ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 310

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

64e jaargang
2 augustus 2021


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2021/C 310/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2021/C 310/02

Zaak C-597/19: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 juni 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de ondernemingsrechtbank Antwerpen — België) — Mircom International Content Management & Consulting (M.I.C.M.) Limited / Telenet BVBA [Prejudiciële verwijzing – Intellectuele eigendom – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29/EG – Artikel 3, leden 1 en 2 – Begrip beschikbaarstelling voor het publiek – Downloaden van een bestand met een beschermd werk via een peer-to-peernetwerk en gelijktijdige beschikbaarstelling van de onderdelen van dat bestand ter upload – Richtlijn 2004/48/EG – Artikel 3, lid 2 – Misbruik van maatregelen, procedures en rechtsmiddelen – Artikel 4 – Personen die bevoegd zijn om te verzoeken om toepassing van maatregelen, procedures en rechtsmiddelen – Artikel 8 – Recht op informatie – Artikel 13 – Begrip schade – Verordening (EU) 2016/679 – Artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder f) – Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens – Rechtmatigheid van de verwerking – Richtlijn 2002/58/EG – Artikel 15, lid 1 – Wettelijke maatregelen ter beperking van de reikwijdte van rechten en plichten – Grondrechten – Artikelen 7 en 8, artikel 17, lid 2, en artikel 47, eerste alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie]

2

2021/C 310/03

Zaak C-645/19: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 juni 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het hof van beroep Brussel — België) — Facebook Ireland Ltd, Facebook Inc., Facebook Belgium BVBA / Gegevensbeschermingsautoriteit [Prejudiciële verwijzing – Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikelen 7, 8 en 47 – Verordening (EU) 2016/679 – Grensoverschrijdende verwerking van persoonsgegevens – Eén-loketmechanisme – Loyale en doeltreffende samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten – Competentie en bevoegdheden – Bevoegdheid om in rechte op te treden]

3

2021/C 310/04

Zaak C-800/19: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 juni 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Apelacyjny w Warszawie — Polen) — Mittelbayerischer Verlag KG / SM [Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Artikel 7, punt 2 – Bijzondere bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad – Plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen – Persoon die stelt dat zijn persoonlijkheidsrechten zijn geschonden als gevolg van de publicatie van een artikel op internet – Plaats waar de schade is ingetreden – Centrum van de belangen van deze persoon]

5

2021/C 310/05

Zaak C-862/19 P: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 juni 2021 — Tsjechische Republiek / Europese Commissie, Republiek Polen [Hogere voorziening – Europees Sociaal Fonds (ESF) – Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) – Gedeeltelijke nietigverklaring van steun voor operationele programma’s in Tsjechië – Richtlijn 2004/18/EG – Artikel 16, onder b) – Specifieke uitsluiting – Overheidsopdrachten voor diensten betreffende programmamateriaal bestemd voor uitzendingen]

5

2021/C 310/06

Zaak C-23/20: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 juni 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Klagenævn for Udbud — Denemarken) — Simonsen & Weel A/S / Region Nordjylland en Region Syddanmark [Prejudiciële verwijzing – Overheidsopdrachten – Raamovereenkomst – Richtlijn 2014/24/EU – Artikel 5, lid 5 – Artikel 18, lid 1 – Artikelen 33 en 49 – Bijlage V, deel C, punten 7, 8 en 10 – Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1986 – Bijlage II, rubrieken II.1.5 en II.2.6 – Procedures voor het plaatsen van opdrachten – Verplichting om in de aankondiging van de opdracht of het bestek enerzijds de geraamde hoeveelheid of waarde en anderzijds de maximumhoeveelheid of -waarde te vermelden van de leveringen die op grond van een raamovereenkomst moeten worden verricht – Beginselen van gelijke behandeling en transparantie – Richtlijn 89/665/EEG – Artikel 2 quinquies, lid 1 – Beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten – Onverbindendheid van de overeenkomst – Daarvan uitgesloten]

6

2021/C 310/07

Gevoegde zaken C-58/20 en C-59/20: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 juni 2021 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzgericht — Oostenrijk) — K (C-58/20), DBKAG (C-59/20) / Finanzamt Österreich, voorheen Finanzamt Linz [Prejudiciële verwijzing – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Artikel 135, lid 1 – Vrijstellingen – Beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen – Uitbesteding – Door een derde verrichte diensten]

7

2021/C 310/08

Zaak C-153/20 P: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 17 juni 2021 — Republiek Litouwen/Europese Commissie, Tsjechische Republiek [Hogere voorziening – Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) – Van financiering door de Europese Unie uitgesloten uitgaven – Door de Republiek Litouwen gedane uitgaven – Verordening (EU) nr. 65/2011 – Administratieve controle – Controle ter plaatse – Kwaliteit van de controles – Hoedanigheid van de aanvragers – Kunstmatig geschapen voorwaarden – In het kader van projecten gedane uitgaven]

8

2021/C 310/09

Zaak C-641/20: Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 5 mei 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de tribunal du travail de Liège — België) — VT/Centre public d’action sociale de Liège (CPAS) (Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Richtlijn 2008/115/EG – Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders – Terugkeerbesluit – Beroep in rechte – Voorlopig verblijfsrecht en recht op sociale bijstand gedurende de periode waarin het beroep aanhangig is)

8

2021/C 310/10

Zaak C-684/20 P: Hogere voorziening ingesteld op 16 december 2020 door Eleanor Sharpston tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 6 oktober 2020 in zaak T-180/20, Sharpston/Raad en Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten

9

2021/C 310/11

Zaak C-685/20 P: Hogere voorziening ingesteld op 16 december 2020 door Eleanor Sharpston tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 6 oktober 2020 in zaak T-550/20, Sharpston/Raad en Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten

9

2021/C 310/12

Zaak C-699/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Nysie (Polen) op 21 december 2020 — Centraal Justitieel Incassobureau, Ministerie van Veiligheid en Justitie (CJIB)/AP

10

2021/C 310/13

Zaak C-283/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landessozialgericht Nordrhein-Westfalen (Duitsland) op 4 mei 2021 — VA / Deutsche Rentenversicherung Bund

10

2021/C 310/14

Zaak C-307/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Kleve (Duitsland) op 14 mei 2021 — AB e.a. / Ryanair DAC

11

2021/C 310/15

Zaak C-319/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte d'appello di Venezia (Italië) op 21 mei 2021 — Agecontrol SpA / ZR, Lidl Italia Srl

11

2021/C 310/16

Zaak C-334/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Rieti (Italië) op 26 mei 2021 — Strafzaak tegen G.B., R.H.

12

2021/C 310/17

Zaak C-341/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 2 juni 2021 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 24 maart 2021 in zaak T-374/20, KM / Europese Commissie

13

2021/C 310/18

Zaak C-357/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 7 juni 2021 door de Raad van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 24 maart 2021 in zaak T-374/20, KM / Europese Commissie

14

2021/C 310/19

Zaak C-371/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 14 juni 2021 door SGI Studio Galli Ingegneria Srl tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 14 april 2021 in zaak T-285/19, SGI Studio Galli Ingegneria / Commissie

15

 

Gerecht

2021/C 310/20

Zaken T-695/17 en T-704/17: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Italië en Spanje/Commissie [Regeling van het taalgebruik – Aankondiging van algemene vergelijkende onderzoeken voor de aanwerving van vertalers voor het Duits, het Frans, het Italiaans en het Nederlands – Beperking van de keuze van de talen 2 en 3 van de onderzoeken tot het Duits, het Engels en het Frans – Verordening nr. 1 – Artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, artikel 27 en artikel 28, onder f), van het statuut – Discriminatie op grond van taal – Dienstbelang – Evenredigheid – Motiveringsplicht]

18

2021/C 310/21

Zaak T-126/19: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Krajowa Izba Gospodarcza Chłodnictwa i Klimatyzacji/Commissie (Milieu – Verordening (EU) nr. 517/2014 – Gefluoreerde broeikasgassen – Toewijzing van quota voor het op de markt brengen van fluorkoolwaterstoffen – Exceptie van onwettigheid – Artikel 16 en bijlagen V en VI bij verordening nr. 517/2014 – Discriminatieverbod – Motiveringsplicht)

18

2021/C 310/22

Gevoegde zaken T-281/19 en T-351/19: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Cyprus/EUIPO — Filotas Bellas & Yios (Halloumi Vermion) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniebeeldmerk Halloumi χαλλούμι Vermion grill cheese M BELAS PREMIUM GREEK DAIRY SINCE 1927 – Oudere nationale certificeringswoordmerken ΧΑΛΛΟΥΜΙ HALLOUMI – Kwade trouw – Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 59, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] – Relatieve nietigheidsgrond – Artikel 53, lid 1, onder a), en artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 60, lid 1, onder a), en artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening 2017/1001]]

19

2021/C 310/23

Zaak T-316/19: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Lucaccioni / Commissie (Openbare dienst – Ambtenaren – Sociale zekerheid – Artikel 73 van het Statuut – Gemeenschappelijke regeling voor de verzekering tegen ongevallen en beroepsziekten – Beroepsziekte – Artikel 9 – Verzoek tot vergoeding van ziektekosten – Artikel 23 – Raadpleging van een andere arts – Weigering om de medische commissie in te schakelen op grond van artikel 22 – Geen overeenkomstige toepassing van artikel 22, lid 1, tweede alinea – Regel van overeenstemming tussen het verzoekschrift en de klacht – Werking van de wet in de tijd)

20

2021/C 310/24

Zaak T-355/19: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — CE/Comité van de regio’s [Openbare dienst – Tijdelijk functionarissen – Artikel 2, onder c), RAP – Overeenkomst voor onbepaalde tijd – Voortijdige beëindiging met inachtneming van de opzegtermijn – Artikel 47, onder c), i), RAP – Verbreking van de vertrouwensband – Modaliteiten van opzegging – Misbruik van procedure – Recht om te worden gehoord – Beginsel van behoorlijk bestuur – Rechten van de verdediging – Kennelijk onjuiste beoordeling]

20

2021/C 310/25

Zaak T-586/19: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — PL/Commissie (Openbare dienst – Ambtenaren – Loopbaanontwikkelingsrapport – Beoordeling 2017 – Aanwijzing van de beoordelaar – Artikel 22 bis van het Statuut – Algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 43 van het Statuut – Zorgplicht – Redelijke termijn – Onpartijdigheidsbeginsel – Artikel 41 van het Handvest van de grondrechten – Motiveringsplicht – Artikel 26 van het Statuut – Rechten van de verdediging)

21

2021/C 310/26

Zaak T-678/19: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Health Product Group/EUIPO — Bioline Pharmaceutical (Enterosgel) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie – Beeldmerk Enterosgel – Geen kwade trouw – Artikel 51, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 59, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

22

2021/C 310/27

Zaak T-867/19: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — RA / Rekenkamer (Openbare dienst – Ambtenaren – Bevordering – Bevorderingsronde 2016 – Besluit om verzoeker niet naar de rang AD 11 te bevorderen – Ontbreken van een beoordelingsrapport – Vergelijking van verdiensten – Uitvoering van een arrest van het Gerecht – Vaststelling van een nieuw besluit houdende weigering van bevordering – Motiveringsplicht – Artikel 45 van het Statuut – Kennelijk onjuiste beoordeling)

22

2021/C 310/28

Zaak T-187/20: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Davide Groppi/ EUIPO — Viabizzuno (Tafellamp) [Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een tafellamp weergeeft – Ouder gemeenschapsmodel – Nietigheidsgrond – Geen eigen karakter – Artikel 6 van verordening (EG) nr. 6/2002]

23

2021/C 310/29

Zaak T-196/20: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Chanel/EUIPO — Innovative Cosmetic Concepts (INCOCO) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie – Woordmerk INCOCO – Oudere nationale woordmerken COCO – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

23

2021/C 310/30

Zaak T-215/20: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Fidia farmaceutici/EUIPO — Ioulia and Irene Tseti Pharmaceutical Laboratories (HYAL) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniewoordmerk HYAL – Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 59, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] – Absolute weigeringsgrond – Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001] – Recht om te worden gehoord – Beginsel van hoor en wederhoor – Motiveringsplicht – Behoorlijk bestuur en gelijke behandeling – Artikel 165, lid 1, van verordening 2017/1001]

24

2021/C 310/31

Zaak T-368/20: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Smiley Miley/EUIPO — Cyrus Trademarks (MILEY CYRUS) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk MILEY CYRUS – Ouder Uniebeeldmerk CYRUS – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

