ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 329

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

64e jaargang
16 augustus 2021


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2021/C 329/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2021/C 329/02

Zaak C-521/19: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 juli 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Galicia — Spanje) — CB / Tribunal Económico Administrativo Regional de Galicia [Prejudiciële verwijzing – Fiscale bepalingen – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Belastingcontrole – Levering van diensten als artiestenmakelaar – Handelingen die aan btw zijn onderworpen – Handelingen die niet bij de belastingdienst zijn aangegeven en waarvoor geen factuur is opgemaakt – Fraude – Reconstructie van de heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting – Beginsel van btw-neutraliteit – Opname van btw in de gereconstrueerde heffingsgrondslag]

2

2021/C 329/03

Zaak C-718/19: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 22 juni 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof — België) — Ordre des barreaux francophones et germanophone, Association pour le droit des Étrangers ASBL, Coordination et Initiatives pour et avec les Réfugiés et Étrangers ASBL, Ligue des Droits de l’Homme ASBL, Vluchtelingenwerk Vlaanderen vzw/ Ministerraad (Prejudiciële verwijzing – Burgerschap van de Unie – Artikelen 20 en 21 VWEU – Richtlijn 2004/38/EG – Recht van Unieburgers en hun familieleden om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven – Beslissing tot beëindiging van het verblijf van de betrokkene om redenen van openbare orde – Preventieve maatregelen ter voorkoming van het risico dat de betrokkene onderduikt gedurende de termijn waarbinnen hij het grondgebied van de gastlidstaat moet verlaten – Nationale bepalingen die vergelijkbaar zijn met de bepalingen die krachtens artikel 7, lid 3, van richtlijn 2008/115/EG van toepassing zijn op derdelanders – Maximale duur van bewaring met het oog op verwijdering – Nationale bepaling die identiek is aan de bepaling die van toepassing is op derdelanders)

3

2021/C 329/04

Zaak C-301/20: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 1 juli 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — UE, HC / Vorarlberger Landes- und Hypotheken-Bank AG [Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EU) nr. 650/2012 – Europese erfrechtverklaring – Geldigheid van een gewaarmerkt afschrift van de erfrechtverklaring zonder vermelding van een einddatum – Artikel 65, lid 1 – Artikel 69 – Rechtsgevolgen van de verklaring jegens personen die daarop staan vermeld, maar die niet om afgifte ervan hebben verzocht – Artikel 70, lid 3 – Tijdstip waarop de geldigheid van het afschrift wordt beoordeeld – Rechtsgevolgen voor de bewijskracht van het afschrift]

4

2021/C 329/05

Zaak C-717/20 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 december 2020 door Marina Karpeta-Kovalyova tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 15 oktober 2020 in zaak T-249/19, Karpeta-Kovalyova/Commissie

4

2021/C 329/06

Zaak C-21/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 13 januari 2021 door Comprojecto-Projectos e Construções, Lda, Paulo Eduardo Matos Gomes de Azevedo, Julião Maria Gomes de Azevedo en Isabel Maria Matos Gomes de Azevedo tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer) van 16 december 2020 in zaak T-416/20 REC, Comprojecto-Projectos e Construções e.a. / Hof van Justitie van de Europese Unie e.a.

5

2021/C 329/07

Zaak C-150/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy dla Łodzi-Śródmieścia w Łodzi (Polen) op 5 maart 2021 — Strafzaak tegen D.B.

5

2021/C 329/08

Zaak C-255/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 21 april 2021 — Reti Televisive Italiane SpA (RTI) / Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni — AGCOM

6

2021/C 329/09

Zaak C-263/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo (Spanje) op 23 april 2021 — Asociación Multisectorial de Empresas de la Electrónica, las Tecnologías de la Información y la Comunicación, de las Telecomunicaciones y de los contenidos Digitales (AMETIC) / Administración General del Estado, Entidad de Gestión de Derechos de los Productores Audiovisuales (EGEDA), Asociación para el Desarrollo de la Propiedad Intelectual (ADEPI), Artistas, Intérpretes o Ejecutantes, Sociedad de Gestión de España (AIE), Artistas Intérpretes, Sociedad de Gestión (AISGE), Ventanilla Única Digital, Derechos de Autor de Medios Audiovisuales (DAMA), Centro Español de Derechos Reprográficos (CEDRO), Asociación de Gestión de Derechos Intelectuales (AGEDI) y Sociedad General de Autores y Editores (SGAE)

7

2021/C 329/10

Zaak C-292/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo (Spanje) op 7 mei 2021 — Confederación Nacional de Autoescuelas (CNAE) e.a. / Asociación para la Defensa de los Intereses Comunes de las Autoescuelas (AUDICA) e.a.

8

2021/C 329/11

Zaak C-298/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Braşov (Roemenië) op 10 mei 2021 — S.C. Techno-Gaz K.F.T. PAKS / U.A.T. Comuna Dalnic

8

2021/C 329/12

Zaak C-301/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Oradea (Roemenië) op 11 mei 2021 — Curtea de Apel Alba Iulia, Curtea de Apel Cluj, Tribunalul Bihor, Tribunalul Satu Mare, Tribunalul Salaj / YF, KP, OJ, YS, SL, DB, SH

9

2021/C 329/13

Zaak C-306/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad (Bulgarije) op 12 mei 2021 — Komisia za zashtita na lichnite danni, Tsentralna isbiratelna komisia / Koalitsia Demokratichna Bulgaria — Оbedinenie

10

2021/C 329/14

Zaak C-308/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Judicial da Comarca dos Açores (Portugal) op 14 mei 2021 — KU e.a. / SATA International — Azores Airlines SA

11

2021/C 329/15

Zaak C-339/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 31 mei 2021 — Colt Technology Services SpA, Wind Tre SpA, Telecom Italia SpA, Ministero dello Sviluppo economico, Ministero della Giustizia, Procura della Repubblica presso il Tribunale di Roma, Procura della Repubblica presso il Tribunale di Cagliari, Procura generale della Repubblica presso la Corte d’appello di Reggio Calabria, Vodafone Italia SpA / Ministero della Giustizia, Ministero dello Sviluppo economico, Ministero dell'Economia e delle Finanze, Wind Tre SpA, Procura generale della Repubblica presso il Tribunale di Cagliari, Procura della Repubblica presso il Tribunale di Roma, Procura generale della Repubblica presso la Corte d’appello di Reggio Calabria, Procura della Repubblica presso il Tribunale di Locri

12

2021/C 329/16

Zaak C-340/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad) (Bulgarije) op 2 juni 2021 — VB / Natsionalna agentsia za prihodite

12

2021/C 329/17

Zaak C-391/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 juni 2021 door Enrico Falqui tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer — uitgebreid) van 5 mei 2021 in zaak T-695/19, Enrico Falqui / Europees Parlement

13

2021/C 329/18

Zaak C-401/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 29 juni 2021 door Roemenië tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer — uitgebreid) van 14 april 2021 in zaak T-543/19, Roemenië / Commissie

15

 

Gerecht

2021/C 329/19

Zaak T-226/18: Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Global Silicones Council e.a. / Commissie [REACH – Actualisering van bijlage XVII bij verordening (EG) nr. 1907/2006 betreffende beperkingen op de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen, mengsels en voorwerpen – Beperkingen op octamethylcyclotetrasiloxaan (D4) en decamethylcyclopentasiloxaan (D5) – Kennelijke beoordelingsfout – Bijlage XIII bij verordening nr. 1907/2006 – Bepaling van de bewijskracht – Artikel 68 van verordening nr. 1907/2006 – Onaanvaardbaar risico – Evenredigheid – Wezenlijke vormvoorschriften]

16

2021/C 329/20

Zaak T-519/18: Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Global Silicones Council e.a. / ECHA [REACH – Opstelling van een lijst van stoffen die in aanmerking komen om uiteindelijk te worden opgenomen in bijlage XIV bij verordening (EG) nr. 1907/2006 – Opneming van octamethylcyclotetrasiloxaan (D4), decamethylcyclopentasiloxaan (D5) en dodecamethylcyclohexasiloxaan (D6) op die lijst – Artikelen 57 en 59 van verordening nr. 1907/2006 – Bijlage XIII bij verordening nr. 1907/2006 – Bepaling van de bewijskracht – Kennelijke beoordelingsfout – Evenredigheid]

17

2021/C 329/21

Zaak T-17/19: Arrest van het Gerecht van 3 februari 2021 — Moi / Parlement (Institutioneel recht – Parlement – Psychisch geweld – Besluiten van de voorzitter van het Parlement houdende vaststelling van het bestaan van psychisch geweld jegens twee geaccrediteerde parlementaire medewerkers en oplegging van de sanctie van het verlies van twaalf dagen verblijfsvergoeding aan een lid van het Parlement – Artikelen 11 en 166 van het reglement van orde van het Parlement – Intern beroep – Besluit van het Bureau van het Parlement waarbij de sanctie wordt bevestigd – Artikel 167 van het reglement van orde van het Parlement – Beroep tot nietigverklaring – Beroepstermijn – Ontvankelijkheid – Rechten van de verdediging – Niet-contractuele aansprakelijkheid)

18

2021/C 329/22

Zaak T-265/19: Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Italië / Commissie [ELGF en Elfpo – Van financiering uitgesloten uitgaven – Door Italië verrichte uitgaven – Goedkeuring van de rekeningen – Conformiteitsgoedkeuring – Financiële correcties – Verordening (EU) nr. 1306/2013 – Risico van financiële schade – Verordening (EG) nr. 1290/2005 – Verordening (EG) nr. 885/2006 – Eerste administratieve of gerechtelijke proces-verbaal – Bestaan van een onregelmatigheid]

18

2021/C 329/23

Zaak T-624/19: Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Welter’s/EUIPO (Vorm van een handvat met borstelhaar) [Uniemerk – Aanvraag voor een driedimensionaal Uniemerk – Vorm van een handvat met borstelhaar – Absolute weigeringsgrond – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

19

2021/C 329/24

Zaak T-635/19: Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Fondazione Cassa di Risparmio di Pesaro e.a. / Commissie (Niet-contractuele aansprakelijkheid – Staatssteun – Banksector – Voorgenomen herkapitalisatie door een privaatrechtelijk bankenconsortium ten gunste van een van zijn leden – Goedkeuring van de interventie door de centrale bank van de lidstaat – Afzien van redding en inleiding van een afwikkelingsprocedure – Richtlijnen 2014/49/EU en 2014/59/EU – Besluit om geen bezwaar te maken – Verzoeken om inlichtingen en standpuntbepalingen van de Commissie tijdens de inleidende onderzoeksfase – Geen causaal verband)

20

2021/C 329/25

Zaak T-668/19: Arrest van het Gerecht van 7 juli 2021 — Ardagh Metal Beverage Holdings/EUIPO (Combinatie van geluiden bij het openen van een blikje koolzuurhoudende drank) [Uniemerk – Aanvraag voor Uniemerk dat bestaat in een combinatie van geluiden bij het openen van een blikje koolzuurhoudende drank – Absolute weigeringsgrond – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 – Artikel 95, lid 1, van verordening 2017/1001]

20

2021/C 329/26

Zaak T-15/20: Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Skyliners/EUIPO — Sky (SKYLINERS) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk SKYLINERS – Oudere Uniewoordmerken SKY – Relatieve weigeringsgrond – Artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 41, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 46, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] – Bevoegdheid om oppositie in te stellen]

21

2021/C 329/27

Zaak T-204/20: Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Zoom/EUIPO — Facetec (ZOOM) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie – Woordmerk ZOOM – Ouder Uniebeeldmerk en ouder Uniewoordmerk ZOOM – Relatieve weigeringsgrond – Geen verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

22

2021/C 329/28

Zaak T-227/20: Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Biovene Cosmetics/EUIPO — Eugène Perma France (BIOVÈNE BARCELONA) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk BIOVÈNE BARCELONA – Ouder Uniewoordmerk BIORENE – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

22

2021/C 329/29

Zaak T-232/20: Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Biovene Cosmetics/EUIPO — Eugène Perma France (BIOVÈNE) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk BIOVÈNE – Ouder Uniewoordmerk BIORENE – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

23

2021/C 329/30

Zaak T-267/20: Arrest van het Gerecht van 7 juli 2021 — Arbuzov/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne – Bevriezing van tegoeden – Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren – Handhaving van verzoekers naam op de lijst – Verplichting van de Raad om na te gaan of de beslissing van een autoriteit van een derde land is genomen met inachtneming van de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechterlijke bescherming)

23

2021/C 329/31

Zaak T-268/20: Arrest van het Gerecht van 7 juli 2021 — Pshonka/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne – Bevriezing van tegoeden – Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren – Handhaving van verzoekers naam op de lijst – Verplichting van de Raad om na te gaan of de beslissing van een autoriteit van een derde land is genomen met inachtneming van de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechterlijke bescherming)

24

2021/C 329/32

Zaak T-269/20: Arrest van het Gerecht van 7 juli 2021 — Pshonka/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne – Bevriezing van tegoeden – Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren – Handhaving van verzoekers naam op de lijst – Verplichting van de Raad om na te gaan of de beslissing van een autoriteit van een derde land is genomen met inachtneming van de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechterlijke bescherming)

25

2021/C 329/33

Zaak T-285/20: Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — MCM Products/EUIPO — The Nomad Company (NOMAD) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniewoordmerk NOMAD – Absolute weigeringsgronden – Onderscheidend vermogen – Geen beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, onder tb) en c), van verordening (EU) 2017/1001]]

