bijzonder inzetten voor de uitvoering van de rechten van personen met een handicap, zoals vastgelegd in het VN-Verdrag. |
Brussel, 7 juli 2021.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Duurzameontwikkelingsdoelstellingen, Doelstelling 8: eerlijk werk en economische groei.
(2) Zoals uiteengezet in de kernverdragen en met name in de tripartiete beginselverklaring van de IAO betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid (par. 2.2 van het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Zorgvuldigheidseisen (PB C 429 van 11.12.2020, blz. 136)).
(3) Paragrafen 2.4.1 en 2.4.4 van het informatief rapport van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Digitalisering en kmo’s in het Middellandse Zeegebied (REX/519).
(4) Paragrafen 3.2.9 en 4.1.2 van het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over De EU en Afrika: totstandbrenging van een gelijkwaardig ontwikkelingspartnerschap op basis van duurzaamheid en gemeenschappelijke waarden (PB C 429 van 11.12.2020, blz. 105) en de paragrafen 4.1 en 6.1 van het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Externe hulp, investering en handel als instrumenten om de economische migratie te verminderen, met speciale nadruk op Afrika (PB C 97 van 24.3.2020, blz. 18).
(5) Paragrafen 1.12 en 2.2.7 van het informatief rapport van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Digitalisering en kmo’s in het Middellandse Zeegebied (REX/519).
(6) Interview met migratiedeskundige Gerald Knaus: https://www.dw.com/de/knaus-eu-migrationspakt-ist-unrealistisch/a-55058035
(7) Par. 1.11 van het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025 (PB C 286 van 16.7.2021, blz. 128).
|
16.9.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 374/84 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen — De nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering
(COM(2021) 82 final)
(2021/C 374/14)
|
Rapporteur: |
Dimitris DIMITRIADIS |
|
Corapporteur: |
Kęstutis KUPŠYS |
|
Raadpleging |
Europese Commissie, 26.3.2021 |
|
Rechtsgrondslag |
Artikel 304 VWEU |
|
Bevoegde afdeling |
Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu |
|
Goedkeuring door de afdeling |
23.6.2021 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
7.7.2021 |
|
Zitting nr. |
562 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
229/3/12 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) spreekt zijn krachtige steun uit voor de goedkeuring van de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering als een cruciale stap op weg naar de doelstelling van de Europese Green Deal (EGD) om tegen 2050 klimaatneutraal en veerkrachtig te zijn. Het had echter graag gezien dat de beoogde actiegebieden niet alleen in algemene termen waren geschetst, maar ook van concrete voorbeelden waren voorzien. Hoe veranderingen eruit zouden kunnen zien, moet duidelijker beschreven worden. |
|
1.2. |
Het risico van economische schade en verlies van mensenlevens als gevolg van de toegenomen frequentie en intensiteit van klimaatgerelateerde extreme weersomstandigheden zal blijven bestaan. Net zo belangrijk is het risico dat zowel de gevolgen van de klimaatverandering als de inspanningen voor aanpassing aan deze verandering de bestaande ongelijkheden kunnen verergeren. Aanpassing, met billijkheid als uitgangspunt, is dus van essentieel belang om leven, werk en bestaansmiddelen van de Europese burgers te beschermen, met name die van de meest kwetsbaren, die doorgaans zwaarder worden getroffen door de klimaatverandering.
In het kader van een rechtvaardige transitie spelen de maatschappelijke organisaties een sleutelrol. Er moet met name worden gezorgd voor de betrokkenheid van de sociale partners, om aanpassingen op de arbeidsmarkt met succes door te voeren en fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden te handhaven via sociale dialoog en collectieve onderhandelingen. |
|
1.3. |
De uitvoering van de strategie moet, evenals de Europese Green Deal, gebaseerd worden op een systemische aanpak, waarbij wordt gestreefd naar het gelijktijdig bereiken van meerdere doelstellingen en het bevorderen van beleidsinstrumenten en technologische oplossingen die in de verschillende sectoren van de economie kunnen worden gebruikt. |
|
1.4. |
Het EESC dringt met name aan op een “even grote nadruk” op de financiering van mitigatie en aanpassing. Voor het welslagen van alle klimaatbeleidsmaatregelen op alle niveaus is het van cruciaal belang dat mitigatie- en aanpassingsstrategieën worden gecombineerd. |
|
1.5. |
Het EESC is van mening dat er behoefte is aan specifieke richtsnoeren inzake aanpassing, doelstellingen en monitoringinstrumenten, benchmarks en indicatoren die bijdragen aan de transparantie omtrent de toewijzing van de middelen, helpen met het anticiperen en reageren op de gevolgen van de klimaatverandering en het beoordelen van de voortgang van de aanpassing aan de klimaatverandering, terwijl er lokale, regionale en nationale capaciteit wordt opgebouwd om al deze instrumenten toe te passen. |
|
1.6. |