25

2021/C 310/32

Zaak T-415/20: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — KT/EIB (Openbare dienst – Personeel van de EIB – Tuchtprocedure – Ontslag om ernstige redenen – Rechten van de verdediging – Horen van getuigen – Delegatie van bevoegdheid – Voorbereiding van het bestreden besluit – Redelijke termijn – Onpartijdigheid – Bescherming van persoonsgegevens – Evenredigheid)

25

2021/C 310/33

Zaak T-481/20: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Magnetec/EUIPO (CoolTUBE) [Uniemerk – Aanvraag voor Uniewoordmerk CoolTUBE – Absolute weigeringsgrond – Onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

26

2021/C 310/34

Zaak T-487/20: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Rezon/EUIPO (imot.bg) [Uniemerk – Aanvraag voor Uniebeeldmerk imot.bg – Absolute weigeringsgronden – Geen onderscheidend vermogen – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001 – Motiveringsplicht – Artikel 94, lid 1, eerste zin, van verordening 2017/1001 – Gedeeltelijk bevestigende beslissing]

26

2021/C 310/35

Zaak T-198/20: Beschikking van het Gerecht van 8 juni 2021 — Shindler e.a. / Raad (Beroep tot nietigverklaring – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en uit Euratom – Besluit van de Raad betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking – Staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk – Verlies van het Unieburgerschap – Niet individueel geraakt – Niet-regelgevingshandeling – Niet-ontvankelijkheid)

27

2021/C 310/36

Zaak T-231/20: Beschikking van het Gerecht van 8 juni 2021 — Price / Raad (Beroep tot nietigverklaring – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en Euratom – Besluit van de Raad betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking – Onderdanen van het Verenigd Koninkrijk – Verlies van het Unieburgerschap – Niet individueel geraakt – Niet-regelgevingshandeling – Niet-ontvankelijkheid)

28

2021/C 310/37

Zaak T-252/20: Beschikking van het Gerecht van 8 juni 2021 — Silver e.a. / Raad (Beroep tot nietigverklaring – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en uit Euratom – Besluit van de Raad betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking – Staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk – Verlies van het Unieburgerschap – Niet individueel geraakt – Niet-regelgevingshandeling – Niet-ontvankelijkheid)

29

2021/C 310/38

Zaak T-420/20: Beschikking van het Gerecht van 16 juni 2021 — Sony Interactive Entertainment Europe/EUIPO — Huawei Technologies (GT8) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk GT8 – Ouder Uniebeeldmerk GT – Relatieve weigeringsgrond – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] – Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001) – Relevant publiek – Aandachtsniveau – Beroep kennelijk gegrond]

29

2021/C 310/39

Zaak T-421/20: Beschikking van het Gerecht van 16 juni 2021 — Sony Interactive Entertainment Europe/EUIPO — Huawei Technologies (GT3) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk GT3 – Ouder Uniebeeldmerk GT – Relatieve weigeringsgrond – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] – Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001) – Relevant publiek – Aandachtsniveau – Beroep kennelijk gegrond]

30

2021/C 310/40

Zaak T-422/20: Beschikking van het Gerecht van 16 juni 2021 — Sony Interactive Entertainment Europe/EUIPO — Huawei Technologies (GT5) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk GT5 – Ouder Uniebeeldmerk GT – Relatieve weigeringsgrond – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] – Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001) – Relevant publiek – Aandachtsniveau – Beroep kennelijk gegrond]

31

2021/C 310/41

Zaak T-423/20: Beschikking van het Gerecht van 16 juni 2021 — Sony Interactive Entertainment Europe/EUIPO — Huawei Technologies (GT9) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk GT9 – Ouder Uniebeeldmerk GT – Relatieve weigeringsgrond – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] – Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001) – Relevant publiek – Aandachtsniveau – Kennelijk gegrond beroep]

31

2021/C 310/42

Zaak T-512/20: Beschikking van het Gerecht van 14 juni 2021 — TrekStor/EUIPO — Zagg (Beschermingshoes voor computermateriaal) [Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een beschermingshoes voor computermateriaal weergeeft – Nietigheidsgrond – Gebruik zonder toestemming van een werk dat in een lidstaat auteursrechtelijk is beschermd – Artikel 25, lid 1, onder f), van verordening (EG) nr. 6/2002 – Verzoek om getuigen te horen – Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is]

32

2021/C 310/43

Zaak T-558/20: Beschikking van het Gerecht van 16 juni 2021 — Sony Interactive Entertainment Europe/EUIPO — Huawei Technologies (GT10) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk GT10 – Ouder Uniebeeldmerk GT – Relatieve weigeringsgrond – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] – Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001) – Relevant publiek – Aandachtsniveau – Beroep kennelijk gegrond]

33

2021/C 310/44

Zaak T-564/20: Beschikking van het Gerecht van 14 juni 2021 — TrekStor/EUIPO — Zagg (Beschermingshoes voor computermateriaal) [Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een beschermingshoes voor computermateriaal weergeeft – Nietigheidsgrond – Gebruik zonder toestemming van een werk dat in een lidstaat auteursrechtelijk is beschermd – Artikel 25, lid 1, onder f), van verordening (EG) nr. 6/2002 – Verzoek om getuigen te horen – Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is]

33

2021/C 310/45

Zaak T-565/20: Beschikking van het Gerecht van 14 juni 2021 — TrekStor/EUIPO — Zagg (Beschermingshoes voor computermateriaal) [Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een beschermingshoes voor computermateriaal weergeeft – Nietigheidsgrond – Gebruik zonder toestemming van een werk dat in een lidstaat auteursrechtelijk is beschermd – Artikel 25, lid 1, onder f), van verordening (EG) nr. 6/2002 – Verzoek om getuigen te horen – Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is]

34

2021/C 310/46

Zaak T-663/20: Beschikking van het Gerecht van 8 juni 2021 — One Voice / ECHA [Beroep tot nietigverklaring – REACH – Stof homosalaat – Exclusief gebruik voor de vervaardiging van cosmetische producten – Nalevingscontrole van registraties – Artikel 41, lid 1, van verordening (EG) nr. 1907/2006 – Beroepstermijn – Artikel 21, lid 5, van verordening (EG) nr. 771/2008 – Artikel 59 van het Reglement voor de procesvoering – Niet-ontvankelijkheid]

35

2021/C 310/47

Zaak T-664/20: Beschikking van het Gerecht van 8 juni 2021 — One Voice/ECHA [Beroep tot nietigverklaring – REACH – Stof 2-ethylhexylsalicylaat – Exclusief gebruik voor de vervaardiging van cosmetische producten – Nalevingscontrole van registraties – Artikel 41, lid 1, van verordening (EG) nr. 1907/2006 – Beroepstermijn – Artikel 21, lid 5, van verordening (EG) nr. 771/2008 – Artikel 59 van het Reglement voor de procesvoering – Niet-ontvankelijkheid]

35

2021/C 310/48

Zaak T-312/21: Beroep ingesteld op 2 juni 2021 — SY / Europese Commissie

36

2021/C 310/49

Zaak T-323/21: Beroep ingesteld op 8 juni 2021 — Castel Frères/EUIPO — Shanghai Panati (Weergave van Chinese karakters)

37

2021/C 310/50

Zaak T-332/21: Beroep ingesteld op 11 juni 2021 — Wizz Air Hungary/Commissie

37

2021/C 310/51

Zaak T-333/21: Beroep ingesteld op 14 juni 2021 — Ryanair / Commissie

38

2021/C 310/52

Zaak T-335/21: Beroep ingesteld op 15 juni 2021 — PJ / EIT

39


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2021/C 310/01)

Laatste publicatie

PB C 297 van 26.7.2021

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 289 van 19.7.2021

PB C 278 van 12.7.2021

PB C 263 van 5.7.2021

PB C 252 van 28.6.2021

PB C 242 van 21.6.2021

PB C 228 van 14.6.2021

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/2


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 juni 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de ondernemingsrechtbank Antwerpen — België) — Mircom International Content Management & Consulting (M.I.C.M.) Limited / Telenet BVBA

(Zaak C-597/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Intellectuele eigendom - Auteursrecht en naburige rechten - Richtlijn 2001/29/EG - Artikel 3, leden 1 en 2 - Begrip “beschikbaarstelling voor het publiek” - Downloaden van een bestand met een beschermd werk via een peer-to-peernetwerk en gelijktijdige beschikbaarstelling van de onderdelen van dat bestand ter upload - Richtlijn 2004/48/EG - Artikel 3, lid 2 - Misbruik van maatregelen, procedures en rechtsmiddelen - Artikel 4 - Personen die bevoegd zijn om te verzoeken om toepassing van maatregelen, procedures en rechtsmiddelen - Artikel 8 - Recht op informatie - Artikel 13 - Begrip “schade” - Verordening (EU) 2016/679 - Artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder f) - Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens - Rechtmatigheid van de verwerking - Richtlijn 2002/58/EG - Artikel 15, lid 1 - Wettelijke maatregelen ter beperking van de reikwijdte van rechten en plichten - Grondrechten - Artikelen 7 en 8, artikel 17, lid 2, en artikel 47, eerste alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie)

(2021/C 310/02)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Ondernemingsrechtbank Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mircom International Content Management & Consulting (M.I.C.M.) Limited

Verwerende partij: Telenet BVBA

in tegenwoordigheid van: Proximus NV, Scarlet Belgium NV

Dictum

1)

Artikel 3, leden 1 en 2, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat er sprake is van beschikbaarstelling voor het publiek in de zin van deze bepaling wanneer eerder door de gebruiker van een peer-to-peernetwerk gedownloade onderdelen van een mediabestand met een beschermd werk vanaf de eindapparatuur van die gebruiker worden geüpload naar dergelijke apparatuur van andere gebruikers van dit netwerk, hoewel deze onderdelen op zichzelf pas bruikbaar zijn nadat een bepaald percentage van alle onderdelen is gedownload. Hierbij is het irrelevant dat dit uploaden automatisch plaatsvindt gelet op de instellingen van de software waarmee het delen van bestanden mogelijk wordt gemaakt (de BitTorrentclient), wanneer de gebruiker vanaf wiens eindapparatuur wordt geüpload, zich heeft geabonneerd op deze software en ermee heeft ingestemd dat deze zou worden toegepast na naar behoren te zijn geïnformeerd over de kenmerken ervan.

2)

Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten moet aldus worden uitgelegd dat een persoon die contractueel houder is van bepaalde intellectuele-eigendomsrechten, doch deze rechten niet zelf exploiteert maar enkel schadevergoeding vordert van vermeende inbreukmakers, in beginsel gebruik kan maken van de in hoofdstuk II van deze richtlijn bedoelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen, tenzij op grond van de algemene verplichting van artikel 3, lid 2, daarvan en op basis van een volledig en grondig onderzoek wordt vastgesteld dat zijn verzoek misbruik uitmaakt. In het bijzonder moet een verzoek om informatie op grond van artikel 8 van deze richtlijn ook worden afgewezen indien het ongerechtvaardigd of onredelijk is, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

3)

Artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder f), van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming), gelezen in samenhang met artikel 15, lid 1, van richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/136/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling er in beginsel niet aan in de weg staat dat de IP-adressen van gebruikers van peer-to-peernetwerken wier internetverbindingen zouden zijn gebruikt voor inbreukmakende handelingen, systematisch worden geregistreerd door de houder van intellectuele-eigendomsrechten en door een derde voor diens rekening, en evenmin eraan in de weg staat dat de namen en de postadressen van deze gebruikers worden meegedeeld aan deze houder of derde opdat bij een burgerlijke rechter een schadevordering kan worden ingesteld wegens de schade die deze gebruikers zouden hebben veroorzaakt, op voorwaarde evenwel dat dergelijke initiatieven en verzoeken van deze houder of een dergelijke derde gerechtvaardigd en evenredig zijn, geen misbruik uitmaken en hun rechtsgrondslag vinden in een nationale wettelijke maatregel in de zin van artikel 15, lid 1, van richtlijn 2002/58, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/136, waarbij de reikwijdte wordt beperkt van de voorschriften die zijn opgenomen in de artikelen 5 en 6 van deze richtlijn, zoals gewijzigd.