26

2021/C 329/34

Zaak T-290/20: Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Ceramica Flaminia/EUIPO — Ceramica Cielo (goclean) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniebeeldmerk goclean – Absolute weigeringsgrond – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 52, lid 1, onder a), en artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 59, lid 1, onder a), en artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] – Ambtshalve onderzoek van de feiten – Artikel 95, lid 1, van verordening 2017/1001 – Geen door het gebruik verkregen onderscheidend vermogen – Artikel 52, lid 2, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 59, lid 2, van verordening 2017/1001)]

26

2021/C 329/35

Zaak T-362/20: Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Acciona/EUIPO — Agencia Negociadora PB (REACCIONA) [Uniemerk – Procedure tot vervallenverklaring – Uniewoordmerk REACCIONA – Normaal gebruik van het merk – Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] – Bestaan van een nationale gerechtelijke procedure – Geen geldige reden voor het niet-gebruiken]

27

2021/C 329/36

Zaak T-373/20: Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Framery/EUIPO — Smartblock (Vervoerbaar gebouw) [Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een vervoerbaar gebouw weergeeft – Oudere modellen – Bewijs van de openbaarmaking – Artikel 7 van verordening (EG) nr. 6/2002 – Nietigheidsgrond – Geen eigen karakter – Geen verschillende algemene indruk – Artikel 6, lid 1, onder b), en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening nr. 6/2002 – Motiveringsplicht]

28

2021/C 329/37

Zaak T-464/20: Arrest van het Gerecht van 7 juli 2021 — Eggy Food/EUIPO (YOUR DAILY PROTEIN) [Uniemerk – Aanvraag voor Uniebeeldmerk YOUR DAILY PROTEIN – Absolute weigeringsgrond – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]

28

2021/C 329/38

Zaak T-501/20: Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Makk/EUIPO — Ubati Luxury Cosmetics (PANTA RHEI) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie – Woordmerk PANTA RHEI – Ouder Uniewoordmerk PANTA RHEI – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Soortgelijke waren – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

29

2021/C 329/39

Zaak T-531/20: Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Wolf Oil/EUIPO — Rolf Lubricants (ROLF) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie – Beeldmerk ROLF – Ouder internationaal merk Wolf – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] – Motiveringsplicht – Recht om te worden gehoord]

29

2021/C 329/40

Zaak T-311/21: Beroep ingesteld op 1 juni 2021 — SV / EIB

30

2021/C 329/41

Zaak T-322/21: Beroep ingesteld op 9 juni 2021 — TB / ENISA

31

2021/C 329/42

Zaak T-340/21: Beroep ingesteld op 19 juni 2021 — Ryanair/Commissie

32

2021/C 329/43

Zaak T-342/21: Beroep ingesteld op 19 juni 2021 — Bambu Sales/EUIPO (BAMBU)

33

2021/C 329/44

Zaak T-343/21: Beroep ingesteld op 21 juni 2021 — Hewlett Packard Enterprise Development/EUIPO — Aruba (ARUBA)

33

2021/C 329/45

Zaak T-344/21: Beroep ingesteld op 23 juni 2021 — Plusmusic/EUIPO — Groupe Canal + (+music)

34

2021/C 329/46

Zaak T-345/21: Beroep ingesteld op 23 juni 2021 — Hewlett Packard Enterprise Development/EUIPO — Aruba (ARUBA NETWORKS)

35

2021/C 329/47

Zaak T-346/21: Beroep ingesteld op 23 juni 2021 — Hecht Pharma/EUIPO — Gufic Biosciences (Gufic)

36

2021/C 329/48

Zaak T-354/21: Beroep ingesteld op 17 juni 2021 — ClientEarth/Commissie

36

2021/C 329/49

Zaak T-355/21: Beroep ingesteld op 24 juni 2021 — Polo Club Düsseldorf/EUIPO — Company Bridge and Life (POLO CLUB DÜSSELDORF EST. 1976)

37

2021/C 329/50

Zaak T-356/21: Beroep ingesteld op 24 juni 2021 — Future Motion/EUIPO — El Corte Inglés (HYPERCORE)

38

2021/C 329/51

Zaak T-357/21: Beroep ingesteld op 25 juni 2021 — Jose A. Alfonso Arpon/EUIPO — Puma (PLUMAflex by Roal)

38

2021/C 329/52

Zaak T-367/21: Beroep ingesteld op 29 juni 2021 — Sushi&Food Factor/EUIPO (READY 4YOU)

39

2021/C 329/53

Zaak T-370/21: Beroep ingesteld op 30 juni 2021 — Biogena/EUIPO — Alter Farmacia (NUTRIFEN AGNUBALANCE)

40

2021/C 329/54

Zaak T-372/21: Beroep ingesteld op 1 juli 2021 — Sympatex Technologies/EUIPO — Liwe Española (Sympathy Inside)

41

2021/C 329/55

Zaak T-374/21: Beroep ingesteld op 2 juli 2021 — documentus Deutschland/EUIPO — Reisswolf (REISSWOLF)

41

2021/C 329/56

Zaak T-375/21: Beroep ingesteld op 2 juli 2021 — Leinfelder Uhren München/EUIPO — Schafft (Weergave van een geometrische figuur)

42

2021/C 329/57

Zaak T-381/21: Beroep ingesteld op 5 juli 2021 — D&A Pharma/EMA

43

2021/C 329/58

Zaak T-382/21: Beroep ingesteld op 6 juli 2021 — the airscreen company/EUIPO — Moviescreens Rental (airscreen)

44


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2021/C 329/01)

Laatste publicatie

PB C 320 van 9.8.2021

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 310 van 2.8.2021

PB C 297 van 26.7.2021

PB C 289 van 19.7.2021

PB C 278 van 12.7.2021

PB C 263 van 5.7.2021

PB C 252 van 28.6.2021

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/2


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 juli 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Galicia — Spanje) — CB / Tribunal Económico Administrativo Regional de Galicia

(Zaak C-521/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Belastingcontrole - Levering van diensten als artiestenmakelaar - Handelingen die aan btw zijn onderworpen - Handelingen die niet bij de belastingdienst zijn aangegeven en waarvoor geen factuur is opgemaakt - Fraude - Reconstructie van de heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting - Beginsel van btw-neutraliteit - Opname van btw in de gereconstrueerde heffingsgrondslag)

(2021/C 329/02)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Galicia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: CB

Verwerende partij: Tribunal Económico Administrativo Regional de Galicia

Dictum

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, en met name de artikelen 73 en 78 ervan, gelezen in het licht van het beginsel van neutraliteit van de belasting over de toegevoegde waarde (btw), moet aldus worden uitgelegd dat wanneer btw-plichtigen op frauduleuze wijze de belastingdienst niet in kennis hebben gesteld van het bestaan van een handeling, noch een factuur hebben opgemaakt, noch de inkomsten uit deze handeling hebben opgenomen in een aangifte voor de directe belastingen, er bij de door de betrokken belastingdienst in het kader van de controle van die aangifte verrichte reconstructie van de in verband met de aan de orde zijnde handeling betaalde en ontvangen bedragen van moet worden uitgegaan dat de prijs inclusief btw is, tenzij de belastingplichtigen krachtens het nationale recht de mogelijkheid hebben om de btw niettegenstaande de fraude later door te berekenen en af te trekken.


(1)  PB C 363 van 28.10.2019.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 22 juni 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof — België) — Ordre des barreaux francophones et germanophone, Association pour le droit des Étrangers ASBL, Coordination et Initiatives pour et avec les Réfugiés et Étrangers ASBL, Ligue des Droits de l’Homme ASBL, Vluchtelingenwerk Vlaanderen vzw/ Ministerraad

(Zaak C-718/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Burgerschap van de Unie - Artikelen 20 en 21 VWEU - Richtlijn 2004/38/EG - Recht van Unieburgers en hun familieleden om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven - Beslissing tot beëindiging van het verblijf van de betrokkene om redenen van openbare orde - Preventieve maatregelen ter voorkoming van het risico dat de betrokkene onderduikt gedurende de termijn waarbinnen hij het grondgebied van de gastlidstaat moet verlaten - Nationale bepalingen die vergelijkbaar zijn met de bepalingen die krachtens artikel 7, lid 3, van richtlijn 2008/115/EG van toepassing zijn op derdelanders - Maximale duur van bewaring met het oog op verwijdering - Nationale bepaling die identiek is aan de bepaling die van toepassing is op derdelanders)

(2021/C 329/03)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Grondwettelijk Hof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Ordre des barreaux francophones et germanophone, Association pour le droit des Étrangers ASBL, Coordination et Initiatives pour et avec les Réfugiés et Étrangers ASBL, Ligue des Droits de l’Homme ASBL, Vluchtelingenwerk Vlaanderen vzw

Verwerende partij: Ministerraad

Dictum

De artikelen 20 en 21 VWEU en richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, moeten aldus worden uitgelegd dat:

deze artikelen en richtlijn niet in de weg staan aan een nationale regeling op grond waarvan op Unieburgers en hun familieleden, gedurende de termijn waarbinnen zij het grondgebied van de gastlidstaat moeten verlaten nadat om redenen van openbare orde een verwijderingsbesluit is vastgesteld, of gedurende de verlenging van die termijn, bepalingen van toepassing zijn die ertoe strekken het risico te voorkomen dat deze personen onderduiken en die vergelijkbaar zijn met de op derdelanders betrekking hebbende bepalingen waarbij artikel 7, lid 3, van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, is omgezet in nationaal recht, mits in deze eerste bepalingen de algemene beginselen van artikel 27 van richtlijn 2004/38 in acht worden genomen en deze niet ongunstiger zijn dan de tweede;

deze artikelen en richtlijn in de weg staan aan een nationale regeling op grond waarvan aan Unieburgers en hun familieleden die na het verstrijken van de gestelde termijn of de verlenging van die termijn geen gehoor hebben gegeven aan een verwijderingsbesluit dat om redenen van openbare orde of openbare veiligheid is genomen, een bewaringsmaatregel wordt opgelegd die maximaal acht maanden duurt, wat exact even lang is als de termijn die volgens het nationale recht geldt voor derdelanders die geen gevolg hebben gegeven aan een terugkeerbesluit dat om dergelijke redenen op grond van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2008/115 is genomen.


(1)  PB C 413 van 9.12.2019.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/4


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 1 juli 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — UE, HC / Vorarlberger Landes- und Hypotheken-Bank AG

(Zaak C-301/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EU) nr. 650/2012 - Europese erfrechtverklaring - Geldigheid van een gewaarmerkt afschrift van de erfrechtverklaring zonder vermelding van een einddatum - Artikel 65, lid 1 - Artikel 69 - Rechtsgevolgen van de verklaring jegens personen die daarop staan vermeld, maar die niet om afgifte ervan hebben verzocht - Artikel 70, lid 3 - Tijdstip waarop de geldigheid van het afschrift wordt beoordeeld - Rechtsgevolgen voor de bewijskracht van het afschrift)

(2021/C 329/04)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberste Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: UE, HC

Verwerende partij: Vorarlberger Landes- und Hypotheken-Bank AG

in tegenwoordigheid van: Nalatenschap van VJ

Dictum

1)

Artikel 70, lid 3, van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring, moet aldus worden uitgelegd dat een gewaarmerkt afschrift van de Europese erfrechtverklaring met de vermelding “onbeperkte duur” geldig is gedurende zes maanden vanaf de datum van afgifte ervan en rechtsgevolgen teweegbrengt in de zin van artikel 69 van deze verordening indien het geldig was op het tijdstip waarop het voor het eerst aan de bevoegde autoriteit werd overgelegd.

2)

Artikel 65, lid 1, van verordening nr. 650/2012, gelezen in samenhang met artikel 69, lid 3, ervan, moet aldus worden uitgelegd dat de Europese erfrechtverklaring gevolgen sorteert voor alle personen die er met naam in worden genoemd, ook al hebben zij niet zelf om afgifte ervan verzocht.


(1)  PB C 313 van 21.9.2020.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/4


Hogere voorziening ingesteld op 28 december 2020 door Marina Karpeta-Kovalyova tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 15 oktober 2020 in zaak T-249/19, Karpeta-Kovalyova/Commissie

(Zaak C-717/20 P)

(2021/C 329/05)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Marina Karpeta-Kovalyova (vertegenwoordiger: S. Pappas, avocat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Bij beschikking van 6 juli 2021 heeft het Hof van Justitie (Achtste kamer) de hogere voorziening kennelijk ongegrond verklaard en rekwirante verwezen in haar eigen kosten.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/5


Hogere voorziening ingesteld op 13 januari 2021 door Comprojecto-Projectos e Construções, Lda, Paulo Eduardo Matos Gomes de Azevedo, Julião Maria Gomes de Azevedo en Isabel Maria Matos Gomes de Azevedo tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer) van 16 december 2020 in zaak T-416/20 REC, Comprojecto-Projectos e Construções e.a. / Hof van Justitie van de Europese Unie e.a.

(Zaak C-21/21 P)

(2021/C 329/06)

Procestaal: Portugees

Partijen

Rekwiranten: Comprojecto-Projectos e Construções, Lda, Paulo Eduardo Matos Gomes de Azevedo, Julião Maria Gomes de Azevedo en Isabel Maria Matos Gomes de Azevedo (vertegenwoordiger: M. Ribeiro, advogado)

Andere partijen in de procedure: Hof van Justitie van de Europese Unie, Gerecht van de Europese Unie en Europese Centrale Bank

Bij beschikking van 30 juni 2021 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (Zesde kamer) de hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en rekwiranten verwezen in hun eigen kosten.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy dla Łodzi-Śródmieścia w Łodzi (Polen) op 5 maart 2021 — Strafzaak tegen D.B.

(Zaak C-150/21)

(2021/C 329/07)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy dla Łodzi-Śródmieścia w Łodzi

Partij in de strafzaak

D.B.