Het EESC beschouwt op de natuur gebaseerde oplossingen, de bio-economie en de overgang naar een circulaire economie als essentiële benaderingen voor aanpassing aan de klimaatverandering en tegelijkertijd als een kans voor de EU om zich op een ecologisch en sociaal duurzame manier te herstellen. |
|
1.7. |
Het EESC roept de Commissie op om bij toekomstige werkzaamheden op het gebied van aanpassingsbeleid te streven naar een betere afstemming tussen beleid inzake aanpassing aan de klimaatverandering en klimaatrechtvaardigheid. Het EESC erkent dat de klimaatverandering uiteenlopende sociale, economische, volksgezondheids- en andere negatieve gevolgen kan hebben voor gemeenschappen, en pleit ervoor om bestaande ongelijkheden rechtstreeks aan te pakken door middel van langetermijnstrategieën voor mitigatie en aanpassing, zodat niemand wordt uitgesloten. |
|
1.8. |
Om bedrijven te ondersteunen bij hun aanpassing aan de klimaatverandering en bij hun inspanningen om de samenleving aanpassingsoplossingen aan te bieden, moet de EU de voorwaarden voor innovatie, investeringen en handel blijven scheppen en bevorderen die de duurzame ontwikkeling ten goede komen. De aanpassing aan de klimaatverandering en de kosten daarvan moeten ook integraal deel uitmaken van het industriebeleid van de EU. |
|
1.9. |
Landbouw, bosbouw en visserij behoren tot de sectoren die het zwaarst worden getroffen en tegelijk kunnen bijdragen aan aanpassingsoplossingen, koolstofvastlegging en voedselzekerheid. Intensief onderzoek en innovatie zijn nodig om deze sectoren te ondersteunen, evenals beloningen voor aantoonbaar gecreëerde CO2-putten. |
|
1.10. |
De jaarlijkse gemiddelde economische verliezen ten gevolge van klimaatgerelateerde rampen lopen in de honderden miljarden dollars. Ook het VN-verslag Human Costs of Disasters schetst een deprimerend beeld: “In de periode 2000-2019 hebben zich 7 348 grote rampen voorgedaan, die 1,23 miljoen levens hebben geëist, meer dan 4 miljard mensen hebben getroffen (velen meer dan één keer) en wereldwijd tot economische verliezen van ongeveer 2,97 biljoen dollar hebben geleid.” Er zijn diverse bronnen van EU-financiering beschikbaar voor de financiering van aanpassingsmaatregelen: de begroting van de Europese Green Deal, het MFK en NextGenerationEU. Het EESC dringt aan op meer duidelijkheid over de verschillende opties, alsmede op gebruiksvriendelijke procedures om tijdige toegang tot financiering op praktisch niveau te garanderen. Voorts zouden de afschaffing van subsidies voor fossiele brandstoffen en een groene belastinghervorming aanzienlijke middelen uit overheidsbegrotingen kunnen vrijmaken. Ook zouden systeeminconsistenties kunnen worden aangepakt en nieuwe inkomsten kunnen worden gegenereerd om de aanpassing aan het klimaat te financieren. Het EESC hekelt het feit dat er nog geen concreet stappenplan is voorgelegd voor de afschaffing van milieuschadelijke subsidies. |
|
1.11. |
Het EESC dringt ook aan op maatregelen die ervoor zorgen dat investeren in de fossielebrandstofsector de minst gunstige strategie voor financiële instellingen wordt, en die stimuleren dat particuliere geldstromen worden ingezet voor activiteiten ter ondersteuning van de mitigatie van en de aanpassing aan de klimaatverandering. Dit is van belang voor investeringen zowel binnen als buiten de EU; om uit te groeien tot een mondiale instantie die normen stelt voor duurzame financiering moet de Commissie de lat voortdurend hoog leggen en zich houden aan het beginsel dat beleid op wetenschappelijk bewijs gebaseerd moet zijn en aan het beginsel van technologieneutraliteit. |
|
1.12. |
In de strategie wordt erkend dat er behoefte is aan extra internationale financiering voor de aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer uit openbare bronnen; het EESC dringt er echter bij de Commissie op aan te verduidelijken hoe zij precies de belemmeringen voor de toegang tot financiering voor de meest kwetsbare landen, gemeenschappen en sectoren wereldwijd zal wegnemen en hoe zij voorstellen zal doen voor de integratie van het genderaspect en de aanpak van ongelijkheden op regionaal en lokaal niveau. |
|
1.13. |
De EU moet bijzondere aandacht besteden aan internationale samenwerking in verschillende vormen, waaronder investerings-, handels- en innovatiepartnerschappen, teneinde de aanpassingsmaatregelen wereldwijd en met name in ontwikkelingslanden te versterken. |
|
1.14. |
In het algemeen beschouwt het EESC de strategie als een basis voor een juridisch bindend initiatief, dat de lidstaten ertoe verplicht nationale plannen en strategieën voor aanpassing aan de klimaatverandering te ontwikkelen. De Europese klimaatwet zal van groot belang zijn voor de uitvoering van bindende klimaatbeleidsmaatregelen. |
|
1.15. |
Lokale en regionale overheden, die de meeste aanpassingsinitiatieven uitvoeren, moeten voldoende middelen krijgen om hun capaciteit op dit gebied te ontwikkelen, onder meer wat de formulering van het aanpassingsbeleid betreft. |
2. Achtergrond
|
2.1. |
De Europese Commissie heeft op 24 februari 2021 haar nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering goedgekeurd (1). In de nieuwe strategie wordt uiteengezet hoe de Europese Unie zich kan aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering en hoe zij tegen 2050 klimaatbestendig kan worden. |