(1)  PB C 383 van 11.11.2019.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 juni 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het hof van beroep Brussel — België) — Facebook Ireland Ltd, Facebook Inc., Facebook Belgium BVBA / Gegevensbeschermingsautoriteit

(Zaak C-645/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikelen 7, 8 en 47 - Verordening (EU) 2016/679 - Grensoverschrijdende verwerking van persoonsgegevens - “Eén-loketmechanisme” - Loyale en doeltreffende samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten - Competentie en bevoegdheden - Bevoegdheid om in rechte op te treden)

(2021/C 310/03)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van beroep Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Facebook Ireland Ltd, Facebook Inc., Facebook Belgium BVBA

Verwerende partij: Gegevensbeschermingsautoriteit

Dictum

1)

Artikel 55, lid 1, en de artikelen 56 tot en met 58 en 60 tot en met 66 van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming), gelezen in samenhang met de artikelen 7, 8 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moeten aldus worden uitgelegd dat een toezichthoudende autoriteit van een lidstaat die krachtens de ter uitvoering van artikel 58, lid 5, van die verordening vastgestelde nationale wettelijke regeling bevoegd is om elke vermeende inbreuk op die verordening ter kennis te brengen van een rechterlijke instantie van die lidstaat en, waar passend, in rechte op te treden, die bevoegdheid kan uitoefenen met betrekking tot een grensoverschrijdende gegevensverwerking, ook al is zij ten aanzien van die gegevensverwerking niet de “leidende toezichthoudende autoriteit” in de zin van artikel 56, lid 1, van die verordening, voor zover er sprake is van een van de situaties waarin verordening 2016/679 aan die toezichthoudende autoriteit de competentie toekent om een besluit te nemen waarbij wordt vastgesteld dat de betreffende verwerking inbreuk maakt op de in de verordening vervatte regels, en de in die verordening vastgelegde samenwerkingsprocedure en het coherentiemechanisme in acht worden genomen.

2)

Artikel 58, lid 5, van verordening 2016/679 moet aldus worden uitgelegd dat in geval van grensoverschrijdende verwerking van gegevens, de uitoefening van de bevoegdheid van een toezichthoudende autoriteit van een lidstaat die niet de leidende toezichthoudende autoriteit is om een rechtsvordering in de zin van die bepaling in te stellen, niet vereist dat de in rechte gedaagde verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker die de grensoverschrijdende verwerking van persoonsgegevens verricht, over een hoofdvestiging of een andere vestiging op het grondgebied van die lidstaat beschikt.

3)

Artikel 58, lid 5, van verordening 2016/679 moet aldus worden uitgelegd dat de bevoegdheid van een toezichthoudende autoriteit van een lidstaat die niet de leidende toezichthoudende autoriteit is om elke vermeende inbreuk op deze verordening ter kennis te brengen van een rechterlijke instantie van die staat en, waar passend, in rechte op te treden in de zin van die bepaling, zowel kan worden uitgeoefend ten aanzien van de hoofdvestiging van de verwerkingsverantwoordelijke in de lidstaat van deze autoriteit, als ten aanzien van een andere vestiging van die verantwoordelijke, mits de rechtsvordering betrekking heeft op gegevensverwerking die plaatsvindt in het kader van de activiteiten van die vestiging en die autoriteit competent is om die bevoegdheid uit te oefenen, overeenkomstig hetgeen in antwoord op de eerste prejudiciële vraag is uiteengezet.

4)

Artikel 58, lid 5, van verordening 2016/679 moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een toezichthoudende autoriteit van een lidstaat die niet de “leidende toezichthoudende autoriteit” in de zin van artikel 56, lid 1, van deze verordening is, vóór 25 mei 2018 een rechtsvordering heeft ingesteld met betrekking tot een grensoverschrijdende verwerking van persoonsgegevens, dat wil zeggen vóór de datum waarop deze verordening van toepassing is geworden, deze vordering vanuit het oogpunt van het Unierecht kan worden voortgezet op grond van het bepaalde in richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, die van toepassing blijft op inbreuken op de in die richtlijn vervatte regels die zijn begaan tot de datum waarop die richtlijn is ingetrokken. Deze vordering kan bovendien door die autoriteit worden ingesteld voor inbreuken die na diezelfde datum zijn begaan, op grond van artikel 58, lid 5, van verordening 2016/679, voor zover er sprake is van een van de situaties waarin die verordening aan een toezichthoudende autoriteit van een lidstaat die niet de “leidende toezichthoudende autoriteit” is, bij wijze van uitzondering de competentie verleent om een besluit te nemen waarbij wordt vastgesteld dat de betrokken gegevensverwerking in strijd is met de regels van die verordening inzake de bescherming van de rechten van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens, en de in die verordening vastgelegde samenwerkingsprocedure en het coherentiemechanisme in acht worden genomen, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.

5)

Artikel 58, lid 5, van verordening 2016/679 moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling rechtstreekse werking heeft, zodat een nationale toezichthoudende autoriteit zich op die bepaling kan beroepen om een vordering tegen particulieren in te stellen of voort te zetten, ook al is deze bepaling niet specifiek omgezet in de wetgeving van de betrokken lidstaat.


(1)  PB C 406 van 2.12.2019.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/5


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 juni 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Apelacyjny w Warszawie — Polen) — Mittelbayerischer Verlag KG / SM

(Zaak C-800/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EU) nr. 1215/2012 - Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Artikel 7, punt 2 - Bijzondere bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad - Plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen - Persoon die stelt dat zijn persoonlijkheidsrechten zijn geschonden als gevolg van de publicatie van een artikel op internet - Plaats waar de schade is ingetreden - Centrum van de belangen van deze persoon)

(2021/C 310/04)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Apelacyjny w Warszawie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mittelbayerischer Verlag KG

Verwerende partij: SM

Dictum

Artikel 7, punt 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat het gerecht van de plaats waar zich het centrum van de belangen bevindt van een persoon die stelt dat zijn persoonlijkheidsrechten zijn geschonden door op een website geplaatste content, slechts bevoegd is om, voor de volledige gestelde schade, kennis te nemen van een door die persoon ingestelde aansprakelijkheidsvordering indien die content objectieve en controleerbare gegevens bevat die het mogelijk maken om die persoon direct of indirect als individu te identificeren.


(1)  PB C 27 van 27.1.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/5


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 juni 2021 — Tsjechische Republiek / Europese Commissie, Republiek Polen

(Zaak C-862/19 P) (1)

(Hogere voorziening - Europees Sociaal Fonds (ESF) - Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) - Gedeeltelijke nietigverklaring van steun voor operationele programma’s in Tsjechië - Richtlijn 2004/18/EG - Artikel 16, onder b) - Specifieke uitsluiting - Overheidsopdrachten voor diensten betreffende programmamateriaal bestemd voor uitzendingen)

(2021/C 310/05)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Rekwirante: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, O. Serdula, J. Vláčil en I. Gavrilová, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Ondrůšek en P. Arenas, gemachtigden), Republiek Polen

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Tsjechische Republiek draagt haar eigen kosten en die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 27 van 27.1.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/6


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 juni 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Klagenævn for Udbud — Denemarken) — Simonsen & Weel A/S / Region Nordjylland en Region Syddanmark

(Zaak C-23/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Overheidsopdrachten - Raamovereenkomst - Richtlijn 2014/24/EU - Artikel 5, lid 5 - Artikel 18, lid 1 - Artikelen 33 en 49 - Bijlage V, deel C, punten 7, 8 en 10 - Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1986 - Bijlage II, rubrieken II.1.5 en II.2.6 - Procedures voor het plaatsen van opdrachten - Verplichting om in de aankondiging van de opdracht of het bestek enerzijds de geraamde hoeveelheid of waarde en anderzijds de maximumhoeveelheid of -waarde te vermelden van de leveringen die op grond van een raamovereenkomst moeten worden verricht - Beginselen van gelijke behandeling en transparantie - Richtlijn 89/665/EEG - Artikel 2 quinquies, lid 1 - Beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten - Onverbindendheid van de overeenkomst - Daarvan uitgesloten)

(2021/C 310/06)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Klagenævnet for Udbud

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Simonsen & Weel A/S

Verwerende partij: Region Nordjylland en Region Syddanmark

in tegenwoordigheid van: Nutricia A/S

Dictum

1)

Artikel 49 van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG, alsmede de punten 7 en 8 en punt 10, onder a), van deel C van bijlage V bij deze richtlijn, gelezen in samenhang met artikel 33 van die richtlijn en de in artikel 18, lid 1, ervan neergelegde beginselen van gelijke behandeling en transparantie, moeten aldus worden uitgelegd dat de aankondiging van de opdracht de geraamde hoeveelheid en/of waarde en een maximumhoeveelheid en/of -waarde moet vermelden voor de leveringen die moeten worden verricht krachtens een raamovereenkomst, en dat deze raamovereenkomst bij het bereiken van die maximumhoeveelheid en/of- waarde geen effect meer sorteert.

2)

Artikel 49 van richtlijn 2014/24, alsmede punt 7 en punt 10, onder a), van deel C van bijlage V bij deze richtlijn, gelezen in samenhang met artikel 33 van die richtlijn en de in artikel 18, lid 1, ervan neergelegde beginselen van gelijke behandeling en transparantie, moeten aldus worden uitgelegd dat de geraamde hoeveelheid en/of waarde alsmede de maximumhoeveelheid of- waarde van de krachtens de raamovereenkomst te verrichten leveringen in hun geheel dienen te worden vermeld in de aankondiging van de opdracht en dat de aanbestedende dienst in die aankondiging naar eigen goeddunken aanvullende eisen kan stellen.

3)

Artikel 2 quinquies, lid 1, onder a), van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014, moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is ingeval een aankondiging van een opdracht is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, ook al blijkt de geraamde hoeveelheid en/of waarde van de krachtens de voorgenomen raamovereenkomst te verrichten leveringen enerzijds niet uit deze aankondiging van een opdracht, maar uit het bestek, en wordt anderzijds noch in deze aankondiging van een opdracht, noch in dit bestek een maximumhoeveelheid en/of -waarde vermeld voor de krachtens deze raamovereenkomst te verrichten leveringen.


(1)  PB C 95 van 23.3.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 juni 2021 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzgericht — Oostenrijk) — K (C-58/20), DBKAG (C-59/20) / Finanzamt Österreich, voorheen Finanzamt Linz

(Gevoegde zaken C-58/20 en C-59/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 135, lid 1 - Vrijstellingen - Beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen - Uitbesteding - Door een derde verrichte diensten)

(2021/C 310/07)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: K (C-58/20), DBKAG (C-59/20)

Verwerende partij: Finanzamt Österreich, voorheen Finanzamt Linz

Dictum

Artikel 135, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moet aldus worden uitgelegd dat door derden voor beheermaatschappijen van gemeenschappelijke beleggingsfondsen verrichte diensten zoals fiscale taken die erin bestaan ervoor te zorgen dat de inkomsten die de deelnemers uit het fonds ontvangen overeenkomstig de nationale wet worden belast en de toekenning van een gebruiksrecht op software die uitsluitend wordt gebruikt voor berekeningen die essentieel zijn voor het risicomanagement en de performancemeting, onder de vrijstelling van deze bepaling vallen indien deze diensten intrinsiek verband houden met het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen en uitsluitend worden verricht voor het beheer van dergelijke fondsen, ook wanneer deze diensten niet in hun geheel worden uitbesteed.


(1)  PB C 191 van 8.6.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/8


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 17 juni 2021 — Republiek Litouwen/Europese Commissie, Tsjechische Republiek

(Zaak C-153/20 P) (1)

(Hogere voorziening - Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) - Van financiering door de Europese Unie uitgesloten uitgaven - Door de Republiek Litouwen gedane uitgaven - Verordening (EU) nr. 65/2011 - Administratieve controle - Controle ter plaatse - Kwaliteit van de controles - Hoedanigheid van de aanvragers - Kunstmatig geschapen voorwaarden - In het kader van projecten gedane uitgaven)

(2021/C 310/08)

Procestaal: Litouws

Partijen

Rekwirante: Republiek Litouwen (vertegenwoordigers: R. Dzikovič en K. Dieninio, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Sauka en A. Steiblytė, gemachtigden), Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, J. Pavliš en J. Vláčil, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Republiek Litouwen wordt behalve in haar eigen kosten verwezen in de kosten van de Europese Commissie.