Prejudiciële vragen

1)

Voldoet een beslissing tot oplegging van een geldelijke sanctie die is gegeven door de Nederlandse centrale bestuurlijke autoriteit die is aangewezen op grond van artikel 2 van kaderbesluit 2005/214/JBZ van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (1), waartegen beroep kan worden ingesteld bij het Openbaar Ministerie, dat organisatorisch ressorteert onder de minister van Justitie, aan de criteria van een beslissing waartegen beroep kan worden ingesteld “bij een in strafzaken bevoegde rechter” in de zin van artikel 1, onder a), ii) van het kaderbesluit?

2)

Kan aan het criterium dat tegen een beslissing waarbij een geldelijke sanctie wordt opgelegd, beroep openstaat bij een “in strafzaken bevoegde rechter”, geacht worden te zijn voldaan wanneer een beroep bij een rechtbank pas in een later stadium van de procedure mogelijk is, dat wil zeggen nadat het beroep door het Openbaar Ministerie is afgewezen, en bovendien in bepaalde gevallen de betaling van een vergoeding meebrengt die overeenkomt met de opgelegde sanctie?


(1)  Kaderbesluit 2005/214/JBZ van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (PB 2005, L 76, blz. 16–30).


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 21 april 2021 — Reti Televisive Italiane SpA (RTI) / Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni — AGCOM

(Zaak C-255/21)

(2021/C 329/08)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Reti Televisive Italiane SpA (RTI)

Verwerende partij: Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni — AGCOM

Prejudiciële vragen

1)

Kan voor de toepassing van de Unierechtelijke regeling van het verbod op buitensporige reclame — gelet op de algehele relevantie van het begrip “groep” of “enkele economische eenheid” in het [Unie]recht, die kan worden afgeleid uit talrijke bronnen van het mededingingsrecht [maar, voor zover hier van belang, in het bijzonder uit overweging 43 van richtlijn 2018/1808/EU (1) en de nieuwe formulering van artikel 23 van richtlijn 2010/13/(EU) (2)], onverminderd het in het Italiaanse recht bestaande verschil ter zake van vergunningen, dat artikel 5, lid 1, onder b), van het decreto legislativo (wetsbesluit) 177/[2005] maakt tussen televisie- en radio-omroepen –, als verenigbaar met het Unierecht worden aangemerkt een uitlegging van de nationale omroepwetgeving, die uit artikel 1, lid 1, onder a), van decreto legislativo 177/[2005], in de sinds 30 maart 2010 geldende versie ervan (ter uitvoering van richtlijn 2007/65/EG (3)), afleidt dat het proces van convergentie tussen de verschillende communicatievormen (elektronische communicatie, het uitgeven — met inbegrip van het digitaal uitgeven –, en alle internettoepassingen) des te meer geldt tussen aanbieders van tv- en radiofonische media, in het bijzonder wanneer zij reeds deel uitmaken van onderling verbonden groepen van ondernemingen, en dat dit proces algemeen geldt, met de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de uitlegging van artikel 38, lid 6, van het genoemde [decreto legislativo], zodat de omroep ook een groep als enkele economische eenheid kan zijn, of is het volgens de genoemde Unierechtelijke beginselen, gelet op de autonomie van het verbod op buitensporige reclame ten opzichte van het algemene mededingingsrecht, niet toegestaan om — vóór 2018 — relevantie te geven aan groepen, het voormelde convergentieproces en de zogenoemde crossmedia, zodat voor de berekening van de maximale zendtijd voor reclame alleen rekening mag worden gehouden met de afzonderlijke omroep, ook al maakt hij deel uit van een groep (aangezien er van dergelijke relevantie enkel sprake is in de geconsolideerde versie van artikel 23 van richtlijn 2010/13/[EU], na de vaststelling van richtlijn 2010/13/EU)?

2)

Kan — in het licht van de hiervoor genoemde Unierechtelijke beginselen inzake groepen en ondernemingen als economische eenheden, met het oog op het verbod op buitensporige reclame en de voormelde opeenvolgende versies van het genoemde artikel 23, onverminderd het genoemde verschil tussen de vergunningen — ook uit de in artikel 43 van het decreto legislativo 177/[2005] opgenomen mededingingsverstorende regeling van het [geïntegreerde communicatiesysteem] worden afgeleid dat de opvatting van een groep (of volgens appellante: de uitgeverij binnen de groep) als “aanbieder van mediadiensten” van belang is om de crossmediale reclameboodschappen binnen de groep uit te sluiten van de maximale zendtijd als bedoeld in artikel 38, lid 6, van het decreto legislativo [177/2005], of moet dergelijk belang, gelet op de autonomie van het mededingingsrecht inzake tv-media ten opzichte van de regeling betreffende de beperkingen van de zendtijd voor reclame, vóór 2018 daarentegen worden uitgesloten?

3)

Houdt de nieuwe formulering van artikel 23, lid 2, onder a), van richtlijn 2010/13/EU de erkenning in van een in het mededingingsrecht reeds bestaand beginsel van de algehele relevantie van groepen of voert zij een nieuwigheid in, en beschrijft zij — in het eerste geval — dan een juridische realiteit die reeds inherent is aan het Europees recht reeds, die dus mede het aan de nieuwe formulering voorafgaande onderhavige geval omvat en richting geeft aan de uitleggingen van de [nationale regelgevende instantie] door deze in elk geval te verplichten om de opvatting van de groep als “aanbieder van mediadiensten” te erkennen, of verzet zij zich — in het tweede geval — tegen de erkenning van de relevantie van ondernemingsgroepen in situaties die zich vóór de invoering ervan hebben voorgedaan, omdat zij vanwege haar nieuwe strekking temporeel niet van toepassing kan zijn op gevallen die vóór de invoering ervan zijn ontstaan?

4)

Vormt de onderlinge wisselwerking tussen televisie en radio, die in het mededingingsrecht in algemene zin wordt opgevat, in ieder geval en afgezien van het bij artikel 5 van het decreto legislativo 177/2005 ingevoerde vergunningenstelsel en de in 2018 vastgestelde nieuwe formulering van artikel 23 — dat wil zeggen ingeval de nieuwe bepaling geen bevestiging van de bestaande situatie inhoudt, maar een nieuwigheid invoert, waarop vraag [3] betrekking heeft –, wegens de algemene en transversale aard van de begrippen “economische eenheid” en “groep”, de sleutel aan de hand waarvan de beperkingen van de zendtijd voor reclame — die dus hoe dan ook met impliciete verwijzing naar de groepsonderneming (of beter gezegd, de relaties van zeggenschap tussen de ondernemingen van een groep) en de functionele eenheid van die ondernemingen zijn geregeld — moeten worden uitgelegd, zodat reclame voor de programma’s op televisie en radio binnen dezelfde groep of omgekeerd [ontbrekende tekst] of die onderlinge wisselwerking irrelevant is voor de beperkingen van de zendtijd voor reclame, en derhalve moet worden aangenomen dat er slechts sprake kan zijn van “eigen” programma’s als bedoeld in artikel 23 (oorspronkelijke versie ervan), indien de programma’s behoren tot de enige omroep die daarvoor reclame maakt, en niet tot de ondernemingsgroep in zijn geheel, aangezien het om een op zichzelf staande bepaling gaat die geen systematische uitlegging toestaat waarbij zij wordt uitgebreid tot groepen die als enkele economische eenheden worden aangemerkt?

5)

Moet artikel 23, in de oorspronkelijke versie ervan, zelfs indien het niet mag worden uitgelegd als een bepaling die moet worden gelezen in het licht van het mededingingsrecht, ten slotte hoe dan ook worden opgevat als een bevorderende bepaling die het specifieke karakter beschrijft van reclame die uitsluitend informatief is en niet ertoe strekt om iemand ervan te overtuigen andere goederen en diensten dan de gepromote programma’s te kopen, en moet het als zodanig worden geacht te zijn uitgesloten van de werkingssfeer van de voorschriften betreffende de maximale zendtijd voor reclame, waardoor het ten aanzien van ondernemingen van dezelfde groep van toepassing is op alle gevallen van geïntegreerde crossmediale reclame, of moet het worden begrepen als een afwijkende uitzonderingsbepaling met betrekking tot de berekening van de maximale zendtijd voor reclame, die bijgevolg strikt moet worden uitgelegd?


(1)  Richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) in het licht van een veranderende marktsituatie (PB 2018, L 303, blz. 69).

(2)  Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PB 2010, L 95, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2007/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB 2007, L 332, blz. 27).


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo (Spanje) op 23 april 2021 — Asociación Multisectorial de Empresas de la Electrónica, las Tecnologías de la Información y la Comunicación, de las Telecomunicaciones y de los contenidos Digitales (AMETIC) / Administración General del Estado, Entidad de Gestión de Derechos de los Productores Audiovisuales (EGEDA), Asociación para el Desarrollo de la Propiedad Intelectual (ADEPI), Artistas, Intérpretes o Ejecutantes, Sociedad de Gestión de España (AIE), Artistas Intérpretes, Sociedad de Gestión (AISGE), Ventanilla Única Digital, Derechos de Autor de Medios Audiovisuales (DAMA), Centro Español de Derechos Reprográficos (CEDRO), Asociación de Gestión de Derechos Intelectuales (AGEDI) y Sociedad General de Autores y Editores (SGAE)

(Zaak C-263/21)

(2021/C 329/09)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Asociación Multisectorial de Empresas de la Electrónica, las Tecnologías de la Información y la Comunicación, de las Telecomunicaciones y de los contenidos Digitales (AMETIC)

Verwerende partijen: Administración General del Estado, Entidad de Gestión de Derechos de los Productores Audiovisuales (EGEDA), Asociación para el Desarrollo de la Propiedad Intelectual (ADEPI), Artistas, Intérpretes o Ejecutantes, Sociedad de Gestión de España (AIE), Artistas Intérpretes, Sociedad de Gestión (AISGE), Ventanilla Única Digital, Derechos de Autor de Medios Audiovisuales (DAMA), Centro Español de Derechos Reprográficos (CEDRO), Asociación de Gestión de Derechos Intelectuales (AGEDI) y Sociedad General de Autores y Editores (SGAE)

Prejudiciële vragen

1)

Is de wijze waarop de in lid 10 van het nieuwe artikel 25 van de wet op de intellectuele eigendom bedoelde rechtspersoon is samengesteld verenigbaar met richtlijn 2001/29/EG (1) of, meer in het algemeen, met de algemene beginselen van het Unierecht?

2)

Is het verenigbaar met richtlijn 2001/29/EG of met de algemene beginselen van het Unierecht, dat de nationale wetgeving die rechtspersoon de bevoegdheid verleent om informatie op te vragen, waaronder informatie over de boekhouding, van diegenen die verzoeken om afgifte van een certificaat inzake vrijstelling van de verplichting tot betaling van de billijke compensatie voor het kopiëren voor privégebruik?


(1)  Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB 2001, L 167, blz. 10).


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo (Spanje) op 7 mei 2021 — Confederación Nacional de Autoescuelas (CNAE) e.a. / Asociación para la Defensa de los Intereses Comunes de las Autoescuelas (AUDICA) e.a.

(Zaak C-292/21)

(2021/C 329/10)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeksters tot cassatie: Administración General del Estado, Confederación Nacional de Autoescuelas (CNAE), UTE CNAE-ITT-FORMASTER-ECT

Verweerders in cassatie: Asociación para la Defensa de los Intereses Comunes de las Autoescuelas (AUDICA), Ministerio Fiscal

Prejudiciële vraag

Is de nationale regeling volgens welke bewustmakings- en herscholingscursussen op het gebied van rijveiligheid met het oog op het terugkrijgen van rijbewijspunten moeten worden gegund door middel van een concessieovereenkomst voor openbare diensten verenigbaar met richtlijn 2006/123/EG (1) of, in voorkomend geval, met andere bepalingen of beginselen van het Unierecht?


(1)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB 2006, L 376, blz. 36).


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Braşov (Roemenië) op 10 mei 2021 — S.C. Techno-Gaz K.F.T. PAKS / U.A.T. Comuna Dalnic

(Zaak C-298/21)

(2021/C 329/11)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Braşov

Partijen in het hoofdgeding

Verweerster en verzoekster tot herziening: S.C. Techno-Gaz K.F.T. PAKS

Verzoekster en verweerster in herziening: U.A.T. Comuna Dalnic

Prejudiciële vraag

Staan het beginsel van het vrij verrichten van diensten, dat is neergelegd in artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, artikel 25 van richtlijn 2004/18 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 (1) en de Unierechtelijke beginselen van vrije en eerlijke mededinging tussen marktdeelnemers en evenredigheid in de weg aan een nationale regeling inzake overheidsopdrachten, zoals de in artikel 96, lid 1, van de Hotărârea Guvernului (regeringsbesluit) nr. 925/2006 vervatte Roemeense regeling — die bepaalt dat, wanneer bepaalde delen van de aanbestedingsovereenkomst moeten worden uitgevoerd door een of meer onderaannemers, de overgelegde overeenkomsten in overeenstemming moeten zijn met de inschrijving en als bijlage integrerend onderdeel uitmaken van de aanbestedingsovereenkomst –, wanneer deze regeling aldus wordt uitgelegd dat de waarde van/de prijs voor de in onderaanneming gegeven diensten dezelfde moet zijn als die welke in de hoofdovereenkomst voor de betreffende diensten is vastgelegd?


(1)  Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB 2004, L 134, blz. 114).