|
2.2. |
De goedkeuring van de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering met haar vier doelstellingen — het aanpassingsproces in Europa slimmer, sneller en systemischer maken en de internationale maatregelen ter bevordering van het aanpassingsproces opvoeren — wordt door het EESC verwelkomd als een cruciale stap in de belangrijke beleidsvorming. |
|
2.3. |
In de strategie wordt met “het aanpassingsproces slimmer maken” het volgende bedoeld: “onze kennis verdiepen en de beschikbaarheid van gegevens verbeteren en tegelijkertijd de inherente onzekerheid als gevolg van de klimaatverandering onder controle brengen; meer en betere gegevens over de risico’s en de verliezen als gevolg van de klimaatverandering verzamelen en Climate-Adapt uitbouwen tot een gezaghebbend Europees platform voor kennis over het aanpassingsproces.”“Het aanpassingsproces systemischer maken” houdt in: “de beleidsontwikkeling op alle niveaus van bestuur, samenleving en economie en in alle sectoren ondersteunen door de aanpassingsstrategieën en -plannen te verbeteren; klimaatbestendigheid in het macrofiscaal beleid integreren en natuurlijke oplossingen ter verbetering van het aanpassingsvermogen bevorderen.”“Het aanpassingsproces over de hele lijn versnellen” veronderstelt: “de ontwikkeling en de uitrol van methoden ter verbetering van het aanpassingsvermogen […] versnellen; de risico’s als gevolg van de klimaatverandering beperken; de kloof bij de bescherming tegen de klimaatverandering dichten en de beschikbaarheid en duurzaamheid van zoet water waarborgen.” |
|
2.4. |
De jaarlijkse gemiddelde economische verliezen ten gevolge van klimaatgerelateerde rampen lopen in de honderden miljarden dollars. Uit verslagen blijkt (2) dat, als de huidige uitstoot aanhoudt, delen van Zuid-Europa naar verwachting om de twee jaar te maken zullen krijgen met extreme hitte en dat de opbrengst van van regen afhankelijke maïs naar verwachting met 50 % zal afnemen. Deze gedifferentieerde effecten kunnen leiden tot verdere divergentie, in plaats van convergentie, in de EU. De COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat het van het grootste belang is het verband tussen milieu- en volksgezondheidsagenda’s te begrijpen en te integreren in de beleidsvorming, waarbij in het oog moet worden gehouden dat de bestrijding van bedreigingen voor de biodiversiteit het risico van toekomstige zoönotische ziekten en pandemieën kan helpen verminderen, en dat herstelmaatregelen voor pandemieën en maatregelen voor aanpassing aan de klimaatverandering hetzelfde doel hebben, namelijk veerkracht voor de toekomst (3). |
|
2.5. |
Met zijn advies over de strategie beoogt het EESC duidelijk te maken hoe het maatschappelijk middenveld aankijkt tegen de doelstelling van de strategie en de maatregelen die eraan ten grondslag liggen. |
3. Algemene opmerkingen
|
3.1. |
Het EESC benadrukt dat de gezamenlijke uitvoering van de SDG’s, de Europese Green Deal, de klimaatwet, het klimaatpact en de ontwikkeling en uitvoering van de plannen voor herstel en veerkracht moet worden vergemakkelijkt door zowel strategieën voor mitigatie van de klimaatverandering als strategieën voor aanpassing aan de klimaatverandering. Het EESC staat volledig achter de nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering van de Europese Commissie, die op 24 februari 2021 is goedgekeurd. |
|
3.2. |
Het EESC benadrukt dat er, ondanks intensieve maatregelen ter bestrijding van de klimaatverandering, sprake is van een dringende en langdurige noodzaak tot aanpassing. Het risico van economische schade en verlies van mensenlevens als gevolg van de toegenomen frequentie en intensiteit van klimaatgerelateerde extreme weersomstandigheden zal blijven bestaan. Net zo belangrijk is het risico dat zowel de klimaatgevolgen als de inspanningen voor aanpassing aan deze verandering de bestaande ongelijkheden kunnen verergeren. Aanpassing zal doorslaggevend zijn voor de bescherming van de mensenrechten van de Europese burgers ten aanzien van veiligheid, fatsoenlijk werk en veerkrachtige bestaansmiddelen. |
|
3.3. |
Het EESC deelt de bezorgdheid van de Commissie over de gezondheidsrisico’s ten gevolge van de klimaatverandering en de daaruit voortvloeiende noodzaak om hier meer inzicht in te krijgen, via het Europees klimaataanpassingsplatform Climate-Adapt. Zoals zowel de Wereldgezondheidsorganisatie (4) als het Europees Milieuagentschap (5) echter hebben benadrukt, zijn er aanwijzingen dat milieuverontreiniging en -achteruitgang ongelijke gevolgen hebben voor sociaal achtergestelde gemeenschappen en kwetsbare groepen. Gezien de sociale dimensie van klimaatverandering moet het concept van milieuongelijkheid daarom in het Uniebeleid worden opgenomen. |
|
3.4. |
Het EESC merkt op dat, als de juiste maatregelen worden genomen, aanpassing een win-winsituatie zal opleveren in die zin dat verliezen als gevolg van klimaatverandering worden voorkomen, economische voordelen worden gegenereerd, sociale rechtvaardigheid wordt vergroot en de omgevingsveiligheid wordt verbeterd. |