3)

De Tsjechische Republiek draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 215 van 29.6.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/8


Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 5 mei 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de tribunal du travail de Liège — België) — VT/Centre public d’action sociale de Liège (CPAS)

(Zaak C-641/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Richtlijn 2008/115/EG - Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders - Terugkeerbesluit - Beroep in rechte - Voorlopig verblijfsrecht en recht op sociale bijstand gedurende de periode waarin het beroep aanhangig is)

(2021/C 310/09)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal du travail de Liège

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: VT

Verwerende partij: Centre public d’action sociale de Liège (CPAS)

Dictum

De artikelen 5 en 13 van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, gelezen tegen de achtergrond van de artikelen 19, lid 2, en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en artikel 14, lid 1, onder b), van deze richtlijn moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die niet van rechtswege schorsende werking verleent aan een door een onderdaan van een derde land ingesteld beroep tegen een terugkeerbesluit in de zin van artikel 3, punt 4, van die richtlijn, dat tegen hem is uitgevaardigd na intrekking van zijn vluchtelingenstatus door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 11 van richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, en bijgevolg geen recht opent op voorlopig verblijf of voorziening in zijn elementaire levensbehoeften totdat op het beroep is beslist, in het uitzonderlijke geval waarin die aan een zware ziekte lijdende onderdaan als gevolg van de uitvoering van dat besluit zou kunnen worden blootgesteld aan een reëel risico van een ernstige en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand. In deze context moet de nationale rechter die uitspraak dient te doen in een geding waarvan de uitkomst afhangt van een eventuele schorsing van de gevolgen van het terugkeerbesluit, oordelen dat het tegen dit besluit ingestelde beroep van rechtswege schorsende werking heeft, aangezien dit beroep een niet kennelijk ongegrond middel bevat dat ertoe strekt aan te tonen dat de tenuitvoerlegging van dat besluit de onderdaan van een derde land zou blootstellen aan een reëel risico van een ernstige en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand.


(1)  PB C 44 van 8.2.2021.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/9


Hogere voorziening ingesteld op 16 december 2020 door Eleanor Sharpston tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 6 oktober 2020 in zaak T-180/20, Sharpston/Raad en Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten

(Zaak C-684/20 P)

(2021/C 310/10)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Eleanor Sharpston (vertegenwoordigers: N. Forwood, Barrister-at-Law, J. Robb, Barrister, J. Flynn, QC, en H. Mercer, QC)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten

Bij beschikking van 16 juni 2021 heeft het Hof van Justitie (Eerste kamer) de hogere voorziening ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk ongegrond verklaard en rekwirante verwezen in haar eigen kosten.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/9


Hogere voorziening ingesteld op 16 december 2020 door Eleanor Sharpston tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 6 oktober 2020 in zaak T-550/20, Sharpston/Raad en Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten

(Zaak C-685/20 P)

(2021/C 310/11)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Eleanor Sharpston (vertegenwoordigers: N. Forwood, Barrister-at-Law, J. Robb, Barrister, J. Flynn, QC, en H. Mercer, QC)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten

Bij beschikking van 16 juni 2021 heeft het Hof van Justitie (Eerste kamer) de hogere voorziening ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk ongegrond verklaard en rekwirante verwezen in haar eigen kosten.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Nysie (Polen) op 21 december 2020 — Centraal Justitieel Incassobureau, Ministerie van Veiligheid en Justitie (CJIB)/AP

(Zaak C-699/20)

(2021/C 310/12)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy w Nysie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Centraal Justitieel Incassobureau, Ministerie van Veiligheid en Justitie (CJIB)

Verwerende partij: AP

Bij beschikking van 8 juni 2021 heeft het Hof (Zesde kamer) het verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Nysie, tweede strafkamer (Polen) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landessozialgericht Nordrhein-Westfalen (Duitsland) op 4 mei 2021 — VA / Deutsche Rentenversicherung Bund

(Zaak C-283/21)

(2021/C 310/13)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landessozialgericht Nordrhein-Westfalen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: VA

Verwerende partij: Deutsche Rentenversicherung Bund

In het geding geroepen partij: RB

Prejudiciële vragen

1)

Is er krachtens de wetgeving van Nederland — als bevoegde lidstaat volgens de bepalingen van titel II van de basisverordening [verordening (EG) nr. 883/2004 (1)] — sprake van inaanmerkingneming van een tijdvak van kinderopvoeding in de zin van artikel 44, lid 2, verordening (EG) nr. 987/2009 (2), wanneer het tijdvak van kinderopvoeding in Nederland louter als tijdvak van wonen recht geeft op een pensioen?

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:

2)

Moet dan [artikel] 44, lid 2, van verordening (EG) nr. 987/2009 in de lijn van de arresten van het Hof van 23 november 2000, Elsen (C-135/99 (3) en 19 juli 2012, Reichel-Albert (C-522/10 (4)) extensief worden uitgelegd, in die zin dat de bevoegde lidstaat het tijdvak van kinderopvoeding ook in aanmerking moet nemen wanneer de persoon die het kind opvoedt vóór en na de kinderopvoeding weliswaar alleen pensioentijdvakken wegens opleiding of arbeid in het stelsel van deze staat heeft voltooid, maar direct voor of na de kinderopvoeding geen premies heeft betaald aan dat stelsel?


(1)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2009, L 284, blz. 1).

(3)  ECLI:EU:C:2000:647, Elsen.

(4)  ECLI:EU:C:2012:475, Reichel-Albert.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Kleve (Duitsland) op 14 mei 2021 — AB e.a. / Ryanair DAC

(Zaak C-307/21)

(2021/C 310/14)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Kleve

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: AB e.a.

Verwerende partij: Ryanair DAC

Prejudiciële vraag

Moeten artikel 5, lid 1, onder c), en artikel 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 (1) aldus worden uitgelegd dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert verplicht is de compensatie te betalen in het geval dat de vlucht wordt geannuleerd en de passagier hierover niet ten minste twee weken voor de geplande vertrektijd is geïnformeerd, ook wanneer de luchtvaartmaatschappij de informatie tijdig voor de termijn van twee weken heeft verzonden aan het enige haar in het kader van de boeking meegedeelde e-mailadres, zonder evenwel te weten dat de boeking via een reisagent of diens internetplatform is verricht en dat via het door het boekingsplatform meegedeelde e-mailadres hoogstens de reisagent, maar niet de passagier rechtstreeks kon worden bereikt?


(1)  Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte d'appello di Venezia (Italië) op 21 mei 2021 — Agecontrol SpA / ZR, Lidl Italia Srl

(Zaak C-319/21)

(2021/C 310/15)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte d'appello di Venezia

Partijen in het hoofdgeding

Appellante: Agecontrol SpA

Geïntimeerden: ZR, Lidl Italia Srl

Prejudiciële vraag

Moet artikel 5, lid 4, van verordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie (1), gelezen in samenhang met artikel 5, lid 1, en artikel 8 van die verordening en met de artikelen 113 en 113 bis van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 (2), aldus worden uitgelegd dat het verplicht is een begeleidend document op te stellen dat de naam en het land van oorsprong bevat van verse groenten en fruit die in voorverpakte vorm of in de originele verpakking van de producent worden verzonden, wanneer die producten van een distributieplatform van een handelsonderneming naar een van haar verkooppunten worden vervoerd, ongeacht de omstandigheid dat op een van de zijkanten van de verpakking door een directe en onuitwisbare opdruk of door middel van een in de verpakking geïntegreerd of stevig daarop bevestigd etiket de in hoofdstuk I van verordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde aanduidingen zijn aangebracht (waaronder de naam en het land van oorsprong van de producten), en dat die gegevens ook worden vermeld op de facturen die zijn uitgereikt door de leverancier bij wie de onderneming die het product in de handel brengt deze producten heeft gekocht en in de boekhoudkantoren van deze onderneming worden bewaard, alsmede voorkomen op een notitie die goed zichtbaar is aangebracht in het vervoermiddel waarmee de producten worden vervoerd?


(1)  Uitvoeringsverordening van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (PB 2011, L 157, blz. 1).

(2)  Verordening houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (PB 2007, L 299, blz. 1).


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Rieti (Italië) op 26 mei 2021 — Strafzaak tegen G.B., R.H.

(Zaak C-334/21)

(2021/C 310/16)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Rieti

Partijen in de strafzaak

G.B., R.H.

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 15, lid 1, van richtlijn 2002/58 (1), gelezen in het licht van de artikelen 7, 8, 11, en artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, mede op grond van de beginselen die het [Hof van Justitie van de Europese Unie] in zijn arrest van 2 maart 2021 in zaak C-746/18 heeft geformuleerd, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als neergelegd in artikel 132, lid 3, van decreto legislativo nr. 196/2003, op grond waarvan het openbaar ministerie — een orgaan dat alle in titel IV van de Italiaanse grondwet bedoelde waarborgen van onafhankelijkheid en autonomie geniet — bevoegd is om bij een met redenen omkleed besluit de verkrijging van verkeers- en locatiegegevens ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek te gelasten?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, kan dan een nadere uitleg worden gegeven volgens welke de in het arrest van 2 maart 2021 in zaak C-746/18 neergelegde beginselen geen terugwerkende kracht hebben, gelet op de dwingende behoefte aan rechtszekerheid in het kader van de voorkoming, opsporing en bestrijding van zware criminaliteit of bedreigingen van de veiligheid?

3)

Moet artikel 15, lid 1, van richtlijn 2002/58, gelezen in het licht van de artikelen 7, 8, 11, en artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, mede op grond van de beginselen die het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn arrest van 2 maart 2021 in zaak C-746/18 heeft geformuleerd, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als neergelegd in artikel 132, lid 3, van decreto legislativo nr. 196/2003, gelezen in het licht van artikel 267, lid 2, van de codice di procedura penale (Wetboek van strafvordering), op grond waarvan het openbaar ministerie de gegevens van telefoonverkeer in spoedeisende gevallen onmiddellijk kan verkrijgen en deze verkrijging vervolgens door de bevoegde rechter wordt onderzocht en gecontroleerd?


(1)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB 2002, L 201, blz. 37).


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/13


Hogere voorziening ingesteld op 2 juni 2021 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 24 maart 2021 in zaak T-374/20, KM / Europese Commissie

(Zaak C-341/21 P)

(2021/C 310/17)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. S. Bohr en B. Mongin, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: KM, Europees Parlement, Raad van de Europese Unie

Conclusies

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 24 maart 2021 (Zevende kamer), KM/Commissie in zaak T-374/20 vernietigen;

het beroep verwerpen

verzoekster in eerste aanleg verwijzen in de kosten van de procedure in eerste instantie

verzoekster in eerste aanleg verwijzen in de kosten van de hogere voorziening

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert de Commissie drie middelen aan.

De Commissie stelt in haar eerste middel dat er sprake is van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de criteria ter beoordeling of de door de wetgever genomen beslissingen rechtmatig waren en voert aan dat de motiveringsplicht niet is nagekomen. Het Gerecht is afgeweken van het beginsel dat de beoordeling van de rechtmatigheid van een rechtshandeling van de Unie gelet op de grondrechten niet gebaseerd mag worden op beweringen die steunen op de gevolgen van de handeling in een concreet geval; de onrechtmatigheid van een bepaling van het Statuut kan niet worden gebaseerd op het feit dat de beslissing van de wetgever “ongepast” is; het Gerecht heeft in strijd met de in het arrest van 19 december 2019 in zaak C-460/18 P (1) opgestelde beginselen niet alle aspecten in aanmerking genomen die de beide te vergelijken situaties kenmerkten.

Met het tweede middel beweert de Commissie dat bij de uitlegging van het discriminatieverbod sprake is van een onjuiste rechtsopvatting die bestaat in de vaststelling dat de situaties die in de artikelen 18 en 20 van bijlage VIII bij het Statuut worden genoemd, vergelijkbaar zijn. De datum waarop het huwelijk is gesloten, is niet het enige criterium dat de artikelen 18 en 20 van bijlage VIII van elkaar onderscheidt. Het verschil betreft een reeks aspecten die het Gerecht niet in aanmerking heeft willen nemen; het Gerecht had rekening moeten houden met het doel van de voorwaarden betreffende de minimale duur van het huwelijk in de artikelen 18 en 20 van bijlage VIII, wat het onderscheid tussen beide bepalingen duidelijk zou hebben gemaakt; dezelfde conclusie geldt voor de leeftijdsdiscriminatie.

Met het derde middel voert de Commissie ten slotte een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten aan (2) en stelt zij dat de motiveringsplicht meer dan eens niet is nagekomen. Ten eerste is het recht onjuist opgevat door artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten aldus op te vatten dat de gevolgen van het overlijden van een ambtenaar voor de overlevende echtgenoot niet zijn te onderscheiden naargelang het huwelijk voor of na het beëindigen van de dienst is gesloten; ten tweede heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van het doel om fraude te verhinderen en is het de motiveringsplicht niet nagekomen.


(1)  Arrest van 19 december 2019, HK / Commissie, ECLI:EU:C:2019:1119.

(2)  Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2012, C 326, blz. 391).


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/14


Hogere voorziening ingesteld op 7 juni 2021 door de Raad van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 24 maart 2021 in zaak T-374/20, KM / Europese Commissie

(Zaak C-357/21 P)

(2021/C 310/18)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en M. Alver, gevolmachtigden)

Andere partijen in de procedure: KM, Europese Commissie, Europees Parlement

Conclusies

de hogere voorziening toewijzen en het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 24 maart 2021 (Zevende kamer), KM/Commissie in zaak T-374/20 vernietigen;

de zaak ten gronde afdoen en het beroep in eerste aanleg verwerpen;

de verzoekende partijen in eerste aanleg verwijzen in de kosten die de Raad in het kader van de hogere voorziening en de procedure in eerste aanleg heeft gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert de Raad vier middelen aan.