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Oradea (Roemenië) op 11 mei 2021 — Curtea de Apel Alba Iulia, Curtea de Apel Cluj, Tribunalul Bihor, Tribunalul Satu Mare, Tribunalul Salaj / YF, KP, OJ, YS, SL, DB, SH

(Zaak C-301/21)

(2021/C 329/12)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Oradea

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Curtea de Apel Alba Iulia, Curtea de Apel Cluj, Tribunalul Bihor, Tribunalul Satu Mare, Tribunalul Salaj

Verwerende partijen: YF, KP, OJ, YS, SL, DB, SH

Andere partijen in de procedure: Tribunalul Cluj, Consiliul Național pentru Combaterea Discriminării

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 9, lid 1, van richtlijn [2000/78] inzake de waarborg dat “eenieder die zich door niet-toepassing van het beginsel van gelijke behandeling benadeeld acht, toegang krijgt tot gerechtelijke […] procedures” (1) en artikel 47[, eerste alinea,] van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, betreffende het “recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht”, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als in artikel 211, onder c), van de Legea dialogului social nr. 62/2011 (wet nr. 62/2011 inzake de sociale dialoog), waarin wordt bepaald dat de termijn van 3 jaar voor het indienen van een vordering tot schadevergoeding begint te lopen “vanaf de datum waarop de schade zich heeft voorgedaan”, ongeacht of verweerders kennis hadden van de schade (en de omvang ervan)?

2)

Moeten de bepalingen in artikel 2, leden 1 en 2 en artikel 3, lid 1, onder c), laatste volzin, van richtlijn [2000/78] aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als in artikel 1, lid 2 van de Legea-cadru nr. 330 din 5 noiembrie 2009 privind salarizarea unitară a personalului plătit din fonduri publice (kaderwet nr. 330/2009 betreffende uniforme salariëring van met overheidsmiddelen betaald personeel), zoals uitgelegd in arrest nr. 7/2019 van de Înaltă Curte de Casație și Justiție (hoogste rechterlijke instantie, Roemenië) tot beoordeling van een beroep in het belang der wet, bekendgemaakt in de Monitor Oficial al României (Roemeens staatsblad) nr. 343 van 6 mei 2019, wanneer verweerders geen voorziening in rechte hebben gehad om te verzoeken om salarisverhoging op het moment van toetreding tot de magistratuur na inwerkingtreding van wet [nr.] 330/2009, waarin uitdrukkelijk werd bepaald dat de salarissen uitsluitend in [deze] wet zijn bepaald en bepaald blijven, zodat er — onder andere op grond van leeftijd — salarisdiscriminatie bestaat ten opzichte van hun collega’s, omdat in feite enkel oudere magistraten die voor januari 2010 zijn benoemd (en die tussen 2006 en 2009 rechterlijke uitspraken hebben verkregen, waarvan het dictum in 2019 is uitgewerkt op grond van arrest nr. 7/2019 [van de Înaltă Curte de Casație și Justiție]), in december 2019 en januari 2020 over de periode 2010-2015 met terugwerkende kracht geld uitbetaald hebben gekregen (vergelijkbaar met de in casu gevorderde bedragen), terwijl verweerders in diezelfde periode ook rechter waren en in dezelfde omstandigheden en bij dezelfde instantie hetzelfde werk verrichtten?

3)

Moet richtlijn [2000/78] aldus worden uitgelegd dat deze slechts aan discriminatie in de weg staat indien die betrekking heeft op een van de criteria van artikel 1 van deze richtlijn, of verzet deze richtlijn, eventueel aangevuld door andere bepalingen van Europees recht, zich er in het algemeen tegen dat een werknemer op het gebied van beloning anders wordt behandeld dan een andere werknemer, wanneer hij in dezelfde periode en onder dezelfde voorwaarden voor dezelfde werkgever hetzelfde werk verricht?


(1)  PB 2000, L 303, blz. 16.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad (Bulgarije) op 12 mei 2021 — Komisia za zashtita na lichnite danni, Tsentralna isbiratelna komisia / Koalitsia “Demokratichna Bulgaria — Оbedinenie”

(Zaak C-306/21)

(2021/C 329/13)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeksters tot cassatie: Komisia za zashtita na lichnite danni, Tsentralna isbiratelna komisia

Verweerster in cassatie: Koalitsia “Demokratichna Bulgaria — Оbedinenie”

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 2, lid 2, onder a), van de algemene verordening gegevensbescherming (1) aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de toepassing van deze verordening op een ogenschijnlijk zuiver interne situatie, zoals het houden van verkiezingen voor het nationaal parlement, wanneer de persoonsgegevens van personen — burgers van de Europese Unie — het voorwerp van bescherming zijn en de gegevensverwerkingsactiviteiten niet beperkt zijn tot het verzamelen van gegevens in het kader van de betrokken activiteit?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: stelt het einde van de verkiezingen voor het nationaal parlement, die buiten de werkingssfeer van het Unierecht lijken te vallen, de verwerkingsverantwoordelijken, verwerkers en personen die persoonsgegevens opslaan vrij van hun verplichtingen uit hoofde van de verordening als enige middel om persoonsgegevens van burgers van de Unie op het niveau van de Unie te beschermen? Hangt de toepasselijkheid van de verordening uitsluitend af van de activiteit waarvoor de persoonsgegevens zijn gegenereerd of verzameld, hetgeen ook tot de conclusie leidt dat de toepassing ervan niet kan worden uitgesteld?

3)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: verzetten artikel 6 [, lid 1], onder e), van de algemene verordening gegevensbescherming en het in overwegingen 4 en 129 van deze verordening neergelegde evenredigheidsbeginsel zich tegen een nationale regeling ter uitvoering van een verordening als die welke in casu aan de orde is, die de mogelijkheid om bij de registratie van de verkiezingsuitslagen in de stembureaus video-opnamen te maken, van meet af aan uitsluit en beperkt, die differentiatie en regulering van afzonderlijke bestanddelen van de registratieprocedure verbiedt en die de mogelijkheid uitsluit om de doelstellingen van de verordening — bescherming van persoonsgegevens van personen — met andere middelen te bereiken?

4)

Subsidiair en tegen de achtergrond van de werkingssfeer van het Unierecht — in verband met het houden van gemeenteraadsverkiezingen en verkiezingen voor het Europees Parlement –: verzetten artikel 6 [, lid 1], onder e), van de algemene verordening gegevensbescherming en het in overwegingen 4 en 129 van deze verordening neergelegde evenredigheidsbeginsel zich tegen een nationale regeling ter uitvoering van een verordening als die welke in casu aan de orde is, die de mogelijkheid om bij de registratie van de verkiezingsuitslagen in de stembureaus video-opnamen te maken van meet af aan uitsluit en beperkt, die niet voorziet in differentiatie en regulering van afzonderlijke bestanddelen van de registratieprocedure, laat staan dat zij dit toelaat, en die de mogelijkheid uitsluit om de doelstellingen van de verordening — bescherming van persoonsgegevens van personen — met andere middelen te bereiken?

5)

Staat artikel 6, lid 1, onder e), van de algemene verordening gegevensbescherming eraan in de weg dat de vaststelling van het rechtmatig verloop van de gehouden verkiezingen en de registratie van de uitslagen daarvan worden gekwalificeerd als een taak van algemeen belang die een bepaalde, aan het evenredigheidsvereiste onderworpen ingreep in de persoonsgegevens van de in de stembureaus aanwezige personen rechtvaardigt wanneer deze een officiële, openbare, bij wet geregelde taak vervullen?

6)

Indien de voorgaande vraag bevestigend wordt beantwoord: staat de bescherming van persoonsgegevens in de weg aan de invoering van een nationaal wettelijk verbod op het verzamelen en het verwerken van persoonsgegevens, die de mogelijkheid van uitoefening van begeleidende activiteiten zoals het maken van video-opnamen van materialen en voorwerpen die geen persoonsgegevens bevatten, beperkt wanneer tijdens de registratieprocedure de mogelijkheid bestaat dat bij het maken van video-opnamen van in het stembureau aanwezige personen die op het betrokken tijdstip een taak van algemeen belang verrichten, ook persoonsgegevens worden verzameld?


(1)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1).


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Judicial da Comarca dos Açores (Portugal) op 14 mei 2021 — KU e.a. / SATA International — Azores Airlines SA

(Zaak C-308/21)

(2021/C 329/14)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Judicial da Comarca dos Açores

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: KU, OP en GC

Verwerende partij: SATA International — Azores Airlines SA

Prejudiciële vraag

Kan de omstandigheid dat een vlucht met meer dan drie uur vertraagd is of geannuleerd wordt als gevolg van een storing in de brandstofvoorziening op de luchthaven van herkomst, worden aangemerkt als een “buitengewone omstandigheid” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 (1) wanneer die luchthaven verantwoordelijk is voor het beheer van het brandstofvoorzieningssysteem?


(1)  Verordening tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 31 mei 2021 — Colt Technology Services SpA, Wind Tre SpA, Telecom Italia SpA, Ministero dello Sviluppo economico, Ministero della Giustizia, Procura della Repubblica presso il Tribunale di Roma, Procura della Repubblica presso il Tribunale di Cagliari, Procura generale della Repubblica presso la Corte d’appello di Reggio Calabria, Vodafone Italia SpA / Ministero della Giustizia, Ministero dello Sviluppo economico, Ministero dell'Economia e delle Finanze, Wind Tre SpA, Procura generale della Repubblica presso il Tribunale di Cagliari, Procura della Repubblica presso il Tribunale di Roma, Procura generale della Repubblica presso la Corte d’appello di Reggio Calabria, Procura della Repubblica presso il Tribunale di Locri

(Zaak C-339/21)

(2021/C 329/15)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Colt Technology Services SpA, Wind Tre SpA, Telecom Italia SpA, Ministero dello Sviluppo economico, Ministero della Giustizia, Procura della Repubblica presso il Tribunale di Roma, Procura della Repubblica presso il Tribunale di Cagliari, Procura generale della Repubblica presso la Corte d’appello di Reggio Calabria, Vodafone Italia SpA

Verwerende partijen: Ministero della Giustizia, Ministero dello Sviluppo economico, Ministero dell'Economia e delle Finanze, Wind Tre SpA, Procura generale della Repubblica presso il Tribunale di Cagliari, Procura della Repubblica presso il Tribunale di Roma, Procura generale della Repubblica presso la Corte d’appello di Reggio Calabria, Procura della Repubblica presso il Tribunale di Locri

Prejudiciële vraag

Staan de artikelen 18, 26, 49, 54 en 55 VWEU, de artikelen 3 en 13 van richtlijn 2018/1972/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 (1), en de artikelen 16 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in de weg aan een nationale regeling die bij het delegeren aan het bestuursorgaan van de taak, de vergoeding vast te stellen die aan telecomexploitanten moet worden toegekend voor het verplicht aftappen van communicatiestromen in opdracht van rechterlijke autoriteiten, niet voorschrijft dat het beginsel van volledige vergoeding van de kosten die de exploitanten in verband met deze activiteiten daadwerkelijk hebben gemaakt en naar behoren hebben gestaafd in acht wordt genomen, en daarnaast het bestuursorgaan ertoe verplicht een kostenbesparing ten opzichte van de eerder geldende criteria voor de berekening van de vergoeding te verwezenlijken?


(1)  Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (herschikking) (PB 2018, L 321, blz. 36.).


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad) (Bulgarije) op 2 juni 2021 — VB / Natsionalna agentsia za prihodite

(Zaak C-340/21)

(2021/C 329/16)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad (Bulgarije)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: VB

Verwerende partij: Natsionalna agentsia za prihodite

Prejudiciële vragen

1.

Moeten de artikelen 24 en 32 van verordening (EU) 2016/679 (1) aldus worden uitgelegd dat het feit dat de ongeoorloofde verstrekking van of de ongeoorloofde toegang tot persoonsgegevens in de zin van artikel 4, punt 12, van verordening (EU) 2016/679 heeft plaatsgevonden door personen die geen medewerkers van de verwerkingsverantwoordelijke zijn en niet onder zijn toezicht staan, volstaat om aan te nemen dat de getroffen technische en organisatorische maatregelen niet passend zijn?

2.

Ingeval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: waarop moet de rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid bij het onderzoek van de vraag of de door de verwerkingsverantwoordelijke getroffen technische en organisatorische maatregelen passend zijn in de zin van artikel 32 van verordening (EU) 2016/679 betrekking hebben en welke omvang moet die toetsing hebben?

3.

Ingeval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: moet het beginsel van de verantwoordingsplicht op grond van artikel 5, lid 2, en artikel 24 juncto overweging 74 van verordening (EU) 2016/679 aldus worden uitgelegd dat in het kader van een beroep op grond van artikel 82, lid 1, van die verordening de bewijslast voor het feit dat de getroffen technische en organisatorische maatregelen passend zijn in de zin van artikel 32 van de verordening, op de verwerkingsverantwoordelijke rust? Kan een deskundigenrapport als een noodzakelijk en toereikend bewijsmiddel worden beschouwd om vast te stellen dat de door de verwerkingsverantwoordelijke getroffen technische en organisatorische maatregelen in een geval zoals het onderhavige passend waren, wanneer de ongeoorloofde toegang tot en de ongeoorloofde verstrekking van persoonsgegevens het gevolg zijn van een “hackaanval”?

4.

Moet artikel 82, lid 3, van verordening (EU) 2016/679 aldus worden uitgelegd dat de ongeoorloofde verstrekking van of de ongeoorloofde toegang tot persoonsgegevens in de zin van artikel 4, punt 12, van die verordening, in casu door middel van een “hackaanval” door personen die geen medewerkers van de verwerkingsverantwoordelijke zijn en niet onder zijn toezicht staan, een feit is waarvoor de verwerkingsverantwoordelijke niet verantwoordelijk is en dat bijgevolg een vrijstelling van aansprakelijkheid rechtvaardigt?