|
3.5. |
De nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering moet, evenals de Europese Green Deal, worden uitgevoerd als onderdeel van een systemische aanpak, waarbij wordt gestreefd naar het bereiken van meerdere doelstellingen en het bevorderen van beleidsinstrumenten en technologische oplossingen die in de verschillende sectoren van de economie kunnen worden gebruikt. Er is dus behoefte aan een alomvattende methode voor systeemanalyse, en aan de nodige instrumenten voor de uitvoering ervan, om ervoor te zorgen dat er tegelijkertijd werk wordt gemaakt van diverse doelstellingen. |
|
3.6. |
Het EESC is van mening dat er behoefte is aan specifieke richtsnoeren inzake aanpassing, doelstellingen en monitoringinstrumenten, benchmarks en indicatoren die helpen met het anticiperen op en omgaan met de gevolgen van de klimaatverandering en het beoordelen van de voortgang van de aanpassing aan de klimaatverandering. |
|
3.7. |
Het EESC tekent aan dat op de natuur gebaseerde oplossingen, de bio-economie en de overgang naar een circulaire economie essentiële benaderingen voor aanpassing aan de klimaatverandering zijn; het verwijst naar eerdere adviezen over de bio-economie (6) en de circulaire economie (7). Bovendien zijn duurzame bos-, bodem- en waterbeheerpraktijken bevorderlijk voor zowel aanpassing als mitigatie, en vormen zij de basis voor een klimaatbestendige, klimaatneutrale en duurzame voedsel- en biomassaproductie. |
|
3.8. |
Het EESC dringt aan op een “even grote nadruk” op de financiering van mitigatie en aanpassing. Voor het welslagen van alle klimaatbeleidsmaatregelen op alle niveaus is het van cruciaal belang dat mitigatie- en aanpassingsstrategieën worden gecombineerd. Het EESC bepleit meer maatregelen om dit beginsel te handhaven, aangezien mitigatie ervoor zorgt dat de klimaatcrisis voor toekomstige generaties niet verergert, terwijl aanpassing de huidige en toekomstige generaties beschermt tegen de extreme weersverschijnselen die door de reeds bestaande klimaatverandering worden veroorzaakt. De in de EU-begroting opgenomen methode voor klimaattracering moet worden gewijzigd om expliciet onderscheid te maken tussen uitgaven voor aanpassing en mitigatie. |
|
3.9. |
Zo moeten de lidstaten de autoriteiten die belast zijn met de evaluatie van de nationale energie- en klimaatplannen laten weten dat aanpassings- en mitigatiestrategieën evenveel nadruk moeten krijgen, vanwege de aangescherpte klimaatambitie van de EU en de gevolgen van de COVID-19-pandemie. Steden en gemeenten moeten ook worden ingeschakeld en ondersteund, eventueel via het Burgemeestersconvenant, om de aanpassing in hun mitigatieplannen op te nemen en synergie tot stand te brengen. |
|
3.10. |
Het is de stellige overtuiging van het EESC dat er een aanpak moet komen waarbij alle partijen worden betrokken bij het gezamenlijk ontwerpen en ontwikkelen van de relevante aanpassingstrajecten. Deze plannen moeten in samenhang met de relevante mitigatietrajecten worden opgesteld, aangezien mitigatie en aanpassing met elkaar verband houden en elkaar beïnvloeden. Capaciteitsopbouw en publieke voorlichting ter ondersteuning van aanpassingsactiviteiten moeten voor alle relevante belanghebbenden worden overwogen, met inbegrip van jongeren. Voor jongeren, en met name kinderen, zal een betere afstemming van het onderwijsstelsel op de werkgelegenheidsbehoeften van de huidige “vierde industriële revolutie” van cruciaal belang zijn. |
|
3.11. |
Gelet op de economische en milieuaspecten is het mitigeren van de mogelijke negatieve sociale effecten van het aanpassingsbeleid van essentieel belang voor een breed draagvlak voor de uitvoering van de strategie. Het EESC dringt aan op specifieke aanvullende maatregelen voor kwetsbare groepen belanghebbenden, met bijzondere aandacht voor gender, leeftijd en minderheidsgroepen. |
|
3.12. |
Het EESC merkt op dat de innovatie en uitvoering van aanpassingen geduldige en strategische langetermijnfinanciering vergen, en dat er voor de staat een belangrijke ondernemersrol is weggelegd om dit geduld op te brengen. De kosten van het decarbonisatiebeleid van de EU moeten tot een minimum worden beperkt en over de verschillende sectoren worden verdeeld om te vermijden dat bevolkingsgroepen met een laag inkomen en kwetsbare gemeenschappen met een onredelijk deel van de financiële lasten worden opgezadeld. Uit een verslag (8) van het Sustainable Development Solutions Network (SDSN) Europe van de VN blijkt dat passende tegenmaatregelen geboden zijn om te voorkomen dat de ongelijkheid toeneemt en om te zorgen voor een breder draagvlak voor de overgang naar duurzaamheid. |
|
3.13. |
Er zijn verschillende EU-fondsen beschikbaar om de aanpassing te financieren. Het EESC dringt aan op meer duidelijkheid over de verschillende opties, alsmede op gebruiksvriendelijke procedures om tijdige toegang tot financiering voor actoren op praktisch niveau te garanderen. |
|
3.14. |