Met zijn eerste rechtsmiddel voert de Raad aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van onjuiste rechtsopvattingen met zijn oordeel dat bij de toekenning van een overlevingspensioen overeenkomstig artikel 18 of artikel 20 van bijlage VIII bij het Statuut, de overlevende echtgenoot van een voormalige ambtenaar wiens huwelijk voor de beëindiging van de dienst is gesloten en de overlevende echtgenoot van een voormalige ambtenaar wiens huwelijk na de beëindiging van de dienst is gesloten, ongelijk zijn behandeld. Het Gerecht heeft echter niet op basis van alle typerende kenmerken, waaronder met name de betreffende juridische situatie, en rekening houdend met het voorwerp en het doel van de litigieuze Uniemaatregel, onderzocht of de betrokken situaties vergelijkbaar zijn. Het Gerecht heeft zodoende blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting aangezien het aldus oordeelde dat de datum waarop het huwelijk werd gesloten het enige aspect is aan de hand waarvan beoordeeld wordt of artikel 18 dan wel artikel 20 van bijlage VIII van het Statuut toegepast moet worden, hoewel het fundamentele, feitelijke en juridische verschil tussen de rechtspositie van een ambtenaar die zich in een ambtelijke stand overeenkomstig artikel 35 bevindt en die van een voormalige ambtenaar de ongelijke behandeling rechtvaardigt.

Het tweede en het derde middel voert de Raad subsidiair aan.

Met zijn tweede middel stelt de Raad dat er sprake is van onjuiste rechtsopvattingen die betrekking hebben op de omvang van de rechterlijke controle door het Gerecht op de door de Uniewetgever genomen beslissingen. Het Gerecht heeft uiteengezet dat, doordat de Uniewetgever een “eenvoudige” discretionaire bevoegdheid heeft, een toetsingsplicht bestaat op grond waarvan moet worden vastgesteld of het niet onredelijk is dat de Uniewetgever de ingevoerde ongelijke behandeling gepast en noodzakelijk acht om het nagestreefde doel te bereiken. Daarbij heeft het Gerecht miskend dat de rechter de Uniewetgever in het kader van de uitoefening van de hem toegekende bevoegdheden een ruime beoordelingsvrijheid verleent op de gebieden waar zijn handelen zowel politieke als ook economische of sociale beslissingen vergt en hij ingewikkelde afwegingen en beoordelingen moet maken, hetgeen bij de vormgeving van een socialezekerheidsstelsel het geval is. Het gaat er daarom niet om of een op een dergelijk gebied genomen maatregel de enig mogelijke of de best mogelijke maatregel was. Een maatregel is namelijk pas dan onrechtmatig wanneer die kennelijk ongeschikt is om het ermee nagestreefde doel te bereiken. Aangezien het Gerecht meer toetst dan alleen de vraag of de betreffende maatregel kennelijk ongeschikt is, heeft het de afweging van de wetgever door een eigen afweging vervangen en zo de grenzen van zijn rechtmatigheidscontrole overschreden.

Met zijn derde middel voert de Raad aan dat het Gerecht bij de toetsing van de rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling blijk heeft gegeven van onjuiste rechtsopvattingen. Deze toetsing is allereerst gebrekkig door een onjuiste rechtsopvatting van het Gerecht inzake de reikwijdte van zijn controle op de door de wetgever genomen beslissingen. Voorts heeft het Gerecht ook geen juiste waardering gegeven van de rechtspraak waarin is vastgesteld dat de verzoeker verplicht is om het bewijs te leveren dat een wetsbepaling in strijd is met het primaire recht en de instellingen, die de handeling zelf hebben vastgesteld, niet gehouden zijn om de rechtmatigheid ervan te bewijzen. Bovendien heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de toelaatbaarheid van ongelijke behandeling te toetsen aan rechtspraak volgens welke een algemeen vermoeden van fraude niet volstaat om een maatregel te rechtvaardigen die afbreuk doet aan de doelstellingen van het VWEU en tot de slotsom te komen dat met artikel 20 van bijlage VIII bij het Statuut een algemeen en onweerlegbaar vermoeden wordt ingevoerd dat bij huwelijken met een duur van minder dan vijf jaar sprake is van fraude. Daaruit volgt ten slotte dat de in het bestreden arrest behandelde mogelijkheid om objectieve bewijzen te leveren om het vermoeden van fraude te weerleggen, in het onderhavige geval irrelevant is, gelet op het feit dat artikel 20 van bijlage VIII bij het Statuut geen vermoeden van fraude of vermoeden van het ontbreken van fraude in verband met een huwelijk bevat.

Het vierde middel van de Raad heeft ten slotte betrekking op onjuiste rechtsopvattingen en niet-nakoming van de motiveringsplicht inzake de gevolgtrekking van het Gerecht over schending van het verbod op leeftijdsdiscriminatie. Het Gerecht baseert zich in het bestreden arrest naar keuze op de leeftijd van de overlevende echtgenoot, of op de leeftijd van ambtenaren dan wel voormalige ambtenaren en komt zo zijn motiveringsplicht niet na. Bovendien hangt de vaststelling van een bijzonder nadeel voor personen die een bepaalde leeftijd hebben of tot een bepaalde leeftijdscategorie behoren met name af van het bewijs dat de betreffende regeling voor personen van een bepaalde leeftijd, in vergelijking met personen van een andere leeftijd, voor een duidelijk groter aantal van hen nadelige gevolgen heeft; dit bewijs wordt in het onderhavige geval echter niet geleverd. Zelfs wanneer ervan wordt uitgegaan dat er sprake is van een dergelijke ongelijke behandeling die indirect op de leeftijd van de voormalige ambtenaar ten tijde van de huwelijkssluiting berust, heeft het Gerecht ten slotte niet getoetst of deze ongelijke behandeling niettemin in overeenstemming is met artikel 21, lid 1, van het Handvest van de grondrechten (1) en aan de voorwaarden van artikel 52, lid 1, van het Handvest voldoet.


(1)  Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2012, C 326, blz. 391).


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/15


Hogere voorziening ingesteld op 14 juni 2021 door SGI Studio Galli Ingegneria Srl tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 14 april 2021 in zaak T-285/19, SGI Studio Galli Ingegneria / Commissie

(Zaak C-371/21 P)

(2021/C 310/19)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: SGI Studio Galli Ingegneria Srl (vertegenwoordigers: F. S. Marini, V. Catenacci, R. Viglietta, avvocati)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Het bestreden arrest van het Gerecht (Negende kamer) in zaak T-285/19, SGI Studio Galli Ingegneria S.r.l./Europese Commissie, dat op 14 april 2021 is gepubliceerd en betekend, vernietigen en derhalve de bij het Gerecht ingediende vorderingen volgens de vastgelegde volgorde toewijzen, en dus:

vaststellen en verklaren dat rekwirante niet gehouden is om aan de Europese Commissie de bedragen te betalen waarom deze laatste heeft verzocht bij de op 22 februari 2019 ontvangen debetnota nr. 3241902288 en laatstelijk bij de op 29 april 2019 ontvangen nota — ref. Ares(2019)2858540, waarbij de Europese Commissie terugbetaling van de bijdrage en schadevergoeding vordert op grond van vermeende niet-nakoming door Studio Galli Ingegneria van de “Grant Agreement” (subsidie-overeenkomst) nr. 619120 betreffende het project “MARSOL”.

vaststellen en verklaren dat geen sprake is van de door de Commissie verweten contractuele tekortkomingen.

vaststellen en verklaren dat de vooraankondigingsbrief van 19 december 2018, het inspectieverslag van het OLAF, de debetnota van 22 februari 2019, de daaropvolgende aanmaningsbrief van 2 april 2019 en de definitieve nota van 29 april 2019 waarbij het gevorderde bedrag opnieuw is vastgesteld en de aanvullende verzoeken van SGI zijn afgewezen — ref. Ares(2019)2858540, onwettig, ongeldig en in ieder geval ongegrond zijn.

vaststellen en verklaren dat de vordering van de Commissie niet bestaat.

vaststellen en verklaren dat rekwirante recht heeft op de bijdrage die door de Commissie daadwerkelijk is verstrekt op grond van subsidie-overeenkomst nr. 619120 betreffende het project “MARSOL”.

subsidiair, vaststellen en verklaren dat de door de Commissie teruggevorderde som niet meer dan 100 044,99 EUR kan bedragen, zoals blijkt uit het derde middel van het beroep.

meer subsidiair, de Commissie wegens onrechtmatige verrijking veroordelen om aan SGI de ter uitvoering van het project MARSOL gemaakte kosten te betalen.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Onwettigheid van het bestreden arrest, voor zover het Gerecht daarbij het eerste middel van het beroep heeft afgewezen. Schending/onjuiste toepassing van de artikelen 41, 42 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Schending van het beginsel van de uitvoering te goeder trouw van overeenkomsten en artikel 1134 van het Belgisch burgerlijk wetboek.

Rekwirante komt op tegen het arrest van het Gerecht, voor zover daarin is vastgesteld dat de Commissie, door geen rekening te houden met het door rekwirante ingediende verzoek tot schorsing van de procedure en toegang tot de stukken van het inspectiedossier van het OLAF, de in de artikelen 41, 42 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bedoelde rechten en het beginsel van de uitvoering te goeder trouw van overeenkomsten niet heeft geschonden. Integendeel, aangezien de vennootschap wegens interne problemen materieel gezien niet in staat was om te antwoorden op het eindverslag van het OLAF, is tijdens zowel de bestuursrechtelijke procedure als de daaropvolgende gerechtelijke procedure afbreuk gedaan aan de doeltreffendheid van deze rechten.

2.

Onwettigheid van het bestreden arrest, voor zover het Gerecht daarbij het tweede middel van het beroep heeft afgewezen. Schending/onjuiste toepassing van artikel 317 VWEU, artikel 172 bis, lid 1, van verordening nr. 2342/2002 (1) , artikel 31, lid 3, onder a) en c), van verordening nr. 1906/2006 (2) en van artikel ii. 5 en artikel ii. 14, lid 1, van de algemene voorwaarden van de subsidie-overeenkomst. Schending van het beginsel van het vermoeden van onschuld, het beginsel inzake de bewijslast en het billijkheidsbeginsel, die zijn opgenomen in verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 (3) van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013. Schending van artikel 1315 van het Belgisch burgerlijk wetboek wegens een onjuiste beoordeling van het bewijs.

Rekwirante bestrijdt het arrest van het Gerecht, voor zover daarbij het tweede middel van het beroep is afgewezen door te oordelen dat rekwirante noch tegenover het OLAF en de Commissie, noch tijdens de procedure bij het Gerecht heeft aangetoond dat de directe en indirecte personeelskosten subsidiabel waren. Integendeel, het Gerecht heeft er geen rekening mee gehouden dat de aantijgingen van het OLAF niet het litigieuze project betroffen, maar betrekking hadden op andere gesubsidieerde projecten, zodat het Gerecht het beginsel van het vermoeden van onschuld en het beginsel inzake de bewijslast onjuist heeft toegepast. Voorts hadden de aan het Gerecht overgelegde arbeidstijdoverzichten, bij gebrek aan andere aantijgingen en gelet op de voltooiing van het project, moeten worden aangemerkt als toereikend bewijs voor de subsidiabiliteit van de gemaakte kosten die bij de Commissie zijn gedeclareerd.

3.

Onwettigheid van het bestreden arrest, voor zover het Gerecht daarbij het derde middel van het beroep heeft afgewezen. Schending van de beginselen van evenredigheid, billijkheid en uitvoering te goeder trouw van overeenkomsten. Schending van artikel 5, lid 4, VWEU. Schending van artikel II. 22 van de subsidie-overeenkomst.

Rekwirante komt op tegen het arrest, voor zover het Gerecht onder afwijzing van het derde middel van het beroep heeft geoordeeld dat de Commissie, door alle directe en indirecte personeelskosten terug te vorderen, het evenredigheidsbeginsel niet heeft geschonden. Integendeel, aangezien er tijdens de inspectieprocedure slechts ten aanzien van twee bij het project betrokken medewerkers incoherenties waren vastgesteld, had de Commissie alleen de desbetreffende kosten mogen terugvorderen, mede gelet op het feit dat het project was voltooid en de Commissie het door een externe deskundige uitgevoerde onderzoek van de kosten had aanvaard. Subsidiair voert rekwirante aan dat het Gerecht, ook op grond van het evenredigheidsbeginsel, de subsidiair ingestelde vordering tot vaststelling van de hoogte van het terug te vorderen bedrag had moeten toewijzen.