5.

Moeten artikel 82, leden 1 en 2, junctis de overwegingen 85 en 146 van verordening (EU) 2016/679 aldus worden uitgelegd dat wanneer er zoals in casu sprake is van een inbreuk op persoonsgegevens die bestaat in de ongeoorloofde toegang tot en de verspreiding van persoonsgegevens door middel van een “hackaanval”, alleen al de bezorgdheid en ongerustheid van de betrokkene over en zijn vrees voor mogelijk misbruik van zijn persoonsgegevens in de toekomst, zonder dat een dergelijk misbruik is vastgesteld en/of de betrokkene verdere schade heeft geleden, onder het ruim uit te leggen begrip “immateriële schade” vallen en een recht op schadevergoeding doen ontstaan?


(1)  Регламент (ЕС) 2016/679 на Европейския парламент и на Съвета от 27 април 2016 година относно защитата на физическите лица във връзка с обработването на лични данни и относно свободното движение на такива данни и за отмяна на Директива 95/46/EО (Общ регламент относно защитата на данните) (OB 2016, L 119, стр. 1)


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/13


Hogere voorziening ingesteld op 24 juni 2021 door Enrico Falqui tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer — uitgebreid) van 5 mei 2021 in zaak T-695/19, Enrico Falqui / Europees Parlement

(Zaak C-391/21 P)

(2021/C 329/17)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Enrico Falqui (vertegenwoordigers: F. Sorrentino, A. Sandulli, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europees Parlement

Conclusies

rekwirant vordert vernietiging van arrest nr. 1000680 van het Gerecht van de Europese Unie van 5 mei 2021 en, dientengevolge, van de nota van 8 juli 2019 (en, in voorkomend geval, van het ontwerpbesluit en het advies van de juridische dienst waarop het besluit is gebaseerd), alsmede terugbetaling van de ten onrechte op het pensioen ingehouden bedragen en verwijzing van het Parlement in de kosten van beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert rekwirant vijf middelen aan:

Eerste middel: schending van het besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 19 mei en 9 juli 2008 houdende “uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement”

Rekwirant verwijt het Gerecht schending van artikel 75 van voornoemd besluit. Dit artikel bepaalt niet, zoals het Gerecht heeft geoordeeld, dat de “regel van gelijke pensioenen” van bijlage III bij de regeling KVL in de toekomst van toepassing blijft op de op de datum van inwerkingtreding van het Statuut reeds uitgekeerde of opgebouwde pensioenen, en dat derhalve elke nadelige wijziging van de nationale pensioenen tot uiting moet komen in de door het Parlement toegekende pensioenen, maar integendeel, dat de op basis van deze regel reeds toegekende pensioenen ongewijzigd blijven, zowel wat het recht erop als het bedrag ervan betreft.

Tweede middel: schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen en het evenredigheidsbeginsel

Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen en het evenredigheidsbeginsel niet waren geschonden. Het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen wordt geschonden door de uitlegging die het Parlement en het Gerecht hebben gegeven aan de reeds in het eerste middel bestreden regel van gelijke pensioenen, terwijl het Gerecht, wat het evenredigheidsbeginsel betreft, ten onrechte rekening heeft gehouden met het door de Italiaanse Kamer van Afgevaardigden met de vaststelling van besluit nr. 14/18 nagestreefde doel (vermindering van de pensioenuitgaven ten laste van haar begroting) door dit legitiem te achten, zonder zich rekenschap ervan te geven dat dit doel in casu irrelevant is, aangezien er geen enkel verband bestaat tussen dit doel en het aan rekwirant opgelegde offer.

Derde middel: schending van het beginsel dat de instellingen van de Europese Unie een ongeldige nationale regeling niet via automatische verwijzing in nationaal recht mogen omzetten.

Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de nationale regeling automatisch van toepassing is, ongeacht of zij naar nationaal recht onrechtmatig is en zonder dat de Europese instellingen dit aspect kunnen onderzoeken. Wanneer een instelling van de Unie daarentegen een nationale regeling toepast door middel van een verwijzing, geldt echter het algemene beginsel van de verhouding tussen rechtsstelsels, volgens hetwelk het verwijzende rechtsstelsel zich enkel kan beroepen op de rechtsregels van het stelsel waarnaar wordt verwezen, in de juridische betekenis waarin zij in het stelsel van herkomst bestaan: indien zij ongeldig zijn, kunnen zij niet worden toegepast. Anders zou de verzoekende partij onbeschermd blijven.

Vierde middel: de interne regeling die is voortgevloeid uit arrest nr. 2/20 van de Consiglio di giurisdizione della Camera dei Deputati is ten onrechte niet in aanmerking genomen

Het Gerecht is voorbijgegaan aan het feit dat ingevolge arrest nr. 2/20 van de Consiglio di giurisdizione della Camera dei Deputati (raad voor jurisdictie van de kamer van afgevaardigden, Italië) de interne regeling — die het Europees Parlement wil toepassen — thans uit twee fasen bestaat: de eerste bestaat in de herberekening van het pensioen volgens de algemene criteria van besluit 14/18; de tweede fase bestaat in de toepassing door de diensten van de kamer van procentuele verhogingen van het pensioen op verzoek van een partij en op basis van de financiële en gezondheidstoestand van de betrokkene. Dit stelsel lijkt niet op Europees niveau te kunnen worden toegepast.

Vijfde middel, betreffende de in eerste aanleg niet-ontvankelijk of niet-aanvaardbaar geachte vorderingen en de kosten van de procedure.

Rekwirant vordert nietigverklaring van het ontwerpbesluit en van het advies van de juridische dienst waarop het Parlement zich heeft gebaseerd, voor zover nodig, alsmede veroordeling van het Parlement tot terugbetaling van de bedragen die inmiddels ten onrechte op zijn pensioen zijn ingehouden alsmede verwijzing van het Parlement in de kosten van de procedures in eerste en tweede aanleg.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/15


Hogere voorziening ingesteld op 29 juni 2021 door Roemenië tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer — uitgebreid) van 14 april 2021 in zaak T-543/19, Roemenië / Commissie

(Zaak C-401/21 P)

(2021/C 329/18)

Procestaal: Roemeens

Partijen

Rekwirant: Roemenië (vertegenwoordigers: E. Gane, L.-E. Baţagoi, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de hogere voorziening toewijzen, het arrest van het Gerecht in zaak T-543/19 in zijn geheel vernietigen, opnieuw uitspraak doen in zaak T-543/19 en het beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2019)4027 final van de Commissie toewijzen voor zover de Commissie voor de eerste en de tweede prioritaire as van het operationele programma een medefinancieringspercentage van 75 % in plaats van 85 %, heeft toegepast,

of

de hogere voorziening toewijzen, het arrest van het Gerecht in zaak T-543/19 in zijn geheel vernietigen en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een nieuwe uitspraak, waarbij het Gerecht het beroep tot nietigverklaring toewijst en besluit C(2019) 4027 final van de Commissie gedeeltelijk nietig verklaart, voor zover de Commissie voor de eerste en de tweede prioritaire as van het operationele programma een medefinancieringspercentage van 75 % in plaats van 85 %, heeft toegepast;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert Roemenië drie middelen aan.

A.

Onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 139, lid 6, aanhef en onder a), van verordening nr. 1303/2013, in samenhang met artikel 137, lid 1, aanhef en onder a) en d), en lid 2, artikel 131, artikel 135, lid 2, en artikel 139, leden 1, 2 en 7, van die verordening

Roemenië is van mening dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een aantal onjuiste rechtsopvattingen met betrekking tot het onderscheid tussen het definitieve verzoek om tussentijdse betaling en de aanvaarding van de rekeningen, door ten onrechte voorbij te gaan aan de rol van laatstgenoemde fase en te oordelen dat voor de berekening van het verschuldigde bedrag het medefinancieringspercentage geldt dat van toepassing is op het tijdstip waarop het definitieve verzoek om tussentijdse betaling wordt ingediend.

B.

Onjuiste uitlegging en toepassing van het beginsel dat de boekhouding per jaar wordt gevoerd

Roemenië is van mening dat het Gerecht het beginsel dat de boekhouding per jaar wordt gevoerd onjuist heeft uitgelegd en toegepast door te oordelen dat de toepassing van een medefinancieringspercentage dat is vastgesteld na de indiening van het definitieve verzoek om tussentijdse betaling, op tijdens een boekjaar gedane en in het boekhoudsysteem opgenomen uitgaven, een schending van dit beginsel vormt.

C.

Onjuiste uitlegging en toepassing van het verbod van terugwerkende kracht

Roemenië is van mening dat het Gerecht het verbod van terugwerkende kracht onjuist heeft uitgelegd en toegepast, toen het oordeelde dat het in uitvoeringsbesluit C(2018)8890 final van 12 december 2018 vastgestelde medefinancieringspercentage niet van toepassing was op de in het boekjaar 2017-2018 gedane uitgaven, aangezien de rechtspositie van Roemenië reeds vaststond op het tijdstip waarop het in werking trad — op 12 december 2018 — in die zin dat het boekjaar op 30 juni 2018 was afgesloten en het laatste verzoek om tussentijdse betaling op 6 juli 2018 was ingediend.


Gerecht

16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/16


Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Global Silicones Council e.a. / Commissie

(Zaak T-226/18) (1)

(“REACH - Actualisering van bijlage XVII bij verordening (EG) nr. 1907/2006 betreffende beperkingen op de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen, mengsels en voorwerpen - Beperkingen op octamethylcyclotetrasiloxaan (D4) en decamethylcyclopentasiloxaan (D5) - Kennelijke beoordelingsfout - Bijlage XIII bij verordening nr. 1907/2006 - Bepaling van de bewijskracht - Artikel 68 van verordening nr. 1907/2006 - Onaanvaardbaar risico - Evenredigheid - Wezenlijke vormvoorschriften”)

(2021/C 329/19)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Global Silicones Council (Washington, DC, Verenigde Staten), Wacker Chemie AG (München, Duitsland), Momentive Performance Materials GmbH (Leverkusen, Duitsland), Shin-Etsu Silicones Europe BV (Almere, Nederland), Elkem Silicones France SAS (Lyon, Frankrijk) (vertegenwoordigers: A. Kołtunowska en R. Semail, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lindenthal en K. Mifsud-Bonnici, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partijen: American Chemistry Council, Inc. (ACC) (Washington) (vertegenwoordigers: K. Nordlander en C. Grobecker, advocaten)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: J. Möller, D. Klebs, S. Eisenberg, S. Heimerl en S. Costanzo, gemachtigden), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: S. Brandon, gemachtigde, bijgestaan door C. Banner en A. Parkinson, barristers), Europees Parlement (vertegenwoordigers: L. Darie en A. Tamás, gemachtigden), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Moore en A. Maceroni, gemachtigden), Europees Agentschap voor chemische stoffen (vertegenwoordigers: M. Heikkilä, W. Broere en A. Hautamäki, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van verordening (EU) 2018/35 van de Commissie van 10 januari 2018 tot wijziging van bijlage XVII bij verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) wat betreft octamethylcyclotetrasiloxaan (D4) en decamethylcyclopentasiloxaan (D5) (PB 2018, L 6, blz. 45).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Global Silicones Council, Wacker Chemie AG, Momentive Performance Materials GmbH, Shin-Etsu Silicones Europe BV en Elkem Silicones France SAS dragen hun eigen kosten en die van de Europese Commissie.

3)

De Bondsrepubliek Duitsland, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie, het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) en de American Chemistry Council, Inc. (ACC) dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 200 van 11.6.2018.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/17


Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Global Silicones Council e.a. / ECHA

(Zaak T-519/18) (1)

(“REACH - Opstelling van een lijst van stoffen die in aanmerking komen om uiteindelijk te worden opgenomen in bijlage XIV bij verordening (EG) nr. 1907/2006 - Opneming van octamethylcyclotetrasiloxaan (D4), decamethylcyclopentasiloxaan (D5) en dodecamethylcyclohexasiloxaan (D6) op die lijst - Artikelen 57 en 59 van verordening nr. 1907/2006 - Bijlage XIII bij verordening nr. 1907/2006 - Bepaling van de bewijskracht - Kennelijke beoordelingsfout - Evenredigheid”)

(2021/C 329/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Global Silicones Council (Washington, DC, Verenigde Staten) en 6 andere verzoekers wier namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordigers: R. Cana en D. Abrahams, advocaten)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (vertegenwoordigers: M. Heikkilä, W. Broere en A. Hautamäki, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partijen: American Chemistry Council, Inc. (ACC) (Washington) (vertegenwoordigers: K. Nordlander en C. Grobecker, advocaten)

Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: J. Möller, D. Klebs, S. Heimerl en S. Costanzo, gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Haasbeek en R. Lindenthal, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van het besluit van ECHA van 27 juni 2018 tot opneming van octamethylcyclotetrasiloxaan (D4), decamethylcyclopentasiloxaan (D5) en dodecamethylcyclohexasiloxaan (D6) op de lijst van stoffen die in aanmerking komen om uiteindelijk te worden opgenomen in bijlage XIV bij verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006, L 396, blz. 1, met rectificatie in PB 2007, L 136, blz. 3).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Global Silicones Council en de andere verzoekers wier namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest dragen hun eigen kosten en die van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA).