De ontwikkeling en het gebruik van financiële instrumenten voor het aanpassingsbeleid (subsidies, kredietswaps, obligaties op het gebied van aanpassing, reductie van broeikasgasemissies ten gevolge van ontbossing en bosdegradatie/REDD enz.) moeten verder worden versterkt. Om de wereldwijde ambitie van de strategie aan te scherpen, moet het gebruik van nieuwe potentiële instrumenten besproken en aangemoedigd worden, zoals “debt for climate swaps” ter waarborging van de geldstromen voor landen die onmiddellijk actie moeten ondernemen. |
|
3.15. |
Het EESC benadrukt ook dat het van belang is de risico’s en grote onzekerheden (als onbekend is hoe waarschijnlijk gebeurtenissen zijn) in verband met klimatologische natuurrampen te integreren in de modellen en instrumenten die worden gebruikt om macrofiscaal beleid te ontwikkelen. |
|
3.16. |
De strategie moet worden gevolgd door een blauwdruk die het uitvoeringstraject ervan schetst op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau, met inbegrip van de wijze waarop de verschillende sectoren van de economie en de samenleving kunnen worden ondersteund bij het inzicht in en de aanpak van klimaatrisico’s, met bijzondere aandacht voor de meest kwetsbare sectoren en gemeenschappen. |
|
3.17. |
Het afstemmen van de aanpassingsmaatregelen op de COVID-19-herstelprogramma’s is van essentieel belang in de pandemische en “post-pandemische” fase. |
4. Specifieke opmerkingen
Maatregelen op EU-niveau
|
4.1. |
Het EESC roept de Commissie op te streven naar een betere afstemming tussen beleid inzake aanpassing aan de klimaatverandering en klimaatrechtvaardigheid. Bij de aanpak van de problemen in verband met klimaatverandering mag niemand worden uitgesloten en moeten de behoeften van de meest kwetsbaren, die vaak het minst voorbereid zijn en in vele gevallen het minst verantwoordelijk zijn voor de huidige toestand van het klimaat, het eerst ter harte worden genomen. |
|
4.2. |
Binnen Europa zullen de gevolgen van de klimaatverandering de geografische regio’s op verschillende manieren treffen. Bij de politieke respons en de inspanningen voor aanpassing aan de klimaatverandering moet daarom rekening worden gehouden met deze verschillen en de specifieke kenmerken van de verschillende regio’s. |
|
4.3. |
Het is van cruciaal belang plaatselijke kwetsbaarheidsindexen (VI’s) op te stellen als leidraad voor aanpassingsstrategieën, die drie aspecten moeten bestrijken: geografische of regionale kwetsbaarheid; sectorale of economische kwetsbaarheid; en maatschappelijke kwetsbaarheid. |
|
4.4. |
De bestaande structuur voor aanpassingsprojecten is vaak toegespitst op de gevolgen van klimaatverandering in plaats van op de onderliggende oorzaken van kwetsbaarheid. Het EESC dringt daarom aan op een verreikende integratie en mainstreaming van de planning van de aanpassing aan de klimaatverandering in alle relevante EU-beleidslijnen, -strategieën en -maatregelen. |
|
4.5. |
In de eerste plaats is het belangrijk te investeren in het versterken van het menselijk kapitaal, d.w.z. het vergemakkelijken van de totstandbrenging van technologische en sociale innovaties en het bieden van kennis en instrumenten aan de Europese burgers om zich adequaat voor te bereiden op de klimaatuitdagingen die in het verschiet liggen. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan het onderwijs en de vaardigheden van ondervertegenwoordigde en gemarginaliseerde mensen. |
|
4.6. |
Het is ook belangrijk ondernemingen te voorzien van instrumenten en steun voor het beoordelen en beheersen van de gevolgen van klimaatverandering. De klimaateffecten treffen alle industrieën, direct of indirect. De aanpassing aan de klimaatverandering en de kosten daarvan moeten dus integraal deel uitmaken van het industriebeleid van de EU en moeten ook in aanmerking worden genomen in het kader van staatssteun. |
|
4.7. |
Landbouw, bosbouw en visserij behoren tot de sectoren die het zwaarst worden getroffen en tegelijk kunnen bijdragen aan aanpassingsoplossingen, koolstofvastlegging en voedselzekerheid. Intensief onderzoek en innovatie zijn nodig om deze sectoren te ondersteunen, evenals beloningen voor aantoonbaar gecreëerde CO2-putten. Voorts beseft het EESC dat er dringend iets moet worden gedaan aan de klimaatgerelateerde veranderingen in de oceanen door middel van flexibele, adaptieve en snelle besluiten inzake visserijbeheer, teneinde de duurzaamheid op lange termijn van een koolstofarme productie van dierlijke eiwitten in Europa te waarborgen. |
|
4.8. |
Digitalisering biedt veel kansen voor aanpassing aan de klimaatverandering, bijvoorbeeld op het gebied van monitoring, modellering, productie en communicatie, en moet ten volle worden benut. Er zijn ook passende maatregelen nodig om de klimaatbestendigheid van de kritieke infrastructuur in de gehele EU, zoals energie-, vervoers- en digitale netwerken en systemen, te waarborgen. |
|
4.9. |
Op de natuur gebaseerde oplossingen zullen de EU helpen om zich aan te passen aan de nieuwe klimaatrealiteit en de potentieel verwoestende gevolgen van klimaatverandering tot een minimum te beperken. Zij vormen voor de EU een manier om zich op een ecologisch en sociaal duurzame manier te herstellen. Het EESC verzoekt erop toe te zien dat de lokale gemeenschappen werkelijk worden betrokken bij de toepassing en het ontwerp van deze oplossingen. |