4.

Onwettigheid van het arrest, voor zover het Gerecht daarbij het vierde middel van het beroep heeft afgewezen. Schending en/of onjuiste toepassing van artikel 2, onder b), van verordening nr. 58/2003 (4) van de Raad van 19 december 2002 en van de subsidie-overeenkomst. Ontoereikende motivering van het bestreden arrest, dat tegenstrijdig is voor zover het in strijd is met eerdere arresten van het Gerecht en het Hof op het gebied van ongerechtvaardigde verrijking.

Rekwirante bestrijdt het arrest, voor zover het Gerecht onder afwijzing van het vierde middel van het beroep haar het recht heeft ontzegd om de toegekende bijdrage voor de directe en indirecte personeelskosten te behouden, omdat er anders sprake zou zijn van ongerechtvaardigde verrijking van de Commissie. Aangezien in casu is voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van de vordering, namelijk verrijking van de ene contractpartij en verarming van de andere contractpartij en het oorzakelijk verband tussen de verrijking en de verarming, is de uitspraak van het Gerecht onwettig.


(1)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB 2002, L 357, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1906/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor de verspreiding van onderzoeksresultaten (2007-2013) (PB 2006, L 391, blz. 1).

(3)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB 2013, L 248, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (PB 2003, L 11, blz. 1).


Gerecht

2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/18


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Italië en Spanje/Commissie

(Zaken T-695/17 en T-704/17) (1)

(“Regeling van het taalgebruik - Aankondiging van algemene vergelijkende onderzoeken voor de aanwerving van vertalers voor het Duits, het Frans, het Italiaans en het Nederlands - Beperking van de keuze van de talen 2 en 3 van de onderzoeken tot het Duits, het Engels en het Frans - Verordening nr. 1 - Artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, artikel 27 en artikel 28, onder f), van het statuut - Discriminatie op grond van taal - Dienstbelang - Evenredigheid - Motiveringsplicht”)

(2021/C 310/20)

Procestalen: Italiaans en Spaans

Partijen

Verzoekende partij in de zaak T-695/17: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato)

Verzoekende partij in de zaak T-704/17: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: L. Aguilera Ruiz, gemachtigde)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Gattinara, D. Milanowska, N. Ruiz García en L. Vernier, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de aankondiging van algemene vergelijkende onderzoeken voor de vorming van reservelijsten voor de aanwerving van vertalers (AD 5) voor het Duits (EPSO/AD/343/17), het Frans (EPSO/AD/344/17), het Italiaans (EPSO/AD/345/17) en het Nederlands (EPSO/AD/346/17) (PB 2017, C 224 A, blz 1).

Dictum

1)

De zaken T-695/17 en T-704/17 worden gevoegd voor het arrest.

2)

De aankondiging van algemene vergelijkende onderzoeken voor de vorming van reservelijsten voor de aanwerving van vertalers (AD 5) voor het Duits (EPSO/AD/343/17), het Frans (EPSO/AD/344/17), het Italiaans (EPSO/AD/345/17) en het Nederlands (EPSO/AD/346/17) wordt nietig verklaard.

3)

De Europese Commissie draagt naast haar eigen kosten de kosten van de Italiaanse Republiek in zaak T-695/17 en die van het Koninkrijk Spanje in zaak T-704/17.


(1)  PB C 424 van 11.12.2017.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/18


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Krajowa Izba Gospodarcza Chłodnictwa i Klimatyzacji/Commissie

(Zaak T-126/19) (1)

(“Milieu - Verordening (EU) nr. 517/2014 - Gefluoreerde broeikasgassen - Toewijzing van quota voor het op de markt brengen van fluorkoolwaterstoffen - Exceptie van onwettigheid - Artikel 16 en bijlagen V en VI bij verordening nr. 517/2014 - Discriminatieverbod - Motiveringsplicht”)

(2021/C 310/21)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Krajowa Izba Gospodarcza Chłodnictwa i Klimatyzacji (Warschau, Polen) (vertegenwoordiger: A. Galos, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland, A. Becker, K. Herrmann en M. Jáuregui Gómez, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L. Visaggio, A. Tamás en W. Kuzmienko, gemachtigden), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: K. Michoel en I. Tchórzewska, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 11 december 2018 waarbij aan verzoeker een quotum van 4 096 ton CO2-equivalente fluorkoolwaterstoffen voor het jaar 2019 is toegekend.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Krajowa Izba Gospodarcza Chłodnictwa i Klimatyzacji draagt zijn eigen kosten en de kosten van de Europese Commissie.

3)

De Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 148 van 29.4.2019.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/19


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Cyprus/EUIPO — Filotas Bellas & Yios (Halloumi Vermion)

(Gevoegde zaken T-281/19 en T-351/19) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk Halloumi χαλλούμι Vermion grill cheese M BELAS PREMIUM GREEK DAIRY SINCE 1927 - Oudere nationale certificeringswoordmerken ΧΑΛΛΟΥΜΙ HALLOUMI - Kwade trouw - Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 59, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Relatieve nietigheidsgrond - Artikel 53, lid 1, onder a), en artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 60, lid 1, onder a), en artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening 2017/1001]”)

(2021/C 310/22)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Cyprus (vertegenwoordigers: S. Malynicz, QC, S. Baran, barrister, en V. Marsland, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Gája, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Filotas Bellas & Yios AE (Alexandreia Imathias, Griekenland)

Voorwerp

Beroepen tegen de beslissingen van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 15 februari 2019 (zaak R 2298/2017-4) en 9 april 2019 (zaak R 2297/2017-4) inzake nietigheidsprocedures tussen de Republiek Cyprus en Filotas Bellas & Yios

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

De Republiek Cyprus wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 213 van 24.6.2019.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/20


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Lucaccioni / Commissie

(Zaak T-316/19) (1)

(“Openbare dienst - Ambtenaren - Sociale zekerheid - Artikel 73 van het Statuut - Gemeenschappelijke regeling voor de verzekering tegen ongevallen en beroepsziekten - Beroepsziekte - Artikel 9 - Verzoek tot vergoeding van ziektekosten - Artikel 23 - Raadpleging van een andere arts - Weigering om de medische commissie in te schakelen op grond van artikel 22 - Geen overeenkomstige toepassing van artikel 22, lid 1, tweede alinea - Regel van overeenstemming tussen het verzoekschrift en de klacht - Werking van de wet in de tijd”)

(2021/C 310/23)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Arnaldo Lucaccioni (San Benedetto del Tronto, Italië) (vertegenwoordiger: E. Bonanni, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Bohr en L. Vernier, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU strekkende tot, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 2 augustus 2018 houdende afwijzing van verzoekers verzoeken van 23 maart en 8 juni 2018 om de medische commissie in te schakelen overeenkomstig artikel 22 van de gemeenschappelijke regeling voor de verzekering van ambtenaren van de Europese Gemeenschappen tegen ongevallen en beroepsziekten en, ten tweede, vergoeding van de schade die verzoeker door dat besluit zou hebben geleden.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Arnaldo Lucaccioni wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 238 van 15.7.2019.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/20


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — CE/Comité van de regio’s

(Zaak T-355/19) (1)

(“Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Artikel 2, onder c), RAP - Overeenkomst voor onbepaalde tijd - Voortijdige beëindiging met inachtneming van de opzegtermijn - Artikel 47, onder c), i), RAP - Verbreking van de vertrouwensband - Modaliteiten van opzegging - Misbruik van procedure - Recht om te worden gehoord - Beginsel van behoorlijk bestuur - Rechten van de verdediging - Kennelijk onjuiste beoordeling”)

(2021/C 310/24)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: CE (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)

Verwerende partij: Comité van de regio’s (vertegenwoordigers: S. Bachotet en M. Esparrago Arzadun, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot nietigverklaring van, primair, het besluit van 16 april 2019 waarbij het Comité van de regio’s verzoeksters arbeidsovereenkomst heeft beëindigd en, subsidiair, de brief van 16 mei 2019 waarbij de datum is verlengd tot de datum waarop zij haar persoonlijke bezittingen kon ophalen en tijdens de opzegtermijn toegang kon hebben tot haar mailbox, alsmede tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die zij door dat besluit heeft geleden

Dictum

1)

Het besluit van het Comité van de regio’s van 16 april 2019 tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst van CE wordt nietig verklaard voor zover het de bijzondere modaliteiten voor de opzegtermijn betreft.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij draagt haar eigen kosten, daaronder begrepen die van de procedure in kort geding.


(1)  PB C 255 van 29.7.2019.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/21


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — PL/Commissie

(Zaak T-586/19) (1)

(“Openbare dienst - Ambtenaren - Loopbaanontwikkelingsrapport - Beoordeling 2017 - Aanwijzing van de beoordelaar - Artikel 22 bis van het Statuut - Algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 43 van het Statuut - Zorgplicht - Redelijke termijn - Onpartijdigheidsbeginsel - Artikel 41 van het Handvest van de grondrechten - Motiveringsplicht - Artikel 26 van het Statuut - Rechten van de verdediging”)

(2021/C 310/25)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: PL (vertegenwoordigers: J. N. Louis en J. Van Rossum, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: I. Melo Sampaio en L. Vernier, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 12 oktober 2018 tot opstelling van verzoekers loopbaanontwikkelingsrapport over 2017

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

PL wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 363 van 28.10.2019.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/22


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Health Product Group/EUIPO — Bioline Pharmaceutical (Enterosgel)

(Zaak T-678/19) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Beeldmerk Enterosgel - Geen kwade trouw - Artikel 51, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 59, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2021/C 310/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Health Product Group sp. z o.o. (Warschau, Polen) (vertegenwoordigers: M. Kondrat, M. Stępień en A. Przytuła, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Markakis en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Bioline Pharmaceutical AG (Baar, Zwitserland) (vertegenwoordigers: T. Grucelski, H. Gajek en M. Furmańska, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 8 augustus 2019 (zaak R 482/2018-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Health Product Group en Bioline Pharmaceutical

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Health Product Group sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 399 van 25.11.2019.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/22


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — RA / Rekenkamer

(Zaak T-867/19) (1)

(“Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2016 - Besluit om verzoeker niet naar de rang AD 11 te bevorderen - Ontbreken van een beoordelingsrapport - Vergelijking van verdiensten - Uitvoering van een arrest van het Gerecht - Vaststelling van een nieuw besluit houdende weigering van bevordering - Motiveringsplicht - Artikel 45 van het Statuut - Kennelijk onjuiste beoordeling”)

(2021/C 310/27)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: RA (vertegenwoordiger: S. Orlandi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Rekenkamer (vertegenwoordigers: C. Lesauvage en A.-M. Feipel-Cosciug, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU ten eerste tot nietigverklaring van het besluit van 27 februari waarbij de Rekenkamer heeft besloten om verzoeker niet naar de rang AD 11 te bevorderen, en ten tweede tot vergoeding van de schade die hij als gevolg van dat besluit zou hebben geleden

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

RA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 68 van 2.3.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/23


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Davide Groppi/ EUIPO — Viabizzuno (Tafellamp)

(Zaak T-187/20) (1)

(“Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een tafellamp weergeeft - Ouder gemeenschapsmodel - Nietigheidsgrond - Geen eigen karakter - Artikel 6 van verordening (EG) nr. 6/2002”)

(2021/C 310/28)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Davide Groppi Srl (Piacenza, Italië) (vertegenwoordigers: F. Boscariol de Roberto, D. Capra en V. Malerba, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Viabizzuno Srl (Bentivoglio, Italië)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 23 januari 2020 (zaak R 126/2019-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Viabizzuno en Davide Groppi.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Davide Groppi Srl wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 191 van 8.6.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/23


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Chanel/EUIPO — Innovative Cosmetic Concepts (INCOCO)

(Zaak T-196/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Woordmerk INCOCO - Oudere nationale woordmerken COCO - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2021/C 310/29)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Chanel (Neuilly-sur-Seine, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J. Passa, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Pétrequin, J. Crespo Carrillo en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Innovative Cosmetic Concepts LLC (Clifton, New Jersey, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: I. Temiño Ceniceros, J. Oria Sousa-Montes en P. Revuelta Martos, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 16 januari 2020 (zaak R 194/2019-1) inzake een oppositieprocedure tussen Chanel en Innovative Cosmetic Concepts

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 16 januari 2020 (zaak R 194/2019-1) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO en Innovative Cosmetic Concepts LLC worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 201 van 15.6.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/24


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Fidia farmaceutici/EUIPO — Ioulia and Irene Tseti Pharmaceutical Laboratories (HYAL)