3)

De Bondsrepubliek Duitsland, de Europese Commissie en de American Chemistry Council, Inc. (ACC) dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 399 van 5.11.2018.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/18


Arrest van het Gerecht van 3 februari 2021 — Moi / Parlement

(Zaak T-17/19) (1)

(“Institutioneel recht - Parlement - Psychisch geweld - Besluiten van de voorzitter van het Parlement houdende vaststelling van het bestaan van psychisch geweld jegens twee geaccrediteerde parlementaire medewerkers en oplegging van de sanctie van het verlies van twaalf dagen verblijfsvergoeding aan een lid van het Parlement - Artikelen 11 en 166 van het reglement van orde van het Parlement - Intern beroep - Besluit van het Bureau van het Parlement waarbij de sanctie wordt bevestigd - Artikel 167 van het reglement van orde van het Parlement - Beroep tot nietigverklaring - Beroepstermijn - Ontvankelijkheid - Rechten van de verdediging - Niet-contractuele aansprakelijkheid”)

(2021/C 329/21)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Giulia Moi (Italië) (vertegenwoordigers: M. Pisano en P. Setzu, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: T. Lazian, S. Seyr en M. Windisch, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds, primair een verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van een aantal handelingen die zijn vastgesteld in het kader van een jegens verzoekster gevoerde procedure tot vaststelling van het bestaan en de bestraffing van psychisch geweld, en subsidiair een verzoek tot vaststelling dat de haar opgelegde sanctie buitensporig en/of onevenredig is en tot vervanging ervan door de sanctie die is voorzien in artikel 166, onder a), van het reglement van orde van het Parlement, en anderzijds een verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot veroordeling van het Parlement tot betaling van een schadevergoeding aan verzoekster en gelasting van de voorzitter die informatie bekend te maken tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement

Dictum

1)

Het besluit van de voorzitter van het Europees Parlement van 2 oktober 2018 waarbij het gedrag van Giulia Moi jegens twee van haar geaccrediteerde parlementaire medewerkers als psychisch geweld is aangemerkt, en het besluit van de voorzitter van het Parlement van 2 oktober 2018 waarbij aan Moi, wegens haar als psychisch geweld gekwalificeerd gedrag jegens twee van haar geaccrediteerde parlementaire medewerkers, als sanctie het verlies van het recht op twaalf dagen verblijfsvergoeding is opgelegd, alsmede het besluit van het Bureau van het Parlement van 12 november 2018 betreffende de klacht die Moi op 16 oktober 2018 heeft ingediend op grond van artikel 167 van het reglement van orde van het Parlement, worden nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het Parlement wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 93 van 11.3.2019.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/18


Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Italië / Commissie

(Zaak T-265/19) (1)

(“ELGF en Elfpo - Van financiering uitgesloten uitgaven - Door Italië verrichte uitgaven - Goedkeuring van de rekeningen - Conformiteitsgoedkeuring - Financiële correcties - Verordening (EU) nr. 1306/2013 - Risico van financiële schade - Verordening (EG) nr. 1290/2005 - Verordening (EG) nr. 885/2006 - Eerste administratieve of gerechtelijke proces-verbaal - Bestaan van een onregelmatigheid”)

(2021/C 329/22)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door R. Guizzi, A. Giordano en L. Vignato, avvocati dello Stato)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Bianchi, J. Aquilina en F. Moro, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2019/265 van de Commissie van 12 februari 2019 tot onttrekking aan financiering door de Europese Unie van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB 2019, L 44, blz. 14), voor zover dit uitvoeringsbesluit betrekking heeft op bepaalde uitgaven die de Italiaanse Republiek heeft verricht.

Dictum

1)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/265 van de Commissie van 12 februari 2019 tot onttrekking aan financiering door de Europese Unie van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) wordt nietig verklaard, voor zover daarbij bepaalde uitgaven van de Italiaanse Republiek, ten bedrage van 305 122,74 EUR, zijn onttrokken aan financiering door de Unie.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Italiaanse Republiek en de Europese Commissie dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 206 van 17.6.2019.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/19


Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Welter’s/EUIPO (Vorm van een handvat met borstelhaar)

(Zaak T-624/19) (1)

(“Uniemerk - Aanvraag voor een driedimensionaal Uniemerk - Vorm van een handvat met borstelhaar - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2021/C 329/23)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Welter’s Co. Ltd (Touliu, Taiwan) (vertegenwoordiger: T. Meinke, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Söder, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 11 juli 2019 (zaak R 2428/2018-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van een driedimensionaal teken in de vorm van een handvat met borstelhaar als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Welter’s Co. Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 399 van 25.11.2019.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/20


Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Fondazione Cassa di Risparmio di Pesaro e.a. / Commissie

(Zaak T-635/19) (1)

(“Niet-contractuele aansprakelijkheid - Staatssteun - Banksector - Voorgenomen herkapitalisatie door een privaatrechtelijk bankenconsortium ten gunste van een van zijn leden - Goedkeuring van de interventie door de centrale bank van de lidstaat - Afzien van redding en inleiding van een afwikkelingsprocedure - Richtlijnen 2014/49/EU en 2014/59/EU - Besluit om geen bezwaar te maken - Verzoeken om inlichtingen en standpuntbepalingen van de Commissie tijdens de inleidende onderzoeksfase - Geen causaal verband”)

(2021/C 329/24)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Fondazione Cassa di Risparmio di Pesaro (Pesaro, Italië), Montani Antaldi Srl (Pesaro), Fondazione Cassa di Risparmio di Fano (Fano, Italië), Fondazione Cassa di Risparmio di Jesi (Jesi, Italië), Fondazione Cassa di Risparmio della Provincia di Macerata (Macerata, Italië) (vertegenwoordigers: A. Sandulli en B. Cimino, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Stancanelli, I. Barcew, A. Bouchagiar en D. Recchia, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de materiële schade die verzoeksters stellen te hebben geleden door met name de onrechtmatige handelswijze van de Commissie die de redding van Banca delle Marche zou hebben verhinderd.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Fondazione Cassa di Risparmio di Pesaro, Montani Antaldi Srl, Fondazione Cassa di Risparmio di Fano, Fondazione Cassa di Risparmio di Jesi en Fondazione Cassa di Risparmio della Provincia di Macerata worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 383 van 11.11.2019.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/20


Arrest van het Gerecht van 7 juli 2021 — Ardagh Metal Beverage Holdings/EUIPO (Combinatie van geluiden bij het openen van een blikje koolzuurhoudende drank)

(Zaak T-668/19) (1)

(“Uniemerk - Aanvraag voor Uniemerk dat bestaat in een combinatie van geluiden bij het openen van een blikje koolzuurhoudende drank - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Artikel 95, lid 1, van verordening 2017/1001”)

(2021/C 329/25)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Ardagh Metal Beverage Holdings GmbH & Co. KG (Bonn, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Abrar, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Fischer, D. Hanf en D. Walicka, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 24 juli 2019 (zaak R 530/2019-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van een combinatie van geluiden bij het openen van een blikje koolzuurhoudende drank als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) zal zijn eigen kosten van de procedure bij het Gerecht dragen.

3)

Ardagh Metal Beverage Holdings GmbH & Co. KG zal haar eigen kosten van de procedure bij het Gerecht dragen, alsook de in verband met de procedure bij de kamer van beroep van het EUIPO gemaakte noodzakelijke kosten.


(1)  PB C 399 van 25.11.2019.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/21


Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Skyliners/EUIPO — Sky (SKYLINERS)

(Zaak T-15/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk SKYLINERS - Oudere Uniewoordmerken SKY - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 41, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 46, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] - Bevoegdheid om oppositie in te stellen”)

(2021/C 329/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Skyliners GmbH (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Renck en C. Stöber, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Sky Ltd (Isleworth, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: A. Zalewska, advocaat, en A. Brackenbury, solicitor)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 29 oktober 2019 (zaak R 798/2018-4) inzake een oppositieprocedure tussen Sky en Skyliners

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 29 oktober 2019 (zaak R 798/2018-4) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO en Sky Ltd dragen hun eigen kosten en dragen gezamenlijk de kosten van Skyliners GmbH.


(1)  PB C 61 van 24.2.2020.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/22


Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Zoom/EUIPO — Facetec (ZOOM)

(Zaak T-204/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Woordmerk ZOOM - Ouder Uniebeeldmerk en ouder Uniewoordmerk ZOOM - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2021/C 329/27)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Zoom KK (Tokio, Japan) (vertegenwoordiger: M. de Arpe Tejero, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: K. Zajfert, J. Crespo Carrillo en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Facetec, Inc. (Las Vegas, Nevada, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: P. Wilhelm, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 7 februari 2020 (zaak R 507/2019-1) inzake een oppositieprocedure tussen Zoom KK en Facetec

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Zoom KK wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 201 van 15.6.2020.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/22


Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Biovene Cosmetics/EUIPO — Eugène Perma France (BIOVÈNE BARCELONA)

(Zaak T-227/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk BIOVÈNE BARCELONA - Ouder Uniewoordmerk BIORENE - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2021/C 329/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Biovene Cosmetics, SL (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Estella Garbayo, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: L. Rampini en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Eugène Perma France (Saint-Denis, Frankrijk) (vertegenwoordiger: S. Havard Duclos, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 12 februari 2020 (zaak R 1661/2019-4) inzake een oppositieprocedure tussen Eugène Perma France en Biovene Cosmetics

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Biovene Cosmetics, SL wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 201 van 15.6.2020.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/23


Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Biovene Cosmetics/EUIPO — Eugène Perma France (BIOVÈNE)

(Zaak T-232/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk BIOVÈNE - Ouder Uniewoordmerk BIORENE - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2021/C 329/29)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Biovene Cosmetics, SL (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Estella Garbayo, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: L. Rampini en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Eugène Perma France (Saint-Denis, Frankrijk) (vertegenwoordiger: S. Havard Duclos, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 12 februari 2020 (zaak R 739/2019-4) inzake een oppositieprocedure tussen Eugène Perma France en Biovene Cosmetics

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Biovene Cosmetics, SL wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 201 van 15.6.2020.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/23


Arrest van het Gerecht van 7 juli 2021 — Arbuzov/Raad

(Zaak T-267/20) (1)

(“Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne - Bevriezing van tegoeden - Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren - Handhaving van verzoekers naam op de lijst - Verplichting van de Raad om na te gaan of de beslissing van een autoriteit van een derde land is genomen met inachtneming van de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechterlijke bescherming”)

(2021/C 329/30)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Sergej Arbuzov (Kiev, Oekraïne) (vertegenwoordiger: V. Rytikov, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: R. Pekař en P. Mahnič, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2020/373 van de Raad van 5 maart 2020 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2020, L 71, blz. 10) en uitvoeringsverordening (EU) 2020/370 van de Raad van 5 maart 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (JO 2020, L 71, blz. 1), voor zover die handelingen verzoekers naam handhaven op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn

Dictum

1)

Besluit (GBVB) 2020/373 van de Raad van 5 maart 2020 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne en uitvoeringsverordening (EU) 2020/370 van de Raad van 5 maart 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne worden nietig verklaard voor zover de naam van Sergej Arbuzov is gehandhaafd op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn.

2)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 222 van 6.7.2020.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/24


Arrest van het Gerecht van 7 juli 2021 — Pshonka/Raad

(Zaak T-268/20) (1)

(“Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne - Bevriezing van tegoeden - Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren - Handhaving van verzoekers naam op de lijst - Verplichting van de Raad om na te gaan of de beslissing van een autoriteit van een derde land is genomen met inachtneming van de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechterlijke bescherming”)

(2021/C 329/31)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Artem Viktorovych Pshonka (Kramatorsk, Oekraïne) (vertegenwoordiger: M. Mleziva, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: R. Pekař en P. Mahnič, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2020/373 van de Raad van 5 maart 2020 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2020, L 71, blz. 10) en uitvoeringsverordening (EU) 2020/370 van de Raad van 5 maart 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (JO 2020, L 71, blz. 1), voor zover die handelingen verzoekers naam handhaven op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn

Dictum

1)

Besluit (GBVB) 2020/373 van de Raad van 5 maart 2020 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne en uitvoeringsverordening (EU) 2020/370 van de Raad van 5 maart 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne worden nietig verklaard voor zover de naam van Artem Viktorovych Pshonka is gehandhaafd op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn.

2)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 222 van 6.7.2020.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/25


Arrest van het Gerecht van 7 juli 2021 — Pshonka/Raad

(Zaak T-269/20) (1)

(“Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne - Bevriezing van tegoeden - Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren - Handhaving van verzoekers naam op de lijst - Verplichting van de Raad om na te gaan of de beslissing van een autoriteit van een derde land is genomen met inachtneming van de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechterlijke bescherming”)

(2021/C 329/32)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Viktor Pavlovych Pshonka (Kiev, Oekraïne) (vertegenwoordiger: M. Mleziva, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: R. Pekař en P. Mahnič, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2020/373 van de Raad van 5 maart 2020 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2020, L 71, blz. 10) en uitvoeringsverordening (EU) 2020/370 van de Raad van 5 maart 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (JO 2020, L 71, blz. 1), voor zover die handelingen verzoekers naam handhaven op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn

Dictum

1)

Besluit (GBVB) 2020/373 van de Raad van 5 maart 2020 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne en uitvoeringsverordening (EU) 2020/370 van de Raad van 5 maart 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne worden nietig verklaard voor zover de naam van Viktor Pavlovych Pshonka is gehandhaafd op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn.