|
4.10. |
Het afstoten van fossiele brandstoffen en het investeren in maatregelen voor aanpassing aan de klimaatverandering moeten hand in hand gaan. Het EESC beschouwt de EU-taxonomie voor duurzame financiering dan ook als een belangrijk instrument waarmee de EU ambitieuzer kan worden ten aanzien van de aanpassing aan de klimaatverandering. Voorts zouden een aanpassing van de milieubelasting en een verschuiving van de belasting op arbeid naar de belasting op het gebruik van natuurlijke hulpbronnen niet alleen de inconsistenties in het systeem kunnen verhelpen, maar ook nieuwe inkomsten kunnen genereren voor de financiering van de aanpassing, en tevens het afstoten van activiteiten die schadelijk zijn voor het milieu kunnen bespoedigen. |
|
4.11. |
Het EESC neemt nota van de eerste reeks technische criteria voor het bepalen van activiteiten die een aanzienlijke bijdrage leveren aan de mitigatie van en de aanpassing aan de klimaatverandering (9). Het dringt aan op wetenschappelijk onderbouwde en technologieneutrale criteria voor de taxonomie die ervoor zorgen dat het kanaliseren van investeringen in de industrie voor fossiele brandstoffen de minst gunstige strategie voor financiële instellingen wordt en die stimuleren dat particuliere geldstromen worden ingezet voor activiteiten ter ondersteuning van de mitigatie van en de aanpassing aan de klimaatverandering. |
|
4.12. |
In het algemeen beschouwt het EESC de strategie als een basis voor een juridisch bindend initiatief dat de lidstaten ertoe verplicht nationale plannen en strategieën voor aanpassing aan de klimaatverandering te ontwikkelen. |
Maatregelen op nationaal en subnationaal niveau
|
4.13. |
In de eerste plaats moet de inertie op nationaal niveau worden overwonnen met behulp van sterk politiek leiderschap en verantwoordelijkheid, en actieve betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld. Daartoe moeten de lidstaten worden gestimuleerd om bij de vaststelling van hun langetermijnbeleidsdoelstellingen — tot 2050 en daarna — hoge prioriteit te geven aan de Europese Green Deal in het algemeen, en aan kwesties met betrekking tot de aanpassing aan de klimaatverandering in het bijzonder. Bovendien zijn expliciete streefcijfers voor de uitgaven aan aanpassing en transparantie nodig om te voorkomen dat de aanpassing wordt gemarginaliseerd. De begrotingsmethode van de lidstaten voor klimaattracering moet worden gewijzigd om expliciet onderscheid te maken tussen uitgaven voor aanpassing en mitigatie. |
|
4.14. |
Het EESC is van mening dat het voor ieder lid van de samenleving van cruciaal belang is om te zien en te voelen hoe aanpassingsmaatregelen hem of haar helpen om ter plaatse zijn of haar specifieke levensomstandigheden te verbeteren en toekomstige risico’s het hoofd te bieden. De nationale aanpassingsstrategieën moeten derhalve de instandhouding van een sterke socialezekerheidssteun omvatten om de komende transitie in goede banen te leiden. |
|
4.15. |
Een sterke focus op de uitvoering van een modern innovatie- en ondernemingsbeleid dat gericht is op groenere en veerkrachtigere productiesystemen, en een actief arbeidsmarktbeleid dat zich toespitst op het scheppen van werkgelegenheid, nieuwe vaardigheden, omscholing en opleiding voor werknemers, zijn nodig om een adequate aanpassing op nationaal niveau te bevorderen. De aanpak moet werknemers actief betrekken bij het gezamenlijk ontwerpen van programma’s voor capaciteitsopbouw. |
|
4.16. |
Nieuwe investeringen in openbare diensten en infrastructuur zijn nodig om te zorgen voor klimaatbestendige water-, energie-, vervoers- en digitale systemen. Een goede ruimtelijke ordening is ook van cruciaal belang omdat daarmee de basis wordt gelegd voor het verminderen van de kwetsbaarheid van gebouwen voor extreme weersomstandigheden. |
|
4.17. |
Billijkheid moet voor ogen worden gehouden met betrekking tot milieubelastingen en andere economische mechanismen voor milieubeheer, die stimulansen voor klimaatmitigatie zouden ondersteunen, inkomsten zouden opleveren ter ondersteuning van aanpassingsinspanningen en de regressieve effecten van dit beleid op onevenredig getroffen groepen belanghebbenden zouden verzachten. Hetzelfde geldt voor de subsidies voor fossiele brandstoffen, waarvan de herhaaldelijk beloofde afschaffing aanzienlijke middelen uit overheidsbegrotingen zal vrijmaken, die op hun beurt kunnen worden gebruikt voor de aanpassing aan de klimaatverandering. Het EESC hekelt het feit dat er nog steeds geen tijdschema is voor de afschaffing van deze schadelijke subsidies, hoewel hier al meer dan 30 jaar over wordt gesproken. |
Internationale samenwerking en een sterkere rol van de EU wereldwijd
|
4.18. |
Het EESC onderschrijft de noodzaak om, overeenkomstig de formulering van de Commissie, de internationale actie voor klimaatbestendigheid op te voeren, en is het dan ook eens met de volgende uitspraak van de Commissie: “Onze ambitie op het gebied van de aanpassing aan de klimaatverandering mag niet onderdoen voor ons wereldwijd leiderschap bij de mitigatie van de klimaatverandering.” |