(Zaak T-215/20) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk HYAL - Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 59, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] - Absolute weigeringsgrond - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001] - Recht om te worden gehoord - Beginsel van hoor en wederhoor - Motiveringsplicht - Behoorlijk bestuur en gelijke behandeling - Artikel 165, lid 1, van verordening 2017/1001”)

(2021/C 310/30)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fidia farmaceutici SpA (Abano Terme, Italië) (vertegenwoordigers: R. Kunz-Hallstein en H. P. Kunz-Hallstein, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Sliwinska, V. Ruzek en H. O’Neill, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Ioulia and Irene Tseti Pharmaceutical Laboratories SA (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: C. Chrysanthis, P.-V. Chardalia en A. Vasilogamvrou, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 24 januari 2020 (zaak R 613/2019-5) inzake een nietigheidsprocedure tussen Ioulia and Irene Tseti Pharmaceutical Laboratories en Fidia farmaceutici

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Fidia farmaceutici SpA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 201 van 15.6.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/25


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Smiley Miley/EUIPO — Cyrus Trademarks (MILEY CYRUS)

(Zaak T-368/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk MILEY CYRUS - Ouder Uniebeeldmerk CYRUS - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2021/C 310/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Smiley Miley, Inc. (Nashville, Tennessee, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: J.-B. Devaureix, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: V. Ruzek, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Cyrus Trademarks Ltd (Road Town, Britse Maagdeneilanden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 2 april 2020 (zaak R 2520/2018-4) inzake een oppositieprocedure tussen Cyrus Trademarks en Smiley Miley

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 2 april 2020 (zaak R 2520/2018-4) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 255 van 3.8.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/25


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — KT/EIB

(Zaak T-415/20) (1)

(“Openbare dienst - Personeel van de EIB - Tuchtprocedure - Ontslag om ernstige redenen - Rechten van de verdediging - Horen van getuigen - Delegatie van bevoegdheid - Voorbereiding van het bestreden besluit - Redelijke termijn - Onpartijdigheid - Bescherming van persoonsgegevens - Evenredigheid”)

(2021/C 310/32)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: KT (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank (vertegenwoordigers: K. Carr en M. Loizou, gemachtigden, bijgestaan door A. Duron, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU en artikel 50 bis van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie tot nietigverklaring van het besluit van de EIB van 24 maart 2020 om verzoekster om ernstige redenen tuchtrechtelijk ontslag te verlenen, zonder opzegtermijn, maar met de toelage bij vertrek

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

KT wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van de Europese Investeringsbank (EIB).


(1)  PB C 297 van 7.9.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/26


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Magnetec/EUIPO (CoolTUBE)

(Zaak T-481/20) (1)

(“Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk CoolTUBE - Absolute weigeringsgrond - Onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2021/C 310/33)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Magnetec — Gesellschaft für Magnettechnologie mbH (Langenselbold, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Kloth, R. Briske en D. Habel, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Söder, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 15 mei 2020 (zaak R 1755/2019-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken CoolTUBE als Uniemerk

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 15 mei 2020 (zaak R 1755/2019-1) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Magnetec — Gesellschaft für Magnettechnologie mbH, met inbegrip van de in verband met de procedure voor de kamer van beroep gemaakte noodzakelijke kosten.


(1)  PB C 304 van 14.9.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/26


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2021 — Rezon/EUIPO (imot.bg)

(Zaak T-487/20) (1)

(“Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk imot.bg - Absolute weigeringsgronden - Geen onderscheidend vermogen - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001 - Motiveringsplicht - Artikel 94, lid 1, eerste zin, van verordening 2017/1001 - Gedeeltelijk bevestigende beslissing”)

(2021/C 310/34)

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Verzoekende partij: Rezon OOD (Sofía, Bulgarije) (vertegenwoordiger: M. Yordanova-Harizanova, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral en P. Angelova Georgieva, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 2 juni 2020 (zaak R 2270/2019-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken imot.bg als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Rezon OOD wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 329 van 5.10.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/27


Beschikking van het Gerecht van 8 juni 2021 — Shindler e.a. / Raad

(Zaak T-198/20) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en uit Euratom - Besluit van de Raad betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking - Staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk - Verlies van het Unieburgerschap - Niet individueel geraakt - Niet-regelgevingshandeling - Niet-ontvankelijkheid”)

(2021/C 310/35)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Harry Shindler (Porto d’Ascoli, Italië) en de negen overige verzoekende partijen, van wie de namen in de bijlage bij de beschikking zijn vermeld (vertegenwoordiger: J. Fouchet, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer, R. Meyer en J. Ciantar, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot volledige of gedeeltelijke nietigverklaring van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 2020, L 29, blz. 7) en besluit (EU) 2020/135 van de Raad van 30 januari 2020 betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 2020, L 29, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Op de verzoeken om toelating tot interventie van de Europese Commissie en British in Europe hoeft geen uitspraak meer te worden gedaan.

3)

Harry Shindler en de overige verzoekende partijen, van wie de namen in de bijlage zijn vermeld, worden behalve in hun eigen kosten verwezen in de kosten van de Raad van de Europese Unie, met uitzondering van de kosten die verband houden met de verzoeken om toelating tot interventie.

4)

Shindler en de overige verzoekende partijen, van wie de namen zijn vermeld in de bijlage, alsook de Raad, de Commissie en British in Europe zullen elk hun eigen kosten dragen die verband houden met de verzoeken om toelating tot interventie.


(1)  PB C 201 van 15.6.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/28


Beschikking van het Gerecht van 8 juni 2021 — Price / Raad

(Zaak T-231/20) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en Euratom - Besluit van de Raad betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking - Onderdanen van het Verenigd Koninkrijk - Verlies van het Unieburgerschap - Niet individueel geraakt - Niet-regelgevingshandeling - Niet-ontvankelijkheid”)

(2021/C 310/36)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: David Price (Le Dorat, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J. Fouchet, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer, R. Meyer en M.-M. Joséphidès, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot gedeeltelijke nietigverklaring van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 2020, L 29, blz. 7) en van besluit (EU) 2020/135 van de Raad van 30 januari 2020 betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 2020, L 29, blz. 1).

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Op het verzoek tot interventie van de Europese Commissie hoeft niet meer te worden beslist.

3)

David Price wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Raad van de Europese Unie, met inbegrip van de kosten van de procedure in kort geding en met uitzondering van de kosten met betrekking tot het verzoek tot interventie.

4)

Price, de Raad en de Commissie dragen elk hun eigen kosten met betrekking tot het verzoek tot interventie.


(1)  PB C 209 van 22.6.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/29


Beschikking van het Gerecht van 8 juni 2021 — Silver e.a. / Raad

(Zaak T-252/20) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en uit Euratom - Besluit van de Raad betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking - Staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk - Verlies van het Unieburgerschap - Niet individueel geraakt - Niet-regelgevingshandeling - Niet-ontvankelijkheid”)

(2021/C 310/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Joshua Silver (Bicester, Verenigd Koninkrijk) en de zes overige verzoekende partijen, van wie de namen in de bijlage bij de beschikking zijn vermeld (vertegenwoordigers: P. Tridimas, barrister, D. Harrison en A. von Westernhagen, solicitors)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer, R. Meyer en J. Ciantar, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit (EU) 2020/135 van de Raad van 30 januari 2020 betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 2020, L 29, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Op de verzoeken om toelating tot interventie van de Europese Commissie, British in Europe, Plaid Cymru — The Party of Wales, European Democracy Lab, ECIT en European Alternatives Ltd hoeft geen uitspraak meer te worden gedaan.

3)

Joshua Silver en de overige verzoekende partijen, van wie de namen in de bijlage zijn vermeld, worden behalve in hun eigen kosten verwezen in de kosten van de Raad van de Europese Unie, met uitzondering van de kosten die verband houden met de verzoeken om toelating tot interventie.

4)

Silver en de overige verzoekende partijen, van wie de namen zijn vermeld in de bijlage, alsook de Raad, de Commissie, British in Europe, Plaid Cymru — The Party of Wales, European Democracy Lab, ECIT en European Alternatives Ltd zullen elk hun eigen kosten dragen die verband houden met de verzoeken om toelating tot interventie.


(1)  PB C 215 van 29.6.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/29


Beschikking van het Gerecht van 16 juni 2021 — Sony Interactive Entertainment Europe/EUIPO — Huawei Technologies (GT8)

(Zaak T-420/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk GT8 - Ouder Uniebeeldmerk GT - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001) - Relevant publiek - Aandachtsniveau - Beroep kennelijk gegrond”)

(2021/C 310/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sony Interactive Entertainment Europe Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, QC, en M. Maier, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: H. O’Neill en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Huawei Technologies Co. Ltd (Shenzhen, China)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 24 april 2020 (zaak R 1611/2019-4) inzake een oppositieprocedure tussen Sony Interactive Entertainment Europe en Huawei Technologies

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 24 april 2020 (zaak R 1611/2019-4) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Sony Interactive Entertainment Europe Ltd.


(1)  PB C 287 van 31.8.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/30


Beschikking van het Gerecht van 16 juni 2021 — Sony Interactive Entertainment Europe/EUIPO — Huawei Technologies (GT3)

(Zaak T-421/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk GT3 - Ouder Uniebeeldmerk GT - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001) - Relevant publiek - Aandachtsniveau - Beroep kennelijk gegrond”)

(2021/C 310/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sony Interactive Entertainment Europe Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Malynicz; QC, en M. Maier, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: H. O’Neill en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Huawei Technologies Co. Ltd (Shenzhen, China)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 24 april 2020 (zaak R 1609/2019-4) inzake een oppositieprocedure tussen Sony Interactive Entertainment Europe en Huawei Technologies

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 24 april 2020 (zaak R 1609/2019-4) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Sony Interactive Entertainment Europe Ltd.


(1)  PB C 287 van 31.8.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/31


Beschikking van het Gerecht van 16 juni 2021 — Sony Interactive Entertainment Europe/EUIPO — Huawei Technologies (GT5)

(Zaak T-422/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk GT5 - Ouder Uniebeeldmerk GT - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001) - Relevant publiek - Aandachtsniveau - Beroep kennelijk gegrond”)

(2021/C 310/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sony Interactive Entertainment Europe Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, QC, en M. Maier, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: H. O’Neill en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Huawei Technologies Co. Ltd (Shenzhen, China)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 24 april 2020 (zaak R 1600/2019-4) inzake een oppositieprocedure tussen Sony Interactive Entertainment Europe en Huawei Technologies

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 24 april 2020 (zaak R 1600/2019-4) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Sony Interactive Entertainment Europe Ltd.


(1)  PB C 287 van 31.8.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/31


Beschikking van het Gerecht van 16 juni 2021 — Sony Interactive Entertainment Europe/EUIPO — Huawei Technologies (GT9)

(Zaak T-423/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk GT9 - Ouder Uniebeeldmerk GT - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001) - Relevant publiek - Aandachtsniveau - Kennelijk gegrond beroep”)

(2021/C 310/41)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sony Interactive Entertainment Europe Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, QC, en M. Maier, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: H. O’Neill en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Huawei Technologies Co. Ltd (Shenzhen, China)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 24 april 2020 (zaak R 1610/2019-4) inzake een oppositieprocedure tussen Sony Interactive Entertainment Europe en Huawei Technologies

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 24 april 2020 (zaak R 1610/2019-4) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Sony Interactive Entertainment Europe Ltd.


(1)  PB C 287 van 31.8.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/32


Beschikking van het Gerecht van 14 juni 2021 — TrekStor/EUIPO — Zagg (Beschermingshoes voor computermateriaal)

(Zaak T-512/20) (1)

(“Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een beschermingshoes voor computermateriaal weergeeft - Nietigheidsgrond - Gebruik zonder toestemming van een werk dat in een lidstaat auteursrechtelijk is beschermd - Artikel 25, lid 1, onder f), van verordening (EG) nr. 6/2002 - Verzoek om getuigen te horen - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)

(2021/C 310/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: TrekStor GmbH (Bensheim, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Spieker, A. Schönfleisch en N. Willich, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Zagg Inc. (Midvale, Utah, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: T. Schmitz en M. Breuer, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 8 juni 2020 (zaak R 294/2019-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen TrekStor en Zagg

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

TrekStor GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 378 van 9.11.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/33


Beschikking van het Gerecht van 16 juni 2021 — Sony Interactive Entertainment Europe/EUIPO — Huawei Technologies (GT10)

(Zaak T-558/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk GT10 - Ouder Uniebeeldmerk GT - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001) - Relevant publiek - Aandachtsniveau - Beroep kennelijk gegrond”)

(2021/C 310/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sony Interactive Entertainment Europe Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, QC, en M. Maier, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: H. O’Neill en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Huawei Technologies Co. Ltd (Shenzhen, China)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 8 juli 2020 (zaak R 2554/2019-4) inzake een oppositieprocedure tussen Sony Interactive Entertainment Europe en Huawei Technologies

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 8 juli 2020 (zaak R 2554/2019-4) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Sony Interactive Entertainment Europe Ltd.