2)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 222 van 6.7.2020.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/26


Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — MCM Products/EUIPO — The Nomad Company (NOMAD)

(Zaak T-285/20) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk NOMAD - Absolute weigeringsgronden - Onderscheidend vermogen - Geen beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, onder tb) en c), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2021/C 329/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: MCM Products AG (Zürich, Zwitserland) (vertegenwoordiger: S. Eichhammer, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Kondás en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: The Nomad Company BV (Zevenaar, Nederland) (vertegenwoordiger: S. Tigu, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 13 maart 2020 (zaak R 854/2019-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen MCM Products en The Nomad Company

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

MCM Products AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 222 van 6.7.2020.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/26


Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Ceramica Flaminia/EUIPO — Ceramica Cielo (goclean)

(Zaak T-290/20) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk goclean - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 52, lid 1, onder a), en artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 59, lid 1, onder a), en artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Ambtshalve onderzoek van de feiten - Artikel 95, lid 1, van verordening 2017/1001 - Geen door het gebruik verkregen onderscheidend vermogen - Artikel 52, lid 2, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 59, lid 2, van verordening 2017/1001)”)

(2021/C 329/34)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Ceramica Flaminia SpA (Civita Castellana, Italië) (vertegenwoordigers: A. Improda en R. Arista, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Capostagno, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Ceramica Cielo SpA (Fabrica di Roma, Italië) (vertegenwoordigers: L. Ghedina, L. Gyulai en E. Fassina, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 16 maart 2020 (zaak R 991/2018-2) inzake een nietigheidsprocedure tussen Ceramica Cielo en Ceramica Flaminia

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ceramica Flaminia SpA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 222 van 6.7.2020.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/27


Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Acciona/EUIPO — Agencia Negociadora PB (REACCIONA)

(Zaak T-362/20) (1)

(“Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk REACCIONA - Normaal gebruik van het merk - Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] - Bestaan van een nationale gerechtelijke procedure - Geen geldige reden voor het niet-gebruiken”)

(2021/C 329/35)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Acciona SA (Alcobendas, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Erdozain López, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Agencia Negociadora PB SL (Las Rozas de Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: I. Temiño Ceniceros en F. Ortega Sánchez, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 2 april 2020 (zaak R 652/2019-4) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Agencia Negociadora PB en Acciona

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Acciona SA wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en van Agencia Negociadora PB SL.


(1)  PB C 255 van 3.8.2020.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/28


Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Framery/EUIPO — Smartblock (Vervoerbaar gebouw)

(Zaak T-373/20) (1)

(“Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een vervoerbaar gebouw weergeeft - Oudere modellen - Bewijs van de openbaarmaking - Artikel 7 van verordening (EG) nr. 6/2002 - Nietigheidsgrond - Geen eigen karakter - Geen verschillende algemene indruk - Artikel 6, lid 1, onder b), en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening nr. 6/2002 - Motiveringsplicht”)

(2021/C 329/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Framery Oy (Tampere, Finland) (vertegenwoordigers: A. Renck en C. Stöber, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Ivanauskas en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Smartblock Oy (Helsinki, Finland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 8 april 2020 (zaak R 616/2019-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Smartblock en Framery

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Framery Oy wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 271 van 17.8.2020.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/28


Arrest van het Gerecht van 7 juli 2021 — Eggy Food/EUIPO (YOUR DAILY PROTEIN)

(Zaak T-464/20) (1)

(“Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk YOUR DAILY PROTEIN - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2021/C 329/37)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Eggy Food GmbH & Co. KG (Osnabrück, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Eberhardt, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: E. Markakis, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 8 mei 2020 (zaak R 2235/2019-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken YOUR DAILY PROTEIN als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Eggy Food GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 297 van 7.9.2020.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/29


Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Makk/EUIPO — Ubati Luxury Cosmetics (PANTA RHEI)

(Zaak T-501/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Woordmerk PANTA RHEI - Ouder Uniewoordmerk PANTA RHEI - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Soortgelijke waren - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2021/C 329/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Stefan Makk (Graz, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: I. Hödl, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: V. Ruzek en L. Lapinskaite, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Ubati Luxury Cosmetics, SL (Alcobendas, Spanje) (vertegenwoordiger: C. Vendrell, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 9 juni 2020 (zaak R 2337/2019-4) inzake een oppositieprocedure tussen Ubati Luxury Cosmetics en S. Makk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Stefan Makk wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 320 van 28.9.2020.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/29


Arrest van het Gerecht van 30 juni 2021 — Wolf Oil/EUIPO — Rolf Lubricants (ROLF)

(Zaak T-531/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Beeldmerk ROLF - Ouder internationaal merk Wolf - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Motiveringsplicht - Recht om te worden gehoord”)

(2021/C 329/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Wolf Oil Corporation NV (Hemiksem, België) (vertegenwoordigers: T. Heremans en L. Depypere, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: K. Kompari en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Rolf Lubricants GmbH (Leverkusen, Duitsland) (vertegenwoordigers: D. Terheggen en S. Sullivan, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 4 juni 2020 (zaak R 1958/2019-5) inzake een oppositieprocedure tussen Wolf Oil Corporation en Rolf Lubricants

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Wolf Oil Corporation NV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 339 van 12.10.2020.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/30


Beroep ingesteld op 1 juni 2021 — SV / EIB

(Zaak T-311/21)

(2021/C 329/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: SV (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het beoordelingsrapport over 2019 nietig te verklaren;

het besluit van de General Counsel (hoofd van de juridische dienst) van 26 juni 2020 nietig te verklaren waarbij het beoordelingsrapport over 2019 in het kader van de herziening door het DG Personeelszaken is bevestigd, alsmede het besluit van DG Personeelszaken van 22 februari 2021 tot afwijzing van het verzoek tot administratieve herziening;

een vergoeding toe te kennen voor de geleden materiële schade zoals weergegeven in het verzoekschrift;

een vergoeding toe te kennen voor de geleden immateriële schade welke ex aequo et bono op 5 000 EUR wordt begroot;

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan het ontbreken van volledige herziening van de beoordeling — Schending van de uitvoeringsregels van de EIB.

De General Counsel heeft, in tegenstelling tot hetgeen de uitvoeringsregels van de EIB vereisen, de beoordeling van de prestaties niet volledig voorzien, maar die beperkt tot een marginale herziening, namelijk de vraag of het rapport een kennelijke beoordelingsfout bevatte. Ditzelfde geldt voor het DG Personeelszaken.

2.

Tweede middel, ontleend aan een onrechtmatige beoordeling van de absolute prestatiebeoordeling van verzoekers doelstellingen en bekwaamheden — Schending van de Performance Management (PM) richtsnoeren.

De absolute beoordeling van verzoekers doelstellingen en bekwaamheden door zijn manager zijn in strijd met de PM-richtsnoeren, aangezien deze is gebaseerd op een relatieve beoordeling van de eenheid, de afdeling en het directoraat in plaats van een beoordeling van zijn absolute prestaties en bekwaamheden. Deze onjuiste beoordeling is daarna bevestigd door de General Counsel en het DG Personeelszaken, waardoor hun besluit eveneens onrechtmatig is.

3.

Derde middel, ontleend aan niet-nakoming van de motiveringsplicht en schending van punt 3.4 van de PM-richtsnoeren.

De verwerende partij heeft het beoordelingsrapport onvoldoende gemotiveerd, aangezien geen verslag wordt gedaan van het onderhoud tussen verzoeker en zijn manager en de motivering ontoereikend is om te begrijpen waarom hij een lagere score heeft gekregen dan vorig jaar.

4.

Vierde middel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout en het ontbreken van een eerlijke, objectieve en begrijpelijke beoordeling van verzoekers absolute prestaties — Schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en niet-nakoming van de zorgplicht — Schending van de PM-richtsnoeren.

In de beoordeling door verzoekers manager, die is bevestigd door de General Counsel en het DG Personeelszaken, is geen rekening gehouden met alle factoren en deze beoordeling bevat kennelijke fouten.

5.

Vijfde middel, ontleend aan niet-nakoming van de motiveringsplicht en een kennelijk onjuiste beoordeling wat de herziening door zijn manager betreft en, met name, het ontbreken van bevordering naar een D-functie.

Verzoeker voldeed aan alle voorwaarden voor bevordering, met name aangezien hij in zijn huidige functie goed heeft gepresteerd, hij in staat is om op een hoger niveau te werken, zoals zijn manager meermaals heeft bevestigd, en heeft aangetoond dat hij gemotiveerd is om op een hoger niveau te werken, in het bijzonder omdat hij steeds werkzaamheden heeft uitgeoefend die een hoger niveau van verantwoordelijkheid meebrengen. De verwerende partij heeft haar besluit om hem niet te bevorderen niet gemotiveerd. Die motivering kan evenmin worden afgeleid uit het besluit van de General Counsel of van het DG Personeelszaken.

6.

Zesde middel, ontleend aan schending van het recht om te worden gehoord.

De beoordeling over 2019 weerspiegelt niet het individuele beoordelingsgesprek en kwam als een volslagen verrassing.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/31


Beroep ingesteld op 9 juni 2021 — TB / ENISA

(Zaak T-322/21)

(2021/C 329/41)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: TB (vertegenwoordigers: L. Levi en N. Flandin, advocaten)

Verwerende partij: Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (ENISA)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het stilzwijgend besluit van de uitvoerend directeur van ENISA nietig te verklaren om niet de post van Head of Unit of Policy Office (Afdelingshoofd Beleidsbureau) en die van Head of Unit of Finance and Procurement (Afdelingshoofd Financiën en Inkoop) te voorzien voor interne mobiliteit (hierna: “stilzwijgend besluit”);

Het stilzwijgend besluit is vervat in:

nota 2020-11 van de administratie waarin de conclusies worden weergegeven van de gesprekken over interne mobiliteit van 1 september 2020, welke op 3 september 2020 zijn gepubliceerd (hierna: “conclusies”) en op grond waarvan drie posten van afdelingshoofden, namelijk die van Secured Infrastructure and Service Unit (Afdeling Beveiligde infrastructuur en diensten) (COD1), de Data Security and Standardisation Unit (Afdeling gegevensbeveiliging en standaardisatie) (COD2) en de Operational Security Unit (Afdeling operationele beveiliging) (COD3), zijn voorzien voor interne mobiliteit;

de op 5 augustus 2020 op de website van ENISA bekendgemaakte besluiten inzake twee algemene vergelijkende onderzoeken om te voorzien in de vacatures voor de posten van Head of Unit for Executive Director Office (Afdelingshoofd voor het bureau van de uitvoerend directeur) en voor Corporate Support Services (Interne ondersteuningsdiensten).

voor zover nodig, de conclusies en de besluiten van 5 augustus 2020 nietig te verklaren;

voor zover nodig, het besluit van de verwerende partij van 3 maart 2021 nietig te verklaren waarbij de klacht tegen het stilzwijgend besluit, de conclusies en de besluiten van 5 augustus 2020 is afgewezen;

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan het ontbreken van duidelijkheid en transparantie, schending van het rechtszekerheidsbeginsel, kennelijk onjuiste beoordeling en schending van het zesde beginsel van besluit 2020/5 van de raad van bestuur.

2.

Tweede middel, ontleend aan het ontbreken van motivering.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van bijlage 1 bij de nota van de administratie.

4.

Vierde middel, ontleend aan schending van het zevende en achtste beginsel van besluit 2020/5 van de raad van bestuur, van het beginsel van behoorlijk bestuur en van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de EU alsmede niet-nakoming van de zorgplicht.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/32


Beroep ingesteld op 19 juni 2021 — Ryanair/Commissie

(Zaak T-340/21)

(2021/C 329/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ryanair DAC (Swords, Ireland) (vertegenwoordigers: E. Vahida, F.-C. Laprévote, V. Blanc, S. Rating en I.-G. Metaxas-Maranghidis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

verweersters besluit van 23 december 2020 betreffende steunmaatregel SA.59462 (2020/N) — Griekenland — COVID-19: Schadevergoeding voor Aegean Airlines (1) nietig verklaren, en

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Verweerster heeft artikel 107, lid 2, onder b), VWEU onjuist toegepast en heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt bij haar toetsing van de evenredigheid van de steun aan de door de COVID-19 crisis veroorzaakte schade.

2.

Het bestreden besluit is in strijd met specifieke bepalingen van het VWEU, de algemene Unierechtelijke beginselen die ten grondslag hebben gelegen aan de liberalisering van het luchtvervoer sinds het einde van de jaren 80 (namelijk het verbod op discriminatie, het vrij verrichten van diensten en de vrijheid van vestiging) en verordening (EG) nr. 1008/2008 (2).

3.

Verweerster heeft geen formele onderzoeksprocedure ingeleid ondanks het bestaan van ernstige moeilijkheden en heeft verzoeksters procedurele rechten geschonden.

4.

Verweerster is haar motiveringsplicht niet nagekomen.


(1)  PB 2021, C 122, blz. 15 en 16.

(2)  Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (Herziening) (Voor de EER relevante tekst) (PB 2008, L 293, blz. 3-20).


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/33


Beroep ingesteld op 19 juni 2021 — Bambu Sales/EUIPO (BAMBU)

(Zaak T-342/21)

(2021/C 329/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bambu Sales, Inc. (Secaucus, New Jersey, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: T. Stein, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk BAMBU — inschrijvingsaanvraag nr. 18 105 815

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 20 april 2021 in zaak R 1702/2020-1

Conclusies

de bestreden beslissing in haar geheel nietig verklaren;

het EUIPO verwijzen in verzoeksters kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/33


Beroep ingesteld op 21 juni 2021 — Hewlett Packard Enterprise Development/EUIPO — Aruba (ARUBA)

(Zaak T-343/21)

(2021/C 329/44)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hewlett Packard Enterprise Development LP (Houston, Texas, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: P. Roncaglia en N. Parrotta, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Aruba SpA (Bibbiena, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: Uniewoordmerk ARUBA — Uniemerk nr. 14 421 598

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 25 maart 2021 in zaak R 259/2020-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in verzoeksters kosten in deze procedure;

verwijzing van Aruba SpA in verzoeksters kosten in deze procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad bij de beoordeling van de gelijkenissen tussen de conflicterende tekens.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/34


Beroep ingesteld op 23 juni 2021 — Plusmusic/EUIPO — Groupe Canal + (+music)

(Zaak T-344/21)

(2021/C 329/45)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Plusmusic AG (Dietikon, Zwitserland) (vertegenwoordigers: M. Maier en A. Spieß, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Groupe Canal + (Issy-les-Moulineaux, Frankrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk +music — inschrijvingsaanvraag nr. 17 482 571

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 16 april 2021 in zaak R 1236/2020-5

Conclusies

de bestreden beslissing gedeeltelijk vernietigen voor zover daarin de oppositie van de andere partij op grond van artikel 8, lid 1, onder b), wordt toegewezen;

verwijzing van het EUIPO en de andere partij in hun eigen kosten en die van verzoekster.