|
4.19. |
Het EESC benadrukt dat buiten de EU de minst ontwikkelde landen en kleine eilandstaten in ontwikkeling het hardst worden getroffen door de gevolgen van de klimaatverandering, alsook dat zij kwetsbaarder zijn voor economische schokken, ongelijkheden en de COVID-19-gezondheidscrisis. |
|
4.20. |
In overeenstemming met de strategie voor een partnerschap tussen de EU en Afrika bepleit het EESC samenwerking met de landen in Afrika die het meeste gevaar lopen. Programma’s zoals het Burgemeestersconvenant in Afrika bezuiden de Sahara, die lokale en nationale actoren in staat stellen samen te werken aan mitigatie- en aanpassingsplannen, moeten verder worden ondersteund. Zoals de Commissie opmerkt, heeft de Wereldbank erop gewezen dat de klimaatverandering alleen al in Afrika bezuiden de Sahara kan leiden tot de migratie van 70 miljoen mensen tegen 2050, wat aanzienlijke sociale, economische en milieugevolgen heeft. De opzet van het Oostelijk Partnerschap zou een ander platform voor gezamenlijke actie kunnen bieden. |
|
4.21. |
In de strategie wordt erkend dat er behoefte is aan extra internationale financiering voor de aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer uit publieke bronnen, en zal ernaar worden gestreefd de financiering voor aanpassing via de EU-instrumenten voor extern optreden te verhogen. Het EESC dringt er echter bij de Commissie op aan te verduidelijken hoe zij precies de belemmeringen voor de toegang tot financiering voor de meest kwetsbare landen, gemeenschappen en sectoren wereldwijd zal wegnemen en hoe zij voorstellen zal doen voor de integratie van het genderaspect en de aanpak van ongelijkheden. Op subsidies gebaseerde financiering voor aanpassing moet op dat gebied essentieel zijn. |
|
4.22. |
Het is van belang de nodige middelen beschikbaar te stellen voor onderzoek en voor het in de praktijk brengen van onderzoeksresultaten. In dit verband moet bijzondere aandacht worden besteed aan de landen van het “mondiale zuiden”, die tal van veelbelovende projecten uitvoeren om de effecten van de klimaatverandering te bestrijden. Het is van belang te zorgen voor de nodige financiële en logistieke steun voor deze projecten. |
|
4.23. |
Om particuliere financiering ten goede te laten komen aan het klimaat moet bijzondere nadruk worden gelegd op het ontmoedigen van particuliere financiële instellingen om schadelijke activiteiten buiten de EU-grenzen te financieren, en op het heroriënteren van die financiële middelen naar aanpassingsactiviteiten. De EU moet actief deelnemen aan de internationale samenwerking om een gemeenschappelijke taxonomie te ontwikkelen en haar rol als opkomende normbepaler voor de ambitie van duurzame financiering uitbreiden. |
|
4.24. |
Het EESC is van mening dat de opbouw van veerkracht als antwoord op mondiale crises pas kans van slagen heeft als de EU tijdens de onderhandelingen krachtige standpunten over de financiering van de aanpassing naar voren brengt. De EU moet het streven naar een evenwicht van 50 % in de financiering van mitigatie en aanpassing ondersteunen. Dit moet gebeuren terwijl ook aandacht blijft uitgaan naar de COP26 van dit jaar. |
|
4.25. |
Het actieplan voor aanpassing in het kader van de nieuwe routekaart voor de klimaatbank van de EIB-groep moet speciale aandacht besteden aan het stimuleren van investeringen in aanpassing in ontwikkelingslanden, zonder de kwetsbaarheid van de schuldenlast te verergeren. |
|
4.26. |
Aanpassing aan de klimaatverandering is ook een zaak van handel en buitenlandse directe investeringen. Klimaatverandering is bijvoorbeeld van invloed op mondiale toeleveringsketens, de toegang tot buitenlandse grondstoffen en logistiek. Ondanks de risico’s biedt de klimaatverandering kansen voor EU-ondernemingen om aanpassingsoplossingen te bieden voor de mondiale markten. Het handelsbeleid van de EU moet aandacht schenken aan risicobeheer en het aangrijpen van kansen en deze vergemakkelijken. De handel moet ook deel uitmaken van partnerschappen met ontwikkelingslanden om hun aanpassingsmogelijkheden te vergroten. |
|
4.27. |
Het EESC merkt op dat het huidige mondiale politieke momentum zijn weerga niet kent. De leidende rol van Europa staat buiten kijf: de Europese Green Deal was de eerste politieke toezegging die werd aangekondigd met het juiste ambitieniveau en de juiste koers. De klimaattop (10) van president Joe Biden in april 2021 was een opmerkelijk succes en vormt een keerpunt. De grootste economieën ter wereld — de Verenigde Staten, China, de Europese Unie, Japan, het Verenigd Koninkrijk, India, Canada, Korea en Brazilië — scharen zich eindelijk achter de doelstelling van een vergaande decarbonisatie. Het EESC erkent dat de EU op dit elan moet voortbouwen en de wereldwijde inspanningen moet versterken om de op de overeenkomst van Parijs afgestemde ambitie inzake beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering te bevorderen. |
De rol van actoren uit het maatschappelijk middenveld
|
4.28. |