(1)  PB C 371 van 3.11.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/33


Beschikking van het Gerecht van 14 juni 2021 — TrekStor/EUIPO — Zagg (Beschermingshoes voor computermateriaal)

(Zaak T-564/20) (1)

(“Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een beschermingshoes voor computermateriaal weergeeft - Nietigheidsgrond - Gebruik zonder toestemming van een werk dat in een lidstaat auteursrechtelijk is beschermd - Artikel 25, lid 1, onder f), van verordening (EG) nr. 6/2002 - Verzoek om getuigen te horen - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)

(2021/C 310/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: TrekStor GmbH (Bensheim, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Spieker, A. Schönfleisch en N. Willich, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Zagg Inc. (Midvale, Utah, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: T. Schmitz en M. Breuer, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 17 juni 2020 (zaak R 296/2019-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen TrekStor en Zagg

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

TrekStor GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 378 van 9.11.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/34


Beschikking van het Gerecht van 14 juni 2021 — TrekStor/EUIPO — Zagg (Beschermingshoes voor computermateriaal)

(Zaak T-565/20) (1)

(“Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een beschermingshoes voor computermateriaal weergeeft - Nietigheidsgrond - Gebruik zonder toestemming van een werk dat in een lidstaat auteursrechtelijk is beschermd - Artikel 25, lid 1, onder f), van verordening (EG) nr. 6/2002 - Verzoek om getuigen te horen - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)

(2021/C 310/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: TrekStor GmbH (Bensheim, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Spieker, A. Schönfleisch en N. Willich, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Zagg Inc. (Midvale, Utah, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: T. Schmitz en M. Breuer, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 17 juni 2020 (zaak R 297/2019-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen TrekStor en Zagg

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

TrekStor GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 378 van 9.11.2020.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/35


Beschikking van het Gerecht van 8 juni 2021 — One Voice / ECHA

(Zaak T-663/20) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - REACH - Stof homosalaat - Exclusief gebruik voor de vervaardiging van cosmetische producten - Nalevingscontrole van registraties - Artikel 41, lid 1, van verordening (EG) nr. 1907/2006 - Beroepstermijn - Artikel 21, lid 5, van verordening (EG) nr. 771/2008 - Artikel 59 van het Reglement voor de procesvoering - Niet-ontvankelijkheid”)

(2021/C 310/46)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: One Voice (Straatsburg, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Ghersi, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (vertegenwoordigers: W. Broere en L. Bolzonello, gemachtigden, bijgestaan door S. Raes, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van beslissing A-009-2018 van de kamer van beroep van ECHA van 18 augustus 2020 betreffende de nalevingscontrole van een registratiedossier voor homosalaat.

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

One Voice wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 9 van 11.1.2021.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/35


Beschikking van het Gerecht van 8 juni 2021 — One Voice/ECHA

(Zaak T-664/20) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - REACH - Stof 2-ethylhexylsalicylaat - Exclusief gebruik voor de vervaardiging van cosmetische producten - Nalevingscontrole van registraties - Artikel 41, lid 1, van verordening (EG) nr. 1907/2006 - Beroepstermijn - Artikel 21, lid 5, van verordening (EG) nr. 771/2008 - Artikel 59 van het Reglement voor de procesvoering - Niet-ontvankelijkheid”)

(2021/C 310/47)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: One Voice (Straatsburg, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Ghersi, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (vertegenwoordigers: W. Broere en L. Bolzonello, gemachtigden, bijgestaan door S. Raes, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van beslissing A-010-2018 van de kamer van beroep van ECHA van 18 augustus 2020 betreffende de nalevingscontrole die betrekking heeft op een registratiedossier voor 2-ethylhexylsalicylaat

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

One Voice wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 9 van 11.1.2021.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/36


Beroep ingesteld op 2 juni 2021 — SY / Europese Commissie

(Zaak T-312/21)

(2021/C 310/48)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: SY (vertegenwoordiger: T. Walberer, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Krachtens artikel 270 VWEU, artikel 91, lid 1, van het Ambtenarenstatuut en de artikelen 263 en 265 VWEU verzoekt verzoeker het Gerecht:

1. de reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/374/19-1, de besluiten tot aanwerving van de op de reservelijst geplaatste kandidaten, de besluiten van de jury van 21 april 2021 en 14 januari 2021 om verzoeker niet op de reservelijst op het gebied van het mededingingsrecht te plaatsen, het “addendum” bij de aankondiging van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/374/19-1 van 5 november 2020 en de uitnodiging van verzoeker van 20 november 2020 nietig te verklaren,

subsidiair ten opzichte van 1.: de besluiten van de jury van 21 april 2021 en 14 januari 2021 met betrekking tot verzoeker nietig te verklaren, in het arrest verweerster de concrete richtsnoeren te verstrekken die nodig zijn om de rechtspositie te herstellen waarin verzoeker zich vóór de inbreuken bevond en die verweerster in staat stellen verzoeker rechtstreeks of na een nieuwe beoordeling van zijn prestaties op de reservelijst te plaatsen, en het “addendum” bij de aankondiging van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/374/19-1 van 5 november 2020 en de uitnodiging van verzoeker van 20 november 2020 nietig te verklaren,

vast te stellen dat verweerster artikel 265 VWEU heeft geschonden, doordat zij heeft nagelaten om te zijnen aanzien een beslissing op zijn bezwaar van 17 januari 2021 te nemen,

verweerster te verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.

1.

Eerste middel: de retroactieve wijziging achteraf van het vergelijkend onderzoek is onwettig bij gebrek aan rechtsgrondslag, vanwege conflicterende rechten en wegens niet-eerbiediging van de juridische duidelijkheid, niet-nakoming van de motiveringsplicht en schending van deelnamerechten.

2.

Tweede middel: het discriminatieverbod is geschonden ten aanzien van de bestaande ziekte van verzoeker, omdat verweerster heeft verzuimd de noodzakelijke bijzondere voorzieningen voor verzoekers examen te treffen.

3.

Derde middel: verzoeker is op grond van een tijdsnadeel gediscrimineerd ten opzichte van andere deelnemers in het zuiver elektronische evaluatiecentrum.

4.

Vierde middel: verzoeker is gediscrimineerd ten opzichte van bepaalde medewerkers van verweerster.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/37


Beroep ingesteld op 8 juni 2021 — Castel Frères/EUIPO — Shanghai Panati (Weergave van Chinese karakters)

(Zaak T-323/21)

(2021/C 310/49)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Castel Frères (Blanquefort, Frankrijk) (vertegenwoordiger: T. de Haan, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Shanghai Panati Co. (Shanghai, China)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk (Weergave van Chinese karakters) — Uniemerk nr. 6 785 109

Procedure voor het EUIPO: procedure tot vervallenverklaring

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 22 maart 2021 in zaak R 753/2020-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO en interveniënte in de kosten, met inbegrip van verzoeksters kosten voor de vijfde kamer van beroep van het EUIPO.

Aangevoerd middel

schending van artikel 58, lid 1, onder a), en artikel 18, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/37


Beroep ingesteld op 11 juni 2021 — Wizz Air Hungary/Commissie

(Zaak T-332/21)

(2021/C 310/50)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Wizz Air Hungary Légiközlekedési Zrt. (Wizz Air Hungary Zrt.) (Boedapest, Hongarije) (vertegenwoordigers: E. Vahida, S. Rating en I.-G. Metaxas-Maranghidis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van de Europese Commissie van 2 oktober 2020 betreffende staatssteun SA.56810 (2020/N) — Roemenië — COVID-19: steun aan TAROM (1) nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

De Europese Commissie heeft artikel 107, lid 2, onder b), VWEU onjuist toegepast en kennelijke beoordelingsfouten gemaakt bij de toetsing van de vraag of de steun voor de schade ten gevolge van de COVID-19-crisis evenredig was.

2.

De Commissie heeft specifieke bepalingen van het VWEU geschonden, alsook de algemene beginselen van Europees recht die ten grondslag liggen aan de liberalisering van het luchtvervoer in de EU sinds het einde van de jaren tachtig (non-discriminatie, het vrij verrichten van diensten — toegepast op het luchtvervoer bij verordening (EG) nr. 1008/2008 (2) — en de vrijheid van vestiging).

3.

De Commissie heeft ondanks het bestaan van ernstige moeilijkheden nagelaten een formele onderzoeksprocedure in te leiden en heeft verzoeksters procedurele rechten geschonden.

4.

De Commissie heeft haar motiveringsplicht geschonden.


(1)  PB 2021, C 94, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (Herziening) (Voor de EER relevante tekst) (PB 2008, L 293, blz. 3-20).


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/38


Beroep ingesteld op 14 juni 2021 — Ryanair / Commissie

(Zaak T-333/21)

(2021/C 310/51)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ryanair DAC (Swords, Ierland) (vertegenwoordigers: F.-C. Laprévote, E. Vahida, V. Blanc, S. Rating en I.-G. Metaxas-Maranghidis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

verweersters besluit van 29 december 2020 betreffende steunmaatregel SA.59188 (2020/NN) — Italië — Alitalia COVID-19 Damage Compensation II (1) nietig verklaren, en

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: verweerster heeft misbruik gemaakt van haar bevoegdheden en heeft artikel 107, lid 2, onder b), onjuist toegepast door voorrang te verlenen aan de beoordeling van de steun en haar onderzoek naar de in 2017 en 2019 aan Alitalia toegekende reddingssteun op te schorten.

2.

Tweede middel: verweerster heeft artikel 107, lid 2, onder b), VWEU onjuist toegepast en een kennelijke beoordelingsfout begaan bij haar onderzoek van de evenredigheid van de steun die is toegekend in verband met de door de COVID-19-crisis aangerichte schade.

3.

Derde middel: verweerster schendt specifieke bepalingen van het VWEU en de algemene Unierechtelijke beginselen die ten grondslag liggen aan de liberalisering van het luchtvervoer in de Europese Unie sinds de tweede helft van de jaren 1980 (non-discriminatie, vrijheid van dienstverrichting — toegepast op het luchtvervoer ten gevolge van verordening 1008/2008 (2) — en vrijheid van vestiging).

4.

Vierde middel: verweerster heeft geen formele onderzoeksprocedure ingeleid hoewel er zich ernstige moeilijkheden voordeden, en heeft inbreuk gemaakt op verzoeksters procedurele rechten.

5.

Vijfde middel: verweerster komt haar motiveringsplicht niet na.


(1)  PB 2021, C 134, blz. 2.

(2)  Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (Herziening) (Voor de EER relevante tekst) (PB 2008, L 293, blz. 3).


2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/39


Beroep ingesteld op 15 juni 2021 — PJ / EIT

(Zaak T-335/21)

(2021/C 310/52)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: PJ (vertegenwoordiger: N. de Montigny, advocaat)

Verwerende partij: Europees Instituut voor innovatie en technologie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren het besluit van de uitvoerend directeur van 13 oktober 2020 houdende weigering om te telewerken vanuit haar plaats van herkomst;

voor zover nodig, nietig te verklaren het besluit van de uitvoerend directeur van 9 maart 2021 tot afwijzing van haar klacht van 10 november 2020;

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij acht middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan niet-nakoming van de verplichting tot onpartijdigheid, objectiviteit en neutraliteit van het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag en aan vaststelling van interne regels door een onbevoegd gezag.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van het recht om te worden gehoord.

3.

Derde middel, ontleend aan het ontbreken van motivering.

4.

Vierde middel, ontleend aan schending van interne regels, willekeurige en onredelijke uitlegging van die regels en het ontbreken van voorzienbaarheid en rechtszekerheid.

5.

Vijfde middel, ontleend aan niet-nakoming van de zorgplicht, het feit dat geen rekening is gehouden met de belangen van zowel de instelling als verzoekster, en onevenredigheid van het besluit gezien het reële belang van de instelling.

6.

Zesde middel, ontleend aan schending van het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven zoals neergelegd in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”) en van het recht op afstemming tussen het privé- en het beroepsleven zoals neergelegd in artikel 33 van het Handvest.

7.

Zevende middel, ontleend aan schending van het daadwerkelijke recht op arbeid en op billijke arbeidsvoorwaarden.

8.

Achtste middel, ontleend aan het feit dat geen rekening is gehouden met een geval van overmacht.