Aangevoerde middelen

artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad is geschonden doordat de visuele vergelijking van de tekens onjuist is beoordeeld;

artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad is geschonden doordat het onderscheidend vermogen van de eerdere beeldmerken met een kruis onjuist is beoordeeld;

artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad is geschonden doordat het verwarringsgevaar onjuist is beoordeeld.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/35


Beroep ingesteld op 23 juni 2021 — Hewlett Packard Enterprise Development/EUIPO — Aruba (ARUBA NETWORKS)

(Zaak T-345/21)

(2021/C 329/46)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hewlett Packard Enterprise Development LP (Houston, Texas, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: P. Roncaglia en N. Parrotta, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Aruba SpA (Bibbiena, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het woordmerk ARUBA NETWORKS — internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie nr. 1 198 196

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 29 maart 2021 in zaak R 1473/2020-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in verzoeksters kosten in deze procedure;

verwijzing van Aruba SpA in verzoeksters kosten in deze procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad bij de beoordeling van de gelijkenissen tussen de conflicterende tekens.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/36


Beroep ingesteld op 23 juni 2021 — Hecht Pharma/EUIPO — Gufic Biosciences (Gufic)

(Zaak T-346/21)

(2021/C 329/47)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Hecht Pharma GmbH (Bremervörde, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Sachs en J. Sachs, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Gufic Biosciences Ltd. (Mumbai, India)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk Gufic — Uniemerk nr. 8 613 044

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 3 juni 2021 in zaak R 2738/2019-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen en Uniemerk nr. 8 613 044 “Gufic” ook voor klasse 5 “Geneesmiddelen” vervallen verklaren;

Gufic Biosciences Ltd. verwijzen in de kosten van het beroep en de voorafgaande procedures.

Aangevoerd middel

schending van artikel 58, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/36


Beroep ingesteld op 17 juni 2021 — ClientEarth/Commissie

(Zaak T-354/21)

(2021/C 329/48)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ClientEarth AISBL (Brussel, België) (vertegenwoordigers: O. Brouwer, B. Verheijen en T. van Helfteren, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

verweersters besluit van 7 april 2021 waarbij is geweigerd op grond van verordening (EG) nr. 1049/2001 (1) en verordening (EG) nr. 1367/2006 (2) toegang te verlenen tot de opgevraagde documenten betreffende de stand van zaken van de tenuitvoerlegging van visserijcontrole in Frankrijk en Denemarken en betreffende het bestaan van pilotzaken en niet-nakomingsprocedures in de Europese Unie inzake de tenuitvoerlegging van verordening (EG) nr. 1224/2009 (3) nietig verklaren, en

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Verweerster heeft het recht verkeerd toegepast en kennelijke beoordelingsfouten gemaakt, wat heeft geleid tot een onjuiste toepassing van de uitzondering ten aanzien van inspecties, onderzoeken en audits, zoals vastgelegd in artikel 4, lid 2, derde streepje, van de transparantieverordening en artikel 6, lid 1, van verordening (EG) nr. 1367/2006, en is de motiveringsplicht niet nagekomen.

2.

Verweerster heeft ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van een hoger openbaar belang dat openbaarmaking van de opgevraagde documenten zou gebieden.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).

(2)  Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB 2006, L 264, blz. 13).

(3)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB 2009, L 343, blz. 1).


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/37


Beroep ingesteld op 24 juni 2021 — Polo Club Düsseldorf/EUIPO — Company Bridge and Life (POLO CLUB DÜSSELDORF EST. 1976)

(Zaak T-355/21)

(2021/C 329/49)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Polo Club Düsseldorf GmbH & Co. KG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Weil, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Company Bridge and Life, SL (Elche, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk POLO CLUB DÜSSELDORF EST. 1976 — inschrijvingsaanvraag nr. 17 984 671

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 26 april 2021 in zaak R 1667/2020-1

Conclusies

de bestreden beslissing wijzigen;

de oppositie afwijzen.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/38


Beroep ingesteld op 24 juni 2021 — Future Motion/EUIPO — El Corte Inglés (HYPERCORE)

(Zaak T-356/21)

(2021/C 329/50)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Future Motion, Inc. (Santa Cruz, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: F.-M. Orou, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: El Corte Inglés, SA (Madrid, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het merk HYPERCORE — internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie nr. 1 360 694

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 26 april 2021 in zaak R 1229/2020-1

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten

subsidiair, voor het geval de andere partij voor de kamer van beroep intervenieert, het EUIPO en interveniënte hoofdelijk verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/38


Beroep ingesteld op 25 juni 2021 — Jose A. Alfonso Arpon/EUIPO — Puma (PLUMAflex by Roal)

(Zaak T-357/21)

(2021/C 329/51)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Jose A. Alfonso Arpon SL (Arnedo, Spanje) (vertegenwoordiger: M. Escudero Pérez, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Puma SE (Herzogenaurach, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk PLUMAflex by Roal — inschrijvingsaanvraag nr. 17 880 571

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 6 april 2021 in zaak R 2991/2019-1

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO en de andere partij verwijzen in de eigen kosten en in die van verzoekster.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 5, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/39


Beroep ingesteld op 29 juni 2021 — Sushi&Food Factor/EUIPO (READY 4YOU)

(Zaak T-367/21)

(2021/C 329/52)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Sushi&Food Factor sp. z o.o. (Robakowo, Polen) (vertegenwoordiger: J. Gwiazdowska, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniebeeldmerk READY 4YOU — inschrijvingsaanvraag nr. 18 210 977

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 20 april 2021 in zaak R 2273/2020-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing in haar geheel en wijzing van een definitief arrest houdende toelating van de inschrijvingsaanvraag voor een Uniemerk nr. 18 210 977;

subsidiair, vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 20 april 2021 (zaak R 2273/2020-5) en terugverwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling;

verwijzing van het EUIPO in de proceskosten, waaronder de kosten van verzoekster in de procedure voor de kamer van beroep en de afdeling “Operaties” van het EUIPO.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b), in samenhang met artikel 7, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 94, lid 1, en artikel 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 20, artikel 41, lid 1 en lid 2, onder a) en c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waaronder het recht om te worden gehoord, de motiveringsplicht, het beginsel van behoorlijk bestuur, het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/40


Beroep ingesteld op 30 juni 2021 — Biogena/EUIPO — Alter Farmacia (NUTRIFEN AGNUBALANCE)

(Zaak T-370/21)

(2021/C 329/53)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Biogena GmbH & Co KG (Salzburg, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: I. Schiffer, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Alter Farmacia, SA (Madrid, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, van het woordmerk NUTRIFEN AGNUBALANCE — internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, nr. 1 430 349

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 22 april 2021 in zaak R 1208/2020-5

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, nr. 1 430 349 toestaan voor alle aangevraagde waren;

het EUIPO en Alter Farmacia, S. A. verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 94 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/41


Beroep ingesteld op 1 juli 2021 — Sympatex Technologies/EUIPO — Liwe Española (Sympathy Inside)

(Zaak T-372/21)

(2021/C 329/54)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sympatex Technologies GmbH (Unterföhring, Duitsland) (vertegenwoordiger: E. Strauß, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Liwe Española, SA (Puente Tocinos, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk Sympathy Inside — inschrijvingsaanvraag nr. 16 286 106

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 26 april 2021 in zaak R 1777/2018-5

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

de oppositie tegen aanvraag nr. 16 286 106 voor Uniewoordmerk “Sympathy Inside” volledig afwijzen;

het EUIPO verwijzen in de kosten van de procedure voor het Gerecht en de andere partij verwijzen in de kosten van de procedures bij de kamer van beroep en de oppositieafdeling.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 18, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/41


Beroep ingesteld op 2 juli 2021 — documentus Deutschland/EUIPO — Reisswolf (REISSWOLF)

(Zaak T-374/21)

(2021/C 329/55)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: documentus Deutschland GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: D. Weller, V. Wolf en A. Wulff, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Reisswolf Akten- und Datenvernichtung GmbH & Co. KG (Hamburg)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk REISSWOLF — Uniemerk nr. 5 791 751

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 25 maart 2021 in zaak R 2354/2019-1

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen en de beslissing van de nietigheidsafdeling van het EUIPO van 9 september 2019 in nietigheidsprocedure nr. 17 081 C inzake Uniemerk REISSWOLF, nr. 5791751 bevestigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten, met inbegrip van de kosten van de procedure voor de kamer van beroep.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 59, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 59, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 59, lid 2, juncto artikel 7, lid 3, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/42


Beroep ingesteld op 2 juli 2021 — Leinfelder Uhren München/EUIPO — Schafft (Weergave van een geometrische figuur)

(Zaak T-375/21)

(2021/C 329/56)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Leinfelder Uhren München GmbH & Co. KG (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Lüft, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Thomas Schafft (München)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk (Weergave van een geometrische figuur) — Uniemerk nr. 13 975 453

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 29 maart 2021 in de gevoegde zaken R 1931/2018-2 en R 1936/2018-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen voor zover het litigieuze Uniemerk nr. 13 975 453 ook voor de waren van klasse 14 (polshorloges) en klasse 18 (horlogebandjes) vervallen wordt verklaard;

de in zaak R 1931/2018-2 ingediende vordering tot nietigverklaring afwijzen;

het EUIPO verwijzen in de kosten;

de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in zijn eigen kosten ingeval hij intervenieert in de onderhavige procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/43


Beroep ingesteld op 5 juli 2021 — D&A Pharma/EMA

(Zaak T-381/21)

(2021/C 329/57)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Debregeas et associés Pharma (D&A Pharma) (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: N. Viguié en D. Krzisch, advocaten)

Verwerende partij: Europees Geneesmiddelenbureau

Conclusies

het besluit waarbij het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) de wetenschappelijke adviesgroup “Scientific Advisory Group on Psychiatry” van het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik (CHMP) heeft opgeheven, zoals onthuld door de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling voor experts om lid te worden van de wetenschappelijke adviesgroepen (SAG) van het EMA van 5 mei 2021 en het persbericht van het EMA van 5 mei 2021, nietig verklaren;

het EMA verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1.

Schending van het beginsel van gelijke behandeling van de aanvragers van een vergunning voor het in handel brengen (hierna: “VHB”), van het beginsel van de coherentie van de adviezen van de instellingen en van artikel 56, lid 2, van verordening nr. 726/2004 (1). Verzoekster voegt hieraan toe dat de opheffing van de wetenschappelijke adviesgroep “Scientific Advisory Group on Psychiatry” in meer algemene zin onrechtmatig is, omdat dit de aanvragers van een VHB een waarborg ontneemt van coherentie van de adviezen die worden verstrekt op het specifieke therapeutische gebied van de psychiatrie. Daarnaast kan deze opheffing leiden tot inconsistenties en onrechtmatigheden bij de behandeling van aanvragers van VHB’s in het kader van de in artikel 9 van verordening nr. 726/2004 vastgestelde herbeoordelingsprocedure, waar de aanvrager van een VHB om kan vragen in geval van een ongunstig advies van het CHMP in de oorspronkelijke procedure.

2.

Schending van het beginsel van onpartijdigheid dat in acht moet worden genomen bij de procedures voor de aanvraag van VHB’s bij het EMA en van artikel 56, lid 2, van verordening nr. 726/2004. Verzoekster betoogt in dit verband dat de opheffing van voornoemde wetenschappelijke adviesgroep noodzakelijkerwijs leidt tot twijfel, bij een aanvrager van een VHB op het gebied van psychiatrische geneesmiddelen die om een herbeoordelingsprocedure vraagt, over de onpartijdigheid van die procedure, aangezien de leden van ad hoc deskundigencomités bij elke herbeoordeling en per aanvrager worden geselecteerd door het CHMP.

3.

Exceptie van onwettigheid van artikel 56, lid 2, van verordening nr. 726/2004 ingeval het Gerecht van oordeel is dat dit artikel het CHMP en het EMA de bevoegdheid verleent om naar eigen goeddunken wetenschappelijke adviesgroepen in te stellen en op te heffen, aangezien dit in strijd zou zijn met het gelijkheidsbeginsel, het beginsel van onpartijdigheid en het coherentiebeginsel.

(1)  Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van procedures van de Unie voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB 2004, L 136, blz. 1).


16.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 329/44


Beroep ingesteld op 6 juli 2021 — the airscreen company/EUIPO — Moviescreens Rental (airscreen)

(Zaak T-382/21)

(2021/C 329/58)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: the airscreen company GmbH & Co. KG (Munster, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Spieker, A. Schönfleisch en N. Willich, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Moviescreens Rental GmbH (Damme, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk airscreen — inschrijvingsaanvraag nr. 16 926 735

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 5 mei 2021 in zaak R 1990/2020-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.