Een succesvolle uitvoering van de aanpassing is onmogelijk zonder de actieve steun van de actoren uit het maatschappelijk middenveld. |
|
4.29. |
De aanpassingstrajecten moeten daarom samen met alle relevante belanghebbenden worden ontwikkeld: besluitvormers, werkgevers en werknemers, ngo’s, de financiële sector, wetenschappers en technologieontwikkelaars. Het maatschappelijk middenveld op nationaal, regionaal en — gezien de lokale aard van het aanpassingsbeleid — vooral lokaal niveau, moet bij alle fasen van planning en uitvoering worden betrokken. |
|
4.30. |
De strategie moet ook de betrokkenheid van de sociale partners in verschillende sectoren op Europees niveau en in alle lidstaten bevorderen en monitoren, en zorgen voor een krachtige bipartiete en tripartiete sociale dialoog, en in voorkomend geval collectieve arbeidsovereenkomsten aanmoedigen. |
|
4.31. |
Er moeten instrumenten voor de participatie van belanghebbenden worden ontwikkeld, opgezet en gebruikt, onder meer die welke door burgerwetenschap worden gefaciliteerd. |
|
4.32. |
Het EESC merkt op dat er aanzienlijke financiële middelen moeten worden vrijgemaakt om deze instrumenten operationeel te maken. De instrumenten moeten op wetenschappelijke wijze worden ontworpen en er moet worden geïnvesteerd in capaciteitsopbouw. |
|
4.33. |
Maatschappelijke organisaties spelen ook een belangrijke rol bij bewustwording, onder meer op het gebied van consumptiegewoonten, energie- en vervoersgebruik en natuurbehoud. Zij zijn van belang bij het mobiliseren van de samenleving, het overbrengen van boodschappen over klimaatbescherming aan het publiek en het verstrekken van overheidsinformatie ter ondersteuning van beslissingen over wat er kan worden gedaan ter bestrijding van en ter aanpassing aan de klimaatverandering. |
|
4.34. |
Het zijn in de eerste plaats de actoren uit het maatschappelijk middenveld die de aanpassingsmaatregelen in de praktijk uitvoeren. Zo worden veel aanpassingsmaatregelen al uitgevoerd door bedrijven, die moeten anticiperen op veranderingen, bijvoorbeeld in de vraag naar producten, de investerings- en productievoorwaarden en de verzekerbaarheid. Ondernemingen ontwikkelen ook aanpassingsoplossingen voor de samenleving. Dit moet worden ondersteund door de voorwaarden voor innovatie, investeringen en handel te scheppen en te bevorderen. |
|
4.35. |
Werkgevers en werknemers zijn het best in staat om de opgaven en risico’s in kaart te brengen die de gevolgen van de klimaatverandering voor hun werkplekken inhouden, zoals de blootstelling aan hoge temperaturen, natuurlijke ultraviolette straling en andere gezondheids- en veiligheidsrisico’s ten gevolge van de klimaatverandering. Zij moeten worden betrokken bij het ontwerp en de uitvoering van het aanpassingsbeleid op alle niveaus, met bijzondere nadruk op de arbeidsomstandigheden. |
|
4.36. |
Het verbruik van materialen, producten en diensten heeft een directe invloed op de omvang van de ontginning van natuurlijke hulpbronnen en op de emissieniveaus, met belangrijke implicaties voor andere planetaire grenzen. Consumentengedrag kan zowel direct als indirect van invloed zijn op de emissies en het gebruik van hulpbronnen, en daardoor ook op de omvang van de klimaatverandering. |
|
4.37. |
Het EESC merkt echter op dat de actieve betrokkenheid van consumenten geen wondermiddel is, net zomin als de betrokkenheid van één enkele partner. De mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering vereisen bewustmaking en inzet van de gehele samenleving, hetgeen door regeringen en andere beleidsmakers wordt gefaciliteerd. Gedurfde beleidsmaatregelen en een snelle groene transitie zullen in de eerste plaats de belangrijkste aanjagers zijn van duurzame ontwikkeling en zullen met name het welslagen bepalen van de maatregelen voor de mitigatie van en de aanpassing aan de klimaatverandering. |
Brussel, 7 juli 2021.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52021DC0082
(2) https://www.eea.europa.eu//publications/climate-change-impacts-and-vulnerability-2016
(3) https://covid19commission.org/enhancing-global-cooperation
(4) WHO Europe, 2019, Environmental health inequalities resource package, Regionaal bureau voor Europa, Kopenhagen.
(5) EMA-verslag nr. 21/2019.
(6) PB C 440 van 6.12.2018, blz. 45; PB C 240 van 16.7.2019, blz. 37; PB C 47 van 11.2.2020, blz. 58; PB C 110 van 22.3.2019, blz. 9.
(7) PB C 264 van 20.7.2016, blz. 98; PB C 230 van 14.7.2015, blz. 99; PB C 14 van 15.1.2020, blz. 29; PB C 367 van 10.10.2018, blz. 97; PB C 345 van 13.10.2017, blz. 102.
(8) https://www.unsdsn.org/the-future-europe-wants-a-green-and-digital-job-based-and-inclusive-recovery-from-covid-19-pandemic
(9) https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=COM:2021:188:FIN
(10) President van de Verenigde Staten Joe Biden en klimaatgezant John Kerry hebben wereldleiders bijeengebracht die 82 % van de mondiale koolstofuitstoot, 73 % van de wereldbevolking en 86 % van de mondiale economische productie vertegenwoordigen, om hen te verplichten tot doortastende klimaatmaatregelen. Bron: https://ourworldindata.org/co2-emissions